ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
48e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing |
Bladzijde |
|
|
||
|
* |
||
|
* |
Verordening (EG) nr. 1200/2005 van de Commissie van 26 juli 2005 tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding ( 1 ) |
|
|
|
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing |
|
|
|
Raad |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1198/2005 VAN DE COMMISSIE
van 26 juli 2005
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 27 juli 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 juli 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 26 juli 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
052 |
101,8 |
999 |
101,8 |
|
0707 00 05 |
052 |
88,0 |
999 |
88,0 |
|
0709 90 70 |
052 |
75,3 |
999 |
75,3 |
|
0805 50 10 |
388 |
63,6 |
508 |
58,8 |
|
524 |
69,1 |
|
528 |
61,5 |
|
999 |
63,3 |
|
0806 10 10 |
052 |
114,1 |
204 |
79,7 |
|
220 |
159,4 |
|
508 |
134,4 |
|
624 |
164,2 |
|
999 |
130,4 |
|
0808 10 80 |
388 |
84,5 |
400 |
92,2 |
|
404 |
86,2 |
|
508 |
74,7 |
|
512 |
74,6 |
|
524 |
52,1 |
|
528 |
68,6 |
|
720 |
107,8 |
|
804 |
86,6 |
|
999 |
80,8 |
|
0808 20 50 |
052 |
111,2 |
388 |
83,3 |
|
512 |
25,4 |
|
528 |
45,8 |
|
999 |
66,4 |
|
0809 10 00 |
052 |
127,9 |
094 |
100,2 |
|
999 |
114,1 |
|
0809 20 95 |
052 |
291,3 |
400 |
333,7 |
|
404 |
385,7 |
|
999 |
336,9 |
|
0809 30 10, 0809 30 90 |
052 |
113,5 |
999 |
113,5 |
|
0809 40 05 |
624 |
86,9 |
999 |
86,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 1199/2005 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2005
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen te worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen goederen. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke communautaire voorschriften is vastgesteld voor de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Met toepassing van genoemde algemene regels, dienen de in kolom 1 van de tabel omschreven goederen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening te worden ingedeeld onder de daarmee corresponderende GN-codes die zijn vermeld in kolom 2, op grond van de motiveringen die zijn opgenomen in kolom 3 van voornoemde tabel. |
(4) |
Het is wenselijk dat een beroep kan worden gedaan op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, door de rechthebbende, gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek. |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.
Artikel 2
Op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de onderhavige verordening, kan gedurende drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een beroep worden gedaan.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2005.
Voor de Commissie
László KOVÁCS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 493/2005 van de Raad (PB L 82 van 31.3.2005, blz. 1).
(2) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||||||||
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||
|
4411 19 90 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3, onder b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en op basis van de tekst van de GN-codes 4411, 4411 19 en 4411 19 90. Het oppervlak is slechts ter decoratie en verleent het product niet zijn wezenlijk karakter. Het wezenlijk karakter wordt verleend door de kern van vezelplaat. Zie ook de GS-toelichtingen op post 4411. Het product wordt uitgesloten van de posten 4412 en 4418 aangezien het oppervlak niet uit hout bestaat. |
||||||||
|
4412 29 80 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en op basis van de tekst van de GN-codes 4412, 4412 29 en 4412 29 80. De bovenste laag van het product wordt aangemerkt als een dunne laag fineer als bedoeld bij de GS-toelichtingen op post 4412 en de GN-toelichtingen op post 4412. |
||||||||
|
4418 30 91 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en op basis van de tekst van de GN-codes 4418, 4418 30 en 4418 30 91. De bovenste laag van het product wordt niet aangemerkt als een dunne laag fineer als bedoeld bij de GS-toelichtingen op post 4412 en de GN-toelichtingen op post 4412. |
A) |
|
B) |
|
C) |
|
(1) De foto’s zijn louter ter informatie.
