ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 195

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
2 juni 2004


Inhoud

 

Rectificaties

Bladzijde

 

*

Rectificatie van Besluit nr. 845/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-Opleiding) (2001-2005) (PB L 157 van 30.4.2004)

1

 

*

Rectificatie van Besluit nr. 846/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005) (PB L 157 van 30.4.2004)

2

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PB L 157 van 30.4.2004)

3

 

*

Rectificatie van Besluit N. 848/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 totvaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn (PB L 157 van 30.4.2004)

7

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van Beschikking 95/408/EG van de Raad (PB L 157 van 30.4.2004)

12

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157 van 30.4.2004)

16

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2004/74/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG teneinde bepaalde lidstaten toe te staan om tijdelijke vrijstellingen of verlagingen van de belastingniveaus toe te passen voor energieproducten en elektriciteit (PB L 157 van 30.4.2004)

26

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2004/75/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG waarbij Cyprus voor energieproducten en elektriciteit tijdelijk belastingverlagingen of -vrijstellingen mag toepassen (PB L 157 van 30.4.2004)

31

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2004/76/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG waarbij bepaalde lidstaten overgangsperioden mogen instellen voor de toepassing van een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 30.4.2004)

33

 

*

Rectificatie van Beschikking 2004/465/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de visserijcontroleprogramma's van de lidstaten (PB L 157 van 30.4.2004)

36

 

*

Rectificatie van Beschikking 2004/466/EG van de Raad van 29 april 2004 houdende opneming in het Gemeenschappelijk Handboek van een bepaling betreffende doelgerichte grenscontroles op begeleide minderjarigen (PB L 157 van 30.4.2004)

44

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


Rectificaties

2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/1


Rectificatie van Besluit nr. 845/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-Opleiding) (2001-2005)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Besluit nr. 845/2004/EG wordt als volgt gelezen:

BESLUIT Nr. 845/2004/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2004

tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-Opleiding) (2001-2005)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Besluit nr. 163/2001/EG (4) het programma Media-Opleiding, voor vakmensen in de Europese audiovisuele programma-industrie, ten uitvoer gelegd voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005.

(2)

Het is van essentieel belang dat de continuïteit van het communautaire beleid ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector met het oog op de doelstellingen van de Gemeenschap krachtens artikel 150 van het Verdrag wordt gegarandeerd.

(3)

Het is van essentieel belang dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2005 een volledig en gedetailleerd beoordelingsverslag over het programma Media-Opleiding presenteert, zodat de wetgevingsautoriteit het voorstel voor een nieuw programma Media-Opleiding dat in 2007 zal starten, tijdig kan behandelen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Besluit nr. 163/2001/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1 wordt „31 december 2005” vervangen door „31 december 2006”.

2.

In artikel 4, lid 5, wordt het financiële kader van „52 miljoen EUR” vervangen door „59,41 miljoen EUR”, overeenkomstig Besluit nr. 786/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 10 van 14.1.2004, blz. 8.

(2)  PB C 23 van 27.1.2004, blz. 24.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 12 februari 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 april 2004.

(4)  PB L 26 van 27.1.2001, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/2


Rectificatie van Besluit nr. 846/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Besluit nr. 846/2004/EG wordt als volgt gelezen:

BESLUIT Nr. 846/2004/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2004

tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft bij Besluit 2000/821/EG (4) het Media Plus-programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken ten uitvoer gelegd voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005.

(2)

Het is van essentieel belang dat de continuïteit van het communautaire beleid ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector met het oog op de doelstellingen van de Gemeenschap krachtens artikel 157 van het Verdrag wordt gegarandeerd.

(3)

Het is van essentieel belang dat de Commissie uiterlijk 31 december 2005 een volledig en gedetailleerd evaluatieverslag over het Media Plus-programma presenteert, zodat de wetgevingsautoriteit het voorstel voor een nieuw Media Plus-programma, dat in 2007 zal starten, tijdig kan behandelen en de begrotingsautoriteit de noodzaak van een nieuw financieel kader kan beoordelen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Besluit 2000/821/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1, lid 1, wordt „31 december 2005” vervangen door „31 december 2006”.

2.

In artikel 5, lid 2, wordt het financiële referentiebedrag van „350 miljoen EUR” vervangen door „453,60 miljoen EUR, inclusief de aanpassing met het oog op de uitbreiding, na de herziening van de Financiële Vooruitzichten”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 10 van 14.1.2004, blz. 8.

(2)  PB C 23 van 27.1.2004, blz. 24.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 12 februari 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 april 2004.

(4)  PB L 336 van 30.12.2000, blz. 82.


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/3


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Verordening (EG) nr. 847/2004 wordt als volgt gelezen:

VERORDENING (EG) nr. 847/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2004

inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De internationale betrekkingen op het gebied van de luchtvaart tussen lidstaten en derde landen worden traditioneel beheerst door bilaterale overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen, de bijlagen daarbij en andere daarmee samenhangende bilaterale en multilaterale regelingen.

(2)

Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaken C-466/98, C-467/98, C-468/98, C-469/98, C-471/98, C-472/98, C-475/98 en C-476/98 is de Gemeenschap als enige bevoegd inzake de diverse aspecten van dergelijke overeenkomsten.

(3)

Het Hof heeft ook verduidelijking gegeven over het recht van communautaire luchtvaartmaatschappijen op vestiging binnen de Gemeenschap, inclusief het recht op niet-discriminerende markttoegang.

(4)

Wanneer blijkt dat het onderwerp van een overeenkomst deels onder de bevoegdheid van de Gemeenschap en deels onder die van haar lidstaten valt, is nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap van essentieel belang, zowel bij de onderhandelingen over en de sluiting van de overeenkomst als bij het nakomen van de aangegane verplichtingen. De verplichting tot samenwerking vloeit voort uit de eis dat de Gemeenschap internationaal met één stem moet spreken. De instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten ondernemen alle nodige stappen in dit verband om voor een optimale samenwerking te zorgen.

(5)

De samenwerkingsprocedure tussen de lidstaten en de Commissie volgens deze verordening raakt niet aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de Gemeenschap en de lidstaten overeenkomstig het Gemeenschapsrecht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie.

(6)

Alle bestaande bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen die bepalingen bevatten die in strijd zijn met het Gemeenschapsrecht moeten worden gewijzigd of vervangen door nieuwe overeenkomsten die volledig verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht.

(7)

Onverminderd het Verdrag, en met name artikel 300, mogen lidstaten desgewenst in bestaande overeenkomsten wijzigingen aanbrengen en maatregelen voor het beheer van de uitvoering daarvan treffen tot een door de Gemeenschap gesloten overeenkomst van kracht wordt.

(8)

Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat een lidstaat bij onderhandelingen rekening houdt met het Gemeenschapsrecht, de bredere communautaire belangen en de lopende onderhandelingen van de Gemeenschap.

(9)

Wanneer lidstaten luchtvaartmaatschappijen bij onderhandelingen willen betrekken, worden alle luchtvaartmaatschappijen met een vestiging op het grondgebied van de betrokken lidstaat gelijk behandeld.

(10)

Vestiging op het grondgebied van een lidstaat veronderstelt het daadwerkelijk uitoefenen van luchtvervoeractiviteiten middels regelingen voor een onbepaalde periode. De rechtsvorm van een dergelijke vestiging, of het nu gaat om een bijkantoor of om een dochteronderneming met rechtspersoonlijkheid, is daarbij niet doorslaggevend. Wanneer een onderneming gevestigd is op het grondgebied van verscheidene lidstaten, zoals gedefinieerd door het Verdrag, waarborgt deze, teneinde te voorkomen dat nationale voorschriften worden omzeild, dat elk van de vestigingen voldoet aan de verplichtingen die het nationale recht, overeenkomstig het Gemeenschapsrecht, aan de activiteiten stelt.

(11)

Teneinde ervoor te zorgen dat de rechten van communautaire luchtvaartmaatschappijen niet onrechtmatig worden ingeperkt, worden in bilaterale overeenkomsten inzake luchtdiensten geen nieuwe regelingen opgenomen die een beperking inhouden van het aantal communautaire luchtvaartmaatschappijen die kunnen worden aangewezen om op een bepaalde markt diensten te verstrekken.

(12)

De lidstaten stellen niet-discriminerende en transparante procedures vast voor de verdeling van verkeersrechten onder de communautaire luchtvaartmaatschappijen. Bij het volgen van deze procedures kunnen de lidstaten de noodzaak om te zorgen voor de continuïteit van de diensten naar behoren laten meewegen.

(13)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (3).

(14)

Iedere lidstaat mag zich beroepen op de vertrouwelijkheid van de bepalingen in bilaterale overeenkomsten die hij heeft gesloten en de Commissie verzoeken de desbetreffende informatie niet aan andere lidstaten door te geven.

(15)

Op 2 december 1987 hebben het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk in Londen in het kader van een gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van beide landen overeenstemming bereikt over regelingen voor meer samenwerking bij het gebruik van de luchthaven van Gibraltar. Die regelingen moeten evenwel nog in werking treden.

(16)

De doelstellingen van deze verordening, namelijk coördinatie van de onderhandelingen met derde landen over de sluiting van overeenkomsten inzake luchtdiensten, het garanderen van een geharmoniseerde aanpak bij de uitvoering en toepassing van die overeenkomsten, alsook controle op de verenigbaarheid van die overeenkomsten met het Gemeenschapsrecht, kunnen niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt. Aangezien een verordening in de hele Gemeenschap van toepassing is, kunnen zij beter op communautair niveau worden verwezenlijkt. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag kan de Gemeenschap derhalve maatregelen treffen. Overeenkomstig het in dat artikel omschreven evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om de genoemde doelstellingen te bereiken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Kennisgeving aan de Commissie

1.   Een lidstaat kan, onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en haar lidstaten, met een derde land onderhandelingen openen over een nieuwe overeenkomst of over de wijziging van een bestaande overeenkomst inzake luchtdiensten, de bijlagen daarvan of enige andere daarmee samenhangende bilaterale of multilaterale regeling, wanneer die onderwerpen betreffen die gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, mits:

toepasselijke standaardbepalingen die door de lidstaten en de Commissie gezamenlijk zijn opgesteld en vastgelegd, in deze onderhandelingen worden opgenomen

en

de kennisgevingsprocedure in de leden 2, 3 en 4 wordt gevolgd.

In voorkomend geval wordt de Commissie uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan deze onderhandelingen.

2.   Indien een lidstaat voornemens is dergelijke onderhandelingen te openen, stelt hij de Commissie schriftelijk van zijn voornemen in kennis. Deze kennisgeving omvat een kopie van de bestaande overeenkomst, indien beschikbaar, en andere relevante documentatie en een opgave van de bepalingen waarover bij de onderhandelingen moet worden gesproken, en van de onderhandelingsdoelstellingen, alsook alle andere relevante informatie. De Commissie stelt dergelijke kennisgevingen en, desgevraagd, de begeleidende documentatie beschikbaar voor de overige lidstaten, met inachtneming van de vereisten van vertrouwelijkheid.

De informatie wordt ten minste één kalendermaand vóór het beoogde begin van de formele onderhandelingen met het betrokken derde land toegezonden. Indien formele onderhandelingen ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden op een kortere termijn dan een maand worden georganiseerd, zendt de lidstaat de informatie zo spoedig mogelijk toe.

3.   De lidstaten kunnen hun opmerkingen doen toekomen aan de lidstaat die overeenkomstig lid 2 zijn voornemens kenbaar heeft gemaakt. Die lidstaat houdt zoveel mogelijk rekening met die opmerkingen bij de onderhandelingen.

4.   Indien de Commissie binnen 15 werkdagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving tot de slotsom komt dat de onderhandelingen:

de doelstellingen van lopende communautaire onderhandelingen met dit derde land kunnen ondermijnen,

en/of

kunnen leiden tot een overeenkomst die onverenigbaar is met het Gemeenschapsrecht

brengt zij de lidstaat daarvan op de hoogte.

Artikel 2

Raadpleging van belanghebbenden en deelname aan de onderhandelingen

Wanneer luchtvaartmaatschappijen en andere belanghebbenden bij de in artikel 1 bedoelde onderhandelingen worden betrokken, behandelen de lidstaten alle communautaire luchtvaartmaatschappijen met een vestiging op hun respectieve onder de toepassing van het Verdrag vallende grondgebieden op gelijke voet.

Artikel 3

Verbod op de invoering van restrictievere regelingen

Een lidstaat gaat geen nieuwe overeenkomst met een derde land aan die een vermindering inhoudt van het aantal communautaire luchtvaartmaatschappijen die volgens bestaande overeenkomsten kunnen worden aangewezen om diensten te verstrekken op routes tussen zijn grondgebied en het derde land, noch voor de hele markt van het luchtvervoer tussen beide partijen, noch voor specifieke stedenparen.

Artikel 4

Sluiting van overeenkomsten

1.   Na ondertekening van een overeenkomst brengt de betrokken lidstaat het resultaat van de onderhandelingen en alle relevante documenten ter kennis van de Commissie.

2.   Wanneer de onderhandelingen hebben geleid tot een overeenkomst waarin de in artikel 1, lid 1, bedoelde toepasselijke standaardbepalingen zijn opgenomen, is de lidstaat gemachtigd de overeenkomst te sluiten.

3.   Wanneer de onderhandelingen hebben geleid tot een overeenkomst waarin de in artikel 1, lid 1, bedoelde standaardbepalingen niet zijn opgenomen, wordt het de lidstaat volgens de procedure van artikel 7, lid 2, toegestaan de overeenkomst te sluiten, op voorwaarde dat deze sluiting geen schade berokkent aan het voorwerp en de doelstelling van het gemeenschappelijke vervoersbeleid van de Gemeenschap. De lidstaat mag de overeenkomst voorlopig toepassen in afwachting van het resultaat van deze procedure.

