ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 267

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
14 augustus 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1446/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1447/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot instelling van voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van gekweekte zalm

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1448/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2771/1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room

30

 

*

Verordening (EG) nr. 1449/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1609/88 wat betreft de uiterste datum voor de inslag van de boter die op grond van Verordeningen (EEG) nr. 3143/85 en (EG) nr. 2571/97 wordt verkocht

31

 

*

Verordening (EG) nr. 1450/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot uitvoering van Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat de productie en de ontwikkeling van een communautaire innovatiestatistiek betreft ( 1 )

32

 

 

Verordening (EG) nr. 1451/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 augustus 2004

36

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2004/597/EG:Besluit van de Raad van 19 juli 2004 tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, zoals herzien en in november 1997 goedgekeurd bij Resolutie 12/97 van de negenentwintigste zitting van de FAO-conferentie

39

 

 

Commissie

 

*

2004/598/EG:Beschikking van de Commissie van 13 augustus 2004 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de uitroeiing van klassieke varkenspest in Luxemburg in 2003 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3084)

54

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/1


VERORDENING (EG) Nr. 1446/2004 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 augustus 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 13 augustus 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

052

92,6

999

92,6

0709 90 70

052

78,8

999

78,8

0805 50 10

382

55,0

388

51,3

508

46,6

524

62,3

528

60,2

999

55,1

0806 10 10

052

95,4

204

87,5

220

100,7

400

179,8

624

139,6

628

137,6

999

123,4

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

388

76,7

400

104,4

404

117,3

508

69,7

512

88,3

528

108,5

720

46,7

800

167,5

804

77,2

999

95,1

0808 20 50

052

141,8

388

95,3

528

87,0

999

108,0

0809 30 10, 0809 30 90

052

150,2

999

150,2

0809 40 05

052

101,8

066

32,0

093

41,6

094

33,4

400

240,6

624

135,6

999

97,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/3


VERORDENING (EG) Nr. 1447/2004 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

tot instelling van voorlopige vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van gekweekte zalm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2474/2000 van de Raad (2), en met name op de artikelen 6 en 8,

Gelet op Verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1765/82, (EEG) nr. 1766/82 en (EEG) nr. 3420/83 (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 427/98 (4), met name op de artikelen 5 en 6,

Na overleg met het Raadgevend Comité dat werd ingesteld bij artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3285/94 en van Verordening (EG) nr. 519/94,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 6 februari 2004 hebben Ierland en het Verenigd Koninkrijk de Commissie medegedeeld dat de ontwikkeling van de invoer van gekweekte Atlantische zalm vrijwaringsmaatregelen op grond van de Verordeningen (EG) nr. 3285/94 en (EG) nr. 519/94 noodzakelijk lijken te maken, hebben zij het bewijsmateriaal voorgelegd als bedoeld bij artikel 10 van Verordening (EG) nr. 3285/94 en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 519/94 en hebben zij de Commissie verzocht op grond van deze instrumenten vrijwaringsmaatregelen te nemen.

(2)

Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat de invoer van gekweekte Atlantische zalm in de Europese Gemeenschap snel toeneemt, zowel in absolute cijfers als in verhouding tot de productie en het verbruik in de Gemeenschap.

(3)

Beide landen voerden aan dat de toename van de invoer van gekweekte Atlantische zalm, onder meer, nadelige gevolgen had voor de prijzen van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten in de Gemeenschap alsmede voor het marktaandeel van de EG-producenten, waardoor deze schade leden.

(4)

Ierland en het Verenigd Koninkrijk deelden voorts mede, aan de hand van door EG-producenten verstrekte gegevens, dat indien de Europese Gemeenschap niet onverwijld vrijwaringsmaatregelen zou nemen er moeilijk te herstellen schade zou ontstaan.

(5)

De Commissie heeft alle lidstaten van de situatie in kennis gesteld en geraadpleegd over de omstandigheden waarin de invoer plaatsvond, de ontwikkeling van de invoer, het bewijsmateriaal inzake ernstige schade en diverse aspecten van de economische en commerciële situatie in verband met het betrokken EG-product.

(6)

Op 6 maart 2004 heeft de Commissie een onderzoek geopend in verband met de ernstige schade of de dreigende ernstige schade voor de EG-producenten die het product vervaardigen dat met het ingevoerde product vergelijkbaar is of daarmee rechtstreeks concurreert en dat werd omschreven als gekweekte zalm, al dan niet gefileerd, vers, gekoeld of bevroren (hierna „het betrokken product” genoemd) (5) zoals hierna wordt uiteengezet.

(7)

De Commissie heeft de betrokken producenten/exporteurs, importeurs, hun representatieve organisaties, de vertegenwoordigers van de exportlanden en de EG-producenten van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan al deze partijen, aan representatieve organisaties van zalmkwekers in de Gemeenschap en aan partijen die zich bekend hadden gemaakt binnen de in het bericht van opening van het onderzoek vermelde termijn. Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 519/94 en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad heeft de Commissie de rechtstreeks betrokkenen ook in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(8)

Enkele overheden, enkele producenten/exporteurs en hun representatieve organisaties, de producenten, toeleveranciers, verwerkende bedrijven en importeurs in de Gemeenschap en hun representatieve organisaties hebben schriftelijk opmerkingen doen toekomen, waarmee rekening werd gehouden bij het opstellen van de voorlopige bevindingen. De Commissie heeft alle gegevens die zij voor het opstellen van de voorlopige bevindingen nodig had, ingewonnen en geverifieerd. Er vonden controlebezoeken plaats bij acht EG-producenten.

(9)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan het voornemen bestond vrijwaringsmaatregelen te nemen; bovendien werd hen medegedeeld waaruit deze vrijwaringsmaatregelen zouden bestaan. De partijen konden hierover opmerkingen maken waarmee bij het opstellen van de voorlopige bevindingen rekening is gehouden.

2.   LIJST VAN MEDEWERKENDE BEDRIJVEN

3.   BETROKKEN PRODUCT

(10)

Het product waarvan de invoer vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk zou maken is gekweekte Atlantische zalm, al dan niet gefileerd, vers, gekoeld of bevroren.

(11)

Er werd geoordeeld dat de omschrijving van het betrokken product als Atlantische gekweekte zalm een te nauwe omschrijving was. Op basis van de fysieke kenmerken van verschillende soorten zalm (grootte, vorm, smaak enz.), het productieproces en het feit dat alle soorten gekweekte zalm onderling vervangbaar zijn vanuit het oogpunt van de consument wordt alle gekweekte zalm als één enkel product beschouwd. Gekweekte zalm wordt weliswaar verkocht in verschillende aanbiedingsvormen (hele vis ontdaan van de ingewanden, hele vis zonder kop en ontdaan van de ingewanden, filets), maar deze verschillende aanbiedingsvormen hebben allemaal hetzelfde eindgebruik en kunnen gemakkelijk onderling worden vervangen.

(12)

Sommige partijen voerden aan dat bevroren zalm een ander product is dan verse zalm en niet onder de definitie van het betrokken product mocht vallen. Volgens een partij zouden verwerkende bedrijven de voorkeur geven aan bevroren zalm, terwijl de consument verse zalm verkiest. Een andere partij stelde dat deze zalm niet geschikt was als grondstof voor zalmrokerijen. Deze bewering was niet met bewijsmateriaal gestaafd. De verwerkende bedrijven maken zowel gebruik van verse als van bevroren gekweekte zalm en zo er al verschillen zijn bleken deze miniem te zijn. Bovendien hebben beide aanbiedingsvormen hetzelfde eindgebruik. Het argument werd derhalve afgewezen.

(13)

Derhalve wordt geoordeeld dat gekweekte (andere dan wilde) zalm (vers, gekoeld of bevroren) in de verschillende beschreven aanbiedingsvormen één enkel product vormt. Het product is momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 0302 12 00, ex 0303 11 00, ex 0303 19 00, ex 0303 22 00, ex 0304 10 13 en ex 0304 20 13.

4.   SOORTGELIJKE OF RECHTSTREEKS CONCURRERENDE PRODUCTEN

(14)

Er werd een voorlopig onderzoek verricht om vast te stellen of het product dat door de EG-producenten wordt vervaardigd een product is van dezelfde soort als het ingevoerde product of daarmee rechtstreeks concurreert.

(15)

Om tot een voorlopige conclusie te komen werd met name met de volgende voorlopige bevindingen rekening gehouden.

(16)

a)

het ingevoerde product en het EG-product hebben dezelfde internationale tariefindeling in het geharmoniseerde systeem (zes cijfers). Bovendien hebben beide producten dezelfde of soortgelijke fysieke kenmerken zoals smaak, grootte, vorm en textuur. Het binnenlands product wordt vaak op de markt gebracht als een product van de beste kwaliteit dat op kleinhandelsniveau vaak duurder is. „Soortgelijk” wil evenwel niet zeggen dat de producten volledig identiek moeten zijn; kleine kwaliteitsverschillen zijn niet voldoende om de algemene bevinding te wijzigen dat het ingevoerde en het binnenlandse product soortgelijke producten zijn;

b)

het ingevoerde product en het EG-product worden verkocht via soortgelijke of identieke verkoopkanalen; kopers kunnen gemakkelijk gegevens over prijzen verkrijgen en het ingevoerde product en het EG-product concurreren hoofdzakelijk op prijs;

c)

het ingevoerde product en het EG-product hebben eenzelfde of een soortgelijk eindgebruik en zijn derhalve alternatieve producten of vervangingsproducten; de onderlinge verwisselbaarheid is groot;

d)

het ingevoerde product en het EG-product worden door de consument waargenomen als alternatieven om aan een bepaalde behoefte of vraag te voldoen en in dit opzicht waren de verschillen waarop enkele exporteurs en importeurs wezen slechts kleine afwijkingen.

(17)

De voorlopige conclusie is derhalve dat het ingevoerde product en het EG-product „soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten” zijn.

5.   INVOER

5.1.   Stijging van de invoer

5.1.1.   Inleiding

(18)

Bij het voorlopig onderzoek, aan de hand van gegevens over de periode 2000-2003 en toegespitst op de invoer in de meest recente periode waarover gegevens beschikbaar zijn, werd nagegaan of het betrokken product wordt ingevoerd in zodanig gestegen hoeveelheden — zowel in absolute cijfers als ten opzichte van de totale productie van de Gemeenschap — en/of op zulke voorwaarden dat de EG-producenten hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden. Een partij stelde dat de stijging van de invoer te wijten was aan het feit dat de invoergegevens ook betrekking hadden op wilde zalm. Eurostat maakt geen onderscheid tussen wilde en gekweekte zalm. Uit de beschikbare gegevens (exportstatistieken van de VS en Canada) blijkt echter dat slechts weinig wilde zalm wordt ingevoerd en dat deze invoer in de periode 2000-2003 nog is gedaald. Volgens een partij was 2000 geen geschikt basisjaar omdat de zalmprijzen in dat jaar buitengewoon hoog waren geweest. De analyse heeft evenwel voornamelijk betrekking gehad op de voornaamste ontwikkelingen in de meest recente periode en wijziging van het basisjaar in 1999 of 2001 zou niet van invloed zijn op de uitkomst van de analyse.

(19)

De onderstaande voorlopige bevindingen zijn derhalve gebaseerd op gegevens over de periode 2000-2003.

5.1.2.   Ingevoerde hoeveelheden

(20)

De invoer steeg van 372 789 t in 2000 tot 455 948 t in 2003, hetgeen neerkomt op een stijging met 22 %. Van 2002 op 2003 steeg de invoer met 15 %.

(21)

Ten opzichte van de productie in de Gemeenschap daalde de invoer van 254 % in 2000 tot 235 % in 2001, maar steeg opnieuw tot 252 % in 2003.

(22)

Uit kwartaalgegevens voor 2002 en 2003 blijkt dat de invoer in ieder kwartaal van 2003 hoger was dan in het daarmee overeenstemmende kwartaal van 2002 en dat de sterkste stijging (tot 20,8 %) plaatsvond in de tweede helft van 2003.

Bron: Eurostat.

 

Kwartaal 1 2002

Kwartaal 2 2002

Kwartaal 3 2002

Kwartaal 4 2002

Hoeveelheden (ton)

86 753

96 988

93 375

119 657


 

Kwartaal 1 2003

Kwartaal 2 2003

Kwartaal 3 2003

Kwartaal 4 2003

Hoeveelheden (ton)

92 667

108 655

112 862

141 763

Jaarlijkse stijging in %

6,8 %

12,0 %

20,8 %

18,5 %

5.1.3.   Conclusie

(23)

Op basis van de importgegevens over de periode 2000-2003 wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer onlangs plotseling, snel en sterk is gestegen, zowel in absolute cijfers als ten opzichte van de productie.

5.2.   Prijzen

(24)

De voorwaarden waarop de invoer plaatsvond werden onderzocht aan de hand van de Eurostat-gegevens. Hoewel deze gegevens ook betrekking hebben op een geringe hoeveelheid wilde zalm, wordt geoordeeld dat de invloed ervan op de prijzen te verwaarlozen is.

(25)

Voor een groot deel van de gekweekte zalm uit Noorwegen (goed voor ongeveer 55 % van de EG-markt) gold een minimuminvoerprijs. In 2002 heeft een aantal Noorse producenten/exporteurs hun verbintenis om bij invoer een minimumprijs in acht te nemen geschonden zodat de doeltreffendheid van dat instrument werd aangetast en de prijzen daalden. In december 2002 werd voorgesteld de antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer uit Noorwegen te beëindigen en deze maatregelen werden in mei 2003 inderdaad afgeschaft. De invoerprijzen daalden in 2002 en de eerste helft van 2003 ten dele door de niet-naleving en ten dele door de intrekking van de verbintenissen tot toepassing van een minimuminvoerprijs door sommige Noorse exporteurs.

(26)

De invoerprijzen daalden van 2000 op 2003 met 28,5 %. Geoordeeld wordt dat dit meer is dan een normale prijsschommeling, gezien de omvang van de daling in absolute termen en daar de producenten/exporteurs geen buitengewone winsten boekten in 2000 en de productiekosten in de periode 2000-2003 niet aanmerkelijk waren gedaald.

 

2000

2001

2002

2003

Invoerprijs

3,55

2,99

2,87

2,54

Bron: Eurostat.

(27)

De kwartaalgegevens geven een duidelijker beeld van de recente prijsontwikkelingen. Nadat de invoerprijzen in 2002 betrekkelijk stabiel waren gebleven (van 2,83 EUR tot 2,93 EUR), daalden zij van 2,87 EUR in kwartaal 1 2003 tot 2,24 EUR in kwartaal 3 2003; daarna was er gedeeltelijk herstel tot 2,48 EUR in kwartaal 4 2003.

Bron: Eurostat.

 

Kwartaal 1 2002

Kwartaal 2 2002

Kwartaal 3 2002

Kwartaal 4 2002

Invoerprijs

2,83

2,93

2,86

2,85


 

K1 2003

K2 2003

K3 2003

K4 2003

Invoerprijs

2,87

2,62

2,24

2,48

(28)

Hoewel nog geen volledig betrouwbare Eurostatgegevens beschikbaar zijn voor kwartaal 1 2004 blijkt uit de momenteel beschikbare gegevens dat de gemiddelde prijs in kwartaal 1 2004 tot ongeveer 2,53 EUR per kg is gestegen. Deze prijs is iets lager dan het gemiddelde van 2003 en uit de laatste beschikbare gegevens blijkt dat de prijzen laag zijn en in neerwaartse richting evolueren. Hoewel enkele partijen beweerden dat de prijzen in de komende maanden zullen stijgen, werd dit niet met bewijsmateriaal gestaafd en de huidige zeer lage prijzen worden bevestigd door bedrijfsgegevens in exportlanden.

5.3.   Marktaandeel

(29)

Het marktaandeel daalde van 73,5 % in 2000 tot 71,9 % in 2001 en bleef ongeveer op dit niveau in 2002 (72 %). Vervolgens steeg het marktaandeel van 72,0 % in 2002 tot 75,0 % in 2002 tot het hoogste niveau in de beoordelingsperiode.

 

2000

2001

2002

2003

Invoer

73,5 %

71,9 %

72,0 %

75,0 %

6.   DEFINITIE VAN „EG-PRODUCENTEN”

(30)

Het betrokken product wordt in de Gemeenschap voornamelijk in Schotland en Ierland geproduceerd, hoewel Frankrijk ook twee producenten heeft en Letland minstens één.

(31)

In 2003 bedroeg de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap 180 593 ton. De producenten die in het voorlopige stadium van het onderzoek volledig medewerking verleenden waren goed voor 85 231 ton of 47 %. Zij vertegenwoordigen derhalve een groot deel van de totale productie van de Gemeenschap in de zin van artikel 5, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 3285/94 en artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 519/94. Deze producenten worden in het voorlopige stadium dus beschouwd als de EG-producenten.

