ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
47e jaargang |
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing |
|
|
|
Commissie |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1467/2004 VAN DE RAAD
van 13 augustus 2004
tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat uit Australië en de Volksrepubliek China alsmede tot beëindiging van de procedure betreffende polyethyleentereftalaat uit Pakistan en de vrijgave van de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) |
Op 19 februari 2004 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 306/2004 (2) (hierna „de voorlopige verordening” te noemen) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat (PET) uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan. |
(2) |
Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003 (hierna „het onderzoektijdvak” te noemen). Het onderzoek van de trends die relevant waren voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van januari 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” te noemen). |
2. PARALLELLE PROCEDURE
(3) |
Met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie werd op 22 mei 2003 (3) een tussentijdse herzieningsprocedure ingeleid betreffende de invoer van PET uit de Republiek Korea en Taiwan. |
3. VERVOLG VAN DE PROCEDURE
(4) |
Na de instelling van het voorlopige antidumpingrecht werd alle belanghebbenden meegedeeld op welke feiten en overwegingen de voorlopige verordening was gebaseerd. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. |
(5) |
Enkele belanghebbenden hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt. Partijen die hierom verzochten werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had verzameld en gecontroleerd. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en de voorlopige bevindingen werden, zo nodig, dienovereenkomstig gewijzigd. |
(6) |
De diensten van de Commissie hebben vervolgens de voornaamste feiten en overwegingen meegedeeld op grond waarvan zij voornemens waren de aanbeveling te doen om definitieve antidumpingrechten in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en het voorstel tot instelling van definitieve antidumpingrechten werd, zo nodig, dienovereenkomstig gewijzigd. |
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(7) |
De procedure heeft betrekking op het product dat in overweging 14 van de voorlopige verordening is omschreven als polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5 en dat is ingedeeld onder GN-code 3907 60 20. |
(8) |
In overweging 18 van de voorlopige verordening werd vermeld dat de Commissie had geconstateerd dat PET dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap was vervaardigd en in de Gemeenschap verkocht, en PET dat in de bij deze procedure betrokken landen was vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, soortgelijke producten waren, daar er geen verschillen waren in fysieke en chemische basiskenmerken en in toepassingsmogelijkheden. |
(9) |
In afwezigheid van opmerkingen over de omschrijving van het betrokken product en het soortgelijke product worden de inhoud en de voorlopige conclusies van de overwegingen 14 tot en met 18 van de voorlopige verordening bevestigd. |
C. DUMPING
1. ALGEMENE METHODE
(10) |
De werkwijze om vast te stellen of de invoer van het betrokken product met dumping heeft plaatsgevonden, is beschreven in de overwegingen 19 tot en met 34 van de voorlopige verordening. |
1.1. Normale waarde
(11) |
In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de normale waarde zoals uiteengezet in de overwegingen 20 tot en met 27 van de voorlopige verordening, bevestigd. |
1.2. Exportprijs
(12) |
Verschillende ondernemingen voerden aan dat de Commissie niet de juiste wisselkoersen had gebruikt bij het vaststellen van haar voorlopige bevindingen en dat deze niet van een betrouwbare openbare bron afkomstig waren en stelden dat wisselkoersen van een officiële, controleerbare bron afkomstig moesten zijn. |
(13) |
Bij onderzoek van deze opmerkingen bleek dat de wisselkoersen die de Commissie bij het vaststellen van haar voorlopige bevindingen had gebruikt, enkele fouten bevatten. De berekeningen zijn daarom herzien aan de hand van de maandelijkse gemiddelde wisselkoersen die worden gepubliceerd door i) de Commissie voor omrekeningen in euro, ii) de Federal Reserve van de Verenigde Staten voor alle omrekeningen tussen de US-dollar, de Chinese Yuan (CNY) en de Hongkongdollar (HKD) en iii) de Bank of China voor omrekeningen tussen HKD en CNY. Steeds werd, zoals ook bij de voorlopige berekeningen, de gemiddelde wisselkoers gebruikt van de maand waarin de factuur was opgesteld. |
1.3. Vergelijking
(14) |
In afwezigheid van opmerkingen over de grondslag waarop de normale waarde en de exportprijzen zijn vergeleken, wordt overweging 30 van de voorlopige verordening bevestigd. |
1.4. Dumpingmarge
(15) |
In afwezigheid van opmerkingen worden de overwegingen 31 tot en met 34 van de voorlopige verordening inzake de berekening van de dumpingmarge bevestigd. |
2. AUSTRALIË
(16) |
Slechts één van de twee medewerkende producenten/ exporteurs heeft na de instelling van de voorlopige maatregelen opmerkingen doen toekomen. |
2.1. Normale waarde
(17) |
In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de normale waarde, zoals uiteengezet in overweging 36 van de voorlopige verordening, bevestigd. |
2.2. Exportprijs
(18) |
In afwezigheid van andere opmerkingen dan reeds genoemd in de voorgaande overwegingen 12 en 13, wordt de in overweging 37 van de voorlopige verordening beschreven methode bevestigd. |
2.3. Vergelijking
(19) |
Een producent/exporteur stelde dat de Commissie bij het opstellen van haar voorlopige bevindingen geen rekening had gehouden met verschillende correcties voor technische bijstand na verkoop en marketingkosten. De correctie voor technische bijstand werd na verificatie aanvaard overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder h), van de basisverordening. De correctie voor uitgaven voor marketing werd na verificatie aanvaard overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening. |
2.4. Dumpingmarge
(20) |
In afwezigheid van opmerkingen worden de bevindingen in de overwegingen 39, 40 en 41 van de voorlopige verordening over de berekening van de dumpingmarge bevestigd. |
(21) |
De definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, zijn:
|
3. PAKISTAN
(22) |
De twee medewerkende producenten/exporteurs hebben na de instelling van de voorlopige maatregelen opgemerkt dat zij niet als twee afzonderlijke bedrijven moesten worden beschouwd die banden met elkaar hadden, maar als één enkel bedrijf en dat er voor hen dus slechts één dumpingmarge moest worden berekend. |
(23) |
Deze opmerking werd grondig onderzocht aan de hand van de gegevens die de betrokken producenten/exporteurs na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen hebben verstrekt. |
(24) |
De banden tussen deze ondernemingen bleken inderdaad dusdanig dat zij niet zonder meer als twee gelieerde ondernemingen konden worden beschouwd. In het bijzonder werd rekening gehouden met de zeer significante financiële en andere banden tussen de twee ondernemingen, het feit dat zij het betrokken product onder dezelfde merknaam verkopen en dat zij dezelfde kantoren, dezelfde administratieve organisatie en marketingafdeling delen. Daarenboven hebben zij veelal dezelfde directeuren en hetzelfde personeel en een gezamenlijk productieplan. Door de combinatie van al deze elementen is het gerechtvaardigd de twee producenten/exporteurs als één enkele producent/exporteur te behandelen en niet als twee afzonderlijke ondernemingen. |
3.1. Normale waarde
(25) |
Gezien het bovenstaande werd voor deze enkele producent/exporteur de algemene methode toegepast die is beschreven in de overwegingen 20 tot en met 34 van de voorlopige verordening en werd de in de overwegingen 43 en 44 van de voorlopige verordening beschreven methode herzien. |
(26) |
De Commissie heeft voor die enkele producent/exporteur allereerst vastgesteld of zijn totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop van een bepaalde producent/ exporteur representatief geacht wanneer de totale omvang van die verkoop ten minste 5 % van diens totale uitvoer naar de Gemeenschap bedroeg. |
(27) |
De Commissie heeft vervolgens voor die producent/exporteur de soorten PET geïdentificeerd die identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten. |
(28) |
Voor elke soort die de producent/exporteur op de binnenlandse markt had verkocht en die rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd, werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd voldoende representatief geacht wanneer de omvang ervan in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale omvang van de uitvoer van die soort naar de Gemeenschap. |
(29) |
Tevens werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, door de verhouding vast te stellen van de winstgevende verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers, overeenkomstig de overwegingen 23 en 24 van de voorlopige verordening. |
(30) |
Wanneer de binnenlandse prijzen van een bijzondere soort niet bruikbaar waren, werd de normale waarde geconstrueerd. |
(31) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde geconstrueerd door aan de gewogen gemiddelde fabricagekosten, zo nodig gecorrigeerd, een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) alsmede een redelijke winstmarge. De Commissie is nagegaan of de VAA-kosten en de winst van de betrokken producent/exporteur op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren. |
(32) |
De binnenlandse VAA-kosten werden betrouwbaar geacht wanneer de totale binnenlandse verkoop als representatief kon worden beschouwd in vergelijking met de omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap. De binnenlandse winstmarge werd vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoop van de soorten die in het kader van normale handelstransacties waren verkocht. Hiertoe werd de in overweging 23 van de voorlopige verordening beschreven methode toegepast. |
(33) |
Voor twee soorten PET die de betrokken producent/exporteur had uitgevoerd, kon de Commissie een normale waarde vaststellen aan de hand van de door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening. Voor de drie soorten PET waarvan de binnenlandse verkoop niet representatief was, werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, geconstrueerd. |
3.2. Exportprijs
(34) |
De betrokken producent/exporteur voerde steeds uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De exportprijs werd dientengevolge overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. |
3.3. Vergelijking
(35) |
Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met factoren waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden daarom correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, commissies, krediet en andere factoren. |
3.4. Dumpingmarge
(36) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort PET die de betrokken producent/exporteur naar de Gemeenschap had uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van die soort bij uitvoer naar de Gemeenschap. |
(37) |
De herziene dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, bleek 1,6 % te bedragen, d.w.z. dat zij als minimaal was te beschouwen in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening. |
4. VOLKSREPUBLIEK CHINA
4.1. Behandeling als marktgericht bedrijf
(38) |
