ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 183

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
20 mei 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 997/2004 van de Raad van 17 mei 2004 tot wijziging van Beschikking nr. 2730/2000/EGKS van de Commissie op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm uit de Volksrepubliek China en beëindiging van de tussentijdse herziening van de daarbij ingestelde antidumpingmaatregelen

1

 

*

Verordening (EG) nr. 998/2004 van de Raad van 17 mei 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 950/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van aluminiumfolie uit de Volksrepubliek China en Rusland

4

 

*

Verordening (EG) nr. 999/2004 van de Raad van 17 mei 2004 betreffende de toepassing van Verordening (EG) nr. 1531/2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op kleurentelevisietoestellen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea, Maleisië en Thailand en tot beëindiging van de procedure betreffende kleurentelevisietoestellen van oorsprong uit Singapore

7

 

*

Verordening (EG) nr. 1000/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 tot aanvaarding van verbintenissen aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een breedte van meer dan 500 mm uit de Russische Federatie en tot registratie van de invoer van bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel uit de Russische Federatie

10

 

*

Verordening (EG) nr. 1001/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat uit Rusland en Oekraïne en tot registratie van de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland en Oekraïne

13

 

*

Verordening (EG) nr. 1002/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende kaliumchloride uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland en tot registratie van de invoer van kaliumchloride uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland

16

 

 

Verordening (EG) nr. 1003/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

20

 

*

Verordening (EG) nr. 1004/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

22

 

 

Verordening (EG) nr. 1005/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 betreffende een bijzondere interventiemaatregel voor haver in Finland en Zweden

28

 

 

Verordening (EG) nr. 1006/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor invoercertificaten voor het in Verordening (EG) nr. 780/2003 bedoelde deelcontingent II voor bevroren rundvlees

31

 

 

Verordening (EG) nr. 1007/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot wijziging van de invoerrechten in de sector rijst

32

 

*

Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India

35

 

*

Verordening (EG) nr. 1009/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op grafietelektrodesystemen uit India

61

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

2004/496/EG:Besluit van de Raad van 17 mei 2004 betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Bureau of Customs and Border Protection van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika

83

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Bureau of Customs and Border Protection van het ministerie van binnenlandse veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika

84

 

 

Commissie

 

*

2004/497/EG:Besluit van de Commissie van 17 mei 2004 tot intrekking van de bij Beschikking nr. 303/96/EGKS aanvaarde verbintenis in verband met de invoer van elektroplaat met georiënteerde korrel uit Rusland

86

 

*

2004/498/EG:Besluit van de Commissie van 18 mei 2004 tot aanvaarding van een verbintenis aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van siliciumcarbide uit onder meer Oekraïne

88

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/1


VERORDENING (EG) Nr. 997/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

tot wijziging van Beschikking nr. 2730/2000/EGKS van de Commissie op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm uit de Volksrepubliek China en beëindiging van de tussentijdse herziening van de daarbij ingestelde antidumpingmaatregelen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), („de basisverordening”), met name op artikel 9 en artikel 11, lid 3,

Gezien het door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité voorgelegde voorstel,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorafgaande procedure

(1)

De Commissie heeft bij Beschikking nr. 2730/2000/EGKS (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm, ingedeeld onder GN-code ex 2704 00 19 (TARIC-code 2704001910), van oorsprong uit de Volksrepubliek China (hierna „het betrokken land” of „de VRC”) genoemd. De hoogte van het antidumpingrecht is gelijk aan het vastgestelde bedrag van 32,6 EUR per ton netto drooggewicht.

(2)

Gezien het aflopen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op 23 juli 2002 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 963/2002 (3), besloten dat de antidumpingmaatregelen die waren goedgekeurd ingevolge Beschikking nr. 2277/96/EGKS en die op 23 juli 2002, nog steeds van kracht waren, zullen worden voortgezet en beheerst door de bepalingen van de basisverordening, zulks met ingang van 24 juli 2002.

2.   Lopende procedure

(3)

Op 11 december 2002 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen  (4), de inleiding aangekondigd van een tussentijdse herziening van de definitieve antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (hierna „cokes 80+” dan wel „het betrokken product”) van oorsprong uit de VRC, in overeenstemming met artikel 11, lid 3), van de basisverordening en is zij met een onderzoek begonnen.

(4)

De procedure was ingeleid na een verzoek daartoe van Eucoke-EEIG (de „verzoeker”) namens producenten die een groot deel vertegenwoordigen van de totale productie in de Gemeenschap van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm. Verzoeker had betoogd dat de dumping van de zijde van de VRC was voortgezet en zelfs was toegenomen en dat de bestaande maatregelen niet langer toereikend waren tegen de schadelijke gevolgen van de dumping. Het bewijsmateriaal in het verzoek om een herziening werd toereikend geacht om de inleiding van het onderzoek te rechtvaardigen.

(5)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de importeurs en de gebruikers van wie bekend was dat zij betrokken waren, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer in kwestie, de klagende bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere bekende EU-producenten in kennis gesteld van de inleiding van de tussentijdse herziening. Belanghebbende partijen kregen de gelegenheid hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn te verzoeken om te worden gehoord.

3.   Schorsing van maatregelen

(6)

Er zij aan herinnerd dat gedurende het onderzoek van de onderhavige procedure een aantal belanghebbende partijen informatie had verstrekt over een wijziging in de marktomstandigheden na beëindiging van het onderzoektijdvak (1 oktober 2001 tot en met 30 september 2002), waarmee de voorwaarden werden vervuld die gesteld waren krachtens artikel 14, lid 4), van de basisverordening om de schorsing van de thans geldende maatregelen te rechtvaardigen.

(7)

Uit het onderzoek is gebleken dat aan alle vereisten voor het schorsen van de antidumpingmaatregelen was voldaan. Daarom werd bij Besluit nr. 264/2004/EG van de Commissie (5) het antidumpingrecht dat van toepassing was op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm uit de VRC voor de tijd van negen maanden geschortst.

4.   Intrekking van het verzoek

(8)

Bij schrijven van 15 december 2003 aan de Commissie trok Eucoke-EEIG haar verzoek formeel in.

(9)

Met betrekking tot het feit dat uit het onderzoek geen enkele overweging naar voren is gekomen dat een dergelijke beëindiging strijdig met het belang van de Gemeenschap zou zijn, werd overwogen dat de onderhavige procedure, in overeenstemming met artikel 9, onder 1) van de basisverordening mocht worden beëindigd.

5.   Vorm van de maatregelen

(10)

Gedurende het onderzoek was evenwel geconstateerd dat er behoefte aan bestond over het bereik van de toepassing van de bestaande maatregelen duidelijkheid te verschaffen vanwege de moeilijkheden voor een marktpartij met betrekking tot de toepassing van de van kracht zijnde maatregelen. Er werd namelijk geconstateerd dat de douaneautoriteiten van een lidstaat antidumpingrechten hieven op zendingen cokes bestemd voor gebruik in hoogovens waarvoor de antidumpingmaatregelen niet gelden en die slechts een gering gedeelte van het betrokken product omvatten. Teneinde de maatregelen efficiënter en uniformer te kunnen afdwingen, wordt de vrijstelling, verleend in Beschikking nr. 2730/2000/EGKS voor uitvoer die bestaat uit een mengsel van cokes van steenkool in stukken van niet meer dan 100 mm, vervangen door een vrijstelling die een mengsel bestrijkt waarin het aandeel cokes van meer dan 80 mm niet meer dan 20 % van de gemengde zending vormt. Bovendien zou voor het meten daarvan de ISO-norm moeten worden gehanteerd.

6.   Conclusie

(11)

De tussentijdse herziening dient te worden beëindigd. Er dient duidelijkheid te komen over het bereik van de toepassing van de bestaande maatregelen.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tussentijdse herziening van de antidumpingmaatregelen die waren ingesteld bij Beschikking nr. 2730/2000/EGKS op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm, ingedeeld onder de GN-code ex 2704 00 19 (TARIC-code 2704001910), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt beëindigd.

Artikel 2

Artikel 1 van Beschikking nr. 2730/2000/EGKS wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   Op de invoer van cokes van steenkool (cokeskool) in stukken met een diameter van meer dan 80 mm, ingedeeld onder de GN-code ex 2704 00 19 (TARIC-code 2704001910), van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld. De diameter van de stukken dient in overeenstemming met ISO-norm 728: 1995 te worden vastgesteld

2.   De hoogte van het antidumpingrecht dient gelijk te zijn aan het vastgestelde bedrag van 32,6 EUR per ton netto drooggewicht.

3.   Het antidumpingrecht zal ook van toepassing zijn op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm wanneer dit verzonden wordt in mengsels die zowel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm als cokes van steenkool in stukken met een geringere diameter bevatten, tenzij wordt vastgesteld dat de hoeveelheid cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm niet meer dan 20 % van het netto drooggewicht van de gemengde zending vormt. De hoeveelheid cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm, bevat in mengsels, kan worden vastgesteld aan de hand van steekproeven volgens de artikelen 68 tot en met 70 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (6). In die gevallen waarin de hoeveelheid cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm wordt vastgesteld aan de hand van steekproeven, dient deze steekproef te worden genomen overeenkomstig de ISO-norm 2309: 1980.

4.   De douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen, na ontvangst van een naar behoren gestaafd verzoek van de zijde van importeurs, de toestand van de invoer van het betrokken product, die tussen 16 december 2000 en 21 mei 2004 heeft plaatsgevonden, opnieuw beoordelen tegen de achtergrond van de hierboven genoemde verduidelijking.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 316 van 15.12.2000, blz. 30.

(3)  PB L 149 van 7.6.2002, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/2002 (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 9).

(4)  PB C 308 van 11.12.2002, blz. 2.

(5)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 89.

(6)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie (PB L 9 van 15.1.2004, blz. 8).”


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/4


VERORDENING (EG) Nr. 998/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 950/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van aluminiumfolie uit de Volksrepubliek China en Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c),

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 950/2001 (2) van de Raad werd een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van aluminiumfolie („het betrokken product”) uit onder meer Rusland. Bij Besluit 2001/381/EG van de Commissie van 16 mei 2001 (3) werd een verbintenis van de Russische producent/exporteur „United Company Siberian Aluminium” aanvaard.

(2)

Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd bij Verordening (EG) nr. 950/2001 vastgesteld op 14,9 % voor de invoer van het betrokken product uit Rusland.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een reeks procedures inleidde voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde producten uit de Volksrepubliek China, de Russische Federatie, Oekraïne en de Republiek Belarus. Het antidumpingrecht dat werd ingesteld op de invoer van aluminiumfolie uit Rusland, is een van de maatregelen die onder deze herziening vallen („de maatregelen”).

(4)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was de maatregelen naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) aan te passen.

(5)

Aangezien een bepaalde hoeveelheid van de invoer van het betrokken product uit Rusland thans onderworpen is aan een prijsverbintenis, werd de herziening van de maatregelen ingeleid om te onderzoeken of deze verbintenis, die werd opgesteld op basis van gegevens voor een Gemeenschap van 15 lidstaten, moet worden aangepast om rekening te houden met de uitbreiding.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van het onderzoek en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

(7)

In dit verband hebben de volgende belanghebbende partijen hun standpunt uiteengezet:

a)

Organisaties van EG-producenten

Eurométaux uit Brussel, België

b)

Producenten/exporteurs:

JSC „United Company Siberian Aluminium”, Moskau, Rusland

B.   BETROKKEN PRODUCT

(8)

De procedure heeft betrekking op bladaluminium met een dikte van 0,009 mm of meer maar niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm, thans ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 10. Het product wordt doorgaans aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik genoemd („AFH”).

(9)

AFH wordt vervaardigd door aluminium blokken of folie-halffabrikaten tot de gewenste dikte te walsen. Na het walsen wordt de folie in het kader van een thermisch proces gegloeid om ze plooibaar te maken. Na het walsen en gloeien wordt de AFH op rollen met een breedte van maximaal 650 mm gewikkeld. De breedte van deze rol is bepalend voor het gebruik omdat de verwerkers van dit product („de spoolers” of „rewinders”) de AFH op kleine rollen wikkelen die voor de detailhandel bestemd zijn. De op kleine rollen gewikkelde AFH is verpakkingsmateriaal met een korte levensduur dat voor vele doelen wordt aangewend (meestal wordt AFH gebruikt in de huishouding, de horeca, de levensmiddelenindustrie en in de bloemenhandel).

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Verklaringen van belanghebbenden

(10)

De Russische producent/exporteur voor wie de prijsverbintenis geldt, stelde dat het importvolume waarop de prijsverbintenis van toepassing is, was bepaald op basis van zijn verkoop op de markt van de EU15 en dat de verbintenis derhalve moest worden herzien om op passende wijze rekening te houden met de markt van de EU25. Hij verklaarde dat een dergelijke herziening absoluut noodzakelijk was om te vermijden dat de andere exporteurs van het betrokken product naar de EU zouden worden bevoordeeld.

2.   Opmerkingen van de lidstaten

(11)

De lidstaten hebben hun standpunt uiteengezet en de meerderheid is voorstander van een aanpassing van de maatregelen om rekening te houden met de uitbreiding.

3.   Beoordeling

(12)

Er werd een analyse van de beschikbare gegevens en informatie verricht, waaruit bleek dat de invoer van het betrokken product uit Rusland in de EU10 omvangrijk was. Aangezien het importvolume waarop de huidige prijsverbintenis van toepassing is, werd bepaald op basis van de invoer in de Gemeenschap van 15 lidstaten, wordt geen rekening gehouden met de groei van de markt naar aanleiding van de uitbreiding.

4.   Conclusie

(13)

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het in het licht van de uitbreiding dienstig is de maatregelen aan te passen en het extra importvolume op de markt van de EU10 in aanmerking te nemen.

(14)

Het oorspronkelijke importvolume waarop de prijsverbintenis voor de EU15 van toepassing is, was berekend op basis van de uitvoer van de Russische producent van wie een verbintenis werd aanvaard, naar de Gemeenschap gedurende het oorspronkelijke onderzoektijdvak. De verhoging van het importvolume waarvoor de prijsverbintenis geldt, werd volgens dezelfde methode berekend.

(15)

Dienovereenkomstig wordt het passend geacht dat de Commissie een voorstel voor een gewijzigde verbintenis mag aanvaarden die rekening houdt met de situatie na de uitbreiding en gebaseerd is op de in overweging 14 beschreven methode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie mag een voorstel voor een gewijzigde verbintenis aanvaarden waarbij het importvolume dat onderworpen is aan de bij Besluit 2001/381/EG aanvaarde prijsverbintenis voor de invoer van aluminiumfolie uit Rusland, wordt verhoogd. De verhoging wordt berekend volgens dezelfde methode als die welke werd gebruikt voor de vaststelling van de oorspronkelijke prijsverbintenis voor de Gemeenschap van 15 lidstaten, dit wil zeggen op basis van de uitvoer naar de Gemeenschap van de Russische producent van wie een verbintenis werd aanvaard.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz.12).

(2)  PB L 134 van 17.5.2001, blz.1.

(3)  PB L 134 van 17.5.2001, blz. 67.

(4)  PB C 70 van 20.3.2004, blz.15.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/7


VERORDENING (EG) Nr. 999/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

betreffende de toepassing van Verordening (EG) nr. 1531/2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op kleurentelevisietoestellen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea, Maleisië en Thailand en tot beëindiging van de procedure betreffende kleurentelevisietoestellen van oorsprong uit Singapore

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c),

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1531/2002 (2) van de Raad werd een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van kleurentelevisietoestellen („het betrokken product”) uit onder meer de Volksrepubliek China („China”). Bij Besluit 2002/683/EG van de Commissie (3) werd een verbintenis aanvaard voor zeven exporteurs in China: Haier Electrical Appliances Corporation Ltd, Hisense Import & Export Co., Ltd, Konka Group Co., Ltd, Sichuan Changhong Electric Co. Ltd, Skyworth Multimedia International (Shenzhen) Co., Ltd, TCL King Electrical Appliances (HuiZhou) Co., Ltd en Xiamen Overseas Chinese Electronic Co, Ltd.

(2)

Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd bij Verordening (EG) nr. 1531/2002 vastgesteld op 44,6 % voor de invoer van het betrokken product uit China.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een reeks procedures inleidde voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde producten uit de Volksrepubliek China, de Russische Federatie, Oekraïne en de Republiek Belarus. Het antidumpingrecht dat werd ingesteld op de invoer van kleurentelevisietoestellen uit China, is een van de maatregelen die onder deze herziening vallen („de maatregelen”).

(4)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was de maatregelen naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) aan te passen.

(5)

Aangezien een bepaalde hoeveelheid van de invoer van het betrokken product uit China thans onderworpen is aan een prijsverbintenis, werd de herziening van de maatregelen ingeleid om te onderzoeken of deze verbintenis, die werd opgesteld op basis van gegevens voor een Gemeenschap van 15 lidstaten, moet worden aangepast om rekening te houden met de uit¬breiding.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en afnemers in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

(7)

In dit verband hebben de volgende belanghebbende partijen hun standpunt uiteengezet:

(a)

EG-producent:

Koninklijke Philips Electronics uit Eindhoven, Nederland

(b)

Producenten/exporteurs:

Chinese kamer van koophandel in Beijing, Volksrepubliek China, namens de volgende producenten/exporteurs:

Haier Electrical Appliances Corporation Ltd,

Hisense Import & Export Co., Ltd,

Konka Group Co., Ltd,

Sichuan Changhong Electric Co. Ltd,

Skyworth Multimedia International (Shenzhen) Co., Ltd,

TCL King Electrical Appliances (HuiZhou) Co., Ltd,

Xiamen Overseas Chinese Electronic Co, Ltd.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(8)

De procedure heeft betrekking op ontvangtoestellen voor kleurentelevisie met een beeldschermdiagonaal van meer dan 15,5 cm, al dan niet met ingebouwd radio-ontvangtoestel en/of klok. Dit product is momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8528 12 52, 8528 12 54, 8528 12 56, 8528 12 58, ex 8528 12 62 en 8528 12 66.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Verklaringen van de belanghebbende partijen

(9)

De Chinese kamer van koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische apparaten (CCCME), die optreedt namens de ondernemingen waarvan de samen met de CCCME aangeboden verbintenis was aanvaard, verklaarde dat het importvolume waarop de prijsverbintenis van toepassing is, was bepaald op basis van een aandeel in het zichtbare verbruik in de EU van 15 lidstaten. Zij stelde dat de verbintenis derhalve moest worden herzien om op passende wijze rekening te houden met de markt van de EU van 25 lidstaten. Een dergelijke herziening was volgens de CCCME absoluut noodzakelijk om te vermijden dat de andere exporteurs van het betrokken product naar de EU zouden worden bevoordeeld.

2.   Opmerkingen van de lidstaten

(10)

De lidstaten hebben hun standpunt uiteengezet en de meerderheid is voorstander van een aanpassing van de maatregelen om rekening te houden met de uitbreiding.

3.   Beoordeling

(11)

Er werd een analyse van de beschikbare gegevens en informatie verricht, waaruit bleek dat de invoer van het betrokken product uit China in de EU10 omvangrijk was. Aangezien het importvolume waarop de huidige prijsverbintenis van toepassing is, werd bepaald uitgaande van de EU van 15 lidstaten, wordt geen rekening gehouden met de groei van de markt naar aanleiding van de uitbreiding.

4.   Conclusie

(12)

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het in het licht van de uitbreiding dienstig is de maatregelen aan te passen en het extra importvolume op de markt van de EU10 in aanmerking te nemen.

(13)

Het oorspronkelijke importvolume waarop de prijsverbintenis voor de EU van 15 lidstaten van toepassing is, was berekend als een toenemende hoeveelheid die uiteindelijk in het vijfde jaar van de verbintenis een bepaald aandeel in het zichtbare verbruik in de EU moest uitmaken. De verhoging van het importvolume waarvoor de prijsverbintenis geldt, kan volgens dezelfde methode worden berekend.

(14)

Dienovereenkomstig wordt het passend geacht dat de Commissie een voorstel voor een gewijzigde verbintenis mag aanvaarden die rekening houdt met de situatie na de uitbreiding en gebaseerd is op de in overweging 13 beschreven methode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie mag een voorstel voor een gewijzigde verbintenis aanvaarden waarbij het importvolume dat onderworpen is aan de bij Besluit 2002/683/EG aanvaarde prijsverbintenis voor de invoer van kleurentelevisietoestellen uit de Volksrepubliek China, wordt verhoogd. De verhoging wordt berekend volgens dezelfde methode als die welke werd gebruikt voor de vaststelling van de oorspronkelijke prijsverbintenis voor de EU van 15 lidstaten, dit wil zeggen als een toenemende hoeveelheid die uiteindelijk in het vijfde jaar van de verbintenis een bepaald aandeel in het zichtbare verbruik in de EU uitmaakt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 231 van 29.8.2002, blz. 1.

(3)  PB L 231 van 29.8.2002, blz. 42.

(4)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/10


VERORDENING (EG) Nr. 1000/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

tot aanvaarding van verbintenissen aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een breedte van meer dan 500 mm uit de Russische Federatie en tot registratie van de invoer van bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel uit de Russische Federatie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (2) („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 990/2004 (3) heeft de Raad Verordening (EG) nr. 151/2003 (4) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel („het betrokken product”) uit de Russische Federatie (Rusland) gewijzigd. Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd voor de invoer van het betrokken product vastgesteld op 40,1 % voor door Novolipetsk Iron & Steel Corporation vervaardigde producten en op 14,7 % voor door OOO Viz Stal vervaardigde producten.

2.   Onderzoek

(2)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een procedure voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de geldende maatregelen („de maatregelen”) inleidde.

(3)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was, naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) en rekening houdende met het belang van de Gemeenschap, de maatregelen aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden, waaronder de verwerkende bedrijven, distributiebedrijven en consumenten, te vermijden.

(4)

De Commissie heeft alle belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

3.   Resultaat van het onderzoek

(5)

Zoals toegelicht in Verordening (EG) nr. 990/2004 van de Raad luidde de conclusie van het onderzoek dat een aanpassing van de bestaande maatregelen het belang van de Gemeenschap dient, mits het gewenste niveau van handelsbescherming er niet noemenswaardig door wordt ondergraven.

4.   Verbintenissen

(6)

In overeenstemming met de conclusies van Verordening (EG) nr. 990/2004 stelde de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening verbintenissen voor aan de betrokken ondernemingen. Als reactie daarop werden verbintenissen aangeboden door (i) één producent/exporteur van het betrokken product in Rusland (Novolipetsk Iron & Steel Corporation) samen met een onderneming in Zwitserland (Stinol A.G.), en (ii) een tweede producent/exporteur van het betrokken product in Rusland (OOO Viz Stal) samen met haar verbonden onderneming Duferco S.A. in Zwitserland.

(7)

Er zij op gewezen dat deze verbintenissen krachtens artikel 22, onder c), van de basisverordening als bijzondere maatregelen worden beschouwd, omdat zij overeenkomstig de conclusies van Verordening (EG) nr. 990/2004 niet volledig gelijkstaan aan een antidumpingrecht.

(8)

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 990/2004 verplichten de verbintenissen iedere producent/exporteur er niettemin toe de invoerplafonds in acht te nemen. Met het oog op het toezicht op de verbintenissen hebben de producenten/exporteurs er ook mee ingestemd om globaal genomen niet af te wijken van hun traditionele verkoop aan hun individuele afnemers in de EU10. Zij zijn er zich eveneens van bewust dat indien wordt vastgesteld dat deze verkooppatronen sterk wijzigen of het toezicht op hun verbintenissen om welke reden dan ook moeilijk of onmogelijk wordt, de Commissie de aanvaarding van de verbintenis van de onderneming mag intrekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven, of dat zij het plafond mag aanpassen dan wel anderszins corrigerend mag optreden.

(9)

De verbintenissen omvatten ook de voorwaarde dat wanneer zij op enigerlei wijze worden geschonden, de Commissie het recht heeft de aanvaarding ervan in te trekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven.

(10)

De ondernemingen moeten de Commissie tevens op gezette tijden gedetailleerde gegevens over hun uitvoer naar de Gemeenschap verstrekken, zodat de Commissie effectief toezicht op de verbintenissen kan uitoefenen.

(11)

Om de Commissie in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenissen door de ondernemingen, kunnen de goederen waarop een verbintenis betrekking heeft, pas worden vrijgesteld van het recht wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer bij de bevoegde douaneautoriteiten ook een factuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 990/2004 van de Raad vermelde gegevens bevat. Aan de hand van deze gegevens kunnen de douaneautoriteiten tevens nagaan of de zending met de handelsdocumenten overeenstemt. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, of wanneer deze niet met de aangeboden goederen overeenstemt, is het toepasselijke antidumpingrecht verschuldigd.

(12)

Gezien het bovenstaande worden de aangeboden verbintenissen aanvaardbaar geacht.

(13)

De aanvaarding van de verbintenissen is beperkt tot een aanvankelijke periode van zes maanden, doet geen afbreuk aan de normale looptijd van de maatregelen en vervalt na deze periode, tenzij de Commissie het dienstig acht de toepassing van de bijzondere maatregelen met nog eens zes maanden te verlengen.

B.   REGISTRATIE VAN DE INVOER

(14)

Gezien de ongewone omstandigheden en het inherente risico van schending van de verbintenissen ingevolge de prijsverschillen tussen de EU10 en de EU15 alsmede de korte looptijd van de verbintenissen worden er voldoende redenen geacht te bestaan om bepaalde importen van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening gedurende een periode van ten hoogste negen maanden aan registratie te onderwerpen.

(15)

De douaneautoriteiten wordt derhalve de instructie gegeven de nodige maatregelen te nemen voor de registratie van de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product uit Rusland voorzover dit wordt uitgevoerd door de ondernemingen die een aanvaardbare verbintenis hebben aangeboden, en vrijstelling van de antidumpingrechten wordt gevraagd.

(16)

Indien wordt vastgesteld dat een verbintenis werd geschonden, kunnen met terugwerkende kracht rechten worden geheven op de goederen die in het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn gebracht, vanaf de datum waarop de verbintenis werd geschonden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De verbintenissen die de onderstaande producenten/exporteurs hebben aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van koudgewalste platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een breedte van meer dan 500 mm uit Rusland, worden aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Russische Federatie

Vervaardigd door Novolipetsk Iron & Steel Corporation, Lipetsk, Rusland, en verkocht door Stinol A.G., Lugano, Zwitserland, aan de eerste afnemer in de Gemeenschap die als importeur optreedt

A524

Russische Federatie

Vervaardigd door OOO Viz Stal, Ekaterinburg, Rusland, en verkocht door Duferco S.A., Lugano, Zwitserland, aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap die als importeur optreedt

A525

Artikel 2

Op grond van artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt de douaneautoriteiten de instructie gegeven de nodige maatregelen te nemen voor de registratie van de invoer in de Gemeenschap van koudgewalste platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal met een breedte van meer dan 500 mm, van oorsprong uit Rusland en ingedeeld onder GN-codes 7225 11 00 (plaat met een breedte van 600 mm of meer) en ex 7226 11 00 (plaat met een breedte van meer dan 500 mm doch minder dan 600 mm), voorzover deze worden vervaardigd en verkocht door de in artikel 1 genoemde ondernemingen en om vrijstelling van de bij Verordening (EG) nr. 990/2004 van de Raad ingestelde antidumpingrechten wordt verzocht.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en blijft van kracht gedurende een periode van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 5.

(4)  PB L 25 van 30.1.2003, blz. 7.

(5)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/13


VERORDENING (EG) NR. 1001/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat uit Rusland en Oekraïne en tot registratie van de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland en Oekraïne

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende bescherming tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (2), (hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Thans geldende maatregelen

(1)

Naar aanleiding van een tussentijdse herzieningsprocedure en een herzieningsprocedure bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 658/2002 (3) een definitief antidumpingrecht ingesteld op ammoniumnitraat uit Rusland en bij Verordening (EG) nr. 132/2001 (4) een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat uit Oekraïne. Bij Verordening (EG) nr. 993/2004 (5) heeft de Raad Verordening (EG) nr. 658/2002 en Verordening (EG) nr. 132/2001 gewijzigd.

(2)

Het ingestelde antidumpingrecht is een specifiek recht van 47,07 EUR/t voor Rusland en van 33,25 EUR/t voor Oekraïne.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 heeft de Commissie een bericht bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) waarbij zij een tussentijdse procedure inleidde voor de herziening van bovengenoemde antidumpingmaatregelen op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening.

(4)

De Commissie heeft deze herzieningsprocedure op eigen initiatief ingeleid om te onderzoeken of het nodig was de antidumpingmaatregelen aan te passen aan de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004, rekening houdend met het aspect „belang van de Gemeenschap”, om te voorkomen dat belanghebbenden, waaronder bedrijven die ammoniumnitraat als grondstof gebruiken, distributeurs en de consument, plotseling buitengewoon nadelige gevolgen zouden ondervinden.

(5)

Alle belanghebbenden, waaronder de EG-producenten, organisaties van EG-producenten, producenten/exporteurs in Rusland en Oekraïne alsmede belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten van de Europese Unie per 1 mei 2004 (hierna „de EU10” genoemd) werden van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt uiteenzetten, informatie verstrekken en bewijsmateriaal voorleggen. Alle belanghebbenden die om een onderhoud verzochten en aantoonden dat zij hiervoor redenen hadden, werden gehoord.

