ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
47e jaargang |
Inhoud |
|
Rectificaties |
Bladzijde |
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
Rectificaties
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/1 |
Rectificatie van Beschikking 2004/379/EG van de Commissie van 26 april 2004 tot wijziging van Beschikking 2001/471/EG wat betreft bacteriologische tests in bepaalde inrichtingen voor de productie van vlees
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Beschikking 2004/379/EG wordt als volgt gelezen:
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 april 2004
tot wijziging van Beschikking 2001/471/EG wat betreft bacteriologische tests in bepaalde inrichtingen voor de productie van vlees
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1519)
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/379/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees (1), en met name op artikel 10, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Volgens Beschikking 2001/471/EG van de Commissie (2) moeten exploitanten van inrichtingen voor de productie van vlees de algemene hygiëne bij de productie in hun inrichting regelmatig doen controleren. |
(2) |
In genoemde beschikking zijn voorschriften vastgesteld voor bacteriologische tests op karkassen van runderen, varkens, schapen, geiten en paarden. Bepaald wordt dat de resultaten van de bacteriologische tests omgerekend moeten worden in dagelijkse gemiddelde log-waarden met het oog op de vergelijking met de in de beschikking vastgestelde grenswaarden. |
(3) |
De lidstaten passen op dit moment twee verschillende berekeningswijzen toe voor het omrekenen van de testuitslagen in een gemiddelde log-waarde, die verschillende numerieke resultaten opleveren. |
(4) |
De uitvoering van bacteriologische tests moet in de Gemeenschap geharmoniseerd zijn. De berekeningswijze voor het omrekenen van de resultaten van de bacteriologische test op vlees zoals aangegeven in Beschikking 2001/471/EG moet dus verduidelijkt worden. |
(5) |
Beschikking 2001/471/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De bijlage bij Beschikking 2001/471/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 20 mei 2004.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 april 2004.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
BIJLAGE
Deel I van de bijlage bij Beschikking 2001/471/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In het deel „Toepassing van microbiologische criteria op testresultaten van excisiemonsters (tabel 1)” komt de eerste zin als volgt te luiden: „Het dagelijks gemiddelde van de logwaarden van de resultaten moet worden ingedeeld in een van de drie procesbeheersingscategorieën aanvaardbaar, marginaal, onaanvaardbaar.”. |
2) |
Tabel 1 wordt vervangen door de volgende tabel: „Tabel 1 Dagelijks gemiddelde van de logwaarden 1 voor marginale en onaanvaardbare resultaten voor de bacteriële prestatiecriteria voor runderen, varkens, schapen, geiten en paarden in kve/cm2 voor volgens de destructieve methode genomen monsters
|
(1) PB 121 van 29.7.1964, blz. 2012/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/23/EG (PB L 243 van 11.10.1995, blz. 7).
(2) PB L 165 van 21.6.2001, blz. 48.
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/3 |
Rectificatie van Beschikking 2004/380/EG van de Commissie van 26 april 2004 houdende wijziging van Beschikking 97/365/EG door opneming van inrichtingen in IJsland in de voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten de invoer van vleesproducten toestaan
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Beschikking 2004/380/EG wordt als volgt gelezen:
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 april 2004
houdende wijziging van Beschikking 97/365/EG door opneming van inrichtingen in IJsland in de voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten de invoer van vleesproducten toestaan
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1520)
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/380/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 95/408/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van voorschriften voor het opstellen, voor een overgangsperiode, van voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten bepaalde producten van dierlijke oorsprong, visserijproducten en levende tweekleppige weekdieren mogen invoeren (1), en met name op artikel 2, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 97/365/EG van de Commissie (2) zijn voorlopige lijsten vastgesteld van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten de invoer toestaan van vleesproducten van runderen, varkens, paardachtigen, schapen en geiten. |
(2) |
IJsland heeft een lijst toegezonden van inrichtingen die vleesproducten produceren, en de bevoegde autoriteit heeft verklaard dat de inrichtingen aan de communautaire voorschriften voldoen. |
(3) |
Die inrichtingen moeten worden opgenomen in de bij Beschikking 97/365/EG vastgestelde lijst. |
(4) |
Aangezien nog geen controles ter plaatse zijn verricht, komt de invoer uit die inrichtingen niet in aanmerking voor toepassing van de verlaagde materiële controles uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (3). |
(5) |
Beschikking 97/365/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De bijlage bij Beschikking 97/365/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 7 mei 2004.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 april 2004.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
BIJLAGE
In de bijlage bij Beschikking 97/365/EG wordt met inachtneming van de alfabetische volgorde volgens de ISO-landencode de volgende tekst ingevoegd.
„País: IslandiaLand: IslandLand: IslandΧώρα: IσλάνδιαCountry: IcelandPays: IslandePaese: IslandaLand: ijslandPaís: IslandiaMaa: IslantiLand: Island
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
22 |
Kaupfelag V –Hunvetninga |
Hvammstangi |
|
6 |
23 |
Sölufélag A –Hunvetninga |
Blonduos |
|
6 |
31 |
Nordlenska |
Husavik |
|
6 |
50 |
Kaupfelag Skagfirdinga |
Saudarkrokur |
|
6” |
(1) PB L 243 van 11.10.1995, blz. 17. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(2) PB L 154 van 12.6.1997, blz. 41. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(3) PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/5 |
Rectificatie van Beschikking 2004/381/EG van de Commissie van 26 april 2004 houdende wijziging van Beschikking 99/710/EG door opneming van inrichtingen in IJsland in de voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten de invoer van gehakt vlees en vleesbereidingen toestaan
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Beschikking 2004/381/EG wordt als volgt gelezen:
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 april 2004
houdende wijziging van Beschikking 99/710/EG door opneming van inrichtingen in IJsland in de voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten de invoer van gehakt vlees en vleesbereidingen toestaan
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1521)
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/381/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 95/408/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van voorschriften voor het opstellen, voor een overgangsperiode, van voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten bepaalde producten van dierlijke oorsprong, visserijproducten en levende tweekleppige weekdieren mogen invoeren (1), en met name op artikel 2, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 99/710/EG van de Commissie (2) zijn voorlopige lijsten vastgesteld van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten de invoer van gehakt vlees en vleesbereidingen toestaan. |
(2) |
IJsland heeft een lijst toegezonden van inrichtingen die gehakt vlees en vleesbereidingen produceren, en de bevoegde autoriteit heeft verklaard dat de inrichtingen aan de communautaire voorschriften voldoen. |
(3) |
Die inrichtingen moeten worden opgenomen in de bij Beschikking 99/710/EG vastgestelde lijst. |
(4) |
Aangezien nog geen controles ter plaatse zijn verricht, komt de invoer uit die inrichtingen niet in aanmerking voor toepassing van de verlaagde materiële controles uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (3). |
(5) |
Beschikking 99/710/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De bijlage bij Beschikking 99/710/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 7 mei 2004.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 april 2004.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
BIJLAGE
In de bijlage bij Beschikking 99/710/EG wordt met inachtneming van de alfabetische volgorde volgens de ISO-landencode de volgende tekst ingevoegd.
„País: IslandiaLand: IslandLand: IslandΧώρα: IσλάνδιαCountry: IcelandPays: IslandePaese: IslandaLand: IJslandPaís: IslandiaMaa: IslantiLand: Island
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
22 |
Kaupfelag V –Hunvetninga |
Hvammstangi |
|
MP |
7 |
50 |
Kaupfelag Skagfirdinga |
Saudarkrokur |
|
MP |
7” |
(1) PB L 243 van 11.10.1995, blz. 17. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
(2) PB L 281 van 4.11.1999, blz. 82. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(3) PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/7 |
Rectificatie van Besluit 2004/382/EG van de Commissie van 26 april 2004 tot vaststelling van invoerbesluiten van de Gemeenschap voor bepaalde chemische stoffen krachtens Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Besluit 2004/382/EG wordt als volgt gelezen:
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 26 april 2004
tot vaststelling van invoerbesluiten van de Gemeenschap voor bepaalde chemische stoffen krachtens Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/382/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (1), en met name op artikel 12, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 304/2003 moet de Commissie voor elke aan de PIC-procedure (procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming) onderworpen chemische stof namens de Gemeenschap besluiten of de invoer daarvan in de Gemeenschap al dan niet wordt toegestaan. |
(2) |
Het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) zijn aangewezen voor de verzorging van het secretariaat voor het functioneren van de tijdelijke PIC-procedure die is vastgesteld in de slotverklaring van de conferentie van gevolmachtigden over het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming (PIC) voor bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, dat op 11 september 1998 is ondertekend en door de Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 2003/106/EG van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (2), met name in de resolutie inzake interim-overeenkomsten die in de slotverklaring is vastgesteld. |
(3) |
De Commissie, die optreedt als gemeenschappelijke aangewezen instantie, dient de besluiten over chemische stoffen namens de Gemeenschap en haar lidstaten toe te zenden aan het secretariaat van de tijdelijke PIC-procedure. |
(4) |
Het interim-secretariaat heeft de deelnemers aan de PIC-procedure verzocht het speciale formulier voor het antwoord van het land van invoer te gebruiken wanneer zij hun invoerbesluiten melden. |
(5) |
De chemische stoffen actinoliet, amosiet, anthofylliet en tremoliet, die alle amfibole vormen van asbestvezels zijn, zijn ook in de tijdelijke PIC-procedure opgenomen en de Commissie heeft van het interim-secretariaat informatie ontvangen in de vorm van een ontwerp-leidraad voor een besluit (dat ook betrekking heeft op crocidoliet-asbest, dat al in de tijdelijke PIC-procedure was opgenomen en waarvoor een definitief invoerbesluit van de Gemeenschap is vastgesteld dat is gerapporteerd in PIC-circulaire IV waarin de situatie op 31 december 1994 wordt vermeld). Al deze chemische stoffen zijn geleidelijk op communautair niveau verboden of aan strenge beperkingen onderworpen via een reeks wettelijke maatregelen, met als meest recente Richtlijn 1999/77/EG van de Commissie van 26 juli 1999 (3) tot zesde aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (asbest) (4). Derhalve dient er voor actinoliet, amosiet, anthofylliet en tremoliet een definitief invoerbesluit te worden genomen en dient er voor crocidoliet een herzien en bijgewerkt definitief besluit te worden genomen. |
(6) |
De chemische stof DNOC is in de tijdelijke PIC-procedure opgenomen als pesticide waarvoor de Commissie van het interim-secretariaat informatie heeft ontvangen in de vorm van een ontwerp-leidraad voor een besluit. DNOC valt binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (6). Krachtens Beschikking 1999/164/EG van de Commissie van 17 februari 1999 betreffende het niet opnemen van DNOC als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot intrekking van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (7) is DNOC uitgesloten van bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en moesten de vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten met ingang van 16 augustus 1999 worden ingetrokken. Derhalve dient er een definitief invoerbesluit te worden genomen. |
(7) |
Bepaalde pesticideformuleringen, in de vorm van stuifpoeder-formuleringen die een combinatie bevatten van 7 % of meer benomyl, 10 % of meer carbofuran en 15 % of meer thiram, zijn ook in de tijdelijke PIC-procedure opgenomen. De Commissie heeft van het interim-secretariaat informatie ontvangen in de vorm van een ontwerp-leidraad voor een besluit. De chemische stoffen benomyl, carbofuran en thiram vallen binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 91/414/EEG. Bij Beschikking 2002/928/EG van de Commissie van 26 november 2002 betreffende de niet-opneming van benomyl in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (8) is benomyl uitgesloten van bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG en moesten de vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten met ingang van 25 mei 2003 worden ingetrokken. Voor carbofuran wordt momenteel een beoordeling in het kader van Richtlijn 91/414/EEG uitgevoerd. Deze richtlijn voorziet in een overgangsperiode gedurende welke de lidstaten in afwachting van een besluit van de Gemeenschap nationale beslissingen mogen nemen over stoffen en producten die binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Bij Richtlijn 2003/81/EG van de Commissie van 5 september 2003 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde molinaat, thiram en ziram op te nemen als werkzame stof (9) is thiram in bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG opgenomen en mag het met inachtneming van bepaalde voorwaarden in gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Thiram is ook aangemeld krachtens Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (10), die voorziet in een overgangsperiode gedurende welke de lidstaten in afwachting van een besluit van de Gemeenschap een beslissing mogen nemen over stoffen en producten die binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Er dient derhalve een voorlopig invoerbesluit te worden genomen voor stuifpoeder-formuleringen die een combinatie van benomyl, carbofuran en thiram in of boven de vermelde concentraties bevatten. |
(8) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 29 van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (11), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie (12), |
BESLUIT:
Artikel 1
Het definitieve besluit over de invoer van de chemische stoffen actinoliet, amosiet, anthofylliet, crocidoliet en tremoliet, zoals vermeld in het formulier voor het antwoord van het land van invoer dat is opgenomen in bijlage I, wordt vastgesteld.
Artikel 2
Het definitieve besluit over de invoer van de chemische stof DNOC, zoals vermeld in het formulier voor het antwoord van het land van invoer dat is opgenomen in bijlage II, wordt vastgesteld.
Artikel 3
Het voorlopige besluit over de invoer van stuifpoeder-pesticideformuleringen die een combinatie bevatten van 7 % of meer benomyl, 10 % of meer carbofuran en 15 % of meer thiram, zoals vermeld in het formulier voor het antwoord van het land van invoer dat is opgenomen in bijlage III, wordt tevens vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 26 april 2004.
Voor de Commissie
Margot WALLSTRÖM
Lid van de Commissie
BIJLAGE I
Definitief invoerbesluit voor de chemische stoffen actinoliet, amosiet, anthofylliet en tremoliet, alsmede een bijgewerkt definitief invoerbesluit voor crocidoliet ter vervanging van een eerder invoerbesluit van 1994
BIJLAGE II
Definitief invoerbesluit voor de chemische stof DNOC
BIJLAGE III
Voorlopig invoerbesluit voor stuifpoeder-pesticideformuleringen die een combinatie bevatten van 7 % of meer benomyl, 10 % of meer carbofuran en 15 % of meer thiram
(1) PB L 63 van 6.3.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 775/2004 van de Commissie (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 27).
(2) PB L 63 van 6.3.2003, blz. 27.
(3) PB L 207 van 6.8.1999, blz. 18.
(4) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 24.
(5) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
(6) PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1.
(7) PB L 54 van 2.3.1999, blz. 21.
(8) PB L 322 van 27.11.2002, blz. 53.
(9) PB L 224 van 6.9.2003, blz. 29.
(10) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(11) PB L 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(12) PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1.