4.   Onverminderd de leden 2 en 3, mag het de lidstaat in kwestie volgens de procedure van artikel 7, lid 2, worden toegestaan de overeenkomst voorlopig toe te passen en/of te sluiten, indien de Commissie met hetzelfde derde land actief aan het onderhandelen is op basis van een specifiek mandaat voor dat land of op basis van het besluit van de Raad betreffende onderhandelingen tussen de Commissie en derde landen.

Artikel 5

Verdeling van verkeersrechten

Wanneer een lidstaat overeenstemming bereikt over een overeenkomst of wijzigingen in een overeenkomst of de bijlagen daarvan waarbij wordt voorzien in beperkingen van het gebruik van verkeersrechten of van het aantal communautaire luchtvaartmaatschappijen dat kan worden aangewezen als begunstigde van verkeersrechten, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de verkeersrechten op niet-discriminerende wijze onder de daarvoor in aanmerking komende luchtvaartmaatschappijen van de Gemeenschap worden verdeeld volgens een transparante procedure.

Artikel 6

Bekendmaking van procedures

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de procedures die zij voor de toepassing van artikel 5 en, in voorkomend geval, artikel 2 volgen. De Commissie draagt er zorg voor dat deze procedures binnen acht weken na ontvangst ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. Eventuele nieuwe procedures en latere wijzigingen van bestaande procedures worden uiterlijk acht weken voordat deze van kracht worden aan de Commissie medegedeeld, zodat de Commissie ervoor kan zorgen dat zij binnen die periode van acht weken in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.

Artikel 7

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (4).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 8

Vertrouwelijkheid

Bij de kennisgeving aan de Commissie van onderhandelingen en het resultaat daarvan, zoals bepaald in de artikelen 1 en 4, laten de lidstaten de Commissie duidelijk weten of in de kennisgeving opgenomen informatie als vertrouwelijk dient te worden beschouwd en of deze informatie aan andere lidstaten kan worden doorgegeven. De Commissie en de lidstaten dragen er zorg voor dat als vertrouwelijk aangemerkte informatie wordt behandeld overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5).

Artikel 9

Gibraltar

1.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.

2.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort tot de datum waarop de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 van toepassing worden. De regeringen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk zullen de Raad van die datum in kennis stellen.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 234 van 30.9.2003, blz. 21.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 2 september 2003 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 5 december 2003 (PB C 54 E van 2.3.2004, blz. 33), standpunt van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 14 april 2004.

(3)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(4)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/7


Rectificatie van Besluit nr. 848/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Besluit nr. 848/2004/EG wordt als volgt gelezen:

BESLUIT Nr. 848/2004/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2004

tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 13, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1)

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen is, krachtens artikel 2 en artikel 3, lid 2, van het Verdrag een basisbeginsel van het Gemeenschapsrecht dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen nader is uitgewerkt. Volgens het Verdrag is de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen een bijzondere „taak” en een doelstelling van de Gemeenschap. De Gemeenschap is verplicht om deze gelijkheid in het kader van al haar acties actief te bevorderen.

(2)

Krachtens artikel 13, lid 1, van het Verdrag kan de Raad alle passende maatregelen nemen om elke vorm van discriminatie, ook op grond van geslacht, te bestrijden. Artikel 13, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat wanneer de Raad communautaire stimuleringsmaatregelen - harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten uitgezonderd - vaststelt ter ondersteuning van de maatregelen die de lidstaten nemen om bij te dragen tot de verwezenlijking van deze doelstelling, dit een besluit vormt overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

(3)

Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verbiedt elke vorm van discriminatie op grond van geslacht en artikel 23 waarborgt het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen op alle gebieden.

(4)

De ervaring op communautair niveau leert dat voor de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de praktijk een combinatie van maatregelen, en vooral juridische instrumenten en concrete acties, nodig is die elkaar wederzijds versterken.

(5)

Het witboek van de Commissie inzake Europees bestuur pleit ervoor de burgers inspraak te geven in de vorming en de uitvoering van het beleid, het maatschappelijk middenveld en de organisaties waaruit het is samengesteld bij het beleid te betrekken en op een meer efficiënte en transparante manier met de belanghebbende partijen te overleggen.

(6)

De vierde wereldvrouwenconferentie in Peking op 15 september 1995 heeft een verklaring en een „Platform for Action” goedgekeurd waarin de regeringen, de internationale gemeenschap en het maatschappelijk middenveld worden opgeroepen strategische maatregelen te nemen om vrouwendiscriminatie en obstakels voor de gelijkheid van mannen en vrouwen uit de weg te ruimen.

(7)

De Raad heeft bij Beschikking 2001/51/EG (3) een communautair actieprogramma in verband met de communautaire kaderstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen vastgesteld. Het programma zou moeten worden aangevuld met ondersteunende maatregelen op de betrokken gebieden.

(8)

Doel van de begrotingsonderdelen A-3037 (nr. ABB 040501) en A-3046 (nr. ABB 040503) van de algemene begroting van de Europese Unie in het begrotingsjaar 2003 (en in de voorgaande begrotingsjaren) was steun te verlenen aan de Europese Vrouwenlobby en vrouwenorganisaties die zich voor de gelijkheid van mannen en vrouwen inzetten.

(9)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) („het financieel reglement”) bepaalt dat het voor de bestaande steunmaatregelen nodig is een basisbesluit aan te nemen dat strookt met de bepalingen van het reglement.

(10)

De activiteiten van bepaalde organisaties helpen de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, met name wanneer het gaat om communautaire acties die specifiek op vrouwen gericht zijn.

(11)

Vooral de Europese Vrouwenlobby, waarvan de meeste vrouwenorganisaties in de 15 lidstaten deel uitmaken en die meer dan 3 000 leden telt, speelt een essentiële rol bij de promotie, het monitoren en het verbreiden van kennis inzake communautaire maatregelen die, met het oog op het bereiken van de gelijkheid van mannen en vrouwen, op vrouwen gericht zijn. De activiteiten van de Europese Vrouwenlobby zijn van algemeen Europees belang.

(12)

Bijgevolg zou een gestructureerd programma moeten worden vastgesteld om financiële steun te verlenen aan dergelijke organisaties in de vorm van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven voor activiteiten met doelstellingen van algemeen Europees belang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen, of met een doelstelling die deel uitmaakt van het beleid van de Europese Unie op dit gebied, en in de vorm van bepaalde subsidies voor acties.

(13)

Dit programma bestrijkt een groot geografisch gebied doordat het nieuwe toetredingsverdrag op 16 april 2003 werd ondertekend en doordat in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst) op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen een ruimere samenwerking is opgenomen tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), anderzijds. In de EER-overeenkomst zijn de procedures vastgesteld, op grond waarvan tot de EER behorende EVA-landen aan communautaire programma's op dit gebied kunnen deelnemen. Ook Roemenië en Bulgarije zouden, overeenkomstig de voorwaarden van hun Europa-overeenkomsten, de aanvullende protocollen ervan en de besluiten van de respectieve associatieraden, aan het programma moeten kunnen deelnemen, evenals Turkije, overeenkomstig de voorwaarden van de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije van 17 december 2001 inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Turkije aan communautaire programma's (5).

(14)

Het is zaak bij het vaststellen van de procedures voor het verlenen van steun rekening te houden met de bijzondere aard van de organisaties die op Europees niveau op het gebied van de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn.

(15)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma een financieel kader vast dat gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormt in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (6).

(16)

De Gemeenschappelijke verklaring van 24 november 2003 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de basisbesluiten voor subsidies voorziet in de mogelijkheid bij wijze van uitzondering overgangsbepalingen voor het tijdvak van subsidiëring in dit programma op te nemen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Doelstelling van het programma

1.   Bij dit besluit wordt een communautair actieprogramma vastgesteld (hierna „het programma” te noemen) om organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn, te stimuleren.

2.   De algemene doelstelling van het programma bestaat erin steun te verlenen aan de activiteiten van deze organisaties, waarvan het lopende werkprogramma of een specifieke actie een algemeen Europees belang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen dient, of een doelstelling nastreeft die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past.

3.   Het programma loopt van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005.

Artikel 2

Toegang tot het programma

1.   Om voor een subsidie in aanmerking te komen moet een organisatie die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief is, voldoen aan de bepalingen van de bijlage en:

a)

bijdragen tot de ontwikkeling en de uitvoering van communautaire acties ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen;

b)

stroken met de beginselen en de wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de communautaire actie op het beleidsgebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen;

c)

een potentiële transnationale uitstraling hebben.

2.   De betrokken organisatie moet sinds ten minste één jaar tevoren overeenkomstig de wet zijn opgericht en alleen of in verschillende gecoördineerde verbanden optreden.

Artikel 3

Deelname van landen buiten de Gemeenschap

Behalve voor de organisaties in de lidstaten staat het programma open voor organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn en die gevestigd zijn in:

a)

de toetredende staten die op 16 april 2003 het toetredingsverdrag hebben ondertekend;

b)

de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden van de EER-overeenkomst;

c)

Roemenië en Bulgarije, waarbij de deelnemingsvoorwaarden worden bepaald overeenkomstig de Europa-overeenkomsten, de aanvullende protocollen ervan en de besluiten van de respectieve associatieraden;

d)

Turkije, waarbij de deelnemingsvoorwaarden worden bepaald overeenkomstig de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Turkije aan communautaire programma's.

Artikel 4

Selectie van begunstigden

1.   De in punt 2.1 van de bijlage vermelde begunstigden ontvangen rechtstreeks subsidies voor huishoudelijke uitgaven.

2.   Bij het verlenen van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven uit hoofde van het lopende werkprogramma of het verlenen van een subsidie voor een gerichte actie aan een organisatie die een doel van algemeen Europees belang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen nastreeft dat in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past, moeten de in de bijlage gepreciseerde algemene criteria in acht worden genomen. De organisaties waaraan subsidies uit hoofde van de punten 2.2 en 2.3 van de bijlage worden verleend, worden op basis van een oproep tot het indienen van voorstellen geselecteerd.

Artikel 5

Verlenen van een subsidie

1.   Subsidies voor huishoudelijke uitgaven uit hoofde van de punten 2.1 en 2.2 van de bijlage aan organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn, financieren ten hoogste 80 % van alle subsidiabele kosten van de organisatie tijdens het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verleend.

2.   Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het financiëel reglement, en gezien de aard van de onder dit besluit vallende organisaties, wordt bij de toekenning van de subsidies uit hoofde van het programma van het degressiviteitsbeginsel afgeweken.

Artikel 6

Financiering

1.   Het financiële kader voor de uitvoering van het programma voor de periode 2004-2005 wordt vastgesteld op 2,2 miljoen EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 7

Overgangsbepalingen

Voor de in 2004 toegekende subsidies kan het tijdvak voor subsidiëring op 1 januari 2004 van start gaan mits de desbetreffende uitgaven noch vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag, noch vóór het begin van het boekjaar van de begunstigde gedaan zijn.

In 2004 kan worden afgeweken van de verplichting dat de ondertekening van de subsidieovereenkomst uiterlijk binnen de eerste vier maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde moet plaatsvinden als bedoeld in artikel 112, lid 2, van het financieel reglement, voor begunstigden wier boekjaar vóór 1 maart van het lopende jaar begint. In dit geval dient de subsidieovereenkomst uiterlijk op 30 juni 2004 te worden ondertekend.

Artikel 8

Monitoring en evaluatie

De Commissie dient uiterlijk 31 december 2006 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. Het verslag is gebaseerd op de door de begunstigden behaalde resultaten en evalueert met name hun effectiviteit bij de verwezenlijking van de in artikel 1 en de bijlage vastgestelde doelstellingen.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2004.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL

BIJLAGE

1.   Gesteunde activiteiten

De algemene doelstelling (zie artikel 1) bestaat erin de communautaire actie op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen te versterken en de doeltreffendheid van deze actie te vergroten door financiële steun te verlenen aan organisaties, waaronder de Europese Vrouwenlobby, die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn.

1.1.   De organisaties die op het gebied van de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn, zullen onder andere de volgende activiteiten die een bijdrage kunnen leveren tot de versterking en de vergroting van de doeltreffendheid van de communautaire actie ontplooien:

de vertegenwoordiging van belanghebbende partijen op communautair vlak;

voorlichtingsactiviteiten (met name studies, campagnes, seminars) ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen;

de verspreiding van informatie over de communautaire actie ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen;

acties ter bevordering van onder andere het combineren van beroeps- en gezinsleven, de participatie van vrouwen aan de besluitvorming en de bestrijding van aan het geslacht gerelateerd geweld, stereotypen in verband met het geslacht en discriminatie op het werk;

acties ter bevordering van de samenwerking met vrouwenorganisaties in derde landen en om mensen bewuster te maken van de situatie van vrouwen in de wereld.

1.2.   De Europese Vrouwenlobby zal onder andere de volgende activiteiten ontplooien ter vervulling van haar taken op het gebied van de vertegenwoordiging en coördinatie van niet-gouvernementele vrouwenorganisaties en het doorgeven van informatie over vrouwen aan de Europese instellingen en niet-gouvernementele organisaties:

follow-up van de uitvoering van het „Beijing Platform for Action” (Verenigde Naties);

ijveren voor een betere Europese wetgeving inzake gelijkheid van mannen en vrouwen en voor integratie van vrouwen op alle beleidsgebieden;

deelname aan vergaderingen en conferenties over gelijkheid van mannen en vrouwen;

actie om ervoor te zorgen dat de standpunten en belangen van vrouwen in het nationale en Europese beleid worden geïntegreerd, met name vrouwen stimuleren om aan de besluitvorming deel te nemen;

meer aandacht vestigen, in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, op de gelijkheid van mannen en vrouwen, en samenwerking te ontwikkelen met de vrouwenorganisaties in de nieuwe lidstaten.

