ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 52

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
25 februari 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 303/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 304/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 houdende vaststelling van de restituties welke van toepassing zijn op bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

3

 

*

Verordening (EG) nr. 305/2005 van de Commissie van 19 oktober 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2003 ten aanzien van de tariefcontingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit Chili

6

 

*

Verordening (EG) nr. 306/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap ( 1 )

9

 

 

Verordening (EG) nr. 307/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 houdende opening van een preferentieel tariefcontingent voor de invoer van ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten met het oog op de voorziening van de raffinaderijen in de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2005

11

 

 

Verordening (EG) nr. 308/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

13

 

 

Verordening (EG) nr. 309/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor mageremelkpoeder in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 582/2004

15

 

 

Verordening (EG) nr. 310/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 houdende vaststelling van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen

16

 

 

Verordening (EG) nr. 311/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

20

 

 

Verordening (EG) nr. 312/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

23

 

 

Verordening (EG) nr. 313/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij de productie in de sector granen

25

 

 

Verordening (EG) nr. 314/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor rijst en breukrijst en schorsing van de afgifte van de uitvoercertificaten

26

 

 

Verordening (EG) nr. 315/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

29

 

 

Verordening (EG) nr. 316/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1757/2004

31

 

 

Verordening (EG) nr. 317/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1565/2004

32

 

 

Verordening (EG) nr. 318/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 115/2005

33

 

 

Verordening (EG) nr. 319/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 betreffende de offertes voor de invoer van sorgho die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2275/2004

34

 

 

Verordening (EG) nr. 320/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2277/2004

35

 

 

Verordening (EG) nr. 321/2005 van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2276/2004

36

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2005/157/EG:Besluit van de Raad van 17 februari 2005 houdende benoeming van twee Duitse leden en van twee Duitse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s

37

 

*

2005/158/EG:Besluit van de Raad van 17 februari 2005 houdende benoeming van een plaatsvervangend lid (ES) in het Comité van de Regio’s

39

 

*

2005/159/EG:Besluit van de Raad van 17 februari 2005 houdende benoeming van zes Belgische leden en van acht Belgische plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

40

 

 

Commissie

 

*

2005/160/EG:Besluit van de Commissie van 27 oktober 2004 houdende goedkeuring van de briefwisseling tussen het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende hun onderlinge samenwerking in het kader van rampenbestrijding (in geval van gelijktijdige interventie in een land dat door een ramp is getroffen) ( 1 )

42

 

*

2005/161/EG:Beschikking van de Commissie van 24 februari 2005 betreffende de financiële steun van de Gemeenschap aan bepaalde communautaire referentielaboratoria in de veterinaire sector (residuen) voor het jaar 2005 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 392)

49

 

*

2005/162/EG:Aanbeveling van de Commissie van 15 februari 2005 betreffende de taak van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen en betreffende de comités van de raad van bestuur of van de raad van commissarissen ( 1 )

51

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/1


VERORDENING (EG) Nr. 303/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

114,2

204

68,7

212

151,1

624

185,9

999

130,0

0707 00 05

052

161,5

068

116,1

204

111,5

999

129,7

0709 10 00

220

36,6

999

36,6

0709 90 70

052

171,8

204

181,8

999

176,8

0805 10 20

052

49,3

204

43,0

212

51,0

220

45,3

624

66,6

999

51,0

0805 20 10

204

82,8

624

84,0

999

83,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

62,4

204

86,7

400

78,2

464

56,0

624

86,4

662

49,9

999

69,9

0805 50 10

052

56,3

999

56,3

0808 10 80

400

102,0

404

97,8

508

80,2

512

112,1

528

91,2

720

58,9

999

90,4

0808 20 50

388

74,7

400

97,8

512

66,4

528

61,7

999

75,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/3


VERORDENING (EG) Nr. 304/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

houdende vaststelling van de restituties welke van toepassing zijn op bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 15 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 31, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 kan het verschil tussen de prijzen in de internationale handel van de in artikel 1, onder a), b), c), d), e) en g), van deze verordening bedoelde producten en de prijzen in de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (2), zijn die producten aangegeven waarvoor een restitutie dient te worden vastgesteld welke van toepassing is bij de uitvoer ervan in de vorm van goederen welke in bijlage II van Verordening (EG) nr. 1255/1999 zijn genoemd.

(3)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 moet de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten voor iedere maand worden vastgesteld.

(4)

Voor bepaalde melkproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, bestaat evenwel het gevaar dat, indien vooraf hoge restituties worden vastgesteld, de verplichtingen die met betrekking tot deze restituties zijn aangegaan, op het spel worden gezet. Om dat gevaar te voorkomen, dienen passende voorzorgsmaatregelen te worden genomen, zonder evenwel contracten op lange termijn uit te sluiten. De vaststelling van specifieke restitutiebedragen voor het vooraf vaststellen van de restituties voor deze producten moet het mogelijk maken beide doelstellingen te verwezenlijken.

(5)

In artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 is bepaald dat voor de vaststelling van de restitutie in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de restituties bij de productie en de steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die voor de in bijlage A van Verordening (EG) nr. 1520/2000 vermelde basisproducten of de daarmee gelijkgestelde producten in alle lidstaten worden toegepast uit hoofde van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de betrokken sector.

(6)

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 wordt steun verleend aan in de Gemeenschap geproduceerde en tot caseïne verwerkte ondermelk, indien deze melk en de daarvan vervaardigde caseïne aan bepaalde eisen voldoen.

(7)

Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop tegen verlaagde prijs van boter en de toekenning van de steun voor room, boter en boterconcentraat bestemd voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (3) staat de levering van boter en room tegen verlaagde prijs toe aan de fabrikanten van bepaalde koopwaren.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restitutiebedragen die van toepassing zijn op de basisproducten genoemd in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 1520/2000 en bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 en die worden uitgevoerd in de vorm van in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999 genoemde goederen, worden vastgesteld zoals bepaald in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 177 van 15.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 886/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 14).

(3)  PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 921/2004 van de Commissie (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 94).


BIJLAGE

Restituties welke van toepassing zijn vanaf 25 februari 2005 op bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het verdrag vallen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving

Restituties

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

ex 0402 10 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van minder dan 1,5 gewichtspercenten (PG 2):

 

 

a)

in geval van uitvoer van goederen van GN-code 3501

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

26,53

28,00

ex 0402 21 19

Melk in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetgehalte van 26 gewichtspercenten (PG 3):

 

 

a)

bij uitvoer van producten, bevattende boter of room in de vorm van een aan PG 3 gelijkgesteld product, tegen verlaagde prijs krachtens Verordening (EG) nr. 2571/97

33,12

35,31

b)

in geval van uitvoer van andere goederen

61,57

65,60

ex 0405 10

Boter met een vetgehalte van 82 gewichtspercenten (PG 6):

 

 

a)

bij uitvoer van producten, bevattende boter of room tegen verlaagde prijs, vervaardigd overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2571/97

42,55

46,00

b)

in geval van uitvoer van goederen behorende tot GN-code 2106 90 98, met een vetgehalte van 40 of meer gewichtspercenten

128,43

138,25

c)

in geval van uitvoer van andere goederen

121,18

131,00


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/6


VERORDENING (EG) Nr. 305/2005 VAN DE COMMISSIE

van 19 oktober 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2003 ten aanzien van de tariefcontingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit Chili

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad van 18 februari 2003 houdende tenuitvoerlegging door de Gemeenschap van de tariefbepalingen vastgelegd in de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (1), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 312/2003 worden de tariefbepalingen van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (2), wat de Gemeenschap betreft ten uitvoer gelegd.

(2)

Bij Besluit 2005/106/EG (3) heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (hierna „het protocol” genoemd). In het protocol zijn nieuwe communautaire tariefconcessies opgenomen, voor enkele waarvan beperkingen gelden in de vorm van tariefcontingenten. Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze tariefcontingenten moet Verordening (EG) nr. 312/2003 worden gewijzigd.

(3)

De omvang van het tariefcontingent voor knoflook (volgnummer 09.1925), dat voor druiven voor tafelgebruik (volgnummer 09.1929) en dat voor kiwi’s (volgnummer 09.1939) moet jaarlijks met vijf percent van de oorspronkelijke hoeveelheid worden verhoogd.

(4)

Voor 2004 moet de omvang van de nieuwe communautaire tariefcontingenten worden beperkt naar verhouding tot de periode gedurende welke de nieuwe tariefcontingenten geopend zijn.

(5)

Omdat het protocol bepaalt dat de nieuwe communautaire tariefcontingenten met ingang van 1 mei 2004 moeten worden toegepast, dient deze verordening met ingang van diezelfde datum van toepassing te zijn en zo snel mogelijk in werking te treden.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité Douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 312/2003 wordt gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

1.   Voor 2004 wordt de omvang van de tariefcontingenten met volgnummers 09.1937, 09.1939 en 09.1941 beperkt tot acht twaalfden van de voor elk van die contingenten geldende jaarlijkse omvang. Delen van een kilogram worden naar boven afgerond tot het eerstvolgende volledige kilogram.

2.   Voor 2004 wordt een aanvullende hoeveelheid van respectievelijk 20 ton en 1 000 ton toegevoegd aan de omvang van de tariefcontingenten met volgnummers 09.1925 en 09.1929.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Met uitzondering van de punten 1 en 2 van de bijlage is zij van toepassing met ingang van 1 mei 2004.

De punten 1 en 2 van de bijlage zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 oktober 2004.

Voor de Commissie

Frederik BOLKESTEIN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 46 van 20.2.2003, blz. 1.

(2)  PB L 352 van 30.12.2002, blz. 3.

(3)  PB L 38 van 10.2.2005, blz. 1.


BIJLAGE

De tabel in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 312/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bij volgnummer 09.1925, vierde kolom, wordt de hoeveelheid vervangen door 530 ton.

Na 2005 wordt de jaarlijkse omvang van dit tariefcontingent ieder opeenvolgend jaar vermeerderd met vijf percent van deze hoeveelheid.

2)

Bij volgnummer 09.1929, vierde kolom, wordt de hoeveelheid vervangen door 38 500 ton.

Na 2005 wordt de jaarlijkse omvang van dit tariefcontingent ieder opeenvolgend jaar vermeerderd met vijf percent van deze hoeveelheid.

3)

De volgende rijen worden ingevoegd:

„09.1937 (1)

0303 29 00

0303 78 12

0303 78 19

Vis, bevroren

725 ton

100

0304 20 53

0304 20 56

0304 20 58

0304 20 91

0304 20 94

0304 90 05

Filets van vis en ander visvlees, bevroren

09.1939

0810 50 00

Kiwi’s

1 000 ton (2)

100

09.1941 (2)

1604 15 19

Bereidingen en conserven van makreel

90 ton

100”


(1)  Dit tariefcontingent is van toepassing gedurende 2004 en ieder daaropvolgend kalenderjaar met ingang van 1.1.2005, tot de verstrijkingsdatum van 31.12.2012.

(2)  Dit tariefcontingent is van toepassing gedurende 2004 en ieder daaropvolgend kalenderjaar met ingang van 1.1.2005, tot de verstrijkingsdatum van 31.12.2006.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/9


VERORDENING (EG) Nr. 306/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 2, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad bevat de methoden van de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (hierna de „methoden van de LR” genoemd). Onder de punten 3.056 en 3.064 van die bijlage worden voorbeelden gegeven van respectievelijk subsidies op landbouwproducten en niet-productgebonden subsidies, met een verwijzing naar specifieke begrotingsonderdelen. Enkele van die verwijzingen zijn niet langer van kracht, zodat een bijwerking van deze twee punten noodzakelijk is.

(2)

Het is de taak van de Commissie de methoden van de LR bij te werken.

(3)

Verordening (EG) nr. 138/2004 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, ingesteld bij Besluit 72/279/EEG (2) van de Raad,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 33 van 5.2.2004, blz. 1.

(2)  PB L 179 van 7.8.1972, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 3.056 wordt vervangen door:

„3.056.

Omdat de output tegen basisprijzen wordt gewaardeerd, moet er een fundamenteel onderscheid worden gemaakt tussen productgebonden en niet-productgebonden subsidies. Subsidies op landbouwproducten (1) kunnen hetzij aan landbouwproducenten hetzij aan andere economische eenheden worden betaald. Uitsluitend productgebonden subsidies die aan landbouwproducenten worden verstrekt, worden aan de door de producenten ontvangen marktprijzen toegevoegd om aldus de basisprijs te verkrijgen. De subsidies op landbouwproducten die aan andere economische eenheden worden verstrekt, worden niet in de LR geregistreerd.”.

2)

Punt 3.064 wordt vervangen door:

„3.064.

Voor de landbouw gaat het bij de niet-productgebonden subsidies vooral om:

subsidies op de loonsom of het aantal werknemers,

rentesubsidies (ESR 1995, punt 4.37, onder c)) aan ingezeten productie-eenheden, ook al hebben zij de stimulering van investeringen ten doel (2). Bij deze subsidies gaat het immers om inkomensoverdrachten om de exploitatielasten van de producenten te verlichten. Zij worden geregistreerd als subsidies aan de begunstigde producenten, ook al wordt het renteverschil in feite rechtstreeks door de overheid uitgekeerd aan de kredietinstelling die de lening heeft toegekend (in afwijking van het betalingscriterium);

overcompensatie van de BTW als gevolg van het forfaitaire stelsel (zie de punten 3.041 en 3.042),

de overname van sociale premies en grondbelasting,

de overname van andere kosten zoals steun voor de particuliere opslag van wijn en druivenmost en de hernieuwde opslag van tafelwijn (voorzover het bij de eigenaar van de voorraden om een landbouweenheid gaat),

diverse niet-productgebonden subsidies:

steun voor het uit de productie nemen van bouwland (het verplicht uit de productie nemen van bouwland gekoppeld aan steun per hectare en het vrijwillig uit de productie nemen van bouwland),

financiële compensaties voor het uit de markt nemen van verse groenten en fruit. Deze betalingen worden vaak aan groepen marktproducenten toegekend en moeten worden behandeld als subsidies aan de landbouw omdat ze rechtstreekse compensatie bieden voor een productieverlies,

premies voor runderen in de vorm van seizoencorrectiepremies, verwerkingspremies voor jonge stierkalveren en premies voor extensivering,

steun voor de landbouwproductie in minder ontwikkelde gebieden en/of berggebieden,

andere steun die wordt toegekend ter stimulering van productiemethoden (extensivering, milieubeschermende methoden enz.),

bedragen die aan landbouwers worden uitgekeerd ter compensatie van periodieke voorraadverliezen, bijvoorbeeld aan plantaardige producten of dieren die als onderhanden werk worden beschouwd, of van verliezen aan aanplantingen die nog in de groeifase zijn (zie de punten 2.040-2.045). Overdrachten ter compensatie van voorraadverliezen en/of van verliezen aan aanplantingen die als productiefactoren worden gebruikt, worden daarentegen als overige kapitaaloverdrachten in de kapitaalrekening geregistreerd.”.


(1)  Tot de aan landbouwproducenten betaalde subsidies op landbouwproducten behoren alle subsidies die in de vorm van „deficiency payments” aan landbouwers worden verstrekt (d.w.z. wanneer de overheid aan producenten van landbouwproducten het verschil tussen de gemiddelde marktprijs en de garantieprijs voor landbouwproducten betaalt).

(2)  Wanneer echter een subsidie tegelijkertijd dient voor een schuldaflossing en voor de betaling van rente op het geleende kapitaal en het niet mogelijk is deze twee bestanddelen te scheiden, wordt het gehele bedrag geregistreerd als investeringsbijdrage.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/11


VERORDENING (EG) Nr. 307/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

houdende opening van een preferentieel tariefcontingent voor de invoer van ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten met het oog op de voorziening van de raffinaderijen in de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 39, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 39, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 is bepaald dat, met het oog op een adequate voorziening van de raffinaderijen in de Gemeenschap, tijdens de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006 een bijzonder, verlaagd recht wordt toegepast bij invoer van ruwe rietsuiker van oorsprong uit staten waarmee de Gemeenschap preferentiële handelsovereenkomsten heeft gesloten. Tot nu toe heeft de Gemeenschap bij Besluit 2001/870/EG van de Raad (2) dergelijke overeenkomsten gesloten met enerzijds de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS-staten) die vermeld zijn in Protocol nr. 3 betreffende ACS-suiker dat hoort bij bijlage V bij de Partnerschapsovereenkomst ACS-EG (3) en anderzijds de Republiek India.