3.   Resultaat van het onderzoek

(6)

Zoals vermeld in Verordening (EG) nr. 993/2004 van de Raad was de conclusie van het onderzoek dat het in het belang van de Gemeenschap is de bestaande antidumpingmaatregelen aan te passen, mits deze aanpassing geen aanmerkelijke vermindering van het gewenste niveau van handelsbescherming met zich brengt.

4.   Verbintenissen

(7)

Gelet op de conclusies van Verordening (EG) nr. 993/2004 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening, voorgesteld dat de betrokken ondernemingen verbintenissen zouden aanbieden. Hierop werden verbintenissen voorgesteld door i) een producent/exporteur van ammoniumnitraat in Oekraïne (OJSC „Azot”), ii) een producent/exporteur in Rusland (CJSC MCC Eurochem voor ammoniumnitraat dat wordt vervaardigd in de fabriek van JSC Nak Azot, Rusland), tezamen met de gelieerde onderneming (Cumberland Sound Ltd, Britse Maagdeneilanden), iii) twee gelieerde producenten/exporteurs in Rusland (OAO „Kirovo — Chepetsky Chimkombinat” en JSC „Azot”) afzonderlijk en iv) twee gelieerde producenten/exporteurs tezamen – Joint Stock Company „Acron”, Rusland, en Joint Stock Company „Dorogubuzh”, Rusland.

(8)

Uit de door OAO „Kirovo — Chepetsky Chimkombinat” ingediende stukken en de voor iedereen toegankelijke informatie op het internet heeft de Commissie kunnen opmaken dat JSC „Azot” en OAO „Kirovo — Chepetsky Chimkombinat” met elkaar verbonden zijn via het agrochemiebedrijf „Azot”, dat aanzienlijk meer bezit dan 5 % van het kapitaal van elke onderneming. Daarom beschouwt de Commissie JSC „Azot” en OAO „Kirovo — Chepetsky Chimkombinat” als verbonden partijen overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening en de definitie van verbonden partijen zoals vastgesteld in artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 (8). De abnormale toename van de hoeveelheden die in de eerste maanden van 2004 door een van deze twee producenten/exporteurs, OAO „Kirovo — Chepetsky Chimkombinat”, naar de EU10 zijn uitgevoerd, was groter dan de gecombineerde traditionele exportvolumes naar de EU10 van JSC „Azot” en OAO „Kirovo — Chepetsky Chimkombinat” samen. Bijgevolg worden de door deze twee producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen afgewezen omdat het in de verbintenissen vastgestelde plafond voor de twee producenten/exporteurs samen, berekend als de traditionele exportvolumes naar de EU10 in 2001 en 2002 min de abnormale toename van de exportvolumes naar de EU10 in de eerste maanden van 2004, negatief is.

(9)

Op grond van artikel 22, onder c), van de basisverordening zijn de in het kader van deze verordening aanvaarde verbintenissen bijzondere maatregelen daar zij, overeenkomstig de conclusies van Verordening (EG) nr. 993/2004, niet rechtstreeks gelijkwaardig zijn met een antidumpingrecht.

(10)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 993/2004 mogen afzonderlijke producenten/exporteurs van wie een verbintenis is aanvaard, een bepaald exportvolume niet overschrijden en moeten zij minimuminvoerprijzen in acht nemen. Om de Commissie in staat te stellen toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis moeten deze producenten/exporteurs er ook voor zorgen dat geen aanmerkelijke wijzigingen optreden in de traditionele handelsstromen bij verkoop aan afzonderlijke afnemers in de EU10. De betrokken producenten/exporteurs is eveneens meegedeeld dat, indien deze traditionele handelsstromen aanmerkelijke wijzigingen ondergaan of wanneer het op de een of andere manier moeilijk of onmogelijk wordt toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis, de Commissie het recht heeft de aanvaarding van de verbintenis in te trekken en in de plaats ervan definitieve antidumpingrechten in te stellen, het maximumexportvolume bij te stellen of andere corrigerende maatregelen te nemen.

(11)

Een voorwaarde van de verbintenissen is ook dat, indien zij op de een of andere manier niet worden nageleefd, de Commissie de aanvaarding van de verbintenis kan intrekken en in de plaats daarvan definitieve antidumpingrechten kan instellen.

(12)

De ondernemingen moeten de Commissie ook regelmatig nauwkeurige informatie doen toekomen over hun export naar de Gemeenschap zodat de Commissie doeltreffend toezicht kan uitoefenen op de verbintenissen.

(13)

Om ervoor te zorgen dat de Commissie doeltreffend toezicht kan uitoefenen op de naleving van een verbintenis wanneer in het kader van die verbintenis een aangifte voor het vrije verkeer bij de douane wordt ingediend, is vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk van de overlegging van een factuur die ten minste de gegevens bevat zoals vermeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 993/2004. Deze gegevens moeten ook worden verstrekt om de douane in staat te stellen met voldoende nauwkeurigheid na te gaan dat de goederen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd of wanneer deze niet overeenstemt met de bij de douane aangeboden goederen, wordt het desbetreffende antidumpingrecht verschuldigd.

(14)

Gelet op het voorgaande worden de verbintenissen die worden aangeboden door OJSC „Azot”, CJSC MCC Eurochem voor ammoniumnitraat dat wordt vervaardigd in de fabriek van JSC Nak Azot, Rusland, en Joint Stock Company „Acron” samen met Joint Stock Company „Dorogubuzh”, aanvaardbaar geacht.

(15)

De aanvaarding van de verbintenissen is beperkt tot een eerste periode van zes maanden zonder afbreuk te doen aan de normale duur van de maatregelen. Zes maanden na de aanvaarding van de verbintenissen zal de Commissie onderzoeken of die aanvaarding kan worden voortgezet, waarbij zij zal nagaan of de uitzonderlijke, ongunstige omstandigheden voor eindgebruikers in de EU10, die tot de aanvaarding van de verbintenissen hebben geleid, nog aanwezig zijn. Gelet op de korte termijn van de verbintenissen en de uitzonderlijke omstandigheden waarin deze zijn aanvaard, kunnen de diensten van de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, voorwaarden van de verbintenissen aanpassen, indien na een redelijke termijn wordt vastgesteld dat de verbintenissen het beoogde doel niet bereiken, namelijk de voortzetting van de traditionale exportstromen naar de EU10. Bij aanpassing van de voorwaarden van de verbintenissen moet er echter voor worden gezorgd dat deze in aanmerkelijke mate tot het wegnemen van schade bijdragen.

B.   REGISTRATIE VAN DE INVOER

(16)

Gelet op de ongewone omstandigheden van dit geval en het inherente risico van een niet-naleving van de verbintenissen vanwege het prijsverschil tussen de EU10 en de EU15 en de korte termijn gedurende welke de verbintenissen geldig zijn, wordt geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland en Oekraïne, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, te registreren voor een periode van ten hoogste negen maanden.

(17)

De douaneautoriteiten wordt daarom opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer te registreren van ammoniumnitraat uit Oekraïne en Rusland dat wordt uitgevoerd door ondernemingen die aanvaardbare verbintenissen hebben aangeboden en waarvoor vrijstelling van het antidumpingrecht wordt aangevraagd.

(18)

Indien een verbintenis wordt geschonden, kunnen met terugwerkende kracht antidumpingrechten worden geheven van de goederen die vanaf de datum van schending van de verbintenis in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De verbintenissen die in verband met de invoer van ammoniumnitraat uit Oekraïne en Rusland zijn aangeboden door de hieronder vermelde ondernemingen worden aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Oekraïne

Vervaardigd en uitgevoerd door OJSC „Azot”, Cherkassy, Oekraïne, naar de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap

A521

Rusland

Vervaardigd door OJSC MCC Eurochem, Moskou, Rusland, in de fabriek van JSC Nak Azot, Novomoskovsk, Rusland, en verkocht door Cumberland Sound Ltd, Tortola, Britse Maagdeneilanden, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap

A522

Rusland

Vervaardigd en uitgevoerd door Joint Stock Company „Acron”, Veliky Novgorod, Rusland, of Joint Stock Company „Dorogobuzh” Verkhnedneprovsky, Regio Smolensk, Rusland, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap

A532

Artikel 2

De douaneautoriteiten wordt overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 de instructie gegeven de nodige maatregelen te nemen om de invoer te registreren van ammoniumnitraat uit Oekraïne en Rusland, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, vervaardigd en verkocht of vervaardigd en uitgevoerd door de in artikel 1 vermelde ondernemingen die een vrijstelling aanvragen van de bij Verordening (EG) nr. 993/2004 ingestelde antidumpingrechten.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is zes maanden van kracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB L 102 van 18.4.2002, blz. 1.

(4)  PB L 23 van 25.1.2001, blz. 1.

(5)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 28.

(6)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.

(7)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(8)  PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/16


VERORDENING (EG) Nr. 1002/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende kaliumchloride uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland en tot registratie van de invoer van kaliumchloride uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende bescherming tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (2), (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Thans geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 969/2000 van de Raad (3) werden de antidumpingmaatregelen ten aanzien van kaliumchloride uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland die waren ingesteld bij Verordening (EG) nr. 3068/92 van de Raad (4), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 643/94 (5) en Verordening (EG) nr. 449/98 (6), gewijzigd en verlengd. De Raad heeft laatstgenoemde verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 992/2004 (7).

(2)

De ingestelde antidumpingrechten zijn rechten in de vorm van een vast bedrag, per categorie en kwaliteit, gaande van 19,61 EUR/t tot 48,19 EUR/t voor Oekraïne, van 19,61 EUR/t tot 40,63 EUR/t voor Rusland en van 19,51 EUR/t tot 48,19 EUR/t voor Wit-Rusland,

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 heeft de Commissie een bericht bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (8) waarmee zij een tussentijdse procedure inleidde voor de herziening van bovengenoemde antidumpingmaatregelen op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening.

(4)

De Commissie heeft deze herzieningsprocedure op eigen initiatief ingeleid om te onderzoeken of het nodig was de antidumpingmaatregelen aan te passen aan de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004, rekening houdend met het aspect „belang van de Gemeenschap”, om te voorkomen dat belanghebbenden, waaronder bedrijven die kaliumchloride als grondstof gebruiken, distributeurs en de consument, plotseling buitengewoon nadelige gevolgen zouden ondervinden.

(5)

Alle belanghebbenden, waaronder de EG-producenten, organisaties van EG-producenten, producenten/exporteurs in Rusland en Oekraïne alsmede belanghebbenden in de tien staten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zouden toetreden (hierna „de EU10” genoemd) werden van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt uiteenzetten, informatie verstrekken en bewijsmateriaal voorleggen. Alle belanghebbenden die om een onderhoud verzochten en aantoonden dat zij hiervoor redenen hadden, werden gehoord.

3.   Resultaat van het onderzoek

(6)

Zoals vermeld in Verordening (EG) nr. 992/2004 van de Raad was de conclusie van het onderzoek dat het in het belang van de Gemeenschap was de bestaande antidumpingmaatregelen aan te passen, mits deze aanpassing geen aanmerkelijke vermindering van het gewenste niveau van handelsbescherming met zich brengt.

4.   Verbintenissen

(7)

Gelet op de conclusies van Verordening (EG) nr. 992/2004 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening, voorgesteld dat de betrokken ondernemingen verbintenissen zouden aanbieden. Hierop werden verbintenissen aangeboden door i) een producent/exporteur van kaliumchloride in Wit-Rusland (Republican Unitary Enterprise Production Amalgamation Belaruskali) tezamen met zijn gelieerde ondernemingen in Rusland (JSC International Potash Company), Oostenrijk (Belurs Handelsgesellschaft m.b.H.) en Litouwen (UAB Baltkalis), ii) een producent/exporteur in Rusland (JSC Silvinit) tezamen met zijn gelieerde ondernemingen in Rusland (JSC International Potash Company) en Oostenrijk (Belurs Handelsgesellschaft m.b.H) en iii) een andere producent/exporteur in Rusland (JSC Uralkali) tezamen met een onderneming in Cyprus (Fertexim Ltd).

(8)

Volgens artikel 22, onder c), van de basisverordening zijn verbintenissen bijzondere maatregelen daar zij, overeenkomstig de conclusies van Verordening (EG) nr. 992/2004, niet rechtstreeks gelijkwaardig zijn met een antidumpingrecht.

(9)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 992/2004 mogen afzonderlijke producenten/exporteurs van wie een verbintenis is aanvaard, een bepaald exportvolume niet overschrijden en moeten zij minimuminvoerprijzen in acht nemen. Om de Commissie in staat te stellen toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis moeten deze producenten/exporteurs er ook voor zorgen dat geen aanmerkelijke wijzigingen optreden in de traditionele handelsstromen bij verkoop aan afzonderlijke afnemers in de EU10. De betrokken producenten/exporteurs is eveneens meegedeeld dat, indien deze traditionele handelsstromen aanmerkelijke wijzigingen ondergaan of wanneer het op de een of andere manier moeilijk of onmogelijk wordt toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis, de Commissie het recht heeft de aanvaarding van de verbintenis in te trekken en in de plaats daarvan definitieve antidumpingrechten in te stellen, het maximumexportvolume bij te stellen of andere corrigerende maatregelen te nemen.

(10)

Een voorwaarde van de verbintenissen is ook dat, indien zij op de een of andere manier niet worden nageleefd, de Commissie de aanvaarding van de verbintenis kan intrekken en in de plaats daarvan definitieve antidumpingrechten kan instellen.

(11)

De ondernemingen moeten de Commissie ook regelmatig nauwkeurige informatie doen toekomen over hun export naar de Gemeenschap zodat de Commissie doeltreffend toezicht kan uitoefenen op de verbintenissen.

(12)

Om ervoor te zorgen dat de Commissie doeltreffend toezicht kan uitoefenen op de naleving van een verbintenis wanneer in het kader van die verbintenis een aangifte voor het vrije verkeer bij de douane wordt ingediend, is vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk van de overlegging van een factuur die ten minste de gegevens bevat zoals vermeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 992/2004. Deze gegevens moeten ook worden verstrekt om de douane in staat te stellen met voldoende nauwkeurigheid na te gaan dat de goederen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd of wanneer deze niet overeenstemt met de bij de douane aangeboden goederen, wordt het desbetreffende antidumpingrecht verschuldigd.

(13)

Gelet op het voorgaande worden de aangeboden verbintenissen aanvaardbaar geacht.

(14)

De aanvaarding van de verbintenissen is beperkt tot een eerste periode van twaalf maanden zonder afbreuk te doen aan de normale duur van de maatregelen. Zes maanden na de aanvaarding van de verbintenissen zal de Commissie onderzoeken of die aanvaarding kan worden voortgezet, waarbij zij zal nagaan of de uitzonderlijke en ongunstige omstandigheden voor eindgebruikers in de EU10 die tot de aanvaarding van de verbintenissen hebben geleid, nog aanwezig zijn.

B.   REGISTRATIE VAN DE INVOER

(15)

Gelet op de ongewone omstandigheden van dit geval en het inherente risico van een niet-naleving van de verbintenissen vanwege het prijsverschil tussen de EU10 en de EU15 en de korte termijn gedurende welke de verbintenissen geldig zijn, wordt geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de invoer van kaliumchloride uit Rusland en Oekraïne, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, te registreren voor een periode van ten hoogste negen maanden.

(16)

De douaneautoriteiten wordt daarom opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer te registreren van kaliumchloride uit Rusland en Wit-Rusland dat wordt uitgevoerd door ondernemingen die aanvaardbare verbintenissen hebben aangeboden en waarvoor vrijstelling van het antidumpingrecht wordt aangevraagd.

(17)

Indien een verbintenis wordt geschonden, kunnen met terugwerkende kracht antidumpingrechten worden geheven op de goederen die vanaf de datum van schending van de verbintenis in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De verbintenissen die in verband met de invoer van kaliumchloride uit Rusland en Wit-Rusland zijn aangeboden door de hieronder vermelde ondernemingen worden aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Wit-Rusland

Vervaardigd door Republican Unitary Enterprise Production Amalgamation Belaruskali, Soligorsk, Belarus, en verkocht door JSC International Potash Company, Moskou, Rusland, of Belurs Handelsgesellschaft mbH, Wenen, Oostenrijk, of UAB Baltkalis, Vilnius, Litouwen, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap

A518

Rusland

Vervaardigd door JSC Silvinit, Solikamsk, Rusland, en verkocht door JSC International Potash Company, Moskou, Rusland, of Belurs Handelsgesellschaft mbH, Wenen, Oostenrijk, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap

A519

Rusland

Vervaardigd door JSC Uralkali, Berezniki, Rusland, en verkocht door Fertexim Ltd, Limassol, Cyprus, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap

A520

Artikel 2

De douaneautoriteiten wordt overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 de instructie gegeven de nodige maatregelen te nemen om de invoer te registreren van kaliumchloride uit Rusland en Wit-Rusland, ingedeeld onder de GN-codes 3104 20 10 (Taric-codes 3104201010 en 3104201090), 3104 20 50 (Taric-codes 3104205010 en 3104205090), 3104 20 90 (Taric-code 3104209000), ex 3105 20 10 (Taric-codes 3105201010 en 3105201020), ex 3105 20 90 (Taric-codes 3105209010 en 3105209020), ex 3105 60 90 (Taric-codes 3105609010 en 3105609020), ex 3105 90 91 (Taric-codes 3105909110 en 3105909120) en ex 3105 90 99 (Taric-codes 3105909910 en 3105909920), vervaardigd en verkocht of vervaardigd en uitgevoerd door de in artikel 1 vermelde ondernemingen die een vrijstelling aanvragen van de bij Verordening (EG) nr. 992/2004 ingestelde antidumpingrechten.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is twaalf maanden van kracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB L 112 van 11.5.2000, blz. 4.

(4)  PB L 308 van 24.10.1992, blz. 41.

(5)  PB L 80 van 24.3.1994, blz. 1.

(6)  PB L 58 van 27.2.1998, blz. 15.

(7)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 23.

(8)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/20


VERORDENING (EG) Nr. 1003/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 19 mei 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(in EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

97,3

204

64,3

212

89,5

999

83,7

0707 00 05

052

106,9

096

64,5

999

85,7

0709 90 70

052

93,6

204

54,4

999

74,0

0805 10 10, 0805 10 30, 0805 10 50

052

55,0

204

45,7

220

39,6

388

49,5

400

35,9

624

58,5

999

47,4

0805 50 10

388

73,7

528

51,4

999

62,6

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

388

81,0

400

125,2

404

105,0

508

60,7

512

69,7

524

68,7

528

71,8

720

101,4

804

96,6

999

86,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/22


VERORDENING (EG) Nr. 1004/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 (1) tot vaststelling van het communautair douanewetboek,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 (2), inzonderheid op artikel 173, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 173 tot en met 177 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is bepaald dat de Commissie periodieke eenheidswaarden vaststelt voor de producten die zijn omschreven in de in bijlage 26 van genoemde verordening opgenomen klasse-indeling.

(2)

De toepassing van de regels en maatstaven bepaald in voornoemde artikelen op de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in artikel 173, lid 2, van voornoemde verordening aan de Commissie zijn medegedeeld, leidt ertoe voor de betrokken producten de eenheidswaarden vast te stellen die zijn vermeld in de bijlage bij de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De eenheidswaarden bedoeld in artikel 173, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden vastgesteld zoals in de in de bijlage opgenomen lijst vermeld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

Erkki LIIKANEN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 17).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Rubriek

Omschrijving

Bedrag van de eenheidswaarden/100 kg netto

Soort, variëteit, GN-code

EUR

LTL

SEK

CYP

LVL

GBP

CZK

MTL

DKK

PLN

EEK

SIT

HUF

SKK

1.10

Nieuwe aardappelen (primeurs)

0701 90 50

49,70

29,13

1 587,72

369,80

777,61

12 745,21

171,61

32,41

21,15

236,92

11 868,03

1 997,64

455,44

33,49

 

 

 

 

1.30

Uien (andere dan plantuitjes)

0703 10 19

35,83

21,00

1 144,54

266,58

560,56

9 187,63

123,71

23,37

15,25

170,79

8 555,30

1 440,03

328,31

24,14

 

 

 

 

1.40

Knoflook

0703 20 00

131,69

77,20

4 207,20

979,90

2 060,55

33 772,70

454,74

85,89

56,05

627,81

31 448,31

5 293,40

1 206,84

88,75

 

 

 

 

1.50

Prei

ex 0703 90 00

50,52

29,61

1 613,96

375,91

790,47

12 955,85

174,45

32,95

21,50

240,84

12 064,18

2 030,65

462,97

34,05

 

 

 

 

1.60

Bloemkool

0704 10 00

1.80

Witte kool en rode kool

0704 90 10

59,17

34,69

1 890,32

440,28

925,82

15 174,30

204,32

38,59

25,18

282,08

14 129,94

2 378,36

542,24

39,88

 

 

 

 

1.90

Broccoli (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef var. italica Plenck)

ex 0704 90 90

61,43

36,01

1 962,50

457,09

961,17

15 753,72

212,12

40,06

26,14

292,85

14 669,48

2 469,18

562,94

41,40

 

 

 

 

1.100

Chinese kool

ex 0704 90 90

75,36

44,18

2 407,53

560,74

1 179,13

19 326,07

260,22

49,15

32,07

359,26

17 995,97

3 029,10

690,60

50,79

 

 

 

 

1.110

Kropsla

0705 11 00

1.130

Wortelen

ex 0706 10 00

33,81

19,82

1 080,08

251,56

528,99

8 670,22

116,74

22,05

14,39

161,17

8 073,49

1 358,94

309,82

22,78

 

 

 

 

1.140

Radijs

ex 0706 90 90

44,01

25,80

1 405,99

327,47

688,61

11 286,36

151,97

28,70

18,73

209,80

10 509,59

1 768,98

403,31

29,66

 

 

 

 

1.160

Erwten (Pisum sativum), peultjes daaronder begrepen

0708 10 00

438,55

257,08

14 010,49

3 263,19

6 861,88

112 467,20

1 514,33

286,02

186,65

2 090,68

104 726,72

17 627,68

4 018,91

295,54

 

 

 

 

1.170

Bonen:

 

 

 

 

 

 

1.170.1

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.)

ex 0708 20 00

119,25

69,91

3 809,80

887,34

1 865,91

30 582,61

411,78

77,78

50,75

568,51

28 477,78

4 793,40

1 092,84

80,37

 

 

 

 

1.170.2

Bonen (Phaseolus spp., vulgaris var. Compressus Savi)

ex 0708 20 00

240,35

140,89

7 678,46

1 788,40

3 760,66

61 637,76

829,93

156,76

102,29

1 145,80

57 395,58

9 660,87

2 202,57

161,97

 

 

 

 

1.180

Tuinbonen

ex 0708 90 00

1.190

Artisjokken

0709 10 00

1.200

Asperges:

 

 

 

 

 

 

1.200.1

Groene

ex 0709 20 00

363,83

213,28

11 623,28

2 707,19

5 692,71

93 304,25

1 256,31

237,29

154,85

1 734,45

86 882,65

14 624,15

3 334,14

245,19

 

 

 

 

1.200.2

Andere

ex 0709 20 00

330,76

193,89

10 566,93

2 461,15

5 175,34

84 824,56

1 142,13

215,72

140,77

1 576,82

78 986,56

13 295,08

3 031,13

222,90

 

 

 

 

1.210

Aubergines

0709 30 00

104,96

61,53

3 353,04

780,96

1 642,21

26 916,04

362,41

68,45

44,67

500,35

25 063,56

4 218,72

961,82

70,73

 

 

 

 

1.220

Bleekselderij (Apium graveolens L., var. dulce (Mill.) Pers.)

ex 0709 40 00

101,77

59,66

3 251,25

757,25

1 592,35

26 098,92

351,41

66,37

43,31

485,16

24 302,68

4 090,65

932,62

68,58

 

 

 

 

1.230

Cantharellen

0709 59 10

994,91

583,22

31 784,39

7 402,93

15 566,96

255 144,67

3 435,42

648,88

423,43

4 742,93

237 584,51

39 990,41

9 117,36

670,47

 

 

 

 

1.240

Niet-scherp smakende pepers

0709 60 10

203,04

119,02

6 486,66

1 510,81

3 176,95

52 070,71

701,11

132,43

86,42

967,95

48 486,98

8 161,37

1 860,70

136,83

 

 

 

 

1.250

Venkel

0709 90 50

1.270

Bataten (zoete aardappelen), geheel, vers (bestemd voor menselijke consumptie)

0714 20 10

111,23

65,20

3 553,45

827,64

1 740,36

28 524,81

384,08

72,54

47,34

530,25

26 561,60

4 470,87

1 019,31

74,96

 

 

 

 

2.10

Kastanjes (Castanea spp.), vers

ex 0802 40 00

2.30

Ananassen, vers

ex 0804 30 00

98,90

57,98

3 159,65

735,92

1 547,50

25 363,67

341,51

64,50

42,09

471,49

23 618,04

3 975,41

906,35

66,65

 

 

 

 

2.40

Avocaten, vers

ex 0804 40 00

133,44

78,22

4 263,04

992,91

2 087,90

34 220,94

460,77

87,03

56,79

636,14

31 865,71

5 363,66

1 222,85

89,93

 

 

 

 

2.50

Guaves en manga's, vers

ex 0804 50

2.60

Sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers:

 

 

 

 

 

 

2.60.1

Bloedsinaasappelen en halfbloedsinaasappelen

0805 10 10

48,60

28,49

1 552,62

361,62

760,42

12 463,47

167,82

31,70

20,68

231,69

11 605,68

1 953,48

445,37

32,75

 

 

 

 

2.60.2

Navels, navelines, navelates, salustiana's, verna's, valencia lates, maltaises, shamoutis, ovalis, trovita, hamlins

0805 10 30

36,77

21,55

1 174,68

273,60

575,32

9 429,62

126,97

23,98

15,65

175,29

8 780,63

1 477,96

336,96

24,78

 

 

 

 

2.60.3

Andere

0805 10 50

48,60

28,49

1 552,62

361,62

760,42

12 463,47

167,82

31,70

20,68

231,69

11 605,68

1 953,48

445,37

32,75

 

 

 

 

2.70

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen), vers; clementines, wilkings en dergelijke kruisingen van citrusvruchten, vers:

 

 

 

 

 

 

2.70.1

Clementines

ex 0805 20

86,45

50,68

2 761,82

643,26

1 352,65

22 170,10

298,51

56,38

36,79

412,12

20 644,26

3 474,86

792,23

58,26

 

 

 

 

2.70.2

Montreales en satsuma's

ex 0805 20

75,02

43,98

2 396,70

558,22

1 173,82

19 239,14

259,05

48,93

31,93

357,64

17 915,01

3 015,47

687,49

50,56

 

 

 

 

2.70.3

Mandarijnen en wilkings

ex 0805 20 50

71,22

41,75

2 275,27

529,93

1 114,35

18 264,37

245,92

46,45

30,31

339,52

17 007,34

2 862,69

652,66

48,00

 

 

 

 

2.70.4

Tangerines en andere

ex 0805 20 70

ex 0805 20 90

34,35

20,13

1 097,29

255,57

537,57

8 808,34

118,60

22,40

14,62

163,74

8 202,11

1 380,59

314,76

23,15

 

 

 

 

2.85

Lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia), vers

0805 50 90

109,86

64,40

3 509,70

817,45

1 718,94

28 173,65

379,35

71,65

46,76

523,73

26 234,62

4 415,83

1 006,76

74,03

 

 

 

 

2.90

Pompelmoezen en pomelo's of grapefruit, vers:

 

 

 

 

 

 

2.90.1

Witte

ex 0805 40 00

58,01

34,01

1 853,23

431,64

907,65

14 876,51

200,31

37,83

24,69

276,54

13 852,64

2 331,69

531,60

39,09

 

 

 

 

2.90.2

Roze

ex 0805 40 00

58,94

34,55

1 882,97

438,56

922,22

15 115,24

203,52

38,44

25,08

280,98

14 074,94

2 369,11

540,13

39,72

 

 

 

 

2.100

Druiven voor tafelgebruik

0806 10 10

165,36

96,93

5 282,67

1 230,39

2 587,28

42 405,85

570,80

107,85

70,38

788,29

39 487,30

6 646,53

1 515,33

111,43

 

 

 

 

2.110

Watermeloenen

0807 11 00

50,05

29,34

1 598,95

372,41

783,11

12 835,32

172,82

32,64

21,30

238,60

11 951,94

2 011,76

458,66

33,73

 

 

 

 

2.120

Andere meloenen:

 

 

 

 

 

 

2.120.1

Amarillo, Cuper, Honey Dew (daaronder begrepen Cantalene), Onteniente, Piel de Sapo (daaronder begrepen Verde Liso), Rochet, Tendral, Futuro

ex 0807 19 00

49,91

29,26

1 594,56

371,39

780,96

12 800,09

172,35

32,55

21,24

237,94

11 919,13

2 006,24

457,40

33,64

 

 

 

 

2.120.2

Andere

ex 0807 19 00

89,70

52,58

2 865,60

667,43

1 403,48

23 003,21

309,73

58,50

38,18

427,61

21 420,03

3 605,44

822,00

60,45

 

 

 

 

2.140

Peren:

 

 

 

 

 

 

2.140.1

Peren — Nashi (Pyrus pyrifolia),

Peren — Ya (Pyrus bretscheideri)

ex 0808 20 50

54,31

31,84

1 735,11

404,13

849,80

13 928,34

187,54

35,42

23,12

258,92

12 969,73

2 183,07

497,72

36,60

 

 

 

 

2.140.2

Andere

ex 0808 20 50

79,81

46,78

2 549,61

593,83

1 248,71

20 466,61

275,57

52,05

33,97

380,46

19 058,01

3 207,86

731,36

53,78

 

 

 

 

2.150

Abrikozen

0809 10 00

608,11

356,47

19 427,29

4 524,82

9 514,85

155 949,81

2 099,80

396,61

258,81

2 898,98

145 216,67

24 442,98

5 572,72

409,81

 

 

 

 

2.160

Kersen

0809 20 95

0809 20 05

338,62

2 519,74

3 097,80

228,13

228,13

228,13

2.170

Perziken

0809 30 90

172,94

101,38

5 524,83

1 286,79

2 705,88

44 349,77

597,15

112,79

73,60

824,43

41 297,43

6 951,21

1 584,80

116,54

 

 

 

 

2.180

Nectarines

ex 0809 30 10

209,78

122,97

6 701,93

1 560,95

3 282,39

53 798,82

724,38

136,82

89,28

1 000,08

50 096,16

8 432,22

1 922,45

141,37

 

 

 

 

2.190

Pruimen

0809 40 05

129,50

75,91

4 137,02

963,56

2 026,18

33 209,35

447,15

84,46

55,11

617,34

30 923,74

5 205,11

1 186,71

87,27

 

 

 

 

2.200

Aardbeien

0810 10 00

890,35

521,92

28 444,01

6 624,92

13 930,95

228 330,26

3 074,38

580,69

378,93

4 244,48

212 615,58

35 787,62

8 159,17

600,01

 

 

 

 

2.205

Frambozen

0810 20 10

304,95

178,76

9 742,24

2 269,07

4 771,43

78 204,43

1 052,99

198,89

129,79

1 453,76

72 822,06

12 257,47

2 794,56

205,51

 

 

 

 

2.210

Blauwe bosbessen (vruchten van de Vaccinium myrtillus)

0810 40 30

1 605,61

941,21

51 294,42

11 947,34

25 122,34

411 758,68

5 544,17

1 047,18

683,35

7 654,26

383 419,67

64 537,49

14 713,81

1 082,02

 

 

 

 

2.220

Kiwi's (Actinidia chinensis Planch.)

