ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 378

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
23 december 2004


Inhoud

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Raad

 

*

2004/869/EG:
Besluit van de raad van 24 februari 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

1

 

*

2004/870/EG:
Besluit van de raad van 29 april 2004 betreffende de sluiting van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan

22

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 378/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 24 februari 2004

betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

(2004/869/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 175, lid 1, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het behoud en duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor landbouwonderzoek en plantenveredeling zijn van cruciaal belang voor de wereldvoedselzekerheid en een duurzame landbouw.

(2)

De Gemeenschap is lid van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).

(3)

Het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw („het Internationaal Verdrag”) werd op 3 november 2001 in Rome door de FAO-conferentie aangenomen.

(4)

De Europese Gemeenschap en haar lidstaten hebben het Internationaal Verdrag op 6 juni 2002 ondertekend.

(5)

Het Internationaal Verdrag verschaft een juridisch bindend algemeen kader voor het behoud op lange termijn van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, alsmede een multilateraal stelsel waarbij alle partijen bij het Verdrag niet alleen toegang hebben tot die hulpbronnen, maar ook kunnen delen in de commerciële en andere voordelen van het gebruik ervan.

(6)

De instandhouding en het duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor landbouwonderzoek en plantenveredeling zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van de landbouwproductie en voor het behoud van de biodiversiteit in de landbouw.

(7)

Het Internationaal Verdrag vergemakkelijkt de toegang tot plantgenetische hulpbronnen in een multilateraal stelsel en bevordert aldus de technische vooruitgang in de landbouw in overeenstemming met artikel 33 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(8)

Overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is het gemeenschappelijk milieubeleid erop gericht bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu.

(9)

Bij Besluit 93/626/EEG van de Raad (2) heeft de Gemeenschap het Verdrag inzake biologische diversiteit onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties gesloten. De maatregelen tot behoud van de biodiversiteit in de landbouw, die in het Internationaal Verdrag zijn opgenomen, zullen de doelstellingen van het Verdrag inzake biologische diversiteit bevorderen.

(10)

In artikel 26 van het Internationaal Verdrag is bepaald dat dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en dat de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de directeur-generaal van de FAO.

(11)

De gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten en het beginsel van eenheid bij de internationale vertegenwoordiging van de Gemeenschap pleiten ervoor dat de Gemeenschap en haar lidstaten gezamenlijk optreden en gelijktijdig de akten van bekrachtiging of goedkeuring van het Internationaal Verdrag neerleggen.

(12)

Om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap en haar lidstaten zo snel als mogelijk na de inwerkingtreding van het Internationaal Verdrag hun plaats kunnen innemen in het bestuursorgaan van het Internationaal Verdrag, streven de lidstaten ernaar hun interne procedures voor de goedkeuring ervan onverwijld te voltooien.

(13)

Het Internationaal Verdrag, dat aan dit besluit is gehecht, dient dan ook namens de Gemeenschap te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

Het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw („het Internationaal Verdrag”), dat door de FAO-Conferentie tijdens haar 31e zitting in november 2001 werd aangenomen, wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van het Internationaal Verdrag is als bijlage A bij dit besluit gevoegd.

Artikel 2

1.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om namens de Gemeenschap de in bijlage B bij dit besluit opgenomen akte van goedkeuring en de in bijlage C bij dit besluit opgenomen verklaringen neer te leggen bij de directeur-generaal van de FAO, zoals bepaald in de artikelen 26 en 34 van het Internationaal Verdrag.

2.   De lidstaten streven naar de noodzakelijke stappen om hun akten van ratificatie of goedkeuring gelijktijdig met die van de Europese Gemeenschap en de andere lidstaten neer te leggen, en voor zover mogelijk niet later dan 31 maart 2004.

3.   Indien op de genoemde datum een of meer lidstaten niet in staat zijn om hun akten van goedkeuring neer te leggen, mogen de Gemeenschap en de andere lidstaten verder gaan met de neerleggging van hun akten.

Artikel 3

1.   In procedures voor de regeling van geschillen overeenkomstig artikel 22 van het Internationaal Verdrag wordt de Gemeenschap door de Commissie vertegenwoordigd.

2.   Wanneer de Gemeenschap of een of meer van haar lidstaten partij zijn bij hetzelfde geschil of betrokken zijn bij verschillende geschillen over dezelfde of soortgelijke rechtsvragen, komen de Commissie en de betrokken lidstaten samen voor hun belangen op, waarbij zij in overeenstemming met de communautaire en nationale bevoegdheden een samenhangende juridische en feitelijke argumentatie opbouwen.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

J. WALSH


(1)  Advies uitgebracht op 29 januari 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1.


BIJLAGE A

INTERNATIONAAL VERDRAG

inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

PREAMBULE

DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERTUIGD van het speciale karakter van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, hun bijzondere kenmerken en problemen, die bijzondere oplossingen vereisen;

VERONTRUST door de voortdurende achteruitgang van die hulpbronnen;

ZICH BEWUST VAN het feit dat plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw de gezamenlijke zorg zijn van alle landen, gezien het feit dat zij allemaal in hoge mate afhankelijk zijn van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw uit andere landen;

ERKENNEND dat het behouden, exploreren, verzamelen, karakteriseren, evalueren en documenteren van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van wezenlijk belang zijn voor het bereiken van de doelstellingen van de Verklaring van Rome inzake de Wereldvoedselzekerheid en het Actieplan van de wereldvoedseltop en voor een duurzame ontwikkeling van de landbouw voor huidige en toekomstige generaties, en dat er een dringende noodzaak bestaat om de capaciteit van de ontwikkelingslanden en de landen met een overgangseconomie te versterken teneinde dergelijke taken te verwezenlijken;

NOTA NEMEND van het feit dat het Wereldactieplan inzake het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw een internationaal overeengekomen referentiekader vormt voor dergelijke activiteiten;

BOVENDIEN ERKENNEND dat plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw de onmisbare grondstof vormen voor genetische veredeling van gewassen, door het selecteren van boeren, klassieke plantenveredeling of moderne biotechnologieën, en dat ze van essentieel belang zijn voor de aanpassing aan onvoorziene veranderingen in het milieu en toekomstige menselijke behoeften;

BEVESTIGEND dat de bijdragen die boeren uit alle streken van de wereld, met name in de gebieden van oorsprong en diversiteit, hebben geleverd, op dit moment leveren en in de toekomst zullen leveren aan behoud, veredeling en beschikbaarheid van deze hulpbronnen, de basis vormen voor de rechten van de boer;

TEVENS BEVESTIGEND dat de in dit Verdrag erkende rechten op behoud, gebruik, uitwisseling en verkoop van op boerderijen bewaarde zaden en ander materiaal voor vermeerdering, en de rechten om deel te nemen aan de besluitvorming met betrekking tot en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, van wezenlijk belang zijn voor de toepassing van de rechten van de boer, en voor het bevorderen van die rechten op nationaal en internationaal niveau;

ERKENNEND dat dit Verdrag en andere voor dit Verdrag relevante internationale overeenkomsten elkaar wederzijds dienen te ondersteunen met het oog op een duurzame landbouw en voedselzekerheid;

BEVESTIGEND dat niets in dit Verdrag dient te worden uitgelegd in de zin dat het een verandering impliceert in de rechten en plichten van de verdragsluitende partijen krachtens andere internationale overeenkomsten;

IN DE MENING dat hetgeen hier is uiteengezet niet bedoeld is om een hiërarchie te creëren tussen dit Verdrag en andere internationale overeenkomsten;

ZICH BEWUST VAN het feit dat in vraagstukken met betrekking tot het beheer van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, de landbouw, het milieu en de handel samenkomen, en overtuigd van het feit dat er synergie tussen deze sectoren dient te bestaan;

ZICH BEWUST VAN hun verantwoordelijkheid jegens huidige en toekomstige generaties om de mondiale diversiteit van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in stand te houden;

ERKENNEND dat in de uitoefening van hun soevereine rechten op plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, de staten wederzijds voordeel kunnen hebben van het creëren van een efficiënt multilateraal systeem om toegang tot een onderhandelde selectie van deze hulpbronnen te vergemakkelijken en voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan eerlijk en billijk te verdelen; en

GELEID DOOR DE WENS een internationaal verdrag te sluiten in het kader van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, hierna FAO te noemen, krachtens artikel XIV van het statuut van de FAO,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

TITEL I

INLEIDING

Artikel 1

Doelstellingen

1.1.   De doelstellingen van dit Verdrag zijn het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan in overeenstemming met het Verdrag inzake biologische diversiteit, ten behoeve van een duurzame landbouw en voedselzekerheid.

1.2.   Deze doelstellingen worden bereikt door een nauw verband te leggen tussen dit Verdrag en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en het Verdrag inzake biologische diversiteit.

Artikel 2

Gebruikte termen

Voor de toepassing van dit Verdrag hebben de hiernavolgende termen de volgende betekenis. De omschrijvingen zijn niet van toepassing op de internationale handel in producten.

„Behoud in situ”: het behoud van ecosystemen en natuurlijke habitats en de instandhouding en het herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gecultiveerde plantensoorten, in de omgeving waarin zij hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld.

„Behoud ex situ”: het behoud van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw buiten hun natuurlijke habitat.

„Plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw”: al het genetisch materiaal van plantaardige oorsprong met een werkelijke of potentiële waarde voor voeding en landbouw.

„Genetisch materiaal”: al het materiaal van plantaardige oorsprong, waaronder het materiaal voor vermenigvuldiging en plantenvermeerdering, dat functionele eenheden van de erfelijkheid bevat.

„Variëteit”: een groep planten binnen één enkele botanische taxon van de laagst bekende rang, die wordt gedefinieerd door de vermeerderende onderscheidende kenmerken en andere genetische kenmerken.

„Verzameling ex situ”: een verzameling plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die buiten hun natuurlijke omgeving in stand wordt gehouden.

„Gebied van oorsprong”: een geografische zone waar een plantensoort, hetzij gecultiveerd hetzij niet-gecultiveerd, voor het eerst haar onderscheidende kenmerken heeft ontwikkeld.

„Gebied met een diversiteit van gewassen”: een geografische zone met een hoog niveau in genetische diversiteit voor gecultiveerde plantensoorten onder in situ-omstandigheden.

Artikel 3

Werkingssfeer

Dit Verdrag heeft betrekking op plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

TITEL II

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 4

Algemene verplichtingen

Elke verdragsluitende partij garandeert dat de in dit Verdrag overeengekomen verplichtingen overeenkomstig haar wetten, reglementen en procedures zijn.

Artikel 5

Instandhouding, exploratie, verzameling, karakterisering, evaluatie en documentatie van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

5.1   Elke verdragsluitende partij dient, overeenkomstig de nationale wetgeving, en zo nodig in samenwerking met andere verdragsluitende partijen, een geïntegreerde aanpak te bevorderen van de exploratie, het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en dient in voorkomende gevallen:

a)

onderzoek te verrichten naar en inventarissen op te stellen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, rekening houdend met de situatie en het variatieniveau van bestaande populaties, met inbegrip van die populaties die gebruikt zouden kunnen worden en, zo nodig, elke bedreiging van die populaties te evalueren;

b)

het verzamelen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en het vergaren van relevante informatie met betrekking tot die hulpbronnen die worden bedreigd of die gebruikt zouden kunnen worden, te bevorderen;

c)

in voorkomende gevallen de inspanningen van boeren en van plaatselijke gemeenschappen om hun plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw op de boerderijen te beheren en in stand te houden, te bevorderen en te ondersteunen;

d)

het behoud in situ te bevorderen van aan gecultiveerde planten verwante niet-gecultiveerde planten en niet-gecultiveerde planten voor de productie van voedingsmiddelen, ook in beschermde gebieden, door onder andere de inspanningen van de plaatselijke en inheemse gemeenschappen te steunen;

e)

samen te werken om de ontwikkeling van een efficiënt en duurzaam systeem voor het behoud ex situ te bevorderen, met passende aandacht voor de noodzaak van een toereikende documentatie, karakterisering, regeneratie en evaluatie, en de verbetering en de overdracht van daartoe gepaste technologieën te bevorderen, met het doel het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te verbeteren;

f)

toezicht te houden op het behoud van de levensvatbaarheid, het variatieniveau en de genetische gaafheid van verzamelingen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

5.2.   De verdragsluitende partijen dienen in voorkomende gevallen maatregelen te treffen om bedreigingen voor plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw tot een minimum terug te dringen of, indien mogelijk, te elimineren.