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/6 |
VERORDENING (EG) Nr. 1200/2005 VAN DE COMMISSIE
van 26 juli 2005
tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (1), en met name op artikel 3, artikel 9.A en artikel 9.D, lid 1,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (2), en met name op artikel 25,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding. |
(2) |
Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 bevat overgangsmaatregelen voor vergunningaanvragen betreffende toevoegingsmiddelen die vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG zijn ingediend. |
(3) |
De aanvragen voor de in de bijlagen bij deze verordening genoemde toevoegingsmiddelen zijn vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingediend. |
(4) |
De eerste opmerkingen betreffende deze aanvragen zijn krachtens artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/524/EEG vóór de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1831/2003 aan de Commissie toegezonden. Die aanvragen moeten dus nog overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 70/524/EEG worden behandeld. |
(5) |
Voor het gebruik van de groeibevorderende stof Formi LHS (kaliumdiformiaat) is bij Verordening (EG) nr. 1334/2001 van de Commissie (3) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor biggen en mestvarkens. De persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van Formi LHS (kaliumdiformiaat) heeft overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn een aanvraag ingediend voor een voorlopige vergunning voor een uitbreiding van het gebruik voor vier jaar, als groeibevorderende stof voor zeugen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft een gunstig advies uitgebracht over de veiligheid van dit preparaat voor mensen, dieren en het milieu, onder de in bijlage I van deze verordening vastgestelde voorwaarden. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 9.A, lid 1, van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Voor het gebruik van dit preparaat, zoals omschreven in bijlage I, moet derhalve een vergunning voor vier jaar worden verleend. |
(6) |
Voor het gebruik van het micro-organisme Bacillus cereus var. toyoi (NCIMB 40112/CNCM I-1012) is bij Verordening (EG) nr. 1411/1999 van de Commissie (4) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor mestkippen en mestkonijnen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit micro-organisme. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(7) |
Voor het gebruik van het micro-organisme Enterococcus faecium (DSM 10663/NCIMB 10415) is bij Verordening (EG) nr. 866/1999 van de Commissie (5) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor zeugen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit micro-organisme. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(8) |
Voor het gebruik van het micro-organisme Enterococcus faecium (DSM 10663/NCIMB 10415) is bij Verordening (EG) nr. 1411/1999 voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor biggen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit micro-organisme. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(9) |
Voor het gebruik van het micro-organisme Saccharomyces cerevisiae (MUCL 39885) is bij Verordening (EG) nr. 1411/1999 voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor biggen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit micro-organisme. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(10) |
Voor het gebruik van het micro-organisme Saccharomyces cerevisiae (CNCM-1077) is bij Verordening (EG) nr. 1436/98 van de Commissie (6) voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor melkkoeien en mestrunderen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit micro-organisme. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(11) |
Voor het gebruik van het micro-organisme Pediococcus acidilactici (CNCM MA 18/5M) is bij Verordening (EG) nr. 866/1999 voor het eerst een voorlopige vergunning verleend voor mestkippen. Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning zonder tijdsbeperking voor dit micro-organisme. Uit de beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG voor een dergelijke vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat van micro-organismen, zoals omschreven in bijlage II, moet daarom voor onbeperkte duur worden toegestaan. |
(12) |
Uit de beoordeling van deze aanvragen blijkt dat er bepaalde procedures nodig zijn om werknemers tegen blootstelling aan de in de bijlagen opgenomen toevoegingsmiddelen te beschermen. Die bescherming moet worden gewaarborgd door toepassing van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (7). |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in bijlage I omschreven, tot de groep „Groeibevorderende stoffen” behorende preparaat wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een voorlopige vergunning voor vier jaar voor gebruik als toevoegingsmiddel in de diervoeding verleend.
Artikel 2
Voor de in bijlage II omschreven, tot de groep „Micro-organismen” behorende preparaten wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning zonder tijdsbeperking voor gebruik als toevoegingsmiddel in de diervoeding verleend.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 juli 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1800/2004 (PB L 317 van 16.10.2004, blz. 37).
(2) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
(3) PB L 180 van 3.7.2001, blz. 18. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 676/2003 (PB L 97 van 15.4.2003, blz. 29).
(4) PB L 164 van 30.6.1999, blz. 56.
(5) PB L 108 van 27.4.1999, blz. 21.
(6) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 15.