7.   ONVOORZIENE ONTWIKKELINGEN

(32)

Eind 2002 bedroegen de prognoses van de Noorse overheid voor de totale productie van 2003 ongeveer 446 000 t. In februari 2003 luidde de prognose van Kontali Analyse (een informatieverstrekker voor de bedrijfstak) 475 000 t. Dit was 30 000 t meer dan de Noorse productie van 2002, maar verwacht werd dat het grootste gedeelte van deze 30 000 t uitgevoerd zou worden naar opkomende markten zoals Rusland en Polen en naar markten in het Verre Oosten zoals Japan, Hongkong, Taiwan en China. In het Verre Oosten was de groei sedert 2000 negatief, maar Noorwegen verwachtte voor 2003 een ommekeer door toegang tot de Chinese markt.

(33)

In werkelijkheid bedroeg de Noorse productie in 2003 509 000 t — ongeveer 63 000 t meer dan was voorspeld door de Noorse overheid en 6 % meer dan was voorspeld door Kontali. De productie was ook 64 000 t (of 14 %) hoger dan in 2002. Maar Noorwegen heeft de daling van de verkoop in het Verre Oosten niet kunnen stuiten: deze was nog sterker, namelijk – 6 %. Bovendien kenden ook de opkomende markten een minder sterke groei — van 47 % naar 32 % voor Rusland en van 50 % naar 30 % voor niet tot de EG behorende Europese landen. Het totale verbruik steeg slechts met 6 % vergeleken met 9 % in 2002 en 14 % in 2001. Deze, later onjuist gebleken productieprognose en de ontwikkeling van het wereldverbruik, waren onvoorzien.

(34)

Bijgevolg had Noorwegen met een ernstige overproductie te kampen, een probleem dat het land leek te onderkennen. Om een overaanbod op de markt te voorkomen overwogen enkele Noorse producenten in augustus 2003 30 000 ton gekweekte zalm in te vriezen. Dit idee werd evenwel opgegeven en het overaanbod op de markt bleef dus.

(35)

Bovendien had de Commissie in december 2002 het voorstel bekendgemaakt om de antidumping- en de antisubsidiemaatregelen tegen Noorwegen te beëindigen. Deze maatregelen werden inderdaad in mei 2003 ingetrokken. De maatregelen bestonden grotendeels uit minimuminvoerprijzen die de producenten/exporteurs in feite een minimumprijs garandeerden. Toen het voorstel om de maatregelen in te trekken werd bekendgemaakt, trokken talrijke Noorse producenten/exporteurs vrijwillig hun verbintenis in of namen zij deze niet meer in acht. De Noorse zalmkwekers als groep hebben hoge schulden bij Noorse banken. Toen de prijzen begonnen te dalen begonnen de banken die leningen hadden verstrekt, daar er niet langer minimuminvoerprijzen golden, maatregelen te nemen om hun risico te beperken en verzochten zij om terugbetaling. Hierdoor ontstond een vicieuze cirkel die leidde tot grotere oogsten, nog grotere prijsdruk en meer druk om uit te voeren. Weliswaar konden tijdelijke, kleine aanpassingen van de invoerprijzen worden verwacht ten gevolge van de beëindiging van de maatregelen ten aanzien van Noorwegen, maar de omvang van deze prijsdaling (die door de overproductie werd versterkt) en de vicieuze cirkel die door het hierboven beschreven optreden van de banken was ontstaan, waren onvoorzien.

(36)

In 2003 daalde de waarde van de Noorse kroon met 13 % ten opzichte van de euro, met 12 % ten opzichte van de Deense kroon en met 14 % ten opzichte van de Zweedse kroon. Hoewel koersschommelingen te verwachten zijn, ging het hier toch om betrekkelijk sterke en aanhoudende fluctuaties die sterker waren dan de normale koersschommelingen. Hoewel de euro ook sterker werd ten opzichte van het Britse pond, daalde de waarde van het Britse pond met slechts 6 %, waardoor zalm uit het Verenigd Koninkrijk in de eurozone in vergelijking met begin 2003 duurder werd dan zalm uit Noorwegen. De grootste importeurs in de Gemeenschap van gekweekte zalm uit Noorwegen zijn Denemarken, Zweden, Duitsland en Polen. Een groot deel van deze invoer wordt echter rechtstreeks vervoerd naar eurozonelanden zoals Frankrijk en Spanje. Bovendien wordt meer dan de helft van de gekweekte zalm die in Denemarken wordt ingevoerd en bijna alle gekweekte zalm die in Polen en andere nieuwe lidstaten wordt ingevoerd na verwerking doorverkocht in de eurozone. Bijgevolg had de waardedaling van de Noorse kroon ten opzichte van de euro niet alleen gevolgen bij de rechtstreekse invoer uit Noorwegen in de eurozone, maar ook bij de invoer uit Noorwegen in landen zoals Denemarken en Polen die gekweekte zalm verwerken om deze in de eurozone te verkopen. Door deze koersschommelingen werd de gehele EG-markt attractiever voor de Noorse zalmkwekers en werden deze hierdoor in zekere mate afgeschermd van de gevolgen van een prijsdaling in euro en kroon en konden zij hierdoor hun exportinkomsten in de eigen valuta op peil houden. Niettemin daalden de eenheidsprijzen zelfs in Noorse kroon. Ingevoerde zalm werd door deze koersschommelingen goedkoper in de Europese Gemeenschap en de invoer werd attractiever voor importeurs en verwerkende bedrijven. Bijgevolg werd veel van de Noorse overproductie naar de Europese Gemeenschap uitgevoerd.

(37)

Uit een eerste analyse blijkt dat de aanzienlijke overproductie in Noorwegen (na de lagere prognoses) de onvoorziene ontwikkeling was die de stijging van de invoer teweegbracht. Deze situatie werd nog verergerd doordat de Noorse producenten er niet in slaagden meer naar landen buiten de Gemeenschap uit te voeren, door de onverwachte gevolgen van de intrekking van de handelsbeschermingsmaatregelen tegen Noorwegen, door de hierboven beschreven werking van het Noorse banksysteem en door de waardestijging van de euro waardoor de EG-markt in haar geheel voor de Noorse zalm attractiever werd. Deze ontwikkelingen en de gevolgen daarvan zullen in het definitieve stadium van deze procedure verder worden onderzocht.

8.   ERNSTIGE SCHADE

8.1.   Inleiding

(38)

Om voorlopig te kunnen vaststellen of de producenten in de Gemeenschap ernstige schade hebben geleden, werden alle objectieve en kwantificeerbare relevante factoren die de situatie van deze producenten weergeven voorlopig geëvalueerd, en met name de volgende factoren: verbruik, productiecapaciteit, productie, bezettingsgraad, werkgelegenheid, productiviteit, totale verkoop en marktaandeel. Deze algemene gegevens zijn afkomstig van statistieken die het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben opgesteld aan de hand van gedetailleerde overzichten van de situatie van de bedrijfstak. Gegevens die specifiek zijn voor ondernemingen zijn gebaseerd op gegevens die de medewerkende EG-producenten hebben verstrekt over kasstroom, opbrengst van investeringen, voorraden, prijzen, onderbieding en winstgevendheid in de periode 2000-2003.

(39)

Nu reeds wordt opgemerkt dat zalmkwekerijen in de Gemeenschap en elders een lange en betrekkelijk onflexibele productiecyclus moeten doorlopen alvorens de zalm kan worden geoogst en dat de gekweekte zalm zodra hij geoogst is meteen moet worden verkocht daar deze alleen in bevroren toestand langer dan een paar dagen kan worden opgeslagen. Het invriezen van de zalm is evenwel duur en de invriescapaciteit in de Gemeenschap is beperkt. Bijgevolg moet de omvang van de productie minstens twee jaar van tevoren worden vastgesteld en zodra deze planning is gemaakt zijn nog slechts geringe aanpassingen mogelijk. Een overaanbod heeft derhalve pas later gevolgen voor de productie, maar heeft meteen ernstige gevolgen voor de prijzen.

8.2.   Onderzoek van de situatie van de EG-producenten

8.2.1.   Verbruik

(40)

Het verbruik in de Gemeenschap werd voorlopig vastgesteld door de totale productie van alle EG-producenten te nemen en daaraan de door Eurostat gerapporteerde totale invoer toe te voegen en de uitvoer af te trekken.

(41)

Van 2000 tot 2003 steeg het verbruik in de Gemeenschap met 19,7 %, nl. van 507 705 t tot 607 728 t.

(42)

De vraag naar zalm is tamelijk elastisch en de duidelijk grotere stijging van het verbruik in 2003 kan derhalve gedeeltelijk worden verklaard door de daling van de kleinhandelsprijzen.

8.2.2.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(43)

De productie van gekweekte zalm in de Europese Gemeenschap wordt beperkt door vergunningen waarbij het maximum aantal levende vissen is vastgesteld dat op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip in het water mag worden gehouden. De capaciteitscijfers zijn gebaseerd op de totale hoeveelheid vis waarvoor een vergunning is afgegeven en niet op de fysieke capaciteit van de kooien waarvan de EG-producenten gebruik maken. De kosten om vergunningen aan te vragen en aan te houden zijn betrekkelijk laag en dat geldt derhalve ook voor het handhaven van overtollige capaciteit.

(44)

Uit een eerste onderzoek bleek dat de theoretische productiecapaciteit in 2000-2002 stabiel was gebleven en in 2003 met 2,2 % was gestegen.

(45)

De bezetttingsgraad (d.w.z. de hoeveelheid vis in het water vergeleken met de hoeveelheid waarvoor een vergunning was afgegeven) steeg van 43 % in 2000 tot 48 % in 2001 en vervolgens geleidelijk tot 52 % in 2003. De productie is dus van 2000 tot 2003 met 23 % gestegen, terwijl de capaciteit slechts met 2,2 % was gestegen.

8.2.3.   Productie

(46)

De productie (d.w.z. de geoogste vis) steeg met 23 %, namelijk van 146 664 ton in 2000 tot 180 593 ton in 2003, na een jaarlijkse stijging met 7%.

(47)

Er wordt op gewezen dat de productie ten gevolge van de lange productiecyclus minstens twee jaar van tevoren wordt gepland en dat deze productie, zodra de cyclus is gestart, slechts in beperkte mate kan worden aangepast.

8.2.4.   Werkgelegenheid

(48)

De werkgelegenheid in verband met het betrokken product daalde met 6 %, namelijk van 1 269 in 2000 tot 1 193 in 2003. De werkgelegenheid daalde in 2001, herstelde zich geleidelijk in 2002 en bleef stabiel in 2003.

8.2.5.   Productiviteit

(49)

De productiviteit is in de beoordelingsperiode voortdurend gestegen, namelijk van 115 ton in 2000 tot 151 t in 2003. Deze stijging is het gevolg van het toenemend gebruik van geautomatiseerde systemen om de vis te voederen en andere arbeidsbesparende systemen en van de sterke druk om de kosten, gezien de toenemende financiële verliezen, te beperken.

8.2.6.   Verkoop

(50)

Van 2000 op 2002 steeg de verkoop door de EG-producenten met 14,3 %, namelijk van 134 916 tot 154 171 t, terwijl het verbruik met 8,5 % steeg. Van 2002 op 2003 daalde de verkoop door de EG-producenten met 1,6 %, namelijk van 154 171 tot 151 780 t, hoewel het verbruik van 2002 op 2003 met 10,3 % steeg.

8.2.7.   Marktaandeel

(51)

Het aandeel van de EG-producenten op de EG-markt steeg van 26,5 % in 2000 tot 28,1 % in 2001 en 2002; het daalde vervolgens tot 25,0 % in 2003, het laagste niveau in de beoordelingsperiode. Hieruit volgt dat de invoer in 2003 niet alleen in absolute termen is gestegen, maar ook ten opzichte van het verbruik.

8.2.8.   Kasstroom

(52)

De kasstroom kon slechts worden onderzocht voor de medewerkende ondernemingen en niet voor het betrokken product op zich. Deze indicator werd derhalve minder zinvol geacht dan de andere. Niettemin kon worden vastgesteld dat de kasstroom in 2001, 2002 en 2003 sterk negatief was.

8.2.9.   Rendement op geïnvesteerd vermogen (ROCE)

(53)

Het ROCE kon ook alleen maar worden onderzocht voor de medewerkende ondernemingen en niet voor het betrokken product op zich. Deze indicator werd derhalve ook beschouwd als minder zinvol dan de andere indicatoren. Niettemin kon worden vastgesteld dat het ROCE daalde van 34 % in 2000 tot bijna 0 % in 2001 en 2002 en tot -20 % in 2003.

8.2.10.   Prijs

(54)

De gemiddelde prijs daalde van 2000 tot 2003 geleidelijk met 20,3 %. De prijzen bereikten hun laagste peil (2,79 EUR/kg) in 2003.

(55)

Volgens de beschikbare gegevens hield de gemiddelde prijs van de EG-producenten in kwartaal 1 2004 gelijke tred met de gemiddelde invoerprijzen en kon voor beide een geringe stijging worden vastgesteld. Volgens de laatste gegevens is evenwel opnieuw een daling ingetreden. Een partij voerde aan dat, bij gebruik van gemiddelde wisselkoersen per jaar, de prijsdaling minder sterk was in pond sterling. Geoordeeld wordt echter dat de Commissie niet moet afwijken van haar vaste praktijk in handelsbeschermingszaken en dat zij dus de euro als munteenheid moet blijven gebruiken.

8.2.11.   Kosten

(56)

Niet alleen de ontwikkeling van de prijzen, maar ook van de kosten werd onderzocht. De kosten schommelden van 3,0 EUR/kg tot 3,2 EUR/kg in de periode 2000-2003.

8.2.12.   Winstgevendheid

(57)

De winstgevendheid van de EG-producenten daalde van 7,3 % in 2000 tot – 3,3 % in 2001. De verliezen waren minder uitgesproken in 2002 (– 2,5 %), maar stegen vervolgens tot – 17,1 % in 2003. Aangezien de invoer in 2003 zijn hoogste peil bereikte en de gemiddelde prijzen van de ingevoerde producten op dat ogenblik het laagst waren (2,54 EUR/kg), daalde de gemiddelde prijs van het EG-product in 2003 eveneens tot zijn laagste peil (2,79 EUR/kg). De daling van de winstgevendheid van de EG-producenten in 2000-2003 viel samen met de daling van de kiloprijs van het product van de EG-producenten van 3,50 EUR tot 2,79 EUR.

8.2.13.   Voorraden

(58)

In deze context worden met voorraden de levende vis in het water bedoeld. De EG-producenten hebben net zoals alle andere producenten verwaarloosbare voorraden geoogste vis daar deze meteen moet worden verkocht. Een daling van de eindvoorraden wijst dus op een daling van het aantal levende vissen dat gekweekt wordt om in de volgende twee jaren te worden geoogst. In dit geval zijn dalende voorraden derhalve een indicator van toenemende schade.

(59)

De voorraden stegen van 36 332 t in 2000 tot 53 178 t in 2002 en daalden vervolgens tot 43 024 t in 2003. Dit komt neer op een daling van de voorraden met 19,1 % van 2002 tot in 2003.

8.2.14.   Conclusie

(60)

Bij het onderzoek is gebleken dat het invoervolume van 2000 t/m 2003, en met name van 2002 op 2003, is gestegen.

(61)

De theoretische productiecapaciteit van de EG-producenten is van 2000 tot en met 2002 min of meer stabiel gebleven, terwijl hun productie met 14,8 % steeg. De bezettingsgraad steeg dus in die periode, namelijk van 43 % tot 50 %. De voorraden levende vis in het water stegen eveneens. Er gingen enige arbeidsplaatsen verloren, terwijl de productiviteit toenam, meestal ten gevolge van grotere automatisering.

(62)

De verkoop steeg met 14,3 % van 2000 tot 2002 (in vergelijking met een toename van het verbruik met 8,5 %) en het marktaandeel van de EG-producenten steeg van 26,5 tot 28 %.

(63)

Maar zelfs in deze periode daalden de prijzen met 13,7 %; ondanks een kleine daling van de kosten in 2002 (gedeeltelijk ten gevolge van een hogere bezettingsgraad en een betere productiviteit) was er een daling van de winstgevendheid, namelijk van een winst van 7,3 % in 2000 tot een verlies van – 3,3 % in 2001 en van – 2,5 % in 2002. Het ROCE en de kasstroom kenden in deze periode eveneens een negatieve ontwikkeling.

(64)

Van 2002 tot 2003 verslechterde de situatie van de EG-producenten aanzienlijk. Hoewel de productiecapaciteit en de productie (met 7,3 %) stegen overeenkomstig voordien vastgestelde productieplannen en dit tot een hogere bezettingsgraad en productiviteit leidde, gaven alle andere indicatoren een negatieve ontwikkeling te zien. De voorraad vis in het water daalde met 19,1 %. Ondanks een stijging van het verbruik met 10,3 % daalde de verkoop van de EG-producenten met 1,6 % en verloren zij marktaandeel. Bovendien daalden de prijzen nogmaals met 7,6 %, terwijl de kosten stegen tot het gemiddelde peil voor deze periode van vier jaar. Dit leidde tot een sterke daling van de winstgevendheid waardoor de EG-producenten een verlies leden van 17,1 %. Dit verlies kwam tot uiting in een ROCE van 20 %. Hoewel de kasstroom leek te verbeteren, bleek hieruit eigenlijk dat de visvoorraad in het water daalde en dat nieuwe investeringen onmogelijk waren.

