ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 182

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

47e jaargang
19 mei 2004


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 989/2004 van de Raad van 17 mei 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 151/2003 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel uit Rusland

1

 

*

Verordening (EG) nr. 990/2004 van de Raad van 17 mei 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 151/2003 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op elektroplaat met georiënteerde korrel uit Rusland

5

 

*

Verordening (EG) nr. 991/2004 van de Raad van 17 mei 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1100/2000 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van siliciumcarbide uit de Volksrepubliek China, de Russische Federatie en Oekraïne en tot verlenging van de verbintenis die werd aangenomen bij Besluit 94/202/EG van de Commissie

18

 

*

Verordening (EG) nr. 992/2004 van de Raad van 17 mei 2004 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van kaliumchloride van oorsprong uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland

23

 

*

Verordening (EG) nr. 993/2004 van de Raad van 17 mei 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 658/2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en van Verordening (EG) nr. 132/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op ammoniumnitraat uit Polen en Oekraïne en tot beëindiging van de antidumpingprocedure ten aanzien van Litouwen

28

 

 

Verordening (EG) nr. 994/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

34

 

 

Verordening (EG) nr. 995/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

36

 

 

Verordening (EG) nr. 996/2004 van de Commissie van 18 mei 2004 tot wijziging van de invoerrechten in de sector granen

38

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk optreden 2004/494/GBVB van de Raad van 17 mei 2004 betreffende de steun van de Europese Unie aan de oprichting van de geïntegreerde politie-eenheid in de Democratische Republiek Congo (DRC)

41

 

*

Gemeenschappelijk optreden 2004/495/GBVB van de Raad van 17 mei 2004 ter ondersteuning van het nucleair veiligheidsfonds van de IAEA en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

46

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/1


VERORDENING (EG) Nr. 989/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 151/2003 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel uit Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 990/2004 (2) wijzigde de Raad Verordening (EG) nr. 151/2003 (3) van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer in de Gemeenschap van bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel („het betrokken product”) uit Rusland.

(2)

Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd voor de invoer van het betrokken product uit Rusland vastgesteld op 40,1 % voor door Novolipetsky Iron & Steel Corporation (NLMK) vervaardigde producten en op 14,7 % voor door VizStal Ltd. vervaardigde producten.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie (4) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een procedure voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de geldende maatregelen („de maatregelen”) inleidde.

(4)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was, naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) en rekening houdende met het belang van de Gemeenschap, de maatregelen aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden, waaronder de verwerkende bedrijven, distributiebedrijven en consumenten, te vermijden.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(5)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in het betrokken land, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

(6)

In dit verband hebben de volgende belanghebbende partijen hun standpunt uiteengezet:

a)

Organisatie van EG-producenten:

European Confederation of Iron and Steel Industries (Eurofer);

b)

Producenten/exporteurs:

Novolipetsky Iron & Steel Corporation (NLMK) uit Lipetsk,

VizStal Ltd. uit Ekaterinenburg.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(7)

De procedure heeft betrekking op hetzelfde product als de oorspronkelijke procedure, namelijk koudgewalste platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal), met een breedte van meer dan 500 mm, van oorsprong uit Rusland, ingedeeld onder de GN-codes 7225 11 00 en 7226 11 00. Het product is bestemd voor de vervaardiging van elektromagnetische apparatuur en wordt ook gebruikt in installaties zoals energietransformatoren en transformatoren voor elektriciteitsdistributie.

(8)

In het vrij complexe fabricageprocédé van elektroplaat met georiënteerde korrel worden alle korrelstructuren georiënteerd in de richting waarin de plaat of de band wordt gerold, zodat het product zeer goed een magnetisch veld kan geleiden. Het betrokken product moet voldoen aan eisen in verband met de hoogst toelaatbare hermagnetiseringsverliezen, de magnetische inductie en de stapelfactor. In het algemeen zijn beide zijden van het product met een dunne isolerende laag bedekt.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Verklaringen van belanghebbende partijen in exportlanden

(9)

Twee Russische producenten/exporteurs en de Russische autoriteiten verklaarden dat, als gevolg van de hoge antidumpingrechten en de uitbreiding van de maatregelen tot de EU10, hun traditionele handelsstromen naar de EU10 ernstig zouden worden verstoord.

(10)

Zij stelden met name dat de plotse sterke prijsstijgingen als gevolg van de hoge antidumpingrechten het product onbetaalbaar duur maakten voor elektromagnetische apparaten en gebruik in installaties zoals energietransformatoren en transformatoren voor elektriciteitsdistributie.

2.   Opmerkingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(11)

De EG-producenten deelden mee dat, ondanks het feit dat de gemiddelde prijzen in de EU10 aanzienlijk lager waren dan die in de Europese Unie in haar samenstelling voor 1 mei 2004 („EU15”), zij zich niet zouden verzetten tegen voorstellen voor tussentijdse maatregelen in een overgangsperiode, voorzover deze geen negatieve invloed hebben op hun situatie.

3.   Opmerkingen van de lidstaten

(12)

De autoriteiten van sommige lidstaten van de EU10 waren van mening dat er na de uitbreiding een bijzondere overgangsregeling voor de invoer van het betrokken product uit Rusland zou moeten gelden.

(13)

Er werd in dit verband verwezen naar het grote belang van het betrokken product voor industriële eindgebruikers in de EU10.

4.   Beoordeling

(14)

Op basis van de beschikbare gegevens en informatie werd een analyse verricht, waaruit bleek dat de invoer van het betrokken product uit Rusland in de EU10 in 2002 en 2003 omvangrijk was.

(15)

Gelet op het grote belang van het betrokken product voor de traditionele industriële eindgebruikers in de EU10 en het relatief hoge antidumpingrecht werd derhalve geconcludeerd dat het in het belang van de Gemeenschap is de thans geldende maatregelen geleidelijk aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden te vermijden.

5.   Conclusie

(16)

Al deze verschillende aspecten en belangen werden in aanmerking genomen en als geheel onderzocht. Dit leidde tot de slotsom dat de belangen van de importeurs en de verwerkende bedrijven in de EU10 aanzienlijk zouden worden geschaad als de bestaande maatregelen onmiddellijk, zonder tijdelijke aanpassing, zouden worden toegepast.

(17)

Anderzijds hebben de EG-producenten zelf bevestigd dat een tijdelijke aanpassing van de maatregelen geen overdreven negatieve impact op hun belangen zou hebben, aangezien zij momenteel niet volledig aan de vraag in de EU10 kunnen voldoen.

(18)

Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Gemeenschap is de bestaande maatregelen ongewijzigd toe te passen en dat de tijdelijke aanpassing van de bestaande maatregelen wat de invoer van het betrokken product in de EU10 betreft, het gewenste niveau van handelsbescherming niet noemenswaardig zou ondergraven.

(19)

Er werden verschillende mogelijkheden onderzocht hoe de bedrijfstak van de Gemeenschap het best tegen schadeveroorzakende dumping kan worden beschermd, terwijl tegelijkertijd ook het belang van de Gemeenschap in aanmerking wordt genomen door de economische schok van de antidumpingrechten voor de traditionele afnemers in de EU10 te verzachten gedurende de periode van economische aanpassing na de uitbreiding.

(20)

De conclusie luidde dat dit het best kon worden bereikt door gedurende een overgangsperiode geen antidumpingrechten te heffen op de hoeveelheden die Rusland traditioneel naar de EU10 uitvoert. Ten aanzien van alle overige uitvoer naar de EU10 bovenop deze traditionele exportvolumes gelden de normale antidumpingrechten, net zoals voor de uitvoer naar de EU15.