(7) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
BIJLAGE I
Registratienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam en registratienummer van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel |
Toevoegingsmiddel (handelsnaam) |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximum-leeftijd |
Minimum |
Maximum |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||
mg werkzame stof/kg volledig diervoeder |
|||||||||||||||||||||
Groeibevorderende stoffen |
|||||||||||||||||||||
1 |
BASF Aktiengesellschaft |
Kaliumdiformiaat (Formi LHS) |
Samenstelling toevoegingsmiddel
Werkzame stof
|
Zeugen |
— |
8 000 |
12 000 |
— |
30 juli 2009 |
BIJLAGE II
EG-nr. |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving |
Diersoort of -categorie |
Maximum-leeftijd |
Minimum |
Maximum |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||
CFU/kg volledig diervoeder |
||||||||||||||||||||
Micro-organismen |
||||||||||||||||||||
E 1701 |
Bacillus cereus var. toyoi NCIMB 40112/CNCM I-1012 |
Bereiding van Bacillus cereus var. toyoi met ten minste: 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel |
Mestkonijnen |
— |
0,1 × 109 |
5 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. Mag worden gebruikt in mengvoeders die de volgende toegestane coccidiostatica bevatten: robenidine en salinomycine-natrium. |
Onbeperkt |
||||||||||||
Mestkippen |
— |
0,2 × 109 |
1 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. Mag worden gebruikt in mengvoeders die de volgende toegestane coccidiostatica bevatten: monensin-natrium, lasolacide-natrium, salinomycine-natrium, decoquinaat, robenidine, narasin, halofuginone. |
Onbeperkt |
|||||||||||||||
E 1705 |
Enterococcus faecium NCIMB 10415 |
Bereiding van Enterococcus faecium met ten minste:
|
Zeugen |
— |
0,7 × 109 |
1,25 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. Zeugen 2 weken vóór het werpen en tijdens de lactatieperiode. |
Onbeperkt |
||||||||||||
E 1707 |
Enterococcus faecium DSM 10663/NCIMB 10415 |
Bereiding van Enterococcus faecium met ten minste:
|
Biggen |
— |
1 × 109 |
1 × 1010 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. Voor gebruik bij biggen tot ongeveer 35 kg. |
Onbeperkt |
||||||||||||
E 1710 |
Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 |
Bereiding van Saccharomyces cerevisiae met ten minste:
|
Biggen (gespeend) |
— |
3 × 109 |
3 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. Voor gebruik bij gespeende biggen tot ongeveer 35 kg. |
Onbeperkt |
||||||||||||
E 1711 |
Saccharomyces cerevisiae CNCM I-1077 |
Bereiding van Saccharomyces cerevisiae met ten minste:
|
Melkkoeien |
— |
4 × 108 |
2 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. De hoeveelheid Saccharomyces cerevisiae in het dagrantsoen mag bij een lichaamsgewicht van 100 kg niet groter zijn dan 8,4 × 109 CFU. Voor elke volgende 100 kg lichaamsgewicht wordt dit met 1,8 × 109 CFU verhoogd. |
Onbeperkt |
||||||||||||
Mestrunderen |
— |
5 × 108 |
1,6 × 109 |
In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. De hoeveelheid Saccharomyces cerevisiae in het dagrantsoen mag bij een lichaamsgewicht van 100 kg niet groter zijn dan 4,6 × 109 CFU. Voor elke volgende 100 kg lichaamsgewicht wordt dit met 2 × 109 CFU verhoogd. |
Onbeperkt |
|||||||||||||||
E 1712 |
Pediococcus acidilactici CNCM MA 18/5M |
Bereiding van Pediococcus acidilactici met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel |
Mestkippen |
— |
1 × 109 |
1 × 1010 |
In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden. Mag worden gebruikt in mengvoeders die de volgende toegestane coccidiostatica bevatten: decoquinaat, halofuginone, narasin, salinomycine-natrium, maduramicine-ammonium, diclazuril. |
Onbeperkt |
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/11 |
VERORDENING (EG) Nr. 1201/2005 VAN DE COMMISSIE
van 26 juli 2005
betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rijst voor de aanvragen die in de eerste tien werkdagen van juli 2005 zijn ingediend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 327/98
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (1),
Gelet op Besluit 96/317/EG van de Raad van 13 mei 1996 betreffende de aanvaarding van de resultaten van het overleg met Thailand in het kader van artikel XXIII van de GATT (2),
Gelet op Verordening (EG) nr. 327/98 van de Commissie van 10 februari 1998 inzake de opening en de wijze van beheer van bepaalde tariefcontingenten voor de invoer van rijst en breukrijst (3), en met name op artikel 5, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
Op basis van de hoeveelheden waarvoor aanvragen voor de tranche van juli 2005 zijn ingediend, moet worden voorzien in de afgifte van certificaten voor de gevraagde hoeveelheden, al dan niet verminderd, naar gelang van het geval, door toepassing van een percentage, en moeten de naar de volgende tranche over te dragen hoeveelheden worden vastgesteld,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Voor de invoercertificaataanvragen voor rijst die in de eerste tien werkdagen van juli 2005 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 327/98 zijn ingediend en waarvan de Commissie in kennis is gesteld, worden certificaten afgegeven voor de in de aanvragen vermelde hoeveelheden, verminderd door toepassing van de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde percentages.
2. De naar de volgende tranche over te dragen hoeveelheden zijn in de bijlage vastgesteld.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 27 juli 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 juli 2005.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.
(2) PB L 122 van 22.5.1996, blz. 15.
(3) PB L 37 van 11.2.1998, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2296/2003 (PB L 340 van 24.12.2003, blz. 35).