2.   Uitvoering van de te steunen activiteiten

De activiteiten van organisaties die uit hoofde van het programma in aanmerking komen voor communautaire subsidiëring, vallen onder een van de volgende onderdelen:

2.1.   D e e l 1: lopende activiteiten van de Europese Vrouwenlobby - waarvan de leden onder meer vrouwenorganisaties in de lidstaten van de Europese Unie zijn - waarbij de volgende beginselen in acht worden genomen:

de onafhankelijkheid van de Europese Vrouwenlobby bij de selectie van haar leden;

een ruime autonomie voor de Europese Vrouwenlobby bij haar activiteiten met inachtneming van punt 1.2. van de bijlage.

2.2.   D e e l 2: lopende activiteiten van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen nastreeft, of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past.

Overeenkomstig artikel 2 betreft dit non-profitorganisaties waarvan de activiteiten uitsluitend op de gelijkheid van mannen en vrouwen gericht zijn, of organisaties die een ruimere doelstelling nastreven maar waarvan een deel van de activiteiten uitsluitend op de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen gericht is.

Er kan een jaarlijkse subsidie voor huishoudelijke uitgaven worden toegekend om de uitvoering van het lopende werkprogramma van een dergelijke organisatie te ondersteunen.

2.3.   D e e l 3: specifieke acties van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen nastreeft, of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past.

3.   Selectie van begunstigden

3.1.   De Europese Vrouwenlobby kan rechtstreeks uit hoofde van deel 1 van het programma een subsidie voor huishoudelijke uitgaven ontvangen, na goedkeuring van een passend werkplan en een begroting.

3.2.   Organisaties die een subsidie voor huishoudelijke uitgaven ontvangen uit hoofde van deel 2 van het programma, worden op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd.

3.3.   Organisaties die een subsidie voor een specifieke actie ontvangen uit hoofde van deel 3 van het programma, worden op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd.

4.   Controles en audits

4.1.   De begunstigde van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven houdt alle bewijsstukken van uitgaven tijdens het jaar waarvoor de subsidie is verleend (met inbegrip van het gecontroleerde financiële overzicht), gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De begunstigde van een subsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden van de organisatie ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

4.2.   De Commissie heeft het recht om de aanwending van de subsidie aan een audit te onderwerpen via haar eigen personeel of via een bevoegde externe instantie naar keuze. Deze audits kunnen worden uitgevoerd tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst, en gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De auditresultaten kunnen er eventueel toe leiden dat de Commissie besluiten tot terugvordering neemt.

4.3.   Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben op passende wijze toegang tot met name de kantoren van de begunstigde, evenals tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits tot een goed einde te brengen.

4.4.   De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, en met name het recht van toegang.

4.5.   Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen is de Commissie krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (7) gemachtigd ter plaatse controles en verificaties in het kader van het programma uit te voeren. Eventueel voert het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoek uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (8).


(1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 115.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 november 2003 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 februari 2004 (PB C 95 E van 20.4.2004, blz. 1), standpunt van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 20 april 2004.

(3)  PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 61 van 2.3.2002, blz. 29.

(6)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(7)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(8)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/12


Rectificatie van Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van Beschikking 95/408/EG van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Richtlijn 2004/41/EG wordt als volgt gelezen:

RICHTLIJN 2004/41/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 april 2004

houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van Beschikking 95/408/EG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, artikel 95 en artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verscheidene richtlijnen leggen voorschriften inzake diergezondheid en volksgezondheid vast voor de productie en het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong.

(2)

De volgende besluiten bevatten nieuwe voorschriften die de voorschriften uit bovengenoemde richtlijnen herschikken en bijwerken:

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (4);

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (4);

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4),

en

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (5).

(3)

De voorgaande richtlijnen moeten derhalve worden ingetrokken. Aangezien Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne voorziet in de intrekking van Richtlijn 93/43/EEG van de Raad van 14 juni 1993 inzake levensmiddelenhygiëne (6), dient de onderhavige richtlijn alleen te voorzien in de intrekking van de richtlijnen betreffende producten van dierlijke oorsprong.

(4)

Aangezien de regels betreffende vers vlees en vleesproducten van Richtlijn 72/462/EEG van de Raad (7) vervangen zullen worden door nieuwe hygiënemaatregelen en Richtlijn 2002/99/EG, dienen de voorschriften van die richtlijn alleen van toepassing te blijven op de invoer van levende dieren.

(5)

Een aantal uitvoeringsbepalingen moet evenwel van kracht blijven totdat de nodige maatregelen overeenkomstig het nieuwe wettelijk kader zijn genomen.

(6)

De herschikking houdt in dat tevens wijzigingen nodig zijn van Richtlijn 89/662/EEG van de Raad (8), Richtlijn 92/118/EEG van de Raad (9) en Beschikking 95/408/EG van de Raad (10),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder „de betrokken datum”, de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 852/2004, Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 854/2004.

Artikel 2

De volgende richtlijnen zijn met ingang van de betrokken datum ingetrokken:

1.

Richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees (11);

2.

Richtlijn 71/118/EEG van de Raad van 15 februari 1971 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van de productie en het in de handel brengen van vers vlees van pluimvee (12);

3.

Richtlijn 72/461/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (13);

4.

Richtlijn 77/96/EEG van de Raad van 21 december 1976 inzake het opsporen van trichinen bij de invoer van vers vlees van varkens, huisdieren, uit derde landen (14);

5.

Richtlijn 77/99/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vleesproducten en bepaalde andere producten van dierlijke oorsprong (15);

6.

Richtlijn 80/215/EEG van de Raad van 22 januari 1980 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesproducten (16);

7.

Richtlijn 89/362/EEG van de Commissie van 26 mei 1989 houdende algemene voorschriften inzake de hygiëne op melkveebedrijven (17);

8.

Richtlijn 89/437/EEG van de Raad van 20 juni 1989 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten (18);

9.

Richtlijn 91/492/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren (19);

10.

Richtlijn 91/493/EEG van de Raad van 22 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van visserijproducten (20);

11.

Richtlijn 91/494/EEG van de Raad van 26 juni 1991 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van vers vlees van pluimvee (21);

12.

Richtlijn 91/495/EEG van de Raad van 27 november 1990 inzake gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van konijnenvlees en vlees van gekweekt wild (22);

13.

Richtlijn 92/45/EEG van de Raad van 16 juni 1992 betreffende de gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor het doden van vrij wild en het in de handel brengen van vlees van vrij wild (23);

14.

Richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk (24);

15.

Richtlijn 92/48/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a) i), van Richtlijn 91/493/EEG, van de minimale hygiënische voorschriften die van toepassing zijn op visserijproducten die zijn verkregen aan boord van bepaalde vissersvaartuigen (25),

en

16.

Richtlijn 94/65/EG van de Raad van 14 december 1994 tot vaststelling van voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van gehakt vlees en vleesbereidingen (26).

Artikel 3

Richtlijn 92/118/EEG is met ingang van de betrokken datum als volgt gewijzigd:

1.

verwijzingen naar „de bijlagen I en II” worden telkens vervangen door verwijzingen naar „bijlage I”;

2.

in artikel 4, lid 1, worden de woorden „en bijlage II voor de aspecten van de volksgezondheid” geschrapt,

en

3.

bijlage II wordt ingetrokken.

Artikel 4

1.   Met ingang van de betrokken datum gelden verwijzingen naar de in artikel 2 vermelde richtlijnen of naar bijlage II van Richtlijn 92/118/EEG als verwijzingen, naar gelang van de context, naar:

a)

Verordening (EG) nr. 853/2004;

b)

Verordening (EG) nr. 854/2004

of

c)

Richtlijn 2002/99/EG.

2.   In afwachting van de vaststelling van microbiologische criteria en criteria voor temperatuurbeheersing overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004, blijven eventuele criteria ter zake die zijn vastgesteld in de in artikel 2 vermelde richtlijnen, in bijlage II bij Richtlijn 92/118/EEG of in de uitvoeringsbepalingen daarvan, van kracht.

3.   In afwachting van de vaststelling van de nodige bepalingen op basis van Verordening (EG) nr. 852/2004, Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 854/2004 of Richtlijn 2002/99/EG blijven de volgende besluiten van overeenkomstige toepassing:

a)

uitvoeringsbepalingen vastgesteld op grond van de in artikel 2 vermelde richtlijnen;

b)

uitvoeringsbepalingen vastgesteld op grond van bijlage II van Richtlijn 92/118/EEG, met uitzondering van Beschikking 94/371/EG van de Raad (27);

c)

uitvoeringsbepalingen vastgesteld op grond van Richtlijn 72/462/EEG,

en

d)

voorlopige lijsten van derde landen en van inrichtingen in derde landen, opgesteld overeenkomstig Beschikking 95/408/EG.

Artikel 5

1.   Vanaf 1 januari 2005 zijn de voorschriften inzake dierengezondheid van Richtlijn 72/462/EEG enkel nog van toepassing op de invoer van levende dieren.

2.   Vanaf de betrokken datum is Richtlijn 72/462/EEG enkel nog van toepassing op de invoer van levende dieren.

Artikel 6

Richtlijn 89/662/EEG is met ingang van de betrokken datum als volgt gewijzigd:

1.

de verwijzingen:

a)

in artikel 1, naar „producten van dierlijke oorsprong die vallen onder de in bijlage A vermelde richtlijnen,”

en

b)

in artikel 4, lid 1, naar „producten die overeenkomstig de in bijlage A bedoelde richtlijnen zijn verkregenn,”

worden vervangen door de woorden „producten van dierlijke oorsprong die vallen onder de in bijlage A vermelde besluiten.”

2.

Bijlage A wordt als volgt vervangen:

„BIJLAGE A

HOOFDSTUK I

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (28).

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (29).

HOOFDSTUK II

Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG (30).

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (31).

Artikel 7

Artikel 9 van Beschikking 95/408/EG is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 9

Deze beschikking is van toepassing tot en met de betrokken datum als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (32).

Artikel 8

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op de betrokken datum aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 9

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 21 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 365 E van 19.12.2000, blz. 132.

(2)  PB C 155 van 29.5.2001, blz. 39.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 3 juni 2003 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 oktober 2003 (PB C 48 E van 24.2.2004, blz. 131) en standpunt van het Europees Parlement van 30 maart 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(4)  PB L 139 van 30.4.2004.

(5)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(6)  PB L 175 van 19.7.1993, blz. 1.

(7)  Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(8)  Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(9)  Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/42/EG van de Commissie (PB L 13 van 18.1.2003, blz. 24).

(10)  Beschikking 95/408/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van voorschriften voor het opstellen, voor een overgangsperiode, van voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten bepaalde producten van dierlijke oorsprong, visserijproducten en levende tweekleppige weekdieren mogen invoeren (PB L 243 van 11.10.1995, blz. 17). Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(11)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 2012/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/23/EG (PB L 243 van 11.10.1995, blz. 7).

(12)  PB L 55 van 8.3.1971, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(13)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 24. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(14)  PB L 26 van 31.1.1977, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(15)  PB L 26 van 31.1.1977, blz. 85. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(16)  PB L 47 van 21.2.1980, blz. 4. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(17)  PB L 156 van 8.6.1989, blz. 30.

(18)  PB L 212 van 22.7.1989, blz. 87. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(19)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(20)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(21)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/89/EG (PB L 300 van 23.11.1999, blz. 17).

(22)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 41. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(23)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(24)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(25)  PB L 187 van 7.7.1992, blz. 41.

(26)  PB L 368 van 31.12.1994, blz. 10. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(27)  PB L 168 van 2.7.1994, blz. 34.

(28)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(29)  PB L 139 van 30.4.2004.

(30)  PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/42/EG van de Commissie (PB L 13 van 18.1.2003, blz. 24).

(31)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 1).”

(32)  PB L 157 van 30.4.2004.”


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/16


Rectificatie van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Richtlijn 2004/48/EG wordt als volgt gelezen:

RICHTLIJN 2004/48/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2004

betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de totstandbrenging van de interne markt moeten de beperkingen van het vrije verkeer en de verstoringen van de mededinging worden opgeheven en moet tegelijkertijd een gunstig klimaat voor innovatie en investeringen worden geschapen. In deze context is de bescherming van de intellectuele eigendom een essentieel element voor het welslagen van de interne markt. De bescherming van de intellectuele eigendom is niet alleen van belang voor het bevorderen van innovatie en creativiteit, maar ook voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de verbetering van het concurrentievermogen.

(2)

De bescherming van de intellectuele eigendom moet de uitvinder of maker in staat stellen rechtmatig profijt van zijn uitvinding of schepping te trekken en bovendien een zo groot mogelijke verspreiding van werken, denkbeelden en nieuwe kennis mogelijk maken. Tegelijkertijd mag de bescherming van de intellectuele eigendom geen belemmering van de vrijheid van meningsuiting, het vrije verkeer van informatie of de bescherming van persoonsgegevens vormen, ook niet op het internet.

(3)

Zonder doeltreffende middelen om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven, worden innovatie en creativiteit echter ontmoedigd en investeringen verminderd. Er moet dus voor worden gezorgd dat het materiële recht inzake de intellectuele eigendom, dat tegenwoordig grotendeels onder het communautaire acquis valt, in de Gemeenschap doeltreffend wordt toegepast. In dit opzicht zijn de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten voor het welslagen van de interne markt van wezenlijk belang.

(4)

Op internationaal niveau zijn alle lidstaten, alsmede de Gemeenschap zelf voor de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden gebonden door de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (de „TRIPS-overeenkomst”), die bij Besluit 94/800/EG van de Raad (3) als onderdeel van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-ronde is goedgekeurd en in het kader van de Wereldhandelsorganisatie is afgesloten.

(5)

De TRIPS-overeenkomst omvat met name bepalingen betreffende de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten die gemeenschappelijke normen vormen die op internationaal vlak van toepassing zijn en in alle lidstaten ten uitvoer worden gelegd. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de internationale verplichtingen van de lidstaten, met inbegrip van de TRIPS-overeenkomst.

(6)

Voorts bestaan er internationale verdragen waarbij alle lidstaten partij zijn en die ook bepalingen over de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten bevatten. Dat geldt met name voor het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst en het Internationale Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties.