6.   Verbintenissen

(21)

Er werd onderzocht welke de meest adequate manier is om deze traditionele exportstromen naar de EU10 niet te onderbreken en de conclusie luidde dat die erin bestond van de medewerkende partijen een vrijwillige verbintenis met een kwantitatief maximum te aanvaarden. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie derhalve de betrokken producenten/exporteurs verbintenissen voorgesteld en als reactie daarop hebben twee producenten/exporteurs van het betrokken product uit Rusland een verbintenis aangeboden.

(22)

In dit verband zij erop gewezen dat bij de vaststelling van de voorwaarden van de verbintenissen rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van de uitbreiding in overeenstemming met artikel 22, onder c), van de basisverordening. Het betreft hier een bijzondere maatregel in die zin dat deze verbintenissen voorzien in een tijdelijk aanpassing van bestaande maatregelen aan de realiteit van een uitgebreide EU van 25 lidstaten.

(23)

Voor de producenten/exporteurs in Rusland werden importvolumes („maxima”) vastgesteld op basis van hun gemiddelde traditionele exportvolume naar de EU10 in 2001, 2002 en 2003. Er zij evenwel op gewezen dat abnormale stijgingen in de exportvolumes naar de EU10 die in de laatste maanden van 2003 en de eerste maanden van 2004 werden vastgesteld, van de traditionele volumes die voor de vaststelling van de maxima zijn gebruikt, werden afgetrokken.

(24)

De betrokken producenten/exporteurs moeten, wanneer zij het betrokken product in het kader van een verbintenis in de EU10 verkopen, bereid zijn om globaal genomen niet af te wijken van hun traditionele verkooppatronen ten aanzien van individuele afnemers in de EU10. De producenten/exporteurs moeten er zich derhalve van bewust zijn dat een aanbod voor een verbintenis slechts als werkbaar, en dus aanvaardbaar, kan worden aangemerkt als zij voor de verkoop waarop de verbintenis betrekking heeft, globaal genomen deze traditionele patronen in de handel met hun afnemers in de EU10 handhaven.

(25)

De producenten/exporteurs moeten er zich eveneens van bewust zijn dat indien wordt vastgesteld dat deze verkooppatronen sterk wijzigen of het toezicht op hun verbintenis om welke reden dan ook moeilijk of onmogelijk wordt, de Commissie, overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenis, de aanvaarding van de verbintenis van de onderneming mag intrekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven op het niveau zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 151/2003, of dat zij het maximum mag aanpassen dan wel anderszins corrigerend mag optreden.

(26)

Dienovereenkomstig mag de Commissie ieder aanbod voor een verbintenis dat aan de bovenvermelde voorwaarden voldoet, bij verordening van de Commissie aanvaarden.

D.   WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) Nr. 990/2004

(27)

Gelet op het bovenstaande moet, voor het geval dat de Commissie bij verordening verbintenissen aanvaardt, worden voorzien in de mogelijkheid dat de invoer in de Gemeenschap die overeenkomstig de voorwaarden van zulke verbintenissen plaatsvindt, wordt vrijgesteld van de bij Verordening (EG) nr. 151/2003 ingestelde antidumpingrechten, door laatstgenoemde verordening te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 151/2003, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 990/2004, wordt vervangen door:

„Artikel 2

1.   De voor het vrije verkeer aangegeven goederen worden vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits zij zijn vervaardigd door een onderneming waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de desbetreffende verordening van de Commissie, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en zijn ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie.

2.   De in lid 1 genoemde invoer wordt vrijgesteld van het antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met het in artikel 1 omschreven product,

b)

bij de aangifte voor het vrije verkeer de douaneautoriteiten van de lidstaten een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage vermelde gegevens bevat, en

c)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving op de handelsfactuur.”.

Artikel 2

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 151/2003.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  Zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 25 van 30.1.2003, blz. 7.

(4)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


BIJLAGE

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de handelsfactuur bij de invoer van elektroplaat met georiënteerde korrel waarop de verbintenis van toepassing is:

1.

Het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”

2.

De naam van de in artikel 1 van Verordening […] van de Commissie vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven.

3.

Het nummer van de handelsfactuur.

4.

De datum van afgifte van de handelsfactuur.

5.

De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap zullen worden ingeklaard.

6.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het codenummer van het product (Product Code Number of PCN) dat werd gebruikt voor het onderzoek en de verbintenis (bv. PCN 1, PCN 2 enz.),

een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen (bv. PCN 1, PCN 2: enz.),

de productcode van de onderneming (Company Product Code of CPC) (indien van toepassing),

de GN-code,

de hoeveelheid (in ton).

7.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

8.

De naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur.

9.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door […] (naam van de onderneming) en door de Europese Commissie bij Verordening […] werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/5


VERORDENING (EG) Nr. 990/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 151/2003 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op elektroplaat met georiënteerde korrel uit Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap („de basisverordening”) (1), en met name op artikel 11, lid 3,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorafgaande onderzoeken en geldende maatregelen

(1)

Bij Beschikking nr. 303/96/EGKS (2) heeft de Commissie een definitief antidumpingrecht van 40,1 % ingesteld op elektroplaat met georiënteerde korrel uit Rusland. Bij dezelfde beschikking werd in verband met deze invoer een verbintenis aanvaard.

(2)

Naar aanleiding van een verzoek van de „European Confederation of Iron and Steel Industries (Eurofer)” namens de EG-producenten die elektroplaat met georiënteerde korrel vervaardigen, heeft de Commissie een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen ingeleid overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Beschikking 2277/96/EGKS van de Commissie (3) („de basisbeschikking”). Tezelfdertijd heeft de Commissie op eigen initiatief een onderzoek naar de gepastheid van de vorm van de maatregelen geopend (4) overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de basisbeschikking.

(3)

Daar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op 23 juli 2002 is vervallen, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 963/2002 (5) besloten de nog lopende antidumpingprocedures die ingevolge de basisbeschikking waren ingeleid met ingang van 24 juli 2002 voort te zetten met toepassing van de basisverordening. Ook antidumpingmaatregelen die als gevolg van dergelijke lopende antidumpingprocedures zouden worden genomen, zouden met ingang van 24 juli 2002 onder de bepalingen vallen van de basisverordening.

(4)

Als resultaat van de in overweging 2 vermelde herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen heeft de Raad in januari 2003 bij Verordening (EG) nr. 151/2003 (6) het definitieve antidumpingrecht bevestigd dat bij Beschikking nr. 303/96/EGKS was ingesteld. Het tussentijdse herzieningsonderzoek naar de vorm van de maatregelen was bij beëindiging van het onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen evenwel nog aan de gang.

2.   Motivering van de herzieningsprocedures

2.1.   Onderzoek naar dumping

(5)

De Commissie heeft twee verzoeken ontvangen om een tussentijdse herziening overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisbeschikking die overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 963/2002 van de Raad werden behandeld overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(6)

De verzoeken werden ingediend door OOO VIZ – STAL („VIZ STAL”) en Novolipetsk Iron and Steel Corporation („NLMK”), Russische producenten/exporteurs. Beide indieners van een verzoek voerden aan dat zij aan de voorwaarden voldeden om als een marktgerichte onderneming te worden behandeld en dat hun dumpingmarges aanmerkelijk waren gedaald. Een verdere toepassing van de maatregelen op het huidige niveau zou dus niet langer nodig zijn om de gevolgen van dumping weg te nemen.