BIJLAGE
Verminderingspercentage dat moet worden toegepast op de gevraagde hoeveelheden voor de tranche van juli 2005 en naar de volgende tranche over te dragen hoeveelheid:
a) Volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30
Oorsprong |
Verminderingspercentage voor de tranche van juli 2005 |
Naar de tranche van september 2005 over te dragen hoeveelheid (t) |
Verenigde Staten van Amerika |
0 (1) |
10 908,927 |
Thailand |
0 (1) |
986,954 |
Australië |
0 (1) |
345,820 |
Andere oorsprong |
— |
— |
b) Gedopte rijst van GN-code 1006 20
Oorsprong |
Verminderingspercentage voor de tranche van juli 2005 |
Naar de tranche van september 2005 over te dragen hoeveelheid (t) |
Australië |
0 (1) |
10 429 |
Verenigde Staten van Amerika |
0 (1) |
7 642 |
Thailand |
0 (1) |
1 812 |
Andere oorsprong |
0 (1) |
117 |
c) Breukrijst van GN-code 1006 40 00
Oorsprong |
Verminderingspercentage voor de tranche van juli 2005 |
Thailand |
0 (1) |
Australië |
0 (1) |
Guyana |
0 (1) |
Verenigde Staten van Amerika |
0 (1) |
Andere oorsprong |
0 (1) |
(1) Afgifte voor de in de aanvraag vermelde hoeveelheid.
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/13 |
VERORDENING (EG) Nr. 1202/2005 VAN DE COMMISSIE
van 26 juli 2005
tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauw in ICES-zones V, VI en VII (wateren van de Gemeenschap en internationale wateren) door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2270/2004 van de Commissie van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005 en 2006, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3), zijn de quota voor 2005 en 2006 vastgesteld. |
(2) |
Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2005 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt. |
(3) |
Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het opgebruiken van het quotum
Het quotum dat voor 2005 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.
Artikel 2
Verbod
De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Het is verboden om vis uit dit bestand die vanaf die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 juli 2005.
Voor de Commissie
Jörgen HOLMQUIST
Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken
(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(2) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).
(3) PB L 396 van 31.12.2004, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 860/2005 (PB L 144 van 8.6.2005, blz. 1).
BIJLAGE
Lidstaat |
Duitsland |
Bestand |
GFB/567- |
Soort |
Gaffelkabeljauw (Phycis blennoides) |
Zone |
V, VI, VII (wateren van de Gemeenschap en internationale wateren) |
Datum |
9/6/2005 |
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/15 |
RICHTLIJN 2005/47/EG VAN DE RAAD
van 18 juli 2005
betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 139, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Deze richtlijn eerbiedigt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten en beginselen; zij beoogt de volledige naleving te waarborgen van artikel 31 van dat Handvest, waarin is bepaald dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden, op een beperking van de maximumarbeidsuur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag kunnen de sociale partners gezamenlijk verzoeken dat op communautair niveau gesloten overeenkomsten ten uitvoer worden gelegd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie. |
(3) |
De Raad heeft Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (1) aangenomen, waarbij onder meer de sector spoorwegvervoer buiten het toepassingsgebied is gehouden. Het Europees Parlement en de Raad hebben Richtlijn 2000/34/EG (2) tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG aangenomen om de voordien van laatstgenoemde richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten alsnog te bestrijken. |
(4) |
Het Europees Parlement en de Raad hebben Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (3) aangenomen, die Richtlijn 93/104/EG codificeert en intrekt. |
(5) |
In Richtlijn 2003/88/EG is bepaald dat van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16 kan worden afgeweken voor spoorwegpersoneel dat zijn arbeidstijd aan boord van treinen doorbrengt. |
(6) |
De Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) hebben de Commissie in kennis gesteld van hun wens om overeenkomstig artikel 139, lid 1, van het Verdrag onderhandelingen te beginnen. |
(7) |
Deze organisaties hebben op 27 januari 2004 een overeenkomst gesloten inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten, hierna „de overeenkomst” te noemen. |
(8) |
De overeenkomst bevat een gezamenlijk verzoek aan de Commissie om tenuitvoerlegging van de overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag. |
(9) |
Op mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten is Richtlijn 2003/88/EG van toepassing, voorzover in deze onderhavige richtlijn en in de aan deze richtlijn gehechte overeenkomst geen specifiekere bepalingen zijn opgenomen. |
(10) |
Het meest geschikte instrument voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst is een richtlijn in de zin van artikel 249 van het Verdrag. |
(11) |
Gezien de verwezenlijking van de interne markt in de sector spoorwegvervoer en de concurrentie in die sector kunnen de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de bescherming van de gezondheid en veiligheid, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, zodat de Gemeenschap overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag maatregelen kan nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vervatte proportionaliteitsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(12) |
De rol van de huidige en nieuwe actoren in de Europese spoorwegsector moet nauwlettend worden gevolgd, opdat deze sector zich in de gehele Gemeenschap op harmonieuze wijze kan ontwikkelen. In de desbetreffende Europese sociale dialoog moet plaats zijn voor deze ontwikkeling en moet daarmee zoveel mogelijk rekening worden gehouden. |