0810 50 00

124,51

72,99

3 977,84

926,48

1 948,22

31 931,54

429,95

81,21

52,99

593,58

29 733,87

5 004,83

1 141,04

83,91

 

 

 

 

2.230

Granaatappels

ex 0810 90 95

241,37

141,49

7 711,05

1 795,99

3 776,62

61 899,34

833,45

157,42

102,73

1 150,66

57 639,16

9 701,87

2 211,91

162,66

 

 

 

 

2.240

Kaki-appels (daaronder begrepen sharonvrucht)

ex 0810 90 95

246,31

144,38

7 868,74

1 832,74

3 853,85

63 165,22

850,50

160,64

104,83

1 174,19

58 817,92

9 900,28

2 257,15

165,99

 

 

 

 

2.250

Litchis

ex 0810 90


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/28


VERORDENING (EG) Nr. 1005/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

betreffende een bijzondere interventiemaatregel voor haver in Finland en Zweden

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Haver is een product dat onder de gemeenschappelijke marktordening voor granen valt. Haver maakt evenwel geen deel uit van de in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 vermelde basisgraansoorten, waarvoor interventieaankopen mogelijk zijn.

(2)

Haver is voor Finland en Zweden een belangrijke en traditionele teelt die goed geschikt is voor het klimaat in deze landen. De productie overschrijdt de vraag van deze landen ruimschoots, zodat zij de overschotten in derde landen moesten afzetten. Deze situatie is door de toetreding van beide landen tot de Gemeenschap niet gewijzigd.

(3)

Een eventuele inkrimping van de haverteelt in Finland en Zweden zou leiden tot een toename van het areaal van andere graansoorten die voor interventie in aanmerking komen, en met name van gerst. Zowel in beide landen als in de rest van de Gemeenschap is er een overproductie van gerst. Deze overschotsituatie zou door overschakeling van de teelt van haver op de teelt van gerst nog worden verergerd. Het is derhalve dienstig ervoor te zorgen dat de haver naar derde landen kan worden blijven uitgevoerd.

(4)

Voor haver kan de in artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 bedoelde restitutie worden toegekend. Finland en Zweden hebben wegens hun geografische ligging minder gunstige uitvoermogelijkheden dan andere lidstaten. De vaststelling van een restitutie op basis van voornoemd artikel 13 komt in de eerste plaats ten goede aan de uitvoer uit deze andere lidstaten. Derhalve mag worden verwacht dat de teelt van haver in Finland en Zweden steeds meer zal worden vervangen door de teelt van gerst. Bijgevolg mag ook worden verwacht dat in de komende verkoopseizoenen op grond van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 in Finland en Zweden aanzienlijke hoeveelheden gerst voor interventie zullen worden aangeboden, die alleen kunnen worden afgezet door uitvoer naar derde landen. Deze uitvoer uit interventievoorraden komt voor de begroting van de Gemeenschap duurder uit dan directe uitvoer.

(5)

Deze extra uitgaven kunnen worden voorkomen door een bijzondere interventiemaatregel als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 1766/92. Er kan worden gekozen voor een interventiemaatregel die de druk op de markt voor haver in Finland en Zweden verlicht. In dat verband is toekenning van een restitutie, waarvan het bedrag bij openbare inschrijving wordt bepaald, en die alleen geldt voor haver die is geproduceerd in en uitgevoerd wordt uit deze beide landen, de meest geschikte maatregel.

(6)

Gezien de aard en de doeleinden van de betrokken maatregel, is het dienstig over te gaan tot toepassing, mutatis mutandis, van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 1766/92, alsmede van de verordeningen die ten uitvoer van dit artikel zijn vastgesteld, met name Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(7)

In Verordening (EG) nr. 1501/95 is bepaald dat een van de verplichtingen van de inschrijver aan wie is toegewezen, bestaat in het indienen van een aanvraag om een uitvoercertificaat en het stellen van een zekerheid. Het bedrag van deze zekerheid dient te worden vastgesteld.

(8)

De betrokken granen moeten daadwerkelijk worden uitgevoerd uit de lidstaat waarvoor een bijzondere interventiemaatregel ten uitvoer is gelegd. Dan moet ook worden bepaald dat de uitvoercertificaten alleen mogen worden gebruikt voor uitvoer uit de lidstaat waar het certificaat is aangevraagd, en alleen voor in Finland of in Zweden geteelde haver.

(9)

Om alle gegadigden een gelijke behandeling te waarborgen, moet de geldigheidsduur van de afgegeven certificaten gelijk zijn.

(10)

Voor een goed verloop van een inschrijvingsprocedure voor de uitvoer dienen de minimumhoeveelheid waarvoor de offertes moeten worden gedaan, en voorts de termijn waarbinnen en de vorm waarin de bij de bevoegde diensten ingediende offertes moeten worden doorgegeven, te worden vastgesteld.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een bijzondere interventiemaatregel, in de vorm van een restitutie bij uitvoer, toegepast voor 100 000 ton haver die in Finland of Zweden is geteeld, en die bestemd is om uit Finland of Zweden te worden uitgevoerd naar derde landen met uitzondering van Bulgarije en Roemenië.

Artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 en de bepalingen die op grond van dat artikel zijn vastgesteld, zijn voor de bovenbedoelde restitutie mutatis mutandis van toepassing.

2.   Het Finse en het Zweedse interventiebureau worden belast met de tenuitvoerlegging van de in lid 1 bedoelde maatregel.

Artikel 2

1.   Om het bedrag van de in artikel 1, lid 1, bedoelde restitutie te bepalen, wordt een openbare inschrijving gehouden.

2.   De inschrijving heeft betrekking op de in artikel 1, lid 1, bedoelde hoeveelheid haver die moet worden uitgevoerd naar derde landen met uitzondering van Bulgarije en Roemenië.

3.   De inschrijving wordt gehouden tot en met 15 juli 2004. Tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving worden wekelijks deelinschrijvingen gehouden; de tijdstippen voor het indienen van de offertes daarvoor worden vastgesteld in het bericht van inschrijving.

In afwijking van artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1501/95 verstrijkt de termijn voor het indienen van de offertes voor de eerste inschrijving op 27 mei 2004.

4.   De offertes moeten worden ingediend bij het Finse of het Zweedse interventiebureau dat in het bericht van inschrijving is vermeld.

5.   De toewijzing vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en die van Verordening (EG) nr. 1501/95.

Artikel 3

Een offerte is slechts geldig, als:

a)

zij betrekking heeft op minstens 1 000 ton;

b)

zij vergezeld gaat van de schriftelijke verbintenis van de inschrijver dat ze uitsluitend betrekking heeft op haver die in Finland of in Zweden is geteeld en die uit Finland of Zweden zal worden uitgevoerd.

Wanneer de onder b) genoemde verbintenis niet wordt nagekomen, wordt de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie (3) bedoelde zekerheid verbeurd, behalve in geval van overmacht.

Artikel 4

In het kader van de in artikel 2 bedoelde openbare inschrijving moet in de aanvraag voor het uitvoercertificaat en in het uitvoercertificaat in vak 20 een van de volgende vermeldingen worden aangebracht:

Asetus (EY) N:o …/2004 – Todistus on voimassa ainoastaan Suomessa ja Ruotsissa,

Förordning (EG) nr …/2004 – Licensen giltig endast i Finland och Sverige.

Artikel 5

De restitutie geldt alleen voor uitvoer vanuit Finland of Zweden.

Artikel 6

De onder a) in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1501/95 bedoelde zekerheid bedraagt 12 EUR per ton.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (4) worden voor de bepaling van de geldigheidsduur de overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1501/95 afgegeven uitvoercertificaten geacht te zijn afgegeven op de dag van de indiening van de offerte.

2.   De in het kader van de in artikel 2 bedoelde openbare inschrijving afgegeven uitvoercertificaten zijn geldig vanaf de dag van afgifte in de zin van lid 1 van het onderhavige artikel tot het einde van de vierde daaropvolgende maand.

3.   In afwijking van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1291/2000 zijn de uitvoercertificaten die zijn afgegeven in het kader van de in artikel 2 van de onderhavige verordening bedoelde openbare inschrijving, slechts geldig in Finland en Zweden.

Artikel 8

De ingediende offertes moeten uiterlijk anderhalf uur na het verstrijken van de wekelijkse termijn voor de indiening van de offertes die in het bericht van inschrijving is vermeld, via het Finse of het Zweedse interventiebureau bij de Commissie zijn ontvangen. Zij moeten worden doorgegeven overeenkomstig het model in de bijlage.

Als geen offertes zijn ingediend, stellen het Finse en het Zweedse interventiebureau de Commissie daarvan eveneens binnen de in de eerste alinea vermelde termijn in kennis.

De termijnen voor het indienen van de offertes hebben betrekking op de Belgische tijd.

Artikel 9

Verordening (EG) nr. 1814/2003 wordt ingetrokken.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1104/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 1).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).

(3)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12.

(4)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.


BIJLAGE

Openbare inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer van haver uit Finland en Zweden

(Verordening (EG) Nr. 1005/2004 (1))

(Einde van de termijn voor het indienen van offerte)

1

2

3

Volgnummer van de inschrijvers

Hoeveelheid in ton

Bedrag van de uitvoerrestitutie (in EUR/ton)

1

 

 

2

 

 

3

 

 

enz.

 

 


(1)  Te verzenden naar het onderstaande elektronische adres: agri-c1-revente-marche-ue@cec.eu.int


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/31


VERORDENING (EG) Nr. 1006/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

tot vaststelling van de mate waarin gevolg kan worden gegeven aan de aanvragen voor invoercertificaten voor het in Verordening (EG) nr. 780/2003 bedoelde deelcontingent II voor bevroren rundvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2341/2003 van de Commissie van 29 december 2003 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 780/2003 betreffende een deelcontingent voor bevroren vlees van runderen van GN-code 0202 en producten van GN-code 0206 29 91 (2), en met name op artikel 1, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

In artikel 1, lid 2, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 2341/2003 van de Commissie is de hoeveelheid van deelcontingent II, waarvoor de erkende marktdeelnemers een invoercertificaataanvraag kunnen indienen in de periode van 3 tot en met 7 mei 2004, vastgesteld op 5 742 ton. Bij artikel 1 van Verordening (EG) nr. 385/2004 is deze hoeveelheid verlaagd tot 5 708,65929 ton. Aangezien invoercertificaten zijn aangevraagd voor een grotere hoeveelheid dan die welke beschikbaar is, moet overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2341/2003 een verminderingscoëfficiënt worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke invoercertificaataanvraag die overeenkomstig artikel 12, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 780/2003 (3) wordt ingediend in de periode van 3 tot en met 7 mei 2004, wordt ingewilligd voor 3,67984 % van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 33. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 385/2004 (PB L 64 van 2.3.2004, blz. 24).

(3)  PB L 114 van 8.5.2003, blz. 8.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/32


VERORDENING (EG) Nr. 1007/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

tot wijziging van de invoerrechten in de sector rijst

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad van 22 december 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1503/96 van de Commissie van 29 Juli 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3072/95 van de Raad met betrekking tot de invoerrechten in de rijstsector (2), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector rijst zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 963/2004 van de Commissie (3).

(2)

In artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1503/96 is bepaald dat, indien in de loop van een toepassingsperiode het berekende gemiddelde van de invoerrechten 10 ecu per ton verschilt van het vastgestelde recht, een overeenkomstige aanpassing wordt uitgevoerd. Dit verschil zich heeft voorgedaan. De in Verordening (EG) nr. 963/2004 vastgestelde invoerrechten derhalve moeten worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 963/2004 worden vervangen door de bijlagen I en II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2004.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 329 van 30.12.1995, blz. 18. Verordning laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2002 (PB L 62 van 5.3.2002, blz. 27).

(2)  PB L 189 van 30.7.1996, blz. 71. Verordning laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2294/2003 (PB L 340 van 24.12.2003, blz. 12).

(3)  PB L 178 van 13.5.2004, blz. 8.


BIJLAGE I

Invoerrechten voor rijst en breukrijst

(in EUR/t)

GN-code

Invoerrechten (5)

Derde landen (behalve ACS en Bangladesh) (3)

ACS (1)  (2)  (3)

Bangladesh (4)

Basmati

India en Pakistan (6)

Egypte (8)

1006 10 21

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 23

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 25

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 27

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 92

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 94

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 96

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 10 98

 (7)

69,51

101,16

 

158,25

1006 20 11

247,13

82,16

119,23

 

185,35

1006 20 13

247,13

82,16

119,23

 

185,35

1006 20 15

247,13

82,16

119,23

 

185,35

1006 20 17

203,91

67,03

97,61

0,00

152,93

1006 20 92

247,13

82,16

119,23

 

185,35

1006 20 94

247,13

82,16

119,23

 

185,35

1006 20 96

247,13

82,16

119,23

 

185,35

1006 20 98

203,91

67,03

97,61

0,00

152,93

1006 30 21

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 23

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 25

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 27

 (7)

133,21

193,09

 

312,00

1006 30 42

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 44

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 46

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 48

 (7)

133,21

193,09

 

312,00

1006 30 61

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 63

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 65

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 67

 (7)

133,21

193,09

 

312,00

1006 30 92

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 94

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 96

402,53

128,49

186,36

 

301,90

1006 30 98

 (7)

133,21

193,09

 

312,00

1006 40 00

 (7)

41,18

 (7)

 

96,00


(1)  Het invoerrecht op rijst van oorsprong uit de ACS-staten wordt toegepast overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad (PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5) en Verordening (EG) nr. 638/2003 van de Commissie (PB L 93 van 10.4.2003, blz. 3) vastgestelde regelingen.

(2)  Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1706/98 worden de invoerrechten niet toegepast op producten van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan die rechtstreeks in het overzeese departement Réunion worden ingevoerd

(3)  Het recht bij invoer van rijst in het overzeese departement Réunion is vastgesteld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 3072/95.

(4)  Het invoerrecht op rijst, met uitzondering van breukrijst (GN-code 1006 40 00), van oorsprong uit Bangladesh, wordt toegepast overeenkomstig de in Verordening (EEG) nr. 3491/90 van de Raad (PB L 337 van 4.12.1990, blz. 1) en de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 862/91 van de Commissie (PB L 88 van 9.4.1991, blz. 7) vastgestelde regelingen.

(5)  De invoer van producten van oorsprong uit de LGO is vrijgesteld van invoerrechten overeenkomstig artikel 101, lid 1, van het gewijzigde Besluit 91/482/EEG van de Raad (PB L 263 van 19.9.1991, blz. 1).

(6)  Voor gedopte Basmati-rijst, van oorsprong uit India en Pakistan, wordt een vermindering van 250 EUR/t toegepast (artikel 4 bis van de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1503/96).

(7)  Recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(8)  Het invoerrecht op rijst van oorsprong en herkomst uit Egypte wordt toegepast overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 2184/96 van de Raad (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 196/97 van de Commissie (PB L 31 van 1.2.1997, blz. 53) vastgestelde regelingen.


BIJLAGE II

Berekening van de invoerrechten in de sector rijst

 

Padie

Indica-rijst

Japonica-rijst

Breukrijst

Gedopt

Volwit

Gedopt

Volwit

1.

Invoerrecht (EUR/t)

 (1)

203,91

416,00

247,13

402,53

 (1)

2.   

Berekeningselementen:

a)

Cif-prijs Arag (EUR/t)

340,32

227,43

321,29

404,74

b)

Fob-prijs (EUR/t)

296,25

379,70

c)

Kosten van zeevervoer (EUR/t)

25,04

25,04

d)

Bron

USDA en operateurs

USDA en operateurs

Operateurs

Operateurs


(1)  Recht van het gemeenschappelijk douanetarief.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/35


VERORDENING (EG) Nr. 1008/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 van 8 maart 2004 (2) (hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 12. Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   ALGEMEEN

(1)

Op 21 augustus 2003 maakte de Commissie in een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) bekend dat een antisubsidieprocedure zou worden ingeleid betreffende de invoer in de Gemeenschap van grafietelektrodesystemen uit India.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in juli 2003 door de European Carbon and Graphite Association (ECGA) werd ingediend namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, vertegenwoordigen van de productie van bedoelde grafietelektrodesystemen in de Gemeenschap. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat grafietelektrodesystemen uit India werden gesubsidieerd en dat door de invoer van dit product aanmerkelijke schade was ontstaan, werd voldoende geacht om tot de inleiding van een antisubsidieprocedure over te gaan.

(3)

Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 9, van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat bepaalde gesubsidieerde grafietelektrodesystemen uit India in de Gemeenschap werden ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor aanmerkelijke schade leed. De Indiase overheid werd uitgenodigd om de in de klacht beschreven situatie toe te lichten en een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Omdat de Indiase overheid niet om overleg verzocht, heeft de Commissie nota genomen van de opmerkingen van de Indiase overheid over de beweringen in de klacht betreffende de invoer van gesubsidieerde producten en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor had geleden

(4)

Op dezelfde datum verscheen in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) ook een bericht over de inleiding van de parallelle antidumpingprocedure betreffende de invoer van hetzelfde product uit hetzelfde land.

(5)

De Commissie heeft de EG-producenten die de klacht hebben ingediend en de andere haar bekende EG-producenten evenals de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs, importeurs, gebruikers en leveranciers van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werd gelegenheid gegeven binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(6)

De twee producenten/exporteurs in India en de Indiase overheid, alsmede de EG-producenten, de gebruikers en de importeurs/handelaren maakt hun standpunt schriftelijk duidelijk. Alle partijen die binnen de gestelde termijn het verzoek hadden ingediend te worden gehoord en die hadden aangegeven dat zij hiertoe bijzondere redenen hadden, werden gehoord.

2.   STEEKPROEVEN

(7)

Gezien het grote aantal niet-gelieerde importeurs in de Gemeenschap werd het wenselijk geacht om te onderzoeken of overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening een steekproef moest worden samengesteld. Daartoe heeft de Commissie alle haar bekende niet-gelieerde importeurs, overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening, verzocht binnen twee weken na de publicatie van het bericht van inleiding contact met haar op te nemen en haar de in dit bericht gevraagde gegevens te verstrekken voor de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003. Slechts twee niet-gelieerde importeurs waren bereid in de steekproef te worden opgenomen en hebben de gevraagde basisinformatie binnen de gestelde termijn verstrekt. Op grond hiervan werd besloten dat een steekproef voor deze procedure niet noodzakelijk was.

3.   VRAGENLIJSTEN

(8)

De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan alle haar bekende belanghebbenden, de twee eerdergenoemde niet-gelieerde importeurs en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hadden aangemeld, alsmede aan de Indiase overheid.

(9)

Antwoorden op de vragenlijsten werden ontvangen van twee Indiase producenten/exporteurs, de twee klagende EG-producenten, acht verwerkende bedrijven en de twee eerdergenoemde niet-gelieerde importeurs. Daarnaast stuurde één verwerkend bedrijf een schriftelijke verklaring met enkele kwantitatieve inlichtingen en hebben twee organisaties van gebruikers de Commissie opmerkingen toegezonden.

(10)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van de subsidiëring, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap nodig had. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Producenten in de EG:

SGL Carbon GmbH, Wiesbaden en Meitingen, Duitsland;

SGL Carbon SA, La Coruña, Spanje;

UCAR SNC, Notre Dame de Briançon, Frankrijk en het gelieerde bedrijf UCAR SA, Etoy, Zwitserland;

UCAR Electrodos Ibérica SL, Pamplona, Spanje;

Graftech SpA, Caserta, Italië.

 

Niet-gelieerde importeurs in de EG:

Promidesa SA, Madrid, Spanje;

AGC-Matov allied graphite & carbon GmbH, Berlijn, Duitsland.

 

Gebruikers:

ISPAT Hamburger Stahlwerke GmbH, Hamburg, Duitsland;

ThyssenKrupp Nirosta GmbH, Krefeld, Duitsland;

Lech-Stahlwerke, Meitingen, Duitsland;

Ferriere Nord, Osoppo, Italië.

 

Producenten/exporteurs in India:

Graphite India Limited (GIL), Kolkatta;

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited, Bhopal.

(11)

Het onderzoek naar subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de trends die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1999 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   BETROKKEN PRODUCT

(12)

De procedure heeft betrekking op grafietelektroden en/of nippels voor deze elektroden, ongeacht of deze tezamen of afzonderlijk worden ingevoerd. Een grafietelektrode is een keramisch gevormde of geëxtrudeerde grafietstaaf. Aan de uiteinden van deze cilinder is een conische schroefdraadverbinding aangebracht waardoor van twee of meer elektroden een kolom kan worden gemaakt. De twee uiteinden worden samengevoegd door middel van een koppelstuk, eveneens van grafiet. Dit koppelstuk wordt „nippe” genoemd. Zowel de grafietelektrode als de nippel worden normaal gesproken samen geleverd als „grafietelektrodesysteem”.

(13)

Grafietelektroden en nippels daarvoor worden gemaakt uit petroleumcokes, een nevenproduct van de olie-industrie, en koolteerpek. Het productieproces bestaat uit zes stappen: vormen, bakken, impregnatie, herbakken, grafitiseren en verspanend bewerken. Tijdens de grafitisering wordt het product elektrisch verhit tot meer dan 3 000o C en fysisch omgezet in grafiet, de kristallijne vorm van koolstof, een uniek materiaal met een laag elektrisch geleidingsvermogen, maar een groot warmtegeleidingsvermogen. Het materiaal is zeer sterk en bestand tegen hoge temperaturen, wat het geschikt maakt voor toepassing in elektrische vlamboogovens. Het productieproces van grafietelektrodesystemen duurt ongeveer twee maanden. Er bestaan geen alternatieven voor grafietelektrodesystemen.

(14)

Grafietelektrodesystemen worden gebruikt in de staalindustrie in elektrische vlamboogovens, ook wel “mini mills” genoemd, als stroomvoerende geleiders voor de productie van staal uit hergebruikt schroot. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op grafietelektroden en de daarvoor gebruikte nippels met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een soortelijke elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m. Grafietelektrodesystemen die aan deze technische vereisten voldoen, kunnen een hoge stroom voeren

(15)

Een Indiase exporteur verklaarde dat hij het product soms vervaardigde zonder gebruik te maken van “premium needle coke”, een topkwaliteit petroleumcokes die volgens deze onderneming door de indieners van de klacht onmisbaar geacht wordt voor de productie volgens de in punt 12, 14 en 14 beschreven kenmerken. Deze exporteur beweerde daarom dat grafietelektroden en nippels daarvoor zonder “premium needle coke” buiten dit onderzoek zouden moeten vallen. Er kunnen inderdaad verschillende kwaliteiten petroleumcokes gebruikt worden voor de productie van grafietelektrodesystemen. Het product wordt echter gedefinieerd op grond van de fysische en technische basiskenmerken van het eindproduct en de toepassingen, ongeacht de gebruikte grondstoffen. Als grafietelektroden en nippels daarvoor die afkomstig zijn uit India en in de Gemeenschap ingevoerd worden, voldoen aan de in de productomschrijving genoemde fysische en technische basiskenmerken, worden zij beschouwd als betrokken product. Het verzoek werd daarom afgewezen.

2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(16)

Het product dat vanuit India naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, het op de binnenlandse markt van India geproduceerde en verkochte product alsmede het door de EG-producenten in de Gemeenschap geproduceerde en verkochte product bleken in wezen dezelfde chemische en technische kenmerken en dezelfde toepassingen te hebben en zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening.

C.   SUBSIDIËRING

1.   INLEIDING

(17)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de volgende vijf regelingen van het Indiase overheid die subsidieverlening zouden inhouden:

i)

Duty Entitlement Passbook (DEPB)-regeling

ii)

de kapitaalgoederenregeling ter bevordering van de export (EK-regeling)

iii)

regeling voorafgaande vergunningen (ALS)

iv)

regeling exportproductiezones/exportgeoriënteerde bedrijven (EPZ/EGB-regeling)

v)

vrijstelling van de vennootschapsbelasting.

(18)

De regelingen (i), (ii), (iii) en (iv) zijn gebaseerd op de Wet Buitenlandse Handel (ontwikkeling en regulering) van 1992 (nr. 22 van 1992) die op 7 augustus 1992 in werking trad. Deze wet geeft de Indiase overheid berichten te publiceren over het invoer- en uitvoerbeleid te bepalen. Deze worden samengevat in de documenten „invoer- en uitvoerbeleid” die het Ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die jaarlijks worden bijgewerkt. Het in- en uitvoerbeleidsdocument voor het onderzoektijdvak van deze procedure is het vijfjarenplan voor de periode 1 april 2002-31 maart 2007. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures in verband met haar beleid op het gebied van de buitenlandse handel bekendgemaakt in het „Handboek van Procedures” - 1 april 2002 - 31 maart 2007 (Deel 1), dat ook regelmatig wordt bijgewerkt.

(19)

Uit dit document betreffende de periode 1 april 2002 - 31 maart 2007 blijkt dat vergunningen/certificaten die vóór de aanvang van deze periode zijn verleend geldig blijven voor het doel waarvoor zij werden verleend, tenzij anders bepaald.

(20)

Verdere verwijzingen naar de rechtsgrond voor bovengenoemde regelingen (i) tot en met (iv) hebben betrekking op het document „invoer- en uitvoerbeleid” voor de periode 1 april 2002 - 31 maart 2007 en het „Handboek van Procedures - 1 april 2002 tot 31 maart 2007” (Deel 1).

(21)

De hierboven vermelde regeling Vrijstelling Vennootschapsbelasting (v) is gebaseerd op de Wet Vennootschapsbelasting van 1961 die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd.

(22)

Op grond van artikel 14, lid 5, onder b) vervalt de de minimis subsidiedrempel van 3% voor bepaalde ontwikkelingslanden, te weten ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO en vermeld worden in bijlage VII van de overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (de Subsidieovereenkomst) alsmede voor de ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO en die uitvoersubsidies volledig hebben afgeschaft, acht jaar na de inwerkingtreding van de WTO-overeenkomst. Aangezien de Subsidieovereenkomst op 1 januari 1995 in werking trad, geldt deze subsidiedrempel niet langer. Nu geldt voor de invoer uit alle ontwikkelingslanden een de minimis drempel van 2 %, overeenkomstig artikel 14, lid 5, onder a) van de basisverordening. Parallel aan deze de minimis drempel van 3 % voor de in bijlage VII van de Subsidieovereenkomst vermelde landen, kende de EG aan deze landen een de minimis drempel van 0,3 % per individuele subsidieregeling toe. Aangezien de de minimis drempel die eerder voor de in bijlage VII van de Subsidieovereenkomst vermelde landen niet langer van toepassing is, zou de drempel voor individuele regelingen ook niet meer moeten gelden

2.   DE REGELING „DUTY ENTITLEMENT PASSBOOK” (DEPB-REGELING) – DEPB)

a)   Rechtsgrond

(23)

De DEPB-regeling trad op 1 april 1997 in werking op grond van douanebericht 34/97. De punten 4.3.1 tot en met 4.3.4 van het document „in- en uitvoerbeleid” en de punten 4.37 tot en met 4.53 van het „Handboek van Procedures” bevatten een uitvoerige beschrijving van de regeling. De DEPB-regeling is de opvolger van de Passbook-regeling, die op 31 maart 1997 werd beëindigd. Deze regeling bestaat uit twee varianten, de DEPB-pre-exportregeling en de DEPB-post-exportregeling.