(7)

Na overleg in het Raadgevend Comité heeft de Commissie vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om over te gaan tot de inleiding van tussentijdse herzieningsprocedures en heeft dit bekendgemaakt - in augustus 2002 ten aanzien van VIZ STAL (7) en in oktober 2002 ten aanzien van NLMK (8) - en onderzoeken geopend overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Beide herzieningsonderzoeken hadden uitsluitend betrekking op het aspect dumping.

(8)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek en de vertegenwoordigers van Rusland in kennis gesteld van de inleiding van de tussentijdse herzieningsprocedures en alle betrokkenen in de gelegenheid gesteld om binnen de bij de berichten van inleiding vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

De indieners van de verzoeken hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle partijen die hierom verzochten werden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.

(10)

De Commissie heeft de indieners van de verzoeken alsmede één gelieerde importeur in de Gemeenschap een vragenlijst toegezonden die binnen de gestelde termijn werd beantwoord.

(11)

Voorts heeft de Commissie beide indieners van een verzoek het formulier doen toekomen om een behandeling als marktgerichte onderneming aan te vragen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(12)

De Commissie heeft alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij voor de vaststelling van dumping nodig had. Er vonden controlebezoeken plaats bij de volgende ondernemingen:

 

Producenten/exporteurs in Rusland:

VIZ STAL, Yekaterinburg

Novolipetsk Iron and Steel Corporation (NLMK), Lipetsk

 

Gelieerde importeur van VIZ STAL

Duferco Commerciale S.p.A., Genua

Het onderzoek naar de dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 („het onderzoekstijdvak”).

2.2.   Onderzoek naar de vorm van de maatregelen

(13)

Zoals vermeld in overweging 2 heeft de Commissie besloten op eigen initiatief een tussentijds herzieningsonderzoek te openen om na te gaan of de geldende maatregelen nog voldeden. De controle op de naleving van de verbintenis zou problemen met zich brengen, hetgeen gevolgen zou hebben voor de corrigerende werking van de maatregelen. De inleiding van deze herzieningsprocedure en een deel van het onderzoek in het kader daarvan viel samen met de herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen die tot de bevestiging van de geldende maatregelen bij Verordening (EG) nr. 151/2003 heeft geleid. De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende EG-producenten, importeurs, toeleveranciers en verwerkende bedrijven alsmede de vertegenwoordigers van Rusland in kennis gesteld van de inleiding van beide procedures en de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(14)

Zoals vermeld in overweging 6 van Verordening nr. 151/2003 heeft de Commissie in de loop van bovenvermelde onderzoeken twee verzoeken ontvangen, namelijk een van VIZ STAL en een van NLMK, om de inleiding van een tussentijdse herzieningsprocedure die tot het aspect dumping zou zijn beperkt, zoals vermeld in overweging 6 van deze verordening. Daar in het kader van beide herzieningsonderzoeken het aspect dumping moest worden onderzocht, hetgeen gevolgen kon hebben voor het niveau van de maatregelen die op initiatief van de Commissie werden onderzocht, werd het passend geacht laatstgenoemd onderzoek tezelfdertijd te beëindigen als de tussentijdse onderzoeken naar dumping om rekening te kunnen houden met de eventueel gewijzigde economische omstandigheden van de betrokken producenten/exporteurs.

2.3   Gezamenlijke conclusies

(15)

Omdat de drie herzieningsprocedures betrekking hadden op dezelfde antidumpingmaatregelen werd het, met het oog op een efficiënte administratieve afhandeling, passend geacht om ze gelijktijdig te beëindigen.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(16)

Het onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk koudgewalste platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal), met een breedte van meer dan 500 mm (hierna „elektroplaat” of „het betrokken product genoemd”), ingedeeld onder de GN-codes 7225 11 00 en ex 7226 11 00 (nieuwe GN-code sedert 1.1.2004). Het product wordt gebruikt bij de vervaardiging van elektromagnetische apparatuur en in installaties zoals energietransformatoren en transformatoren voor elektriciteitsdistributie.

(17)

In het vrij complexe fabricageprocédé van elektroplaat worden alle korrelstructuren georiënteerd in de richting waarin de plaat of de band wordt gerold zodat het product zeer goed een magnetisch veld kan geleiden. Het product moet voldoen aan eisen in verband met hoogst toelaatbare hermagnetiseringsverliezen, magnetische inductie en stapelfactor. In het algemeen zijn beide zijden van het product met een dunne isolerende laag bedekt.

2.   Soortgelijk product

(18)

Vastgesteld werd dat elektroplaat die in Rusland wordt vervaardigd en verkocht dezelfde fysieke en technische basiskenmerken heeft als elektroplaat die in Rusland wordt vervaardigd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Derhalve worden deze producten geacht soortgelijke producten te zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   ONDERZOEK NAAR DUMPING

1.   Opmerkingen vooraf

(19)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (9) erkend dat het dienstig is de normale waarde voor Russische exporteurs en producenten vast te stellen overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van de basisverordening en heeft de basisverordening dienovereenkomstig gewijzigd. Volgens artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1972/2002 is deze wijziging slechts van toepassing op onderzoeken geopend na de inwerkingtreding van deze wijziging, d.w.z. met ingang van 8 november 2002. Daar beide door de Russische producenten aangevraagde herzieningsonderzoeken vóór deze datum werden geopend, is deze wijziging daarop dus niet van toepassing. Verdere verwijzingen naar de basisverordening zijn derhalve verwijzingen naar de verordening die vóór bovenvermelde wijziging van kracht was.

(20)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening kan de normale waarde worden vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel indien de indieners van het verzoek kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening en het betrokken product dus op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen.

2.   Behandeling als marktgerichte onderneming

(21)

De beide indieners van het verzoek hebben binnen de gestelde termijn de aanvraag ingediend om als marktgericht bedrijf te worden beschouwd.

(22)

Er werd vastgesteld dat de beide indieners van een verzoek besluiten inzake kosten en productiemiddelen nemen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis op dat punt, en dat de kosten van de belangrijkste productiemiddelen met de marktwaarde overeenstemmen. De ondernemingen bleken over een duidelijke basisboekhouding te beschikken die gecontroleerd werd door een onafhankelijke accountant in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen en die voor alle doeleinden werd toegepast. De productiekosten en financiële situatie van de indieners van een verzoek waren niet onderhevig aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Beide ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die de werking van de onderneming juridische zekerheid en stabiliteit verschaffen. Munteenheden bleken tegen de marktkoers te worden omgerekend. Gelet op het voorgaande werd geconcludeerd dat was voldaan aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(23)

De Commissie heeft bovenstaande bevindingen medegedeeld aan de indieners van het verzoek en de EG-producenten en hen in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen. Derhalve werd geconcludeerd dat beide aanvragers als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd.

3.   NLMK

(24)

Hoewel dit bedrijf om een tussentijdse herziening heeft verzocht, heeft het de Commissie later niet de informatie verstrekt die essentieel is voor de berekening van de dumpingmarge. Zo konden bij het controlebezoek de productiekosten niet worden geverifieerd. Bovendien waren de antwoorden op de vragenlijst niet met voldoende bewijsmateriaal gestaafd en werd geen toegang gegeven tot essentiële informatie. In sommige gevallen werd zelfs misleidende informatie verstrekt. Zo heeft NLMK toegegeven dat de productiekosten voor het boekjaar 2001, waarvan zes maanden in het onderzoekstijdvak waren gelegen, ongeveer 50 % te laag waren opgegeven. De onderneming kon geen bewijsmateriaal verstrekken om de juistheid aan te tonen van de door haar opgegeven productiekosten. Bijgevolg was het niet goed mogelijk de antwoorden op de vragenlijst te controleren en moesten de opgegeven cijfers als onbetrouwbaar worden beschouwd.