De vier bedrijven waaraan noch een behandeling als marktgericht bedrijf noch een individuele behandeling was toegekend, hebben de claims herhaald die vermeld zijn in de overwegingen 57 tot en met 73 van de voorlopige verordening. Geen enkel bedrijf heeft evenwel bewijsmateriaal voorgelegd waaruit bleek dat de bevindingen in de voorlopige verordening niet juist zijn. Het besluit om geen van deze vier bedrijven als een marktgericht bedrijf te behandelen, alsmede de conclusies in de bovengenoemde overwegingen in de voorlopige verordening worden daarom bevestigd. |
(39) |
Naar aanleiding van de ontvangen opmerkingen kon geen individuele marge worden berekend voor één van de bedrijven waaraan alleen individuele behandeling was toegekend, aangezien de hoeveelheid van het door dat bedrijf gedurende het onderzoektijdvak naar de Europese Unie uitgevoerde betrokken product niet als commercieel noemenswaardig kon worden beschouwd. Het andere bedrijf waaraan alleen een individuele behandeling was toegekend, maar dat geen behandeling als marktgericht bedrijf had verkregen daar het niet voldeed aan criterium 2 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, heeft ook opmerkingen gemaakt waarbij het zijn verzoek om een behandeling als marktgericht bedrijf heeft herhaald. Er is echter geen nader bewijsmateriaal ingediend dat de voorlopige bevindingen heeft kunnen ontkrachten. De conclusie in overweging 68 van de voorlopige verordening wordt derhalve voor dit bedrijf bevestigd. |
4.2. Individuele behandeling
(40) |
Een van de vier ondernemingen waaraan noch een behandeling als marktgericht bedrijf noch een individuele behandeling was toegekend, beweerde desondanks aan alle voorwaarden voor een individuele behandeling te voldoen. Maar omdat deze onderneming geen nieuw bewijsmateriaal verstrekte, worden de conclusies van overweging 76 van de voorlopige verordening gehandhaafd en wordt het verzoek afgewezen. |
4.3. Normale waarde
4.3.1. Voor alle producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf zijn behandeld
a) Referentieland
(41) |
De producenten/exporteurs hebben hun bezwaar over de keuze van de Verenigde Staten van Amerika (hierna „VS” te noemen) als referentieland herhaald. Hun voornaamste redenen waren het verschil in culturele en economische ontwikkeling, het verschil in kosten en het feit dat landen als Pakistan en de Republiek Korea meer geschikt waren dan de VS. |
(42) |
Allereerst worden verschillen in culturele ontwikkeling bij de keuze van een referentieland irrelevant geacht, daar een referentieland de omstandigheden in een markteconomie moet weergeven en niet het niveau van culturele ontwikkeling. |
(43) |
Wat het gebruik van een land met een verschillende economische ontwikkeling betreft wordt opgemerkt dat een land zonder markteconomie of met een overgangseconomie per definitie niet dezelfde economische kenmerken heeft als een land met markteconomie. Het is niet ongebruikelijk dat er een verschil is in economische ontwikkeling tussen het referentieland en het land zonder markteconomie of met een overgangseconomie. Daarom is er geen beletsel de VS als referentieland te kiezen. |
(44) |
Wat het verschil in kosten betreft wordt eraan herinnerd dat er geen grote verschillen bleken te zijn tussen de prijzen die de producenten in de VS en in de Volksrepubliek China betaalden voor de grondstof PTA die het grootste deel van de productiekosten van PET uitmaakt. |
(45) |
Enkele producenten/exporteurs benadrukten het feit dat, daar de arbeidskosten in de VS hoger zijn dan in de Volksrepubliek China, de arbeidskosten in Pakistan en de Republiek Korea beter te vergelijken zijn met de Chinese arbeidskosten. Daarom zouden Pakistan en de Republiek Korea meer geschikt zijn als referentieland dan de VS. |
(46) |
Zoals in overweging 43 is vermeld kan een land met een ander niveau van economische ontwikkeling als referentieland voor een land zonder markteconomie of met een overgangseconomie worden gekozen. Ook worden arbeidskosten die de stand van de economische ontwikkeling van een land weergeven, op zich niet beschouwd als een terzake doend criterium. In onderhavig geval werd dit criterium, vanwege het zeer geringe aandeel van de arbeidskosten in de totale productiekosten (minder dan 3 %) in vergelijking met de kosten van PTA (meer dan 60 % van de totale productiekosten), niet voldoende belangrijk geacht om Pakistan of de Republiek Korea als referentieland te kiezen in de plaats van de VS. Daarenboven werden Pakistan en de Republiek Korea, gezien de concurrentie op de binnenlandse markt en de representativiteit van de binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers, minder passend geacht dan de VS, zoals vermeld in de overwegingen 78 tot en met 86 van de voorlopige verordening. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen. |
(47) |
In afwezigheid van andere opmerkingen inzake het referentieland wordt de keuze voor de VS bevestigd. |
b) Bepaling van de normale waarde
(48) |
In afwezigheid van opmerkingen over de vaststelling van de normale waarde wordt de methode die in de overwegingen 87 en 88 van de voorlopige verordening is beschreven, bevestigd. |
4.3.2. Voor producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf zijn behandeld
(49) |
Twee producenten/exporteurs stelden dat de Commissie de terugbetaalde rechten bij de berekening van de productiekosten dubbel had geteld, en legden in dit verband bewijsmateriaal voor. Deze claim werd op grond van dit nieuwe bewijsmateriaal aanvaard en de berekening van de productiekosten werd dienovereenkomstig gecorrigeerd. Een van deze producenten/exporteurs stelde eveneens dat enkele correcties niet dan wel niet correct waren toegepast. Na verificatie werd deze claim aanvaard behalve die in verband met de kosten voor krediet. Voor deze kosten werd de methode bevestigd die de Commissie in het voorlopige stadium had toegepast en die in de overwegingen 89, 90 en 91 van de voorlopige verordening is beschreven. |
4.4. Exportprijzen
(50) |
Twee producenten/exporteurs betwistten de wisselkoersen die de Commissie had gebruikt. Zoals in de overwegingen 12 en 13 reeds vermeld, werd deze claim aanvaard. |
4.5. Vergelijking
(51) |
In afwezigheid van opmerkingen over de grondslag waarop de normale waarde en de exportprijzen zijn vergeleken en over de correcties om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de exportprijzen en de normale waarde, wordt de voorlopige conclusie in overweging 93 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.6. Dumpingmarge
4.6.1. Voor producenten/exporteurs waaraan een behandeling als marktgericht bedrijf of een individuele behandeling is toegekend
(52) |
De herziene dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, zijn thans als volgt:
|
4.6.2. Voor alle andere producenten/exporteurs
(53) |
Eén producent/exporteur stelde dat de berekening van het antidumpingrecht voor alle medewerkende producenten /exporteurs waaraan noch een behandeling als marktgericht bedrijf noch een individuele behandeling was toegekend, had geleid tot een individueel recht voor deze ondernemingen. Volgens hem zou voor al deze ondernemingen hetzelfde bedrag aan rechten moeten gelden. |
(54) |
In het voorlopige stadium was voor deze ondernemingen dezelfde dumpingmarge berekend (in procenten van de cif-waarde). Doch de berekening van het specifieke recht per ton op basis van de cif-waarde per onderneming had tot verschillende rechten geleid. Met name is voor een onderneming een specifiek recht van 188 EUR per ton en voor een andere van 191 EUR per ton vastgesteld. Het bedrag van het specifieke recht per ton was als volgt voor de berekening van het definitieve recht gecorrigeerd: de individuele dumpingmarge voor de medewerkende producenten/exporteurs was berekend door de gemiddelde normale waarde in het referentieland te vergelijken met de gewogen gemiddelde exportprijs van de betrokken producenten/exporteurs. Vervolgens werd de gemiddelde dumpingmarge berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van de individuele dumpingmarges van de medewerkende producenten/exporteurs die noch als marktgericht bedrijf waren behandeld noch een individuele behandeling hadden verkregen. Het specifieke recht per ton was berekend door deze enkele dumpingmarge toe te passen op de gewogen gemiddelde cif-waarde per ton die voor deze ondernemingen was vastgesteld. Indien de hierboven uiteengezette methode in het voorlopig stadium was toegepast, dan zou het voorlopige specifieke recht per ton voor alle ondernemingen die noch als marktgericht bedrijf waren behandeld noch een individuele behandeling hadden verkregen, 183 EUR zijn. Indien de bij de voorlopige verordening ingestelde rechten hoger zijn dan dit bedrag, mag het verschil niet definitief worden ingevorderd. |
(55) |
Aldus werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op 22,9 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap. |
D. SCHADE
1. PRODUCTIE VAN DE GEMEENSCHAP
(56) |
Omdat geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, wordt de grondslag voor de berekening van de totale productie van de Gemeenschap zoals beschreven in de overwegingen 100 en 101 van de voorlopige verordening, bevestigd. |
2. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(57) |
Omdat geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, wordt de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in overweging 102 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3. VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP
(58) |
Omdat geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, wordt de berekening van het verbruik in de Gemeenschap in de overwegingen 103 tot en met 106 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4. INVOER IN DE GEMEENSCHAP UIT DE BETROKKEN LANDEN
4.1. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer — marktaandeel
(59) |
Zoals in overweging 52 vermeld, had een Chinese producent/exporteur in het onderzoektijdvak geen dumpingprijzen toegepast. Voorts, zoals vermeld in overweging 37, was de dumpingmarge van de medewerkende producenten/exporteurs in Pakistan minimaal. De hoeveelheden die de Pakistaanse producenten/exporteurs naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd, moeten derhalve worden afgetrokken van de totale invoer uit de bij deze procedure betrokken landen. De ontwikkeling van de invoer met dumping uit de betrokken landen (zie overweging 108 van de voorlopige verordening) is daarom als volgt:
|
(60) |
Omdat geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, volgt uit het vorengaande dat, zelfs indien de invoer die niet met dumping heeft plaatsgevonden buiten beschouwing wordt gelaten (zie overweging 59), nog steeds wordt voldaan aan de criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening wat betreft de cumulatie van de invoer uit de Volksrepubliek China en Australië. Het buiten beschouwing laten van de invoer die niet met dumping heeft plaatsgevonden, is derhalve niet van invloed op de bevindingen inzake de gepastheid van de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer met dumping, zoals uiteengezet in de voorlopige verordening, vooral gezien het feit dat het in de voorlopige verordening vermelde prijsonderbiedingsniveau overeenkomt met het prijsonderbiedingsniveau dat overblijft wanneer de invoer zonder dumping buiten beschouwing wordt gelaten. Ten slotte wordt het marktaandeel van het betrokken product uit Australië (zie de overwegingen 107 tot en met 111 van de voorlopige verordening) hierbij bevestigd. |
(61) |