(2)

In de bij Besluit 2001/870/EG gesloten overeenkomsten in de vorm van een briefwisseling is bepaald dat de betrokken raffinadeurs een minimumaankoopprijs moeten betalen die gelijk is aan de gegarandeerde prijs voor ruwe suiker, verminderd met de voor het betrokken verkoopseizoen vastgestelde aanpassingssteun. Bijgevolg moet deze minimumprijs worden vastgesteld, met inachtneming van de voor het verkoopseizoen 2004/2005 geldende elementen.

(3)

Overeenkomstig artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt aan de hand van een jaarlijkse communautaire voorzieningsbalans vastgesteld hoeveel bijzondere preferentiële suiker moet worden ingevoerd.

(4)

Uit deze voorzieningsbalans blijkt dat ruwe suiker moet worden ingevoerd en dat in dit stadium van het verkoopseizoen 2004/2005 tariefcontingenten met een bijzonder, verlaagd recht, zoals bedoeld in de genoemde overeenkomsten, moeten worden geopend om gedurende een deel van voornoemd verkoopseizoen in de behoeften van de raffinaderijen in de Gemeenschap te voorzien. Bij Verordening (EG) nr. 1213/2004 van de Commissie (4) zijn dergelijke contingenten geopend voor de periode van 1 juli 2004 tot en met 28 februari 2005.

(5)

Aangezien de productieramingen voor ruwe rietsuiker beschikbaar zijn voor het verkoopseizoen 2004/2005, is het dienstig een contingent te openen voor het tweede deel van het verkoopseizoen.

(6)

Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (5) moet van toepassing zijn op het nieuwe contingent.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het beheer van suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2005 wordt in het kader van Besluit 2001/870/EG voor de invoer van voor raffinage bestemde ruwe rietsuiker van GN-code 1701 11 10 een tariefcontingent van 17 824 t, uitgedrukt in witte suiker, van oorsprong uit de ACS-staten die de bij voornoemd besluit goedgekeurde overeenkomst in de vorm van een briefwisseling hebben ondertekend, geopend.

Artikel 2

1.   Voor de invoer van de in artikel 1 genoemde hoeveelheid wordt het bijzondere, verlaagde invoerrecht vastgesteld op 0 EUR per 100 kg ruwe suiker van de standaardkwaliteit.

2.   De door de raffinadeurs in de Gemeenschap te betalen minimumaankoopprijs wordt voor de in artikel 1 genoemde periode vastgesteld op 49,68 EUR per 100 kg ruwe suiker van de standaardkwaliteit.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 1159/2003 is van toepassing op het bij de onderhavige verordening geopende tariefcontingent.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 325 van 8.12.2001, blz. 21.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)  PB L 232 van 1.7.2004, blz. 17.

(5)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1409/2004 (PB L 256 van 3.8.2004, blz. 11).


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/13


VERORDENING (EG) Nr. 308/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 581/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 tot opening van een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor bepaalde soorten boter (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) moet, na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, een maximumuitvoerrestitutie worden vastgesteld voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 22 februari 2005.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 581/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 22 februari 2005, de maximumuitvoerrestitutie toegepast op de in artikel 1, lid 1, van die verordening vermelde producten, zoals vermeld in de bijlage van deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 64.

(3)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58.


BIJLAGE

(EUR/100 kg)

Product

Productcodes

Maximumuitvoerrestitutie

Voor uitvoer naar de in artikel 1, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 581/2004 vermelde bestemming

Voor uitvoer naar de in artikel 1, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 581/2004 vermelde bestemmingen

Boter

ex ex 0405 10 19 9500

134,00

Boter

ex ex 0405 10 19 9700

131,00

136,50

Butteroil

ex ex 0405 90 10 9000

156,00

166,00


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/15


VERORDENING (EG) Nr. 309/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de maximumuitvoerrestitutie voor mageremelkpoeder in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 582/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 582/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor mageremelkpoeder (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) moet, na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, een maximumuitvoerrestitutie worden vastgesteld voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 22 februari 2005.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 582/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 22 februari 2005, een maximaal restitutiebedrag van 31,00 EUR/100 kg toegepast op het product en de bestemmingen als vermeld in artikel 1, lid 1, van die verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 67.

(3)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/16


VERORDENING (EG) Nr. 310/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

houdende vaststelling van de restituties die worden toegepast voor bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van deze beide verordeningen bedoelde producten enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (3), is omschreven voor welke van die producten een restitutie dient te worden vastgesteld bij uitvoer in de vorm van goederen, bedoeld naar gelang van het geval in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(3)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 moet de restitutie per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten voor iedere maand worden vastgesteld.

(4)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restitutie die kan worden toegekend bij uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(5)

Rekening houdend met de regeling tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de uitvoer van deegwaren uit de Gemeenschap naar de Verenigde Staten, goedgekeurd bij Besluit 87/482/EEG van de Raad (4), dient de restitutie voor goederen van de GN-codes 1902 11 00 en 1902 19 naar gelang van de bestemming te worden gedifferentieerd.

(6)

Overeenkomstig artikel 4, leden 3 en 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000, moet een verlaagde restitutievoet worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het bedrag van de restitutie bij de productie, dat krachtens Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (5) van toepassing is op het verwerkte basisproduct, en dat geldig is tijdens de veronderstelde periode van de vervaardiging van de goederen.

(7)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig te zijn voor de prijs van de granen die voor de vervaardiging ervan worden gebruikt. In Protocol 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken. Daarom moet de restitutie die wordt toegepast op granen die in de vorm van alcoholhoudende dranken worden uitgevoerd, worden aangepast.

(8)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die worden toegepast voor de in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 1520/2000 genoemde basisproducten die tevens zijn bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 en die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage III van Verordening (EG) nr. 1784/2003, respectievelijk bijlage IV van Verordening (EG) nr. 1785/2003, worden vastgesteld zoals in de bijlage bij deze verordening is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(3)  PB L 177 van 15.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 886/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 14).

(4)  PB L 275 van 29.9.1987, blz. 36.

(5)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1548/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


BIJLAGE

Restituties die worden toegepast vanaf 25 februari 2005 voor bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving (2)

Restitutievoet per 100 kg basisproduct

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Overige gevallen

1001 10 00

Harde tarwe:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Maïs, gebruikt in de vorm van:

 

 

– zetmeel:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 (3)

3,708

3,708

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

1,047

1,047

– – in andere gevallen

4,000

4,000

– glucose, glucosestroop, maltodextrine, maltodextrinestroop van de GN-codes 1702 30 51, 1702 30 59, 1702 30 91, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50, 1702 90 75, 1702 90 79, 2106 90 55 (5):

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 (3)

2,708

2,708

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

0,785

0,785

– – in andere gevallen

3,000

3,000

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

1,047

1,047

– andere (als zodanig)

4,000

4,000

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 gelijkgesteld aan een verwerkingsproduct van maïs:

 

 

– in geval van toepassing van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1520/2000 (3)

3,275

3,275

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

1,047

1,047

– in andere gevallen

4,000

4,000

ex 1006 30

Volwitte rijst:

 

 

– rondkorrelig

– halflangkorrelig

– langkorrelig

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho m.u.v. hybriden van graansorgho, bestemd voor zaaidoeleinden


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.

(2)  Voor de landbouwproducten verkregen door verwerking van het basisproduct en/of gelijkgesteld, moeten de coëfficiënten vermeld in bijlage E bij Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie (PB L 177 van 15.7.2000, blz. 1), worden gebruikt.

(3)  De betrokken goederen vallen onder GN-code 3505 10 50.

(4)  Goederen opgenomen in bijlage III van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 (PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6).

(5)  Voor stropen van de GN-codes 1702 30 99, 1702 40 90 en 1702 60 90, verkregen door het mengen van glucose- en fructosestropen, geeft alleen glucosestroop recht op uitvoerrestitutie.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/20


VERORDENING (EG) Nr. 311/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad van 22 december 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), inzonderheid op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3072/95 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van deze verordeningen genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Krachtens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 3072/95 moeten de restituties worden vastgesteld met inachtneming van de bestaande situatie en de vooruitzichten voor de ontwikkeling, enerzijds van de beschikbare hoeveelheden granen, rijst en breukrijst, evenals van hun prijzen op de markt van de Gemeenschap, en anderzijds van de prijzen van granen, rijst en breukrijst en de producten in de sector granen op de wereldmarkt. Krachtens deze artikelen moeten ook waarborgen worden geschapen dat op de graan- en rijstmarkten een evenwichtige toestand heerst en een natuurlijke ontwikkeling op het gebied van de prijzen en de handel plaatsvindt en moet bovendien rekening worden gehouden met het economische aspect van de bedoelde uitvoer en de noodzaak verstoringen op de markt van de Gemeenschap te vermijden.

(3)

Verordening (EG) nr. 1518/95 van de Commissie (3) betreffende de regeling voor de invoer en de uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten heeft in artikel 4 de specifieke criteria vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de restitutie voor deze producten.

(4)

Het is wenselijk de aan bepaalde verwerkte producten toe te kennen restitutie, al naar gelang van het product, hoger of lager vast te stellen volgens het asgehalte, het gehalte aan ruwe celstof, het gehalte aan doppen, het eiwitgehalte, het vetgehalte of het zetmeelgehalte, daar deze gehaltes van bijzondere betekenis zijn voor de hoeveelheid basisproduct die werkelijk voor de vervaardiging van het verwerkte product is gebruikt.

(5)

Ten aanzien van maniokwortel en andere tropische wortels en knollen en het daarvan vervaardigde meel behoeft het economische aspect van de uitvoeren die zouden kunnen worden overwogen, in het bijzonder gezien de aard en de herkomst van deze producten, op het ogenblik geen vaststelling van een restitutie bij uitvoer. Voor bepaalde verwerkte producten is het, gezien het geringe aandeel van de Gemeenschap aan de wereldhandel, op het ogenblik niet noodzakelijk een restitutie bij uitvoer vast te stellen.

(6)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor zekere producten kunnen een differentiatie van de restitutie, naar gelang van de bestemming, nodig maken.

(7)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan in de tussentijd worden gewijzigd.

(8)

Bepaalde verwerkte producten op basis van maïs kunnen een warmtebehandeling ondergaan, waardoor een restitutie zou kunnen worden uitgekeerd die niet overeenstemt met de kwaliteit van het product. Duidelijk moet worden aangegeven dat deze producten, die voorgegelatineerd zetmeel bevatten, niet in aanmerking komen voor uitvoerrestituties.

(9)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en in artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 3072/95 bedoelde producten, waarop Verordening (EG) nr. 1518/95 van toepassing is, worden vastgesteld in overeenstemming met de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 329 van 30.12.1995, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2002 van de Commissie (PB L 62 van 5.3.2002, blz. 27).

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 55. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2993/95 (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 25).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1102 20 10 9200 (1)

C10

EUR/t

56,00

1102 20 10 9400 (1)

C10

EUR/t

48,00

1102 20 90 9200 (1)

C10

EUR/t

48,00

1102 90 10 9100

C11

EUR/t

0,00

1102 90 10 9900

C11

EUR/t

0,00

1102 90 30 9100

C11

EUR/t

0,00

1103 19 40 9100

C10

EUR/t

0,00

1103 13 10 9100 (1)

C10

EUR/t

72,00

1103 13 10 9300 (1)

C10

EUR/t

56,00

1103 13 10 9500 (1)

C10

EUR/t

48,00

1103 13 90 9100 (1)

C10

EUR/t

48,00

1103 19 10 9000

C10

EUR/t

0,00

1103 19 30 9100

C10

EUR/t

0,00

1103 20 60 9000

C12

EUR/t

0,00

1103 20 20 9000

C11

EUR/t

0,00

1104 19 69 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 12 90 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 12 90 9300

C10

EUR/t

0,00

1104 19 10 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 19 50 9110

C10

EUR/t

64,00

1104 19 50 9130

C10

EUR/t

52,00

1104 29 01 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 29 03 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 29 05 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 29 05 9300

C10

EUR/t

0,00

1104 22 20 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 22 30 9100

C10

EUR/t

0,00

1104 23 10 9100

C10

EUR/t

60,00

1104 23 10 9300

C10

EUR/t

46,00

1104 29 11 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 29 51 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 29 55 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 30 10 9000

C10

EUR/t

0,00

1104 30 90 9000

C10

EUR/t

10,00

1107 10 11 9000

C13

EUR/t

0,00

1107 10 91 9000

C13

EUR/t

0,00

1108 11 00 9200

C10

EUR/t

0,00

1108 11 00 9300

C10

EUR/t

0,00

1108 12 00 9200

C10

EUR/t

64,00

1108 12 00 9300

C10

EUR/t

64,00

1108 13 00 9200

C10

EUR/t

64,00

1108 13 00 9300

C10

EUR/t

64,00

1108 19 10 9200

C10

EUR/t

0,00

1108 19 10 9300

C10

EUR/t

0,00

1109 00 00 9100

C10

EUR/t

0,00

1702 30 51 9000 (2)

C10

EUR/t

62,70

1702 30 59 9000 (2)

C10

EUR/t

48,00

1702 30 91 9000

C10

EUR/t

62,70

1702 30 99 9000

C10

EUR/t

48,00

1702 40 90 9000

C10

EUR/t

48,00

1702 90 50 9100

C10

EUR/t

62,70

1702 90 50 9900

C10

EUR/t

48,00

1702 90 75 9000

C10

EUR/t

65,70

1702 90 79 9000

C10

EUR/t

45,60

2106 90 55 9000

C10

EUR/t

48,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen zijn als volgt gedefinieerd:

C10

:

Alle bestemmingen

C11

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije

C12

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Roemenië

C13

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije en Roemenië


(1)  Er worden geen restituties toegekend voor producten die een warmtebehandeling hebben ondergaan waardoor het zetmeel is voorgegelatineerd.

(2)  De restituties worden toegekend overeenkomstig de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 2730/75 van de Raad (PB L 281 van 1.11.1975, blz. 20).

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen zijn als volgt gedefinieerd:

C10

:

Alle bestemmingen

C11

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije

C12

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Roemenië

C13

:

Alle bestemmingen, uitgezonderd Bulgarije en Roemenië


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/23


VERORDENING (EG) Nr. 312/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt voor de in artikel 1 van die verordening genoemde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer.

(2)

Verordening (EG) nr. 1517/95 van de Commissie van 29 juni 1995 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad ten aanzien van de invoer- en uitvoerregeling voor mengvoeders op basis van granen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1162/95 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector granen en rijst (2) heeft in artikel 2 de specifieke criteria vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de restitutie voor deze producten.

(3)

Bij de berekening moet ook rekening worden gehouden met het gehalte aan graanproducten. Gemakshalve zou de restitutie moeten worden betaald voor twee categorieën „graanproducten”, namelijk voor maïs, de meest gebruikte component van uitgevoerde mengvoeders, en maïsproducten, en voor „andere granen”, dat wil zeggen voor restitutie in aanmerking komende graanproducten, andere dan maïs en maïsproducten. Een restitutie zou moeten worden toegekend voor de hoeveelheid graanproducten in het mengvoeder.

(4)

Anderzijds moet het bedrag van de restitutie eveneens rekening houden met de afzetmogelijkheden en verkoopvoorwaarden voor de betrokken producten op de wereldmarkt, het belang dat men erbij heeft om verstoringen op de markt van de Gemeenschap te voorkomen en het economisch aspect van de uitvoer.

(5)

Op grond van de huidige situatie op de markt voor granen, en met name de vooruitzichten inzake de voorziening, moeten de uitvoerrestituties worden geschrapt.