(25)

NLMK werd medegedeeld dat de verstrekte informatie niet kon worden gecontroleerd en dus niet kon worden gebruikt. De onderneming werd in de gelegenheid gesteld om de zaak verder toe te lichten. Bovendien werd zij in de gelegenheid gesteld om in deze zaak te worden gehoord. NLMK heeft echter binnen de gestelde termijn geen bevredigende uitleg verschaft.

(26)

NLMK gaf toe dat de controle van de kosten problematisch was, maar voerde aan dat voor de vaststelling van haar productiekosten gebruik moest worden gemaakt van gegevens die in het kader van een ander onderzoek in verband met een soortgelijk product waren verzameld. NLMK verwees naar het antidumpingonderzoek dat in mei 2002 was geopend (10) naar elektroplaten en –strippen met georiënteerde korrel (gewalste platte producten), met een breedte van niet meer dan 500 mm uit, onder meer, Rusland („smalle elektroplaat”). NLMK was bij dit onderzoek betrokken geweest en had de vragenlijst beantwoord. NLMK voerde daarom aan dat de gegevens over de productiekosten die in het kader van dat onderzoek waren verstrekt gebruikt moesten worden om de kosten vast te stellen in het kader van onderhavig onderzoek. De producten waarop dat onderzoek en onderhavig onderzoek betrekking hebben zouden namelijk vergelijkbaar zijn, namelijk „smalle elektroplaat” en „elektroplaat”, en de kosten zouden dus ongeveer gelijk zijn.

(27)

Het onderzoek in verband met smalle elektroplaat en onderhavig onderzoek hebben evenwel betrekking op twee verschillende producten en voor beide procedures gelden andere onderzoekstijdvakken. Zelfs indien de productiekosten voor de twee producten nagenoeg gelijk zouden zijn – maar dit is nog niet aangetoond – hebben deze betrekking op verschillende perioden en zijn dus niet noodzakelijkerwijs vergelijkbaar. Bovendien werd het onderzoek in verband met smalle elektroplaat in februari 2003 beëindigd, na intrekking van de klacht door de bedrijfstak van de Gemeenschap (11). Er waren dus geen definitieve conclusies of bevindingen die in het kader van onderhavig onderzoek gebruikt hadden kunnen worden. Daarom werd geconcludeerd dat de gegevens die in het kader van het onderzoek naar smalle elektroplaat waren verzameld geen geschikte basis vormden om de normale waarde in het kader van onderhavig onderzoek vast te stellen. Het verzoek van NLMK moest derhalve worden afgewezen.

(28)

Na mededeling van dit besluit aan NLMK voerde de onderneming aan dat ze ten aanzien van VIZ STAL gediscrimineerd werd, dat haar kosten vastgesteld hadden moeten worden aan de hand van andere gegevens en dat het verzoek om een herziening niet in zijn geheel mocht worden afgewezen. NLMK voerde aan dat gebruik moest worden gemaakt van de kosten van VIZ STAL of van de kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(29)

Dit is een ongegrond argument. In tegenstelling tot NLMK heeft VIZ STAL volledig controleerbare antwoorden verstrekt op de vragenlijst en zijn de verstrekte gegevens gecorrigeerd aan de hand van gegevens die bij VIZ STAL werden gecontroleerd (zie de overwegingen 40 en 56). Wanneer de gegevens van VIZ STAL vervangen werden door gegevens uit andere bronnen was dat niet omdat de cijfers niet konden worden gecontroleerd, maar om andere redenen (zie de overwegingen 41 tot en met 49 en de overwegingen 57 tot en met 60).

(30)

Voorts wordt opgemerkt dat onderhavig onderzoek ten doel heeft na te gaan of de individuele omstandigheden van de betrokken producent/exporteur aanmerkelijk zijn gewijzigd. Dit onderzoek werd op verzoek van NLMK geopend. Het is dan niet consequent om eerst aan te voeren dat de individuele omstandigheden zijn gewijzigd en vervolgens — wanneer dit niet kan worden aangetoond — te beweren dat gebruik moet worden gemaakt van de gegevens van andere ondernemingen. Het vaststellen van de kosten en van de normale waarde is een essentieel element bij het vaststellen van de individuele situatie van een onderneming en het volledig vervangen van deze gegevens zou zinloos zijn.

(31)

NLMK kon dus niet aantonen dat de omstandigheden in verband met de bij het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde dumpingmarge waren gewijzigd. Daarom moest het onderzoek ten aanzien van NLMK worden beëindigd en de bij het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde dumpingmarge, namelijk 40,1 %, gehandhaafd.

(32)

Op deze basis bedraagt de dumpingmarge, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap:

NLMK, Lipetsk:

40,1 %

4.   VIZ STAL

4.1.   Dumping

a)   Normale waarde

(33)

Voor VIZ STAL werd eerst vastgesteld of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in vergelijking met de totale uitvoer van dit product naar de Gemeenschap. Aangezien de totale verkoop op de binnenlandse markt meer dan 5 % bedroeg van de totale uitvoer naar de Gemeenschap werd de binnenlandse verkoop representatief bevonden overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(34)

Vervolgens werd vastgesteld welke soorten elektroplaat die VIZ STAL op de binnenlandse markt had verkocht identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

(35)

Voor iedere op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met een naar de Gemeenschap uitgevoerde soort werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaald soort elektroplaat werd voldoende representatief geacht indien de totale binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoekstijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Gemeenschap.

(36)

Ook werd nagegaan of de binnenlandse verkoop van iedere soort had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 4, van de basisverordening, door voor iedere soort vast te stellen wat het aandeel was van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers. De binnenlandse verkoop van een soort werd winstgevend geacht wanneer de netto verkoopwaarde gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten van die soort. Wanneer van een soort meer dan 80 % was verkocht tegen nettoprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten, en wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de kostprijs, was de normale waarde gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs en werd berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van de gehele binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoekstijdvak, ongeacht of deze verkoop winstgevend was geweest. Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder, maar wel minstens 10 % bedroeg van de totale verkoop van die soort was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende verkoop.

(37)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder was dan 10 % van de totale verkoop van die soort op de binnenlandse markt werd geoordeeld dat deze soort in ontoereikende hoeveelheden was verkocht en dat voor de vaststelling van de normale waarde geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs.

(38)

Aldus werd vastgesteld dat de verkoop van het betrokken product in het geheel genomen niet had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(39)

Wanneer de binnenlandse prijs van een bepaalde soort niet kon worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde, diende een normale waarde te worden geconstrueerd. In dat geval werd nagegaan of de productiekosten in het land van oorsprong of de binnenlandse prijzen van andere producenten in het land van oorsprong gebruikt konden worden voor de constructie van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 3, van de basisverordening.