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/24 |
Rectificatie van Aanbeveling 2004/383/EG van de Commissie van 27 april 2004 betreffende het gebruik van financiële derivaten door instellingen voor collectieve belegging in effechten (icbe's)
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Aanbeveling 2004/383/EG wordt als volgt gelezen:
AANBEVELING VAN DE COMMISSIE
van 27 april 2004
betreffende het gebruik van financiële derivaten door instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1541/1)
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/383/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Met de bij Richtlijn 2001/108/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) in Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (2) aangebrachte wijzigingen werd onder meer beoogd het gamma uit te breiden van de financiële instrumenten waarin icbe's mogen beleggen en deze tevens in staat te stellen moderne beleggingstechnieken toe te passen. Het is icbe's voortaan niet alleen toegestaan ook in geldmarktinstrumenten, bankdeposito's, rechten van deelneming in icbe's en andere instellingen voor collectieve belegging te beleggen, maar ook om, als onderdeel van hun algemene beleggingsbeleid en niet uitsluitend voor risicodekkingsdoeleinden, van financiële derivaten gebruik te maken. |
(2) |
Een andere doelstelling die met bovenbedoelde wijzigingen werd nagestreefd, was de beleggers afdoende bescherming te bieden. Richtlijn 85/611/EEG, zoals gewijzigd, voorziet dan ook in een uitgebreide regeling ter beperking van de risico's. Om te garanderen dat de risico's verbonden aan de nieuwe categorieën financiële instrumenten, en met name aan derivaten, op degelijke en accurate wijze worden bewaakt, gemeten en beheerd, dienen beheer- of beleggingsmaatschappijen gedegen risicometingsprocedures te volgen onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten. Deze procedures moeten hen met name in staat stellen te allen tijde het werkelijke risico van de posities en het aandeel daarvan in het totale risicoprofiel van de portefeuille te bewaken, te meten en te beheren. Beheer- of beleggingsmaatschappijen dienen tevens procedures te volgen voor de accurate en onafhankelijke evaluatie van de waarde van onderhandse of OTC-derivaten. Gezien deze in Richtlijn 85/611/EEG gestelde eisen is het noodzakelijk dat de lidstaten zorgen voor een passend kader om de door icbe's gelopen risico's te meten en te beheersen. Om de totstandbrenging van een dergelijk kader te vergemakkelijken en tot een geharmoniseerde benadering terzake te komen, is het wenselijk een aantal gemeenschappelijke basisbeginselen voor risicometing aan te bevelen. |
(3) |
Binnen het icbe-contactcomité werd overeenstemming bereikt over het feit dat het nuttig zou zijn basisbeginselen te formuleren waarmee door de lidstaten rekening dient te worden gehouden. Deze beginselen moeten de lidstaten helpen beleggers overal in de Gemeenschap een gelijkwaardige en doeltreffende bescherming te bieden en gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen voor beheerders en producten van icbe's die aan uiteenlopende nationale reglementeringen onderworpen zijn. |
(4) |
Gelet op de in artikel 21, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 85/611/EEG gestelde begrenzing voor het totale derivatenrisico en het in artikel 36, lid 2, van deze richtlijn vastgestelde maximumpercentage voor leningstransacties, dient duidelijkheid te worden verschaft over het maximale totale risico dat een icbe mag lopen. |
(5) |
Het door een icbe gelopen totale risico dient te worden beoordeeld op basis van zowel het door de icbe gelopen wanbetalingsrisico als het hefboomeffect als gevolg van het gebruik van financiële derivaten. Er dient derhalve op te worden toegezien dat het door een icbe gelopen marktrisico op adequate wijze wordt gemeten. Het is bijgevolg noodzakelijk mogelijke methoden voor de meting van het marktrisico aan te bevelen door te verduidelijken onder welke voorwaarden de volgende methoden mogen worden toegepast: de benadering op basis van de aangegane verplichtingen (commitment approach), de VaR-benadering (Value-at-Risk – risicowaarde) en stresstests. |
(6) |
Om dezelfde redenen is het aangewezen een aantal aanbevelingen te doen met betrekking tot de te volgen methode voor de inschatting van het hefboomeffect van het gebruik van financiële derivaten op een icbe-portefeuille. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 21, lid 3, tweede alinea, van Richtlijn 85/611/EEG moet voor de berekening van het door een icbe gelopen risico niet alleen de dagwaarde van de onderliggende activa in aanmerking worden genomen, maar ook het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd. In artikel 22, lid 1, tweede alinea, van genoemde richtlijn zijn specifieke voorschriften vastgesteld voor het aan OTC-derivaten verbonden tegenpartijrisico. In het licht van deze voorschriften is het wenselijk meer duidelijkheid te scheppen over de methode die voor de berekening van het aan financiële derivaten verbonden tegenpartijrisico moet worden gevolgd en over het verband tussen deze methode en de methoden en criteria die zijn vastgelegd in Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (3). |
(8) |
In artikel 21, lid 3, derde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG is bepaald dat met het risico met betrekking tot de onderliggende activa van het financiële derivaat rekening moet worden gehouden bij de berekening van de in artikel 22 van deze richtlijn gestelde begrenzingen voor de concentratie van beleggingen in effecten van eenzelfde uitgevende instelling. Overeenkomstig deze zelfde bepaling mogen de lidstaten toestaan dat, ingeval een icbe in op een index gebaseerde derivaten belegt, die beleggingen niet voor de toepassing van de in artikel 22 gestelde begrenzingen voor de concentratie van beleggingen in effecten van eenzelfde uitgevende instelling behoeven te worden samengeteld. Het is bijgevolg aangewezen maatstaven aan te bevelen voor de toepassing van de begrenzingen voor de concentratie van beleggingen in financiële derivaten van eenzelfde uitgevende instelling. |
(9) |
Verkopen vanuit een ongedekte positie zijn alle transacties waarbij een icbe geconfronteerd wordt met het risico dat zij effecten moet kopen tegen een hogere prijs dan die waartegen de effecten zullen worden geleverd en daardoor met een verlies te maken krijgt, en met het risico dat zij niet in staat blijkt op de vervaldatum van de transactie bij de afwikkeling het onderliggende financiële instrument te leveren. Met deze risico's moet steeds rekening worden gehouden bij transacties in het kader waarvan een icbe zich verplicht ziet effecten op de markt te kopen om aan haar verplichtingen te voldoen. In die gevallen loopt de icbe het risico alle of een deel van de verbintenissen die zij in het kader van een derivatentransactie is aangegaan, niet te kunnen nakomen. Daarom voorziet artikel 42 van Richtlijn 85/611/EEG in een algemeen verbod op verkopen vanuit een ongedekte positie om zware verliezen voor icbe's te vermijden. Bij een derivatentransactie met het financiële profiel van een verkoop vanuit een ongedekte positie zijn de risico's die gewoonlijk aan dergelijke verkopen verbonden zijn, evenwel niet altijd van dezelfde orde van grootte. Het is bijgevolg aangewezen het begrip verkopen vanuit een ongedekte positie te verduidelijken wanneer het financiële derivaten betreft, en criteria voor de dekking van een derivatentransactie aan te bevelen om de toepassing van artikel 42 te vergemakkelijken. |
(10) |
Deze aanbeveling is een eerste stap in de richting van een uniforme visie op methoden voor risicometing bij icbe's. Aangezien er op het gebied van deze methoden evenwel voortdurend vorderingen worden gemaakt, kunnen er verdere stappen nodig blijken om rekening te houden met latere ontwikkelingen, zoals het Bazelse kapitaalakkoord (Bazel II) en de toekomstige daarmee overeenstemmende Gemeenschapsrichtlijn betreffende de kapitaaltoereikendheid van banken en beleggingsondernemingen. |
(11) |
Deze aanbeveling bevat een aantal basiselementen die door de lidstaten in aanmerking dienen te worden genomen bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 85/611/EEG, zoals gewijzigd. Er zij op gewezen dat met deze aanbeveling niet wordt beoogd gedetailleerde richtsnoeren te verstrekken voor het gebruik van financiële derivaten door icbe's, maar veeleer een aantal beginselen uiteen te zetten die als fundamenteel mogen worden beschouwd om te komen tot een gemeenschappelijke benadering van risicometing bij icbe's, |
BEVEELT AAN:
In het kader van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 85/611/EEG is het aangewezen dat de lidstaten het volgende toepassen:
1. Risicometingssystemen die op het risicoprofiel van de icbe's zijn toegesneden
Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG wordt de lidstaten aanbevolen erop toe te zien dat beheer- of beleggingsmaatschappijen risicometingssystemen hanteren die toegesneden zijn op het risicoprofiel van de icbe's om te garanderen dat deze maatschappijen alle aan de icbe's verbonden risico's van betekenis op adequate wijze meten onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten.
2. Een geharmoniseerde interpretatie van de begrenzingen van de risico's die icbe's mogen lopen
2.1. Begrenzing van het totale derivatenrisico en het totale risico die door een icbe mogen worden gelopen
De lidstaten wordt aanbevolen erop toe te zien dat het door een icbe gelopen totale derivatenrisico niet meer bedraagt dan 100 % van haar NAV (net asset value – intrinsieke waarde) en dat het door een icbe gelopen totale risico nooit meer bedraagt dan 200 % van haar NAV.
2.2. Beperking van de mogelijkheid tijdelijke leningen aan te gaan
De lidstaten wordt aanbevolen erop toe te zien dat het door een icbe gelopen totale risico met niet meer dan 10 % wordt verhoogd door het aangaan van tijdelijke leningen, zodat dit totale risico nooit meer bedraagt dan 210 % van haar NAV.
2.3. Gezamenlijke toepassing van de punten 3 en 4
Voor de toepassing van de begrenzing van het totale derivatenrisico tot 100 % wordt de lidstaten aanbevolen erop toe te zien dat de punten 3 en 4 gelijktijdig in acht worden genomen.
3. Op passende wijze gekalibreerde maatstaven voor de meting van het marktrisico
3.1. Aanpassing van de methoden voor risicometing aan het risicoprofiel van een icbe
In overeenstemming met het in punt 1 vermelde en in artikel 21, lid 1, van Richtlijn 85/611/EEG neergelegde algemene beginsel wordt de lidstaten aanbevolen een gedifferentieerde methodologische benadering toe te staan al naargelang het gaat om een „niet-geavanceerde icbe” (die over het algemeen niet zoveel en minder complexe derivatenposities inneemt door gebruik te maken van bijvoorbeeld een aantal gewone opties) of een „geavanceerde icbe”. Om het onderscheid tussen beide categorieën icbe's te kunnen maken en een precieze definitie ervan te geven, zijn verdere werkzaamheden overeenkomstig de in punt 3.4 verstrekte richtsnoeren vereist. In afwachting van het resultaat van deze werkzaamheden dienen de lidstaten te streven naar een meer gekalibreerde benadering voor de meting van het marktrisico overeenkomstig de punten 3.2 en 3.3.
3.2. Niet-geavanceerde icbe's
3.2.1. Toepassing van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen
De lidstaten wordt aanbevolen te verlangen dat hun bevoegde autoriteiten er met betrekking tot niet-geavanceerde icbe's op toezien dat het marktrisico op een naar hun oordeel adequate wijze is ingeschat door gebruik te maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, waarbij de derivatenposities van een icbe worden omgezet in de gelijkwaardige positie in de onderliggende activa van deze derivaten. Voor de toepassing van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen dienen de nationale bevoegde autoriteiten tevens rekening te houden met criteria zoals het door icbe's gelopen totale derivatenrisico, de aard, het doel en het aantal van de door de icbe's aangegane contracten, de frequentie waarmee de icbe's dergelijke contracten sluiten, en de gehanteerde beheertechnieken.
3.2.2. Technische preciseringen
Bij opties wordt de lidstaten aanbevolen de toepassing van de deltabenadering toe te staan. Deze benadering is gebaseerd op de gevoeligheid van de optieprijs voor marginale veranderingen in de koers van de onderliggende financiële instrumenten. De omzetting van posities in forwards, futures en swaps dient afhankelijk te worden gesteld van de precieze aard van de onderliggende contracten. Ingeval het eenvoudige contracten betreft, is de relevante waarde gewoonlijk de actuele marktwaarde van de contracten.
3.2.3. Verzoek om aanvullende waarborgen te onderzoeken
De lidstaten wordt verzocht na te gaan of in het kader van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen behoefte bestaat aan aanvullende waarborgen, zoals een passende beperking van het totale derivatenrisico tot minder dan 100 % van de NAV van niet-geavanceerde icbe's.
3.3. Geavanceerde icbe's
3.3.1. Standaardgebruik van de VaR-benadering (Value-at-Risk — risicowaarde) in combinatie met stresstests
In het geval van „geavanceerde icbe's” wordt de lidstaten aanbevolen van de beheer- of beleggingsmaatschappijen te verlangen dat zij regelmatig de VaR-benadering toepassen. In het kader van deze benadering wordt het maximale potentiële verlies geraamd dat binnen een bepaalde tijdshorizon en met een bepaalde zekerheidsgraad op een icbe-portefeuille kan worden geleden. De lidstaten wordt tevens aanbevolen van beheer- of beleggingsmaatschappijen te verlangen dat zij ook stresstests uitvoeren om met eventuele abnormale marktbewegingen verband houdende risico's te beheren. Stresstests meten hoe extreme financiële of economische gebeurtenissen de waarde van de portefeuille op een specifiek tijdstip beïnvloeden.
3.3.2. Verzoek om gemeenschappelijke referentiemaatstaven te ontwikkelen als volgende stap
Voor de toepassing van VaR-benaderingen wordt de lidstaten aanbevolen te verlangen dat passende maatstaven worden gehanteerd in overeenstemming met punt 3.1. In dit verband dienen de lidstaten als mogelijke referentiemaatstaven de volgende parameters te overwegen: een vertrouwensinterval van 99 %, een aanhoudingsperiode van één maand en „recente” volatiliteiten, dat wil zeggen die dateren van niet meer dan een jaar geleden te rekenen vanaf de berekeningsdatum, onverminderd verdere toetsing door de bevoegde autoriteiten. Zodra gemeenschappelijke maatstaven zijn ontwikkeld in het kader van verdere werkzaamheden van de lidstaten in overeenstemming met punt 3.4, zouden de lidstaten beheer- of beleggingsmaatschappijen alleen per geval mogen toestaan van deze maatstaven af te wijken nadat de bevoegde autoriteiten een passend onderzoek in de zin van punt 3.3.3 hebben verricht.
3.3.3. Interne modellen voor risicometing
De lidstaten wordt aanbevolen alleen de door een beheer- of beleggingsmaatschappij voorgestelde interne modellen voor risicometing te aanvaarden die passende waarborgen bieden, met inbegrip van die welke in deze aanbeveling worden beschreven. De betrokken modellen dienen door de nationale bevoegde autoriteiten aan een passend onderzoek te worden onderworpen. De lidstaten wordt tevens aanbevolen een lijst van door de nationale bevoegde autoriteiten aanvaarde modellen bekend te maken en deze modellen op passende wijze voor het publiek beschikbaar te stellen.
3.4. Aanbeveling voor het verrichten van verdere werkzaamheden
Aangezien deze methoden voor het meten van risico's verder dienen te worden uitgewerkt, wordt de lidstaten aanbevolen hun bevoegde autoriteiten ertoe aan te sporen meer geavanceerde en verfijndere methoden voor risicometing te ontwikkelen en aldus tot een convergente communautaire benadering te komen. Deze werkzaamheden dienen in het bijzonder betrekking te hebben op de volgende aspecten:
a) |
de criteria om geavanceerde en niet-geavanceerde icbe's van elkaar te onderscheiden; |
b) |
de omzetting van financiële derivaten in gelijkwaardige onderliggende activa en de verrekening van de onderliggende posities van de financiële derivaten in geval van de toepassing van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen; |
c) |
optimale werkwijzen op het gebied van de VaR en stresstests; |
d) |
de normen waaraan interne modellen moeten voldoen opdat deze door icbe's mogen worden gebruikt. |
4. Op passende wijze gekalibreerde maatstaven voor de evaluatie van het hefboomeffect
4.1. Toepassing van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen
Indien de in punt 4.2 vermelde geavanceerde methoden ontbreken, wordt de lidstaten aanbevolen te verlangen dat voor de evaluatie van het hefboomeffect van een icbe gebruik wordt gemaakt van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen in combinatie met de VaR-benaderingen en de stresstests die in punt 3.3 worden verlangd voor de meting van het door geavanceerde icbe's gelopen marktrisico.
Tevens wordt de lidstaten aanbevolen toe te staan dat beheer- of beleggingsmaatschappijen die overeenkomstig 3.2 van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen gebruikmaken, deze benadering ook toepassen voor de evaluatie van het hefboomeffect.
4.2. Verzoek om het hanteren van verder geavanceerde methoden toe te staan
In het geval van de in punt 3.3 bedoelde geavanceerde icbe's en op voorwaarde dat de toezichthoudende autoriteiten er ten volle van overtuigd zijn dat een beheer- of beleggingsmaatschappij reeds een adequate methode voor de evaluatie van het hefboomeffect heeft ontwikkeld en getoetst waarbij gebruik wordt gemaakt van VaR-benaderingen en stresstests en dat deze methode door de beheer- of beleggingsmaatschappij naar behoren met bewijsstukken is ondersteund, dienen de lidstaten te overwegen deze methode ook te aanvaarden voor de evaluatie van het hefboomeffect. Daartoe wordt de lidstaten in het bijzonder aanbevolen benaderingen te overwegen die berusten op een referentiemaatstaf, zoals de VaR/stresstest-waarde van een passende referentieportefeuille die beantwoordt aan het beleggingsbeleid van de betrokken icbe, of de VaR/stresstest-waarde van een passende benchmark.
4.3. Aanbeveling voor het verrichten van verdere werkzaamheden
De lidstaten wordt aanbevolen ermee rekening te houden dat de methoden voor de evaluatie van het hefboomeffect van een icbe verdere verfijning behoeven, met name wat de maximale VaR/stresstest-waarde betreft die overeenstemt met een totaal risico van 200 % van de NAV van een icbe. Zij dienen hun bevoegde autoriteiten er daarom toe aan te sporen meer geavanceerde en verfijndere methoden voor de evaluatie van het hefboomeffect uit te werken met de bedoeling tot een convergente communautaire benadering te komen.
5. Toepassing van adequate maatstaven en aanvaarde technieken ter vermindering van het risico met het oog op de beperking van het tegenpartijrisico
5.1. Criteria voor de beperking van het aan OTC-derivaten verbonden tegenpartijrisico
De lidstaten wordt aanbevolen erop toe te zien dat alle derivatentransacties waarvan wordt aangenomen dat er geen tegenpartijrisico aan verbonden is, plaatsvinden op een effectenbeurs waarvan de clearinginstelling aan de volgende voorwaarden voldoet: zij wordt gedekt door een adequate uitvoeringsgarantie en zij wordt gekenmerkt door een dagelijkse waardering van de derivatenposities tegen marktwaarde en door het feit dat de hoogte van de marginverplichtingen ten minste eenmaal per dag wordt vastgesteld.
5.2. Aanbeveling om gebruik te maken van het maximale potentiële verlies
De lidstaten wordt aanbevolen te verlangen dat het aan een OTC-derivatentransactie verbonden risico per tegenpartij wordt gemeten op basis van het maximale potentiële verlies voor de icbe wanneer de tegenpartij in gebreke blijft, en niet op grond van de theoretische waarde van het OTC-contract.
5.3. Verzoek om in de eerste plaats gebruik te maken van de maatstaven die in Richtlijn 2000/12/EG zijn neergelegd
In overeenstemming met de vaste kwantitatieve prudentiële begrenzingen die reeds bij Richtlijn 2001/108/EG worden opgelegd, wordt de lidstaten aanbevolen te verlangen dat het aan OTC-derivaten verbonden tegenpartijrisico wordt ingeschat overeenkomstig de bij Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) vastgestelde waarderingsmethode op basis van de marktwaarde, in weerwil van het feit dat adequate prijsbepalingsmodellen nodig kunnen zijn wanneer de marktprijs niet beschikbaar is. De lidstaten dienen tevens te verlangen dat de in Richtlijn 2000/12/EG vastgelegde benadering op basis van kredietequivalenten wordt toegepast, met inbegrip van een methode voor de berekening van opslagen (add-ons) om het potentiële toekomstige risico in aanmerking te nemen.
