ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 275

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
25 augustus 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1496/2004 van de Raad van 18 augustus 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 964/2003 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op hulpstukken voor buisleidingen uit, onder meer, Thailand

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1497/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

6

 

*

Verordening (EG) nr. 1498/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 633/2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector slachtpluimvee

8

 

*

Verordening (EG) nr. 1499/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 houdende vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in de sector eieren in België

10

 

*

Verordening (EG) nr. 1500/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 inzake de stopzetting van de visserij op tong door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

11

 

*

Verordening (EG) nr. 1501/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 inzake de stopzetting van de visserij op Noorse garnaal door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1502/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 inzake de stopzetting van de visserij op schol door vaartuigen die de vlag van België voeren

13

 

*

Verordening (EG) nr. 1503/2004 van de Commissie van 24 augustus 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1347/2004 tot vaststelling van de mate waarin invoercertificaataanvragen die in juli 2004 in het kader van bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor bepaalde zuivelproducten zijn ingediend, kunnen worden geaccepteerd

14

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

2004/612/EG:Besluit van de Commissie van 28 juli 2004 tot wijziging van Besluit 96/252/EG betreffende verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure ten aanzien van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit de Volksrepubliek China, Kroatië en Thailand, en tot intrekking van deze verbintenissen voor enkele Thaise exporteurs

15

 

*

2004/613/EG:Besluit van de Commissie van 6 augustus 2004 tot oprichting van de adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten

17

 

*

2004/614/EG:Beschikking van de Commissie van 24 augustus 2004 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in de Republiek Zuid-Afrika (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3293)  ( 1 )

20

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/1


VERORDENING (EG) Nr. 1496/2004 VAN DE RAAD

van 18 augustus 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 964/2003 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op hulpstukken voor buisleidingen uit, onder meer, Thailand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg met het raadgevend comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorafgaand onderzoek en geldende maatregelen

(1)

Op hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit Thailand, zijn momenteel definitieve antidumpingrechten van toepassing die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 584/96 (2), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1592/2000 (3) en, naar aanleiding van een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen, bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003 (4).

(2)

De betrokken antidumpingmaatregelen zijn ad-valoremrechten, behalve voor twee Thaise producenten/exporteurs waarvan de Commissie bij Besluit 96/252/EG (5), gewijzigd bij Besluit 2000/453/EG (6), een verbintenis heeft aanvaard.

(3)

In april 2001 heeft de Commissie een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen (7) overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening ingeleid en tezelfdertijd, op eigen initiatief, een tussentijdse herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening ingeleid. De herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd beeindigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003, waarbij de geldende maatregelen werden gehandhaafd. De tussentijdse herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening was op het ogenblik van de beëindiging van de herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen nog niet beëindigd.

2.   Redenen voor de herzieningsprocedure

(4)

In april 2001 heeft de Commissie op eigen initiatief een tussentijdse herzieningsprocedure ingeleid overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening om na te gaan of de maatregelen die golden bij de invoer van het betrokken product uit Thailand, een passende vorm hadden. Opgemerkt wordt dat er problemen waren gerezen bij het toezicht op de verbintenissen die van twee exporteurs in Thailand, Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd en TTU Industrial Corp. Ltd (hierna „de betrokken exporteurs” genoemd) waren aanvaard, hetgeen gevolgen had voor de corrigerende werking van de maatregelen. Na overleg in het raadgevend comité heeft de Commissie een onderzoek geopend dat beperkt was tot de vorm van de maatregelen. Dit onderzoek werd gelijktijdig geopend met het onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen, welk laatste onderzoek ertoe had geleid dat de geldende maatregelen werden gehandhaafd.

(5)

De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten in de Gemeenschap, producenten/exporteurs in Thailand, importeurs/handelaren, verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven alsmede de vertegenwoordigers van de Thaise regering van de inleiding van de herzieningsprocedure in kennis gesteld. De Commissie heeft de rechtstreeks betrokken partijen ook in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(6)

Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft een Thaise producent/exporteur, Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd, in april 2002 verzocht om de opening van een onderzoek naar de op hem toepasselijke maatregelen, dat beperkt zou moeten zijn tot het aspect dumping, overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening. In het verzoek voerde hij aan dat gewijzigde omstandigheden van duurzame aard tot een aanmerkelijke daling van de normale waarde hadden geleid. Hierdoor was de dumpingmarge lager geworden of zelfs verdwenen, zodat het niet langer noodzakelijk was de voor hem geldende maatregelen op het bestaande niveau te handhaven om een einde te maken aan dumping.

(7)

Nadat de Commissie in overleg met het raadgevend comité had vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijdse herzieningsprocedure in te leiden, heeft zij een bericht van inleiding gepubliceerd (8) en is zij met een onderzoek begonnen.

(8)

De Commissie heeft de vertegenwoordigers van Thailand en de indiener van het verzoek in kennis gesteld van de inleiding van de tussentijdse herzieningsprocedure die tot het aspect dumping was beperkt, en heeft alle rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord. De Commissie heeft naar de indiener van het verzoek ook een vragenlijst gezonden.

(9)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van de dumping nodig had, verzameld en gecontroleerd en bij de indiener van het verzoek een controle verricht.

(10)

Het onderzoek dat tot het aspect dumping was beperkt, had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(11)

De tussentijdse herzieningsprocedures hebben betrekking op hetzelfde product als de vorige procedures, namelijk hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of van staal (met uitzondering van roestvrijstaal), met een grootste uitwendige diameter van 609,6 mm, van de soort die voor stomplassen of voor andere doeleinden wordt gebruikt (hierna „het betrokken product” of „hulpstukken voor buisleidingen” genoemd), van oorsprong uit Thailand. Het product is momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11 (Taric-code 7307931199), ex 7307 93 19 (Taric-code 7307931999), ex 7307 99 30 (Taric-code 7307993098) en ex 7307 99 90 (Taric-code 7307999098).