Omdat naast bovengenoemde geen andere nieuwe gegevens zijn ontvangen, worden de bevindingen inzake de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping en het marktaandeel van deze invoer, zoals uiteengezet in de overwegingen 107 tot en met 111 van de voorlopige verordening, bevestigd. |
4.2. Prijzen en prijsonderbieding
(62) |
De Commissie had in het voorlopige stadium (zie de overwegingen 112, 113 en 114 van de voorlopige verordening) een vergelijking gemaakt tussen de prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de prijzen van producenten/exporteurs uit de betrokken landen cif-grens Gemeenschap, rekening houdend met douanerechten en met de kosten van laden, lossen, op- en overslag en verschillen in handelsstadium. |
(63) |
Gelet op de nieuwe cif-prijzen grens Gemeenschap die voor de Australische (zie overweging 21) en de Chinese (zie overweging 52) producenten werden berekend en gezien het gebruik van nieuwe wisselkoersen (zie de overwegingen 12 en 13) werden er nieuwe prijsonderbiedingsmarges berekend. |
(64) |
De nieuwe prijsonderbiedingsmarges, in procenten van de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zijn als volgt:
|
(65) |
De verschillen met de onderbiedingsmarges voor de producenten/exporteurs in Australië en de Volksrepubliek China (zie overweging 113 van de voorlopige verordening) worden niet significant geacht. De conclusie inzake onderbieding in de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd. |
(66) |
Enkele producenten/exporteurs voerden aan dat de correcties voor de kosten van laden, lossen, op- en overslag en handelsstadium (1 %) onvoldoende waren. Volgens hen waren de correcties niet voldoende om de werkelijke kosten bij invoer te dekken. |
(67) |
De correcties waren evenwel gebaseerd op gegevens die bij het onderzoek waren verkregen. Daar er geen bewijsmateriaal was dat de correcties onjuist waren, d.w.z. niet gebaseerd op de verkregen informatie, wordt het argument van deze producenten/exporteurs afgewezen. De in de voorlopige verordening vermelde correcties worden bevestigd. |
(68) |
Omdat naast bovengenoemde opmerking geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, worden de bevindingen inzake prijzen en prijsonderbieding in de overwegingen 112, 113 en 114 van de voorlopige verordening bevestigd. |
5. TOESTAND VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(69) |
De Commissie was in overweging 147 van de voorlopige verordening tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening. |
(70) |
Veel producenten/exporteurs hadden opmerkingen over de uitleg van de cijfers betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de overwegingen 117 tot en met 144 van de voorlopige verordening. Volgens deze cijfers zou er geen sprake zijn van aanmerkelijke schade. Deze cijfers wijzen op een aanzienlijke stijging van de productie, de productiecapaciteit, de verkoop en de gemiddelde prijzen sedert het begin van de beoordelingsperiode (1999), hetgeen tot de conclusie had moeten leiden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade heeft geleden. |
(71) |
De producenten/exporteurs verwezen eveneens naar het feit dat het verbruik in de beoordelingsperiode (overweging 106 van de voorlopige verordening) met 37 % was toegenomen. Zij stelden dat, indien de bedrijfstak van de Gemeenschap in deze gunstige omstandigheden, zelfs indien geconfronteerd met invoer uit derde landen, geen mate van efficiency kon bereiken die een duurzame winstmarge kon verzekeren, de povere prestatie moest worden toegeschreven aan factoren binnen de bedrijfstak zelf en niet aan de invoer uit derde landen. |
(72) |
Er wordt op gewezen dat geen van de producenten/ exporteurs de cijfers inzake de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap als zodanig heeft betwist, maar alleen de interpretatie ervan. |
(73) |
Bij het analyseren van de economische indicatoren van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode mag niet worden vergeten dat deze bedrijfstak in 1999 met verliezen van 16,4 % ernstig onder druk heeft gestaan door invoer met dumping uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand. |
(74) |
Zoals vermeld in overweging 129 van de voorlopige verordening, werden in 2000 (4) antidumpingrechten ingestelt op PET uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand. |
(75) |
Na de instelling van antidumpingmaatregelen in 2000 heeft de markt van de Gemeenschap zich gestabiliseerd en geven de economische indicatoren van de bedrijfstak van de Gemeenschap een gunstigere ontwikkeling te zien. De Commissie heeft deze bijzondere ontwikkeling nog eens benadrukt toen zij in overweging 143 van de voorlopige verordening tot de slotsom kwam dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich in 2001 van eerdere dumping had hersteld. |
(76) |
Om de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen te kunnen meten, wordt geoordeeld dat de relevante economische indicatoren vooral moeten worden bekeken vanaf het tijdstip dat de bedrijfstak van de Gemeenschap volledig was hersteld van de eerdere dumping, hetgeen vanaf 2001 het geval was. Bij onderzoek van de relevante economische factoren vanaf 2001 blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, in tegenstelling tot bovenstaande opmerkingen, maar zoals reeds vermeld door de Commissie in haar voorlopige bevindingen (overwegingen 135 en 146 van de voorlopige verordening) een aanzienlijke daling van de winst, een druk op de prijzen en een aanzienlijk verlies aan marktaandeel ondervond, vooral vanaf 2002 en in het onderzoektijdvak. |
(77) |
Omdat behalve bovengenoemde opmerkingen geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, worden de bevindingen inzake de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de overwegingen 117 tot en met 144 van de voorlopige verordening bevestigd. |
6. CONCLUSIE
(78) |
Gezien het bovenstaande wordt de conclusie bereikt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening. |
E. OORZAAK VAN DE SCHADE
1. GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING
(79) |
De Commissie is in de overwegingen 150 tot en met 153 van de voorlopige verordening tot de conclusie gekomen dat er een oorzakelijk verband was tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden. |
(80) |
Daar een Chinese producent/exporteur in het onderzoektijdvak niet tegen dumpingprijzen had verkocht en de dumpingmarge voor de medewerkende Pakistaanse producenten/exporteurs minimaal was, werd geconcludeerd dat geen rekening moest worden gehouden met de van deze producenten afkomstige invoer bij de beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping. |
(81) |
De uitvoer naar de Gemeenschap van de betrokken Chinese producent/exporteur was minder dan 5 % van de omvang van de invoer uit de Volksrepubliek China in het onderzoektijdvak (minder dan 1 % van het verbruik in de Gemeenschap). Het buiten beschouwing laten van de uitvoer van deze exporteur wordt daarom geacht van marginale invloed te zijn op het oorzakelijke verband dat in het voorlopige stadium was vastgesteld. |
(82) |
De uitvoer naar de Gemeenschap door de medewerkende Pakistaanse producenten/exporteurs bedroeg 4 % van het verbruik van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak en werd daarom geacht significant te zijn geweest. Toch bedroeg de invoer uit Pakistan slechts 34,4 % van de totale invoer uit de bij deze procedure betrokken landen, d.w.z. dat 66,7 % van de invoer uit de betrokken landen met dumping had plaatsgevonden die meer dan minimaal was. Daarom wordt geoordeeld dat er nog steeds een oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit Australië en de Volksrepubliek China en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. |
(83) |
Enkele producenten/exporteurs beweerden dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die van de producenten/exporteurs zich parallel ontwikkelden: prijsstijgingen en dalingen zouden gelijktijdig optreden. Volgens deze producenten/exporteurs bleek hieruit dat de prijsdalingen die de bedrijfstak van de Gemeenschap de afgelopen twee jaren had toegepast, niet te wijten waren aan invoer met dumping, maar uit wijzigingen in de grondstofprijzen. |
(84) |
Er wordt aan herinnerd dat ongeveer tweederde van de productiekosten bestaat uit grondstofkosten (zie overweging 162 van de voorlopige verordening). Aangezien zowel de producenten/exporteurs als de bedrijfstak van de Gemeenschap dezelfde grondstoffen gebruiken, wordt de vraag of de prijzen gelijktijdig reageren op veranderingen in de onderliggende kostenstructuur, op zich niet van belang geacht. Bij een analyse van de prijzen (zie hierna) wordt overigens niet bevestigd dat dit verband er is. |
(85) |
In de overwegingen 162 tot en met 172 van de voorlopige verordening werd diepgaand ingegaan op de vraag of de grondstofkosten mede de oorzaak konden zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Commissie had geleden. Bij een analyse van de prijzen van de met dumping ingevoerde producten uit de betrokken landen na 2001, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap zich van eerdere dumping had hersteld, bleek het volgende:
|
(86) |
Terwijl de prijsstijging van het betrokken product uit de Volksrepubliek China (+ 4,5 %) samenviel met de prijsstijging van de belangrijkste grondstof, PTA (+ 5,1 %) (zie overweging 168 van de voorlopige verordening), zijn de prijzen van het betrokken product uit Australië in die periode gedaald. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap stegen in deze periode met minder dan 1 %. Er kan derhalve niet worden gesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die van de producenten/exporteurs in de bij deze procedure betrokken landen dezelfde ontwikkeling volgen, daar de prijsontwikkeling in de drie landen niet hetzelfde verloop kende. Voorts had de Commissie vastgesteld dat alle producenten/exporteurs in de betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op significante wijze hadden onderboden. |
(87) |
Omdat behalve bovengenoemde opmerkingen geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, wordt de conclusie inzake de gevolgen van de invoer met dumping in de overwegingen 150 tot en met 153 van de voorlopige verordening bevestigd. Op te merken valt dat een Chinese producent/exporteur, van wie in het voorlopige stadium was vastgesteld dat hij dumping had toegepast, uiteindelijk niet tegen dumpingprijzen bleek te hebben verkocht. Voorts bleken de dumpingmarges van de medewerkende Pakistaanse producenten/exporteurs, van wie in het voorlopige stadium was vastgesteld dat zij dumping hadden toegepast, uiteindelijk minimaal. De gevolgen van deze invoer mogen derhalve niet cumulatief worden beoordeeld met de gevolgen van de invoer met dumping. |
2. GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN
(88) |
Daar een Chinese producent/exporteur in het onderzoektijdvak niet tegen dumpingprijzen had verkocht en de dumpingmarges van de medewerkende Pakistaanse producenten/exporteurs minimaal waren, moest de invoer afkomstig van deze producenten van de totale invoer uit de bij deze procedure betrokken landen worden afgetrokken. De prijzen van deze producenten/exporteurs bleken echter aanmerkelijk lager te zijn dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Zoals in de overwegingen 81 en 82 vermeld, was de invoer uit de betrokken landen die niet met dumping hadden plaatsgevonden goed voor 4 à 5 % van het verbruik van de Gemeenschap. Er kan derhalve niet worden uitgesloten dat de invoer van het betrokken product afkomstig van de Chinese producent/exporteur en van de medewerkende Pakistaanse producenten/exporteurs ook significant heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. |