(6)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer voor de in Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde mengvoeders waarop Verordening (EG) nr. 1517/95 van toepassing is, worden overeenkomstig de bijlage bij deze verordening vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 51.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor mengvoeders op basis van granen

Productcodes van de producten die in aanmerking komen voor een restitutie bij uitvoer:

 

2309 10 11 9000,

 

2309 10 13 9000,

 

2309 10 31 9000,

 

2309 10 33 9000,

 

2309 10 51 9000,

 

2309 10 53 9000,

 

2309 90 31 9000,

 

2309 90 33 9000,

 

2309 90 41 9000,

 

2309 90 43 9000,

 

2309 90 51 9000,

 

2309 90 53 9000.


Graanproducten

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

Maïs en maïsproducten

GN-codes 0709 90 60, 0712 90 19, 1005, 1102 20, 1103 13, 1103 29 40, 1104 19 50, 1104 23, 1904 10 10

C10

EUR/t

0,00

Graanproducten, met uitzondering van maïs en maïsproducten

C10

EUR/t

0,00

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C10

:

Alle bestemmingen.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/25


VERORDENING (EG) Nr. 313/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de restituties bij de productie in de sector granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie van 30 juni 1993 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1766/92 en (EEG) nr. 1418/76 van de Raad wat de regelingen inzake de productierestituties in de sector granen respectievelijk rijst betreft (2) zijn de voorwaarden voor de toekenning van de productierestitutie vastgesteld. De berekeningsgrondslag is bepaald in artikel 3 van genoemde verordening. De aldus berekende restitutie, zo nodig gedifferentieerd voor aardappelmeel, moet eenmaal per maand worden vastgesteld en mag slechts gewijzigd worden wanneer de maïs- en/of tarweprijzen een significante verandering te zien geven.

(2)

De in deze verordening vastgestelde productierestituties moeten worden aangepast met de in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 bepaalde coëfficiënten, teneinde het juiste te betalen bedrag te verkrijgen.

(3)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1722/93 bedoelde productierestitutie per ton zetmeel wordt vastgesteld op:

a)

0,00 EUR/t voor zetmeel uit maïs, tarwe, gerst en haver;

b)

8,75 EUR/t voor aardappelmeel.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1548/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/26


VERORDENING (EG) Nr. 314/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor rijst en breukrijst en schorsing van de afgifte van de uitvoercertificaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1), inzonderheid op artikel 14, lid 3, en artikel 19,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Krachtens artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 moeten de restituties worden vastgesteld met inachtneming van de situatie en de vooruitzichten terzake van de beschikbare hoeveelheid rijst en breukrijst en van de prijzen hiervan op de markt van de Gemeenschap enerzijds en van de prijzen van rijst en breukrijst op de wereldmarkt anderzijds. Volgens dit artikel is het eveneens noodzakelijk om op de rijstmarkt voor een evenwichtige situatie en een natuurlijke ontwikkeling van de prijzen en het handelsverkeer zorg te dragen en bovendien rekening te houden met het economische aspect van de voorgenomen uitvoer, met de wenselijkheid om verstoringen op de markt van de Gemeenschap te vermijden en met de limieten die voortvloeien uit overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten.

(3)

Bij Verordening (EEG) nr. 1361/76 van de Commissie (2) is vastgesteld welke de maximumhoeveelheid breukrijst is die rijst, waarvoor de restitutie bij uitvoer is vastgesteld, mag bevatten, terwijl daarbij tevens het percentage is bepaald van de op deze restitutie toe te passen vermindering, voor het geval dat de hoeveelheid breukrijst welke de uitgevoerde rijst bevat deze maximumhoeveelheid overschrijdt.

(4)

De offertes in het kader van de openbare inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer van rondkorrelige, halflangkorrelige en langkorrelige A-rijst zijn afgewezen. Derhalve dient momenteel geen gewone restitutie voor rijst te worden vastgesteld.

(5)

In artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 zijn de specifieke criteria bepaald waarmee bij de berekening van de restitutie bij uitvoer van rijst en breukrijst rekening moet worden gehouden.

(6)

De situatie op de wereldmarkt en de specifieke eisen van sommige markten kunnen een differentiatie van de restitutie voor sommige producten al naar gelang van hun bestemming noodzakelijk maken.

(7)

Teneinde rekening te houden met de bestaande vraag naar verpakte, langkorrelige rijst op bepaalde markten, moet worden voorzien in de vaststelling van een specifieke restitutie voor dat product.

(8)

De restitutie moet minstens eenmaal per maand worden vastgesteld; de restitutie kan tussentijds worden gewijzigd.

(9)

De toepassing van deze regels op de huidige situatie van de rijstmarkt, en met name op de noteringen of prijzen van rijst en breukrijst in de Gemeenschap en op de wereldmarkt, voert tot het vaststellen van de bedragen van de restitutie, zoals vermeld in de bijlage van deze verordening.

(10)

In het kader van het beheer van de volumebeperkingen die voortvloeien uit de WTO-verbintenissen van de Gemeenschap, dient de afgifte van uitvoercertificaten met restitutie te worden geschorst.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 genoemde producten in ongewijzigde staat worden, met uitzondering van de in lid 1, onder c), van dat artikel genoemde producten, op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

De afgifte van uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de restitutie wordt geschorst.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(2)  PB L 154 van 15.6.1976, blz. 11.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor rijst en breukrijst en schorsing van de afgifte van de uitvoercertificaten

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie (1)

1006 20 11 9000

R01

EUR/t

0

1006 20 13 9000

R01

EUR/t

0

1006 20 15 9000

R01

EUR/t

0

1006 20 17 9000

 

1006 20 92 9000

R01

EUR/t

0

1006 20 94 9000

R01

EUR/t

0

1006 20 96 9000

R01

EUR/t

0

1006 20 98 9000

 

1006 30 21 9000

R01

EUR/t

0

1006 30 23 9000

R01

EUR/t

0

1006 30 25 9000

R01

EUR/t

0

1006 30 27 9000

 

1006 30 42 9000

R01

EUR/t

0

1006 30 44 9000

R01

EUR/t

0

1006 30 46 9000

R01

EUR/t

0

1006 30 48 9000

 

1006 30 61 9100

R01

EUR/t

0

R02

EUR/t

0

R03

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 61 9900

R01

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

066

EUR/t

0

1006 30 63 9100

R01

EUR/t

0

R02

EUR/t

0

R03

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 63 9900

R01

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

1006 30 65 9100

R01

EUR/t

0

R02

EUR/t

0

R03

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 65 9900

R01

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

1006 30 67 9100

021 en 023

EUR/t

0

066

EUR/t

0

1006 30 67 9900

066

EUR/t

0

1006 30 92 9100

R01

EUR/t

0

R02

EUR/t

0

R03

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 92 9900

R01

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

066

EUR/t

0

1006 30 94 9100

R01

EUR/t

0

R02

EUR/t

0

R03

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 94 9900

R01

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

066

EUR/t

0

1006 30 96 9100

R01

EUR/t

0

R02

EUR/t

0

R03

EUR/t

0

066

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 96 9900

R01

EUR/t

0

A97

EUR/t

0

066

EUR/t

0

1006 30 98 9100

021 en 023

EUR/t

0

1006 30 98 9900

 

1006 40 00 9000

 

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

R01

Zwitserland, Liechtenstein en het gebied van de gemeenten Livigno en Campione d'Italia.

R02

Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte, Israël, Libanon, Libië, Syrië, Voormalige Spaanse Sahara, Jordanië, Irak, Iran, Jemen, Koeweit, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Bahrein, Qatar, Saoedi-Arabië, Eritrea, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Noorwegen, Faeröer, IJsland, Rusland, Belarus, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië en Montenegro, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Albanië, Bulgarije, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Moldavië, Oekraïne, Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië.

R03

Colombia, Ecuador, Peru, Bolivia, Chili, Argentinië, Uruguay, Paraguay, Brazilië, Venezuela, Canada, Mexico, Guatemala, Honduras, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica, Panama, Cuba, Bermuda, Zuid-Afrika, Australië, Nieuw-Zeeland, Hongkong SAR, Singapore, A40 met uitzondering van de Nederlandse Antillen, Aruba, Turks- en Caicoseilanden, A11 met uitzondering van Suriname, Guyana en Madagaskar.


(1)  De in artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie (PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12) bepaalde procedure is van toepassing voor de in het kader van deze verordening aangevraagde certificaten voor de volgende hoeveelheden en bestemmingen:

bestemming R01

0 t;

totaal van de bestemmingen R02 en R03

0 t;

bestemmingen 021 en 023

0 t;

bestemming 066

0 t;

bestemmingen A97

0 t.

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

R01

Zwitserland, Liechtenstein en het gebied van de gemeenten Livigno en Campione d'Italia.

R02

Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte, Israël, Libanon, Libië, Syrië, Voormalige Spaanse Sahara, Jordanië, Irak, Iran, Jemen, Koeweit, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Bahrein, Qatar, Saoedi-Arabië, Eritrea, Westelijke Jordaanoever/Gazastrook, Noorwegen, Faeröer, IJsland, Rusland, Belarus, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië en Montenegro, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Albanië, Bulgarije, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Moldavië, Oekraïne, Kazachstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kirgizië.

R03

Colombia, Ecuador, Peru, Bolivia, Chili, Argentinië, Uruguay, Paraguay, Brazilië, Venezuela, Canada, Mexico, Guatemala, Honduras, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica, Panama, Cuba, Bermuda, Zuid-Afrika, Australië, Nieuw-Zeeland, Hongkong SAR, Singapore, A40 met uitzondering van de Nederlandse Antillen, Aruba, Turks- en Caicoseilanden, A11 met uitzondering van Suriname, Guyana en Madagaskar.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/29


VERORDENING (EG) Nr. 315/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor sommige producten kunnen een differentiatie van de restitutie naar bestemming nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan tussentijds worden gewijzigd.

(6)

De toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt voert tot het vaststellen van de bedragen van de restitutie zoals vermeld in de bijlage.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 februari 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9200

EUR/t

1001 10 00 9400

A00

EUR/t

0

1001 90 91 9000

EUR/t

1001 90 99 9000

A00

EUR/t

0

1002 00 00 9000

A00

EUR/t

0

1003 00 10 9000

EUR/t

1003 00 90 9000

A00

EUR/t

0

1004 00 00 9200

EUR/t

1004 00 00 9400

A00

EUR/t

0

1005 10 90 9000

EUR/t

1005 90 00 9000

A00

EUR/t

0

1007 00 90 9000

EUR/t

1008 20 00 9000

EUR/t

1101 00 11 9000

EUR/t

1101 00 15 9100

C01

EUR/t

10,96

1101 00 15 9130

C01

EUR/t

10,24

1101 00 15 9150

C01

EUR/t

9,44

1101 00 15 9170

C01

EUR/t

8,72

1101 00 15 9180

C01

EUR/t

8,16

1101 00 15 9190

EUR/t

1101 00 90 9000

EUR/t

1102 10 00 9500

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9700

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9900

EUR/t

1103 11 10 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9400

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9900

EUR/t

1103 11 90 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 90 9800

EUR/t

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Roemenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/31


VERORDENING (EG) Nr. 316/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1757/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1757/2004 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes van 18 tot en met 24 februari 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1757/2004 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 313 van 12.10.2004, blz. 10.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/32


VERORDENING (EG) Nr. 317/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1565/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1565/2004 van de Commissie van 3 september 2004 betreffende een bijzondere interventiemaatregel voor haver in Finland en Zweden voor het verkoopseizoen 2004/2005 (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een openbare inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer uit Finland en Zweden van in die landen geproduceerde haver naar alle derde landen met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië en Zwitserland is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 1565/2004.

(2)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die in de periode van 18 februari tot en met 24 februari 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1565/2004 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van haver.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).

(3)  PB L 285 van 4.9.2004, blz. 3.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/33


VERORDENING (EG) Nr. 318/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 115/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 115/2005 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van zachte tarwe naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie, op grond van de meegedeelde offertes, besluiten een maximumrestitutie bij uitvoer vast te stellen, daarbij rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 bedoelde criteria. In dat geval wordt gegund aan de inschrijver(s) wiens (wier) offerte niet hoger is dan de vastgestelde maximumrestitutie.

(3)

De toepassing van de bovenbedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 18 tot en met 24 februari 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 115/2005 werden meegedeeld, wordt de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe vastgesteld op 8,00 EUR/t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 24 van 27.1.2005, blz. 3.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/34


VERORDENING (EG) Nr. 319/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

betreffende de offertes voor de invoer van sorgho die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2275/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een inschrijving voor de maximumverlaging van het recht bij invoer van sorgho, van herkomst uit derde landen, in Spanje is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 2275/2004 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie (3), kan de Commissie volgens de procedure van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Met name rekening houdend met de in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 genoemde criteria, is het niet wenselijk een maximumverlaging van het recht vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die van 18 tot en met 24 februari 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 2275/2004 bedoelde inschrijving voor de verlaging van het recht bij invoer van sorgho.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 32.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/35


VERORDENING (EG) Nr. 320/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2277/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een inschrijving voor de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in Spanje, van herkomst uit derde landen, opengesteld bij Verordening (EG) nr. 2277/2004 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie (3), kan de Commissie volgens de procedure van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 besluiten een maximumverlaging van het recht bij invoer vast te stellen. Bij deze vaststelling moet met name rekening worden gehouden met de in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 genoemde criteria. Gegund wordt aan elke inschrijver wiens offerte ten hoogste gelijk is aan de maximumverlaging van het recht bij invoer.

(3)

De toepassing van de boven bedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer op het in artikel 1 vermelde bedrag.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 18 tot en met 24 februari 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2277/2004 worden meegedeeld, wordt de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs vastgesteld op 30,99 EUR/t voor een globale maximumhoeveelheid van 139 000 t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 35.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/36


VERORDENING (EG) Nr. 321/2005 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

tot vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2276/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een inschrijving voor de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Portugal is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 2276/2004 van de Commissie (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie (3) kan de Commissie volgens de procedure van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 besluiten een maximumverlaging van het recht bij invoer vast te stellen. Bij deze vaststelling moet met name rekening worden gehouden met de in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 1839/95 genoemde criteria. Er wordt gegund aan elke inschrijver wiens offerte ten hoogste gelijk is aan de maximumverlaging van het recht bij invoer.