Artikel 6

Duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen

6.1.   De verdragsluitende partijen dienen passende beleidsmaatregelen en juridische maatregelen uit te werken en te handhaven ter bevordering van het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

6.2.   Voor het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw kunnen met name de volgende maatregelen worden getroffen:

a)

het nastreven van een rechtvaardig landbouwbeleid ter bevordering, waar nodig, van het opzetten en instandhouden van verschillende landbouwsystemen die gunstig zijn voor het duurzame gebruik van landbouwbiologische diversiteit en andere natuurlijke hulpbronnen;

b)

het versterken van onderzoek ter bevordering en instandhouding van biologische diversiteit door zo veel mogelijk de intra- en interspecifieke variatie te vergroten ten gunste van de boeren, met name ten gunste van boeren die hun eigen variëteiten kweken en gebruiken en ecologische beginselen toepassen om de grond vruchtbaar te houden en ziekten, adventieven en schadelijke organismen te bestrijden;

c)

het bevorderen, waar nodig, van initiatieven op het gebied van plantenveredeling waardoor, met de deelname van met name boeren in ontwikkelingslanden, de capaciteit kan worden versterkt om variëteiten te verkrijgen die speciaal zijn aangepast aan de maatschappelijke, economische en ecologische omstandigheden, in het bijzonder in marginale gebieden;

d)

het vergroten van de genetische basis van gewassen en van het scala aan genetische diversiteit die boeren ter beschikking staat;

e)

het bevorderen, waar nodig, van een ruimer gebruik van plaatselijke en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste gewassen, variëteiten en weinig gebruikte soorten;

f)

het ondersteunen, waar nodig, van een ruimer gebruik van een verscheidenheid aan variëteiten en soorten in het beheer, het behoud en het duurzame gebruik van gewassen op boerderijen, en het leggen van nauwe verbanden tussen plantenveredeling en landbouwontwikkeling, om de kwetsbaarheid van gewassen en genetische achteruitgang terug te dringen en een toename te bevorderen van de mondiale productie van voedingsmiddelen die verenigbaar zijn met duurzame ontwikkeling;

g)

het onderzoeken en, waar nodig, wijzigen van het beleid inzake plantenveredeling en regelgeving op het gebied van verkoop van variëteiten en distributie van zaden.

Artikel 7

Nationale verplichtingen en internationale samenwerking

7.1.   Elke verdragsluitende partij dient, waar nodig, in haar beleid en programma's op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling activiteiten op te nemen die betrekking hebben op artikelen 5 en 6, en dient, rechtstreeks of via de FAO en andere relevante internationale organisaties, met andere verdragsluitende partijen samen te werken bij het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

7.2.   De internationale samenwerking dient met name gericht te zijn op:

a)

het ontwikkelen of versterken van de capaciteit van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie met betrekking tot het behoud en duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw;

b)

het stimuleren van internationale activiteiten ter bevordering van behoud, evaluatie, documentatie, genetische verbetering, plantenveredeling en zadenvermeerdering; en, overeenkomstig titel IV, het verspreiden, verschaffen van toegang tot en uitwisselen van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en van passende informatie en technologie;

c)

het in stand houden en versterken van institutionele mechanismen zoals voorzien in titel V;

d)

het toepassen van het financieringsbeleid van artikel 18.

Artikel 8

Technische bijstand

De verdragsluitende partijen komen overeen het verlenen van technische bijstand aan met name verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn of landen met een overgangseconomie, te bevorderen, bilateraal of via relevante internationale organisaties, om de toepassing van dit Verdrag te vergemakkelijken.

TITEL III

RECHTEN VAN DE BOER

Artikel 9

Rechten van de boer

9.1.   De verdragsluitende partijen erkennen de enorme bijdrage die de plaatselijke en inheemse gemeenschappen en boeren uit alle regio's van de wereld, met name van die boeren in de gebieden van oorsprong en gebieden met een diversiteit van gewassen, hebben geleverd en zullen blijven leveren, aan het behoud en de ontwikkeling van plantgenetische hulpbronnen die de basis vormen voor de voedingsmiddelen- en landbouwproductie over de hele wereld.

9.2.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat de verantwoordelijkheid voor het verwezenlijken van de rechten van de boer met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw berust bij de nationale regeringen. Overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van de boeren dient elke verdragsluitende partij, waar nodig en overeenkomstig de nationale wetgeving, passende maatregelen te treffen ter bescherming en bevordering van de rechten van de boer, waaronder:

a)

bescherming van traditionele kennis die van belang is voor plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw;

b)

het recht op billijke deelname aan de verdeling van voordelen die voortvloeien uit het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw;

c)

het recht om op nationaal niveau deel te nemen aan besluitvorming over zaken die betrekking hebben op het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

9.3.   Niets in dit artikel moet worden uitgelegd als een beperking van welk recht dan ook van boeren op behoud, gebruik, uitwisseling en verkoop van zaden of materiaal ter vermeerdering voorbehouden aan boerderijen, overeenkomstig de nationale wetgeving en in voorkomende gevallen.

TITEL IV

MULTILATERAAL SYSTEEM VAN TOEGANG TOT EN VERDELING VAN VOORDELEN

Artikel 10

Multilateraal systeem van toegang tot en verdeling van voordelen

10.1.   In hun betrekkingen met andere staten erkennen de verdragsluitende partijen de soevereine rechten van staten op hun eigen plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en dat de bevoegdheid om te bepalen wie toegang heeft tot die hulpbronnen bij de nationale autoriteiten ligt en onderworpen is aan nationale wetgeving.

10.2.   In de uitoefening van hun soevereine rechten komen de verdragsluitende partijen overeen een efficiënt, doeltreffend en transparant multilateraal systeem te ontwikkelen om de toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te vergemakkelijken, en op een eerlijke en billijke wijze de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van die hulpbronnen te verdelen, op basis van complementariteit en wederzijdse versterking.

Artikel 11

Bereik van het multilateraal systeem

11.1.   Om de doelstellingen van het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan, zoals bepaald in artikel 1, te kunnen bereiken, is het multilateraal systeem van toepassing op de in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, zoals vastgesteld overeenkomstig criteria voor voedselzekerheid en onderlinge afhankelijkheid.

11.2.   Het in artikel 11, lid 1 genoemd multilateraal systeem dient alle in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te bevatten die onder beheer en toezicht van de verdragsluitende partijen staan en publiek domein zijn. Om een zo groot mogelijke toepassing van het multilateraal systeem te bewerkstelligen, verzoeken de verdragsluitende partijen alle overige bezitters van de in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die hulpbronnen te laten opnemen in het multilateraal systeem.

11.3.   De verdragsluitende partijen komen tevens overeen om passende maatregelen te treffen om natuurlijke personen en rechtspersonen in hun ambtsgebied die in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bezitten, aan te moedigen om deze hulpbronnen te laten opnemen in het multilateraal systeem.

11.4.   Binnen twee jaar na inwerkingtreding van het Verdrag dient het bestuursorgaan de vorderingen die gemaakt zijn bij het opnemen in het multilateraal systeem van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 3, te evalueren. Op grond van deze evaluatie beslist het bestuursorgaan of natuurlijke personen en rechtspersonen waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 3, en die genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw niet hebben laten opnemen in het multilateraal systeem, toegang moeten blijven houden tot dit systeem, of dat er andere passende maatregelen dienen te worden getroffen.

11.5.   Het multilateraal systeem moet ook de in aanhangsel I genoemde plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bevatten die in stand worden gehouden in verzamelingen ex situvan de internationale instituten voor landbouwonderzoek van de Adviesgroep inzake internationaal landbouwonderzoek (GCRAI), zoals bepaald in artikel 15, lid 1, onder a), en door andere internationale instellingen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 5.

Artikel 12

Verschaffen van toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw binnen het multilateraal systeem

12.1.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw binnen het multilateraal systeem zoals omschreven in artikel 11, wordt verschaft overeenkomstig de bepalingen in dit Verdrag.

12.2.   De verdragsluitende partijen komen overeen de noodzakelijke juridische maatregelen of andere passende maatregelen te treffen om genoemde toegang te verschaffen aan andere verdragsluitende partijen door middel van het multilateraal systeem. Te dien einde dient genoemde toegang ook te worden verschaft aan natuurlijke personen en rechtspersonen onder jurisdictie van een verdragsluitende partij, met toepassing van het bepaalde in artikel 11, lid 4.

12.3.   Genoemde toegang wordt verschaft op grond van de volgende voorwaarden:

a)

toegang wordt alleen verschaft voor gebruik en behoud voor onderzoek, veredeling en scholing ten behoeve van voeding en landbouw, mits dit doel geen chemische, farmaceutische en/of andere industriële toepassingen inhoudt die niet op voedingsmiddelen noch veevoeder zijn gericht. In het geval van gewassen met meervoudige toepassingen (al dan niet voor voedingsdoeleinden) is het belang van die gewassen voor de voedselzekerheid de bepalende factor voor opneming ervan in het multilateraal systeem en voor het al dan niet beschikbaar zijn voor toegankelijkheid;

b)

toegang wordt prompt verschaft, zonder dat de oorsprong van elk monster hoeft te worden vastgesteld, en kosteloos, of, indien er kosten worden berekend, mogen deze de betreffende minimumkosten niet overtreffen;

c)

alle beschikbare paspoortgegevens en, overeenkomstig geldende wetgeving, alle andere daarmee verband houdende beschikbare niet vertrouwelijke informatie worden verschaft met de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw waarin is voorzien;

d)

ontvangers mogen geen enkel recht op intellectuele eigendom opeisen of andere rechten die een beperking inhouden van de toegang tot de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, of de genetische delen of bestanddelen daarvan, in de vorm zoals ze zijn opgenomen in het multilateraal systeem;

e)

toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zich in de ontwikkelingsfase bevinden, waaronder het materiaal dat boeren aan het ontwikkelen zijn, wordt verschaft gedurende de ontwikkelingsfase, en of deze wordt verschaft wordt bepaald door degene die het materiaal ontwikkelt;

f)

toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die beschermd worden door rechten op intellectuele eigendom of rechten van andere aard, dient in overeenstemming te zijn met relevante internationale overeenkomsten en de vigerende nationale wetgeving;

g)

ontvangers van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw waartoe zij toegang hebben gekregen op grond van het multilateraal systeem, en die die hulpbronnen in stand hebben gehouden, dienen deze hulpbronnen ter beschikking te blijven stellen van het multilateraal systeem, overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag;

h)

onverminderd de overige bepalingen in dit artikel, komen de verdragsluitende partijen overeen dat toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in in situ-omstandigheden wordt verschaft overeenkomstig de nationale wetgeving of, bij het ontbreken hiervan, overeenkomstig voorschriften die het bestuursorgaan kan vaststellen.

12.4.   Te dien einde dient, overeenkomstig het bepaalde in bovengenoemd artikel 12, lid 2, en artikel 12, lid 3, toegang te worden verschaft conform een modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal (MTA), dat moet worden goedgekeurd door het bestuursorgaan en dat de bepalingen van artikel 12, lid 3, onder a), d) en g), dient te bevatten, alsmede de bepalingen met betrekking tot de verdeling van voordelen zoals genoemd in artikel 13, lid 2, onder d), ii), en andere relevante bepalingen in dit Verdrag, alsmede de bepaling dat de ontvanger van de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw dient te eisen dat de voorwaarden van de Overeenkomst inzake overdracht van materiaal van toepassing zijn op de overdracht van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw aan een andere persoon of een ander orgaan, alsmede op alle volgende overdrachten van die plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.

12.5.   De verdragsluitende partijen waarborgen dat in hun rechtstelsel de mogelijkheid bestaat om beroep in te dienen, overeenkomstig toepasselijke wettelijke vereisten, ingeval er zich contractuele geschillen voordoen in het kader van genoemde overeenkomsten inzake overdracht van materiaal, erkennend dat verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomsten uitsluitend betrekking hebben op partijen in die overeenkomsten.

12.6.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat in noodgevallen ten gevolge van rampen toegang tot passende plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van het multilateraal systeem wordt verschaft om een bijdrage te leveren aan het herstel van landbouwsystemen, in samenwerking met de hulpverlenende coördinatoren.

Artikel 13

Verdeling van voordelen in het multilateraal systeem

13.1.   De verdragsluitende partijen erkennen dat de betere toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in het multilateraal systeem op zichzelf een belangrijk voordeel is van het multilateraal systeem, en komen overeen dat voordelen die hieruit voortvloeien op een eerlijke en billijke wijze worden verdeeld overeenkomstig de bepalingen in dit artikel.

