ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 390

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
31 december 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Besluit nr. 2239/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2004 tot wijziging van Besluit 1999/784/EG van de Raad betreffende deelneming van de Gemeenschap in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector

1

 

*

Verordening (EG) nr. 2240/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden

3

 

*

Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass)

6

 

*

Verordening (EG) nr. 2242/2004 van de Raad van 22 december 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 976/1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsbeleid een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen

21

 

*

Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG ( 1 )

24

 

*

Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/1


BESLUIT Nr. 2239/2004/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 november 2004

tot wijziging van Besluit 1999/784/EG van de Raad betreffende deelneming van de Gemeenschap in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft bij Besluit 1999/784/EG (4) besloten dat de Gemeenschap lid moest worden van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector (hierna „het waarnemingscentrum” genoemd) om de activiteit ervan te ondersteunen. Het waarnemingscentrum draagt bij tot een grotere concurrentiekracht van de audiovisuele sector in de Gemeenschap door de informatie-overdracht naar de sector, en met name naar kleine en middelgrote bedrijven, te verbeteren en een duidelijker marktoverzicht te bevorderen.

(2)

Multimedia en nieuwe technologieën zullen een steeds grotere rol spelen in de audiovisuele sector. Het waarnemingscentrum zal alleen een belangrijke rol kunnen blijven spelen indien zijn capaciteit om deze nieuwe ontwikkelingen te volgen tijdig wordt versterkt.

(3)

Hoewel vrij verkeer van personen, goederen en diensten in het Verdrag zijn vastgelegd, leidt het gebrek aan informatie over de vele verschillen in nationale regelgeving op het gebied van fiscaal en arbeidsrecht tot een belemmering van het vrije verkeer van audiovisuele goederen en diensten. Het waarnemingscentrum kan een positieve bijdrage leveren door expertise en systematische informatie te verwerven en aan te bieden op het gebied van fiscaal en arbeidsrecht, auteursrecht en wetgeving inzake consumentenbescherming.

(4)

In navolging van de resolutie van het Europees Parlement van 4 september 2003 inzake „Televisie zonder grenzen”, waarin wordt verzocht om een jaarlijks benchmarkingrapport over het toegankelijk maken van digitale televisie voor gehandicapten, dient het waarnemingscentrum te worden verzocht op jaarbasis gegevens te verzamelen over het niveau van de televisiediensten die worden aangeboden voor gehandicapten, zoals ondertiteling, gesproken commentaar en gebarentaal, in alle lidstaten van de Europese Unie of van de Raad van Europa.

(5)

De deelneming van de Gemeenschap in het waarnemingscentrum is doeltreffend gebleken voor de ondersteuning van de activiteit ervan.

(6)

Het is nuttig deze deelneming voort te zetten gedurende de tijd die het waarnemingscentrum nodig heeft om richtsnoeren voor zijn toekomstige activiteit, vanaf 2006, op te stellen.

(7)

Besluit 1999/784/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

BESLUITEN:

Enig artikel

In Besluit 1999/784/EG wordt artikel 5 vervangen door hetgeen volgt:

„Artikel 5

Dit besluit is van toepassing tot en met de laatste dag van de laatste maand van het zevende jaar volgende op de vaststelling ervan.”.

Gedaan te Brussel, 17 november 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  PB C 98 van 23.4.2004, blz. 34.

(2)  PB C 241 van 28.9.2004, blz. 15.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 21 april 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 oktober 2004.

(4)  PB L 307 van 2.12.1999, blz. 61.


31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/3


VERORDENING (EG) Nr. 2240/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 179, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het optreden van de Gemeenschap ter bevordering van de mensenrechten en de democratische beginselen, als bedoeld in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 8 mei 2001 over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen dient zich tot na 2004 uit te strekken. Verordening (EG) nr. 975/1999 (2) is een adequaat juridisch instrument gebleken voor de implementatie van de technische en financiële steun van de Gemeenschap voor mensenrechten- en democratiseringsactiviteiten in ontwikkelingslanden en andere derde landen met het oog op de verwezenlijking van de algemene doelstellingen op dit gebied. De geldigheidsduur van deze verordening verstrijkt echter op 31 december 2004 en dient derhalve te worden verlengd.

(2)

Op basis van het in Verordening (EG) nr. 975/1999 opgenomen financiële kader en de indicatieve krediettoezeggingen tot 2006 voor mensenrechten en democratisering, wordt bij deze verordening voor de verlengde looptijd van het programma het financiële kader vastgesteld dat voor de begrotingsautoriteit tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het belangrijkste referentiepunt vormt in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (3).

(3)

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 975/1999 aangaande de procedures ter uitvoering van de acties dienen voor wat de uitvoering van EU-verkiezingswaarnemingsmissies betreft, te worden aangepast aan de wettelijke voorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4).

(4)

De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden vormen een integrerend onderdeel van Verordening (EG) nr. 975/1999. De op grond van die verordening gesloten overeenkomsten en contracten dienen de Commissie machtiging te verlenen om de maatregelen van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/1996 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (5), in praktijk te brengen.

(5)

De voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 975/1999 vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(6)

Verordening (EG) nr. 975/1999 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 975/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 2, punt 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

„h)

steun voor acties ter bevordering van de oprichting van groepen van democratische landen binnen de VN-organen, gespecialiseerde bureaus en regionale organisaties”;

2)

aan artikel 4, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„In geval van waarnemingsmissies van de EU bij verkiezingen en van „amicus curiae”-procedures komen ook natuurlijke personen voor financiering op grond van deze verordening in aanmerking.”;

3)

de eerste zin van artikel 5 wordt vervangen door:

„Uitsluitend de in artikel 4, lid 1, eerste zin, bedoelde partners die hun hoofdzetel in een op grond van deze verordening voor steun van de Gemeenschap in aanmerking komend derde land of in een lidstaat van de Gemeenschap hebben, komen in aanmerking voor steun van de Gemeenschap.”;

4)

artikel 7, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De communautaire financiering op grond van deze verordening vindt plaats in de vorm van subsidies of contracten. In het kader van de acties op grond van artikel 2 worden de leden van EU-verkiezingswaarnemingsmissies die uit de kredieten voor mensenrechten en democratisering worden betaald, volgens de door de Commissie vastgestelde procedures aangeworven.”;

5)

de eerste alinea van artikel 10 wordt vervangen door:

„De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 worden vastgesteld op 134 miljoen EUR.”;

6)

de artikelen 11 en 12 worden vervangen door:

„Artikel 11

1.   De Commissie stelt het kader voor de programmering en aanwijzing van communautaire activiteiten vast.

Dit kader bestaat met name uit:

a)

meerjarige indicatieve programma's en jaarlijkse bijwerkingen van die programma's,

b)

jaarlijkse werkprogramma's.

In bijzondere situaties kunnen specifieke, niet onder een jaarlijks werkprogramma vallende maatregelen worden vastgesteld.

2.   De Commissie stelt een jaarlijks verslag op waarin de programmering voor het komende jaar per regio en per sector wordt aangegeven en brengt vervolgens aan het Europees Parlement verslag uit over de uitvoering ervan.

De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer en — overeenkomstig deze verordening en als flexibiliteit geboden is — de aanpassing van de jaarlijkse werkprogramma's die in het algemene kader van het meerjaarlijkse programma worden vastgesteld. De genomen besluiten weerspiegelen de prioriteiten en voornaamste zorgen van de Europese Unie met betrekking tot de consolidatie van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en houden rekening met het unieke karakter van de programma's. De Commissie houdt het Europees Parlement volledig op de hoogte van de werkzaamheden.

3.   De acties die de Gemeenschap op grond van deze verordening onderneemt, worden door de Commissie uitgevoerd met inachtneming van de ter zake geldende begrotings- en andere procedures, met name die van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (7).

Artikel 12

1.   De in artikel 11, lid 1, genoemde instrumenten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13, lid 2.

Wanneer wijzigingen van een in artikel 11, lid 1, punt b), bedoeld jaarlijks werkprogramma geen overschrijding met meer dan 20 % van het daarvoor uitgetrokken bedrag meebrengen of het karakter van de daarin vervatte projecten of programma's niet substantieel veranderen, worden deze wijzigingen vastgesteld door de Commissie. De Commissie stelt het in artikel 13, lid 1, bedoelde comité daarvan in kennis.

2.   Onverminderd artikel 14 worden de financieringsbesluiten aangaande niet onder de jaarlijkse werkprogramma's vallende projecten en programma's waarvan de kosten meer dan 1 miljoen EUR bedragen, vastgesteld volgens de procedure van artikel 13, lid 2.”.

7)

artikel 13, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG (1) van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 30 dagen.”.

8)

de tweede zin van artikel 15 wordt geschrapt;

9)

artikel 17 wordt vervangen door:

„Artikel 17

In alle op grond van deze verordening gesloten overeenkomsten of contracten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren. Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (8) is van toepassing.”;

10)

in artikel 20, tweede alinea, wordt „31 december 2004” vervangen door „31 december 2006”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 december 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  Advies van het Europees Parlement van 22 april 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 december 2004.

(2)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(3)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(8)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.


31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/6


BESCHIKKING Nr. 2241/2004/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 2004

betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 149 en 150,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Meer transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties zal de mobiliteit met het oog op levenslang leren binnen Europa vergemakkelijken en aldus bijdragen tot de ontwikkeling van kwaliteitsonderwijs en -opleidingen; ook de mobiliteit voor beroepsdoeleinden, zowel tussen landen als tussen sectoren, zal daardoor worden vergemakkelijkt.

(2)

In het actieplan voor de mobiliteit (4) dat op 7-9 december 2000 door de Europese Raad van Nice is goedgekeurd en Aanbeveling 2001/613/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leerkrachten en opleiders (5), wordt gepleit voor een algemener gebruik van documenten om op het gebied van kwalificaties en competenties één transparante Europese ruimte te creëren. Het actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit bevat een oproep tot toepassing en ontwikkeling van middelen ter ondersteuning van de transparantie en overdraagbaarheid van kwalificaties om de mobiliteit binnen en tussen sectoren te vergemakkelijken. Ook de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 heeft gepleit voor verdere maatregelen ter invoering van middelen om de transparantie van diploma's en kwalificaties te verbeteren. De resoluties van de Raad van 3 juni 2002 inzake vaardigheden en mobiliteit (6) en van 27 juni 2002 inzake levenslang leren (7) bevatten een groep tot versterkte samenwerking, onder meer om te komen tot een kader voor transparantie en erkenning gebaseerd op de bestaande instrumenten.

(3)

In de resolutie van de Raad van 19 december 2002 over de bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (8) wordt opgeroepen tot maatregelen om de transparantie in beroepsonderwijs en -opleidingen te verhogen door de toepassing en rationalisering van informatiehulpmiddelen en -netwerken, waaronder het onderbrengen van bestaande instrumenten in één enkel kader. Dit kader moet bestaan uit een portfolio van documenten met een gemeenschappelijke merknaam en een gemeenschappelijk logo, door degelijke informatiesystemen worden ondersteund en op Europees en nationaal niveau met een aanhoudende publiciteitsactie worden gepromoot.

(4)

In de loop van de laatste jaren is zowel op communautair als op internationaal niveau een hele reeks instrumenten ontwikkeld teneinde de Europese burger te helpen om bij het zoeken naar een baan of opleidingsregeling zijn kwalificaties en competenties beter kenbaar te maken. Het betreft hier met name een gemeenschappelijk Europees model voor curricula vitae (CV's), voorgesteld bij Aanbeveling 2002/236/EG van de Commissie van 11 maart 2002 (9), het Diplomasupplement, aanbevolen in het Verdrag inzake de erkenning van getuigschriften betreffende hoger onderwijs in de Europese regio, aangenomen te Lissabon op 11 april 1997, de Europass-beroepsopleidingen, ingesteld bij Beschikking 1999/51/EG van de Raad van 21 december 1998 inzake de bevordering van Europese trajecten in alternerende beroepsopleidingen, waaronder begrepen het leerlingwezen (10), het Certificaatsupplement en het Europees Taalportfolio, ontwikkeld door de Raad van Europa. Het enkel kader dient deze instrumenten te omvatten.

(5)

Het moet mogelijk zijn in de toekomst, zodra de uitvoeringsstructuur en -procedures tot stand zijn gebracht en functioneren, nog andere documenten op te nemen in het enkel kader die met het doel ervan overeenstemmen. Meer in het bijzonder kan het enkel kader nadien worden uitgebreid met een instrument waarin de bevoegdheden van de houders ervan op het gebied van de informatietechnologie worden geregistreerd.

(6)

Het verstrekken van kwaliteitsinformatie en -begeleiding is een belangrijke factor om tot meer transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties te komen. De bestaande diensten en netwerken spelen reeds een waardevolle rol, die door nauwere samenwerking kan worden geïntensiveerd, om aldus de toegevoegde waarde van de communautaire maatregelen te versterken.

(7)

Daarom dient te worden gezorgd voor samenhang en complementariteit tussen de maatregelen die in het kader van deze beschikking worden genomen en andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties. Hiertoe behoren op communautair niveau: het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP), opgericht bij Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (11), de Europese Stichting voor Opleiding, opgericht bij Verordening (EEG) nr. 1360/90 van de Raad (12), en het Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening (EURES), opgericht bij Beschikking 2003/8/EG van de Commissie van 23 december 2002 tot uitvoering van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad voor wat betreft het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk (13). Voorts is er, op internationaal niveau, het Europees netwerk van nationale informatiecentra voor de erkenning van diploma's (ENIC), opgericht door de Raad van Europa en de UNESCO.

(8)

De Europass-beroepsopleidingen, ingesteld bij Beschikking 1999/51/EG, moet daarom worden vervangen door een vergelijkbaar document met een ruimer toepassingsgebied, bedoeld om alle perioden van transnationale mobiliteit voor leerdoeleinden in heel Europa te registreren, ongeacht het niveau en het doel, mits deze aan passende kwaliteitscriteria voldoen.

(9)

De Europass-regeling moet worden uitgevoerd door nationale organen overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 54, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (14).

(10)

Deelname moet openstaan voor de toetredende landen, niet-lidstaten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte en de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de regelingen inzake de betrekkingen tussen de Gemeenschap en deze landen. Ook onderdanen van derde landen die in de Europese Unie verblijven, moeten in aanmerking komen.

(11)

De sociale partners spelen een belangrijke rol met betrekking tot deze beschikking en moeten bij de uitvoering ervan worden betrokken. Het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding, ingesteld bij Besluit 63/266/EEG van de Raad van 2 april 1963 houdende vaststelling van de algemene beginselen voor de toepassing van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding (15), waarin de sociale partners en de nationale autoriteiten van de lidstaten zijn vertegenwoordigd, moet regelmatig over de uitvoering van deze beschikking worden geïnformeerd. De sociale partners op Europees niveau en andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van instanties op het gebied van onderwijs en opleiding, zullen een bijzondere rol spelen op het gebied van doorzichtigheidsinitiatieven die te zijner tijd in het Europass-kader kunnen worden opgenomen.

(12)

Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk de instelling van een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en het brede toepassingsgebied ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16).

(14)

Beschikking 1999/51/EG dient te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze beschikking stelt een enkel communautair kader in om te komen tot transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties door middel van de totstandbrenging van een persoonlijk, gecoördineerd portfolio van documenten, dat wordt aangeduid als „de Europass”, waarvan eenieder vrijwillig gebruik kan maken om zijn kwalificaties en competenties in heel Europa beter kenbaar te maken en te presenteren. Het gebruik van de Europass of een document dat daarvan deel uitmaakt, legt geen andere verplichtingen op en verleent geen andere rechten dan die welke in deze beschikking zijn vastgesteld.

Artikel 2

Europass-documenten

De Europass-documenten zijn de volgende:

a)

het in artikel 5 bedoelde Europass-Curriculum Vitae („Europass-CV”);

b)

de in de artikelen 6 tot en met 9 bedoelde documenten;

c)

andere documenten die door Commissie als Europass-documenten zijn goedgekeurd volgens de criteria in bijlage I en de in artikel 4, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 3

Sociale partners

Onverminderd de in artikel 4, lid 2 bedoelde procedure raadpleegt de Commissie de sociale partners en andere relevante belanghebbenden op Europees niveau, met inbegrip van instanties op het gebied van onderwijs en opleiding.

Artikel 4

Comité

1.   Voor de in artikel 2, onder c), bedoelde taak wordt de Commissie, naar gelang van de aard van het betrokken document, bijgestaan door het Socrates-comité en/of het Leonardo-comité, die zijn opgericht bij respectievelijk Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied Socrates (17) en Besluit 1999/382/EG van de Raad van 26 april 1999 tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding „Leonardo da Vinci” (18) van de Raad.

2.   Wanneer er naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, gelet op het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

Artikel 5

Europass-CV

Het Europass-CV stelt eenieder in de gelegenheid op een duidelijke en volledige wijze informatie te presenteren over al zijn kwalificaties en competenties. Het model van het Europass-CV is opgenomen in bijlage II.

Artikel 6

Europass-Mobility

In de Europass-Mobility worden de door de houder in het buitenland doorgebrachte leerperioden geregistreerd. Het model van de Europass-Mobility is opgenomen in bijlage III.

Artikel 7

Europass-diplomasupplement

Het Europass-diplomasupplement dient informatie te geven over het door de houder gevolgde hoger onderwijs. Het model van het Europass-diplomasupplement is opgenomen in bijlage IV.

Artikel 8

Europass-taalportfolio

Het Europass-taalportfolio stelt eenieder in de gelegenheid zijn taalvaardigheden te presenteren. Het model van het Europass-taalportfolio is opgenomen in bijlage V.

Artikel 9

Europass-certificaatsupplement

Het Europass-certificaatsupplement beschrijft de competenties en kwalificaties die overeenstemmen met een beroepsopleidingscertificaat. Het model van het Europass-certificaatsupplement is opgenomen in bijlage VI.

Artikel 10

Europass op internet

Ter uitvoering van deze beschikking werken de Commissie en de desbetreffende nationale instanties samen om een Europass-informatiesysteem op internet op te zetten en te beheren dat op communautair niveau beheerde elementen en op nationaal niveau beheerde elementen omvat. Het informatiesysteem ter ondersteuning van het Europass-kader is nader omschreven in bijlage VII.

Artikel 11

Nationale Europass-centra

1.   Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking op nationaal niveau. Elke lidstaat wijst daartoe een nationaal Europass-centrum (NEC) aan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie op nationaal niveau van alle in deze beschikking bedoelde activiteiten en dat, indien nodig, in de plaats treedt van, dan wel een toevoeging vormt bij bestaande organen die vergelijkbare activiteiten verrichten.

Hierbij wordt een Europees netwerk van NEC's ingesteld. De Commissie draagt zorg voor de coördinatie ervan.

2.   Het NEC moet:

a)

in samenwerking met de desbetreffende nationale instanties de werkzaamheden betreffende het beschikbaar maken of uitreiken van de Europass-documenten coördineren of, waar passend, deze werkzaamheden zelf verrichten;

b)

het nationale informatiesysteem overeenkomstig artikel 10 opzetten en beheren;

c)

het gebruik van de Europass, ook via diensten op internet, bevorderen;

d)

in samenwerking met de desbetreffende nationale instanties ervoor zorg dragen dat degelijke informatie en begeleiding inzake de Europass en zijn documenten voor eenieder beschikbaar is;

e)

de informatieverstrekking en begeleiding inzake opleidingsmogelijkheden in heel Europa, de structuur van onderwijs- en opleidingssystemen en andere aangelegenheden die verband houden met mobiliteit voor leerdoeleinden bevorderen, zulks in nauwe samenwerking met de desbetreffende communautaire en nationale diensten, en de burgers, indien nodig, een inleidende gids over mobiliteit ter beschikking stellen;

f)

de communautaire financiële steun voor alle met deze beschikking samenhangende activiteiten op nationaal niveau beheren;

g)

deelnemen aan het NEC dat door de Commissie wordt gecoördineerd.

3.   Het NEC fungeert als uitvoerend orgaan op nationaal niveau overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 54, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

Artikel 12

Taken van de Commissie en van de lidstaten

De Commissie en de lidstaten:

a)

zorgen ervoor dat degelijke promotie- en informatieactiviteiten op communautair en nationaal niveau worden uitgevoerd, waarbij de aandacht uitgaat naar onder meer burgers, onderwijs- en opleidingsverstrekkers en sociale partners en ondernemingen, inclusief KMO's, en indien nodig, dat de activiteiten van de NEC's worden gesteund en geïntegreerd;

b)

zorgen ervoor dat op het gepaste niveau wordt samengewerkt met de desbetreffende diensten, meer bepaald de EURES-diensten en andere relevante diensten van de Gemeenschap;

c)

doen het nodige om gelijke kansen voor mannen en vrouwen mogelijk te maken en in het bijzonder alle betrokkenen hiervan meer bewust te maken;

d)

zorgen ervoor dat alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van instanties op het gebied van onderwijs en opleiding en sociale partners, bij de uitvoering van deze beschikking worden betrokken;

e)

verzekeren dat in het kader van de uitvoering van deze beschikking alle toepasselijke communautaire en nationale bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten volle in acht worden genomen.

Artikel 13

Taken van de Commissie

1.   De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor de algehele samenhang tussen de ter uitvoering van deze beschikking genomen maatregelen en ander relevant beleid en andere relevante instrumenten en activiteiten van de Gemeenschap, met name op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd, werkgelegenheid, sociale integratie, onderzoek en technologische ontwikkeling.

