ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 349

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
25 november 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

1

 

*

Verordening (EG) nr. 2008/2004 van de Raad van 16 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1268/1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode

12

 

 

Verordening (EG) nr. 2009/2004 van de Commissie van 24 november 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

14

 

 

Verordening (EG) nr. 2010/2004 van de Commissie van 24 november 2004 tot vaststelling van de in Verordening (EG) nr. 2375/2002 bedoelde verminderingscoëfficiënt in het kader van deelcontingent II voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit

16

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2004/793/EG:
Besluit van de Raad van 15 november 2004 houdende afsluiting van het overleg met de Republiek Togo krachtens artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou

17

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

 

Gemengd Comité van de EER

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 69/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

23

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 70/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

25

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 71/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

26

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 72/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

29

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 73/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

30

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 74/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XI (Telecommunicatiediensten) bij de EER-overeenkomst

32

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 75/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XI (Telecommunicatiediensten) bij de EER-overeenkomst

33

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 76/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

34

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 77/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

36

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 80/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XV (Staatssteun) bij de EER-overeenkomst

37

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 81/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XVI (Aanbestedingen) bij de EER-overeenkomst

38

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 82/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

39

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 83/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

40

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 84/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

42

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 85/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

44

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 86/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

46

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 87/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

48

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 88/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

49

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 89/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

51

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 90/2004 van 8 juni 2004 tot wijziging van Protocol nr. 30 (Specifieke bepalingen voor de organisatie van samenwerking op het gebied van de statistiek) en Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

52

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2004/794/GBVB van de Raad van 22 november 2004 houdende verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB tot verlenging van het mandaat van de Waarnemingsmissie van de Europese Unie (EUMM)

55

 

*

Besluit 2004/795/GBVB van de Raad van 22 november 2004 tot verlenging van het mandaat van het Hoofd van de Waarnemersmissie van de Europese Unie (EUMM)

56

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2004/796/GBVB van de Raad van 22 november 2004 ter ondersteuning van de fysieke beveiliging van een nucleaire locatie in de Russische Federatie

57

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2004/797/GBVB van de Raad van 22 november 2004 betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

63

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit nr. 91/2003 van het Gemengd Comité van de EER van 11 juli 2003 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst ( PB L 272 van 23.10.2003 )

70

 

 

 

*

Bericht aan de lezers(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/1


VERORDENING (EG) Nr. 2007/2004 VAN DE RAAD

van 26 oktober 2004

tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, lid 2, onder a), en artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het communautaire beleid op het gebied van de buitengrenzen van de Europese Unie beoogt door middel van geïntegreerd beheer te zorgen voor een hoog en uniform niveau van controle en bewaking, hetgeen een noodzakelijk uitvloeisel is van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie en een fundamenteel onderdeel van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Daartoe wordt voorzien in de opstelling van gemeenschappelijke regels inzake normen en procedures voor de controle aan de buitengrenzen.

(2)

Voor een efficiënte uitvoering van de gemeenschappelijke regels is meer coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten nodig.

(3)

Rekening houdend met de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie buitengrensdeskundigen, die in het kader van de Raad actief is, moet derhalve een gespecialiseerd orgaan van deskundigen worden opgericht dat belast is met de verbetering van de coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen, en wel in de vorm van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

(4)

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen. Het agentschap moet de toepassing van bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen vergemakkelijken door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren.

(5)

Efficiënte controle en bewaking van de buitengrenzen is een zaak van het grootste belang voor de lidstaten, ongeacht hun geografische ligging. De solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen moet dan ook worden bevorderd. De oprichting van het agentschap, dat de lidstaten bijstaat bij de uitvoering van de operationele aspecten van het beheer van de buitengrenzen, inclusief de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn, is een belangrijke stap in deze richting.

(6)

Het agentschap moet op basis van een gemeenschappelijk model voor geïntegreerde risicoanalyse risicoanalyses uitvoeren om de Gemeenschap en de lidstaten van adequate informatie te voorzien, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen of bekende dreigingen en risico's kunnen worden aangepakt met het oog op de verbetering van het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen.

(7)

Het agentschap moet een opleiding op Europees niveau aanbieden voor opleiders van nationale grenswachten van de lidstaten en aanvullende opleiding en studiebijeenkomsten voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten in verband met controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn. Het agentschap kan in samenwerking met de lidstaten opleidingsactiviteiten organiseren op hun grondgebied.

(8)

Het agentschap volgt de ontwikkelingen in het wetenschappelijke onderzoek dat relevant is voor zijn gebied en geeft deze informatie door aan de Commissie en de lidstaten.

(9)

Het agentschap beheert lijsten van door de lidstaten verstrekte technische uitrusting en levert aldus een bijdrage tot het bundelen van materiële middelen.

(10)

Het agentschap moet ook steun verlenen aan de lidstaten in omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen.

(11)

In de meeste lidstaten vallen de operationele aspecten van de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn, onder de bevoegdheid van de autoriteiten die voor controles aan de buitengrenzen verantwoordelijk zijn. Aangezien de uitvoering van deze taken op Europees niveau een duidelijke meerwaarde heeft, moet het agentschap, afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid, de nodige steun verlenen voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en optimale werkwijzen vaststellen voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn.

(12)

Voor het verrichten van zijn taak en voorzover dat voor de uitvoering van zijn taken nodig is, kan het agentschap met Europol, de bevoegde autoriteiten van derde landen en de internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden, samenwerken in het kader van gemaakte werkafspraken overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag. Het agentschap moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen in het kader van het beleid van de Europese Unie inzake externe betrekkingen vergemakkelijken.

(13)

Voortbouwend op de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie buitengrensdeskundigen en de door de lidstaten opgerichte operationele en opleidingscentra die gespecialiseerd zijn in de verschillende aspecten van controle en bewaking van respectievelijk land-, lucht- en zeegrenzen, kan het agentschap zelf gespecialiseerde bijkantoren oprichten die verantwoordelijk zijn voor land-, lucht- en zeegrenzen.

(14)

Het agentschap moet onafhankelijk zijn met betrekking tot technische aangelegenheden en juridisch, administratief en financieel autonoom zijn. Te dien einde is het noodzakelijk en gepast dat het een communautair orgaan is dat rechtspersoonlijkheid bezit en de uitvoeringsbevoegdheden uitoefent die het bij deze verordening worden verleend.

(15)

De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van bestuur opdat zij daadwerkelijk toezicht kunnen uitoefenen op de activiteiten van het agentschap. Voorzover mogelijk, moet de raad van bestuur bestaan uit de operationele hoofden van de nationale diensten die belast zijn met het grensbewakingsbeheer, of hun vertegenwoordigers. Deze raad van bestuur moet beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de begroting vast te stellen, de uitvoering van de begroting te verifiëren, passende financiële voorschriften vast te stellen, transparante werkprocedures voor de besluitvorming door het agentschap tot stand te brengen en de uitvoerend directeur en zijn/haar plaatsvervanger te benoemen.

(16)

Om de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het agentschap te waarborgen, moet aan het agentschap een eigen begroting worden toegekend die hoofdzakelijk wordt betaald uit een bijdrage van de Gemeenschap. De begrotingsprocedure van de Gemeenschap dient van toepassing te zijn voorzover het gaat om de bijdrage van de Gemeenschap en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie. De controle van de rekeningen dient te worden verricht door de Rekenkamer.

(17)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (3) moet onverkort van toepassing zijn op het agentschap, dat het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (4) moet ondertekenen.

(18)

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) moet op het agentschap van toepassing zijn.

(19)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

(20)

De ontwikkeling van het beleid en de wetgeving met betrekking tot de controle en bewaking van de buitengrenzen blijft een taak van de EU-instellingen, met name de Raad. Meer in het algemeen dient een nauwe samenwerking tussen het agentschap en deze EU-instellingen te worden gewaarborgd.

(21)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten de behoefte aan een geïntegreerd beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn vervat in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(23)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis, die valt onder de in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (7) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van in die overeenkomst bedoelde gebieden. Delegaties van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen dienen derhalve als leden van de raad van bestuur van het agentschap deel te nemen, zij het met beperkt stemrecht. Om de nadere voorwaarden voor een volledige deelname van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen aan de activiteiten van het agentschap vast te stellen, zou tussen de Gemeenschap en deze twee landen een nieuwe regeling moeten worden gesloten.

(24)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken overeenkomstig artikel 5 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze verordening heeft vastgesteld, beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(25)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (8). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(26)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (9). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(27)

Het agentschap dient de organisatie te vergemakkelijken van operationele acties, waarbij de lidstaten gebruik kunnen maken van de expertise en faciliteiten die Ierland en het Verenigd Koninkrijk eventueel zouden aanbieden, overeenkomstig nadere voorwaarden die per geval door de raad van bestuur worden vastgelegd. Daartoe dienen vertegenwoordigers van Ierland en het Verenigd Koninkrijk voor alle vergaderingen van de raad van bestuur te worden uitgenodigd, zodat zij volledig kunnen deelnemen aan de besprekingen ter voorbereiding van dergelijke operationele acties.

(28)

Er bestaat een controverse tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk over de afbakening van de grenzen van Gibraltar.

(29)

De opschorting van de toepasbaarheid van deze verordening op de grenzen van Gibraltar betekent niet dat de respectieve standpunten van de betrokken staten gewijzigd zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP

Artikel 1

Oprichting van het agentschap

1.   Met het oog op een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie wordt er een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (hierna „het agentschap” genoemd) opgericht.

2.   Niettegenstaande het feit dat de verantwoordelijkheid voor de controle en bewaking van de buitengrenzen bij de lidstaten berust, vergemakkelijkt het agentschap de toepassing van de bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen en maakt het deze effectiever, door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren en aldus bij te dragen tot een doelmatig, hoog en uniform niveau van de controle van personen en de bewaking van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

3.   Het agentschap voorziet de Commissie en de lidstaten van de nodige technische ondersteuning en kennis op het gebied van het beheer van de buitengrenzen en bevordert de solidariteit tussen de lidstaten.

4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de buitengrenzen van de lidstaten verstaan de land- en zeegrenzen van de lidstaten, alsmede hun lucht- en zeehavens, die vallen onder de bepalingen van de communautaire wetgeving inzake de overschrijding van de buitengrenzen door personen.

HOOFDSTUK II

TAKEN

Artikel 2

Belangrijkste taken

1.   Het agentschap voert de volgende taken uit:

a)

de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen coördineren;

b)

de lidstaten helpen bij het opleiden van nationale grenswachten, met inbegrip van de vaststelling van gemeenschappelijke opleidingsnormen;

c)

risicoanalyses uitvoeren;

d)

de ontwikkelingen volgen op het gebied van onderzoek dat relevant is voor de controle en bewaking van de buitengrenzen;

e)

de lidstaten bijstaan in omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen;

f)

de lidstaten de nodige ondersteuning bieden bij de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van het agentschap mogen de lidstaten hun operationele samenwerking met andere lidstaten en/of derde landen aan de buitengrenzen voortzetten wanneer dit een aanvulling vormt op het optreden van het agentschap.

De lidstaten onthouden zich van elke activiteit die de werking van het agentschap of het bereiken van zijn doelen in gevaar kan brengen.

Zij brengen aan het agentschap verslag uit over de operationele aangelegenheden in verband waarmee aan de buitengrenzen wordt samengewerkt buiten het kader van het agentschap.

Artikel 3

Gezamenlijke operaties en proefprojecten aan de buitengrenzen

1.   De door de lidstaten ingediende voorstellen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten worden door het agentschap geëvalueerd, goedgekeurd en gecoördineerd.

Het agentschap kan in overleg met de betrokken lidstaat (lidstaten) zelf initiatieven nemen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten in samenwerking met de lidstaten.

Het agentschap kan ook besluiten zijn technische uitrusting ter beschikking te stellen van lidstaten die aan gezamenlijke operaties of proefprojecten deelnemen.

2.   Het agentschap kan voor de praktische organisatie van gezamenlijke operaties en proefprojecten via zijn in artikel 16 bedoelde gespecialiseerde bijkantoren optreden.

3.   Het agentschap evalueert de resultaten van de gezamenlijke operaties en proefprojecten en maakt een volledige vergelijkende analyse van deze resultaten met het oog op de verbetering van de kwaliteit, samenhang en efficiëntie van toekomstige operaties en projecten; deze analyse zal in zijn in artikel 20, lid 2, onder b), bedoelde algemene verslag worden opgenomen.

4.   Het agentschap kan besluiten de in lid 1 bedoelde operaties en projecten mee te financieren via subsidies die overeenkomstig de voor het agentschap geldende financiële regels uit zijn begroting worden toegekend.

Artikel 4

Risicoanalyse

Het agentschap ontwikkelt een gemeenschappelijk model voor geïntegreerde risicoanalyse en past dit toe.

Het agentschap voert algemene en specifieke risicoanalyses uit die bij de Raad en de Commissie worden ingediend.

Het agentschap houdt bij de ontwikkeling van de in artikel 5 bedoelde gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten rekening met de resultaten van het gemeenschappelijke model voor geïntegreerde risicoanalyse.

Artikel 5

Opleiding

Het agentschap stelt een gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten vast, ontwikkelt deze verder en verstrekt opleiding op Europees niveau voor opleiders van de nationale grenswachten van de lidstaten.

Het agentschap biedt voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten van de lidstaten ook aanvullende cursussen en studiebijeenkomsten aan over onderwerpen in verband met de controle en bewaking van de buitengrenzen en de terugkeer van onderdanen van derde landen.

Het agentschap kan in samenwerking met de lidstaten opleidingsactiviteiten organiseren op hun grondgebied.

Artikel 6

Follow-up van onderzoek

Het agentschap volgt de ontwikkelingen op het gebied van onderzoek dat relevant is voor de controle en bewaking van de buitengrenzen en geeft deze informatie door aan de Commissie en de lidstaten.

Artikel 7

Beheer van technische uitrusting

Het agentschap zorgt voor het opzetten en bijhouden van centrale registers van aan de lidstaten toebehorende technische uitrusting voor controle en bewaking van de buitengrenzen die de lidstaten vrijwillig en op verzoek van een andere lidstaat tijdelijk ter beschikking van die lidstaat stellen na een door het agentschap verrichte analyse van de behoeften en de risico's.