5.4. Inachtneming van zekerheden bij de inschatting van het door een icbe gelopen tegenpartijrisico
5.4.1. Algemene criteria
De lidstaten wordt aanbevolen toe te staan dat zekerheden in aanmerking worden genomen als beperkende factor van het door een icbe gelopen tegenpartijrisico, mits de zekerheden in overeenstemming met de prudentiële voorschriften van Richtlijn 2000/12/EG en rekening houdend met verdere ontwikkelingen:
a) |
dagelijks tegen marktwaarde worden gewaardeerd en de waarde van het risicobedrag overtreffen; |
b) |
alleen aan verwaarloosbare risico's zijn blootgesteld (bijvoorbeeld overheidsobligaties met de hoogste kredietrating of contanten) en liquide zijn; |
c) |
in handen zijn van een derde-bewaarnemer die geen banden heeft met de verstrekker of juridisch afgeschermd is van de gevolgen van het in gebreke blijven van een verbonden partij; |
d) |
op gelijk welk tijdstip volledig te gelde kunnen worden gemaakt door de icbe. |
5.4.2. Begrenzingen van de risicoconcentratie
In overeenstemming met het algemene beginsel van de risicospreiding wordt de lidstaten aanbevolen erop toe te zien dat het aan een bepaalde instelling, respectievelijk groep verbonden tegenpartijrisico, na inaanmerkingneming van de eventueel van deze instelling of groep ontvangen zekerheden, niet meer bedraagt dan de bij Richtlijn 85/611/EEG op zowel individueel niveau (artikel 22, lid 2) als groepsniveau (artikel 22, lid 5) gestelde begrenzing van 20 %.
5.5. Toelating van verrekening (netting)
De lidstaten wordt aanbevolen toe te staan dat icbe's hun OTC-derivatenposities jegens eenzelfde tegenpartij verrekenen, mits de verrekeningsprocedures voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2000/12/EG en gebaseerd zijn op juridisch bindende overeenkomsten.
6. Gebruik van adequate methoden bij de toepassing van de voor het emittentenrisico geldende begrenzingen
6.1. Aanpassing van de methoden voor risicometing aan de typologie van derivaten
Gezien het feit dat artikel 21, lid 3, vierde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG voorschrijft dat financiële derivaten in de overeenkomstige onderliggende posities moeten worden omgezet voor de inaanmerkingneming ervan in de in artikel 22 gestelde begrenzingen voor de concentratie van beleggingen in effecten van eenzelfde uitgevende instelling, wordt de lidstaten aanbevolen te verlangen dat daartoe methoden worden gevolgd die zijn toegesneden op de aard van het desbetreffende instrument. Zo kunnen de lidstaten toestaan dat voor opties van de deltabenadering gebruik wordt gemaakt. In gevallen waarin een dergelijke aanpak niet geschikt of technisch onmogelijk is als gevolg van de complexiteit van het desbetreffende financiële derivaat, kunnen de lidstaten toestaan dat een benadering wordt gevolgd waarbij het maximale potentiële verlies dat met betrekking tot dat derivaat kan worden geleden, als maximumdrempel wordt gehanteerd voor de inschatting van het solvabiliteitsrisico.
6.2. Op een index gebaseerde derivaten
De lidstaten wordt geadviseerd om bij de uitoefening van hun discretionaire bevoegdheden wanneer zij gebruik maken van de mogelijkheid waarin artikel 21, lid 3, derde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG voorziet, ermee rekening te houden of de onderliggende index van een financieel derivaat aan de eisen van artikel 22 bis van genoemde richtlijn voldoet. Voor de toepassing van artikel 21, lid 2, en artikel 21, lid 3, derde alinea, van Richtlijn 85/611/EEG wordt de lidstaten aanbevolen ervan uit te gaan dat over het algemeen moet worden voorkomen dat een beheer- of beleggingsmaatschappij gebruikmaakt van financiële derivaten die gebaseerd zijn op een index die zij zelf heeft samengesteld met de bedoeling de in artikel 22 gestelde begrenzingen voor de concentratie van beleggingen in effecten van eenzelfde uitgevende instelling te omzeilen. De lidstaten wordt eveneens aanbevolen ervan uit te gaan dat moet worden voorkomen dat een beheer- of beleggingsmaatschappij gebruikmaakt van financiële derivaten die gebaseerd zijn op indexen die niet voldoen aan de in artikel 22 bis van Richtlijn 85/611/EEG gestelde concentratiebegrenzingen.
6.3. Risicoconcentratiebegrenzingen
De lidstaten wordt aanbevolen te verlangen dat beheer- of beleggingsmaatschappijen voor de toepassing van de in artikel 22, lid 2, tweede alinea, en artikel 22, lid 5, van Richtlijn 85/611/EEG op 20 % van de NAV gestelde begrenzing het aan dezelfde instelling of groep verbonden tegenpartijrisico en emittentenrisico samentellen.
7. Toepassen van adequate dekkingsvoorschriften voor transacties in zowel beursgenoteerde als onderhandse financiële derivaten
7.1. Passende dekking wanneer de afwikkeling niet in contanten plaatsvindt
Wanneer het financiële derivaat, hetzij automatisch, hetzij naar keuze van de tegenpartij, in de materiële levering van het onderliggende financiële instrument op de vervaldatum of de uitoefeningsdatum voorziet en mits materiële levering de voor het desbetreffende instrument gebruikelijke praktijk is, wordt de lidstaten aanbevolen te verlangen dat icbe's dit onderliggende financiële instrument als dekkingsinstrument in hun beleggingsportefeuille opnemen.
7.2. Uitzonderlijke substitutie door een alternatief onderliggend dekkingsinstrument wanneer de afwikkeling niet in contanten plaatsvindt
In gevallen waarin de risico's verbonden aan een onderliggend financieel instrument van een derivaat op adequate wijze kunnen worden weergegeven door een ander onderliggend financieel instrument en het onderliggende financiële instrument zeer liquide is, dienen de lidstaten te overwegen icbe's uitzonderlijk toe te staan andere liquide activa als dekkingsinstrument aan te houden, op voorwaarde dat deze activa op gelijk welk tijdstip kunnen worden aangewend voor het verwerven van het te leveren onderliggende financiële instrument en dat het extra marktrisico dat aan een dergelijke transactie verbonden is, op adequate wijze wordt gemeten.
7.3. Substitutie door een alternatief onderliggend dekkingsinstrument wanneer de afwikkeling in contanten plaatsvindt
Wanneer het financiële derivaat automatisch of naar keuze van de icbe in contanten wordt afgewikkeld, dienen de lidstaten te overwegen toe te staan dat de icbe het desbetreffende onderliggende instrument niet als dekkingsinstrument aanhoudt. In dat geval wordt de lidstaten aanbevolen de volgende categorieën activa als aanvaardbare dekkingsinstrumenten aan te merken:
a) |
contanten; |
b) |
liquide schuldinstrumenten (bijvoorbeeld overheidsobligaties met de hoogste kredietrating) onder passende waarborgen (met name reducties (haircuts)); |
c) |
andere zeer liquide activa die door de bevoegde autoriteiten worden aanvaard, gezien hun correlatie met de onderliggende instrumenten van de financiëlederivaten, mits passende waarborgen worden geboden (bijvoorbeeld reducties waar zulks relevant is). |
Voor de toepassing van artikel 42 van Richtlijn 85/611/EEG dienen de lidstaten de volgende instrumenten als „liquide” aan te merken: instrumenten die in niet meer dan zeven werkdagen in contanten kunnen worden omgezet tegen een prijs die nauw aansluit bij de actuele waardering van het financiële instrument op zijn markt. De lidstaten wordt aanbevolen erop toe te zien dat het desbetreffende bedrag in contanten op de vervaldatum/uitoefeningsdatum van het financiële derivaat beschikbaar is voor de icbe.
7.4. Berekening van het dekkingsniveau
De lidstaten wordt aanbevolen te verlangen dat het dekkingsniveau wordt berekend volgens de benadering op basis van de aangegane verplichtingen.
7.5. Aard van het onderliggende financiële instrument
De lidstaten wordt aanbevolen te verlangen dat het onderliggende financiële instrument van financiële derivaten, ongeacht of deze in een afwikkeling in contanten of in de materiële levering voorzien, alsmede de ter dekking aangehouden financiële instrumenten beantwoorden aan de richtlijn en aan het individuele beleggingsbeleid van de icbe.
7.6. Aanbeveling voor het verrichten van verdere gezamenlijke werkzaamheden
Wat de dekking van transacties met behulp van financiële derivaten betreft, wordt de lidstaten aanbevolen hun bevoegde autoriteiten ertoe aan te sporen een gemeenschappelijke typologie van transacties met betrekking tot financiële derivaten op te stellen, welke het mogelijk moet maken het risicoprofiel van een verkoop vanuit een ongedekte positie te identificeren.
8. De lidstaten wordt verzocht de Commissie, voorzover mogelijk, uiterlijk op 30 september 2004 in kennis te stellen van alle maatregelen die zij naar aanleiding van deze aanbeveling hebben genomen en haar, voorzover mogelijk, uiterlijk op 28 februari 2005 de eerste resultaten van de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling mede te delen.
9. Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 april 2004.
Voor de Commissie
Frederik BOLKESTEIN
Lid van de Commissie
(1) PB L 41 van 13.2.2002, blz. 35.
(2) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3; richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG.
(3) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.
(4) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/30 |
Rectificatie van Aanbeveling 2004/384/EG van de Commissie van 27 april 2004 betreffende bepaalde gegevens die overeenkomstig schema C van bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden vermeld
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Aanbeveling 2004/384/EG wordt als volgt gelezen:
AANBEVELING VAN DE COMMISSIE
van 27 april 2004
betreffende bepaalde gegevens die overeenkomstig schema C van bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden vermeld
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1541/2)
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/384/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Teneinde de informatie voor beleggers te verbeteren, werden bij Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) bepalingen inzake het vereenvoudigd prospectus opgenomen in Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (2). Het vereenvoudigd prospectus is bedoeld om duidelijke informatie te geven over de voornaamste punten die de belegger moet weten voordat hij in een fonds belegt, en dient gemakkelijk te begrijpen te zijn door de gemiddelde kleine belegger. Tevens dient het de grensoverschrijdende verhandeling van rechten van deelneming in icbe's te vergemakkelijken en als enig verkoopinstrument te worden gebruikt in de hele Gemeenschap. In de desbetreffende bepalingen wordt benadrukt dat de lidstaten van ontvangst geen aanvullingen of wijzigingen mogen verlangen, afgezien van een vertaling. |
(2) |
Teneinde ervoor te zorgen dat dit sleutelelement in de bescherming van de belegger doeltreffend is, is het wenselijk enige toelichting te geven bij de inhoud en presentatie van bepaalde informatie die op grond van schema C van bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG in het vereenvoudigd prospectus moet worden opgenomen. Dit is essentieel om een gemeenschappelijke interpretatie van de inhoud van schema C te verzekeren. Een en ander dient zo goed en zo spoedig mogelijk te geschieden, rekening houdend met het recente omzettingsproces in de lidstaten en de noodzaak van een adequate tenuitvoerlegging. |
(3) |
Een verduidelijking van de definities met betrekking tot de vermeldingen bij de betreffende streepjes van schema C zou daarom niet volstaan om de noodzakelijke mate van harmonisatie te bewerkstelligen, omdat deze intrinsiek verbonden is met onder meer de keuze en de definitie van sommige kengetallen van de bedrijfsinformatie (te weten kosten en omloopsnelheid van de portefeuille). De bepaling van die kengetallen, die als onontbeerlijke informatie voor de belegger moeten worden beschouwd, valt niet onder de regelgevende bevoegdheden die bij artikel 53 bis van Richtlijn 85/611/EEG aan de Commissie zijn verleend. Aangezien ook de uitvoerende bevoegdheden die bij deze richtlijn aan de Commissie zijn verleend, noch de keuze noch de structuur van de kengetallen omvatten, is een aanbeveling momenteel het enige instrument waarover de Commissie beschikt om bij te dragen tot een gemeenschappelijke, alomvattende interpretatie van de desbetreffende vermeldingen in schema C. |
(4) |
De omschrijving van de beleggingsdoelstellingen van de icbe dient de beleggers te informeren over het doel dat de icbe met haar beleggingen wil nastreven. Daarom is het wenselijk dat het vereenvoudigd prospectus beknopte maar adequate informatie bevat over de resultaten die met de beleggingen worden beoogd, over eventuele garanties van derden die de beleggers beschermen tegen bijvoorbeeld een koersdaling, alsmede over een gegarandeerde minimumstijging van de waarde van hun belegging, en over index-tracking-doelstellingen. |
(5) |
Overeenkomstig de eisen die in artikel 24 bis, leden 1 en 2, van Richtlijn 85/611/EEG zijn gesteld, dient de in het vereenvoudigd prospectus opgenomen beschrijving van het beleggingsbeleid van een icbe de gemiddelde belegger inzicht te bieden in de manier waarop de icbe de beleggingsdoelstelling denkt te bereiken en diens aandacht te vestigen op de relevante kenmerken van de icbe. Daarom is het wenselijk dat in het vereenvoudigd prospectus in het kort wordt aangegeven wat de voornaamste categorieën in aanmerking komende beleggingsinstrumenten zijn, wat de strategie van de icbe is voor haar portefeuillebeheer (door in voorkomend geval de aandacht te vestigen op mogelijke risicoconcentraties), en wat de voornaamste kenmerken zijn van de obligaties waarin de icbe belegt. Voorts zou het vereenvoudigd prospectus informatie moeten bevatten over financiële derivaten, de wijze van beheer, en de strategie om de index-tracking-doelstelling te bereiken in het geval van indexfondsen. |
(6) |
In overeenstemming met de waarborgen die bij artikel 24 bis, leden 1 en 3, van Richtlijn 85/611/EEG worden geboden, dient de gemiddelde belegger in staat te worden gesteld zich een idee te vormen van het risicoprofiel van een icbe en naar behoren te worden geïnformeerd over de relevante risicokenmerken. Het is derhalve wenselijk dat in het vereenvoudigd prospectus een korte en bevattelijke beschrijving is opgenomen van alle risico's die van betekenis en relevant zijn voor de icbe. Ook is het raadzaam om de lidstaten aan te moedigen, wanneer zij dit relevant achten in het licht van de gebruikelijke openbaarmakingspraktijken en de bestaande normen voor beleggersbescherming, te verlangen dat deze informatie wordt aangevuld met een kwantitatieve risico-indicator die gebaseerd is op de volatiliteit van de icbe, met dien verstande dat er verder gewerkt dient te worden aan de convergentie van dergelijke risico-indicatoren. |
(7) |
Om te voorkomen dat beleggers misleidende informatie wordt verstrekt over de in het verleden behaalde resultaten en om de vergelijkbaarheid van icbe's voor beleggers in de Gemeenschap te bevorderen, dient te worden verduidelijkt hoe het in het verleden behaalde rendement moet worden weergegeven. |
(8) |
Om het vereenvoudigd prospectus duidelijk en beknopt te houden, zouden de inlichtingen over het belastingregime beperkt moeten worden tot het belastingregime dat in de lidstaat van herkomst op de icbe van toepassing is. Omwille van een behoorlijke informatieverstrekking aan de belegger is het evenwel dienstig een en ander vergezeld te laten gaan van een waarschuwing dat verdere belasting kan worden geheven, afhankelijk van de belastingregeling die van toepassing is op de persoonlijke of bijzondere situatie van de individuele belegger. |
(9) |
Teneinde een effectieve bescherming van de belegger te verzekeren en zijn vertrouwen in de sector beleggingsfondsen te versterken, is het wenselijk dat het vereenvoudigd prospectus volledige duidelijkheid biedt omtrent alle kosten die feitelijk door de beleggers worden gedragen met betrekking tot hun belegging. Hiertoe is het noodzakelijk een totale-kostenpercentage (TKP) openbaar te maken, dat fungeert als indicator voor de totale exploitatiekosten van het fonds. Er dient derhalve ook te worden verduidelijkt hoe het TKP dient te worden berekend. Aangezien de instap- en uitstapvergoedingen en andere kosten die rechtstreeks door de belegger worden betaald, niet in het TKP zijn opgenomen, is het wenselijk dat deze afzonderlijk worden aangegeven samen met alle andere kosten die niet in het TKP zijn opgenomen, zoals onder meer de transactiekosten wanneer deze door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst geacht worden beschikbaar te zijn. Hoe dan ook is het wenselijk om de volgens een gestandaardiseerde methode berekende omloopsnelheid van de portefeuille te vermelden als aanvullende indicator voor de omvang van de transactiekosten. |
(10) |
Gezien de thans gangbare verschillende marktpraktijken met betrekking tot regelingen voor het delen van vergoedingen en vergelijkbare afspraken, is het dienstig de beleggers hierover naar behoren te informeren. Teneinde een en ander transparanter te maken voor de beleggers, is het derhalve noodzakelijk om in het vereenvoudigd prospectus het bestaan van dergelijke regelingen of afspraken te vermelden. Het is ook raadzaam om beleggers te verwijzen naar het volledige prospectus voor gedetailleerde informatie over dit soort regelingen, zodat zij kunnen nagaan aan wie de kosten worden betaald en of eventuele belangenconflicten zoveel mogelijk in hun eigen belang zullen worden opgelost. |
(11) |
Er moet meer zicht worden gekregen op de behoefte van beleggers aan productinformatie en grensoverschrijdende vergelijkbaarheid, mede in het licht van consumentenonderzoeken op de nationale markten, teneinde de totstandkoming van een echte, beleggersvriendelijke, interne markt voor icbe's te bevorderen. De lidstaten dienen derhalve, voorzover mogelijk, de maatregelen die op dit gebied en in het bijzonder naar aanleiding van deze aanbeveling worden genomen, verder te evalueren en hierover verslag uit te brengen aan de Commissie. Deze kan te zijner tijd overwegen wettelijke maatregelen voor te stellen die voortbouwen op de ervaring en de conclusies van de lidstaten in verband met de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling, |
BEVEELT AAN:
1. Ten aanzien van de beleggingsgegevens, zoals bedoeld onder het tweede opschrift van schema C in bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG, wordt aanbevolen dat de lidstaten de volgende interpretaties hanteren.