(7)

Uit de raadplegingen van de Commissie ter zake blijkt, dat er ondanks de TRIPS-overeenkomst nog belangrijke verschillen betreffende de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten tussen de lidstaten bestaan. Zo lopen de regelingen voor de toepassing van de voorlopige maatregelen die met name worden gebruikt ter bescherming van bewijsmateriaal, de berekening van schadevergoeding of ook de regelingen om een rechterlijk bevel toe te passen van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen. In sommige lidstaten bestaan geen maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zoals het recht op informatie en het terugroepen op kosten van de inbreukmaker van de op de markt gebrachte inbreukmakende goederen.

(8)

De verschillen tussen de regelingen van de lidstaten inzake de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten zijn nadelig voor de goede werking van de interne markt en maken het onmogelijk te waarborgen dat de intellectuele-eigendomsrechten op het gehele grondgebied van de Gemeenschap een gelijkwaardige bescherming genieten. Deze situatie is niet bevorderlijk voor het vrije verkeer in de interne markt, noch voor scheppen van een gunstig klimaat voor gezonde mededinging.

(9)

De huidige verschillen leiden ook tot verzwakking van het materiële recht inzake de intellectuele eigendom en fragmentering van de interne markt op dit gebied. Dit brengt verlies van vertrouwen van het bedrijfsleven in de interne markt en dientengevolge een vermindering van de investeringen in innoverende en scheppende activiteiten mee. Inbreuken blijken steeds vaker in verband te staan met de georganiseerde misdaad. De ontwikkeling van het gebruik van het internet maakt het mogelijk piraatproducten onmiddellijk en wereldwijd te verspreiden. De daadwerkelijke handhaving van het materiële recht inzake intellectuele eigendom moet door specifieke maatregelen op het niveau van de Gemeenschap worden gewaarborgd. De onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten op dit gebied wordt dan ook een fundamentele voorwaarde voor de goede werking van de interne markt.

(10)

Het doel van deze richtlijn is de onderlinge aanpassing van deze wetgevingen teneinde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming in de interne markt te waarborgen.

(11)

Deze richtlijn heeft niet ten doel geharmoniseerde regels betreffende justitiële samenwerking, rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken vast te stellen, noch over de toepasselijke wetgeving te handelen. Er zijn communautaire instrumenten die deze onderwerpen in het algemeen regelen en die, in beginsel, ook van toepassing zijn op de intellectuele eigendom.

(12)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van de mededingingsregels, met name niet aan de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. De bepalingen van deze richtlijn mogen niet worden gebruikt voor onrechtmatige, met het Verdrag strijdige concurrentiebeperking.

(13)

De werkingssfeer van deze richtlijn dient zo breed mogelijk te worden vastgesteld, zodat zij alle intellectuele-eigendomsrechten omvat die onder de communautaire bepalingen op dit gebied en/of het nationaal recht van de betrokken lidstaat vallen. Dit vereiste vormt echter voor de lidstaten die dat wensen, geen belemmering de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn voor interne doeleinden uit te breiden tot handelingen die oneerlijke concurrentie vormen, waaronder het maken van illegale kopieën, of soortgelijke activiteiten.

(14)

De maatregelen ingesteld bij artikel 6, lid 2, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2, moeten uitsluitend van toepassing zijn op handelingen die op commerciële schaal worden verricht. Dit neemt niet weg dat de lidstaten deze maatregelen ook op andere handelingen moeten kunnen toepassen. Op commerciële schaal verrichte handelingen zijn handelingen waarmee rechtstreeks of onrechtstreeks economisch of commercieel voordeel wordt beoogd; normaliter sluit dit handelingen van eindgebruikers te goeder trouw uit.

(15)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het materiële recht inzake intellectuele eigendom, noch aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4), Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (5) en Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (6).

(16)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen in de communautaire regelgeving die betrekking hebben op de handhaving van rechten en op de uitzonderingen op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, met name niet aan de bepalingen van Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (7), noch aan Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (8).

(17)

De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin deze richtlijn voorziet, moeten in elk afzonderlijk geval zodanig worden vastgesteld dat naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van dat geval, waaronder de specifieke kenmerken van elk intellectuele-eigendomsrecht en in voorkomend geval de opzettelijke of onopzettelijke aard van de inbreuk.

(18)

Niet alleen rechthebbenden moeten bevoegd zijn toepassing van deze maatregelen, procedures en rechtsmiddelen te vragen, maar ook - voorzover dit toegelaten is door en in overeenstemming is met het toepasselijk recht - personen die een rechtstreeks belang hebben en juridisch bevoegd zijn, waaronder mogelijk professionele organisaties, belast met het beheer van die rechten of de verdediging van de collectieve en individuele belangen die zij behartigen.

(19)

Daar het auteursrecht bestaat vanaf de schepping van een werk en hiervoor geen formele registratie noodzakelijk is, is het nuttig artikel 15 van de Berner Conventie te bevestigen, waarin het vermoeden is vastgelegd dat degene wiens naam op een letterkundig of artistiek werk is vermeld, als auteur van dat werk wordt beschouwd. Een soortgelijk vermoeden moet gelden voor de houders van naburige rechten, aangezien het vaak de houder van een naburig recht is, bijvoorbeeld een producent van fonogrammen, die zich bezig zal houden met verdediging van rechten en met piraterijbestrijding.

(20)

Daar het bewijs een uiterst belangrijk element voor de vaststelling van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten is, moet ervoor worden gezorgd dat effectieve middelen voor het overleggen, verkrijgen en beschermen van bewijsmateriaal beschikbaar zijn. Bij deze procedures moeten de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd en moeten de noodzakelijke waarborgen worden geboden, waaronder de bescherming van vertrouwelijke informatie. In het geval van inbreuken die op commerciële schaal plaatsvinden, is het voorts van belang dat de rechter desnoods inzage kan gelasten van bancaire, financiële of commerciële documenten waarover de vermeende inbreukmaker beschikt.

(21)

Er bestaan in sommige lidstaten andere maatregelen om een hoog niveau van bescherming te waarborgen; deze moeten in alle lidstaten beschikbaar zijn. Dit geldt voor het recht op informatie waardoor waardevolle gegevens kunnen worden verkregen over de herkomst van de inbreukmakende goederen of diensten, de distributiekanalen en de identiteit van bij de inbreuk betrokken derden.

(22)

Ook moet worden voorzien in voorlopige maatregelen om de inbreuk onmiddellijk te kunnen doen ophouden zonder op een beslissing ten gronde te wachten; hierbij moeten de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd, moet worden toegezien op de evenredigheid van de voorlopige maatregelen naar gelang van het specifieke karakter van de desbetreffende zaak en moeten de noodzakelijke waarborgen worden geboden om de kosten en de schade te dekken die de verweerder door een ongerechtvaardigd verzoek heeft geleden. Deze maatregelen zijn met name gerechtvaardigd wanneer elk uitstel voor de houder van een intellectueel eigendomsrecht onherstelbare schade zou veroorzaken.

(23)

Onverminderd andere ter beschikking staande maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten rechthebbenden de mogelijkheid hebben te verzoeken dat een bevel wordt uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op het industriële-eigendomsrecht van de rechthebbende. De voorwaarden voor en modaliteiten van deze bevelen moeten aan het nationale recht van de lidstaten worden overgelaten. Met betrekking tot inbreuken op auteursrechten en naburige rechten is al een grote mate van harmonisatie bewerkstelligd door Richtlijn 2001/29/EG. Aan artikel 8, lid 3, van die richtlijn dient dan ook door deze richtlijn geen afbreuk te worden gedaan.

(24)

Afhankelijk van het geval en zo de omstandigheden het rechtvaardigen, moeten de vast te stellen maatregelen, procedures en rechtsmiddelen verbodsmaatregelen omvatten ter voorkoming van nieuwe inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Daarnaast dienen er, waar nodig op kosten van de inbreukmaker, corrigerende maatregelen te kunnen worden getroffen, zoals terugroeping, definitieve onttrekking aan het handelsverkeer, of vernietiging van de inbreukmakende goederen en, in voorkomend geval, van het materiaal en de hulpmiddelen waarvan hoofdzakelijk gebruik is gemaakt bij het scheppen of vervaardigen van de goederen. Deze corrigerende maatregelen moeten recht doen aan de belangen van derden, waaronder met name consumenten en private partijen die te goeder trouw handelen.

(25)

De lidstaten moeten de keuze hebben om, voor het geval dat een inbreuk onopzettelijk en zonder nalatigheid is gepleegd en de bij deze richtlijn ingestelde corrigerende maatregelen of rechterlijke bevelen onevenredig zouden zijn, zo nodig als alternatieve maatregel te voorzien in de mogelijkheid van het toekennen van een geldelijke compensatie aan de benadeelde partij. Indien het commercieel gebruik van nagemaakte goederen of de levering van diensten een inbreuk vormt op een wet die niet tot het intellectuele-eigendomsrecht behoort, of de consumenten schade zouden kunnen berokkenen, dan blijft dat gebruik of die levering verboden.

(26)

Ter vergoeding van de schade die het gevolg is van een inbreuk door een inbreukmaker die een activiteit verricht heeft terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze aanleiding zou geven tot een dergelijke inbreuk, moet het bedrag van de aan de rechthebbende toegekende schadevergoeding worden vastgesteld rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het door de rechthebbende geleden inkomensverlies of de door de inbreukmaker onrechtmatig gemaakte winst en, in voorkomend geval, de aan de rechthebbende toegebrachte morele schade. Als alternatief, bijvoorbeeld indien de feitelijke schade moeilijk te bepalen is, kan het bedrag van de schadevergoeding worden afgeleid uit elementen als het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd zou zijn geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken. De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de kosten van de rechthebbende, bijvoorbeeld voor opsporing en onderzoek.

(27)

Als extra afschrikking voor toekomstige inbreukmakers en als bijdrage tot de bewustmaking van het brede publiek, is het nuttig uitspraken in inbreukzaken over intellectuele eigendom bekend te maken.

(28)

Naast de in deze richtlijn vastgelegde civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, zijn in bepaalde gevallen ook strafrechtelijke sancties een middel om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven.

(29)

De industrie moet actief deelnemen aan de strijd tegen piraterij en namaak. De ontwikkeling van gedragscodes in de rechtstreeks betrokken kringen vormt een aanvulling om het regelgevend kader te versterken. De lidstaten dienen in samenwerking met de Commissie de opstelling van gedragscodes in het algemeen te stimuleren. De controle op de vervaardiging van optische schijven, met name door middel van het aanbrengen van een identificatiecode op schijven die in de Gemeenschap zijn vervaardigd, draagt bij tot de beperking van het aantal inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in deze in hoge mate onder piraterij lijdende sector. Niettemin mogen deze technische beschermingsmaatregelen niet worden misbruikt om markten af te schermen en parallelle invoer te voorkomen.

(30)

Ten behoeve van de eenvormige toepassing van deze richtlijn is het aangewezen te voorzien in systemen voor de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie, met name door het opzetten van een netwerk van door de lidstaten aangewezen correspondenten en door middel van regelmatige evaluatierapporten over de toepassing van de richtlijn en over de doeltreffendheid van de maatregelen van de diverse nationale instanties.

(31)

Aangezien de doelstellingen van de richtlijn om eerdergenoemde redenen het beste op Gemeenschapsniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

(32)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de intellectuele eigendom volledig wordt geëerbiedigd overeenkomstig artikel 17, lid 2, van genoemd Handvest,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn betreft de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. In deze richtlijn omvat de term „intellectuele-eigendomsrechten” ook industriële-eigendomsrechten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Onverminderd de middelen die in de communautaire of nationale wetgeving zijn of kunnen worden vastgelegd, voorzover deze middelen gunstiger zijn voor de rechthebbenden, zijn de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen overeenkomstig artikel 3 van toepassing op elke inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, zoals bepaald in het communautaire recht en/of het nationale recht van de betrokken lidstaat.

2.   Deze richtlijn laat de bijzondere rechtshandhavings- en uitzonderingsbepalingen, opgenomen in de Gemeenschapswetgeving betreffende auteursrecht en naburige rechten, met name in Richtlijn 91/250/EEG, in het bijzonder artikel 7, en in Richtlijn 2001/29/EG, in het bijzonder de artikelen 2 tot en met 6 en artikel 8, onverlet.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

a)

de communautaire bepalingen betreffende het materiële recht inzake de intellectuele eigendom, Richtlijn 95/46/EG, Richtlijn 1999/93/EG, of Richtlijn 2000/31/EG in het algemeen en de artikelen 12 tot en met 15 daarvan in het bijzonder;

b)

internationale verplichtingen van de lidstaten en met name de TRIPS-overeenkomst, waaronder de verplichtingen met betrekking tot strafprocedures en straffen;

c)

enige nationale bepaling in de lidstaten met betrekking tot strafprocedures en straffen in verband met inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten.

HOOFDSTUK II

MAATREGELEN, PROCEDURES EN RECHTSMIDDELEN

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 3

Algemene verplichting

1.   De lidstaten stellen de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen vast die nodig zijn om de handhaving van de in deze richtlijn bedoelde intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. Deze maatregelen, procedures en rechtsmiddelen dienen eerlijk en billijk te zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en mogen geen onredelijke termijnen inhouden of nodeloze vertragingen inhouden.

2.   De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten tevens doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.

Artikel 4

Personen bevoegd tot het verzoeken van de toepassing van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen

De lidstaten zullen als personen die bevoegd zijn om de toepassing van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen te verzoeken, erkennen:

a)

houders van intellectuele-eigendomsrechten, overeenkomstig de bepalingen van het toepasselijk recht,

b)

alle andere personen die gemachtigd zijn deze rechten te gebruiken, in het bijzonder houders van een licentie, voorzover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijk recht,

c)

instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die officieel zijn erkend als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voorzover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijk recht,

d)

organisaties voor de verdediging van beroepsbelangen, die officieel zijn erkend als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voorzover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijk recht.