2.   De Commissie verzekert zich bij de uitvoering van deze beschikking van de deskundigheid van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (CEDEFOP), onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 337/75. Onder dezelfde voorwaarden en op de desbetreffende gebieden, dient, onder auspiciën van de Commissie, coördinatie met de Europese Stichting voor Opleiding plaats te vinden, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1360/90.

3.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement en de Raad, alsmede bij andere betrokken instanties en met name bij het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding regelmatig verslag uit over de uitvoering van deze beschikking.

Artikel 14

Deelnemende landen

1.   Deelname aan de in deze beschikking bedoelde activiteiten staat open voor de toetredende landen en niet-lidstaten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte, zulks overeenkomstig de voorwaarden van de EER-Overeenkomst.

2.   Deelname staat voorts open voor de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie, overeenkomstig hun respectieve Europa-Akkoorden.

Artikel 15

Evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2008 en daarna om de vier jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag over de uitvoering van deze beschikking in, gebaseerd op een evaluatie die door een onafhankelijk orgaan is uitgevoerd.

Artikel 16

Financiële bepalingen

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. De uit deze beschikking voortvloeiende uitgaven worden beheerd overeenkomstig bijlage VIII.

Artikel 17

Intrekking

Beschikking 1999/51/EG wordt ingetrokken.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op 1 januari 2005.

Artikel 19

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 december 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 12.

(2)  PB C 121 van 30.4.2004, blz. 10.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 22 april 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 21 oktober 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en het standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB C 371 van 23.12.2000, blz. 4.

(5)  PB L 215 van 9.8.2001, blz. 30.

(6)  PB C 162 van 6.7.2002, blz. 1.

(7)  PB C 163 van 9.7.2002, blz. 1.

(8)  PB C 13 van 18.1.2003, blz. 2.

(9)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 66.

(10)  PB L 17 van 22.1.1999, blz. 45.

(11)  PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1655/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 41).

(12)  PB L 131 van 23.5.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1648/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 22).

(13)  PB L 5 van 10.1.2003, blz. 16.

(14)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(15)  PB 63 van 20.4.1963, blz. 1338.

(16)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(17)  PB L 28 van 3.2.2000, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

(18)  PB L 146 van 11.6.1999, blz. 33. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004.


BIJLAGE I

Criteria voor de introductie van de in artikel 2, onder c), bedoelde nieuwe Europass-documenten

Alle nieuwe Europass-documenten moeten aan onderstaande minimumcriteria voldoen:

1.

Relevantie: Europass-documenten moeten specifiek gericht zijn op verbetering van de transparantie inzake kwalificaties en competenties;

2.

Europese dimensie: onverminderd het vrijwillige karakter ervan moeten Europass-documenten potentieel in alle lidstaten toepasselijk kunnen zijn;

3.

Taalgebieden: de modellen van de Europass-documenten moeten ten minste beschikbaar zijn in alle officiële talen van de Europese Unie;

4.

Bruikbaarheid: Europass-documenten moeten geschikt zijn voor effectieve verspreiding, in voorkomend geval via toekennende instanties, zowel op papier als in elektronische vorm.


BIJLAGE II

HET EUROPASS-CURRICULUM VITAE (EUROPASS-CV)

1.   Beschrijving

1.1.

Het Europass-Curriculum Vitae (CV) bouwt voort op het Europees model voor curricula vitae (CV's), dat is voorgesteld bij aanbeveling 2002/236/EG.

Het Europass-CV biedt iedere Europese burger een model voor een systematische, chronologische en flexibele presentatie van zijn of haar kwalificaties en competenties. De rubrieken zijn van specifieke aanwijzingen voorzien en er wordt tevens een reeks richtsnoeren en voorbeelden gegeven om het invullen van het Europass-CV eenvoudiger te maken.

1.2.

Het Europass-CV bevat rubrieken ter presentatie van:

persoonsgegevens en gegevens over taalvaardigheden, werkervaring en behaald opleidingsniveau,

aanvullende competenties van de betrokkene, waarbij de nadruk ligt op technische, organisatorische, artistieke en sociale vaardigheden,

aanvullende informatie die in de vorm van een of meer bijlagen aan het Europass-CV kan worden toegevoegd.

1.3.

Het Europass-CV is een persoonlijk document met schriftelijke verklaringen van de betrokkene zelf.

1.4.

Het model is vrij gedetailleerd, maar iedere Europese burger is vrij te kiezen welke rubrieken hij of zij wil invullen. Degenen die het elektronische formulier invullen — gedownload of online — moeten de rubrieken die zij niet wensen in te vullen, kunnen schrappen. Iemand die bijvoorbeeld zijn of haar geslacht niet wenst te vermelden of die geen bijzondere technische vaardigheid te vermelden heeft, moet deze rubrieken kunnen schrappen, zodat zij op het scherm of in de geprinte versie niet als blanco rubrieken verschijnen.

1.5.

Het Europass-CV is de ruggengraat van Europass: een Europass-portfolio zal het door de betrokkene zelf ingevulde Europass-CV bevatten en, al naargelang de specifieke leer- en werkervaring, één of een aantal Europass-documenten. Het elektronische formulier van het Europass-CV moet het mogelijk maken om links te leggen tussen de erop vermelde rubrieken en de desbetreffende Europass-documenten, bijvoorbeeld een link van de rubriek „Onderwijs en opleiding” naar een Europass-diplomasupplement of een Certificaatsupplement.

1.6.

Overeenkomstig artikel 12, onder e) van deze beschikking, dienen de bevoegde autoriteiten voor het werk met het Europass-CV en vooral voor het elektronische formulier daarvan passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de toepasselijke voorschriften van de Gemeenschap en de lidstaten ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer volledig in acht worden genomen.

2.   Gemeenschappelijke structuur voor het Europass-CV

In het onderstaande tekstblok zijn de structuur en de tekst van het Europass-CV weergegeven. Over de opmaak van zowel de papieren als de elektronische versie, alsook over eventuele wijzigingen in de structuur en de tekst, zullen door de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten afspraken worden gemaakt.

Cursief gedrukte tekst dient als hulp bij het invullen van het document.

Image


BIJLAGE III

DE EUROPASS-MOBILITY

1.   Beschrijving

1.1.

Doel van de Europass-Mobility is om aan de hand van een gemeenschappelijk Europees model een Europees leertraject zoals gedefinieerd onder punt 1.2 te registreren.

Het is een persoonlijk document, waarin de houder het specifiek Europees leertraject beschrijft dat hij heeft afgelegd. De houder zal met behulp van dit document beter duidelijk kunnen maken wat hij/zij met name op het punt van zijn/haar competenties door deze ervaring heeft verworven.

1.2.

Een Europees leertraject is een periode die iemand — ongeacht leeftijd, opleidingsniveau of beroep — voor leerdoeleinden doorbrengt in een ander land en die:

a)

ofwel deel uitmaakt van een onderwijs- of opleidingsprogramma van de Gemeenschap,

b)

ofwel aan alle volgende kwaliteitscriteria voldoet:

de in een ander land doorgebrachte periode maakt deel uit van een opleidingsinitiatief in het land van herkomst van degene die de opleiding volgt,

de organisatie die verantwoordelijk is voor het opleidingsinitiatief in het land van herkomst (uitzendende organisatie) heeft tezamen met de gastorganisatie een schriftelijke overeenkomst gesloten en ingediend bij het nationale Europass-centrum (of een instantie die Europass-Mobility beheert in het land van herkomst) waarin de inhoud, doelstellingen en duur van het Europees leertraject vastgelegd zijn, waarin verzekerd wordt dat de betrokken persoon een passende taalvoorbereiding krijgt en waarin een mentor in het gastland staat vermeld die verantwoordelijk is voor de assistentie, informatie, begeleiding en monitoring van de betrokkene,

elk van de betrokken landen is een lidstaat van de Europese Unie of een EVA/EER-land,

indien nodig werken de uitzendende organisatie en de gastorganisatie samen om de betrokkene te voorzien van de vereiste informatie over gezondheid en veiligheid op de werkplaats, arbeidswetgeving, op gelijkheid gerichte maatregelen en andere werkgerelateerde voorschriften die in het gastland van toepassing zijn.

1.3.

De Europass-Mobility wordt ingevuld door de uitzendende organisatie en de gastorganisatie die bij het mobiliteitsproject betrokken zijn. De genoemde organisaties en de betrokkene komen overeen in welke taal de Europass-Mobility wordt ingevuld.

Personen aan wie een Europass-Mobility wordt uitgereikt, kunnen vragen om een vertaling in een tweede taal (te kiezen uit de talen van de uitzendende organisatie of de gastorganisatie) of in een derde Europese taal. In het geval van een derde taal ligt de verantwoordelijkheid voor de vertaling bij de uitzendende organisatie.

1.4.

De Europass-Mobility bevat persoonsgegevens (zie § 2 hieronder). De naam van degene aan wie de Europass-Mobility wordt uitgereikt, is het enige persoonsgegeven dat verplicht moet worden vermeld. De organisaties die de Europass-Mobility invullen, kunnen de andere rubrieken voor persoonsgegevens alleen invullen als de betrokkene hiermee instemt.

Het invullen van de rubriek „Kwalificatie” is evenmin verplicht, aangezien niet alle opleidingsinitiatieven tot een formele kwalificatie leiden.

Bij alle regelingen voor het invullen van de Europass-Mobility in elektronische vorm — gedownload of online — moet de mogelijkheid aanwezig zijn om niet ingevulde rubrieken te schrappen, zodat noch op het scherm, noch in de geprinte versie blanco rubrieken verschijnen.

1.5.

Het nationale Europass-centrum is er verantwoordelijk voor dat:

de Europass-Mobility-documenten alleen worden afgegeven voor de registratie van Europese leertrajecten,

de Europass-Mobility-documenten in elektronische vorm worden ingevuld,

alle Europass-Mobility-documenten ook op papier aan de houder worden verstrekt, met een mapje dat speciaal voor dit doel in samenwerking met de Commissie is geproduceerd.

1.6.

Overeenkomstig artikel 12, onder e) van de beschikking waaraan deze bijlage is gehecht, dienen de bevoegde autoriteiten voor het werk met de Europass-Mobility en vooral voor het elektronische formulier daarvan passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de toepasselijke voorschriften van de Gemeenschap en de lidstaten ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en de privacybescherming volledig in acht worden genomen.

2.   Gemeenschappelijke structuur voor de Europass-Mobility

In het onderstaande tekstblok zijn de structuur en de tekst van de Europass-Mobility weergegeven. Over de opmaak van zowel de papieren als de elektronische versie alsook over eventuele wijzigingen in de structuur en de tekst zullen door de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten afspraken worden gemaakt.

Ieder tekstonderdeel heeft een nummer gekregen om het opzoeken in een meertalig glossarium eenvoudiger te maken. Cursief gedrukte tekst dient als hulp bij het invullen van het document. Het invullen van rubrieken met een sterretje (*) is niet verplicht.

Image


BIJLAGE IV

HET EUROPASS-DIPLOMASUPPLEMENT

1.   Beschrijving

1.1.

Het Europass-diplomasupplement (DS) is een document dat aan een diploma van het hoger onderwijs wordt gehecht om het voor derden — en met name voor mensen in een ander land — eenvoudiger te maken om te begrijpen wat het diploma inhoudt en welke kennis en competenties de houder heeft verworven.

Met dit doel beschrijft het Europass-DS de aard, het niveau, de context, de inhoud en de status van de studie die de houder van het oorspronkelijke diploma, waaraan het Europass-DS gehecht is, gevolgd en met succes afgesloten heeft. Het is dan ook een persoonlijk document dat naar zijn specifieke houder verwijst.

1.2.

Het Europass-DS vervangt het oorspronkelijke document niet en geeft geen enkel recht op formele erkenning van het oorspronkelijke diploma door de autoriteiten voor het hoger onderwijs in andere landen. Aan de andere kant maakt het Europass-DS een goed inzicht in het behaalde diploma eenvoudiger, zodat het als hulpmiddel kan dienen wanneer erkenning wordt aangevraagd bij de bevoegde autoriteiten of bij personen die over toelating tot instellingen voor hoger onderwijs beslissen.

1.3.

Het Europass-DS wordt geproduceerd door de bevoegde nationale autoriteiten aan de hand van een model dat is ontwikkeld, uitgetest en bijgesteld door een gezamenlijke werkgroep van de Europese Commissie, de Raad van Europa en de UNESCO. Het model voor het Europass-DS is beschikbaar in de officiële talen van de Europese Unie. Het is een flexibel, niet-bindend instrument dat voor praktische doeleinden is ontwikkeld, aan de behoeften ter plaatse kan worden aangepast en regelmatig wordt geëvalueerd.

1.4.

Het Europass-DS bestaat uit acht rubrieken, waarin de identiteit van de houder van het diploma (1) en van het diploma zelf wordt aangegeven (2), informatie over het niveau van het diploma (3), de inhoud en de behaalde resultaten (4), en de functie van het diploma (5) wordt verstrekt, nadere informatie kan worden opgenomen (6), de authenticiteit van het supplement wordt bevestigd (7), en waarin tot slot informatie over het nationale stelsel voor hoger onderwijs (8) wordt gegeven. In alle acht rubrieken moeten gegevens worden vermeld. Daar waar geen gegevens worden vermeld, moet worden toegelicht waarom dit niet is gedaan. Instellingen dienen bij het DS dezelfde procedures ter bevestiging van de authenticiteit te hanteren als bij het diploma zelf.

1.5.

Overeenkomstig artikel 12, onder e) van de beschikking dienen de bevoegde autoriteiten voor het werk met het DS en vooral voor de elektronische kopie daarvan passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de toepasselijke voorschriften van de Gemeenschap en de lidstaten ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer volledig in acht worden genomen.

2.   Gemeenschappelijke structuur voor de Europass-DS

In het onderstaande tekstblok is het gemeenschappelijke model voor de structuur en de tekst van het Europass-DS weergegeven. Over de opmaak van zowel de papieren versie als de elektronische kopie alsook over eventuele wijzigingen in de structuur en de tekst zullen door de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten afspraken worden gemaakt.

Image


BIJLAGE V

HET EUROPASS-TAALPORTFOLIO

1.   Beschrijving

1.1.

Het Europass-taalportfolio (TP), dat ontwikkeld is door de Raad van Europa, is een document waarin de geleerde talen en culturele ervaringen en competenties kunnen worden vastgelegd.

1.2.

Het TP heeft twee functies, namelijk een pedagogische functie en een rapportagefunctie.

Pedagogisch gezien is het doel van het TP om degenen die een taal hebben geleerd ertoe te motiveren hun communicatievermogen in de verschillende talen te verbeteren en voort te gaan met het leren van talen en opdoen van ervaringen in andere culturen. Het TP wil lerenden een helpende hand bieden bij het formuleren van de eigen leerdoelen, bij de planning van het leerproces en bij het zelfstandig leren.

Als rapportage-instrument beoogt het TP de talenkennis en -vaardigheden van de houder op overzichtelijke, informatieve, transparante en betrouwbare wijze in kaart te brengen. Het TP helpt lerenden een inventarisatie te maken van het competentieniveau dat zij in een taal of verschillende talen hebben bereikt en stelt hen in staat om anderen daarvan op gedetailleerde en internationaal vergelijkbare manier op de hoogte te brengen. Alle competenties worden gewaardeerd, ongeacht of zij binnen of buiten het formele onderwijsstelsel zijn verworven.

1.3.

Het TP bestaat uit:

een talenpaspoort dat door de houder regelmatig wordt bijgewerkt. De houder beschrijft hierin aan de hand van gemeenschappelijke en in heel Europa aanvaarde criteria zijn of haar taalvaardigheden,

een gedetailleerde taalbiografie, waarin de ervaringen worden beschreven die de houder met iedere taal heeft opgedaan,

een dossier, waarin ter illustratie van de eigen taalvaardigheden voorbeelden van eigen werk kunnen worden opgenomen.

Het Europass-taalportfolio is eigendom van degene die de talen leert.

1.4.

Er is overeenstemming bereikt over een reeks gemeenschappelijke beginselen en richtsnoeren voor alle portfolio's. Naar gelang van de leeftijd van de lerenden en de nationale context wordt in de lidstaten van de Raad van Europa aan verscheidene modellen gewerkt. Alle modellen moeten stroken met de overeengekomen beginselen. Om het logo van de Raad van Europa te mogen gebruiken, moeten de modellen door de Europese valideringscommissie worden goedgekeurd. Hieronder is een model van het talenpaspoort weergegeven, dat als onderdeel van het portfolio aan de hand van een vastgelegde structuur moet worden ingevuld.

1.5.

Overeenkomstig artikel 12, onder e) van de beschikking, dienen de bevoegde autoriteiten voor het werk met het TP en vooral voor het elektronische formulier daarvan passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de toepasselijke voorschriften van de Gemeenschap en de lidstaten ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en de privacybescherming volledig in acht worden genomen.

2.   Gemeenschappelijke structuur voor het Talenpaspoort in het TP

In het onderstaande tekstblok is een gemeenschappelijk, niet-bindend model voor de structuur en tekst van het Talenpaspoort in het TP weergegeven. Over de opmaak van zowel de papieren versie als de elektronische kopie zullen met de bevoegde nationale autoriteiten afspraken worden gemaakt.

(Europass-logo)

TALENPASPOORT

Beschrijving taalvaardigheden

Image

Samenvatting van ervaringen met het leren van talen en andere culturen

Image

Image

Image


BIJLAGE VI

HET EUROPASS-CERTIFICAATSUPPLEMENT

1.   Beschrijving

1.1.

Het Europass-certificaatsupplement (CS) is een document dat aan een certificaat van een beroepsopleiding wordt gehecht om voor derden — en met name voor mensen in een ander land — inzichtelijker te maken wat het certificaat inhoudt en welke kennis en competenties de houder heeft verworven.

Met dit doel wordt in het CS informatie verstrekt over:

verworven vaardigheden en competenties,

het scala beroepen dat mag worden uitgeoefend,

de organen die certificaten toekennen en accrediteren,

het niveau van het certificaat,

de verschillende manieren waarop het certificaat kan worden verworven,

de toelatingsvereisten en mogelijkheden voor toelating tot vervolgopleidingen.

1.2.

Het CS vervangt het oorspronkelijke document niet en geeft geen enkel recht op formele erkenning van het oorspronkelijke diploma door de autoriteiten in andere landen. Aan de andere kant maakt het CS het eenvoudiger om een goed inzicht in het behaalde certificaat te verkrijgen, zodat het wel hulp kan bieden als erkenning wordt aangevraagd bij de bevoegde autoriteiten.

1.3.

CS's worden geproduceerd door de bevoegde autoriteiten op nationaal niveau. Ze worden aan de hand van landelijk overeengekomen procedures uitgereikt aan personen die in het bezit zijn van het desbetreffende certificaat.

2.   Gemeenschappelijke structuur voor de CS's

In het onderstaande tekstblok is het gemeenschappelijke model voor de structuur en de tekst van het CS weergegeven. Over de opmaak van zowel de papieren als de elektronische versie alsook over eventuele wijzigingen in de structuur en de tekst zullen door de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten afspraken worden gemaakt.

Image


BIJLAGE VII

INFORMATIESYSTEEM

De Commissie en de lidstaten zullen er gezamenlijk aan werken dat iedere Europese burger zijn of haar Europass-CV en elk ander Europass-document dat niet door bevoegde organen behoeft te worden afgegeven, met behulp van internet kan invullen.

Alle door bevoegde organen af te geven Europass-documenten worden elektronisch ingevuld en zijn beschikbaar voor de houders ervan. Het passende technologische instrument hiervoor moet in overleg met de Commissie worden gekozen en de desbetreffende nationale autoriteiten dienen daarbij rekening te houden met de huidige stand van zaken en de bestaande nationale systemen. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat de informatiesystemen de hieronder beschreven kenmerken hebben.

1.   Beginselen voor de opzet van de informatiesystemen

Open systeem. Bij de ontwikkeling van het Europass-informatiesysteem moet rekening worden gehouden met eventuele ontwikkelingen in de toekomst. Er moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de eventuele opname van nog andere documenten in het Europass-kader en met de integratie met informatiediensten over vacatures en leermogelijkheden.

Interoperabiliteit. De onderdelen van het Europass-informatiesysteem, dat in de verschillende landen op nationaal niveau wordt gehanteerd, moeten onderling en met de op communautair niveau gehanteerde onderdelen volledig interoperabel zijn.

2.   Beheer en toegang van documenten

2.1.

Alle door de bevoegde organen af te geven Europass-documenten moeten elektronisch worden ingevuld. Hierbij moeten de procedures worden gevolgd die overeengekomen zijn tussen de organen die de Europass-documenten uitreiken en het nationaal Europass-centrum, alsook de procedures waarover op communautair niveau overeenstemming is bereikt.

2.2.

Het Europass-CV en alle andere Europass-documenten die niet door bevoegde organen dienen te worden afgegeven, moeten eveneens in elektronische vorm beschikbaar te zijn.

2.3.

Eenieder zal de mogelijkheid krijgen om:

het eigen Europass-CV en elk ander Europass-document dat niet door bevoegde autoriteiten dient te worden afgegeven via het internet in te vullen,

links tussen het Europass-CV en de andere Europass-documenten aan te brengen, bij te stellen en te schrappen,

andere documenten ter onderbouwing van de Europass-documenten toe te voegen,

de eigen Europass met eventuele bijlagen geheel of gedeeltelijk te printen.

2.4.

Alleen de betrokkene krijgt toegang tot de documenten en de daarin opgenomen persoonsgegevens, in overeenstemming met de desbetreffende communautaire en nationale bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.