Artikel 8

Steun aan de lidstaten in omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen

1.   Onverminderd artikel 64, lid 2, van het Verdrag kunnen een of meer lidstaten die bij de nakoming van hun verplichtingen inzake controle en bewaking van de buitengrenzen worden geconfronteerd met omstandigheden die meer technische en operationele bijstand vergen, het agentschap om bijstand verzoeken. Het agentschap kan passende technische en operationele bijstand ten behoeve van de verzoekende lidstaat of lidstaten organiseren.

2.   Onder de in lid 1 bedoelde omstandigheden kan het agentschap:

a)

twee of meer lidstaten helpen bij de coördinatie van de aanpak van problemen aan de buitengrenzen;

b)

zijn deskundigen inzetten om de bevoegde nationale autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten voor de passende duur te ondersteunen.

3.   Het agentschap kan technische uitrusting voor controle en bewaking van de buitengrenzen aanschaffen die door zijn deskundigen wordt gebruikt tijdens de duur van hun uitzending naar de betrokken lidstaat of lidstaten.

Artikel 9

Samenwerking inzake terugkeer

1.   Afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid biedt het agentschap de nodige ondersteuning voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten. Het agentschap kan communautaire financiële middelen gebruiken die op het gebied van terugkeer beschikbaar zijn.

2.   Het agentschap stelt optimale werkwijzen vast voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van illegale onderdanen van derde landen.

Artikel 10

Uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden

De uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door het personeel van het agentschap en de deskundigen van de lidstaten die op het grondgebied van een andere lidstaat optreden, is onderworpen aan het nationale recht van deze lidstaat.

Artikel 11

Informatie-uitwisselingssystemen

Het agentschap kan alle nodige maatregelen nemen om de uitwisseling van voor zijn taken relevante informatie met de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken.

Artikel 12

Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk

1.   Het agentschap bevordert de operationele samenwerking van de lidstaten met Ierland en het Verenigd Koninkrijk in aangelegenheden die door zijn activiteiten worden bestreken en voorzover dit nodig is voor de vervulling van de in artikel 2, lid 1, opgesomde taken.

2.   De door het agentschap overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder f), te verlenen ondersteuning omvat de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten, waaraan ook Ierland of het Verenigd Koninkrijk of beide landen deelnemen.

3.   De toepassing van deze verordening op de grenzen van Gibraltar wordt opgeschort totdat een akkoord is bereikt over de werkingssfeer van de maatregelen met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten door personen.

Artikel 13

Samenwerking met Europol en internationale organisaties

Het agentschap kan met Europol en de internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden samenwerken in het kader van met deze organen gemaakte werkafspraken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag en de bepalingen over de bevoegdheid van die organen.

Artikel 14

Vergemakkelijking van operationele samenwerking met derde landen en samenwerking met bevoegde autoriteiten van derde landen

Voor de aangelegenheden die door zijn activiteiten worden bestreken en voorzover nodig voor de uitvoering van zijn taken, zou het agentschap de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen moeten vergemakkelijken in het kader van het beleid inzake externe betrekkingen van de Europese Unie.

Het agentschap kan met de autoriteiten van derde landen die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden, samenwerken in het kader van met deze autoriteiten gemaakte werkafspraken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag.

HOOFDSTUK III

STRUCTUUR

Artikel 15

Juridische status en vestigingsplaats

Het agentschap is een orgaan van de Gemeenschap. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

In elk van de lidstaten geniet het agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

Het is onafhankelijk met betrekking tot technische aangelegenheden.

Het agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

De zetel van het agentschap wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 16

Gespecialiseerde bijkantoren

De raad van bestuur van het agentschap gaat na of er behoefte is aan en neemt een besluit over de oprichting van gespecialiseerde bijkantoren in de lidstaten, mits de lidstaten daarmee instemmen, rekening houdend met het feit dat voorrang moet worden gegeven aan reeds opgerichte operationele en opleidingscentra die gespecialiseerd zijn in de verschillende aspecten van de controle en bewaking van, respectievelijk, de land-, lucht- en zeegrenzen.

De gespecialiseerde bijkantoren van het agentschap ontwikkelen optimale werkwijzen met betrekking tot het soort buitengrenzen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Het agentschap zorgt ervoor dat dergelijke optimale werkwijzen samenhangend en eenvormig zijn.

Elk gespecialiseerd bijkantoor dient bij de uitvoerend directeur van het agentschap een gedetailleerd jaarverslag over zijn activiteiten in en verstrekt alle andere informatie die relevant is voor de coördinatie van de operationele samenwerking.

Artikel 17

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het agentschap.

2.   Het agentschap oefent met betrekking tot zijn personeel de bevoegdheden uit die het statuut en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekennen.

3.   Het personeel van het agentschap bestaat uit voldoende ambtenaren en nationale deskundigen op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen die voor het uitvoeren van leidinggevende taken door de lidstaten worden gedetacheerd. Het agentschap kan andere personeelsleden aanwerven indien zijn werkzaamheden dit vereisen.

Artikel 18

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het agentschap.

Artikel 19

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitrageclausule in een door het agentschap gesloten overeenkomst.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het agentschap wordt beheerst door de bepalingen van het statuut of de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 20

Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur

1.   Het agentschap heeft een raad van bestuur.

2.   De raad van bestuur:

a)

benoemt overeenkomstig artikel 26 de uitvoerend directeur op voorstel van de Commissie;

b)

keurt vóór 31 maart van elk jaar het algemene verslag van het agentschap over het voorafgaande jaar goed en zendt het uiterlijk op 15 juni toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer. Het algemene verslag wordt openbaar gemaakt;

c)

stelt vóór 30 september van elk jaar, na advies van de Commissie, met een meerderheid van drievierde van zijn stemgerechtigde leden het werkprogramma van het agentschap voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; de vaststelling van het werkprogramma geschiedt in overeenstemming met de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap en het wetgevingsprogramma van de Gemeenschap op de betrokken gebieden van het beheer van de buitengrenzen;

d)

stelt procedures vast voor het nemen van besluiten in verband met de operationele taken van het agentschap door de uitvoerend directeur;

e)

verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het agentschap overeenkomstig artikel 28, artikel 29, leden 5, 9 en 11, artikel 30, lid 5, en artikel 32;

f)

treedt als tuchtinstantie op ten aanzien van de uitvoerend directeur en, in overleg met deze, ten aanzien van de plaatsvervangend uitvoerend directeur;

g)

stelt zijn reglement van orde vast;

h)

bepaalt de organisatorische structuur van het agentschap en stelt het personeelsbeleid van het agentschap vast.

3.   Besluiten betreffende specifieke activiteiten aan de buitengrenzen van een lidstaat of in de onmiddellijke nabijheid daarvan vereisen dat het lid van de raad van bestuur dat die lidstaat vertegenwoordigt vóór aanneming van de betrokken voorstellen stemt.

4.   De raad van bestuur kan de uitvoerend directeur adviseren over aangelegenheden die strikt betrekking hebben op de ontwikkeling van het operationele beheer van de buitengrenzen, waaronder de follow-up van onderzoek zoals omschreven in artikel 6.

5.   Als Ierland en/of het Verenigd Koninkrijk verzoeken om deel te mogen nemen aan activiteiten van het agentschap, neemt de raad van bestuur hierover een besluit.

De raad van bestuur besluit per geval bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de vraag of de deelname van Ierland en/of het Verenigd Koninkrijk bijdraagt aan het succes van de betrokken activiteit. Het besluit specifieert de financiële bijdrage van Ierland en/of het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van de activiteit waarvoor een verzoek tot deelname is ingediend.

6.   De raad van bestuur doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

7.   De raad van bestuur kan een uitvoerend bureau opzetten om de raad van bestuur en de uitvoerend directeur te helpen bij de voorbereiding van de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten, programma's en activiteiten, en zo nodig in spoedeisende gevallen namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten te nemen.

Artikel 21

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   Onverminderd lid 2, bestaat de raad van bestuur uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie. Daartoe benoemt iedere lidstaat een lid van de raad van bestuur alsmede een plaatsvervanger die het lid tijdens zijn afwezigheid vertegenwoordigt. De Commissie benoemt twee leden en hun plaatsvervangers. De duur van de ambtstermijn bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

2.   De leden van de raad van bestuur worden benoemd op grond van het hoge niveau van hun ervaring en kennis op het gebied van de operationele samenwerking bij het grensbeheer.

3.   De landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis participeren in het agentschap. Zij hebben ieder één vertegenwoordiger en één plaatsvervanger in de raad van bestuur. Krachtens de desbetreffende bepalingen van hun associatieovereenkomsten zullen regelingen worden uitgewerkt die onder meer de aard en de omvang van en de nadere regels voor de deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het agentschap vastleggen, met inbegrip van bepalingen ten aanzien van de financiële bijdragen en het personeel.

Artikel 22

Voorzitterschap van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter. De vice-voorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vice-voorzitter verstrijkt bij beëindiging van hun respectieve ambtstermijn als lid van de raad van bestuur. Onverminderd deze bepaling is de duur van de ambtstermijn van de voorzitter of de vice-voorzitter twee jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

Artikel 23

Vergaderingen

1.   De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen.

2.   De uitvoerend directeur van het agentschap neemt deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad van bestuur op initiatief van de voorzitter of op verzoek van ten minste een/derde van zijn leden bijeen.

4.   Ierland en het Verenigd Koninkrijk worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen.

5.   De raad van bestuur kan andere personen wier mening van belang kan zijn, uitnodigen de vergaderingen als waarnemer bij te wonen.

6.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich, met inachtneming van de bepalingen van het reglement van orde, laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

7.   Het secretariaat voor de raad van bestuur wordt verzorgd door het agentschap.

Artikel 24

Stemming

1.   Onverminderd artikel 20, lid 2, onder c), alsmede artikel 26, leden 2 en 4, neemt de raad van bestuur zijn besluiten bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2.   Elk lid heeft één stem. De uitvoerend directeur van het agentschap neemt niet aan de stemming deel. Bij afwezigheid van een lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stemrecht uit te oefenen.

3.   Het reglement van orde bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing.

Artikel 25

Taken en bevoegdheden van de uitvoerend directeur

1.   Het agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend bureau, mag de uitvoerend directeur van geen enkele regering of van enige andere instantie instructies vragen of aanvaarden.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan de uitvoerend directeur van het agentschap verzoeken om verslag uit te brengen over de wijze waarop hij zijn taken heeft uitgevoerd.

3.   De uitvoerend directeur heeft de volgende functies en bevoegdheden:

a)

hij bereidt de door de raad van bestuur van het agentschap goedgekeurde besluiten, programma's en activiteiten voor en voert ze uit binnen de grenzen die in deze verordening en de uitvoeringsbepalingen ervan en in enig toepasselijk recht zijn vastgesteld;

b)

hij neemt alle noodzakelijke stappen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het agentschap in overeenstemming met het bepaalde in deze verordening te waarborgen;

c)

hij stelt elk jaar een ontwerp-werkprogramma en een activiteitenverslag op en legt deze voor aan de raad van bestuur;

d)

hij oefent ten aanzien van het personeel de in artikel 17, lid 2, bedoelde bevoegdheden uit;

e)

hij stelt overeenkomstig artikel 29 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap op en voert de begroting uit overeenkomstig artikel 30;

f)

hij kan, met inachtneming van het overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder g), vast te stellen reglement van orde, zijn bevoegdheden aan andere personeelsleden van het agentschap delegeren.

4.   De uitvoerend directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af over zijn werkzaamheden.

Artikel 26

Benoeming van hoger personeel

1.   De Commissie draagt kandidaten voor de post van uitvoerend directeur voor op basis van een lijst die is opgesteld na bekendmaking van de post in het Publicatieblad van de Europese Unie en in voorkomend geval in de pers of via internet.

2.   De uitvoerend directeur wordt benoemd door de raad van bestuur op grond van zijn verdiensten en zijn met bewijsstukken gestaafde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, mede rekening houdend met zijn ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. De raad van bestuur neemt zijn besluit met een meerderheid van tweederde van alle stemgerechtigde leden.

De bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan, berust bij de raad van bestuur, die daarvoor dezelfde procedure volgt.

3.   De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door een plaatsvervangend uitvoerend directeur. Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, neemt de plaatsvervangend uitvoerend directeur zijn plaats in.

4.   De plaatsvervangend uitvoerend directeur wordt op voorstel van de uitvoerend directeur benoemd door de raad van bestuur op grond van zijn verdiensten en zijn met bewijsstukken gestaafde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, mede rekening houdend met zijn ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. De raad van bestuur neemt zijn besluit met een meerderheid van tweederde van alle stemgerechtigde leden.

De bevoegdheid om de plaatsvervangend uitvoerend directeur te ontslaan, berust bij de raad van bestuur, die daarvoor dezelfde procedure volgt.

5.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan door de raad van bestuur eenmaal worden verlengd met een periode van maximaal vijf jaar.

Artikel 27

Vertaling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (10) zijn van toepassing op het agentschap.

2.   Onverminderd de besluiten die op grond van artikel 290 van het Verdrag worden genomen, worden het jaarlijkse activiteitenverslag en het jaarlijkse werkprogramma, zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b) en c), in alle officiële talen van de Gemeenschap opgesteld.

3.   De voor het functioneren van het agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 28

Transparantie en communicatie

1.   Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening past het agentschap Verordening (EG) nr. 1049/2001 toe bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten in zijn bezit.

2.   Het agentschap kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die tot zijn taken behoren. Het draagt er met name zorg voor dat het publiek en alle belanghebbende partijen, in aanvulling op de in artikel 20, lid 2, onder b), genoemde publicatie, snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werk ontvangen.

3.   De raad van bestuur stelt de praktische regelingen voor de toepassing van de leden 1 en 2 vast.

4.   Elke natuurlijke of rechtspersoon heeft het recht zich in één van de in artikel 314 van het Verdrag genoemde talen tot het agentschap te richten. De natuurlijke of rechtspersoon heeft het recht een antwoord in dezelfde taal te ontvangen.

5.   Tegen de beslissingen van het agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

HOOFDSTUK IV

FINANCIËLE EISEN

Artikel 29

Begroting

1.   De ontvangsten van het agentschap bestaan, onverminderd andere ontvangsten, uit:

een in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling „Commissie”) opgenomen subsidie van de Gemeenschap;

een bijdrage van de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis;

vergoedingen voor geleverde diensten;

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten.

2.   De uitgaven van het agentschap bestaan uit personele, administratieve, infrastructuur- en operationele kosten.

3.   De uitvoerend directeur stelt een ontwerp-raming op van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze samen met een ontwerp-personeelsformatie naar de raad van bestuur.