Artikel 5

Vermoeden van auteursschap of houderschap van rechten

Voor de toepassing van de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen

a)

opdat de auteur van een werk van letterkunde en kunst, behoudens bewijs van het tegendeel, als zodanig worden beschouwd en bijgevolg gerechtigd is inbreukprocedures in te stellen, is het voldoende dat zijn naam op de gebruikelijke wijze op het werk vermeld staat;

b)

is het bepaalde onder a) van overeenkomstige toepassing op de houder van een naburig recht met betrekking tot zijn beschermde materiaal.

Afdeling 2

Bewijsmateriaal

Artikel 6

Bewijsmateriaal

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd dat voldoende is om haar vorderingen te onderbouwen, en voor de staving van haar vorderingen bewijsmateriaal heeft genoemd dat zich in de macht van de wederpartij bevindt, overlegging van dit bewijsmateriaal door de wederpartij kunnen gelasten, behoudens bescherming van vertrouwelijke informatie. Voor de toepassing van dit lid kunnen de lidstaten bepalen dat een redelijk monster van een belangrijk aantal exemplaren van een werk of enig ander beschermd voorwerp door de bevoegde rechterlijke instanties als aanvaardbaar bewijsmateriaal moet worden beschouwd.

2.   De lidstaten treffen de noodzakelijke maatregelen teneinde de bevoegde rechterlijke instanties onder dezelfde omstandigheden in staat te stellen, in geval van inbreuk op commerciële schaal, op verzoek van een partij in voorkomend geval overlegging te kunnen gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten die zich onder de macht van de tegenpartij bevinden, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

Artikel 7

Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties, reeds voordat een bodemprocedure is begonnen, op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van haar beweringen dat er inbreuk op haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk afdoende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om het relevante bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk te beschermen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd. Tot deze maatregelen kunnen behoren de gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagneming van de litigieuze goederen en, in voorkomend geval, de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten. Deze maatregelen worden genomen, zo nodig zonder dat de wederpartij wordt gehoord, met name indien het aannemelijk is dat uitstel de rechthebbende onherstelbare schade zal berokkenen, of indien er een aantoonbaar gevaar voor vernietiging van bewijsmateriaal bestaat.

Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal die zijn genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, worden uiterlijk onmiddellijk na de uitvoering ervan ter kennis van de betrokken partijen gebracht. Op verzoek van deze partijen vindt een herziening plaats, met inbegrip van het recht te worden gehoord, teneinde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van de maatregelen, of deze maatregelen dienen te worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat aan de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal de voorwaarde kan worden verbonden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de schadeloosstelling van door de verweerder geleden schade, overeenkomstig lid 4.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden gevolg te hebben, onverminderd de schadevergoeding die kan worden geëist, indien de eiser niet een procedure die leidt tot een beslissing ten principale bij de bevoegde rechterlijke instanties heeft ingesteld binnen een redelijke termijn, te bepalen door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast wanneer de wetgeving van de lidstaat zulks toestaat of, wanneer geen termijn wordt bepaald, binnen een termijn van ten hoogste 20 werkdagen of 31 kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is.

4.   Wanneer de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal zijn herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of wanneer later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is, hebben de rechterlijke instanties de bevoegdheid op verzoek van de verweerder, de eiser te gelasten de verweerder passende schadeloosstelling te bieden voor door deze maatregelen toegebrachte schade.

5.   De lidstaten kunnen maatregelen treffen om de identiteit van getuigen te beschermen.

Afdeling 3

Recht op informatie

Artikel 8

Recht op informatie

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties, tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die:

a)

de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben;

b)

de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;

c)

op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen;

of

d)

door een onder a), b) of c) bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de fabricage of de distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat naargelang passend is:

a)

de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;

b)

inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

3.   De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere regelgeving waarbij:

a)

de rechthebbende ruimere rechten op informatie worden toegekend;

b)

het gebruik van de krachtens dit artikel medegedeelde informatie in burgerlijke of strafzaken wordt geregeld;

c)

de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

d)

de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven,

of

e)

de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.

Afdeling 4

Voorlopige en conservatoire maatregelen

Artikel 9

Voorlopige en conservatoire maatregelen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de eiser:

a)

tegen de vermeende inbreukmaker een voorlopig bevel kunnen uitvaardigen dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen of om, indien wenselijk en indien het nationale recht hierin voorziet, op straffe van een dwangsom tijdelijk voortzetting van de vermeende inbreuk op dat intellectuele-eigendomsrecht te verbieden, dan wel om aan deze voortzetting de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld voor schadeloosstelling van de rechthebbende; onder dezelfde voorwaarden kan een voorlopig bevel worden uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om op een recht van intellectuele eigendom inbreuk te maken; het bevel tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of een naburig recht, wordt beheerst door Richtlijn 2001/29/EG;

b)

de inbeslagneming of afgifte kunnen gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, teneinde te voorkomen dat zij in het handelsverkeer worden gebracht of dat zij zich daarin bevinden.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, in het geval van inbreuk op commerciële schaal, de rechterlijke instanties aan de benadeelde partij die omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, conservatoir beslag kunnen laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. Met het oog daarop kunnen de bevoegde instanties overlegging van bancaire, financiële of commerciële documenten of passende inzage van de desbetreffende informatie gelasten.

3.   De rechterlijke instanties hebben met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen de bevoegdheid om van de eiser te verlangen dat hij redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal overlegt opdat zij zich er met een voldoende mate van zekerheid van kunnen vergewissen dat de eiser de houder van het recht is en dat er inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen in passende gevallen kunnen worden genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, met name indien uitstel onherstelbare schade voor de rechthebbende zou veroorzaken. In dit geval worden de partijen uiterlijk onmiddellijk na de uitvoering van de maatregelen hiervan in kennis gesteld.

Op verzoek van de verweerder vindt een herziening plaats, met inbegrip van het recht te worden gehoord, teneinde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van de maatregelen, of deze maatregelen dienen te worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

5.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden gevolg te hebben, indien de eiser niet een procedure die leidt tot een beslissing ten principale bij de bevoegde rechterlijke instantie heeft ingesteld binnen een redelijke termijn, te bepalen door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast wanneer het nationale recht zulks toelaat of, bij gebreke daarvan, binnen een termijn van ten hoogste 20 werkdagen of 31 kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is.

6.   De bevoegde rechterlijke instanties kunnen aan de in de leden 1 en 2 bedoelde voorlopige maatregelen de voorwaarde verbinden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de eventuele schadeloosstelling van door de verweerder geleden schade, zoals bepaald in lid 7.

7.   Indien de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of indien later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is, hebben de rechterlijke instanties de bevoegdheid, op verzoek van de verweerder, de eiser te gelasten de verweerder passende schadeloosstelling te bieden voor de door deze maatregelen toegebrachte schade

Afdeling 5

Maatregelen ten gevolge van een beslissing over de grond van de zaak

Artikel 10

Corrigerende maatregelen

1.   Onverminderd de aan de rechthebbende wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat passende maatregelen worden genomen met betrekking tot de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht vormen en, in passende gevallen, met betrekking tot de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van deze goederen zijn gebruikt. Deze maatregelen omvatten:

a)

terugroeping uit het handelsverkeer,

b)

definitieve verwijdering uit het handelsverkeer,

c)

vernietiging.

2.   De rechterlijke instanties gelasten dat deze maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dit beletten.

3.   Bij de behandeling van een verzoek om corrigerende maatregelen wordt rekening gehouden met de noodzakelijke evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste maatregelen en met de belangen van derden.

Artikel 11

Rechterlijk bevel

De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer bij rechterlijke uitspraak inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is vastgesteld, de bevoegde rechterlijke instanties een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker kunnen uitvaardigen. Indien het nationale recht erin voorziet, wordt bij niet-naleving van een bevel, indien passend, een dwangsom tot naleving van het verbod opgelegd. De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2001/29/EG.

Artikel 12

Alternatieve maatregelen

De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde rechterlijke instanties, in passende gevallen en op verzoek van degene aan wie de in deze afdeling vastgelegde maatregelen kunnen worden opgelegd, kunnen gelasten dat aan de benadeelde partij een geldelijke schadeloosstelling wordt betaald in plaats van toepassing van de maatregelen uit deze afdeling, indien de verzoeker zonder opzet en zonder nalatigheid heeft gehandeld, indien uitvoering van de maatregelen hem onevenredige schade zou berokkenen en indien geldelijke schadeloosstelling van de benadeelde partij redelijkerwijs bevredigend lijkt.

Afdeling 6

Schadevergoeding en aan de procedure verbonden kosten

Artikel 13

Schadevergoeding

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de benadeelde partij de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde, gelasten de rechthebbende een passende vergoeding te betalen tot herstel van de schade die deze wegens de inbreuk heeft geleden.

De rechterlijke instanties die de schadevergoeding vaststellen:

a)

houden rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in passende gevallen, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de rechthebbende door de inbreuk heeft geleden,

of

b)

kunnen, als alternatief voor het bepaalde onder a), in passende gevallen de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een vooraf vastgestelde schadevergoeding kunnen gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde.

Artikel 14

Aan de procedure verbonden kosten

De lidstaten dragen er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.

Afdeling 7

Maatregelen houdende openbaarmaking

Artikel 15

Openbaarmaking van rechterlijke uitspraken

De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke instanties in het kader van gerechtelijke procedures wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van volledige of gedeeltelijke bekendmaking en publicatie van de uitspraak. Lidstaten kunnen voorzien in andere bijkomende vormen van bekendmaking, zoals opvallende publiciteit, die passend zijn in de omstandigheden van het geval.

HOOFDSTUK III

DOOR DE LIDSTATEN OPGELEGDE SANCTIES

Artikel 16

Door de lidstaten opgelegde sancties

Onverminderd de bij deze richtlijn vastgestelde civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, kunnen de lidstaten andere passende sancties in geval van inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten vaststellen.

HOOFDSTUK IV

GEDRAGSCODES EN ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 17

Gedragscodes

De lidstaten stimuleren:

a)

de ontwikkeling door handels- of beroepsverenigingen of -organisaties van gedragscodes op communautair niveau, die het doel hebben bij te dragen aan de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten, met name door middel van de aanbeveling om op optische schijven een broncode te gebruiken waarmee kan worden vastgesteld waar deze zijn vervaardigd;

b)

de mededeling aan de Commissie van ontwerpgedragscodes op nationaal of communautair niveau en eventuele evaluaties van de toepassing van deze gedragscodes.

Artikel 18

Evaluatie

1.   Drie jaar na de in artikel 20, lid 1, genoemde datum dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in omtrent de stand van uitvoering van deze richtlijn.

Op basis van deze verslagen stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van een beoordeling van de effectiviteit van de maatregelen die door de verschillende bevoegde organen en instanties zijn genomen, evenals een evaluatie van hun effect op de innovatie en ontwikkeling van de informatiemaatschappij. Dit verslag wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het gaat zo nodig, in het licht van de ontwikkeling van de communautaire rechtsorde, vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

2.   De lidstaten bieden de Commissie de hulp en bijstand die zij mogelijk nodig heeft om het in lid 1, tweede alinea, bedoelde verslag op te stellen.

Artikel 19

Informatie-uitwisseling en correspondenten

Ter bevordering van de samenwerking, waaronder het uitwisselen van informatie, tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie, benoemt elke lidstaat een of meer nationale correspondenten (hierna aangeduid als „de nationale correspondenten”) voor al hetgeen verband houdt met de uitvoering van de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet. De lidstaat deelt het contactadres van de nationale correspondenten mee aan de andere lidstaten en aan de Commissie.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 29 april 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 22

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB C 32 van 5.2.2004, blz. 15.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 9 maart 2004 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 26 april 2004.

(3)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(6)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(7)  PB L 122 van 17.5.1991, blz. 42. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 93/98/EEG (PB L 290 van 24.11.1993, blz. 9).

(8)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/26


Rectificatie van Richtlijn 2004/74/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG teneinde bepaalde lidstaten toe te staan om tijdelijke vrijstellingen of verlagingen van de belastingniveaus toe te passen voor energieproducten en elektriciteit

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Richtlijn 2004/74/EG wordt als volgt gelezen:

RICHTLIJN 2004/74/EG VAN DE RAAD

van 29 april 2004

tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG teneinde bepaalde lidstaten toe te staan om tijdelijke vrijstellingen of verlagingen van de belastingniveaus toe te passen voor energieproducten en elektriciteit

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (3) vervangt met ingang van 1 januari 2004 Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (4) en Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (5). In deze richtlijn worden de belastingregelingen en -niveaus voor energieproducten en elektriciteit vastgesteld.

(2)

De in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveaus zullen waarschijnlijk leiden tot ernstige economische en sociale problemen in bepaalde lidstaten, namelijk Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, wegens de relatief lage accijnzen die vroeger werden geheven, de economische overgangsfase waarin deze lidstaten verkeren, hun relatief lage inkomensniveau en hun beperkte capaciteit om die extra belastingdruk te compenseren door andere belastingen te verlagen. De toepassing van de in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveaus zal een prijsstijging veroorzaken die waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de burgers en de nationale economieën en zal bijvoorbeeld een ondraaglijke last voor het midden- en kleinbedrijf met zich brengen.

(3)

Het moet deze lidstaten daarom worden toegestaan tijdelijk bepaalde aanvullende vrijstellingen of verlagingen toe te passen, mits dit de goede werking van de interne markt niet schaadt en niet tot concurrentieverstoring leidt. Daarnaast moeten dergelijke maatregelen leiden tot een geleidelijke afstemming op de geldende communautaire minimumtarieven, overeenkomstig de beginselen op grond waarvan overgangsperioden aanvankelijk werden toegekend in het kader van Richtlijn 2003/96/EG.