(89) |
Enkele exporteurs stelden dat de Commissie onvoldoende onderzoek had verricht naar de gevolgen van de devaluatie van de USD en de RMB ten opzichte van de EUR in het onderzoektijdvak. Door deze devaluatie hadden exporteurs die hun prijzen in USD uitdrukten in de Gemeenschap aan marktaandeel gewonnen omdat hierdoor hun prijs in EUR was gedaald. Daarom twijfelden de producenten/exporteurs eraan of de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was veroorzaakt door invoer met dumping of door invoer tegen prijzen die lager waren vanwege wisselkoersschommelingen. |
(90) |
Gewoonlijk wordt bij antidumpingonderzoeken geen rekening gehouden met wisselkoersschommelingen op zich, aangezien deze niet van een blijvende aard kunnen worden geacht. Desondanks werden de gevolgen van wisselkoersschommelingen onderzocht, daar deze van invloed waren op de grondstofkosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie de overwegingen 162 tot en met 173 van de voorlopige verordening) en op de prijs van de met dumping ingevoerde producten (zie de overwegingen 150 tot en met 153 van de voorlopige verordening). |
(91) |
Opgemerkt wordt dat voor de exporteurs in Australië en de Volksrepubliek China aanzienlijke dumpingmarges werden vastgesteld (zie de overwegingen 21 en 52). Bovendien werd vastgesteld dat producenten/exporteurs in Australië en de Volksrepubliek China de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden (zie overweging 64). |
(92) |
Niet uit te sluiten valt dat de invoer zonder dumping uit de Volksrepubliek China en de invoer met marginale dumping uit Pakistan mede de oorzaak was van de geleden schade. De gevolgen hiervan zijn evenwel niet dusdanig dat zij het oorzakelijk verband hebben verbroken dat in het voorlopige stadium werd gelegd tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. Daar hierover geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, worden de conclusies inzake de gevolgen van de invoer met dumping in de overwegingen 150 tot en met 153 en inzake de gevolgen van andere factoren in de overwegingen 154 tot en met 178 van de voorlopige verordening bevestigd. |
F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
(93) |
Daar geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de bevindingen in de overwegingen 183 en 184 van de voorlopige verordening bevestigd. |
2. BELANG VAN ONAFHANKELIJKE IMPORTEURS
(94) |
Eén onafhankelijke importeur heeft opmerkingen toegezonden. Een andere importeur (agent) werd gehoord. De argumenten van de eerste importeur stemden overeen met die van de producenten/exporteurs en zijn in overweging 70 besproken. De argumenten van de tweede importeur worden besproken in overweging 102, daar deze overeenstemmen met de argumenten van twee mineraalwaterproducenten. |
(95) |
Daar verder geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over het belang van de onafhankelijke importeurs, worden de bevindingen in de overwegingen 185, 186 en 187 van de voorlopige verordening bevestigd. |
3. BELANG VAN DE TOELEVERANCIERS
(96) |
Daar geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over het belang van de toeleveranciers in de Gemeenschap, worden de bevindingen in de overwegingen 188 en 189 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4. BELANG VAN DE VERWERKENDE BEDRIJVEN
4.1. Opmerking vooraf
(97) |
De verspreiding van het verbruik van het betrokken product tussen de verschillende soorten gebruikers in de Gemeenschap is beschreven in de overwegingen 190, 191 en 192 van de voorlopige verordening. Bij ontbreken van nieuwe informatie wordt deze beschrijving hierbij bevestigd. |
4.2. Converters van voorvormen/flessen
(98) |
In het voorlopige stadium had de Commissie niet kunnen vaststellen (overweging 196 van de voorlopige verordening) of antidumpingrechten al dan niet in het belang van de converters van voorvormen/flessen zijn, daar twee medewerkende converters van voorvormen/flessen hiervan voorstander waren, terwijl de Association of Plastic Converters ertegen was. |
(99) |
Na de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen heeft de Association of Plastic Converters geen opmerkingen gemaakt en heeft ook niet gevraagd om te worden gehoord. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat het belang van de converters van voorvormen/flessen een dwingende reden is om geen antidumpingmaatregelen te nemen. De bevindingen in de overwegingen 193, 194 en 195 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd. |
4.3. Producenten van mineraal- en bronwater
(100) |
Na de mededeling van de grondslag waarop de voorlopige maatregelen waren genomen werd een vergissing gecorrigeerd door „l’Européenne d’embouteillage” in de lijst van medewerkende gebruikers op te nemen. Deze maakte bezwaar tegen de voorlopige maatregelen. Er waren daarom twee producenten, en niet één producent, van mineraal- en bronwater tegen de instelling van voorlopige maatregelen, terwijl twee andere producenten ervoor waren. |
(101) |
De conclusies van de Commissie in het voorlopige stadium waren:
|
(102) |
Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen hebben twee producenten van mineraal- en bronwater en één importeur tezamen opmerkingen doen toekomen. Zij stelden dat:
|
(103) |
De bewering dat prijsstijgingen voor PET niet aan het volgende stadium (kleinhandel, eindverbruikers en, voor converters van vormen/flessen, frisdrankproducenten) konden worden doorberekend, werd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Bovendien hebben zich geen kleinhandelaren of consumentenorganisaties bij het onderzoek aangemeld. Dit argument wordt derhalve afgewezen. |
(104) |
De kleinhandelsprijs van flessen mineraalwater, die de Commissie in het voorlopige stadium zou hebben overschat (waardoor de gevolgen van het duurder worden van PET voor afnemers van PET zou zijn onderschat), is opnieuw bekeken. Daar deze binnen de marges waren die in de voorlopige verordening waren vermeld, werd het argument afgewezen. |
(105) |
Wat het gevaar van uitbesteding betreft, wordt erop gewezen dat er gezondheidsvoorschriften zijn inzake het bottelen van mineraalwater volgens welke voorgevormde flessen moeten worden vervaardigd op de plaats waar zij worden gevuld. Daarom worden de voorvormen die door de waterproducenten worden gebruikt, door hen zelf dicht bij de blaas- en afvullijnen vervaardigd. Daarom zou het gevaar van uitbesteding van voorvorm/bottelcapaciteit beperkt zijn tot voorvormen ten behoeve van frisdrankproducenten die slechts goed zijn voor ongeveer 40 % van het totale verbruik van het betrokken product. Als in overweging 99 vermeld, kan voorts niet worden geconcludeerd dat het belang van de converters van voorvormen/flessen een dwingende reden is om geen antidumpingmaatregelen te nemen. In deze omstandigheden wordt het argument van de groep over het gevaar van uitbesteding van bottel/converteercapaciteit afgewezen. |
(106) |
Daar verder geen nieuwe gegevens zijn ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 197 tot en met 202 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.4. Frisdrankproducenten
(107) |
Daar geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over het belang van de frisdrankproducenten worden de bevindingen in de overwegingen 203 tot en met 206 van de voorlopige verordening bevestigd. |
4.5. Tekort aan PET op de EG-markt
(108) |
Daar geen nieuwe gegevens zijn ontvangen over het beweerde tekort aan PET op de EG-markt worden de bevindingen in de overwegingen 207, 208 en 209 van de voorlopige verordening bevestigd. |
5. CONCLUSIE INZAKE HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(109) |
Gezien de conclusies in de voorlopige verordening en rekening houdend met de opmerkingen van de verschillende partijen, wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen definitieve antidumpingmaatregelen te nemen tegen de invoer met dumping van PET uit Australië en de Volksrepubliek China. |
G. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(110) |
Volgens de in de overwegingen 212 tot en met 215 van de voorlopige verordening beschreven methode werd de schademarge berekend om het niveau van de te nemen maatregelen vast te stellen. |
(111) |
Bij het berekenen van de schademarge in het voorlopige stadium werd ervan uitgegaan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap een winst van 7 % kon maken. Dit was de winstmarge die was aangehouden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende PET uit, onder meer, India in 2000. Het was in die tijd gebaseerd op een raming van de winst die de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van dumping kon verwachten en die noodzakelijk werd geacht om het voortbestaan van de bedrijfstak te verzekeren. |
(112) |
Bij onderhavig onderzoek werd evenwel aangetoond dat in afwezigheid van dumping een winstmarge van 7,6 % haalbaar was. Daarom wordt een winstmarge van 7,6 % voor het berekenen van de schademarge passender geacht dan de in het voorlopige stadium gebruikte 7 %. |
(113) |
In afwezigheid van nieuwe informatie over dit onderwerp, behalve bovengenoemde wijziging, wordt de in de overwegingen 212 tot en met 215 van de voorlopige verordening beschreven werkwijze bevestigd. |
1. DEFINITIEVE MAATREGELEN
(114) |
Gezien het bovenstaande en in overeenstemming met artikel 9, lid 4, van de basisverordening dienen de definitieve antidumpingrechten te worden afgestemd op de dumpingmarges daar deze in alle gevallen lager zijn dan de schademarges. |
(115) |
Op basis van het bovenstaande moeten de volgende definitieve antidumpingrechten worden ingesteld:
|
(116) |
De in deze verordening genoemde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die „voor alle ondernemingen” in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. |
(117) |
Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten (bijv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (5) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. |
(118) |
Zoals vermeld in overweging 162 van de voorlopige verordening volgen de prijzen van PET veelal de ontwikkelingen van de prijzen van ruwe olie, ofschoon dit niet per se tot een hoger recht behoeft te leiden. Het werd daarom dienstig geacht rechten in de vorm van een specifiek bedrag per ton in te stellen door toepassing van de antidumpingmarge op de cif-exportprijzen die voor de berekening van de schademarge zijn gebruikt. |
2. VERBINTENISSEN
(119) |
Na de vaststelling van de voorlopige antidumpingrechten heeft een medewerkende producent in Australië, in overeenstemming met artikel 8, lid 1, van de basisverordening, een prijsverbintenis aangeboden, volgens welke hij het betrokken product niet tegen schadeveroorzakende prijzen zou verkopen. |
(120) |
De Commissie heeft bij Besluit 2004/600/EG (6) de door deze producent aangeboden verbintenis aanvaard. De redenen om deze verbintenis te aanvaarden zijn in dat besluit uiteengezet. |
3. INNING VAN VOORLOPIGE RECHTEN
(121) |
Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, dienen de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van de bij Verordening (EG) nr. 306/2004 ingestelde antidumpingrechten te innen tot het niveau van de definitieve antidumpingrechten. Wanneer de definitieve rechten hoger zijn dan de voorlopige rechten, moeten slechts de bedragen van de voorlopige rechten definitief worden geïnd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsefficiënt van 78 ml/g of meer volgens de ISO-norm 1628-5, ingedeeld onder de GN-code 3907 60 20, uit Australië en de Volksrepubliek China.