4.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

5.   De raad van bestuur keurt de ontwerp-raming, met inbegrip van de voorlopige personeelsformatie en het voorlopige werkprogramma, goed en zendt deze uiterlijk op 31 maart toe aan de Commissie en de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

6.   De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd).

7.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

8.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie ten behoeve van het agentschap goed.

De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het agentschap vast.

9.   De raad van bestuur stelt de begroting van het agentschap vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

10.   Voor elke wijziging van de begroting, met inbegrip van de personeelsformatie, wordt dezelfde procedure gevolgd.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie en de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij de raad van bestuur dit advies toekomen binnen zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 30

Uitvoering en controle van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het agentschap uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het agentschap de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (11) (hierna het „algemeen Financieel Reglement” genoemd).

3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het agentschap samen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het agentschap overeenkomstig artikel 129 van het algemeen Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het agentschap op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het agentschap.

6.   Uiterlijk op 1 juli van het volgende jaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad, alsmede bij de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

7.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.   De directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij zendt dit antwoord ook toe de raad van bestuur.

9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het jaar n+2 aan de uitvoerend directeur van het agentschap kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het jaar n.

Artikel 31

Fraudebestrijding

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het OLAF onverminderd van toepassing.

2.   Het agentschap treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het OLAF en stelt onverwijld de dienovereenkomstige voorschriften vast, die op alle medewerkers van het agentschap van toepassing zijn.

3.   De financieringsbesluiten, alsmede de uitvoeringsovereenkomsten en -instrumenten die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF, indien nodig, bij de begunstigden van de middelen van het agentschap en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

Artikel 32

Financiële bepaling

De financiële regeling die van toepassing is op het agentschap wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Tenzij de specifieke vereisten voor de werking van het agentschap dit noodzakelijk maken en de Commissie hiermee voorafgaandelijk heeft ingestemd, mag deze financiële regeling niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (12) houdende de financiële kaderregeling van de organen, zoals bedoeld in artikel 185 van het algemeen Financieel Reglement.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

Evaluatie

1.   Binnen drie jaar na de datum waarop het agentschap zijn taken heeft aangevangen, en vervolgens telkens om de vijf jaar, geeft de raad van bestuur opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening.

2.   Bij deze evaluatie wordt nagegaan hoe doeltreffend het agentschap zijn taken verricht. Ook worden het effect van het agentschap en zijn werkmethoden geëvalueerd. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van alle betrokkenen, zowel op Europees als op nationaal niveau.

3.   De raad van bestuur ontvangt de conclusies van deze evaluatie en doet aanbevelingen betreffende wijzigingen van deze verordening, het agentschap en zijn werkmethoden aan de Commissie, die deze, vergezeld van haar advies en passende voorstellen, aan de Raad doorgeeft. Indien nodig wordt een actieplan met tijdschema bijgevoegd. Zowel de conclusies van de evaluatie als de aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het agentschap vangt zijn werkzaamheden aan op 1 mei 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 26 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitster

R. VERDONK


(1)  Advies van 9 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 97.

(3)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(5)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(7)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(8)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(9)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(10)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(11)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(12)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/12


VERORDENING (EG) Nr. 2008/2004 VAN DE RAAD

van 16 november 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1268/1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 181 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De mogelijkheden om in de begunstigde landen die niet in 2004 tot de Europese Unie toetreden, namelijk Bulgarije en Roemenië, steun te verlenen voor de voorbereiding van plattelandsgemeenschappen op het uitstippelen en uitvoeren van plaatselijke strategieën voor plattelandsontwikkeling, moeten worden gelijkgetrokken met de mogelijkheden die op dit gebied zullen bestaan voor de begunstigde landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Daarom moet een passende maatregel worden opgenomen die overeenstemt met artikel 33 septies van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (3).

(2)

De in Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad (4) opgenomen bepalingen inzake de maximale steunpercentages dienen te worden verduidelijkt. Tegelijk dienen die bepalingen zo te worden gewijzigd dat bij de toepassing van die maximale steunpercentages geen rekening wordt gehouden met in het kader van andere instrumenten verleende subsidies die de toegang tot kredieten vergemakkelijken. Omdat deze wijziging een mogelijke dubbelzinnigheid wegneemt, dient zij met terugwerkende kracht voor alle begunstigde landen te gelden. Er moet echter op worden toegezien dat de in de Europaovereenkomsten vastgestelde maxima in alle gevallen in acht worden genomen.

(3)

De maximale steunintensiteiten in de berggebieden van Bulgarije en Roemenië dienen met ingang van 1 januari 2004 te worden gelijkgetrokken met die welke overeenkomstig artikel 33 terdecies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 in de probleemgebieden van de op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden landen zullen gelden voor investeringen in landbouwbedrijven en voor dergelijke investeringen door jonge landbouwers.

(4)

Voor de begunstigde landen die niet in 2004 tot de Europese Unie toetreden, namelijk Bulgarije en Roemenië, dienen de steunintensiteiten en het aandeel van de bijdrage van de Gemeenschap in de totale subsidiabele overheidsuitgaven voor op infrastructuur betrekking hebbende maatregelen voor plattelandsontwikkeling en bepaalde andere maatregelen te worden gelijkgetrokken met die voor de landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

(5)

Het is daarom dienstig Verordening (EG) nr. 1268/1999 dienovereenkomstig te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1268/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2 wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

wat Bulgarije en Roemenië betreft, de voorbereiding van plattelandsgemeenschappen op het uitstippelen en uitvoeren van plaatselijke strategieën voor plattelandsontwikkeling en van geïntegreerde territoriale strategieën voor plattelandsontwikkeling van experimentele aard, binnen de in artikel 33 septies van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Orientatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (5) vastgestelde grenzen.

(5)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 583/2004 (PB L 91 van 30.3.2004, blz. 1).”."

2)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Hoogte van de bijdrage van de Gemeenschap en steunintensiteiten

1.   De bijdrage van de Gemeenschap bedraagt niet meer dan een maximum van 75 % van de totale subsidiabele overheidsuitgaven.

Dit maximum is evenwel:

a)

80 % voor de in artikel 2, vierde, zevende, elfde en zestiende streepje, bedoelde maatregelen en voor welk infrastructuurproject ook;

b)

85 % voor relevante projecten in het kader van welke maatregel ook, wanneer de Commissie bepaalt dat zich uitzonderlijke natuurrampen hebben voorgedaan;

c)

100 % voor de maatregelen zoals bedoeld in artikel 2, vijftiende streepje, en in artikel 7, lid 4.

2.   De overheidssteun bedraagt niet meer dan een maximum van 50 % van de totale subsidiabele investeringskosten.

Dit maximum is evenwel:

a)

55 % voor investeringen in landbouwbedrijven door jonge landbouwers;

b)

60 % voor investeringen in landbouwbedrijven in berggebieden;

c)

65 % voor investeringen in landbouwbedrijven in berggebieden door jonge landbouwers;

d)

75 % voor investeringen zoals bedoeld in lid 1, onder b);

e)

100 % voor investeringen in infrastructuur die geen aanzienlijke netto-inkomsten kan opleveren;

f)

100 % voor maatregelen zoals bedoeld in artikel 2, zestiende streepje.

Bij de bepaling van de hoogte van de overheidssteun in het kader van de toepassing van dit lid wordt geen rekening gehouden met nationale steun ter vergemakkelijking van de toegang tot kredieten die wordt toegekend zonder dat welke Gemeenschapsbijdrage uit het onderhavige instrument dan ook wordt ontvangen.

De bijdrage van de Gemeenschap moet in elk geval in overeenstemming zijn met de in de Europaovereenkomsten voor staatssteun vastgestelde maxima met betrekking tot de steunpercentages en de cumulering van steun.

3.   Het bedrag van de Gemeenschapsbijdrage wordt uitgedrukt in euro.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 1, punt 2, van de onderhavige verordening is evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2000 voorzover het gaat om de nieuwe bepalingen in artikel 8, lid 2, voorlaatste alinea, van Verordening (EG) nr. 1268/1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

G. ZALM


(1)  Advies uitgebracht op 14 oktober 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 2 juni 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 583/2004 (PB L 91 van 30.3.2004, blz. 1).

(4)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 796/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 1).


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/14


VERORDENING (EG) Nr. 2009/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 november 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 november 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 november 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

76,4

070

62,9

204

100,4

999

79,9

0707 00 05

052

101,7

204

41,8

999

71,8

0709 90 70

052

96,9

204

79,8

999

88,4

0805 20 10

204

67,6

999

67,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

75,3

624

79,3

999

77,3

0805 50 10

052

55,7

388

49,8

524

65,7

528

21,2

999

48,1

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

388

139,3

400

73,6

404

76,8

720

63,4

800

194,0

999

109,4

0808 20 50

052

120,9

999

120,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/16


VERORDENING (EG) Nr. 2010/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2004

tot vaststelling van de in Verordening (EG) nr. 2375/2002 bedoelde verminderingscoëfficiënt in het kader van deelcontingent II voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2375/2002 van de Commissie van 27 december 2002 betreffende de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit uit derde landen en tot afwijking van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad (2), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2375/2002 is een jaarlijks tariefcontingent van 2 981 600 t zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit geopend. Dit contingent bestaat uit drie deelcontingenten.

(2)

In artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 is deelcontingent II voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004 vastgesteld op 38 000 t.

(3)

De overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 gevraagde hoeveelheden overschrijden de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet door vaststelling van de op 22 november 2004 gevraagde hoeveelheden toe te passen verminderingscoëfficiënt worden bepaald in hoeverre de certificaten afgegeven kunnen worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke op 22 november 2004 overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 2375/2002 ingediende en aan de Commissie meegedeelde invoercertificaataanvraag voor deelcontingent II voor zachte tarwe van een andere dan van hoge kwaliteit wordt ingewilligd tot 16,1214 % van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 november 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 november 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 88. Verordning laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1111/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 21).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/17


BESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2004

houdende afsluiting van het overleg met de Republiek Togo krachtens artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou

(2004/793/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (1) (hierna „de Overeenkomst van Cotonou” genoemd), en met name op artikel 96,

Gelet op het Intern Akkoord inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst (2), en met name op artikel 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou vastgelegde essentiële elementen worden geschonden door de regering van de Republiek Togo.

(2)

Overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou werd op 14 april 2004 overleg geopend met de ACS-landen en de Republiek Togo, waarbij de Togolese autoriteiten specifieke verbintenissen zijn aangegaan om binnen een periode van drie maanden, waarin een intensieve politieke dialoog gevoerd zal worden, de door de Europese Unie uiteengezette problemen te verhelpen.

(3)

Aan het eind van deze periode is gebleken dat bepaalde hiervoor genoemde verbintenissen tot concrete initiatieven hebben geleid en dat andere zijn nagekomen. De belangrijkste maatregelen met betrekking tot de essentiële elementen van de Overeenkomst van Cotonou moeten echter nog genomen worden,

BESLUIT:

Artikel 1

Het overeenkomstig artikel 96, lid 2, onder a), van de Overeenkomst van Cotonou met de Republiek Togo gevoerde overleg wordt afgesloten.

Artikel 2

De in het aangehechte ontwerpschrijven uiteengezette maatregelen worden goedgekeurd als passende maatregelen zoals bedoeld in artikel 96, lid 2, onder c), van de Overeenkomst van Cotonou.

Artikel 3

Het besluit om de Togolese regering de brief van de Raad en de Commissie van 14 december 1998 te sturen wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is geldig voor een periode van 24 maanden, te rekenen vanaf de dag van goedkeuring door de Raad. Het besluit wordt regelmatig en ten minste om de zes maanden opnieuw bekeken.

Gedaan te Brussel, 15 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitster

M. VAN DER HOEVEN


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 376.


BIJLAGE

AAN DE EERSTE MINISTER, REGERINGSLEIDER VAN DE REPUBLIEK TOGO

Excellentie,

De Europese Unie hecht groot belang aan de bepalingen van artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou. Eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat, waarop het ACS-EU-partnerschap is gebaseerd, zijn essentiële onderdelen van deze overeenkomst en vormen derhalve de grondslag van onze betrekkingen.

De Europese Unie is van mening dat de actuele politieke situatie in Togo in een impasse verkeert en dat het democratische tekort en de schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een inbreuk blijven vormen op de essentiële elementen uit artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou.

Verwijzend naar dit artikel en gezien de huidige politieke impasse, besloot de Europese Unie op 30 maart 2004 overleg te openen op grond van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou om de situatie grondig te onderzoeken en waar nodig de problemen te verhelpen.

Dit overleg is op 14 april 2004 in Brussel geopend. Daarbij werden verschillende fundamentele punten aan de orde gesteld, en u heeft de gelegenheid gehad om het standpunt van de Togolese autoriteiten en hun beoordeling van de situatie uiteen te zetten. De Europese Unie stelde met voldoening vast dat Togo bepaalde verbintenissen, zoals in de bijlage vermeld, is aangegaan en positieve stappen heeft gezet om het democratische klimaat en de rechtsstaat te verbeteren.

Er werd overeengekomen dat in Togo gedurende drie maanden een intensieve dialoog zou plaatsvinden over de diverse aangesneden punten en dat de situatie aan het eind van die periode geëvalueerd zou worden.

Deze regelmatige en intensieve dialoog heeft plaatsgevonden op basis van een lijst van maatregelen die met het oog op de verwezenlijking van de verbintenissen moeten worden genomen.

Uit de evaluatie blijkt dat de Togolese overheid een aantal bemoedigende initiatieven heeft ondernomen, met name op de volgende terreinen:

de autoriteiten hebben in samenwerking met de prefecten en de oproerpolitie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd over verschillende aspecten van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. De autoriteiten hebben instructies en folders verspreid met de bestaande regels en richtlijnen. Dit heeft tot positieve resultaten geleid, die bevestigd werden door de oppositie;

de autoriteiten hebben de rechtbanken opgedragen over te gaan tot versnelde behandeling van de zaken van mensen die zich in voorlopige hechtenis bevinden en waarin het onderzoek is afgerond. Door deze oproep tot versnelde behandeling werd een datum vastgelegd voor 214 vonnissen, onder meer voor de zaken van een aantal politieke gevangenen. De regering garandeerde de toegang van de advocaten tot hun cliënten tijdens het gerechtelijk onderzoek. In augustus zijn ongeveer 500 gevangenen vrijgelaten met amnestie of voorlopige invrijheidsstelling;

tot voor kort was de toegang tot publieke media buiten de verkiezingscampagne voorbehouden aan de regering en de heersende partij, maar sinds enkele weken hebben ook de oppositiepartijen toegang, hoewel nog niet in gelijke mate;

de regering heeft de hervorming van de nationale mensenrechtencommissie en de hoge autoriteit op het gebied van audiovisuele media en communicatie in gang gezet;

een nieuwe mediawet is op 24 augustus door de Nationale Vergadering aangenomen;

met hulp van het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) is het rechtsstelsel doorgelicht;

de regering zet de activiteiten op het gebied van de decentralisatie voort en heeft kort geleden een beleidsverklaring hierover goedgekeurd;

een eerste vergadering met de traditionele oppositie werd op 25 augustus gehouden om te komen tot een nationale dialoog in een gestructureerd en transparant kader.