(3)

De toepassing van de bovenbedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumverlaging van het recht bij invoer op het in artikel 1 vermelde bedrag.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 18 tot en met 24 februari 2005, in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 2276/2004 worden meegedeeld, wordt de maximumverlaging van het recht bij invoer van maïs vastgesteld op 31,69 EUR/t voor een globale maximumhoeveelheid van 43 700 t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 34.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/37


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 februari 2005

houdende benoeming van twee Duitse leden en van twee Duitse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s

(2005/157/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Duitse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het besluit van de Raad van 22 januari 2002 (1) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van leden vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Barbara RICHSTEIN en van de heer Manfred LENZ, waarvan de Raad op 12 januari 2005 in kennis is gesteld, is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Wolfgang KLEIN, waarvan de Raad op 7 december 2004 in kennis is gesteld, en is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen door het aftreden van de heer Hans-Georg KLUGE, waarvan de Raad op 21 december 2004 in kennis is gesteld,

BESLUIT:

Enig artikel

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd:

a)

als lid:

 

de heer Gerd HARMS

Bevollmächtigter des Landes Brandenburg für Bundes- und Europaangelegenheiten

Staatssekretär in der Staatskanzlei

ter vervanging van mevrouw Barbara RICHSTEIN

 

mevrouw Barbara RICHSTEIN

Abgeordnete des Landtages Brandenburg

ter vervanging van de heer Manfred LENZ

b)

als plaatsvervangend lid:

 

de heer Markus KARP

Staatssekretär im Ministerium für Wissenschaft, Forschung und Kultur

ter vervanging van de heer Hans-Georg KLUGE

 

de heer Steffen REICHE

Mitglied des Landtages

ter vervanging van de heer Wolfgang KLEIN

zulks voor de verdere duur van hun ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/39


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 februari 2005

houdende benoeming van een plaatsvervangend lid (ES) in het Comité van de Regio’s

(2005/158/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 januari 2002 heeft de Raad Besluit 2002/60/EG (1) aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van een plaatsvervangend lid vrijgekomen door het aftreden van de heer Pere ESTEVE i ABAD, waarvan de Raad op 19 januari 2005 in kennis is gesteld,

BESLUIT:

Enig artikel

Mevrouw Anna TERRÓN i CUSÍ, Secretaria General del Patronat Catalá Pro Europa — Delegada del Gobierno de la Generalidad de Cataluña en Bruselas, wordt benoemd tot plaatsvervangend lid in het Comité van de Regio’s ter vervanging van de heer Pere ESTEVE i ABAD voor de verdere duur van de ambtstermijn, d.w.z. tot en met 25 januari 2006.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/40


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 februari 2005

houdende benoeming van zes Belgische leden en van acht Belgische plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

(2005/159/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,

Gezien de voordracht van de Belgische regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het besluit van de Raad van 22 januari 2002 (1) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van een lid en een van een plaatsvervangend lid vrijgekomen door het aftreden van de heer Frans RAMON, lid, waarvan de Raad op 8 september 2004 in kennis is gesteld, en van de heer Jos BEX, plaatsvervanger, waarvan de Raad op 3 februari 2005 in kennis is gesteld; tevens zijn in het Comité van de Regio’s vijf zetels van leden en 7 zetels van plaatsvervangers vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heren Paul VAN GREMBERGEN (BE), Bart SOMERS (BE), Stefaan PLATTEAU (BE), Xavier DESGAIN (BE) en Hervé HASQUIN (BE), leden, en van de heren Jacques TIMMERMANS (BE), André DENYS, mevrouw Josée VERCAMMEN, en de heren Serge KUBLA, Rudy DEMOTTE, Jean-Marc NOLLET en Bernd GENTGES, plaatsvervangers, waarvan de Raad op 24 januari 2005 in kennis is gesteld,

BESLUIT:

Enig artikel

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd:

a)

als leden:

 

de heer Yves LETERME

minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid

ter vervanging van de heer Frans RAMON

 

de heer Bart SOMERS

Vlaams volksvertegenwoordiger

(op basis van diens nieuwe mandaat als Vlaams volksvertegwoordiger)

 

mevrouw Fientje MOERMAN

Vice-minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel

ter vervanging van de heer Stefaan PLATTEAU

 

de heer Geert BOURGEOIS

Vlaams minister van Bestuurzaken, Buitenlands Beleid, Media en Tourisme

ter vervanging van de heer Paul VAN GREMBERGEN;

 

de heer Michel LEBRUN

Député wallon

ter vervanging van de heer M. Xavier DESGAIN

 

de heer Jean-François ISTASSE

Président du Parlement de la Communauté française

ter vervanging van de heer Hervé HASQUIN;

b)

als plaatsvervangers:

 

de heer Johan SAUWENS

Vlaams volksvertegenwoordiger

ter vervanging van de heer André DENYS

 

de heer Bart CARON

Vlaams volksvertegenwoordiger

ter vervanging van de heer Jacques TIMMERMANS

 

de heer PLATTEAU

Burgemeester

ter vervanging van mevrouw Josée VERCAMMEN

 

mevrouw Marie-Dominique SIMONET

Ministre de la recherche, des technologies nouvelles et des relations extérieures du gouvernement wallon

ter vervanging van de heer Serge KUBLA

 

de heer Maurice BAYENET

Député au Parlement de la Communauté française

ter vervanging van de heer Jean-Marc NOLLET

 

de heer Béa DIALLO

Député au Parlement de la Communauté française

ter vervanging van de heer Rudy DEMOTTE

 

de heer Claude DESAMA

Bourgmestre de Verviers

ter vervanging van de heer Bernd GENTGES

 

M. Jan ROEGIERS

Vlaams volksvertegenwoordiger

ter vervanging van de heer Jos BEX

voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2006.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J.-C. JUNCKER


(1)  PB L 24 van 26.1.2002, blz. 38.


Commissie

25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/42


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 27 oktober 2004

houdende goedkeuring van de briefwisseling tussen het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende hun onderlinge samenwerking in het kader van rampenbestrijding (in geval van gelijktijdige interventie in een land dat door een ramp is getroffen)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/160/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 302,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De totstandkoming van samenwerking met het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) inzake burgerbescherming en humanitaire aangelegenheden is het resultaat van een doelgericht streven naar versterkte relaties en samenwerking met de Verenigde Naties, zoals werd beklemtoond in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire zaken” van 2 mei 2001 (1) en de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „De Europese Unie en de Verenigde Naties: kiezen voor multilateralisme” van 10 september 2003 (2).

(2)

Uit eerdere ervaringen is duidelijk gebleken dat het noodzakelijk is de basisbeginselen vast te leggen voor verdere samenwerking en coördinatie tussen UNOCHA (met inbegrip van zijn systeem voor snelle interventie in noodsituaties en zijn coördinatie-instrumenten) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen (in het kader van de activiteiten van het bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom (3) ingestelde communautaire civielebeschermingsmechanisme en de activiteiten van ECHO, het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (4)) wanneer beide partijen tegelijkertijd bijstand verlenen of bijstandsverlening ondersteunen in een land dat door een natuurramp of een door menselijk toedoen veroorzaakte ramp wordt getroffen, teneinde te streven naar doeltreffende samenwerking, maximale benutting van de beschikbare middelen en vermijding van nodeloze overlappingen.

(3)

De Commissie en UNOCHA hebben overeenstemming bereikt over een briefwisseling betreffende hun onderlinge samenwerking in het kader van rampenbestrijding (in geval van gelijktijdige interventie in een land dat door een ramp is getroffen), die thans ter goedkeuring wordt overgelegd,

BESLUIT:

Enig artikel

1.   De briefwisseling tussen het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende hun onderlinge samenwerking in het kader van rampenbestrijding (in geval van gelijktijdige interventie in een land dat door een ramp is getroffen), die in de bijlage van dit besluit is opgenomen, wordt goedgekeurd.

2.   Het lid van de Commissie bevoegd voor Milieu en het lid van de Commissie bevoegd voor Ontwikkeling en Humanitaire Hulp, of de door dezen daartoe aangewezen personen, worden gemachtigd deze briefwisseling namens de Commissie van de Europese Gemeenschappen te ondertekenen.

Gedaan te Brussel, 27 oktober 2004.

Voor de Commissie

Margot WALLSTRÖM

Lid van de Commissie


(1)  COM (2001) 231 van 2.5.2001.

(2)  COM (2003) 526 van 10.9.2003.

(3)  PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.

(4)  Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Briefwisseling tussen het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende hun onderlinge samenwerking in het kader van rampenbestrijding (in geval van gelijktijdige interventie in een land dat door een ramp is getroffen)

Geachte heer,

De Europese Commissie verheugt zich over de bestaande samenwerking tussen het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (UNOCHA) en de Europese Commissie (directoraat-generaal Milieu en Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO)) op het gebied van humanitaire hulp en bijstand in noodsituaties.

Wanneer de internationale gemeenschap inspanningen levert om internationale humanitaire bijstand te verlenen, is voor de Verenigde Naties een cruciale leidinggevende en coördinerende rol weggelegd, overeenkomstig het wereldwijde mandaat dat hen door de Algemene Vergadering is verleend (bij Resolutie 46/182 van de Algemene Vergadering en de bijlage daarvan, alsook eerdere, daarin vermelde resoluties van de Algemene Vergadering).

Het communautaire civiele-beschermingsmechanisme is het resultaat van de collectieve wil van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten om werk te maken van versterkte samenwerking inzake civiele-beschermingsinterventies in noodsituaties.

De recente mededeling van de Commissie getiteld „De Europese Unie en de Verenigde Naties: kiezen voor multilateralisme” (COM(2003) 526 def.), waarin de nadruk wordt gelegd op „ het belang van verbetering van de samenwerking met de VN en versterking van de stem van de EU in de VN”, de mededeling van de Commissie getiteld „Ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire zaken” (COM(2001) 231 def.) en de in december 2003 aangenomen EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, bevestigen het belang dat de Commissie hecht aan intensieve samenwerking met de VN — zowel in het algemeen als op het gebied van interventies bij natuurrampen en door menselijk toedoen veroorzaakte rampen in het bijzonder. Voorts heeft de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, in een beleidsdocument (1) dat hij op 8 januari 2002 aan de voorzitter van de Europese Commissie heeft doen toekomen, gepleit voor samenwerking tussen beide partijen ter ondersteuning van de rol die de VN speelt bij het garanderen van een coherent coördinatiekader voor humanitaire-bijstandsverlening.

Er bestaat al meerdere jaren een hechte relatie tussen UNOCHA en ECHO (2), onder meer in het raam van de „Strategic Programming Dialogue”. De instelling van het communautaire civiele-beschermingsmechanisme in oktober 2001 (3) heeft nadere samenwerking met UNOCHA op het gebied van civiele bescherming wenselijk gemaakt. In de geest van het Fribourg-proces (4) is het voor beide instanties van belang dat zij op een samenhangende en complementaire manier bijstand verlenen aan landen en bevolkingsgroepen die door rampen en noodsituaties worden getroffen.

Het is de bedoeling van deze briefwisseling, de basisbeginselen vast te leggen van verdere samenwerking en coördinatie tussen UNOCHA (met inbegrip van zijn systeem voor snelle interventie in noodsituaties en zijn coördinatie-instrumenten) en de Europese Commissie (in het kader van het communautaire civiele-beschermingsmechanisme en ECHO) wanneer beide partijen tegelijkertijd bijstand verlenen of bijstandsverlening ondersteunen in een land dat door een natuurramp of een door menselijk toedoen veroorzaakte ramp wordt getroffen. Daarbij wordt gestreefd naar doeltreffende samenwerking, maximale benutting van de beschikbare middelen en vermijding van nodeloze overlappingen. UNOCHA en de Europese Commissie zijn de mening toegedaan dat de slachtoffers van een ramp het meest gebaat zijn bij een gecoördineerde aanpak. Zij bevestigen daarom het volgende:

1)

Het is de fundamentele verantwoordelijkheid van elke staat, zijn burgers bescherming en bijstand te bieden bij rampen en in noodsituaties. Wanneer de behoeften aan noodhulp de mogelijkheden van de getroffen staat evenwel overstijgen, dient de internationale gemeenschap bereid en bij machte te zijn om hulp te bieden.

2)

De hulpmiddelen die nationaal en internationaal beschikbaar zijn voor rampenbestrijding, zijn beperkt. Daarom is het van belang dat UNOCHA en de Europese Commissie ten volle samenwerken om deze optimaal te gebruiken.

3)

Er moeten verdere praktische maatregelen worden genomen om het elan dat dankzij de goede samenwerking tussen UNOCHA en de Europese Commissie is ontstaan, optimaal te benutten. Beide partijen zullen daarom regelmatig informatie uitwisselen, bestendig overleg voeren op beleids- en operationeel niveau en streven naar zoveel mogelijk complementariteit, zowel wat betreft hun respectieve opleidingsactiviteiten en oefeningen als wat betreft de planning en de verlening van bijstand in noodsituaties.

Met het oog hierop spreken UNOCHA en de Europese Commissie af dat zij de aan deze briefwisseling gehechte operationele standaardprocedures (SOP’s) toepassen om een effectieve coördinatie mogelijk te maken. De SOP’s kunnen indien nodig in het licht van de opgedane ervaringen nader worden uitgewerkt en/of aangepast wat de technische aspecten betreft.

Deze briefwisseling doet geen afbreuk aan de rol die krachtens artikel 6, tweede alinea, van Beschikking 2001/792/EG van de Raad wordt toevertrouwd aan de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt.

Voorts laat deze briefwisseling ook de regelingen inzake samenwerking en coördinatie onverlet die met name tussen UNOCHA en ECHO bestaan en die verder reiken dan de kwesties die in de aan deze briefwisseling gehechte SOP’s (bijlage 2) worden beschreven.

Wij stellen voor dat deze brief tezamen met de daaraan gehechte SOP’s en tezamen met de brief die uw antwoord bevat, voor beide partijen geldt als goedkeuring van bovenvermelde maatregelen.

Margot Wallström

Poul Nielson


(1)  A Vision of Partnership: The United Nations and the European Union in Humanitarian Affairs and Development, New York, december 2001.

(2)  De rechtsgrondslag voor het mandaat van ECHO is Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp.

(3)  Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (PB L 297 van 15.11.2001, blz. 5).

(4)  Communiqué en actiekader van het Forum van Fribourg, Zwitserland, 15-16 juni 2000.

Bijlage 1 SOP’s voor civielebeschermingsaspecten

UNOCHA — Communautair Mechanisme voor civiele bescherming

Gemeenschappelijke operationele standaardprocedures voor coördinatie bij rampenbestrijding

I.   Stand-by-fase (rampenvrije periodes)

UNOCHA en de Europese Commissie:

opereren overeenkomstig een gezamenlijk opgestelde en overeengekomen methodiek en terminologie, voortbouwend op internationaal aanvaarde uitgangspunten, met name die welke in het kader van de VN zijn afgesproken (1). Zulks is met name van belang ten aanzien van de coördinatiestructuur op het terrein;

zorgen voor geregelde uitwisseling van informatie. Dit betreft onder meer waarschuwingen voor mogelijke rampen, operationele en beleidsaangelegenheden en geplande vergaderingen en workshops;

nemen deel aan en zorgen voor inbreng in elkaars opleidingsactiviteiten, oefeningen en workshops over opgedane ervaringen, en organiseren indien nodig gezamenlijke oefeningen;

maken afspraken over een algemene taakomschrijving voor de evaluatie-/coördinatieteams en deskundigen.

II.   Interventiefase — Beslissingscentrum:

UNOCHA en de Europese Commissie:

brengen elkaar op de hoogte wanneer zich een ramp voordoet en lichten elkaar in over de voorgenomen reactie. Wanneer wordt overwogen het communautaire mechanisme in werking te stellen bij een ramp die zich buiten het grondgebied van de EU voordoet, en wanneer de kans bestaat dat zowel het UN- als het EG-rampenbestrijdingssysteem moet worden ingeschakeld, plegen de Europese Commissie en UNOCHA in een zo vroeg mogelijke fase overleg over een eerste beoordeling van de situatie, de behoeften aan noodhulp en de voorgenomen reactie, teneinde de beschikbare hulpmiddelen maximaal te benutten en te zorgen voor een gecoördineerde aanpak op basis van de hierboven omschreven ideeën en structuren;

zorgen gedurende de interventiefase voor een geregelde uitwisseling van informatie over de volgende aspecten:

situatierapporten en de actualisering daarvan;

de vaststelling van de prioritaire behoeften en vereiste hulpmiddelen;

de planning en programmering met betrekking tot het inzetten van de hulpmiddelen;

de ingezette middelen (inclusief ondersteunende eenheden), teneinde overlappingen en doublures te vermijden;

nadere gegevens over de coördinatoren en de eventueel beschikbare middelen;

eventuele aanpassingen van de taakomschrijving van de uitgezonden evaluatie-/coördinatieteams;

het informatiebeleid ten aanzien van de media.

III.   Interventiefase — op het terrein:

UNOCHA en de Europese Commissie zijn het erover eens dat:

alle internationale hulpverleners moeten worden aangemoedigd om hun activiteiten ter ondersteuning van de nationale of plaatselijke beheersinstanties via het „On Site Operations Coordination Centre” (OSOCC) te coördineren;

de coördinatoren van UNOCHA en de Europese Commissie de nationale of plaatselijke beheersinstanties dienen te helpen bij de coördinatie van de activiteiten van de internationale hulpverleners, conform de bestaande methodiek zoals die in de INSARAG-richtsnoeren is omschreven.


(1)  Bijvoorbeeld de „International Search and Rescue Advisory Group (INSARAG) Guidelines” en de „OSLO Guidelines on the Use of Military and Civil Defence Assets in Disaster Relief” van mei 1994, enz.