BIJLAGE VIII

FINANCIËLE BIJLAGE

1.

De uitgaven dienen ter medefinanciering van de uitvoering op nationaal niveau, alsook ter dekking van bepaalde kosten die op het niveau van de Gemeenschap in verband met de coördinatie, promotieactiviteiten en de productie van documenten ontstaan.

2.

De financiële steun van de Gemeenschap voor de nationale uitvoeringswerkzaamheden zal aan de nationale Europass-centra worden verstrekt in de vorm van subsidies voor huishoudelijke uitgaven.

De nationale Europass-centra dienen rechtspersoonlijkheid te hebben en zullen geen andere subsidies voor huishoudelijke uitgaven van de Gemeenschap ontvangen.

2.1.

De subsidies zullen worden toegekend na goedkeuring van een werkprogramma betreffende in artikel 11 van deze beschikking genoemde activiteiten. Ze zullen op specifieke mandaten worden gebaseerd.

2.2.

Er zal medefinanciering worden verstrekt voor maximaal 50 % van de totale kosten van de operatie.

2.3.

Ter uitvoering van deze beschikking kan de Commissie gebruikmaken van deskundigen en van externe bureaus voor technische ondersteuning, waarvan de financiering ten laste kan komen van de totale middelen van de beschikking. Voorts kan de Commissie studiebijeenkomsten, colloquia en andere ontmoetingen van deskundigen organiseren die de uitvoering van de beschikking gemakkelijker kunnen maken, en passende activiteiten inzake voorlichting, publicatie en verspreiding van resultaten organiseren.


31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/21


VERORDENING (EG) Nr. 2242/2004 VAN DE RAAD

van 22 december 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 976/1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsbeleid een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op 181 A, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het optreden van de Gemeenschap ter bevordering van de mensenrechten en de democratische beginselen, als bedoeld in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2001 over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen, strekt zich uit tot na 2004. Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (2) en Verordening (EG) nr. 976/1999 (3), zijn adequate juridische instrumenten gebleken voor de implementatie van de technische en financiële steun van de Gemeenschap voor mensenrechten- en democratiseringsactiviteiten in ontwikkelingslanden en andere derde landen met het oog op de verwezenlijking van de algemene doelstellingen op dit gebied. De geldigheidsduur van deze verordeningen verstrijkt echter op 31 december 2004 en dient derhalve te worden verlengd.

(2)

Rekening houdend met de verhouding tussen het financieel referentiebedrag van Verordening (EG) nr. 976/1999 en de indicatieve kredieten, tot 2006, voor activiteiten op het gebied van mensenrechten en democratisering dient een uitgebreid financieel referentiebedrag in de zin van punt 34 van het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (4) te worden opgenomen in de verordening waarbij de duur van het programma wordt verlengd, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit als bepaald bij het Verdrag.

(3)

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 976/1999 die betrekking hebben op de procedures voor het verlenen van de steun dienen te worden aangepast aan de wettelijke voorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5) wat de uitvoering van EU-verkiezingswaarnemingsmissies betreft.

(4)

De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden vormen een integrerend onderdeel van Verordening (EG) nr. 976/1999. De op grond van die verordening gesloten overeenkomsten en contracten dienen de Commissie machtiging te verlenen om de maatregelen van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/1996 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (6), in praktijk te brengen.

(5)

De voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 976/1999 vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(6)

Verordening (EG) nr. 976/1999 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 976/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 3, punt 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

„h)

ondersteuning van acties ter bevordering van de oprichting van groepen van democratische landen binnen de organen, de gespecialiseerde bureaus en de regionale organisaties van de Verenigde Naties.”;

2)

aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Met betrekking tot waarnemingsmissies van de EU bij verkiezingen en „amicus curiae”-procedures komen ook natuurlijke personen voor financiering op grond van deze verordening in aanmerking.”;

3)

de eerste zin van artikel 6 wordt vervangen door:

„Uitsluitend de in artikel 5, lid 1, eerste zin, bedoelde partners die hun hoofdzetel in een op grond van deze verordening voor steun van de Gemeenschap in aanmerking komend derde land of in een lidstaat van de Gemeenschap hebben, komen in aanmerking voor steun van de Gemeenschap.”;

4)

artikel 8, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De communautaire financiering op grond van deze verordening vindt plaats in de vorm van subsidies of contracten. In het kader van de acties op grond van artikel 2 worden de leden van EU-verkiezingswaarnemingsmissies die uit de kredieten voor mensenrechten en democratisering worden betaald, volgens de door de Commissie vastgestelde procedures aangeworven.”;

5)

de eerste alinea van artikel 11 wordt vervangen door:

„Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening in de periode 2005-2006 bedraagt 78 miljoen EUR.”;

6)

de artikelen 12 en 13 worden vervangen door:

„Artikel 12

1.   De Commissie stelt het kader voor de programmering en aanwijzing van communautaire activiteiten vast.

Dit kader bestaat met name uit:

a)

meerjarige indicatieve programma's en jaarlijkse bijwerkingen van die programma's,

b)

jaarlijkse werkprogramma's.

In bijzondere situaties kunnen specifieke, niet onder een jaarlijks werkprogramma vallende maatregelen worden vastgesteld.

2.   De Commissie stelt jaarlijks een verslag op waarin de programmering voor het komende jaar per regio en per sector wordt aangegeven en rapporteert aan het Europees Parlement over de uitvoering ervan.

De Commissie is belast met het beheer en de aanpassing, conform deze verordening en op grond van flexibiliteitseisen, van de jaarlijkse werkprogramma's die in het algemene kader van het meerjarige programma worden vastgesteld. Haar besluiten beantwoorden aan de prioriteiten en voornaamste aandachtspunten van de Europese Unie met betrekking tot de consolidatie van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en worden bepaald door het unieke karakter van de programma's. De Commissie houdt het Europees Parlement volledig op de hoogte van de werkzaamheden.

3.   De acties die de Gemeenschap op grond van deze verordening onderneemt, worden door de Commissie uitgevoerd met inachtneming van de ter zake geldende begrotings- en andere procedures, met name die van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

Artikel 13

1.   De in artikel 12, lid 1, genoemde instrumenten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

Wijzigingen van de in artikel 12, lid 1, onder b), bedoelde jaarlijkse werkprogramma's waarvoor de financiële middelen niet meer dan 20 % hoger liggen dan het totale bedrag dat daarvoor is uitgetrokken of die de aard van de daarin opgenomen projecten of programma's niet substantieel wijzigen, worden vastgesteld door de Commissie. De Commissie stelt het in artikel 14, lid 1, bedoelde comité daarvan in kennis.

2.   Onverminderd artikel 15 worden de financieringsbesluiten aangaande niet onder de jaarlijkse werkprogramma's vallende projecten en programma's waarmee een bedrag van meer dan 1 miljoen euro gemoeid is, vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, beschreven procedure.”;

7)

artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 4 en artikel 7, leden 1, 2 en 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad (8) van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt 30 dagen.”;

8)

de tweede zin van artikel 16 wordt geschrapt;

9)

artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

In alle op grond van deze verordening gesloten overeenkomsten of contracten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren. Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (9) is van toepassing.”;

10)

in artikel 21, tweede alinea, wordt „31 december 2004” vervangen door „31 december 2006”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

C. VEERMAN


(1)  Advies van 16 december 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(3)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 8. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(4)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Interinstitutionele Overeenkomst gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.


31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/24


RICHTLIJN 2004/108/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 2004

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (3) is getoetst in het kader van het initiatief voor eenvoudiger regelgeving voor de interne markt (SLIM). Zowel het SLIM-proces als het daaropvolgende diepgaande overleg hebben de noodzaak aangetoond om het bij Richtlijn 89/336/EEG vastgestelde kader aan te vullen, te versterken en te verduidelijken.

(2)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat radioverbindingen, met inbegrip van radio-omroepontvangst en radioamateurdiensten overeenkomstig het Radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), elektriciteits- en telecommunicatienetwerken, alsmede de uitrusting die hierop is aangesloten, tegen elektromagnetische storingen zijn beschermd.

(3)

Nationale voorschriften die bescherming tegen elektromagnetische storingen verschaffen, dienen te worden geharmoniseerd ten einde het vrije verkeer van elektrische en elektronische apparaten te waarborgen zonder dat de gerechtvaardigde beschermingsniveaus in de lidstaten worden verlaagd.

(4)

Bescherming tegen elektromagnetische storingen vereist het opleggen van verplichtingen aan de verschillende marktdeelnemers. Om deze bescherming te bereiken moeten de verplichtingen in kwestie op een eerlijke en efficiënte manier worden opgelegd.

(5)

De elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting moet zodanig worden geregeld dat zij de nodige waarborgen biedt voor het functioneren van de interne markt, d.w.z. een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd.

(6)

De uitrusting die onder deze richtlijn valt, dient zowel apparaten als vaste installaties te omvatten. Voor beide dienen echter aparte voorschriften te worden opgesteld. Het is namelijk zo dat apparaten als zodanig binnen de Gemeenschap vrij circuleren, maar dat vaste installaties daarentegen als assemblages van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen worden geïnstalleerd voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie. De samenstelling en functie van dergelijke installaties beantwoorden in de meeste gevallen aan de specifieke behoeften van hun exploitanten.

(7)

Deze richtlijn hoeft niet te gelden voor radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur, aangezien die reeds vallen onder Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (4). De eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit in beide richtlijnen zorgen voor eenzelfde beschermingsniveau.

(8)

Deze richtlijn hoeft niet te gelden voor luchtvaartuigen of voor apparatuur bestemd om aan boord van luchtvaartuigen geïnstalleerd te worden, aangezien hiervoor reeds speciale communautaire of internationale voorschriften inzake elektromagnetische compatibiliteit bestaan.

(9)

Het is onnodig reglementering op te leggen in deze richtlijn voor uitrusting die inherent onschuldig is in termen van elektromagnetische compatibiliteit.

(10)

De veiligheid van uitrusting hoeft geen onderwerp te zijn voor deze richtlijn aangezien zij in aparte communautaire of nationale wetgeving is geregeld.

(11)

De apparaten waarop deze richtlijn betrekking heeft, zijn afgewerkte apparaten die voor de eerste keer in de handel verkrijgbaar zijn op de communautaire markt. Sommige componenten of subassemblages dienen onder bepaalde omstandigheden als apparaten te worden beschouwd indien zij beschikbaar gesteld worden voor de eindgebruiker.

(12)

Deze richtlijn is gebaseerd op de beginselen die vervat zijn in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en de normalisatie (5). Volgens deze aanpak moet uitrusting worden ontworpen en gefabriceerd in overeenstemming met essentiële eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit. Deze eisen krijgen technisch gestalte door geharmoniseerde Europese normen die moeten worden aangenomen door de verschillende Europese normalisatieorganisaties, namelijk het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) en het Europees Instituut voor Telecommunicatienormen (ETSI). CEN, CENELEC en ETSI worden erkend als de instellingen die op het gebied van deze richtlijn bevoegd zijn voor het aannemen van geharmoniseerde normen, die zij opstellen volgens de algemene richtsnoeren voor samenwerking tussen henzelf en de Commissie en volgens de procedure die is vastgesteld in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (6).

(13)

Geharmoniseerde normen geven de algemeen erkende stand van de techniek op het gebied van de elektromagnetische compatibiliteit in de Europese Unie weer. Voor het functioneren van de interne markt is het dus van belang om over op communautair niveau geharmoniseerde normen te beschikken voor de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting. Zodra de referentie van een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, dient de naleving ervan een vermoeden van overeenstemming met de toepasselijke essentiële eisen te scheppen, ofschoon andere middelen om deze overeenstemming aan te tonen moeten worden toegestaan. Overeenstemming met een geharmoniseerde norm betekent overeenstemming met de bepalingen ervan en het aantonen van die overeenstemming aan de hand van methoden die de geharmoniseerde norm beschrijft of waaraan zij refereert.

(14)

Fabrikanten van uitrusting die bedoeld is om op een netwerk te worden aangesloten, moeten deze uitrusting op zodanige wijze vervaardigen dat voorkomen wordt dat netwerken te lijden hebben van een onaanvaardbare verslechtering van de dienstverlening wanneer de uitrusting onder normale omstandigheden wordt gebruikt. Netwerken dienen door de netwerkexploitanten zodanig te worden geconstrueerd dat het voor fabrikanten van uitrusting die geschikt is om op een netwerk te worden aangesloten, geen buitensporige last betekent om netwerken te behoeden voor een onaanvaardbare verslechtering van hun dienstverlening. De Europese normalisatieorganisaties dienen met deze doelstelling (alsmede de cumulatieve effecten van de relevante soorten elektromagnetische verschijnselen) rekening te houden wanneer zij geharmoniseerde normen ontwikkelen.

(15)

Apparaten mogen alleen op de markt worden gebracht of in gebruik worden genomen als de fabrikanten ervan hebben aangetoond dat de apparaten zijn ontworpen en vervaardigd in overeenstemming met de eisen van deze richtlijn. Apparaten die op de markt worden gebracht, moeten voorzien zijn van de CE-markering waaruit de overeenstemming met deze richtlijn blijkt. Ofschoon de conformiteitsbeoordeling de verantwoordelijkheid van de fabrikant dient te zijn, zonder dat een onafhankelijke conformiteitsbeoordelingsinstantie hierbij betrokken behoeft te worden, moet het de fabrikanten vrij staan gebruik te maken van de diensten van een dergelijke instantie.

(16)

De conformiteitsbeoordelingsverplichting moet de fabrikant ertoe dwingen een op relevante verschijnselen gebaseerde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling van apparaten uit te voeren, teneinde vast te stellen of het apparaat al dan niet aan de beschermingseisen van deze richtlijn voldoet.

(17)

Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen, dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten aan de beschermingseisen voldoen in alle configuraties die door de fabrikant als representatief kunnen worden gekenmerkt voor normaal gebruik in de beoogde toepassingen; in dergelijke gevallen moet het voldoende zijn om een beoordeling uit te voeren op basis van de configuratie die waarschijnlijk de meeste storingen zal veroorzaken en de configuratie die het meest vatbaar is voor storingen.

(18)

Vaste installaties, waaronder grote machines en netwerken, kunnen elektromagnetische storingen veroorzaken of daardoor worden beïnvloed. Er kan een interface zijn tussen vaste installaties en apparaten, en de elektromagnetische storingen die door vaste installaties worden veroorzaakt, kunnen effect hebben op apparaten en vice versa. Voor de elektromagnetische compatibiliteit is het niet belangrijk of de elektromagnetische storingen worden veroorzaakt door apparaten, dan wel door een vaste installatie. Daarom dient op vaste installaties en apparaten een samenhangend en alomvattend geheel van essentiële eisen van toepassing te zijn. Het moet mogelijk zijn geharmoniseerde normen voor vaste installaties te gebruiken om de overeenstemming met de essentiële eisen die onder die normen vallen, aan te tonen.

(19)

Vanwege hun specifieke eigenschappen is er voor vaste installaties geen CE-markering of verklaring van overeenstemming nodig.

(20)

Het is niet ter zake de conformiteitsbeoordeling uit te voeren voor een apparaat dat op de markt wordt gebracht om in een welbepaalde vaste installatie te worden ingebouwd en dat los van de vaste installatie waarin het moet worden ingebouwd niet in de handel verkrijgbaar is. Een dergelijk apparaat moet worden vrijgesteld van de conformiteitsbeoordelingsprocedures die normaal voor apparaten gelden. Het apparaat mag evenwel de conformiteit van de vaste installatie waarin het wordt ingebouwd, niet in gevaar brengen. Indien een apparaat wordt ingebouwd in meer dan één identieke vaste installatie, zou de identificatie van de eigenschappen in verband met de elektromagnetische compatibiliteit van die installaties voldoende moeten zijn om dat apparaat vrij te stellen van de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

(21)

Er is een overgangsperiode nodig om de fabrikanten en andere betrokken partijen de mogelijkheid te bieden zich aan de nieuwe regelgeving aan te passen.

(22)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk ervoor zorgen dat de interne markt naar behoren functioneert door te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(23)

Richtlijn 89/336/EEG dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn reglementeert de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting. Zij strekt ertoe de interne markt naar behoren te doen functioneren door te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit. Deze richtlijn is van toepassing op uitrusting als gedefinieerd in artikel 2.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

uitrusting die onder Richtlijn 1999/5/EG valt;

b)

luchtvaartproducten, onderdelen en uitrustingsstukken als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (7);

c)

radioapparatuur die wordt gebruikt door radioamateurs, zoals gedefinieerd in het radioreglement dat is goedgekeurd in het kader van het Statuut en het Verdrag van de ITU (8), tenzij die apparatuur in de handel verkrijgbaar is. Bouwpakketten met onderdelen die door radioamateurs moeten worden geassembleerd, alsmede commerciële apparatuur die door en voor gebruik door radioamateurs is gewijzigd, worden niet beschouwd als zijnde in de handel verkrijgbare apparatuur.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op uitrusting die vanwege de inherente aard van haar fysische eigenschappen:

a)

geen elektromagnetische emissies kan produceren of niet kan bijdragen tot de productie van elektromagnetische emissies van een niveau dat hoger ligt dan het niveau waarop radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren; en

b)

zonder onaanvaardbare verslechtering functioneert in aanwezigheid van elektromagnetische storingen die normaal gesproken het gevolg zijn van het gebruik overeenkomstig haar bestemming.

4.   Wanneer voor de in lid 1 bedoelde uitrusting de in bijlage I bedoelde essentiële eisen al geheel of gedeeltelijk op meer specifieke wijze bij andere communautaire richtlijnen zijn vastgesteld, is deze richtlijn, wat deze eisen betreft, vanaf de toepassingsdatum van die richtlijnen niet of niet langer van toepassing op die uitrusting.

5.   Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor de toepassing van communautaire of nationale wetgeving inzake de veiligheid van uitrusting.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„uitrusting”: elk apparaat of vaste installatie;

b)

„apparaat”: elk afgewerkt toestel of een samenstel ervan dat in de handel verkrijgbaar is als een aparte functionele eenheid ten behoeve van de eindgebruiker en dat in staat is elektromagnetische storingen te veroorzaken, of waarvan de prestaties vatbaar zijn om door dergelijke storingen te worden beïnvloed;

c)

„vaste installatie”: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventueel andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie;

d)

„elektromagnetische compatibiliteit”: het vermogen van uitrusting om op bevredigende wijze in haar elektromagnetische omgeving te functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die ontoelaatbaar zijn voor andere uitrusting in die omgeving;

e)

„elektromagnetische storing”: elk elektromagnetisch verschijnsel dat een verslechtering van de prestaties van uitrusting kan veroorzaken. Een elektromagnetische storing kan een elektromagnetische ruis, een ongewenst signaal of een wijziging in het voortplantingsmilieu zelf zijn;

f)

„ongevoeligheid”: het vermogen van uitrusting om in aanwezigheid van een elektromagnetische storing te kunnen functioneren zoals beoogd zonder verslechtering van prestaties.

g)

„veiligheidsdoeleinden”: de doeleinden van de bescherming van menselijk leven of bezittingen;

h)

„elektromagnetische omgeving”: het geheel van waarneembare elektromagnetische verschijnselen op een bepaalde locatie.

2.   In deze richtlijn worden als een apparaat beschouwd in de zin van lid 1, punt b):

a)

„componenten” of „subassemblages” die bedoeld zijn om door de eindgebruiker te worden ingebouwd in een apparaat en die in staat zijn elektromagnetische storingen te veroorzaken of waarvan de werking door dergelijke storingen kan worden beïnvloed;

b)

„mobiele installaties” omschreven als een combinatie van apparaten, en, waar van toepassing, andere inrichtingen, die bestemd is om te worden verplaatst en te worden gebruikt op een verscheidenheid van locaties.

Artikel 3

Op de markt brengen en/of in gebruikneming

De lidstaten treffen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat uitrusting alleen op de markt wordt gebracht en/of in gebruik kan worden genomen indien zij voldoet aan de in deze richtlijn gestelde eisen wanneer zij op passende wijze wordt geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig haar bestemming wordt gebruikt.

Artikel 4

Vrij verkeer van uitrusting

1.   De lidstaten mogen het op de markt brengen en/of het in gebruik nemen op hun grondgebied van uitrusting die aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, niet belemmeren om redenen die verband houden met de elektromagnetische compatibiliteit.

2.   De eisen van deze richtlijn vormen geen belemmering voor de toepassing in een lidstaat van de volgende speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting:

a)

maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen;

b)

maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare telecommunicatienetwerken of zend- of ontvangstations te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

Onverminderd Richtlijn 98/34/EG stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten van deze speciale maatregelen in kennis.

De speciale maatregelen die zijn aangenomen, worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De lidstaten mogen het tijdens handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen tentoonstellen en/of demonstreren van uitrusting die niet aan deze richtlijn voldoet, niet belemmeren, op voorwaarde dat een zichtbaar teken duidelijk aangeeft dat de uitrusting niet op de markt mag worden gebracht en/of in gebruik mag worden genomen zolang zij niet in overeenstemming is gebracht met deze richtlijn. Demonstraties mogen alleen worden uitgevoerd wanneer er passende maatregelen zijn genomen om elektromagnetische storingen te vermijden.

Artikel 5

Essentiële eisen

De in artikel 1 bedoelde uitrusting dient aan de in bijlage I opgenomen essentiële eisen te voldoen.