(13) |
Wat de in de overeenkomst gebruikte, maar niet nader gedefinieerde, termen betreft, laat de richtlijn de lidstaten vrij om, evenals bij andere richtlijnen inzake sociaal beleid waarin soortgelijke termen worden gebruikt, die termen te definiëren overeenkomstig hun nationale wetgeving en praktijk, mits deze definities verenigbaar zijn met de overeenkomst. |
(14) |
De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn opgesteld overeenkomstig haar mededeling van 20 mei 1998 over de aanpassing en bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau, en daarbij rekening gehouden met de representativiteit van de overeenkomstsluitende partijen en de rechtsgeldigheid van de bepalingen van de overeenkomst; de ondertekenende partijen zijn samen voldoende representatief voor de mobiele werknemers die op interoperabele grensoverschrijdende diensten van de spoorwegondernemingen worden ingezet. |
(15) |
De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn opgesteld overeenkomstig artikel 137, lid 2, van het Verdrag, dat bepaalt dat in richtlijnen op sociaal gebied wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd. |
(16) |
Deze richtlijn en de overeenkomst stellen minimumnormen vast; de lidstaten en/of de sociale partners moeten de mogelijkheid hebben gunstigere bepalingen te handhaven of in te voeren. |
(17) |
De Commissie heeft het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s in kennis gesteld door toezending van het voorstel tot uitvoering van de overeenkomst. |
(18) |
Het Europees Parlement heeft op 26 mei 2005 een resolutie over de overeenkomst van de sociale partners aangenomen. |
(19) |
De tenuitvoerlegging van de overeenkomst draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 136 van het Verdrag bedoelde doelstellingen. |
(20) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (4) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voorzover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Het doel van deze richtlijn is de uitvoering van de op 27 januari 2004 gesloten overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten.
De tekst van de overeenkomst is aan deze richtlijn gehecht.
Artikel 2
1. De lidstaten kunnen gunstigere bepalingen handhaven of invoeren dan die welke in deze richtlijn zijn opgenomen.
2. De uitvoering van deze richtlijn mag in geen geval een rechtvaardiging vormen voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan de rechten van de lidstaten en/of de sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen dan die welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn, mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn.
Artikel 3
Onverminderd hetgeen in bijgaande overeenkomst is bepaald over de follow-up en evaluatie door de ondertekenende partijen, brengt de Commissie na overleg met werkgevers en werknemers op Europees niveau uiterlijk op 27 juli 2011 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn in de context van de ontwikkeling van de spoorwegsector.
Artikel 4
De lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van die sancties te verzekeren. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 27 juli 2008 van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.
Artikel 5
De lidstaten doen, na raadpleging van de sociale partners, de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 27 juli 2008 aan deze richtlijn te voldoen, of vergewissen zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op die datum via overeenkomsten de nodige maatregelen nemen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om te allen tijde de door deze richtlijn geëiste resultaten te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2005.
Voor de Raad
De voorzitster
M. BECKETT
(1) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/34/EG.
(2) PB L 195 van 1.8.2000, blz. 41.
(3) PB L 229 van 18.11.2003, blz. 9.
(4) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
OVEREENKOMST
tussen de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) en de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten
GELET OP:
— |
de ontwikkeling van het spoorvervoer, die noopt tot modernisering van het systeem en tot ontwikkeling van Trans-Europees verkeer en dus van interoperabele diensten; |
— |
de noodzaak om veilig grensoverschrijdend verkeer te ontwikkelen en de gezondheid en de veiligheid van mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten, te beschermen; |
— |
de noodzaak te voorkomen dat mededinging uitsluitend op verschillen in arbeidsvoorwaarden wordt gebaseerd; |
— |
het belang van verbetering van het spoorvervoer binnen de Europese Unie; |
— |
de gedachte dat deze doelstellingen kunnen worden bereikt met gemeenschappelijke regels inzake minimumnormen waaraan de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten moeten voldoen; |
— |
de overtuiging dat het aantal van dergelijke mobiele werknemers de komende jaren zal toenemen; |
— |
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 138 en artikel 139, lid 2; |
— |
Richtlijn 93/104/EG (gewijzigd bij Richtlijn 2000/34/EG), en met name op de artikelen 14 en 17; |
— |
het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome, 19 juni 1980); |
— |
het feit dat artikel 139, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten geschiedt op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie; |
— |
het feit dat de ondertekenende partijen bij dezen een dergelijk verzoek doen, |
ZIJN DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Clausule 1
Toepassingsgebied
Deze overeenkomst is van toepassing op mobiel spoorwegpersoneel dat wordt ingezet voor interoperabele grensoverschrijdende diensten van spoorwegondernemingen.