Bijlage 2 SOP’s voor humanitaire aspecten

UN/OCHA — Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO)

Gemeenschappelijke operationele standaardprocedures voor coördinatie bij rampenbestrijding

1.   Stand-by-fase/routineprocedures (rampenvrije periodes)

UNOCHA en de Europese Commissie:

zetten het strategisch overleg ter voorbereiding op noodsituaties voort met het oog op nauwe samenwerking ter vergroting van de globale interventiecapaciteit in noodsituaties. Dit betreft zowel de operationele als de financiële aspecten;

zien erop toe dat personeel van beide partijen deelneemt aan de door ECHO en OCHA georganiseerde opleidingsinitiatieven en seminars;

organiseren zo vaak als nodig oefeningen om lessen te trekken uit de opgedane ervaring, wat eventueel kan resulteren in verbeteringen van de samenwerkingsprocedures (SOP’s);

zorgen voor een geregelde uitwisseling van informatie over de standaardmethodiek voor de inschatting van de behoeften en de coördinatie van de hulpverlening, teneinde beide aspecten beter op elkaar af te stemmen en te laten samenvallen;

controleren geregeld gezamenlijk hun respectieve voorzieningen voor noodsituaties (organisatie, contactpunten en -gegevens) en werken de informatie terzake bij om ervoor te zorgen dat deze voorzieningen te allen tijde op elkaar aansluiten en compatibel zijn;

zorgen voor de uitwisseling van achtergronddocumenten, studiedocumenten en analyses van de bestaande praktijk en ervaring met betrekking tot interventies in noodsituaties.

2.   Interventiefase/noodsituatie

2.1.   Beslissingscentrum

UNOCHA en de Europese Commissie:

wisselen informatie uit over het uitzenden van evaluatieteams naar de plaats waar de noodsituatie zich voordoet (opneming van ECHO in de UNDAC-lijst van e-mailadressen voor elektronische waarschuwing (boodschappen M1 tot en met M3); inrichting van permanente communicatiekanalen en contactpunten, zowel in het beslissingscentrum — vergelijkbaar met de e-postbus voor noodmeldingen van ECHO — als op het terrein);

zorgen ervoor dat ECHO en UNDAC met elkaar contact houden op het terrein;

wisselen rapporten en briefings uit over de evolutie van de noodsituatie (inclusief toegang van ECHO tot OSOCC).

2.2.   Op het terrein

UNOCHA en de Europese Commissie:

maken de deelname mogelijk van ECHO-teams aan het coördinatiemechanisme dat door OCHA/UNDAC wordt opgezet;

wisselen op het terrein informatie uit over hun bevindingen en over lopende en geplande acties;

zorgen ervoor dat hun teams, voorzover dat mogelijk en wenselijk is, kennis nemen van elkaars analyses en ontwerp-rapporten en gezamenlijk aanbevelingen doen aan hun respectieve beslissingscentra;

zorgen ervoor dat ECHO en UNDAC zoveel mogelijk gezamenlijke evaluaties uitvoeren en de uitwisseling van informatie tussen alle bij een noodsituatie betrokken partijen bevorderen (door het opzetten van HIC-centra);

maken zoveel mogelijk gezamenlijk gebruik van en verlenen elkaar toegang tot logistieke voorzieningen (bijvoorbeeld voor transport en communicatie).


VERENIGDE NATIES

28 oktober 2004

Geachte Commissarissen Wallström en Nielson,

Ik heb de eer u de ontvangst te bevestigen van uw brief van 27 oktober 2004, waarin u voorstelt om tot een gestructureerde dialoog en tot nauwere samenwerking te komen tussen de Europese Commissie en de Verenigde Naties op het stuk van rampenbestrijding, coördinatie van interventies en humanitaire actie.

Het doet mij genoegen u te kunnen bevestigen dat de Verenigde Naties hiermee instemmen. Ik verheug mij erop, u en uw opvolgers zo spoedig mogelijk te ontmoeten voor een bespreking van de beste manier om een en ander snel en doeltreffend in de praktijk te brengen.

Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn voldoening uit te drukken over het resultaat van de besprekingen die de voorbije achttien maanden tussen onze diensten hebben plaatsgevonden en die hebben geresulteerd in de vaststelling van de onderhavige tekst van de overeenkomst, geheel in de geest van de leidende beginselen welke in de bijlage bij Resolutie 46/182 van de Algemene Vergadering zijn vervat. Voorts wens ik mijn erkentelijkheid te betuigen voor het uitstekende werk dat door onze respectieve teams tot stand is gebracht, alsook voor de manier waarop de drie landen die gedurende deze periode het voorzitterschap van de Europese Unie hebben waargenomen, tot een vlotte totstandkoming van deze overeenkomst hebben bijgedragen.

Met bijzondere hoogachting,

Jan Egeland

Ondersecretaris-generaal voor humanitaire zaken

Coördinator noodhulp

Commissaris Margot Wallström

Directoraat-generaal Milieu

Brussel

Poul Nielson

Bureau voor humanitaire hulp (ECHO)

Brussel


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/49


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2005

betreffende de financiële steun van de Gemeenschap aan bepaalde communautaire referentielaboratoria in de veterinaire sector (residuen) voor het jaar 2005

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 392)

(Slechts de tekst in de Duitse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taal is authentiek)

(2005/161/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 28, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 90/424/EEG bepaalt dat de Gemeenschap moet bijdragen tot de verbetering van de doeltreffendheid van de veterinaire controles door het verlenen van financiële steun aan referentielaboratoria. Elk laboratorium dat overeenkomstig de communautaire veterinaire wetgeving als referentielaboratorium is aangewezen, kan onder bepaalde voorwaarden communautaire steun ontvangen.

(2)

Verordening (EG) nr. 156/2004 van de Commissie van 29 januari 2004 betreffende de financiële steun van de Gemeenschap aan de communautaire referentielaboratoria overeenkomstig artikel 28 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad (2) bepaalt dat de financiële steun van de Gemeenschap wordt verleend, als de goedgekeurde werkprogramma's efficiënt worden uitgevoerd en de begunstigden alle vereiste gegevens aan de Commissie binnen bepaalde termijnen meedelen.

(3)

De Commissie heeft de door de betrokken communautaire referentielaboratoria voor het jaar 2005 ingediende werkprogramma’s en overeenkomstige begrotingsramingen beoordeeld.

(4)

Dienovereenkomstig moet financiële steun van de Gemeenschap worden verleend aan de aangewezen communautaire referentielaboratoria voor de functies en taken zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (3).

(5)

Verdere steun moet ook worden verleend voor de organisatie van workshops op het bevoegdheidsgebied van de communautaire referentielaboratoria.

(6)

Een gezond financieel beheer vereist dat bij het verlenen van financiële steun van de Gemeenschap aan het communautaire referentielaboratorium in Rome rekening wordt gehouden met de problemen die zich herhaaldelijk bij het functioneren daarvan hebben voorgedaan. In december 2004 is dat laboratorium gecontroleerd om verder na te gaan of het voldoet aan de door de communautaire voorschriften vastgestelde functies, taken en subsidiabiliteitsvoorwaarden.

(7)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (4) worden veterinaire en fytosanitaire maatregelen die volgens de communautaire voorschriften worden uitgevoerd, gefinancierd uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. Met het oog op de financiële controle zijn de artikelen 8 en 9 van Verordening (EG) nr. 1258/1999 op deze beschikking van toepassing.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De Gemeenschap verleent Duitsland financiële steun voor de in bijlage V, hoofdstuk 2, bij Richtlijn 96/23/EG vastgestelde functies en taken die voor de opsporing van residuen van bepaalde stoffen moeten worden vervuld door het Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (voorheen het Bundesinstitut für gesundheitlichen Verbraucherschutz und Veterinärmedizin) in Berlijn, Duitsland.

Voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 bedraagt die financiële steun ten hoogste 420 000 EUR.

2.   Naast het in lid 1 bedoelde maximumbedrag verleent de Gemeenschap Duitsland financiële steun voor de organisatie van een workshop door het in lid 1 bedoelde laboratorium. Die steun bedraagt ten hoogste 30 000 EUR.

Artikel 2

1.   De Gemeenschap verleent Frankrijk financiële steun voor de in bijlage V, hoofdstuk 2, bij Richtlijn 96/23/EG vastgestelde functies en taken die voor de opsporing van residuen van bepaalde stoffen moeten worden vervuld door het Laboratoire d’études et de recherches sur les médicaments vétérinaires et les désinfectants de l’Agence française de sécurité sanitaire des aliments (het voormalige Laboratoire des médicaments vétérinaires (CNEVA-LMV)) in Fougères, Frankrijk.

Voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 bedraagt die financiële steun ten hoogste 420 000 EUR.

2.   Naast het in lid 1 bedoelde maximumbedrag verleent de Gemeenschap Frankrijk financiële steun voor de organisatie van een workshop door het in lid 1 bedoelde laboratorium. Die steun bedraagt ten hoogste 30 000 EUR.

Artikel 3

1.   De Gemeenschap verleent Italië financiële steun voor de in bijlage V, hoofdstuk 2, bij Richtlijn 96/23/EG vastgestelde functies en taken die voor de opsporing van residuen van bepaalde stoffen moeten worden vervuld door het Istituto superiore di sanità in Rome, Italië.

Voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 bedraagt die financiële steun ten hoogste 420 000 EUR.

2.   Naast het in lid 1 bedoelde maximumbedrag verleent de Gemeenschap Italië financiële steun voor de organisatie van twee workshops door het in lid 1 bedoelde laboratorium. Die steun bedraagt ten hoogste 30 000 EUR.

Artikel 4

1.   De Gemeenschap verleent Nederland financiële steun voor de in bijlage V, hoofdstuk 2, bij Richtlijn 96/23/EG vastgestelde functies en taken die voor de opsporing van residuen van bepaalde stoffen moeten worden vervuld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) in Bilthoven, Nederland.

Voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 bedraagt die financiële steun ten hoogste 420 000 EUR.

2.   Naast het in lid 1 bedoelde maximumbedrag verleent de Gemeenschap Nederland financiële steun voor de organisatie van een workshop door het in lid 1 bedoelde laboratorium. Die steun bedraagt ten hoogste 30 000 EUR.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31).

(2)  PB L 27 van 30.1.2004, blz. 5.

(3)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.


25.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 52/51


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 15 februari 2005

betreffende de taak van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen en betreffende de comités van de raad van bestuur of van de raad van commissarissen

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/162/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In een 21 mei 2003 vastgestelde mededeling presenteerde de Commissie haar actieplan „Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie” (1). De voornaamste doelstellingen van dit actieplan zijn de versterking van de rechten van aandeelhouders en een betere bescherming van werknemers, schuldeisers en de overige partijen waarmee ondernemingen te maken hebben, waarbij het vennootschapsrecht en de regelgeving op het gebied van corporate governance moeten worden afgestemd op verschillende categorieën ondernemingen, alsmede de bevordering van de efficiëntie en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan een aantal specifieke grensoverschrijdende problemen.

(2)

In zijn resolutie van 21 april 2004 verwelkomde het Europees Parlement het actieplan en verklaarde het de meeste aangekondigde initiatieven krachtig te steunen. Het Europees Parlement verzocht de Commissie regelgeving voor te stellen om belangenconflicten uit de weg te ruimen en te voorkomen, en onderstreepte met name dat beursgenoteerde ondernemingen over een auditcomité moeten beschikken, dat onder meer zou moeten toezien op de onafhankelijkheid, objectiviteit en doeltreffendheid van de externe accountant.

(3)

Niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen worden door ondernemingen om verschillende redenen aangetrokken. Van bijzonder groot belang is hun rol bij het toezicht op met het dagelijks bestuur belaste bestuurders en directeuren en bij het aanpakken van situaties waarin sprake is van belangenconflicten. Het stimuleren van deze taak is bijzonder belangrijk om het vertrouwen in de financiële markten te herstellen. Daarom zou de lidstaten moeten worden verzocht maatregelen vast te stellen die van toepassing zijn op beursgenoteerde ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de Gemeenschap. Bij de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling zouden de lidstaten rekening moeten houden met de bijzondere kenmerken van instellingen voor collectieve belegging (ICBE's) die als onderneming zijn opgezet, en zouden zij moeten voorkomen dat onnodig onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten ICBE's. Voor ICBE's in de zin van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's) (2) voorziet die richtlijn reeds in een specifieke governance-regeling. Om evenwel te voorkomen dat de als onderneming opgezette ICBE's die niet aan harmonisatie in communautair verband onderworpen zijn ongelijk worden behandeld, zouden de lidstaten in aanmerking moeten nemen of, en in hoeverre voor deze niet-geharmoniseerde ICBE's een gelijkwaardige governance-regeling geldt.

(4)

Gezien de complexiteit van veel van de vraagstukken die zich in dit verband voordoen is de vaststelling van uitvoerige bindende regels niet noodzakelijk de meest wenselijke en efficiënte manier om de gestelde doelen te bereiken. Veel van de in de lidstaten vastgestelde corporate governance-codes trachten naleving te bevorderen op basis van openbaarmaking, overeenkomstig het beginsel „naleven of motiveren” (comply or explain): ondernemingen wordt verzocht bekend te maken of zij aan de code voldoen en om eventuele concrete afwijkingen te motiveren. Deze benadering stelt ondernemingen in staat om aan sector- en bedrijfsspecifieke eisen te voldoen, en de markten om de verstrekte verklaringen en motiveringen te beoordelen. Om de rol van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen te versterken verdient het derhalve aanbeveling dat alle lidstaten wordt verzocht de nodige stappen te nemen om op nationaal niveau, hetzij op grond van het beginsel „naleven of motiveren”, hetzij door middel van wetgeving, op basis van de in deze aanbeveling besproken beginselen een aantal regels vast te stellen waaraan beursgenoteerde ondernemingen zich moeten houden.

(5)

Wanneer lidstaten besluiten de „naleven of motiveren”-benadering toe te passen (waarbij ondernemingen hun gedragingen moeten motiveren door verwijzing naar een geheel van specifieke „beste praktijk”-aanbevelingen), zouden zij naar aanbevelingen moeten kunnen verwijzen die door de marktdeelnemers zijn ontwikkeld.

(6)

De maatregelen die ingevolge deze aanbeveling door de lidstaten worden vastgesteld zouden vooral moeten zijn gericht op verbetering van de corporate governance van beursgenoteerde ondernemingen. Aangezien deze doelstelling ook van belang lijkt voor de bescherming van zowel daadwerkelijke als potentiële beleggers in alle beursgenoteerde ondernemingen in de Gemeenschap, ongeacht of deze ondernemingen in een van de lidstaten zijn gevestigd, verdient het aanbeveling deze maatregelen tevens van toepassing te doen zijn op in derde landen opgerichte ondernemingen die aan een effectenbeurs van de Gemeenschap genoteerd staan.

(7)

De aanwezigheid van onafhankelijke vertegenwoordigers in de raad van bestuur/raad van commissarissen die de besluiten van het ondernemingsbestuur kunnen aanvechten wordt alom beschouwd als een manier om de belangen van aandeelhouders en derden te beschermen. In ondernemingen met een sterk verdeelde eigendom gaat het er vooral om hoe ervoor kan worden gezorgd dat het ondernemingsbestuur verantwoording verschuldigd is aan zwakke aandeelhouders. In ondernemingen met aandeelhouders met overheersende invloed dient het doel veeleer te zijn dat de onderneming op zodanige wijze wordt geleid dat voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van minderheidsaandeelhouders. In beide gevallen dient een voldoende bescherming van derden te worden gewaarborgd. Ongeacht de formele „raden”-structuur binnen een onderneming, zou de bestuursfunctie aan een doeltreffende en voldoende onafhankelijke toezichtfunctie moeten zijn onderworpen. Onafhankelijkheid moet worden opgevat als de afwezigheid van wezenlijke belangenconflicten; met name zou naar behoren aandacht moeten worden besteed aan de risico's die ontstaan wanneer een lid van de raad van bestuur/raad van commissarissen nauwe banden heeft met een concurrerende onderneming.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de bestuursfunctie van een onderneming aan een doeltreffend en voldoende onafhankelijk toezicht wordt onderworpen zouden de raad van bestuur en de raad van commissarissen een toereikend aantal toegewijde, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen moeten bevatten die niet alleen geen bestuurstaken in de onderneming of de groep van ondernemingen uitoefenen maar die bovendien in die zin onafhankelijk zijn, dat zij vrij zijn van wezenlijke belangenverstrengeling. Aangezien de rechtsstelsels in de lidstaten uiteenlopen zou het percentage onafhankelijke bestuurders in de raad van bestuur of de raad van commissarissen als geheel op communautair niveau niet precies moeten worden vastgelegd.