(12)

Zoals bij de vorige onderzoeken, bleek ook bij dit onderzoek dat de hulpstukken voor buisleidingen van ijzer of van staal die in Thailand werden vervaardigd en op de binnenlandse markt van Thailand werden verkocht en/of naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, dezelfde fysieke en chemische basiskenmerken hebben als de hulpstukken voor buisleidingen die in de Gemeenschap door de producenten van de Gemeenschap werden verkocht. Deze producten zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPINGMARGE

1.   Normale waarde

(13)

Voor de vaststelling van de normale waarde werd eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product door de indiener van het verzoek representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Dit bleek het geval te zijn, aangezien de binnenlandse verkoop ten minste 5 % bedroeg van de totale uitvoer naar de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(14)

Vervolgens werd nagegaan of de binnenlandse verkoop van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort representatief was. Dit werd geacht het geval te zijn indien de totale binnenlandse verkoop van een productsoort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Gemeenschap. Op deze basis werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop van alle naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoorten, behalve één, representatief was.

(15)

Er werd ook nagegaan of iedere productsoort in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt was verkocht en hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Wanneer de verkoop van een productsoort tegen nettoprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten per eenheid, 80 % of meer bedroeg van de totale verkoop van die soort en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van die soort in het onderzoektijdvak, ook al was niet de gehele binnenlandse verkoop winstgevend geweest. Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder, doch ten minste 10 % van de totale verkoop bedroeg, was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkoop van die soort.

(16)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort op de binnenlandse markt minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort op de binnenlandse markt, werd geoordeeld dat de verkoop van die soort ontoereikend was om aan de hand daarvan een binnenlandse prijs vast te stellen die als basis kon dienen voor de vaststelling van de normale waarde.

(17)

Wanneer geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs van een bepaalde soort om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden gebruikt. Daar er geen andere producenten/exporteurs waren en bij gebrek aan een andere redelijke methode, heeft de Commissie de normale waarde geconstrueerd.

(18)

In alle gevallen waarin de normale waarde werd geconstrueerd, geschiedde dit, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, door aan de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten, zo nodig gecorrigeerd, een bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) en een redelijke winst. De Commissie onderzocht in dit verband of de VAA-kosten en de winst van de betrokken producent/exporteur op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren. De binnenlandse VAA-kosten werden betrouwbaar geacht, omdat de binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming als representatief kon worden beschouwd. De winst op de binnenlandse markt werd vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties.

2.   Exportprijs

(19)

Aangezien het betrokken product steeds rechtstreeks aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap was verkocht, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.   Vergelijking

(20)

Met het oog op een billijke vergelijking werd voor iedere soort, op basis af fabriek en in hetzelfde handelsstadium, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat ze gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de exportprijs met de normale waarde. Derhalve werden correcties toegepast voor invoerrechten, kortingen, kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, verpakking, krediet en commissielonen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

4.   Dumpingmarge

(21)

Om de dumpingmarge te berekenen heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(22)

Bij deze vergelijking bleek dat het product van de indiener van het verzoek met dumping in de Gemeenschap was ingevoerd. De dumpingmarge bedroeg 7,4 % van de cif-waarde, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

5.   Duurzaamheid van de gewijzigde omstandigheden en waarschijnlijkheid van een herhaling van de dumping

(23)

Volgens de vaste praktijk van de Commissie werd nagegaan of de gewijzigde omstandigheden als duurzaam konden worden beschouwd.

(24)

Er bleken geen redenen te zijn om aan te nemen dat de binnenlandse verkoopprijzen en de normale waarde in de nabije toekomst niet stabiel zouden blijven.

(25)

De Commissie onderzocht de mogelijke ontwikkeling van de exportprijzen als een lager recht van toepassing zou zijn. Geoordeeld werd dat de verbintenis die in het kader van de oorspronkelijke procedure was aanvaard, tot gevolg had gehad dat de indiener van het verzoek minder naar de Gemeenschap had uitgevoerd. Zoals in overweging 35 vermeld, is deze verbintenis niet langer passend. Bijgevolg werd nagegaan of een lager recht tot een aanzienlijke stijging van de invoer van het door de indiener van het verzoek vervaardigde betrokken product kon leiden.

(26)

De productiecapaciteit van de indiener van het verzoek bleek sedert het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek aanzienlijk te zijn gestegen (in iets mindere mate gedurende de drie laatste jaren), terwijl de bezettingsgraad bijna 100 % bleef.

(27)

Bij het onderzoek bleek evenwel ook dat de onderneming het grootste gedeelte van haar productie uitvoert naar andere derde landen waar zij reeds een belangrijke positie op de markt heeft. De onderneming voerde meer dan 90 % van haar productie van het betrokken product in het onderzoektijdvak uit, bijna geheel naar andere derde landen. De uitvoer naar de andere derde landen is sedert het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek verdrievoudigd en is in de drie laatste jaren blijven stijgen. De uitvoer naar andere derde landen bleek ook plaats te vinden tegen prijzen die ongeveer 25 % hoger waren dan de prijzen waartegen naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(28)

Aangezien de indiener van het verzoek niet veel overcapaciteit heeft die hij zou kunnen inzetten om meer naar de Gemeenschap uit te voeren indien lagere antidumpingrechten van toepassing zijn, wordt er op grond van bovenstaande bevindingen — inclusief die met betrekking tot de uitvoer naar derde landen en met name die met betrekking tot de prijzen bij uitvoer naar die landen — van uitgegaan dat het weinig waarschijnlijk is dat in de nabije toekomst opnieuw zal worden ingevoerd tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met de prijzen die in het kader van het vorige onderzoek werden vastgesteld.

(29)

Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de gewijzigde omstandigheden, met name de aanzienlijk lagere normale waarde, van duurzame aard zijn. Gezien de lagere dumpingmarge wordt het derhalve passend geacht de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de indiener van het verzoek te wijzigen.