Dankzij deze initiatieven worden de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in uw land ongetwijfeld beter gerespecteerd. Er is echter nog steeds aanleiding tot bezorgdheid, met name wat betreft het herstel van de democratie.

In dit verband verwacht de Europese Unie de volgende concrete maatregelen overeenkomstig de in de bijlage vermelde verbintenissen:

instellen van een gestructureerd en transparant kader voor de nationale dialoog, overeenkomstig verbintenis nr. 1.1;

in het kader van deze dialoog moet de kieswet herzien worden zodat er een transparant en democratisch verkiezingsproces tot stand komt, overeenkomstig verbintenis nr. 1.3;

definitie van een juridisch kader voor de financiering van politieke partijen, overeenkomstig verbintenis nr. 1.4;

opzet van stemlokalen voor plaatselijke en parlementsverkiezingen, overeenkomstig de verbintenissen nrs. 1.5 en 1.6;

voortzetting van het decentraliseringsproces, overeenkomstig verbintenis nr. 1.7;

voortzetting van de regeling van de kwestie van politieke gevangenen en hun eventuele invrijheidstelling, zoals vastgelegd in verbintenis nr. 2.2;

herziening van het statuut en het mandaat van de nationale mensenrechtencommissie en de hoge autoriteit op het gebied van audiovisuele media en communicatie, overeenkomstig de verbintenissen nrs. 2.5 en 3.6;

verdere hervorming van het gerechtelijke systeem, overeenkomstig de aanbevelingen uit het UNDP-verslag.

De Europese Unie vindt het daarnaast van groot belang dat de activiteiten die reeds in gang zijn gezet in het kader van de verbintenissen nrs. 1.2, 1.4, 2.1, 2.3, 2.4, 2.6, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 geconsolideerd worden.

Na dit overleg, rekening houdend met de in dit stadium gemaakte vorderingen en gezien de belangrijke maatregelen die nog genomen moeten worden, wordt besloten de volgende passende maatregelen te nemen, overeenkomstig artikel 96, lid 2, onder c), van de Overeenkomst van Cotonou:

1.

Er zal verdere steun verleend worden voor projecten die gefinancierd werden uit de resterende middelen van het Zesde en het Zevende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en die ten goede komen aan de bevolking en die de eerbiediging van de essentiële elementen van de Overeenkomst van Cotonou bevorderen, te weten eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen van de rechtsstaat. Daarnaast zullen het nationale actieprogramma voor gedecentraliseerd milieubeheer en de overeenkomst betreffende wederzijdse verplichtingen voor de Stabexfondsen 1990-1994 uitgevoerd worden.

2.

Uit de resterende middelen van het Zesde en het Zevende EOF kan institutionele steun worden verleend ten behoeve van de uitvoering van maatregelen die gericht zijn op de naleving van de verbintenissen die bij het overleg zijn aangegaan. Daartoe zal de Commissie een financieringsbesluit goedkeuren voor het programma voor de vierde volkstelling en inventarisatie van de woonomstandigheden.

3.

De middelen uit hoofde van het Negende EOF zullen worden toegewezen zodra alle partijen de nieuwe kieswet, waarin een voor alle partijen aanvaardbaar en transparant en democratisch verkiezingsproces gegarandeerd is, hebben opgesteld en er een datum is vastgelegd voor de parlementsverkiezingen. Op dat moment kan de programmering van deze middelen van start gaan.

4.

Na de toewijzing van de middelen uit het Negende EOF kan steun verleend worden voor de voorbereiding van de verkiezingen, op voorwaarde dat de in de nieuwe kieswet vastgelegde voorwaarden nageleefd worden.

5.

Zodra vrije en eerlijke parlementsverkiezingen hebben plaatsgevonden zal de samenwerking met de Europese Unie weer volledig worden hervat met de uitvoering van het Negende EOF en de Stabexmiddelen voor 1995-1999.

6.

De bijdragen aan regionale projecten zullen per geval beoordeeld worden.

7.

De bijdragen ten behoeve van humanitaire projecten, handelssamenwerking en handelsgerelateerde preferenties vallen hierbuiten.

Er zullen regelmatig en om periodes van ten hoogste zes maanden evaluaties worden uitgevoerd, in samenwerking met de Europese Commissie en het voorzitterschap van de Europese Unie.

De Europese Unie zal de situatie in Togo nauwlettend blijven volgen en gedurende 24 maanden zal een versterkte politieke dialoog worden gevoerd met uw regering om erop toe te zien dat verder gegaan wordt op de reeds ingeslagen weg naar het herstel van de democratie en de rechtsstaat en dat de inspanningen op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden geconsolideerd worden.

Wanneer de Togolese autoriteiten hun verbintenissen versneld uitvoeren, of daarentegen juist onderbreken, behoudt de Europese Unie zich het recht voor de passende maatregelen te wijzigen.

Met bijzondere hoogachting,

Gedaan te Brussel, 15 november 2004.

Voor de Commissie

Voor de Raad

BIJLAGE bij de BIJLAGE

VERBINTENISSEN VAN DE REPUBLIEK TOGO

De Republiek Togo heeft de volgende verbintenissen genomen tegenover de Europese Unie in het kader van het overleg krachtens artikel 96 van de overeenkomst van Cotonou.

Verbintenis nr. 1.1:

Om ervoor te zorgen dat de democratische beginselen volledig geëerbiedigd worden, wordt de nationale dialoog met de traditionele oppositie en het maatschappelijk middenveld met onmiddellijke ingang hervat, op open en geloofwaardige wijze en binnen een gestructureerd en transparant kader.

Verbintenis nr. 1.2:

Iedere politieke partij mag voortaan vrij handelen en zal niet gehinderd, geïntimideerd of gecensureerd worden.

Verbintenis nr. 1.3:

Overeenkomstig de kaderovereenkomst van Lomé wordt de kieswet zodanig herzien dat binnen zes maanden een transparant en democratisch verkiezingsproces tot stand komt dat voor alle partijen aanvaardbaar is.

Verbintenis nr. 1.4:

Alle politieke partijen krijgen in gelijke mate toegang tot de publieke media en er wordt een evenwichtig systeem opgezet voor de financiering van politieke partijen uit publieke middelen.

Verbintenis nr. 1.5:

Zo spoedig mogelijk zullen volgens de in verbintenis 1.3 aangekondigde kieswet nieuwe parlementsverkiezingen gehouden worden in transparante omstandigheden en onder toezicht van internationale waarnemers in alle fasen van het verkiezingsproces.

Verbintenis nr. 1.6:

Binnen twaalf maanden vinden gemeentereaadsverkiezingen plaats, in transparante omstandigheden en onder toezicht van internationale waarnemers in alle fasen van het verkiezingsproces.

Verbintenis nr. 1.7:

Binnen twaalf maanden krijgen de democratisch gekozen gemeentebesturen een mandaat en voldoende middelen om doelmatig en democratisch lokaal bestuur te voeren.

Verbintenis nr. 2.1:

Op Togolees grondgebied zijn alle vormen van buitengerechtelijke executies, marteling en onmenselijke en mensonterende behandeling verboden; daartoe moeten de medewerkers van politie en justitie degelijk worden opgeleid.

Verbintenis nr. 2.2:

Alle politieke gevangenen die duidelijk worden vastgehouden vanwege hun sympathie voor de politieke oppositie, hun kritiek op de regering of andere onterechte redenen, zullen vrijgelaten worden. De lijst van gevangenen waarop deze maatregel betrekking heeft, moet opgesteld worden in samenwerking met een of meer erkende NGO’s die ervaring hebben op dit terrein en voor alle partijen aanvaardbaar zijn. Deze verbintenis moet binnen zes maanden uitgevoerd worden.

Verbintenis nr. 2.3:

Binnen drie maanden worden alle dossiers van mensen die in voorlopige hechtenis zitten of die voorlopig in vrijheid gesteld zijn overgedragen aan het parket om hun zaak te toetsen aan de huidige wetgeving.

Verbintenis nr. 2.4:

Voor het eind van de overlegperiode mogen gevangenen in alle detentiecentra (gevangenissen, kazernes, politiebureaus, enz.) vrij bezocht worden door advocaten, mensenrechten- en humanitaire NGO’s en door henzelf gekozen artsen, zodat deze kunnen controleren of er sprake is van martelingen of andere onmenselijke behandelingen.

Verbintenis nr. 2.5:

Binnen negen maanden worden het mandaat en het statuut van de nationale mensenrechtencommissie herzien zodat haar onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid gegarandeerd is.

Verbintenis nr. 2.6:

Tegen mensen van wie bewezen is dat zij buitengerechtelijke executies, martelingen en onmenselijke en mensonterende behandelingen hebben uitgevoerd, worden juridische of disciplinaire maatregelen genomen. Dit houdt ook in dat wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast.

Verbintenis nr. 2.7:

Door middel van nog nader te bepalen maatregelen wordt ervoor gezorgd dat de rechterlijke macht onpartijdig is en onafhankelijk van de uitvoerende macht functioneert. Voor het einde van de overlegperiode wordt een analyse gemaakt op basis waarvan een actieplan opgesteld kan worden.

Verbintenis nr. 3.1:

Binnen zes maanden wordt de media- en communicatiewet herzien en in overeenstemming gebracht met de internationale normen. Met name wordt verwacht dat de huidige gevangenisstraffen voor laster en aantasting van de eer geschrapt worden.

Verbintenis nr. 3.2:

De media, NGO’s en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld worden met onmiddellijke ingang gevrijwaard van hinder, intimidatie en censuur.

Verbintenis nr. 3.3:

Alle vertegenwoordigers van politieke en maatschappelijke organisaties en alle burgers krijgen het recht op vrije meningsuiting en het recht om deel te nemen aan openbare bijeenkomsten en vreedzame manifestaties in het hele land en zullen daarbij niet gehinderd, geïntimideerd of gecensureerd worden.

Verbintenis nr. 3.4:

Alle vertegenwoordigers van politieke en maatschappelijke organisaties mogen zich vrij verplaatsen, zowel als burgers als in het kader van hun politieke of maatschappelijke functie.

Verbintenis nr. 3.5:

Voor het einde van de overlegperiode moeten alle burgers vrije toegang hebben tot informatie via de media, waaronder websites van oppositiepartijen, niet-gouvernementele organisaties, enz.

Verbintenis nr. 3.6:

Binnen zes maanden worden het mandaat en het statuut van de hoge autoriteit op het gebied van audiovisuele media en communicatie herzien zodat haar onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid en alle politieke groeperingen daadwerkelijk gegarandeerd is.

Verbintenis nr. 4.1:

Op 1 juni en 1 juli 2004 worden bij de Europese instellingen verslagen ingediend over de voortgang op de verschillende terreinen van de dialoog en de tenuitvoerlegging van de verbintenissen.

Verbintenis nr. 4.2:

De Togolese autoriteiten zijn bereid deel te nemen aan de dialoog ter plaatse en medewerking te verlenen aan eventuele missies van ambtenaren van de Commissie en het voorzitterschap in het kader van deze dialoog.


EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Gemengd Comité van de EER

25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/23


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 69/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, inzonderheid op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de integratie van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek in de Europese Economische Ruimte, die op 14 oktober 2003 in Luxemburg werd ondertekend (1).

(2)

Beschikking 2004/205/EG van de Commissie van 1 maart 2004 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor het intracommunautaire handelsverkeer in sperma, eicellen en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paarden verkregen in Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Dit besluit is niet van toepassing op IJsland en Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk I van bijlage I bij de Overeenkomst wordt in deel 4.2 na punt 68 (Beschikking 2002/878/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„69.

32004 D 0205: Beschikking 2004/205/EG van de Commissie van 1 maart 2004 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor het intracommunautaire handelsverkeer in sperma, eicellen en embryo’s van runderen, varkens, schapen, geiten en paarden verkregen in Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 65 van 3.3.2004, blz. 23).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken tekst in de Noorse taal van Beschikking 2004/205/EG is authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.04.2004, blz. 3.

(2)  PB L 65 van 3.3.2004, blz. 23.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/25


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 70/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de integratie van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek in de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003 (1).

(2)

Richtlijn 2003/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk XVI van bijlage II bij de Overeenkomst wordt in punt 1 (Richtlijn 76/768/EEG van de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32003 L 0015: Richtlijn 2003/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 (PB L 66 van 11.3.2003, blz. 26).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2003/15/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 66 van 11.3.2003, blz. 26.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/26


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 71/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 102/2002 van 12 juli 2002 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad van 7 december 1998 inzake de werking van de interne markt wat het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten betreft (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 7 december 1998 betreffende het vrije verkeer van goederen (3) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Hoofdstuk XX van bijlage II bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Volgende rubriek en punt worden ingevoegd na de rubriek „XX. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN — ALGEMEEN”:

„VERMELDE BESLUITEN

1.

398 R 2679: Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad van 7 december 1998 inzake de werking van de interne markt wat het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten betreft (PB L 337 van 12.12.1998, blz. 8).”.

2)

De punten 1, 2, 3 en 4 worden respectievelijk 2, 3, 4 en 5.

3)

Na punt 5 (Beschikking 2001/893/EG van de Commissie) wordt het volgende punt ingevoegd:

„6.

498 X 1212(01): Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 7 december 1998 betreffende het vrije verkeer van goederen (PB L 337 van 12.12.1998, blz. 10).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 2679/98 en de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 7 december 1998 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (4).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 298 van 31.10.2002, blz. 17.

(2)  PB L 337 van 12.12.1998, blz. 8.

(3)  PB L 337 van 12.12.1998, blz. 10.