13.2.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat voordelen die voortvloeien uit het gebruik, inclusief het commerciële gebruik, van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in het multilateraal systeem, eerlijk en billijk dienen te worden verdeeld door middel van de volgende mechanismen: uitwisseling van informatie, toegang tot en overdracht van technologie, capaciteitsopbouw en verdeling van de voordelen die voortvloeien uit commercialisering, rekening houdend met de activiteiten die de voorkeur genieten in het lopende wereldactieplan en onder leiding van het bestuursorgaan.

a)

Uitwisseling van informatie

De verdragsluitende partijen komen overeen informatie ter beschikking te stellen die, onder andere, bestaat uit catalogi en inventarislijsten, informatie over technologieën, resultaten van technisch, wetenschappelijk en sociaal-economisch onderzoek, waaronder karakterisering, evaluatie en gebruik, met betrekking tot de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die vallen onder het multilateraal systeem. Deze informatie, voorzover niet vertrouwelijk, dient ter beschikking te worden gesteld conform geldende wetgeving en overeenkomstig nationale bevoegdheden. Genoemde informatie dient ter beschikking te worden gesteld aan alle verdragsluitende partijen in dit Verdrag door middel van het informatiesysteem zoals beschreven in artikel 17.

b)

Toegang tot en overdracht van technologie

i)

De verdragsluitende partijen verbinden zich om toegang te verschaffen en/of te vergemakkelijken tot technologieën ten behoeve van het behoud, de karakterisering, de evaluatie en het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die vallen onder het multilateraal systeem. Erkennend dat bepaalde technologieën slechts kunnen worden overgedragen door middel van genetisch materiaal, dienen de verdragsluitende partijen toegang te verschaffen en/of te vergemakkelijken tot die technologieën en dat genetisch materiaal die zijn opgenomen in het multilateraal systeem, en tot veredelde variëteiten en genetisch materiaal dat is ontwikkeld door middel van het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die vallen onder het multilateraal systeem, overeenkomstig de bepalingen in artikel 12. Toegang tot deze technologieën, veredelde variëteiten en genetisch materiaal dient te worden verschaft en/of vergemakkelijkt met inachtneming van de van toepassing zijnde rechten op eigendom en toepasselijke wetgeving inzake toegang, en overeenkomstig nationale bevoegdheden.

ii)

Toegang tot en overdracht van technologie naar landen, in het bijzonder naar ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, dienen te worden gerealiseerd door middel van een aantal maatregelen, zoals het opstellen en in stand houden van thematische, op gewassen gebaseerde, groepen betreffende het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en het deelnemen aan die groepen, alle soorten partnerschappen in onderzoek, ontwikkeling en joint ventures die betrekking hebben op het ontvangen materiaal, verbetering van menselijk potentieel en doelmatige toegang tot onderzoeksfaciliteiten.

iii)

Toegang tot en overdracht van technologieën zoals genoemd onder i) en ii) hierboven, waaronder technologie die wordt beschermd door rechten op intellectuele eigendom, naar verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name naar minder ontwikkelde landen en landen met een overgangseconomie, worden verschaft en/of vergemakkelijkt onder billijke en zeer gunstige voorwaarden, vooral in het geval van technologieën die worden gebruikt bij het behoud, alsmede technologieën ten gunste van boeren in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in minder ontwikkelde landen en landen met een overgangseconomie, en onder gunstige en preferentiële voorwaarden, in geval van wederzijdse overeenstemming, onder andere door middel van partnerschappen voor onderzoek en ontwikkeling in het kader van het multilateraal systeem. Genoemde toegang en overdracht worden verschaft onder voorwaarden die de adequate en doelmatige bescherming van de rechten op intellectuele eigendom erkennen en daarmee in overeenstemming zijn.

c)

Capaciteitsopbouw

Rekening houdend met de behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, die tot uitdrukking worden gebracht in de prioriteit die zij geven aan capaciteitsopbouw met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in hun plannen en programma's, indien van kracht, komen de verdragsluitende partijen met betrekking tot de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in het multilateraal systeem overeen om prioriteit te geven aan: i) het opzetten en/of versterken van programma's voor wetenschappelijk en technisch onderwijs en scholing in het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, ii) het opzetten en versterken van faciliteiten voor behoud en duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, met name in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, en iii) het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, bij voorkeur en indien mogelijk in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, in samenwerking met instellingen in die landen, en het ontwikkelen van capaciteit voor dergelijk onderzoek in sectoren waar dit onderzoek nodig is.

d)

Verdeling van geldopbrengsten en andere voordelen die voortvloeien uit commercialisering

i)

In het kader van het multilateraal systeem komen de verdragsluitende partijen overeen maatregelen te treffen ter verdeling van commerciële voordelen, door de openbare en de particuliere sector te betrekken bij activiteiten die worden omschreven in dit artikel, door middel van partnerschappen en samenwerking, ook met de particuliere sector in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, voor het ontwikkelen van onderzoek en technologie.

ii)

De verdragsluitende landen komen overeen dat in de modelovereenkomst inzake overdracht van materiaal waarnaar wordt verwezen in artikel 12, lid 4, een bepaling dient te worden opgenomen dat een ontvanger die een product op de markt brengt dat een plantgenetische hulpbron is voor voeding en landbouw en dat materiaal bevat uit het multilateraal systeem, een redelijk deel van de voordelen uit de commercialisering van dat product dient te betalen aan het mechanisme waarnaar wordt verwezen in artikel 19, lid 3, onder f), behalve als dat product zonder restricties ter beschikking is gesteld aan anderen voor nader onderzoek en verdere veredeling, in welk geval de ontvanger die het op de markt brengt wordt aangemoedigd om die betaling te verrichten.

Het bestuursorgaan bepaalt op zijn eerste vergadering de hoogte, de vorm en de wijze van betalen, conform handelsgebruik. Het bestuursorgaan kan, indien gewenst, besluiten om verschillende bedragen vast te stellen voor verschillende categorieën ontvangers die genoemde producten op de markt brengen; ook kan het bestuursorgaan beslissen of het nodig is om kleine boeren in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie vrij te stellen van deze betalingen. Het bestuursorgaan kan incidenteel de hoogten van de betalingen herzien om een eerlijke en billijke verdeling van de voordelen te bewerkstelligen, en het kan tevens, binnen een termijn van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van dit Verdrag, bepalen of de bepaling van verplichte betaling in de Overeenkomst inzake overdracht van materiaal ook van toepassing is op die gevallen waarin die op de markt gebrachte producten zonder voorbehoud ter beschikking staan van anderen voor nader onderzoek en verdere veredeling.

13.3.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat voordelen die voortvloeien uit het gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in het multilateraal systeem, in de eerste plaats, direct of indirect, bestemd zijn voor boeren in alle landen, met name in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, die plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in stand houden en duurzaam gebruiken.

13.4.   Het bestuursorgaan dient op zijn eerste vergadering het relevante beleid en de relevante criteria voor specifieke bijstand te bestuderen, in het kader van het overeengekomen financieringsbeleid zoals vastgesteld in artikel 18, voor het behoud van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in ontwikkelingslanden en in landen met een overgangseconomie, die een belangrijke bijdrage leveren aan de diversiteit van in het multilateraal systeem opgenomen plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en/of specifieke behoeften hebben.

13.5.   De verdragsluitende partijen erkennen dat het vermogen om het Wereldactieplan volledig toe te passen, in het bijzonder van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, in hoge mate afhangt van de doelmatige toepassing van dit artikel en van het financieringsbeleid zoals bepaald in artikel 18.

13.6.   De verdragsluitende partijen dienen modaliteiten van een strategie inzake vrijwillige bijdragen voor verdeling van voordelen te onderzoeken, waarbij voedselproducerende landen die voordeel hebben van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw dienen mee te werken aan het multilateraal systeem.

TITEL V

COMPONENTEN VAN BIJSTAND

Artikel 14

Wereldactieplan

Erkennend dat het lopende Wereldactieplan voor het behoud en duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van belang is voor dit Verdrag, dienen de verdragsluitende partijen de doelmatige toepassing ervan te stimuleren, met name door middel van nationale maatregelen en waar nodig door middel van internationale samenwerking, om een coherent kader te scheppen ter bevordering van, met name, het ontwikkelen van capaciteit, overdracht van technologie en uitwisseling van informatie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13.

Artikel 15

Verzamelingen ex situ van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bij internationale centra voor landbouwonderzoek van de Adviesgroep internationaal landbouwonderzoek en andere internationale instellingen

15.1.   De verdragsluitende partijen erkennen het belang voor dit Verdrag van de verzamelingen ex situ van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bij internationale instituten voor landbouwonderzoek (IARC's) van de Adviesgroep inzake internationaal landbouwonderzoek (CGIAR). De verdragsluitende partijen doen een beroep op de IARC's om overeenkomsten te sluiten met het bestuursorgaan met betrekking tot die verzamelingen ex situ op grond van de volgende voorwaarden:

a)

plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in aanhangsel I van dit Verdrag en die bij de IARC's worden bewaard, worden ter beschikking gesteld overeenkomstig de bepalingen in titel IV van dit Verdrag;

b)

plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw anders dan die welke zijn opgenomen in aanhangsel I van dit Verdrag, die zijn verzameld vóór het in werking treden van het Verdrag en die worden bewaard door de IARC's, dienen ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig de bepalingen van de momenteel geldende Overeenkomst inzake overdracht van materiaal ter navolging van overeenkomsten tussen de IARC's en de FAO. Het bestuursorgaan zal deze Overeenkomst inzake overdracht van materiaal uiterlijk op de tweede gewone vergadering, in overleg met de IARC's, wijzigen overeenkomstig de relevante bepalingen van dit Verdrag, met name de artikelen 12 en 13, en op grond van de volgende voorwaarden:

i)

de IARC's dienen het bestuursorgaan met regelmatige tussenpozen op de hoogte te houden van de Overeenkomsten inzake overdracht van materiaal die worden gesloten, overeenkomstig een door het bestuursorgaan vastgesteld tijdschema;

ii)

verdragsluitende partijen op wier grondgebied de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw werden verzameld onder in situ-omstandigheden, dienen, op verzoek, monsters van die plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te ontvangen, zonder een Overeenkomst inzake overdracht van materiaal;

iii)

voordelen die voortvloeien uit bovenstaande Overeenkomst inzake overdracht van materiaal en die toekomen aan het in artikel 19, lid 3, onder f), genoemde mechanisme, zijn met name bestemd voor het behoud en het duurzame gebruik van die plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, in het bijzonder in nationale en regionale programma's in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, met name in gebieden met een diversiteit aan gewassen en in de minst ontwikkelde landen;

iv)

de IARC's dienen gepaste maatregelen te treffen, overeenkomstig hun capaciteit, om de bepalingen van de Overeenkomsten inzake overdracht van materiaal doelmatig te kunnen nakomen en dienen het bestuursorgaan direct op de hoogte te stellen van niet-nakoming;

c)

de IARC's erkennen de bevoegdheid van het bestuursorgaan om algemene aanwijzingen te geven inzake verzamelingen ex situ die door hen worden bewaard en die vallen onder de bepalingen van dit Verdrag;

d)

de wetenschappelijke en technische faciliteiten waar die verzamelingen ex situ worden bewaard, blijven onder het gezag van de IARC's, die verplicht zijn om die verzamelingen ex situ te beheren en te besturen overeenkomstig internationaal aanvaarde normen, in het bijzonder de regelgeving inzake genenbanken die zijn geratificeerd door de Commissie genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO;

e)

indien een IARC daarom verzoekt, dient de secretaris zich in te spannen om de gepaste technische bijstand te verlenen;

f)

de secretaris heeft te allen tijde recht van toegang tot de faciliteiten, en het recht om alle daar verrichte activiteiten die rechtstreeks verband houden met het behoud en de uitwisseling van materiaal zoals vermeld in dit artikel, te controleren;

g)

indien het correcte behoud van deze verzamelingen ex situ bij de IARC's wordt bemoeilijkt of bedreigd door wat voor omstandigheid dan ook, waaronder overmacht, dient de secretaris, met toestemming van het gastland, zo veel mogelijk bijstand te verlenen bij de evacuatie of overdracht ervan.

15.2.   De verdragsluitende partijen komen overeen toegang tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die zijn opgenomen in aanhangsel I in het multilateraal systeem, te verschaffen aan IARC's van de CGIAR die overeenkomsten hebben gesloten met het bestuursorgaan conform dit Verdrag. Genoemde centra worden opgenomen in een lijst die de secretaris dient bij te houden en die op verzoek ter beschikking dient te worden gesteld aan de verdragsluitende partijen.

15.3.   Materiaal anders dan het genoemde in aanhangsel I, dat de IARC's ontvangen en bewaren na inwerkingtreding van dit Verdrag, dient beschikbaar te zijn voor toegang onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met wederzijds overeengekomen voorwaarden door de IARC's die het materiaal ontvangen, met het land van oorsprong van die hulpbronnen of het land dat deze hulpbronnen heeft ontvangen overeenkomstig het Verdrag inzake biologische diversiteit of andere toepasselijke wetgeving.

15.4.   De verdragsluitende partijen worden aangemoedigd om IARC's die overeenkomsten met het bestuursorgaan hebben gesloten, toegang te verschaffen, onder wederzijds overeengekomen voorwaarden, tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw die niet worden genoemd in aanhangsel I en die van belang zijn voor de programma's en activiteiten van de IARC's.

15.5.   Het bestuursorgaan dient zich tevens in te spannen om overeenkomsten te sluiten voor de in dit artikel genoemde doeleinden met andere relevante internationale instellingen.

Artikel 16

Internationale netwerken van plantgenetische hulpbronnen

16.1.   De bestaande samenwerking in internationale netwerken van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw zal worden bevorderd of verder ontwikkeld op basis van bestaande overeenkomsten en overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, teneinde een zo groot mogelijk bereik van deze hulpbronnen te bewerkstelligen.

16.2.   De verdragsluitende partijen zullen, waar nodig, alle relevante instellingen, waaronder gouvernementele instellingen, particuliere instellingen, niet-gouvernementele instellingen, onderzoeksinstituten, instituten voor plantenveredeling en andere instituten, aanmoedigen om deel te nemen aan de internationale netwerken.

Artikel 17

Wereldwijd informatiesysteem inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

17.1.   De verdragsluitende partijen dienen samen te werken bij de ontwikkeling en versterking van een wereldwijd informatiesysteem om, uitgaande van bestaande informatiesystemen, uitwisseling van gegevens over wetenschappelijke, technische en ecologische zaken met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw te vergemakkelijken, in het vooruitzicht dat die uitwisseling van informatie zal bijdragen tot het delen van de voordelen door informatie over plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw ter beschikking te stellen van alle verdragsluitende partijen. Voor het ontwikkelen van het wereldwijd informatiesysteem zal de medewerking worden gevraagd van het uitwisselingsmechanisme van het Verdrag inzake biologische diversiteit.