2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor het in lid 1 beschreven product, vervaardigd door onderstaande ondernemingen:
Land |
Onderneming |
Antidumpingrecht (EUR/t) |
Aanvullende Taric-code |
Australië |
Leading Synthetics Pty Ltd |
66 |
A503 |
Novapex Australia Pty Ltd |
128 |
A504 |
|
Alle andere ondernemingen |
128 |
A999 |
|
Volksrepubliek China |
Sinopec Yizheng Chemical Fibre Company Ltd, |
184 |
A505 |
Changzhou Worldbest Radici Co. Ltd |
0 |
A506 |
|
Jiangyin Xingye Plastic Co. Ltd |
157 |
A507 |
|
Far Eastern Industries Shanghai Ltd |
22 |
A508 |
|
Yuhua Polyester Co. Ltd. of Zhuhai |
184 |
A509 |
|
Guangdong Kaiping Polyester Enterprises Group Co. and Guangdong Kaiping Chunhui Co. Ltd |
184 |
A511 |
|
Yibin Wuliangye Group Push Co., Ltd. (Sichuan) and Yibin Wuliangye Group Import & Export Co., Ltd (Sichuan) |
184 |
A512 |
|
Hubei Changfeng Chemical Fibres Industry Co. Ltd |
151 |
A513 |
|
Alle andere ondernemingen |
184 |
A999 |
|
Pakistan |
Gatron (Industries) Ltd |
0 |
A514 |
Novatex Ltd |
0 |
A515 |
|
Alle andere ondernemingen |
0 |
A999 |
3. De individuele dumpingrechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien bij de douane van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die de in bijlage 1 vermelde gegevens bevat. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd is het recht van toepassing dat voor alle andere ondernemingen in het betrokken land geldt.
4. Indien de goederen vóór het in het vrije verkeer brengen werden beschadigd en de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de vaststelling van de douanewaarde verhoudingsgewijs werd aangepast overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (7), dan wordt het overeenkomstig lid 2 vastgestelde antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.
5. In afwijking van lid 2 is het definitieve recht niet van toepassing op het in lid 1 beschreven product indien dit overeenkomstig artikel 2 voor het vrije verkeer wordt aangegeven.
6. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De voor het vrije verkeer aangegeven goederen van ondernemingen die verbintenissen hebben aangeboden die bij Besluit 2004/600/EG zijn aanvaard en die daarin met name zijn genoemd, zijn vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits zij door genoemde ondernemingen zijn vervaardigd, verzonden en rechtstreeks gefactureerd aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap en mits zij vergezeld gaan van een handelsfactuur die tenminste de in bijlage 2 vermelde gegevens bevat. Om van rechten te zijn vrijgesteld moeten de bij de douane aangeboden goederen voorts nauwkeurig overeenstemmen met de omschrijving op de handelsfactuur.
Artikel 3
De bedragen die als zekerheid waren gesteld ingevolge Verordening (EG) nr. 306/2004 uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat, ingedeeld onder de GN-code 3907 60 20, uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan, worden definitief ingevorderd ten bedrage van het definitieve, bij deze verordening ingestelde recht. De als zekerheid gestelde bedragen die het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.
Het voorlopige antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat, ingedeeld onder de GN-code 3907 60 20, uit de Volksrepubliek China, wordt gecorrigeerd voor de volgende ondernemingen, daar het gecorrigeerde recht lager is dan het voorlopige recht:
Land |
Onderneming |
Voorlopig antidumpingrecht, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 306/2004 (EUR/t) |
Gecorrigeerd voorlopig antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
Volksrepubliek China |
Yuhua Polyester Co., Ltd of Zhuhai |
188 |
183 |
A509 |
Guangdong Kaiping Polyester Enterprises Group Co. and Guangdong Kaiping Chunhui Co. Ltd. |
191 |
183 |
A511 |
Het voorlopige antidumpingrecht voor deze ondernemingen wordt slechts definitief ingevorderd tot het gecorrigeerde voorlopige antidumpingrecht.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.
Voor de Raad
De voorzitter
B. BOT
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB L 52 van 21.2.2004, blz. 5.
(3) PB C 120 van 22.5.2003, blz. 13.
(4) Verordening (EG) nr. 1742/2000 van de Commissie (PB L 199 van 5.8.2000, blz. 48) en Verordening (EG) nr. 2604/2000 van de Raad (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21).
Commissie van de Europese Gemeenschappen |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat B |
Kamer J-79 5/17 |
B-1049 Brussel |
(6) Zie bladzijde 38 van dit Publicatieblad.
(7) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).
BIJLAGE 1
De geldige handelsfactuur waarnaar in artikel 1, lid 3, van deze verordening wordt verwezen, dient de volgende, door een gemachtigde van de onderneming ondertekende verklaring te bevatten:
1) |
Naam en functie van de gemachtigde van de onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven. |
2) |
De navolgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat [hoeveelheid] polyethyleentereftalaat die voor uitvoer naar de Europese Gemeenschap is verkocht en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende Taric-code] in [land]; hij verklaart dat de gegevens in deze factuur volledig en juist zijn.” |
3) |
Datum en ondertekening. |
BIJLAGE 2
Gegevens te vermelden in de handelsfactuur waarnaar in artikel 2 wordt verwezen
De volgende gegevens worden vermeld in de handelsfactuur die de goederen vergezelt waarop de verbintenis van toepassing is en waarvoor vrijstelling van het antidumpingrecht wordt gevraagd:
1) |
Het kopje „COMMERCIAL INVOICE ACCOMPANYING GOODS SUBJECT TO AN UNDERTAKING”. |
2) |
De naam van de in artikel 2 vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld. |
3) |
Het nummer van de handelsfactuur. |
4) |
De datum van afgifte van de handelsfactuur. |
5) |
De aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap worden ingeklaard. |
6) |
Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:
|
7) |
De verkoopvoorwaarden waaronder:
|
8) |
De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur. |
9) |
De naam van de gemachtigde van de onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven en de navolgende ondertekende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de onder deze factuur vallende goederen plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door [naam en adres van de onderneming], [aanvullende TARIC-code], en die door de Europese Commissie is aanvaard bij Besluit 2004/600/EG. Ik verklaar dat de gegevens in deze factuur juist en volledig zijn.” |
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/18 |
VERORDENING (EG) Nr. 1468/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 18 augustus 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0707 00 05 |
052 |
104,2 |
999 |
104,2 |
|
0709 90 70 |
052 |
82,1 |
999 |
82,1 |
|
0805 50 10 |
382 |
55,0 |
388 |
61,2 |
|
524 |
76,0 |
|
528 |
47,2 |
|
999 |
59,9 |
|
0806 10 10 |
052 |
84,3 |
400 |
179,7 |
|
624 |
145,8 |
|
999 |
136,6 |
|
0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90 |
388 |
78,5 |
400 |
105,3 |
|
404 |
115,9 |
|
508 |
60,9 |
|
512 |
84,7 |
|
528 |
91,8 |
|
720 |
53,0 |
|
800 |
162,8 |
|
804 |
79,0 |
|
999 |
92,4 |
|
0808 20 50 |
052 |
129,1 |
388 |
82,3 |
|
528 |
81,3 |
|
999 |
97,6 |
|
0809 30 10, 0809 30 90 |
052 |
134,2 |
999 |
134,2 |
|
0809 40 05 |
052 |
101,8 |
066 |
41,8 |
|
093 |
37,5 |
|
094 |
33,4 |
|
624 |
142,5 |
|
999 |
71,4 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/20 |
VERORDENING (EG) Nr. 1469/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1555/96 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor appelen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 33, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1555/96 van de Commissie van 30 juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling met betrekking tot de aanvullende invoerrechten in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in de bijlage bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) zijn vastgesteld. |
(2) |
Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4), en op grond van de meest recente gegevens over 2001, 2002 en 2003, moeten de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten worden gewijzigd voor appelen. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 1555/96 moet derhalve worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor verse groenten en fruit, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1555/96 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).
(2) PB L 193 van 3.8.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/2004 (PB L 192 van 29.5.2004, blz. 20).
(3) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).
(4) PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.
BIJLAGE
„BIJLAGE
Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan. Indien de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, wordt de werkingssfeer van de aanvullende rechten zowel door de draagwijdte van de GN-code als door de corresponderende periode van toepassing bepaald.