(4)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


BIJLAGE

VERKLARING VAN DE EVA-STATEN

betreffende de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 7 december 1998 betreffende het vrije verkeer van goederen

(die een nieuw punt 6 in hoofdstuk XX (vrij verkeer van goederen — algemeen) van bijlage ii bij de EER-overeenkomst invoegt)

De EVA-staten verbinden zich ertoe al het mogelijke te doen om dezelfde verplichtingen als de EU-lidstaten na te leven bij de tenuitvoerlegging van de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 7 december 1998 betreffende het vrije verkeer van goederen.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

betreffende de opname in de overeenkomst van Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad van 7 december 1998 inzake de werking van de interne markt wat het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten betreft

(waardoor een nieuw punt 1 in hoofdstuk XX (vrij verkeer van goederen — algemeen) van bijlage ii bij de EER-overeenkomst wordt ingevoegd)

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover eens dat de kwesties waarop Verordening (EG) nr. 2679/98 betrekking heeft, van belang zijn voor de voltooiing van de interne markt.

De partijen wensen daarom Verordening (EG) nr. 2679/98 toe te passen zoals opgenomen in de EER-overeenkomst.

Dit geldt onverminderd de afspraak dat justitie en binnenlandse zaken als zodanig buiten de werkingssfeer van de EER-overeenkomst vallen.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/29


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 72/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de integratie van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek in de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003 (1).

(2)

Richtlijn 2003/32/EG van de Commissie van 23 april 2003 tot vaststelling van nadere specificaties inzake de in Richtlijn 93/42/EEG van de Raad vastgelegde eisen betreffende medische hulpmiddelen die zijn vervaardigd met gebruikmaking van weefsel van dierlijke oorsprong (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In hoofdstuk XXX van bijlage II bij de Overeenkomst wordt na punt 4 (Richtlijn 2003/12/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„5.

32003 L 0032: Richtlijn 2003/32/EG van de Commissie van 23 april 2003 tot vaststelling van nadere specificaties inzake de in Richtlijn 93/42/EEG van de Raad vastgelegde eisen betreffende medische hulpmiddelen die zijn vervaardigd met gebruikmaking van weefsel van dierlijke oorsprong (PB L 105 van 26.4.2003, blz. 18).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2003/32/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 105 van 26.4.2003, blz. 18.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/30


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 73/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zoals gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, inzonderheid op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage IX bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte, die op 14 oktober 2003 in Luxemburg is ondertekend (1).

(2)

Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (2) wordt in de Overeenkomst opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage IX bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende tekst wordt toegevoegd aan punt 24 (Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad):

„, zoals gewijzigd bij:

32003 L 0071: Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).”.

2)

Het volgende punt wordt ingevoegd na punt 29a (Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad):

„29b.

32003 L 0071: Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).”.

Artikel 2

De teksten van Richtlijn 2003/71/EG in de IJslandse en de Noorse taal, die in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie zullen worden gepubliceerd, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER op grond van artikel 103, lid 1, van de overeenkomst hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in de afdeling EER van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(3)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/32


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 74/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XI (Telecommunicatiediensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XI bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de integratie van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek in de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003 (1).

(2)

Aanbeveling 2003/558/EG van de Commissie van 25 juli 2003 betreffende de verwerking van locatie-informatie over de oproeper in elektronische communicatienetwerken met het oog op locatie-uitgebreide noodoproepdiensten (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XI bij de Overeenkomst wordt na punt 5cn (Beschikking 2003/548/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„5co.

32003 H 0558: Aanbeveling 2003/558/EG van de Commissie van 25 juli 2003 betreffende de verwerking van locatie-informatie over de oproeper in elektronische communicatienetwerken met het oog op locatie-uitgebreide noodoproepdiensten (PB L 189 van 29.7.2003, blz. 49).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Aanbeveling 2003/558/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 49.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/33


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 75/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XI (Telecommunicatiediensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XI bij de Overeenkomst werd gewijzigd door de Overeenkomst betreffende de deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte, ondertekend in Luxemburg op 14 oktober 2003 (1).

(2)

Beschikking 2003/490/EG van de Commissie van 30 juni 2003 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, betreffende de passende bescherming van persoonsgegevens in Argentinië (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XI bij de Overeenkomst wordt na punt 5ef (Beschikking 2002/16/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„5eg.

32003 D 0490: Beschikking 2003/490/EG van de Commissie van 30 juni 2003 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, betreffende de passende bescherming van persoonsgegevens in Argentinië (PB L 168 van 5.7.2003, blz. 19).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Beschikking 2003/490/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 168 van 5.7.2003, blz. 19.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/34


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 76/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de integratie van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek in de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 2327/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 tot invoering van een overgangspuntensysteem voor vrachtwagens in transito door Oostenrijk voor het jaar 2004 in het kader van een duurzaam vervoersbeleid (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt na punt 26d (Verordening (EG) nr. 792/94 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„26e.

32003 R 2327: Verordening (EG) nr. 2327/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 tot invoering van een overgangspuntensysteem voor vrachtwagens in transito door Oostenrijk voor het jaar 2004 in het kader van een duurzaam vervoersbeleid (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 30).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Bijlage II bij de verordening wordt bijlage III.

b)

Na bijlage I bij de verordening wordt het volgende ingevoegd:

„BIJLAGE II

Punten die voor 2004, 2005 en 2006 beschikbaar zijn

 

2004

2005

2006

IJsland

572

544

515

Liechtenstein

104 000

98 527

93 053

Noorwegen

26 299

24 915

23 531”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 2327/2003 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, mits alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 30.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/36


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 77/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de integratie van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek in de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003 (1).

(2)

Verordening (EG) nr. 1726/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 417/2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de Overeenkomst wordt in punt 56m (Verordening (EG) nr. 417/2002 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje ingevoegd:

„—

32003 R 1726: Verordening (EG) nr. 1726/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 (PB L 249 van 1.10.2003, blz. 1).”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 1726/2003 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, mits alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 249 van 1.10.2003, blz. 1.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/37


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 80/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XV (Staatssteun) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XV bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad van 11 maart 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1177/2002 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XV bij de Overeenkomst wordt aan punt 1ca (Verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad) het volgende toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32004 R 0502: Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad van 11 maart 2004 (PB L 81 van 19.3.2004, blz. 6).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken tekst in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 502/2004 is authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, mits alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 6.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/38


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 81/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XVI (Aanbestedingen) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XVI bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 2151/2003 van de Commissie van 16 december 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV) (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XVI bij de Overeenkomst wordt na punt 6a (Verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:

„ , zoals gewijzigd bij:

32003 R 2151: Verordening (EG) nr. 2151/2003 van de Commissie van 16 december 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 329 van 17.12.2003, blz. 1), zoals gerectificeerd in PB L 330 van 18.12.2003, blz. 34.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken tekst in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 2151/2003 is authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, mits alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 329 van 17.12.2003, blz. 1. Verordening gerectificeerd in PB L 330 van 18.12.2003, blz. 34.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/39


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 82/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XX bij de Overeenkomst is gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XX bij de Overeenkomst wordt na punt 32f (Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende punt ingevoegd:

„32fa.

32002 L 0096: Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24).

De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast:

 

In artikel 17, lid 4, onder a), wordt na het woord „Griekenland”, „IJsland” ingevoegd.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2002/96/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, mits alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.

(3)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/40


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 83/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 2257/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap met het oog op aanpassing van de lijst van kenmerken van de enquête (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Dit besluit is niet van toepassing op Liechtenstein,

BESLUIT:

Artikel 1

Punt 18a (Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad) van bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende streepje wordt toegevoegd:

„—

32003 R 2257: Verordening (EG) nr. 2257/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2003 (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 6).”.

2)

De inleiding tot de aanpassing en de aanpassing worden door het volgende vervangen:

„De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Deze verordening is niet van toepassing op Liechtenstein.

b)

De laatste zin van artikel 4, lid 4, wordt vervangen door:

„Noorwegen, Spanje, Finland en het Verenigd Koninkrijk kunnen een onderzoek verrichten naar de structurele variabelen per kwartaal tijdens een overgangsperiode tot eind 2007.”.”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 2257/2003 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER (3) hebben plaatsgevonden.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 336 van 23.12.2003, blz. 6.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/42


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 84/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 29/2004 van de Commissie van 8 januari 2004 tot vaststelling van de kenmerken van de speciale module 2005 over de combinatie van werk en gezin ingevolge Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1165/98 van de Raad van 19 mei 1998 inzake kortetermijnstatistieken (3) is in de Overeenkomst opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 1165/98 trekt Richtlijn 78/166/EEG van de Raad (4) en de latere wijzigingen daarvan in. Deze richtlijn is in de Overeenkomst opgenomen en dient dan ook uit de Overeenkomst te worden weggelaten,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na punt 18ae (Verordening (EG) nr. 247/2003 van de Commissie) wordt het volgende punt ingevoegd:

„18af.

32004 R 0029: Verordening (EG) nr. 29/2004 van de Commissie van 8 januari 2004 tot vaststelling van de kenmerken van de speciale module 2005 over de combinatie van werk en gezin ingevolge Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 57).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast:

 

Deze verordening is niet van toepassing op Liechtenstein.”.

2)

Punt 4 wordt weggelaten.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 29/2004 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (5).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 57.

(3)  PB L 162 van 5.6.1998, blz. 1.

(4)  PB L 52 van 23.1.1978, blz. 17.

(5)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/44


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 85/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 1980/2003 van de Commissie van 21 oktober 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de definities en bijgewerkte definities betreft (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1981/2003 van de Commissie van 21 oktober 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat het veldwerk en de imputatieprocedures betreft (3) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 1982/2003 van de Commissie van 21 oktober 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de voorschriften voor de steekproeftrekking en de opsporing betreft (4) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

Verordening (EG) nr. 1983/2003 van de Commissie van 7 november 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de lijst van primaire doelvariabelen betreft (5) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

In bijlage XXI bij de Overeenkomst worden na punt 18i (Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad) de volgende punten ingevoegd:

„18j.

32003 R 1980: Verordening (EG) nr. 1980/2003 van de Commissie van 21 oktober 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de definities en bijgewerkte definities betreft (PB L 298 van 17.11.2003, blz. 1).

18k.

32003 R 1981: Verordening (EG) nr. 1981/2003 van de Commissie van 21 oktober 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat het veldwerk en de imputatieprocedures betreft (PB L 298 van 17.11.2003, blz. 23).

18l.

32003 R 1982: Verordening (EG) nr. 1982/2003 van de Commissie van 21 oktober 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de voorschriften voor de steekproeftrekking en de opsporing betreft (PB L 298 van 17.11.2003, blz. 29).

18m.

32003 R 1983: Verordening (EG) nr. 1983/2003 van de Commissie van 7 november 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de lijst van primaire doelvariabelen betreft (PB L 298 van 17.11.2003, blz. 34).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EG) nr. 1980/2003, (EG) nr. 1981/2003, (EG) nr. 1982/2003 en (EG) nr. 1983/2003 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (6).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLEPSIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 298 van 17.11.2003, blz. 1.

(3)  PB L 298 van 17.11.2003, blz. 23.

(4)  PB L 298 van 17.11.2003, blz. 29.

(5)  PB L 298 van 17.11.2003, blz. 34.

(6)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/46


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 86/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XXI bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij de Overeenkomst inzake deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte (1), ondertekend te Luxemburg op 14 oktober 2003.

(2)

Verordening (EG) nr. 16/2004 van de Commissie van 6 januari 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de lijst van secundaire doelvariabelen inzake de intergenerationele overdracht van armoede betreft (2) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 28/2004 van de Commissie van 5 januari 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de gedetailleerde inhoud van het tussentijds en het eindverslag over de kwaliteit betreft (3) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 48/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de productie van jaarlijkse communautaire statistieken over de staalindustrie voor de referentiejaren 2003-2009 (4) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

Richtlijn 2003/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/16/EG van de Raad betreffende statistische enquêtes inzake melk- en zuivelproducten (5) dient in de Overeenkomst te worden opgenomen,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XXI bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na punt 18m (Verordening (EG) nr. 1983/2003 van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:

„18n.

32004 R 0016: Verordening (EG) nr. 16/2004 van de Commissie van 6 januari 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de lijst van secundaire doelvariabelen inzake de intergenerationele overdracht van armoede betreft (PB L 4 van 8.1.2004, blz. 3).

18o.

32004 R 0028: Verordening (EG) nr. 28/2004 van de Commissie van 5 januari 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de gedetailleerde inhoud van het tussentijds en het eindverslag over de kwaliteit betreft (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 42).”.

2)

Na punt 4b (Verordening (EEG) nr. 2186/93 van de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„4c.

32004 R 0048: Verordening (EG) nr. 48/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de productie van jaarlijkse communautaire statistieken over de staalindustrie voor de referentiejaren 2003-2009 (PB L 7 van 13.1.2004, blz. 1).”.

3)

Aan punt 21 (Richtlijn 96/16/EG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„ , zoals gewijzigd bij:

32003 L 0107: Richtlijn 2003/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 (PB L 7 van 13.1.2004, blz. 40).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EG) nr. 16/2004, (EG) nr. 28/2004 en (EG) nr. 48/2004 en van Richtlijn 2003/107/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (6).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 130 van 29.4.2004, blz. 3.

(2)  PB L 4 van 8.1.2004, blz. 3.

(3)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 42.

(4)  PB L 7 van 13.1.2004, blz. 1.

(5)  PB L 7 van 13.1.2004, blz. 40.

(6)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/48


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 87/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 58/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 23 april 2004 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Beschikking nr. 2256/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 tot vaststelling van een meerjarenprogramma (2003-2005) voor de monitoring van het eEuropa actieplan 2005, verspreiding van goede praktijken en de verbetering van de netwerk- en informatiebeveiliging (Modinis) (2).

(3)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd, teneinde bedoelde uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2004 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Aan artikel 2, lid 5, van Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32003 D 2256: Beschikking nr. 2256/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 1).”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 9 juni 2004, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 277 van 26.8.2004, blz. 29.

(2)  PB L 336 van 23.12.2003, blz. 1.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/49


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 88/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 65/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 26 april 2004 (1).

(2)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst nemen de EVA-staten volwaardig deel aan het Europees Milieuagentschap ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad (2).

(3)

Verordening (EEG) nr. 1210/90 werd gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1641/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en –informatienetwerk (3).

(4)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden aangepast in verband met de wijzigingen die bij Verordening (EG) nr. 1641/2003 werden doorgevoerd met betrekking tot het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk,

BESLUIT:

Artikel 1

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3, lid 2, onder a), wordt aan het einde het volgende toegevoegd:

„en Verordening (EG) nr. 1641/2003 van het Europees Parlement en de Raad (4).