1.1. Interpretatie van „korte omschrijving van het doel van de icbe”
Onder de bij het eerste streepje vermelde „korte omschrijving van het doel van de icbe” dienen de lidstaten de volgende informatie te verstaan:
a) |
een bondige en adequate beschrijving van de resultaten die met iedere belegging van de icbe worden beoogd; |
b) |
een duidelijke vermelding van de eventuele garanties die door derden worden geboden om de beleggers te beschermen, alsmede eventuele beperkingen op deze garanties; |
c) |
in voorkomend geval, een verklaring dat de icbe voornemens is een of meer indexen te volgen, en voldoende gegevens voor de beleggers om na te gaan om welke index(en) het gaat en in hoeverre er tracking wordt toegepast. |
1.2. Interpretatie van „het beleggingsbeleid van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij”
Onder het bij het tweede streepje vermelde „beleggingsbeleid van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij” dienen de lidstaten de volgende informatie te verstaan, voorzover deze van betekenis en relevant is:
a) |
de voornaamste categorieën financiële instrumenten die in aanmerking komen als belegging; |
b) |
of de icbe een bepaalde strategie heeft ten aanzien van bepaalde industriële, geografische of andere markten of specifieke activacategorieën, bijvoorbeeld beleggingen in de financiële instrumenten van opkomende landen; |
c) |
in voorkomend geval, een waarschuwing dat de samenstelling van de portefeuille weliswaar noodzakelijk is om te voldoen aan algemene, wettelijke en statutaire voorschriften en beperkingen, maar dat er een risicoconcentratie kan ontstaan in bepaalde kleinere activacategorieën of economische en geografische sectoren; |
d) |
indien de icbe in obligaties belegt, de vermelding of het bedrijfs- of overheidsobligaties betreft, de looptijd ervan en de ratingvereisten; |
e) |
indien de icbe financiële derivaten gebruikt, de vermelding of dit geschiedt uit hoofde van de doelstellingen van de icbe, dan wel alleen voor dekkingsdoeleinden; |
f) |
of de wijze van beheer van de icbe eventueel op een benchmark zal worden afgestemd; in het bijzonder of de icbe erop gericht is een index te volgen, met vermelding van de strategie die hiertoe zal worden gevolgd; |
g) |
of de wijze van beheer van de icbe gebaseerd is op een tactische activaspreiding met veelvuldige aanpassingen van de portefeuille. |
1.3. Samenvoeging van de informatie over de doelstellingen en het beleggingsbeleid van de icbe
De lidstaten van herkomst wordt aanbevolen toe te staan dat de in de punten 1.1 en 1.2 bedoelde informatie in het vereenvoudigd prospectus wordt samengevoegd in één enkele rubriek (met bijvoorbeeld informatie over het volgen van een index), mits dit op zodanige wijze geschiedt dat er geen verwarring kan ontstaan over de doelstellingen en het beleid van de icbe. De wijze waarop de informatie wordt geordend, kan worden aangepast aan de specifieke beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid van de icbe.
1.4. Interpretatie van „een korte beoordeling van het risicoprofiel van het fonds”
Onder de bij het tweede streepje vermelde „korte beoordeling van het risicoprofiel van het fonds” dienen de lidstaten de volgende informatie te verstaan:
1.4.1. Algemene structuur van de verstrekte informatie
a) |
de mededeling dat de waarde van de beleggingen zowel kan stijgen als kan dalen en dat de beleggers mogelijk minder terugkrijgen dan zij hebben ingelegd; |
b) |
de mededeling dat nadere bijzonderheden omtrent alle risico's die in het vereenvoudigd prospectus worden genoemd, te vinden zijn in het volledige prospectus; |
c) |
een tekstuele beschrijving van elk risico dat beleggers kunnen lopen met hun belegging, maar alleen wanneer dit risico van betekenis en relevant is in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. |
1.4.2. Toelichting bij de tekstuele beschrijving van de risico's
1.4.2.1. Specifieke risico's
In de in punt 1.4.1, onder c), bedoelde beschrijving dient een korte en bevattelijke uitleg te worden verschaft over ieder specifiek risico dat voortvloeit uit een gegeven beleggingsbeleid of -strategie of dat verband houdt met specifieke voor de icbe relevante markten of activa, zoals:
a) |
het risico dat de hele markt of een activacategorie daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa worden beïnvloed (marktrisico); |
b) |
het risico dat een uitgevende instelling of een tegenpartij in gebreke blijft (kredietrisico); |
c) |
alleen wanneer dit echt relevant is, het risico dat een afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht, omdat de betaling of levering van de effecten door een tegenpartij niet of niet op tijd of zoals verwacht plaatsvindt (afwikkelingsrisico); |
d) |
het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd (liquiditeitsrisico); |
e) |
het risico dat de waarde van een belegging beïnvloed wordt door wisselkoersschommelingen (wisselkoers- of valutarisico); |
f) |
alleen wanneer dit echt relevant is, het risico van verlies van in bewaring gegeven activa als gevolg van insolvabiliteit, nalatigheid of frauduleuze handelingen van de bewaarnemer of van een onderbewaarnemer (bewaarnemingsrisico); |
g) |
risico's die verband houden met een grote concentratie van de beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten. |
1.4.2.2. Horizontale risicofactoren
De in punt 1.4.1, onder c), bedoelde beschrijving dient ook, voorzover zulks van betekenis en relevant is, melding te maken van de volgende factoren die van invloed kunnen zijn op het product:
a) |
rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naargelang de keuzen van elk fonds, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden; |
b) |
risico's voor het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van intrekkingen van rechten van deelneming en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement; |
c) |
afhankelijkheid van de prestaties van de aanbieder/garantiegever, indien de belegging in het product een rechtstreekse belegging bij de aanbieder inhoudt in plaats van een belegging in activa die door de aanbieder worden aangehouden; |
d) |
aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van voortijdige afkoop) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders; |
e) |
inflatierisico; |
f) |
onzekerheid over de onveranderlijkheid van externe factoren zoals het belastingregime. |
1.4.2.3. Mogelijkheid tot ordening van de informatie volgens de belangrijkheid ervan
Om te voorkomen dat een misleidend beeld wordt gegeven van de gelopen risico's, wordt de lidstaten tevens aanbevolen te overwegen de verplichting in te voeren dat de informatie moet worden geordend volgens de belangrijkheid ervan, welke wordt bepaald op basis van de omvang en relevantie van de risico's, zodat het risicoprofiel van de individuele icbe beter tot uitdrukking komt.
1.4.3. Aanvullende bekendmaking van een synthetische risico-indicator
Indien de icbe ten minste één jaar eerder is opgericht, wordt de lidstaten van herkomst tevens verzocht de mogelijkheid te overwegen te verlangen dat de in punt 1.4.1, onder c), bedoelde beschrijving wordt aangevuld met een synthetische risico-indicator, die uit slechts één cijfer of één woord bestaat en gebaseerd is op de volatiliteit van de portefeuille van de icbe, in welk geval:
a) |
de volatiliteit van de portefeuille van de icbe dient te worden gebruikt als graadmeter voor de spreiding van het rendement van de icbe; |
b) |
het rendement van de icbe dient te worden berekend aan de hand van alle intrinsieke waarden (NAV's — net asset values) van de icbe die voor de desbetreffende periode zijn vastgesteld, bijvoorbeeld per dag wanneer dit de door de voor de icbe bevoegde autoriteiten van de icbe aanvaarde normale frequentie is voor de berekening van de NAV, waarbij de waarde van de activa van de icbe met diezelfde frequentie wordt bepaald. |
1.5. Interpretatie van „in het verleden door de unit trust/het beleggingsfonds/beleggingsmaatschappij behaald rendement (indien van toepassing)”
Onder het bij het derde streepje vermelde „in het verleden door de unit trust/het beleggingsfonds/beleggingsmaatschappij behaald rendement (indien van toepassing)” met „een waarschuwing dat dit geen indicator is voor het rendement in de toekomst” dienen de lidstaten de volgende informatie te verstaan:
1.5.1. Vermelding van het in het verleden behaalde rendement:
a) |
het in het verleden door de icbe behaalde rendement dient te worden weergegeven in de vorm van een staafdiagram waaruit het jaarlijkse rendement over de laatste tien achtereenvolgende volledige jaren kan worden afgelezen. Indien de icbe minder dan tien maar langer dan een jaar bestaat, wordt aanbevolen dat voor alle beschikbare jaren melding wordt gemaakt van het jaarlijkse rendement, na aftrek van belastingen en lasten; |
b) |
indien een icbe aan de hand van een benchmark wordt beheerd of indien de kostenstructuur ervan een van een benchmark afhankelijke prestatievergoeding omvat, dient de informatie over het in het verleden behaalde rendement van de icbe een vergelijking te omvatten met het in het verleden behaalde rendement van de benchmark die gehanteerd wordt voor het beheer van de icbe of voor de berekening van de prestatievergoeding. De lidstaten wordt aanbevolen te verlangen dat de vergelijking van het rendement dat in het verleden door de benchmark en door de icbe is behaald, in hetzelfde en/of een afzonderlijk staafdiagram wordt weergegeven. |
1.5.2. Vermelding van het cumulatieve (gemiddelde) rendement
Daarnaast wordt de lidstaten aanbevolen te overwegen om opgave van hetzij het cumulatieve rendement, hetzij het cumulatieve gemiddelde rendement van het fonds over welbepaalde perioden (zoals 3, 5 en 10 jaar) verplicht te stellen. Indien zij van een van deze mogelijkheden gebruikmaken, wordt hen aanbevolen tevens een vergelijking te verlangen met het cumulatief rendement of (in voorkomend geval) het cumulatieve gemiddelde rendement van een benchmark, indien overeenkomstig punt 1.5.1, onder b), een vergelijking met een benchmark is voorgeschreven.
1.5.3. Uitsluiting van instap- en uitstapvergoedingen mits deze op passende wijze worden vermeld
Rekening houdend met de bestaande wettelijke normen, wordt de lidstaten aanbevolen te overwegen om al dan niet te verlangen dat de instap- en uitstapvergoedingen verrekend worden in het rendement van het fonds. De lidstaten dienen evenwel te verlangen dat de uitsluiting van deze informatie naar behoren wordt vermeld. Voorts zouden de lidstaten hun bevoegde autoriteiten moeten aanmoedigen om de berekening van het rendement geleidelijk af te stemmen op normen die gebaseerd zijn op optimale praktijken.
1.5.4. Vermelding van een benchmark
De lidstaten wordt tevens verzocht de mogelijkheid te overwegen om alle icbe's waaraan in hun rechtsgebied vergunning is verleend, ertoe te verplichten een benchmark te vermelden, ongeacht of in de beleggingsdoelstelling van de icbe uitdrukkelijk naar een benchmark wordt verwezen.
2. Met betrekking tot de bedrijfsinformatie waarnaar onder het derde opschrift van schema C van bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG wordt verwezen, wordt aanbevolen dat de lidstaten de volgende interpretaties hanteren.
2.1. Interpretatie van „belastingregime”
Onder het bij het eerste streepje vermelde „belastingregime” dienen de lidstaten de volgende informatie te verstaan:
a) |
het belastingregime dat in de lidstaat van herkomst op de icbe van toepassing is; |
b) |
een verklaring dat het belastingregime voor door individuele beleggers ontvangen inkomsten of vermogenswinsten afhankelijk is van de belastingwetgeving die van toepassing is op de persoonlijke situatie van elke individuele belegger en/of op de plaats waar het kapitaal is belegd, en dat beleggers die duidelijkheid wensen over hun belastingsituatie, professioneel advies of, in voorkomend geval, inlichtingen bij plaatselijke instanties dienen in te winnen. |
2.2. Interpretatie van „toetredings- en uittredingsprovisies” en „eventuele andere uitgaven of kosten”
2.2.1. Algemene inhoud van de verstrekte informatie
Onder de bij het tweede en het derde streepje vermelde „toetredings- en uittredingsprovisies” en „eventuele andere uitgaven of kosten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen die welke ten laste komen van de deelnemer en die welke ten laste komen van het vermogen van de unit trust/het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij” dienen de lidstaten de volgende informatie te verstaan:
a) |
vermelding van een totale-kostenpercentage (TKP), dat wordt berekend op de wijze die in bijlage I is aangegeven, behalve voor pas opgerichte icbe's waarvoor nog geen TKP kan worden berekend; |
b) |
vermelding, op ex ante-basis, van de verwachte kostenstructuur, dat wil zeggen een opgave van alle bekende kosten, overeenkomstig de lijst in bijlage I, teneinde de beleggers voorzover mogelijk een redelijke schatting te geven van de te verwachten kosten; |
c) |
alle instap- en uitstapvergoedingen en andere kosten die rechtstreeks door de belegger worden betaald; |
d) |
opgave van alle andere kosten die niet in het TKP zijn verrekend, waaronder vermelding van de transactiekosten wanneer deze door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst geacht worden bekend te zijn; |
e) |
als aanvullende indicator voor de omvang van de transactiekosten, de omloopsnelheid van de portefeuille, berekend zoals aangegeven in bijlage II; |
f) |
vermelding van het bestaan van regelingen voor het delen van vergoedingen (fee-sharing agreements) en „soft commissions”. |
De in de eerste alinea, onder f), vermelde aanbeveling mag niet worden opgevat als een algemene erkenning dat dergelijke regelingen en vergoedingen in overeenstemming zijn met Richtlijn 85/611/EEG, en met name met artikel 5 septies, lid 1, onder b), of met nationale voorschriften. Rekening houdend met de huidige marktpraktijk wordt de lidstaten derhalve verzocht om de icbe's te verplichten na te gaan in hoeverre regelingen voor het delen van vergoedingen en vergelijkbare afspraken uitsluitend ten goede komen aan de icbe.
De lidstaten wordt aanbevolen erop toe te zien dat in het vereenvoudigd prospectus verwezen wordt naar het volledige prospectus voor nadere informatie over dergelijke regelingen, zodat beleggers kunnen nagaan aan wie kosten worden betaald en of eventuele belangenconflicten zoveel mogelijk in hun eigen belang zullen worden opgelost. De lidstaten wordt derhalve aanbevolen ervoor te zorgen dat de informatie in het vereenvoudigd prospectus beknopt blijft.
2.2.2. Toelichting bij de begrippen „regelingen voor het delen van vergoedingen” en „soft commissions”
2.2.2.1. Regelingen voor het delen van vergoedingen
De lidstaten wordt aanbevolen om een regeling als een „regeling voor het delen van vergoedingen” (fee-sharing agreement) aan te merken, wanneer deze inhoudt dat een partij die al dan niet rechtstreeks een vergoeding ontvangt uit het vermogen van een icbe, erin toestemt om deze vergoeding met een andere partij te delen, met als gevolg dat die andere partij via deze regeling kosten betaalt die gewoonlijk direct of indirect uit het vermogen van de icbe zouden worden betaald.
Voorts wordt de lidstaten aanbevolen te overwegen de volgende regelingen als „regeling voor het delen van vergoedingen” in de zin van bovenstaande alinea aan te merken:
a) |
regelingen voor het delen van vergoedingen voor transactiekosten tussen een icbe-beheermaatschappij en een makelaar, waarbij de makelaar erin toestemt de transactiekosten die door de icbe aan de makelaar zijn betaald voor de afhandeling van transacties voor de icbe, te delen met de beheermaatschappij; |
b) |
regelingen voor het delen van vergoedingen bij dakfondsen tussen een icbe-beheermaatschappij en een ander fonds (of diens beheermaatschappij) waarbij, indien die icbe in het betrokken fonds belegt, een deel van de vergoedingen die voor deze belegging aan de icbe in rekening worden gebracht (hetzij direct – instap-/uitstapvergoedingen – hetzij indirect – TKP), door het doelfonds (of diens beheermaatschappij) aan de icbe-beheermaatschappij zal worden betaald. |
2.2.2.2. „Soft commissions”
De lidstaten wordt aanbevolen om ieder economisch voordeel – met uitzondering van clearing- en uitvoeringsdiensten – dat een fondsbeheerder geniet in verband met de betaling door het fonds van vergoedingen voor transacties die op effecten uit zijn portefeuille betrekking hebben, als „soft commission” aan te merken. Deze „soft commissions” worden in de regel betaald door of via de makelaar die de transactie uitvoert.
2.2.3. Vermelding van het TKP en de omloopsnelheid van de portefeuille
De lidstaten wordt verzocht toe te staan dat zowel het TKP als de omloopsnelheid van de portefeuille ofwel in het vereenvoudigd prospectus zelf worden vermeld, ofwel in een bijlage worden opgenomen samen met informatie over het rendement dat in het verleden is behaald.
3. |
De lidstaten wordt verzocht de Commissie, voorzover mogelijk, vóór 30 september 2004 in kennis te stellen van de maatregelen die zij hebben genomen naar aanleiding van deze aanbeveling en haar, voorzover mogelijk, uiterlijk op 28 februari 2005 te laten weten wat de eerste resultaten zijn van de tenuitvoerlegging hiervan. |
4. |
Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten. |
Gedaan te Brussel, 27 april 2004.