6.   Conclusies

(30)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mag het antidumpingrecht niet hoger zijn dan de dumpingmarge en dient het lager te zijn dan deze marge indien een lager recht toereikend is om de schade weg te nemen die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt. Aangezien het recht voor de indiener van het verzoek op de dumpingmarge was afgestemd, moet dit recht worden aangepast aan de lagere dumpingmarge die in het kader van dit onderzoek werd vastgesteld, namelijk 7,4 %.

(31)

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het antidumpingrecht dat oorspronkelijk werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 584/96 en werd bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003 voor de indiener van het verzoek moet worden gewijzigd.

(32)

De belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen om het bij Verordening (EG) nr. 964/2003 ingestelde antidumpingrecht voor de indiener van het verzoek te wijzigen.

D.   ONDERZOEK NAAR DE VORM VAN DE MAATREGELEN

(33)

De verbintenissen die oorspronkelijk van de twee betrokken exporteurs waren aanvaard, waren in wezen kwantitatieve verbintenissen waarbij de ondernemingen zich ertoe hadden verbonden erop toe te zien dat hun uitvoer naar de Gemeenschap een bepaalde hoeveelheid niet overschreed.

(34)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening hebben verbintenissen ten doel de schadelijke gevolgen van invoer met dumping weg te nemen, hetgeen wordt bereikt door een prijsverhoging of de stopzetting van de invoer tegen dumpingprijzen. Uit het onderzoek is gebleken dat de verbintenissen die in 1996 werden aanvaard en waarbij uitsluitend de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden werden beperkt, de prijzen niet tot niet-schadelijke niveaus hadden verhoogd en derhalve de billijke concurrentie in de Gemeenschap niet hadden hersteld. De verbintenissen in hun huidige vorm worden derhalve niet beschouwd als een geschikt en doeltreffend middel om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen. Bovendien kan de Commissie niet op doeltreffende wijze controleren of de ingevoerde hoeveelheden de in de verbintenissen vastgestelde hoeveelheden overschrijden.

(35)

Derhalve werd geconcludeerd dat de geldende verbintenissen niet langer voldeden.

(36)

De belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen die tot deze conclusie hebben geleid.

E.   VOORGESTELDE MAATREGELEN

(37)

De antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit, onder meer, Thailand, bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003, moeten worden gewijzigd voor i) de indiener van het verzoek, rekening houdend met de lagere dumpingmarge die bij het onderzoek werd vastgesteld, en ii) de betrokken exporteurs, rekening houdend met de bevindingen van het tussentijdse onderzoek naar de vorm van de maatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 964/2003 wordt vervangen door:

1.„2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijzen, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor de producten vervaardigd door:

Land

Recht

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

58,6 %

Thailand

58,9 %

A 999

Behalve:

Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd, Samutprakarn

7,4 %

8 850

Thai Benkan Co. Ltd,

Prapadaeng-Samutprakarn

0 %

A 118”

2.   Artikel 1, lid 3, en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 964/2003 worden ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. BOT


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 84 van 3.4.1996, blz. 1.

(3)  PB L 182 van 21.7.2000, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 6.6.2003, blz. 1.

(5)  PB L 84 van 3.4.1996, blz. 46.

(6)  PB L 182 van 21.7.2000, blz. 25.

(7)  PB C 103 van 3.4.2001, blz. 5.

(8)  PB C 17 van 24.1.2003, blz. 2.


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/6


VERORDENING (EG) Nr. 1497/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 augustus 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 augustus 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

204

60,6

999

60,6

0707 00 05

052

83,4

999

83,4

0709 90 70

052

90,3

999

90,3

0805 50 10

382

51,9

388

48,7

524

67,3

528

55,8

999

55,9

0806 10 10

052

81,8

400

176,4

512

186,9

624

158,5

999

150,9

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

388

85,2

400

99,2

508

55,3

512

92,7

528

84,9

720

52,2

800

164,1

804

82,2

999

89,5

0808 20 50

052

130,8

388

93,5

512

74,9

800

146,1

999

111,3

0809 30 10, 0809 30 90

052

142,2

999

142,2

0809 40 05

066

35,3

093

41,6

094

27,2

624

163,8

999

67,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/8


VERORDENING (EG) Nr. 1498/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 633/2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector slachtpluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (1), en met name op artikel 3, lid 2, en artikel 8, lid 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De economische omstandigheden op de uitvoermarkten voor slachtpluimvee zijn zeer uiteenlopend en wisselend. Daarom moeten de voorwaarden waaronder uitvoerrestituties voor de producten van deze sector worden toegekend, nader worden gepreciseerd.

(2)

Om de volgens artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 nagestreefde doelstellingen inzake een passende methode voor de toewijzing van de hoeveelheden die met een restitutie kunnen worden uitgevoerd, en inzake een zo doelmatig mogelijk gebruik van de beschikbare middelen beter te kunnen bereiken, is een verruiming nodig van de in artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 633/2004 van de Commissie (2) bedoelde omstandigheden waaronder de Commissie tijdens de bedenktijd na de indiening van de aanvragen maatregelen kan nemen om de afgifte van uitvoercertificaten of de indiening van aanvragen voor dergelijke certificaten te beperken.

(3)

Tevens dient te worden bepaald onder welke omstandigheden deze maatregelen per bestemming kunnen worden genomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 633/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor eieren en slachtpluimvee,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 633/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Wanneer de afgifte van de uitvoercertificaten zou leiden of dreigen te leiden tot overschrijding van de beschikbare begrotingsmiddelen of tot uitputting van de maximumhoeveelheden die gedurende de betrokken periode met een restitutie kunnen worden uitgevoerd, rekening gehouden met de in artikel 8, lid 11, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 bedoelde maxima, of tot gevolg zou hebben dat de continuïteit van de uitvoer gedurende de rest van de betrokken periode niet kan worden gewaarborgd, kan de Commissie:

a)

een eenvormig percentage voor de aanvaarding van de gevraagde hoeveelheden vaststellen;

b)

de aanvragen waarvoor nog geen uitvoercertificaten zijn toegekend, afwijzen;

c)

de indiening van aanvragen voor uitvoercertificaten gedurende maximaal vijf werkdagen schorsen, met de mogelijkheid van een langere schorsing, vastgesteld volgens de in artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2777/75 bedoelde procedure.