(4)

In het Toetredingsverdrag van 2003 (6) is bepaald dat aan Polen en Cyprus overgangsregelingen worden toegekend voor de uitvoering van Richtlijn 92/81/EEG en Richtlijn 92/82/EEG. Het Verdrag omvat ook specifieke maatregelen met betrekking tot energie in Litouwen en Estland. Met deze maatregelen moet naar behoren rekening worden gehouden bij het toestaan van specifieke belastingvrijstellingen.

(5)

Deze richtlijn dient niet vooruit te lopen op eventuele procedures wegens verstoring van de werking van de interne markt die met name op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag ingeleid kunnen worden, en doet ook geen afbreuk aan de verplichting van lidstaten om de Commissie op grond van artikel 88 van het Verdrag in kennis te stellen van eventuele gevallen van staatssteun.

(6)

Sommige bepalingen van Richtlijn 2003/96/EG dienen duidelijker te worden geformuleerd wat betreft de overgangsperioden.

(7)

Richtlijn 2003/96/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/96/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door de volgende tekst: „1. In afwijking van de bepalingen van deze richtlijn mogen de in bijlage II vermelde lidstaten de in die bijlage vastgestelde belastingverlagingen of -vrijstellingen blijven toepassen.”

b)

in lid 2 wordt „in de leden 3 tot en met 12” vervangen door „in de leden 3 tot en met 13.”

2.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 bis

1.   In afwijking van de bepalingen van deze richtlijn mogen de in bijlage III vermelde lidstaten de in die bijlage vastgestelde belastingverlagingen of -vrijstellingen blijven toepassen.

Onder voorbehoud van een voorafgaand onderzoek door de Raad op voorstel van de Commissie verstrijkt deze toestemming op 31 december 2006 of op de in bijlage III vermelde datum.

2.   Onverminderd de in de leden 3 tot en met 11 bepaalde perioden en op voorwaarde dat de mededinging hierdoor niet significant wordt verstoord, krijgen lidstaten die moeilijkheden ondervinden met de toepassing van de nieuwe minimumbelastingniveaus een overgangsperiode tot 1 januari 2007, in het bijzonder om te vermijden dat de prijsstabiliteit in het gedrang komt.

3.   Tsjechië mag tot 1 januari 2008 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen op elektriciteit, vaste brandstoffen en aardgas.

4.   Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie op het nieuwe minimumniveau van 330 EUR per 1 000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte gasolie evenwel minimaal 245 EUR per 1 000 l bedragen.

Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1 000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1 000 l bedragen.

Estland mag tot 1 januari 2009 een volledige belastingvrijstelling op olieschalie toepassen. Tot 1 januari 2013 mag Estland daarnaast een verlaagd belastingtarief voor olieschalie toepassen, maar de belasting moet vanaf 1 januari 2011 minimaal 50 % van het desbetreffende minimumtarief in de Gemeenschap bedragen.

Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor schalieolie voor stadsverwarming op het minimumniveau te brengen.

Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om het huidige stelsel met een inputbelasting op elektriciteit te hervormen tot een stelsel met een outputbelasting op elektriciteit.

5.   Letland mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie en kerosine op het nieuwe minimumiveau van 302 EUR per 1 000 l te brengen en tot 1 januari 2013 om die belasting op 330 EUR te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op gasolie en kerosine evenwel minimaal 245 EUR per 1 000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 274 EUR per 1 000 l.

Letland mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1 000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1 000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 323 EUR per 1 000 l.

Letland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor zware stookolie voor stadsverwarming op het minimumniveau te brengen.

Letland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op elektriciteit evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Letland mag tot 1 september 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor kolen en cokes op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op kolen en cokes evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

6.   Litouwen mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie en kerosine op het nieuwe minimumniveau van 302 per 1 000 l te brengen en tot 1 januari 2013 om die belasting op 330 EUR te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op gasolie en kerosine evenwel minimaal 245 EUR per 1 000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 274 EUR per 1 000l.

Litouwen mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1 000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1 000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 323 EUR per 1 000 l.

7.   Hongarije mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit, aardgas, kolen en cokes voor stadsverwarming op de desbetreffende minimumniveaus te brengen.

8.   Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit aan te passen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op elektriciteit evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie en kerosine op het nieuwe minimumniveau van 330 EUR per 1 000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte gasolie evenwel minimaal 245 EUR per 1 000 l bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije en loodhoudende benzine op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte loodvrije en loodhoudende benzine echter respectievelijk minimaal 287 EUR per 1 000 l en 337 EUR per 1 000 l bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor aardgas dat wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet het effectieve belastingtarief op aardgas evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor vaste brandstoffen op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet het effectieve belastingtarief voor de betreffende energieproducten evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

9.   Polen mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1 000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1 000 l bedragen.

Polen mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie op het nieuwe minimumniveau van 302 EUR per 1 000 l brengen en tot 1 januari 2012 om de belasting op 330 EUR te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op gasolie evenwel minimaal 245 EUR per 1 000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 274 EUR per 1 000 l.

Polen mag tot 1 januari 2008 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor zware stookolie op het nieuwe minimumniveau van 15 EUR per 1 000 kg brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op zware stookolie evenwel minimaal 13 EUR per 1 000 kg bedragen.

Polen mag tot 1 januari 2012 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor kolen en cokes voor stadsverwarming op het desbetreffende minimumniveau te brengen.

Polen mag tot 1 januari 2012 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor kolen en cokes voor andere verwarming dan stadsverwarming op het desbetreffende minimumniveau te brengen.

Polen mag tot 1 januari 2008 volledige of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen toepassen voor gasolie die door scholen, crèches en andere openbare instellingen wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof voor de activiteiten of de transacties die zij als openbare instanties verrichten.

Polen mag tot 1 januari 2006 een overgangsperiode toepassen om het belastingstelsel voor elektriciteit in overeenstemming te brengen met het communautaire kader.

10.   Slovenië mag onder fiscaal toezicht volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen op aardgas. De volledige of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen gelden tot mei 2014 of totdat het nationale aandeel van aardgas in het finale energieverbruik 25 % bedraagt, indien dat zich eerder voordoet. Zodra het nationale aandeel van aardgas evenwel 20 % van het finale energieverbruik bedraagt, moet Slovenië een strikt positief belastingniveau hanteren, dat jaarlijks wordt verhoogd zodat aan het einde van bovengenoemde periode ten minste het minimumbelastingniveau wordt bereikt.

11.   Slowakije mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit en aardgas die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op elektriciteit en aardgas die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Slowakije mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor vaste brandstoffen op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op vaste brandstoffen evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

12.   Binnen de vastgestelde overgangsperioden verkleinen de lidstaten geleidelijk hun respectieve verschillen ten opzichte van de nieuwe minimumniveaus. Wanneer het verschil tussen het nationale niveau en het minimumniveau niet meer dan 3 % van dat minimumniveau bedraagt, kan de betrokken lidstaat de aanpassing van zijn nationale niveau evenwel tot het einde van de overgangsperiode uitstellen.”

3.

Bijlage III, die als bijlage aan deze richtlijn is gehecht, wordt toegevoegd.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van 1 mei 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij doen de Commissie onverwijld de tekst toekomen van die bepalingen en van een concordantietabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op 1 mei 2004.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL

BIJLAGE

„BIJLAGE III

Verlaagde belastingniveaus en belastingvrijstellingen bedoeld in artikel 18 bis, lid 1:

1.

Letland

voor energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor openbaar personenvervoer.

2.

Litouwen

voor kolen, cokes en bruinkool: tot 1 januari 2007;

voor aardgas en elektriciteit: tot 1 januari 2010;

voor orimulsion die wordt gebruikt voor andere doeleinden dan de productie van elektriciteit of warmte: tot 1 januari 2010.

3.

Hongarije

voor kolen en cokes: tot 1 januari 2009.

4.

Malta

voor de particuliere pleziervaart;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b), van Richtlijn 2003/96/EG.

5.

Polen

voor kerosine, brandstoffen voor straalmotoren en motoroliën voor vliegmotoren, verkocht door de producent van deze brandstoffen aan de minister van Defensie of de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, voor luchtvaartdoeleinden, aan het Agentschap voor het beheer van de materiële reserves, om de nationale reserves aan te vullen, of aan organisaties voor medische luchtvaart, voor hun specifieke activiteiten;

gasolie voor scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie en motoroliën voor scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie, verkocht door de producent van deze brandstoffen aan het Agentschap voor het beheer van de materiële reserves om de nationale reserves aan te vullen, of aan de minister van Defensie met het oog op gebruik door de zeemacht, en aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken met het oog op gebruik voor maritieme techniek;

kerosine, brandstoffen voor straalmotoren, gasolie voor scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie en oliën voor vliegmotoren, scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie, verkocht door het Agentschap voor het beheer van de materiële reserves aan de minister van Defensie of aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.”


(1)  Advies uitgebracht op 30 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 31 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(4)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 12. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 46).

(5)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG.

(6)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 17.


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/31


Rectificatie van Richtlijn 2004/75/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG waarbij Cyprus voor energieproducten en elektriciteit tijdelijk belastingverlagingen of -vrijstellingen mag toepassen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Richtlijn 2004/75/EG wordt als volgt gelezen:

RICHTLIJN 2004/75/EG VAN DE RAAD

van 29 april 2004

tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG waarbij Cyprus voor energieproducten en elektriciteit tijdelijk belastingverlagingen of -vrijstellingen mag toepassen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (3) vervangt met ingang van 1 januari 2004 Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (4) en Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (5). Hierin worden de fiscale structuren en belastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit vastgesteld.

(2)

De in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumtarieven kunnen leiden tot ernstige economische en sociale problemen in bepaalde lidstaten, waaronder Cyprus, gezien het verhoudingsgewijs lage accijnsniveau dat eerder werd toegepast, het lopende proces van economische overgang, het relatief lage inkomensniveau en de beperkte capaciteit om die extra belastingdruk te compenseren door een verlaging van andere belastingen. Met name de prijsstijgingen ingevolge de toepassing van de in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumtarieven kunnen negatieve gevolgen hebben voor de burgers en de nationale economieën en bijvoorbeeld een ondraaglijke last voor het midden- en kleinbedrijf met zich brengen.

(3)

Het moet Cyprus daarom op tijdelijke basis worden toegestaan aanvullende belastingvrijstellingen of -verlagingen toe te passen, mits dit de goede werking van de interne markt niet schaadt en niet tot concurrentieverstoring leidt. Daarnaast moeten dergelijke maatregelen, overeenkomstig de beginselen op grond waarvan overgangsperiodes aanvankelijk werden toegekend in het kader van Richtlijn 2003/96/EG, leiden tot een geleidelijke aanpassing aan de toepasselijke communautaire minimumtarieven.

(4)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het resultaat van enigerlei procedure inzake de verstoring van de werking van de interne markt die met name op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag kan worden ingeleid, en evenmin aan de verplichting van lidstaten om de Commissie op grond van artikel 88 van het Verdrag in kennis te stellen van eventuele gevallen van staatssteun.

(5)

De formulering van artikel 30 van Richtlijn 2003/96/EG moet worden verduidelijkt.

(6)

De bepalingen van deze richtlijn dienen met ingang van de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten van toepassing te zijn. Vanwege de urgentie van de zaak is een uitzondering op de periode van zes weken zoals bedoeld in punt I.3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gerechtvaardigd.

(7)

Richtlijn 2003/96/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/96/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 ter

1.   Niettegenstaande de in lid 2 bepaalde periode en op voorwaarde dat de mededinging hierdoor niet significant wordt verstoord, krijgen lidstaten die moeilijkheden ondervinden met de toepassing van de nieuwe minimumbelastingniveaus een overgangsperiode tot 1 januari 2007, meer bepaald om te vermijden dat de prijsstabiliteit in gevaar wordt gebracht.

2.   De Republiek Cyprus mag tot 1 januari 2008 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie en kerosine gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR per 1 000 l, en tot 1 januari 2010 om tot 330 EUR te komen. Het niveau van de belasting van gasolie en kerosine gebruikt voor voortbeweging mag met ingang van 1 mei 2004 evenwel niet lager liggen dan 245 EUR per 1 000 l.

De Republiek Cyprus mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor ongelode benzine gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 359 EUR per 1 000 l. Het niveau van de belasting van ongelode benzine mag met ingang van 1 mei 2004 evenwel niet lager liggen dan 287 EUR per 1 000 l.

3.   Binnen de vastgestelde overgangsperioden verkleinen de lidstaten geleidelijk hun respectieve verschillen ten opzichte van de nieuwe minimumbelastingniveaus. Wanneer het verschil tussen het nationale niveau en het minimumniveau niet meer dan 3 % van dat minimumniveau bedraagt, kan de lidstaat in kwestie de aanpassing van zijn nationale niveau evenwel tot het einde van de overgangsperiode uitstellen.”

2.

Aan artikel 30 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.”

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van de inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking onder voorbehoud en op de datum van inwerkingtreding van het Toetredingsverdrag van de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  Advies van 20.4.2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 31.3.2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(4)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG. (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 46).

(5)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG.


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/33


Rectificatie van Richtlijn 2004/76/EG van de Raad van 29 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG waarbij bepaalde lidstaten overgangsperioden mogen instellen voor de toepassing van een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Richtlijn 2004/76/EG wordt als volgt gelezen:

RICHTLIJN 2004/76/EG VAN DE RAAD

van 29 april 2004

tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG waarbij bepaalde lidstaten overgangsperioden mogen instellen voor de toepassing van een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 94,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (3) voorziet in de afschaffing van de belasting op die uitkeringen in de lidstaat waar zij ontstaan, maar waarborgt ook dat deze uitkeringen eenmaal in een lidstaat worden belast.

(2)

De toepassing van Richtlijn 2003/49/EG kan tot begrotingsproblemen leiden in Tsjechië, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije, gezien de tarieven van de bronbelasting die worden toegepast overeenkomstig het nationale recht alsmede op basis van de overeenkomsten inzake belasting naar het inkomen en naar het vermogen, en de aldus vergaarde inkomsten.