(65)

Rekening houdend met al deze factoren luidt de voorlopige conclusie dat de EG-producenten aanmerkelijke schade hebben geleden in de vorm van een aanzienlijke verslechtering van hun situatie in het algemeen.

9.   OORZAKELIJK VERBAND

(66)

Om na te gaan of er een oorzakelijk verband was tussen de gestegen invoer en de ernstige schade en om te voorkomen dat schade die door andere factoren was veroorzaakt aan de gestegen invoer wordt toegeschreven, werd een onderscheid gemaakt tussen de gevolgen van schadeveroorzakende factoren om ieder schadelijk gevolg aan de juiste factor toe te schrijven en te kunnen vaststellen of de gestegen invoer de „werkelijke en aanmerkelijke” oorzaak van de ernstige schade was.

9.1.   Onderzoek van de schadeveroorzakende factoren

9.1.1.   Gevolgen van de gestegen invoer

(67)

Zoals hierboven vermeld steeg het invoervolume in de periode 2000-2003, en met name van 2002 op 2003.

(68)

Gekweekte zalm is in wezen een basisproduct en het ingevoerde product en het EG-product concurreren hoofdzakelijk op prijs. Algemeen wordt aangenomen dat de ingevoerde producten, met name die uit Noorwegen, marktleider zijn en de prijs bepalen. Bijgevolg leidt zelfs een beperkte prijsonderbieding tot een prijsdaling voor de EG-producenten.

(69)

Het belangrijkste schadelijke gevolg van de gestegen invoer waren de grote financiële verliezen die de EG-producenten leden. Omdat de ingevoerde producten de markt leidden en de prijzen bepaalden oefende de stijgende invoer in de hele Gemeenschap een neerwaartse druk uit op de prijzen. Indien de invoer minder was gestegen, was deze prijsdruk niet zo sterk geweest. Indien de ingevoerde zalm door een grotere vraag op de EG-markt tegen duidelijk hogere prijzen had kunnen worden verkocht, dan hadden de EG-producenten weliswaar minder verkocht en een geringer marktaandeel gehad, maar dan hadden zij misschien geen ernstige schade geleden.

(70)

Van 2000 tot en met 2002 daalden de prijzen van ingevoerde zalm met 19 % en deze prijsdaling werd gevolgd door de in de EG geproduceerde zalm. Het marktaandeel van de EG-producenten op de EG-markt steeg in deze periode, maar dit hield verband met in vroegere jaren genomen besluiten; zowel in 2001 als in 2002 verkochten de EG-producenten met verlies.

(71)

Van 2000 tot en met 2003 steeg de invoer met 15 %. Het marktaandeel van de ingevoerde zalm steeg van 72 % tot 75 %, terwijl het marktaandeel van de EG-zalm daalde van 28 % tot 25 %. In dezelfde periode steeg de invoer van 236 % van de EG-productie tot 251 %. De invoer blijkt dus te zijn gestegen zowel ten opzichte van de productie als ten opzichte van het verbruik in de Gemeenschap en ten nadele van de EG-producenten.

(72)

De gestegen invoer had evenwel de grootste invloed op de prijzen en de winstgevendheid van de EG-producenten. Zoals hierboven vermeld, wordt algemeen aangenomen dat de ingevoerde zalm, en met name die uit Noorwegen, de prijs van zalm in de Gemeenschap bepaalt. Derhalve werd onderzocht of er sprake was van onderbieding om vast te kunnen stellen of de lage prijzen van ingevoerde zalm druk uitoefenden op de prijzen van de EG-producenten.

(73)

Er vond een vergelijking plaats van de prijzen in eenzelfde periode, in hetzelfde handelsstadium en bij verkoop aan vergelijkbare afnemers. Bij vergelijking van de gemiddelde prijzen van de EG-producenten, ex Glasgow, met de aan de importeurs in de Gemeenschap aangerekende prijzen (cif grens Gemeenschap, inclusief douanerechten) bleek dat de binnenlandse prijzen in de laatste drie jaren onderboden werden met 3,1 % tot 7,1 %. Hierdoor schijnen de prijzen van de EG-producenten te zijn gedaald omdat deze prijzen, gezien het grote marktaandeel van ingevoerde zalm, door de prijs van ingevoerde zalm wordt bepaald. Zo kan met name worden vastgesteld dat de EG-producenten door de gestegen invoer tegen steeds lagere prijzen tot kwartaal 3 2003 gedwongen waren hun prijzen tot kwartaal 3 2003 voortdurend te verlagen, waardoor zij in dat jaar verlies leden.

(74)

Een rechtstreekse vergelijking van de prijzen van ingevoerde zalm met de prijzen van EG-zalm bevestigt deze analyse. De prijzen van ingevoerde zalm daalden van 2000 tot en met 2003 met 28,5 %, namelijk van 3,62 EUR/kg tot 2,59 EUR/kg, inclusief rechten. In dezelfde periode daalde de gemiddelde prijs van het EG-product geleidelijk met 20 %, van 3,500 EUR/kg tot 2,79 EUR/kg.

(75)

Van 2002 op 2003 daalden de gemiddelde prijs van ingevoerde zalm van 2,93 EUR/kg tot 2,59 EUR/kg, inclusief rechten. Terwijl de invoer zijn hoogste peil en de gemiddelde prijs van ingevoerde zalm zijn laagste peil (2,59 EUR/kg inclusief rechten) bereikten, daalden de prijzen van de EG-producenten steeds meer en bereikte de gemiddelde prijs van het EG-product ook zijn laagste peil (2,79 EUR/kg). De gemiddelde prijs van het EG-product (gecorrigeerd tot ex Glasgow-niveau) daalde van 3,02 EUR tot 2,79 EUR/kg, hetgeen neerkomt op een daling met 8 %.

 

2000

2001

2002

2003

Prijs van het EG-product (1000 EUR/t) (7)

3,50

3,23

3,02

2,79

Prijs van het ingevoerde product incl. douanerechten (1000 EUR/t) (8)

3,62

3,05

2,93

2,59

(76)

De daling van de prijzen van de EG-producenten blijkt de belangrijkste oorzaak te zijn geweest van de aanzienlijke daling van hun winstgevendheid. In 2000, toen hun kosten 3,1 EUR/kg bedroegen en hun verkoopprijs (gecorrigeerd tot ex Glasgow-niveau) 3,50 EUR/kg, boekten de EG-producenten een winst van 7,3 %. Hoewel hun bezettingsgraad, productie, productiviteit, voorraden levende vis, verkoop en marktaandeel waren gestegen, leden zij in 2001 en 2002 financiële verliezen, daalde het ROCE en was de kasstroom negatief omdat hun verkoopprijzen (gecorrigeerd tot ex Glasgow-niveau) daalden tot respectievelijk 3,23 EUR en 3,02 EUR en hun kosten na een aanvankelijke beperkte stijging van 3,2 EUR in 2001 tot 3,0 EUR in 2002. Ook de werkgelegenheid nam af.

(77)

In 2003, toen de prijzen (gecorrigeerd tot ex Glasgow-niveau) onder druk van de goedkope invoer tot 2,79 EUR daalden en de kosten op het niveau van 2000 bleven, namelijk 3,1 EUR, leden de EG-producenten een verlies van 17,1 %. Dit kwam tot uiting in het ROCE en de kasstroom die over het algemeen negatief waren. Terzelfdertijd daalde de verkoop van de EG-producenten met 1,6 % en hun marktaandeel met 3 percentpunten, terwijl het invoervolume steeg en het marktaandeel van de ingevoerde producten toenam. Hoewel capaciteit, bezettingsgraad, productie en productiviteit van de EG-producenten zijn gestegen en de werkgelegenheid stabiel is gebleven, zal de toename van de invoer tegen lage prijzen met vertraging gevolgen hebben voor bezettingsgraad, productie en werkgelegenheid. Dat de productie waarschijnlijk zal dalen ten gevolge van de gestegen invoer blijkt uit de gedaalde voorraad levende vis in 2003.

(78)

Om bovenstaande redenen wordt voorlopig geconcludeerd dat er een verband is tussen de gestegen invoer en de ernstige schade die de EG-producenten lijden en dat de stijging van de invoer tegen lage prijzen schadelijke gevolgen heeft voor de EG-producenten, met name door de neerwaartse druk op de prijzen op de EG-markt waardoor de EG-producenten zware financiële verliezen lijden.

9.1.2.   Gevolgen van het gewijzigde verbruik in het Verenigd Koninkrijk

(79)

Volgens eén partij zou het verbruik in het Verenigd Koninkrijk in 2003 zijn gedaald en dit zou de oorzaak zijn van de schade die de EG-producenten hebben geleden. De markt van het Verenigd Koninkrijk kan evenwel niet los worden gezien van de EG-markt in haar geheel waarop het verbruik van 2000 op 2003 met 19,7 % en van 2002 op 2003 met 10,3 % steeg. De aanzienlijke verliezen van de EG-producenten in 2003 blijken derhalve veeleer door de lage prijzen dan door het gedaalde verbruik te zijn veroorzaakt.

9.1.3.   Gevolgen van wijzigingen in de uitvoer

(80)

Ook de gevolgen van wijzigingen in de uitvoer werden onderzocht. De uitvoer steeg in de beoordelingsperiode en verdubbelde van 2002 tot 2003 zodat de gewijzigde uitvoer geen oorzaak kan zijn van de ernstige schade, hoewel een partij dit beweerde. De winstcijfers hebben overigens uitsluitend betrekking op de verkoop in de Gemeenschap.

9.1.4.   Gevolgen van eventuele overcapaciteit

(81)

Ook werd onderzocht of de EG-producenten schade konden hebben geleden door overcapaciteit. In het onderzoektijdvak steeg de theoretische capaciteit met 2,2 %, aanzienlijk minder dus dan de productie en het verbruik. Zoals hiervoor reeds opgemerkt stemt de theoretische capaciteit bovendien overeen met de totale hoeveelheid levende vis waarvoor de producenten over vergunningen beschikken. De kosten om een vergunning aan te vragen en aan te houden zijn laag. De belangrijkste kosten zijn de kosten voor jonge vis, voor voeding alsmede de arbeidskosten. Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de stijging van de theoretische capaciteit niet de oorzaak was van de schade die de EG-producenten hebben geleden.

9.1.5.   Gevolgen van de concurrentie tussen de EG-producenten

(82)

Sommige exporteurs voerden aan dat de prijs van de zalm op de EG-markt was gedaald vanwege het overaanbod van de EG-producenten. De invoer steeg in 2003 evenwel met 15 %, terwijl de verkoop van de EG-producenten op de EG-markt daalde. Bovendien wordt de prijs op de EG-markt door de ingevoerde producten bepaald en niet door de EG-producenten. Uit het prijsgedrag van alle partijen in 2002 en 2003 bleek duidelijk dat de ingevoerde producten systematisch tegen lagere prijzen werden verkocht dan de EG-producten en dat de EG-producten de prijsdaling van de ingevoerde producten volgden. In een overigens gelijkblijvende situatie houden de gevolgen van de concurrentie tussen EG-producenten onderling elkaar in evenwicht: het verlies van de ene worden gecompenseerd door de winst van de andere. Voorlopig wordt derhalve geconcludeerd dat de concurrentie tussen de EG-producenten geen oorzaak was van de ernstige schade.

9.1.6.   Gevolgen van de grotere vissterfte voor de productiekosten

(83)

Eén partij voerde aan dat de grotere vissterfte in Ierland en het uitbreken van ziekten in het Verenigd Koninkrijk en Ierland in 2002 en 2003 de productiekosten konden hebben doen stijgen en de normale productiecyclus voor sommige producenten konden hebben onderbroken. Uit de momenteel beschikbare gegevens blijkt dat deze voorvallen tot een klein aantal kwekerijen beperkt zijn gebleven. Bovendien daalden de productiekosten van de EG-producenten in 2002 zoals blijkt uit onderstaande tabel en waren ze in 2003 ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de vier jaren. Voorlopig wordt derhalve geconcludeerd dat de hogere vissterfte niet de oorzaak was van de ernstige schade. Dit argument zal niettemin verder worden onderzocht in het definitieve stadium van het onderzoek.

 

2000

2001

2002

2003

Gemiddelde productiekosten (1000 EUR/t)

3,1

3,2

3,0

3,1

9.1.7.   Gevolgen van hogere productiekosten in het algemeen

(84)

Eén partij voerde aan dat de productiekosten van de Noorse kwekers lager zijn dan die van de kwekers in de EG en dat dit de oorzaak was van de gestegen invoer en van de ernstige schade. Uit de momenteel beschikbare gegevens blijkt dat Noorwegen inderdaad bepaalde kostenvoordelen heeft, maar dat de EG-producenten andere kostenvoordelen hebben. In het algemeen lijden de EG-producenten momenteel zware verliezen, maar dit geldt ook voor de Noorse producenten. Zoals werd opgemerkt onder punt 8.2.12 leden de EG-producenten in 2002 een verlies van 2,5 %. Uit de gegevens van de Noorse overheid blijkt dat het verlies van een steekproef van 151 zalm- en regenboogforelkwekerijen in 2002 13 % bedroeg (voor 2003 zijn dergelijke gegevens nog niet bekend). Bovendien hadden de Noorse producenten een zware schuldenlast die een belangrijk deel van hun totale kosten uitmaakte. Hun totale kosten (exclusief eigen vermogen en voorzieningen) bedroegen 6,8 miljard NOK en hun totale omzet 5,7 miljard NOK (9). Deze situatie heeft er in sommige gevallen toe geleid dat de Noorse banken eigenaar zijn geworden van Noorse kwekerijen. Voorlopig wordt derhalve geconcludeerd dat de Noorse producenten niet efficiënter zijn dan de EG-producenten, maar dit argument zal in het definitieve stadium van het onderzoek verder worden onderzocht.

9.1.8.   Hogere vervoerkosten in Schotland

(85)

Volgens een partij hebben de EG-producenten hogere kosten omdat de infrastructuur in afgelegen gebieden van Schotland minder ontwikkeld is en is dit de oorzaak van de door hen geleden schade. De Noorse viskwekerijen, die in de Gemeenschap marktleider zijn, bevinden zich evenwel vaak ook in afgelegen gebieden met een betrekkelijk povere vervoerinfrastructuur.

(86)

De vervoerkosten maken geen groot deel uit van de algemene productiekosten van gekweekte zalm en variëren al gelang de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming van de vis. Het kostenverschil is niet significant of de vis nu vanuit Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk of Ierland op de EG-markt wordt gebracht. Bovendien is het in het algemeen zo dat buiten de Gemeenschap gevestigde producenten/exporteurs hogere vervoerkosten hebben bij verkoop op de EG-markt. Derhalve wordt niet aangenomen dat de EG-kwekers schade hebben geleden door de hogere vervoerkosten in Schotland.

(87)

Voorts kon niet worden aangetoond dat de vervoerkosten in Schotland de laatste jaren waren gestegen en hogere vervoerkosten kunnen derhalve de recente stijging van de financiële verliezen van de EG-producenten niet verklaren.

9.1.9.   Andere factoren

(88)

In het voorlopige stadium van het onderzoek werden geen andere oorzakelijke factoren van mogelijke relevantie geïdentificeerd.

9.2.   Factoren waaraan de schadelijke gevolgen worden toegeschreven

(89)

De stijging van de invoer was slechts van geringe invloed op het verkoopvolume van de EG-producenten, hoewel hun verkoop en marktaandeel in 2003 enigszins daalden. De aanzienlijke stijging van de invoer — die met een prijsdaling gepaard ging — bleek evenwel rampzalige gevolgen te hebben voor de winstgevendheid van de EG-producenten. Omdat de ingevoerde zalm (met een marktaandeel van 70 à 75 %) de prijs bepaalde, leidde de prijsdaling van die zalm tot een enorme prijsdruk op de EG-markt, waardoor de EG-producenten grote verliezen leden. Behalve de stijging van de invoer tegen lage prijzen konden in dit stadium geen andere factoren worden geïdentificeerd die mede de oorzaak hadden kunnen zijn van de schade.

9.3.   Conclusie

(90)

Nadat was vastgesteld dat andere bekende factoren geen aanmerkelijke schadelijke gevolgen hadden, werd voorlopig geconcludeerd dat er een werkelijk en substantieel verband is tussen de invoer tegen lage prijzen en de ernstige schade die de EG-producenten hebben geleden.

10.   KRITISCHE OMSTANDIGHEDEN

(91)

Er werd voorlopig vastgesteld dat er sprake is van kritische omstandigheden en dat de EG-producenten, indien niet onverwijld maatregelen worden genomen, moeilijk te herstellen schade kunnen lijden. De EG-producenten zagen met name hun levendevisvoorraden, prijzen, winstgevendheid en ROCE dalen ten gevolge van de gestegen invoer tegen lage prijzen.