Voor de Commissie
Frederik BOLKESTEIN
Lid van de Commissie
BIJLAGE I
Totale-kostenpercentage (TKP)
1. Definitie van het TKP
Het totale-kostenpercentage (TKP) van een icbe is gelijk aan de totale exploitatiekosten van de icbe als percentage van haar conform punt 3 berekende gemiddelde nettovermogen.
2. Opgenomen/niet-opgenomen kosten
2.1. |
De totale exploitatiekosten zijn alle uitgaven die in mindering komen van het vermogen van een icbe. Deze kosten worden gewoonlijk vermeld in de exploitatierekening van de icbe voor de desbetreffende boekingsperiode. Zij worden gewaardeerd "inclusief belastingen", hetgeen betekent dat van de brutowaarde van de uitgaven gebruik dient te worden gemaakt. |
2.2. |
Zij omvatten alle legitieme uitgaven van de icbe, ongeacht de berekeningsgrondslag ervan (bijvoorbeeld forfaitair, op basis van de activa, per transactie (3)), zoals:
|
2.3. |
De totale exploitatiekosten omvatten niet:
|
3. Berekeningsmethode en openbaarmaking
3.1. |
Het TKP wordt ten minste eenmaal per jaar ex post berekend, doorgaans met betrekking tot het boekjaar van de icbe. Voor specifieke doeleinden kan het TKP ook voor andere perioden worden bepaald. Het vereenvoudigd prospectus dient in elk geval een duidelijke verwijzing te bevatten naar een informatiebron (bijvoorbeeld de website van het fonds) waar de belegger de TKP-gegevens voor de voorafgaande jaren/perioden kan verkrijgen. |
3.2. |
Het gemiddelde nettovermogen dient te worden berekend aan de hand van gegevens die gebaseerd zijn op de netto-activa van de icbe bij elke berekening van de intrinsieke waarde (NAV — net asset value), bijvoorbeeld per dag wanneer dit de door de voor de icbe bevoegde autoriteiten goedgekeurde normale frequentie is voor de berekening van de NAV. Tevens dient rekening te worden gehouden met andere omstandigheden of gebeurtenissen die tot misleidende cijfers aanleiding kunnen geven. Er mag geen rekening worden gehouden met belastingverminderingen. De methode voor de berekening van het TKP moet door de accountants en/of de bevoegde autoriteiten van de icbe worden gevalideerd. |
4. Regelingen voor het delen van vergoedingen en „soft commissions”
Vaak stellen regelingen voor het delen van vergoedingen, die meestal betrekking hebben op kosten die niet in het TKP zijn opgenomen, de beheermaatschappij of een andere partij feitelijk in staat geheel of gedeeltelijk exploitatiekosten te dekken die normaal gesproken in het TKP moeten zijn opgenomen. Bij de berekening van het TKP dient daarom met deze kosten rekening te worden gehouden door de totale exploitatiekosten te vermeerderen met enigerlei vergoeding die de beheermaatschappij (of een andere partij) uit hoofde van dergelijke regelingen voor het delen van vergoedingen ontvangt.
Er behoeft geen rekening te worden gehouden met regelingen voor het delen van vergoedingen voor kosten die reeds in het TKP zijn opgenomen. Ook „soft commissions” mogen niet in het TKP worden opgenomen.
Aldus:
— |
dienen de vergoedingen die een beheermaatschappij ontvangt uit hoofde van een met een makelaar overeengekomen regeling voor het delen van vergoedingen voor transactiekosten en uit hoofde van met beheermaatschappijen van deze fondsen overeengekomen regelingen bij dakfondsen (indien deze vergoedingen niet reeds in aanmerking zijn genomen in het synthetische TKP of via andere kosten die reeds aan het fonds zijn aangerekend en daardoor direct in het TKP zijn opgenomen), steeds in het TKP in aanmerking te worden genomen; |
— |
mogen daarentegen de vergoedingen die een beheermaatschappij ontvangt uit hoofde van een met een fonds overeengekomen regeling voor het delen van vergoedingen niet in aanmerking worden genomen (behalve in het in het vorige streepje bedoelde geval van een dakfonds). |
5. Prestatievergoedingen
Prestatievergoedingen dienen in het TKP te worden opgenomen en dienen tevens afzonderlijk te worden vermeld als percentage van de gemiddelde NAV.
6. Icbe's die in icbe's of in niet-icbe's beleggen
Wanneer een icbe ten minste 10 % van haar NAV belegt in andere icbe's of in niet-icbe's die een TKP in de zin van deze bijlage bekendmaken, dient een met deze belegging overeenstemmend synthetisch TKP te worden bekendgemaakt.
Het synthetische TKP is gelijk aan:
— |
de totale exploitatiekosten van de icbe welke door haar TKP worden weergegeven en alle kosten waarmee de icbe als gevolg van deelnemingen in onderliggende fondsen wordt geconfronteerd (d.w.z. de kosten weergegeven door het TKP van de onderliggende fondsen, gewogen op basis van de relatieve omvang van de belegging van de icbe in deze fondsen), plus de instap- en uitstapvergoedingen van deze onderliggende fondsen gedeeld door |
— |
het gemiddelde nettovermogen van het fonds. |
Zoals in bovenstaande alinea is aangegeven, dienen de instap- en uitstapvergoedingen van de onderliggende fondsen in het TKP te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Richtlijn 85/611/EEG mogen geen instap- en uitstapvergoedingen in rekening worden gebracht wanneer de onderliggende fondsen tot dezelfde groep behoren.
Wanneer door een of meer onderliggende niet-icbe's geen TKP in de zin van deze bijlage wordt bekendgemaakt, dient de openbaarmaking van de kosten als volgt te worden aangepast:
— |
er moet worden meegedeeld dat het onmogelijk is een synthetisch TKP voor dat onderdeel van de belegging te berekenen; |
— |
in het vereenvoudigd prospectus moet het maximale percentage van de aan het (de) onderliggende fonds(en) aangerekende beheersvergoedingen worden bekendgemaakt; |
— |
er moet een synthetisch cijfer van de totale verwachte kosten worden vermeld, dat als volgt wordt verkregen:
|
6. Dakfondsen/Fondsen die tot verschillende categorieën behorende rechten van deelneming uitgeven
Bij dakfondsen dient voor elk onderliggend fonds het TKP te worden berekend. Indien er sprake is van fondsen die tot verschillende categorieën behorende rechten van deelneming uitgeven en waarvan het TKP verschilt al naargelang de betrokken categorie, dient voor elke categorie rechten van deelneming een afzonderlijk TKP te worden berekend en bekendgemaakt. Wanneer de vergoedingen en kosten van categorie tot categorie verschillen, dienen deze verschillende vergoedingen en kosten, in overeenstemming met het beginsel dat alle beleggers gelijk moeten worden behandeld, afzonderlijk in het vereenvoudigd prospectus te worden bekendgemaakt. In een aanvullende verklaring dient te worden aangegeven dat de objectieve criteria (bijvoorbeeld het inschrijvingsbedrag) waarop deze verschillen gebaseerd zijn, in het volledige prospectus zijn vermeld.
BIJLAGE II
Omloopsnelheid van de portefeuille
De omloopsnelheid van de portefeuille van een fonds of, in voorkomend geval, van een compartiment van een fonds dient op de volgende wijze te worden berekend:
|
Effectenaankopen = X |
|
Effectenverkopen = Y |
|
Totaal 1 = totaal van de effectentransacties = X + Y |
|
Uitgiften van/inschrijvingen op rechten van deelneming in het fonds = S |
|
Intrekkingen/inkopen van rechten van deelneming in het fonds = T |
|
Totaal 2 = totaal van de transacties in rechten van deelneming in het fonds = S + T |
|
Referentiegemiddelde van het totale nettovermogen = M |
|
|
Het referentiegemiddelde van het totale nettovermogen is gelijk aan het gemiddelde van de volgens dezelfde frequentie als in bijlage I, punt 3.1, berekende NAV's. De bekendgemaakte omloopsnelheid dient overeen te stemmen met de periode(n) waarvoor een TKP wordt bekendgemaakt. Het vereenvoudigd prospectus dient in elk geval een duidelijke verwijzing te bevatten naar een informatiebron (bijvoorbeeld de website van het fonds) waar de belegger de omloopsnelheden van de portefeuille voor de voorafgaande perioden kan verkrijgen.
(1) PB L 41 van 13.2.2001, blz. 20.
(2) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/108/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 41 van 13.2.2001, blz. 35).
(3) Deze niet-exhaustieve opsomming van berekeningsgrondslagen weerspiegelt de verscheidenheid van recente marktpraktijken in de lidstaten (d.w.z. aan het einde van 2003) en mag niet worden opgevat als een algemene erkenning dat een individuele regeling of vergoeding in overeenstemming is met Richtlijn 85/611/EEG, laatstelijk gewijzigd bij de Richtlijnen 2001/107/EG en 2001/108/EG, en met name met artikel 5 septies, lid 1, onder b), betreffende belangenconflicten, of met nationale voorschriften.
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/38 |
Rectificatie van Besluit 2004/385/EG van de Commissie van 27 april 2004 houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Hongarije gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Besluit 2004/385/EG wordt als volgt gelezen:
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 27 april 2004
houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Hongarije gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen
(2004/385/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89 (1), en met name op artikel 12, lid 2,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (2), en met name op artikel 4, leden 5 en 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het speciale pretoetredingsprogramma voor landbouw en plattelandsontwikkeling voor Hongarije (hierna „Sapard-programma” genoemd) is bij besluit van de Commissie van 18 oktober 2000 (3), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 februari 2004, goedgekeurd overeenkomstig artikel 4, leden 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1268/1999. |
(2) |
De regering van Hongarije en de Commissie, die optreedt namens de Europese Gemeenschap, hebben op 1 maart 2001 de meerjarenovereenkomst voor de financiering ondertekend waarin de technische, juridische en administratieve bepalingen voor de uitvoering van het Sapard-programma zijn opgenomen; deze meerjarenovereenkomst is laatstelijk gewijzigd bij de op 28 juli 2003 ondertekende jaarlijkse financieringsovereenkomst voor 2003, welke wijziging uiteindelijk op 22 december 2003 in werking is getreden. |
(3) |
Door de bevoegde autoriteit van Hongarije is het Bureau voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling (hierna het „BLPO” genoemd), een overheidsinstantie met rechtspersoonlijkheid ressorterend onder het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling, aangewezen voor de uitvoering van enkele van de bij het Sapard-programma vastgestelde maatregelen. Het ministerie van Financiën, Nationaal Fonds, is aangewezen voor de uitvoering van de financiële taken in het kader van de tenuitvoerlegging van het Sapard-programma. |
(4) |
De Commissie heeft overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 op grond van een voor elk geval afzonderlijke analyse van de nationale en sectorale capaciteit inzake beheer van programma's/projecten, van de financiële controleprocedures en van de structuren op het gebied van overheidsfinanciën Besluit 2002/927/EG van 26 november 2002 houdende overdracht van het beheer van de steun voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Hongarije gedurende de pretoetredingsperiode aan uitvoeringsorganen (4) goedgekeurd ten aanzien van bepaalde in het Sapard-programma vastgestelde maatregelen. |
(5) |
De Commissie heeft sindsdien een nadere analyse op grond van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 uitgevoerd ten aanzien van de in het Sapard-programma vastgestelde maatregel 1305 „Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling en de bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed” en maatregel 1306 „De ontwikkeling en diversificatie van de economische bedrijvigheid, gericht op het combineren van verscheidene activiteiten en het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen” (hierna „de maatregelen 1305 en 1306” genoemd). De Commissie is van mening dat Hongarije ook ten aanzien van die maatregelen voldoet aan het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 6 en de bijlage van Verordening (EG) nr. 2222/2000 van de Commissie van 7 juni 2000 houdende financiële uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (5) en aan de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1266/1999 vastgestelde minimumvoorwaarden. |
(6) |
Daarom is het dienstig af te zien van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 voorgeschreven voorafgaande goedkeuring en ten aanzien van de maatregelen 1305 en 1306 het beheer op de centrale grondslag over te dragen aan het BLPO en aan het ministerie van Financiën, Nationaal Fonds, in Hongarije. |
(7) |
Aangezien de door de Commissie voor de maatregelen 1305 en 1306 uitgevoerde verificaties gebaseerd zijn op een systeem dat nog niet daadwerkelijk wordt toegepast voor alle belangrijke elementen, is het echter dienstig de overdracht van het beheer van het Sapard-programma aan het BLPO en aan het Nationaal Fonds, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2222/2000, een voorlopig karakter te geven. |
(8) |
Het beheer over het Sapard-programma wordt pas definitief overgedragen nadat de Commissie zich er verder van vergewist heeft dat het systeem op bevredigende wijze functioneert, en nadat gevolg is gegeven aan eventuele aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de overdracht van het beheer van de steun aan het BLPO en aan het Nationaal Fonds. |
(9) |
Op 2 april 2004 hebben de Hongaarse autoriteiten overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deel B van de meerjarenovereenkomst voor de financiering regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven voorgesteld. De Commissie moet daarover een besluit nemen, |
BESLUIT:
Artikel 1
Er wordt afgezien van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1266/1999 voorgeschreven voorafgaande goedkeuring, door de Commissie, van de selectie van projecten en de sluiting van contracten voor de maatregelen 1305 en 1306 door Hongarije.
Artikel 2
Het beheer van het Sapard-programma wordt voorlopig overgedragen aan:
1. |
het Bureau voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling, ressorterend onder het ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling van Hongarije, adres: Alkotmány út 29, District V, Budapest, voor de uitvoering van de maatregelen 1305 en 1306 zoals omschreven in het programma voor landbouw en plattelandsontwikkeling dat is goedgekeurd bij besluit C(2000) 2738 def. van de Commissie van 18 oktober 2000, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 februari 2004; |
2. |
het Nationaal Fonds binnen het ministerie van Financiën van Hongarije, adres: József Nádor tér 2-4., District V, Budapest, voor de financiële functies die het in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen 1305 en 1306 voor Hongarije moet vervullen. |
Artikel 3
De uitgaven op grond van dit besluit komen slechts voor cofinanciering door de Gemeenschap in aanmerking indien de begunstigden deze hebben gedaan op of na de datum van vaststelling van dit besluit of, indien dat een latere datum is, op of na de datum van sluiting van het instrument waardoor zij voor het betrokken project een begunstigde worden, behalve in het geval van haalbaarheids- en bijbehorende studies, waarvoor die datum 18 oktober 2000 is; in alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betrokken uitgaven niet vóór de datum van vaststelling van dit besluit door het BLPO zijn betaald.
Artikel 4
Onverminderd besluiten tot toekenning van steun in het kader van het Sapard-programma aan individuele begunstigden, zijn de regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven die door Hongarije zijn voorgesteld bij brief van 2 april 2004, door de Commissie geregistreerd op 6 april 2004 onder nummer AGR A 11682, van toepassing.
Gedaan te Brussel, 27 april 2004.
Voor de Commissie
Franz FISCHLER
Lid van de Commissie
(1) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 68.
(2) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 696/2003 (PB L 99 van 17.4.2003, blz. 24).
(3) C(2000) 2738 def.
(4) PB L 322 van 27.11.2002, blz. 51.
(5) PB L 253 van 7.10.2000, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 188/2003 (PB L 27 van 1.2.2003, blz. 14).
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/40 |
Rectificatie van Beschikking 2004/386/EG van de Commissie van 28 april 2004 betreffende de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) voor het bemiddelingsproces van het OIE in 2004
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Besluit 2004/386/EG wordt als volgt gelezen:
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 april 2004
betreffende de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) voor het bemiddelingsproces van het OIE in 2004
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/386/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 20,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Beschikking 90/424/EEG moet de Gemeenschap acties op technisch en wetenschappelijk gebied ondernemen die voor de ontwikkeling van de communautaire wetgeving op veterinair gebied, alsmede voor de ontwikkeling van onderwijs en opleiding op veterinair gebied nodig zijn, of de lidstaten helpen bij het ondernemen van dergelijke acties. |
(2) |
Op verzoek van zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten van Amerika heeft het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) op 11 februari 2004 op zijn hoofdkantoor een bijeenkomst met vertegenwoordigers van beide partijen belegd. De besprekingen vinden plaats onder leiding van het OIE om een oplossing te vinden voor de problemen met de interpretatie en naleving van de huidige OIE-normen van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) van het OIE betreffende BSE. |
(3) |
Het resultaat van de besprekingen kan van nut zijn voor verdere voorstellen tot wijziging van de Gezondheidscode voor landdieren betreffende BSE en daarna worden meegenomen in de verdere ontwikkeling van de veterinaire wetgeving van de Gemeenschap. |
(4) |
Daarom moet de Gemeenschap de deelname van de Europese Unie aan het door de OIE geleide proces steunen. De kosten hiervan worden geraamd op 8 000 EUR per delegatie. |
(5) |
De benodigde financiële middelen voor de bijdrage van de Gemeenschap aan het bemiddelingsproces van het OIE in februari 2004 moeten dus worden vastgelegd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
BESLUIT:
Enig artikel
De deelname van de Europese Unie aan het bemiddelingsproces van het OIE, met een maximumfinanciering van 8 000 EUR uit begrotingsonderdeel 17 04 02 van de begroting van de Europese Unie voor 2004, wordt goedgekeurd.