De tijdens de schorsingsperiode ingediende aanvragen voor uitvoercertificaten zijn niet ontvankelijk.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen kunnen worden genomen of gedifferentieerd naar gelang van de productcategorie en van de bestemming.”.

2)

Het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:

„4 bis.   De in lid 4 bedoelde maatregelen kunnen ook worden vastgesteld wanneer de aanvragen voor uitvoercertificaten betrekking hebben op hoeveelheden die de normale afzet voor een bestemming overschrijden of dreigen te overschrijden, en afgifte van de aangevraagde certificaten een risico inhoudt op speculatie, op vervalsing van de mededinging tussen marktdeelnemers of op verstoring van het betrokken handelsverkeer of van de communautaire markt.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 100 van 6.4.2004, blz. 8.


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/10


VERORDENING (EG) Nr. 1499/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

houdende vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in de sector eieren in België

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In verband met het uitbreken van aviaire influenza in bepaalde productiegebieden in België, zijn bij Beschikking 2003/289/EG van de Commissie van 25 april 2003 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met aviaire influenza in België (2) veterinaire en commerciële beperkende maatregelen vastgesteld voor de betrokken lidstaat. Als gevolg hiervan zijn het vervoer en het in de handel brengen van broedeieren in België tijdelijk verboden.

(2)

De uit de toepassing van de veterinaire maatregelen voortvloeiende beperkingen inzake het vrije verkeer van broedeieren dreigden de markt voor broedeieren in België ernstig te verstoren. De Belgische autoriteiten hebben marktondersteunende maatregelen vastgesteld die voor een strikt noodzakelijke periode van toepassing zijn en uitsluitend gelden voor broedeieren. Deze maatregelen voorzagen in de mogelijkheid om broedeieren die niet meer mochten worden geïncubeerd, te gebruiken voor verwerking tot eiproducten.

(3)

Deze maatregelen hebben een gunstig effect gehad op de markt voor broedeieren en voor eieren in het algemeen. Derhalve mogen deze maatregelen worden opgenomen in de buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in de zin van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2771/75 en mag steun worden verleend om een deel van het economische verlies dat voortvloeit uit het gebruik van broedeieren voor verwerking tot eiproducten, te compenseren.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor eieren en slachtpluimvee,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het krachtens een beslissing van de Belgische autoriteiten in het kader van de toepassing van Beschikking 2003/289/EG toegestane gebruik van broedeieren van GN-code 0407 00 19 voor verwerking in de periode van 16 april tot en met 5 mei 2003, wordt aangemerkt als een buitengewone maatregel ter ondersteuning van de markt in de zin van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2771/75.

2.   Op grond van de in lid 1 bedoelde maatregel wordt een vergoeding van

0,097 EUR per broedei van een vleesras toegekend voor in totaal maximaal 5 372 000 stuks;

0,081 EUR per broedei van een legras toegekend voor in totaal maximaal 314 000 stuks;

0,265 EUR per broedei van een vermeerderingsras toegekend voor in totaal maximaal 99 000 stuks.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 105 van 26.4.2003, blz. 24.


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/11


VERORDENING (EG) Nr. 1500/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

inzake de stopzetting van de visserij op tong door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2) zijn quota vastgesteld voor tong.

(2)

Om te garanderen dat de bepalingen inzake de kwantitatieve beperking van de vangsten van een bestand waarvoor een quotum geldt, in acht worden genomen, moet de Commissie de datum vaststellen waarop de vangsten van de vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, geacht worden het toegewezen quotum te hebben bereikt.

(3)

Volgens de aan de Commissie meegedeelde gegevens, hebben de hoeveelheden tong die in de wateren van de ICES-sectoren Skagerak en Kattegat, III b, III c en III d (EG-wateren) zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of die in Zweden zijn geregistreerd, het voor 2004 toegewezen quotum bereikt. Zweden heeft de vangst uit dit bestand verboden met ingang van 9 april 2004. Deze datum moet derhalve worden aangehouden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden tong die in de wateren van de ICES-sectoren Skagerak en Kattegat, III b, III c en III d (EG-wateren) zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of die in Zweden zijn geregistreerd, worden geacht het voor 2004 aan Zweden toegewezen quotum te hebben bereikt.

De visserij op tong in de wateren van de ICES-sectoren Skagerak en Kattegat, III b, III c en III d (EG-wateren) door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of die in Zweden zijn geregistreerd, alsmede het aan boord houden, het overladen en het lossen van vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen vanaf de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, zijn verboden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 9 april 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij


(1)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1954/2003 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).

(2)  PB L 344 van 31.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 867/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 144).


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/12


VERORDENING (EG) Nr. 1501/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

inzake de stopzetting van de visserij op Noorse garnaal door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2) zijn quota vastgesteld voor Noorse garnaal.

(2)

Om te garanderen dat de bepalingen inzake de kwantitatieve beperking van de vangsten van een bestand waarvoor een quotum geldt, in acht worden genomen, moet de Commissie de datum vaststellen waarop de vangsten van de vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, geacht worden het toegewezen quotum te hebben bereikt.

(3)

Volgens de aan de Commissie meegedeelde gegevens, hebben de hoeveelheden Noorse garnaal die in de Noorse wateren bezuiden 62° NB zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of die in Zweden zijn geregistreerd, het voor 2004 toegewezen quotum bereikt. Zweden heeft de vangst uit dit bestand verboden met ingang van 7 mei 2004. Deze datum moet derhalve worden aangehouden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden Noorse garnaal die in de Noorse wateren bezuiden 62° NB zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of die in Zweden zijn geregistreerd, worden geacht het voor 2004 aan Zweden toegewezen quotum te hebben bereikt.