(3)

Het zou deze lidstaten derhalve moeten worden toegestaan om op tijdelijke basis, tot aan de datum van toepassing als bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (4), sommige bepalingen van Richtlijn 2003/49/EG niet toe te passen wat betreft uitkeringen van interest en royalty's, in het geval van Letland en Litouwen, dan wel alleen uitkeringen van royalty's, in het geval van Tsjechië, Polen en Slowakije.

(4)

De in deze richtlijn vervatte maatregel is geen aanpassing in de zin van artikel 57 van de Toetredingsakte van 2003.

(5)

Aangezien de lidstaten een verrekening moeten toestaan voor de belasting die in mindering is gebracht op de uitkeringen van interest en royalty’s, is het noodzakelijk om te verzekeren dat deze bij de inwerkingtreding van de Toetredingsakte van 2003 wordt omgezet.

(6)

De bepalingen van deze richtlijn moeten van toepassing zijn vanaf de datum waarop de nieuwe lidstaten toetreden. Gelet op het dringende karakter van de materie is een afwijking gerechtvaardigd van de in punt I.3 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie voorgeschreven periode van zes weken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 6 van Richtlijn 2003/49/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

De titel wordt vervangen door:

2.

De leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

„1.   Griekenland, Letland, Polen en Portugal hebben de mogelijkheid om artikel 1 niet toe te passen tot de toepassingsdatum bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (5). Gedurende een overgangsperiode van acht jaar die op de genoemde datum begint, mag de belasting op uitkeringen van interest of royalty's aan een verbonden onderneming van een andere lidstaat of een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting van een verbonden onderneming van een lidstaat gedurende de eerste vier jaar ten hoogste 10 % en gedurende de laatste vier jaar ten hoogste 5 % bedragen.

Litouwen heeft de mogelijkheid om artikel 1 niet toe te passen tot de toepassingsdatum bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/48/EG. Gedurende een overgangsperiode van zes jaar die op de genoemde datum begint, mag de belasting op uitkeringen van royalty's aan een verbonden onderneming van een andere lidstaat of een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting van een verbonden onderneming van een lidstaat ten hoogste 10 % bedragen. Gedurende de eerste vier jaar van de overgangsperiode van zes jaar mag de belasting op uitkeringen van interest aan een verbonden onderneming van een andere lidstaat of een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting ten hoogste 10 % bedragen; de daaropvolgende twee jaar mag de belasting op dergelijke uitkeringen van interest ten hoogste 5 % bedragen.

Spanje en Polen hebben, alleen voor de uitkeringen van royalty's, de mogelijkheid om artikel 1 niet toe te passen tot de toepassingsdatum bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/48/EG. Gedurende een overgangsperiode van zes jaar die op de genoemde datum begint, mag de belasting op uitkeringen van royalty's aan een verbonden onderneming van een andere lidstaat of een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting van een verbonden onderneming van een lidstaat ten hoogste 10 % bedragen. Slowakije heeft, alleen voor de uitkeringen van royalty’s, de mogelijkheid om artikel 1 niet toe te passen gedurende een overgangsperiode van twee jaar die op 1 mei 2004 ingaat.

Aan deze overgangsregels is echter de voorwaarde verbonden dat belastingtarieven die eventueel lager zijn dan die genoemd in de eerste, tweede en derde alinea, en waarin wordt voorzien door bilaterale overeenkomsten tussen Tsjechië, Griekenland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal of Slowakije en andere lidstaten, van toepassing blijven. Vóór het einde van elk van de in dit lid genoemde overgangsperioden kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen besluiten deze te verlengen.

2.   Indien een onderneming van een lidstaat of een in die lidstaat gelegen vaste inrichting van een onderneming van een lidstaat:

interest of royalty’s ontvangt van een verbonden onderneming van Griekenland, Letland, Litouwen of Portugal,

royalty’s ontvangt van een verbonden onderneming van Tsjechië, Spanje, Polen of Slowakije,

interest of royalty’s ontvangt van een in Griekenland, Letland, Litouwen of Portugal gelegen vaste inrichting van een verbonden onderneming van een lidstaat,

of

royalty’s ontvangt van een in Tsjechië, Spanje, Polen of Slowakije gelegen vaste inrichting van een verbonden onderneming van een lidstaat

staat de eerstgenoemde lidstaat toe dat een bedrag, gelijk aan de belasting die overeenkomstig lid 1 in Tsjechië, Griekenland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal of Slowakije over die inkomsten is betaald, in mindering wordt gebracht op de belasting over de inkomsten van de onderneming of de vaste inrichting die deze inkomsten heeft ontvangen.

3.   De in lid 2 bedoelde vermindering behoeft niet hoger te zijn dan het laagste van de volgende twee bedragen:

a)

de belasting die in Tsjechië, Griekenland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal of Slowakije verschuldigd is op grond van lid 1,

of

b)

het gedeelte van de belasting over de inkomsten van de onderneming of vaste inrichting die de interest of de royalty's heeft ontvangen, berekend voordat de vermindering is toegestaan, dat volgens de nationale wetgeving van de lidstaat van de onderneming of waar de vaste inrichting gelegen is, aan deze uitkeringen kan worden toegerekend.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 2 mei 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking onder voorbehoud van en op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  Advies van 21 april 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 28 april 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49.

(4)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38.

(5)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38.”


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/36


Rectificatie van Beschikking 2004/465/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de visserijcontroleprogramma's van de lidstaten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Beschikking 2004/465/EG wordt als volgt gelezen:

BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 29 april 2004

inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de visserijcontroleprogramma's van de lidstaten

(2004/465/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)(2)(3)(4)(5)(6)(7)(8)(9)(10)(11)(12)(13)(14)(15)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) bevat algemene regels inzake de instandhouding, het beheer, de verantwoorde exploitatie, de verwerking en de afzet van levende aquatische hulpbronnen.Specifieke doelstellingen en regels zijn met name vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2).De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de verenigbaarheid van de activiteiten in het kader van het GVB met deze regels berust in de eerste plaats bij de lidstaten.De lidstaten moeten beschikken over de vereiste personele en financiële middelen om zich van hun verantwoordelijkheid inzake het controleren van de visserijactiviteiten en de handhaving van de GVB-regels te kwijten.In Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt benadrukt dat de controle op de visserijactiviteiten verder moet worden verbeterd om de illegale en niet-aangegeven visserij binnen de Gemeenschapswateren en daarbuiten met alle middelen te bestrijden. Daarbij zijn technologieën voor controle op afstand aangeduid als hulpmiddelen om de doelstellingen van het GVB beter te verwezenlijken en is de verplichting om vaartuigen door middel van een satellietvolgsysteem op afstand te controleren, uitgebreid tot vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m.Vanaf de datum van toetreding zijn de GVB-regels ook van toepassing op de nieuwe lidstaten, die aan alle vereisten van het Gemeenschapsrecht moeten kunnen voldoen, met name op het gebied van controle. Die nieuwe lidstaten moeten de middelen krijgen om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen.Al sinds 1990 verleent de Gemeenschap financiële bijstand aan de lidstaten om de controles efficiënter en doeltreffender te maken, en met name om technologieën voor controle op afstand en informaticanetwerken in te voeren en uit te breiden, om de vaardigheden van het personeel te verbeteren en om de bevoegde autoriteiten te voorzien van patrouillevaartuigen en verkenningsvliegtuigen.De huidige financiële regeling van Beschikking 2001/431/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in bepaalde uitgaven van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende controle-, inspectie- en toezichtregelingen (3) is eind 2003 verstreken. Er zijn echter aanwijzingen dat de middelen van de lidstaten nog steeds onvoldoende zijn.Het is uiterst belangrijk te waarborgen dat de GVB-regels overal in de Gemeenschap doeltreffend worden gehandhaafd. Naar het zich laat aanzien is niet iedereen die bij administratieve of strafrechtelijke procedures betrokken is, zich ten volle bewust van de noodzaak om afschrikkende sancties op te leggen ter voorkoming van een overbevissing van de bestanden. Het is dan ook dienstig activiteiten die dit onder de aandacht brengen, te bevorderen.In Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt benadrukt dat de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten onderling en van de lidstaten met de Commissie moeten worden verbeterd om de controles te versterken en handelen dat strijdig is met de GVB-regels, te ontmoedigen. Naar verwachting wordt in 2006 een structuur voor het organiseren van de samenwerking en coördinatie met betrekking tot de controleactiviteiten en -middelen operationeel.Het is derhalve dienstig om de lidstaten nog tot die tijd financiële steun te blijven verlenen. Gewaarborgd moet worden dat de communautaire middelen doeltreffend worden toegewezen teneinde gebleken tekortkomingen te verhelpen. Deze middelen moeten worden gebruikt met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer.Deze beschikking voorziet, voor de gehele periode waarin de financiële bijstand wordt verleend, in een financieel referentiebedrag in de zin van punt 34 van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (4), waarbij de in het Verdrag vastgestelde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten.De lidstaten moeten hun programma's en het effect van hun uitgaven inzake controle, inspectie en toezicht gedurende de hele geldigheidsduur van deze beschikking en van Beschikking 2001/431/EG jaarlijks evalueren.Er moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor aanvragen om terugbetaling van uitgaven uit hoofde van Beschikking 2001/431/EG.Teneinde continuïteit met het bepaalde in Beschikking 2001/431/EG te waarborgen, moet de onderhavige beschikking van kracht worden op 1 januari 2004;

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze beschikking worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de Gemeenschap aan lidstaten een financiële bijdrage voor hun visserijcontroleprogramma's kan toekennen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze beschikking wordt verstaan onder:

1.

„financiële bijdrage”, een door de Gemeenschap uit hoofde van deze beschikking aan een lidstaat betaalde bijdrage;

2.

„visserijcontroleprogramma”, een door een lidstaat opgesteld programma voor toezicht, controle en bewaking op gebieden die vallen onder het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) overeenkomstig de vereisten van Verordening (EG) nr. 2371/2002;

3.

„nieuwe lidstaat”, een land dat op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap toetreedt.

Artikel 3

Jaarlijkse visserijcontroleprogramma's

1.   Lidstaten die een financiële bijdrage wensen te ontvangen, stellen de Commissie in kennis van hun jaarlijkse visserijcontroleprogramma, met vermelding van:

a)

de doelstellingen van het programma;

b)

de beschikbare personele middelen;

c)

de beschikbare financiële middelen;

d)

het aantal beschikbare vaartuigen en vliegtuigen;

e)

een lijst van de projecten waarvoor om een financiële bijdrage wordt verzocht;

f)

de geplande totale uitgaven voor de voltooiing van de projecten;

g)

een tijdschema voor de uitvoering van elk in het programma opgenomen project;

h)

een lijst van indicatoren voor de beoordeling van de effectiviteit van het programma.

2.   Alle lidstaten dienen hun jaarlijkse visserijcontroleprogramma in uiterlijk op 1 juni 2004 voor 2004 en op 31 januari 2005 voor 2005.

3.   Nadere bepalingen betreffende de inhoud van de visserijcontroleprogramma's staan in bijlage I, deel A.

Artikel 4

Door deze beschikking bestreken activiteiten

1.   Projecten waarvoor om een financiële bijdrage wordt verzocht, moeten verband houden met één of meer van de volgende activiteiten:

a)

aanschaf en installatie van en technische bijstand voor computertechnologie en totstandbrenging van IT-netwerken voor een efficiënte en veilige gegevensuitwisseling in verband met toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten;

b)

aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van:

i)

elektronische plaatsbepalingapparatuur waardoor vissersvaartuigen met behulp van een satellietvolgsysteem (VMS) op afstand door visserijtoezichtcentra kunnen worden gecontroleerd;

ii)

elektronische registratie- en meldapparatuur voor gegevensoverdracht vanaf vaartuigen;

c)

proefprojecten en toepassing van nieuwe technologieën inzake de controle van visserijactiviteiten;

d)

opleidings- en uitwisselingsprogramma's voor ambtenaren die zijn belast met toezicht-, controle- en bewakingstaken op visserijgebied;

e)

uitvoering van proefprogramma's voor inspecties en waarnemingen;

f)

kosten-batenanalyses en evaluaties van de totale uitgaven van de bevoegde autoriteiten voor toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten;

g)

initiatieven zoals seminars en media-instrumenten om vissers, andere actoren zoals inspecteurs, openbare aanklagers en rechters, en het grote publiek meer bewust te maken van de noodzaak om onverantwoorde en illegale visserij te bestrijden en over de uitvoering van de GVB-regels;

h)

aanschaf en modernisering van vaartuigen en luchtvaartuigen die worden ingezet voor inspectie en bewaking van visserijactiviteiten door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten.

2.   Nadere bepalingen betreffende de in aanmerking komende activiteiten staan in bijlage I, deel B.

Artikel 5

Communautaire kredieten

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten beloopt voor de periode 2004-2005 70 miljoen EUR. De jaarlijkse begrotingsmiddelen worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

2.   In haar besluit tot toekenning van een communautaire financiële bijdrage, bedoeld in artikel 6, verleent de Commissie voorrang aan activiteiten die zij het meest geschikt acht om het toezicht, de controle en de bewaking efficiënter te maken, mede rekening houdend met de prestaties van de lidstaten bij de uitvoering van eerder goedgekeurde programma's.

Artikel 6

Besluit over financiële bijdragen

1.   Op basis van de door de lidstaten ingediende visserijcontroleprogramma's wordt ieder jaar een besluit genomen volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure. Bij dit besluit wordt het volgende vastgesteld:

a)

het totale bedrag van de aan iedere lidstaat voor de in artikel 4 bedoelde activiteiten toe te kennen financiële bijdrage;

b)

het steunpercentage van de financiële bijdrage;

c)

de eventuele voorwaarden waaronder de financiële bijdrage wordt toegekend.