(9)

De toezichttaak van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen wordt doorgaans van cruciaal belang geacht op drie gebieden, waar de kans dat zich tegenstrijdige belangen voordoen bijzonder groot is, met name omdat zij niet onder de directe verantwoordelijkheid van de aandeelhouders vallen: de benoeming van bestuurders, de beloning van bestuurders en audit. Het is daarom zinvol de rol van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen op deze gebieden te versterken en binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen de oprichting te bevorderen van comités die respectievelijk met benoemingen, de beloning en audit zijn belast.

(10)

De bevoegdheden van de algemene aandeelhoudersvergadering buiten beschouwing gelaten is alleen de raad van bestuur/raad van commissarissen als geheel wettelijk bevoegd om besluiten te nemen, en is deze raad als college collectief verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van zijn taken. De raad van bestuur/raad van commissarissen bezit de bevoegdheid om het aantal en de structuur van de comités die hij geschikt acht om zijn eigen werkzaamheden te vergemakkelijken zelf te bepalen, maar deze comités mogen in beginsel de raad van bestuur/raad van commissarissen niet vervangen. De benoemings-, belonings- en auditcomités zouden derhalve doorgaans aanbevelingen moeten opstellen ter voorbereiding van de door de raad van bestuur/raad van commissarissen zelf te nemen besluiten. De raad van bestuur/raad van commissarissen zou er evenwel niet van moeten worden weerhouden een deel van zijn besluitvormingsbevoegdheden aan comités te delegeren wanneer hij dit passend acht en zulks ingevolge het nationaal recht is toegestaan, zij het dat de raad van bestuur/raad van commissarissen volledig verantwoordelijk blijft voor de besluiten die op zijn bevoegdheidsgebied worden genomen.

(11)

Aangezien de selectie van kandidaten voor het vervullen van vacatures in een monistische of dualistische bestuursstructuur vragen oproept in verband met de selectie van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders die met het toezicht worden belast dan wel in verband met de herbenoeming, zou het benoemingscomité voornamelijk uit onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders moeten bestaan; dit zou ruimte laten voor niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders die niet aan de onafhankelijkheidscriteria voldoen alsook voor directeuren of bestuurders die met het dagelijks bestuur zijn belast (indien het benoemingscomité binnen een monistische structuur wordt opgericht en deze met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren in het benoemingscomité niet de meerderheid vormen).

(12)

Aangezien de situatie in de lidstaten met betrekking tot de organen die verantwoordelijk zijn voor de benoeming en het ontslag van bestuurders verschilt, zou de taak van een benoemingscomité dat binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen wordt opgericht er hoofdzakelijk in moeten bestaan dat het comité ervoor zorgt dat de raad van bestuur/raad van commissarissen, wanneer hij betrokken is bij de benoemings- en ontslagprocedure (of overeenkomstig het nationaal recht de bevoegdheid bezit om voordrachten te doen of besluiten te nemen), zich zo objectief en professioneel mogelijk van deze taak kwijt. Het benoemingscomité zou zich derhalve met name moeten bezighouden met het doen van aanbevelingen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen met betrekking tot de benoeming en het ontslag van bestuurders door het orgaan dat hiertoe overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht bevoegd is.

(13)

Op het gebied van beloning hebben de corporate governance-codes van de lidstaten voornamelijk betrekking op de beloning van met het dagelijks bestuur belaste leden van de raad van bestuur of directeuren, omdat de kans op belangenconflicten en misbruik daar het grootst is. In veel gedragscodes wordt erkend dat op het niveau van de raad van bestuur/raad van commissarissen aandacht zou moeten worden besteed aan het beloningsbeleid ten aanzien van het hoger kaderpersoneel. Ten slotte komt het vraagstuk van de aandelenopties aan de orde. Aangezien in de lidstaten een verschillende benadering wordt gevolgd met betrekking tot de organen die verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van de beloning van bestuurders, zou een binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen opgericht beloningscomité met name tot taak moeten hebben ervoor te zorgen dat, wanneer de raad van bestuur/raad van commissarissen betrokken is bij het vaststellen van beloning (dat wil zeggen dat hij volgens het nationaal recht bevoegd is voorstellen in te dienen of besluiten te nemen), hij hierbij zo objectief en professioneel mogelijk te werk gaat. De taak van het beloningscomité zou er derhalve voornamelijk in moeten bestaan aanbevelingen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen te doen met betrekking tot deze beloningskwesties, zodat het ingevolge het nationale vennootschapsrecht bevoegde orgaan vervolgens een besluit kan nemen.

(14)

De raad van bestuur/raad van commissarissen dient ervoor te zorgen dat de financiële verslagen en aanverwante informatie die door de onderneming wordt verspreid een accuraat en volledig beeld geven van de positie van de onderneming, en moet daarnaast toezicht houden op de met het oog op de risicobeoordeling en het risicomanagement vastgestelde procedures; deze taken worden doorgaans als twee van de belangrijkste verantwoordelijkheden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen beschouwd. Volgens de meeste corporate governance-codes is één van de belangrijkste taken van het auditcomité om de raad van bestuur/raad van commissarissen te helpen aan deze verplichtingen te voldoen. In sommige lidstaten zijn deze verantwoordelijkheden geheel of gedeeltelijk toegewezen aan andere ondernemingsorganen dan de raad van bestuur/raad van commissarissen. Daarom dient te worden bepaald dat een auditcomité dat binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen wordt opgericht in de regel aanbevelingen aan deze raad doet met betrekking tot genoemde auditvraagstukken, maar dat deze functies ook door andere organen dan de raad van bestuur/raad van commissarissen kunnen worden verricht die even doeltreffend zijn.

(15)

Niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen kunnen hun taak slechts op efficiënte wijze uitoefenen indien zij over de juiste achtergrond en over voldoende tijd beschikken. Bovendien zou een voldoende aantal onder hen aan passende onafhankelijkheidscriteria moeten voldoen. Voor de benoeming van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen zou adequate informatie over deze aspecten voorhanden moeten zijn, welke informatie regelmatig zou moet worden bijgewerkt.

(16)

In de meeste corporate governance-codes wordt de noodzaak onderstreept dat het bestuur uit gekwalificeerde personen moet bestaan; tegelijkertijd erkennen zij echter dat wat onder passende kwalificaties moet worden verstaan aan de onderneming zelf moet worden overgelaten, omdat deze kwalificaties onder meer afhangen van de activiteiten en de omvang van de onderneming en de omgeving waarin zij opereert, en omdat de raad als geheel aan deze kwalificaties moet voldoen. Er is evenwel een aspect waaraan gewoonlijk bijzonder veel belang wordt gehecht, en dat is de noodzaak dat in het auditcomité voldoende deskundigheid aanwezig is; immers, een zekere mate van specifieke kennis wordt in dit forum als onontbeerlijk beschouwd. De raad van bestuur/raad van commissarissen zou derhalve de ideale samenstelling van het auditcomité moeten bepalen en deze periodiek moeten evalueren, en bijzondere aandacht moeten besteden aan de ervaring waarover de leden van het auditcomité moeten beschikken.

(17)

De meeste corporate governance-codes bevatten bepalingen die ervoor moeten zorgen dat bestuurders voldoende tijd aan hun verplichtingen besteden. Sommige codes stellen beperkingen aan het aantal bestuursfuncties die in andere ondernemingen mogen worden uitgeoefend: de functies van voorzitter of met het dagelijks bestuur belast bestuurder of directeur worden doorgaans als veeleisender beschouwd dan de functie van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris, maar het precieze aantal andere bestuursfuncties dat aanvaardbaar wordt geacht, loopt sterk uiteen. De toewijding die van een bestuurder wordt gevraagd kan evenwel sterk verschillen naargelang van de onderneming en de omgeving waarin zij opereert; daarom wordt het passend geacht indien elke bestuurder zich ertoe zou verbinden het juiste evenwicht te vinden tussen de verschillende verplichtingen.

(18)

Over het algemeen schrijven de in de lidstaten vastgestelde codes op het gebied van corporate governance voor dat een aanzienlijk deel van de niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen onafhankelijk moet zijn, d.w.z. vrij van eventuele tegengestelde belangen. Onder onafhankelijkheid wordt meestal verstaan de afwezigheid van nauwe banden met het bestuur, met aandeelhouders met een overheersende invloed en met de onderneming zelf. Aangezien er geen eenduidige opvatting is van wat onafhankelijkheid precies inhoudt, verdient het aanbeveling een algemene verklaring op te nemen waarin de algemene doelstelling wordt beschreven, evenals een (niet-limitatieve) opsomming van de relaties of omstandigheden die gewoonlijk als een potentiële bron van wezenlijke belangenconflicten kan worden beschouwd, en welke door de lidstaten naar behoren in aanmerking moeten worden genomen wanneer zij op nationaal niveau passende criteria vaststellen waaraan de raad van bestuur/raad van commissarissen moet voldoen. Wat onafhankelijkheid precies inhoudt zou in de eerste plaats door de raad van bestuur/raad van commissarissen zelf moeten worden bepaald. Bij de toepassing van de onafhankelijkheidscriteria zou de raad van bestuur/raad van commissarissen inhoudelijke aspecten zwaarder moeten laten wegen dan formele.

(19)

Gezien de belangrijke rol die niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen spelen met betrekking tot het herstel van het vertrouwen en de ontwikkeling van gezonde corporate governance-praktijken in het algemeen, zouden de maatregelen ter uitvoering van deze aanbeveling in de lidstaten nauwgezet moeten worden gevolgd,

BEVEELT AAN:

AFDELING I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

1.   Toepassingsgebied

1.1.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om hetzij door middel van het beginsel „naleven of motiveren”, hetzij door middel van wetgeving en de instrumenten die het best bij hun juridische omgeving passen, op nationaal niveau een geheel van bepalingen vast te stellen met betrekking tot de taken van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen en van de comités van de raad van bestuur/raad van commissarissen, welke bepalingen door beursgenoteerde ondernemingen ten uitvoer moeten worden gelegd.

Zij dienen daarbij echter wel naar behoren rekening te houden met de bijzondere kenmerken van instellingen voor collectieve belegging (ICBE's) die zijn opgezet als onderneming en onder Richtlijn 85/611/EEG vallen. Tevens dienen de lidstaten rekening te houden met de bijzondere kenmerken van als onderneming opgezette ICBE's waarop deze richtlijnen niet van toepassing zijn en die alleen tot doel hebben bij beleggers aangetrokken gelden te beleggen in een breed scala aan activa, en die geen juridische of bestuurlijke zeggenschap nastreven over enigerlei uitgevende instelling van de betrokken effecten.

1.2.   Wanneer de lidstaten besluiten gebruik te maken van het beginsel „naleven of motiveren”, op grond waarvan ondernemingen hun handelwijze moeten rechtvaardigen onder verwijzing naar een reeks aanbevelingen inzake de beste praktijk, moeten de desbetreffende ondernemingen worden verplicht eenmaal per jaar mee te delen aan welke aanbevelingen zij zich niet hebben gehouden (en bij aanbevelingen die voortdurend moeten worden nageleefd, in welk gedeelte van de verslagleggingsperiode zij niet werden nageleefd), en dienen zij op deugdelijke en concrete wijze de omvang en de reden van dit verzuim uiteen te zetten.

1.3.   Bij de bestudering van de in deze aanbeveling uiteengezette beginselen nemen de lidstaten met name het volgende in aanmerking:

1.3.1.   Bij het bepalen van de taken en kenmerken van de comités binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen waarvan de oprichting in deze aanbeveling wordt voorgesteld, houden de lidstaten naar behoren rekening met de rechten en plichten van de relevante ondernemingsorganen overeenkomstig het nationaal recht.

1.3.2.   De lidstaten moeten in plaats van de binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen in te stellen comités zoals in deze aanbeveling bepleit, gebruik kunnen maken van andere organen dan de raad van bestuur/raad van commissarissen of van andere procedures, die hetzij bij nationaal recht voor ondernemingen zijn voorgeschreven, hetzij op nationaal niveau als beste praktijk worden aanbevolen op basis van het beginsel „naleven of motiveren”, en die functioneel gelijkwaardig en even doeltreffend worden geacht.

1.4.   Ten aanzien van beursgenoteerde ondernemingen waarvan de statutaire zetel in een van de lidstaten is gelegen, dient het geheel van door de lidstaten vast te stellen bepalingen ten minste betrekking te hebben op de beursgenoteerde ondernemingen waarvan de statutaire zetel op hun grondgebied is gelegen.

Ten aanzien van beursgenoteerde ondernemingen waarvan de statutaire zetel niet in een van de lidstaten is gelegen, dient het geheel van door de lidstaten vast te stellen bepalingen ten minste betrekking te hebben op de beursgenoteerde ondernemingen die hun hoofdnotering op een gereglementeerde markt op hun grondgebied hebben.

2.   Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

2.1.   „Beursgenoteerde onderneming”: een onderneming waarvan de effecten in één of meer lidstaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van Richtlijn 2004/39/EG.

2.2.   „Bestuurder”: een lid van een bestuursorgaan, een leidinggevend orgaan of een toezichthoudend orgaan van een onderneming.

2.3.   „Met het dagelijks bestuur belast bestuurder”: een lid van het leidinggevend orgaan (monistische structuur) van een onderneming dat zich bezighoudt met het dagelijks bestuur van de onderneming.

2.4.   „Niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder”: een lid van het leidinggevend orgaan (monistische structuur) van een onderneming dat niet met het dagelijks bestuur is belast.

2.5.   „Directeur”: een lid van het bestuursorgaan (dualistische structuur) van een onderneming.

2.6.   „Commissaris”: een lid van het toezichthoudend orgaan (dualistische structuur) van een onderneming.

AFDELING II

AANWEZIGHEID EN TAAK VAN NIET BIJ HET DAGELIJKS BESTUUR BETROKKEN BESTUURDERS OF COMMISSARISSEN IN DE RAAD VAN BESTUUR/RAAD VAN COMMISSARISSEN

3.   Aanwezigheid van niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen

3.1.   In de bestuursorganen, leidinggevende organen of toezichthoudende organen dienen de met het dagelijks bestuur belaste bestuurders/directeuren en niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders/commissarissen evenwichtig te zijn vertegenwoordigd om te voorkomen dat een persoon of een kleine groep personen de besluitvorming van deze organen kan overheersen.

3.2.   De bestuurlijke taken waarmee de voorzitter van de raad van bestuur/raad van commissarissen is belast of in het verleden was belast mogen het uitoefenen van objectief toezicht niet in de weg staan. In een monistische bestuursstructuur kan dit worden bereikt door ervoor te zorgen dat de functies van voorzitter en algemeen directeur gescheiden zijn; in zowel monistische als dualistische structuren zou ervoor kunnen worden gekozen dat de algemeen directeur niet onmiddellijk de functie van voorzitter van de raad van bestuur/raad van commissarissen krijgt. Indien een onderneming ervoor kiest de functie van voorzitter en algemeen directeur te combineren of de voormalige algemeen directeur onmiddellijk tot voorzitter van de raad van bestuur/raad van commissarissen te benoemen, dient onverwijld informatie te worden verstrekt over de genomen voorzorgsmaatregelen.

4.   Aantal onafhankelijke bestuurders

Er dient een voldoende aantal onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen in de raad van bestuur/raad van commissarissen van ondernemingen te worden opgenomen om te waarborgen dat een belangenconflict waarbij bestuurders zijn betrokken, naar behoren wordt opgelost.

5.   Oprichting van comités binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen

De raad van bestuur/raad van commissarissen dient op zodanige wijze te worden georganiseerd dat een voldoende aantal onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen een effectieve rol spelen op belangrijke gebieden waar de kans op belangenconflicten bijzonder groot is. Hiertoe dienen, met inachtneming van punt 7, binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen benoemings-, belonings- en auditcomités te worden opgericht in gevallen waarin de raad van bestuur/raad van commissarissen zich overeenkomstig het nationaal recht bezighoudt met benoemings-, belonings- en auditkwesties, rekening houdende met bijlage I.