17.2.   Op grond van kennisgeving door de verdragsluitende partijen en ter bescherming van het materiaal, dient vroegtijdig te worden gewaarschuwd voor gevaren die het doelmatig behoud van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw bedreigen.

17.3.   De verdragsluitende partijen zullen samenwerken met de Commissie genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO bij de periodieke herbeoordeling van de situatie van de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw wereldwijd, teneinde het in artikel 14 genoemde Wereldactieplan te kunnen actualiseren.

TITEL VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 18

Financiële middelen

18.1.   De verdragsluitende partijen verplichten zich om een financieringsbeleid te voeren voor de toepassing van dit Verdrag overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

18.2.   De doelstellingen van het financieringsbeleid zijn het versterken van beschikbaarheid, doorzichtigheid, efficiëntie en doelmatigheid van het verstrekken van financiële middelen om activiteiten in het kader van dit Verdrag te kunnen uitvoeren.

18.3.   Om middelen vrij te maken voor activiteiten, plannen en programma's die de voorkeur genieten, met name in ontwikkelingslanden en in landen met een overgangseconomie, en rekening houdend met het Wereldactieplan, dient het bestuursorgaan periodiek een doelstelling te formuleren voor deze financiering.

18.4.   Overeenkomstig dit financieringsbeleid:

a)

dienen de verdragsluitende partijen in de bestuursorganen van relevante internationale mechanismen, fondsen en organen de noodzakelijke en passende maatregelen te treffen om te waarborgen dat gepaste prioriteit en aandacht wordt gegeven aan de doelmatige toewijzing van te verwachten en overeengekomen middelen voor de toepassing van plannen en programma's in het kader van dit Verdrag;

b)

de mate waarin verdragsluitende landen die ontwikkelingslanden zijn en verdragsluitende partijen die landen met een overgangseconomie zijn op doelmatige wijze hun verplichtingen krachtens dit Verdrag nakomen, is afhankelijk van de doelmatige toewijzing, in het bijzonder door de verdragsluitende partijen die ontwikkelde landen zijn, van de in dit artikel genoemde financiële middelen. Verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn en verdragsluitende partijen die landen met een overgangseconomie zijn dienen in hun eigen plannen en programma's gepaste prioriteit te geven aan het ontwikkelen van hun capaciteit met betrekking tot plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw;

c)

verdragsluitende partijen die ontwikkelde landen zijn verstrekken tevens financiële middelen, en verdragsluitende partijen die ontwikkelingslanden zijn en verdragsluitende partijen die landen met een overgangseconomie zijn benutten die financiële middelen voor de toepassing van dit Verdrag via bilaterale, regionale en multilaterale kanalen. In die kanalen dient het in artikel 19, lid 3, onder f), genoemde mechanisme te worden opgenomen;

d)

elke verdragsluitende partij verplicht zich ertoe nationale activiteiten te ontplooien en financiële middelen voor die activiteiten te verstrekken ten behoeve van het behoud en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, overeenkomstig de nationale capaciteit en de financiële middelen van die partij. De verstrekte financiële middelen mogen niet worden aangewend voor doeleinden die strijdig zijn met dit Verdrag, in het bijzonder in sectoren die verband houden met de internationale handel in producten;

e)

de verdragsluitende partijen komen overeen dat de financiële voordelen die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 13, lid 2, onder d), onderdeel vormen van het financieringsbeleid;

f)

vrijwillige bijdragen kunnen ook worden gegeven door verdragsluitende partijen, de particuliere sector, rekening houdend met de bepalingen in artikel 13, niet-gouvernementele instanties en andere bronnen. De verdragsluitende partijen komen overeen dat het bestuursorgaan de modaliteiten van een beleid om dergelijke bijdragen te stimuleren onderzoekt.

18.5.   De verdragsluitende partijen komen overeen dat prioriteit wordt gegeven aan de tenuitvoerlegging van plannen en programma's die zijn overeengekomen voor boeren in ontwikkelingslanden, met name in landen die het minst ontwikkeld zijn en landen met een overgangseconomie, die op duurzame wijze plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw in stand houden en gebruiken.

TITEL VII

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 19

Bestuursorgaan

19.1.   Ten behoeve van dit Verdrag wordt een bestuursorgaan samengesteld, bestaande uit alle verdragsluitende partijen.

19.2.   Alle besluiten van het bestuursorgaan dienen met algemene stemmen te worden genomen, tenzij eenstemmigheid wordt bereikt over een andere wijze van besluitvorming over bepaalde maatregelen, met dien verstande dat altijd eenstemmigheid is vereist met betrekking tot de artikelen 23 en 24.

19.3.   De taken van het bestuursorgaan bestaan uit het bevorderen van de volledige toepassing van dit Verdrag, rekening houdend met de doelstellingen ervan, en in het bijzonder:

a)

het geven van aanwijzingen en algemene richtsnoeren met betrekking tot het toezicht op en de goedkeuring van aanbevelingen die nodig zijn voor de toepassing van dit Verdrag, en in het bijzonder voor de werking van het multilateraal systeem;

b)

het goedkeuren van plannen en programma's voor de toepassing van dit Verdrag;

c)

het bij de eerste vergadering goedkeuren en periodiek herzien van het financieringsbeleid voor de toepassing van dit Verdrag, overeenkomstig de bepalingen in artikel 18;

d)

het goedkeuren van de begroting voor dit Verdrag;

e)

het onderzoeken van de mogelijkheid om, mits men beschikt over de noodzakelijke middelen, de eventueel noodzakelijke hulporganen op te zetten met hun respectieve mandaten en in de respectieve samenstelling;

f)

het opzetten, waar nodig, van een passend mechanisme, zoals bijvoorbeeld een fiduciaire rekening, om de financiële middelen die op die rekening worden gestort voor de toepassing van dit Verdrag te innen en te gebruiken;

g)

het opzetten en handhaven van samenwerking met andere relevante internationale organisaties en verdragsorganen, waaronder de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, met betrekking tot kwesties die in dit Verdrag zijn opgenomen, waaronder deelname van die organisaties aan het financieringsbeleid;

h)

het bestuderen en zo nodig goedkeuren van wijzigingen van dit Verdrag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 23;

i)

het bestuderen en zo nodig goedkeuren van wijzigingen van de aanhangsels bij dit Verdrag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24;

j)

het bestuderen van de modaliteiten van een beleid om vrijwillige bijdragen te stimuleren, met name met betrekking tot de artikelen 13 en 18;

k)

het bekleden van alle andere functies die noodzakelijk zouden kunnen zijn voor het bereiken van de doelstellingen van dit Verdrag;

l)

het nota nemen van relevante besluiten van de Conferentie van partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit en van andere belangrijke internationale organisaties en verdragsorganen;

m)

het zo nodig informeren van de Conferentie van partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere relevante internationale organisaties en verdragsorganen over zaken die betrekking hebben op de toepassing van dit Verdrag;

n)

het goedkeuren van de bepalingen van overeenkomsten met de IARC's en andere internationale instellingen op grond van artikel 15 en het bestuderen en wijzigen van de Overeenkomst inzake overdracht van materiaal waarnaar wordt verwezen in artikel 15.

19.4.   Op grond van het bepaalde in artikel 19, lid 6, heeft iedere verdragsluitende partij stemrecht en kan zij op vergaderingen van het bestuursorgaan worden vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger, die kan worden vergezeld door een plaatsvervanger, en door deskundigen en adviseurs. Plaatsvervangers, deskundigen en adviseurs kunnen deelnemen aan de beraadslagingen van het bestuursorgaan maar hebben geen stemrecht, behalve in het geval zij naar behoren bevoegd zijn om de afgevaardigde te vervangen.

19.5.   De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, en elke staat die geen verdragsluitende partij is bij dit Verdrag, kunnen worden vertegenwoordigd in de hoedanigheid van waarnemers bij vergaderingen van het bestuursorgaan. Alle andere organen of instellingen, gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die gekwalificeerd zijn op gebieden die betrekking hebben op behoud en duurzaam gebruik van plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, en die de secretaris te kennen hebben gegeven dat zij vertegenwoordigd willen zijn in de hoedanigheid van waarnemer bij een vergadering van het bestuursorgaan, kunnen worden toegelaten tenzij ten minste een derde van de aanwezige verdragsluitende partijen zich hiertegen verzet. Toelating en deelname van waarnemers zijn onderworpen aan het door het bestuursorgaan goedgekeurd intern reglement.

19.6.   Een organisatie die lid is van de FAO en die verdragsluitende partij is, en de lidstaten van die organisatie van de FAO die verdragsluitende partijen zijn, oefenen hun rechten als lid uit en dienen hun verplichtingen als zodanig na te komen, overeenkomstig, mutatis mutandis, het statuut en het algemeen reglement van de FAO.

19.7.   Het bestuursorgaan dient zijn eigen reglement van orde en financieel reglement, die niet strijdig mogen zijn met dit Verdrag, goed te keuren en zo nodig te wijzigen.

19.8.   Op elke vergadering van het bestuursorgaan is voor het behalen van het quorum de aanwezigheid vereist van afgevaardigden die een meerderheid vertegenwoordigen van de verdragsluitende partijen.

19.9.   Het bestuursorgaan dient minstens een keer per twee jaar gewone vergaderingen te beleggen. Deze vergaderingen moeten zo veel mogelijk samenvallen met de gewone vergaderingen van de Commissie genetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO.

19.10.   Buitengewone vergaderingen van het bestuursorgaan dienen te worden gehouden op elk ander moment dat deze nodig worden geacht, of na een schriftelijk ingediend verzoek van een verdragsluitende partij, mits dit verzoek wordt ondersteund door minstens een derde van de verdragsluitende partijen.

19.11.   Het bestuursorgaan kiest zijn voorzitter en zijn vice-voorzitters (samen het zogenoemde „Bureau”), overeenkomstig zijn reglement van orde.

Artikel 20

Secretariaat

20.1.   De secretaris van het bestuursorgaan wordt benoemd door de algemeen directeur van de FAO, met goedkeuring van het bestuursorgaan. De secretaris wordt bijgestaan door het personeel dat nodig wordt geacht.

20.2.   De secretaris kwijt zich van de volgende taken:

a)

het beleggen van en het verlenen van administratieve bijstand bij vergaderingen van het bestuursorgaan en eventuele andere ondersteunende organen;

b)

het bijstaan van het bestuursorgaan in de uitoefening van zijn functies, in het bijzonder het uitvoeren van concrete taken die het bestuursorgaan hem kan opleggen;

c)

het opstellen van een verslag van de activiteiten van het bestuursorgaan.

20.3.   De secretaris informeert alle verdragsluitende partijen en de directeur-generaal over:

a)

besluiten van het bestuursorgaan, binnen een termijn van 60 dagen na goedkeuring ervan;

b)

informatie die hij ontvangt van verdragsluitende partijen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.

20.4.   De secretaris verschaft documentatie voor de vergaderingen van het bestuursorgaan in de zes talen van de Verenigde Naties.

20.5.   De secretaris werkt samen met andere organisaties en verdragsorganen, waaronder het secretariaat van het Verdrag inzake biologische diversiteit, om de doelstellingen van dit Verdrag te bereiken.

Artikel 21

Naleving

Het bestuursorgaan dient op zijn eerste vergadering doelmatige samenwerkingsprocedures en operationele mechanismen ter bevordering van de naleving van de bepalingen van dit Verdrag en ter behandeling van de gevallen van niet-nakoming te bestuderen en goed te keuren. Deze procedures en mechanismen omvatten zo nodig het houden van toezicht en het geven van advies of bijstand, ook van juridische aard, in het bijzonder aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie.

Artikel 22

Regeling van geschillen

22.1.   Ingeval tussen verdragsluitende partijen een geschil ontstaat betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, trachten de betrokken partijen dit op te lossen door middel van onderhandelingen.

22.2.   Indien de betrokken partijen geen overeenstemming kunnen bereiken door middel van onderhandelingen, kunnen zij gezamenlijk verzoeken om de goede diensten van of bemiddeling door een derde.

22.3.   Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag dan wel bij de toetreding hiertoe kan elke verdragsluitende partij verklaren, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris, dat zij, ten aanzien van een geschil dat niet is opgelost in overeenstemming met artikel 22, lid 1, of artikel 22, lid 2, één van beide of beide hierna te noemen middelen voor geschillenbeslechting als dwingend beschouwt:

a)

arbitrage in overeenstemming met de procedure als vastgelegd in titel 1 van aanhangsel II bij dit Verdrag;

b)

voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof.

22.4.   Indien de partijen bij het geschil niet dezelfde of geen enkele procedure hebben aanvaard in overeenstemming met artikel 22, lid 3, wordt het geschil onderworpen aan conciliatie in overeenstemming met titel 2 van aanhangsel II bij dit Verdrag, tenzij de partijen anders overeenkomen.