(24)

Volgens de Indiase overheid was de DEPB-pre-exportregeling op 1 april 2000 afgeschaft en dus niet van toepassing in het onderzoektijdvak. Vastgesteld werd dat geen van de ondernemingen geprofiteerd had van de DEPB-pre-exportregeling en dat het is daarom niet noodzakelijk om na te gaan of deze regeling aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. De volgende analyse heeft dus alleen betrekking op de DEPB-post-exportregeling.

b)   Voorwaarden

(25)

De DEPB-post-exportregeling is bestemd voor producenten/exporteurs of handelaren/exporteurs (d.w.z. handelaars).

c)   Toepassing in de praktijk

(26)

Elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan kredietpunten aanvragen die een percentage zijn van de waarde van de uitgevoerde eindproducten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, DEPB-percentages berekend aan de hand van de „Standard Input-Output Norms” (SION). De vergunning waarop de toegekende kredietpunten zijn vermeld, wordt automatisch afgegeven.

(27)

De toegekende kredietpunten kunnen worden gebruikt ter compensatie van de geldende douanerechten bij de latere invoer van goederen, mits daarop geen verboden of beperkingen van toepassing zijn. Deze ingevoerde goederen kunnen vervolgens op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt.

(28)

DEPB-vergunningen zijn vrij overdraagbaar en worden daarom vaak verkocht. De DEPB-vergunning, waarvoor een aanvraagvergoeding van 0,5 % van het krediet betaald moet worden, is vanaf de datum van afgifte twaalf maanden geldig. Vergunningen die werden afgegeven tussen 1 april 2001 en 31 maart 2003 konden waren derhalve geldig in het onderzoektijdvak en konden verkocht worden of gebruikt worden om invoerrechten te compenseren.

(29)

Voorafgaand aan het onderzoektijdvak, dat wil zeggen tot 31 maart 2002, kon op vertoon van een DEPB-vergunning het normale invoerrecht tot de nominale waarde van de vergunning gecompenseerd worden. Daarnaast was met een DEPB-vergunning ook vrijstelling van een ander recht, het zogenaamde „bijzondere aanvullende recht” (SAD). Dit bijzondere aanvullende recht bedraagt 4 % van de douanewaarde inclusief rechten van de meeste goederen die in India ingevoerd worden, waaronder het betrokken product. Hoewel in het kader van deze regeling vrijstelling van het bijzondere aanvullende recht gold op vertoon van een DEPB-vergunning, werd het aldus bespaarde bedrag niet verrekend met de in de vergunning verleende kredietpunten. Daarom behelst deze DEPB-regeling een extra voordeel, naast de nominale waarde van de vergunning.

(30)

Aan het begin van het onderzoektijdvak (1 april 2002) schafte de Indiase overheid de vrijstelling van het bijzondere aanvullende recht in het kader van de DEPB-regeling af. In het onderzoektijdvak werd een eventuele compensatie van het bijzondere aanvullende recht derhalve rechtstreeks afgetrokken van de kredietpunten van de DEPB-vergunning van de importeur. Om rekening te houden met deze verandering van de regeling en exporteurs te compenseren voor de voordelen die ze aanvankelijk genoten vanwege de vrijstelling van het bijzondere aanvullende recht, verhoogde de Indiase overheid de DEPB-percentages vanaf 1 april 2002 door een wijziging van de SION voor het betrokken product. Op verzoek verstrekte de Indiase overheid ook aanvullende kredieten voor bestaande vergunningen (die voor 1 april 2002 waren afgegeven), om het krediet op hetzelfde niveau te brengen als het herziene DEPB-percentage.

d)   Conclusies

(31)

Wanneer een bedrijf goederen uitvoert, verkrijgt het kredietpunten die gebruikt kunnen worden om rechten te betalen bij de toekomstige invoer van goederen of die kunnen worden verkocht op de vrije markt.

(32)

De kredietpunten worden automatisch berekend aan de hand van de SION-normen. Daarbij wordt geen rekening gehouden met het feit of de inputs werden ingevoerd, of daarover invoerrechten werden betaald, of de input daadwerkelijk bij de vervaardiging van exportproducten werden gebruikt, noch met de hoeveelheden. Een bedrijf kan een vergunning aanvragen, ongeacht of het goederen invoert of ingevoerde goederen uit andere bronnen betrekt. De DEPB-kredietpunten worden beschouwd als een financiële bijdrage omdat zij worden geschonken. De regeling houdt een rechtstreekse overdracht van middelen in omdat de kredietpunten kunnen worden verkocht en dus omgezet in liquide middelen of kunnen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten waardoor de Indiase autoriteiten invoerrechten derven.

(33)

Artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening voorziet in een uitzondering voor onder meer terugbetalings- en kwijtscheldingsregelingen, mits deze in overeenstemming zijn met de voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren voor terugbetalingsregelingen) en bijlage III (richtsnoeren voor terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs).

(34)

De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten zijn ingevoerd te gebruiken bij de vervaardiging van het exportproduct en de kredietpunten worden niet afgeleid van de gebruikte inputs.

(35)

Voorts is er geen systeem of procedure met behulp waarvan kan worden nagegaan of de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt of dat een te hoog bedrag aan invoerrechten is terugbetaald in de zin van punt i) van bijlage I en de bijlagen II en III van de basisverordening.

(36)

Tot slot komen exporteurs in aanmerking voor de DEPB-regeling ongeacht of zij enige inputs invoeren. Om in aanmerking te komen voor de regeling hoeft een exporteur alleen goederen uit te voeren zonder aan te tonen dat enig inputmateriaal was ingevoerd. Zelfs exporteurs die al hun inputs plaatselijk aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, komen in aanmerking voor de DEPB-regeling. De DEPB op post-exportbasis voldoet derhalve niet aan de criteria van de bijlagen I, II en III van de basisverordening.

(37)

Omdat i) noch de eis wordt gesteld dat de ingevoerde inputs worden gebruikt bij het productieproces; ii) noch sprake is van een verificatiesysteem zoals vereist op grond van bijlage II van de basisverordening, kan de DEPB-post-exportregeling niet worden beschouwd als een terugbetalings- of kwijtscheldingsregeling (bijlage III) die is toegestaan op grond van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(38)

Omdat de hierboven vermelde uitzondering op de subsidiedefinitie voor terugbetalings- en kwijtscheldingsregelingen als bedoeld in punt 33 niet van toepassing is, is de kwestie van een te hoge kwijtschelding niet relevant en bestaat het voordeel dat aanleiding geeft tot compenserende rechten uit de kwijtgescholden invoerrechten.

(39)

Deze financiële bijdrage betekent een voordeel voor deze exporteurs en de Indiase overheid derft hierdoor inkomsten. De DEPB-regeling is daarom een subsidie. Daar uitsluitend exporteurs de subsidie kunnen verkrijgen, is deze rechtens afhankelijk van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. De subsidie wordt als een specifieke subsidie beschouwd waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen.

e)   Berekening van het subsidiepercentage

(40)

Het voordeel voor de ondernemingen werd berekend op basis van het aantal kredietpunten die tijdens het onderzoektijdvak werden gebruikt of overgedragen (verkocht). Om het bedrag aan gederfde inkomsten zo nauwkeurig mogelijk te bepalen, moet onderscheid gemaakt worden tussen in het onderzoektijdvak toegekende en gebruikte kredietpunten, in het onderzoektijdvak toegekende en overgedragen kredietpunten, kredietpunten die voorafgaand aan het onderzoektijdvak werden toegekend en gedurende die periode werden gebruikt en kredietpunten die voorafgaand aan het onderzoektijdvak werden toegekend en gedurende die periode werden overgedragen.

(41)

Wanneer de kredietpunten werden toegekend in het onderzoektijdvak en door de producent/exporteur werden gebruikt om goederen in te voeren met vrijstelling van de toepasselijke invoerrechten (met inbegrip van bijzondere aanvullende rechten) werd het voordeel berekend op basis van de totale gederfde invoerrechten, zoals afgetrokken van het creditsaldo van de betreffende DEPB-vergunning.

(42)

Wanneer de kredietpunten in het onderzoektijdvak werden toegekend en overgedragen (verkocht), werd het voordeel berekend op basis van de in de vergunning verleende kredietpunten (nominale waarde), onafhankelijk van de verkoopprijs, omdat de verkoop een louter commercieel besluit is dat niet van invloed is op het voordeel (overdracht van middelen door de Indiase overheid) dat op grond van de regeling werd verkregen.

(43)

Wanneer de kredietpunten werden toegekend voorafgaand aan het onderzoektijdvak en tijdens het onderzoektijdvak door de producent/exporteur werden gebruikt om goederen in te voeren met vrijstelling van de toepasselijke invoerrechten (met inbegrip van bijzondere aanvullende rechten) werd het voordeel berekend op basis van de totale gederfde invoerrechten, zoals afgetrokken van het creditsaldo van de betreffende DEPB-vergunning. Bij het bepalen van het door de Indiase overheid gederfde bedrag werd ook rekening gehouden met de zoals hierboven beschreven toegekende aanvullende kredietpunten, voor zover deze gebruikt werden om te betalen rechten te compenseren.

(44)

Wanneer de kredietpunten voorafgaand aan het onderzoektijdvak werden toegekend en tijdens het onderzoektijdvak werden overgedragen (verkocht), bleek dat deze voor een hogere prijs verkocht werden dan hun nominale waarde. Dit verschil wordt verklaard door het feit dat de houder ook vrijgesteld is van bijzondere aanvullende rechten, zoals eerder beschreven. Het is niet mogelijk het volledige door de Indiase overheid gederfde bedrag te vast te stellen zonder te weten welke producten werden ingevoerd door de kopers van de vergunningen. Volgens een voorzichtige schatting moet dit bedrag minimaal gelijk zijn geweest aan de verkoopprijs van de vergunning, aangezien het economisch onlogisch is een vergunning voor minder dan de werkelijke waarde te verkopen. De winst werd derhalve berekend op basis van de verkoopprijs van de vergunning.

(45)

Zoals beschreven in punt 26 zijn de kredietpunten in het kader van de DEPB-regeling gebaseerd op de waarde van de uitgevoerde eindproducten, en worden ze niet toegekend op grond van de geproduceerde, geëxporteerde of vervoerde hoeveelheden. Het subsidiebedrag werd aan de gehele exportomzet in het onderzoektijdvak toegerekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De vergoedingen die betaald moesten worden om de subsidie te verkrijgen, werden hiervan afgetrokken, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) van de basisverordening.

(46)

De ondernemingen stelden dat de kosten voor gespecialiseerde agenten, verkoopcommissies en verschillende andere kosten in mindering moesten worden gebracht bij de berekening van het voordeel. Wanneer evenwel derden worden ingeschakeld voor de (ver)koop van vergunningen, is dit een louter commercieel besluit dat niet van invloed is op de kredietpunten van de vergunningen. Alleen de kosten die noodzakelijkerwijze moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, kunnen worden afgetrokken overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening. Omdat de hierboven vermelde kosten niet noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor subsidie werd het verzoek afgewezen.

(47)

De ondernemingen verklaarden daarnaast dat de verkoop van hun DEPB-vergunningen extra inkomen genereerde, zodat zij meer belasting verschuldigd waren, met name vennootschapsbelasting. Het uit de DEPB-regeling voortvloeiende voordeel moest volgens hen in mindering worden gebracht op de verschuldigde vennootschapsbelasting.

(48)

Hoe een onderneming het voordeel in het kader van de subsidieregeling wenst te benutten, in dit geval door de kredietpunten te gebruiken ter compensatie van de invoerrechten of door de vergunningen te verkopen, kan fiscale gevolgen hebben voor de onderneming. Het is niet de taak van de onderzoeksautoriteit te onderzoek wat de mogelijke gevolgen zijn van een dergelijk voordeel voor de fiscale situatie van die onderneming. Dit verzoek werd derhalve van de hand gewezen.

(49)

Beide meewerkende ondernemingen verkregen in het onderzoektijdvak voordelen van deze regelingen en ontvingen subsidies van 14,5 % tot 20,4 %.

3.   DE REGELING EXPORTBEVORDERING KAPITAALGOEDEREN (EK-REGELING)

a)   Rechtsgrond

(50)

Deze regeling werd op 1 april 1992 ingevoerd. In het onderzoektijdvak waren de douaneberichten 28/1997 en 29/1997 van toepassing, die op 1 april 1997 in werking traden. Over deze regelingen wordt nadere uitleg gegeven in hoofdstuk 5 van het document „In- en uitvoerbeleid 2002-2007” en in hoofdstuk 5 van het Handboek van procedures

b)   Voorwaarden

(51)

De regeling is bestemd voor producenten/exporteurs (d.w.z. iedere producent in India die exporteert) of handelaars/exporteurs die „gelieerd zijn” aan ondersteunende fabrikanten.

c)   Toepassing in de praktijk

(52)

Om voor de regeling in aanmerking te komen moet de onderneming de betrokken autoriteiten gegevens verstrekken over de soort en de waarde van de in te voeren kapitaalgoederen. Afhankelijk van de exportprestaties waartoe de onderneming zich verbindt, mag deze kapitaalgoederen tegen een nulrecht of een verminderd recht invoeren. De uitgevoerde goederen moeten met behulp van de ingevoerde kapitaalgoederen zijn vervaardigd. Een vergunning voor de invoer tegen een voorkeurstarief wordt op verzoek van de exporteur afgegeven. Om de vergunning te verkrijgen moet een vergoeding worden betaald.

(53)

De EK-vergunninghouder kan de kapitaalgoederen ook in eigen land aankopen. In dat geval kan de Indiase producent van kapitaalgoederen vrijstelling van invoerrechten verkrijgen bij de invoer van onderdelen die nodig zijn voor de vervaardiging van die kapitaalgoederen. Wanneer een Indiase producent kapitaalgoederen levert aan een EK-vergunninghouder, kan dit ook worden beschouwd als export.

(54)

Om in aanmerking te komen voor de EK-regeling is uitvoer verplicht. Aan deze verplichting moet voldaan worden door met de kapitaalgoederen vervaardigde goederen te exporteren, en de waarde van deze export moet hoger zijn dan het gemiddelde niveau van de export van hetzelfde product dat de onderneming in de drie jaar voorafgaand aan de vergunning behaalde.

(55)

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de regeling zijn onlangs veranderd wat betreft de exportverplichting. Op grond van de nieuwe voorschriften moeten de ondernemingen binnen een periode van acht jaar voldoen aan de exportverplichting (het waarde van de uitvoer dient tenminste zesmaal hoger te zijn dan de waarde van de totale vrijstelling van rechten voor de ingevoerde kapitaalgoederen). Deze wijziging leidt echter niet tot een fundamentele verandering van de regeling.

d)   Conclusie

(56)

Wanneer een exporteur lagere of geen invoerrechten behoeft te betalen, is dit een voordeel voor die exporteur en een financiële bijdrage van de Indiase overheid omdat deze hierdoor inkomsten derft. De vergunning kan niet worden verkregen zonder dat de verplichting wordt aangegaan goederen uit te voeren. De subsidie is rechtens afhankelijk van exportprestaties in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening en wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de subsidie

(57)

Het voordeel voor de ondernemingen werd berekend door het bedrag aan niet-betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingsperiode van die kapitaalgoederen in de betrokken sector, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening. Overeenkomstig de vaste praktijk werd het aldus berekende bedrag voor het onderzoektijdvak aangepast door toevoeging van de rente tijdens het onderzoektijdvak om de waarde van het voordeel over de tijd weer te geven en zo het volledige voordeel van de regeling voor de ontvanger. Gezien de aard van deze subsidie, die neerkomt op een eenmalige gift, werd gebruik gemaakt van de commerciële rente voor bedrijven die in het onderzoektijdvak in India van toepassing was (naar raming 10%). Zoals beschreven in punt 54 zijn de kredietpunten in het kader van de EK-regeling gebaseerd op de waarde van de uitgevoerde eindproducten, en worden ze niet toegekend op grond van de geproduceerde, geëxporteerde of vervoerde hoeveelheden. Het subsidiebedrag werd aan de gehele exportomzet in het onderzoektijdvak toegerekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(58)

Beide meewerkende exporteurs verkregen in het onderzoektijdvak voordelen van deze regelingen en ontvingen subsidies van 0,1 % tot 0,3 %.

4.   DE REGELING „VOORAFGAANDE VERGUNNINGEN” (ALS)

a)   Rechtsgrond

(59)

Deze regeling is sedert 1977-78 in werking. Over deze regeling wordt nadere uitleg gegeven in de punten 4.1.1 tot 4.1.7 van het document „in- en uitvoerbeleid” en delen van hoofdstuk 4 van het Handboek van procedures.

b)   Voorwaarden

(60)

Exporteurs, producenten/exporteurs en handelaars/exporteurs die gelieerd zijn aan ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor voorafgaande vergunningen om inputs voor de productie van exportgoederen vrij van rechten in te voeren.

c)   Toepassing in de praktijk

(61)

Uit hoofde van deze regeling kan een hoeveelheid inputs vrij van rechten worden ingevoerd die een percentage is van de hoeveelheid uitgevoerde eindproducten. De toegestane invoer wordt in hoeveelheid en in waarde uitgedrukt. In beide gevallen wordt het percentage dat vrij van rechten kan worden ingevoerd voor de meeste producten, met inbegrip van het betrokken product, vastgesteld aan de hand van de „Standard Input-Output Norms”. De in de „voorafgaande vergunningen” genoemde inputs zijn materialen die bij de productie van het uitgevoerde eindproduct zijn gebruikt.

(62)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

Fysieke uitvoer: Voorafgaande vergunningen kunnen worden afgegeven voor de fysieke uitvoer naar een producent/exporteur of handelaar/exporteur die banden heeft met (een) ondersteunende producent(en) voor de invoer van inputs die nodig zijn voor het exportproduct.

ii)

Tussenleveranties: Voor tussenleveranties kunnen aan een producent/exporteur voorafgaande vergunningen worden verstrekt voor de input die vereist is voor de vervaardiging van goederen die moeten worden geleverd aan de uiteindelijke exporteur/de met een exporteur gelijkgestelde persoon die in het bezit is van een andere voorafgaande vergunning. De houder van een dergelijke vergunning die inputs in eigen land aankoopt in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan deze aanschaffen met behulp van een „voorafgaande vergunning voor tussenleveranciers”. In dit geval wordt de op de binnenlandse markt aangekochte hoeveelheid van de vergunning afgeboekt en wordt een „voorafgaande vergunning voor een tussenleverancier” afgegeven ten behoeve van de binnenlandse leverancier. Deze kan daarmee goederen vrij van rechten invoeren die als inputs voor exportproducten aan de uiteindelijke exporteur worden geleverd.

iii)

Met export gelijkgesteld: Voor transacties die met uitvoer worden gelijkgesteld kunnen voorafgaande vergunningen worden afgegeven aan hoofdcontractanten voor de invoer van inputs die vereist zijn voor de vervaardiging van goederen die moeten worden geleverd aan de bij punt 8.2 van het document „In- en uitvoerbeleid” vermelde categorieën. Volgens de Indiase overheid zijn met uitvoer gelijkgestelde transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde leveringen worden met export gelijkgesteld, mits het om in India vervaardigde goederen gaat, dat wil zeggen de levering van goederen aan exportgeoriënteerde bedrijven, de levering van kapitaalgoederen aan houders van EK-vergunningen.

iv)

De regeling „Advance Release Orders (ARO)”: De houder van een dergelijke vergunning die inputs in eigen land wil aankopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan deze aanschaffen met behulp van „Advance Release Orders” („ARO’s”). De voorafgaande vergunningen worden dan beschouwd als ARO’s voor de leverancier bij levering van de daarin vermelde producten. Omdat levering in het kader van deze regeling is gelijkgesteld met uitvoer heeft de leverancier nu recht op bepaalde voordelen zoals de terugbetaling van rechten en van accijnzen. De ARO-regeling houdt de terugbetaling in van rechten en heffingen aan de producent die het product levert in plaats van de terugbetaling/kwijtschelding van rechten aan de exporteur. De terugbetaling van heffingen/rechten is mogelijk voor zowel lokale inputs als ingevoerde inputs.

(63)

Bij de controle werd vastgesteld dat in het onderzoektijdvak slechts de bij i) vermelde voorafgaande vergunningen (fysieke export) waren gebruikt en dit slechts door één producent/exporteur. Er behoeft dan ook niet te worden onderzocht of de categorieën ii), iii) en iv) van de regeling „voorafgaande vergunningen” aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

d)   Conclusies

(64)

Alleen ondernemingen die exporteren, kunnen bedoelde vergunningen verkrijgen die kunnen worden gebruikt om rechten bij invoer te compenseren. Deze regeling is dan ook afhankelijk van exportprestaties.

(65)

Zoals hierboven vermeld werd de regeling voorafgaande vergunningen, „fysieke export”, in het onderzoektijdvak slechts door één onderneming gebruikt. Deze onderneming gebruikte de voorafgaande vergunning voor de invoer met vrijstelling van rechten van inputs voor exportgoederen.

(66)

De Indiase overheid voerde aan dat de regeling voorafgaande vergunningen een op kwantiteit gebaseerde regeling is en dat de vergunning afhankelijk is van de geëxporteerde hoeveelheid. De inputs die in het kader van deze regeling worden ingevoerd, moeten worden gebruikt bij de vervaardiging van de exportproducten of voor het aanvullen van de voorraden die zijn gebruikt bij de vervaardiging van de reeds uitgevoerde producten. Volgens de Indiase overheid moeten de ingevoerde inputs door de exporteur worden gebruikt en kunnen deze niet worden verkocht of overgedragen.

(67)

Er bestaat echter geen systeem of procedure om na te gaan of en welke inputs gebruikt worden in het productieproces van exportgoederen. Het systeem laat alleen zien dat de goederen die vrij van rechten zijn ingevoerd bij het productieproces zijn gebruikt zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen de bestemming van de goederen (binnenland of export).

(68)

Artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening voorziet in een uitzondering voor onder meer terugbetalings- en kwijtscheldingsregelingen, mits deze in overeenstemming zijn met de voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren voor terugbetalingsregelingen) en bijlage III (richtsnoeren voor terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs).

(69)

Aangezien er geen systeem of procedure is aan de hand waarvan kan worden bevestigd of en welke inputs zijn gebruikt bij de productie van de uitgevoerde goederen en of een hoger bedrag aan invoerrechten werd kwijtgescholden of terugbetaald dan het bedrag aan invoerrechten op de ingevoerde inputs in de zin van bijlage I, punt i) en de bijlagen II en III van de basisverordening, kan de ALS-regeling niet worden beschouwd als een terugbetalings- of kwijtscheldingsregeling die is toegestaan op grond van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(70)

Omdat de hierboven vermelde uitzondering op de subsidiedefinitie voor terugbetalings- en kwijtscheldingsregelingen als bedoeld in punt 68 niet van toepassing is, is de kwestie van een te hoge kwijtschelding niet relevant en bestaat het voordeel dat aanleiding geeft tot compenserende rechten uit de kwijtgescholden invoerrechten.

e)   Berekening van de subsidie

(71)

Het voordeel voor de onderneming werd berekend op basis van het aantal kredietpunten die tijdens het onderzoektijdvak werden gebruikt. Zoals beschreven in punt 61 is het voordeel in het kader van de ALS-regeling gebaseerd op zowel de hoeveelheid als de waarde van de uitgevoerde eindproducten. Het subsidiebedrag werd aan de gehele exportomzet in het onderzoektijdvak toegerekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De vergoedingen die betaald moesten worden om de subsidie te verkrijgen, werden hiervan afgetrokken, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) van de basisverordening. De subsidie werd aldus vastgesteld op 0,2 %.

5.   DE REGELING EXPORTPRODUCTIEZONES/EXPORTGEORIËNTEERDE BEDRIJVEN (EPZ/EGB)

(72)

Geen van beide producenten/exporteurs is gevestigd in een exportproductiezone of is een exportgeoriënteerd bedrijf. Deze regeling kan derhalve verder buiten beschouwing gelaten bij dit onderzoek.

6.   REGELING VRIJSTELLING VENNOOTSCHAPSBELASTING (VV-REGELING)

a)   Rechtsgrond

(73)

De Wet Vennootschapsbelasting van 1961 is de rechtsgrond van de VV-regeling. Deze wet, die elk jaar bij de begrotingswet wordt gewijzigd, omschrijft de beginselen van de belastingheffing en van de verschillende vrijstellingen/verminderingen die kunnen worden aangevraagd. Bedrijven kunnen onder meer vrijstelling aanvragen op grond van de afdelingen 10A, 10B en 80HHC van de wet die voorzien in de vrijstelling van de vennootschapsbelasting op exportwinsten.

c)   Toepassing in de praktijk

(74)

De Indiase overheid verklaarde dat de vrijstelling vennootschapsbelasting op „31 maart 2003” werd afgeschaft, en staafde deze verklaring met bewijs. Hoewel deze regeling voordeel in het onderzoektijdvak opleverde voor de exporteurs, was dit na genoemde datum niet meer het geval. Daarom is het overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening niet noodzakelijk om vast te stellen of de vrijstelling vennootschapsbelasting aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

7.   HOOGTE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(75)

Overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening bedraagt de ad valorem subsidiemarge voor de onderzochte producenten/exporteurs 14,6 % en 20,9 %. Omdat de medewerking in India over het algemeen hoog was (100% van de export van het betrokken product vanuit India naar de Gemeenschap) werd de residuele subsidiemarge voor alle overige ondernemingen vastgesteld op het niveau van de onderneming met de hoogste individuele marge, d.w.z. 20,9 %.

Subsidie

DEPB

EK

ALS

EPZ/EGB

VV

TOTAAL

 

 

 

 

 

 

 

Graphite India Limited (GIL)

14,5 %

0,1 %

 

 

 

14,6 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

20,4 %

0,3 %

0,2 %

 

 

20,9 %

Alle overige ondernemingen

 

 

 

 

 

20,9 %

D.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   TOTALE PRODUCTIE IN DE GEMEENSCHAP

(76)

Binnen de Gemeenschap wordt het betrokken product vervaardigd door SGL AG („SGL”) en verschillende dochterondernemingen van UCAR SA („UCAR”), namelijk UCAR SNC, UCAR Electrodos Ibérica SL en Graftech SpA, namens wie de klacht werd ingediend. De fabrieken van SGL en UCAR bevinden zich in België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Spanje.

(77)

Naast de twee klagende EG-producenten, SGL en UCAR, werd het soortgelijke product in de periode tussen 1999 en het onderzoektijdvak in de Gemeenschap door nog twee andere producenten vervaardigd. Bij een van deze twee producenten, die failliet ging, werd een curator aangesteld volgens de Duitse faillissementswetgeving. Deze producent stopte in november 2002 met het vervaardigen van het betrokken product. Beide ondernemingen verklaarden achter de klacht te staan, maar gingen niet in op de uitnodiging van de Commissie om actief mee te werken aan het onderzoek. Geconcludeerd wordt dat deze vier producenten de productie van de Gemeenschap vertegenwoordigen in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

2.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(78)

De twee klagende EG-producenten beantwoordden de vragenlijsten en verleenden volledige medewerking aan het onderzoek. Zij waren in het onderzoektijdvak verantwoordelijk voor meer dan 80 % van de productie in de Gemeenschap.

(79)

Zij worden derhalve als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” worden genoemd

E.   SCHADE

1.   INLEIDENDE OPMERKING

(80)

Aangezien er slechts twee Indiase producenten/exporteurs van het betrokken product zijn en de bedrijfstak van de Gemeenschap eveneens uit slechts twee producenten bestaat, moesten de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India of over de bedrijfstak van de Gemeenschap in indexvorm weergegeven worden ter bescherming van vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 29 van de basisverordening.

2.   VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

(81)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van cijfers over de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt, de verkoop van de andere EG-producenten op de interne markt, geschat op basis van de beschikbare gegevens, de verkoop van de twee Indiase meewerkende producenten/exporteurs op de interne markt, de verkoop van het betrokken product uit Polen, bekend uit de gegevens van SGL, en Eurostatcijfers voor de overige invoer in de Gemeenschap, zonodig gecorrigeerd.