(40)

De door VIZ STAL opgegeven productiekosten van het betrokken product moesten worden gecorrigeerd om deze in overeenstemming te brengen met de verschillende fabricagekosten van de verschillende soorten, daar de kenmerken van bepaalde soorten gevolgen bleken te hebben voor de kosten en prijzen van die soorten. De door VIZ STAL verstrekte gegevens over de productiekosten konden niet zonder meer worden gebruikt en daarom dienden bevindingen op de beschikbare gegevens gebaseerd te worden. Bij gebrek aan een meer redelijke methode werd geoordeeld dat het verschil in productiekosten tussen de verschillende soorten in overeenstemming was met het prijsverschil tussen die soorten. De kosten voor elke soort werd dus vastgesteld aan de hand van het verschil tussen de gemiddelde binnenlandse verkoopprijs van die soort en de gemiddelde binnenlandse verkoopprijs van alle soorten.

(41)

Voorts werd opgemerkt dat VIZ STAL een langetermijncontract had met zijn grondstoffenleverancier dat in het onderzoekstijdvak van kracht was. De bij deze leverancier aangekochte grondstof was warmgewalst band. Volgens het contract had de leverancier het alleenrecht om VIZ STAL in het onderzoekstijdvak grondstof te leveren. De leverancier vervaardigde warmgewalst band volgens de specificaties van VIZ STAL. Deze was ertoe gehouden de volledige productie van warmgewalst band van zijn leverancier af te nemen, zelfs indien niet aan de normen was voldaan. Er was bij voorbaat een verkoopprijs vastgesteld die ongeacht de kwaliteit van de geleverde grondstof gegarandeerd was. Bij het onderzoek bleek verder dat door VIZ STAL aangestelde technici regelmatig kwaliteitscontroles uitvoerden bij de leverancier.

(42)

Hoewel bij het onderzoek niet is gebleken dat VIZ STAL en de toeleverancier een rechtstreeks belang hadden in elkaar of dat de ene onderneming zeggenschap had over de andere, werd op grond van de bij het onderzoek verkregen gegevens geconcludeerd dat er bijzonder nauwe banden bestonden tussen deze twee ondernemingen. De banden tussen VIZ STAL en de toeleverancier omvatten veel meer dan gewone verkooptransacties. VIZ STAL had met name zeggenschap over de productie van warmgewalst band op de productieplaats van de leverancier waaruit bleek dat deze ondernemingen ook met elkaar gelieerd waren in het productiestadium van warmgewalst band. De relatie tussen VIZ STAL en de leverancier had zowel betrekking op de verkoop als op de fabricage, dat wil zeggen dat er veel nauwere banden waren dan normalerwijze tussen koper en verkoper.

(43)

Gelet op het bestaan van bovengenoemd contract werd voorts geconcludeerd dat VIZ STAL in het onderzoekstijdvak niet vrij was grondstof aan te kopen bij andere leveranciers, maar van één enkele leverancier afhankelijk was. VIZ STAL moest ook warmgewalst band van mindere kwaliteit afnemen, zelfs al voldeed de kwaliteit niet voor de vervaardiging van het betrokken product. De prijs van het warmgewalst band kon niet worden aangepast aan de kwaliteit van het geleverde product, omdat het om een vooraf vastgestelde prijs ging. De leverancier van VIZ STAL was ook niet vrij warmgewalst band te leveren aan andere afnemers, want hij was ertoe gehouden uitsluitend voor VIZ STAL te produceren en uitsluitend volgens de specificaties van VIZ STAL.

(44)

Vervolgens werd onderzocht of de prijzen tussen beide ondernemingen als betrouwbaar konden worden beschouwd. Gezien het langetermijncontract tussen de ondernemingen werd geoordeeld dat deze prijzen in het onderzoekstijdvak kunstmatig waren. Voorts bleken de prijzen van warmgewalst band een ongebruikelijke ontwikkeling te hebben doorgemaakt daar zij in het gehele onderzoekstijdvak op hetzelfde niveau waren gebleven, ongeacht de kwaliteit van het geleverde product of andere marktvoorwaarden, zoals schommelingen van de energieprijzen, een van de belangrijkste kostenposten voor de productie van warmgewalst band. Zoals vermeld in de overwegingen 42 en 43 waren de banden tussen VIZ STAL en de leverancier nauwer dan die tussen een normale koper en verkoper. Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening moet de boekhouding van een onderneming een redelijk beeld geven van de kosten. Dit was volgens de Commissie niet het geval voor de kosten van de aankoop van warmgewalst band door VIZ STAL en daarom moesten deze kosten worden gecorrigeerd.

(45)

Na mededeling van deze conclusie aan VIZ STAL stelde deze onderneming dat zij volledig onafhankelijk was van de leverancier van warmgewalst band en dat zij beiden vrij waren, wat warmgewalst band betreft, hun zakenpartners te kiezen. Deze verklaring was echter strijdig met de informatie die bij het onderzoek was verstrekt en moest daarom worden afgewezen. VIZ STAL voerde ook aan dat dergelijke contracten in deze bedrijfstak gebruikelijk waren. Dit argument werd echter niet met bewijsmateriaal gestaafd en kon bij het onderzoek niet worden bevestigd. Hoe het ook zij, het bestaan van dergelijke regelingen werd in dit verband als irrelevant beschouwd. Voorts moeten dergelijke regelingen en hun gevolgen voor de kosten en prijzen per geval worden onderzocht.

(46)

VIZ STAL was het niet eens met de conclusie van de Commissie dat de prijzen van warmgewalst band de typische schommelingen op de markt niet hadden gevolgd: het aangekochte product was van een bepaalde kwaliteit waarvoor andere marktvoorwaarden golden dan voor andere soorten warmgewalst band. Ook zouden de prijzen van voor de productie van elektroplaat gebruikt warmgewalst band in de Gemeenschap en in Rusland zich ongeveer gelijk hebben ontwikkeld. Volgens VIZ STAL was het voorts onterecht om de prijzen van warmgewalst band te toetsen aan de energieprijzen, en met name de aardgasprijzen, omdat de leverancier van VIZ STAL als belangrijkste grondstof steenkool gebruikte. VIZ STAL betwistte in het algemeen ieder verband tussen de ontwikkeling van de energieprijzen en de ontwikkeling van de prijzen van ijzer- en staalproducten.

(47)

Er werden evenwel geen gegevens verstrekt over kwaliteitsverschillen of verschillen in marktvoorwaarden tussen de verschillende soorten warmgewalst band, noch in antwoord op de vragenlijst, noch tijdens de controle ter plaatse, hoewel vóór de controle uitdrukkelijk om een nauwkeurige beschrijving was verzocht van de in het onderzoektijdvak aangekochte soorten warmgewalst band. De gegevens die VIZ STAL na de controle ter plaatse verstrekte, dus lang na het verstrijken van de termijn die in het bericht van inleiding was vermeld, konden niet meer worden gecontroleerd en dus niet worden aanvaard. In ieder geval waren de prijzen van warmgewalst band in de Gemeenschap en van andere soorten warmgewalst band op de wereldmarkt in het onderzoekstijdvak aan sterke schommelingen onderhevig. Hieruit blijkt dat de vaste prijs van warmgewalst band op de Russische markt de typische schommelingen op de markt niet volgde, maar was beïnvloed door de banden tussen VIZ STAL en haar leverancier.