(92)

De financiële situatie van de EG-producenten is uiterst precair. Zij hebben in 2003 zware verliezen geleden (17,1 %). Een aantal EG-producenten is bijgevolg reeds failliet gegaan of heeft uitstel van betaling verkregen en vele andere zijn voornemens om hun productie te beperken of hun bedrijf te sluiten. Een aantal EG-kwekers poogt zijn onderneming als lopend bedrijf van de hand te doen. Aangezien zij evenwel verlies lijden en er onlangs velen failliet gingen of uitstel van betaling hebben gekregen is er weinig belangstelling van potentiële kopers. Andere producenten hebben hun activiteiten gewoon gestaakt om hun verliezen te stoppen.

(93)

In 2003 en de eerste maanden van 2004 zijn vijf EG-kwekerijen failliet gegaan of hebben uitstel van betaling gekregen. Twee andere werden overgenomen door voederproducenten (bij wie zij aanzienlijke schulden hadden) en worden momenteel gesloten. Bovendien hebben zeven andere EG-producenten hun onderneming gesloten of gaan zij hiertoe momenteel over.

(94)

De zware verliezen in 2003 hebben ertoe geleid dat sommige EG-bedrijven, vooral onafhankelijke bedrijven die niet kunnen terugvallen op de financiële steun van een grotere groep, een groter beroep hebben gedaan op kredieten van voederproducenten en overschrijdingskredieten hebben gebruikt als een financieringsmiddel op halflange en lange termijn. Sommige ondernemingen werden gedwongen zich met minder winst tevreden te stellen en voor voldoende kasstroom te zorgen om aan hun financiële verplichtingen te voldoen (door bijvoorbeeld vis te oogsten die zijn optimale grootte nog niet had bereikt). Door deze strategie kunnen zij gedurende een korte periode overleven, maar worden hun winsten, en hun levensvatbaarheid, op halflange en lange termijn beperkt.

(95)

Indien de vooruitzichten van de zalmkwekerijen in de EG niet onmiddellijk sterk verbeteren zullen meer van deze bedrijven failliet gaan daar voederproducenten en banken hun dubieuze vorderingen trachten te beperken. Sommige EG-producenten zagen hun overschrijdingskredieten reeds beëindigd of beperkt. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben besprekingen gevoerd met de banken om criteria voor het intrekken van de steun vast te stellen. De banken hebben evenwel benadrukt dat zij commerciële criteria moeten hanteren.

(96)

Indien geen vrijwaringsmaatregelen worden genomen kan worden verwacht dat het betrokken product ook in de toekomst in grote hoeveelheden zal worden ingevoerd; door de prijsdaling die hiervan het gevolg zal zijn, zullen de EG-producenten nog meer verliezen lijden en zullen er meer failliet gaan. Dergelijke schade zou moeilijk te herstellen zijn nadat de bedrijven zijn gesloten en de voormalige werknemers elders werk hebben gezocht; ook kredietverleners zullen slechts node financiële middelen ter beschikking stellen om failliete ondernemingen weer op te starten. Wil men dit alles voorkomen, dan zijn voorlopige vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk.

10.1.   Conclusie

(97)

Rekening houdend enerzijds met de precaire economische situatie van de EG-producenten die het gevolg is van hun zware verliezen en anderzijds met de dreiging van een grote invoer, wordt geoordeeld dat er sprake is van kritische omstandigheden en dat moeilijk te herstellen schade zal ontstaan indien niet onmiddellijk maatregelen worden genomen. De conclusie is derhalve dat onverwijld voorlopige vrijwaringsmaatregelen moeten worden genomen.

11.   SLOTOVERWEGINGEN

(98)

Uit de voorlopige analyse van de bevindingen van het onderzoek blijkt dat er sprake is van kritische omstandigheden en dat voorlopige vrijwaringsmaatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat de EG-producenten verder schade lijden die moeilijk kan worden hersteld.

11.1.   Vorm en niveau van de voorlopige vrijwaringsmaatregelen

(99)

De productie van gekweekte zalm in de Gemeenschap is ontoereikend om aan de vraag te voldoen en derhalve moet de EG-markt niet voor invoer worden gesloten. Daar de belangrijkste oorzaak van de schade de grote hoeveelheden blijken te zijn die tegen lage prijzen worden ingevoerd en die zowel noodzakelijke prijsverhogingen verhinderen als een prijsdaling veroorzaken, dienen de maatregelen van dien aard te zijn dat zij de prijzen doen stijgen, maar het aanbod niet onnodig beperken.

(100)

Volgens Verordening (EG) nr. 3285/94 en (EG) nr. 519/94 moeten voorlopige vrijwaringsmaatregelen bestaan uit tariefverhogingen. Derhalve verdienen douanetariefmaatregelen de voorkeur. Om de EG-markt open te houden en te waarborgen dat aan de vraag kan worden voldaan is het in dit geval passend contingenten te openen waarvoor geen vrijwaringsrechten gelden en die overeenstemmen met de hoeveelheden die in normale omstandigheden worden ingevoerd. Op hoeveelheden die deze contingenten overschrijden dient een aanvullend recht te worden betaald. Op de traditionele hoeveelheden ingevoerde zalm zal dus geen aanvullend recht behoeven te worden betaald en, mits betaling van een aanvullend recht, kunnen onbeperkte hoeveelheden worden ingevoerd.

(101)

Om de traditionele handelsstromen te handhaven en ervoor te zorgen dat de EG-markt ook open blijft voor kleinere ondernemingen moeten de tariefcontingenten verdeeld worden onder de landen/regio’s die een aanzienlijk belang hebben bij de levering van het betrokken product en dient ook een gedeelte voor andere landen te worden voorbehouden. Na overleg met Noorwegen en de Faeroer Eilanden, landen met een groot belang in de zalmexport, werd het passend geacht om elk van deze landen een tariefcontingent toe te kennen in verhouding tot de ingevoerde hoeveelheid in de periode 2001-2003. Het grootste deel van de invoer in deze periode was afkomstig uit Noorwegen en de Faeroer Eilanden. Voor elk van deze landen dient daarom een tariefcontingent te worden vastgesteld en een ander tariefcontingent voor alle andere landen. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, moeten de tariefcontingenten worden toegewezen in chronologische volgorde van ontvangst van de aanvragen.

(102)

In normale omstandigheden schijnt het verbruik van gekweekte zalm in de Gemeenschap, rekening houdend met de sterke groei in de nieuwe lidstaten, jaarlijks met 4 à 5 % toe te nemen. Om met deze groei rekening te houden moeten de tariefcontingenten (gebaseerd op de gemiddelde invoer in de periode 2001-2003) jaarlijks met 5 % worden verhoogd. Omdat de zalmmarkt een seizoensgebonden markt is waar invoer en verkoop in het tweede helft van het jaar groter zijn dan in de eerste helft van het jaar moeten de tariefcontingenten ook aan het seizoen worden aangepast. De contingenten werden berekend op basis van gehele visequivalenten en de omrekeningsverhouding bedraagt voor filets 1 : 0,65 en voor andere aanbiedingsvormen dan filets 1 : 0,9.

(103)

Het aanvullend recht moet zo hoog zijn dat de EG-producenten er werkelijk baat bij hebben, maar mag voor importeurs en verwerkende bedrijven geen onnodige financiële last zijn. Een ad valorem-recht wordt ongeschikt geacht omdat het een aansporing zou zijn om de prijs voor inklaring te verlagen en omdat de invoerprijzen bij een reële prijsstijging zouden stijgen. Derhalve moet het recht bestaan uit een vast bedrag.

(104)

De streefprijsonderbiedingsmarge, dit wil zeggen het verschil tussen de prijs van het ingevoerde product en de hogere prijs die de EG-producenten zouden kunnen aanrekenen in normale omstandigheden, wordt als een redelijke basis beschouwd voor de vaststelling van het recht. Om rekening te houden met het evenredigheidsbeginsel in dit bijzondere geval (waarin 70 à 75 % van het betrokken product wordt ingevoerd) werd de streefprijsonderbiedingsmarge voorlopig berekend op basis van de gewogen gemiddelde niet-schadelijke prijs per ton van het EG-product waarbij werd uitgegaan van de productiekosten van dit product in de EG vermeerderd met een winst die voor de bedrijfstak als een minimum wordt beschouwd (5 %). Deze niet-schadelijke prijs werd vergeleken met de voorlopig vastgestelde, gewogen gemiddelde prijs per ton van het ingevoerde product in K1 2004 (10). Het verschil bleek 17,8 % te zijn van de cif-prijs, grens Gemeenschap, hetgeen neerkomt op een recht van 469 EUR/t (gehele visequivalent), hetgeen op zijn beurt, bij toepassing van de hierboven vermelde omrekeningsverhouding, neerkomt op 522 EUR/t voor van de ingewanden ontdane vis en 721 EUR/t voor filets.

(105)

Er moet worden bepaald dat de maatregelen door de Commissie kunnen worden herzien indien de omstandigheden zich wijzigen.

(106)

Overeenkomstig de wetgeving en de internationale verplichtingen van de Gemeenschap mogen voorlopige vrijwaringsmaatregelen niet worden toegepast op producten uit een ontwikkelingsland indien het aandeel van die producten in de totale invoer niet meer bedraagt dan 3 %. De invoer uit Chili in de meest recente periode waarover betrouwbare gegevens beschikbaar zijn (2e halfjaar 2003) was minder dan 3 % van de totale invoer en derhalve moet Chili van de toepassing van het aanvullende recht in het kader van de voorlopige vrijwaringsmaatregelen worden uitgesloten en moet de situatie van Chili in het definitieve stadium van het onderzoek opnieuw worden bekeken. De ontwikkelingslanden waarop de maatregelen niet van toepassing zijn dienen derhalve te worden vermeld. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage II.

11.2.   Toezicht

(107)

Zoals hierboven uiteengezet, wordt geoordeeld dat EG-producenten ernstige schade lijden door de ontwikkeling van de invoer van het betrokken product. Daarom wordt het in het belang van de Gemeenschap geacht een systeem van toezicht achteraf in te stellen overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 3285/94 en artikel 9 van Verordening (EG) nr. 519/94. Hierdoor zal met name de invoer uit landen waarop geen voorlopige maatregelen van toepassing zijn nauwlettend kunnen worden gevolgd. Om redenen van coherentie moet dit toezicht voor dezelfde termijn gelden als de voorlopige maatregelen. Het toezicht dient plaats te vinden overeenkomstig artikel 308quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 (12) en de lidstaten dienen de Commissie wekelijks hun gegevens mede te delen.

11.3.   Termijn

(108)

De voorlopige maatregelen mogen niet langer dan 200 dagen worden toegepast. De maatregelen dienen in werking te treden op 15 augustus 2004 en vervolgens gedurende 176 dagen van kracht te blijven tenzij vóór het verstrijken van deze termijn definitieve maatregelen worden ingesteld of het onderzoek wordt beëindigd.

12.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

12.1.   Inleiding

(109)

Naast de onvoorziene ontwikkelingen, de gestegen invoer, de ernstige schade, het oorzakelijk verband en de kritische omstandigheden werd ook onderzocht of er dwingende redenen waren om te concluderen dat het tegen het algemene belang van de Gemeenschap is om voorlopige maatregelen te nemen. Aan de hand van het beschikbare bewijsmateriaal werden de gevolgen van het al dan niet nemen van voorlopige maatregelen voor alle partijen onderzocht.

12.2.   Belang van de EG-producenten

(110)

De EG-producenten hebben samen een jaaromzet van meer dan 500 miljoen EUR en zorgen rechtstreeks voor 1 450 banen en onrechtstreeks voor 8 000 banen in verwerkende bedrijven en andere sectoren. Zij maken deel uit van een belangrijke groeisector waarin de productie tussen 1995 en 2001 verdubbelde. Zij worden steeds efficiënter in het vervaardigen van een product waarvoor zowel binnen als buiten de Gemeenschap een groeiende markt is. In normale marktomstandigheden zijn het gezonde bedrijven die kunnen concurreren en waarvan de productiviteit toeneemt.

(111)

De positie van de EG-producenten is duidelijk in gevaar tenzij het huidige invoervolume tegen lage prijzen gecorrigeerd wordt. De voorgestelde maatregelen zullen van toepassing zijn op de gehele invoer van het betrokken product, behalve bij invoer uit een ontwikkelingsland die minder bedraagt dan 3 % van de totale invoer in de Gemeenschap. Dit betekent dat de maatregelen van toepassing zullen zijn op ongeveer 95 % van de invoer. Derhalve kan worden verwacht dat de maatregelen doeltreffend zullen zijn en de producenten in staat zullen stellen hun prijzen tot een redelijk niveau te verhogen.

12.3.   Belang van afhankelijke bedrijven

(112)

De gebieden waar zalm wordt gekweekt zijn meestal afgelegen gebieden aan de westkust van Schotland en Ierland. In deze gebieden is de werkgelegenheid beperkt en de economische activiteit die het kweken van zalm teweegbrengt levert een belangrijke bijdrage aan de plaatselijke economie. Zonder die bijdrage zouden vele kleine plaatselijke bedrijven die goederen en diensten leveren aan de EG-producenten en hun werknemers niet langer levensvatbaar zijn. Het is derhalve in het belang van de afhankelijke bedrijven dat doeltreffende voorlopige maatregelen worden genomen.

12.4.   Belang van leveranciers van jonge vis en van voederproducenten

(113)

Het is in het belang van de belangrijkste leveranciers van de EG-producenten (de leveranciers van jonge vis en de voederproducenten) dat er een sterke en voorspelbare vraag is naar hun producten tegen prijzen die een redelijke winst verzekeren. Omdat een aantal van deze leveranciers de EG-producenten omvangrijke kredieten hebben verleend, hebben deze leveranciers er ook belang bij dat de EG-producenten hun activiteiten voortzetten zodat zij hun schulden kunnen aflossen. Indien de situatie van de EG-producenten niet verbetert, zullen veel leveranciers van jonge vis omvangrijke dubieuze schuldvorderingen hebben die hun winstgevendheid zullen beperken en in sommige gevallen hun voortbestaan in het gevaar kunnen brengen. Hetzelfde geldt voor de voederproducenten. Het is derhalve in het belang van de leveranciers van jonge vis en van de voederleveranciers dat voorlopige maatregelen worden genomen.

12.5.   Belang van de verwerkende bedrijven en van de importeurs in de Gemeenschap

(114)

Om dit belang te onderzoeken heeft de Commissie de haar bekende importeurs en verwerkende bedrijven van het betrokken product in de Gemeenschap een vragenlijst toegezonden. De importeurs zijn meestal ook de bedrijven die het product verwerken en vele hebben banden met producenten/exporteurs buiten de Gemeenschap, met name in Noorwegen. Er werden antwoorden ontvangen van zes importeurs/verwerkende bedrijven en van een organisatie van verwerkende bedrijven. Bovendien heeft een aantal organisaties van verwerkende bedrijven hun standpunt kenbaar gemaakt.

(115)

Sommigen voerden aan dat geen maatregelen moesten worden genomen omdat de prijzen van de gekweekte zalm slechts tijdelijk, gedurende de korte periode van 2 à 3 maanden die volgde op de beëindiging van de antidumpingmaatregelen tegen Noorwegen in mei 2003, waren gedaald en de prijzen sedertdien weer normaal waren geworden. De verwerkende bedrijven legden er de nadruk op dat een prijsstijging voor hen zou leiden tot een stijging van de kosten, een daling van de verkoop en winstgevendheid, verlies aan arbeidsplaatsen en zelfs verplaatsing buiten de Gemeenschap en zij wezen erop dat visverwerkende bedrijven voor veel meer werkgelegenheid zorgen dan de viskwekers en in sommige gevallen arbeidsplaatsen creëren in gebieden waar weinig werkgelegenheid is.

(116)

Eurostat beschikt nog niet over volledig betrouwbare prijsgegevens voor K1 2004. Uit de beschikbare gegevens blijkt evenwel dat de invoerprijzen sedert K4 2003 gestegen zijn tot gemiddeld ongeveer 2,53 EUR/kg in kwartaal 1 2004 en dat de prijzen van de EG-producenten ook enigszins zijn gestegen. Niettemin zijn de prijzen van de EG-producenten nog steeds prijzen waarbij schade wordt geleden. Bovendien blijkt uit de laatste gegevens dat de prijzen opnieuw in neerwaartse richting evalueren.

(117)

De belangrijkste kosten van de verwerkende bedrijven zijn de grondstof- en arbeidskosten; een stijging van de grondstofprijzen zou de kosten van de verwerkende bedrijven inderdaad doen stijgen. Volgens de gegevens van de verwerkende bedrijven daalden de grondstofkosten van 2002 op 2003 met 10 %, terwijl ze reeds met 18 % waren gedaald van 2000 op 2002. In 2003 waren de grondstoffen 26 % goedkoper dan in 2000. Tevens blijkt uit die gegevens dat hun verkoopprijzen in 2002 en 2003 ongeveer gelijk zijn gebleven. Drie verwerkende bedrijven verstrekten gegevens over de winstgevendheid van hun zalmverwerkingsactiviteiten waaruit bleek dat deze was gestegen van 15 % in 2000 tot 31 % in 2002 en 33 % in 2003. Hoewel deze winsten niet noodzakelijkerwijs representatief zijn voor de verwerkende bedrijven in het algemeen worden zij toch niet als atypisch beschouwd. Enkele verwerkende bedrijven hebben dit winstniveau betwist, hoewel zij geen gegevens hebben verstrekt over hun eigen winsten. Daarom wordt aangenomen dat de verwerkende bedrijven in staat zijn een matige stijging van de grondstofkosten op te vangen zonder verlies aan arbeidsplaatsen of verplaatsing naar een ander land. Het lijdt in ieder geval geen twijfel dat het huidige prijsniveau op middellange of lange termijn onhoudbaar is.