(82)

Het aldus berekende verbruik in de Gemeenschap steeg van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met 9 %. Het verbruik nam tussen 1999 en 2000 met 14 % toe, daalde met zeven procentpunten in 2001 en nog eens met één procentpunt in 2002 en nam in het onderzoektijdvak weer met drie procentpunten toe. Omdat het betrokken product voornamelijk in de elektrostaalindustrie gebruikt wordt, moet de ontwikkeling van het verbruik bezien worden in het licht van de conjunctuur in deze sector, die in 2000 sterk steeg, en na 2001 een daling vertoonde.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de EU (in ton)

119 802

136 418

128 438

126 623

130 615

Index (1999 = 100)

100

114

107

106

109

3.   INVOER UIT DE VERENIGDE STATEN

a)   Omvang

(83)

De omvang van de invoer van het betrokken product uit India steeg van 1999 tot en met het onderzoektijdvak met 76 %. De invoer uit India nam tussen 1999 en 2000 met 45 % toe, in 2001 nog eens met 31 procentpunten en bleef in 2002 en in het onderzoektijdvak vrijwel stabiel.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de gesubsidieerde invoer (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

145

176

176

176

Marktaandeel van het gesubsidieerde ingevoerde product

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

127

164

166

161

b)   Marktaandeel

(84)

Het marktaandeel van de Indiase exporteurs nam met 3,4 procentpunten toe (ofwel met 61 %) en bedroeg in het onderzoektijdvak 8 tot 10 %. Van 1999 op 2000 steeg het marktaandeel met 1,5 procentpunt, in 2001 nam het met 2 procentpunten toe en bleef stabiel op dit niveau in 2002 en in het onderzoektijdvak. In dit verband dient opgemerkt te worden dat van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak de stijging van de invoer uit India en de toename van het marktaandeel samenviel met een stijging van het verbruik met 9 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(85)

De gemiddelde prijs van het betrokken product uit India steeg met 2 % in 2000 en met 8 procentpunten in 2001 en daalde met 9 procentpunten in 2002. In het onderzoektijdvak bleef de prijs op dat niveau. In het onderzoektijdvak was de gemiddelde invoerprijs 1 % hoger dan in 1999.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Prijs van de gesubsidieerde invoer

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

102

110

101

101

ii)   Prijsonderbieding

(86)

Er werd een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde verkoopprijzen in de EG van vergelijkbare soorten van het betrokken product uit India en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voor de vergelijking werden de prijzen af fabriek gebruikt van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij levering aan niet-gelieerde afnemers, na aftrek van kortingen en belastingen, en de prijzen van de Indiase producenten/exporteurs, cif grens Gemeenschap, gecorrigeerd voor kosten na invoer. Uit deze vergelijking bleek dat in het onderzoektijdvak het betrokken product uit India met een prijsonderbieding van 6,5 % tot 12,2 % ten opzichte van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd verkocht.

(87)

Deze prijsonderbiedingsmarges geven evenwel niet de volle omvang weer van de gevolgen van de gesubsidieerde invoer uit India voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien de prijzen in de Gemeenschap onder druk stonden en noodzakelijke prijsverhogingen niet konden worden toegepast, zoals bleek uit het feit dat bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak relatief weinig winstgevend was; als er geen subsidies waren verstrekt zou de winstgevendheid naar verwachting groter geweest zijn.

4.   SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(88)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die verband houden met de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

a)   Voorafgaande opmerkingen

(89)

Om bepaalde schade-indicatoren goed te kunnen beoordelen, was het noodzakelijk om sommige gegevens met betrekking tot UCAR samen te voegen met gegevens over zijn productieondernemingen in de Gemeenschap (zie punt 76).

(90)

De Commissie besteedde bijzondere aandacht aan alle mogelijke gevolgen voor de schade-indicatoren van het eerdere concurrentieverstorende optreden van de twee klagende EG-producenten. De Commissie merkte op dat er aan het begin van de schadebeoordeling (1999) geen sprake was van concurrentieverstorende praktijken (zie punt 121, 122 en 125). Bij het vaststellen van de kosten en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de Commissie expliciet verzocht om de directe en eventuele indirecte kosten (waaronder financieringskosten) in verband met door mededingingsautoriteiten opgelegde boetes buiten beschouwing te laten, en heeft zij gecontroleerd of dit inderdaad ook is gebeurd, zodat een duidelijk beeld ontstond van de winst zonder deze buitengewone uitgaven.

b)   Productie

(91)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in 2000 met 14 % toe, daalde in 2001 met zestien procentpunten en met vier procentpunten in 2002 en steeg met vijf procentpunten in het onderzoektijdvak. De sterke stijging in 2000 werd veroorzaakt door de gunstige conjunctuur en leidde dat jaar ook tot een stijging van de bezettingsgraad.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productie (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 8)

Index (1999 = 100)

100

114

98

94

99

c)   Capaciteit en bezettingsgraad

(92)

De productiecapaciteit nam in 2000 met ongeveer 2 % af en bleef in 2001 op dat niveau. In 2002 en in het onderzoektijdvak nam de productiecapaciteit met respectievelijk vijf en twee procentpunten af. In het onderzoektijdvak was de productiecapaciteit 9 % lager dan in 1999, voornamelijk als gevolg van het feit dat een fabriek van een EG-producent gedurende het hele onderzoektijdvak buiten gebruik was.

(93)

De bezettingsgraad bedroeg 70 % in 1999 en nam in 2000 als gevolg van de grote vraag, met name vanuit de elektrostaalindustrie, toe tot 81 %. In 2001 en 2002 daalde de bezettingsgraad naar 70 % om in het onderzoektijdvak toe te nemen tot 76 %.

(94)

Uit het onderzoek bleek dat er verschillende oorzaken aan te wijzen zijn voor de economische problemen waarmee de buiten gebruik gestelde fabriek te kampen heeft. De belangrijkste zijn (i) de hoge productiekosten als gevolg van de elektriciteitsprijs in het betrokken land, en (ii) de concurrentie van de gesubsidieerde invoer uit India. Omdat moeilijk te bepalen is wat het precieze gevolg is van elke oorzaak, onderzocht de Commissie hoe de productie en de bezettingsgraad zich in 2002 en het onderzoektijdvak ontwikkeld zouden hebben als de fabriek niet buiten gebruik gesteld zou zijn. Uit deze simulatie bleek dat de omvang van de productie niet veranderd zou zijn omdat de andere fabrieken van deze EG-producent hun productie opvoerden om de kloof te overbruggen. Was de fabriek niet buiten gebruik gesteld, dan zouden productie en bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel in het onderzoektijdvak min of meer gelijk zijn geweest aan het niveau van 1999, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

98

98

93

91

Bezettingsgraad

70 %

81 %

70 %

70 %

76 %

Index (1999 = 100)

100

115

99

100

108


 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (in ton) zonder buitengebruikstelling

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

98

98

100

101

Bezettingsgraad zonder buitengebruikstelling

70 %

81 %

70 %

65 %

69 %

Index (1999 = 100)

100

115

99

93

98

d)   Voorraden

(95)

In het onderzoektijdvak vormde de voorraad eindproducten ongeveer 3 % van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tijdens de beoordelingsperiode namen de eindejaarsvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap toe en deze waren in het onderzoektijdvak ongeveer vijf keer groter dan in 1999. Uit het onderzoek bleek echter dat de ontwikkeling van de voorraad niet beschouwd wordt als een bijzonder relevante indicator voor de economische situatie van de EG-producenten, aangezien zij doorgaans op bestelling produceren en de voorraden dus bestaan uit goederen die nog niet aan de afnemers zijn verzonden.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Eindejaarsvoorraden (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

235

700

663

515

e)   Omvang van de verkoop

(96)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak daalde de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap met 1 %. In 2000 steeg de verkoop met 16 %, in 2001 nam de verkoop met zeventien procentpunten af en in 2002 met vijf procentpunten, om in het onderzoektijdvak weer met vijf procentpunten te stijgen. De ontwikkeling van de verkoop vormt een goede afspiegeling van de economische ontwikkeling in de elektrostaalindustrie, die na de hausse in 2000 gevolgd werd door een achteruitgang in 2001 en 2002.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

116

99

94

99

f)   Marktaandeel

(97)

Nadat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2000 met één procentpunt was toegenomen, daalde het tot 2002 aanzienlijk. De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,5 procentpunt marktaandeel in 2001 en 2,8 procentpunt in 2002, maar won in het onderzoektijdvak weer 1,9 procentpunt terug. Vergeleken met 1999 was het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak 6,3 procentpunt lager (9 % bij indexatie).

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

102

93

89

91

g)   Groei

(98)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het verbruik in de Gemeenschap met 9 %, terwijl de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 1 % daalde. De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,3 procentpunten aan marktaandeel, zoals hierboven beschreven, terwijl het betrokken product uit India in diezelfde periode 3,4 aan procentpunten marktaandeel won.

h)   Werkgelegenheid

(99)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 17 % van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak. Het aantal werknemers daalde in 2000 met 1 % en in 2001 met vijf procentpunten. In 2002 en in het onderzoektijdvak daalde dit aantal met respectievelijk negen en drie procentpunten, voornamelijk als gevolg van de buitengebruikstelling van een fabriek van een producent in de Gemeenschap en het feit dat een deel van de werknemers in meer winstgevende bedrijfsonderdelen te werk werd gesteld.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Werkgelegenheid

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

99

95

86

83

i)   Productiviteit

(100)

De productiviteit van de werknemers in de Gemeenschap, gemeten in de productie per werknemer per jaar, nam tussen 1999 en 2000 eerst sterk toe, daalde in 2001 met twaalf procentpunten, nam in 2002 weer toe met vijf procentpunten en in het onderzoektijdvak met nog eens elf procentpunten. Aan het eind van de beoordelingsperiode was de productiviteit 19 % hoger dan aan het begin, waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie efficiënter ingericht heeft om concurrerend te kunnen blijven. Ter vergelijking: de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de Gemeenschap in haar geheel (alle economische sectoren samen) nam in diezelfde periode slechts met 1,5% per jaar toe.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiviteit per werknemer (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

115

103

108

119

j)   Lonen

(101)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 13 %. Dit is iets minder dan de stijging van het gemiddelde nominale loon per werknemer in de Gemeenschap (alle sectoren) in die periode (14 %).

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

104

105

111

113

k)   Verkoopprijzen

(102)

De verkoopprijzen per eenheid voor niet-gelieerde afnemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen van 1999 op 2000 met 6 % af, stegen met negen procentpunten in 2001, daalden met 12 procentpunten in 2002 en met één procentpunt in het onderzoektijdvak. In totaal bedroeg de daling van de verkoopprijs per eenheid van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak 8 %. Deze betrekkelijk ongelijke ontwikkeling kan als volgt worden verklaard.

(103)

Twee belangrijke factoren zijn van invloed op de verkoopprijs: de productiekosten en vraag en aanbod op de markt. Terwijl de verkoopprijs per eenheid van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met 8 % daalde, stegen de productiekosten per eenheid met 2 %. Het lijkt of de kosten slechts minimaal stegen, maar in 2001 stegen ze met tien procentpunten, als vertraagd gevolg van de toename van de grondstoffenprijzen in 2000. De twee belangrijkste grondstoffen voor de productie van grafietelektrodesystemen, petroleumcokes en koolteerpek, vormen ongeveer 34 % van de totale productiekosten. Energie, waarvan de prijs ook duidelijk gekoppeld is aan fluctuaties in de olieprijs, vormt 13 % van de totale productiekosten. Samen vormen deze kostenposten, die alledrie rechtstreeks beïnvloed worden door schommelingen van de olieprijs, bijna 50% van de totale productiekosten van het soortgelijke product. Aangezien de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap geen gelijke tred konden houden met deze stijging van de productiekosten doordat prijsverhogingen niet mogelijk waren als gevolg van de gesubsidieerde invoer, daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Prijs per eenheid in de Gemeenschap (in euro per ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

94

103

91

92

Productiekosten (in euro per ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

101

111

101

102

l)   Factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap

(104)

Uit het onderzoek bleek dat de gesubsidieerde invoer de gemiddelde, reeds gedrukte prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak gemiddeld met 6 tot 12 % onderbood (zie punt 42). Uit een onderzoek per soort bleek echter dat de Indiase producenten/exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap soms met duidelijk meer dan deze percentages onderboden. De combinatie van deze onderbieding per soort en het groeiende marktaandeel van het betrokken product uit India was zeker van invloed op de binnenlandse prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

m)   Winstgevendheid en investeringsrendement

(105)

De winstgevendheid van de verkoop van de eigen productie aan niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap nam in de beoordelingsperiode met 50 % af in 2000, met drie procentpunten in 2001, met nog eens achttien procentpunten in 2002, om zich in het onderzoektijdvak uiteindelijk met vier procentpunten te herstellen. Tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak nam de winstgevendheid met 66 % af, variërend van 12 tot 15 % in 1999 tot 3 tot 6 % in het onderzoektijdvak.

(106)

Het rendement van de investeringen, in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, volgde in de beoordelingsperiode grotendeels de bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid. Het rendement daalde in 2000 met 34 %, in 2001 met 23 procentpunten, in 2002 met 26 procentpunten en met nog eens 8 procentpunten in het onderzoektijdvak. Ten opzichte van 1999 was het investeringsrendement in het onderzoektijdvak met ongeveer 90 % afgenomen, namelijk van 45-55 % in 1999 tot 3-10 % in het onderzoektijdvak.

(107)

De Commissie maakte een aparte berekening waarin het effect van de eerdergenoemde buitengebruikstelling van een fabriek (zie punt 50) op de totale winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak buiten beschouwing wordt gelaten. Hieruit bleek dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 0,8 procentpunt en in het onderzoektijdvak 0,5 procentpunt hoger geweest zou zijn, wat niet zou hebben geleid tot een wezenlijke verandering in de ontwikkeling van de winstgevendheid sinds 1999.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (% van netto verkoop)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

51

48

30

34

Investeringsrendement (winst als % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

66

43

17

9

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (% van netto verkoop), buitengebruikstelling van fabriek niet meegerekend

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

51

48

35

39

n)   Kasstroom en vermogen kapitaal aan te trekken

(108)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten daalde in 2000 met 40 %, herstelde zich met 24 procentpunten in 2001, daalde weer met 12 procentpunten in 2002 en met 7 procentpunten in het onderzoektijdvak. De kasstroom was in het onderzoektijdvak 35 % lager dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Kasstroom (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

60

84

72

65

(109)

Beide klagende EG-producenten kregen in de loop van de jaren negentig vanwege prijs- en marktafspraken boetes opgelegd door verschillende nationale en regionale mededingingsautoriteiten in de hele wereld. Daarnaast hadden beide producenten onkosten vanwege schikkingen in rechtszaken met afnemers en aandeelhouders in de VS en Canada en de financiering van deze buitengewone uitgaven. Als gevolg daarvan is de schuldenlast van beide ondernemingen sterk toegenomen en zijn hun kredietwaardigheid en vermogen om kapitaal aan te trekken achteruitgegaan. Hierdoor kan het vermogen om kapitaal aan te trekken met betrekking tot productie en verkoop van het betrokken product niet los van de antitrustsituatie beoordeeld worden. De hierboven vermelde gegevens over winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom en hetgeen hieronder vermeld wordt met betrekking tot investeringen zijn alleen relevant voor het betrokken product; de effecten van het concurrentieverstorende optreden zijn hierbij zorgvuldig buiten beschouwing gelaten. Het kan zeker beschouwd worden als een verzwarende omstandigheid, bovenop de reeds krappe financiële situatie.

o)   Investeringen

(110)

De jaarlijkse investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 50 %. In 2000 daalden ze met 27 %, in 2001 stegen ze met vier procentpunten, in 2002 daalden ze met achttien procentpunten en in het onderzoektijdvak daalden ze met nog eens acht procentpunten.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Netto investeringen (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

73

77

59

51

p)   Hoogte van de subsidiemarge

(111)

Gezien de grootte van de subsidiemarge, de omvang van de invoer uit het betrokken land en de prijzen van het ingevoerde product, kunnen de gevolgen van de subsidie voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

q)   Herstel van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden

(112)

Aangezien er geen informatie beschikbaar is over dumping of subsidiëring voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, wordt dit punt niet van belang geacht.

5.   CONCLUSIE

(113)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak nam de omvang van de gesubsidieerde invoer van het betrokken product uit India aanzienlijk toe, met 76 %, en het aandeel van dit product op de EG-markt nam toe met 3,4 procentpunten. De gemiddelde prijzen van het Indiase product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts onderbood het betrokken product uit India in het onderzoektijdvak de prijzen van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap met gemiddeld zes tot twaalf procent, waarbij voor bepaalde producten een aanzienlijk sterkere onderbieding werd vastgesteld.

(114)

Vastgesteld werd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode is achteruitgegaan. Tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak vertoonden alle schade-indicatoren een negatieve ontwikkeling: de productie daalde met 1 %, de productiecapaciteit daalde met 9 %, de verkoop in de Gemeenschap daalde met 1 % en de bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,3 procentpunten aan marktaandeel. De verkoopprijs per eenheid daalde met 8 %, terwijl de productiekosten per eenheid met 2 % toenamen; de winstgevendheid daalde met 66 %, het investeringsrendement en de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten volgden dezelfde negatieve trend. De werkgelegenheid daalde met 17 % en de investeringen met 50 %.

(115)

Enkele indicatoren leken zich positief te ontwikkelen: in de beoordelingsperiode namen de lonen met 13 % toe, wat een normale stijging is, en de productiviteit met 19 %. Samen met de eerdergenoemde daling van de werkgelegenheid wijst dit laatste erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn best doet om concurrerend te blijven tegenover de gesubsidieerde invoer uit India.

(116)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8 van de basisverordening.

F.   OORZAAK VAN DE SCHADE

1.   INLEIDING

(117)

Overeenkomstig artikel 8, lid 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de gesubsidieerde invoer heeft geleden als aanmerkelijk kan worden beschouwd. De Commissie heeft eveneens andere factoren dan de invoer van gesubsidieerde producten onderzocht om te voorkomen dat schade die door andere factoren is veroorzaakt aan de gesubsidieerde invoer wordt toegeschreven.

2.   GEVOLGEN VAN DE INVOER VAN GESUBSIDIEERDE PRODUCTEN

(118)

De aanzienlijke toename van de omvang van de gesubsidieerde invoer (76 % van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak) en van het daarmee overeenstemmende marktaandeel (namelijk met ongeveer 3,5 procentpunten) alsmede de prijsonderbieding (gemiddeld ongeveer 6 tot 12 % in het onderzoektijdvak) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dezelfde periode daalden de omvang van de verkoop (– 1%), het marktaandeel (– 6,3 procentpunten) en de winstgevendheid (– 8,7 procentpunten) van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de EG-markt groeide. Daarnaast lagen de gesubsidieerde prijzen gedurende de hele periode lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor deze onder druk kwamen te staan. Als gevolg hiervan daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (met 8 %), terwijl de productiekosten met bijna 2% stegen, waardoor de winstgevendheid daalde. Daarom wordt voorlopig geoordeeld dat de gesubsidieerde invoer aanzienlijke nadelige gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

a)   Afname van de vraag als gevolg van de achteruitgang op de staalmarkt

(119)

Twee belanghebbenden beweerden dat de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had ondervonden het gevolg was van de recessie die de belangrijkste afnemer van het betrokken product, namelijk de staalindustrie, in 2001 en begin 2002 doormaakte.

(120)

Erkend wordt dat de staalindustrie in 2001-2002 achteruitging, wat ook blijkt uit de trend in het verbruik van het betrokken product, dat in 2000 een piek bereikte en vervolgens zowel in 2001 als in 2002 afnam. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de periode 2000-2002 dan ook gestaag. Het argument is echter niet relevant voor het jaar 2000, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap niet kon profiteren van de hausse op de staalmarkt, zoals bleek uit het feit dat in dat jaar de verkoopprijs en de winstgevendheid sterk daalden. In datzelfde jaar steeg de omvang van de invoer uit India sterk (45 %) en nam het marktaandeel met 1,5 procentpunt toe. Vanaf 2000 tot het einde van het onderzoektijdvak lag het verbruik ruim boven het niveau van 1999. De achteruitgang van de staalindustrie vertaalde zich dus niet in een algemene daling van de vraag naar het betrokken product, hoewel de piek van 2000 in de jaren erna natuurlijk niet geëvenaard werd. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de afname van de vraag als gevolg van de recessie in de staalindustrie geen bevredigende verklaring vormt voor de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, en daaraan niet of nauwelijks heeft bijgedragen. Het effect daarvan doet niets af aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de gesubsidieerde invoer uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Terugkeer naar normale concurrentieverhoudingen na ontmanteling van een kartel

(121)

Verschillende belanghebbenden beweerden dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade uitsluitend het gevolg was van de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen voor grafietelektrodesystemen op de interne markt. Deze partijen schreven de in 1999 ingezette daling van de prijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met name toe aan het feit dat in de uitgangssituatie sprake was van een kunstmatig hoog niveau vanwege het bestaan van een kartel.

(122)

In besluit nr. 2002/271/EG van 18 juli 2001 (5) constateerde de Commissie dat de twee klagende EG-producenten samen met andere producenten een kartel vormden van mei 1992 tot maart 1998. Het voor deze antisubsidieprocedure vastgestelde onderzoektijdvak loopt van 1 april 2002 tot 31 maart 2003, terwijl de periode voor de schadebeoordeling loopt van 1 januari 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak. Zowel het onderzoektijdvak als de beoordelingsperiode hebben dus betrekking op een periode ruim na het bestaan van het kartel. Uit het onderzoek bleek dat, hoewel er verschillende soorten overeenkomsten en contracten bestaan, de meeste transacties plaatsvinden op grond van een jaarcontract waarin een bepaald aantal leveringen gedurende het hele jaar tegen een bepaalde prijs gegarandeerd is. De onderhandelingen over deze jaarcontracten vinden doorgaans in oktober/november van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het contract plaats. Uit het onderzoek bleek dat in de periode 1998-1999 ongeveer 40 % van de transacties geschiedde op grond van een jaarcontract, ongeveer 35 % op grond van een halfjaarcontract en ongeveer 25 % op grond van kwartaalcontracten of losse bestellingen. Sinds kort winnen langetermijncontracten (bijvoorbeeld voor drie jaar) terrein, maar in de periode 1997-1998 bestonden deze niet of nauwelijks, zoals te verwachten valt binnen een markt die gekenmerkt wordt door hoge prijzen. Daarom werd geconcludeerd dat vrijwel alle transacties feitelijk gefactureerd en betaald werden in 1999 en dat de in punt 102 en 103 onderzochte prijzen betrekking hebben op overeenkomsten tussen verkopers en afnemers die afgesloten werden na de periode waarin markt- en prijsafspraken gemaakt werden.

(123)

Ter ondersteuning van het hierboven beschreven argument wezen dezelfde belanghebbenden de Commissie op de prijsontwikkeling van elektroden met een grote diameter (meer dan 700 mm), een marktsegment waarin de Indiase producenten/exporteurs niet actief zijn. Uit het onderzoek bleek dat de twee Indiase producenten/exporteurs de capaciteit ontwikkelden om dit type product te vervaardigen, hoewel zij het in het onderzoektijdvak niet uitvoerden naar de Gemeenschap. Verder bleek dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor dit specifieke type product van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak relatief sterker daalden dan de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor alle soorten van het betrokken product samen. Dit producttype vormt slechts een klein deel (ongeveer 8 %) van de totale verkoop van het betrokken product van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt. Dit specifieke marktsegment heeft nog twee bijzondere kenmerken. Ten eerste is het een vrij nieuwe en groeiende markt, waardoor deze markt in de beoordelingsperiode steeds concurrerender werd. Ten tweede wordt deze markt gekenmerkt door een zeer klein aantal grote afnemers, die ook elektroden met een kleinere diameter kopen. Deze belangrijke afnemers hebben een sterke onderhandelingspositie en kunnen grotere kortingen bedingen dan een „gewone” klant. De prijsontwikkeling voor dit specifieke segment is daarom vertekend doordat deze grote klanten een steeds dominantere rol spelen. Hoewel Indiase producenten dit producttype in het onderzoektijdvak niet op regelmatige basis uitvoerden, werd vastgesteld dat zij wel degelijk prijsoffertes deden voor dit product, wat de afnemers in de Gemeenschap als instrument gebruikten in hun onderhandelingen met de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(124)

De Commissie heeft van de bedrijfstak van de Gemeenschap cijfers ontvangen over de prijsontwikkeling op lange termijn (sinds halverwege de jaren tachtig), die representatief zijn voor de verkoop van het soortgelijke product op de interne markt. Hieruit blijkt dat de prijzen tijdens de jaren negentig geleidelijk stegen en in 1998 hun maximum bereikten. In 1998-1999 daalden de prijzen sterk, met 14 %, wat duidelijk het einde markeert van de periode van markt- en prijsafspraken.

(125)

Daarnaast vormt het argument dat na de ontmanteling van het kartel de normale concurrentieverhoudingen terugkeerden geen verklaring voor het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode, omdat dit haaks staat op de stijging van het marktaandeel van het betrokken product uit India. Uit het voorgaande blijkt dat de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen na de ontmanteling van het kartel slechts een gedeeltelijke verklaring zou kunnen vormen voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en dat het niets afdoet aan de bevinding dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de gesubsidieerde invoer uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c)   Prestaties van andere EG-producenten

(126)

EG-producenten die geen deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben niet aan het onderzoek medegewerkt. Een van de twee andere bekende EG-producenten ging echter failliet en stopte in november 2002 met produceren (zie punt 77). Volgens de beschikbare gegevens steeg de omvang van de verkoop van de twee andere producenten in de EG van ongeveer 15 000 ton in 1999 tot ongeveer 21 000 ton in 2002, om daarna te dalen tot ongeveer 19 000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel steeg van 12,5 % in 1999 tot 16,6 % in 2002 en daalde in het onderzoektijdvak tot 14,4 %. Als het onderzoek doorgetrokken was naar 2003, zou het marktaandeel van de enige andere overblijvende producent in de Gemeenschap 9,7 % bedragen. Hoewel de twee klagende EG-producenten hun marktaandeel in de beoordelingsperiode met 1,9 % konden vergroten, is het feit dat een andere producent failliet ging een aanwijzing voor schade, ook voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de prestaties van andere EG-producenten niet of nauwelijks hebben bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, en dat de gevolgen daarvan niets afdoen aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de gesubsidieerde invoer uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

d)   Invoer uit andere derde landen

(127)

Volgens de beschikbare gegevens steeg de totale invoer van het betrokken product uit andere derde landen dan India met 20 %, van ongeveer 13 000 ton in 1999 tot ongeveer 15 000ton in het onderzoektijdvak, en het overeenkomstige marktaandeel steeg van 10,7% in 1999 tot 11,8% in het onderzoektijdvak. De gewogen gemiddelde cif-prijzen van het betrokken product uit derde landen daalden tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak met 8%, namelijk van ongeveer 2 400 EUR ton in 1999 tot ongeveer 2 200 EUR/ton in het onderzoektijdvak. De prijzen van het betrokken product uit andere derde landen dan India waren gedurende de gehele beoordelingsperiode steeds aanzienlijk hoger dan de prijzen van het betrokken product uit India.

(128)

Voorts werd vastgesteld dat slechts drie andere landen dan India in het onderzoektijdvak een marktaandeel van meer dan 1% hadden in de Gemeenschap, namelijk Japan, Polen en de VS. Het marktaandeel van Japan steeg van 2,1% in 1999 tot 2,6 % in het onderzoektijdvak, dat van Polen steeg van 3,3 % in 1999 tot 4,4 % in het onderzoektijdvak en dat van de VS daalde van 5,3 % in 1999 tot 4,7 % in het onderzoektijdvak. De cif-prijzen van het betrokken product uit Japan en de VS zijn lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de prijzen van het betrokken product uit Polen hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De cif-prijzen van deze drie landen waren altijd hoger dan die van India. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat de invoer uit deze landen gesubsidieerde werd.

(129)

De twee fabrieken in Polen die het betrokken product maken en uitvoeren naar de Gemeenschap zijn beide dochterondernemingen van een klagende EG-producent. De hierboven beschreven invoer uit Polen in het onderzoektijdvak vond dus plaats namens deze EG-producent. Tijdens het onderzoek werd ook vastgesteld dat ongeveer 40 % van de invoer van het betrokken product uit de VS in feite werden ingevoerd door de andere klagende EG-producent om in de Gemeenschap verkocht te worden. Er waren geen aanwijzingen dat deze wederverkoop schadelijk was voor andere EG-producenten of dat deze invoer ten koste ging van de eigen productie in de Gemeenschap. De twee klagende EG-producenten hebben andere fabrieken in andere derde landen die het betrokken product maken, maar de omvang van die invoer, zowel individueel als bij elkaar opgeteld, was verwaarloosbaar, namelijk minder dan 1 % van het verbruik in de Gemeenschap.

(130)

De twee klagende EG-producenten zijn grote ondernemingen die mondiaal actief zijn. Hun activiteiten beperken zich niet tot de Gemeenschap. Deze bedrijven importeren niet alleen geringe hoeveelheden van het betrokken product voor verkoop in de Gemeenschap, maar exporteren ook een aanzienlijk deel van hun productie in de Gemeenschap naar landen daarbuiten. De reden hiervoor is dat er sprake is van een toenemende tendens om de verschillende fabrieken toe te spitsen op producten met een bepaalde afmeting en kwaliteit. Dit heeft tot gevolg dat de beide klagende EG-producenten voor bepaalde typen van het betrokken product hun toevlucht moeten nemen tot de invoer uit fabrieken buiten de Gemeenschap om het gamma producten voor de afnemers in de Gemeenschap aan te vullen.

(131)

Gezien de gemiddelde prijs, de geringe omvang van deze invoer, het kleine marktaandeel en de bovenstaande overwegingen met betrekking tot het productgamma, bestaan er geen aanwijzingen dat deze invoer, al dan niet uit fabrieken in derde landen van de twee klagende EG-producenten, bijgedragen hebben aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden heeft, met name wat betreft marktaandeel, omvang van de verkoop, werkgelegenheid, investeringen, winstgevendheid, investeringsrendement en kasstroom.