(48)

In verband met de energieprijzen wordt opgemerkt dat de leverancier van VIZ STAL de vragenlijst niet heeft beantwoord en in het kader van dit onderzoek dus niet werd onderzocht. Ook VIZ STAL heeft geen bewijsmateriaal verstrekt ter staving van zijn beweringen. Er kon dus niet worden bevestigd of de leverancier van VIZ STAL inderdaad steenkool gebruikt als belangrijkste grondstof bij de vervaardiging van warmgewalst band. VIZ STAL kon ook niet aantonen dat er geen verband was tussen energie- en staalprijzen. Derhalve kan er redelijkerwijze van worden uitgegaan dat schommelingen van de energieprijzen op een vrije markt in normale omstandigheden gevolgen hebben voor de prijzen van warmgewalst band.

(49)

Gelet op het voorgaande werd geoordeeld dat de opgegeven prijzen van warmgewalst band niet betrouwbaar waren. Bijgevolg moest de Commissie de prijzen van warmgewalst band voor VIZ STAL vaststellen op basis van de kosten van andere producenten of exporteurs in hetzelfde land of – indien dergelijke gegevens niet beschikbaar waren of niet konden worden gebruikt – op iedere andere redelijke basis. Zoals vermeld in de overwegingen 24 tot en met 31 konden de kosten van de andere Russische producent van warmgewalst band – waaronder diens kosten voor warmgewalst band – niet worden vastgesteld. Aangezien de Commissie geen andere Russische producent van het betrokken product of van warmgewalst band kende, moesten de kosten van warmgewalst band voor VIZ STAL worden vastgesteld aan de hand van andere redelijke gegevens. Bij gebrek aan andere betrouwbare gegevens konden de fabricagekosten voor VIZ STAL slechts worden vastgesteld aan de hand van de prijzen van warmgewalst band in de Gemeenschap.

(50)

Nadat VIZ STAL hiervan op de hoogte was gebracht, voerde deze onderneming aan dat de prijzen van warmgewalst band in de Gemeenschap gecorrigeerd moesten worden voor verschillen in fysieke kenmerken, productieprocédé, vervoerskosten en verkoopvoorwaarden.

(51)

Met de verschillen in fysieke kenmerken werd rekening gehouden door niet in Rusland vervaardigde soorten warmgewalst band van hoge kwaliteit uit te sluiten bij de vaststelling van de gemiddelde prijs van warmgewalst band in de Gemeenschap. Verdere correcties waren niet nodig.

(52)

In verband met de verschillende productieprocédés die in Rusland en de Gemeenschap worden gebruikt, werd aangevoerd dat de in de Gemeenschap gebruikte technologie meer energie vergde, meer afval genereerde en tot een hogere productie leidde. Hoewel het in de Gemeenschap meest gebruikte productieprocédé inderdaad meer energie vergde, bleek dit procédé aanmerkelijk minder afval te genereren. In het algemeen werden beide productieprocédés derhalve even efficiënt en de productiekosten vergelijkbaar geacht. Correcties waren derhalve niet nodig.

(53)

In verband met verschillen in verkoopvoorwaarden voerde VIZ STAL aan dat de prijzen in de Gemeenschap „monopolieprijzen” waren, maar de onderneming legde niet uit in welke mate dit gevolgen had voor de prijzen of de prijsvergelijking. Bovendien werd vastgesteld dat de verkoopvoorwaarden op beide markten vergelijkbaar waren: slechts één producent van warmgewalst band verkocht het product op de beide markten. In Rusland waren de prijzen echter beïnvloed door banden tussen de producent en zijn leverancier. Correcties waren derhalve niet nodig.

(54)

Voor de vervoerskosten van warmgewalst band was evenmin een correctie noodzakelijk omdat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap prijzen af fabriek waren, dus exclusief vervoerskosten.

(55)

Na de mededeling van deze bevindingen voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap aan dat de energieprijzen (met name de gasprijzen) op de Russische binnenlandse markt niet het resultaat waren van vrije marktkrachten, een gegeven waarmee rekening moest worden gehouden bij de vaststelling van de productiekosten van VIZ STAL. Er wordt op gewezen dat de Commissie de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het verzoek van de twee Russische producenten/exporteurs om als marktgerichte onderneming te worden behandeld. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft er toen niet op gewezen dat met name rekening moest worden gehouden met de gevolgen van de Russische gasprijzen bij de vaststelling van de normale waarde (zie overweging 23). Hoewel in Rusland geen uniforme gasprijzen gelden voor alle regio's en voor alle afnemers was het in dit late stadium van de procedure niet mogelijk om de energieprijzen grondiger te onderzoeken. Bij het onderzoek is echter gebleken dat de rechtstreekse energie-input van VIZ STAL bij de productie van elektroplaat niet belangrijk was en derhalve slechts geringe gevolgen had voor haar productiekosten. De leverancier van warmgewalst band werd in het kader van dit onderzoek niet rechtstreeks onderzocht, zoals vermeld in overweging 48, en er werden derhalve geen conclusies getrokken over de betrouwbaarheid van de gegevens van de leverancier over zijn belangrijkste kostenposten. In ieder geval, daar de prijzen tussen VIZ STAL en zijn leverancier onbetrouwbaar werden geacht en zijn vervangen door de prijzen die in de Gemeenschap gelden, is iedere mogelijke prijsvervalsing voor energiekosten reeds geëlimineerd.

(56)

In verband met de verkoopkosten en algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) voerde VIZ STAL aan dat bepaalde kosten die vóór het onderzoekstijdvak waren ontstaan, maar die tijdens het onderzoekstijdvak waren geboekt, beschouwd moesten worden als boekhoudkundige kosten en van de VAA-kosten moesten worden afgetrokken. Er werd evenwel geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit bleek dat deze kosten inderdaad vóór het onderzoekstijdvak waren ontstaan. Bedoelde kosten waren aanzienlijk hoger dan in vorige jaren, zodat niet kan worden uitgesloten dat deze kosten in het onderzoekstijdvak werkelijk zijn gemaakt.

(57)

Bovendien moesten aan de opgegeven VAA-kosten financiële kosten worden toegevoegd overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. In dit verband werd vastgesteld dat een gelieerde partij VIZ STAL renteloze leningen op VS-dollarbasis heeft verstrekt. Omdat de VAA-kosten dus niet overeenstemden met alle kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product werd een bedrag voor financiële kosten op normale marktvoorwaarden toegevoegd. De rente voor dergelijke leningen op marktvoorwaarden in het onderzoekstijdvak werd op de ontvangen leningen toegepast. Bij gebrek aan een meer passende methode werd het totale bedrag aan rentekosten op basis van de omzet aan het betrokken product toegerekend, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening.

(58)

VIZ STAL betwistte de correctie voor financiële kosten op de VAA-kosten. De leningverstrekker zou een belangrijke aandeelhouder van VIZ STAL zijn die het aandelenkapitaal ook had kunnen verhogen, waardoor geen financiële kosten zouden zijn ontstaan. Ook hadden in het onderzoekstijdvak terugbetalingen plaatsgevonden en daarvoor had het rentetarief in aanmerking moeten worden genomen dat van toepassing was op de binnenlandse markt van de leningverstrekker. Tenslotte voerde VIZ STAL aan dat een deel van de rentekosten (de nominale rente) reeds in de VAA-kosten was opgenomen en dus dubbel was geteld. Het bedrag aan extra financiële kosten moest derhalve dienovereenkomstig worden verlaagd.