De visserij op Noorse garnaal in de Noorse wateren bezuiden 62° NB door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren of die in Zweden zijn geregistreerd, alsmede het aan boord houden, het overladen en het lossen van vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen vanaf de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, zijn verboden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 7 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij


(1)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1954/2003 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).

(2)  PB L 344 van 31.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 867/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 144).


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/13


VERORDENING (EG) Nr. 1502/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

inzake de stopzetting van de visserij op schol door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2) zijn quota vastgesteld voor schol.

(2)

Om te garanderen dat de bepalingen inzake de kwantitatieve beperking van de vangsten van een bestand waarvoor een quotum geldt, in acht worden genomen, moet de Commissie de datum vaststellen waarop de vangsten van de vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, geacht worden het toegewezen quotum te hebben bereikt.

(3)

Volgens de aan de Commissie meegedeelde gegevens, hebben de hoeveelheden schol die in de wateren van de ICES-sectoren VII f en VII g zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van België voeren of die in België zijn geregistreerd, het voor 2004 toegewezen quotum bereikt. België heeft de vangst uit dit bestand verboden met ingang van 17 juli 2004. Deze datum moet derhalve worden aangehouden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden schol die in de wateren van de ICES-sectoren VII f en VII g zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van België voeren of die in België zijn geregistreerd, worden geacht het voor 2004 aan België toegewezen quotum te hebben bereikt.

De visserij op schol in de wateren van de ICES-sectoren VII f en VII g door vaartuigen die de vlag van België voeren of die in België zijn geregistreerd, alsmede het aan boord houden, het overladen en het lossen van vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen vanaf de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, zijn verboden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 juli 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij


(1)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1954/2003 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).

(2)  PB L 344 van 31.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 867/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 144).


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/14


VERORDENING (EG) Nr. 1503/2004 VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1347/2004 tot vaststelling van de mate waarin invoercertificaataanvragen die in juli 2004 in het kader van bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor bepaalde zuivelproducten zijn ingediend, kunnen worden geaccepteerd

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling van melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (2), en met name op artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de door de bevoegde nationale autoriteiten aan de Commissie verstrekte gegevens betreffende de certificaataanvragen die in juli 2004 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende contingent nr. 09.4593 zijn ingediend, is een fout geslopen.

(2)

Bijlage I.A bij Verordening (EG) nr. 1347/2004 van de Commissie van 23 juli 2004 tot vaststelling van de mate waarin invoercertificaataanvragen die in juli 2004 in het kader van bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor bepaalde zuivelproducten zijn ingediend, kunnen worden geaccepteerd (3) dient derhalve te worden gewijzigd.

(3)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1347/2004 van toepassing is met ingang van 24 juli 2004, moet worden bepaald dat de onderhavige verordening met ingang van diezelfde datum van toepassing is,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I.A van Verordening (EG) nr. 1347/2004 wordt voor contingent nr. 09.4593 het streepje vervangen door de toewijzingscoëfficiënt „1,0000”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 24 juli 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 810/2004 (PB L 149 van 30.4.2004, blz. 138).

(3)  PB L 250 van 24.7.2004, blz. 3.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/15


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2004

tot wijziging van Besluit 96/252/EG betreffende verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure ten aanzien van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit de Volksrepubliek China, Kroatië en Thailand, en tot intrekking van deze verbintenissen voor enkele Thaise exporteurs

(2004/612/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 8, lid 9, en artikel 9,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORAFGAANDE PROCEDURE

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 584/96 (2), laatstelijk bevestigd bij Verordening (EG) nr. 964/2003 (3), heeft de Raad definitieve antidumpingmaatregelen genomen ten aanzien van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit de Volksrepubliek China, Kroatië of Thailand. Deze maatregelen bestaan uit ad-valoremrechten, behalve voor twee Thaise producenten/exporteurs die verbintenissen hebben aangeboden die de Commissie bij Besluit 96/252/EG (4) heeft aanvaard.

(2)

In april 2001 heeft de Commissie op eigen initiatief een tussentijdse herzieningsprocedure ingeleid om de geschiktheid van de vorm van de maatregelen ten aanzien van het betrokken product uit Thailand te onderzoeken (5). Deze procedure werd ingeleid omdat er problemen waren gerezen bij het toezicht op de naleving van de verbintenissen van de twee Thaise exporteurs, namelijk Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd en TTU Industrial Corp. Ltd. Het onderzoek vond plaats tezamen met het onderzoek bij het vervallen van de maatregelen dat bij Verordening (EG) nr. 964/2003 werd beëindigd.

(3)

Zoals vermeld in de overwegingen 33, 34 en 35 van Verordening (EG) nr. 1496/2004, van de Raad (6) was de conclusie van dit onderzoek dat de verbintenissen in hun huidige vorm niet langer beschouwd konden worden als een doeltreffend middel om de schadelijke gevolgen van de dumping weg te nemen.

(4)

Derhalve heeft de Commissie, overeenkomstig de desbetreffende clausules in de verbintenissen, besloten de aanvaarding van de door Awaji Sangyo (Thailand) Co., Ltd en TTU Industrial Corp., Ltd aangeboden verbintenissen in te trekken.

(5)

De betrokken exporteurs werden in kennis gesteld van de conclusies van de Commissie en in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. Deze opmerkingen werden in aanmerking genomen en de bevindingen werden, zo nodig, dienovereenkomstig gewijzigd. Beide exporteurs werden uitgenodigd om herziene prijsverbintenissen aan te bieden volgens welke onder meer minimuminvoerprijzen moesten worden aangehouden. De Commissie heeft evenwel geen aanbod ontvangen.

(6)

Uit het bovenstaande volgt dat de bij Besluit 96/252/EG aanvaarde verbintenissen van beide Thaïse ondernemingen moeten worden ingetrokken overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening.