(132)

Ook werd beweerd dat deze procedure discriminerend was omdat geen rekening gehouden wordt met de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China, zoals zou blijken uit de relatief grote invoer van producten met GN-code 8545 11 00. Ten eerste moet benadrukt worden dat GN-code 8545 11 00 niet alleen het betrokken product omvat, maar ook andere producten. Daarom kunnen op basis van deze GN-code alleen geen conclusies getrokken worden. Tijdens de controlebezoeken bij de meewerkende bedrijven die het betrokken product verwerken, werd hieraan echter bijzondere aandacht besteed. Verschillende van deze bedrijven hadden in hun vragenlijst de invoer van het betrokken product uit China vermeld, maar uit de controle ter plaatse bleek dat de Chinese elektroden niet voldeden aan de definitie van het betrokken product. Daarnaast heeft een van de twee organisaties van verwerkende bedrijven schriftelijk verklaard dat China in de beoordelingsperiode niet in staat was het betrokken product te produceren en uit te voeren naar de Gemeenschap. Het argument werd daarom afgewezen.

e)   Exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(133)

Wijzend op de aanzienlijke daling van de exportprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap beweerde één belanghebbende dat dit (i) een aanwijzing was voor het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt geleden schade, en (ii) beschouwd kon worden als schade door eigen toedoen.

(134)

Zoals hierboven reeds vermeld zijn beide klagende EG-producenten wereldwijd actief. Hun export is ongeveer 15 % hoger dan hun verkoop in de Gemeenschap. In 1999 exporteerde de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer 100 000 ton, in 2000 deed zich een stijging met 12% voor, in 2001 een daling met twintig procentpunten, in 2002 een stijging van twee procentpunten en in het onderzoektijdvak een stijging van zes procentpunten. In het onderzoektijdvak werd ongeveer evenveel geëxporteerd als in 1999 en daarom kan aan deze exportactiviteit geen verlies van schaalvoordelen toegeschreven worden. Het onderzoek toonde aan dat de exportprijzen tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 14% daalden, maar los van de andere factoren die op de wereldmarkt een rol zouden kunnen spelen, is dit niet relevant voor deze procedure, die alleen betrekking heeft op de EG-markt en niet op de rest van de wereld. Ook moet opgemerkt worden dat de ontwikkeling van de winstgevendheid, zoals beschreven in het kader van de schadebeoordeling, uitsluitend betrekking heeft op de verkoop op de interne markt van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hoewel de winstgevendheid van de export iets meer afnam dan die van de verkoop in de Gemeenschap, wordt dit feit ook niet relevant beschouwd voor deze procedure. Daarom wordt geoordeeld dat de exportactiviteiten niet kunnen hebben bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de export (ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100)

100

112

91

93

99

Exportprijs per eenheid (in euro/ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 80)

Index (1999 = 100

100

96

102

88

86

4.   CONCLUSIE

(135)

Samenvattend wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade geleden heeft, die voornamelijk gekenmerkt wordt door een daling in de beoordelingsperiode van marktaandeel en verkoopprijs per eenheid (8%), terwijl de productiekosten per eenheid met 2% toenamen, waardoor de winstgevendheid, het investeringsrendement, de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten, de investeringen en de werkgelegenheid daalden en dat deze schade veroorzaakt werd door de gesubsidieerde invoer.

(136)

De recessie in de staalsector, de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen, de prestaties van andere EG-producenten, de invoer uit andere derde landen en de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden niet of nauwelijks effect op de afname van de vraag, en doen derhalve niets af aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de gesubsidieerde invoer uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

(137)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de gesubsidieerde invoer uit India de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 6, van de basisverordening.

G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(138)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake subsidiëring, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Daartoe heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de basisverordening, de waarschijnlijke gevolgen onderzocht van maatregelen voor alle betrokkenen.

1.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(139)

De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat uit twee groepen ondernemingen, die in totaal negen fabrieken in verschillende EU-lidstaten omvatten en waar 1 800 personen rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het betrokken product. Verwacht wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap na de instelling van antisubsidiemaatregelen grotere hoeveelheden van het betrokken product in de Gemeenschap zal verkopen, en tegen een hogere prijs. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen zeker niet toenemen met de hoogte van het compenserende recht omdat de EG-producenten nog steeds zullen concurreren met elkaar en met de producenten uit India en andere derde landen. De Commissie concludeert dat mag worden verwacht dat de toename van de productie en het verkoopvolume enerzijds, en de verdere daling van de kosten per eenheid anderzijds, gecombineerd met een gematigde prijsstijging, de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zullen stellen zijn financiële situatie te verbeteren.

(140)

Als geen antisubsdidiemaatregelen worden ingesteld, zetten de negatieve ontwikkelingen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk voort. Het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen verder dalen, wat waarschijnlijk zal leiden tot een daling van de productie en de investeringen, de sluiting van bepaalde fabrieken en minder werkgelegenheid in de Gemeenschap.

(141)

Antisubsidiemaatregelen zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stellen zich van de schadelijke gevolgen van de subsidiëring te herstellen.

2.   BELANG VAN ONAFHANKELIJKE IMPORTEURS/HANDELAARS IN DE GEMEENSCHAP

(142)

In het onderzoektijdvak importeerden de twee meewerkende importeurs ongeveer 20 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India. Uit de gegevens van de twee meewerkende Indiase producenten/exporteurs blijkt dat de importeurs/handelaren in de Gemeenschap (dat wil zeggen de twee eerdergenoemde meewerkende importeurs enerzijds en de niet-meewerkende importeurs/handelaren anderzijds) goed zijn voor 40 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India.

(143)

Het is mogelijk dat de invoer uit India afneemt als antisubsidiemaatregelen worden genomen. Voorts kan niet worden uitgesloten dat antisubsidiemaatregelen tot een bescheiden prijsstijging van het betrokken product in de Gemeenschap zullen leiden, hetgeen van invloed zal zijn op de economische situatie van importeurs/handelaars. De handel in het betrokken product uit India vormt ongeveer 40 % van de totale omzet van de twee meewerkende importeurs. Van elke tien werknemers zijn er vier rechtstreeks betrokken bij de handel in het product uit India. De gevolgen van een prijsstijging van het betrokken product uit India voor de importeurs zullen afhangen van hun vermogen deze aan hun afnemers door te berekenen. Het geringe aandeel van het betrokken product in de totale kosten van de gebruikers (zie punt 147) moet het voor de importeurs gemakkelijker maken prijsstijgingen aan hen door te berekenen.

(144)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat antisubsidiemaatregelen waarschijnlijk geen ernstige nadelige gevolgen zullen hebben voor de importeurs in de Gemeenschap.

3.   BELANG VAN DE GEBRUIKERS VAN HET BETROKKEN PRODUCT

(145)

De elektrostaalindustrie is de belangrijkste gebruiker en neemt ongeveer 80 % van het totale verbruik van het betrokken product voor zijn rekening. In het onderzoektijdvak werd ongeveer 27 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India door de acht meewerkende gebruikers afgenomen, ofwel rechtstreeks betrokken van de twee Indiase producenten/exporteurs ofwel via importeurs/handelaren. Uit de gegevens van de twee meewerkende Indiase producenten/exporteurs blijkt dat de gebruikers in de Gemeenschap (dat wil zeggen de acht eerdergenoemde meewerkende gebruikers enerzijds en de niet-meewerkende gebruikers anderzijds) goed zijn voor 56 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India. De resterende 44 % werd door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevoerd.

(146)

De meewerkende gebruikers beweren dat de instelling van antisubsidiemaatregelen hun financiële situatie negatief zou beïnvloeden, direct door de hogere prijs van de producten uit India, en indirect doordat de EG-producenten de prijs voor hun producten waarschijnlijk zullen verhogen.

(147)

Uit het onderzoek bleek dat het verbruik van het betrokken product ongeveer 1 % van de totale productiekosten van de meewerkende gebruikers vormt. De eventuele kosten zullen de gebruikers als volgt beïnvloeden: als antisubsidiemaatregelen worden ingesteld, zullen de productiekosten van de gebruikers stijgen met een percentage tussen 0,15 % (in het slechtst denkbare geval waarin de prijzen van het betrokken product stijgen met het bedrag van de heffing, ongeacht het land van oorsprong) en 0,03 % (als alleen het betrokken product uit India in prijs toeneemt). Het werkelijke percentage zal waarschijnlijk tussen deze twee scenario’s in liggen. en wel om de volgende redenen. De bedrijfstak van de Gemeenschap zal zijn prijzen wellicht enigermate verhogen, maar zal het feit dat de prijzen minder onder druk komen te staan ook aangrijpen om het verloren marktaandeel terug te winnen door concurrerende prijzen toe te passen ten opzichte van de Indiase producten. Er is reservecapaciteit en de terugkeer naar een eerlijke en meer winstgevende marktverhoudingen zou zeker kunnen leiden tot een groter aanbod uit alle landen en nieuwe investeringen. Daarnaast is ongeveer 15 % van het EG-verbruik afkomstig van andere producenten (andere EG-producenten en producenten uit andere derde landen dan India). Het is daarom niet waarschijnlijk dat er een algemene prijsstijging zal plaatsvinden. Ten slotte zal het hierboven genoemde, waarschijnlijk zeer kleine effect op de productiekosten van de gebruikers in ieder geval gedeeltelijk doorberekend kunnen worden aan hun afnemers, waardoor het effect op de winst van de gebruikers uiteindelijk nog kleiner zal zijn.

(148)

De meewerkende gebruikers maakten ook bezwaar tegen de instelling van antisubsidiemaatregelen omdat dit de concurrerentie zou belemmeren en automatisch het in 2001 door de Commissie geconstateerde kartel zou reactiveren.

(149)

De twee klagende EG-producenten, die tussen mei 1992 en maart 1998 een kartel vormden, kregen hiervoor in 2001 een boete van de Commissie. Uit het onderzoek bleek dat de twee producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen niet langer prijs- en marktafspraken maakten, wat door geen van de betrokkenen betwist werd. Beoogd wordt de eerlijke marktwerking te herstellen die verstoord werd door de oneerlijke handelspraktijken van de Indiase exporteurs. Het doel van antisubsidiemaatregelen is niet om de invoer uit India te beperken, maar om een einde te maken aan de marktverstoring als gevolg van gesubsidieerde invoer. Niet alleen de EG-producenten profiteren van een herstel van de eerlijke marktwerking, maar ook andere leveranciers, wier producten zonder subsidiëring worden ingevoerd. Het feit dat de producenten in de Gemeenschap in de periode 1992-1998 een kartel vormden, houdt niet in dat zij geen recht hebben op steun tegen oneerlijke handelspraktijken op grond van de basisverordening.

(150)

Op grond hiervan kan voorlopig geconcludeerd worden dat de instelling van antisubsidiemaatregelen (i) waarschijnlijk geen ernstige gevolgen zal hebben voor de financiële situatie van de gebruikers; en (ii) waarschijnlijk geen negatief effect zal hebben op de algemene concurrentieverhoudingen op de interne markt.

4.   CONCLUSIE

(151)

Dankzij antisubsidiemaatregelen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk meer verkopen, marktaandeel terugwinnen en meer winst maken. Als geen antisubsidiemaatregelen worden genomen, bestaat het gevaar, gezien de verslechterende situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat sommige EG-producenten fabrieken zullen sluiten en een deel van hun personeel ontslaan. Hoewel antisubsidiemaatregelen waarschijnlijk enkele negatieve gevolgen zullen hebben voor importeurs/handelaars en voor de gebruikers, zoals een daling van het invoervolume en een bescheiden prijsstijging, kunnen deze negatieve gevolgen worden afgezwakt door een doorberekening van de prijsstijging. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn geen maatregelen te nemen en dat deze maatregelen niet in strijd met het belang van de Gemeenschap zijn.

H.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTISUBSIDIEMAATREGELEN

(152)

Gezien de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, dienen voorlopige maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door gesubsidieerde invoer schade blijft lijden.

1.   SCHADENIVEAU

(153)

De voorlopige compenserende rechten dienen voldoende hoog te zijn om te voorkomen dat de gesubsidieerde invoer nog schade veroorzaakt, zonder dat zij het niveau van de vastgestelde subsidiemarges mogen overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van gesubsidieerde invoer worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen, dat wil zeggen in afwezigheid van gesubsidieerde invoer, kan worden gemaakt.

(154)

Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een winst van 9,4 % op de omzet als een passende winst kan worden beschouwd die de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schadeveroorzakende subsidiëring had kunnen behalen. De klagende EG-producenten beweerden dat zij redelijkerwijs een winstmarge van 10 à 15 % konden verwachten wanneer er geen gesubsidieerde invoer plaatsvindt. Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1999 een winstmarge van 12 tot 15 % op de omzet gehaald had (zie punt 105), toen het marktaandeel van het product uit India het laagst was. De Commissie onderzocht of de marktverhoudingen in 1999 als representatief konden worden beschouwd voor de normale omstandigheden op de markt voor het betrokken product. In het onderzoek werd vastgesteld dat de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen na beëindiging van de prijs- en marktafspraken van invloed waren op de prijzen en dat de prijs van belangrijke grondstoffen van 1999 tot in het onderzoektijdvak sterk waren gestegen. In deze omstandigheden was het onwaarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak een winst van 12 à 15 % zou hebben behaald. Ten slotte bekeek de Commissie balansen per sector aan de hand van gegevens van de centrale bank van Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan en de VS. Het gegevensbestand waarop deze cijfers gebaseerd zijn, wordt beheerd door de Commissie. Ondernemingen uit de meest verwante sector in de meest geïndustrialiseerde landen hadden in 2002 in normale omstandigheden gemiddeld een winst van 9,4 % behaald. Rekening houdend met alle omstandigheden en factoren is de Commissie van mening dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bij afwezigheid van gesubsidieerde invoer redelijkerwijs een winstmarge van 9,4 % had kunnen behalen.

(155)

De nodige prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld aan de hand van een vergelijking per transactie van de gewogen gemiddelde invoerprijs (zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding) met de niet-schadeveroorzakende prijs van het betrokken product bij verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan de bovenvermelde winstmarge. De bij deze vergelijking gevonden verschillen werden vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-invoerwaarde.

(156)

Aan de hand van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld:

Graphite India Limited (GIL)

20,3 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

12,8 %

2.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(157)

In het licht van het voorgaande meent de Commissie dat een voorlopig antisubsidierecht moet worden ingesteld dat gelijk is aan de subsidiemarge, mits die hoger is dan de hierboven berekende schademarge overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening.

3.   SLOTBEPALING

(158)

Gelet op de beginselen van een behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie hebben aangemeld, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van een definitief recht herzien kunnen worden.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er worden voorlopige antisubsidierechten ingesteld op de invoer van grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens worden gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00, (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90, (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

2.   Het voorlopige antisubsidierecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor producten die worden vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen in India, is als volgt:

Onderneming

Voorlopig recht

Aanvullende Taric-code

Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta – 700016, West Bengal

14,6 %

A530

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida – 201301, Uttar Pradesh

12,8 %

A531

Alle overige ondernemingen

14,6 %

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

4.   De hierboven bedoelde producten kunnen in de Gemeenschap uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor zekerheid is gesteld ter hoogte van het bedrag van het voorlopige recht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening over de toepassing ervan opmerkingen maken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is vier maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 288, 21.10.1997, blz. 1.

(2)  PB L 77, 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB C 197, 21.8.2003, blz. 5.

(4)  PB C 197, 21.8.2003, blz. 2.

(5)  PB L 100, 16.4.2002, blz. 1.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/61


VERORDENING (EG) Nr. 1009/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op grafietelektrodesystemen uit India

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (2) (hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   ALGEMEEN

(1)

Op 21 augustus 2003 maakte de Commissie in een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) bekend dat een antidumpingprocedure zou worden ingeleid betreffende de invoer in de Gemeenschap van grafietelektrodesystemen uit India.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in juli 2003 door de European Carbon and Graphite Association (ECGA) werd ingediend namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, vertegenwoordigen van de productie van bedoelde grafietelektrodesystemen in de Gemeenschap. De klacht bevatte bewijsmateriaal van dumping van genoemd product en van hieruit voortvloeiende aanmerkelijke schade die voldoende werd geacht om tot de inleiding van een antidumpingprocedure over te gaan.

(3)

Op dezelfde datum verscheen in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) ook een bericht over de inleiding van de parallelle antisubsidieprocedure betreffende de invoer van hetzelfde product uit hetzelfde land.

(4)

De Commissie heeft de EG-producenten die de klacht hebben ingediend en de andere haar bekende EG-producenten evenals de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs, importeurs, consumenten en leveranciers en de vertegenwoordigers van India van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werd gelegenheid gegeven binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(5)

De twee producenten/exporteurs in India en de Indiase regering, alsmede de EG-producenten, de gebruikers en de importeurs/handelaren maakt hun standpunt schriftelijk duidelijk. Alle partijen die binnen de gestelde termijn het verzoek hadden ingediend te worden gehoord en die hadden aangegeven dat zij hiertoe bijzondere redenen hadden, werden gehoord.

2.   STEEKPROEVEN

(6)

Gezien het grote aantal niet-gelieerde importeurs in de Gemeenschap werd het wenselijk geacht om te onderzoeken of overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef moest worden samengesteld. Daartoe heeft de Commissie alle haar bekende niet-gelieerde importeurs, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening, verzocht zich binnen twee weken na de publicatie van het bericht van inleiding contact met haar op te nemen en haar de in dit bericht gevraagde gegevens te verstrekken voor de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003. Slechts twee niet-gelieerde importeurs waren bereid in de steekproef te worden opgenomen en hebben de gevraagde basisinformatie binnen de gestelde termijn verstrekt. Op grond hiervan werd besloten dat een steekproef voor deze procedure niet noodzakelijk was.

3.   VRAGENLIJSTEN

(7)

De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan alle haar bekende belanghebbenden, de twee eerdergenoemde niet-gelieerde importeurs en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hadden aangemeld.

(8)

Antwoorden op de vragenlijsten werden ontvangen van twee Indiase producenten/exporteurs, de twee klagende producenten in de Gemeenschap, acht verwerkende bedrijven en de twee eerdergenoemde niet-gelieerde importeurs. Daarnaast stuurde één verwerkend bedrijf een schriftelijke verklaring met enkele kwantitatieve inlichtingen en hebben twee organisaties van gebruikers de Commissie opmerkingen toegezonden.

(9)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van de dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap nodig had. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Producenten in de EG:

SGL Carbon GmbH, Wiesbaden en Meitingen, Duitsland;

SGL Carbon SA, La Coruña, Spanje;

UCAR SNC, Notre Dame de Briançon, Frankrijk en het gelieerde bedrijf UCAR SA, Etoy, Zwitserland;

UCAR Electrodos Ibérica SL, Pamplona, Spanje;

Graftech SpA, Caserta, Italië.

 

Niet-gelieerde importeurs in de EG:

Promidesa SA, Madrid, Spanje;

AGC-Matov allied graphite & carbon GmbH, Berlijn, Duitsland

 

Gebruikers:

ISPAT Hamburger Stahlwerke GmbH, Hamburg, Duitsland;

ThyssenKrupp Nirosta GmbH, Krefeld, Duitsland;

Lech-Stahlwerke, Meitingen, Duitsland;

Ferriere Nord, Osoppo, Italië.

 

Producenten/exporteurs in India:

Graphite India Limited (GIL), Kolkatta;

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited, Bhopal en Nasik.

(10)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2002 tot 31 maart 2003 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de trends die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1999 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   BETROKKEN PRODUCT

(11)

De procedure heeft betrekking op grafietelektroden en/of nippels voor deze elektroden, ongeacht of deze tezamen of afzonderlijk worden ingevoerd. Een grafietelektrode is een keramisch gevormde of geëxtrudeerde grafietstaaf. Aan de uiteinden van deze cilinder is een conische schroefdraadverbinding aangebracht waardoor van twee of meer elektroden een kolom kan worden gemaakt. De twee uiteinden worden samengevoegd door middel van een koppelstuk, eveneens van grafiet. Dit koppelstuk wordt „nippel” genoemd. Zowel de grafietelektrode als de nippel worden normaal gesproken samen geleverd als „grafietelektrodesysteem”.

(12)

Grafietelektroden en nippels daarvoor worden gemaakt uit petroleumcokes, een nevenproduct van de olie-industrie, en koolteerpek. Het productieproces bestaat uit zes stappen: vormen, bakken, impregnatie, herbakken, grafitiseren en verspanend bewerken. Tijdens de grafitisering wordt het product elektrisch verhit tot meer dan 3 000°C en fysisch omgezet in grafiet, de kristallijne vorm van koolstof, een uniek materiaal met een laag elektrisch geleidingsvermogen, maar een groot warmtegeleidingsvermogen. Het materiaal is zeer sterk en bestand tegen hoge temperaturen, wat het geschikt maakt voor toepassing in elektrische vlamboogovens. Het productieproces van grafietelektrodesystemen duurt ongeveer twee maanden. Er bestaan geen alternatieven voor grafietelektrodesystemen.

(13)

Grafietelektrodesystemen worden gebruikt in de staalindustrie in elektrische vlamboogovens, ook wel „mini mills” genoemd, als stroomvoerende geleiders voor de productie van staal uit hergebruikt schroot. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op grafietelektroden en de daarvoor gebruikte nippels met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een soortelijke elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m. Grafietelektrodesystemen die aan deze technische vereisten voldoen, kunnen een hoge stroom voeren.

(14)

En Indiase exporteur verklaarde dat hij het product soms vervaardigde zonder gebruik te maken van „premium needle coke”, een topkwaliteit petroleumcokes die volgens deze onderneming door de indieners van de klacht onmisbaar geacht wordt voor de productie volgens de in punt 11, 12 en 13 beschreven kenmerken. Deze exporteur beweerde daarom dat grafietelektroden en nippels daarvoor zonder „premium needle coke” buiten dit onderzoek zouden moeten vallen. Er kunnen inderdaad verschillende kwaliteiten petroleumcokes gebruikt worden voor de productie van grafietelektrodesystemen. Het product wordt echter gedefinieerd op grond van de fysische en technische basiskenmerken van het eindproduct en de toepassingen, ongeacht de gebruikte grondstoffen. Als grafietelektroden en nippels daarvoor die afkomstig zijn uit India en in de Gemeenschap ingevoerd worden, voldoen aan de in de productomschrijving genoemde fysische en technische basiskenmerken, worden zij beschouwd als betrokken product. Het verzoek werd daarom afgewezen.

2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(15)

Het product dat vanuit India naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, het op de binnenlandse markt van India geproduceerde en verkochte product alsmede het door de EG-producenten in de Gemeenschap geproduceerde en verkochte product bleken in wezen dezelfde chemische en technische kenmerken en dezelfde toepassingen te hebben en zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   NORMALE WAARDE

(16)

Voor het bepalen van de normale waarde stelde de Commissie eerst voor elke producent/exporteur vast of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was ten opzichte van de totale export naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop representatief geacht wanneer de door elk van de producenten/exporteurs op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid.

(17)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht welke soorten grafietelektroden, die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen waarvan de totale binnenlandse verkoop representatief is, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar zijn met de soorten die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Bij het bepalen van de soorten grafietelektroden wordt gekeken naar: i) of ze met of zonder nippel verkocht worden; ii) de diameter en iii) de lengte. Afzonderlijk verkochte nippels werden ingedeeld op basis van hun diameter en lengte.

(18)

Vervolgens werd voor elk producttype vastgesteld of de totale omvang van de verkoop van alle meewerkende producent/exporteur representatief was, dat wil zeggen of deze verkoop ten minste 5 % bedroeg van de totale omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap. Voor elk producttype werd onderzocht of elke producent/exporteur dit in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4 van de basisverordening had verkocht.

(19)

Of de binnenlandse verkoop van elk type van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties en in representatieve hoeveelheden had plaatsgevonden, werd onderzocht door het aandeel winstgevende verkooptransacties van het betrokken type aan niet-gelieerde afnemers vast te stellen. Voor beide producenten/exporteurs werd vastgesteld dat wanneer de binnenlandse verkoop van een bepaald producttype groot genoeg was, meer dan 80 % met winst op de binnenlandse markt was verkocht en de gewogen gemiddelde prijs van dat product hoger was dan de gewogen gemiddelde kosten per eenheid. Voor deze producten werd de normale waarde daarom gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs, berekend als gewogen gemiddelde prijs van die totale verkochte hoeveelheid van die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak.

(20)

Voor de overige producten, waarbij de binnenlandse verkoop niet representatief was, werd de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd vastgesteld door aan de zonodig gecorrigeerde productiekosten van de uitgevoerde producten een redelijk percentage toe te voegen voor de verkoopkosten, de administratiekosten en andere algemene kosten (VAA-kosten) en winst. Hierbij werd uitgegaan van de feitelijke gegevens over productie en verkoop van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties door bedoelde producenten/exporteurs overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

2.   EXPORTPRIJS

(21)

Uit het onderzoek bleek dat beide meewerkende Indiase producenten/exporteurs uitsluitend exporteerden naar niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap.

(22)

De exportprijs werd derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.   VERGELIJKING

(23)

De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek. Met het oog op een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(24)

Aldus werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van transport, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en verwante kosten, krediet, eventuele commissies en kortingen, die gestaafd waren met gecontroleerd bewijsmateriaal.

(25)

Beide ondernemingen verzochten om een aanpassing in verband met de terugbetaling van invoerrechten op grond van artikel 2, lid 10, onder b) van de basisverordening omdat invoerrechten verschuldigd zouden zijn op het voor binnenlands verbruik bestemde product, doch zouden zijn terugbetaald of kwijtgescholden bij uitvoer naar de Gemeenschap. Daarom maakten de ondernemingen gebruik van de regeling „Duty Entitlement Passbook Scheme post-export”. Er kon evenwel geen direct verband worden aangetoond tussen de door de Indiase regering aan de producenten/exporteurs in het kader van deze regeling verstrekte kredietpunten en de aangekochte grondstoffen omdat de kredietpunten gebruikt konden worden voor de betaling van rechten op ingevoerde goederen, behalve kapitaalgoederen en goederen waarvoor een invoerbeperking of -verbod gold. De kredietpunten konden ook op de binnenlandse markt verkocht worden of op een andere manier gebruikt en was er geen verplichting om grondstoffen in te voeren die in het exportproduct worden verwerkt. De verzoeken werden daarom afgewezen.

(26)

Beide ondernemingen verzochten om eenzelfde correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder k). Aangezien de ondernemingen niet konden aantonen dat de DEPB-post-exportregeling van invloed is op de vergelijkbaarheid van de prijzen, en met name dat afnemers op de binnenlandse markt structureel een andere prijs betalen als gevolg van de eerdergenoemde regeling, kon dit verzoek niet ingewilligd worden.

(27)

Beide ondernemingen vroegen om een correctie van de normale waarde voor verschillen in handelsniveau. Aangezien beide ondernemingen op de binnenlandse markt uitsluitend verkochten aan eindgebruikers, terwijl ze in de Gemeenschap zowel aan eindgebruikers als aan handelaren verkochten, vroegen zij om een bijzondere correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder d), punt ii) van de basisverordening. Een onderneming baseert haar verzoek op het feit dat de verkoopprijs voor distributeurs in de Gemeenschap lager was dan de prijs voor eindgebruikers, wat een bijzondere correctie zou rechtvaardigen. In dit verband bleek dat de onderneming niet kon aantonen dat zij een andere functie vervulde voor verschillende typen afnemers. Daarnaast werd vastgesteld dat de prijzen die berekend werden aan de distributeurs niet structureel lager waren dan aan de eindgebruikers. Daarom kon dit verzoek niet worden ingewilligd.

(28)

De andere onderneming voerde aan dat een correctie voor verschillen in handelsniveau gerechtvaardigd was vanwege de winstmarge voor de distributeur bij wederverkoop aan eindgebruikers in de Gemeenschap. In dit verband moet opgemerkt worden dat de exportprijs, zoals vermeld in punt 21 en 22, vastgesteld werd op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. De eventuele wederverkoopprijzen van distributeurs in de Gemeenschap werden daarom irrelevant geacht. Daarom werd dit verzoek afgewezen.

4.   DUMPINGMARGE

(29)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elk type van het betrokken product vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van dat type.

(30)

Bij deze vergelijking bleek dat het betrokken product met dumping was ingevoerd. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, voor inklaring, bedragen:

Graphite India Limited (GIL)

34,3 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

24,0 %

(31)

Aangezien zeer veel medewerking was verleend (de meewerkende bedrijven vertegenwoordigden 100 % van de export van het betrokken product vanuit India naar de Gemeenschap) werd de residuele voorlopige dumpingmarge afgestemd op de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld, namelijk 34,3 % voor Graphite India Limited.

D.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   TOTALE PRODUCTIE VAN DE GEMEENSCHAP

(32)

Binnen de Gemeenschap wordt het betrokken product vervaardigd door SGL AG („SGL”) en verschillende dochterondernemingen van UCAR SA („UCAR”), namelijk UCAR SNC, UCAR Electrodos Ibérica SL en Graftech SpA, namens wie de klacht werd ingediend. De fabrieken van SGL en UCAR bevinden zich in België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Spanje.