Artikel 6

Geharmoniseerde normen

1.   Onder „geharmoniseerde norm” dient te worden verstaan een technische specificatie, door een erkende Europese normalisatie-instantie in opdracht van de Commissie en volgens de procedures van Richtlijn 98/34/EG aangenomen, met het oog op de vaststelling van een Europese eis. De naleving van een geharmoniseerde norm is niet verplicht.

2.   De overeenstemming van uitrusting met de toepasselijke geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, dient van de kant van de lidstaten beschouwd te worden als een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen van bijlage I waarop deze normen betrekking hebben. Dit vermoeden van overeenstemming is beperkt tot de werkingssfeer van de toegepaste geharmoniseerde norm(en) en de desbetreffende essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde norm(en) betrekking hebben.

3.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een geharmoniseerde norm niet volledig beantwoordt aan de in bijlage I bedoelde essentiële eisen, legt die lidstaat of de Commissie de zaak, met uiteenzetting van de redenen, voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanent comité, hierna „het Comité” genoemd. Het Comité brengt onverwijld advies uit.

4.   Bij ontvangst van het advies van het Comité neemt de Commissie een van de volgende besluiten met betrekking tot de referenties van de desbetreffende geharmoniseerde norm:

a)

niet bekendmaken;

b)

bekendmaken met restricties;

c)

de referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie handhaven;

d)

de referentie uit het Publicatieblad van de Europese Unie verwijderen.

De Commissie stelt de lidstaten onverwijld in kennis van haar beslissing.

HOOFDSTUK II

APPARATEN

Artikel 7

Conformiteitsbeoordelingsprocedure voor apparaten

Overeenstemming van apparaten met de in bijlage I bedoelde essentiële eisen, wordt aangetoond door gebruik te maken van de in bijlage II omschreven procedure (interne productiecontrole). De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap kan, indien hij dit wenst, evenwel ook de in bijlage III omschreven procedure volgen.

Artikel 8

CE- markering

1.   Apparaten waarvan de overeenstemming met deze richtlijn is vastgesteld volgens de procedure van artikel 7, moeten voorzien zijn van de CE-markering die deze overeenstemming bevestigt. Het aanbrengen van de CE-markering is de verantwoordelijkheid van de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap. De CE-markering moet worden aangebracht overeenkomstig de bepalingen van bijlage V.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te beletten dat op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing ervan, tekens worden aangebracht die derde partijen zouden kunnen misleiden betreffende de betekenis en/of de grafische vormgeving van de CE-markering.

3.   Op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing mogen andere tekens worden aangebracht, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de zichtbaarheid of de leesbaarheid van de CE-markering.

4.   Indien een bevoegde autoriteit constateert dat de CE-markering onrechtmatig is aangebracht, dan zorgt de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap, onverminderd het bepaalde in artikel 10, er, onder de voorwaarden die door de betrokken lidstaat worden opgelegd, voor dat het apparaat in overeenstemming wordt gebracht met de bepalingen betreffende de CE-markering.

Artikel 9

Andere tekens en informatie

1.   Elk apparaat wordt geïdentificeerd met behulp van een type-, partij-, serienummer of gelijk welke andere informatie aan de hand waarvan het apparaat kan worden geïdentificeerd.

2.   Bij elk apparaat worden de naam en het adres van de fabrikant gevoegd en, indien deze niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam en het adres van diens gevolmachtigde of van de persoon in de Gemeenschap die verantwoordelijk is voor het op de Gemeenschapsmarkt brengen van het apparaat.

3.   De fabrikant verstrekt informatie over specifieke voorzorgsmaatregelen die tijdens de assemblage, de installatie, het onderhoud of het gebruik van het apparaat moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat het apparaat bij ingebruikname aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen voldoet.

4.   Een apparaat waarvan de overeenstemming met de beschermingseisen in woongebieden niet gegarandeerd kan worden, gaat vergezeld van een duidelijke aanduiding van deze gebruiksbeperkingen, waar nodig ook op de verpakking.

5.   De informatie die nodig is om het apparaat overeenkomstig haar bestemming te kunnen gebruiken, wordt vermeld in de instructies die het apparaat vergezellen.

Artikel 10

Vrijwaringsmaatregelen

1.   Wanneer een lidstaat constateert dat apparaten waarop de CE-markering is aangebracht, niet aan de eisen van deze richtlijn voldoen, treft hij alle passende maatregelen om de apparaten uit de handel te nemen, het op de markt brengen of de ingebruikname te verbieden, of het vrije verkeer ervan te beperken.

2.   De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van dergelijke maatregel, met opgave van de redenen en in het bijzonder de vermelding of het gebrek aan overeenstemming voortvloeit uit:

a)

het niet in acht nemen van de in bijlage I vermelde essentiële eisen, in het geval dat het apparaat niet in overeenstemming is met de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen;

b)

een verkeerde toepassing van de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen;

c)

leemten in de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen.

3.   De Commissie treedt zo spoedig mogelijk in overleg met de betrokken partijen, waarna zij de lidstaten ervan op de hoogte brengt of zij de maatregel al dan niet gerechtvaardigd acht.

4.   Wanneer de in lid 1 bedoelde maatregel het gevolg is van een leemte in de geharmoniseerde normen en wanneer de betrokken lidstaat voornemens is de maatregel te handhaven, legt de Commissie, na de partijen te hebben geraadpleegd, de zaak voor aan het Comité en leidt zij de in artikel 6, leden 3 en 4, bedoelde procedure in.

5.   Indien het niet-conforme apparaat aan de in bijlage III bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure onderworpen is, treft de betrokken lidstaat passende maatregelen ten aanzien van de auteur van de in bijlage III, punt 3, bedoelde verklaring en stelt hij de Commissie en de overige lidstaten hiervan in kennis.

Artikel 11

Besluiten met betrekking tot het uit de handel nemen, verbieden of beperken van het vrije verkeer van apparaten

1.   In elk besluit op basis van deze richtlijn om apparaten uit de handel te nemen, het op de markt brengen of de ingebruikname ervan te verbieden of te beperken of het vrije verkeer ervan te beperken, zullen de precieze redenen vermeld worden waarop het besluit is gebaseerd. Dergelijke besluiten worden onverwijld aan de betrokken partij meegedeeld met vermelding van de rechtsmiddelen waarover hij krachtens de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat beschikt, alsmede van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.   In het geval van een besluit als bedoeld in lid 1 dient de fabrikant, diens gevolmachtigde of enige andere belanghebbende partij de mogelijkheid te hebben om vooraf zijn standpunt bekend te maken, tenzij dit overleg niet mogelijk is vanwege de urgentie van de te nemen maatregel, in het bijzonder om redenen van openbaar belang.

Artikel 12

Aangemelde instanties

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de instanties die zij voor het uitvoeren van de in bijlage III genoemde taken hebben aangewezen. Bij de vaststelling van de aan te wijzen instanties passen de lidstaten de criteria van bijlage VI toe.

Bij de aanmelding wordt vermeld of deze instanties aangewezen zijn om de in bijlage III bedoelde taken uit te voeren voor alle apparaten die onder deze richtlijn vallen en/of voor alle in bijlage I genoemde essentiële eisen, dan wel of de reikwijdte van de aanwijzing beperkt is tot bepaalde specifieke aspecten en/of categorieën apparaten.

2.   De instanties die voldoen aan de door de toepasselijke geharmoniseerde normen vastgestelde beoordelingscriteria, worden geacht te voldoen aan de criteria van bijlage VI waarop deze geharmoniseerde normen betrekking hebben. De Commissie maakt de referenties van deze normen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De Commissie zal een lijst van de aangemelde instanties publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij zorgt ervoor dat deze lijst wordt bijgewerkt.

4.   Indien een lidstaat oordeelt dat een aangemelde instantie niet langer voldoet aan de in bijlage VI vermelde criteria, brengt hij de Commissie en de overige lidstaten hiervan op de hoogte. De Commissie schrapt in dat geval de verwijzing naar deze instantie in de in lid 3 bedoelde lijst.

HOOFDSTUK III

VASTE INSTALLATIES

Artikel 13

Vaste installaties

1.   Apparaten die op de markt zijn gebracht en die in een vaste installatie kunnen worden ingebouwd, zijn onderworpen aan alle voor apparaten toepasselijke bepalingen die in deze richtlijn zijn opgenomen.

Het bepaalde in de artikelen 5, 7, 8 en 9 is evenwel niet verplicht in het geval van een apparaat dat bestemd is om in een bepaalde vaste installatie te worden geïntegreerd en anderszins niet in de handel verkrijgbaar is. In dergelijke gevallen wordt de vaste installatie in de begeleidende documentatie geïdentificeerd, met vermelding van de eigenschappen ervan in verband met de elektromagnetische compatibiliteit en van de voorzorgsmaatregelen welke moeten worden genomen om het apparaat in de vaste installatie in te bouwen, teneinde de overeenstemming van de desbetreffende installatie niet aan te tasten. Voorts wordt in de documentatie de informatie opgenomen als bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2.

2.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet aan de eisen voldoet, in het bijzonder bij klachten over storingen die door de installatie zouden worden veroorzaakt, kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat eisen dat er bewijs van overeenstemming van de vaste installatie wordt voorgelegd en, zo nodig, een beoordeling inleiden.

Wanneer is vastgesteld dat niet aan de eisen is voldaan, kunnen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen opleggen om de vaste installatie in overeenstemming te brengen met de beschermingseisen van bijlage I, punt 1.

3.   De lidstaten treffen de nodige voorzieningen om de persoon of personen te identificeren die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de overeenstemming van een vaste installatie met de toepasselijke essentiële eisen.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Intrekking

Richtlijn 89/336/EEG wordt met ingang van 20 juli 2007 ingetrokken.

Verwijzingen naar Richtlijn 89/336/EEG gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

De lidstaten mogen het op de markt brengen en/of de ingebruikname van uitrusting die in overeenstemming is met de bepalingen van Richtlijn 89/336/EEG en die vóór 20 juli 2009 op de markt is gebracht, niet belemmeren.

Artikel 16

Omzetting

1.   De lidstaten dienen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om uiterlijk 20 januari 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. Zij passen die bepalingen uiterlijk toe vanaf 20 juli 2007. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 december 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  PB C 220 van 16.9.2003, blz. 13.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 9 maart 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 29 november 2004.

(3)  PB L 139 van 23.5.1989, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1).

(4)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(6)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).

(8)  Statuut en Verdrag van de Internationale Telecommunicatie-unie, aangenomen door de Aanvullende Conferentie van Gevolmachtigden (Genève, 1992), zoals gewijzigd door de Conferentie van Gevolmachtigden (Kyoto, 1994).


BIJLAGE I

ESSENTIËLE EISEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5

1.   Beschermingseisen

Uitrusting moet, rekening houdende met de stand van de techniek, zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat wordt gegarandeerd dat:

a)

de opgewekte elektromagnetische storingen het niveau niet overschrijden waarboven radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting niet meer overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren;

b)

zij een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische storingen bezit dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het beoogd gebruik kan functioneren.

2.   Specifieke eisen voor vaste installaties

Installatie en beoogd gebruik van componenten:

Een vaste installatie moet worden geïnstalleerd volgens goede technologische praktijken en overeenkomstig de informatie over het beoogde gebruik van de componenten, teneinde aan de in punt 1 bedoelde beschermingseisen te voldoen. Deze goede technologische praktijken moeten gedocumenteerd zijn en de desbetreffende documentatie dient, zolang de vaste installatie in bedrijf is, voor inspectiedoeleinden door de verantwoordelijke perso(o)n(en) ter beschikking van de betrokken nationale autoriteiten te worden gehouden.


BIJLAGE II

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7

(interne productiecontrole)

1.

De fabrikant dient apparaten aan een, op relevante verschijnselen gebaseerde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te onderwerpen, teneinde aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen te voldoen. De juiste toepassing van alle relevante geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt beschouwd als gelijkwaardig aan het uitvoeren van de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling.

2.

Bij de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling moet rekening worden gehouden met alle normale beoogde gebruikscondities. Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen, dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten aan de in bijlage I, punt 1, bedoelde beschermingseisen voldoen in alle mogelijke configuraties die door de fabrikant worden aangegeven als representatief voor het beoogde gebruik.

3.

Met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV stelt de fabrikant technische documentatie op die het bewijs levert dat het apparaat aan de essentiële eisen van deze richtlijn voldoet.

4.

De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap houdt de technische documentatie gedurende ten minste tien jaar na de datum waarop het betrokken apparaat voor het laatst is vervaardigd, ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

5.

De overeenstemming van apparaten met alle toepasselijke essentiële eisen moet worden bekrachtigd aan de hand van een EG-verklaring van overeenstemming die door de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap wordt verstrekt.

6.

De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap dient de EG-verklaring van overeenstemming gedurende ten minste tien jaar na de datum waarop het betrokken apparaat voor het laatst is vervaardigd, ter beschikking te houden van de bevoegde autoriteiten.

7.

Is noch de fabrikant, noch diens gevolmachtigde in de Gemeenschap gevestigd, dan is degene die het apparaat in de Gemeenschap op de markt brengt, ertoe verplicht de EG-verklaring van overeenstemming en de technische documentatie ter beschikking te houden van de bevoegde autoriteiten.

8.

De fabrikant moet alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de producten worden vervaardigd in overeenstemming zijn met de in punt 3 bedoelde technische documentatie en met de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn.

9.

De technische documentatie en de EG-verklaring van overeenstemming moeten worden opgesteld volgens de bepalingen van bijlage IV.


BIJLAGE III

CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7

1.

Deze procedure komt neer op de toepassing van bijlage II met de volgende aanvulling.

2.

De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap legt de in artikel 12 bedoelde aangemelde instantie de technische documentatie voor en verzoekt haar om een beoordeling. De fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap meldt aan de aangemelde instantie welke aspecten van de essentiële eisen door haar beoordeeld moeten worden.

3.

De aangemelde instantie onderzoekt de technische documentatie en beoordeelt of die documentatie naar behoren aantoont dat aan de door haar te beoordelen eisen van de richtlijn is voldaan. Indien wordt bevestigd dat het apparaat daarmee in overeenstemming is, geeft de aangemelde instantie aan de fabrikant of diens gevolmachtigde in de Gemeenschap een verklaring af die de overeenstemming van het apparaat bevestigt. De verklaring blijft beperkt tot de door haar beoordeelde aspecten van de essentiële eisen.

4.

De fabrikant voegt de verklaring van de aangemelde instantie bij de technische documentatie.


BIJLAGE IV

TECHNISCHE DOCUMENTATIE EN EG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

1.   Technische documentatie

Aan de hand van de technische documentatie moet de overeenstemming van het apparaat met de essentiële eisen kunnen worden beoordeeld. De technische documentatie moet betrekking hebben op het ontwerp en de vervaardiging van het apparaat en moet in het bijzonder het volgende omvatten:

een algemene beschrijving van het apparaat;

een bewijs van de overeenstemming met de eventueel beschikbare geharmoniseerde normen die volledig of gedeeltelijk worden toegepast;

indien de fabrikant geen geharmoniseerde normen heeft toegepast, of deze slechts gedeeltelijk heeft toegepast, een beschrijving en uitleg van de genomen maatregelen om aan de essentiële eisen van de richtlijn te voldoen, inclusief een beschrijving van de in bijlage II, punt 1, bedoelde elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling, resultaten van gemaakte ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, testverslagen, enzovoorts;

een verklaring van de aangemelde instantie, indien de in bijlage III bedoelde procedure is gevolgd.

2.   EG-verklaring van overeenstemming

De EG-verklaring van overeenstemming moet ten minste het volgende omvatten:

een verwijzing naar deze richtlijn;

de identificatie van het betrokken apparaat, als bedoeld in artikel 9, lid 1;

de naam en het adres van de fabrikant en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap;

een gedateerde referentie van de specificaties waarmee het apparaat volgens de verklaring in overeenstemming is, teneinde de overeenstemming van het apparaat met de bepalingen van de richtlijn te verzekeren;

de datum van die verklaring;

de identiteit en de handtekening van de persoon die gemachtigd is om de fabrikant of diens gevolmachtigde te binden.


BIJLAGE V

CE-MARKERING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8

De CE-markering bestaat uit de letters „CE” in de volgende vorm:

Image

De CE-markering moet ten minste 5 mm hoog zijn. Bij verkleining of vergroting van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De CE-markering wordt op het apparaat of op het gegevensplaatje aangebracht. Wanneer echter de aard van het apparaat dat niet toelaat of niet rechtvaardigt, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking, voorzover deze bestaat, en op de begeleidende documenten.

Indien het apparaat met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat het apparaat ook aan deze andere richtlijnen voldoet.

Indien echter in een of meer van deze richtlijnen gedurende een overgangsperiode de keuze van de toe te passen regeling aan de fabrikant wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat aan de door de fabrikant toegepaste richtlijnen wordt voldaan. In dat geval moeten de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld in de door de richtlijnen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het apparaat zijn gevoegd.


BIJLAGE VI

CRITERIA VOOR DE BEOORDELING VAN DE INSTANTIES DIE WORDEN AANGEMELD

1.

De door de lidstaten aangemelde instanties moeten aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:

a)

beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;

b)

vakbekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;

c)

onafhankelijkheid bij het opstellen van verslagen en het uitoefenen van het bij deze richtlijn voorgeschreven onderzoek;

d)

onafhankelijkheid van het leidinggevend en het technisch personeel ten aanzien van alle partijen, groepen en personen die directe of indirecte belangen hebben bij de betrokken uitrusting;

e)

bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;

f)

het hebben van een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering, tenzij deze aansprakelijkheid op grond van het nationale recht reeds door de lidstaat wordt gedekt.

2.

Door de bevoegde instanties van de lidstaten wordt periodiek gecontroleerd of nog altijd aan de in punt 1 genoemde voorwaarden wordt voldaan.


BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 89/336/EEG

De nieuwe richtlijn

Artikel 1, punt 1)

Artikel 2, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 1, punt 2)

Artikel 2, lid 1, onder e)

Artikel 1, punt 3)

Artikel 2, lid 1, onder f)

Artikel 1, punt 4)

Artikel 2, lid 1, onder d)

Artikel 1, punten 5) en 6)

-

Artikel 2, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 1, lid 4

Artikel 2, lid 3

Artikel 1, lid 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5 en bijlage I

Artikel 5

Artikel 4, lid 1

Artikel 6

Artikel 4, lid 2

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 1, onder b)

-

Artikel 7, lid 2

-

Artikel 7, lid 3

-

Artikel 8, lid 1

Artikel 6, leden 3 en 4

Artikel 8, lid 2

-

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, leden 3 en 4

Artikel 9, lid 3

Artikel 10, lid 5

Artikel 9, lid 4

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 1, 1e alinea

Artikel 7, bijlagen II en III

Artikel 10, lid 1, 2e alinea

Artikel 8

Artikel 10, lid 2

Artikel 7, bijlagen II en III

Artikel 10, lid 3

-

Artikel 10, lid 4

-

Artikel 10, lid 5

Artikel 7, bijlagen II en III

Artikel 10, lid 6

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 18

Bijlage I, deel 1

Bijlage IV, deel 2

Bijlage I, deel 2

Bijlage V

Bijlage II

Bijlage VI

Bijlage III, laatste alinea

Artikel 9, lid 5


31.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 390/38


RICHTLIJN 2004/109/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 december 2004

betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 44 en 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Efficiënte, transparante en geïntegreerde effectenmarkten dragen bij tot de totstandkoming van een echte interne markt in de Gemeenschap en werken de groei en de schepping van werkgelegenheid in de hand dankzij een betere kapitaalallocatie en kostenvermindering. De openbaarmaking van accurate, alomvattende en tijdige informatie over effectenuitgevende instellingen wekt een duurzaam vertrouwen bij beleggers en maakt het mogelijk zich een verantwoord oordeel te vormen over de resultaten en het vermogen van deze uitgevende instellingen. Dit komt zowel de beleggersbescherming als de marktefficiëntie ten goede.

(2)

Te dien einde moeten effectenuitgevende instellingen via een gestage informatiestroom voldoende transparantie jegens beleggers garanderen. Om dezelfde reden dienen aandeelhouders of natuurlijke personen of juridische entiteiten die houder zijn van stemrechten of van financiële instrumenten die recht geven op het verwerven van bestaande aandelen met stemrecht, uitgevende instellingen ook in kennis te stellen van de verwerving of andere wijzigingen van belangrijke deelnemingen in hun kapitaal, zodat deze uitgevende instellingen het publiek daarvan op de hoogte kunnen houden.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 11 mei 1999„Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan” wordt een reeks maatregelen genoemd die nodig zijn om de interne markt voor financiële diensten te voltooien. Tijdens de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 is aangedrongen op uitvoering van dit actieplan uiterlijk in 2005. In het actieplan wordt de noodzaak benadrukt om een richtlijn tot optimalisering van de transparantieverplichtingen op te stellen. Deze noodzaak is bevestigd door de Europese Raad van Barcelona in maart 2002.

(4)

Er moet op worden toegezien dat deze richtlijn verenigbaar is met de taken en plichten die bij het Verdrag en de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de Europese Centrale Bank aan het ESCB en de centrale banken van de lidstaten zijn opgedragen; in dit verband moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de centrale banken van de lidstaten waarvan de aandelen thans tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, ten einde te garanderen dat de primaire doelstellingen van het Gemeenschapsrecht worden nagestreefd.

(5)

Een verder doorgedreven harmonisatie van de nationale wettelijke bepalingen betreffende de voor effectenuitgevende instellingen geldende eisen op het gebied van de verschaffing van periodieke en doorlopende informatie moet overal in de Gemeenschap in een hoger niveau van beleggersbescherming resulteren. Deze richtlijn laat evenwel de vigerende Gemeenschapswetgeving onverlet die betrekking heeft op rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn, en op in dergelijke instellingen voor collectieve belegging verworven of overgedragen deelnemingsrechten.