(7)

Parallel met dit besluit heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 1496/2004, Verordening (EG) nr. 964/2003 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit, onder meer, Thailand gewijzigd en een definitief ad valorem-antidumpingrecht ingesteld op het betrokken product, vervaardigd door de betrokken ondernemingen.

BESLUIT:

Artikel 1

De verbintenissen die in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, uit, onder meer, Thailand, werden aanvaard van Awaji Sangyo (Thailand) Co. Ltd, Samutprakarn en TTU Industrial Corp. Ltd, Bangkok worden ingetrokken.

Artikel 2

Artikel 1, onder b), van Besluit 96/252/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

De namen Awaji Sangyo (Thailand) Co. Ltd, Samutprakarn en TTU Industrial Corp. Ltd, Bangkok worden geschrapt.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 84 van 3.4.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 778/2003 (PB L 114 van 8.5.2003, blz. 1).

(3)  PB L 139 van 6.6.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2212/2003 (PB L 332 van 19.12.2003, blz. 3).

(4)  PB L 84 van 3.4.1996, blz. 46. Besluit gewijzigd bij Besluit 2000/453/EG (PB L 182 van 21.7.2000, blz. 25).

(5)  PB C 103 van 3.4.2001, blz. 5.

(6)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/17


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 6 augustus 2004

tot oprichting van de adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten

(2004/613/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het Witboek over Europese governance van 25 juli 2001 (1) heeft de Commissie toegezegd het besluitvormingsproces opener te maken, om meer mensen en organisaties te betrekken bij de totstandkoming en de uitvoering van het EU-beleid.

(2)

Op 11 december 2002 (2) heeft de Commissie een mededeling inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie goedgekeurd, om voor een coherente aanpak door alle diensten van de Commissie in de raadplegingsprocessen te zorgen en de transparantie van de raadplegingen te vergroten.

(3)

De Commissie moet consumenten en de betrokken sociaal-economische kringen adviseren en informeren over zaken op het gebied van de etikettering en presentatie van levensmiddelen en diervoeders, de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, de menselijke voeding in verband met de levensmiddelenwetgeving, de diergezondheid en het welzijn van dieren en de gezondheid van planten.

(4)

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (3) bepaalt dat het publiek bij de opstelling, beoordeling en herziening van de levensmiddelenwetgeving rechtstreeks of via representatieve organen op een openbare en transparante wijze wordt geraadpleegd, behalve wanneer zulks om redenen van urgentie onmogelijk is.

(5)

Het Witboek over voedselveiligheid van de Commissie van 12 januari 2000 (4) voorziet in de oprichting van een adviesgroep inzake voedselveiligheid door de bestaande raadgevende comités te reorganiseren (actie 81).

(6)

Het Raadgevend Comité voor levensmiddelen is ingesteld bij Besluit 80/1073/EEG van de Commissie (5).

(7)

Andere raadgevende comités op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn bij Besluit 98/235/EG van de Commissie (6) ingesteld.

(8)

De ervaring heeft geleerd dat de verschillende raadgevende comités die zich bezighouden met de voedselketen en de gezondheid van planten en dieren, moeten worden samengevoegd en gereorganiseerd om beter te functioneren.

(9)

Er moeten permanente stelsels op Europees niveau komen voor de raadpleging van het publiek bij de opstelling, beoordeling en herziening van de communautaire levensmiddelenwetgeving.

(10)

Aangezien een integrale aanpak inzake de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten nodig is in het belang van de consument, dienen deze raadplegingsstelsels alle kwesties op het gebied van levensmiddelenwetgeving te omvatten, waaronder aspecten van de etikettering en presentatie van levensmiddelen en diervoeders, de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, de menselijke voeding in verband met de levensmiddelenwetgeving en de diergezondheid, maar ook aspecten van het welzijn van dieren en verschillende kwesties met betrekking tot de gezondheid van planten, zoals de bescherming van planten, gewasbeschermingsmiddelen en de residuen daarvan en het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, waaronder ook biodiversiteit en de daarmee samenhangende industriële-eigendomskwesties.

(11)

Gezien het brede gebied waarop de raadpleging betrekking heeft en het daarmee samenhangende grote aantal belanghebbenden, kunnen de permanente raadplegingsstelsels alleen doeltreffend werken als het publiek wordt geraadpleegd via de representatieve organisaties op Europees niveau die opkomen voor de belangen van de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten, ook al moet rechtstreekse raadpleging van het publiek altijd een mogelijkheid blijven.

(12)

De betrokken sociaal-economische kringen, waaronder de consumentenverenigingen in de lidstaten, hebben organisaties op EU-niveau opgericht met als doel de belangen op het gebied van de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten op Europees niveau te kunnen behartigen.

(13)

De raadplegingsstelsels moeten van een hoog niveau zijn; dit betekent dat er gelegenheid moet zijn voor een directe gedachtewisseling tussen de Commissie en de representatieve organisaties op Europees niveau, en wel in structureel opgezette vergaderingen van een adviesgroep, met name over het werkprogramma van de Commissie op het gebied van voeding.

(14)

De adviesgroep moet om praktische redenen (het organiseren van vergaderingen) niet te groot zijn, maar niettemin een goede afspiegeling vormen van de belangen op het gebied van de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten. Aangezien de adviesgroep met name over het werkprogramma van de Commissie zal worden geraadpleegd, is het van het grootste belang dat de groep vertegenwoordigers bevat van de representatieve organisaties die het beste het algemene belang wat betreft de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten op Europees niveau weten te behartigen.

(15)

Om de doeltreffendheid en openheid van de werkzaamheden van de groep te garanderen, kunnen vergaderingen van de werkgroep worden gehouden waaraan andere belangstellende personen of organisaties kunnen deelnemen.

(16)

Omwille van de duidelijkheid dient Besluit 80/1073/EEG te worden ingetrokken,

BESLUIT:

Artikel 1

Bij de Commissie wordt een Adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten opgericht, hierna de “groep” genoemd.