(33)

Naast de twee klagende EG-producenten, SGL en UCAR, werd het betrokken product in de periode tussen 1999 en het onderzoektijdvak in de Gemeenschap door nog twee andere producenten vervaardigd. Bij een van deze twee producenten, die failliet ging, werd een curator aangesteld volgens de Duitse faillissementswetgeving. Deze producent stopte in november 2002 met het vervaardigen van het betrokken product. Beide ondernemingen verklaarden achter de klacht te staan, maar gingen niet in op de uitnodiging van de Commissie om actief mee te werken aan het onderzoek. Geconcludeerd wordt dat deze vier producenten de productie van de Gemeenschap vertegenwoordigen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

2.   DEFINITIE VAN „BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP”

(34)

De twee klagende EG-producenten beantwoordden de vragenlijsten en verleenden volledige medewerking aan het onderzoek. Zij waren in het onderzoektijdvak verantwoordelijk voor meer dan 80% van de productie in de Gemeenschap.

(35)

Zij worden derhalve als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” worden genoemd.

E.   SCHADE

1.   INLEIDENDE OPMERKING

(36)

Aangezien er slechts twee Indiase producenten/exporteurs van het betrokken product zijn en de bedrijfstak van de Gemeenschap eveneens uit slechts twee producenten bestaat, moesten de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India of over de bedrijfstak van de Gemeenschap in indexvorm weergegeven worden ter bescherming van vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 19 van de basisverordening.

2.   VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

(37)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van cijfers over de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt, de verkoop van de andere EG-producenten op de interne markt, geschat op basis van de beschikbare gegevens, de verkoop van de twee Indiase meewerkende producenten/exporteurs op de interne markt, de omvang van de verkoop van het betrokken product uit Polen, bekend uit de gegevens van SGL, en Eurostatcijfers voor de overige invoer in de Gemeenschap, zonodig gecorrigeerd.

(38)

Het aldus berekende verbruik in de Gemeenschap steeg van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met 9 %. Het verbruik nam tussen 1999 en 2000 met 14 % toe, daalde met zeven procentpunten in 2001 en nog eens met één procentpunt in 2002 en nam in het onderzoektijdvak weer met drie procentpunten toe. Omdat het betrokken product voornamelijk in de elektrostaalindustrie gebruikt wordt, moet de ontwikkeling van het verbruik bezien worden in het licht van de conjunctuur in deze sector, die in 2000 sterk steeg, en na 2001 een daling vertoonde.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de EU (in ton)

119 802

136 418

128 438

126 623

130 615

Index (1999 = 100)

100

114

107

106

109

3.   INVOER UIT INDIA

a)   Omvang

(39)

De omvang van de invoer van het betrokken product uit India steeg van 1999 tot en met het onderzoektijdvak met 76 %. De invoer uit India nam tussen 1999 en 2000 met 45 % toe, in 2001 nog eens met 31 procentpunten en bleef in 2002 en in het onderzoektijdvak vrijwel stabiel.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de invoer met dumping (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

145

176

176

176

Marktaandeel van het met dumping ingevoerde product

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

127

164

166

161

b)   Marktaandeel

(40)

Het marktaandeel van de Indiase exporteurs nam met 3,4 procentpunten toe (ofwel met 61 %) en bedroeg in het onderzoektijdvak 8 tot 10 %. Van 1999 op 2000 steeg het marktaandeel met 1,5 procentpunt, in 2001 nam het met 2 procentpunten toe en bleef stabiel op dit niveau in 2002 en in het onderzoektijdvak. In dit verband dient opgemerkt te worden dat van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak de stijging van de invoer uit India en de toename van het marktaandeel samenviel met een stijging van het verbruik met 9 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(41)

De gemiddelde prijs van het betrokken product uit India steeg met 2 % in 2000 en met 8 procentpunten in 2001 en daalde met 9 procentpunten in 2002. In het onderzoektijdvak bleef de prijs op dat niveau. In het onderzoektijdvak was de gemiddelde invoerprijs 1 % hoger dan in 1999.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Prijzen van de invoer met dumping

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

102

110

101

101

ii)   Prijsonderbieding

(42)

Er werd een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde verkoopprijzen in de EG van vergelijkbare soorten van het betrokken product uit India en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voor de vergelijking werden de prijzen af fabriek gebruikt van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij levering aan niet-gelieerde afnemers, na aftrek van kortingen en belastingen, en de prijzen van de Indiase producenten/exporteurs, cif grens Gemeenschap, gecorrigeerd voor kosten na invoer. Uit deze vergelijking bleek dat in het onderzoektijdvak het betrokken product uit India met een prijsonderbieding van 6,5 % tot 12,2 % ten opzichte van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd verkocht.

(43)

Deze prijsonderbiedingsmarges geven evenwel niet de volle omvang weer van de gevolgen van de invoer uit India voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien de prijzen in de Gemeenschap onder druk stonden en noodzakelijke prijsverhogingen niet konden worden toegepast, zoals bleek uit het feit dat bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak relatief weinig winstgevend was; als er geen dumping had plaatsgevonden zou de winstgevendheid naar verwachting groter geweest zijn.

4.   SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(44)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die verband houden met de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

a)   Voorafgaande opmerkingen

(45)

Om bepaalde schade-indicatoren goed te kunnen beoordelen, was het noodzakelijk om sommige gegevens met betrekking tot UCAR samen te voegen met gegevens over zijn productieondernemingen in de Gemeenschap (zie punt 32).

(46)

De Commissie besteedde bijzondere aandacht aan alle mogelijke gevolgen voor de schade-indicatoren van het eerdere concurrentieverstorende optreden van de twee klagende EG-producenten. De Commissie merkte op dat er aan het begin van de schadebeoordeling (1999) geen sprake was van concurrentieverstorende praktijken (zie punt 77, 78, 80 en 81). Bij het vaststellen van de kosten en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de Commissie expliciet verzocht om de directe en eventuele indirecte kosten (waaronder financieringskosten) in verband met door mededingingsautoriteiten opgelegde boetes buiten beschouwing te laten, en heeft zij gecontroleerd of dit inderdaad ook is gebeurd, zodat een duidelijk beeld ontstond van de winst, het investeringsrendement en de kasstroom zonder deze buitengewone uitgaven.

b)   Productie

(47)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in 2000 met 14 % toe, daalde in 2001 met zestien procentpunten en met vier procentpunten in 2002 en steeg met vijf procentpunten in het onderzoektijdvak. De sterke stijging in 2000 werd veroorzaakt door de gunstige conjunctuur en leidde dat jaar ook tot een stijging van de bezettingsgraad.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productie (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

114

98

94

99

c)   Capaciteit en bezettingsgraad

(48)

De productiecapaciteit nam in 2000 met ongeveer 2 % af en bleef in 2001 op dat niveau. In 2002 en in het onderzoektijdvak nam de productiecapaciteit met respectievelijk vijf en twee procentpunten af. In het onderzoektijdvak was de productiecapaciteit 9 % lager dan in 1999, voornamelijk als gevolg van het feit dat een fabriek van een EG-producent gedurende het hele onderzoektijdvak buiten gebruik was.

(49)

De bezettingsgraad bedroeg 70 % in 1999 en nam in 2000 als gevolg van de grote vraag, met name vanuit de elektrostaalindustrie, toe tot 81 %. In 2001 en 2002 daalde de bezettingsgraad naar 70 % om in het onderzoektijdvak toe te nemen tot 76 %.

(50)

Uit het onderzoek bleek dat er verschillende oorzaken aan te wijzen zijn voor de economische problemen waarmee de buiten gebruik gestelde fabriek te kampen heeft. De belangrijkste zijn (i) de hoge productiekosten als gevolg van de elektriciteitsprijs in het betrokken land, en (ii) de concurrentie van de invoer met dumping uit India. Omdat moeilijk te bepalen is wat het precieze gevolg is van elke oorzaak, onderzocht de Commissie hoe de productie en de bezettingsgraad zich in 2002 en het onderzoektijdvak ontwikkeld zouden hebben als de fabriek niet buiten gebruik gesteld zou zijn. Uit deze simulatie bleek dat de omvang van de productie niet veranderd zou zijn omdat de andere fabrieken van deze EG-producent hun productie opvoerden om de kloof te overbruggen. Was de fabriek niet buiten gebruik gesteld, dan zouden productie en bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel in het onderzoektijdvak min of meer gelijk zijn geweest aan het niveau van 1999, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

98

98

93

91

Bezettingsgraad

70 %

81 %

70 %

70 %

76 %

Index (1999 = 100)

100

115

99

100

108


 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (in ton) zonder buitengebruikstelling

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

98

98

100

101

Bezettingsgraad zonder buitengebruikstelling

70 %

81 %

70 %

65 %

69 %

Index (1999 = 100)

100

115

99

93

98

d)   Voorraden

(51)

In het onderzoektijdvak vormde de voorraad eindproducten ongeveer 3% van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tijdens de beoordelingsperiode namen de eindejaarsvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap toe en deze waren in het onderzoektijdvak ongeveer vijf keer groter dan in 1999. Uit het onderzoek bleek echter dat de ontwikkeling van de voorraad niet beschouwd wordt als een bijzonder relevante indicator voor de economische situatie van de EG-producenten, aangezien zij doorgaans op bestelling produceren en de voorraden dus bestaan uit goederen die nog niet aan de afnemers zijn verzonden.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Eindejaarsvoorraden (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

235

700

663

515

e)   Omvang van de verkoop

(52)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak daalde de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap met 1 %. In 2000 steeg de verkoop met 16 %, in 2001 nam de verkoop met zeventien procentpunten af en in 2002 met vijf procentpunten, om in het onderzoektijdvak weer met vijf procentpunten te stijgen. De ontwikkeling van de verkoop vormt een goede afspiegeling van de economische ontwikkeling in de elektrostaalindustrie, die na de hausse in 2000 gevolgd werd door een achteruitgang in 2001 en 2002.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

116

99

94

99

f)   Marktaandeel

(53)

Nadat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2000 met één procentpunt was toegenomen, daalde het tot 2002 aanzienlijk. De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,5 procentpunt marktaandeel in 2001 en 2,8 procentpunt in 2002, maar won in het onderzoektijdvak weer 1,9 procentpunt terug. Vergeleken met 1999 was het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak 6,3 procentpunt lager (9 % bij indexatie).

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

102

93

89

91

g)   Groei

(54)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het verbruik in de Gemeenschap met 9 %, terwijl de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 1 % daalde. De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,3 procentpunten aan marktaandeel, zoals hierboven beschreven, terwijl het betrokken product uit India in diezelfde periode 3,4 aan procentpunten marktaandeel won.

h)   Werkgelegenheid

(55)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 17 % van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak. Het aantal werknemers daalde in 2000 met één procentpunt en in 2001 met vijf procentpunten. In 2002 en in het onderzoektijdvak daalde dit aantal met respectievelijk negen en drie procentpunten, voornamelijk als gevolg van de buitengebruikstelling van een fabriek van een producent in de Gemeenschap en het feit dat een deel van de werknemers in meer winstgevende bedrijfsonderdelen te werk werd gesteld.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Werkgelegenheid

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

99

95

86

83

i)   Productiviteit

(56)

De productiviteit van de werknemers in de Gemeenschap, gemeten in de productie per werknemer per jaar, nam tussen 1999 en 2000 eerst sterk toe, daalde in 2001 met twaalf procentpunten, nam in 2002 weer toe met vijf procentpunten en in het onderzoektijdvak met nog eens elf procentpunten. Aan het eind van de beoordelingsperiode was de productiviteit 19 % hoger dan aan het begin, waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie efficiënter ingericht heeft om concurrerend te kunnen blijven. Ter vergelijking: de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de Gemeenschap in haar geheel (alle economische sectoren samen) nam in diezelfde periode slechts met 1,5 % per jaar toe.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiviteit per werknemer (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

115

103

108

119

j)   Lonen

(57)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 13 %. Dit is iets minder dan de stijging van het gemiddelde nominale loon per werknemer in de Gemeenschap (alle sectoren) in die periode (14 %).

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

104

105

111

113

k)   Verkoopprijzen

(58)

De verkoopprijzen per eenheid voor niet-gelieerde afnemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen van 1999 op 2000 met 6 % af, stegen met negen procentpunten in 2001, daalden met 12 procentpunten in 2002 en met één procentpunt in het onderzoektijdvak. In totaal bedroeg de daling van de verkoopprijs per eenheid van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak 8 %. Deze betrekkelijk ongelijke ontwikkeling kan als volgt worden verklaard.

(59)

Twee belangrijke factoren zijn van invloed op de verkoopprijs: de productiekosten en vraag en aanbod op de markt. Terwijl de verkoopprijs per eenheid van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met 8 % daalde, stegen de productiekosten per eenheid met 2 %. Het lijkt of de kosten slechts minimaal stegen, maar in 2001 stegen ze met tien procentpunten, als vertraagd gevolg van de toename van de grondstoffenprijzen in 2000. De twee belangrijkste grondstoffen voor de productie van grafietelektrodesystemen, petroleumcokes en koolteerpek, vormen ongeveer 34 % van de totale productiekosten. Energie, waarvan de prijs ook duidelijk gekoppeld is aan fluctuaties in de olieprijs, vormt 13 % van de totale productiekosten. Samen vormen deze kostenposten, die alledrie rechtstreeks beïnvloed worden door schommelingen van de olieprijs, bijna 50 % van de totale productiekosten van het betrokken product. Aangezien de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap geen gelijke tred konden houden met deze stijging van de productiekosten doordat prijsverhogingen niet mogelijk waren als gevolg van de invoer met dumping, daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Prijs per eenheid in de Gemeenschap (in euro per ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

94

103

91

92

Productiekosten (in euro per ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

101

111

101

102

(l)   Factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap

(60)

Uit het onderzoek bleek dat de prijzen van de Indiase producten de gemiddelde, reeds gedrukte prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak gemiddeld met 6 tot 12 % onderboden (zie punt 42). Uit een onderzoek per soort bleek echter dat de Indiase producenten/exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap soms met duidelijk meer dan deze percentages onderboden. De combinatie van deze onderbieding per soort en het groeiende marktaandeel van het betrokken product uit India was zeker van invloed op de binnenlandse prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

m)   Winstgevendheid en investeringsrendement

(61)

De winstgevendheid van de verkoop van de eigen productie aan niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap nam in de beoordelingsperiode met 50 % af in 2000, met drie procentpunten in 2001, met nog eens achttien procentpunten in 2002, om zich in het onderzoektijdvak uiteindelijk met vier procentpunten te herstellen. Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak nam de winstgevendheid met 66 % af, variërend van 12 tot 15 % in 1999 tot 3 tot 6 % in het onderzoektijdvak.

(62)

Het rendement van de investeringen, in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, volgde in de beoordelingsperiode grotendeels de bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid. Het rendement daalde in 2000 met 34 %, in 2001 met 23 procentpunten, in 2002 met 26 procentpunten en met nog eens 8 procentpunten in het onderzoektijdvak. Ten opzichte van 1999 was het investeringsrendement in het onderzoektijdvak met ongeveer 90 % afgenomen, namelijk van 45-55% in 1999 tot 3-10 % in het onderzoektijdvak.

(63)

De Commissie maakte een aparte berekening waarin het effect van de eerdergenoemde buitengebruikstelling van een fabriek (zie punt 50) op de totale winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak buiten beschouwing wordt gelaten. Hieruit bleek dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 0,8 procentpunt en in het onderzoektijdvak 0,5 procentpunt hoger geweest zou zijn, wat niet zou hebben geleid tot een wezenlijke verandering in de ontwikkeling van de winstgevendheid sinds 1999.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (% van netto verkoop)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

51

48

30

34

Investeringsrendement (winst als % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

66

43

17

9

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (% van netto verkoop), buitengebruikstelling van fabriek niet meegerekend

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

51

48

35

39

n)   Kasstroom en vermogen kapitaal aan te trekken

(64)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten daalde in 2000 met 40 %, herstelde zich met 24 procentpunten in 2001, daalde weer met 12 procentpunten in 2002 en met 7 procentpunten in het onderzoektijdvak. De kasstroom was in het onderzoektijdvak 35 % lager dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Kasstroom (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

60

84

72

65

(65)

Beide klagende EG-producenten kregen in de loop van de jaren negentig vanwege prijs- en marktafspraken boetes opgelegd door verschillende nationale en regionale mededingingsautoriteiten in de hele wereld. Daarnaast hadden beide producenten onkosten vanwege schikkingen in rechtszaken met afnemers en aandeelhouders in de VS en Canada en de financiering van deze buitengewone uitgaven. Als gevolg daarvan is de schuldenlast van beide ondernemingen sterk toegenomen en zijn hun kredietwaardigheid en vermogen om kapitaal aan te trekken achteruitgegaan. Hierdoor kan het vermogen om kapitaal aan te trekken met betrekking tot productie en verkoop van het betrokken product niet los van de antitrustsituatie beoordeeld worden. De hierboven vermelde gegevens over winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom en hetgeen hieronder vermeld wordt met betrekking tot investeringen zijn alleen relevant voor het betrokken product; de effecten van het concurrentieverstorende optreden zijn hierbij zorgvuldig buiten beschouwing gelaten. Het kan zeker beschouwd worden als een verzwarende omstandigheid, bovenop de reeds krappe financiële situatie.

o)   Investeringen

(66)

De jaarlijkse investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 50 %. In 2000 daalden ze met 27 %, in 2001 stegen ze met vier procentpunten, in 2002 daalden ze met achttien procentpunten en in het onderzoektijdvak daalden ze met nog eens acht procentpunten.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Netto investeringen (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

73

77

59

51

p)   Hoogte van de dumpingmarge

(67)

Gezien de grootte van de dumpingmarge, de omvang van de invoer uit het betrokken land en de prijzen van het ingevoerde product, kunnen de gevolgen van dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

q)   Herstel van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden

(68)

Aangezien er geen informatie beschikbaar is over dumping of subsidiëring voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, wordt dit punt niet van belang geacht.

5.   CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN SCHADE

(69)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak nam de omvang van de invoer van het betrokken product uit India aanzienlijk toe, met 76 %, en het aandeel van dit product op de EG-markt nam toe met 3,4 procentpunten. De gemiddelde prijzen van het Indiase product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts onderbood het betrokken product uit India in het onderzoektijdvak de prijzen van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap met gemiddeld zes tot twaalf procent, waarbij voor bepaalde producten een aanzienlijk sterkere onderbieding werd vastgesteld.

(70)

Vastgesteld werd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode is achteruitgegaan. Tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak vertoonden alle schade-indicatoren een negatieve ontwikkeling: de productie daalde met 1 %, de productiecapaciteit daalde met 9 %, de verkoop in de Gemeenschap daalde met 1 % en de bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,3 procentpunten aan marktaandeel. De verkoopprijs per eenheid daalde met 8 %, terwijl de productiekosten per eenheid met 2 % toenamen; de winstgevendheid daalde met 66 %, het investeringsrendement en de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten volgden dezelfde negatieve trend. De werkgelegenheid daalde met 17 % en de investeringen met 50 %.

(71)

Enkele indicatoren leken zich positief te ontwikkelen: in de beoordelingsperiode namen de lonen met 13 % toe, wat een normale stijging is, en de productiviteit met 19 %. Samen met de eerdergenoemde daling van de werkgelegenheid wijst dit laatste erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn best doet om concurrerend te blijven tegenover de invoer met dumping uit India.

(72)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

F.   OORZAAK VAN DE SCHADE

1.   INLEIDING

(73)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping heeft geleden als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere factoren dan de met dumping ingevoerde producten waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tegelijkertijd schade zou kunnen hebben geleden, werden onderzocht om te voorkomen dat eventuele schade die door deze andere factoren was veroorzaakt werd toegeschreven aan de invoer met dumping.

2.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING

(74)

De aanzienlijke toename van de omvang van de invoer met dumping (76 % van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak) en van het daarmee overeenstemmende marktaandeel (namelijk met ongeveer 3,5 procentpunten) alsmede de prijsonderbieding (gemiddeld ongeveer 6 tot 12 % in het onderzoektijdvak) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dezelfde periode daalden de omvang van de verkoop (-1 %), het marktaandeel (-6,3 procentpunten) en de winstgevendheid (-8,7 procentpunten) van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de EG-markt groeide. Daarnaast lagen de dumpingprijzen gedurende de hele periode lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor deze onder druk kwamen te staan. Als gevolg hiervan daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (met 8 %), terwijl de productiekosten met bijna 2 % stegen, waardoor de winstgevendheid daalde. Daarom wordt voorlopig geoordeeld dat de invoer met dumping aanzienlijke nadelige gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

a)   Afname van de vraag als gevolg van de achteruitgang op de staalmarkt

(75)

Twee belanghebbenden beweerden dat de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had ondervonden het gevolg was van de recessie die de belangrijkste afnemer van het betrokken product, namelijk de staalindustrie, in 2001 en begin 2002 doormaakte.

(76)

Erkend wordt dat de staalindustrie in 2001-2002 achteruitging, wat ook blijkt uit de trend in het verbruik van het betrokken product, dat in 2000 een piek bereikte en vervolgens zowel in 2001 als in 2002 afnam. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de periode 2000-2002 dan ook gestaag. Het argument is echter niet relevant voor het jaar 2000, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap niet optimaal kon profiteren van de hausse op de staalmarkt, zoals bleek uit het feit dat in dat jaar de verkoopprijs en de winstgevendheid sterk daalden. In datzelfde jaar steeg de omvang van de invoer uit India sterk (45 %) en nam het marktaandeel met 1,5 procentpunt toe. Vanaf 2000 tot het einde van het onderzoektijdvak lag het verbruik ruim boven het niveau van 1999. De achteruitgang van de staalindustrie vertaalde zich dus niet in een algemene daling van de vraag naar het betrokken product, hoewel de piek van 2000 in de jaren erna natuurlijk niet geëvenaard werd. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de afname van de vraag als gevolg van de recessie in de staalindustrie geen bevredigende verklaring vormt voor de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, en daaraan niet of nauwelijks heeft bijgedragen. Het effect daarvan doet niets af aan de bevinding dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Terugkeer naar normale concurrentieverhoudingen na ontmanteling van het kartel

(77)

Verschillende belanghebbenden beweerden dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade uitsluitend het gevolg was van de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen voor grafietelektrodesystemen op de interne markt. Deze partijen schreven de in 1999 ingezette daling van de prijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met name toe aan het feit dat in de uitgangssituatie sprake was van een kunstmatig hoog niveau vanwege het bestaan van een kartel.

(78)

In besluit nr. 2002/271/EG van 18 juli 2001 (5) constateerde de Commissie dat de twee klagende EG-producenten samen met andere producenten een kartel vormden van mei 1992 tot maart 1998. Het voor deze antidumpingprocedure vastgestelde onderzoektijdvak loopt van 1 april 2002 tot 31 maart 2003, terwijl de periode voor de schadebeoordeling loopt van 1 januari 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak. Zowel het onderzoektijdvak als de beoordelingsperiode hebben dus betrekking op een periode ruim na het bestaan van het kartel. Uit het onderzoek bleek ook dat, hoewel er verschillende soorten overeenkomsten en contracten bestaan, de meeste transacties plaatsvinden op grond van een jaarcontract waarin een bepaald aantal leveringen gedurende het hele jaar tegen een bepaalde prijs gegarandeerd is. De onderhandelingen over deze jaarcontracten vinden doorgaans in oktober/november van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het contract plaats. Uit het onderzoek bleek dat in de periode 1998-1999 ongeveer 40 % van de transacties geschiedde op grond van een jaarcontract, ongeveer 35 % op grond van een halfjaarcontract en ongeveer 25 % op grond van kwartaalcontracten of losse bestellingen. Sinds kort winnen langetermijncontracten (bijvoorbeeld voor drie jaar) terrein, maar in de periode 1997-1998 bestonden deze niet of nauwelijks, zoals te verwachten valt binnen een markt die gekenmerkt wordt door hoge prijzen. Daarom werd geconcludeerd dat vrijwel alle transacties feitelijk gefactureerd en betaald werden in 1999 en dat de in punt 58 en 59 onderzochte prijzen betrekking hebben op overeenkomsten tussen verkopers en afnemers die afgesloten werden na de periode waarin markt- en prijsafspraken gemaakt werden.

(79)

Ter ondersteuning van het hierboven beschreven argument wezen dezelfde belanghebbenden de Commissie op de prijsontwikkeling van elektroden met een grote diameter (meer dan 700 mm), een marktsegment waarin de Indiase producenten/exporteurs niet actief zijn. Uit het onderzoek bleek dat de twee Indiase producenten/exporteurs de capaciteit ontwikkelden om dit type product te vervaardigen, hoewel zij het in het onderzoektijdvak niet uitvoerden naar de Gemeenschap. Verder bleek dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor dit specifieke type product van 1999 tot in het onderzoektijdvak relatief sterker daalden dan de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor alle soorten van het betrokken product samen. Dit producttype vormt slechts een klein deel (ongeveer 8 %) van de totale verkoop van het betrokken product van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt. Dit specifieke marktsegment heeft nog twee bijzondere kenmerken. Ten eerste is het een vrij nieuwe en groeiende markt, waardoor deze markt in de beoordelingsperiode steeds concurrerender werd. Ten tweede wordt deze markt gekenmerkt door een zeer kleint aantal grote afnemers, die ook elektroden met een kleinere diameter kopen. Deze belangrijke afnemers hebben een sterke onderhandelingspositie en kunnen grotere kortingen bedingen dan een ‘gewone’ klant. De prijsontwikkeling voor dit specifieke segment is daarom vertekend doordat deze grote klanten een steeds dominantere rol spelen. Hoewel Indiase producenten dit producttype in het onderzoektijdvak niet op regelmatige basis uitvoerden, werd vastgesteld dat zij wel degelijk prijsoffertes deden voor dit product, wat de afnemers in de Gemeenschap als instrument gebruikten in hun onderhandelingen met de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(80)

De Commissie heeft van de bedrijfstak van de Gemeenschap cijfers ontvangen over de prijsontwikkeling op lange termijn (sinds halverwege de jaren tachtig), die representatief zijn voor de verkoop van het betrokken product op de interne markt. Hieruit blijkt dat de prijzen in de jaren negentig geleidelijk stegen en in 1998 hun maximum bereikten. In 1998-1999 daalden de prijzen sterk, met 14 %, wat duidelijk het einde markeert van de periode van markt- en prijsafspraken.

(81)

Daarnaast vormt het argument dat na de ontmanteling van het kartel de normale concurrentieverhoudingen terugkeerden geen verklaring voor het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode, omdat dit haaks staat op de stijging van het marktaandeel van het betrokken product uit India. Uit het voorgaande blijkt dat de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen na de ontmanteling van het kartel slechts een gedeeltelijke verklaring zou kunnen vormen voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en dat het niets afdoet aan de bevinding dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c)   Prestaties van andere EG-producenten

(82)

Er hebben geen EG-producenten aan het onderzoek meegewerkt die geen deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Een van de twee andere bekende EG-producenten ging echter failliet en stopte in november 2002 met produceren (zie punt 33). Volgens de beschikbare gegevens steeg de omvang van de verkoop van de twee andere producenten in de EG van ongeveer 15 000 ton in 1999 tot ongeveer 21 000 ton in 2002, om daarna te dalen tot ongeveer 19 000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel steeg van 12,5 % in 1999 tot 16,6 % in 2002 en daalde in het onderzoektijdvak tot 14,4 %. Als het onderzoek doorgetrokken was naar 2003, zou het marktaandeel van de enige andere overblijvende producent in de Gemeenschap 9,7 % bedragen. Hoewel de twee klagende EG-producenten hun marktaandeel in de beoordelingsperiode met 1,9 % konden vergroten, is het feit dat een andere producent failliet ging een aanwijzing voor schade, ook voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de prestaties van andere EG-producenten niet of nauwelijks hebben bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, en dat de gevolgen daarvan niets afdoen aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

d)   Invoer uit andere derde landen

(83)

Volgens de beschikbare gegevens steeg de totale invoer van het betrokken product uit andere derde landen dan India met 20 %, van ongeveer 13 000 ton in 1999 tot ongeveer 15 000 ton in het onderzoektijdvak, en het overeenkomstige marktaandeel steeg van 10,7 % in 1999 tot 11,8 % in het onderzoektijdvak. De gewogen gemiddelde cif-prijzen van het betrokken product uit derde landen daalden tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak met 8 %, namelijk van ongeveer EUR 2 400/ton in 1999 tot ongeveer EUR 2 200/ton in het onderzoektijdvak. De prijzen van het betrokken product uit andere derde landen dan India waren gedurende de gehele beoordelingsperiode steeds aanzienlijk hoger dan de prijzen van het betrokken product uit India.

(84)

Voorts werd vastgesteld dat slechts drie andere landen dan India in het onderzoektijdvak een marktaandeel van meer dan 1 % hadden in de Gemeenschap, namelijk Japan, Polen en de VS. Het marktaandeel van Japan steeg van 2,1 % in 1999 tot 2,6 % in het onderzoektijdvak, dat van Polen steeg van 3,3 % in 1999 tot 4,4% in het onderzoektijdvak en dat van de VS daalde van 5,3 % in 1999 tot 4,7 % in het onderzoektijdvak. De cif-prijzen van het betrokken product uit Japan en de VS lijken lager te zijn dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de prijzen van het betrokken product uit Polen hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De cif-prijzen van deze drie landen waren altijd hoger dan die van India. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat de invoer uit deze landen met dumping plaatsvond.