Deze overeenkomst is van facultatieve toepassing op lokaal en regionaal grensoverschrijdend personenverkeer, op grensoverschrijdend vrachtverkeer met bestemmingen die niet verder dan 15 km aan gene zijde van de grens gelegen zijn, en op het verkeer van en naar de officiële grensstations die op de in de bijlage opgenomen lijst staan vermeld.
Deze overeenkomst is eveneens facultatief voor treinen op grensoverschrijdende trajecten, waarbij zowel vertrek- als aankomstpunt zich op de infrastructuur van één bepaalde lidstaat bevinden, maar waarbij onderweg gebruik wordt gemaakt van de infrastructuur van een andere lidstaat, zonder dat daar wordt gestopt (hetgeen dus als nationaal vervoer kan worden beschouwd).
Wat betreft mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten, is Richtlijn 93/104/EG niet van toepassing op die aspecten waarvoor in deze overeenkomst meer specifieke bepalingen zijn opgenomen.
Clausule 2
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1) |
„interoperabele grensoverschrijdende diensten”: grensoverschrijdende diensten waarvoor de spoorwegondernemingen in het bezit dienen te zijn van ten minste twee veiligheidscertificaten als bedoeld in Richtlijn 2001/14/EG; |
2) |
„mobiele werknemer die interoperabele grensoverschrijdende diensten verricht”: iedere werknemer die als lid van een treinbemanning per werkdag gedurende meer dan één uur voor interoperabele grensoverschrijdende diensten wordt ingezet; |
3) |
„arbeidstijd”: de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken; |
4) |
„rusttijd”: de tijd die geen arbeidstijd is; |
5) |
„nachtdienst”: een tijdvak van ten minste zeven uur, zoals vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen middernacht en 5.00 uur omvat; |
6) |
„nachtdienst”: elke dienst waarbij gedurende ten minste drie uur binnen de nachttijd wordt gewerkt; |
7) |
„rusttijd buitenshuis”: dagelijkse rusttijd die niet kan worden doorgebracht op de normale verblijfplaats van de mobiele werknemer; |
8) |
„machinist”: iedere werknemer die belast is met het besturen van een locomotief; |
9) |
„rijtijd”: de duur van de ingeroosterde activiteit waarbij de machinist verantwoordelijk is voor het besturen van een locomotief, met uitsluiting van de tijd die is voorzien voor het in- en uitschakelen van de machines. Ingeroosterde onderbrekingen waarin de machinist verantwoordelijk blijft voor de locomotief, vallen wel onder de rijtijd. |
Clausule 3
Dagelijkse rusttijd thuis
De dagelijkse rusttijd thuis omvat ten minste twaalf aaneengesloten uren per tijdvak van 24 uur.
Deze rusttijd kan eenmaal per tijdvak van zeven dagen worden verkort tot ten minste negen uur. In dat geval wordt het verschil tussen de rusttijd van twaalf uur en de verkorte rusttijd toegevoegd aan de eerstvolgende rusttijd thuis.
Tussen twee dagelijkse rusttijden buitenshuis mag geen aanzienlijk verkorte dagelijkse rusttijd worden gepland.
Clausule 4
Dagelijkse rusttijd buitenshuis
De dagelijkse rusttijd buitenshuis omvat ten minste acht aaneengesloten uren per tijdvak van 24 uur.
Een buitenshuis doorgebrachte dagelijkse rusttijd wordt gevolgd door een dagelijkse rusttijd thuis (1).
Aanbevolen wordt er zorg voor te dragen dat werknemers de rusttijd buitenshuis op een comfortabele wijze kunnen doorbrengen.
Clausule 5
Pauzes
a) Machinisten
Indien de arbeidstijd van een machinist meer dan acht uur bedraagt, geniet hij gedurende de werkdag een pauze van ten minste 45 minuten;
of
indien de arbeidstijd tussen 6 en 8 uur bedraagt, bedraagt deze pauze ten minste 30 minuten en wordt deze gedurende de werkdag genoten.
Het moment waarop de pauze kan worden genoten en de duur ervan dienen te volstaan om de werknemer daadwerkelijk te laten uitrusten.