Artikel 23

Wijzigingen op het Verdrag

23.1.   Wijzigingen op dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door elke verdragsluitende partij.

23.2.   Wijzigingen op dit Verdrag worden aangenomen op een vergadering van het bestuursorgaan. De tekst van een voorgestelde wijziging op dit Verdrag wordt ten minste zes maanden vóór de vergadering waarop zij ter aanneming wordt voorgelegd, door het secretariaat aan de verdragsluitende partijen medegedeeld.

23.3.   Alle wijzigingen op dit Verdrag mogen uitsluitend met algemene stemmen van de op de vergadering van het bestuursorgaan aanwezige verdragsluitende partijen worden aangenomen.

23.4.   De door het bestuursorgaan aangenomen wijzigingen worden tussen de verdragsluitende partijen die deze hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, van kracht op de negentigste dag na de neerlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door ten minste twee derde van de partijen bij dit Verdrag. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere partij van kracht op de negentigste dag nadat die verdragsluitende partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijzigingen heeft neergelegd.

23.5.   Voor de toepassing van dit artikel zal een akte die is neergelegd door een organisatie die lid is van de FAO niet als additioneel worden beschouwd bij de akten die zijn neergelegd door de lidstaten van die organisatie.

Artikel 24

Aanhangsels

24.1.   De aanhangsels bij dit Verdrag maken een integrerend deel uit van het Verdrag en een verwijzing naar dit Verdrag vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de aanhangsels daarbij.

24.2.   De bepalingen in artikel 23 met betrekking tot wijzigingen op dit Verdrag zijn van toepassing op wijzigingen in de aanhangsels.

Artikel 25

Ondertekening

Dit Verdrag staat open voor ondertekening bij de FAO van 3 november 2001 tot en met 4 november 2004 voor alle leden van de FAO en alle staten die, hoewel zij geen lid zijn van de FAO, lid zijn van de Verenigde Naties, een van haar gespecialiseerde organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.

Artikel 26

Bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring

Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de in artikel 25 vermelde leden en niet-leden van de FAO. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden neergelegd bij de depositaris.

Artikel 27

Toetreding

Dit Verdrag staat open voor toetreding door alle leden van de FAO en alle staten die, hoewel zij geen lid zijn van de FAO, lid zijn van de Verenigde Naties, een van haar gespecialiseerde organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, vanaf de datum waarop het Verdrag is gesloten voor ondertekening. De akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris.

Artikel 28

Inwerkingtreding

28.1.   Behoudens het bepaalde in artikel 29, lid 2, treedt dit Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van de neerlegging van de veertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding mits er minstens 20 akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding zijn neergelegd door leden van de FAO.

28.2.   Voor elk lid van de FAO en elke staat die, hoewel hij niet lid is van de FAO, lid is van de Verenigde Naties, een van haar gespecialiseerde organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt dan wel hiertoe toetreedt, treedt het in werking op de negentigste dag na de datum van neerlegging, overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de veertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door dat lid of die staat.

Artikel 29

Organisaties die lid zijn van de FAO

29.1.   Wanneer een organisatie die lid is van de FAO een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding tot dit Verdrag neerlegt, dient deze organisatie, overeenkomstig het bepaalde in artikel II, lid 7, van het statuut van de FAO, elke verandering met betrekking tot de verdeling van bevoegdheden mede te delen die is aangebracht in de verklaring inzake bevoegdheden die is overgelegd krachtens artikel II, lid 5, van het statuut van de FAO, indien dit nodig is met het oog op haar aanvaarding van dit Verdrag. Elke verdragsluitende partij van dit Verdrag kan te allen tijde een organisatie die lid is van de FAO en die verdragsluitende partij is, verzoeken om mee te delen wie van de organisaties die lid zijn van de FAO en de lidstaten van de FAO verantwoordelijk zijn voor de toepassing van concrete aangelegenheden die worden geregeld in dit Verdrag. De organisatie die lid is van de FAO dient deze informatie binnen een redelijke termijn te verschaffen.

29.2.   Akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring, toetreding of opzegging die zijn neergelegd door een organisatie die lid is van de FAO, worden niet beschouwd als additioneel bij de akten die door haar lidstaten zijn neergelegd.

Artikel 30

Voorbehouden

Ten aanzien van dit Verdrag kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 31

Niet-verdragsluitende partijen

De verdragsluitende partijen dienen elk lid van de FAO of een andere staat die geen verdragsluitende partij is bij dit Verdrag, te stimuleren dit Verdrag te aanvaarden.

Artikel 32

Opzegging

32.1.   Na het verstrijken van twee jaar na de datum waarop dit Verdrag voor een verdragsluitende partij in werking is getreden, kan die verdragsluitende partij te allen tijde het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De depositaris stelt alle verdragsluitende partijen hiervan onverwijld op de hoogte.

32.2.   De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van een jaar na de datum waarop de kennisgeving van opzegging is ontvangen.

Artikel 33

Ontbinding

33.1.   Dit Verdrag wordt automatisch ontbonden indien en wanneer, als gevolg van opzeggingen, het aantal verdragsluitende partijen minder dan 40 bedraagt, tenzij de overige verdragsluitende partijen unaniem anders besluiten.

33.2.   De depositaris stelt de andere verdragsluitende partijen op de hoogte wanneer het aantal verdragsluitende partijen minder dan 40 bedraagt.

33.3.   In geval van ontbinding van het Verdrag wordt de overdracht van goederen geregeld door het door het bestuursorgaan goedgekeurd financieel reglement.

Artikel 34

Depositaris

De directeur-generaal van de FAO is depositaris van dit Verdrag.

Artikel 35

Authentieke teksten

De Engelse, de Arabische, de Chinese, de Spaanse, de Franse en de Russische teksten van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.

Aanhangsel I

LIJST VAN GECULTIVEERDE PLANTENSOORTEN DIE ZIJN OPGENOMEN IN HET MULTILATERAAL SYSTEEM

Voedselgewassen

Gecultiveerde plantensoorten

Soort

Opmerkingen

Broodvrucht

Artocarpus

Alleen broodvrucht

Asperge

Asparagus

 

Haver

Avena

 

Biet

Beta

 

Brassica-soorten

Brassica et al.

Hierin opgenomen zijn de soorten: Brassica, Armoracia, Barbarea, Camelina, Crambe, Diplotaxis, Eruca, Isatis, Lepidium, Raphanobrassica, Raphanus, Rorippa et Sinapis. Het gaat om olieachtige zaden en groenten zoals kool, koolzaad, mosterdplant, tuinkers, raket, radijs en raap. Niet opgenomen is de soort Lepidium meyenii (maca)

Struikerwt

Cajanus

 

Kikkererwt

Cicer

 

Citrusvruchten

Citrus

Waaronder begrepen, als onderstammen, Poncirus en Fortunella

Kokosnoot

Cocos

 

Belangrijkste aronskelkachtigen

Colocasia, Xanthosoma

Belangrijkste aronskelkachtigen: taro, colacase, chou caraïbe, malanga

Wortel

Daucus

 

Yam

Dioscorea

 

Vingergierst

Eleusine

 

Aardbei

Fragaria

 

Zonnebloem

Helianthus

 

Gerst

Hordeum

 

Zoete aardappel

Ipomoea

 

Lathyrus

Lathyrus

 

Linze

Lens

 

Appel

Malus

 

Maniok

Manihot

Alleen Manihot esculenta

Bananenboom, banaan

Musa

Behalve Musa textilis

Rijst

Oryza

 

Parelgierst

Pennisetum

 

Bonen

Phaseolus

Behalve Phaseolus polyanthus

Doperwten

Pisum

 

Rogge

Secale

 

Aardappel

Solanum

Hieronder begrepen de afdeling Tuberosa, behalve Solanum phureja

Aubergine

Solanum

Hieronder begrepen de afdeling Melongena

Sorghum

Sorghum

 

Triticale

Triticosecale

 

Tarwe

Triticum et al.

Hieronder begrepen Agropyron, Elymus en Secale

Tuinboon/Wikke

Vicia

 

Cowpea et al.

Vigna

 

Maïs

Zea

Niet inbegrepen Zea perennis, Zea diploperennis et Zea luxurians


Veevoeder

Geslacht

Soort

Voederpeulvruchten

Astragalus

Chinensis, cicer, arenarius

Canavalia

Ensiformis

Coronilla

Varia

Hedysarum

Coronarium

Lathyrus

Cicera, ciliolatus, hirsutus, ochrus, odoratus, sativus

Lespedeza

Cuneata, striata, stipulacea

Lotus

Corniculatus, subbiflorus, uliginosus

Lupinus

Albus, angustifolius, luteus

Medicago

Arborea, falcata, sativa, scutellata, rigidula, truncatula

Melilotus

Albus, officinalis

Onobrychis

Viciifolia

Ornithopus

Sativus

Prosopis

Affinis, alba, chilensis, nigra, pallida

Pueraria

Phaseoloides

Trifolium

Alexandrinum, alpestre, ambiguum, angustifolium, arvense, agrocicerum, hybridum, incarnatum, pratense, repens, resupinatum, rueppellianum, semipilosum, subterraneum, vesiculosum

Grassen

Andropogon

Gayanus

Agropyron

Cristatum, desertorum

Agrostis

Stolonifera, tenuis

Alopecurus

Pratensis

Arrhenatherum

Elatius

Dactylis

Glomerata

Festuca

Arundinacea, gigantea, heterophylla, ovina, pratensis, rubra

Lolium

Hybridum, multiflorum, perenne, rigidum, temulentum

Phalaris

Aquatica, arundinacea

Phleum

Pratense

Poa

Alpina, annua, pratensis

Tripsacum

Laxum

Andere voedergewassen

Atriplex

Halimus, nummularia

Salsola

Vermiculata

Aanhangsel II

TITEL 1

ARBITRAGE

Artikel 1

De eisende partij stelt de secretaris in kennis van het feit dat de partijen een geschil onderwerpen aan arbitrage overeenkomstig artikel 22. In de kennisgeving dienen te worden vermeld het voorwerp van de arbitrage en met name de artikelen van het Verdrag waarvan de uitlegging of toepassing in het geding zijn. Indien de partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over het voorwerp van het geding voordat de voorzitter van het scheidsgerecht wordt aangewezen, wordt dit bepaald door het scheidsgerecht. De secretaris doet de aldus ontvangen informatie toekomen aan alle verdragsluitende partijen bij dit Verdrag.

Artikel 2

1.   Bij geschillen tussen twee partijen bestaat het scheidsgerecht uit drie leden. Elk der partijen bij het geschil benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidsmannen wijzen in onderlinge overeenstemming de derde scheidsman aan, die als voorzitter van het scheidsgerecht fungeert. Laatstgenoemde mag geen onderdaan zijn van één der partijen bij het geschil, noch zijn vaste woon- of verblijfplaats hebben op het grondgebied van één van die partijen, noch werkzaam zijn in dienst van één van hen, noch zich in enigerlei hoedanigheid met de zaak hebben beziggehouden.

2.   Bij geschillen tussen meer dan twee verdragsluitende partijen, wijzen de partijen met hetzelfde belang gezamenlijk een scheidsman aan.

3.   Een vacature wordt vervuld op de wijze als voorgeschreven voor de aanvankelijke benoeming.

Artikel 3

1.   Indien binnen twee maanden na de benoeming van de tweede scheidsman geen voorzitter van het scheidsgerecht is aangewezen, wijst de directeur-generaal van de FAO op verzoek van een partij bij het geschil de voorzitter aan binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

2.   Indien één van de partijen bij het geschil binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek geen scheidsman heeft benoemd, kan de andere partij hiervan kennisgeving doen aan de directeur-generaal van de FAO, die de aanwijzing verricht binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Artikel 4

Het scheidsgerecht neemt zijn beslissingen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en het internationale recht.

Artikel 5

Tenzij de partijen bij het geding anders overeenkomen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

Artikel 6

Het scheidsgerecht kan op verzoek van één van de partijen bij het geschil essentiële voorlopige maatregelen ter bescherming aanbevelen.

Artikel 7

De partijen bij het geschil dienen de werkzaamheden van het scheidsgerecht te vergemakkelijken en dienen met name, met gebruikmaking van alle hun ter beschikking staande middelen:

a)

aan het scheidsgerecht alle terzake dienende stukken, gegevens en voorzieningen ter beschikking te stellen,

en

b)

het scheidsgerecht in staat te stellen, indien nodig, getuigen en deskundigen op te roepen en hun verklaring te doen optekenen.

Artikel 8

De partijen bij het geschil en de scheidsmannen zijn verplicht het vertrouwelijke karakter te handhaven van alle informatie die zij in vertrouwen hebben ontvangen in de loop van de procedure voor het scheidsgerecht.

Artikel 9

Tenzij het scheidsgerecht anders beslist gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geding. Het scheidsgerecht houdt aantekening van alle kosten en doet een eindoverzicht toekomen aan de partijen bij het geding.

Artikel 10

Een verdragsluitende partij die een belang van juridische aard bij het voorwerp van het geding heeft, dat door de beslissing kan worden geraakt, kan met instemming van het scheidsgerecht interveniëren in de procedure.

Artikel 11

Het scheidsgerecht kan kennis nemen van en uitspraak doen over eisen in reconventie die rechtstreeks verband houden met het voorwerp van het geding.

Artikel 12

Beslissingen van het scheidsgerecht, zowel aangaande de procedure als aangaande de zaak zelve, worden genomen met een meerderheid van stemmen van de leden.