(59)

Het eerste argument moest worden afgewezen omdat de kosten alle kosten moeten omvatten die verbonden zijn aan de productie en verkoop van het betrokken product, hetgeen niet het geval was zoals in overweging 57 vermeld. Bij normale marktvoorwaarden zou VIZ STAL financiële middelen op de markt hebben moeten vinden en zou de onderneming dus financiële kosten hebben gehad die in de kosten tot uiting waren gekomen. Er wordt ook op gewezen dat leningen en aandelenkapitaal niet onderling verwisselbaar zijn, want deze hebben andere gevolgen: een lening wordt terugbetaald, maar aandelenkapitaal niet.

(60)

Er werd ook geoordeeld dat het meest geschikte rentetarief het tarief was dat van toepassing was op de markt van de leningontvanger, omdat dit tarief het best de kosten weergeeft waarmee de productie en verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt gepaard gaan; het is voor dit product dat de normale waarde wordt vastgesteld. Hoe het ook zij, VIZ STAL heeft geen bewijsmateriaal voorgelegd in verband met de rente op de binnenlandse markt van de leningverstrekker die volgens haar zou moeten worden toegepast. VIZ STAL heeft na de mededeling van de bevindingen nadere gegevens verstrekt over de terugbetaling van het werkkapitaal die echter in dat late stadium van de procedure niet meer gecontroleerd konden worden en die dus buiten beschouwing moesten worden gelaten. Bovendien werd geen bewijsmateriaal voorgelegd dat een deel van de rentekosten reeds in de VAA-kosten was opgenomen of dat VIZ STAL daadwerkelijk rente had betaald. Dit argument moest dus worden afgewezen.

(61)

De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan dat bij de berekening van de VAA-kosten rekening moest worden gehouden met de waardebepaling van en afschrijvingen op de activa. Ook zouden de VAA-kosten veel hoger zijn dan in de Gemeenschap ten gevolge van met name hogere kosten voor dienstverlening na verkoop, voor onderzoek en ontwikkeling alsmede voor communicatiemiddelen en IT-systemen.

(62)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geen bewijsmateriaal voorgelegd ter staving van deze opmerkingen. Bovendien werden deze eerst in een zeer laat stadium van de procedure gemaakt en konden derhalve niet goed worden onderzocht. Zij moesten dus buiten beschouwing worden gelaten.

(63)

Voorts werd onderzocht of de normale waarde kon worden vastgesteld aan de hand van de binnenlandse prijzen van andere producenten, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening. Aangezien er geen betrouwbare gegevens waren over de binnenlandse verkoopprijzen van de andere indiener van een verzoek, NLMK, (zoals vermeld in de overwegingen 24 en 31) en daar er, buiten de bij deze procedure betrokken producenten, geen andere medewerkende verkopers of producenten van het betrokken product op de Russische markt waren, kon de Commissie geen gegevens verkrijgen over de binnenlandse verkoopprijzen van andere producenten.

(64)

Derhalve werden, in alle gevallen waarin de normale waarde werd geconstrueerd, de fabricagekosten genomen van de uitgevoerde soorten, zonodig gecorrigeerd, en werd daaraan een redelijk bedrag toegevoegd voor VAA-kosten en voor winst, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(65)

Te dien einde werd onderzocht of de VAA-kosten en de winst van VIZ STAL op de binnenlandse markt, na de hierboven beschreven correctie, betrouwbaar waren. De werkelijke binnenlandse VAA-kosten werden betrouwbaar geacht, omdat de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden van het betrokken product representatief werden geacht. Daar de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product echter niet had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van de basisverordening (zie overweging 38), kon de binnenlandse winstmarge niet worden vastgesteld overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Daar er geen gegevens waren over de VAA-kosten van andere bij dit onderzoek betrokken exporteurs of producenten en VIZ STAL geen andere producten van dezelfde algemene categorie als elektroplaat vervaardigde of verkocht, werd de binnenlandse winstmarge vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening, namelijk op basis van elke andere redelijke methode. Bij gebrek aan meer betrouwbare gegevens werd de binnenlandse winstmarge geraamd op 10 % van de productiekosten. Daar het om Rusland ging, een land dat nog steeds wordt beschouwd als een opkomende markteconomie, dat wil zeggen een economie met naar verwachting een meer dynamische groei, een hogere inflatie, maar ook hogere opbrengsten op kapitaalinvesteringen dan meer ontwikkelde economieën, werd de winstmarge van 10 % die in het kader van deze procedure wordt aangehouden, als een voorzichtige raming beschouwd.

b)   Exportprijs

(66)

Een gelieerde holding/handelsmaatschappij in Zwitserland heeft een groot belang in en zeggenschap over VIZ STAL. VIZ STAL heeft het betrokken product in het onderzoekstijdvak steeds via de Zwitserse handelsmaatschappij uitgevoerd naar een gelieerde importeur in de Gemeenschap die het product op zijn beurt doorverkocht aan de eindafnemers in de Gemeenschap. De exportprijzen werden derhalve geconstrueerd aan de hand van de prijzen waartegen het betrokken product werd verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(67)

Er vonden correcties plaats voor alle kosten van deze gelieerde importeur in de Gemeenschap tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van de VAA-kosten en een redelijke winstmarge overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(68)

Zoals vermeld in overweging 75 werd op de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder g) van de basisverordening, een correctie toegepast voor kredietkosten (dat wil zeggen financiële kosten) die voortvloeiden uit de betalingsvoorwaarden die de gelieerde importeur toestond aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap zoals aangevraagd door VIZ STAL in haar antwoord op de vragenlijst. Bij het construeren van de exportprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werden ook correcties toegepast voor alle kosten tussen de invoer en de wederverkoop van het betrokken product. Onder de posten die voor een correctie in aanmerking kwamen waren ook de VAA-kosten van de gelieerde importeur. In sommige gevallen echter konden deze VAA-kosten ook betrekking hebben op financiële kosten die waren ontstaan door bovengenoemde betalingsvoorwaarden. Om een dubbele aftrek van financiële kosten te voorkomen, namelijk i) de financiële kosten als gevolg van genoemde betalingsvoorwaarden en die werden afgetrokken op grond van artikel 2, lid 10, onder g) van de basisverordening, en ii) de financiële kosten die deel uitmaken van de VAA-kosten van de gelieerde importeur, werd de gelieerde importeur in de gelegenheid gesteld bewijsmateriaal voor te leggen waaruit zou blijken dat een deel van zijn financiële kosten ontstonden door de financiering van de betalingsvoorwaarden die hij zijn onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap bood. De gelieerde importeur heeft dergelijk bewijsmateriaal echter niet voorgelegd en daarom moesten de volledige VAA-kosten van de gelieerde importeur worden afgetrokken van de geconstrueerde exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(69)

Na mededeling van deze bevindingen aan VIZ STAL voerde deze aan dat een deel van de financiële kosten die van de exportprijs waren afgetrokken overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder g) van de basisverordening, opgenomen waren in de VAA-kosten van de gelieerde importeur en dat de geconstrueerde exportprijs derhalve diende te worden herzien om een dubbele aftrek van deze kosten te voorkomen. Dit argument heeft VIZ STAL echter voor het eerst aangevoerd na de mededeling van de bevindingen en zelfs in dit stadium heeft VIZ STAL ten aanzien van dit punt geen bewijsmateriaal verstrekt. Voorts bleek bij de controle bij de gelieerde importeur niet dat de kosten van het krediet dat VIZ STAL aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap zou verlenen inderdaad door de gelieerde importeur werden gedragen en dus in diens VAA-kosten waren opgenomen. Dit argument moest dus worden afgewezen.