In geval van treinvertragingen kunnen de pauzes tijdens de betreffende werkdag worden aangepast.
Een deel van de pauze wordt zo mogelijk toegekend tussen het derde en zesde werkuur.
Clausule 5 a) is niet van toepassing indien er een tweede machinist is. In dat geval worden de voorwaarden voor het toekennen van pauzes op nationaal niveau geregeld.
b) Overig treinpersoneel
Overig treinpersoneel heeft recht op een pauze van ten minste 30 minuten, indien de arbeidstijd meer dan zes uur bedraagt.
Clausule 6
Wekelijkse rusttijd
Iedere mobiele werknemer die interoperabele grensoverschrijdende diensten verricht, heeft in elk tijdvak van zeven dagen recht op een rusttijd van ten minste 24 ononderbroken uren, vermeerderd met de in artikel 3 genoemde twaalf uur dagelijkse rusttijd.
Mobiele werknemers hebben per jaar recht op 104 rusttijden van 24 uur, waarin de 52 wekelijkse rusttijden van 24 uur begrepen zijn.
Hieronder vallen ook:
— |
12 dubbele rusttijden (van 48 uur plus de dagelijkse rusttijd van 12 uur), die de zaterdag en de zondag omvatten. en |
— |
12 dubbele rusttijden (van 48 uur plus de dagelijkse rusttijd van 12 uur), zonder de garantie dat deze op een zaterdag of een zondag vallen. |
Clausule 7
Rijtijd
De rijtijd, zoals gedefinieerd in artikel 2, bedraagt maximaal negen uur indien de dienst overdag wordt uitgevoerd, en acht uur indien de dienst gedurende de nacht, tussen twee dagelijkse rusttijden, wordt uitgevoerd.
De maximumrijtijd per tijdvak van twee weken bedraagt 80 uren.
Clausule 8
Controle
Met het oog op toezicht op de naleving van de bepalingen van deze overeenkomst wordt er een diensttabel bijgehouden met daarop vermeld de dagelijkse arbeidsuren en rusttijden van het mobiele personeel. Gegevens over het aantal daadwerkelijke arbeidsuren dienen beschikbaar te zijn. Deze diensttabel dient ten minste één jaar bij de onderneming te worden bewaard.
Clausule 9
Niet-verlagingsclausule
De tenuitvoerlegging van deze overeenkomst kan in geen geval een reden vormen voor het verlagen van het algemene beschermingsniveau van mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten.
Clausule 10
Follow-up van de overeenkomst
De ondertekenaars van deze overeenkomst zien in het kader van het Comité voor de sectorale dialoog voor de spoorwegsector (ingesteld overeenkomstig Besluit 98/500/EG van de Commissie) toe op de tenuitvoerlegging en toepassing ervan.
Clausule 11
Evaluatie
Twee jaar na ondertekening van deze overeenkomst evalueren de partijen bovenstaande bepalingen in het licht van de eerste ervaringen met de ontwikkeling van interoperabele grensoverschrijdende diensten.
Clausule 12
Toetsing
Twee jaar na het verstrijken van de uitvoeringstermijn, zoals vastgesteld bij het besluit van de Raad betreffende de inwerkingstelling van deze overeenkomst, worden bovenstaande bepalingen door de partijen getoetst.
Gedaan te Brussel, 27 januari 2004.
Namens de CER
Giancarlo CIMOLI
De voorzitter
Johannes LUDEWIG
Uitvoerend directeur
Francesco FORLENZA
voorzitter van het comité van directeuren Personeelszaken
Jean-Paul PREUMONT
Adviseur Sociale zaken
Namens de ETF
Norbert HANSEN
De voorzitter van de sectie Spoorwegen
Jean-Louis BRASSEUR
De vice-voorzitter van de sectie Spoorwegen
Doro ZINKE
Secretaris-generaal
Sabine TRIER
Secretaris Beleid
(1) Partijen zijn het erover eens dat de onderhandelingen over een tweede, aansluitende rustperiode buitenshuis en compensatie voor rustperioden buitenshuis kunnen worden gevoerd door de sociale partners, op het niveau van de spoorwegonderneming of op nationaal niveau naargelang de situatie. Twee jaar na ondertekening van deze overeenkomst zullen opnieuw onderhandelingen op Europees niveau plaatsvinden over het aantal aansluitende rustperioden buitenshuis en de compensatie voor rustperioden buitenshuis.