Artikel 13

Indien één van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of verzuimt haar zaak te verdedigen, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en uitspraak te doen. Niet verschijnen of verzuimen de zaak te verdedigen vormt geen beletsel voor de voortgang van de procedure. Alvorens zijn einduitspraak te doen, dient het scheidsgerecht zich ervan te vergewissen dat de eis zowel ten aanzien van de feiten als ten aanzien van het recht gegrond is.

Artikel 14

Het scheidsgerecht doet binnen vijf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het volledig is samengesteld, einduitspraak, tenzij het scheidsgerecht het noodzakelijk acht deze termijn met maximaal vijf maanden te verlengen.

Artikel 15

De einduitspraak van het scheidsgerecht dient uitsluitend betrekking te hebben op het voorwerp van het geding en dient met redenen te zijn omkleed. De namen van de leden die aan de beraadslaging hebben deelgenomen en de datum van de einduitspraak dienen daarin te zijn vermeld. Elk lid van het scheidsgerecht kan een afzonderlijk of afwijkend oordeel aan de einduitspraak hechten.

Artikel 16

De uitspraak is bindend voor de partijen bij het geding. De uitspraak is niet vatbaar voor beroep, tenzij de partijen bij het geschil van tevoren een beroepsprocedure zijn overeengekomen.

Artikel 17

Elk geschil dat tussen de partijen bij het geding mocht ontstaan met betrekking tot de uitlegging of de wijze van tenuitvoerlegging van de einduitspraak kan door één van beide partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.

TITEL 2

CONCILIATIE

Artikel 1

Op verzoek van één van de partijen bij het geding wordt een conciliatiecommissie gevormd. Tenzij de partijen dit anders overeenkomen, bestaat de commissie uit vijf leden, waarvan elke partij er twee benoemt en een voorzitter gezamenlijk door die leden wordt gekozen.

Artikel 2

Bij geschillen tussen meer dan twee partijen, benoemen de partijen die een gemeenschappelijk belang hebben, hun leden van de commissie gezamenlijk. Wanneer twee of meer partijen verschillende belangen hebben of wanneer er onenigheid bestaat omtrent de vraag of zij hetzelfde belang hebben, benoemen zij hun leden afzonderlijk.

Artikel 3

Indien binnen twee maanden na de datum van het verzoek tot vorming van een conciliatiecommissie benoemingen door partijen niet zijn verricht, worden die benoemingen, indien de partij die het verzoek heeft ingediend zulks verzoekt, verricht door de directeur-generaal van de FAO binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Artikel 4

Indien binnen twee maanden na de benoeming van het laatste lid van de conciliatiecommissie geen voorzitter is gekozen, wordt de voorzitter, indien een partij zulks verzoekt, benoemd door de directeur-generaal van de FAO binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Artikel 5

De conciliatiecommissie neemt haar besluiten met een meerderheid van stemmen van haar leden. Zij stelt haar eigen procedureregels vast, tenzij de partijen bij het geschil dit anders overeenkomen. Zij doet een voorstel tot oplossing van het geschil, hetwelk de partijen te goeder trouw in overweging nemen.

Artikel 6

Een verschil van mening omtrent de vraag of de conciliatiecommissie bevoegd is, zal door de commissie worden beslist.


BIJLAGE B

Akte van goedkeuring van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw

De Raad van de Europese Unie verwijst naar het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw, dat in november 2001 door de Conferentie van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) tijdens haar eenendertigste zitting werd aangenomen, en stelt de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties ervan in kennis dat de Europese Gemeenschap hierbij bovengenoemd Verdrag overeenkomstig artikel 26 ervan goedkeurt en zich verplicht de bepalingen van dit Verdrag na te leven.

Datum […]


BIJLAGE C

Verklaringen van de Europese Gemeenschap

De volgende verklaringen worden aan de bij de directeur-generaal van de FAO neergelegde akte van goedkeuring gehecht:

1.

„De Europese Gemeenschap legt artikel 12, lid 3, onder d), van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw uit als wordt hierin erkend dat plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw of de genetische delen of bestanddelen daarvan, die innovatie hebben ondergaan, het voorwerp kunnen zijn van intellectuele-eigendomsrechten, mits aan de voorwaarden voor die rechten is voldaan.”

2.

„Overeenkomstig artikel II, lid 7, van de oprichtingsakte van de FAO verklaart de Europese Gemeenschap dat de verklaring van bevoegdheden die zij op 4 oktober 1994 overeenkomstig artikel II, lid 5, van de oprichtingsakte van de FAO bij de FAO heeft ingediend, van toepassing blijft in het licht van haar goedkeuring van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw.”

3.

„Overeenkomstig artikel 22, lid 3, verklaart de Europese Gemeenschap dat zij, ten aanzien van een geschil dat niet is opgelost in overeenstemming met artikel 22, lid 1, of artikel 22, lid 2, het in artikel 22, lid 3, onder a), genoemde middel voor geschillenbeslechting als dwingend beschouwt.”.


23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 378/22


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 april 2004

betreffende de sluiting van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan

(2004/870/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 133 en 181 juncto artikel 300, lid 2, en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Gemeenschap onderhandelingen gevoerd over een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Pakistan.

(2)

De Overeenkomst is namens de Gemeenschap ondertekend onder voorbehoud van de sluiting ervan.

(3)

Het beleid van de Gemeenschap op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking dient overeenkomstig artikel 177 van het Verdrag, bevorderlijk te zijn voor de duurzame economische en sociale ontwikkeling van ontwikkelingslanden, de harmonieuze geleidelijke integratie ervan in de wereldeconomie en de bestrijding van de armoede in deze landen.

(4)

De Gemeenschap dient, om haar doelstellingen op het gebied van de buitenlandse betrekkingen te verwezenlijken, de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan goed te keuren,

BESLUIT:

Artikel 1

De Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht de kennisgeving bedoeld in artikel 23 van de overeenkomst.

Artikel 3

De Commissie, bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten, vertegenwoordigt de Gemeenschap in de Gemengde Commissie, bedoeld in artikel 16 van de overeenkomst.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 17 van 22.1.1999, blz. 6.


SAMENWERKINGSOVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en samenwerking

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

enerzijds, en

DE REGERING VAN DE ISLAMITISCHE REPUBLIEK PAKISTAN,

anderzijds,

GELET OP de uitstekende betrekkingen en de banden van vriendschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, hierna „de Gemeenschap” te noemen, en de Islamitische Republiek Pakistan, hierna „Pakistan” te noemen,

ERKENNENDE dat het van belang is de banden en betrekkingen tussen de Gemeenschap en Pakistan verder te versterken,

OPNIEUW BEVESTIGENDE het belang dat de Gemeenschap en Pakistan hechten aan de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

GELET OP de Verklaring van Wenen van 1993 en het actieprogramma van de Internationale Conferentie over de Mensenrechten, de Verklaring van Kopenhagen van 1995 inzake sociale ontwikkeling en het bijbehorende actieprogramma, de Verklaring van Peking van 1995 en het actieprogramma van de 4e Wereldvrouwenconferentie, de Verklaring van Rio van 1992 over milieu en ontwikkeling en de Internationale Strategie voor het Vierde Ontwikkelingsdecennium,

GELET OP de grondslagen voor nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en Pakistan die zijn gelegd door de op 16 november 1976 ondertekende Overeenkomst tussen Pakistan en de Gemeenschap,

MET VOLDOENING NOTA NEMEND van de resultaten van die overeenkomst,

GELEID door het gemeenschappelijk verlangen om de betrekkingen tussen de partijen te consolideren, te verdiepen en te diversifiëren op gebieden van wederzijds belang, op basis van gelijkheid, non-discriminatie, wederzijds voordeel en wederkerigheid,

ERKENNENDE het grote belang van sociale ontwikkeling die hand in hand moet gaan met economische ontwikkeling,

ERKENNENDE de noodzaak van ondersteuning van de Pakistaanse inspanningen voor ontwikkeling, met name verbetering van de levensomstandigheden van de arme en achtergestelde bevolkingsgroepen,

GELET OP het belang dat de Gemeenschap en Pakistan hechten aan de bevordering van een evenwichtige demografische groei, de uitroeiing van armoede, milieubescherming en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, waarbij rekening wordt gehouden met het verband tussen milieu en ontwikkeling,

WENSENDE gunstige voorwaarden te scheppen voor een aanzienlijke ontwikkeling en diversificatie van de handel tussen de Gemeenschap en Pakistan, en voor samenwerking op commercieel, economisch, wetenschappelijk, technologisch en cultureel gebied en op het gebied van investeringen,

REKENING HOUDEND MET hun verbintenis het handelsverkeer te doen plaatsvinden overeenkomstig de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie,

ERKENNENDE de specifieke behoeften van ontwikkelingslanden in het kader van de Wereldhandelsorganisatie,

GELET OP de noodzaak om gunstige voorwaarden voor rechtstreekse investeringen te scheppen,

WIJZENDE op hun gemeenschappelijk belang bij bevordering en versterking van regionale samenwerking en de Noord-Zuid-dialoog,

IN DE OVERTUIGING dat de onderlinge betrekkingen zich zo hebben ontwikkeld dat zij verder reiken dan het bestek van de in 1986 gesloten overeenkomst,

DE EUROPESE GEMEENSCHAP:

Guy VERHOFSTADT

Eerste Minister van het Koninkrijk België

Romano PRODI

Voorzitter van de Commissie van de Europese Gemeenschappen

DE REGERING VAN DE ISLAMITISCHE REPUBLIEK PAKISTAN:

Generaal Pervez MUSHARRAF

Chief Executive van de Islamitische Republiek Pakistan

OVEREENSTEMMING HEBBEN BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:

Artikel 1

Grondslag

De eerbiediging van de rechten van de mens en de democratische beginselen, zoals uiteengezet in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, ligt ten grondslag aan het binnenlandse en buitenlandse beleid van de Gemeenschap en van de Islamitische Republiek Pakistan, en vormt een essentieel onderdeel van deze overeenkomst.

Artikel 2

Doelstellingen

De hoofddoelstellingen van deze overeenkomst zijn het bevorderen en ontwikkelen door middel van dialoog en partnerschap van de diverse aspecten van samenwerking tussen de partijen op terreinen die binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden vallen, waarbij de nadruk ligt op volgende punten:

1.

het scheppen van de voorwaarden voor en het bevorderen van de toename en ontwikkeling van de wederzijdse handel tussen de partijen overeenkomstig de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

2.

de Pakistaanse inspanningen voor een algemene en duurzame ontwikkeling te steunen, met inbegrip van economisch en sociaal ontwikkelingsbeleid dat rekening houdt met de arme en achtergestelde bevolkingsgroepen, en vooral met vrouwen in deze groepen, en de inspanningen op weg naar een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen;

3.

de bevordering van investeringen en van de economische, technische en culturele banden in hun wederzijds belang;

4.

de ontwikkeling van de economische capaciteit van Pakistan teneinde de onderlinge samenwerking met de Gemeenschap doelmatiger te doen verlopen.

Artikel 3

Handel en commerciële samenwerking

1.   Binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden hebben de partijen zich ertoe verbonden het handelsverkeer te doen plaatsvinden overeenkomstig de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

2.   De partijen komen overeen de andere partij kennis te geven van de instelling van antidumpingprocedures tegen producten van de andere partij.

Indien een partij een verzoek indient voor overleg over antidumpingprocedures of antisubsidieprocedures, wordt dit verzoek door de andere partij in welwillende overweging genomen en wordt daartoe voldoende gelegenheid geboden, zulks overeenkomstig de WTO-Overeenkomsten inzake de maatregelen tegen invoer met dumping of met subsidiëring.

3.   De partijen komen voorts overeen in het kader van hun huidige wetgeving de uitbreiding en diversificatie van de onderlinge handel te bevorderen. Doel van de samenwerking op dit gebied is ontwikkeling en diversificatie van de onderlinge handel door te streven naar verbetering van de markttoegang.

4.   De partijen streven naar:

a)

de opheffing van de handelsbelemmeringen en de uitvoering van maatregelen ter verbetering van de transparantie, met name door te zijner tijd de niet-tarifaire handelsbelemmeringen af te schaffen, rekening houdend met het werk dat in dit verband door de WTO is gedaan;

b)

binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden de samenwerking op douanegebied tussen de respectieve autoriteiten te verbeteren, vooral wat betreft beroepsopleiding, vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, en het voorkomen, onderzoeken en bestraffen van douane-overtredingen, waaronder frauduleuze praktijken, in overeenstemming met het werk van de Werelddouaneorganisatie;

c)

kwesties op het gebied van douanevervoer/wederuitvoer verder in overweging te nemen;

d)

informatie uit te wisselen over tot wederzijds voordeel strekkende marktmogelijkheden, statistische samenwerking en mededingingskwesties;

e)

te werken aan een passende bescherming van persoonsgegevens.