(6)

Voor de toepassing van deze richtlijn verdient het aanbeveling dat een instelling die aandelen uitgeeft of obligaties waarvan de nominale waarde per eenheid minder dan 1 000EUR is, onder toezicht staat van de lidstaat waar deze instelling haar statutaire zetel heeft. In dat opzicht is het van vitaal belang de samenhang te waarborgen met Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (4). In dezelfde zin moet enige flexibiliteit worden geboden en worden toegestaan dat ondernemingen van derde landen en van de Gemeenschap die uitsluitend andere dan de hiervoor genoemde effecten uitgeven, zelf hun lidstaat van herkomst kiezen.

(7)

Indien overal in de Gemeenschap een hoog niveau van beleggersbescherming zou bestaan, dan zouden de belemmeringen voor de toelating van effecten tot in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markten kunnen worden opgeheven. Het zou andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst dan niet meer toegestaan mogen zijn de toelating van effecten tot hun gereglementeerde markten te beperken door strengere eisen te stellen aan periodieke en doorlopende informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

(8)

Het opheffen van belemmeringen, op basis van het beginsel van de lidstaat van herkomst, uit hoofde van deze richtlijn mag geen invloed hebben op aangelegenheden die niet onder deze richtlijn vallen, zoals rechten van aandeelhouders om inspraak uit te oefenen in het bestuur van een uitgevende instelling. Evenmin mag het invloed hebben op het recht van de lidstaat van herkomst om de uitgevende instelling te verzoeken de gereglementeerde informatie bovendien deels of volledig te publiceren in dagbladen.

(9)

Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (5) heeft reeds de weg vrijgemaakt voor een Gemeenschapsbrede convergentie van de standaarden voor de financiële verslaggeving voor uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en die een geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen. Er bestaat derhalve al een specifieke regeling voor effectenuitgevende instellingen, naast de bij de richtlijnen vennootschapsrecht ingevoerde algemene regeling die voor alle ondernemingen geldt. In deze richtlijn wordt, wat de jaarlijkse en tussentijdse financiële verslaggeving betreft, voortgebouwd op deze benadering, met inbegrip van het beginsel dat een getrouw beeld moet worden gegeven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling. De verkorte financiële overzichten, als onderdeel van een halfjaarlijks financieel verslag, bieden ook een voldoende basis voor het geven van zo'n getrouw beeld van de eerste zes maanden van het boekjaar van een uitgevende instelling.

(10)

Zodra effecten van een uitgevende instelling tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, moet in een jaarlijks financieel verslag informatie worden verstrekt over de achtereenvolgende jaren. Een betere vergelijkbaarheid van jaarlijkse financiële verslagen is voor beleggers op effectenmarkten alleen nuttig wanneer deze beleggers er zeker van kunnen zijn dat de informatie binnen een bepaalde termijn na het eind van het boekjaar zal worden bekendgemaakt. Met betrekking tot obligaties die reeds vóór 1 januari 2005 zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt en die zijn uitgegeven door in een derde land gevestigde uitgevende instellingen, kan de lidstaat van herkomst onder bepaalde omstandigheden deze uitgevende instellingen toestaan geen jaarlijkse financiële verslagen volgens de standaarden van deze richtlijn op te stellen.

(11)

Deze richtlijn introduceert uitgebreider halfjaarlijkse financiële verslagen voor instellingen die aandelen uitgeven welke tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Dit moet de beleggers in staat stellen de situatie van de uitgevende instelling beter in te schatten.

(12)

Een lidstaat van herkomst mag obligatiesuitgevende instellingen ontheffen van de verplichting tot halfjaarlijkse verslaggeving in het geval van

kredietinstellingen die optreden als kleine obligatiesuitgevende instelling, of

uitgevende instellingen die bij de inwerkingtreding van deze richtlijn reeds bestaan en die uitsluitend obligaties uitgeven welke onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door de lidstaat van herkomst of door een van diens regionale of plaatselijke autoriteiten, of

bepaalde reeds vóór 1 januari 2005 tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten obligaties die uitsluitend voor professionele beleggers zijn bestemd, en wel gedurende een overgangsperiode van tien jaar. Indien de lidstaat van herkomst een dergelijke ontheffing verleent, mag deze niet gelden voor obligaties die in een later stadium worden toegelaten tot een gereglementeerde markt.

(13)

Het Europees Parlement en de Raad verwelkomen de toezegging van de Commissie om snel aandacht te besteden aan verbetering van de transparantie van het beloningsbeleid, de totale beloning die wordt betaald met inbegrip van incidentele of uitgestelde compensaties en de uitkeringen in natura die worden toegekend aan elk van de leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuursorgaan, in het kader van haar actieplan „Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie” van 21 mei 2003, alsmede het voornemen van de Commissie in de nabije toekomst een aanbeveling over dit onderwerp in te dienen.

(14)

De lidstaat van herkomst dient uitgevende instellingen waarvan de aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan de voornaamste activiteiten de extractieve industrie betreffen, aan te sporen alle betalingen aan regeringen openbaar te maken in hun jaarlijkse financiële verslag. De lidstaat van herkomst dient tevens een toename van de transparantie van dergelijke betalingen aan te moedigen binnen het kader dat is vastgesteld op verschillende internationale financiële fora.

(15)

De richtlijn zal ook instellingen die alleen obligaties op gereglementeerde markten uitgeven, verplichten tot het opstellen van een halfjaarlijks verslag. Ontheffingen mogen alleen worden verleend voor wholesalemarkten, op basis van een nominale waarde per eenheid van ten minste 50 000 EUR, als bepaald in Richtlijn 2003/71/EG. Wanneer obligaties zijn uitgegeven in een andere valuta, zijn ontheffingen alleen mogelijk wanneer de nominale waarde per eenheid in die valuta op de uitgiftedatum ten minste gelijkwaardig is met 50 000 EUR.

(16)

Tevens dient vaker tussentijdse informatie te worden verstrekt, zodat tijdiger en betrouwbaarder gegevens beschikbaar zijn over de in de loop van het boekjaar door de aandelenuitgevende instelling behaalde prestaties. Derhalve moet een verplichting worden ingevoerd om in de loop van de eerste zes maanden van het boekjaar een eerste en in de loop van de tweede zes maanden een tweede tussentijdse verklaring van het bestuursorgaan te doen uitgaan. Aandelenuitgevende instellingen die reeds driemaandelijkse verslagen publiceren, moeten niet worden verplicht om tussentijdse verklaringen van het bestuursorgaan te doen uitgaan.

(17)

Voor de uitgevende instelling, haar leidinggevend, toezichthoudend of bestuursorgaan, of verantwoordelijke personen binnen de instelling, dienen passende aansprakelijkheidsregels te gelden zoals die door iedere lidstaat in zijn nationale wet- of regelgeving zijn vastgelegd. De lidstaten moeten de vrijheid hebben de omvang van de aansprakelijkheid zelf vast te stellen.

(18)

Het publiek moet op de hoogte worden gebracht van wijzigingen in belangrijke deelnemingen in uitgevende instellingen waarvan aandelen worden verhandeld op een gereglementeerde markt. Deze informatie moet beleggers in staat stellen aandelen te verwerven of over te dragen met volledige kennis van wijzigingen in de stemverhoudingen; zij zou tevens moeten bijdragen tot een efficiënter toezicht op aandelenuitgevende instellingen en de algemene markttransparantie op het gebied van belangrijke kapitaalbewegingen moeten vergroten. In bepaalde omstandigheden dient informatie te worden verstrekt over aandelen, of in artikel 13 bedoelde financiële instrumenten, die als zekerheid zijn overgedragen.

(19)

Artikel 9 en artikel 10, onder c), moeten niet van toepassing zijn op aandelen verstrekt aan of door leden van het ESCB bij de uitoefening van hun functies als monetaire autoriteit, mits de aan die aandelen verbonden stemrechten niet worden uitgeoefend; „korte duur” in artikel 11 moet worden beschouwd als betrekking hebbend op krediettransacties die worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de besluiten van de Europese Centrale Bank (ECB), met name de Richtsnoeren van de ECB betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures en TARGET, en krediettransacties in het kader van de uitoefening van vergelijkbare taken uit hoofde van nationale bepalingen.

(20)

Ter vermijding van onnodige lasten voor bepaalde marktdeelnemers en teneinde te verduidelijken wie daadwerkelijk invloed uitoefent op een uitgevende instelling, zijn geen kennisgevingsvereisten noodzakelijk voor belangrijke deelnemingen in de vorm van aandelen of in artikel 13 bedoelde financiële instrumenten die het recht verlenen aandelen te verwerven, ten aanzien van marktmakers of bewaarnemers of voor deelnemingen in de vorm van aandelen of financiële instrumenten die uitsluitend met het oog op clearing en afwikkeling zijn verworven, binnen de limieten en waarborgen die in de gehele Gemeenschap moeten worden gehanteerd. De lidstaat van herkomst moet beperkte vrijstellingen kunnen verlenen voor het houden van aandelen in handelsportefeuilles van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

(21)

Teneinde te verduidelijken wie daadwerkelijk houder is van een belangrijke deelneming aan aandelen of andere financiële instrumenten in dezelfde uitgevende instelling in de gehele Gemeenschap, worden moederondernemingen beter niet verplicht hun eigen deelnemingen samen te tellen met de door icbe's of beleggingsondernemingen beheerde deelnemingen, mits laatstgenoemden de stemrechten onafhankelijk van de moederonderneming uitoefenen en aan bepaalde andere voorwaarden voldoen.

(22)

De permanente informatieverstrekking aan houders van effecten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten moet gebaseerd blijven op het beginsel van de gelijke behandeling. Deze gelijke behandeling geldt echter alleen voor aandeelhouders die zich in identieke omstandigheden bevinden en laat bijgevolg de vraag onverlet hoeveel stemrechten aan een specifiek aandeel verbonden kunnen zijn. Evenzo dienen ook houders van obligaties van eenzelfde lening een gelijke behandeling te blijven genieten, zelfs in het geval van overheidsobligaties. De informatieverstrekking aan houders van aandelen en/of obligaties op algemene vergaderingen moet worden vergemakkelijkt. Met name in het buitenland gevestigde houders van aandelen en/of obligaties moeten actiever bij deze vergaderingen worden betrokken door hen in staat te stellen gevolmachtigden opdracht te geven voor hun rekening te handelen. Om dezelfde redenen dient op een algemene vergadering van houders van aandelen en/of obligaties te worden uitgemaakt of het wenselijk is tot het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologieën over te gaan. In dat geval moeten de uitgevende instellingen regelingen treffen om de houders van hun aandelen en/of obligaties daadwerkelijk te informeren, voorzover zij de identiteit van die houders kunnen achterhalen.

(23)

Voor de opheffing van bestaande belemmeringen en een doelmatige handhaving van de nieuwe communautaire informatievereisten is het tevens noodzakelijk dat er adequaat toezicht wordt uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. Deze richtlijn moet ten minste een minimumgarantie voor de tijdige beschikbaarheid van die informatie bieden. Om die reden dient er in elke lidstaat ten minste één systeem voor de indiening en de opslag van informatie te bestaan.

(24)

Een eventueel voor een uitgevende instelling geldende verplichting om in alle lidstaten waar haar effecten tot de handel zijn toegelaten, alle doorlopende en periodieke informatie in alle relevante talen te vertalen, is niet bevorderlijk voor de integratie van de effectenmarkten, maar heeft integendeel een ontmoedigend effect op de grensoverschrijdende toelating van effecten tot de handel op gereglementeerde markten. De uitgevende instelling dient derhalve in bepaalde gevallen het recht te hebben om informatie te verstrekken in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt. Aangezien een bijzondere inspanning moet worden geleverd om beleggers uit andere lidstaten en derde landen aan te trekken, zouden de lidstaten aandeelhouders, personen die stemrechten uitoefenen, of houders van financiële instrumenten niet langer mogen beletten de vereiste kennisgevingen aan de uitgevende instelling te verrichten in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt.

(25)

De toegang van beleggers tot informatie over uitgevende instellingen moet op communautair niveau beter georganiseerd worden teneinde de integratie van Europese kapitaalmarkten actief te bevorderen. Beleggers die niet en beleggers die wel in de lidstaat van herkomst van de uitgevende instelling gevestigd zijn, moeten voor het verkrijgen van toegang tot dergelijke informatie op gelijke voet worden behandeld. Daartoe moet de lidstaat van herkomst ervoor zorgen dat minimumkwaliteitsnormen worden nageleefd voor de verspreiding van informatie in de gehele Gemeenschap op snelle en niet-discriminerende wijze en afhankelijk van het soort gereglementeerde informatie. Bovendien moet, met het oog op de uitbouw van een Europees netwerk, de verspreide informatie in de lidstaat van herkomst op een gecentraliseerde manier beschikbaar zijn, tegen prijzen die betaalbaar zijn voor niet-professionele beleggers en zonder dat voor de uitgevende instellingen onnodige doublures van indieningsvereisten ontstaan. De uitgevende instellingen moeten de media of de exploitanten voor de verspreiding van informatie uit hoofde van deze richtlijn kunnen kiezen volgens het beginsel van vrije mededinging.

(26)

Teneinde de bedrijfsinformatie in alle lidstaten nog gemakkelijker toegankelijk te maken voor beleggers, moet de formulering van richtsnoeren voor het opzetten van elektronische netwerken worden overgelaten aan de nationale toezichthoudende autoriteiten, in nauw overleg met de andere betrokken partijen, zoals met name effectenuitgevende instellingen, beleggers, marktdeelnemers, exploitanten van gereglementeerde markten en verschaffers van financiële informatie.

(27)

Om een doeltreffende bescherming van de beleggers en de goede werking van gereglementeerde markten te waarborgen, moeten de voorschriften in verband met de informatie die moet worden bekendgemaakt door uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, ook van toepassing zijn op uitgevende instellingen die hun statutaire zetel niet in een lidstaat hebben en die niet onder de werkingssfeer van artikel 48 van het Verdrag vallen. Tevens moet erop worden toegezien dat alle in een derde land, maar niet in een lidstaat openbaar te maken aanvullende relevante informatie over uitgevende instellingen uit de Gemeenschap of uit derde landen, ook in de Gemeenschap beschikbaar is voor het publiek.

(28)

In elke lidstaat moet één enkele bevoegde autoriteit worden aangewezen die de eindverantwoordelijkheid draagt voor het toezicht op de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en voor de internationale samenwerking. Die autoriteit moet van administratieve aard zijn en haar onafhankelijkheid van deelnemers aan het economisch verkeer moet gewaarborgd zijn om belangenconflicten te vermijden. De lidstaten mogen echter een andere bevoegde autoriteit aanwijzen die erop toeziet dat de in deze richtlijn bedoelde informatie wordt opgesteld volgens het toepasselijke verslaggevingskader en die in geval van ontdekte inbreuken passende maatregelen treft. Deze autoriteit hoeft niet van administratieve aard te zijn.

(29)

Toenemende grensoverschrijdende activiteiten vereisen een betere samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten en een alomvattend geheel aan bepalingen inzake de uitwisseling van informatie en voorzorgsmaatregelen. De organisatie van de regulerings- en toezichtsbevoegdheden in de afzonderlijke lidstaten mag geen belemmering vormen voor de efficiënte samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten.

(30)

De Raad heeft tijdens zijn zitting van 17 juli 2000 het Comité van wijzen voor de regulering van de Europese effectenmarkten opgericht. In zijn eindverslag stelde dit Comité van wijzen voor om nieuwe wetgevingstechnieken in te voeren op basis van een aanpak op vier niveaus, te weten kaderbeginselen, technische uitvoeringsmaatregelen, samenwerking tussen nationale effectentoezichthouders en toezicht op de naleving van het Gemeenschapsrecht. Deze richtlijn dient beperkt te blijven tot globale „kaderbeginselen”, terwijl de technische uitvoeringsmaatregelen door de Commissie dienen te worden vastgesteld, hierin bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie (6) ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf.

(31)

De Europese Raad van Stockholm in maart 2001 heeft in zijn resolutie het eindverslag van het Comité van wijzen onderschreven, alsmede de voorgestelde aanpak op vier niveaus om het regelgevingsproces met betrekking tot de communautaire effectenwetgeving efficiënter en transparanter te maken.

(32)

Volgens die resolutie moeten de uitvoeringsmaatregelen vaker worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de technische bepalingen gelijke tred kunnen houden met de marktontwikkelingen en met de ontwikkelingen inzake toezicht, en moeten voor alle stadia van de uitvoeringsmaatregelen termijnen worden gesteld.

(33)

Ook in de resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van de financiëledienstenwetgeving werd het verslag van het Comité van wijzen onderschreven, en wel op basis van de formele verklaring die op diezelfde dag door de voorzitter van de Commissie voor het Parlement werd afgelegd en de brief van het voor de interne markt bevoegde Commissielid van 2 oktober 2001 aan de voorzitter van de Economische en Monetaire Commissie van het Parlement met betrekking tot de garanties die het Europees Parlement zullen worden geboden wat betreft zijn rol in deze procedure.

(34)

Het Europees Parlement dient te beschikken over een termijn van drie maanden vanaf de eerste indiening van de ontwerp-uitvoeringsmaatregelen om deze te behandelen en advies erover uit te brengen. In dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen kan deze termijn worden ingekort. Indien het Europees Parlement binnen deze termijn een resolutie aanneemt moet de Commissie de ontwerp-maatregelen opnieuw bezien.

(35)

Om met nieuwe ontwikkelingen op de effectenmarkten rekening te houden, kan het nodig zijn om aan de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften technische uitvoeringsmaatregelen toe te voegen. De Commissie dient derhalve de bevoegdheid te krijgen om, na raadpleging van het Europees Comité voor het effectenbedrijf, uitvoeringsmaatregelen vast te stellen, mits deze geen wijzigingen met zich meebrengen van de essentiële onderdelen van deze richtlijn en de Commissie handelt overeenkomstig de beginselen van deze richtlijn.

(36)

Bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig deze richtlijn dient de Commissie de volgende beginselen in acht te nemen:

het vertrouwen van beleggers in de financiële markten moet worden opgebouwd door hoge normen met betrekking tot de transparantie op financiële markten te bevorderen;

aan beleggers moet een breed scala van alternatieve beleggingsmogelijkheden worden geboden, alsmede een niveau van informatievoorziening en bescherming dat op hun situatie is toegesneden;

er moet voor worden gezorgd dat onafhankelijke regelgevende autoriteiten de voorschriften consequent handhaven, met name bij de bestrijding van economische criminaliteit;

een hoge mate van transparantie en uitgebreid overleg met alle marktdeelnemers en met het Europees Parlement en de Raad zijn nodig;

innovatie op de financiële markten moet worden gestimuleerd om deze dynamisch en doelmatig te maken;

er moet worden gezorgd voor integriteit van de markten door nauwgezet en reactief toezicht uit te oefenen op financiële innovatie;

verlaging van de kosten van en verbetering van de toegang tot kapitaal zijn van belang;

bij uitvoeringsmaatregelen moet een afweging plaatsvinden van de kosten en baten op de lange termijn voor de marktdeelnemers (met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen en kleine beleggers);

het internationale concurrentievermogen van de financiële markten in de Gemeenschap moet worden versterkt zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de hoognodige uitbreiding van de internationale samenwerking;

er moeten voor alle marktdeelnemers gelijke concurrentievoorwaarden worden gecreëerd door telkens wanneer dit dienstig is op Gemeenschapsniveau regelgeving vast te stellen;

er moet rekening worden gehouden met verschillen tussen de nationale markten, voorzover deze de samenhang van de interne markt niet bovenmatig aantasten;

de samenhang met andere communautaire wetgeving op dit gebied moet worden gewaarborgd, omdat een onevenwichtige informatievoorziening en een gebrek aan transparantie de werking van de markten in gevaar kunnen brengen en vooral nadelig kunnen zijn voor consumenten en kleine beleggers.

(37)

Om ervoor te zorgen dat aan de krachtens deze richtlijn of de uitvoeringsmaatregelen van deze richtlijn vastgestelde vereisten wordt voldaan, dient iedere inbreuk op deze vereisten of maatregelen onverwijld aan het licht gebracht en, indien nodig, bestraft te worden. Daartoe moeten de maatregelen en sancties voldoende afschrikkend en evenredig zijn en consequent worden toegepast. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat tegen de besluiten van de nationale bevoegde autoriteiten bij de rechter beroep kan worden ingesteld.

(38)

Met deze richtlijn wordt een versterking beoogd van de vigerende transparantieverplichtingen voor effectenuitgevende instellingen en beleggers die belangrijke deelnemingen verwerven of overdragen in uitgevende instellingen waarvan de aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Deze richtlijn komt op een aantal punten in de plaats van de voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (7). Om de transparantieverplichtingen in één enkel besluit samen te brengen, moet laatstgenoemde richtlijn dienovereenkomstig worden aangepast. Die aanpassing laat echter de mogelijkheid onverlet dat de lidstaten aanvullende eisen opleggen uit hoofde van de artikelen 42 tot en met 63 van Richtlijn 2001/34/EG, die geldig blijven.

(39)

Deze richtlijn strookt met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).