Volg-nummer |
GN-code |
Omschrijving van de producten |
Toepassingsperiode |
Drempelvolumes (t) |
||
78.0015 |
ex 0702 00 00 |
Tomaten |
|
206 245 |
||
78.0020 |
|
10 586 |
||||
78.0065 |
ex 0707 00 05 |
Komkommer |
|
11 924 |
||
78.0075 |
|
8 560 |
||||
78.0085 |
ex 0709 10 00 |
Artisjokken |
|
1 357 |
||
78.0100 |
0709 90 70 |
Courgettes |
|
18 056 |
||
78.0110 |
ex 0805 10 10 |
Sinaasappelen |
|
404 503 |
||
ex 0805 10 30 |
||||||
ex 0805 10 50 |
||||||
78.0120 |
ex 0805 20 10 |
Clementines |
|
164 111 |
||
78.0130 |
ex 0805 20 30 |
Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten |
|
89 273 |
||
ex 0805 20 50 |
||||||
ex 0805 20 70 |
||||||
ex 0805 20 90 |
||||||
78.0155 |
ex 0805 50 10 |
Citroenen |
|
342 761 |
||
78.0160 |
|
12 938 |
||||
78.0170 |
ex 0806 10 10 |
Tafeldruiven |
|
227 815 |
||
78.0175 |
ex 0808 10 20 |
Appelen |
|
730 623 |
||
ex 0808 10 50 |
||||||
ex 0808 10 90 |
||||||
78.0180 |
|
|
32 246 |
|||
78.0220 |
ex 0808 20 50 |
Peren |
|
257 158 |
||
78.0235 |
|
27 497 |
||||
78.0250 |
ex 0809 10 00 |
Abrikozen |
|
4 123 |
||
78.0265 |
ex 0809 20 95 |
Kersen, andere dan zure kersen |
|
32 863 |
||
78.0270 |
ex 0809 30 |
Perziken, nectarines daaronder begrepen |
|
6 808 |
||
78.0280 |
ex 0809 40 05 |
Pruimen |
|
51 276” |
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/22 |
VERORDENING (EG) Nr. 1470/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot vaststelling, voor het verkoopseizoen 2004/2005, van de steun voor de teelt van druiven bestemd voor de productie van bepaalde krenten- en rozijnenvariëteiten en van de steun voor de herbeplanting van door phylloxera aangetaste wijngaarden
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (1), en met name op artikel 7, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2201/96 zijn de criteria vastgesteld voor de vaststelling van de steun voor de teelt van druiven bestemd voor de productie van sultanine- en moscatelrozijnen en van krenten. |
(2) |
Artikel 7, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 2201/96 voorziet in de mogelijkheid om het steunbedrag te differentiëren naar gelang van de druivenvariëteit. Voorts is in dit artikel bepaald dat het bedrag ook kan worden gedifferentieerd naar gelang van andere factoren die van invloed kunnen zijn op de opbrengsten. In het geval van sultaninerozijnen dient dus te worden voorzien in een extra differentiatie tussen de door phylloxera aangetaste oppervlakten en de andere. |
(3) |
Voor het verkoopseizoen 2003/2004 is bij de verificatie van de oppervlakten waarop de in artikel 7, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2201/96 bedoelde druiven worden geteeld, geen overschrijding geconstateerd van het gegarandeerde maximumareaal dat is vastgesteld bij artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1621/1999 van de Commissie van 22 juli 1999 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat betreft de steun voor de teelt van druiven die bestemd zijn voor de productie van bepaalde krenten- en rozijnenvariëteiten (2). |
(4) |
Het is dienstig om, voor het verkoopseizoen 2004/2005, de steun voor de teelt van deze druiven vast te stellen. |
(5) |
Ook de steun die overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2201/96 moet worden toegekend aan telers die hun wijngaarden herbeplanten om phylloxera te bestrijden, moet worden vastgesteld. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor op basis van groenten en fruit verwerkte producten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Voor het verkoopseizoen 2004/2005 wordt de in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2201/96 bedoelde steun voor de teelt van druiven vastgesteld op:
a) |
2 806 EUR per hectare voor de oppervlakten die zijn beplant met wijnstokken van het sultanineras die door phylloxera zijn aangetast of die sedert minder dan vijf jaar zijn herbeplant; |
b) |
3 847 EUR per hectare voor de andere met wijnstokken voor de productie van sultaninerozijnen beplante oppervlakten; |
c) |
3 391 EUR per hectare voor de oppervlakten die zijn beplant met wijnstokken voor de productie van krenten; |
d) |
969 EUR per hectare voor oppervlakten die zijn beplant met wijnstokken voor de productie van Moscatelrozijnen. |
2. Voor het verkoopseizoen 2004/2005 wordt de in artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2201/96 bedoelde steun voor herbeplanting vastgesteld op 3 917 EUR per hectare.
3. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 2201/96 wordt de in lid 1 van dit artikel vastgestelde steun niet betaald wanneer de in lid 2 vastgestelde steun wordt betaald.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2004 van de Commissie (PB L 64 van 2.3.2004, blz. 2).
(2) PB L 192 van 24.7.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1880/2001 (PB L 258 van 27.9.2001, blz. 14).
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/24 |
VERORDENING (EG) Nr. 1471/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot wijziging van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van producten van hertachtigen uit Canada en de Verenigde Staten
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij gekweekte en wilde herten en elanden in Canada en de Verenigde Staten zijn gevallen van Chronic Wasting Disease gerapporteerd. Elders zijn tot dusver geen inheemse gevallen van deze ziekte vastgesteld. |
(2) |
In zijn advies van 6 en 7 maart 2003 heeft de Wetenschappelijke Stuurgroep aanbevolen om de diergezondheid en de volksgezondheid in de Gemeenschap beter te beschermen tegen het risico van Chronic Wasting Disease bij hertachtigen in Canada en de Verenigde Staten. |
(3) |
Aangezien Canada en de Verenigde Staten niet voorkomen op de lijst van derde landen waaruit de uitvoer van niet als huisdier gehouden herkauwers naar de Gemeenschap is toegestaan, die is vastgesteld bij Beschikking 79/542/EEG van de Raad van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (2), is de uitvoer van levende hertachtigen uit die landen naar de Gemeenschap al uitgesloten. |
(4) |
Volgens Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder 1, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (3) mogen alleen sperma, eicellen en embryo's van bepaalde, met name genoemde diersoorten in de Gemeenschap worden ingevoerd. Hertachtigen vallen daar niet onder. Daarom is de invoer van sperma, embryo's en eicellen van hertachtigen in de Gemeenschap al uitgesloten. |
(5) |
Er moeten maatregelen worden genomen om het risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid als gevolg van de invoer van vers vlees, vleesproducten en vleesbereidingen van gekweekte en wilde hertachtigen tot een minimum te beperken. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
(1) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 876/2004 van de Commissie (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 52).
(2) PB L 146 van 14.6.1979, blz. 15. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/554/EG van de Commissie (PB L 248 van 9.7.2004, blz. 1).
(3) PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 320).
BIJLAGE
In bijlage XI, deel D, wordt het volgende punt toegevoegd:
„4. |
|
(1) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 41.
(2) PB L 368 van 31.12.1994, blz. 10.
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/26 |
VERORDENING (EG) Nr. 1472/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1874/2003 tot goedkeuring van de nationale scrapiebestrijdingsprogramma's van bepaalde lidstaten, tot vaststelling van aanvullende garanties en tot verlening van afwijkingen betreffende fokprogramma's ter verkrijging van TSE-resistentie bij schapen krachtens Beschikking 2003/100/EG
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op hoofdstuk A, deel I, onder b), punt ii), van bijlage VIII,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 voorziet in de goedkeuring van nationale scrapiebestrijdingsprogramma's van de lidstaten indien die programma's voldoen aan bepaalde criteria die in die verordening zijn vastgelegd. Voorts bepaalt Verordening (EG) nr. 999/2001 dat overeenkomstig die verordening de nodige aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer moeten worden vastgesteld. |
(2) |
Beschikking 2003/100/EG van de Commissie van 13 februari 2003 tot vaststelling van minimumeisen voor fokprogramma's ter verkrijging van resistentie tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen (2) bepaalt dat elke lidstaat een fokprogramma moet invoeren om te selecteren op resistentie tegen TSE's bij bepaalde schapenrassen. Beschikking 2003/100/EG biedt tevens de mogelijkheid om van de verplichting van de lidstaten om een fokprogramma in te voeren af te wijken op grond van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001 ingediend en goedgekeurd nationaal scrapiebestrijdingsprogramma dat voorziet in doorlopend actief toezicht op het landbouwbedrijf gestorven schapen en geiten in alle koppels in de betrokken lidstaat. |
(3) |
Bij Verordening (EG) nr. 1874/2003 van de Commissie (3) zijn de nationale scrapiebestrijdingsprogramma's van Denemarken en Zweden goedgekeurd. |
(4) |
Finland heeft op 28 maart 2004 een nationaal scrapiebestrijdingsprogramma ingediend dat aan de criteria van Verordening (EG) nr. 999/2001 voldoet; voorts heeft scrapie op het grondgebied van Finland waarschijnlijk een geringe prevalentie. Daarom moet het nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Finland worden goedgekeurd. |
(5) |
Op grond van het nationale scrapiebestrijdingsprogramma moet Finland worden toegestaan af te wijken van het fokprogramma als bedoeld in Beschikking 2003/100/EG. Voorts moeten de aanvullende handelsgaranties die zijn voorgeschreven in hoofdstuk A van bijlage VIII en hoofdstuk E van bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 en vermeld in Verordening (EG) nr. 1874/2003, alsmede de andere bepalingen van die verordening, ook voor Finland gelden. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 1874/2003 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1874/2003 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
(1) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 876/2004 van de Commissie (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 52).
(2) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 41.
(3) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 12.
BIJLAGE
„BIJLAGE
Lidstaten waarvan het nationale scrapiebestrijdingsprogramma is goedgekeurd
|
Denemarken |
|
Finland |
|
Zweden”. |
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/28 |
VERORDENING (EG) Nr. 1473/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot vaststelling van de opslagsteun voor krenten en rozijnen en gedroogde vijgen (basisproducten) voor het verkoopseizoen 2003/2004
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit (1), en met name op artikel 9, lid 8,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2201/96 is bepaald dat aan de opslagbureaus voor de hoeveelheden sultaninerozijnen, krenten en gedroogde vijgen die ze hebben aangekocht, opslagsteun wordt verleend voor de werkelijke duur van de opslag van deze producten. |
(2) |
In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1535/2003 van de Commissie van 29 augustus 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de productiesteunregeling voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit betreft (2) zijn de begin- en einddata van de verkoopseizoenen vastgesteld. |
(3) |
De opslagsteun voor rozijnen en krenten en gedroogde vijgen (basisproducten) van het verkoopseizoen 2003/2004 moet worden vastgesteld en daartoe moet rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1622/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 houdende toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de opslagregeling voor krenten (basisproduct) en rozijnen (basisproduct) en voor gedroogde vijgen (basisproduct) betreft (3) en met het feit dat de opslagsteun wordt berekend met inachtneming van de technische kosten voor de opslag en voor de financiering van de voor de producten betaalde aankoopprijs. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor op basis van groenten en fruit verwerkte producten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor producten van het verkoopseizoen 2003/2004 bedraagt de in artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2201/96 bedoelde opslagsteun:
a) |
0,1106 EUR per dag en per ton nettogewicht tot en met 28 februari 2005 en 0,0846 EUR per dag en per ton nettogewicht vanaf 1 maart 2005, voor krenten en rozijnen; |
b) |
0,0949 EUR per dag en per ton nettogewicht, voor gedroogde vijgen. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2004 van de Commissie (PB L 64 van 2.3.2004, blz. 25).