6.   Taak van de comités ten opzichte van de raad van bestuur/raad van commissarissen

6.1.   Het benoemings-, belonings- en auditcomité dient aanbevelingen te doen om de door de raad van bestuur/raad van commissarissen zelf te nemen besluiten voor te bereiden. Het voornaamste doel van de comités moet zijn om de efficiëntie van de werkzaamheden van de raad van bestuur/raad van commissarissen te verhogen door ervoor te zorgen dat besluiten met kennis van zaken worden genomen, en om de raad van bestuur/raad van commissarissen te helpen hun werkzaamheden op zodanige wijze te organiseren dat de besluiten die zij nemen niet tot belangenconflicten leiden. De oprichting van de comités is in principe niet bedoeld om taken van de raad van bestuur/raad van commissarissen over te nemen; de raad van bestuur/raad van commissarissen blijft volledig verantwoordelijk voor de besluiten die op zijn bevoegdheidsgebied worden genomen.

6.2.   De taakomschrijving van elk comité dat wordt opgericht moet door de raad van bestuur/raad van commissarissen worden opgesteld. Iedere delegatie van besluitvormingsbevoegdheid, indien deze volgens het nationaal recht geoorloofd is, dient expliciet te worden aangekondigd, naar behoren te worden beschreven en op volledig transparante wijze openbaar te worden gemaakt.

7.   Handelingsvrijheid bij de oprichting van de comités

7.1.   Ondernemingen moeten ervoor zorgen dat de aan het benoemings-, belonings- en auditcomité toegewezen taken inderdaad worden uitgevoerd. Ondernemingen mogen deze taken evenwel naar eigen goeddunken samenvoegen en mogen ook minder dan drie comités oprichten. In dat geval dienen zij duidelijk te motiveren waarom zij voor een alternatieve benadering hebben gekozen en hoe zij de doelstellingen waarvoor de drie afzonderlijke comités oorspronkelijk bedoeld waren, denken te bereiken.

7.2.   In ondernemingen met een kleine raad van bestuur/raad van commissarissen kunnen de aan de drie comités toegewezen taken door de raad van bestuur/raad van commissarissen zelf worden uitgeoefend, mits de betrokken raad voldoet aan de samenstellingsvereisten die voor de comités zijn aanbevolen en ter zake adequate informatie wordt verstrekt. In een dergelijk geval dienen de nationale bepalingen betreffende de binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen opgerichte comités (met name ten aanzien van hun taak, functioneren en transparantie) van toepassing te zijn, en wel, in voorkomend geval, op de raad van bestuur/raad van commissarissen als geheel.

8.   Zelfevaluatie van de raad van bestuur/raad van commissarissen

Eens per jaar dient de raad van bestuur/raad van commissarissen zijn prestaties te evalueren. Deze evaluatie omvat een beoordeling van de leden, de organisatie en het functioneren als groep; zij dient een beoordeling te bevatten van de deskundigheid en efficiëntie van elk lid van de betrokken raad en van de comités en dient de prestaties van de raad te toetsen aan de gestelde doelen.

9.   Transparantie en communicatie

9.1.   De raad van bestuur/raad van commissarissen dient ten minste eenmaal per jaar (als onderdeel van de informatie die jaarlijks door de onderneming bekend wordt gemaakt betreffende haar corporate-governancestructuren en -praktijken) toereikende informatie te verstrekken over de interne organisatie en de procedures die op haar activiteiten van toepassing zijn, en geeft daarbij tevens aan in hoeverre de door de raad van bestuur/raad van commissarissen verrichte zelfevaluatie tot concrete veranderingen heeft geleid.

9.2.   De raad van bestuur/raad van commissarissen draagt er zorg voor dat de aandeelhouders naar behoren worden ingelicht over de zakelijke activiteiten van de onderneming, haar strategie en de wijze waarop zij met risico's en belangenconflicten omgaat. De taken van bestuurders inzake de communicatie met en de voorlichting van aandeelhouders moeten duidelijk worden beschreven.

AFDELING III

PROFIEL VAN NIET BIJ HET DAGELIJKS BESTUUR BETROKKEN BESTUURDERS OF COMMISSARISSEN

10.   Benoeming en ontslag

Niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen moeten voor een welbepaalde termijn worden benoemd met de mogelijkheid tot individuele herbenoeming; de op nationaal niveau vast te stellen maximale duur van de benoeming dient op zodanige wijze te worden bepaald dat enerzijds de noodzakelijke ervaring kan worden opgedaan en anderzijds een voldoende regelmatige herbevestiging van de benoeming gewaarborgd wordt. Ontslag dient eveneens mogelijk te zijn, maar mag niet gemakkelijker worden verleend dan aan een met het dagelijks bestuur belaste bestuurder of directeur.

11.   Kwalificaties

11.1.   De raad van bestuur/raad van commissarissen dient in het licht van de structuur en de activiteiten van de onderneming zijn ideale samenstelling te bepalen en deze regelmatig te evalueren om een evenwichtige verdeling van kwalificaties te waarborgen. De raad van bestuur/raad van commissarissen moet ervoor zorgen dat zijn leden als geheel over de noodzakelijke kennisdiversiteit, oordeelsvermogen en ervaring beschikken om hun taken naar behoren te kunnen uitoefenen.

11.2.   Het auditcomité moet zijn samengesteld uit personen die gezamenlijk op grond van hun persoonlijke achtergrond en ervaring over actuele en relevante kennis op het gebied van financieel beheer en verslaglegging van beursgenoteerde ondernemingen beschikken welke voor de activiteiten van de onderneming van belang is.

11.3.   Aan alle nieuwe leden van de raad van bestuur/raad van commissarissen dient een op maat gesneden introductieprogramma te worden aangeboden waarin zij in de mate waarin dit noodzakelijk is worden voorgelicht over hun verantwoordelijkheden en over de organisatie en activiteiten van de onderneming. De raad van bestuur/raad van commissarissen dient eenmaal per jaar te onderzoeken op welke gebieden bestuurders hun vaardigheden en kennis moeten bijwerken.

11.4.   Wanneer een bestuurder voor benoeming wordt voorgedragen, moeten de bijzondere bekwaamheden die van belang zijn voor zijn werkzaamheden in de raad van bestuur/raad van commissarissen openbaar worden gemaakt. Om de markten en het grote publiek in staat te stellen te beoordelen of deze bekwaamheden na verloop van tijd nog toereikend zijn, dient de raad van bestuur/raad van commissarissen eenmaal per jaar een korte beschrijving te geven van de samenstelling van de betrokken raad en informatie te verstrekken over de bijzondere bekwaamheden van individuele bestuurders die voor hun functioneren in de raad van belang zijn.

12.   Toewijding

12.1.   Een bestuurder dient de nodige tijd en aandacht aan zijn taken te besteden, en dient het aantal andere professionele verplichtingen (met name bestuursfuncties in andere ondernemingen) zodanig te beperken dat een behoorlijke uitoefening van zijn taken gewaarborgd is.

12.2.   Wanneer een bestuurder voor benoeming wordt voorgedragen dienen zijn overige belangrijke professionele verplichtingen, openbaar te worden gemaakt. De betrokken raad dient van eventuele latere wijzigingen op de hoogte te worden gebracht. De raad moet eenmaal per jaar gegevens over deze verplichtingen verzamelen en deze informatie in zijn jaarverslag opnemen.

13.   Onafhankelijkheid

13.1.   Een bestuurder dient als onafhankelijk te worden beschouwd wanneer hij geen zakelijke, familie- of andere relatie - met de onderneming, haar grootaandeelhouder of het bestuur van één van beide - heeft die tot een belangenconflict leidt waardoor zijn oordeelsvermogen kan worden beïnvloed.

13.2.   Er dienen op nationaal niveau een aantal criteria te worden vastgesteld voor de beoordeling van de onafhankelijkheid van bestuurders, waarbij rekening wordt gehouden met de in bijlage II vervatte richtsnoeren die verwijzen naar een aantal relaties of omstandigheden die algemeen als een potentiële bron van belangenconflicten worden beschouwd. Wat onder onafhankelijkheid moet worden verstaan, moet uiteindelijk door de raad van bestuur/raad van commissarissen zelf worden bepaald. De betrokken raad kan bijvoorbeeld van mening zijn dat een bepaalde bestuurder, hoewel hij aan alle criteria voldoet die op nationaal niveau zijn vastgesteld om de onafhankelijkheid van bestuurders te beoordelen, gezien de specifieke omstandigheden van de betrokken persoon of de onderneming niet als onafhankelijk kan worden beschouwd; ook het omgekeerde is mogelijk.

13.3.   De door de raad van bestuur/raad van commissarissen op grond van een onderzoek naar de onafhankelijkheid van een specifieke bestuurder vastgestelde conclusie dient naar behoren openbaar te worden gemaakt.

13.3.1.   Wanneer een niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris voor benoeming wordt voorgedragen dient de desbetreffende onderneming bekend te maken of zij hem als onafhankelijk beschouwt. Wanneer aan een of meer van de op nationaal niveau vastgestelde criteria voor de beoordeling van de onafhankelijkheid van bestuurders niet is voldaan, dient de onderneming bekend te maken waarom zij deze bestuurder desondanks als onafhankelijk beschouwt. Ondernemingen dienen tevens eenmaal per jaar bekend te maken welke bestuurders zij als onafhankelijk beschouwen.

13.3.2.   Wanneer gedurende het gehele jaar niet is voldaan aan een of meer criteria die op nationaal niveau voor de beoordeling van de onafhankelijkheid van bestuurders zijn vastgesteld, dient de onderneming bekend te maken waarom zij deze bestuurder als onafhankelijk beschouwt. Om te waarborgen dat de over de onafhankelijkheid van bestuurders verstrekte informatie accuraat is, dient de onderneming haar onafhankelijke bestuurders te verplichten hun onafhankelijkheid regelmatig opnieuw te bevestigen.

AFDELING IV

SLOTBEPALINGEN

14.   Follow-up

De lidstaten wordt verzocht de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de in deze aanbeveling vervatte beginselen uiterlijk vanaf 30 juni 2006 worden toegepast, en de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die overeenkomstig deze aanbeveling zijn getroffen, zodat de Commissie de situatie nauwgezet kan volgen en op grond daarvan kan bepalen of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.

15.   Adressaten

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 februari 2005.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  COM(2003) 284 definitief.

(2)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).


De volgende bijlagen bevatten aanvullende richtsnoeren voor de interpretatie van de in de aanbeveling neergelegde beginselen.


BIJLAGE I

Comités van de raad van bestuur/raad van commissarissen

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE KENMERKEN

1.1.   Omvang

Wanneer binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen comités worden opgericht dienen deze gewoonlijk uit ten minste drie leden te bestaan. In ondernemingen met een kleine raad van bestuur/raad van commissarissen kunnen zij evenwel bij wijze van uitzondering slechts uit twee leden bestaan.

1.2.   Samenstelling

Bij de keuze van de voorzitters en de leden van de comités dient naar behoren rekening te worden gehouden met de noodzaak om de leden van het comité regelmatig te vervangen en te voorkomen dat te veel vertrouwen in een bepaalde persoon wordt gesteld.

1.3.   Taakomschrijving

Het precieze mandaat van elk comité dat wordt opgericht moet in een door de raad van bestuur/raad van commissarissen opgestelde taakomschrijving worden vastgelegd.

1.4.   Beschikbare middelen

Ondernemingen moeten ervoor zorgen dat de comités over voldoende middelen beschikken om hun taken uit te voeren; hiertoe behoort ook het recht om, met name van de leidinggevende functionarissen, alle noodzakelijke informatie te verkrijgen of om onafhankelijk professioneel advies in te winnen met betrekking tot vraagstukken die onder hun bevoegdheid vallen.

1.5.   Deelname aan bijeenkomsten van het comité

Om de autonomie en objectiviteit van de comités te waarborgen dienen bestuurders die geen lid van een comité zijn slechts op uitnodiging van het comité aan zijn bijeenkomsten deel te nemen. Het comité kan verzoeken of eisen dat bepaalde leidinggevende functionarissen of deskundigen een bijeenkomst bijwonen.

1.6.   Transparantie

1.

De comités dienen hun taken binnen de vastgestelde termijn ten uitvoer te leggen, en regelmatig over hun activiteiten en resultaten aan de raad van bestuur/raad van commissarissen verslag uit te brengen.

2.

De taakomschrijving van elk comité dat wordt opgericht, en waarin de taak van het comité evenals de bevoegdheden worden uiteengezet die door de raad van bestuur/raad van commissarissen aan hem worden gedelegeerd voorzover dit ingevolge het nationaal recht geoorloofd is, dient ten minste éénmaal per jaar openbaar te worden gemaakt (als onderdeel van de informatie die éénmaal per jaar door de onderneming openbaar moet worden gemaakt met betrekking tot haar corporate governancestructuren en –praktijken). Ondernemingen dienen tevens eenmaal per jaar een verklaring van hun comités bekend te maken waarin de identiteit van hun leden, het aantal in het desbetreffende jaar gehouden bijeenkomsten en de deelnemers, evenals de voornaamste activiteiten worden meegedeeld. Het auditcomité met name dient te verklaren dat het overtuigd is van de onafhankelijkheid van de auditprocedure en moet kort aangeven hoe het tot deze conclusie is gekomen.

3.

De voorzitter van elk comité moet rechtstreeks in contact kunnen treden met de aandeelhouders. De nadere regels ter zake moeten in de taakomschrijving van het comité worden vastgelegd.

2.   HET BENOEMINGSCOMITÉ

2.1.   Oprichting en samenstelling

1.

Wanneer de raad van bestuur/raad van commissarissen ingevolge het nationaal recht betrokken is bij de benoemings- en/of de ontslagprocedure van bestuurders, hetzij door zelf besluiten te nemen hetzij door aan een ander ondernemingsorgaan kandidaten voor benoeming voor te dragen, dient binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen een benoemingscomité te worden ingesteld.

2.

Het benoemingscomité moet merendeels uit onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen bestaan. Wanneer een onderneming het passend acht dat het benoemingscomité een minderheid van niet-onafhankelijke leden bevat, kan de voorzitter van de raad van bestuur/algemeen directeur deel uitmaken van dit comité.

2.2.   Taak

1.

Het benoemingscomité dient ten minste met de volgende taken te worden belast:

het dient kandidaten te selecteren en aan de raad van bestuur/raad van commissarissen voor te dragen wanneer zich in een van de betrokken raden vacatures voordoen. Hierbij dient het benoemingscomité na te gaan hoe de vaardigheden, kennis en ervaring in de raad zijn verdeeld, een beschrijving te geven van de taken en bekwaamheden die voor een bepaalde benoeming vereist zijn, en te beoordelen hoeveel tijd er in de functie moet worden gestoken;

het moet periodiek de structuur, omvang, samenstelling en prestaties van de raad van bestuur/raad van commissarissen, zowel in een monistische als in een dualistische structuur, onderzoeken en de raad van bestuur/raad van commissarissen aanbevelingen doen met betrekking tot wijzigingen;

het dient regelmatig de vaardigheden, kennis en ervaring van de individuele bestuurders te toetsen en hierover aan de raad van bestuur/raad van commissarissen verslag uit te brengen;

het dient zich bezig te houden met opvolgingsplanning.

2.

Daarenboven moet het benoemingscomité toezicht houden op het beleid van de directie, de raad van bestuur of de raad van commissarissen met betrekking tot de selectie en benoeming van hoger kaderpersoneel.

2.3.   Werking

1.

Het benoemingscomité dient de voorstellen te behandelen die door de relevante partijen, zoals het bestuur en de aandeelhouders, worden ingediend (1). Met name de algemeen directeur/voorzitter van de raad van bestuur van een onderneming dient naar behoren door het benoemingscomité te worden geraadpleegd en moet voorstellen kunnen indienen, vooral in verband met vraagstukken betreffende met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of hoger kaderpersoneel.

2.

Bij de uitvoering van zijn taken dient het benoemingscomité gebruik te kunnen maken van alle soorten hulpmiddelen die het geschikt acht, zoals het inwinnen van extern advies of het plaatsen van advertenties, en dient hiertoe van de onderneming toereikende middelen te ontvangen.

3.   HET BELONINGSCOMITÉ

3.1.   Oprichting en samenstelling

1.

Wanneer de raad van bestuur/raad van commissarissen ingevolge het nationaal recht betrokken is bij de procedure inzake het vaststellen van de beloning van bestuurders, dan dient binnen de raad van bestuur/raad van commissarissen een beloningscomité te worden ingesteld.