(118)

De verwerkende bedrijven wezen er ook op dat bedrijven en de consument in de Europese Gemeenschap in staat moesten blijven een product van goede kwaliteit tegen lage prijzen te verkrijgen. Zij waren vooral bezorgd over de mogelijkheid van speculatieve aankopen meteen na de invoering van een tariefcontingent en voerden aan dat zij misschien de productie zouden moeten staken zodra het tariefcontingent uitgeput zou zijn. Tenslotte verklaarden zij dat indien maatregelen werden genomen, deze van dien aard moesten zijn dat een voldoende aanbod gewaarborgd was en dat zij ertoe moesten bijdragen de prijzen op de markt te stabiliseren zodat de kosten beter konden worden voorspeld. Sommige verwerkende bedrijven waren zonder meer tegen iedere vorm van maatregelen, terwijl andere, indien maatregelen werden genomen, de voorkeur gaven aan tariefcontingenten; andere evenwel gaven de voorkeur aan een vergunningensysteem.

(119)

De voorgestelde voorlopige maatregelen bestaan uit tariefcontingenten die gebaseerd zijn op de gemiddelde invoer in de periode 2001-2003 (inclusief de nieuwe lidstaten), plus 5 %, bij overschrijding waarvan een aanvullend recht wordt toegepast. De verwerkende bedrijven in de gehele Europese Gemeenschap zullen dus voldoende toegang blijven hebben tot grondstoffen zonder toepassing van het aanvullend recht.

(120)

De nadelen van de voorgestelde voorlopige maatregelen voor verwerkende bedrijven en importeurs wegen derhalve niet op tegen de voordelen voor de EG-producenten. De voorlopige maatregelen worden beschouwd als het minimum dat nodig is om te voorkomen dat de situatie van de EG-producenten verder ernstig verslechtert.

12.6.   Belang van de consumenten in de Gemeenschap

(121)

Aangezien het betrokken product een consumentenproduct is, heeft de Commissie diverse consumentenorganisaties van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. Zij heeft evenwel van geen van hen reacties ontvangen. Gezien de marges tussen de prijs van de gehele vis af kwekerij en de kleinhandelsprijs van de verwerkte zalm is het weinig waarschijnlijk dat de maatregelen aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor de kleinhandelsprijzen en worden de gevolgen voor de consument minimaal geacht.

13.   VERLENGING VAN DE TERMIJN VAN DE HUIDIGE PROCEDURE

(122)

In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 3285/94 en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 519/94 is bepaald dat wanneer de Commissie van oordeel is dat het nodig is toezicht- of vrijwaringsmaatregelen te nemen, zij hiertoe uiterlijk negen maanden na opening van het onderzoek de nodige besluiten neemt, maar dat deze termijn in uitzonderlijke omstandigheden met twee maanden kan worden verlengd.

13.1.   Redenen voor de verlenging

(123)

Om de volgende redenen wordt geoordeeld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat de onderzoekstermijn met twee maanden wordt verlengd.

(124)

Op 1 mei 2004 zijn tien nieuwe lidstaten tot de Europese Gemeenschap toegetreden. Tot die datum was het onderzoek in het kader van onderhavige procedure beperkt tot de 15 lidstaten. Een groot aantal belanghebbenden heeft meegewerkt aan het onderzoek dat tot dusverre werd verricht en verwacht wordt dat ondernemingen in de nieuwe lidstaten ook medewerking wensen te verlenen aan het verdere onderzoek dat nog moet worden verricht. Om de nieuwe gegevens te kunnen controleren zal de Commissie extra vragenlijsten toezenden aan zalmproducenten, visvoederproducenten en leveranciers van jonge vis in de Gemeenschap en aan importeurs en verwerkende bedrijven in de nieuwe lidstaten. Om ervoor te zorgen dat de betrokken bedrijven hun rechten op grond van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 3285/94 en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 519/94 kunnen uitoefenen, moeten zij over een redelijke termijn beschikken om de vragenlijsten te kunnen beantwoorden. Bovendien moeten de diensten van de Commissie de antwoorden op de vragenlijsten ter plaatse controleren alvorens conclusies te trekken.

(125)

Na afsluiting van dit verdere onderzoek door de Commissie en vóór de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen moet de Europese Gemeenschap bovendien bepaalde handelspartners waarmee zij bilaterale overeenkomsten heeft gesloten alsmede handelspartners in het kader van de WTO in kennis stellen van de voorgestelde maatregelen.

(126)

Indien de voorlopige maatregelen (die moeten gelden terwijl het onderzoek loopt) in kwartaal 4 2004 worden beëindigd, zal dit leiden tot onzekerheid op de markt gedurende de drukste periode, net voor kerstmis.

13.2.   Verlenging van de termijn

(127)

Daar de hierboven beschreven omstandigheden als uitzonderlijk worden beschouwd, wordt geoordeeld dat de termijn voor de voltooiing van het onderzoek met twee maanden moet worden verlengd, namelijk van 6 december 2004 tot 6 februari 2005,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Tariefcontingenten en aanvullende rechten

1.   Er worden tariefcontingenten geopend voor de periode van 15 augustus 2004 tot 6 februari 2005 voor de invoer in de Gemeenschap van gekweekte (andere dan wilde) zalm, al dan niet gefileerd, vers, gekoeld of bevroren, ingedeeld onder de GN-codes ex 0302 12 00, ex 0303 11 00, ex 0303 19 00, ex 0303 22 00, ex 0304 10 13 en ex 0304 20 13 (hierna „gekweekte zalm” genoemd). De omvang van de tariefcontingenten en de landen waarop deze van toepassing zijn, zijn vermeld in bijlage I. De contingenten werden berekend op basis van gehele visequivalenten en de omrekeningsverhouding bedraagt voor filets (groep 2) 1 : 0,65 en voor andere aanbiedingsvormen dan filets (groep 1) 1 : 0,9.

2.   Wilde zalm is niet aan de tariefcontingenten onderworpen. Wilde zalm in de zin van deze verordening is zalm waarvan ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarbij de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend, met behulp van alle door de belanghebbende te overleggen passende documenten, wordt aangetoond dat deze in zee (voor Atlantische of Pacifische zalm) of in rivieren (voor Donauzalm) is gevangen.

3.   Voor de vaststelling van het aanvullend recht wordt gekweekte zalm van de GN-codes ex 0302 12 00, ex 0303 11 00, ex 0303 19 00 en ex 0303 22 00 ingedeeld in groep 1 en gekweekte zalm van de GN-codes ex 0304 10 13 en ex 0304 20 13 in groep 2 van bijlage I.

4.   Onverminderd artikel 2 wordt op gekweekte zalm die het tariefcontingent overschrijdt het aanvullend recht toegepast dat geldt voor de groep waarin hij is ingedeeld en dat is vermeld in bijlage I.

5.   Gekweekte zalm blijft onderworpen aan het conventionele recht waarin Verordening (EG) nr. 2658/87 van de Raad (13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2344/2003 van de Commissie (14) of een eventueel preferentieel recht voorziet.

6.   Indien de omstandigheden zich wijzigen kunnen deze maatregelen door de Commissie worden herzien.

Artikel 2

Ontwikkelingslanden

De tariefcontingenten zijn niet van toepassing op gekweekte zalm uit één van de in bijlage II vermelde ontwikkelingslanden.

Artikel 3

Algemene bepalingen

1.   De oorsprong van de gekweekte zalm waarop deze verordening van toepassing is wordt vastgesteld overeenkomstig de regelgeving van de Gemeenschap.

2.   Onverminderd lid 3 moet bij het in het vrije verkeer brengen van gekweekte zalm uit een ontwikkelingsland:

a)

een certificaat van oorsprong worden overgelegd dat is afgegeven door de bevoegde nationale autoriteiten van dat land en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 47 van Verordening (EEG) nr. 2454/93, en

b)

voldaan zijn aan de voorwaarde dat het product rechtstreeks vanuit dat land naar de Gemeenschap werd vervoerd in de zin van artikel 4.

3.   Het in lid 2, onder a) bedoelde certificaat van oorsprong is niet vereist bij invoer van gekweekte zalm die wordt gedekt door een bewijs van oorsprong dat is afgegeven of opgesteld overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van preferentiële tariefmaatregelen.

4.   Bewijzen van oorsprong worden uitsluitend aanvaard indien de gekweekte zalm voldoet aan de criteria ter bepaling van de oorsprong die in de Gemeenschap van toepassing zijn.

Artikel 4

Rechtstreeks vervoer

1.   Als rechtstreeks uit een derde land naar de Gemeenschap vervoerd worden beschouwd:

a)

producten die niet over het grondgebied van een derde land zijn vervoerd;

b)

producten die over het grondgebied van een of meer andere derde landen dan het land van oorsprong zijn vervoerd, al dan niet met overlading of tijdelijke opslag in die andere derde landen, mits het vervoer door deze landen om geografische redenen of uitsluitend om vervoerstechnische redenen is geschied en de producten:

in het land of de landen van doorvoer of opslag onder toezicht van de douaneautoriteiten zijn gebleven;

in die landen niet in de handel zijn gebracht of tot verbruik zijn uitgeslagen, en

daar geen andere behandelingen hebben ondergaan dan lossen en opnieuw laden.

2.   Aan de autoriteiten van de Gemeenschap dient het bewijs te worden geleverd dat aan de in lid 1, onder b), bedoelde voorwaarden is voldaan. Dit kan met name geschieden door overlegging van een van de volgende documenten:

a)

een enkel, in het land van oorsprong opgesteld vervoersdocument, onder dekking waarvan het vervoer door het land of de landen van doorvoer heeft plaatsgevonden;

b)

een door de douaneautoriteiten van het land of de landen van doorvoer afgegeven certificaat, waarin:

een nauwkeurige omschrijving van de goederen wordt gegeven;

de data zijn aangegeven waarop de producten zijn gelost en opnieuw geladen, in voorkomend geval met vermelding van de schepen waarvan gebruik is gemaakt.

Artikel 5

Producten die onderweg zijn naar de Gemeenschap

1.   Deze verordening is niet van toepassing op producten die naar de Gemeenschap onderweg zijn als bedoeld in lid 2.

2.   Producten worden geacht onderweg te zijn naar de Gemeenschap indien zij:

vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening het land van oorsprong hebben verlaten, en

van de plaats van lading in het land van oorsprong naar de plaats van lossing in de Gemeenschap worden vervoerd onder dekking van een vóór de inwerkingtreding van deze verordening opgesteld geldig vervoersdocument.

3.   De belanghebbenden leveren ten genoegen van de douaneautoriteiten het bewijs dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

De autoriteiten kunnen evenwel aannemen dat de producten het land van oorsprong vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening hebben verlaten, wanneer een van de volgende documenten wordt overgelegd:

bij vervoer over zee: het cognossement waaruit blijkt dat de producten vóór die datum zijn geladen;

bij vervoer per spoor: de vrachtbrief die vóór die datum door de spoorwegautoriteiten van het land van oorsprong is aanvaard;

bij vervoer over de weg: de CMR-vrachtbrief of een ander vervoersdocument dat vóór die datum in het land van oorsprong is opgesteld;

bij luchtvervoer: de luchtvrachtbrief waaruit blijkt dat de luchtvaartmaatschappij de producten vóór die datum in ontvangst heeft genomen.

Artikel 6

De lidstaten en de Commissie werken nauw samen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is van toepassing tot en met 6 februari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53.

(2)  PB L 286 van 11.11.2000, blz. 1.

(3)  PB L 67 van 10.3.1994, blz. 89.

(4)  PB L 65 van 8.3.2003, blz. 1.

(5)  PB C 58 van 6.3.2004, blz. 7.

(6)  Prijzen gecorrigeerd tot af Glasgow

(7)  Prijzen gecorrigeerd tot ex Glasgow.

(8)  De invoerprijzen zijn cif, inclusief 2 % invoerrechten.

(9)  Directoraat Visserijstatistieken van Noorwegen 2002.

(10)  Gebaseerd op de beschikbare gegevens bij gebrek aan betrouwbare gegevens van Eurostat voor deze periode.

(11)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(12)  PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1.

(13)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(14)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 38.


BIJLAGE I

GN-code

TARIC-code

Groep

Oorsprong (voor groep 1 en 2)

Tariefcontingent (voor groep 1 en 2) in ton (gehele visequivalent)

Volgnummer (voor groep 1)

Volgnummer (voor groep 2)

Aanvullend recht EUR/ton

Groep 1

Groep 2

ex 0302 12 00

0302120021

1

Noorwegen

163 997

90.780

90.788

522

722

0302120022

1

Faeröer

22 230

90.694

90.695

 

 

0302120023

1

Andere

20 108

90.077

90.078

 

 

0302120029

1

 

 

 

 

 

 

0302120039

1

 

 

 

 

 

 

0302120099

1

 

 

 

 

 

 

ex 0303 11 00

0303110019

1

 

 

 

 

 

 

0303110099

1

 

 

 

 

 

 

ex 0303 19 00

0303190019

1

 

 

 

 

 

 

0303190099

1

 

 

 

 

 

 

ex 0303 22 00

0303220021

1

 

 

 

 

 

 

0303220022

1

 

 

 

 

 

 

0303220023

1

 

 

 

 

 

 

0303220029

1

 

 

 

 

 

 

0303220089

1

 

 

 

 

 

 

ex 0304 10 13

0304101321

2

 

 

 

 

 

 

0304101329

2

 

 

 

 

 

 

0304101399

2

 

 

 

 

 

 

ex 0304 20 13

0304201321

2

 

 

 

 

 

 

0304201329

2

 

 

 

 

 

 

0304201399

2

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE II

Ontwikkelingslanden — waarop de maatregelen niet van toepassing zijn omdat zij per land goed zijn voor minder dan 3 % van de totale invoer in de Gemeenschap.

Afghanistan, Algerije, Amerikaanse Maagdeneilanden, Amerikaanse ondergeschikte afgelegen eilanden, Amerikaans-Samoa, Angola, Anguilla, Antartica, Antigua en Barbuda, Argentinië, Aruba, Bahamas, Bahrein, Bangladesh, Barbados, Belize, Benin, Bermuda, Bhutan, Bolivia, Botswana, Bouveteiland, Brazilië, Brits Territorium in de Indische Oceaan, Britse Maagdeneilanden, Brunei Darussalam, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Caymaneilanden, Centraal-Afrikaanse Republiek, Chili, China (Volksrepubliek), Chinees Taipei, Christmaseiland, Cocoseilanden (of Keelingeilanden), Colombia, Comoren, Congo (Brazzaville), Congo (Republiek), Cookeilanden, Costa Rica, Cuba, Djibouti, Dominica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, El Salvador, Equatoriaal Guinea, Eritrea, Ethiopië, Falklandeilanden, Fiji, Filipijnen, Franse Gebieden in de Zuidelijke Indische Oceaan, Frans Polynesië, Gabon, Gambia, Ghana, Gibraltar, Grenada, Guam, Guatemala, Guinee, Guinee-Bissau, Guyana, Haïti, Heard- en McDonaldeilanden, Honduras, Hongkong, India, Indonesië, Irak, Iran (Islam. Republ.), Ivoorkust, Jamaica, Jemen, Jordanië, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Kiribati, Koeweit, Laos (Democr. Volksrep.), Lesotho, Libanon, Liberia, Libië (Libisch-Arabische Socialistische Volks-Jamahiriya), Macau, Madagaskar, Malawi, Malediven, Maleisië, Mali, Marokko, Marshalleilanden, Mauritanië, Mauritius, Mayotte, Mexico, (Fed. Staten van) Micronesia, Mongolië, Montserrat, Mozambique, Myanmar, Namibië, Nauru, Nederlandse Antillen, Nepal, Nicaragua, Nieuw-Caledonië (en afhankelijke gebieden)?, Niger, Nigeria, Niue, Noordelijke Marianen, Norfolkeilanden, Oman, Oost-Timor, Pakistan, Palau, Panama, Papoea-Nieuw-Guinea, Paraguay, Peru, Pitcairneilanden, Qatar, Rwanda, Saint Kitts en Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Saint-Pierre en Miquelon, Salomonseilanden, Samoa, Sao Tomé en Principe, Saudi-Arabië, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Sint-Helena (en afhankelijke gebieden)?, Somalië, Sri Lanka, Sudan, Suriname, Syrië (Arab. Republ.), Swaziland, Taiwan, Tanzania (Ver. Republ.), Togo, Tokelau-eilanden, Tonga, Trinidad en Tobago, Tsjaad, Tunesië, Turks- en Caicoseilanden, Tuvalu, Uganda, Uruguay, Vanuatu, Venezuela, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam, Wallis en Futuna, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zuid-Georgië en Zuidelijke Sandwicheilanden.