5.

a)

Pakistan neemt alle nodige maatregelen ter verbetering van de omstandigheden voor een toereikende en doeltreffende bescherming en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele, industriële en commerciële eigendom, overeenkomstig internationale normen;

b)

Tegen het einde van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst, en onverminderd de aangegane verbintenissen in het kader van de TRIPS-overeenkomst, treedt Pakistan toe tot de volgende multilaterale overeenkomsten inzake rechten uit hoofde van de intellectuele, industriële en commerciële eigendom waarbij de lidstaten partij zijn of die de facto door de lidstaten worden toegepast, volgens de relevante bepalingen in deze overeenkomsten:

(i)

Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, laatstelijk gewijzigd in Stockholm (Akte van Stockholm, 1967);

(ii)

Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, laatstelijk gewijzigd in Stockholm (Akte van Stockholm van 1967);

(iii)

Protocol betreffende de Schikking van Madrid inzake de internationale inschrijving van merken (1989);

(iv)

Het Octrooiensamenwerkingsverdrag, gewijzigd in 1984;

c)

Teneinde Pakistan in staat te stellen te voldoen aan bovengenoemde verbintenissen en verplichtingen kan technische bijstand worden verleend.

6.   Binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden komen de partijen overeen dat zij zich zullen inspannen om de informatie-uitwisseling en de toegang tot hun respectieve markten voor overheidsopdrachten op basis van wederkerigheid te verbeteren.

Artikel 4

Ontwikkelingssamenwerking

1.   De partijen erkennen dat de Gemeenschap zou kunnen bijdragen aan de Pakistaanse inspanningen op het gebied van ontwikkeling met het oog op duurzame economische ontwikkeling en maatschappelijke vooruitgang van de bevolking.

Projecten en programma’s in het kader van ontwikkelingssamenwerking zijn met name gericht op gezondheidszorg, onderwijs, ontwikkeling van menselijke hulpbronnen, in het bijzonder voor vrouwen, welzijn van de bevolking, milieu, en plattelandsontwikkeling, en is in het bijzonder gericht op de arme en achtergestelde bevolkingsgroepen.

In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig het beleid van de Gemeenschap, de regelgeving en de beperkingen van de voor samenwerking beschikbare financiële middelen, komen de partijen overeen dat de samenwerking verder wordt ontwikkeld binnen het kader van een duidelijke samenwerkingsstrategie en -dialoog, gericht op het vaststellen van onderling overeengekomen prioriteiten, en op effectiviteit en duurzaamheid.

2.   De partijen erkennen dat er meer aandacht besteed moet worden aan de drugsbestrijding en aan aids, en aan een betere samenwerking, rekening houdend met de op dit terrein door internationale organisaties verrichte werkzaamheden. De partijen bevestigen dat zij vastbesloten zijn om samen te werken op het gebied van de preventie, monitoring en terugdringing van drugsgebruik en aids, met name via de versterking van de gezondheidszorg en de ondersteuning van kernactiviteiten op het gebied van de gezondheidsvoorlichting.

Artikel 5

Samenwerking op milieugebied

1.   De partijen erkennen dat er rekening moet worden gehouden met milieubescherming als onlosmakelijk onderdeel van economische en ontwikkelingssamenwerking. Bovendien onderstrepen zij het belang van milieukwesties en hun wil om samenwerking tot stand te brengen op het gebied van milieubescherming en -verbetering, met speciale nadruk op water-, bodem- en luchtvervuiling, erosie, ontbossing en duurzaam beheer van de natuurlijke rijkdommen, waarbij rekening wordt gehouden met de verrichte werkzaamheden in internationale fora.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan:

a)

duurzaam beheer van de bos-ecosystemen;

b)

bescherming en behoud van natuurlijke wouden;

c)

voorkomen van industriële vervuiling;

d)

bescherming van het stedelijke milieu.

2.   De samenwerking op dit gebied zal zijn toegespitst op:

a)

versterking en verbetering van instellingen voor milieubescherming;

b)

uitbreiding van de wetgeving en aanscherping van de normen;

c)

onderzoek, opleiding en informatie;

d)

het uitvoeren van studies en proefprogramma's en het verschaffen van technische bijstand.

Artikel 6

Economische samenwerking

1.   De partijen verbinden zich ertoe tot wederzijds voordeel de economische samenwerking te stimuleren, overeenkomstig hun respectieve beleid en doelstellingen, en voorzover daartoe de middelen beschikbaar zijn. Zij zullen samen tot wederzijds voordeel en binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, een samenwerkingsstrategie opstellen, waarin de terreinen en prioriteiten voor economische samenwerkingsprogramma’s en -activiteiten worden omschreven.

2.   De partijen komen overeen samen te werken op onderstaande algemene terreinen:

a)

de ontwikkeling van een creatieve, concurrerende economische omgeving in Pakistan door bevordering van het gebruik van know how en technologie uit de Gemeenschap, met inbegrip van ontwerpen, verpakking, normen (zoals consumentennormen en milieunormen), nieuwe materialen en producten;

b)

vergemakkelijking van contacten tussen ondernemers en andere maatregelen ter bevordering van handelstransacties, marktontwikkeling en investeringen;

c)

informatie-uitwisseling over beleid in verband met ondernemingen en het midden- en kleinbedrijf (MKB), vooral met het oog op een verbetering van het ondernemingsklimaat en met het oog op nauwere contacten tussen kleine en middelgrote bedrijven, ter bevordering van de handel en de mogelijkheden voor industriële samenwerking;

d)

het versterken van de managementopleiding in Pakistan teneinde bedrijfsleiders op te leiden die in staat zijn doeltreffend met het Europese handelsmilieu samen te werken;

e)

bevordering van de dialoog tussen Pakistan en de Gemeenschap op het gebied van energiebeleid en technologieoverdracht;

f)

ontwikkeling en verbetering van communicatie, informatie, technologie, landbouw, visserij, mijnbouw en toerisme.

3.   De partijen komen overeen de volgende middelen aan te wenden om hun doelstellingen te bereiken:

a)

uitwisseling van informatie en ideeën;

b)

voorbereiding van studies;

c)

verlening van technische bijstand;

d)

opleidingsprogramma's;

e)

totstandbrenging van banden tussen centra voor onderzoek en opleiding, gespecialiseerde bureaus en ondernemingsorganisaties;

f)

bevordering van investeringen en joint ventures;

g)

institutionele ontwikkeling van openbare en particuliere bureaus en bestuursinstellingen;

h)

toegang tot elkaars bestaande gegevensbanken en ontwikkeling van nieuwe gegevensbanken;

i)

werkvergaderingen en seminars;

j)

uitwisseling van deskundigen.

4.   Binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden komen de partijen overeen een toename van wederzijds voordelige investeringen te bevorderen door het creëren van een gunstiger klimaat voor particuliere investeringen via betere voorwaarden voor de overdracht van kapitaal, en door waar nodig de sluiting van overeenkomsten inzake bevordering en bescherming van investeringen tussen de lidstaten van de Gemeenschap en Pakistan te steunen.

Artikel 7

Industrie en diensten

1.   De partijen streven naar:

a)

vaststelling van de sectoren van de industrie waarop de samenwerking gericht zal zijn en de middelen om industriële samenwerking te bevorderen;

b)

de uitbreiding en diversificatie van Pakistans productie-apparaat in de sectoren industrie en diensten, met inbegrip van de modernisering en hervorming van de openbare sector, waarbij hun samenwerkingsactiviteiten zijn gericht op kleine en middelgrote ondernemingen en stappen worden ondernomen om hun toegang tot kapitaalbronnen, markten en technologieën te vergemakkelijken, vooral met het oog op de bevordering van het handelsverkeer tussen de partijen alsook op markten van derde landen.

2.   Rekening houdend met hun respectieve bevoegdheden ter zake, vergemakkelijken de partijen de toegang tot de beschikbare informatie en kapitaalbronnen, teneinde projecten en werkzaamheden ter bevordering van de samenwerking tussen ondernemingen, zoals joint ventures, onderaanneming, technologie-overdracht, licenties, toegepast onderzoek en franchise, aan te moedigen.

Artikel 8

Landbouw, veeteelt en visserij

De partijen komen overeen samen te werken en de landbouw, veeteelt en visserij te ontwikkelen. In dit kader onderzoeken zij de mogelijkheid van joint ventures bij het oprichten van eenheden voor voedselverwerking, ruimere handelsmogelijkheden en samenwerking op het gebied van landbouwkundig onderzoek.

Artikel 9

Toerisme

De partijen komen overeen samen te werken op het gebied van toerisme, via specifieke maatregelen, zoals informatie-uitwisseling, studies en opleidingsprogramma's, en het bevorderen van investeringen en joint ventures in industriesectoren die verband houden met de toerismesector.

Artikel 10

Energie

De partijen erkennen het belang van de energiesector voor de economische en sociale ontwikkeling en zullen de samenwerking intensiveren, in het bijzonder inzake opwekking, besparing en rationeel gebruik van energie. Deze verbeterde samenwerking omvat planning op het gebied van energie en niet-traditionele energie, waarbij rekening wordt gehouden met de milieuaspecten ervan.

Artikel 11

Regionale samenwerking

1.   De partijen komen overeen dat de samenwerking zich kan uitstrekken tot activiteiten in het kader van samenwerkingsovereenkomsten met andere landen in dezelfde regio, mits dergelijke activiteiten verenigbaar zijn met deze overeenkomst.

2.   Zonder andere gebieden uit te sluiten, schenken de partijen bijzondere aandacht aan de volgende activiteiten:

a)

technische bijstand (diensten van externe deskundigen, opleiding van technici gericht op bepaalde praktische aspecten van de integratie);

b)

bevordering van interregionale handel;

c)

steun voor regionale instellingen en gemeenschappelijke projecten en initiatieven van regionale organisaties zoals de South Asian Association for Regional Cooperation (SAARC) en de Economic Cooperation Organisation (ECO);

d)

studies over (sub)regionale kwesties zoals vervoer, communicatie, milieukwesties en de gezondheid van mens en dier.

Artikel 12

Samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie

In overeenstemming met hun respectieve beleid en bevoegdheden bevorderen de partijen de wetenschappelijke en technologische samenwerking op gebieden van wederzijds belang, via programma’s voor opleiding en gemeenschappelijk onderzoek, contacten tussen onderzoeksinstellingen, informatie-uitwisseling en seminars. De partijen bevorderen de kennisoverdracht en informatie-uitwisseling met betrekking tot onderzoeksprojecten, vooral op het gebied van milieu, informatietechnologie, telecommunicatie, ruimtevaarttechnologie, biotechnologie en mariene biologie.

Artikel 13

Chemische drugsprecursoren en het witwassen van geld

1.   In overeenstemming met hun respectieve bevoegdheden en de wettelijke voorschriften komen de partijen overeen samen te werken ter voorkoming van het misbruik van chemische drugsprecursoren.

2.   De partijen overwegen bijzondere maatregelen ter bestrijding van de illegale teelt en vervaardiging van, en de handel in drugs, verdovende middelen en psychotrope stoffen, evenals maatregelen ter voorkoming en bestrijding van drugsmisbruik. De samenwerking op dit gebied omvat:

a)

bijstand bij opleiding en re-integratie van verslaafden;

b)

maatregelen ter bevordering van alternatieve economische ontwikkeling;

c)

uitwisseling van relevante informatie, waarbij persoonsgegevens adequaat worden beschermd.

Artikel 14

Ontwikkeling van het menselijk potentieel

De partijen zijn het erover eens dat de ontwikkeling van menselijk potentieel een integraal onderdeel vormt van economische en sociale ontwikkeling.

De partijen erkennen dat onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden en het verbeteren van de leefomstandigheden van de arme en achtergestelde bevolkingsgroepen, met bijzondere nadruk op het welzijn van vrouwen en kinderen in deze groepen, zal bijdragen aan het scheppen van een gunstig economisch en sociaal klimaat.

De partijen wijzen op het belang van de inachtneming van de internationaal erkende arbeidsnormen die zijn opgenomen in de desbetreffende instrumenten van de internationale arbeidsorganisatie (ILO), het orgaan dat bevoegd is om deze normen op te stellen en te behandelen, als een belangrijke factor van sociale en economische vooruitgang. Tevens erkennen zij dat economische groei en ontwikkeling, bevorderd door toegenomen handel en verdere handelsliberalisering, bijdragen aan de naleving van deze normen.

Zij verbinden zich tot het bevorderen van de naleving van deze normen en van de discussie tussen de secretariaten van de WTO en van de ILO.

De Gemeenschap zal bijstand verlenen aan programma’s, waaronder ook door het ILO geïnitieerde programma’s, die de Pakistaanse inspanningen op dit terrein ondersteunen.

Artikel 15

Informatie, cultuur en communicatie

In overeenstemming met hun respectieve bevoegdheden werken de partijen samen op het gebied van informatie, cultuur en communicatie, teneinde tot beter wederzijds begrip te komen en de culturele banden aan te halen, onder andere door onderzoek en technische bijstand voor het behoud van het culturele erfgoed.

De partijen erkennen ook het belang van samenwerking op het gebied van de telecommunicatie, de informatiemaatschappij en multimediatoepassingen, die bijdragen aan een grotere economische ontwikkeling en handel.

De partijen zijn van mening dat binnen hun respectieve bevoegdheden de samenwerking op dit gebied onderstaande zaken kan bevorderen:

a)

regelgeving en beleid op het gebied van telecommunicatie;

b)

de ontwikkeling van nieuwe informatietechnologieën en telecommunicatie, waaronder mobiele communicatie;

c)

de informatiemaatschappij, met inbegrip van bevordering van wereldwijde satellietnavigatiesystemen;

d)

multimediatechnologieën voor telecommunicatie;

e)

telematicanetwerken en -toepassingen (vervoer, gezondheidszorg, onderwijs en milieu);

f)

bevordering van investeringen en joint ventures.