(40)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(41)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het vertrouwen van de belegger winnen door overal in de Gemeenschap eenzelfde niveau van transparantie te waarborgen en aldus de interne markt te voltooien, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en daarom beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het beginsel van subsidiariteit als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het beginsel van evenredigheid als bedoeld in genoemd artikel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

(42)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp en werkingssfeer

1.   Deze richtlijn stelt voorschriften vast ten aanzien van de openbaarmaking van periodieke en doorlopende informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten reeds tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt zijn toegelaten.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn, en evenmin op in dergelijke instellingen voor collectieve belegging verworven of overgedragen deelnemingsrechten.

3.   De lidstaten kunnen besluiten het bepaalde in artikel 16, lid 3, en artikel 18, leden 2 tot en met 4, niet toe te passen op tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten effecten die door een lidstaat of de regionale of plaatselijke overheden van een lidstaat zijn uitgegeven.

4.   De lidstaten kunnen besluiten artikel 17 niet toe te passen op hun nationale centrale banken in hun hoedanigheid van uitgevende instellingen van aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, indien die toelating vóór 20 januari 2005 werd verleend.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„effecten”: verhandelbare effecten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (10), met uitzondering van geldmarktinstrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 19, van die richtlijn die een looptijd hebben van minder dan 12 maanden; op deze instrumenten mag nationale wetgeving worden toegepast;

b)

„obligaties”: obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten, met uitzondering van effecten die met aandelen gelijk te stellen zijn of die door middel van conversie of door uitoefening van de daaraan verbonden rechten recht geven tot het verkrijgen van aandelen of met aandelen gelijk te stellen waardepapieren;

c)

„gereglementeerde markt”: een markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van Richtlijn 2004/39/EG;

d)

„uitgevende instelling”: een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke juridische entiteit, met inbegrip van een staat, waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, waarbij in het geval van certificaten van aandelen de instelling die dergelijke certificaten uitgeeft, ook de instelling is die de onderliggende effecten uitgeeft;

e)

„aandeelhouder”: elke natuurlijke persoon, dan wel publiekrechtelijke of privaatrechtelijke juridische entiteit die rechtstreeks of middellijk houder is,

i)

in eigen naam en voor eigen rekening, van aandelen van de uitgevende instelling;

ii)

in eigen naam maar voor rekening van een andere natuurlijke persoon of juridische entiteit, van aandelen van de uitgevende instelling;

iii)

van certificaten van aandelen, waarbij de houder van het certificaat van aandelen wordt beschouwd als de aandeelhouder van de onderliggende aandelen van het aandelencertificaat;

f)

„gecontroleerde onderneming”: elke onderneming

i)

waarin een natuurlijke persoon of juridische entiteit de meerderheid van de stemrechten bezit; of

ii)

waarvan een natuurlijke persoon of juridische entiteit het recht heeft de meerderheid van de leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuursorgaan te benoemen of te ontslaan en tevens aandeelhouder of lid van de betrokken onderneming is; of

iii)

waarvan een natuurlijke persoon of juridische entiteit aandeelhouder is en, op grond van een overeenkomst met andere aandeelhouders van de onderneming, alleen de meerderheid beheerst van de stemrechten van de aandeelhouders van de onderneming; of

iv)

waarover een natuurlijke persoon of juridische entiteit feitelijk een overheersende invloed of zeggenschap uitoefent, of de macht daartoe heeft;

g)

„instellingen voor collectieve belegging die niet van het closed-end-type zijn”: beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen:

i)

waarvan het doel de collectieve belegging is van uit het publiek aangetrokken kapitaal, met toepassing van het beginsel van risicospreiding; en

ii)

waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

h)

„rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging”: de door een instelling voor collectieve belegging uitgegeven effecten waarin de rechten van deelnemers op het vermogen van deze instelling zijn belichaamd;

i)

„lidstaat van herkomst”:

i)

ingeval het gaat om een instelling die obligaties met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR dan wel aandelen uitgeeft:

wanneer de uitgevende instelling in de Gemeenschap gevestigd is: de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft;

wanneer de uitgevende instelling in een derde land gevestigd is: de lidstaat waar zij overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2003/71/EG de jaarlijks te verstrekken informatie bij de bevoegde autoriteit moet indienen.

De definitie van „lidstaat van herkomst” is van toepassing op obligaties in een andere valuta dan de euro, mits de nominale waarde per eenheid op de uitgiftedatum minder dan 1 000 is, tenzij die waarde nagenoeg gelijk is aan 1 000 EUR;

ii)

voor een uitgevende instelling die niet onder punt i) valt, de lidstaat die de uitgevende instelling heeft gekozen uit de lidstaat waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft en de lidstaten die haar effecten tot de handel op een op hun grondgebied gelegen of werkzame gereglementeerde markt hebben toegelaten. De uitgevende instelling mag slechts één lidstaat als haar lidstaat van herkomst kiezen. Die keuze blijft ten minste drie jaar geldig, tenzij haar effecten niet meer tot de handel op een gereglementeerde markt in de Europese Unie worden toegelaten;

j)

„lidstaat van ontvangst”: een lidstaat waar de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten wanneer dit een andere lidstaat is dan de lidstaat van herkomst;

k)

„gereglementeerde informatie”: alle informatie die de uitgevende instelling of enigerlei andere persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling de toelating van haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt heeft aangevraagd, moet verstrekken op grond van deze richtlijn, van artikel 6 van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (11) of van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn;

l)

„elektronische weg”: elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie), opslag en verzending van gegevens via draden, radio, optische technologieën of andere elektromagnetische middelen;

m)

„beheermaatschappij”: een maatschappij in de zin van artikel 1 bis, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (12);

n)

„marktmaker”: een persoon die op de financiële markten doorlopend blijk geeft van de bereidheid voor eigen rekening en met eigen kapitaal te handelen door financiële instrumenten tegen door hem vastgestelde prijzen te kopen en te verkopen;

o)

„kredietinstelling”: een onderneming in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (13);

p)

„doorlopend of periodiek uitgegeven effecten”: doorlopende obligaties van dezelfde uitgevende instelling of emissies waarbij sprake is van ten minste twee afzonderlijke emissies van effecten van eenzelfde categorie en/of klasse.

2.   Voor de toepassing van de in lid 1, onder f), punt ii), vervatte definitie van „gecontroleerde onderneming” omvatten rechten van de houder met betrekking tot stemming, benoeming en ontslag ook de rechten van elke andere onderneming die onder de zeggenschap van de aandeelhouder staat, alsmede die van elke natuurlijke persoon of juridische entiteit die weliswaar in eigen naam, maar voor rekening van de aandeelhouder of van enigerlei andere onder de zeggenschap van de aandeelhouder staande onderneming, handelt.

3.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en een eenvormige toepassing van lid 1 te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast voor de in lid 1 vervatte definities.

De Commissie dient met name:

a)

voor de toepassing van lid 1, onder i), punt ii), de procedure vast te stellen volgens welke een uitgevende instelling de keuze van de lidstaat van herkomst mag maken;

b)

wanneer zulks voor de in lid 1, onder i), punt ii), bedoelde keuze van de lidstaat van herkomst passend wordt geacht, de periode van drie jaar voor de staat van dienst van de uitgevende instelling aan te passen in het licht van eventuele nieuwe voorschriften in het Gemeenschapsrecht die op de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt betrekking hebben;

c)

voor de toepassing van lid 1, onder l), een indicatieve lijst op te stellen van hulpmiddelen die niet als „elektronische weg” mogen worden aangemerkt, rekening houdend met bijlage V bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (14).

Artikel 3

Integratie van effectenmarkten

1.   De lidstaat van herkomst mag een uitgevende instelling strengere verplichtingen dan die uit hoofde van deze richtlijn opleggen.

De lidstaat van herkomst mag ook een aandeelhouder, een natuurlijke persoon of een juridische entiteit als bedoeld in artikel 10 of artikel 13, strengere verplichtingen dan die uit hoofde van deze richtlijn opleggen.

2.   Het is een lidstaat van ontvangst niet toegestaan:

a)

strengere informatievereisten dan die uit hoofde van deze richtlijn of artikel 6 van Richtlijn 2003/6/EG op te leggen voor de toelating van effecten tot een op zijn grondgebied gelegen of werkzame gereglementeerde markt;

b)

aandeelhouders, of een natuurlijke persoon of juridische entiteit als bedoeld in artikel 10 of artikel 13, strengere verplichtingen dan die uit hoofde van deze richtlijn op te leggen met betrekking tot de kennisgeving van informatie.

HOOFDSTUK II

PERIODIEKE INFORMATIE

Artikel 4

Jaarlijkse financiële verslagen

1.   De uitgevende instelling maakt haar jaarlijks financieel verslag uiterlijk vier maanden na het einde van elk boekjaar openbaar en zorgt ervoor dat dit ten minste vijf jaar voor het publiek beschikbaar blijft.

2.   Het jaarlijks financieel verslag omvat:

a)

de gecontroleerde financiële overzichten;

b)

het jaarverslag; en

c)

verklaringen van de bij de uitgevende instelling terzake verantwoordelijke personen, met duidelijke vermelding van naam en functie, dat, voorzover hun bekend, de financiële overzichten die zijn opgesteld overeenkomstig de toepasselijke reeks standaarden voor jaarrekeningen een juist en getrouw beeld geven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling en de gezamenlijke in de consolidatie opgenomen ondernemingen, en dat het jaarverslag een getrouw overzicht geeft van de ontwikkeling en de resultaten van het bedrijf en van de positie van de uitgevende instelling en de gezamenlijke in de consolidatie opgenomen ondernemingen, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico's en onzekerheden waarmee zij geconfronteerd worden.

3.   Wanneer de uitgevende instelling overeenkomstig de Zevende Richtlijn van de Raad 83/349/EEG van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (15) verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, omvatten de gecontroleerde financiële overzichten de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, en de jaarrekening van de moederonderneming, opgesteld overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar de moederonderneming gevestigd is.

Wanneer de uitgevende instelling niet verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, omvatten de gecontroleerde financiële overzichten de jaarrekening opgesteld overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar de onderneming gevestigd is.

4.   De financiële overzichten worden gecontroleerd overeenkomstig de artikelen 51 en 51 bis van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (16) en, wanneer de uitgevende instelling verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, overeenkomstig artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG.

Het verslag van de externe accountant dat door de met de controle van de financiële overzichten belaste persoon of personen ondertekend is, wordt onverkort aan het publiek bekendgemaakt samen met het jaarlijks financieel verslag.

5.   Het jaarverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 46 van Richtlijn 78/660/EEG en, wanneer de uitgevende instelling verplicht is geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen, overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn 83/349/EEG.

6.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van lid 1 te garanderen. De Commissie specificeert met name de technische omstandigheden waaronder een gepubliceerd jaarlijks financieel verslag, met inbegrip van het verslag van de externe accountant, beschikbaar moet blijven voor het publiek. De Commissie kan in voorkomend geval ook de in lid 1 genoemde periode van vijf jaar aanpassen.

Artikel 5

Halfjaarlijkse financiële verslagen

1.   De instelling die aandelen of obligaties uitgeeft, maakt haar halfjaarlijks financieel verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee maanden na afloop van de verslagperiode, bekend aan het publiek. Zij zorgt ervoor dat het halfjaarlijks financieel verslag ten minste vijf jaar voor het publiek beschikbaar blijft.

2.   Het halfjaarlijks financieel verslag omvat:

a)

de verkorte financiële overzichten;

b)

een tussentijds jaarverslag; en

c)

verklaringen van de bij de uitgevende instelling terzake verantwoordelijke personen, met duidelijke vermelding van naam en functie, dat, voorzover hun bekend, de verkorte financiële overzichten die zijn opgesteld overeenkomstig de toepasselijke reeks standaarden voor jaarrekeningen een juist en getrouw beeld geven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling en de gezamenlijke in de consolidatie opgenomen ondernemingen, als vereist uit hoofde van lid 3, en dat het tussentijdse jaarverslag een getrouw overzicht geeft van de uit hoofde van lid 4 vereiste informatie.

3.   Wanneer de uitgevende instelling verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, worden de verkorte financiële overzichten opgesteld overeenkomstig de op de tussentijdse financiële verslaggeving toepasselijke internationale standaard voor jaarrekeningen, zoals goedgekeurd volgens de procedure van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

Wanneer de uitgevende instelling niet verplicht is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, bevatten de verkorte financiële overzichten ten minste een verkorte balans, een verkorte winst- en verliesrekening en de toelichtingen bij die rekeningen. Bij het opstellen van de verkorte balans en de verkorte winst- en verliesrekening, past de uitgevende instelling dezelfde beginselen inzake opname en waardering toe als bij het opstellen van de jaarlijkse financiële verslagen.

4   Het tussentijds jaarverslag bevat ten minste een opsomming van belangrijke gebeurtenissen die zich de eerste zes maanden van het boekjaar hebben voorgedaan en het effect daarvan op de verkorte financiële overzichten, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico's en onzekerheden voor de overige zes maanden van het boekjaar. Voor instellingen die aandelen uitgeven, bevat het tussentijdse jaarverslag ook de belangrijkste transacties met verbonden partijen.

5.   Indien het halfjaarlijks financieel verslag is gecontroleerd, wordt het verslag van de externe accountant onverkort opgenomen. Hetzelfde geldt in geval van een beperkte externe accountantscontrole. Indien geen (beperkte) externe accountantscontrole van het halfjaarlijks financieel verslag heeft plaatsgevonden, dan wordt dit door de uitgevende instelling in haar verslag vermeld.

6.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel te garanderen.

De Commissie dient met name:

a)

te specificeren onder welke technische omstandigheden een gepubliceerd halfjaarlijks financieel verslag, met inbegrip van de controle door de externe accountant, beschikbaar moet blijven voor het publiek;

b)

de aard van de controle door de externe accountant te verduidelijken;

c)

de minimuminhoud van de verkorte balans en de verkorte verlies- en winstrekening en de toelichting bij die rekeningen te specificeren, indien zij niet opgesteld zijn overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

De Commissie kan in voorkomend geval ook de in lid 1 genoemde periode van vijf jaar aanpassen.

Artikel 6

Tussentijdse verklaringen van het bestuursorgaan

1.   Onverminderd artikel 6 van Richtlijn 2003/6/EG maakt een uitgevende instelling waarvan aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, in de eerste helft van het boekjaar een verklaring van haar bestuursorgaan openbaar, en nog een tijdens de tweede helft van het boekjaar. Die verklaring wordt afgelegd in een periode gelegen tussen tien weken na het begin en zes weken voor het einde van het betreffende halfjaar. De verklaring bevat informatie over de periode tussen het begin van het betreffende halfjaar en de datum van openbaarmaking. De verklaring omvat:

een toelichting van belangrijke gebeurtenissen en transacties die in de betreffende periode hebben plaatsgevonden en van de gevolgen daarvan voor de financiële positie van de uitgevende instelling en door haar gecontroleerde ondernemingen; en

een algemene beschrijving van de financiële positie en de prestaties van de uitgevende instelling en de door hun gecontroleerde ondernemingen tijdens de betreffende periode.

2.   Uitgevende instellingen die uit hoofde van de nationale wetgeving, de voorschriften van de gereglementeerde markt of eigener beweging, driemaandelijkse financiële verslagen publiceren in overeenstemming met die wetgeving of voorschriften, zijn niet verplicht om de in lid 1 voorgeschreven verklaringen van het bestuursorgaan openbaar te maken.

3.   De Commissie brengt uiterlijk 20 januari 2010 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de transparantie van de driemaandelijkse financiële verslaggeving en de verklaringen van het bestuursorgaan van de uitgevende instellingen, en onderzoekt hierin of de aldus verstrekte informatie de beleggers in staat stelt zich een verantwoord oordeel te vormen over de financiële positie van de uitgevende instelling. In dit verslag wordt een effectbeoordeling opgenomen voor gebieden waarop de Commissie overweegt wijzigingen in dit artikel voor te stellen.

Artikel 7

Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid

De lidstaten dragen er zorg voor dat de verantwoordelijkheid voor de overeenkomstig de artikelen 4, 5, 6 en 16 op te stellen en openbaar te maken informatie ten minste bij de uitgevende instelling of bij haar leidinggevend, toezichthoudend of bestuursorgaan berust en dragen er tevens zorg voor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid van toepassing zijn op de uitgevende instellingen, de bovenbedoelde organen of verantwoordelijke personen binnen de uitgevende instellingen.

Artikel 8

Ontheffingen

1.   De artikelen 4, 5 en 6 zijn niet van toepassing op de volgende uitgevende instellingen:

a)

een staat, een regionale of plaatselijke overheid van een staat, een openbare internationale instelling waarbij één of meer lidstaten aangesloten zijn, de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, ongeacht of deze al dan niet aandelen of andere effecten uitgeven; en

b)

een uitgevende instelling die uitsluitend obligaties uitgeeft die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 50 000 EUR bedraagt of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, de nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 50 000 EUR.

2.   De lidstaten van herkomst kunnen besluiten artikel 5 niet toe te passen op kredietinstellingen waarvan de aandelen niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en die, doorlopend of periodiek, uitsluitend obligaties hebben uitgegeven, mits het totale bedrag van alle obligaties minder dan 100 000 000 EUR bedraagt, en zij geen prospectus overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG hebben gepubliceerd.

3.   De lidstaten van herkomst kunnen besluiten artikel 5 niet toe te passen op uitgevende instellingen die al bestaan op de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2003/71/EG en uitsluitend, op een gereglementeerde markt, obligaties uitgeven die onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door een lidstaat of door een van de regionale of plaatselijke overheden van een lidstaat.

HOOFDSTUK III

ACTUELE INFORMATIE

AFDELING I

Informatie over belangrijke deelnemingen

Artikel 9

Kennisgeving van de verwerving of overdracht van belangrijke deelnemingen

1.   De lidstaat van herkomst draagt er zorg ervoor dat een aandeelhouder die aandelen van een uitgevende instelling die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waaraan stemrechten verbonden zijn, verwerft of overdraagt, de uitgevende instelling in kennis stelt van het percentage van de stemrechten van de uitgevende instelling dat hij ten gevolge van de verwerving of overdracht bezit wanneer dat percentage de drempelwaarden 5 %, 10 %, 15 %, 20 %, 25 %, 30 %, 50 % en 75 % bereikt, overschrijdt of onderschrijdt.

De stemrechten worden berekend op basis van alle aandelen waaraan stemrechten verbonden zijn, ook al is de uitoefening daarvan opgeschort. Bovendien moet die informatie ook worden verstrekt met betrekking tot alle aandelen van dezelfde categorie waaraan stemrechten verbonden zijn.

2.   De lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat de aandeelhouders de uitgevende instelling in kennis stellen van het percentage van de stemrechten wanneer dat percentage de in lid 1 vastgelegde drempelwaarden bereikt, overschrijdt of onderschrijdt, ten gevolge van gebeurtenissen die de verdeling van de stemrechten hebben gewijzigd, en op basis van informatie die overeenkomstig artikel 15 bekendgemaakt is. Wanneer de uitgevende instelling in een derde land gevestigd is, vindt de kennisgeving plaats voor soortgelijke gebeurtenissen.

3.   De lidstaat van herkomst is niet gehouden tot de toepassing van:

a)

de drempelwaarde van 30 % wanneer hij een drempelwaarde van eenderde toepast;

b)

de drempelwaarde van 75 % wanneer hij een drempelwaarde van tweederde toepast.

4.   Dit artikel is niet van toepassing op aandelen die uitsluitend worden verworven voor de clearing en afwikkeling van transacties binnen de gebruikelijke korte afwikkelingstermijn, noch op bewaarnemers die aandelen houden in hun hoedanigheid van bewaarnemer, mits die bewaarnemers de aan die aandelen verbonden stemrechten alleen kunnen uitoefenen na daartoe schriftelijk dan wel langs elektronische weg instructies te hebben ontvangen.

5.   Dit artikel is niet van toepassing op de verwerving of overdracht van een belangrijke deelneming die de drempelwaarde van 5 % bereikt of overschrijdt door een marktmaker, handelend in zijn hoedanigheid van marktmaker, mits deze:

a)

van de lidstaat van herkomst een vergunning uit hoofde van Richtlijn 2004/39/EG heeft gekregen; en

b)

geen inspraak uitoefent in het bestuur van de uitgevende instelling noch enige invloed uitoefent op de uitgevende instelling om die aandelen te kopen of de prijs van de aandelen te ondersteunen.

6.   Lidstaten van herkomst in de zin van artikel 2, lid 1, onder i), kunnen bepalen dat stemrechten die in een handelsportefeuille, als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (17), van een kredietinstelling of een beleggingsonderneming worden gehouden, niet onder dit artikel vallen, mits:

a)

de stemrechten die in de handelsportefeuille worden gehouden 5 % niet overschrijden, en

b)

de kredietinstelling of de beleggingsonderneming er zorg voor draagt dat de stemrechten verbonden aan aandelen die in de handelsportefeuille worden gehouden niet worden uitgeoefend en niet anderszins worden aangewend om inspraak uit te oefenen in het bestuur van de uitgevende instelling.

7.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van de leden 2, 4 en 5 van dit artikel te garanderen.

De Commissie specificeert met name de maximale lengte van de „korte afwikkelingstermijn”, bedoeld in lid 4, alsmede de passende mechanismen voor de controle door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. Bovendien kan de Commissie de in lid 2 bedoelde gebeurtenissen opsommen.