2)

In artikel 3 wordt na lid 2, onder m), de volgende alinea toegevoegd:

„n)

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is, voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1210/90, eveneens van toepassing voor alle documenten van het Agentschap betreffende de EVA-staten.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (5).

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 277 van 26.8.2004, blz. 182.

(2)  PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1.

(3)  PB L 245 van 29.9.2003, blz. 1.

(5)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/51


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 89/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 173/1999 van het Gemengd Comité van de EER van 26 november 1999 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 20/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 december 2003 tot vaststelling van een algemeen kader voor de financiering van communautaire acties ter ondersteuning van het consumentenbeleid in de periode 2004-2007 (2).

(3)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd, teneinde bedoelde uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2004 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Aan artikel 6, lid 3, van Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De EVA-staten nemen vanaf 1 januari 2004 deel aan de communautaire activiteiten die voortvloeien uit volgend besluit en de daarvan afgeleide besluiten:

32004 D 0020: Besluit nr. 20/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 december 2003 tot vaststelling van een algemeen kader voor de financiering van communautaire acties ter ondersteuning van het consumentenbeleid in de periode 2004-2007 (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 1).”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 61 van 1.3.2001, blz. 33.

(2)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 1.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/52


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 90/2004

van 8 juni 2004

tot wijziging van Protocol nr. 30 (Specifieke bepalingen voor de organisatie van samenwerking op het gebied van de statistiek) en Protocol nr. 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst”, genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol nr. 30 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 163/2003 van het Gemengd Comité van de EER van 7 november 2003 (1).

(2)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 65/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 26 april 2004 (2).

(3)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EG) nr. 788/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1655/2000, (EG) nr. 1382/2003 en (EG) nr. 2152/2003 met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie (3).

(4)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 786/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot wijziging van de Besluiten nrs. 1720/1999/EG, 253/2000/EG, 508/2000/EG, 1031/2000/EG, 1445/2000/EG, 163/2001/EG, 1411/2001/EG, 50/2002/EG, 466/2002/EG, 1145/2002/EG, 1513/2002/EG, 1786/2002/EG, 291/2003/EG en 20/2004/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie (4).

(5)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Beschikking nr. 787/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot wijziging van Beschikking 96/411/EG van de Raad en de Beschikkingen nrs. 276/1999/EG, 1719/1999/EG, 2850/2000/EG, 507/2001/EG, 2235/2002/EG, 2367/2002/EG, 253/2003/EG, 1230/2003/EG en 2256/2003/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie (5).

(6)

Protocol nr. 30 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd, teneinde bedoelde uitgebreide samenwerking met ingang van 1 mei 2004 mogelijk te maken.

(7)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd, teneinde bedoelde uitgebreide samenwerking met ingang van 1 mei 2004 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

In Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst wordt aan het streepje (Verordening (EG) nr. 1382/2003 van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 3, lid 7, onder c), het volgende toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32004 R 0788: Verordening (EG) nr. 788/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17).”.

Artikel 2

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan het derde streepje (Besluit nr. 1720/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 17, lid 4, en aan het derde streepje (Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 4, lid 2 quater, wordt het volgende deelstreepje toegevoegd:

„—

32004 D 0786: Besluit nr. 786/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).”.

2)

Aan het vierde streepje (Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 1, lid 5, aan het streepje (Besluit nr. 1411/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 3, lid 7, onder b), aan het vierde streepje (Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 4, lid 2 quater, aan het streepje (Besluit nr. 291/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 4, lid 2 octies, aan het zesde streepje (Besluit nr. 50/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 5, lid 8, aan het tweede streepje (Besluit nr. 20/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 6, lid 3, aan het vierde streepje (Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 9, lid 4, aan het vierde streepje (Besluit nr. 508/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 13, lid 4, aan het tweede streepje (Besluit nr. 1145/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 15, lid 8, en aan het tweede streepje (Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 16, lid 1, wordt het volgende toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32004 D 0786: Besluit nr. 786/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).”.

Artikel 3

1)   Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan het zevende streepje (Beschikking nr. 276/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 2, lid 5, en aan het tweede streepje (Beschikking nr. 1719/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 17, lid 4, wordt het volgende deelstreepje toegevoegd:

„—

32004 D 0787: Beschikking nr. 787/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).”;

b)

Aan het negende streepje (Beschikking nr. 2256/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 2, lid 5, aan het streepje (Beschikking nr. 2850/2000/EG) van het Europees Parlement en de Raad) van artikel 3, lid 7, onder a), en aan artikel 14, lid 5, onder g) (Beschikking nr. 1230/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad), wordt het volgende toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32004 D 0787: Beschikking nr. 787/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).”;

2)   Protocol nr. 30 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

Aan lid 7, tweede streepje (Beschikking nr. 2367/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad), van hoofdstuk II (Statistisch programma voor de periode 2003-2007) wordt het volgende toegevoegd:

„, zoals gewijzigd bij:

32004 D 0787: Beschikking nr. 787/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).”.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER, zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (6).

Het is van toepassing met ingang van 1 mei 2004.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 juni 2004.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

S. GILLESPIE


(1)  PB L 41 van 12.2.2004, blz. 64.

(2)  PB L 277 van 26.8.2004, blz. 182.

(3)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17.

(4)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7.

(5)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12.

(6)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/55


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/794/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2004

houdende verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB tot verlenging van het mandaat van de Waarnemingsmissie van de Europese Unie (EUMM)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 november 2002 Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB tot verlenging van het mandaat van de Waarnemingsmissie van de Europese Unie (EUMM) (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 5 december 2003 Gemeenschappelijk Optreden 2003/852/GBVB (2) houdende verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB vastgesteld, waarbij het mandaat van de EUMM tot 31 december 2004 werd verlengd.

(3)

De EUMM dient haar activiteiten in de Westelijke Balkan voort te zetten ter ondersteuning van het beleid van de Europese Unie voor die regio.

(4)

Het mandaat van de EUMM dient derhalve te worden verlengd en Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB moet dienovereenkomstig worden verlengd en gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB en het mandaat van de EUMM worden verlengd.

Artikel 2

Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 3, lid 3, wordt de datum „30 september 2004” vervangen door „30 september 2005”;

b)

in artikel 6, lid 1, wordt het financieel referentiebedrag vervangen door 4 186 482 EUR;

c)

in artikel 8, tweede alinea, wordt de datum „31 december 2004” vervangen door „31 december 2005”.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 november 2004

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


(1)  PB L 321 van 26.11.2002, blz. 51 en corrigendum in PB L 324 van 29.11.2002, blz. 76.

(2)  PB L 322 van 9.12.2003, blz. 31.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/56


BESLUIT 2004/795/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2004

tot verlenging van het mandaat van het Hoofd van de Waarnemersmissie van de Europese Unie (EUMM)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 23, lid 2,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB van 26 november 2002 tot verlenging van het mandaat van de Waarnemersmissie van de Europese Unie (1), en met name op artikel 5, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 5 december 2003 heeft de Raad Besluit 2003/853/GBVB (2) aangenomen, waarbij het mandaat van mevrouw Maryse DAVIET als Hoofd van de Missie van de EUMM is verlengd. Dit besluit verstrijkt op 31 december 2004.

(2)

Op 22 november 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2004/794/GBVB vastgesteld, houdende verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2002/921/GBVB tot verlenging van het mandaat van de EUMM (3).

(3)

Het mandaat van het Hoofd van de Missie van de EUMM dient derhalve ook te worden verlengd,

BESLUIT:

Artikel 1

Het mandaat van mevrouw Maryse DAVIET als Hoofd van de Missie van de EUMM wordt verlengd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing tot en met 31 december 2005.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


(1)  PB L 321 van 26.11.2002, blz. 51 en rectificatie in PB L 324 van 29.11.2002, blz. 76. Gemeenschappelijk optreden als gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2003/852/GBVB (PB L 322 van 9.12.2003, blz. 31).

(2)  PB L 322 van 9.12.2003, blz. 32.

(3)  Zie blz. 55 van dit Publicatieblad.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/57


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/796/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2004

ter ondersteuning van de fysieke beveiliging van een nucleaire locatie in de Russische Federatie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het samenwerkingsprogramma van de Europese Unie voor non-proliferatie en ontwapening in de Russische Federatie, dat is aangenomen in het kader van Gemeenschappelijke Strategie 1999/414/GBVB van de Europese Unie van 4 juni 1999 ten aanzien van Rusland (1) en dat is vastgesteld bij Gemeenschappelijk Standpunt 1999/878/GBVB (2) is verstreken op 24 juni 2004.

(2)

Hoofdstuk III van de op 12 december 2003 door de Europese Raad aangenomen strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens bevat een lijst van maatregelen ter bestrijding van proliferatie die zowel in de EU als in derde landen moeten worden genomen.

(3)

Overeenkomstig hoofdstuk III van de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens moet de Europese Unie gebruik maken van al haar instrumenten om verontrustende proliferatie wereldwijd te voorkomen, te ontmoedigen, tegen te houden en waar mogelijk volledig uit te roeien.

(4)

De fysieke beveiliging van nucleair materiaal en nucleaire installaties, waaronder verouderde reactoren en de daarin gebruikte splijtstof, is een van de specifieke maatregelen van de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens.

(5)

Om de samenhang van de externe optredens van de EU te waarborgen, worden de activiteiten van de EU gecoördineerd met de activiteiten van de Europese Gemeenschap en de lidstaten.

(6)

De Bondsrepubliek Duitsland heeft reeds maatregelen genomen ter verbetering van de fysieke beveiliging van Russische nucleaire locaties,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Met dit gemeenschappelijk optreden wordt beoogd een project ter uitvoering van maatregelen inzake fysieke beveiliging aan het Bochvar-Instituut in Moskou van het Russisch Federaal Agentschap voor Atoomenergie te ondersteunen. Bijlage I bevat een gedetailleerde beschrijving van de in het kader van dit project voorziene doelstellingen en activiteiten.

Artikel 2

Het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden.

Artikel 3

De Bondsrepubliek Duitsland is verantwoordelijk voor de technische uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden in het kader van haar bilaterale programma op dit gebied.

Artikel 4

1.   De financiële referentie voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden bedraagt 7 937 000 EUR.

2.   De Commissie wordt belast met de controle op en de evaluatie van de financiële aspecten van de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden.

3.   Voor het beheer van de in lid 1 genoemde uitgaven uit de algemene begroting van de Europese Unie gelden de procedures en voorschriften van de Gemeenschap die van toepassing zijn op begrotingsaangelegenheden, met dien verstande dat een eventuele voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

4.   De Commissie wordt bij de uitvoering van haar taken uit hoofde van dit artikel bijgestaan door één deskundige, wiens bevoegdheden in bijlage II worden beschreven.

Artikel 5

De Raad en de Commissie zorgen voor een adequate coördinatie tussen dit gemeenschappelijk optreden, andere vormen van communautaire steun en iedere andere vorm van bilaterale steun door de lidstaten.

Artikel 6

1.   Het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, brengt op basis van de verslagen van de uitvoerende instantie als bedoeld in Bijlage I, punt 5, om de zes maanden bij de Raad verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. In deze verslagen wordt ook het vermogen van de Russische Federatie om de verstrekte steun te verwerken en te benutten, beoordeeld. De Commissie wordt ten volle betrokken bij de verslaglegging en aanverwante taken.

2.   De Raad kan beslissen de uitvoering van het project op te schorten indien de Russische Federatie:

a)

niet volledig meewerkt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden;

b)

in dit verband geen toezicht en/of evaluaties en audits door de EU toelaat;

c)

haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst voor partnerschap en samenwerking houdende oprichting van een partnerschap tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds (3), niet nakomt.

Artikel 7

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt drie jaar na de datum van vaststelling, tenzij de Raad anders beslist.

Artikel 8

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


(1)  PB L 157 van 24.6.1999, blz. 1. Gemeenschappelijke strategie gewijzigd bij Gemeenschappelijke Strategie 2003/471/GBVB van de Europese Raad van 20 juni 2003 (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 68).

(2)  PB L 331 van 23.12.1999, blz. 11. Gemeenschappelijk optreden gewijzigd bij Besluit 2002/381/GBVB (PB L 136 van 24.5.2002, blz. 1).

(3)  PB L 327 van 28.11.1997, blz. 3.


BIJLAGE I

ONDERSTEUNING VAN DE FYSIEKE BEVEILIGING VAN NUCLEAIRE LOCATIES IN RUSLAND

1.   Achtergrond

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, waarin onder meer het verlangen van de EU wordt verwoord om een stabiele internationale en regionale omgeving te bevorderen door versterking van de op het verminderen van de dreiging gerichte samenwerkingsprogramma's van de EU met andere landen, toegespitst op steun voor ontwapening, controle en beveiliging van gevoelig materiaal, gevoelige installaties en deskundigheid.

De fysieke beveiliging van nucleair materiaal en nucleaire installaties, met inbegrip van verouderde reactoren en de daarin gebruikte splijtstof, is één van de specifieke maatregelen van de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens.

Voorts zijn in het kader van internationale initiatieven inspanningen geleverd op het gebied van de fysieke beveiliging van nucleaire locaties in de Russische Federatie. Van de lidstaten is Duitsland bijzonder actief geweest op dit gebied.

2.   Beschrijving

Uit hoofde van dit project wordt de uitvoering van maatregelen inzake fysieke beveiliging op één nucleaire locatie in Rusland gefinancierd, als aanvulling op de bilaterale projecten die Duitsland in de Russische Federatie uitvoert.

De fabriek van het Bochvar-Instituut (VNIINM) in Moskou bevat splijtstoffen die tegen elke poging tot bestemmingswijziging moeten worden beveiligd. Daartoe zal een nieuwe versterkte en beveiligde opslagplaats worden gebouwd. Deze opslagplaats zal worden uitgerust met moderne, gespecialiseerde beveiligingsmiddelen, zoals toegangscontrolesystemen en fysieke belemmeringen.

Uit hoofde van dit project zullen het ontwerp en de bouw van de beveiligde opslagplaats alsook de aanschaf en de installatie daarin van een speciale uitrusting voor fysieke beveiliging worden gefinancierd. Om evidente veiligheidsredenen kan de exacte beschrijving van de activiteiten en de uitrusting niet worden vrijgegeven. Typische uitrustingsstukken zijn bijvoorbeeld omheiningen voor de buitenrand van de locatie, toegangscontrolesystemen, fysieke belemmeringen en controle- en monitoringsystemen.