14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/30


VERORDENING (EG) Nr. 1448/2004 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2771/1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie (2) is bepaald dat de te koop aangeboden interventieboter moet zijn ingeslagen vóór 1 april 2002.

(2)

Gezien de situatie op de botermarkt en de omvang van de interventievoorraden boter, is het dienstig de vóór 1 juni 2002 ingeslagen boter beschikbaar te stellen voor verkoop.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2771/1999 wordt de datum „1 april 2002” vervangen door de datum „1 juni 2002”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1236/2004 (PB L 235 van 6.7.2004, blz. 4).


14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/31


VERORDENING (EG) Nr. 1449/2004 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1609/88 wat betreft de uiterste datum voor de inslag van de boter die op grond van Verordeningen (EEG) nr. 3143/85 en (EG) nr. 2571/97 wordt verkocht

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (2), moet de te koop aangeboden boter vóór een nader te bepalen datum zijn ingeslagen.

(2)

Rekening houdend met de ontwikkeling van de botermarkt en met de beschikbare voorraden moet de datum die is vermeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1609/88 van de Commissie (3), worden gewijzigd ten aanzien van de in Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde boter.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1609/88 wordt tweede alinea vervangen door:

„De in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 2571/97 bedoelde boter moet vóór 1 juni 2002 zijn ingeslagen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 186/2004 van de Commissie (PB L 29 van 3.2.2004, blz. 6).

(2)  PB L 350 van 20.12.1997, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 921/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 94).

(3)  PB L 143 van 10.6.1988, blz. 23. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 921/2004 (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 103).


14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/32


VERORDENING (EG) Nr. 1450/2004 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

tot uitvoering van Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat de productie en de ontwikkeling van een communautaire innovatiestatistiek betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 betreffende de productie en de ontwikkeling van een communautaire statistiek inzake wetenschap en technologie (1), en met name op artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Beschikking nr. 1608/2003/EG is vastgesteld welke afzonderlijke statistische acties noodzakelijk zijn voor het opstellen van een communautaire statistiek inzake wetenschap, technologie en innovatie.

(2)

Er moeten maatregelen worden goedgekeurd voor de uitvoering van afzonderlijke statistische acties overeenkomstig artikel 2 van Beschikking nr. 1608/2003/EG.

(3)

Bij de afzonderlijke statistische acties moet rekening worden gehouden met Beschikking nr. 2367/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007 (2), waarbij onder meer het werkprogramma voor de verbetering van de innovatiestatistiek voor het tijdvak 2003-2007 werd vastgesteld.

(4)

Het is noodzakelijk de samenhang tussen de communautaire innovatiestatistiek en andere internationale standaarden te waarborgen; daarom moet rekening worden gehouden met de werkzaamheden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en van andere internationale organisaties.

(5)

Bij de vaststelling van bepalingen inzake de toegang tot administratieve bronnen en de statistische geheimhouding in het kader van de uitvoering van Beschikking nr. 1608/2003/EG moet rekening worden gehouden met Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (3).

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden de maatregelen vastgesteld die nodig zijn voor de uitvoering van Beschikking nr. 1608/2003/EG wat de innovatiestatistiek betreft.

Artikel 2

1.   Deze verordening heeft betrekking op de communautaire innovatiestatistiek. De lijst van statistische variabelen, de bestreken activiteiten en sectoren, de uitsplitsingen van de resultaten, de frequentie, de termijnen voor de indiening van de gegevens en de overgangsperiode voor deze statistiek worden vastgesteld in de bijlage.

2.   Naar aanleiding van de conclusies van de verslagen die krachtens artikel 5 van Beschikking nr. 1608/2003/EG bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend, kunnen de lijst van statistische variabelen, de bestreken activiteiten en sectoren, de uitsplitsingen van de resultaten, de frequentie, de termijnen voor de indiening van de gegevens en de andere kenmerken die in de bijlage bij deze verordening zijn vastgesteld, regelmatig worden herzien.

Artikel 3

De lidstaten verkrijgen de vereiste gegevens door het combineren van verschillende bronnen, zoals steekproefenquêtes en administratieve en andere gegevensbronnen. De andere gegevensbronnen zijn wat hun kwaliteit of schattingsprocedures betreft, ten minste gelijkwaardig aan steekproefenquêtes of administratieve gegevensbronnen.

Artikel 4

Bij de in de bijlage genoemde communautaire innovatiestatistieken wordt uitgegaan van de geharmoniseerde begrippen en definities die zijn opgenomen in de meest recente versie van het Oslo-handboek. De lidstaten passen deze geharmoniseerde begrippen en definities toe op de op te stellen statistieken.

In de krachtens artikel 5 van Beschikking nr. 1608/2003/EG bij het Europees Parlement en de Raad ingediende verslagen wordt verwezen naar de begrippen en definities en de toepassingen ervan.

Artikel 5

De lidstaten dienen de in de bijlage genoemde geaggregeerde statistieken verplicht en de bestanden met individuele gegevens op vrijwillige basis in bij de Commissie (Eurostat); daarvoor maken zij gebruik van een gestandaardiseerd transmissieformaat, dat door de Commissie (Eurostat) in overleg met de lidstaten wordt vastgesteld.

Artikel 6

De kwaliteitsbeoordeling wordt door de lidstaten en de Commissie (Eurostat) uitgevoerd.

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) op haar verzoek de voor de beoordeling van de kwaliteit van de in de bijlage bij deze verordening genoemde statistieken benodigde informatie, zodat zij aan de verslagleggingseisen van artikel 5 van Beschikking nr. 1608/2003/EG kan voldoen.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 16.9.2003, blz. 1.

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 1.

(3)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE

INNOVATIESTATISTIEKEN

Afdeling 1

De lidstaten stellen de volgende communautaire innovatiestatistieken op:

Code

Titel

Opmerkingen

1

Aantal ondernemingen bezig met innovatie

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen

2

Aantal innoverende ondernemingen die nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten hebben geïntroduceerd, die ook nieuw voor de markt zijn

In absolute cijfers, als percentage van alle ondernemingen en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren

3

Omzet als gevolg van innovatie, in verband met nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten, die ook nieuw voor de markt zijn

In absolute cijfers, als percentage van de totale omzet en als percentage van de totale omzet van de ondernemingen die actief innoveren

4

Omzet als gevolg van innovatie, in verband met nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten, die nieuw voor het bedrijf, maar niet nieuw voor de markt zijn

In absolute cijfers, als percentage van de totale omzet en als percentage van de totale omzet van de ondernemingen die actief innoveren

5

Aantal ondernemingen die actief innoveren en die samenwerken op innovatiegebied

In absolute cijfers en als percentage van de ondernemingen die actief innoveren

6

Uitgaven voor innovatie

In absolute cijfers, als percentage van de totale omzet en als percentage van de totale omzet van de ondernemingen die actief innoveren — (facultatief)

7

Aantal ondernemingen die actief innoveren en hebben aangegeven dat bepaalde effecten van innovatie voor hen zeer groot waren

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren

8

Aantal ondernemingen die actief innoveren en die hebben aangegeven dat bepaalde informatiebronnen voor innovatie zeer belangrijk zijn

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren — (facultatief)

9

Aantal ondernemingen die met belangrijke belemmeringen te kampen kregen

In absolute cijfers, als percentage van alle ondernemingen, als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren en als percentage van alle ondernemingen die niet actief innoveren

Afgezien van bovengenoemde statistieken stellen de lidstaten ook statistieken (met indelingen) op voor de belangrijkste onderwerpen in het Oslo-handboek. Over deze aanvullende statistieken zal in nauw overleg met de lidstaten een besluit worden genomen.

Afdeling 2

In ieder geval strekt de enquête zich uit tot de ondernemingen die behoren tot de secties C, D, E, I en J, de afdelingen 51 en 72 en de groepen 74.2 en 74.3 van de NACE Rev. 1.1.

Afdeling 3

Voor alle variabelen worden om de vier jaar gegevens verstrekt, behalve voor de variabelen 1, 2, 3, 4 en 5, waarover om de twee jaar verslag wordt uitgebracht.

Afdeling 4

Het eerste referentiejaar waarvoor de statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2004.

Afdeling 5

1.

Alle resultaten worden ingedeeld naar sectie van de NACE Rev. 1.1 en in de volgende grootteklassen: 10-49 werknemers, 50-249 werknemers, meer dan 249 werknemers.

2.

Alle resultaten worden ook ingedeeld naar afdeling van de NACE Rev. 1.1.

3.

De resultaten van variabele 5 worden ingedeeld naar aard van de samenwerking op innovatiegebied. De resultaten van variabele 7 worden ingedeeld naar aard van de effecten van innovatie. De resultaten van variabele 8 worden ingedeeld naar aard van de informatiebronnen. De resultaten van variabele 9 worden ingedeeld naar aard van de belemmerende factoren. Over deze indelingen zal in nauw overleg met de lidstaten een besluit worden genomen.

Afdeling 6

1.

Alle resultaten worden binnen 18 maanden na het eind van het kalenderjaar van de referentieperiode ingediend.

2.

De lidstaten kunnen op vrijwillige basis de bestanden met individuele gegevens voor alle in het kader van de nationale innovatie-enquêtes opgenomen statistische eenheden naar de Commissie (Eurostat) sturen.

Afdeling 7

1.

De vragenlijst die wordt gebruikt voor de reeks vierjaarlijkse communautaire innovatie-enquêtes die begint met het referentiejaar 2004, heeft betrekking op de belangrijkste in het Oslo-handboek over het meten van de innovatie in ondernemingen opgenomen onderwerpen.

2.

De Commissie (Eurostat) zal in nauwe samenwerking met de lidstaten methodologische aanbevelingen voor de communautaire innovatie-enquêtes opstellen; deze moeten leiden tot een hoge graad van harmonisatie van de enquêteresultaten. Ze hebben ten minste betrekking op de doelpopulatie, de enquêtemethoden (inclusief regionale aspecten), de geharmoniseerde vragenlijst, de verzameling, verwerking en indiening van de gegevens en de vereisten inzake de kwaliteit van de gegevens.

3.

In nauwe samenwerking met de lidstaten zullen ook methodologische aanbevelingen worden opgesteld voor de andere reeks vierjaarlijkse innovatie-enquêtes, die begint met het referentiejaar 2006.

4.

De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) de nodige informatie over de voor de nationale innovatiestatistiek gebruikte nationale methoden.

Afdeling 8

Wanneer een ingrijpende aanpassing van het nationale statistische systeem nodig is, kan de Commissie de lidstaten een afwijking toestaan voor de statistieken die voor het eerste referentiejaar, 2004, moeten worden opgesteld. Daarnaast kunnen voor de statistieken die voor het referentiejaar 2006 moeten worden opgesteld ook afwijkingen worden toegestaan voor de dekking van de economische activiteiten volgens de NACE Rev. 1.1 en de indeling in grootteklassen.


14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/36


VERORDENING (EG) Nr. 1451/2004 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 augustus 2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat bij de invoer van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geheven. Voor de producten als bedoeld in lid 2 van dat artikel is het invoerrecht echter gelijk aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 is bepaald dat de cif-invoerprijzen worden berekend aan de hand van de representatieve prijzen voor het betrokken product op de wereldmarkt.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1249/96 zijn bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1784/2003 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen.

(4)

De vastgestelde invoerrechten zijn van toepassing totdat een nieuwe vaststelling in werking treedt.

(5)

Voor het normaal functioneren van het stelsel van invoerrechten moeten deze rechten voor de zwevende valuta's worden berekend aan de hand van de in een referentieperiode geconstateerde representatieve marktkoersen.

(6)

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1249/96 leidt ertoe de invoerrechten vast te stellen zoals vermeld in bijlage I bij deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde invoerrechten in de sector granen worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening en zijn bepaald aan de hand van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 16 augustus 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).


BIJLAGE I

Vanaf 16 augustus 2004 geldende invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

3,85

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

27,41

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

54,93

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

54,93

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

37,50


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

periode van 30.7.-12.8.2004

1.

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2 (14 %)

YC3

HAD2

Van gemiddelde kwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

119,66 (3)

71,88

150,69 (4)

140,69 (4)

120,69 (4)

97,14 (4)

Golfpremie (EUR/t)

13,23

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

12,93

 

 

2.

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico-Rotterdam: 27,08 EUR/t; Grote Meren-Rotterdam: 32,48 EUR/t.

3.

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(4)  Fob Duluth.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/39


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 juli 2004

tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, zoals herzien en in november 1997 goedgekeurd bij Resolutie 12/97 van de negenentwintigste zitting van de FAO-conferentie

(2004/597/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (hierna „het IPPC-verdrag” te noemen) is in 1951 door de FAO-conferentie aangenomen en het daaropvolgende jaar in werking getreden. Daarna is het in 1979 door de FAO-conferentie gewijzigd en de wijzigingen zijn in 1991 in werking getreden.

(2)

In 1997 is het IPPC-verdrag nogmaals herzien om het in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen in de Slotakte van de Uruguayronde, om te zorgen voor samenhang met het nieuwe systeem voor de uitwerking van internationale normen in het kader van het IPPC-verdrag en om organisaties die lid van de FAO zijn, in staat te stellen partij bij het IPPC-verdrag te worden. De herziene tekst is in november 1997 goedgekeurd bij Resolutie 12/97 van de FAO-conferentie.

(3)

De wijzigingen in de herziene tekst zullen in werking treden met ingang van de dertiende dag na goedkeuring door tweederde van de verdragsluitende partijen. Vanaf die datum is de Gemeenschap gerechtigd partij bij het IPPC-verdrag te worden. Tot nu toe hebben 43 landen, waaronder vier lidstaten, de herziene tekst goedgekeurd.

(4)

Eén van de hoofddoelstellingen van het IPPC-verdrag is „te komen tot een gemeenschappelijk en doeltreffend optreden ter voorkoming van het verspreiden en binnendringen van ziekten van planten en plantaardige producten en ter bevordering van het nemen van maatregelen ter bestrijding daarvan”.

(5)

De bevoegdheid van de Gemeenschap om internationale overeenkomsten of verdragen te sluiten of daartoe toe te treden vloeit niet uitsluitend voort uit de uitdrukkelijke verlening van die bevoegdheid bij het Verdrag, maar kan ook voortvloeien uit andere bepalingen van het Verdrag en uit op grond van die bepalingen door instellingen van de Gemeenschap vastgestelde besluiten.

(6)

Het onderwerp van het IPPC-verdrag valt ook binnen de werkingssfeer van bestaande voorschriften van de Gemeenschap op dit gebied.

(7)

Hieruit volgt dat het onderwerp van het IPPC-verdrag een aangelegenheid is van zowel de Gemeenschap als haar lidstaten.

(8)

De Gemeenschap dient tot het IPPC-verdrag toe te treden ten aanzien van de aangelegenheden waarvoor zij bevoegd is.

(9)

De voorzitter van de Raad dient te worden gemachtigd om de Akte van toetreding van de Gemeenschap neer te leggen,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   De Europese Gemeenschap dient een verzoek in om toetreding tot het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (hierna „het IPPC-verdrag” te noemen) ten aanzien van de aangelegenheden waarvoor zij bevoegd is.

2.   De herziene tekst van het IPPC-verdrag, zoals in november 1997 goedgekeurd bij Resolutie 12/97 van de negenentwintigste zitting van de FAO-conferentie, staat in bijlage I.

Artikel 2

1.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de toetredingsakte neer te leggen bij de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).

2.   In de toetredingsakte wordt de in bijlage II opgenomen verklaring afgelegd.

Gedaan te Brussel, 19 juli 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

C. VEERMAN


(1)  Advies uitgebracht op 8 november 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).


BIJLAGE I

INTERNATIONAL PLANT PROTECTION CONVENTION

New revised text approved by Resolution 12/97 of the 29th Session of the FAO Conference in November 1997

The Contracting Parties,

recognising the necessity for international cooperation in controlling pests of plants and plant products and in preventing their international spread, and especially their introduction into endangered areas,

recognising that phytosanitary measures should be technically justified, transparent and should not be applied in such a way as to constitute either a means of arbitrary or unjustified discrimination or a disguised restriction, particularly on international trade,

desiring to ensure close coordination of measures directed to these ends,

desiring to provide a framework for the development and application of harmonised phytosanitary measures and the elaboration of international standards to that effect,

taking into account internationally approved principles governing the protection of plant, human and animal health, and the environment, and

noting the agreements concluded as a result of the Uruguay Round of Multilateral Trade Negotiations, including the Agreement on the Application of Sanitary and Phytosanitary Measures,

HAVE AGREED AS FOLLOWS:

Article I

Purpose and responsibility

1.   With the purpose of securing common and effective action to prevent the spread and introduction of pests of plants and plant products, and to promote appropriate measures for their control, the Contracting Parties undertake to adopt the legislative, technical and administrative measures specified in this Convention and in supplementary agreements pursuant to Article XVI.