BIJLAGE
Lijst van officiële grensstations die buiten de 15-kilometergrens zijn gelegen en waarop deze overeenkomst van facultatieve toepassing is
|
RZEPIN (PL) |
|
TUPLICE (PL) |
|
ZEBRZYDOWICE (PL) |
|
DOMODOSSOLA (I) |
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Raad
27.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 195/22 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 18 juli 2005
inzake de vervulling van de voorwaarden van artikel 3 van het aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst
(2005/576/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 87, lid 3, onder e),
Gelet op het besluit van de Raad van 29 juli 2002 inzake de sluiting en voorlopige toepassing van een aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst,
Gelet op het aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst, en met name op artikel 3,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (1) („de Europaovereenkomst”), is op 1 februari 1995 in werking getreden. |
(2) |
In artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst wordt bepaald dat Roemenië, in afwijking van het bepaalde in lid 1, punt 3, gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de Europaovereenkomst bij wijze van uitzonderingsmaatregel ten behoeve van ijzer- en staalproducten overheidssteun voor herstructurering mag verlenen, mits dit ertoe leidt dat de begunstigde ondernemingen aan het einde van de herstructureringsperiode onder normale marktvoorwaarden levensvatbaar zijn, het bedrag en de intensiteit van de steun strikt beperkt blijven tot hetgeen voor dit herstel van de levensvatbaarheid absoluut noodzakelijk is, en dit bedrag en deze intensiteit geleidelijk worden verminderd, en het herstructureringsprogramma gepaard gaat met een algemene rationalisering en vermindering van de capaciteit in Roemenië. |
(3) |
Deze eerste periode van vijf jaar is op 31 december 1997 verstreken. |
(4) |
Roemenië heeft in december 1997 verzocht om verlenging van deze periode. |
(5) |
Het is dienstig gebleken te voorzien in verlenging van deze periode met een aanvullende periode van acht jaar, met ingang van 1 januari 1998, of tot de datum van toetreding van Roemenië tot de Europese Unie, indien dit eerder is. |
(6) |
Met dit doel is op 23 oktober 2002 door de Gemeenschap en Roemenië een aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst ondertekend, dat met ingang van die datum voorlopig wordt toegepast. |
(7) |
Artikel 2 van het aanvullend protocol bepaalt dat voornoemde periode kan worden verlengd indien is voldaan aan de voorwaarde dat door Roemenië aan de Commissie een herstructureringsprogramma en bedrijfsplannen zijn voorgelegd die voldoen aan de vereisten van artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst en zijn onderzocht en goedgekeurd door de nationale toezichthoudende instantie voor overheidssteun (de Mededingingsraad). |
(8) |
In december 2004 heeft Roemenië aan de Commissie een herstructureringsprogramma voorgelegd, alsmede bedrijfsplannen voor de ondernemingen die overheidssteun voor herstructurering ontvingen of hadden ontvangen. |
(9) |
Artikel 3 van het aanvullend protocol bepaalt dat voor de verlenging moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen door de Commissie definitief zijn beoordeeld. |
(10) |
De Commissie heeft een definitieve beoordeling verricht van het door Roemenië voorgelegde herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen. Uit deze beoordeling blijkt dat uitvoering van het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen ertoe leidt dat de ondernemingen onder normale marktvoorwaarden levensvatbaar kunnen worden. Ook blijkt dat het bedrag aan overheidssteun voor herstructurering, zoals in de plannen gespecificeerd, strikt beperkt blijft tot hetgeen voor het herstel van de levensvatbaarheid van de ondernemingen noodzakelijk is, en geleidelijk wordt verminderd en uiterlijk eind 2004 stopgezet. Uit de beoordeling blijkt tevens dat een algemene rationalisering en vermindering van de overcapaciteit van de begunstigde ondernemingen het gevolg zullen zijn. De conclusie van de beoordeling luidt daarom dat het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen voldoen aan de vereisten van artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst, |
BESLUIT:
Artikel 1
Het herstructureringsprogramma en de bedrijfsplannen die door Roemenië aan de Commissie zijn voorgelegd overeenkomstig artikel 2 van het aanvullend protocol bij de Europaovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, met betrekking tot de verlenging van de periode bedoeld in artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 bij de Europaovereenkomst, voldoen aan de vereisten van artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2.
Artikel 2
De periode waarin Roemenië bij wijze van uitzonderingsmaatregel ten behoeve van ijzer- en staalproducten overheidssteun voor herstructurering mag verlenen overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2, wordt verlengd met een aanvullende periode van acht jaar, die op 1 januari 1998 aanvangt, of op de datum van de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie, indien dit eerder is, zulks als bedoeld in artikel 1 van het aanvullend protocol.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2005.
Voor de Raad
De voorzitter
J. STRAW
(1) PB L 357 van 31.12.1994, blz. 2.