3.   Doelstellingen

Algemene doelstelling: bijdragen tot een betere fysieke beveiliging van nucleaire locaties in Rusland, om het risico van diefstal van kernsplijtstoffen en van sabotage te verminderen.

Doel van het project: verbetering van de fysieke beveiliging van splijtstoffen in het Bochvar-Instituut te Moskou (VNIINM) van het Russisch Federaal Agentschap voor Atoomenergie (FAAE, voorheen MINATOM).

Resultaten van het project: een nieuwe beveiligde opslagplaats voor splijtstoffen leveren en installeren die met gespecialiseerde beveiligingsmiddelen is uitgerust.

4.   Begunstigden

De voornaamste begunstigden van het resultaat van het project zijn het Federaal Agentschap voor Atoomenergie (FAAE) en het Bochvar-Instituut (VNIINM).

5.   Lidstaat die met de technische uitvoering van het project zal worden belast

Lidstaat: Bondsrepubliek Duitsland

Uitvoerende instantie: Ministerie van Buitenlandse Zaken (Auswärtiges Amt), bij het toezicht op het project bijgestaan door het Bundesamt für Wehrtechnik und Beschaffung. De technische taken met betrekking tot de uitvoering van het project zullen door de firma GRS (Gesellschaft für Anlagen- und Reaktor-Sicherheit mbH) worden verricht.

6.   Derde partijen

De Russische Federatie trekt EUR 7 730 000 uit. De totale kosten van de beveiligde opslagplaats met uitrusting worden op EUR 13 000 000 geraamd.

Deskundigen van GRS zullen toezicht uitoefenen op de uitvoering van de aan Russische instanties toegewezen taken, en zullen voor volledige samenhang zorgen met activiteiten die door Duitsland en de Russische Federatie worden gefinancierd. De uitrusting zal worden geleverd door firma's die over de nodige certificering van de Russische autoriteiten beschikken.

7.   Vereiste middelen

Onderdelen en diensten voor de bouw van de nieuwe beveiligde opslagplaats en een speciale uitrusting voor fysieke beveiliging.

EUR 5 750 000 voor de bouw van de centrale opslagplaats en EUR 1 840 000 voor de aanschaf van de speciale uitrusting voor fysieke beveiliging. Voorts is in de totale kosten voor het project ook een bedrag van EUR 40 000 begrepen voor reiskosten en vergoedingen voor de genoemde instantie van de lidstaat, die rechtstreeks verband houden met het beheer van het project, alsook voor kosten voor vertaling. Er is ook voorzien in een reserve van EUR 100 000 voor onvoorziene kosten.

8.   Duur

De geplande duur van het project bedraagt drie jaar.

9.   Verslaglegging

De uitvoerende instantie stelt het volgende op:

een eerste verslag, na de eerste zes maanden van de uitvoering,

voortgangsverslagen, om de zes maanden tijdens de hele duur van het project,

een eindverslag, twee maanden voor de voltooiing van de taken.

De verslagen worden aan de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB en de Commissie toegezonden.

10.   Financiële referentie voor het optreden

De totale kosten van het project bedragen EUR 7 937 000.

BEGROTING VOOR HET PROJECT

Begrotingsonderdeel

in duizend EUR (1)

I.   

Bouw van een centrale opslagplaats:

a)

technische beschrijving en ontwerp

300

b)

ontmanteling van de oude opslagplaats

500

c)

studies en dossier met het oog op een vergunning

200

d)

belangrijkste bouwwerkzaamheden

3 000

e)

inrichting en inbedrijfstelling van het gebouw

1 000

f)

technische ondersteuning door GRS bij de bouw

750

Subtotaal I

5 750

II.   

Specifieke beveiligingsuitrusting:

a)

specificaties voor de uitrusting

100

b)

uitrusting, bestaande uit:

1 100

beveiliging van de directe omgeving

400

toegangscontrolesysteem

200

fysieke belemmeringen (deuren, ramen)

100

beveiliging met controle- en monitoringsysteem

200

stralingsmonitoring

200

c)

vergunning, inbedrijfstelling, oplevering van de uitrusting

100

d)

installatie van de uitrusting

300

e)

technische ondersteuning door GRS

240

Subtotaal II

1 840

III.   

Kosten van de uitvoerende instantie:

reiskosten (en andere vergoedingen) (2)

30

kosten voor vertaling (3)

10

IV.

Onvoorziene kosten (4)

100

Subtotaal III + IV

140

V.

Totale kosten van één expert (art. 4, lid 4)

207

TOTAAL I-V

7 937


(1)  Maximumramingen.

(2)  Missies van het personeel van de uitvoerende instantie die rechtstreeks verband houden met de uitvoering.

(3)  Vertaling van contractdocumenten en correspondentie van het Engels in het Duits en omgekeerd.

(4)  Alleen na schriftelijke toestemming van de Commissie.


BIJLAGE II

BESCHRIJVING VAN DE BEVOEGDHEDEN VAN DE DESKUNDIGE UIT HOOFDE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VAN DE EU TER ONDERSTEUNING VAN DE FYSIEKE BEVEILIGING VAN EEN NUCLEAIRE LOCATIE IN DE RUSSISCHE FEDERATIE

De Commissie wordt bijgestaan door één deskundige, overeenkomstig artikel 4 van het gemeenschappelijk optreden ter ondersteuning van de fysieke beveiliging van een nucleaire locatie in de Russische Federatie.

Deze deskundige wordt aangewezen door de Commissie, in samenwerking met het voorzitterschap bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger en de Bondsrepubliek Duitsland.

De deskundige dient de Commissie bij te staan bij de uitvoering van het project (artikel 4 van het gemeenschappelijk optreden) wat de ondersteuning van de fysieke beveiliging van een nucleaire locatie in de Russische Federatie betreft.

De deskundige kan door de lidstaten als gedetacheerd nationaal deskundige worden voorgedragen of door de Commissie als hulpfunctionaris of arbeidscontractant van de Commissie worden aangeworven.

Standplaats wordt Brussel. Indien zulks voor de efficiëntie van de uitvoering vereist is, kan tijdelijk een andere standplaats bij een delegatie van de EG worden toegewezen.

De deskundige verstrekt de Commissie expertise bij de vervulling van haar taken uit hoofde van artikel 4 van het gemeenschappelijk optreden, en wel met betrekking tot:

de financiële supervisie, controle en evaluatie van het project,

de beoordeling van de vooruitgang bij de uitvoering van het project,

de verbinding met de Russische autoriteiten, indien nodig, en draagt zodoende bij tot de doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijk optreden.

Op verzoek verstrekt de deskundige het voorzitterschap, de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB of de regering van de Bondsrepubliek Duitsland advies bij hun taken uit hoofde van het gemeenschappelijk optreden.

De totale expertisekosten voor de periode van drie jaar bedragen 207 000 EUR.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/63


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/797/GBVB VAN DE RAAD

van 22 november 2004

betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen.

(2)

De Europese Unie geeft momenteel actief uitvoering aan deze strategie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, met name die in verband met het universeel maken van het Chemische Wapens Verdrag (CWC) en de financiering van specifieke projecten die uitgevoerd worden door multilaterale instellingen.

(3)

De doelstellingen van deze strategie, zoals in overweging (2) uiteengezet, zijn complementair ten opzichte van die van de Organisatie voor het verbod van Chemische Wapens (OPCW), in de context van diens verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het CWC.

(4)

De Commissie heeft ermee ingestemd dat zij met de supervisie van de uitvoering van de EU-bijdrage zal worden belast,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om onverwijld praktische uitvoering te geven aan sommige elementen van de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens zal de EU steun verlenen aan activiteiten van de Organisatie voor het verbod van Chemische Wapens (OPCW) die erop gericht zijn:

te bevorderen dat het Chemische Wapens Verdrag (CWC) een universeel karakter krijgt;

de verdragsluitende staten te steunen bij de onverkorte uitvoering van het CWC;

internationale samenwerking op het gebied van chemische activiteiten, zoals begeleidende maatregelen voor de uitvoering van het CWC, tot stand te brengen.

2.   OPCW-projecten sluiten aan bij de maatregelen van de EU-strategie wanneer zij gericht zijn op de verbetering van:

de promotie van het CWC door middel van activiteiten, waaronder regionale en subregionale workshops en seminars, die tot doel hebben meer staten tot de OPCW te doen toetreden;

duurzame technische ondersteuning van verdragsluitende staten die hierom verzoeken, met het oog op het instellen en effectief functioneren van de Nationale Autoriteiten en de totstandbrenging van nationale uitvoeringswetgeving, als bepaald in het CWC;

de internationale samenwerking op chemisch gebied, door middel van uitwisseling van wetenschappelijke en technische informatie, chemische stoffen en apparatuur voor niet bij het CWC verboden doeleinden, teneinde het vermogen van de verdragsluitende staten om het CWC te implementeren te helpen ontwikkelen.

In de bijlage staat een nadere omschrijving van bovenbedoelde projecten.

Artikel 2

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van de drie in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 1 841 000 EUR.

2.   De met het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van de Europese Gemeenschap die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat eventuele voorfinanciering niet het eigendom van de Europese Gemeenschap blijft.

3.   Voor de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde projecten sluit de Commissie een financieringsovereenkomst met de OPCW over het gebruik van de bijdrage van de Europese Unie, die als schenking wordt verstrekt. Die financieringsovereenkomst bepaalt dat de OPCW er zorg voor draagt dat de bijdrage van de Europese Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met haar omvang.

4.   De Commissie brengt, samen met het voorzitterschap, bij de Raad verslag uit over de uitvoering van de bijdrage van de Europese Unie.

Artikel 3

Het EU-Raadsvoorzitterschap is, in volledige samenwerking met de Commissie, verantwoordelijk voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. De Commissie ziet toe op de supervisie van de juiste uitvoering van de in artikel 2 bedoelde bijdrage.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt één jaar na de aanneming.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 november 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. R. BOT


BIJLAGE

EU-ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

1.   Doel en omschrijving:

Algemene doelstelling: ondersteuning van het universeel maken van het CWC en in het bijzonder bevordering van de toetreding tot het CWC van staten die nog geen partij zijn (staten die wèl en staten die niet hebben ondertekend) en ondersteuning van de uitvoering van het CWC door de staten die al wel partij zijn.

Omschrijving: De bijstand van de EU aan de OPCW is gericht op de volgende gebieden, die CWC-staten hebben aangemerkt als gebieden waarop urgent actie moet worden ondernomen:

i)

bevordering van het universele karakter van het CWC;

ii)

steun voor de uitvoering van het CWC door de staten die partij zijn bij dat verdrag;

iii)

internationale samenwerking op chemisch gebied.

De hieronder omschreven projecten ontvangen uitsluitend EU-steun. De EU-financiering bestrijkt alleen uitgaven die specifiek verband houden met de uitvoering van de projecten. Die projecten worden dan ook niet gefinancierd uit hoofde van de gewone begroting van de OPCW voor 2005. Daarnaast wordt de aankoop van goederen, werk en diensten verricht door de OPCW.

2.   Omschrijving:

2.1.   Project 1: bevordering van het universele karakter van het CWC;

Doel van het project: Bevorderen toetreding tot het CWC.

Projectresultaten

i)

Toetreding van meer landen tot het Verdrag in verscheidene geografische gebieden (in het Caribische gebied, Afrika, de Middellandse-Zeelanden, Zuidoost-Azië en de eilanden in de Stille Oceaan).

ii)

Versterkte regionale netwerking (waarbij relevante subregionale organisaties en netwerken in diverse voor het CWC belangrijke gebieden zijn betrokken).

Omschrijving: Regionale, subregionale en bilaterale activiteiten die gericht zijn op universaliteit.

De deelneming van niet-CWC-staten aan regionale/subregionale activiteiten biedt de OPCW de gelegenheid om contacten met vertegenwoordigers van de hoofdsteden te leggen/ontwikkelen en de voordelen en winstpunten van een toetreding tot het CWC, alsook de daarmee gepaard gaande verplichtingen onder de aandacht te brengen. Tevens wordt er bijstand en technische ondersteuning verleend op specifieke punten in verband met de voorbereiding op toetreding tot het CWC.

In het algemeen heeft het financieringsniveau de OPCW ertoe genoopt slechts een gering aantal regionale seminars en workshops te organiseren, die in eerste instantie beogen de politiek bewust te maken van de voordelen die het CWC te bieden heeft aan staten die geen partij zijn.

Sedert de inwerkingtreding van het CWC in 1997 hebben er jaarlijks drie tot vier regionale evenementen plaatsgevonden.

De beschikbare financiële middelen, inclusief de vrijwillige bijdragen, lieten geen intensievere en meer gerichte middelen toe om staten die geen partij zijn te assisteren bij de voorbereiding op toetreding tot het CWC, bijvoorbeeld door middel van bilaterale bezoeken of regionale/subregionale bijeenkomsten over aspecten van nationale uitvoeringswetgeving die met de ratificatie van het CWC samenhangen.

Het project zal in 2005 de volgende activiteiten financieren:

i)

een workshop over het CWC voor staten in het Caribische gebied die geen partij zijn bij het verdrag, om deelname van beleidsvormers en regionale/subregionale organisaties (bv. CARICOM, OECS) mogelijk te maken. De workshop zal op een nog te bevestigen datum (2 dagen) in het tweede kwartaal van 2005 in een lid-staat van de OECS plaatsvinden. Er zullen vertegenwoordigers van onder meer Antigua en Barbuda, de Bahama's, de Dominicaanse Republiek, Haïti, Honduras, en Grenada worden uitgenodigd. Een of twee gastsprekers van de EU zouden de deelnemers kunnen informeren over EU-initiatieven inzake non-proliferatie en ontwapening met betrekking tot massavernietigingswapens.

Geraamde totale kostprijs: 28 000 EUR

ii)

Een workshop over het CWC voor staten in Afrika die geen partij zijn (nog te bepalen plaats in Zuidelijk/Centraal Afrika, datum in het eerste kwartaal van 2005, drie dagen). Deelnemers worden gesponsord door beleidsvormingsinstanties uit staten die geen partij zijn, en door betrokken regionale/subregionale organisaties. Er zullen vertegenwoordigers uit Angola, de Centraal-Afrikaanse Republiek, de Comoren, Congo, de Democratische Republiek Congo, Djibouti, Egypte, Guinee-Bissau, Liberia, Madagaskar, Sierra Leone en Somalië worden uitgenodigd. Het zou zeer nuttig zijn dat een gastspreker van de EU de deelnemers informeert over voor Afrika belangrijke EU-initiatieven inzake non-proliferatie en ontwapening met betrekking tot massavernietigingswapens.