Artikel 16

Institutionele aspecten

1.   De partijen komen overeen een Gemengde Commissie op te richten die tot taak heeft:

a)

te zorgen voor de goede werking en uitvoering van deze overeenkomst;

b)

prioriteiten met betrekking tot de doelstellingen van de overeenkomst vast te stellen;

c)

aanbevelingen te doen ter bevordering van de doelstellingen van de overeenkomst,

Er zal een regeling worden vastgesteld met betrekking tot het voorzitterschap van de bijeenkomsten en de instelling van subgroepen.

2.   De Gemengde Commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van beide partijen van een passend hoog niveau. De Gemengde Commissie komt in de regel eenmaal per jaar bijeen, afwisselend in Brussel en in Islamabad, op een door beide partijen in onderling overleg vastgestelde datum. Buitengewone vergaderingen kunnen in onderling overleg door de partijen worden belegd.

3.   De Gemengde Commissie kan gespecialiseerde subgroepen oprichten om haar bij de uitvoering van haar taken bij te staan en de opstelling en uitvoering van projecten en programma's in het kader van deze overeenkomst te coördineren.

4.   De agenda van de vergaderingen van de Gemengde Commissie wordt door de partijen in onderling overleg vastgesteld.

5.   Partijen komen overeen dat de Gemengde Commissie tot taak heeft de goede werking te verzekeren van alle sectorovereenkomsten die zijn of zullen worden gesloten tussen de Gemeenschap en Pakistan.

Artikel 17

Toekomstige ontwikkeling

De partijen kunnen deze overeenkomst met wederzijdse instemming uitbreiden ten einde de samenwerking te intensiveren en aan te vullen door middel van overeenkomsten over specifieke sectoren of activiteiten.

In het kader van de toepassing van deze overeenkomst kan elke partij voorstellen formuleren met het oog op de uitbreiding van de werkingssfeer van de samenwerking, rekening houdend met de bij de uitvoering ervan opgedane ervaring.

Artikel 18

Andere overeenkomsten

Onverminderd de desbetreffende bepalingen van de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, doen noch deze overeenkomst, noch enige in het kader daarvan te nemen maatregelen, op enigerlei wijze afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten van de Europese Unie om bilaterale banden met Pakistan aan te knopen in het kader van de economische en ontwikkelingssamenwerking of, indien wenselijk, nieuwe overeenkomsten voor economische en ontwikkelingssamenwerking met Pakistan te sluiten.

Deze overeenkomst heeft geen invloed op de toepassing of nakoming van verbintenissen die de respectieve partijen zijn aangegaan in betrekkingen met derde partijen.

Artikel 19

Niet-uitvoering van de overeenkomst

1.   Indien een van beide partijen meent dat de andere partij een van haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen.

2.   Behalve in bijzondere spoedeisende gevallen verstrekt zij alvorens zulks te doen aan de andere partij alle terzake doende informatie die nodig is voor een grondige bestudering van de situatie met het oog op het vinden van een voor beide partijen aanvaardbare oplossing.

3.   Bij voorrang worden die maatregelen gekozen die de goede werking van deze overeenkomst het minst verstoren. Deze maatregelen worden onmiddellijk medegedeeld aan de andere partij; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent overleg gevoerd.

Artikel 20

Faciliteiten

Om de samenwerking in het kader van deze overeenkomst te vergemakkelijken, zullen de Pakistaanse autoriteiten aan de bij de tenuitvoerlegging van de samenwerking betrokken ambtenaren en deskundigen van de Gemeenschap de garanties en faciliteiten verlenen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken. De gedetailleerde bepalingen zullen worden vastgesteld door middel van een afzonderlijke briefwisseling.

Artikel 21

Territoriale toepassing

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen van kracht is en onder de voorwaarden die in dat verdrag zijn neergelegd en, anderzijds, op het grondgebied van Pakistan.

Artikel 22

Bijlagen

De bijlagen I en II bij deze overeenkomst maken een integrerend deel uit van deze overeenkomst.

Artikel 23

Inwerkingtreding en verlenging

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de daartoe vereiste procedures zijn voltooid.

2.   Deze overeenkomst wordt gesloten voor een periode van vijf jaar. Zij wordt van jaar tot jaar stilzwijgend verlengd, tenzij een van beide partijen haar zes maanden vóór de vervaldatum schriftelijk opzegt.

Artikel 24

Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Urdu taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

EN FE DE LO CUAL, los abajo firmantes, debidamente autorizados, suscriben el presente Acuerdo.

TIL BEKRÆFTELSE HERAF har undertegnede behørigt befuldmægtigede underskrevet denne aftale.

ZU URKUND DESSEN haben die Unterzeichneten, hierzu gehörig befugten Bevollmächtigten dieses Abkommen unterschrieben.

EIΣ ΠIΣTΩΣH TΩN ANΩTEPΩ oι υπoγράφoυτες πληρεξoύσιoι δεόντως εξουσιοδοτημένοι προς τούτο έθεσαν την υπογραφή τους κάτω από την παρούα συμφωνία.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, being duly authorised, have signed the present Agreement.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment mandatés, ont apposé leur signature au bas du présent accord.

IN FEDE DI CHE i sottoscritti, muniti di regolari poteri, hanno firmato il presente accordo.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, naar behoren gemachtigd, hun handtekening onder deze overeenkomst hebben geplaatst.

EM FÉ DO QUE os abaixo assinados, com os devidos poderes para o efeito, apuseram as suas assinaturas no presente Acordo.

TÄMÄN VAKUUDEKSI jäljempänä mainitut täysivaltaiset edustajat ovat allekirjoittaneet tämän sopimuksen.

TILL BEVIS HÄRPÅ har undertecknade befullmäktigade undertecknat detta avtal.

Image

Hecho en Islamabad, el veinticuatro de noviembre del dos mil uno.

Udfærdiget i Islamabad den fireogtyvende november to tusing og en.

Geschehen zu Islamabad am vierundzwanzigsten November zweitausendundeins.

Eγινε στο Iσλαμαμπάντ, στις είκοσι τέσσερις Nοεμβρίου δύο χιλιάδες ένα.

Done at Islamabad on the twenty-fourth day of November in the year two thousand and one.

Fait à Islamabad, le vingt-quatre novembre deux mille un.

Fatto a Islamabad, addi’ ventiquattro novembre duemilauno.

Gedaan te Islamabad, de vierentwintigste november tweeduizendeneen.

Feito em Islamabade, em vinte e quatro de Novembro de dois mil e um.

Tehty Islamabadissa kahdentenakymmenentenäneljäneljäntenä päivänä marraskuuta vuonna kaksituhattayksi.

Som skedde i Islamabad den tjugofjärde november tjugohundraett.

Image

Por la Communidad Europea

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Гια την Eυρωπαϊκή Koινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Voor de Europese Gemeenschap

Pela Comunidade Europeia

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Image

Image

BIJLAGE I

VERKLARING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL 19 — NIET-UITVOERING VAN DE OVEREENKOMST

a)

Met het oog op de internationale en praktische toepassing van deze overeenkomst komen de partijen overeen dat met de in artikel 19 van de overeenkomst bedoelde bijzondere spoedeisende gevallen worden bedoeld gevallen van concrete schending van de overeenkomst door één partij of beide partijen. Een concrete schending van de overeenkomst bestaat in:

afwijzing van de overeenkomst zonder dat daarvoor gronden in de algemene regels van het internationale recht bestaan;

schending van de in artikel 1 vervatte essentiële elementen van de overeenkomst.

b)

De partijen komen overeen dat de in artikel 19 bedoelde „passende maatregelen” maatregelen zijn overeenkomstig het internationale recht. Neemt een der partijen in een bijzonder spoedeisend geval maatregelen ter toepassing van artikel 19, dan mag de andere partij gebruik maken van de procedure voor de beslechting van geschillen.

BIJLAGE II

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE INTELLECTUELE, INDUSTRIËLE EN COMMERCIËLE EIGENDOM

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst komen de partijen overeen dat „intellectuele, industriële en commerciële eigendom” in het bijzonder de bescherming omvat van auteursrechten en naburige rechten, octrooien, industriële ontwerpen, handels- en dienstenmerken, software, topografieën van geïntegreerde schakelingen, geografische aanduidingen, de bescherming tegen oneerlijke concurrentie en de bescherming van niet-bekendgemaakte informatie over know how.


SLOTAKTE

De gevolmachtigden van

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

enerzijds, en van

DE REGERING VAN PAKISTAN,

anderzijds,

bijeengekomen te Islamabad, op 24 november 2001, voor de ondertekening van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en samenwerking,

hebben bij de ondertekening van deze samenwerkingsovereenkomst

de volgende verklaring(en) aangenomen:

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en samenwerking,

bijlage I:

Verklaring betreffende de interpretatie van artikel 19: niet-uitvoering van de overeenkomst,

bijlage II:

Gemeenschappelijke verklaring betreffende intellectuele, industriële en commerciële eigendom,

de volgende verklaring aangenomen, die aan de onderhavige slotakte is gehecht:

Verklaring van de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan.

De gevolmachtigden van de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan hebben akte genomen van de volgende verklaringen:

 

Verklaring van de Islamitische Republiek Pakistan over de verklaring betreffende overeenkomsten inzake overname van illegale immigranten.

 

Unilaterale verklaring van de Gemeenschap bij de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan.

Ten blijke waarvan de ondergetekende vertegenwoordigers (gevolmachtigden) hun handtekening onder deze slotakte hebben gesteld.

Hecho en Islamabad, el veinticuatro de noviembre del dos mil uno.

Udfærdiget i Islamabad den fireogtyvende november to tusing og en.

Geschehen zu Islamabad am vierundzwanzigsten November zweitausendundeins.

Eγινε στο Iσλαμαμπάντ, στις είκοσι τέσσερις Nοεμβρίου δύο χιλιάδες ένα.

Done at Islamabad on the twenty-fourth day of November in the year two thousand and one.

Fait à Islamabad, le vingt-quatre novembre deux mille un.

Fatto a Islamabad, addi’ ventiquattro novembre duemilauno.

Gedaan te Islamabad, de vierentwintigste november tweeduizendeneen.

Feito em Islamabade, em vinte e quatro de Novembro de dois mil e um.

Tehty Islamabadissa kahdentenakymmenentenäneljäneljäntenä päivänä marraskuuta vuonna kaksituhattayksi.

Som skedde i Islamabad den tjugofjärde november tjugohundraett.

Image

Por la Communidad Europea

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Гια την Eυρωπαϊκή Koινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Voor de Europese Gemeenschap

Pela Comunidade Europeia

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

Image

Image

Image


 

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ISLAMITISCHE REPUBLIEK PAKISTAN

De Europese Gemeenschap wijst op het belang dat haar lidstaten hechten aan doeltreffende samenwerking met derde landen om de overname te vereenvoudigen van onderdanen van die derde landen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat bevinden.

De Islamitische Republiek Pakistan verbindt zich ertoe overeenkomsten met betrekking tot overname te sluiten met de lidstaten van de Europese Unie die dit wensen.

VERKLARING VAN DE ISLAMITISCHE REPUBLIEK PAKISTAN OVER DE VERKLARING BETREFFENDE OVEREENKOMSTEN INZAKE OVERNAME VAN ILLEGALE IMMIGRANTEN

Bereid met de lidstaten van de Europese Unie die zulks wensen overeenkomsten te sluiten inzake overname van illegale immigranten, wijst de Islamitische Republiek Pakistan erop dat deze verbintenis uitsluitend de bereidheid van Pakistan betreft onderhandelingen te openen met het doel met de lidstaten van de Europese Unie die zulks wensen voor beide partners aanvaardbare overeenkomsten te sluiten inzake overname van illegale immigranten. Pakistan heeft tot dusver geen overeenkomsten gesloten met een of meer lidstaten van de Europese Unie inzake overname van illegale immigranten. Pakistan is, wanneer een of meer lidstaten daarom verzoeken, bereid onderhandelingen te openen of eventueel lopende onderhandelingen te intensiveren. Pakistan is van mening dat deze onderhandelingen niet in verband staan met enige andere, bilaterale of multilaterale overeenkomst die Pakistan heeft gesloten of waarover Pakistan onderhandelingen voert met een of meer lidstaten van de Europese Unie of met de Europese Commissie. Pakistan stemt derhalve niet in met een tekst voor dergelijke bilaterale overeenkomsten inzake overname van illegale immigranten waarover niet kan worden onderhandeld.

UNILATERALE VERKLARING VAN DE GEMEENSCHAP BIJ DE ONDERTEKENING VAN DE SAMENWERKINGSOVEREENKOMST TUSSEN DE GEMEENSCHAP EN PAKISTAN

De gemeenschappelijke verklaring van de partijen bij de overeenkomst betreffende de sluiting van overnameovereenkomsten laat de verdeling van de bevoegdheden tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, zoals die voortvloeit uit de bepalingen van Titel IV (artikel 63) van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geheel onverlet.