2.   Each Contracting Party shall assume responsibility, without prejudice to obligations assumed under other international agreements, for the fulfilment within its territories of all requirements under this Convention.

3.   The division of responsibilities for the fulfilment of the requirements of this Convention between Member Organisations of FAO and their Member States that are Contracting Parties shall be in accordance with their respective competencies.

4.   Where appropriate, the provisions of this Convention may be deemed by Contracting Parties to extend, in addition to plants and plant products, to storage places, packaging, conveyances, containers, soil and any other organism, object or material capable of harbouring or spreading plant pests, particularly where international transportation is involved.

Article II

Use of terms

1.   For the purpose of this Convention, the following terms shall have the meanings hereunder assigned to them:

‘Area of low pest prevalence’— an area, whether all of a country, part of a country, or all or parts of several countries, as identified by the competent authorities, in which a specific pest occurs at low levels and which is subject to effective surveillance, control or eradication measures;

‘Commission’— the Commission on Phytosanitary Measures established under Article XI;

‘Endangered area’— an area where ecological factors favour the establishment of a pest whose presence in the area will result in economically important loss;

‘Establishment’— perpetuation, for the foreseeable future, of a pest within an area after entry;

‘Harmonised phytosanitary measures’— phytosanitary measures established by Contracting Parties based on international standards;

‘International standards’— international standards established in accordance with Article X, paragraphs 1 and 2;

‘Introduction’— the entry of a pest resulting in its establishment;

‘Pest’— any species, strain or biotype of plant, animal or pathogenic agent injurious to plants or plant products;

‘Pest risk analysis’— the process of evaluating biological or other scientific and economic evidence to determine whether a pest should be regulated and the strength of any phytosanitary measures to be taken against it;

‘Phytosanitary measure’— any legislation, regulation or official procedure having the purpose to prevent the introduction and/or spread of pests;

‘Plant products’— unmanufactured material of plant origin (including grain) and those manufactured products that, by their nature or that of their processing, may create a risk for the introduction and spread of pests;

‘Plants’— living plants and parts thereof, including seeds and germplasm;

‘Quarantine pest’— a pest of potential economic importance to the area endangered thereby and not yet present there, or present but not widely distributed and being officially controlled;

‘Regional standards’— standards established by a regional plant protection organisation for the guidance of the members of that organisation;

‘Regulated article’— any plant, plant product, storage place, packaging, conveyance, container, soil and any other organism, object or material capable of harbouring or spreading pests, deemed to require phytosanitary measures, particularly where international transportation is involved;

‘Regulated non-quarantine pest’— a non-quarantine pest whose presence in plants for planting affects the intended use of those plants with an economically unacceptable impact and which is therefore regulated within the territory of the importing Contracting Party;

‘Regulated pest’— a quarantine pest or a regulated non-quarantine pest;

‘Secretary’— Secretary of the Commission appointed pursuant to Article XII;

‘Technically justified’— justified on the basis of conclusions reached by using an appropriate pest risk analysis or, where applicable, another comparable examination and evaluation of available scientific information.

2.   The definitions set forth in this Article, being limited to the application of this Convention, shall not be deemed to affect definitions established under domestic laws or regulations of Contracting Parties.

Article III

Relationship with other international agreements

Nothing in this Convention shall affect the rights and obligations of the Contracting Parties under relevant international agreements.

Article IV

General provisions relating to the organisational arrangements for national plant protection

1.   Each Contracting Party shall make provision, to the best of its ability, for an official national plant protection organisation with the main responsibilities set out in this Article.

2.   The responsibilities of an official national plant protection organisation shall include the following:

(a)

the issuance of certificates relating to the phytosanitary regulations of the importing Contracting Party for consignments of plants, plant products and other regulated articles;

(b)

the surveillance of growing plants, including both areas under cultivation (inter alia fields, plantations, nurseries, gardens, greenhouses and laboratories) and wild flora, and of plants and plant products in storage or in transportation, particularly with the object of reporting the occurrence, outbreak and spread of pests, and of controlling those pests, including the reporting referred to under Article VIII paragraph 1(a);

(c)

the inspection of consignments of plants and plant products moving in international traffic and, where appropriate, the inspection of other regulated articles, particularly with the object of preventing the introduction and/or spread of pests;

(d)

the disinfestation or disinfection of consignments of plants, plant products and other regulated articles moving in international traffic, to meet phytosanitary requirements;

(e)

the protection of endangered areas and the designation, maintenance and surveillance of pest-free areas and areas of low pest prevalence;

(f)

the conduct of pest risk analyses;

(g)

to ensure through appropriate procedures that the phytosanitary security of consignments after certification regarding composition, substitution and reinfestation is maintained prior to export; and

(h)

training and development of staff.

3.   Each Contracting Party shall make provision, to the best of its ability, for the following:

(a)

the distribution of information within the territory of the Contracting Party regarding regulated pests and the means of their prevention and control;

(b)

research and investigation in the field of plant protection;

(c)

the issuance of phytosanitary regulations; and

(d)

the performance of such other functions as may be required for the implementation of this Convention.

4.   Each Contracting Party shall submit a description of its official national plant protection organisation and of changes in such organisation to the Secretary. A Contracting Party shall provide a description of its organisational arrangements for plant protection to another Contracting Party, upon request.

Article V

Phytosanitary certification

1.   Each Contracting Party shall make arrangements for phytosanitary certification, with the objective of ensuring that exported plants, plant products and other regulated articles and consignments thereof are in conformity with the certifying statement to be made pursuant to paragraph 2(b) of this Article.

2.   Each Contracting Party shall make arrangements for the issuance of phytosanitary certificates in conformity with the following provisions:

(a)

Inspection and other related activities leading to issuance of phytosanitary certificates shall be carried out only by or under the authority of the official national plant protection organisation. The issuance of phytosanitary certificates shall be carried out by public officers who are technically qualified and duly authorised by the official national plant protection organisation to act on its behalf and under its control with such knowledge and information available to those officers that the authorities of importing Contracting Parties may accept the phytosanitary certificates with confidence as dependable documents.

(b)

Phytosanitary certificates, or their electronic equivalent where accepted by the importing Contracting Party concerned, shall be as worded in the models set out in the Annex to this Convention. These certificates should be completed and issued taking into account relevant international standards.

(c)

Uncertified alterations or erasures shall invalidate the certificates.

3.   Each Contracting Party undertakes not to require consignments of plants or plant products or other regulated articles imported into its territories to be accompanied by phytosanitary certificates inconsistent with the models set out in the Annex to this Convention. Any requirements for additional declarations shall be limited to those technically justified.

Article VI

Regulated pests

1.   Contracting Parties may require phytosanitary measures for quarantine pests and regulated non-quarantine pests, provided that such measures are:

(a)

no more stringent than measures applied to the same pests, if present within the territory of the importing Contracting Party; and

(b)

limited to what is necessary to protect plant health and/or safeguard the intended use and can be technically justified by the Contracting Party concerned.

2.   Contracting Parties shall not require phytosanitary measures for non-regulated pests.

Article VII

Requirements in relation to imports

1.   With the aim of preventing the introduction and/or spread of regulated pests into their territories, Contracting Parties shall have sovereign authority to regulate, in accordance with applicable international agreements, the entry of plants and plant products and other regulated articles and, to this end, may:

(a)

prescribe and adopt phytosanitary measures concerning the importation of plants, plant products and other regulated articles, including, for example, inspection, prohibition on importation, and treatment;

(b)

refuse entry or detain, or require treatment, destruction or removal from the territory of the Contracting Party, of plants, plant products and other regulated articles or consignments thereof that do not comply with the phytosanitary measures prescribed or adopted under subparagraph (a);

(c)

prohibit or restrict the movement of regulated pests into their territories;

(d)

prohibit or restrict the movement of biological control agents and other organisms of phytosanitary concern claimed to be beneficial into their territories.

2.   In order to minimise interference with international trade, each Contracting Party, in exercising its authority under paragraph 1 of this Article, undertakes to act in conformity with the following:

(a)

Contracting Parties shall not, under their phytosanitary legislation, take any of the measures specified in paragraph 1 of this Article unless such measures are made necessary by phytosanitary considerations and are technically justified.

(b)

Contracting Parties shall, immediately upon their adoption, publish and transmit phytosanitary requirements, restrictions and prohibitions to any Contracting Party or parties that they believe may be directly affected by such measures.

(c)

Contracting Parties shall, on request, make available to any Contracting Party the rationale for phytosanitary requirements, restrictions and prohibitions.

(d)

If a Contracting Party requires consignments of particular plants or plant products to be imported only through specified points of entry, such points shall be so selected as not to unnecessarily impede international trade. The Contracting Party shall publish a list of such points of entry and communicate it to the Secretary, any regional plant protection organisation of which the Contracting Party is a member, all Contracting Parties which the Contracting Party believes to be directly affected, and other Contracting Parties upon request. Such restrictions on points of entry shall not be made unless the plants, plant products or other regulated articles concerned are required to be accompanied by phytosanitary certificates or to be submitted to inspection or treatment.

(e)

Any inspection or other phytosanitary procedure required by the plant protection organisation of a Contracting Party for a consignment of plants, plant products or other regulated articles offered for importation, shall take place as promptly as possible with due regard to their perishability.

(f)

Importing Contracting Parties shall, as soon as possible, inform the exporting Contracting Party concerned or, where appropriate, the re-exporting Contracting Party concerned, of significant instances of non-compliance with phytosanitary certification. The exporting Contracting Party or, where appropriate, the re-exporting Contracting Party concerned, should investigate and, on request, report the result of its investigation to the importing Contracting Party concerned.

(g)

Contracting Parties shall institute only phytosanitary measures that are technically justified, consistent with the pest risk involved and represent the least restrictive measures available, and result in the minimum impediment to the international movement of people, commodities and conveyances.

(h)

Contracting Parties shall, as conditions change, and as new facts become available, ensure that phytosanitary measures are promptly modified or removed if found to be unnecessary.

(i)

Contracting Parties shall, to the best of their ability, establish and update lists of regulated pests, using scientific names, and make such lists available to the Secretary, to regional plant protection organisations of which they are members and, on request, to other Contracting Parties.

(j)

Contracting Parties shall, to the best of their ability, conduct surveillance for pests and develop and maintain adequate information on pest status in order to support categorisation of pests, and for the development of appropriate phytosanitary measures. This information shall be made available to Contracting Parties, on request.

3.   A Contracting Party may apply measures specified in this Article to pests which may not be capable of establishment in its territories but, if they gained entry, cause economic damage. Measures taken against these pests must be technically justified.

4.   Contracting Parties may apply measures specified in this Article to consignments in transit through their territories only where such measures are technically justified and necessary to prevent the introduction and/or spread of pests.

5.   Nothing in this Article shall prevent importing Contracting Parties from making special provision, subject to adequate safeguards, for the importation, for the purpose of scientific research, education, or other specific use, of plants and plant products and other regulated articles, and of plant pests.

6.   Nothing in this Article shall prevent any Contracting Party from taking appropriate emergency action on the detection of a pest posing a potential threat to its territories or the report of such a detection. Any such action shall be evaluated as soon as possible to ensure that its continuance is justified. The action taken shall be immediately reported to Contracting Parties concerned, the Secretary, and any regional plant protection organisation of which the Contracting Party is a member.

Article VIII

International cooperation

1.   The Contracting Parties shall cooperate with one another to the fullest practicable extent in achieving the aims of this Convention, and shall in particular:

(a)

cooperate in the exchange of information on plant pests, particularly the reporting of the occurrence, outbreak or spread of pests that may be of immediate or potential danger, in accordance with such procedures as may be established by the Commission;

(b)

participate, in so far as is practicable, in any special campaigns for combating pests that may seriously threaten crop production and need international action to meet the emergencies; and

(c)

cooperate, to the extent practicable, in providing technical and biological information necessary for pest risk analysis.

2.   Each Contracting Party shall designate a contact point for the exchange of information connected with the implementation of this Convention.

Article IX

Regional plant protection organisations

1.   The Contracting Parties undertake to cooperate with one another in establishing regional plant protection organisations in appropriate areas.

2.   The regional plant protection organisations shall function as the coordinating bodies in the areas covered, shall participate in various activities to achieve the objectives of this Convention and, where appropriate, shall gather and disseminate information.

3.   The regional plant protection organisations shall cooperate with the Secretary in achieving the objectives of the Convention and, where appropriate, cooperate with the Secretary and the Commission in developing international standards.

4.   The Secretary will convene regular Technical Consultations of representatives of regional plant protection organisations to:

(a)

promote the development and use of relevant international standards for phytosanitary measures; and

(b)

encourage inter-regional cooperation in promoting harmonised phytosanitary measures for controlling pests and in preventing their spread and/or introduction.

Article X

Standards

1.   The Contracting Parties agree to cooperate in the development of international standards in accordance with the procedures adopted by the Commission.

2.   International standards shall be adopted by the Commission.

3.   Regional standards should be consistent with the principles of this Convention; such standards may be deposited with the Commission for consideration as candidates for international standards for phytosanitary measures if more broadly applicable.

4.   Contracting Parties should take into account, as appropriate, international standards when undertaking activities related to this Convention.

Article XI

Commission on Phytosanitary Measures

1.   Contracting Parties agree to establish the Commission on Phytosanitary Measures within the framework of the Food and Agriculture Organisation of the United Nations (FAO).

2.   The functions of the Commission shall be to promote the full implementation of the objectives of the Convention and, in particular, to:

(a)

review the state of plant protection in the world and the need for action to control the international spread of pests and their introduction into endangered areas;

(b)

establish and keep under review the necessary institutional arrangements and procedures for the development and adoption of international standards, and to adopt international standards;

(c)

establish rules and procedures for the resolution of disputes in accordance with Article XIII;

(d)

establish such subsidiary bodies of the Commission as may be necessary for the proper implementation of its functions;

(e)

adopt guidelines regarding the recognition of regional plant protection organisations;

(f)

establish cooperation with other relevant international organisations on matters covered by this Convention;

(g)

adopt such recommendations for the implementation of the Convention as necessary; and

(h)

perform such other functions as may be necessary to the fulfilment of the objectives of this Convention.

3.   Membership in the Commission shall be open to all Contracting Parties.

4.   Each Contracting Party may be represented at sessions of the Commission by a single delegate who may be accompanied by an alternate, and by experts and advisers. Alternates, experts and advisers may take part in the proceedings of the Commission but may not vote, except in the case of an alternate who is duly authorised to substitute for the delegate.

5.   The Contracting Parties shall make every effort to reach agreement on all matters by consensus. If all efforts to reach consensus have been exhausted and no agreement is reached, the decision shall, as a last resort, be taken by a two-thirds majority of the Contracting Parties present and voting.

6.   A Member Organisation of FAO that is a Contracting Party and the Member States of that Member Organisation that are Contracting Parties shall exercise their membership rights and fulfil their membership obligations in accordance, mutatis mutandis, with the Constitution and General Rules of FAO.

7.   The Commission may adopt and amend, as required, its own Rules of Procedure, which shall not be inconsistent with this Convention or with the Constitution of FAO.

8.   The Chairperson of the Commission shall convene an annual regular session of the Commission.

9.   Special sessions of the Commission shall be convened by the Chairperson of the Commission at the request of at least one-third of its members.

10.   The Commission shall elect its Chairperson and no more than two Vice-Chairpersons, each of whom shall serve for a term of two years.

Article XII

Secretariat

1.   The Secretary of the Commission shall be appointed by the Director-General of FAO.

2.   The Secretary shall be assisted by such secretariat staff as may be required.

3.   The Secretary shall be responsible for implementing the policies and activities of the Commission and carrying out such other functions as may be assigned to the Secretary by this Convention and shall report thereon to the Commission.

4.   The Secretary shall disseminate:

(a)

international standards to all Contracting Parties within 60 days of adoption;

(b)

to all Contracting Parties, lists of points of entry under Article VII paragraph 2(d) communicated by Contracting Parties;

(c)

lists of regulated pests whose entry is prohibited or referred to in Article VII paragraph 2(i) to all Contracting Parties and regional plant protection organisations;

(d)

information received from Contracting Parties on phytosanitary requirements, restrictions and prohibitions referred to in Article VII paragraph 2(b), and descriptions of official national plant protection organisations referred to in Article IV paragraph 4.

5.   The Secretary shall provide translations in the official languages of FAO of documentation for meetings of the Commission and international standards.

6.   The Secretary shall cooperate with regional plant protection organisations in achieving the aims of the Convention.

Article XIII

Settlement of disputes

1.   If there is any dispute regarding the interpretation or application of this Convention, or if a Contracting Party considers that any action by another Contracting Party is in conflict with the obligations of the latter under Articles V and VII of this Convention, especially regarding the basis of prohibiting or restricting the imports of plants, plant products or other regulated articles coming from its territories, the Contracting Parties concerned shall consult among themselves as soon as possible with a view to resolving the dispute.

2.   If the dispute cannot be resolved by the means referred to in paragraph 1, the Contracting Party or parties concerned may request the Director-General of FAO to appoint a committee of experts to consider the question in dispute, in accordance with rules and procedures that may be established by the Commission.