Artikel 10

Verwerving of overdracht van belangrijke percentages stemrechten

De regels inzake kennisgeving als omschreven in artikel 9, leden 1 en 2, zijn ook van toepassing op een natuurlijke persoon of juridische entiteit voorzover deze het recht heeft stemrechten te verwerven, over te dragen of uit te oefenen in een van de volgende gevallen, of een combinatie daarvan:

a)

stemrechten die een derde houdt, met wie deze persoon of entiteit een overeenkomst heeft gesloten die hen verplicht, door een onderling afgestemde uitoefening van hun stemrechten, een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het beheer van de betrokken uitgevende instelling te voeren;

b)

stemrechten die een derde houdt uit hoofde van een overeenkomst die met deze persoon of entiteit is gesloten en waarin een tijdelijke en betaalde overdracht van deze stemrechten is geregeld;

c)

stemrechten die verbonden zijn aan aandelen die bij deze persoon of entiteit in pand zijn gegeven, mits de pandhouder de stemrechten controleert en zijn voornemen kenbaar maakt om deze uit te oefenen;

d)

stemrechten verbonden aan aandelen waarvan deze persoon of entiteit het vruchtgebruik heeft;

e)

stemrechten als bedoeld onder a) tot en met d) die worden gehouden of kunnen worden uitgeoefend door een onderneming die onder de zeggenschap van deze persoon of entiteit staat;

f)

stemrechten die verbonden zijn aan bij deze persoon of entiteit in bewaring gegeven aandelen en die deze persoon of entiteit bij gebreke van specifieke instructies van de aandeelhouders naar eigen goeddunken kan uitoefenen;

g)

stemrechten die een derde houdt in eigen naam voor rekening van deze persoon of entiteit;

h)

stemrechten die deze persoon of entiteit, als gevolmachtigde, bij gebreke van specifieke instructies van de aandeelhouders, naar eigen goeddunken kan uitoefenen.

Artikel 11

1.   Artikel 9 en artikel 10, onder c), zijn niet van toepassing op aandelen verstrekt aan of door leden van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) bij de uitoefening van hun taken als monetaire autoriteiten, met inbegrip van aandelen die aan of door leden van het ESCB in het kader van een pandgeving, retrocessie- of soortgelijke overeenkomst inzake liquiditeit worden verstrekt voor monetaire beleidsdoeleinden of binnen een betalingssysteem.

2.   De ontheffing geldt voor de bovenbedoelde transacties die van korte duur zijn, mits de aan die aandelen gehechte stemrechten niet worden uitgeoefend.

Artikel 12

Procedures voor de kennisgeving en bekendmaking van belangrijke deelnemingen

1.   De bij de artikelen 9 en 10 voorgeschreven kennisgeving bevat de volgende informatie:

a)

de resulterende situatie wat de stemrechten betreft;

b)

de keten van gecontroleerde ondernemingen via welke stemrechten daadwerkelijk worden gehouden, indien van toepassing;

c)

de datum waarop de drempelwaarde werd bereikt of overschreden; en

d)

de identiteit van de aandeelhouder, ook al heeft deze niet het recht stemrechten uit te oefenen onder de in artikel 10 neergelegde voorwaarden, alsmede van de natuurlijke persoon of juridische entiteit die het recht heeft de stemrechten voor rekening van de aandeelhouder uit te oefenen.

2.   De kennisgeving aan de uitgevende instelling geschiedt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een termijn van vier handelsdagen, aanvangend op de dag na de datum waarop de aandeelhouder, of de natuurlijke persoon of juridische entiteit als bedoeld in artikel 10,

a)

kennis krijgt van de verwerving of overdracht, of mogelijkheid om stemrechten uit te oefenen, of waarop deze, gezien de omstandigheden, daarvan kennis had moeten krijgen, ongeacht de datum waarop de verwerving, overdracht of mogelijkheid om stemrechten uit te oefenen effect sorteert; of

b)

in kennis wordt gesteld van de gebeurtenis genoemd in artikel 9, lid 2.

3.   Een onderneming wordt vrijgesteld van de verplichting de kennisgeving overeenkomstig lid 1 te verrichten, indien de kennisgeving wordt verricht door de moederonderneming of, wanneer de moederonderneming zelf een gecontroleerde onderneming is, door haar eigen moederonderneming.

4.   De moederonderneming van een beheermaatschappij is niet verplicht de deelnemingen uit hoofde van de artikelen 9 en 10 samen te voegen met de deelnemingen die worden beheerd door de beheermaatschappij onder de voorwaarden neergelegd in Richtlijn 85/611/EEG, mits die beheermaatschappij de stemrechten onafhankelijk van de moederonderneming uitoefent.

De artikelen 9 en 10 zijn echter van toepassing wanneer de moederonderneming, of een andere gecontroleerde onderneming van de moederonderneming, heeft belegd in deelnemingen die door die beheermaatschappij worden beheerd, en de beheermaatschappij de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet naar eigen goeddunken, maar alleen op grond van directe of indirecte instructies van de moederonderneming of een andere gecontroleerde onderneming van de moederonderneming kan uitoefenen.

5.   De moederonderneming van een beleggingsonderneming die een vergunning heeft gekregen uit hoofde van Richtlijn 2004/39/EG is niet verplicht haar deelnemingen uit hoofde van de artikelen 9 en 10 samen te voegen met de deelnemingen die deze beleggingsonderneming per cliënt beheert in de zin van artikel 4, lid 1, punt 9, van Richtlijn 2004/39/EG, mits:

de beleggingsonderneming op grond van bijlage I, deel A, punt 4, van Richtlijn 2004/39/EG een vergunning heeft om dergelijk portefeuillebeheer te verrichten;

zij de aan die aandelen verbonden stemrechten alleen mag uitoefenen na daartoe schriftelijk dan wel langs elektronische weg instructies te hebben ontvangen of er, door het treffen van passende regelingen, zorg voor draagt dat individueel portefeuillebeheer onafhankelijk van andere diensten wordt verricht onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden waarin wordt voorzien bij Richtlijn 85/611/EEG; en

de beleggingsonderneming de stemrechten onafhankelijk van de moederonderneming uitoefent.

De artikelen 9 en 10 zijn echter van toepassing wanneer de moederonderneming, of een andere gecontroleerde onderneming van de moederonderneming, heeft belegd in deelnemingen die door die beleggingsonderneming worden beheerd, en de beleggingsonderneming de aan deze deelnemingen verbonden stemrechten niet naar eigen goeddunken maar alleen op grond van directe of indirecte instructies van de moederonderneming of een andere gecontroleerde onderneming van de moederonderneming kan uitoefenen.

6.   Uiterlijk drie handelsdagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving maakt de uitgevende instelling alle in de kennisgeving vervatte informatie openbaar.

7.   De lidstaat van herkomst kan een uitgevende instelling van de in lid 6 neergelegde verplichting vrijstellen indien de in de kennisgeving vervatte informatie door de bevoegde autoriteit van die lidstaat, op de in artikel 21 neergelegde voorwaarden, openbaar wordt gemaakt bij de ontvangst van de kennisgeving, maar uiterlijk drie handelsdagen daarna.

8.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en een eenvormige toepassing van de leden 1, 2, 4, 5 en 6 te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast:

a)

om een standaardformulier op te stellen dat overal in de Gemeenschap moet worden gebruikt om de uitgevende instelling van de in lid 1 bedoelde informatie in kennis te stellen, of om informatie in te dienen overeenkomstig artikel 19, lid 3;

b)

om voor alle lidstaten een lijst van „handelsdagen” te bepalen;

c)

om te bepalen in welke gevallen de aandeelhouder of de in artikel 10 bedoelde natuurlijke persoon of juridische entiteit of beide de vereiste kennisgeving aan de uitgevende instelling zullen verrichten;

d)

om te verduidelijken in welke omstandigheden de aandeelhouder, of de in artikel 10 bedoelde natuurlijke persoon of juridische entiteit, kennis hadden moeten krijgen van de verwerving of overdracht;

e)

om de voorwaarden van onafhankelijkheid te verduidelijken waaraan beheermaatschappijen en hun moederondernemingen, of beleggingsondernemingen en hun moederondernemingen, moeten voldoen om recht te hebben op de vrijstellingen bedoeld in de leden 4 en 5.

Artikel 13

1.   De in artikel 9 vastgelegde kennisgevingsvereisten zijn ook van toepassing op een natuurlijke persoon of juridische entiteit die, rechtstreeks of middellijk, financiële instrumenten houdt die het recht verlenen om, uitsluitend op eigener beweging, uit hoofde van een formele overeenkomst, reeds uitgegeven aandelen waaraan stemrechten zijn verbonden te verwerven van een uitgevende instelling waarvan de aandelen tot een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

2.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van lid 1 van dit artikel te garanderen. Zij bepaalt met name:

a)

de soorten financiële instrumenten als bedoeld in lid 1, en de wijze waarop ze worden samengevoegd;

b)

de aard van de in lid 1 bedoelde formele overeenkomst;

c)

de inhoud van de te verrichten kennisgeving, waarvoor zij een standaardformulier opstelt dat daartoe in de hele Gemeenschap moet worden gebruikt;

d)

de kennisgevingstermijn;

e)

de geadresseerde van de kennisgeving.

Artikel 14

1.   Wanneer een uitgevende instelling van tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen eigen aandelen verwerft of overdraagt, zelf of via een persoon die in eigen naam maar voor rekening van de uitgevende instelling optreedt, draagt de lidstaat van herkomst er zorg voor dat de uitgevende instelling het percentage eigen aandelen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vier handelsdagen na die verwerving of overdracht bekendmaakt wanneer dat percentage 5 % of 10 % van de stemrechten bereikt, overschrijdt of onderschrijdt. Het percentage wordt berekend op basis van het totale aantal aandelen waaraan stemrechten verbonden zijn.

2.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om met de technische ontwikkelingen op de financiële markten rekening te houden en een eenvormige toepassing van lid 1 te garanderen.

Artikel 15

Met het oog op de berekening van de in artikel 9 bepaalde drempelwaarden schrijft de lidstaat van herkomst ten minste voor dat de uitgevende instelling het totale aantal stemrechten en het totale kapitaal op het eind van elke kalendermaand waarin dit totaal is gestegen of gedaald, aan het publiek bekendmaakt.

Artikel 16

Aanvullende informatie

1.   De uitgevende instelling van tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen maakt onverwijld alle wijzigingen in de rechten die aan de diverse aandelencategorieën verbonden zijn openbaar, met inbegrip van wijzigingen in de rechten die verbonden zijn aan afgeleide effecten die door de uitgevende instelling zelf zijn uitgegeven en recht geven op aandelen van deze uitgevende instelling.

2.   De uitgevende instelling van andere effecten dan aandelen, die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, maakt onverwijld alle wijzigingen in de rechten van houders van andere effecten dan aandelen openbaar, met inbegrip van wijzigingen in de voorwaarden betreffende die effecten, die indirect van invloed zouden kunnen zijn op die rechten, met name wijzigingen voortvloeiend uit een wijziging in leningsvoorwaarden of rentevoeten.

3.   De uitgevende instelling van tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten effecten maakt onverwijld nieuwe emissies van leningen en inzonderheid de daarbij behorende garanties of zekerheid openbaar. Onverminderd Richtlijn 2003/6/EG gelden de bepalingen van dit lid niet voor een openbaar internationaal orgaan waarbij ten minste een lidstaat aangesloten is.

AFDELING II

Informatie voor houders van tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten effecten

Artikel 17

Informatievereisten voor uitgevende instellingen waarvan de aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten

1.   De uitgevende instelling van tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten aandelen draagt zorg voor een gelijke behandeling van aandeelhouders die zich in identieke omstandigheden bevinden.

2.   De uitgevende instelling zorgt ervoor dat in de lidstaat van herkomst de nodige faciliteiten en informatie ter beschikking staan opdat de aandeelhouders hun rechten kunnen uitoefenen, en dat de integriteit van de gegevens bewaard blijft. De aandeelhouders wordt niet belet hun rechten bij volmacht uit te oefenen, onverminderd het recht van het land waar de uitgevende instelling gevestigd is. Met name moet de uitgevende instelling:

a)

informatie verstrekken over de plaats, het tijdstip en de agenda van de vergaderingen, het totale aantal aandelen en stemrechten en het recht van aandeelhouders om vergaderingen bij te wonen;

b)

op papier of, in voorkomend geval, langs elektronische weg, aan iedere persoon die gerechtigd is te stemmen op een aandeelhoudersvergadering een volmachtformulier beschikbaar stellen samen met het bericht betreffende de vergadering, dan wel op verzoek na de aankondiging van die vergadering;

c)

een financiële instelling aanwijzen als gemachtigde via welke de aandeelhouders hun financiële rechten kunnen uitoefenen; en

d)

berichten publiceren of circulaires verspreiden betreffende de vaststelling en de betaling van dividenden en de uitgifte van nieuwe aandelen, waarbij tevens informatie wordt verstrekt over eventuele regelingen voor de toewijzing, inschrijving, annulering of conversie.

3.   De lidstaat van herkomst staat toe dat uitgevende instellingen langs elektronische weg informatie naar aandeelhouders verzenden, mits een besluit in deze zin is genomen op een algemene vergadering en ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verzending van informatie langs elektronische weg is in geen enkel opzicht afhankelijk van de locatie van de zetel of woonplaats van de aandeelhouder of, in de in artikel 10, onder a) tot en met h), bedoelde gevallen, van de natuurlijke personen of juridische entiteiten;

b)

er zijn identificatieregelingen getroffen zodat de aandeelhouders of de natuurlijke personen of juridische entiteiten die stemrechten kunnen uitoefenen of de uitoefening van stemrechten kunnen sturen, daadwerkelijk worden ingelicht;

c)

er zal schriftelijk contact worden opgenomen met aandeelhouders of, in de in artikel 10, onder a) tot en met e) bedoelde gevallen, de natuurlijke personen of rechtspersonen die het recht hebben stemrechten te verwerven, over te dragen of uit te oefenen, om hun instemming te vragen met de verzending van informatie langs elektronische weg; indien zij niet binnen een redelijke termijn bezwaar maken, worden zij geacht hiermee in te stemmen. Zij kunnen te allen tijde verzoeken dat de informatie schriftelijk wordt verzonden;

d)

bij de vaststelling van een eventuele verdeelsleutel voor de kosten die uit de verzending van informatie langs elektronische weg voortvloeien, neemt de uitgevende instelling het in lid 1 neergelegde beginsel van gelijke behandeling in acht.

4.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om zowel met de technische ontwikkelingen op de financiële markten als met de ontwikkelingen in de informatie- en de communicatietechnologie rekening te houden en tevens een eenvormige toepassing van de leden 1, 2 en 3 te garanderen. Zij specificeert met name de categorieën financiële instellingen via welke een aandeelhouder de in lid 2, onder c), bedoelde financiële rechten kan uitoefenen.

Artikel 18

Informatievereisten voor uitgevende instellingen waarvan de obligaties tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten

1.   De uitgevende instelling van tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten obligaties, draagt zorg voor een gelijke behandeling van houders van obligaties van eenzelfde lening voor alle aan deze obligaties verbonden rechten.

2.   De uitgevende instelling zorgt ervoor dat in de lidstaat van herkomst de nodige faciliteiten en informatie voor het publiek ter beschikking staan opdat de obligatiehouders hun rechten kunnen uitoefenen, en dat de integriteit van de gegevens bewaard blijft. De obligatiehouders wordt niet belet hun rechten bij volmacht uit te oefenen onverminderd het recht van het land waar de uitgevende instelling gevestigd is. Met name moet de uitgevende instelling:

a)

berichten publiceren of circulaires verspreiden betreffende de plaats, het tijdstip en de agenda van vergaderingen van obligatiehouders, de rentebetaling, de uitoefening van eventuele rechten inzake conversie, omwisseling, inschrijving of annulering, en de aflossing, alsook betreffende het recht van obligatiehouders om dergelijke vergaderingen bij te wonen;

b)

op papier of, in voorkomend geval, langs elektronische weg, aan iedere persoon die gerechtigd is te stemmen op een obligatiehoudersvergadering een volmachtformulier beschikbaar stellen samen met het bericht betreffende de vergadering, dan wel op verzoek na de aankondiging van die vergadering; en

c)

een financiële instelling aanwijzen als gemachtigde via welke de obligatiehouders hun financiële rechten kunnen uitoefenen.

3.   Indien het de bedoeling is dat alleen houders van obligaties met een nominale waarde per eenheid van ten minste 50 000 EUR of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, met een nominale waarde per eenheid die op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 50 000 EUR, op een vergadering worden uitgenodigd, mag de uitgevende instelling elke lidstaat als vergaderplaats kiezen, mits in deze lidstaat alle nodige faciliteiten en informatie ter beschikking worden gesteld opdat deze obligatiehouders hun rechten kunnen uitoefenen.

4.   De lidstaat van herkomst of de uit hoofde van lid 3 door de uitgevende instelling gekozen lidstaat staat toe dat uitgevende instellingen langs elektronische weg informatie naar obligatiehouders verzenden, mits een besluit in deze zin is genomen op een algemene vergadering en ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verzending van informatie langs elektronische weg is in geen enkel opzicht afhankelijk van de locatie van de zetel of woonplaats van de obligatiehouder of van een gevolmachtigde die deze houder vertegenwoordigt;

b)

er zijn identificatieregelingen getroffen zodat de obligatiehouders daadwerkelijk worden ingelicht;

c)

er zal schriftelijk contact worden opgenomen met obligatiehouders om hun instemming te vragen met de verzending van informatie langs elektronische weg; indien zij niet binnen een redelijke termijn bezwaar maken, worden zij geacht hiermee in te stemmen. Zij kunnen te allen tijde verzoeken dat de informatie schriftelijk wordt verzonden; en

d)

bij de vaststelling van een eventuele verdeelsleutel voor de kosten die uit de verzending van informatie langs elektronische weg voortvloeien, neemt de uitgevende instelling het in lid 1 neergelegde beginsel van gelijke behandeling in acht.

5.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om zowel met de technische ontwikkelingen op de financiële markten als met de ontwikkelingen in de informatie- en de communicatietechnologie rekening te houden en tevens een eenvormige toepassing van de leden 1 tot en met 4 te garanderen. Zij specificeert met name de categorieën financiële instellingen via welke een obligatiehouder de in lid 2, onder c), bedoelde financiële rechten kan uitoefenen.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

Artikel 19

Toezicht door de lidstaat van herkomst

1.   Telkens wanneer een uitgevende instelling of een persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling om toelating van haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt heeft verzocht, gereglementeerde informatie openbaar maakt, dient zij/hij die informatie tegelijkertijd in bij de bevoegde autoriteit van haar/zijn lidstaat van herkomst. Deze bevoegde autoriteit kan besluiten de ingediende informatie op haar internetsite bekend te maken.

Wanneer een uitgevende instelling voornemens is haar oprichtingsakte of statuten te wijzigen, deelt zij het ontwerp van deze wijziging mee aan de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst en aan de gereglementeerde markt waarop haar effecten tot de handel zijn toegelaten. Deze mededeling moet onverwijld geschieden en uiterlijk op de datum van de bijeenroeping van de algemene vergadering die over de ontwerp-wijziging moet stemmen of daarvan in kennis zal worden gesteld.

2.   De lidstaat van herkomst kan een uitgevende instelling van de verplichting uit hoofde van lid 1 ontheffen ten aanzien van overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/6/EG of artikel 12, lid 6, van deze richtlijn openbaar gemaakte informatie.

3.   Informatie die overeenkomstig artikel 9, artikel 10, artikel 12 en artikel 13 ter kennis van de uitgevende instelling moet worden gebracht, wordt tegelijkertijd ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

4.   De Commissie stelt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast om een eenvormige toepassing van de leden 1, 2 en 3 te garanderen.

De Commissie specificeert met name de procedure volgens welke een uitgevende instelling of een houder van aandelen of andere financiële instrumenten, of een persoon als bedoeld in artikel 10, uit hoofde van respectievelijk de leden 1 of 3 informatie bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet indienen teneinde:

a)

in de lidstaat van herkomst indiening langs elektronische weg mogelijk te maken;

b)

de indiening van het in artikel 4 van deze richtlijn bedoelde jaarlijks financieel verslag te coördineren met de indiening van de in artikel 10 van Richtlijn 2003/71/EG bedoelde jaarlijks te verstrekken informatie.

Artikel 20

Talen

1.   Wanneer effecten alleen in de lidstaat van herkomst tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, wordt de gereglementeerde informatie bekendgemaakt in een taal die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst wordt aanvaard.

2.   Wanneer effecten zowel in de lidstaat van herkomst als in één of meer lidstaten van ontvangst tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, wordt de gereglementeerde informatie bekendgemaakt:

a)

in een taal die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst wordt aanvaard; en

b)

naar keuze van de uitgevende instelling, hetzij in een taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaten van ontvangst wordt aanvaard, hetzij in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt.

3.   Wanneer effecten in één of meer lidstaten van ontvangst, maar niet in de lidstaat van herkomst tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, wordt de gereglementeerde informatie, naar keuze van de uitgevende instelling, bekendgemaakt hetzij in een taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaten van ontvangst wordt aanvaard, hetzij in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt.

Bovendien kan de lidstaat van herkomst in zijn wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorschrijven dat de gereglementeerde informatie, naar keuze van de uitgevende instelling, wordt bekendgemaakt hetzij in een taal die door zijn bevoegde autoriteit wordt aanvaard, hetzij in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt.

4.   Wanneer effecten zonder toestemming van de uitgevende instelling tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, rusten de verplichtingen uit hoofde van de leden 1, 2 en 3 niet op de uitgevende instelling, maar op de persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling om toelating tot de handel heeft verzocht.