2.

Het beloningscomité moet uitsluitend uit niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen bestaan. Het merendeel van zijn leden moet onafhankelijk zijn.

3.2.   Taak

1.

Met betrekking tot de met het dagelijks bestuur belaste bestuurders dient het comité ten minste met de volgende taken te worden belast:

het moet voorstellen doen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen betreffende het te voeren beloningsbeleid. In deze voorstellen moeten alle soorten vergoedingen aan de orde komen, met name vaste beloning, prestatiegerelateerde beloningsregelingen, pensioenvoorzieningen en ontslagregelingen. Voorstellen op het gebied van prestatiegerelateerde beloningsregelingen dienen vergezeld te gaan van aanbevelingen over de daarmee samenhangende doelstellingen en beoordelingscriteria, ten einde de beloning van met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren naar behoren in overeenstemming te brengen met de belangen van de aandeelhouders op lange termijn en de door de raad van bestuur/raad van commissarissen voor de onderneming vastgestelde streefdoelen;

het moet voorstellen doen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen met betrekking tot de individuele beloning van de met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren, waarbij zij erop toezien dat deze stroken met het door de onderneming vastgestelde beloningsbeleid en met de beoordeling van de prestaties van de betrokkenen. Hierbij dient het comité naar behoren te zijn ingelicht over de totale vergoeding die de bestuurders van andere met de groep gelieerde ondernemingen ontvangen;

het moet voorstellen doen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen over het geschikte soort contract voor met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren;

het moet de raad van bestuur/raad van commissarissen bijstaan bij het toezicht op de naleving door de onderneming van de vigerende voorschriften inzake de openbaarmaking van informatie over beloning (met name het toegepaste beloningsbeleid en de individuele beloning van bestuurders).

2.

Met betrekking tot het hoger kaderpersoneel (zoals door de raad van bestuur/raad van commissarissen omschreven), dient het comité ten minste met de volgende taken te worden belast:

het moet algemene aanbevelingen doen aan de met het dagelijkse bestuur belaste bestuurders of directeuren over de hoogte en de structuur van de beloning van het hoger kaderpersoneel;

het moet de hoogte en de structuur van de beloning voor hoger kaderpersoneel controleren op basis van adequate informatie welke door met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren wordt verstrekt.

3.

Met betrekking tot aandelenopties en andere prestatieprikkels op basis van aandelen voor bestuurders, kaderpersoneel of andere medewerkers dient het comité ten minste met de volgende taken te worden belast:

het dient het algemeen beleid inzake dergelijke regelingen, en met name op het gebied van aandelenopties te bespreken, en voorstellen terzake aan de raad van bestuur/raad van commissarissen te doen;

het moet in voorkomend geval de informatie onderzoeken die ter zake in het jaarverslag en aan de aandeelhoudersvergadering wordt verstrekt;

het moet voorstellen doen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen met betrekking tot de keuze tussen de toekenning van opties tot inschrijving op aandelen enerzijds en de toekenning van opties tot verwerving van aandelen anderzijds, waarbij de redenen voor deze keuze evenals de consequenties ervan nader worden aangegeven.

3.3.   Werking

1.

Het beloningscomité dient tenminste de voorzitter van de raad van bestuur en/of de algemeen directeur te raadplegen over de beloning van andere met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren.

2.

Het beloningscomité dient over adviseurs te kunnen beschikken om de nodige informatie te kunnen inwinnen over de marktstandaarden voor beloningssystemen. Het comité dient verantwoordelijk te zijn voor de vaststelling van de selectiecriteria evenals voor de selectie, benoeming en functieomschrijving van eventuele beloningsdeskundigen die als adviseur worden aangetrokken, en dient hiervoor de nodige middelen van de onderneming te ontvangen.

4.   HET AUDITCOMITÉ

4.1.   Samenstelling

Het auditcomité moet uitsluitend uit niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen bestaan. Het merendeel van de leden moet onafhankelijk zijn.

4.2.   Taak

1.

Met betrekking tot de interne strategie en procedures van de onderneming dient het auditcomité de raad van bestuur/raad van commissarissen ten minste bij te staan bij de uitoefening van de volgende taken:

de controle van de betrouwbaarheid van de financiële informatie die door de onderneming is verstrekt, in het bijzonder door de relevantie en continuïteit van de verslagleggingsmethoden te onderzoeken die door de onderneming en de groep waartoe zij behoort, worden toegepast (inclusief de criteria voor de consolidatie van de jaarrekeningen van de ondernemingen die deel uitmaken van de groep);

de beoordeling, ten minste éénmaal per jaar, van de interne controle- en risicobeheersystemen om ervoor te zorgen dat de voornaamste risico's (waaronder risico's in verband met de naleving van de vigerende wetgeving en voorschriften) naar behoren worden onderkend, beheerd en openbaar gemaakt;

het waarborgen van de efficiëntie van de interne auditfunctie, met name door aanbevelingen te doen betreffende de selectie, benoeming, herbenoeming en het ontslag van het hoofd van de interne-auditafdeling en betreffende het budget van deze afdeling, en door de reactie van het bestuur op zijn bevindingen en aanbevelingen te toetsen. Wanneer de onderneming geen interne auditfunctie heeft, moet ten minste éénmaal per jaar worden nagegaan in hoeverre er behoefte aan een dergelijke functie bestaat.

2.

Met betrekking tot de door de onderneming aangetrokken externe accountant dient het auditcomité tenminste met de volgende taken te worden belast:

het moet aanbevelingen doen aan de raad van bestuur/raad van commissarissen betreffende de selectie, benoeming, herbenoeming en het ontslag van de externe accountant door het orgaan dat hiertoe overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht bevoegd is, en betreffende de voorwaarden van zijn opdracht;

het dient de onafhankelijkheid en objectiviteit van de externe accountant te toetsen, met name door de naleving door het accountantskantoor van de toepasselijke richtsnoeren betreffende de rotatie van de partners, de hoogte van de door de onderneming betaalde vergoedingen en andere daarmee verband houdende wettelijke vereisten te onderzoeken;

het dient de aard en de omvang van niet–controlediensten van de externe accountant voortdurend te evalueren, onder meer door de openbaarmaking van alle door de onderneming en de groep waartoe zij behoort aan het accountantskantoor en zijn relaties betaalde vergoedingen, om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen. Het comité dient een formeel beleid vast te stellen en toe te passen waarin, overeenkomstig de beginselen en richtsnoeren van Aanbeveling 2002/590/EG van de Commissie (2), wordt aangegeven welke soorten niet-controlewerkzaamheden a) verboden zijn, b) toelaatbaar zijn na beoordeling door het comité, en c) toelaatbaar zijn zonder aan het comité te worden voorgelegd;

het dient de efficiëntie van de externe-auditprocedure en de reactie van het bestuur op de aanbevelingen in de organisatiebrief van de externe accountant te beoordelen;

het moet in voorkomend geval onderzoek instellen naar de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de ontslagneming van een externe accountant, en maatregelen aanbevelen.

4.3.   Werking

1.

De onderneming dient een introductieprogramma op te stellen voor nieuwe leden van het auditcomité, en vervolgens regelmatig bijscholing te organiseren. Alle leden van het comité dienen met name volledige informatie te ontvangen over de specifieke kenmerken van de onderneming op het gebied van de verslaglegging evenals over haar financiële en operationele aspecten.

2.

Het bestuur moet het auditcomité meedelen op welke wijze omvangrijke en ongebruikelijke transacties worden verantwoord wanneer verschillende benaderingen mogelijk zijn. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan eventuele activiteiten van de onderneming in offshore-centra en/of door middel van „special purpose vehicles”, en de motieven die aan deze activiteiten ten grondslag liggen.

3.

Het auditcomité dient te beslissen of, en zo ja wanneer, de voorzitter van de raad van bestuur of de directeur, de voor financiële zaken verantwoordelijke bestuurder (of hoger kaderpersoneel dat verantwoordelijk is voor financiële zaken, financiële verslaglegging en financieel beheer), de interne of de externe accountant aan zijn bijeenkomsten moeten deelnemen. Het comité mag, indien het zulks wenst, alle relevante personen ontmoeten buiten aanwezigheid van de met het dagelijks bestuur belaste bestuurders of directeuren.

4.

De interne en externe accountants dienen, naast het aanhouden van een doeltreffende werkrelatie met het bestuur, vrije toegang tot de raad van bestuur/raad van commissarissen te krijgen. Hiertoe treedt het auditcomité als voornaamste contactpunt voor de interne en externe accountants op.

5.

Het auditcomité dient in kennis te worden gesteld van het werkprogramma van de interne accountant, en interne-auditverslagen of een periodieke samenvatting te ontvangen.

6.

Het auditcomité dient in kennis te worden gesteld van het werkprogramma van de externe accountant, en dient van deze externe accountant een verslag te ontvangen waarin alle relaties tussen de onafhankelijke accountant enerzijds en de onderneming en de groep waartoe zij behoort anderzijds worden beschreven. Het comité dient tijdig informatie te ontvangen over eventuele problemen die bij de accountantscontrole aan het licht zijn gekomen.

7.

Het auditcomité moet advies en bijstand kunnen ontvangen over juridische, verslagleggings- of andere vraagstukken indien het zulks nodig acht om zijn taken te verrichten, en de onderneming dient hiertoe de nodige middelen ter beschikking te stellen.

8.

Het auditcomité dient te onderzoeken hoe de onderneming de wettelijke verplichting naleeft om haar werknemers de mogelijkheid te bieden vermeende onregelmatigheden binnen de onderneming te melden door middel van het indienen van een klacht of het afleggen van een anonieme schriftelijke verklaring die gewoonlijk aan een onafhankelijke bestuurder worden gericht, en dient ervoor te zorgen dat er regelingen voorhanden zijn om een eerlijk en onafhankelijk onderzoek naar dergelijke aangelegenheden te kunnen instellen en passende vervolgmaatregelen te kunnen nemen.

9.

Het auditcomité dient de raad van bestuur/raad van commissarissen ten minste éénmaal per zes maanden, bij het verschijnen van de jaarlijkse en halfjaarlijkse financiële berichten, verslag over zijn activiteiten uit te brengen.


(1)  Wanneer aandeelhouders kandidaten bij het benoemingscomité voordragen en het comité besluit deze kandidaten niet bij de raad van bestuur/raad van commissarissen aan te bevelen, belet dit de aandeelhouders niet om dezelfde personen rechtstreeks kandidaat te stellen bij de algemene aandeelhoudersvergadering indien zij op grond van het nationaal recht bevoegd zijn om ontwerp-besluiten terzake in te dienen.

(2)  PB L 191 van 19.7.2002, blz. 22.


BIJLAGE II

Profiel van onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders of commissarissen

1.

Het is niet mogelijk om een volledige opsomming te geven van alle situaties die de onafhankelijkheid van een bestuurder in gevaar kunnen brengen; de relaties of omstandigheden die bepalend lijken voor deze onafhankelijkheid kunnen per lidstaat en per onderneming enigszins uiteenlopen, en de beste praktijk op dit gebied kan in de loop van de tijd veranderen. Er zijn evenwel een aantal situaties die in de regel relevant worden geacht om te beoordelen of een niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris als onafhankelijk kan worden beschouwd, ook al wordt over het algemeen het standpunt gehuldigd dat de beoordeling van de onafhankelijkheid van een individuele bestuurder veeleer op inhoudelijke dan op formele overwegingen moet zijn gebaseerd. In dit verband dienen op nationaal niveau een aantal criteria te worden vastgesteld waarop de raad van bestuur/raad van commissarissen zijn oordeel moet baseren. Deze criteria moeten op de nationale context zijn toegesneden en dienen te berusten op een zorgvuldige evaluatie van ten minste de volgende situaties:

a)

de betrokken persoon mag geen bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of directeur van de onderneming of een aan haar gelieerde onderneming zijn en mag deze functies in de vijf jaar voorafgaande aan de benoeming niet hebben bekleed;

b)

de betrokken persoon mag geen werknemer van de onderneming of van een aan haar gelieerde onderneming zijn of in de drie jaar voorafgaande aan de benoeming zijn geweest, behalve wanneer hij niet tot het hogere kaderpersoneel behoort en hij in de raad van bestuur/raad van commissarissen is gekozen op basis van een regeling inzake werknemersvertegenwoordiging die wettelijk is erkend en die voorziet in toereikende bescherming tegen ontslag op ondeugdelijke gronden en tegen andere vormen van oneerlijke behandeling;

c)

de betrokken persoon mag geen significante aanvullende beloning ontvangen of hebben ontvangen van de onderneming of van een aan haar gelieerde onderneming, anders dan de vergoeding die hij als niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris ontvangt. Deze aanvullende beloning betreft met name de deelname aan een aandelenoptieregeling of aan een andere prestatiegerelateerde beloningsregeling; zij heeft geen betrekking op de ontvangst van een vaste vergoeding uit hoofde van een pensioenregeling (inclusief uitgesteld pensioen) voor vroeger dienstverband in de onderneming (mits deze vergoeding op generlei wijze afhankelijk is van de voortzetting van het dienstverband);

d)

de betrokken persoon mag in geen geval de aandeelhouder(s) met overheersende invloed zijn of vertegenwoordigen (voor een omschrijving van het begrip overheersende invloed zij verwezen naar de situaties als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad (1));

e)

de betrokken persoon mag geen belangrijke zakelijke relatie hebben, of in het jaar voorafgaande aan de benoeming hebben gehad, met de onderneming of een aan haar gelieerde onderneming, noch rechtstreeks, noch als partner, aandeelhouder, bestuurder of hooggeplaatste werknemer van een orgaan dat een dergelijke relatie onderhoudt. Onder zakelijke relatie wordt tevens verstaan de situatie waarbij een belangrijke leverancier van goederen of verrichter van diensten (zoals financiële, juridische of adviesdiensten), een belangrijke klant of een organisatie aanzienlijke bijdragen ontvangt van de onderneming of van de groep waartoe zij behoort;

f)

de betrokken persoon mag geen partner of werknemer van de huidige of van de voormalige externe accountant van de onderneming of van een aan haar gelieerde onderneming zijn of in de drie jaar voorafgaand aan de benoeming zijn geweest;

g)

de betrokken persoon mag geen met het dagelijks bestuur belaste bestuurder of directeur van een andere onderneming zijn waarvan een met het dagelijks bestuur belaste bestuurder of directeur van de onderneming een niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris is, en hij mag geen andere significante relaties onderhouden met met het dagelijks bestuur belaste bestuurders van de onderneming uit hoofde van zijn functies bij andere ondernemingen of organen;

h)

de betrokken persoon mag niet langer dan gedurende drie ambtstermijnen als niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris in de raad van bestuur/raad van commissarissen zitting hebben (dan wel meer dan twaalf jaar wanneer de normale ambtstermijn volgens het nationaal recht zeer kort is);

i)

de betrokken persoon mag geen nauwe familiebanden hebben met een met het dagelijks bestuur belaste bestuurder of directeur, of met personen die in de in de punten a) tot en met h) beschreven positie verkeren.

2.

De onafhankelijke bestuurder verplicht zich ertoe om a) in zijn oordeel, besluitvorming en optreden onder alle omstandigheden zijn onafhankelijkheid te bewaren, b) geen onredelijke voordelen trachten te behalen of te aanvaarden die als een aantasting van zijn onafhankelijkheid zouden kunnen worden beschouwd, en c) duidelijk zijn bezwaren naar voren te brengen wanneer hij van mening is dat een besluit van de raad van bestuur/raad van commissarissen schadelijk zou kunnen zijn voor de onderneming. Wanneer een onafhankelijke, niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurder of commissaris ernstige bedenkingen heeft tegen een door de raad van bestuur/raad van commissarissen genomen besluit, dient hij hieruit de passende consequenties te trekken. Indien hij aftreedt, dient hij de redenen hiervoor uiteen te zetten in een brief aan de raad van bestuur/raad van commissarissen of aan het auditcomité en, in voorkomend geval, aan een relevant orgaan buiten de onderneming.


(1)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 17.7.2003, blz. 16).