Gedaan te Brussel, op 28 april 2004.
Voor de Commissie
David BYRNE
Lid van de Commissie
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).
7.6.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 199/41 |
Rectificatie van Aanbeveling 2004/394/EG van de Commissie van 29 april 2004 inzake de resultaten van de risicobeoordeling en de strategieën ter beperking van de risico's voor de stoffen: acetonitril, acrylamide, acrylonitril, acrylzuur, butadieen, waterstoffluoride, waterstofperoxide, methacrylzuur, methylmethacrylaat, tolueen, trichloorbenzeen
( Publicatieblad van de Europese Unie L 144 van 30 april 2004 )
Aanbeveling 2004/394/EG wordt als volgt gelezen:
AANBEVELING VAN DE COMMISSIE
van 29 april 2004
inzake de resultaten van de risicobeoordeling en de strategieën ter beperking van de risico's voor de stoffen: acetonitril, acrylamide, acrylonitril, acrylzuur, butadieen, waterstoffluoride, waterstofperoxide, methacrylzuur, methylmethacrylaat, tolueen, trichloorbenzeen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1446)
(Voor de EER relevante tekst)
(2004/394/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen (1), en met name op artikel 11, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In het kader van Verordening (EEG) nr. 793/93 zijn de volgende stoffen aangewezen als prioriteitsstoffen voor beoordeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1179/94 van de Commissie van 25 mei 1994 betreffende de eerste lijst van prioriteitsstoffen krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad (2), waarin ook voor die stoffen de volgende rapporterende lidstaten zijn aangewezen:
|
(2) |
In het kader van Verordening (EEG) nr. 793/93 zijn de volgende stoffen aangewezen als prioriteitsstoffen voor beoordeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2268/95 van de Commissie van 27 september 1995 betreffende de tweede lijst van prioriteitsstoffen krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad (3), waarin ook voor die stoffen de volgende rapporterende lidstaten zijn aangewezen:
|
(3) |
Deze rapporterende lidstaten hebben voor die stoffen de beoordeling van de risico's voor mens en milieu geheel afgerond en voorstellen gedaan voor een strategie ter beperking van de risico's overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie van 28 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen voor de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van bestaande stoffen krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad (4). |
(4) |
Het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu (WCTEM) is geraadpleegd over de door de rapporterende lidstaten uitgevoerde risicobeoordeling en heeft hierover een advies uitgebracht. |
(5) |
De resultaten van de risicobeoordeling zijn opgenomen in de bijlage. |
(6) |
Op basis van de door de rapporteurs aanbevolen maatregelen dienen de lidstaten en de betrokken sector waar nodig rekening te houden met de overeengekomen risicobeoordeling en de desbetreffende aanbeveling uit te voeren om ervoor te zorgen dat voor elk van de stoffen waarvoor een risicobeoordeling is uitgevoerd, de risico's voor de gezondheid van de mens en het milieu worden beheerst. De Commissie heeft tevens vermeld aan welke communautaire wetgeving prioriteit dient te worden gegeven. |
(7) |
De in deze aanbeveling vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 793/93 ingestelde comité, |
BEVEELT AAN:
1. |
Alle sectoren waarin de stoffen:
worden ingevoerd, geproduceerd, vervoerd, opgeslagen, in een preparaat of anderszins verwerkt, gebruikt, verwijderd of teruggewonnen, dienen voor elk van de vermelde stoffen rekening te houden met de resultaten van de risicobeoordeling die zijn samengevat in het hoofdstuk Risicobeoordeling van de delen 1 tot en met 11 van de bijlage. |
2. |
De strategieën voor risicobeperking die in het hoofdstuk Strategie ter beperking van de risico's van de delen 1 tot en met 11 van de bijlage van deze aanbeveling zijn beschreven, dienen te worden uitgevoerd. Wanneer het oordeel is dat er geen risico's te verwachten zijn, dient de informatie te worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de huidige maatregelen ter beperking van de risico's worden gehandhaafd. Deze aanbeveling is gericht tot alle sectoren waarin de volgende stoffen worden ingevoerd, geproduceerd, vervoerd, opgeslagen, in een preparaat of anderszins verwerkt, gebruikt, verwijderd of teruggewonnen, en tot de lidstaten. |
Gedaan te Brussel, 29 april 2004.
Voor de Commissie
Margot WALLSTRÖM
Lid van de Commissie
BIJLAGE
DEEL 1
CAS-nr. 75-05-8 Einecs-nr. 200-835-2
Structuurformule |
: |
CH3 – C ≡ N |
Einecs-naam |
: |
Cyanomethaan, ethaannitril, ethylnitril, methaancarbonitril, methylcyanide |
IUPAC-naam |
: |
Acetonitril |
Rapporteur |
: |
Spanje |
Indeling (5) |
: |
F: R11 Xn: R20/21/22 Xi: R36 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (6). De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap voornamelijk als tussenproduct voor de synthese van industriechemicaliën, geneesmiddelen en pesticiden en bij de vervaardiging van fotografische film wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn bijvoorbeeld het gebruik als oplosmiddel bij verschillende extractieprocessen en in onderzoek- en analyselaboratoriA. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling van de mens en het milieu aan de stof ontdekt, met name omdat de stof bij de verbranding van biomassa ontstaat en in uitlaatgassen van auto's aanwezig is, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is niet in deze risicobeoordeling opgenomen. Het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend, bevat echter wel informatie over deze risico's.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de blootstelling van de huid ten gevolge van het gebruik als oplosmiddel en als tussenproduct. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
de LUCHT
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent het aquatische en het terrestrische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van de stof in de geneesmiddelenindustrie. |
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op afvalwaterzuiveringsinstallaties door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van de stof in de geneesmiddelenindustrie. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Bij de risicobeoordeling is gebleken dat er andere bronnen van acetonitril-emissie zijn (bijvoorbeeld de verbranding van fossiele brandstoffen). Deze liggen buiten de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 793/93 en zijn in de strategie ter beperking van de risico's niet aan de orde geweest.
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
herziening te overwegen van de huidige grenswaarde voor beroepsblootstelling die krachtens Richtlijn 91/322/EEG van de Commissie (7) is vastgesteld teneinde een indicatie te geven dat blootstelling van de huid een bijdrage kan leveren tot de lichaamsbelasting van de werknemer. |
Voor het MILIEU:
— |
De Europese Commissie dient te overwegen acetonitril in de prioriteitenlijst van bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG van de Raad en het Europees Parlement (8) (de water-kaderrichtlijn) op te nemen bij de eerstvolgende herziening van deze bijlage. |
— |
Teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG van de Raad (9) (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken dient deze stof te worden opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren. |
— |
De lokale emissie naar het milieu dient waar nodig door nationale voorschriften te worden gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
DEEL 2
CAS-nr. 79-06-1 Einecs-nr. 201-173-7
Structuurformule |
: |
CH2 = CH – CONH2 |
Einecs-naam |
: |
Acrylamide |
IUPAC-naam |
: |
2-propeenamide |
Rapporteur |
: |
Verenigd Koninkrijk |
Indeling (10) |
: |
Carc.Cat.2:R45 Muta.Cat.2:R46 Repro.Cat.3:R62 T:R25 T:R48/23/24/25 Xn:R20/21 Xi:R36/38 R43 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (11).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk als tussenproduct in de chemische industrie bij de vervaardiging van polyacrylamide wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn de bereiding van polyacrylamide-gels ter plekke en het gebruik als voegmiddel. De belangrijkste toepassingen van polyacrylamide liggen op het gebied van de afvalwaterzuivering, de verwerking van pulp en papier en de ertsverwerking; minder belangrijke toepassingen zijn bijvoorbeeld het gebruik als additieven voor cosmetica en als bodemverbeteraar. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de mutageniteit en de carcinogeniteit door de blootstelling ten gevolge van de productie van de stof, het gebruik als tussenproduct in de chemische industrie bij de vervaardiging van polyacrylamide, het gebruik van polyacrylamide, het gebruik van polyacrylamide-gels voor elektroforese en het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylamide (toepassingen op grote en kleine schaal); |
— |
bezorgdheid omtrent de neurotoxiciteit en de toxiciteit voor de voortplanting door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylamide op grote en kleine schaal. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT
— |
is dat risico's bij geen enkele blootstelling kunnen worden uitgesloten, aangezien de stof is aangemerkt als een carcinogeen zonder drempelwaarde. Er moet worden bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Uit de risicobeoordeling blijkt echter dat de risico's al gering zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden wanneer wordt bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen ter beperking van de risico's haalbaar en uitvoerbaar zijn. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de neurotoxiciteit, de toxiciteit voor de voortplanting, de mutageniteit en de carcinogeniteit door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylamide bij toepassingen in de bouw op grote schaal. |
Afgezien van bovenstaande conclusie kunnen risico's in verband met de overige toepassingen niet worden uitgesloten, aangezien de stof is aangemerkt als een carcinogeen zonder drempelwaarde. Er moet worden bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Uit de risicobeoordeling blijkt echter dat de risico's al gering zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden wanneer wordt bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen ter beperking van de risico's haalbaar en uitvoerbaar zijn
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op het aquatische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylamide bij toepassingen in de bouw en indirecte blootstelling van andere organismen via verontreinigd water dat afkomstig is van dezelfde toepassing. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylamide bij toepassingen in de bouw. De vereiste informatie en/of tests zijn: |
— |
informatie om de risicobeoordeling voor het milieu te verfijnen. |
De noodzaak om deze informatie te verkrijgen is in het licht van de strategie ter beperking van de risico's opnieuw beoordeeld en de informatie is niet langer nodig (zie deel II: Strategie ter beperking van de risico's).
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de GEZONDHEID VAN DE MENS en het MILIEU:
Aanbevolen wordt:
— |
op communautair niveau opneming van beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik in Richtlijn 76/769/EEG van de Raad (12) te overwegen voor het gebruik van acrylamide (13) in voegmiddelen voor toepassingen op grote en kleine schaal. |
— |
Verdere werkzaamheden kunnen nodig zijn om te bepalen of vrijstellingen te motiveren zijn. |
— |
Door de voorgestelde beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik zal de noodzaak van meer informatie om de risicobeoordeling voor het milieu te verfijnen, vervallen. |
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
grenswaarden op communautair niveau voor de blootstelling aan acrylamide op het werk vast te stellen. |
Voor de CONSUMENT:
— |
De bestaande wetgeving voor de bescherming van de consument, met name de bepalingen uit hoofde van Richtlijn 76/769/EEG (richtlijn inzake op de markt brengen en gebruik) ten aanzien van stoffen die carcinogeen, mutageen en toxisch voor de reproductie zijn (CMR-stoffen) en Richtlijn 2001/95/EG van de Raad (14) (algemene productveiligheid) ten aanzien van producten, wordt voldoende geacht voor een aanpak van de gesignaleerde risico's. |
DEEL 3
CAS-nr. 107-13-1 Einecs-nr. 203-466-5
Structuurformule: |
CH2 = CH – C ≡ N |
Einecs-naam: |
Acrylonitril |
IUPAC-naam: |
2-propeennitril |
Rapporteur: |
Ierland |
Indeling (15) |
F:R11 Carc.Cat.2:R45 T:R23/24/25 Xi:R37/38 R41 R43 N: R51/53 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (16).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap voornamelijk als monomeer bij de productie van polymeren, in hoofdzaak acryl- en modacrylvezels, acrylonitril-butadieen-styreen en styreen-acrylonitril, wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn het gebruik als monomeer bij de synthese van nieuwe polymeren en de productie van acrylamide, adiponitril, vetamines en vetalcoholen.
Bij de risicobeoordeling zijn andere voor mens en milieu relevante bronnen van blootstelling aan de stof ontdekt, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, met name omdat de stof bij de verbranding van fossiele brandstoffen ontstaat. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is niet in deze risicobeoordeling opgenomen. Het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend, bevat echter wel informatie die voor een beoordeling van deze risico's kan worden gebruikt.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische effecten en de carcinogeniteit door de blootstelling ten gevolge van de productie en verwerking van de stof. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
risico's niet voor alle blootstellingscenario's kunnen worden uitgesloten, aangezien de stof momenteel wordt beschouwd als een carcinogeen zonder drempelwaarde. Er moet worden bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Uit de risicobeoordeling blijkt echter dat de risico's al gering zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden wanneer wordt bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen ter beperking van de risico's haalbaar en uitvoerbaar zijn. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op plaatselijke aquatische ecosystemen door de blootstelling ten gevolge van de productie van acrylvezels op een bepaalde locatie. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemde milieucompartimenten worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Bij de risicobeoordeling is gebleken dat er andere bronnen van acrylonitril-emissie zijn (bijvoorbeeld de verbranding van fossiele brandstoffen). Deze liggen buiten de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 793/93 en zijn in de strategie ter beperking van de risico's niet aan de orde geweest.
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
grenswaarden op communautair niveau voor de blootstelling aan acrylonitril op het werk vast te stellen. |
Voor de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU:
— |
De bestaande wetgeving voor de bescherming van de consument en mensen die via het milieu worden blootgesteld, met name de bepalingen uit hoofde van Richtlijn 76/769/EEG (richtlijn inzake op de markt brengen en gebruik) ten aanzien van CMR-stoffen, Richtlijn 2001/95/EG (algemene productveiligheid) ten aanzien van producten en Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), wordt voldoende geacht voor een aanpak van de gesignaleerde risico's. |
Voor het MILIEU:
— |
Teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken dient deze stof te worden opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren. |
— |
De lokale emissie naar het milieu dient waar nodig door nationale voorschriften te worden gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
DEEL 4
CAS-nr. 79-10-7 Einecs-nr. 201-177-9
Structuurformule: |
CH2 = CH – COOH |
Einecs-naam: |
Acrylzuur |
IUPAC-naam: |
2-propeenzuur |
Rapporteur: |
Duitsland |
Indeling (17) |
C: R35 Xn:R20/21/22 R10 N: R50 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (18).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap voornamelijk als tussenproduct bij de vervaardiging van polyacrylaat wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn het gebruik als bestanddeel van kleefmiddelen en het voorkomen als restmonomeer in kleefmiddelen, verf, bindmiddelen, drukinkt, maandverband, inlegkruisjes en luierbroekjes. Polyacrylaten worden vooral gebruikt als co-builder in fosfaatvrije wasmiddelen, in vlokmiddelen en voor de behandeling van drink- en afvalwater. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling aan de stof ontdekt die relevant zijn voor mens en milieu, met name bij het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylaat, als ontledingsproduct bij de vervaardiging van printplaten en bij het afbranden van verf met gasbranders, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is in deze risicobeoordeling opgenomen.
RISICOBEOORDELING
A. Gezondheid van de mens
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en een bijtende werking op de ademhalingswegen door de blootstelling bij eenmalige inademing ten gevolge van de productie en verwerking, de productie van kleefmiddelen die de stof bevatten en het gebruik van kleefmiddelen die de stof bevatten; |
— |
bezorgdheid omtrent lokale effecten door de blootstelling bij herhaalde inademing ten gevolge van de productie van kleefmiddelen die de stof bevatten en het gebruik van kleefmiddelen die de stof bevatten; |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de blootstelling bij herhaalde inademing ten gevolge van de productie en het gebruik van kleefmiddelen die de stof bevatten. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op plaatselijke aquatische ecosystemen door de blootstelling ten gevolge van natte polymerisatieprocessen, met inbegrip van de natte productie van superabsorberende polymeren, en het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylaat. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
er betere informatie nodig is voor een afdoende karakterisering van het risico voor gemeentelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van de stof voor natte polymerisatie, met inbegrip van de productie van superabsorberende polymeren. |
De vereiste informatie en/of tests zijn:
— |
nadere gegevens over de integriteit van ciliaat-populaties die van nature aanwezig zijn in rioolwater. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
grenswaarden op communautair niveau voor de blootstelling aan acrylzuur op het werk vast te stellen; |
— |
dat de werkgevers die kleefmiddelen gebruiken die acrylzuur bevatten, kennis nemen van de niet-bindende praktische richtsnoeren die door de Commissie uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 98/24/EG van de Raad (19) (richtlijn chemische agentia) zullen worden ontwikkeld, en van eventuele sector-specifieke richtsnoeren die op basis van deze richtsnoeren op nationaal niveau worden ontwikkeld. |
Voor het MILIEU:
Aanbevolen wordt:
Voor acrylzuur dat vrijkomt uit chemische voegmiddelen:
— |
een geharmoniseerd Europees test- en beoordelingsysteem voor chemische voegmiddelen op te zetten; |
— |
regelgeving in te voeren met algemene voorwaarden voor het gebruik van chemische voegmiddelen op EU-niveau, met inbegrip van voorschriften voor uitgebreide opleiding voor planners en uitvoerend personeel, terwijl lokale aspecten door de respectieve lokale toezichthoudende instanties moeten worden geregeld; |
— |
dat de lokale emissie naar het milieu waar nodig door nationale voorschriften wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
Voor acrylzuur dat wordt gebruikt bij natte polymerisatieprocessen op gebruikerslocaties (verwerkingscapaciteit > 500 ton/jaar) en bij de SAP-productie:
— |
dat de Europese Commissie overweegt acrylzuur in de prioriteitenlijst van bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (de water-kaderrichtlijn) op te nemen bij de eerstvolgende herziening van deze bijlage en maatregelen overweegt als geharmoniseerde voorschriften voor vooraf verleende vergunningen voor lozing en emissie in het water voor de respectieve installaties; |
— |
dat deze stof, teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken, wordt opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren; |
— |
dat de lokale emissie naar het milieu waar nodig door nationale voorschriften wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
DEEL 5
CAS-nr. 106-99-0 Einecs-nr. 203-450-8
Structuurformule: |
CH2 = CH – CH = CH2 |
Einecs-naam: |
Buta-1,3-dieen |
IUPAC-naam: |
1,3-Butadieen |
Rapporteur: |
VK |
Indeling (20) |
F+:R12 Carc.Cat.1:R45 Muta.Cat.2:R46 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (21). De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk als tussenproduct in de polymeerindustrie wordt gebruikt. De belangrijkste toepassingen van 1,3-butadieen liggen bij de vervaardiging van synthetisch rubber, zoals styreen-butadieenrubber (SBR) en polybutadieenrubber, thermoplastische harsen zoals acrylonitril-butadieen-styreen (ABS) en styreen-butadieenlatex. Het wordt ook gebruikt als chemisch tussenproduct bij de vervaardiging van neopreen voor rubberproducten voor auto's en de industrie, bij de vervaardiging van het polymeer methylmethacrylaat-butadieen-styreen (MBS), dat wordt gebruikt als verstevigingsmiddel voor polyvinylchloride (PVC), en bij de vervaardiging van adiponitril, een nylon-precursor.
Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de mutageniteit en de carcinogeniteit door de blootstelling ten gevolge van de productie en het gebruik als tussenproduct in de polymeerindustrie. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat de risico's dienen te worden beperkt. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
risico's niet voor alle blootstellingscenario's kunnen worden uitgesloten, aangezien de stof wordt aangemerkt als een carcinogeen zonder drempelwaarde. Er moet worden bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Uit de risicobeoordeling blijkt echter dat de risico's al gering zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden wanneer wordt bekeken of de bestaande controlemaatregelen afdoende zijn en of daarnaast specifieke maatregelen ter beperking van de risico's haalbaar en uitvoerbaar zijn. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
de LUCHT, het AQUATISCHE ECOSYSTEEM en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemde milieucompartimenten worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
grenswaarden op communautair niveau voor de blootstelling aan butadieen op het werk vast te stellen. |
Voor de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU:
De bestaande wetgeving voor de bescherming van de consument en mensen die via het milieu worden blootgesteld, met name de bepalingen uit hoofde van Richtlijn 76/769/EEG (richtlijn inzake op de markt brengen en gebruik) ten aanzien van CMR-stoffen, Richtlijn 2001/95/EG (algemene productveiligheid) ten aanzien van producten en Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), wordt voldoende geacht voor een aanpak van de gesignaleerde risico's.
DEEL 6
CAS-nr. 7664-39-3 Einecs-nr. 231-634-8
Structuurformule: |
HF |
Einecs-naam: |
Hydrogeenfluoride, fluorwaterstof |
IUPAC-naam: |
Waterstoffluoride |
Rapporteur: |
Nederland |
Indeling (22) |
T+:R26/27/28 C: R35 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (23).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk als tussenproduct in de chemische industrie bij de synthese van organische fluorverbindingen en anorganische fluoriden wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn het gebruik als beitsmiddel voor metalen oppervlakken, als etsmiddel voor glazen oppervlakken en voor oppervlaktereiniging. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling van de mens en het milieu aan de stof ontdekt, met name door het vrijkomen van waterstoffluoride in de ijzer/staal- en aluminiumindustrie, de glas-, keramiek- en baksteenindustrie, elektriciteitscentrales en bij de productie van fosfaatchemicaliën, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap vervaardigde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is niet in deze risicobeoordeling opgenomen. Het risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend, bevat echter informatie die bij de beoordeling van deze risico's kan worden gebruikt.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de huid, de ogen en de ademhalingswegen, afhankelijk van de concentratie, door de herhaalde blootstelling aan gasvormig waterstoffluoride bij de productie en het gebruik als tussenproduct in de chemische industrie en het gebruik van waterige oplossingen van de stof; |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de herhaalde blootstelling bij inademing ten gevolge van het gebruik van waterige oplossingen van de stof; |
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de huid, afhankelijk van de concentratie, door eenmalige blootstelling aan vloeibaar waterstoffluoride ten gevolge van het gebruik van waterige oplossingen van de stof; |
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de ademhalingswegen, afhankelijk van de concentratie, door eenmalige blootstelling aan gasvormig waterstoffluoride bij de productie en het gebruik als tussenproduct in de chemische industrie en het gebruik van waterige oplossingen van de stof. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de huid, afhankelijk van de concentratie, door eenmalige en herhaalde blootstelling aan vloeibaar waterstoffluoride ten gevolge van het gebruik van preparaten die de stof bevatten door de consument. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de herhaalde blootstelling bij inademing in de omgeving van locaties waar de stof wordt geproduceerd en verwerkt. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht, hoewel er bezorgdheid is geuit omtrent risico's in verband met de hevige reactie van de geconcentreerde stof bij contact met water en de mogelijke vorming van waterstof bij de reactie van een oplossing met minder dan 65 % van de stof met metalen. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM en de LUCHT
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op plaatselijke aquatische en atmosferische ecosystemen door de blootstelling ten gevolge van de productie en het gebruik van de stof op bepaalde locaties. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
te overwegen het beroepsmatig gebruik van waterstoffluoride bij het reinigen van oppervlakken van gebouwen (met inbegrip van vloeren) op communautair niveau te verbieden door de stof/toepassing op te nemen in bijlage III van Richtlijn 98/24/EG (richtlijn chemische agentia); |
— |
dat het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling (Scientific Committee on Occupational Exposure Limits – SCOEL) van de Commissie de in het risicobeoordelingsverslag opgenomen nieuwe informatie evalueert en aanbeveelt of de huidige grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling moet worden herzien. |
Voor de CONSUMENT:
Aanbevolen wordt:
— |
preparaten van waterstoffluoride die als bijtend of toxisch zijn ingedeeld uit de consumentenmarkt te nemen (24). Deze producten voldoen niet aan de algemene veiligheidsvoorschriften van Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid (25) en dienen onmiddellijk uit de handel te worden genomen. De lidstaten dienen een actief en effectief markttoezicht te houden op de situatie op hun grondgebied inzake de aanwezigheid van consumentenproducten die waterstoffluoride bevatten, deze producten uit de handel te nemen aangezien ze krachtens de bepalingen inzake algemene veiligheidsvereisten van Richtlijn 92/59/EEG (algemene productveiligheid) onveilig zijn en de Commissie via het systeem voor de snelle uitwisseling van informatie van Richtlijn 92/59/EEG hiervan in kennis te stellen. |
Voor het MILIEU:
— |
Teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken dient deze stof te worden opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren. |
— |
De lokale emissie naar het milieu dient waar nodig door nationale voorschriften te worden gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
DEEL 7
CAS-nr. 7722-84-1 Einecs-nr. 231-765-0
Structuurformule: |
H2O2 |
Einecs-naam: |
Hydrogeenperoxide |
IUPAC-naam: |
Waterstofperoxide |
Rapporteur: |
Finland |
Indeling (26) |
O:R8 C: R34 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (27).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap voornamelijk bij het bleken van pulp en de vervaardiging van chemische stoffen wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn het gebruik bij het bleken van textiel, ontsmetting in de voedselverwerkende industrie, etsen in de elektronicasector, metaalplating, het afbreken van eiwitten, het bleken van tanden, het beroepsmatig verven en bleken van haar, de zuivering van drinkwater en afvalwater, in zeer veel consumentenproducten voor het verven en bleken van haar, producten voor het bleken van huishoudtextiel, reinigingsmiddelen, producten voor het desinfecteren van contactlenzen en producten voor het bleken van tanden.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de huid, de ogen en de ademhalingswegen, afhankelijk van de concentratie, door de blootstelling ten gevolge van beladingswerkzaamheden; |
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de huid en de ogen, afhankelijk van de concentratie, door de blootstelling ten gevolge van het bleken van textiel (batchproces); aseptisch verpakken (oude types dompelbadmachines), het gebruik van perazijnzuur in brouwerijen, het etsen van printplaten (oud proces), metaalplating en het afbreken van eiwitten; |
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en/of een bijtende werking op de ogen, afhankelijk van de concentratie, door de blootstelling ten gevolge van kapperswerkzaamheden; |
— |
bezorgdheid omtrent toxiciteit bij herhaalde inademing bij beladingswerkzaamheden en aseptisch verpakken (alle machinetypes), het etsen van printplaten (oud proces) en afvalwaterzuivering. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent oogirritatie door de blootstelling ten gevolge van het verven en bleken van haar en bezorgdheid omtrent irritatie van c.q. een bijtende werking op de ogen bij het gebruik van bleek- en reinigingsmiddelen voor textiel als de feitelijke concentratie van waterstofperoxide hoger dan 5 % is; |
— |
bezorgdheid omtrent specifieke schadelijke effecten op de tandzenuw en de tand door de blootstelling ten gevolge van het bleken van tanden met 35 % waterstofperoxide door een tandarts. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken (dit geldt voor de werknemer en voor de consument). Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent het brandgevaar door het morsen van geconcentreerde (> 25 %) oplossingen van waterstofperoxide op brandbare materialen. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
de LUCHT en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemde milieucompartimenten worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op aquatische ecosystemen door de blootstelling ten gevolge van vier productielocaties en het gebruik bij de vervaardiging van andere chemische stoffen. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's voor bovengenoemd milieucompartiment worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
dat de werkgevers eventueel uit hoofde van Richtlijn 98/24/EG (richtlijn chemische agentia) geproduceerde risicobeoordelingen herzien om rekening te houden met de informatie in de uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 793/93 geproduceerde risicobeoordeling en strategie ter beperking van de risico's en eventueel de nodige maatregelen nemen. |
— |
dat de werkgevers die waterstofperoxide gebruiken voor de toepassingen die in de risicobeoordeling (deel I) als zorgwekkend zijn aangemerkt, kennis nemen van de niet-bindende praktische richtsnoeren die door de Commissie uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 98/24/EG (richtlijn chemische agentia) zullen worden ontwikkeld, en van eventuele sector-specifieke richtsnoeren die op basis van deze richtsnoeren op nationaal niveau worden ontwikkeld. |
Voor de CONSUMENT:
Aanbevolen wordt:
— |
in het kader van Richtlijn 2003/83/EG van de Commissie (28) voor het maximaal aanvaardbare percentage waterstofperoxide voor producten voor hetbleken van tanden die onder toezicht van een tandarts worden gebruikt, een grenswaarde voor de concentratie van 6 % waterstofperoxide te overwegen, mits op het etiket de juiste gebruiksvoorwaarden en een afdoende waarschuwing worden afgedrukt; |
— |
dat bleek- en reinigingsmiddelen voor textiel die ≥ 5 % waterstofperoxide bevatten, zodanig worden geformuleerd dat het risico op irritatie van of een bijtende werking op de ogen wordt verminderd (bijvoorbeeld een viskeuze suspensie of een crème). In de gebruiksaanwijzing dient het risico op irritatie van of een bijtende werking op de ogen te worden benadrukt en dient het percentage H2O2 in het product te worden vermeld. Voor haarverf en -bleekmiddelen dienen bovengenoemde aanbevelingen, met inbegrip van de procentuele grenswaarde, in het kader van de communautaire wetgeving inzake cosmetische producten te worden overwogen; |
— |
dat de verplichting voor kinderveilige sluitingen in Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (29)(richtlijn gevaarlijke preparaten) wordt uitgebreid tot alle huishoudchemicaliën die wellicht voor kinderen bereikbaar zijn en waterstofperoxide bevatten. |
Voor het MILIEU:
— |
Teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken dient deze stof te worden opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren. |
DEEL 8
CAS-nr. 79-41-4 Einecs-nr. 201-204-4
Structuurformule |
: |
CH2 = C(CH3) – COOH |
Einecs-naam |
: |
Methacrylzuur |
IUPAC-naam |
: |
2-Methyl-2-propeenzuur |
Rapporteur |
: |
Duitsland |
Indeling (30) |
: |
C: R35 Xn: R21/22 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (31).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk als intern en extern tussenproduct in de chemische industrie bij de vervaardiging van esters van methacrylzuur en als co-monomeer in verschillende soorten polymeren wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn het gebruik als bestanddeel van kleefmiddelen en het voorkomen als restmonomeer in verf en producten voor de verwerking van textiel. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling aan de stof ontdekt die relevant zijn voor mens en milieu, met name bij het gebruik van voegmiddelen op basis van methacrylaat, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is in deze risicobeoordeling opgenomen.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van de ademhalingswegen door de blootstelling op korte termijn bij inademing ten gevolge van de productie, de verdere verwerking als tussenproduct in de chemische industrie, de productie van kleefmiddelen op industrieel gebied en het industrieel en ambachtelijk gebruik van kleefmiddelen; |
— |
bezorgdheid omtrent lokale effecten op de ademhaling door de blootstelling bij herhaalde inademing ten gevolge van de productie en het gebruik van kleefmiddelen. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent effecten op het aquatische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van voegmiddelen op basis van acrylaat. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
grenswaarden op communautair niveau voor de blootstelling aan methacrylzuur op het werk vast te stellen; |
— |
dat de werkgevers die kleefmiddelen gebruiken die methacrylzuur bevatten, kennis nemen van de niet-bindende praktische richtsnoeren die door de Commissie uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 98/24/EG (richtlijn chemische agentia) zullen worden ontwikkeld, en van eventuele sector-specifieke richtsnoeren die op basis van deze richtsnoeren op nationaal niveau worden ontwikkeld. |
Voor het MILIEU:
Aanbevolen wordt voor methacrylzuur dat vrijkomt uit chemische voegmiddelen:
— |
een geharmoniseerd Europees test- en beoordelingsysteem voor chemische voegmiddelen op te zetten; |
— |
regelgeving in te voeren met algemene voorwaarden voor het gebruik van chemische voegmiddelen op EU-niveau, met inbegrip van voorschriften voor uitgebreide opleiding voor planners en uitvoerend personeel, terwijl lokale aspecten door de respectieve lokale toezichthoudende instanties moeten worden geregeld; |
— |
dat de lokale emissie naar het milieu waar nodig door nationale voorschriften wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
DEEL 9
CAS-nr. 80-62-6 Einecs-nr. 201-297-1
Structuurformule: |
CH2 = C(CH3) – COOCH3 |
Einecs-naam: |
Methylmethacrylaat (MMA) |
IUPAC-naam: |
2-Methyl-2-propeenzuur, methylester |
Rapporteur: |
Duitsland |
Indeling (32) |
F:R11 Xi:R37/38 R43 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (33).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap voornamelijk als tussenproduct bij de vervaardiging van polymeren, copolymeren, kleefmiddelen en reactieharsen, bij omestering en bij de productie van gegoten platen wordt gebruikt. Andere toepassingen zijn het gebruik bij de productie van emulsie-, dispersie- en oplosmiddelpolymeren en polymeren van het acrylplaat-type en als bestanddeel van reactieve kleefmiddelen en inbed-harsen, vloercoatings en gietharsen die in de tandheelkunde en voor medische toepassingen worden gebruikt en daarnaast komt de stof voor als restmonomeer in verf en in andere polymeren die voor consumentenproducten worden gebruikt. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling aan de stof ontdekt die relevant zijn voor mens en milieu, met name wanneer de stof ontstaat als ontledingsproduct bij de thermische verwerking van polymethylmethacrylaat (PMMA), die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, zijn in deze risicobeoordeling opgenomen.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van en een bijtende werking op de ademhalingswegen door de blootstelling bij inademing ten gevolge van de productie van gegoten platen, de productie van reactieharsen, de productie en het gebruik van kleefmiddelen, de productie van verf, ambachtelijke werkzaamheden: vloercoating, het gebruik van gietharsen voor medische toepassingen en in orthopedische werkplaatsen, tandtechnische laboratoria en behandelkamers van tandartsen en het gebruik in decoratie; |
— |
bezorgdheid omtrent sensibilisering van de huid door de blootstelling van de huid ten gevolge van de productie van methylmethacrylaat en polymethylmethacrylaat, omestering, de productie van gegoten platen, de productie van kleefmiddelen en reactieharsen in de chemische industrie, de productie van kleefmiddelen, gietharsen en materialen voor vloercoating, de productie van verf en lak, het gebruik van kleefmiddelen in de kunststof-, elektronica- en glasindustrie, het gebruik van kleefmiddelen en vloercoating bij ambachtelijke werkzaamheden, het gebruik van gietharsen voor medische toepassingen en in orthopedische werkplaatsen, tandtechnische laboratoria en behandelkamers van tandartsen en de vervaardiging van lenzen en decoratie; |
— |
bezorgdheid omtrent lokale effecten door de blootstelling bij herhaalde inademing ten gevolge van de productie van gegoten platen, de productie van reactieharsen, de productie en het gebruik van kleefmiddelen, de productie van verf en het gebruik van gietharsen in orthopedische werkplaatsen, tandtechnische laboratoria en behandelkamers van tandartsen; |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische effecten door de blootstelling bij inademing ten gevolge van de productie van gegoten platen, de productie van kleefmiddelen, de productie van verf, ambachtelijke werkzaamheden: vloercoating, het gebruik van gietharsen in orthopedische werkplaatsen en het gebruik in decoratie. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op het lokale aquatische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van natte polymerisatieprocessen. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
grenswaarden op communautair niveau voor de blootstelling aan methylmethacrylaat op het werk vast te stellen; |
— |
dat de werkgevers die methylmethacrylaat gebruiken voor de toepassingen die in de risicobeoordeling (deel I) als zorgwekkend zijn aangemerkt, kennis nemen van de niet-bindende praktische richtsnoeren die door de Commissie uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 98/24/EG (richtlijn chemische agentia) zullen worden ontwikkeld, en van eventuele sector-specifieke richtsnoeren die op basis van deze richtsnoeren op nationaal niveau worden ontwikkeld. |
Voor het MILIEU:
Voor methylmethacrylaat dat bij natte polymerisatieprocessen op gebruikerslocaties (verwerkingscapaciteit > 5 000 t/jaar) wordt gebruikt, wordt aanbevolen:
— |
dat de Europese Commissie overweegt methylmethacrylaat in de prioriteitenlijst van bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (de water-kaderrichtlijn) op te nemen bij de eerstvolgende herziening van deze bijlage en maatregelen overweegt als geharmoniseerde voorschriften voor vooraf verleende vergunningen voor lozing en emissie in het water voor de respectieve installaties; |
— |
dat deze stof, teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken, wordt opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren; |
— |
dat de lokale emissie naar het milieu waar nodig door nationale voorschriften wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
DEEL 10
CAS-nr. 108-88-3 Einecs-nr. 203-625-9
Structuurformule: |
C6H5 – CH3 |
Einecs-naam: |
Tolueen |
IUPAC-naam: |
Tolueen |
Rapporteur: |
Denemarken |
Indeling (34) |
F:R11 Xn:R20 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (35).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk als tussenproduct voor de synthese van andere chemische stoffen, in oplosmiddelen, kleefmiddelen, verf en lak en in de aardolie-, brandstof- en polymeerindustrie wordt gebruikt. Andere gerapporteerde toepassingen zijn het gebruik in de pulp-, papier- en kartonindustrie, de textielindustrie, de landbouwsector en de elektrische en elektronische industrie.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling van de mens en het milieu aan de stof ontdekt, met name het gebruik en de verbranding van aardolieproducten, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap vervaardigde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is niet in deze risicobeoordeling opgenomen. Het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend, bevat echter informatie die bij de beoordeling van deze risico's kan worden gebruikt.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de acute toxiciteit door de blootstelling van de huid ten gevolge van verfspuiten of het gebruik van kleefmiddelen; |
— |
bezorgdheid omtrent de acute toxiciteit (hoofdpijn, duizeligheid, roes, slaperigheid en functiestoornissen) door de blootstelling bij inademing ten gevolge van de productie en het gebruik als tussenproduct, de vervaardiging van producten die de stof bevatten en het gebruik van producten die de stof bevatten; |
— |
bezorgdheid omtrent oogirritatie door de blootstelling ten gevolge van de vervaardiging van producten die de stof bevatten en het gebruik van producten die de stof bevatten bij het handmatig reinigen, het gebruik van kleefmiddelen, drukken en verven (mechanische coating); |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de blootstelling bij inademing ten gevolge van de vervaardiging van producten die de stof bevatten en het gebruik van producten die de stof bevatten bij het handmatig reinigen, het gebruik van kleefmiddelen, drukken en verven (mechanische coating); |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de blootstelling van de huid ten gevolge van het gebruik van producten die de stof bevatten bij het handmatig reinigen, het gebruik van kleefmiddelen en verfspuiten; |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de gecombineerde blootstelling van de huid en bij inademing ten gevolge van het gebruik van producten die de stof bevatten bij het handmatig verven; |
— |
bezorgdheid omtrent specifieke orgaantoxiciteit (toxiciteit voor het gehoororgaan) door de blootstelling bij inademing ten gevolge van de vervaardiging van producten die de stof bevatten en het gebruik van producten die de stof bevatten bij het handmatig reinigen, het gebruik van kleefmiddelen, drukken en verven (mechanische coating); |
— |
bezorgdheid omtrent effecten op de vruchtbaarheid en de ontwikkeling en spontane abortus door de blootstelling bij inademing ten gevolge van de vervaardiging van producten die de stof bevatten en het gebruik van producten die de stof bevatten bij het handmatig reinigen, het gebruik van kleefmiddelen, drukken en verven (mechanische coating). |
De conclusies van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT zijn
1. |
dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
|
2. |
dat er behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests. Deze conclusie is gebaseerd op:
|
De vereiste informatie en/of tests zijn:
— |
informatie over het verband tussen de waargenomen effecten op de voortplanting en duur van de blootstelling die tot deze effecten leidt. |
De noodzaak om deze informatie te verkrijgen is in het licht van de strategie ter beperking van de risico's opnieuw beoordeeld en de informatie is niet langer nodig (zie deel II: Strategie ter beperking van de risico's).