Artikel 2

Taak

1.   De Commissie raadpleegt de groep over haar werkprogramma op de volgende gebieden:

de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders;

de etikettering en presentatie van levensmiddelen en diervoeders;

de menselijke voeding in verband met de levensmiddelenwetgeving;

de diergezondheid en het welzijn van dieren;

verschillende kwesties met betrekking tot de gezondheid van planten, zoals de bescherming van planten, gewasbeschermingsmiddelen en de residuen daarvan en het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, waaronder ook biodiversiteit en de daarmee samenhangende industriële-eigendomskwesties.

2.   De Commissie kan de groep bovendien raadplegen over alle maatregelen die zij op dit gebied wil nemen of voorstellen.

Artikel 3

Leden

1.   De groep bestaat uit maximaal 45 vertegenwoordigers van de representatieve organisaties op Europees niveau. Deze organisaties moeten gericht zijn op de belangenbehartiging op de in artikel 2, lid 1, genoemde gebieden en aan de volgende criteria voldoen: het algemene karakter van de behartigde belangen, vertegenwoordiging in alle of de meeste lidstaten, en een duurzame organisatie op Europees niveau met directe toegang tot de expertise van de leden voor het opstellen van gecoördineerde en snelle reacties.

2.   De Commissie verzoekt organisaties die lid willen worden van deze groep, hun belangstelling binnen een maand na de datum van goedkeuring van dit besluit kenbaar te maken, waarbij zij moeten aantonen dat zij belanghebbenden zijn en dat zij voldoen aan de bovengenoemde criteria.

3.   De Commissie selecteert de organisaties die het best aan de bovengenoemde criteria voldoen en stelt daarvan een lijst op, die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt gepubliceerd.

4.   Elke geselecteerde organisatie coördineert de raadplegings- en voorlichtingsactiviteiten in de eigen organisatie, zodat de belangen die zij vertegenwoordigt op een zo representatief mogelijke wijze worden voorgesteld.

Artikel 4

Uitvoeringsbepalingen

1.   De groep komt in principe tweemaal per jaar bijeen in de gebouwen van de Commissie en telkens wanneer de Commissie dat nodig acht.

2.   Voor het bestuderen van specifieke vraagstukken kunnen werkgroepen worden opgericht op basis van een mandaat van de groep of wanneer dat nodig blijkt.

3.   De Commissie kan, wanneer dat zinvol en nodig blijkt, deskundigen en waarnemers uitnodigen, waaronder representatieve organisaties uit derde landen, om deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep of de werkgroepen.

4.   De Commissie bepaalt hoe en wanneer de groep en de werkgroepen bijeenkomen en neemt het voorzitterschap van de vergaderingen op zich.

5.   De groep neemt een reglement van orde aan op basis van een ontwerp van de Commissie. De diensten van de Commissie verzorgen de secretariaatswerkzaamheden voor de vergaderingen en de werkzaamheden van de groep en de werkgroepen.

6.   De Commissie verzorgt de publiciteit over de werkzaamheden van de groep.

Artikel 5

Vertrouwelijkheid

De leden van de groep, ad hoc ingeroepen deskundigen en andere personen die worden uitgenodigd om vergaderingen van de groep als waarnemer bij te wonen, mogen geen informatie naar buiten brengen waarvan zij door de werkzaamheden van de groep of de werkgroepen kennis hebben genomen, wanneer deze informatie door de Commissie als vertrouwelijk is aangemerkt. In deze gevallen kan de Commissie besluiten dat alleen de leden van de groep de informatie ontvangen en de vergaderingen mogen bijwonen.

Artikel 6

Slotbepaling

Besluit 80/1073/EEG houdende nieuwe statuten van het Raadgevend Comité voor levensmiddelen wordt ingetrokken.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 6 augustus 2004.

Voor de Commissie

David BYRNE

Lid van de Commissie


(1)  COM(2001) 428 def.

(2)  COM(2002) 704 def.

(3)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 4).

(4)  COM(1999) 719 def.

(5)  PB L 318 van 26.11.1980, blz. 28.

(6)  PB L 88 van 24.3.1998, blz. 59.


25.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/20


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 augustus 2004

tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza in de Republiek Zuid-Afrika

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3293)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/614/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, leden 6 en 7,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, leden 1 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een hoogst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en vogels, die snel tot een epizoötie kan uitgroeien die een ernstige bedreiging voor de diergezondheid en de volksgezondheid kan vormen en de rentabiliteit van de pluimveehouderij ernstig in het gedrang kan brengen.

(2)

Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levend pluimvee en pluimveeproducten wordt binnengebracht.

(3)

Op 6 augustus 2004 heeft Zuid-Afrika twee uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in koppels loopvogels in de oostelijke Kaapprovincie bevestigd.

(4)

De ontdekte virusstam is van het subtype H5N2 en verschilt daarom van de stam die op het ogenblik de epidemie in Azië veroorzaakt. Volgens de huidige stand van de kennis levert dit subtype een kleiner risico voor de volksgezondheid op dan de in Azië circulerende stam van het subtype H5N1.

(5)

Wat pluimvee en producten daarvan betreft, mag Zuid-Afrika op dit moment alleen levende loopvogels en broedeieren daarvan, vers vlees van loopvogels en vleesproducten/vleesbereidingen die vlees van loopvogels bevatten, alsmede andere vogels dan pluimvee naar de Gemeenschap uitvoeren.

(6)

De bevoegde autoriteiten van Zuid-Afrika hebben de certificering van levende loopvogels, vlees daarvan en bepaalde vleesproducten voor de Europee Unie op 6 augustus 2004 echter opgeschort totdat meer duidelijkheid over de situatie is verkregen.

(7)

Gezien de risico's voor de diergezondheid bij insleep van de ziekte in de Gemeenschap is de invoer van levende loopvogels, broedeieren van deze soorten, vers vlees van loopvogels alsmede vleesbereidingen en vleesproducten van of met vlees van die soorten, verkregen van vogels die na 16 juli 2004 zijn geslacht, uit Zuid-Afrika met ingang van 10 augustus 2004 opgeschort bij Beschikking 2004/594/EG van de Commissie (3).