(2) PB L 218 van 29.8.2003, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1132/2004 (PB L 219 van 19.6.2004, blz. 3).
(3) PB L 192 van 24.7.1999, blz. 33.
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/29 |
VERORDENING (EG) Nr. 1474/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (1), met name op artikel 19,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Duitsland heeft twee autoriteiten als communautaire autoriteiten aangewezen en heeft de Commissie daarvan in kennis gesteld. De Commissie heeft geconcludeerd dat voldoende was aangetoond dat deze autoriteiten de op grond van de hoofdstukken II, III en V van Verordening (EG) nr. 2368/2002 vereiste taken betrouwbaar, tijdig, efficiënt en adequaat kunnen vervullen. |
(2) |
De maatregelen waarin in deze verordening wordt voorzien, zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2368/2002 bedoelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2368/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Christopher PATTEN
Lid van de Commissie
(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1459/2004 van de Commissie (PB L 269 van 17.8.2004, blz. 26).
BIJLAGE
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2368/2002 wordt als volgt gewijzigd:
|
Aan het einde van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2368/2002 wordt de volgende tekst toegevoegd:
|
|
Voor de toepassing van artikel 5, lid 3, de artikelen 6, 9 en 10, artikel 14, lid 3, en de artikelen 15 en 17 van Verordening (EG) nr. 2368/2002 is de bevoegde autoriteit in Duitsland:
|
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/31 |
VERORDENING (EG) Nr. 1475/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 596/2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector eieren
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (1), en met name op artikel 3, lid 2, en artikel 8, lid 13,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De economische omstandigheden op de uitvoermarkten voor eieren en eiproducten zijn zeer uiteenlopend en wisselend. Daarom moeten de voorwaarden waaronder uitvoerrestituties voor de producten van deze sector worden toegekend, nader worden gepreciseerd. |
(2) |
Om de volgens artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 nagestreefde doelstellingen inzake een passende methode voor de toewijzing van de hoeveelheden die met een restitutie kunnen worden uitgevoerd, en inzake een zo doelmatig mogelijk gebruik van de beschikbare middelen beter te kunnen bereiken is een verruiming nodig van de in artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 596/2004 van de Commissie (2) bedoelde omstandigheden waaronder de Commissie tijdens de bedenktijd na de indiening van de aanvragen maatregelen kan nemen om de afgifte van uitvoercertificaten of de indiening van aanvragen voor dergelijke certificaten te beperken. |
(3) |
Tevens dient te worden bepaald onder welke omstandigheden deze maatregelen per bestemming kunnen worden genomen. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 596/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor eieren en slachtpluimvee, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 596/2004 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Lid 4 wordt vervangen door: „4. Wanneer de afgifte van de uitvoercertificaten zou leiden of dreigen te leiden tot overschrijding van de beschikbare begrotingsmiddelen of tot uitputting van de maximumhoeveelheden die gedurende de betrokken periode met een restitutie kunnen worden uitgevoerd, rekening gehouden met de in artikel 8, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2771/75 bedoelde maxima, of tot gevolg zou hebben dat de continuïteit van de uitvoer gedurende de rest van de betrokken periode niet kan worden gewaarborgd, kan de Commissie:
De tijdens de schorsingsperiode ingediende aanvragen voor uitvoercertificaten zijn niet ontvankelijk. De in de eerste alinea bedoelde maatregelen kunnen worden genomen of gedifferentieerd naar gelang van de productcategorie en van de bestemming.”. |
2) |
Het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd: „4 bis. De in lid 4 bedoelde maatregelen kunnen ook worden vastgesteld wanneer de aanvragen voor uitvoercertificaten betrekking hebben op hoeveelheden die de normale afzet voor een bestemming overschrijden of dreigen te overschrijden, en afgifte van de aangevraagde certificaten een risico inhoudt op speculatie, op vervalsing van de mededinging tussen marktdeelnemers of op verstoring van het betrokken handelsverkeer of van de communautaire markt.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 282 van 1.11.1975, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(2) PB L 94 van 31.3.2004, blz. 33.
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/33 |
VERORDENING (EG) Nr. 1476/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 97/2004 houdende rectificatie van de Verordeningen (EG) nr. 2281/2003 en (EG) nr. 2299/2003 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op de Akte van toetreding van Griekenland, en met name op Protocol nr. 4 betreffende katoen (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Als gevolg van een vergissing is Verordening (EG) nr. 97/2004 van de Commissie (3) van toepassing op verzoek van de belanghebbende. Deze vergissing moet worden gecorrigeerd. |
(2) |
Aangezien correctie van deze vergissing urgent is, is het dienstig te bepalen dat deze verordening in werking treedt op de dag van haar bekendmaking, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 97/2004 wordt als volgt gelezen: „Artikel 1 is van toepassing met ingang van 23 december 2003.” en artikel 3, derde alinea, als „Artikel 2 is van toepassing met ingang van 24 december 2003.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 22 januari 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw
(1) Protocol laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 (PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.)
(2) PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.
(3) PB L 15 van 22.1.2004, blz. 12.
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/34 |
VERORDENING (EG) Nr. 1477/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (3), en met name op artikel 5, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de leveringsverplichtingen tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend. |
(2) |
Bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de tariefcontingenten tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701 11 10, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend. |
(3) |
Bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn tariefcontingenten tegen een recht van 98 EUR per ton geopend voor de invoer van producten van GN-code 1701 11 10 uit Brazilië, Cuba en andere derde landen. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn in de week van 9 augustus tot en met 13 augustus 2004 bij de bevoegde instanties aanvragen ingediend voor de afgifte van invoercertificaten voor een totale hoeveelheid die groter is dan de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 per land vastgestelde verplicht te leveren hoeveelheid voor preferentiële suiker ACS-India. |
(5) |
De Commissie moet derhalve een verlagingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van certificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid en melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de van 9 augustus tot en met 13 augustus 2004 op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 ingediende aanvragen voor invoercertificaten worden de certificaten afgegeven voor maximaal de in de bijlage bij deze verordening aangegeven hoeveelheden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2004.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
J. M. SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw
(1) PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laastelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 2).
(2) PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.
(3) PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1409/2004 (PB L 256 van 3.8.2004, blz. 11).
BIJLAGE
Preferentiële suiker ACS — INDIA
Titel II van Verordening (EG) nr. 1159/2003
Verkoopseizoen 2004/2005
Betrokken land |
Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 9-13.8.2004 |
Maximumhoeveelheid |
Barbados |
100 |
|
Belize |
100 |
|
Congo |
100 |
|
Fiji |
100 |
|
Guyana |
100 |
|
India |
0 |
Bereikt |
Ivoorkust |
100 |
|
Jamaica |
100 |
|
Kenia |
100 |
|
Madagaskar |
100 |
|
Malawi |
100 |
|
Mauritius |
100 |
|
Saint Kitts en Nevis |
100 |
|
Swaziland |
94,3308 |
Bereikt |
Tanzania |
100 |
|
Trinidad en Tobago |
100 |
|
Zambia |
100 |
|
Zimbabwe |
0 |
Bereikt |
Bijzondere preferentiële suiker
Titel III van Verordening (EG) nr. 1159/2003
Verkoopseizoen 2004/2005
Betrokken land |
Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 9-13.8.2004 |
Maximumhoeveelheid |
India |
100 |
|
ACS |
100 |
|
Suiker CXL-concessies
Titel IV van Verordening (EG) nr. 1159/2003
Verkoopseizoen 2004/2005
Betrokken land |
Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 9-13.8.2004 |
Maximumhoeveelheid |
Brazilië |
0 |
Bereikt |
Cuba |
100 |
|
Andere derde landen |
0 |
Bereikt |
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/36 |
VERORDENING (EG) Nr. 1478/2004 VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad van 29 april 2004 inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia (1), en met name op artikel 11, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 bevat een lijst van natuurlijke en rechtspersonen, lichamen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen overeenkomstig die verordening bevroren dienen te worden. |
(2) |
De Commissie Sancties van de VN-Veiligheidsraad heeft op 23 juni en op 13 juli 2004 besloten tot wijziging van de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, groeperingen en entiteiten waarop de bevriezing van de tegoeden en economische middelen van toepassing zou moeten zijn. Bijlage I moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(3) |
Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Christopher PATTEN
Lid van de Commissie
(1) PB L 162 van 30.4.2004, blz. 32. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1149/2004 (PB L 222 van 23.6.2004, blz. 17).