3.   This Committee shall include representatives designated by each Contracting Party concerned. The Committee shall consider the question in dispute, taking into account all documents and other forms of evidence submitted by the Contracting Parties concerned. The Committee shall prepare a report on the technical aspects of the dispute for the purpose of seeking its resolution. The preparation of the report and its approval shall be according to rules and procedures established by the Commission, and it shall be transmitted by the Director-General to the Contracting Parties concerned. The report may also be submitted, upon its request, to the competent body of the international organisation responsible for resolving trade disputes.

4.   The Contracting Parties agree that the recommendations of such a committee, while not binding in character, will become the basis for renewed consideration by the Contracting Parties concerned of the matter out of which the disagreement arose.

5.   The Contracting Parties concerned shall share the expenses of the experts.

6.   The provisions of this Article shall be complementary to and not in derogation of the dispute settlement procedures provided for in other international agreements dealing with trade matters.

Article XIV

Substitution of prior agreements

This Convention shall terminate and replace, between Contracting Parties, the International Convention respecting measures to be taken against the Phylloxera vastatrix of 3 November 1881, the additional Convention signed at Berne on 15 April 1889 and the International Convention for the Protection of Plants signed at Rome on 16 April 1929.

Article XV

Territorial application

1.   Any Contracting Party may at the time of ratification or adherence or at any time thereafter communicate to the Director-General of FAO a declaration that this Convention shall extend to all or any of the territories for the international relations of which it is responsible, and this Convention shall be applicable to all territories specified in the declaration as from the 30th day after the receipt of the declaration by the Director-General.

2.   Any Contracting Party which has communicated to the Director-General of FAO a declaration in accordance with paragraph 1 of this Article may at any time communicate a further declaration modifying the scope of any former declaration or terminating the application of the provisions of the present Convention in respect of any territory. Such modification or termination shall take effect as from the 30th day after the receipt of the declaration by the Director-General.

3.   The Director-General of FAO shall inform all Contracting Parties of any declaration received under this Article.

Article XVI

Supplementary agreements

1.   The Contracting Parties may, for the purpose of meeting special problems of plant protection which need particular attention or action, enter into supplementary agreements. Such agreements may be applicable to specific regions, to specific pests, to specific plants and plant products, to specific methods of international transportation of plants and plant products, or otherwise supplement the provisions of this Convention.

2.   Any such supplementary agreements shall come into force for each Contracting Party concerned after acceptance in accordance with the provisions of the supplementary agreements concerned.

3.   Supplementary agreements shall promote the intent of this Convention and shall conform to the principles and provisions of this Convention, as well as to the principles of transparency, non-discrimination and the avoidance of disguised restrictions, particularly on international trade.

Article XVII

Ratification and adherence

1.   This Convention shall be open for signature by all States until 1 May 1952 and shall be ratified at the earliest possible date. The instruments of ratification shall be deposited with the Director-General of FAO, who shall give notice of the date of deposit to each of the signatory states.

2.   As soon as this Convention has come into force in accordance with Article XXII it shall be open for adherence by non-signatory States and Member Organisations of FAO. Adherence shall be effected by the deposit of an instrument of adherence with the Director-General of FAO, who shall notify all Contracting Parties.

3.   When a Member Organisation of FAO becomes a Contracting Party to this Convention, the Member Organisation shall, in accordance with the provisions of Article II(7) of the FAO Constitution, as appropriate, notify at the time of its adherence such modifications or clarifications to its declaration of competence submitted under Article II(5) of the FAO Constitution as may be necessary in light of its acceptance of this Convention. Any Contracting Party to this Convention may, at any time, request a Member Organisation of FAO that is a Contracting Party to this Convention to provide information as to which, as between the Member Organisation and its Member States, is responsible for the implementation of any particular matter covered by this Convention. The Member Organisation shall provide this information within a reasonable time.

Article XVIII

Non-Contracting Parties

The Contracting Parties shall encourage any State or Member Organisation of FAO, not a party to this Convention, to accept this Convention, and shall encourage any non-Contracting Party to apply phytosanitary measures consistent with the provisions of this Convention and any international standards adopted hereunder.

Article XIX

Languages

1.   The authentic languages of this Convention shall be all official languages of FAO.

2.   Nothing in this Convention shall be construed as requiring Contracting Parties to provide and to publish documents or to provide copies of them other than in the language(s) of the Contracting Party, except as stated in paragraph 3 below.

3.   The following documents shall be in at least one of the official languages of FAO:

(a)

information provided according to Article IV paragraph 4;

(b)

cover notes giving bibliographical data on documents transmitted according to Article VII paragraph 2(b);

(c)

information provided according to Article VII(2)(b), (d), (i) and (j);

(d)

notes giving bibliographical data and a short summary of relevant documents on information provided according to Article VIII(1)(a);

(e)

requests for information from contact points as well as replies to such requests, but not including any attached documents;

(f)

any document made available by Contracting Parties for meetings of the Commission.

Article XX

Technical assistance

The Contracting Parties agree to promote the provision of technical assistance to Contracting Parties, especially those that are developing Contracting Parties, either bilaterally or through the appropriate international organisations, with the objective of facilitating the implementation of this Convention.

Article XXI

Amendment

1.   Any proposal by a Contracting Party for the amendment of this Convention shall be communicated to the Director-General of FAO.

2.   Any proposed amendment of this Convention received by the Director-General of FAO from a Contracting Party shall be presented to a regular or special session of the Commission for approval and, if the amendment involves important technical changes or imposes additional obligations on the Contracting Parties, it shall be considered by an advisory committee of specialists convened by FAO prior to the Commission.

3.   Notice of any proposed amendment of this Convention, other than amendments to the Annex, shall be transmitted to the Contracting Parties by the Director-General of FAO not later than the time when the agenda of the session of the Commission at which the matter is to be considered is dispatched.

4.   Any such proposed amendment of this Convention shall require the approval of the Commission and shall come into force as from the 30th day after acceptance by two-thirds of the Contracting Parties. For the purpose of this Article, an instrument deposited by a Member Organisation of FAO shall not be counted as additional to those deposited by Member States of such an organisation.

5.   Amendments involving new obligations for Contracting Parties, however, shall come into force in respect of each Contracting Party only on acceptance by it and as from the 30th day after such acceptance. The instruments of acceptance of amendments involving new obligations shall be deposited with the Director-General of FAO, who shall inform all Contracting Parties of the receipt of acceptance and the entry into force of amendments.

6.   Proposals for amendments to the model phytosanitary certificates set out in the Annex to this Convention shall be sent to the Secretary and shall be considered for approval by the Commission. Approved amendments to the model phytosanitary certificates set out in the Annex to this Convention shall become effective 90 days after their notification to the Contracting Parties by the Secretary.

7.   For a period of not more than 12 months from an amendment to the model phytosanitary certificates set out in the Annex to this Convention becoming effective, the previous version of the phytosanitary certificates shall also be legally valid for the purpose of this Convention.

Article XXII

Entry into force

As soon as this Convention has been ratified by three signatory States it shall come into force among them. It shall come into force for each State or Member Organisation of FAO ratifying or adhering thereafter from the date of deposit of its instrument of ratification or adherence.

Article XXIII

Denunciation

1.   Any Contracting Party may at any time give notice of denunciation of this Convention by notification addressed to the Director-General of FAO. The Director-General shall at once inform all Contracting Parties.

2.   Denunciation shall take effect one year from the date of receipt of the notification by the Director-General of FAO.

BIJLAGE BIJ BIJLAGE I

Image

Image


BIJLAGE II

Declaration by the European Community on the exercise of competence according to Article XVII(3) of the International Plant Protection Convention

In accordance with the provisions of Article II(7) of the FAO Constitution, the European Community hereby declares that its declaration of competence submitted to FAO under Article II(5) of the FAO Constitution still applies in the light of its adherence to the International Plant Protection Convention.


Commissie

14.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/54


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2004

inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de uitroeiing van klassieke varkenspest in Luxemburg in 2003

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3084)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2004/598/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 3, lid 3, en artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Luxemburg kende in 2003 een uitbraak van klassieke varkenspest. Het uitbreken van deze ziekte is een ernstig risico voor de veestapel in de Gemeenschap.

(2)

Om deze ziekte zo snel mogelijk uit te roeien, kan de Gemeenschap financieel bijdragen aan door de lidstaat gemaakte subsidiabele kosten, zoals bepaald in Beschikking 90/424/EEG.

(3)

Krachtens artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), worden de overeenkomstig communautaire voorschriften getroffen veterinaire en fytosanitaire maatregelen gefinancierd in het kader van de afdeling „Garantie” van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. De audit van deze maatregelen is geregeld bij de artikelen 8 en 9 van deze verordening.

(4)

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt alleen uitbetaald als de geplande activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd en de autoriteiten binnen bepaalde termijnen alle noodzakelijke informatie verstrekken.

(5)

Op 12 maart 2004 diende Luxemburg een officieel verzoek in tot terugbetaling van alle op zijn grondgebied gemaakte kosten. Volgens dit verzoek werden 1 351 dieren afgemaakt.

(6)

Er is een definitie nodig van de termen „onmiddellijke en passende schadeloosstelling van de veehouders”, gebruikt in artikel 3 van Beschikking 90/424/EEG, van „redelijke betalingen” en „gerechtvaardigde betalingen”, en van de categorieën van subsidiabele kosten onder „andere kosten” in verband met het verplichte afmaken.

(7)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Toekenning van een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Luxemburg

Met het oog op de uitroeiing van klassieke varkenspest in 2003 kan Luxemburg beschikken over een financiële bijdrage van de Gemeenschap ten belope van 50 % van de gemaakte kosten voor:

a)

de onmiddellijke en passende schadeloosstelling van de veehouders die ten gevolge van de maatregelen tot uitroeiing van klassieke varkenspest in 2003 verplicht waren hun dieren af te maken, krachtens de bepalingen van artikel 3, lid 2, eerste en zevende streepje, van Beschikking 90/424/EEG, en in overeenstemming met deze beschikking;

b)

de operationele uitgaven voor het afmaken van de dieren, de vernietiging van de karkassen en producten, de schoonmaak en ontsmetting van de bedrijven, en de schoonmaak en ontsmetting, en zo nodig de vernietiging, van besmette uitrusting, krachtens de bepalingen van artikel 3, lid 2, eerste, tweede en derde streepje, van Beschikking 90/424/EEG, en in overeenstemming met deze beschikking.

Artikel 2

Definities

In deze beschikking zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„onmiddellijke en passende schadeloosstelling” betekent: de betaling binnen 90 dagen na het afmaken van de dieren van een schadeloosstelling ten belope van de marktwaarde, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1;

b)

„redelijke betalingen” betekent: betalingen voor de aanschaf van materieel of diensten tegen een redelijke prijs, vergeleken met de marktprijs vóór de uitbraak van de klassieke varkenspest;

c)

„gerechtvaardigde betalingen” betekent: betalingen voor de aanschaf van materieel of diensten die door hun aard direct samenhangen met het verplichte afmaken van dieren, als bedoeld in artikel 1, onder a).

Artikel 3

Subsidiabele kosten die worden vergoed door de financiële bijdrage van de Gemeenschap

1.   De maximale schadeloosstelling per dier voor de veehouders is gebaseerd op de marktwaarde van de dieren voor hun besmetting of slacht.

2.   Indien de schadeloosstellingen krachtens artikel 1, onder a), door Luxemburg zijn uitbetaald na de uiterste termijn van 90 dagen, als bedoeld in artikel 2, onder a), worden de subsidiabele kosten voor na de uiterste termijn gedane uitgaven als volgt gereduceerd:

25 % voor betalingen tussen 91 en 105 dagen na het afmaken van de dieren;

50 % voor betalingen tussen 106 en 120 dagen na het afmaken van de dieren;

75 % voor betalingen tussen 121 en 135 dagen na het afmaken van de dieren;

100 % voor betalingen vanaf 136 dagen na het afmaken van de dieren.

De Commissie zal echter een ander tijdschema en/of lagere reducties, of helemaal geen reducties toepassen, indien voor bepaalde maatregelen uitzonderlijke beheerssituaties ontstaan, of door Luxemburg een andere goed gefundeerde rechtvaardiging wordt aangevoerd.

3.   De in artikel 1, onder b), genoemde, voor een financiële bijdrage in aanmerking komende kosten worden in bijlage III vermeld.

4.   Bij de berekening van de financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt geen rekening gehouden met:

a)

de belasting over de toegevoegde waarde,

b)

salarissen van ambtenaren,

c)

gebruik van overheidsmaterieel, met uitzondering van verbruiksgoederen.

Artikel 4

Betalingsvoorwaarden en bewijsstukken

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 41 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad op basis van:

a)

een verzoek dat is ingediend overeenkomstig bijlagen I en II binnen de in lid 2 vermelde uiterste termijn;

b)

gedetailleerde documenten ter staving van de cijfers in het onder a) vermelde verzoek;

c)

de resultaten van eventuele controles ter plaatse door de Commissie, als bedoeld in artikel 5.

De onder b) genoemde documenten en de relevante commerciële gegevens worden ter beschikking gesteld voor controles ter plaatse door de Commissie.

2.   Het in lid 1, onder a), genoemde verzoek wordt overeenkomstig bijlagen I en II binnen 60 kalenderdagen na de bekendmaking van deze beschikking in elektronisch formaat ingediend.

Indien deze termijn wordt overschreden, wordt de financiële bijdrage van de Gemeenschap per maand vertraging met 25 % verminderd.

Artikel 5

Controles ter plaatse van de Commissie

De Commissie kan in samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten de toepassing van de uitroeiingsmaatregelen tegen klassieke varkenspest en de daarmee samenhangende gemaakte kosten ter plaatse controleren.

Artikel 6

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot het Groothertogdom Luxemburg.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2004.

Voor de Commissie

David BYRNE

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31).

(2)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.


BIJLAGE I

Aanvraag tot bijdrage aan de schadeloosstelling voor verplicht afgemaakte dieren

Uitbraak nummer

Contact met uitbraak nummer

Identificatienummer van het bedrijf

Veehouder

Ligging van het bedrijf

Slachtdatum

Methode van vernietiging

Gewicht op de dag van de vernietiging

Aantal dieren per categorie

Bedrag betaald per categorie

Andere vergoede kosten (excl. BTW)

Totale schadeloosstelling (excl. BTW)

Datum van betaling

Achternaam

Voornaam

Destructiebedrijf

Slachthuis

Andere (bepaal nader)

zeugen

beren

biggen

varkens

zeugen

beren

biggen

varkens


BIJLAGE II

Verzoek als bedoeld in artikel 4

„Andere kosten” aangegaan voor (indien van toepassing) bedrijf nummer … of lijst

(exclusief schadeloosstelling voor de waarde van de dieren)

Onderdeel

Bedrag exclusief BTW

Afmaken

 

Vernietiging van de karkassen (transport en behandeling)

 

Schoonmaak en ontsmetting (salarissen en producten)

 

Diervoeders (schadeloosstelling en vernietiging)

 

Uitrusting (schadeloosstelling en vernietiging)

 

Totaal

 


BIJLAGE III

Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3, lid 3

1)

Kosten voor het verplicht afmaken van de dieren:

a)

salarissen en vergoedingen voor het speciaal voor het afmaken aangeworven personeel;

b)

voor het afmaken gebruikte verbruiksgoederen en specifieke apparatuur;

c)

het verlenen van diensten of het huren van materieel voor het vervoer van de dieren naar de slachtplaats.

2)

Kosten voor het vernietigen van de karkassen:

a)

vernietigen: het verlenen van diensten of het huren van materieel voor het vervoer van de karkassen naar de opslagplaats en het destructiebedrijf, de opslag van de karkassen, de behandeling van de karkassen in het destructiebedrijf en de vernietiging van het meel;

b)

begraven: de salarissen en vergoedingen voor het speciaal aangeworven personeel, het verlenen van diensten of het huren van materieel voor het vervoer en het begraven van de karkassen, en de producten voor de ontsmetting van de plaats waar de karkassen worden begraven;

c)

verbranden: de salarissen en vergoedingen voor het speciaal aangeworven personeel, gebruikte brandstoffen of andere materialen, het verlenen van diensten of het huren van materieel voor het vervoer van de karkassen, en de producten voor de ontsmetting van de verbrandingsinstallatie.

3)

Kosten voor de schoonmaak en ontsmetting van de bedrijven:

a)

voor de schoonmaak en ontsmetting van gebruikte producten;

b)

salarissen en vergoedingen voor speciaal aangeworven personeel.

4)

Kosten voor het vernietigen van besmet diervoeder:

a)

schadeloosstelling voor het diervoeder tegen de aankoopprijs;

b)

het verlenen van diensten of het huren van materieel voor het vervoer en de vernietiging van het diervoeder.

5)

Kosten voor de vergoeding van de vernietiging van besmette uitrusting tegen de marktwaarde. Kosten voor de vergoeding van herbouw of nieuwbouw van landbouwbedrijfsgebouwen en infrastructuurkosten zijn niet subsidiabel.