5.   De lidstaten staan aandeelhouders en de natuurlijke persoon of juridische entiteit als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 13 toe om een uitgevende instelling uitsluitend in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt uit hoofde van deze richtlijn in kennis te stellen van informatie. Indien de uitgevende instelling een dergelijke kennisgeving ontvangt, kunnen de lidstaten de uitgevende instelling niet verplichten een vertaling in een door de bevoegde autoriteiten aanvaarde taal te verstrekken.

6.   Wanneer effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste 50 000 EUR of, in het geval van effecten in een andere valuta dan de euro, met een nominale waarde per eenheid die op de datum van uitgifte ten minste gelijkwaardig is aan 50 000 EUR, in één of meer lidstaten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, wordt de gereglementeerde informatie, in afwijking van de leden 1 tot en met 4 naar keuze van de uitgevende instelling of de persoon die zonder toestemming van de uitgevende instelling om die toelating heeft verzocht, aan het publiek bekendgemaakt, hetzij in een taal die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaten van ontvangst wordt aanvaard, hetzij in een taal die in internationale financiële kringen pleegt te worden gebruikt.

7.   Indien in een lidstaat bij de rechter een vordering met betrekking tot de inhoud van gereglementeerde informatie wordt ingesteld, wordt overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat beslist over de verantwoordelijkheid voor de betaling van de kosten die ten behoeve van de gerechtelijke procedure voor de vertaling van deze informatie zijn gemaakt.

Artikel 21

Toegang tot gereglementeerde informatie

1.   De lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat de uitgevende instelling, of de persoon die, zonder toestemming van de uitgevende instelling, heeft verzocht om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt, gereglementeerde informatie op zodanige wijze bekendmaakt dat deze snel en op niet-discriminerende basis toegankelijk is en die informatie beschikbaar stelt aan het officieel aangewezen mechanisme als bedoeld in lid 2. De uitgevende instelling, of de persoon die, zonder toestemming van de uitgevende instelling, heeft verzocht om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt, mag de beleggers geen kosten voor het verschaffen van die informatie aanrekenen. De lidstaat van herkomst verplicht de uitgevende instelling er met name toe gebruik te maken van media waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij voor een doeltreffende verspreiding van de informatie in de hele Gemeenschap kunnen zorgen. De lidstaat van herkomst mag de uitgevende instelling er niet toe verplichten alleen gebruik te maken van media waarvan de exploitanten op zijn grondgebied gevestigd zijn.

2.   De lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat er ten minste één officieel aangewezen mechanisme is voor de centrale opslag van gereglementeerde informatie. Die mechanismen moeten voldoen aan minimumnormen op het gebied van beveiliging, zekerheid met betrekking tot de informatiebron, tijdregistratie en gemakkelijke toegang voor eindgebruikers en worden afgestemd op de indieningsprocedure van artikel 19, lid 1.

3.   Wanneer effecten in slechts één lidstaat van ontvangst en niet in de lidstaat van herkomst tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, draagt de betrokken lidstaat van ontvangst er zorg voor dat de gereglementeerde informatie met inachtneming van de verplichtingen uit hoofde van lid 1 wordt bekendgemaakt.

4.   Teneinde zowel met de technische ontwikkelingen op de financiële markten als met de ontwikkelingen in de informatie- en de communicatietechnologie rekening te houden en tevens een eenvormige toepassing van de leden 1, 2 en 3 te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast.

De Commissie specificeert met name:

a)

minimumnormen voor de verspreiding van gereglementeerde informatie als bedoeld in lid 1;

b)

minimumnormen voor de mechanismen voor centrale opslag als bedoeld in lid 2.

De Commissie kan ook een lijst van media voor de verspreiding van informatie onder het publiek opstellen en bijhouden.

Artikel 22

Richtsnoeren

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen passende richtsnoeren vast teneinde de uit hoofde van Richtlijn 2003/6/EG, Richtlijn 2003/71/EG en deze richtlijn bekend te maken informatie beter toegankelijk te maken voor het publiek.

Doel van deze richtsnoeren is het opzetten van:

a)

een elektronisch netwerk op nationaal niveau tussen nationale effectenregelgevers, exploitanten van gereglementeerde markten en de nationale vennootschapsregisters die vallen onder de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag (18), om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (19); en

b)

één enkel elektronisch netwerk of een platform van elektronische netwerken dat alle lidstaten bestrijkt.

2.   De Commissie maakt uiterlijk op 31 december 2006 een balans op van de uit hoofde van lid 1 behaalde resultaten en kan volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vaststellen om de naleving van de artikelen 19 en 21 te vergemakkelijken.

Artikel 23

Derde landen

1.   Wanneer de statutaire zetel van een uitgevende instelling in een derde land gelegen is, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deze uitgevende instelling ontheffing verlenen van de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 tot en met 7, en de artikelen 12, lid 6, 14, 15, 16 tot en met 18, mits de wetgeving van het betrokken derde land gelijkwaardige verplichtingen oplegt of de uitgevende instelling zich houdt aan de verplichtingen krachtens de wetgeving van een derde land die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst als gelijkwaardig wordt beschouwd.

De informatie waarvoor de in het derde land opgelegde verplichtingen gelden, wordt echter ingediend overeenkomstig artikel 19 en bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 20 en 21.

2.   In afwijking van lid 1 is een uitgevende instelling waarvan de statutaire zetel in een derde land gelegen is, vóór het boekjaar dat op of na 1 januari 2007 begint, niet verplicht tot het opstellen van een financieel overzicht als bedoeld in artikel 4 of artikel 5, mits een dergelijke uitgevende instelling haar financiële overzichten opstelt overeenkomstig internationaal aanvaarde standaarden als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat de in een derde land bekendgemaakte informatie die voor het publiek in de Gemeenschap van belang kan zijn, overeenkomstig de artikelen 20 en 21 wordt bekendgemaakt, ook al gaat het niet om gereglementeerde informatie in de zin van artikel 2, lid 1, onder k).

4.   Om een uniforme toepassing van lid 1 te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast waarin:

i)

wordt voorzien in een mechanisme voor het waarborgen van gelijkwaardigheid van de informatie vereist uit hoofde van deze richtlijn, met inbegrip van financiële verklaringen, en van de informatie, met inbegrip van financiële verklaringen, die uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land is vereist;

ii)

wordt bepaald dat het derde land waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft, zorg draagt voor de gelijkwaardigheid met de informatievereisten uit hoofde van deze richtlijn door middel van zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of doordat de aldaar gangbare praktijken of procedures gebaseerd zijn op door internationale organisaties opgestelde internationale standaarden.

De Commissie neemt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure en uiterlijk vijf jaar na de in artikel 31 vermelde datum, de noodzakelijke besluiten inzake de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 3, worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Indien de Commissie van oordeel is dat deze standaarden niet gelijkwaardig zijn, kan zij de betrokken uitgevende instellingen toestemming geven deze standaarden gedurende een gepaste overgangsperiode te blijven hanteren.

5.   Met het oog op een uniforme toepassing van lid 2 kan de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vaststellen die het soort in een derde land bekendgemaakte informatie omschrijven die van belang is voor het publiek in de Gemeenschap.

6.   Ondernemingen waarvan de statutaire zetel in een derde land gelegen is en die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG of, met betrekking tot portefeuillebeheer overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 4, van Richtlijn 2004/39/EG, een vergunning nodig zouden hebben indien hun statutaire zetel of (alleen voor beleggingsondernemingen) hun hoofdkantoor in de Gemeenschap gelegen was, zijn onder de voorwaarden van artikel 12, leden 4 en 5, ook vrijgesteld van de samenvoeging van deelnemingen met de deelnemingen van hun moederonderneming, mits zij aan gelijkwaardige voorwaarden op het gebied van onafhankelijkheid als beheermaatschappijen of beleggingsondernemingen voldoen.

7.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en een eenvormige toepassing van lid 6 te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast waarin wordt bepaald dat een derde land door middel van zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zorg draagt voor de gelijkwaardigheid met de onafhankelijkheidsvereisten uit hoofde van deze richtlijn en de maatregelen ter uitvoering daarvan.

HOOFDSTUK V

BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 24

Bevoegde autoriteiten en hun bevoegdheden

1.   Elke lidstaat wijst de in artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG bedoelde centrale autoriteit aan als centrale bevoegde administratieve autoriteit die ervoor verantwoordelijk is dat de in deze richtlijn omschreven verplichtingen worden vervuld en ervoor moet zorgen dat de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde bepalingen worden toegepast. De lidstaten stellen de Commissie van deze aanwijzing in kennis.

De lidstaten kunnen voor de toepassing van lid 4, onder h), evenwel een andere bevoegde autoriteit dan de in de eerste alinea bedoelde centrale bevoegde autoriteit aanwijzen.

2.   De lidstaten kunnen hun centrale bevoegde autoriteit toestaan taken te delegeren. Behalve wat betreft de in lid 4, onder h), bedoelde taken, wordt elke delegatie van taken met betrekking tot de in deze richtlijn of in de maatregelen ter uitvoering ervan omschreven verplichtingen, vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn getoetst en eindigt zij acht jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn. Het delegeren van taken geschiedt op specifieke wijze, waarbij melding wordt gemaakt van de te vervullen taken en de voorwaarden waaronder deze taken dienen te worden uitgevoerd.

In deze voorwaarden wordt met name bepaald dat de entiteit in kwestie zich zodanig moet organiseren dat belangenconflicten worden vermeden en dat in het kader van de uitoefening van de gedelegeerde taken verkregen informatie niet onrechtmatig wordt gebruikt en evenmin wordt aangewend om concurrentie te verhinderen. De eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze richtlijn en van alle ter uitvoering ervan genomen maatregelen berust hoe dan ook bij de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteit.

3.   De lidstaten stellen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van alle met het oog op de delegatie van taken getroffen regelingen, inclusief de precieze voorwaarden voor het delegeren van taken.

4.   Aan een bevoegde autoriteit worden alle bevoegdheden verleend die nodig zijn voor de vervulling van haar taken. Zij heeft ten minste de bevoegdheid om:

a)

externe accountants, uitgevende instellingen, houders van aandelen of andere financiële instrumenten, of de in de artikelen 10 of 13 genoemde personen, en de personen onder wiens zeggenschap zij staan of over wie zij zeggenschap uitoefenen, ertoe te verplichten informatie en documenten te verstrekken;

b)

van de uitgevende instelling te verlangen dat zij de onder a) bedoelde informatie aan het publiek bekendmaken met de middelen en binnen de termijn die de autoriteit noodzakelijk acht. Ingeval de uitgevende instelling, dan wel de personen onder wiens zeggenschap zij staat of over wie zij zeggenschap uitoefent, deze informatie niet bekendmaken, kan de autoriteit dit op eigen initiatief doen na de uitgevende instelling te hebben gehoord;

c)

van de bedrijfsleiding van de uitgevende instelling en van de houders van aandelen of andere financiële instrumenten, of van de in de artikelen 10 en 13 bedoelde personen of entiteiten, te verlangen dat zij kennis geven van de informatie die moet worden verstrekt krachtens deze richtlijn of de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving en, indien nodig, verdere informatie en documenten verstrekken;

d)

de effectenhandel telkens voor maximaal tien dagen op te schorten, of de betrokken gereglementeerde markt te verzoeken dit te doen, wanneer zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de uitgevende instelling inbreuk op de bepalingen van deze richtlijn of op de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving heeft gemaakt;

e)

de handel op een gereglementeerde markt te verbieden wanneer zij tot de bevinding komt dat er inbreuk op de bepalingen van deze richtlijn of op uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving is gemaakt, of gegronde redenen heeft om aan te nemen dat er inbreuk op werd gemaakt;

f)

erop toe te zien dat de uitgevende instelling tijdig informatie openbaar maakt om ervoor te zorgen dat deze in alle lidstaten waar de effecten worden verhandeld, daadwerkelijk en gelijkelijk toegankelijk is voor het publiek, en passende actie te ondernemen indien dat niet het geval is;

g)

openbaar te maken dat een uitgevende instelling of een houder van aandelen of andere financiële instrumenten, of een persoon als bedoeld in de artikelen 10 en 13, niet aan zijn verplichtingen voldoet;

h)

na te gaan of de in deze richtlijn bedoelde informatie is opgesteld overeenkomstig de toepasselijke voorschriften voor de verslaglegging en passende maatregelen te nemen indien inbreuken worden vastgesteld; en

i)

op haar grondgebied overeenkomstig de nationale wetgeving inspecties ter plaatse uit te voeren om na te gaan of deze richtlijn en de maatregelen tot uitvoering ervan worden nageleefd. Indien de nationale wetgeving dat vereist, kan (kunnen) de bevoegde autoriteit(en) gebruik maken van dit recht door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instantie en/of in samenwerking met andere autoriteiten.

5.   De leden 1 tot en met 4 laten de mogelijkheid onverlet voor een lidstaat om aparte juridische en administratieve regelingen te treffen voor overzeese Europese gebieden waarvan hij de buitenlandse betrekkingen behartigt.

6.   Melding aan de bevoegde autoriteiten door externe accountants van feiten of besluiten die verband houden met de verzoeken van de bevoegde autoriteit uit hoofde van lid 4, onder a), vormt geen inbreuk op enige uit hoofde van een overeenkomst of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de verstrekking van informatie, en leidt voor de betrokken externe accountants tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

Artikel 25

Beroepsgeheim en samenwerking tussen lidstaten

1.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de bevoegde autoriteit en bij entiteiten waaraan de bevoegde autoriteiten eventueel sommige taken hebben gedelegeerd. Onder het beroepsgeheim vallende informatie mag aan geen enkele andere persoon of autoriteit worden verstrekt, tenzij op grond van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken onderling samen wanneer dat voor de vervulling van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden nodig is, ongeacht of deze taken en bevoegdheden in de richtlijn dan wel in de uit hoofde van deze richtlijn aangenomen nationale wetgeving zijn vastgelegd. De bevoegde autoriteiten verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

3.   Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten uitwisseling van vertrouwelijke informatie plaatsvindt. De aldus uitgewisselde informatie valt onder het beroepsgeheim waaraan alle personen gebonden zijn die werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen.

4.   De lidstaten mogen samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten met de bevoegde autoriteiten of instanties van derde landen die volgens hun wetgeving in staat zijn om taken uit te voeren die artikel 24 van deze richtlijn de bevoegde autoriteiten toewijst. Met betrekking tot die uitwisseling van gegevens gelden ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim als de in dit artikel bedoelde. Een dergelijke uitwisseling van gegevens moet bestemd zijn voor de vervulling van de toezichthoudende taak van de bedoelde autoriteiten of instanties. Gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat mogen alleen openbaar worden gemaakt met de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd.

Artikel 26

Conservatoire maatregelen

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat van ontvangst tot de bevinding komt dat de uitgevende instelling of de houder van aandelen of andere financiële instrumenten, of wanneer de persoon of entiteit als bedoeld in artikel 10, onregelmatigheden heeft begaan, of haar, respectievelijk zijn verplichtingen niet is nagekomen, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze bevindingen in kennis.

2.   Wanneer de uitgevende instelling of de houder van aandelen of andere financiële instrumenten in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, inbreuk blijft plegen op de betreffende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, overeenkomstig artikel 3, lid 2, alle passende maatregelen ter bescherming van de beleggers. De Commissie wordt zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte gesteld.

HOOFDSTUK VI

UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 27

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 2001/528/EG ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit, met dien verstande dat de volgens deze procedure vastgestelde uitvoeringsmaatregelen de essentiële bepalingen van deze richtlijn niet mogen wijzigen.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4.   Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen wordt uiterlijk op 20 januari 2009 de toepassing van de in deze richtlijn vervatte bepalingen met betrekking tot de vaststelling van technische voorschriften en besluiten volgens de in lid 2 bedoelde procedure opgeschort. Op voorstel van de Commissie kunnen het Europees Parlement en de Raad besluiten de desbetreffende bepalingen te verlengen volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, waartoe zij deze vóór het verstrijken van de periode van vier jaar aan een nieuw onderzoek onderwerpen.

Artikel 28

Sancties

1.   Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties op te leggen, dragen de lidstaten er zorg voor dat overeenkomstig hun nationale wetgeving ten minste passende administratieve maatregelen of civielrechtelijke en/of administratiefrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd aan de verantwoordelijke personen indien de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen niet zijn nageleefd. De lidstaten zorgen ervoor dat deze maatregelen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteit iedere maatregel of sanctie die is opgelegd voor schending van de krachtens deze richtlijn aangenomen bepalingen aan het publiek mag bekendmaken, tenzij die bekendmaking de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen of de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen.

Artikel 29

Recht van beroep

De lidstaten dragen er zorg voor dat tegen besluiten die worden genomen uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep open staat bij de rechter.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van artikel 5, lid 3, kan de lidstaat van herkomst de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde uitgevende instellingen voor het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2006 ontheffen van de verplichting financiële overzichten overeenkomstig die verordening openbaar te maken.

2.   Onverminderd het bepaalde in artikel 12, lid 2, stelt een aandeelhouder de uitgevende instelling uiterlijk twee maanden na de in artikel 31, lid 1, bedoelde datum overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 13, in kennis van het percentage van de stemrechten en het kapitaal dat hij op die datum in uitgevende instellingen bezit, tenzij hij vóór die datum reeds kennis heeft gegeven van gelijkwaardige informatie.

Onverminderd het bepaalde in artikel 12, lid 6, maakt een uitgevende instelling op haar beurt uiterlijk drie maanden na de in artikel 31, lid 1, bedoelde datum de in het kader van deze kennisgevingen ontvangen informatie openbaar.

3.   Wanneer een uitgevende instelling is gevestigd in een derde land, kan de lidstaat van herkomst deze instelling ontheffen van de verplichting om overeenkomstig artikel 4, lid 3, haar financiële overzichten en overeenkomstig artikel 4, lid 5, haar jaarverslagen op te stellen, doch alleen met betrekking tot de obligaties die vóór 1 januari 2005 tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, en op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst officieel verklaart dat de jaarlijkse financiële overzichten die zijn opgesteld door uitgevende instellingen van een dergelijk derde land, een getrouw beeld geven van de activa en passiva, de financiële positie en de resultaten;

b)

het derde land waar de uitgevende instelling is gevestigd de toepassing van de internationale standaarden voor jaarrekeningen in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 niet verplicht heeft gesteld; en

c)

de Commissie geen besluit heeft genomen overeenkomstig artikel 23, lid 4, onder ii), over de gelijkwaardigheid tussen de bovengenoemde standaarden voor jaarrekeningen, en

de standaarden neergelegd in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het derde land waar de uitgevende instelling is gevestigd, of

de standaarden voor jaarrekeningen van een derde land tot naleving waarvan een dergelijke uitgevende instelling zich heeft verbonden.

4.   De lidstaat van herkomst kan uitgevende instellingen gedurende tien jaar, gerekend vanaf 1 januari 2005, ontheffen van de verplichting om overeenkomstig artikel 5 halfjaarlijkse financiële verslagen openbaar te maken, doch uitsluitend met betrekking tot obligaties die vóór 1 januari 2005 zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de Gemeenschap, en op voorwaarde dat de lidstaat van herkomst op het moment van de toelating van deze obligaties besloten had zulke uitgevende instellingen in aanmerking te laten komen voor de ontheffing waarin artikel 27 van Richtlijn 2001/34/EG voorziet.

Artikel 31

Omzetting

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om vóór 20 januari 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 1, artikel 8, lid 2, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 6, of artikel 30 maatregelen nemen, stellen zij de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van die maatregelen in kennis.

Artikel 32

Wijzigingen

Met ingang van de in artikel 31, lid 1, genoemde datum wordt Richtlijn 2001/34/EG als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 1 worden de punten g) en h) geschrapt;

2.

artikel 4 wordt geschrapt;

3.

in artikel 6 wordt lid 2 geschrapt;

4.

artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten kunnen de uitgevende instellingen van tot de officiële notering toegelaten effecten aanvullende verplichtingen opleggen, mits deze aanvullende verplichtingen algemeen toepasselijk zijn voor alle uitgevende instellingen of per categorie van uitgevende instellingen.”;

5.

de artikelen 65 tot en met 97 worden geschrapt;

6.

de artikelen 102 en 103 worden geschrapt;

7.

in artikel 107 wordt lid 3, tweede alinea, geschrapt;

8.

artikel 108, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt a), wordt de zinsnede „en de periodieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen zijn toegelaten” geschrapt;

b)

punt b) wordt geschrapt,

c)

in punt c), wordt punt iii) geschrapt,

d)

punt d), wordt geschrapt.

Verwijzingen naar de ingetrokken bepalingen gelden als verwijzingen naar de bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 33

Toetsing

Uiterlijk op 30 juni 2009 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze richtlijn waarin tevens aandacht wordt besteed aan de juistheid van het beëindigen van de ontheffing voor bestaande obligaties na de periode van 10 jaar als bepaald in artikel 30, lid 4, alsmede aan de mogelijke gevolgen daarvan voor de Europese financiële markten.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 december 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 128.

(2)  PB C 242 van 9.10.2003, blz. 6.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 2 december 2004.

(4)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(5)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 45. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/8/EG (PB L 3 van 7.1.2004, blz. 33).

(7)  PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/71/EG.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(12)  PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/39/EG.

(13)  PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/69/EG van de Commissie (PB L 125 van 28.4.2004, blz. 44).

(14)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 2003.

(15)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 17.7.2003, blz. 16).

(16)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG.

(17)  PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/39/EG.

(18)  Noot: De titel is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het EG-Verdrag overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; oorspronkelijk werd er naar artikel 58 van het Verdrag verwezen.

(19)  PB L 65 van 14.3.1968, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 221 van 4.9.2003, blz. 13).