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op de mens door de bijdrage van het handelsproduct tolueen tot de vorming van ozon en andere schadelijke stoffen, d.w.z. de vorming van smog. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent effecten op het aquatische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van bepaalde productielocaties en de gecombineerde productie en verwerking van de stof, alsmede de blootstelling ten gevolge van de verwerking en de gebruiksectoren bulkchemicaliën (met inbegrip van technische hulpstoffen, „extraheermiddelen” en oplosmiddelen), verwerking en formulering, aardolie en de formulering van brandstoffen, formulering van polymeren, formulering van verf en textielverwerking. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent effecten op het terrestrische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van de verwerking, alsmede de blootstelling ten gevolge van de gebruiksectoren bulkchemicaliën (met inbegrip van technische hulpstoffen, „extraheermiddelen” en oplosmiddelen), verwerking en formulering, aardolie en de formulering van brandstoffen, formulering van polymeren, formulering van verf en textielverwerking. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de bijdrage van het handelsproduct tolueen tot de vorming van ozon en andere schadelijke stoffen, d.w.z. de vorming van smog. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent effecten op rioolwaterzuiveringsinstallaties door de blootstelling ten gevolge van de verwerking van de stof, alsmede de blootstelling ten gevolge van het industrieel gebruik als bulkchemicalie. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Bij de risicobeoordeling is gebleken dat er andere bronnen van tolueen-emissie zijn (bijvoorbeeld benzine en ruwe olie). Deze liggen buiten de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 793/93 en zijn in de strategie ter beperking van de risico's niet aan de orde geweest.
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
Binnen dit kader wordt aanbevolen:
— |
dat het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling (Scientific Committee on Occupational Exposure Limits – SCOEL) van de Commissie de in het risicobeoordelingsverslag opgenomen nieuwe informatie evalueert en aanbeveelt of de huidige grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling moet worden herzien. |
Voor de CONSUMENT:
Aanbevolen wordt:
— |
te overwegen op communautair niveau in Richtlijn 76/769/EEG beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik op te nemen voor het gebruik van de stof als zodanig of in preparaten in kleefmiddelen en spuitverf. |
— |
Door de voorgestelde beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik zal de noodzaak van meer informatie over effecten op de voortplanting door de blootstelling bij inademing vervallen. |
Voor het MILIEU en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU:
Aanbevolen wordt:
— |
dat de Europese Commissie overweegt tolueen in de prioriteitenlijst van bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (de water-kaderrichtlijn) op te nemen bij de eerstvolgende herziening van deze bijlage, maar dat tolueen intussen wordt beschouwd als een stof van lijst II van Richtlijn 76/464/EEG van de Raad (36) betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, hetgeen betekent dat er moet worden gezorgd voor nationale kwaliteitsdoelstellingen, monitoring en eventueel beperkende maatregelen om ervoor te zorgen dat de concentratie in oppervlaktewateren de kwaliteitsdoelstellingen niet overschrijdt; |
— |
dat deze stof, teneinde de vergunningverlening krachtens Richtlijn 96/61/EG (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) te vergemakkelijken, wordt opgenomen in de lopende werkzaamheden voor de ontwikkeling van richtsnoeren voor „beste beschikbare technieken” (BBT). Er wordt aanbevolen dat de lidstaten via de verlening van vergunningen zorgvuldig toezicht houden op de uitvoering van BBT en belangrijke ontwikkelingen in het kader van de uitwisseling van informatie over BBT aan de Commissie rapporteren; |
— |
dat de lokale emissie naar het milieu waar nodig door nationale voorschriften wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat er geen risico's voor het milieu te verwachten zijn. |
Door het voorstel van de Commissie om het gehalte van bepaalde producten aan oplosmiddelen te beperken wordt het aan tolueen verbonden risico voor de mens via het milieu nog verder teruggebracht (37).
DEEL 11
CAS-nr. 120-82-1 Einecs-nr. 204-428-0
Structuurformule: |
C6H3Cl3 |
Einecs-naam: |
1,2,4-Trichloorbenzeen (TCB) |
IUPAC-naam: |
1,2,4-Trichloorbenzeen |
Rapporteur: |
Denemarken |
Indeling (38) |
Xn:R22 Xi:R38 N:50-53 |
De risicobeoordeling is gebaseerd op de huidige praktijk in verband met de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap geproduceerde of ingevoerde stof, zoals die is beschreven in het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend (39).
De risicobeoordeling heeft op basis van de beschikbare informatie uitgewezen dat de stof in de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk als tussenproduct voor de synthese van herbiciden en als oplosmiddel in gesloten systemen wordt gebruikt. Andere gerapporteerde toepassingen zijn bijvoorbeeld het gebruik als oplosmiddel, als draagstof voor verf in de textielindustrie, als additief in diëlektrische vloeistoffen en als corrosieremmer. Het was onmogelijk informatie te verkrijgen over het gebruik van de totale hoeveelheid stof die in de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd of ingevoerd en daarom is het mogelijk dat er sommige toepassingen zijn die niet door deze risicobeoordeling worden bestreken.
Bij de risicobeoordeling zijn andere bronnen van blootstelling van de mens en het milieu aan de stof ontdekt, met name door bepaalde diëlektrische vloeistoffen die 1,2,4-trichloorbenzeen bevatten en nog in bestaande elektrische apparatuur in gebruik zijn, en door de vorming van 1,2,4-trichloorbenzeen in het milieu als ontledingsproduct van andere complexere organische chloorverbindingen, die niet voortvloeien uit de levenscyclus van de in de Europese Gemeenschap vervaardigde of ingevoerde stof. De beoordeling van de risico's die aan deze blootstellingen zijn verbonden, is niet in deze risicobeoordeling opgenomen.
Het volledige risicobeoordelingsverslag dat door de rapporterende lidstaat bij de Commissie is ingediend, bevat echter informatie die bij de beoordeling van deze risico's kan worden gebruikt.
De risicobeoordeling wijst erop dat nader dient te worden onderzocht of de stof in aanmerking moet komen voor nationale of internationale programma's inzake persistente organische verontreinigende stoffen.
RISICOBEOORDELING
A. Menselijke gezondheid
De conclusies van de beoordeling van de risico's voor
de WERKNEMER zijn
dat er behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent effecten door de blootstelling. |
De vereiste informatie en/of tests zijn:
— |
informatie over de blootstelling op het werk bij het gebruik van de stof als draagstof voor verf en als oplosmiddel, bij de vervaardiging van producten die de stof bevatten in de sector productie van diëlektrische vloeistoffen en bij het gebruik van producten die de stof bevatten in de sector productie van draad en kabel. |
De noodzaak om deze informatie te verkrijgen is in het licht van de strategie ter beperking van de risico's opnieuw beoordeeld en de informatie is niet langer nodig (zie deel II: Strategie ter beperking van de risico's);
dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit door de blootstelling bij herhaalde inademing ten gevolge van vulactiviteiten bij de productie van de stof, ten gevolge van de vervaardiging van producten die de stof bevatten in de sector productie van pigment en ten gevolge van het gebruik van producten die de stof bevatten in de sector verfspuiten; |
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van de ogen en de ademhalingswegen door de herhaalde blootstelling aan de damp van de stof ten gevolge van de vervaardiging van producten die de stof bevatten in de sector productie van pigment en ten gevolge van het gebruik van producten die de stof bevatten in de sector productie van kunststofkorrels; |
— |
bezorgdheid omtrent de algehele systemische toxiciteit en lokale huideffecten door herhaalde blootstelling van de huid ten gevolge van het gebruik van producten die de stof bevatten in de sectoren verfspuiten, ontmanteling van transformators en polijsten. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de CONSUMENT
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent irritatie van de ogen en de ademhalingswegen door de herhaalde blootstelling aan dampen, algehele systemische toxiciteit door de blootstelling bij herhaalde inademing en blootstelling van de huid ten gevolge van verfspuiten en het poetsen van auto's. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent indirecte blootstelling aangezien bij de berekende blootstelling de TDI van de WHO en de richtwaarden van de WHO in drinkwater voor lokale gebruikscenario's kunnen worden overschreden. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de GEZONDHEID VAN DE MENS (fysisch-chemische eigenschappen)
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
B. Milieu
De conclusie van de beoordeling van de milieurisico's voor
het AQUATISCHE ECOSYSTEEM en het TERRESTRISCHE ECOSYSTEEM is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op het aquatische ecosysteem en het terrestrische ecosysteem door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van de stof als draagstof voor verf en voor andere toepassingen (bijvoorbeeld als oplosmiddel, als additief in diëlektrische vloeistoffen en als corrosieremmer). |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
de LUCHT
is dat er momenteel geen behoefte is aan nadere informatie en/of aanvullende tests of andere maatregelen ter beperking van de risico's dan nu al worden toegepast. Deze conclusie is gebaseerd op het gegeven dat:
— |
uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's worden verwacht. De nu al toegepaste maatregelen ter beperking van de risico's worden voldoende geacht. |
De conclusie van de beoordeling van de risico's voor
MICRO-ORGANISMEN IN AFVALWATERZUIVERINGSINSTALLATIES
is dat er specifieke maatregelen nodig zijn om de risico's te beperken. Deze conclusie is gebaseerd op:
— |
bezorgdheid omtrent de effecten op rioolwaterzuiveringsinstallaties door de blootstelling ten gevolge van het gebruik van de stof als tussenproduct en ten gevolge van het gebruik als oplosmiddel in de sector bulkchemicaliën, het gebruik als draagstof voor verf in de textielindustrie en andere toepassingen. |
STRATEGIE TER BEPERKING VAN DE RISICO'S
Voor de WERKNEMER:
De wetgeving ter bescherming van de werknemers die momenteel op communautair niveau van kracht is, meer in het bijzonder Richtlijn 2000/39/EG van de Commissie (40) tot vaststelling van een eerste lijst van indicatieve grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, wordt in het algemeen als een afdoende kader beschouwd om de aan de stof verbonden risico's te beperken voorzover dit nodig is en deze wetgeving is van toepassing.
De voor het milieu voorgestelde beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik zullen ook het risico voor de gezondheid van de mens (werknemers) verminderen en de noodzaak van meer informatie over de scenario's voor beroepsmatige blootstelling opheffen.
Voor de CONSUMENT, het MILIEU en de MENS DOOR BLOOTSTELLING VIA HET MILIEU:
Aanbevolen wordt:
— |
op communautair niveau voor alle toepassingen behalve het gebruik als tussenproduct de opneming van beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik in Richtlijn 76/769/EEG te overwegen om het milieu te beschermen en om de indirecte blootstelling via het milieu te verminderen. Indien nodig dienen ook beperkingen te worden overwogen voor het op de markt brengen en het gebruik van voorwerpen die TCB bevatten. |
(1) PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1.
(2) PB L 131 van 26.5.1994, blz. 3.
(3) PB L 231 van 28.9.1995, blz. 18.
(4) PB L 161 van 29.6.1994, blz. 3.
(5) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2000/32/EG van de Commissie van 19 mei 2000 tot zesentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 136 van 8.6.2000, blz. 1).
(6) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(7) PB L 177 van 5.7.1991, blz. 22.
(8) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
(9) PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.
(10) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1).
(11) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(12) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.
(13) Voegmiddelen op basis van N-methylacrylamide zijn ook een mogelijke bron van vrij acrylamide bij het voegen en een onderzoek van de risico's ten gevolge van deze chemische stof dient te worden overwogen.
(14) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
(15) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2000/32/EG van de Commissie van 19 mei 2000 tot zesentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 136 van 8.6.2000, blz. 1).
(16) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(17) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2000/32/EG van de Commissie van 19 mei 2000 tot zesentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 136 van 8.6.2000, blz. 15).
(18) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(19) PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.
(20) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1).
(21) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(22) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2000/32/EG van de Commissie van 19 mei 2000 tot zesentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 136 van 8.6.2000, blz. 1).
(23) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(24) Notulen van de vergadering van 2 april 2003 van het comité voor noodgevallen van Richtlijn 92/59/EEG (algemene productveiligheid).
(25) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 24.
(26) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 91/325/EEG van de Commissie van 1 maart 1991 tot twaalfde aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 180 van 8.7.1991, blz. 1).
(27) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(28) PB L 238 van 25.9.2003, blz. 27.
(29) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.
(30) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1).
(31) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(32) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2000/32/EG van de Commissie van 19 mei 2000 tot zesentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 136 van 8.6.2000, blz. 1).
(33) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(34) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 91/325/EEG van de Commissie van 1 maart 1991 tot twaalfde aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 180 van 8.7.1991, blz. 1).
(35) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(36) PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23.
(37) Voorstel voor een richtlijn inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (COM(2002) 750 def.).
(38) De indeling van deze stof wordt vastgesteld bij Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1).
(39) Het volledige risicobeoordelingsverslag en een samenvatting daarvan zijn te vinden op de website van het Europees Bureau voor chemische stoffen: http://ecb.jrc.it/existing-substances/.
(40) PB L 142 van 16.6.2000, blz. 47.