(85)

De twee fabrieken in Polen die het betrokken product maken en uitvoeren naar de Gemeenschap zijn beide dochterondernemingen van een klagende EG-producent. De hierboven beschreven invoer uit Polen in het onderzoektijdvak vond dus plaats namens deze EG-producent. Tijdens het onderzoek werd ook vastgesteld dat ongeveer 40 % van de invoer van het betrokken product uit de VS in feite werden ingevoerd door de andere klagende EG-producent om in de Gemeenschap verkocht te worden. Er waren geen aanwijzingen dat deze wederverkoop schadelijk was voor andere EG-producenten of dat deze invoer ten koste ging van de eigen productie in de Gemeenschap. De twee klagende EG-producenten hebben andere fabrieken in andere derde landen die het betrokken product maken, maar de omvang van die invoer, zowel individueel als bij elkaar opgeteld, was verwaarloosbaar, namelijk minder dan 1 % van het verbruik in de Gemeenschap.

(86)

De twee klagende EG-producenten zijn grote ondernemingen die mondiaal actief zijn. Hun activiteiten beperken zich niet tot de Gemeenschap. Deze bedrijven importeren niet alleen geringe hoeveelheden van het betrokken product voor verkoop in de Gemeenschap, maar exporteren ook een aanzienlijk deel van hun productie in de Gemeenschap naar landen daarbuiten. De reden hiervoor is dat er sprake is van een toenemende tendens om de verschillende fabrieken toe te spitsen op producten met een bepaalde afmeting en kwaliteit. Dit heeft tot gevolg dat de beide klagende EG-producenten voor bepaalde typen van het betrokken product hun toevlucht moeten nemen tot de invoer uit fabrieken buiten de Gemeenschap om het gamma producten voor de afnemers in de Gemeenschap aan te vullen.

(87)

Gezien de gemiddelde prijs, de geringe omvang van deze invoer, het kleine marktaandeel en de bovenstaande overwegingen met betrekking tot het productgamma, bestaan er geen aanwijzingen dat deze invoer, al dan niet uit fabrieken in derde landen van de twee klagende EG-producenten, bijgedragen hebben aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden heeft, met name wat betreft marktaandeel, omvang van de verkoop, werkgelegenheid, investeringen, winstgevendheid, investeringsrendement en kasstroom.

(88)

Ook werd beweerd dat deze procedure discriminerend was omdat geen rekening gehouden wordt met de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China, zoals zou blijken uit de relatief grote invoer van producten met GN-code 8545 11 00. Ten eerste moet benadrukt worden dat GN-code 8545 11 00 niet alleen het betrokken product omvat, maar ook andere producten. Daarom kunnen op basis van deze GN-code alleen geen conclusies getrokken worden. Tijdens de controlebezoeken bij de meewerkende bedrijven die het product verwerken werd hieraan echter bijzondere aandacht besteed. Verschillende van deze bedrijven hadden in hun vragenlijst de invoer van het betrokken product uit China vermeld, maar uit de controle ter plaatse bleek dat de Chinese elektroden niet voldeden aan de definitie van het betrokken product. Daarnaast heeft een van de twee organisaties van verwerkende bedrijven schriftelijk verklaard dat China in de beoordelingsperiode niet in staat was het betrokken product te produceren en uit te voeren naar de Gemeenschap. Het argument wordt daarom afgewezen.

e)   Exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(89)

Wijzend op de aanzienlijke daling van de exportprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap beweerde één belanghebbende dat dit i) een aanwijzing was voor het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt geleden schade, en ii) beschouwd kon worden als schade door eigen toedoen.

(90)

Zoals hierboven reeds vermeld zijn beide klagende EG-producenten wereldwijd actief. Hun export is ongeveer 15 % hoger dan hun verkoop in de Gemeenschap. In 1999 exporteerde de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer 100 000 ton, in 2000 deed zich een stijging met 12 % voor, in 2001 een daling met twintig procentpunten, in 2002 een stijging van twee procentpunten en in het onderzoektijdvak een stijging van zes procentpunten. In het onderzoektijdvak werd ongeveer evenveel geëxporteerd als in 1999 en daarom kan aan deze exportactiviteit geen verlies van schaalvoordelen toegeschreven worden. Het onderzoek toonde aan dat de exportprijzen tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 14 % daalden, maar los van de andere factoren die op de wereldmarkt een rol zouden kunnen spelen, is dit niet relevant voor deze procedure, die alleen betrekking heeft op de EG-markt en niet op de rest van de wereld. Ook moet opgemerkt worden dat de ontwikkeling van de winstgevendheid, zoals beschreven in het kader van de schadebeoordeling, uitsluitend betrekking heeft op de verkoop op de interne markt van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hoewel de winstgevendheid van de export iets meer afnam dan die van de verkoop in de Gemeenschap, wordt dit feit ook niet relevant beschouwd voor deze procedure. Daarom wordt geoordeeld dat de exportactiviteiten niet kunnen hebben bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de export (ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

112

91

93

99

Exportprijs per eenheid (in euro/ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

96

102

88

86

4.   CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN HET OORZAKELIJKE VERBAND

(91)

Samenvattend wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade geleden heeft, die voornamelijk gekenmerkt wordt door een daling in de beoordelingsperiode van marktaandeel en verkoopprijs per eenheid (8 %), terwijl de productiekosten per eenheid met 2 % toenamen, waardoor de winstgevendheid, het investeringsrendement, de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten, de investeringen en de werkgelegenheid daalden en dat deze schade veroorzaakt werd door de invoer met dumping.

(92)

De recessie in de staalsector, de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen, de prestaties van andere EG-producenten, de invoer uit andere derde landen en de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden niet of nauwelijks effect op de afname van de vraag, en doen derhalve niets af aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

(93)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit India de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(94)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Daartoe heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening, de waarschijnlijke gevolgen onderzocht van maatregelen voor alle betrokkenen.

1.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(95)

De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat uit twee groepen ondernemingen, die in totaal negen fabrieken in verschillende EU-lidstaten omvatten en waar 1 800 personen rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het betrokken product. Verwacht wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap na de instelling van antidumpingmaatregelen grotere hoeveelheden van het betrokken product in de Gemeenschap zal verkopen, en tegen een hogere prijs. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen zeker niet toenemen met de hoogte van het antidumpingrecht omdat de EG-producenten nog steeds zullen concurreren met elkaar en met de producenten uit India en andere derde landen. De Commissie concludeert dat mag worden verwacht dat de toename van de productie en het verkoopvolume enerzijds, en de verdere daling van de kosten per eenheid anderzijds, gecombineerd met een gematigde prijsstijging, de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zullen stellen zijn financiële situatie te verbeteren.

(96)

Worden geen antidumpingmaatregelen genomen, dan is het waarschijnlijk dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich negatief zal blijven ontwikkelen. Het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen verder dalen, wat waarschijnlijk zal leiden tot een daling van de productie en de investeringen, de sluiting van bepaalde fabrieken en minder werkgelegenheid in de Gemeenschap.

(97)

Antidumpingmaatregelen zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stellen zich van de schadelijke gevolgen van dumping te herstellen.

2.   BELANG VAN ONAFHANKELIJKE IMPORTEURS/HANDELAARS IN DE GEMEENSCHAP

(98)

In het onderzoektijdvak importeerden de twee meewerkende importeurs ongeveer 20 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India. Uit de gegevens van de twee meewerkende Indiase producenten/exporteurs blijkt dat de importeurs/handelaren in de Gemeenschap (dat wil zeggen de twee eerdergenoemde meewerkende importeurs enerzijds en de niet-meewerkende importeurs/handelaren anderzijds) goed zijn voor 40 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India.

(99)

Het is mogelijk dat de invoer uit India afneemt als antidumpingmaatregelen worden genomen. Voorts kan niet worden uitgesloten dat antidumpingmaatregelen tot een bescheiden prijsstijging van het betrokken product in de Gemeenschap zullen leiden, hetgeen van invloed zal zijn op de economische situatie van importeurs/handelaars. De handel in het betrokken product uit India vormt ongeveer 40% van de totale omzet van de twee meewerkende importeurs. Van elke tien werknemers zijn er vier rechtstreeks betrokken bij de handel in het product uit India. De gevolgen van een prijsstijging van het betrokken product uit India voor de importeurs zullen afhangen van hun vermogen deze aan hun afnemers door te berekenen. Het geringe aandeel van het betrokken product in de totale kosten van de afnemers (zie punt 103) moet het voor de importeurs gemakkelijker maken prijsstijgingen aan hen door te berekenen.

(100)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige nadelige gevolgen zullen hebben voor de importeurs in de Gemeenschap.

3.   BELANG VAN DE GEBRUIKERS VAN HET BETROKKEN PRODUCT

(101)

De elektrostaalindustrie is de belangrijkste afnemer en neemt ongeveer 80 % van het totale verbruik van het betrokken product voor zijn rekening. In het onderzoektijdvak werd ongeveer 27 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India door de acht meewerkende gebruikers afgenomen, ofwel rechtstreeks betrokken van de twee Indiase producenten/exporteurs ofwel via importeurs/handelaren. Uit de gegevens van de twee meewerkende Indiase producenten/exporteurs blijkt dat de gebruikers in de Gemeenschap (dat wil zeggen de acht eerdergenoemde meewerkende gebruikers enerzijds en de niet-meewerkende gebruikers anderzijds) goed zijn voor 56 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India. De resterende 44 % werd door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevoerd.

(102)

De meewerkende gebruikers beweren dat de instelling van antidumpingmaatregelen hun financiële situatie negatief zou beïnvloeden, direct door de hogere prijs van de producten uit India, en indirect doordat de EG-producenten de prijs voor hun producten waarschijnlijk zullen verhogen.

(103)

Uit het onderzoek bleek dat het verbruik van het betrokken product ongeveer 1 % van de totale productiekosten van de meewerkende gebruikers vormt. De eventuele kosten zullen de gebruikers als volgt beïnvloeden: als antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de productiekosten van de gebruikers stijgen met een percentage tussen 0,15 % (in het slechtst denkbare geval waarin de prijzen van het betrokken product stijgen met het bedrag van de heffing, ongeacht het land van oorsprong) en 0,03 % (als alleen het betrokken product uit India in prijs toeneemt). Het werkelijke percentage zal waarschijnlijk tussen deze twee scenario’s in liggen en wel om de volgende redenen. De bedrijfstak van de Gemeenschap zal zijn prijzen wellicht enigermate verhogen, maar zal het feit dat de prijzen minder onder druk komen te staan ook aangrijpen om het verloren marktaandeel terug te winnen door concurrerende prijzen toe te passen ten opzichte van de Indiase producten. Er is reservecapaciteit en de terugkeer naar een eerlijke en meer winstgevende marktverhoudingen zou zeker kunnen leiden tot een groter aanbod uit alle landen en nieuwe investeringen. Daarnaast is ongeveer 15 % van het EG-verbruik afkomstig van andere producenten (de andere EG-producent en producenten uit andere derde landen dan India). Het is daarom niet waarschijnlijk dat er een algemene prijsstijging zal plaatsvinden. Ten slotte zal het hierboven genoemde, waarschijnlijk zeer kleine effect op de productiekosten van de gebruikers in ieder geval gedeeltelijk doorberekend kunnen worden aan hun gebruikers, waardoor het effect op de winst van de gebruikers uiteindelijk nog kleiner zal zijn.

(104)

De meewerkende gebruikers maakten ook bezwaar tegen de instelling van antidumpingmaatregelen omdat dit de concurrerentie zou belemmeren en automatisch het in 2001 door de Commissie geconstateerde kartel zou reactiveren.

(105)

De twee klagende EG-producenten, die tussen mei 1992 en maart 1998 een kartel vormden, kregen hiervoor in 2001 een boete van de Commissie. Uit het onderzoek bleek dat de twee producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen niet langer prijs- en marktafspraken maakten, wat door geen van de betrokkenen betwist werd. Beoogd wordt de eerlijke marktwerking te herstellen die verstoord werd door de oneerlijke handelspraktijken van de Indiase exporteurs. Het doel van antidumpingmaatregelen is niet om de invoer uit India te beperken, maar om een einde te maken aan de marktverstoring als gevolg van invoer met dumping. Niet alleen de EG-producenten profiteren van een herstel van de eerlijke marktwerking, maar ook andere leveranciers, wier producten zonder dumping worden ingevoerd. Het feit dat de producenten in de Gemeenschap in de periode 1992-1998 een kartel vormden, houdt niet in dat zij geen recht hebben op steun tegen oneerlijke handelspraktijken op grond van de basisverordening.

(106)

Op grond hiervan kan voorlopig geconcludeerd worden dat de instelling van antidumpingmaatregelen i) waarschijnlijk geen ernstige gevolgen zal hebben voor de financiële situatie van de gebruikers; en ii) waarschijnlijk geen negatief effect zal hebben op de algemene concurrentieverhoudingen op de interne markt.

4.   CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(107)

Dankzij antidumpingmaatregelen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk meer verkopen, marktaandeel terugwinnen en meer winst maken. Als geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat het gevaar, gezien de verslechterende situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat sommige EG-producenten fabrieken zullen sluiten en een deel van hun personeel ontslaan. Hoewel antidumpingmaatregelen waarschijnlijk enkele negatieve gevolgen zullen hebben voor importeurs/handelaars en voor de gebruikers, zoals een daling van het invoervolume en een bescheiden prijsstijging, kunnen deze negatieve gevolgen worden afgezwakt door een doorberekening van de prijsstijging. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat deze maatregelen in het belang van de Gemeenschap zijn.

H.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(108)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, dienen voorlopige maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door invoer met dumping schade blijft lijden.

1.   SCHADEMARGE

(109)

De voorlopige antidumpingrechten dienen voldoende hoog te zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade veroorzaakt, zonder dat zij het niveau van de vastgestelde dumpingmarges mogen overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, kan worden gemaakt.

(110)

Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een winst van 9,4 % op de omzet als een passende winst kan worden beschouwd die de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping zou kunnen maken. De klagende EG-producenten beweerden dat zij redelijkerwijs een winstmarge van 10 à 15 % konden verwachten wanneer er geen invoer met dumping plaatsvindt. Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1999 een winstmarge van 12 tot 15 % op de omzet gehaald had (zie punt 61), toen het marktaandeel van het product uit India het laagst was. De Commissie onderzocht of de marktverhoudingen in 1999 als representatief konden worden beschouwd voor de normale omstandigheden op de markt voor het betrokken product. In het onderzoek werd vastgesteld dat de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen na beëindiging van de prijs- en marktafspraken van invloed waren op de prijzen en dat de prijs van belangrijke grondstoffen van 1999 tot in het onderzoektijdvak sterk waren gestegen. In deze omstandigheden was het onwaarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak een winst van 12 à 15 % zou hebben behaald. Ten slotte bekeek de Commissie balansen per sector aan de hand van gegevens van de centrale bank van Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan en de VS. Het gegevensbestand waarop deze cijfers gebaseerd zijn, wordt beheerd door de Commissie. Ondernemingen uit de meest verwante sector in de meest geïndustrialiseerde landen hadden in 2002 in normale omstandigheden gemiddeld een winst van 9,4 % behaald. Rekening houdend met alle omstandigheden en factoren is de Commissie van mening dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bij afwezigheid van invoer met dumping redelijkerwijs een winstmarge van 9,4 % had kunnen behalen.

(111)

De nodige prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld aan de hand van een vergelijking per transactie van de gewogen gemiddelde invoerprijs (zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding) met de niet-schadeveroorzakende prijs van het betrokken product bij verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan de bovenvermelde winstmarge. Het verschil tussen deze cijfers werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerprijs.

(112)

Aan de hand van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld:

Graphite India Limited (GIL)

20,3 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

12,8 %

2.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(113)

In het licht van het voorgaande meent de Commissie dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat gelijk is aan de de dumpingmarge, mits die niet hoger is dan de hierboven berekende schademarge, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(114)

In het kader van de parallelle antisubsidieprocedure werden eveneens compenserende rechten vastgesteld voor grafietelektroden uit India, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 (6), (hierna „de basis-antisubsidieverordening” genoemd). Op grond van artikel 14, lid 1 van de basisverordening kunnen voor geen enkel product zowel antidumping- als antisubsidierechten worden geheven ter verhelping van eenzelfde situatie die door dumping of toekenning van exportsubsidies is ontstaan; daarom moet bepaald worden of en in welke mate de subsidie- en dumpingmarges uit dezelfde situatie voortvloeien.

(115)

De subsidieregelingen die in het kader van de antisubsidieprocedure werden onderzocht, bleken exportsubsidies te zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basis-antisubsidieverordening. De voorlopige dumpingmarges die voor de producenten/exporteurs in India werden vastgesteld zijn gedeeltelijk toe te schrijven aan het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende exportsubsidies en daarom moet het voorlopige antidumpingrecht gelijk zijn aan de dumpingmarge, of de schademarge als deze lager is, minus het voorlopige compenserende recht voor de exportsubsidies.

(116)

De voorlopige antidumpingrechten zijn derhalve als volgt:

Onderneming

Schademarge

Dumpingmarge

Voorlopig compenserend recht

Voorgesteld antidumpingrecht

Graphite India Limited (GIL)

20,3 %

34,3 %

14,6 %

5,7 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

12,8 %

24,0 %

12,8 %

0 %

Overige ondernemingen

20,3 %

34,3 %

14,6 %

5,7 %

3.   Slotbepaling

(117)

Rekening houdend met de beginselen van behoorlijk bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarin belanghebbenden zich binnen de in het bericht tot inleiding vermelde termijn bekend kunnen maken, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van een definitief recht herzien kunnen worden.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er worden voorlopige antidumpingrechten ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens worden gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90, (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

2.   Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor producten die worden vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen in India, is als volgt:

Onderneming

Voorlopig recht

Aanvullende Taric-code

Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, West Bengal

5,7 %

A530

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, Uttar Pradesh

0 %

A531

Overige ondernemingen

5,7 %

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

4.   De hierboven bedoelde producten kunnen in de Gemeenschap uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor zekerheid is gesteld ter hoogte van het bedrag van het voorlopige recht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening over de toepassing ervan opmerkingen maken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is van toepassing voor een periode van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op 19 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB C 197 van 21.8.2003, blz. 2.

(4)  PB C 197 van 21.8.2003, blz. 5.

(5)  PB L 100 van 16.4.2002, blz. 1.

(6)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/83


BESLUIT VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Bureau of Customs and Border Protection van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika

(2004/496/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 februari 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd namens de Gemeenschap met de Verenigde Staten van Amerika onderhandelingen te voeren over een overeenkomst inzake de verwerking en overdracht van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Bureau of Customs and Border Protection van het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika.

(2)

Het Europees Parlement heeft geen advies uitgebracht binnen de termijn die de Raad op grond van artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het Verdrag had vastgesteld in het licht van de dringende noodzaak een eind te maken aan de onzekerheid waarin luchtvaartmaatschappijen en passagiers verkeerden, en teneinde de financiële belangen van de betrokkenen te beschermen.

(3)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Bureau of Customs and Border Protection van het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Bureau of Customs and Border Protection van het ministerie van binnenlandse veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika

DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA,

ERKENNENDE het belang van eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden, met name het recht op privacy, en het belang van eerbiediging van deze waarden bij de voorkoming en bestrijding van terrorisme en daarmee samenhangende misdrijven en andere ernstige misdrijven van grensoverschrijdende aard, met inbegrip van de georganiseerde criminaliteit;

GELET op de wet- en regelgeving van de Verenigde Staten die bepaalt dat elke luchtvaartmaatschappij die internationale passagiersvluchten van of naar de Verenigde Staten uitvoert, het Bureau of Customs and Border Protection (hierna „CBP” genoemd) van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid (Department of Homeland Security, hierna „DHS” genoemd) elektronisch toegang dient te geven tot de in het geautomatiseerd boekings- en vertrekcontrolesysteem van de luchtvaartmaatschappij verzamelde en opgeslagen persoonsgegevens van passagiers (Passenger Name Record, hierna „PNR-gegevens” genoemd);

GELET op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met name op artikel 7, onder c);

GELET op de verbintenissen van het CBP, aangegaan op 11 mei 2004, die zullen worden bekendgemaakt in het Federal Register (hierna „verbintenissen” genoemd),

GELET op Besluit C(2004) 1799 van de Commissie van 17 mei 2004, vastgesteld uit hoofde van artikel 25, lid 6, van Richtlijn 95/46/EG, waarbij het CBP geacht wordt, overeenkomstig de aan het besluit gehechte verbintenissen (hierna „besluit” genoemd), een passend beschermingsniveau te bieden voor vanuit de Europese Gemeenschap (hierna „Gemeenschap” genoemd) overgedragen PNR-gegevens betreffende vluchten van of naar de Verenigde Staten;

OPMERKENDE dat luchtvaartmaatschappijen met boekings- en vertrekcontrolesystemen die zich op het grondgebied van de lidstaten van de Gemeenschap bevinden, voor overdracht van PNR-gegevens aan het CBP moeten zorgen zodra dat technisch haalbaar is, maar dat de autoriteiten van de Verenigde Staten tot dan rechtstreeks toegang tot die gegevens dienen te krijgen, overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst;

BEVESTIGENDE dat deze overeenkomst geen precedent schept voor eventuele toekomstige besprekingen of onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap of tussen een of beide partijen en een andere staat betreffende de overdracht van enige andere vorm van gegevens;

GELET op de verbintenis van beide partijen om samen te werken aan de zo spoedig mogelijke totstandkoming van een passende en wederzijds aanvaardbare oplossing voor de verwerking van Advance Passenger Information (API)-gegevens die worden overgedragen van de Gemeenschap naar de Verenigde Staten,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

1.

Het CBP krijgt elektronisch toegang tot de PNR-gegevens in de boekings- en vertrekcontrolesystemen van de luchtvaartmaatschappijen (hierna „boekingssystemen” genoemd) die zich op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Gemeenschap bevinden, zulks strikt overeenkomstig het besluit en zolang het besluit van kracht is, echter slechts totdat er een afdoende systeem tot stand is gebracht dat de doorgifte van dergelijke gegevens door de luchtvaartmaatschappijen mogelijk maakt.

2.

Luchtvaartmaatschappijen die internationale passagiersvluchten van of naar de Verenigde Staten uitvoeren, verwerken de in hun geautomatiseerde boekingssystemen opgeslagen PNR-gegevens volgens de vereisten van het CBP krachtens de wetgeving van de Verenigde Staten, zulks strikt overeenkomstig het besluit en zolang het besluit van kracht is.

3.

Het CBP neemt kennis van het besluit en verklaart dat het de daaraan gehechte verbintenissen uitvoert.

4.

Het CBP verwerkt de ontvangen PNR-gegevens en behandelt de personen wier gegevens worden verwerkt overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en grondwettelijke vereisten van de Verenigde Staten, zonder onwettige discriminatie, en met name zonder aanzien van nationaliteit of land van verblijf.

5.

Op gezette tijden bezien het CBP en de Europese Commissie gezamenlijk de uitvoering van deze overeenkomst.

6.

Indien de Europese Unie een systeem voor de identificatie van luchtreizigers invoert dat luchtvaartmaatschappijen ertoe verplicht de autoriteiten toegang te bieden tot de PNR-gegevens inzake personen van wie de lopende reisroute een vlucht van of naar de Europese Unie inhoudt, zal het DHS, voor zover haalbaar en op basis van strikte wederkerigheid, de medewerking van onder zijn bevoegdheid vallende luchtvaartmaatschappijen actief bevorderen.

7.

Deze overeenkomst treedt in werking bij de ondertekening ervan. Elke partij mag deze overeenkomst te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg kennisgeving te doen. De opzegging wordt van kracht negentig (90) dagen na de datum van de kennisgeving van opzegging aan de andere partij. Deze overeenkomst kan te allen tijde met schriftelijke wederzijdse instemming worden gewijzigd.

8.

Deze overeenkomst heeft niet ten doel van de wetgeving van de partijen af te wijken of deze wetgeving te wijzigen; zij schept of verleent geen rechten of voordelen voor enige andere particuliere of openbare persoon of entiteit.

Ondertekend te .......................... op ..........................................

Gedaan in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle talen gelijkelijk authentiek. In geval van onenigheid ten aanzien van de interpretatie prevaleert de Engelse tekst.

Voor de Europese Gemeenschap

Voor de Verenigde Staten van Amerika

Tom RIDGE

Secretary of the United States Department of Homeland Security


Commissie

20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/86


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 mei 2004

tot intrekking van de bij Beschikking nr. 303/96/EGKS aanvaarde verbintenis in verband met de invoer van elektroplaat met georiënteerde korrel uit Rusland

(2004/497/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op de artikelen 8 en 9,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

BESLUIT:

Artikel 1

Artikel 2 van Beschikking nr. 303/96/EGKS wordt ingetrokken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 42 van 20.2.1996, blz. 7.

(3)  PB L 308 van 29.11.1996, blz. 11. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 435/2001/EGKS (PB L 63 van 3.3.2001, blz. 14).

(4)  PB C 53 van 20.2.2001, blz. 13.

(5)  PB L 149 van 7.6.2002, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/2002 (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 9).

(6)  PB C 186 van 6.8.2002, blz. 15.

(7)  PB C 242 van 8.10.2002, blz. 16.

(8)  PB L 25 van 31.1.2003, blz. 7.

(9)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 5.


20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/88


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

tot aanvaarding van een verbintenis aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van siliciumcarbide uit onder meer Oekraïne

(2004/498/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (2) („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1100/2000 (3) van de Raad werd een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van siliciumcarbide („het betrokken product”) uit Oekraïne. Bij Verordening (EG) nr. 991/2004 van de Raad (4) werd Verordening (EG) nr. 1100/2000 gewijzigd.

(2)

Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd vastgesteld op 24 % voor de invoer van het betrokken product uit Oekraïne.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een procedure voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de geldende maatregelen („de maatregelen”) inleidde.

(4)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was, naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) en rekening houdende met het belang van de Gemeenschap, de maatregelen aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden, waaronder de verwerkende bedrijven, distributiebedrijven en consumenten, te vermijden.

(5)

De Commissie heeft alle belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

3.   Resultaat van het onderzoek

(6)

Zoals toegelicht in Verordening (EG) nr. 991/2004 luidde de conclusie van het onderzoek dat een aanpassing van de bestaande maatregelen het belang van de Gemeenschap dient, mits het gewenste niveau van handelsbescherming er niet noemenswaardig door wordt ondergraven.

4.   Verbintenis

(7)

In overeenstemming met de conclusies van Verordening (EG) nr. 991/2004 stelde de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening een verbintenis voor aan de betrokken ondernemingen. Als reactie daarop werd door één producent/exporteur van het betrokken product in Oekraïne (de openbare aandelenmaatschappij Zaporozhsky Abrasivny Combinat) een verbintenis aangeboden.

(8)

Er zij op gewezen dat deze verbintenis krachtens artikel 22, onder c), van de basisverordening als een bijzondere maatregel wordt beschouwd, omdat zij overeenkomstig de conclusies van Verordening (EG) nr. 991/2004 niet volledig gelijk staat aan een antidumpingrecht.

(9)

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 991/2004 verplicht de verbintenis de producent/exporteur er niettemin toe de invoerplafonds in acht te nemen. Met het oog op het toezicht op de verbintenis heeft hij er ook mee ingestemd om globaal genomen niet af te wijken van zijn traditionele verkoop aan zijn individuele afnemers in de EU10. De producent/exporteur is er zich eveneens van bewust dat indien wordt vastgesteld dat deze verkooppatronen sterk wijzigen of het toezicht op zijn verbintenis om welke reden dan ook moeilijk of onmogelijk wordt, de Commissie de aanvaarding van de verbintenis van de onderneming mag intrekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven, of dat zij het plafond mag aanpassen dan wel anderszins corrigerend mag optreden.

(10)

De verbintenis omvat ook de voorwaarde dat wanneer zij op enigerlei wijze wordt geschonden, de Commissie het recht heeft de aanvaarding ervan in te trekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven.

(11)

De onderneming moet de Commissie tevens op gezette tijden gedetailleerde gegevens over haar uitvoer naar de Gemeenschap verstrekken, zodat de Commissie effectief toezicht op de verbintenis kan uitoefenen.

(12)

Om de Commissie in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenis door de onderneming, kunnen de goederen waarop de verbintenis betrekking heeft, pas worden vrijgesteld van het recht wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer bij de bevoegde douaneautoriteiten ook een factuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 991/2004 vermelde gegevens bevat. Aan de hand van deze gegevens kunnen de douaneautoriteiten tevens nagaan of de zending met de handelsdocumenten overeenstemt. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, of wanneer deze niet met de aangeboden goederen overeenstemt, is het toepasselijke antidumpingrecht verschuldigd.

(13)

Gezien het bovenstaande wordt de aangeboden verbintenis aanvaardbaar geacht.

(14)

De aanvaarding van de verbintenis is beperkt tot een aanvankelijke periode van zes maanden, doet geen afbreuk aan de normale looptijd van de maatregelen en vervalt na deze periode, tenzij de Commissie het dienstig acht de toepassing van de bijzondere maatregel met nog eens zes maanden te verlengen,

BESLUIT:

Artikel 1

De verbintenis die de onderstaande producent/exporteur heeft aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van siliciumcarbide uit Oekraïne, wordt aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Oekraïne

Vervaardigd en uitgevoerd door de openbare aandelenmaatschappij Zaporozhsky Abrasivny Combinat uit Zaporozhye, Oekraïne, naar de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap die als importeur optreedt

A523

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en blijft van kracht gedurende een periode van zes maanden.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB L 125 van 26.5.2000, blz. 3.

(4)  PB L 182 van 18.5.2004, blz. 18.

(5)  PB C 70 van 20.3.2004, blz.15.