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
De vermelding „Gus Kouvenhoven (alias (a) Kouenhoven, (b) Kouenhaven). Geboortedatum: 15 september 1942. Overige informatie: eigenaar van Hotel Afrika; President-commissaris van Oriental Timber Company” wordt vervangen door: „Gus Kouwenhoven (alias (a) Kouvenhoven, (b) Kouenhoven, (c) Kouenhaven). Geboortedatum: 15 september 1942. Overige informatie: eigenaar van Hotel Afrika; President-commissaris van Oriental Timber Company”. |
2. |
De vermelding: „Leonid Minin (alias (a) Blavstein, (b) Blyuvshtein, (c) Blyafshtein, (d) Bluvshtein, (e) Blyufshtein, (f) Vladimir Abramovich Kerler, (g) Vladimir Abramovich Popiloveski, (h) Vladimir Abramovich Popela, (i) Vladimir Abramovich Popelo, (j) Wulf Breslan, (k) Igor Osols). Geboortedatum: (a) 14 december 1947, (b) 18 oktober 1946, (c) onbekend. Nationaliteit: Oekraïns. Duitse paspoorten (naam: Minin): (a) 5280007248D, (b) 18106739D. Israëlische paspoorten: (a) 6019832 (6/11/94-5/11/99), (b) 9001689 (23/1/97-22/1/02), (c) 90109052 (26/11/97). Russisch paspoort: KI0861177; Boliviaans paspoort: 65118; Grieks paspoort: geen gegevens bekend. Eigenaar van Exotic Tropical Timber Enterprises” wordt vervangen door: „Leonid Minin (alias (a) Blavstein, (b) Blyuvshtein, (c) Blyafshtein, (d) Bluvshtein, (e) Blyufshtein, (f) Vladimir Abramovich Kerler, (g) Vladimir Abramovich Popiloveski, (h) Vladimir Abramovich Popela, (i) Vladimir Abramovich Popelo, (j) Wulf Breslan, (k) Igor Osols). Geboortedatum: (a) 14 december 1947, (b) 18 oktober 1946, (c) onbekend). Nationaliteit: Israëlisch. Vervalste Duitse paspoorten (naam: Minin): (a) 5280007248D, (b) 18106739D. Israëlische paspoorten: (a) 6019832 (6/11/94-5/11/99), (b) 9001689 (23/1/97-22/1/02), (c) 90109052 (26/11/97). Russisch paspoort: KI0861177; Boliviaans paspoort: 65118; Grieks paspoort: geen gegevens bekend. Eigenaar van Exotic Tropical Timber Enterprises”. |
3. |
De vermelding: „Baba Jobe. Nationaliteit: Gambiaans. Overige informatie: Directeur van Gambia New Millenium Air Company. Gambiaans parlementslid” wordt vervangen door: „Baba Jobe. Nationaliteit: Gambiaans. Overige informatie: Voormalig directeur van Gambia New Millenium Air Company. Voormalig Gambiaans parlementslid”. |
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Commissie
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/38 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 4 augustus 2004
tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van polyethyleentereftalaat van oorsprong uit onder meer Australië
(2004/600/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „basisverordening” genoemd), en met name op de artikelen 8 en 9,
Na overleg met het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
(1) |
Op 19 februari 2004 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 306/2004 (2) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat (hierna „PET” of „het betrokken product” genoemd) uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan ingesteld (hierna „de voorlopige verordening” genoemd). |
(2) |
Na de vaststelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen heeft de Commissie het onderzoek naar dumping, schade en het belang van de Gemeenschap voortgezet. De definitieve bevindingen en conclusies van het onderzoek worden uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1467/2004 van de Raad (3) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op PET uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan (hierna „de definitieve verordening” genoemd). |
(3) |
Het onderzoek bevestigde de voorlopige bevindingen van schadeveroorzakende dumping in verband met de invoer van het betrokken product uit Australië en de Volksrepubliek China. |
B. VERBINTENIS
(4) |
In aansluiting op de vaststelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen heeft één producent/exporteur in Australië (Leading Synthetics Pty Ltd) die bereid was mee te werken, een prijsverbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening aangeboden. In deze verbintenis heeft de betrokken producent/exporteur aangeboden het betrokken product te verkopen tegen prijzen die minstens hoog genoeg zijn om de schadelijke gevolgen van dumping teniet te doen. |
(5) |
De producent/exporteur zal de Commissie ook regelmatig gedetailleerde verslagen doen toekomen over zijn export naar de Gemeenschap, waardoor de Commissie toezicht kan houden op de naleving van de verbintenis. Voorts is de verkoopstructuur van het betrokken bedrijf zodanig dat de Commissie van oordeel is dat het risico op ontduiking van de verbintenis gering is. |
(6) |
Met het oog hierop wordt de verbintenis aanvaardbaar geacht. |
(7) |
Om de Commissie in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis door de onderneming, kunnen de goederen waarop de verbintenis betrekking heeft pas worden vrijgesteld van het recht, wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer bij de bevoegde douaneautoriteiten ook een factuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 vermelde gegevens bevat. Aan de hand van deze gegevens kunnen de douaneautoriteiten tevens nagaan of de zending met de handelsdocumenten overeenstemt. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd of niet in overeenstemming is met de bij de douane aangebrachte goederen, wordt het desbetreffende antidumpingrecht verschuldigd. |
(8) |
Indien een verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken dan wel indien het vermoeden bestaat dat een verbintenis niet wordt nageleefd, kan overeenkomstig artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening een antidumpingrecht worden ingesteld, |
BESLUIT:
Artikel 1
De verbintenis die de onderstaande producent/exporteur heeft aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van polyethyleentereftalaat uit Australië, de Volksrepubliek China en Pakistan, wordt aanvaard.
Land |
Fabrikant |
Aanvullende Taric-code |
Australië |
Leading Synthetics Pty Ltd |
A503 |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 4 augustus 2004.
Voor de Commissie
Pascal LAMY
Lid van de Commissie
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB L 52 van 21.2.2004, blz. 5.
(3) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/40 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
betreffende de door de Republiek Slovenië op grond van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad voorgelegde inventaris van het wijnproductiepotentieel
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3121)
(Slechts de tekst in de Sloveense taal is authentiek)
(2004/601/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 23, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1493/1999 dient de betrokken lidstaat een inventaris van het wijnproductiepotentieel op te stellen om aanspraak te kunnen maken op de toename van aanplantrechten, en op herstructurerings- en omschakelingssteun. Deze inventaris moet worden opgesteld met inachtneming van artikel 16 van voornoemde verordening. |
(2) |
In artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1227/2000 van de Commissie van 31 mei 2000 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, inzonderheid met betrekking tot het productiepotentieel (2) is bepaald hoe de in de inventaris opgenomen gegevens gedetailleerd moeten worden. |
(3) |
De Republiek Slovenië heeft de Commissie bij schrijven van 20 mei 2004 de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1227/2000 bedoelde informatie verstrekt. Uit onderzoek van deze informatie blijkt dat de Republiek Slovenië de inventaris inderdaad heeft opgesteld. |
(4) |
Deze beschikking houdt niet in dat de Commissie de juistheid van de in de inventaris opgenomen gegevens erkent of dat de in de inventaris genoemde wettelijke bepalingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. Deze beschikking loopt niet vooruit op een mogelijk later besluit van de Commissie over deze punten. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De Commissie stelt vast dat de Republiek Slovenië de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde inventaris van het wijnproductiepotentieel heeft opgesteld.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Slovenië.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1795/2003 van de Commissie (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 13).
(2) PB L 143 van 16.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1389/2004 (PB L 255 van 31.7.2004, blz. 7).
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/41 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
betreffende de door de Slowaakse Republiek op grond van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad voorgelegde inventaris van het wijnproductiepotentieel
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3123)
(Slechts de tekst in de Slowaakse taal is authentiek)
(2004/602/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 23, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1493/1999 dient de betrokken lidstaat een inventaris van het wijnproductiepotentieel op te stellen om aanspraak te kunnen maken op de toename van aanplantrechten, en op herstructurerings- en omschakelingssteun. Deze inventaris moet worden opgesteld met inachtneming van artikel 16 van voornoemde verordening. |
(2) |
In artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1227/2000 van de Commissie van 31 mei 2000 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, inzonderheid met betrekking tot het productiepotentieel (2) is bepaald hoe de in de inventaris opgenomen gegevens gedetailleerd moeten worden. |
(3) |
De Slowaakse Republiek heeft de Commissie bij schrijven van 4 juni 2004 de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1227/2000 bedoelde informatie verstrekt. Uit onderzoek van deze informatie blijkt dat de Slowaakse Republiek de inventaris inderdaad heeft opgesteld. |
(4) |
Deze beschikking houdt niet in dat de Commissie de juistheid van de in de inventaris opgenomen gegevens erkent of dat de in de inventaris genoemde wettelijke bepalingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. Deze beschikking loopt niet vooruit op een mogelijk later besluit van de Commissie over deze punten. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De Commissie stelt vast dat de Slowaakse Republiek de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde inventaris van het wijnproductiepotentieel heeft opgesteld.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Slowaakse Republiek.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1795/2003 van de Commissie (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 13).
(2) PB L 143 van 16.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1389/2004 (PB L 255 van 31.7.2004, blz. 7).
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/42 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 18 augustus 2004
betreffende de door de Republiek Malta op grond van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad voorgelegde inventaris van het wijnproductiepotentieel
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3130)
(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)
(2004/603/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 23, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1493/1999 dient de betrokken lidstaat een inventaris van het wijnproductiepotentieel op te stellen om aanspraak te kunnen maken op de toename van aanplantrechten, en op herstructurerings- en omschakelingssteun. Deze inventaris moet worden opgesteld met inachtneming van artikel 16 van voornoemde verordening. |
(2) |
In artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1227/2000 van de Commissie van 31 mei 2000 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, inzonderheid met betrekking tot het productiepotentieel (2) is bepaald hoe de in de inventaris opgenomen gegevens gedetailleerd moeten worden. |
(3) |
De Republiek Malta heeft de Commissie bij schrijven van 14 juni 2004 de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1227/2000 bedoelde informatie verstrekt. Uit onderzoek van deze informatie blijkt dat de Republiek Malta de inventaris inderdaad heeft opgesteld. |
(4) |
Deze beschikking houdt niet in dat de Commissie de juistheid van de in de inventaris opgenomen gegevens erkent of dat de in de inventaris genoemde wettelijke bepalingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. Deze beschikking loopt niet vooruit op een mogelijk later besluit van de Commissie over deze punten. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De Commissie stelt vast dat de Republiek Malta de in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde inventaris van het wijnproductiepotentieel heeft opgesteld.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de Republiek Malta.
Gedaan te Brussel, 18 augustus 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1795/2003 van de Commissie (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 13).
(2) PB L 143 van 16.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1389/2004 (PB L 255 van 31.7.2004, blz. 7).
Rectificaties
19.8.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 271/43 |
Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1458/2004 van de Commissie van 16 augustus 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant
( Publicatieblad van de Europese Unie L 269 van 17 augustus 2004 )
Op bladzijde 21 dient overweging 2 als volgt te worden gelezen:
„(2) |
De voorzitter van de Kimberleyprocescertificering heeft in een notitie van 15 juni 2004 een herziene lijst opgenomen van deelnemers aan de Kimberleyprocescertificering. De herziening betreft de schrapping van Noorwegen van de lijst. Bijlage II dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,”. |