(8)

Overeenkomstig Beschikking 2000/666/EG van de Commissie (4) is de invoer van andere vogels dan pluimvee uit alle landen van het OIE (Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten) toegestaan mits het land van oorsprong diergezondheidsgaranties biedt en de lidstaten na invoer strenge quarantainemaatregelen toepassen.

(9)

Bij wijze van bijkomende maatregel is echter de invoer van andere vogels dan pluimvee, met inbegrip van gezelschapsvogels onder begeleiding van hun eigenaar, uit Zuid-Afrika bij Beschikking 2004/594/EG eveneens opgeschort teneinde elke kans op het uitbreken van de ziekte in quarantainestations in de lidstaten uit te sluiten.

(10)

Bij Beschikking 97/222/EG van de Commissie (5) is een lijst vastgesteld van derde landen waaruit de lidstaten de invoer toestaan van vleesproducten en is bepaald welke behandelingen moeten worden toegepast om het risico van ziekteoverdracht via dergelijke producten te voorkomen. De op het product toe te passen behandeling verschilt naar gelang van de gezondheidsstatus van het land van herkomst ten aanzien van de diersoort waarvan het vlees is verkregen. Om het handelsverkeer niet onnodig te belemmeren moet de invoer van vleesproducten van loopvogels van oorsprong uit Zuid-Afrika die een hittebehandeling hebben ondergaan bij een temperatuur van ten minste 70 °C in het gehele product, toegestaan blijven.

(11)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6) is de invoer van niet-behandelde jachttrofeeën van vogels van oorsprong uit Zuid-Afrika momenteel toegestaan. In verband met de huidige situatie rond aviaire influenza moet deze invoer worden opgeschort ter voorkoming van het risico dat de ziekte daardoor in de Gemeenschap wordt binnengebracht.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 is de invoer van niet-verwerkte veren en delen van veren uit Zuid-Afrika momenteel toegestaan. In verband met de huidige situatie rond aviaire influenza moet deze invoer worden opgeschort ter voorkoming van het risico dat de ziekte daardoor in de Gemeenschap wordt binnengebracht. De invoer van veren kan echter worden toegestaan als deze vergezeld gaat van een handelsdocument waarin wordt verklaard dat de veren een bepaalde behandeling hebben ondergaan.

(13)

Krachtens de voor dergelijke producten geldende maatregelen inzake sanitaire controles kan de invoer via vooraf vastgelegde kanalen van grondstoffen voor de vervaardiging van diervoeders en voor de vervaardiging van farmaceutische en technische producten worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze beschikking.

(14)

Daarom moeten de voor het hele grondgebied van Zuid-Afrika geldende beschermende maatregelen worden verlengd en moet Beschikking 2004/594/EG worden ingetrokken.

(15)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lidstaten schorten de invoer uit Zuid-Afrika op van:

levende loopvogels en broedeieren van deze soorten;

andere vogels dan pluimvee, met inbegrip van gezelschapsvogels onder begeleiding van hun eigenaar.

Artikel 2

De lidstaten schorten de invoer uit Zuid-Afrika op van:

vers vlees van loopvogels;

vleesbereidingen en vleesproducten van of met vlees van deze diersoorten;

niet-behandelde jachttrofeeën van vogels;

niet-verwerkte veren en delen van veren.

Artikel 3

1.   In afwijking van artikel 2 staan de lidstaten de invoer toe van de daarin genoemde producten die zijn verkregen van vogels die vóór 16 juli 2004 zijn geslacht.

2.   In de veterinaire certificaten die de zendingen van de in lid 1 genoemde producten vergezellen, wordt al naar gelang van de betreffende soort de volgende vermelding opgenomen:

„Vers vlees van loopvogels/vleesproduct van of met vlees van loopvogels/vleesbereiding van of met vlees van loopvogels (7), verkregen van loopvogels die vóór 16 juli 2004 zijn geslacht, overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Beschikking 2004/614/EG.

3.   In afwijking van artikel 2 staan de lidstaten de invoer toe van vleesproducten van of met vlees van loopvogels, wanneer het vlees van deze soorten een specifieke behandeling heeft ondergaan zoals bedoeld in deel IV, punt B, C of D, van de bijlage bij Beschikking 97/222/EG.

4.   Voor de invoer van verwerkte veren of delen van veren (met uitzondering van verwerkte sierveren, verwerkte veren die door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd of zendingen van verwerkte veren die niet voor industriële doeleinden aan privé-personen worden gestuurd) gaat de zending vergezeld van een handelsdocument waarin wordt verklaard dat de verwerkte veren of delen daarvan zijn behandeld met stomende waterdamp of volgens enige andere methode die ervoor zorgt dat geen ziekteverwekkers worden overgedragen.

Artikel 4

Beschikking 2004/594/EG wordt ingetrokken.

Artikel 5

De lidstaten brengen de maatregelen die zij ten aanzien van de invoer toepassen, in overeenstemming met deze beschikking en zij geven onmiddellijk de nodige bekendheid aan de vastgestelde maatregelen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 6

Deze beschikking wordt opnieuw bezien in het licht van het verloop van de ziekte en de door de veterinaire autoriteiten van Zuid-Afrika verstrekte informatie.

Artikel 7

Deze beschikking is van toepassing tot en met 1 januari 2005.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2004.

Voor de Commissie

David BYRNE

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van 2003.

(2)  PB L 24 van 31.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 25.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 265 van 12.8.2004, blz. 9.

(4)  PB L 278 van 31.10.2000, blz. 26. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2002/279/EG (PB L 99 van 16.4.2002, blz. 17).

(5)  PB L 98 van 4.4.1997, blz. 39. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/245/EG (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 62).

(6)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 878/2004 van de Commissie (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 62).

(7)  Doorhalen wat niet van toepassing is.”.