2.   Het steunpercentage van de financiële bijdrage mag niet meer bedragen dan 50 % van de in aanmerking komende uitgaven. Hierbij zij echter vermeld dat:

a)

de Commissie voor de in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde activiteiten kan besluiten een vast bedrag per vaartuig voor elektronische plaatsbepalings- of registratie- en meldapparatuur toe te kennen;

b)

de Commissie voor de in artikel 4, lid 1, onder c) en g), bedoelde activiteiten kan besluiten een hoger steunpercentage dan 50 % van de in aanmerking komende uitgaven toe te passen;

c)

het steunpercentage voor de in artikel 4, lid 1, onder h), bedoelde activiteiten niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende uitgaven mag bedragen voor de nieuwe lidstaten en niet meer dan 25 % voor de huidige lidstaten.

Artikel 7

Voorschotten

Op met redenen omkleed verzoek van een lidstaat kan de Commissie een voorschot toekennen tot maximaal 50 % van de financiële bijdrage voor één jaar. Het bedrag van dit voorschot wordt in mindering gebracht op het saldo van de financiële bijdrage aan de betrokken lidstaat.

Indien de bevoegde autoriteiten niet binnen de in artikel 8 vastgestelde termijn verbintenissen zijn aangegaan, worden alle eventueel toegekende voorschotten onmiddellijk terugbetaald.

Artikel 8

Vastlegging van uitgaven

Elke lidstaat gaat uiterlijk twaalf maanden na het einde van het jaar waarin hem het in artikel 6 bedoelde besluit is meegedeeld, wettelijke en begrotingsverbintenissen aan.

Artikel 9

Uitvoering van projecten

1.   Projecten gaan van start overeenkomstig het in het jaarlijkse visserijcontroleprogramma vastgelegde tijdschema, maar in geen geval later dan een jaar na de datum van de verbintenis.

2.   Projecten moeten volgens bovengenoemd tijdschema worden uitgevoerd.

Artikel 10

Niet-uitvoering van projecten

Wanneer een lidstaat besluit de projecten waarvoor een financiële bijdrage is toegekend, gedeeltelijk of helemaal niet uit te voeren, stelt hij de Commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis en vermeldt hij welke gevolgen dat voor zijn visserijcontroleprogramma heeft.

Artikel 11

In aanmerking komende uitgaven

1.   Om voor terugbetaling in aanmerking te komen, moeten uitgaven:

a)

zijn vastgelegd in het visserijcontroleprogramma;

b)

verband houden met activiteiten als bedoeld in artikel 4;

c)

betrekking hebben op projecten waarvan de kosten meer dan 40 000 EUR bedragen, met uitzondering van de in artikel 4, lid 1, onder d) en g), bedoelde activiteiten;

d)

voortvloeien uit door lidstaten overeenkomstig artikel 8 aangegane wettelijke en begrotingsverbintenissen;

e)

betrekking hebben op projecten die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 9.

2.   Belasting over de toegevoegde waarde (BTW) komt niet voor terugbetaling in aanmerking.

3.   Uitgaven voor projecten waarvoor andere communautaire steun wordt verleend, komen niet in aanmerking.

4.   Voor de nieuwe lidstaten komen na 1 januari 2004 gedane uitgaven voor terugbetaling in aanmerking mits wordt voldaan aan de voorwaarden van deze beschikking en van het in artikel 6 bedoelde besluit.

Artikel 12

Aanvragen om terugbetaling

1.   Lidstaten dienen hun aanvragen om terugbetaling van uitgaven uiterlijk negen maanden na de datum waarop de uitgaven zijn gedaan, bij de Commissie in. Er kunnen uitsluitend aanvragen worden ingediend voor bedragen van minimaal 20 000 EUR. Aanvragen betreffende bedragen van minder dan 20 000 EUR worden uitsluitend in behandeling genomen indien zij naar behoren zijn gemotiveerd.

Nadere bepalingen betreffende de inhoud van aanvragen om terugbetaling staan in bijlage I, deel C.

2.   Aanvragen betreffende projecten die niet zijn uitgevoerd volgens het in artikel 3, lid 1, onder g), bedoelde tijdschema, worden uitsluitend in behandeling genomen indien de vertraging naar behoren is gemotiveerd. Indien aanvragen worden geweigerd, kunnen de betrokken communautaire kredieten worden geannuleerd. In ieder geval worden communautaire kredieten met betrekking tot deze beschikking uiterlijk op 31 december 2008 geannuleerd.

3.   Bij de indiening van aanvragen om terugbetaling controleren en verklaren de lidstaten dat de uitgaven zijn verricht overeenkomstig de bepalingen van deze beschikking, het in artikel 6 bedoelde besluit en de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten. De aanvraag moet vergezeld gaan van een verklaring, naar het model in bijlage II, dat de ingediende rekeningen juist en waarheidsgetrouw zijn.

4.   Indien de Commissie van oordeel is dat een aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden van lid 3, verzoekt zij de betrokken lidstaat om een toelichting. Indien het onderzoek bevestigt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, weigert de Commissie de betrokken uitgaven geheel of gedeeltelijk terug te betalen en zal zij in voorkomend geval reeds betaalde voorschotten terugvorderen.

Artikel 13

Valuta

Alle visserijcontroleprogramma's, aanvragen om terugbetaling van uitgaven en aanvragen om betaling van voorschotten worden uitgedrukt in euro.

De lidstaten die niet aan de derde fase van de economische en monetaire unie deelnemen, vermelden de toegepaste wisselkoers.

Betalingen geschieden in euro tegen de koers van de maand waarin de Commissie de aanvraag heeft ontvangen.

Artikel 14

Informatie

Lidstaten verstrekken de Commissie en de Rekenkamer alle gewenste informatie met betrekking tot de uitvoering van deze beschikking en het in artikel 6 bedoelde besluit.

Bewijsstukken bewaren zij voor de Commissie en de Rekenkamer gedurende ten minste vijf jaar vanaf de datum van terugbetaling.

Artikel 15

Controles

1.   Onverminderd de door de lidstaten volgens nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen verrichte controles, kunnen ambtenaren van de Commissie en van de Rekenkamer controles ter plaatse verrichten in verband met projecten waarvoor een financiële bijdrage wordt betaald.

De Commissie kan de lidstaten ook verzoeken controles ter plaatse te verrichten in verband met projecten waarvoor een financiële bijdrage wordt betaald. Ambtenaren van de Commissie en van de Rekenkamer kunnen aan dergelijke controles deelnemen.

2.   Als de Commissie van oordeel is dat de Gemeenschapsmiddelen niet zijn gebruikt volgens de bepalingen van deze beschikking of van het in artikel 6 bedoelde besluit, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. Indien deze opmerkingen niet worden weerlegd, wordt de financiële bijdrage aan het betrokken project door de Commissie verlaagd of ingetrokken. Ten onrechte betaalde bedragen worden, verhoogd met achterstandsrente, door de Commissie teruggevorderd.

Artikel 16

Verslagen van de lidstaten

De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die zij nodig heeft om het gebruik van de financiële bijdrage te controleren en om het effect van de in deze beschikking bedoelde maatregelen op de controle, de inspectie en de bewaking te evalueren.

Daartoe verstrekken zij de Commissie:

a)

ieder jaar vóór 30 maart een tussentijds evaluatieverslag over het visserijcontroleprogramma van het voorgaande jaar, met vermelding van:

i)

de voltooide projecten,

ii)

de kosten van de projecten,

iii)

het effect op de visserijcontroleprogramma's met gebruikmaking van de in het programma vermelde indicatoren,

iv)

eventuele wijzigingen in het oorspronkelijke programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2006 een definitief evaluatieverslag met vermelding van:

i)

de voltooide projecten,

ii)

de kosten van de projecten,

iii)

het effect op de visserijcontroleprogramma's met gebruikmaking van de in het programma vermelde indicatoren,

iv)

eventuele wijzigingen in het oorspronkelijke programma,

v)

het effect van de financiële bijdrage op de visserijcontroleprogramma's gedurende de gehele periode van 2001 tot en met 2005.

Artikel 17

Verslag aan het Europees Parlement en de Raad

Op basis van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig artikel 16 verstrekken, brengt de Commissie uiterlijk op 30 juni 2007 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze beschikking en van Beschikking 2001/431/EG.

Artikel 18

Uitvoeringsmaatregelen

Indien nodig zullen nadere bepalingen voor de uitvoering van deze beschikking worden goedgekeurd volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure.

Artikel 19

Overgangsbepalingen

Met ingang van 1 mei 2004 worden aanvragen om een financiële bijdrage voor krachtens Beschikking 2001/431/EG goedgekeurde uitgaven ingediend overeenkomstig artikel 12, bijlage I, deel C, en bijlage II van de onderhavige beschikking.

Artikel 20

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2004.

Artikel 21

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL

BIJLAGE I

DEEL A

Minimaal vereiste informatie met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde jaarlijkse visserijcontroleprogramma's

1.

Voor ieder project moet in het jaarlijks visserijcontroleprogramma een van de in artikel 4 bedoelde activiteiten worden vermeld, alsmede het doel, de omschrijving, de eigenaar, de plaats, de geraamde kosten, de te volgen administratieve procedure en het tijdschema voor de voltooiing van het project.

2.

Met betrekking tot de vaartuigen en luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 4, lid 1, onder h), moet in de jaarlijkse visserijcontroleprogramma's tevens worden vermeld:

a)

in hoeverre deze door de bevoegde autoriteiten zullen worden ingezet voor controledoeleinden, uitgedrukt in procenten van de totale jaarlijkse activiteiten;

b)

hoeveel uren of dagen per jaar deze voor visserijcontroledoeleinden zullen worden ingezet;

c)

in geval van modernisering, wat de levensverwachting ervan is.

3.

Indien mogelijk moet bekendheid worden gegeven aan de financiële steun van de Gemeenschap.

DEEL B

Nadere bepalingen betreffende in aanmerking komende activiteiten als bedoeld in artikel 4

1.

Plaatsbepalingsapparatuur als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), punt i), moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de relevante communautaire wetgeving.

2.

Uitgaven voor activiteiten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder d), worden terugbetaald voorzover ze volgens de betrokken nationale wetgeving voor terugbetaling in aanmerking komen.

3.

Uitgaven voor de aanschaf van middelen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder h), worden terugbetaald voorzover deze middelen, volgens verklaringen van de betrokken lidstaat, voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt.

DEEL C

Nadere bepalingen betreffende aanvragen om terugbetaling als bedoeld in artikel 12

Aanvragen om terugbetaling moeten het volgende omvatten:

1.

een verwijzing naar het in artikel 6 bedoelde besluit en de daaraan gehechte tabel met specificering van de toegekende steun;

2.

een lijst van alle bewijsstukken, naar project gerangschikt;

3.

de aangevraagde bedragen, zonder BTW, naar project gerangschikt;

4.

een beknopte beschrijving van ieder project waarvoor om terugbetaling wordt verzocht, met vermelding van de resultaten, een evaluatie van het effect van de investeringen op toezicht, controle en bewaking, en de vooruitzichten in verband met het gebruik ervan.

BIJLAGE II

Image

Image


(1)  Advies uitgebracht op 1 april 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 154 van 9.6.2001, blz. 22.

(4)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).


2.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 195/44


Rectificatie van Beschikking 2004/466/EG van de Raad van 29 april 2004 houdende opneming in het Gemeenschappelijk Handboek van een bepaling betreffende doelgerichte grenscontroles op begeleide minderjarigen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 157 van 30 april 2004 )

Beschikking 2004/466/EG wordt als volgt gelezen:

BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 29 april 2004

houdende opneming in het Gemeenschappelijk Handboek van een bepaling betreffende doelgerichte grenscontroles op begeleide minderjarigen

(2004/466/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EG) nr. 790/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures inzake de uitvoering van de controle en de bewaking aan de grenzen (1),

Gezien het initiatief van de Italiaanse Republiek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)(2)(3)(4)(5)(6)(7)

Het is noodzakelijk speciale procedures aan te nemen voor inreis- en uitreiscontroles op personen die de buitengrenzen overschrijden, inclusief op begeleide minderjarigen, aangezien de personen die minderjarigen begeleiden of verondersteld worden te begeleiden in feite vaak mensenhandelaars zijn, en er moet worden bepaald dat de grenscontroleautoriteiten bijzondere aandacht besteden aan alle reizende minderjarigen.Punt 5 van de verklaring van het Uitvoerend Comité van 9 februari 1998 betreffende de ontvoering van minderjarigen luidt als volgt: „Tevens is het absoluut noodzakelijk dat de met de grensbewaking belaste autoriteiten systematische controle van de identiteits- of reisdocumenten van minderjarigen aan de buitengrenzen uitvoeren. Dit is in het bijzonder noodzakelijk wanneer minderjarigen onder begeleiding van slechts één volwassene reizen.”Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is het er niet door gebonden noch onderworpen aan de toepassing ervan. Aangezien er evenwel met deze beschikking wordt beoogd voort te bouwen op het Schengenacquis krachtens de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dient Denemarken op grond van artikel 5 van genoemd Protocol, binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze beschikking heeft vastgesteld, te beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.Wat de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de op 18 mei 1999 door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze staten worden betrokken bij de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder artikel 1, punt A, van Beschikking 1999/437/EG (2) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Beschikking 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (3); bijgevolg neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze beschikking, is er niet door gebonden en is niet onderworpen aan de toepassing ervan.Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Beschikking 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (4); bijgevolg neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze beschikking, is er niet door gebonden en is niet onderworpen aan de toepassing ervan.Deze beschikking is een rechtshandeling die voortbouwt op het Schengenacquis of daaraan is verbonden als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In punt 6.8.1, tweede alinea, van deel II van het Gemeenschappelijk Handboek wordt de zin „De met de grensbewaking belaste ambtenaar dient bijzondere aandacht te besteden aan minderjarigen die alleen reizen” vervangen door „De met de grensbewaking belaste ambtenaar dient bijzondere aandacht te besteden aan minderjarigen, ongeacht of zij onder begeleiding dan wel alleen reizen”.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL


(1)  PB L 116 van 26.4.2001, blz. 5.

(2)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(3)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(4)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.