Geraamde totale kostprijs: 69 000 EUR

iii)

Een workshop over het CWC voor landen van het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten. Er zullen vertegenwoordigers van Egypte, Irak, Israël, Libanon en Syrië worden uitgenodigd. Voorts zullen er beleidsvormings- en adviesinstanties van niet-CWC-staten worden uitgenodigd, naast sleutelvertegenwoordigers van tot de regio behorende CWC-staten en organisaties. Een of twee gastsprekers van de EU kan worden verzocht de deelnemers te informeren over EU-initiatieven inzake non-proliferatie en ontwapening met betrekking tot massavernietigingswapens, de politieke en veiligheidsaspecten van het Europees-mediterrane partnerschap, de door de EU toegepaste exportcontrolemaatregelen, enz.

Geraamde totale kostprijs: 62 000 EUR

iv)

Gerichte subregionale opleiding en ondersteuning voor niet-CWC-staten in Azië (plaats nog te bevestigen, twee tot drie dagen, derde kwartaal 2005). Er zullen vertegenwoordigers van Bhutan, Cambodja, de Democratische Volksrepubliek Korea, Irak, Libanon, Myanmar, Niue, Syrië, de Salomonseilanden en Vanuatu worden uitgenodigd. Sponsoring van deelneming van vertegenwoordigers uit niet-CWC-staten en regionale actoren aan kleine subregionale groepen of bijeenkomsten van nationale beleidsvormers. Een of twee gastsprekers van de EU zouden de deelnemers kunnen informeren over EU-initiatieven inzake non-proliferatie en ontwapening met betrekking tot massavernietigingswapens.

Geraamde totale kostprijs: 48 000 EUR

Geraamde totale kostprijs van project 1: 207 000 EUR

2.2.   Project 2: Nationale uitvoering van het CWC

Doel van het project: instelling en effectief functioneren van Nationale Autoriteiten, totstandbrenging van nationale uitvoeringswetgeving, en aanneming van eventuele administratieve maatregelen die nodig zijn krachtens de verplichtingen van artikel VII van het CWC.

Projectresultaten

i)

Het instellen en effectief functioneren van Nationale Autoriteiten en de aanneming van adequate uitvoeringsmaatregelen in alle regio's vergemakkelijken door wetgevings- en technische bijstand en uitvoeringsondersteuning te verstrekken aan de Nationale Autoriteiten.

ii)

Wetgeving tot stand brengen die de partij zijnde staten adequate informatie en controle verschaft over in- en uitvoer van in het CWC opgenomen chemische stoffen naar en uit hun grondgebied alsook een ruimere verspreiding van de informatie over en de beoordeling van EU-uitvoercontroleregelingen.

iii)

De discrepanties in de in- en uitvoergegevens die door de CWC-staten worden verstrekt wegwerken teneinde meer vertrouwen te wekken in het vermogen ervoor te zorgen dat overdrachten van in de lijsten opgenomen chemische stoffen geschieden voor doeleinden die niet bij het CWC verboden zijn.

Omschrijving van het project: het project zal bijdragen tot een beter functioneren van de Nationale Autoriteiten en tot het treffen van adequate uitvoeringsmaatregelen, door middel van:

a)

bezoeken met het oog op bijstand inzake wetgevings en technische aspecten teneinde in te gaan op specifieke behoeften van daarom verzoekende staten die partij zijn maar hun verplichtingen ingevolge artikel VII nog moeten nakomen. Die bijstand zal worden verleend door deskundigen/personeelsleden van het OPCW, waaronder zo nodig EU-deskundigen. Ieder bezoek zal ongeveer 5 dagen duren; er zullen telkens niet meer dan 3 deskundigen bij betrokken zijn;

Totale geraamde kosten: 135 000 EUR

b)

de deelneming van Nationale Autoriteiten en andere betrokken instanties aan een technische bijeenkomst over de overdrachtbepalingen van het CWC die de gelegenheid zal bieden tot een ruimere verspreiding van de informatie over deze bepalingen en een beoordeling van de EU-uitvoercontroleregelingen;

Totale geraamde kosten: 189 000 EUR

c)

de deelneming van douaneambtenaren aan een bijeenkomst over uitvoercontroleregelingen die verband houden met het CWC. Chemische stoffen worden alleen met zekerheid overgedragen indien voor de voorgenomen doeleinden douaneambtenaren naar behoren bewust worden gemaakt van de bepalingen van het CWC. Bij deze bijeenkomst zullen voorts theoretische simulatie-oefeningen plaatsvinden, scenario's worden besproken en ervaringen worden uitgewisseld tussen deskundigen van de EU en van andere deelnemende lidstaten.

Geraamde totale kosten: 165 000 EUR

Geraamde totale kostprijs van project 2: 489 000 EUR

2.3.   Project 3: internationale samenwerking op chemisch gebied

Doel van het project:

Helpen bij de ontwikkeling van het vermogen van de CWC-staten om het verdrag te implementeren op het gebied van chemische activiteiten, overeenkomstig artikel XI van het CWC.

Dit project is vooral gericht op capaciteitsopbouw door middel van uitrustingssteun, technische bijstand aan laboratoria en opleiding op het gebied van analyses.

Projectresultaten/activiteiten

i)

In kaart brengen van donorinstellingen die bereid zijn gebruikte maar nog bruikbare laboratoriumapparatuur over te dragen aan een door de overheid gefinancierd(e) laboratorium, onderzoeks- of academische instelling of regeringsinstantie in CWC-staten met een economie in een ontwikkelings- of overgangsstadium.

ii)

Schenking van 50 nieuwe bureaucomputers met standaardconfiguratie en printers aan de Nationale Autoriteiten, in de bovengenoemde CWC-staten.

iii)

Levering van bepaalde essentiële apparatuur om de kwaliteit en juistheid van chemische analyses te verbeteren in door de overheid gefinancierde laboratoria in bovengenoemde CWC-staten.

iv)

Die laboratoria in de bedoelde CWC-staten de mogelijkheid geven hun technische vaardigheden te verbeteren.

v)

Gekwalificeerde chemische analisten van CWC-staten helpen om meer ervaring en praktische kennis op te doen teneinde de analyse van chemische stoffen die verband houden met de nationale uitvoering van het CWC te vergemakkelijken.

Omschrijving van het project:

De bijdrage van de EU zal voornamelijk gericht zijn op de volgende drie aspecten:

a)

Uitrustingsondersteuning: capaciteitsopbouw van Nationale Autoriteiten en andere betrokken instellingen in CWC-staten met een economie in een ontwikkelings- of overgangsstadium zodat zij uitvoering kunnen geven aan het CWC en zich kunnen toeleggen op het vreedzame gebruik van chemische processen

Een aantal Nationale Autoriteiten heeft geconstateerd dat er gebrek is aan essentiële bureau-uitrusting zoals computers en bijbehoren om hun bureaus te organiseren en te doen functioneren.

Het project voorziet in de levering van 50 nieuwe bureaucomputers met standaardconfiguratie en toebehoren, zoals printers, aan de Nationale Autoriteiten in de bedoelde CWC-staten.

Goedkeuringsmechanisme:

Er zal een goedkeuringsmechanisme met een EU-vertegenwoordiger worden ingesteld voor de selectie van de Nationale Autoriteiten die voor de nieuwe computers in aanmerking komen.

Geraamde totale kostprijs: 75 000 EUR

b)

Laboratoriumbijstand

De OPCW heeft in het kader van een programma voor laboratoriumbijstand geholpen om het technische bekwaamheidsniveau van laboratoria die zich bezighouden met chemische analyses en toezicht te verbeteren. De bijstand neemt voornamelijk de vorm aan van financiële steun voor een technische evaluatie of audit van een laboratorium met het oog op verhoging van het bekwaamheidsniveau, de opleiding van technisch personeel in een geavanceerd(e) laboratorium/instelling met het oog op de ontwikkeling van vaardigheden, praktijkstages in een erkend laboratorium, kleinschalige onderzoeksprojecten met betrekking tot de ontwikkeling van methodes, validatie, enz.

De steun van de OPCW bestrijkt evenwel niet de kosten voor de aanschaf van hardware of andere investeringskosten. Voorts is het ook nodig om deskundige bijstand te betrekken uit externe bronnen, aangezien die in de OPCW vanwege haar andere taken slechts beperkt voorhanden is. EU-steun ter bekostiging van die behoeften zal zeer productief zijn omdat laboratoria in de CWC-staten daardoor hun technische bekwaamheid en de kwaliteit en juistheid van hun chemische analyses aanzienlijk kunnen verbeteren.

Het project bestrijkt naast de technische bijstand ook essentiële hardwarebijstand (gaschromatografen, GCMS, enz.) voor acht door de overheid gefinancierde laboratoria uit verdragslanden met een economie in het ontwikkelings- of overgangsstadium, welke zich toeleggen op chemische toepassingen voor doeleinden die niet ingevolge het CWC zijn verboden. Er zal een oproep tot aanvragen worden gericht aan de betrokken instellingen van de bedoelde CWC-staten. De aanvragen zullen via de Nationale Autoriteiten/permanente delegaties van die landen worden doorgezonden.

Goedkeuringsmechanisme:

Voor het onder b) omschreven project 3 wordt een goedkeuringsmechanisme met vertegenwoordigers van het EU-Raadsvoorzitterschap, het Bureau van de persoonlijke vertegenwoordiger van de Hoge Vertegenwoordiger voor de non-proliferatie van massavernietigingswapens, de Commissiediensten en de OPCW ingesteld, ten behoeve van de selectie van de voor financiering uit dit project in aanmerking komende instellingen. Voor projecten die de acht door de overheid gefinancierde laboratoria betreffen, inclusief hardwarebijstand, is een voorafgaande goedkeuring door de EU-lidstaten vereist. Overdrachten in het kader van dit project dienen te geschieden in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (1) en met de richtsnoeren van de desbetreffende uitvoercontroleregeling; in het kader daarvan kan het Technisch Secretariaat van de OPCW worden verzocht toezicht te houden. Door een daartoe strekkend memorandum van overeenstemming met het Technisch Secretariaat van de OPCW te ondertekenen, zullen de CWC-staten die voor dit project in aanmerking komen garanderen dat de overgedragen goederen in overeenstemming met de bepalingen van het CWC worden gebruikt.

Geraamde totale kosten: 900 000 EUR

c)

Cursus ontwikkeling van analysevaardigheden

Er zal een cursus analysevaardigheden worden georganiseerd in een academische instelling in Europa. Hij zal plaats bieden voor 20 deelnemers. Doel is gekwalificeerde chemische analisten van CWC-staten met een economie in een ontwikkelings- of overgangsstadium de mogelijkheid te bieden meer ervaring en praktische kennis op te doen; de analyse van chemische stoffen die verband houden met de nationale uitvoering van het CWC te vergemakkelijken; verbetering van de nationale capaciteit in de lidstaten door een opleiding in chemische analyse aan te bieden aan personeelsleden uit het bedrijfsleven, de academische instellingen en de overheidslaboratoria; de invoering van goede laboratoriumpraktijken te faciliteren; en vergroting van de personeelspool waaruit de Nationale Autoriteiten en het Technisch Secretariaat van de OPCW in de toekomst kunnen putten. De cursus zal in juni-juli 2005 plaatsvinden en 2 weken duren. Hij zal betrekking hebben op zowel eer theoretische als eer praktische opleiding inzake systeemvalidatie, probleemoplossing, prepareren en analyseren van monsters

Geraamde totale kostprijs: 115 000 EUR

Geraamde totale kostprijs van project 3: 1 090 000 EUR

3.   Duur

De totale duur van de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden wordt op 12 maanden geraamd.

4.   Begunstigden

De begunstigden van de activiteiten die gericht zijn op het universeel maken van het verdrag zijn niet-CWC-staten (zowel staten die wèl als staten die niet hebben ondertekend). De begunstigden van de op uitvoering gerichte activiteiten zijn niet-EU-staten die partij zijn bij het CWC. De selectie van de begunstigde landen zal geschieden door de OPCW in overleg met het voorzitterschap van de Raad van de EU.

5.   Uitvoeringsorgaan

De OPCW wordt met de uitvoering van de drie projecten belast. Deze drie projecten worden uitgevoerd door de personeelsleden van de OPCW, met hulp van de lidstaten van de OPCW en hun instellingen, geselecteerde deskundigen of hierboven bedoelde contractanten. In het geval van contractanten moet de levering van goederen, werken of diensten door de OPCW in het kader van dit gemeenschappelijk optreden geschieden volgens de desbetreffende regels en procedures van de OPCW, als omschreven in de bijdrageovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en een internationale organisatie.

6.   Deelnemende derde partijen

Deze projecten worden volledig gefinancierd uit dit gemeenschappelijk optreden van de EU. Deskundigen van de OCPW-lidstaten mogen als deelnemende derde partijen worden beschouwd. Zij zullen hun werkzaamheden verrichten volgens de standaardwerkwijze voor OPCW-deskundigen.

7.   Raming van de benodigde middelen

De bijdrage van de EU dekt volledig de uitvoering van de drie in deze bijlage omschreven projecten. De kosten worden als volgt geraamd:

Project 1: 207 000 EUR

Project 2: 489 000 EUR

Project 3 : 1 090 000 EUR

Totale kostprijs (exclusief onvoorziene kosten): 1 786 000 EUR

Verder is er voor onvoorziene kosten een reserve ten belope van ongeveer 3 % (55 000 EUR) van de voorziene kosten.

Totale kostprijs (inclusief onvoorziene kosten): 1 841 000 EUR

8.   Financieel referentiebedrag voor de kosten van de projecten

De totale kosten van het project bedragen 1 841 000 EUR


(1)  PB L 159 van 30.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1504/2004 (PB L 281 van 31.8.2004, blz. 1).


Rectificaties

25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/70


Rectificatie van Besluit nr. 91/2003 van het Gemengd Comité van de EER van 11 juli 2003 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

( Publicatieblad van de Europese Unie L 272 van 23 oktober 2003 )

1)

De volgende overweging wordt toegevoegd:

„(3)

Verordening (EG) nr. 980/2002 is niet van toepassing op IJsland,”.

2)

In artikel 2 wordt „in de IJslandse en de Noorse taal” vervangen door „in de Noorse taal”.


25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/s3


BERICHT AAN DE LEZERS

De Besluiten nr. 78/2004 en nr. 79/2004 van het Gemengd Comité van de EER zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie L 219 van 19 juni 2004, respectievelijk op bladzijde 13 en bladzijde 24.