(70)

Bij het onderzoek bleek dat de afschrijvingskosten van de gelieerde importeur in de Gemeenschap niet waren opgegeven. Deze kosten werden derhalve toegevoegd aan de totale VAA-kosten. De VAA-kosten werden vervolgens afgetrokken van de prijs bij verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. De Commissie heeft de door VIZ STAL voorgestelde methode om de totale VAA-kosten aan het betrokken product en „andere producten” toe te rekenen afgewezen. VIZ STAL voerde aan dat zijn gelieerde importeur bij de verkoop van sommige andere producten op commissieloon werkte. De inkomsten van de gelieerde importeur bij dergelijke verkoop bestonden uitsluitend uit commissielonen. Daarom zou bij toerekening van de VAA-kosten op basis van de omzet van een hogere omzet moeten worden uitgegaan voor de verkoop van „andere producten” dan de omzet die in de boekhouding van de gelieerde importeur was vermeld. De hypothetische omzet zou moeten overeenstemmen met de verkoopprijs van deze „andere producten” in de Gemeenschap. Hierdoor zouden de VAA-kosten die aan „andere producten” worden toegerekend stijgen, terwijl ze voor het betrokken product zouden dalen. Volgens VIZ STAL leverde deze methode een correctere weergave op van de administratieve kosten in verband met de verkoop van het betrokken product en andere producten.

(71)

De gelieerde importeur bleek de functie van makelaar te vervullen voor „andere producten”. De functie van makelaar brengt uiteraard minder administratieve lasten met zich dan de functie van importeur. Een importeur koopt en verkoopt de producten in eigen naam, hetgeen niet alleen meer administratieve lasten maar ook meer risico met zich brengt. Bovendien moet een importeur normalerwijze over kapitaal beschikken om de goederen aan te kopen. Deze factoren zouden normalerwijze tot uiting moeten komen in het verschil in VAA-kosten van een importeur en een makelaar. Dit verschil kwam evenwel niet tot uiting in de door VIZ STAL gebruikte methode voor de toerekening van de VAA-kosten die dus tot onredelijke resultaten leidde.

(72)

Gelet op het voorgaande werd derhalve geconcludeerd dat de toerekening van de VAA-kosten op basis van de werkelijke omzet de meest geschikte methode was om de VAA-kosten voor de verschillende producten te berekenen.

(73)

Bij gebrek aan meer betrouwbare gegevens werd geraamd dat 5 % een redelijke winstmarge was. Voor dit soort verkoop werd dat percentage redelijk geacht. Bij het vorige onderzoek, dat wil zeggen het onderzoek in het kader van de in overweging 2 genoemde herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen was van dezelfde winstmarge gebruik gemaakt.

c)   Vergelijking

(74)

Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen normale waarde en exportprijs, vastgesteld zoals hierboven vermeld, werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(75)

De door VIZ STAL aangevraagde correcties op de exportprijs voor binnenlandse vervoers- en vrachtkosten, uitvoerrechten, verzekeringskosten, diverse heffingen, kredietkosten, bankkosten, invoerrechten en andere heffingen, zegelrechten en snijkosten werden toegestaan omdat de opgegeven kosten redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

d)   Dumpingmarge

(76)

Voor VIZ STAL werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs, per productsoort, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening.

(77)

Bij de vergelijking bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarge, in procenten van de invoerprijs cif grens Gemeenschap, bedraagt:

VIZ STAL, Yekaterinburg:

14,7 %

4.2.   Duurzaamheid van de gewijzigde omstandigheden

(78)

Ook werd onderzocht of redelijkerwijze kon worden aangenomen dat de omstandigheden van VIZ STAL zich duurzaam hadden gewijzigd ten opzichte van de situatie tijdens het oorspronkelijke onderzoek. De mogelijke ontwikkeling van de normale waarde en van de exportprijs van de onderneming werd onderzocht. Er werd bijzondere aandacht besteed aan prijzen op de binnenlandse markt en de exportmarkt, productiekosten, productiecapaciteit, bezettingsgraad en exportvolume naar de Gemeenschap.

(79)

VIZ STAL had in het oorspronkelijke onderzoekstijdvak niet op marktvoorwaarden gewerkt. Zoals vermeld in overweging 22 kon VIZ STAL aantonen dat zij in het onderzoekstijdvak van onderhavige procedure voldeed aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening; bijgevolg werd VIZ STAL als een marktgerichte onderneming behandeld. Daarom werd de normale waarde voor de onderneming vastgesteld aan de hand van de door deze onderneming verstrekte gegevens en niet aan de hand van gegevens van producenten in een referentieland.

(80)

De normale waarde voor VIZ STAL werd zowel op de binnenlandse verkoopprijzen als op een geconstrueerde normale waarde gebaseerd. Er kon worden aangetoond dat de binnenlandse verkoopprijzen in het onderzoekstijdvak betrekkelijk stabiel waren. Dit was het gevolg van een stabiele binnenlandse vraag en een stabiel verbruik — twee factoren waarvoor in de nabije toekomst weinig verandering wordt verwacht — alsmede van het geringe aantal producenten van het betrokken product en van bedrijven die het betrokken product verwerken. Daarom wordt verwacht dat de binnenlandse verkoopprijzen van elektroplaat in de toekomst geen aanmerkelijke wijzigingen zullen ondergaan.

(81)

Er wordt aan herinnerd dat de productiekosten gecorrigeerd moesten worden als gevolg van de onbetrouwbaarheid van de prijzen van de grondstof (warmgewalst band) (zie overweging 41 tot en met 49). VIZ STAL voerde aan dat de betrekkingen met de leverancier na het onderzoekstijdvak waren gewijzigd: VIZ STAL is voornemens meer warmgewalst band bij andere leveranciers, waaronder leveranciers in de Gemeenschap, aan te kopen. Onderzocht werd of dit gevolgen zou kunnen hebben voor de prijzen van de door VIZ STAL gebruikte grondstoffen en bijgevolg voor de fabricagekosten van de onderneming. Vastgesteld werd dat een mogelijke prijsstijging van warmgewalst band waarschijnlijk weinig gevolgen zal hebben voor de in het kader van dit onderzoek vastgestelde normale waarde, daar deze werd vastgesteld aan de hand van gecorrigeerde fabricagekosten waarbij de onbetrouwbare grondstoffenprijzen buiten beschouwing werden gelaten. Dat wil zeggen dat bij de berekening van de normale waarde reeds rekening is gehouden met een stijging van de prijzen van warmgewalst band tot de marktwaarde. Derhalve mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat de normale waarde voor VIZ STAL in de nabije toekomst geen aanmerkelijke wijziging zal ondergaan.

(82)

De Commissie onderzocht ook hoe de uitvoer van VIZ STAL zich bij toepassing van een lager recht kan ontwikkelen. In dit verband werd overwogen dat voor de uitvoer van deze onderneming in het verleden kwantitatieve beperkingen golden ten gevolge van de verbintenis die in het kader van het oorspronkelijke onderzoek was aanvaard. Zoals in overweging 96 vermeld, werd vastgesteld dat deze verbintenis niet langer voldeed. Bijgevolg werd nagegaan of VIZ STAL grotere hoeveelheden van het betrokken product tegen lagere prijzen dan in het onderzoekstijdvak naar de Gemeenschap zou uitvoeren indien voor deze onderneming een lager recht zou gelden zonder kwantitatieve invoerbeperkingen. De bezettingsgraad van VIZ STAL bleek in het onderzoekstijdvak meer dan 90 % te zijn. Voorts bleek niet dat investeringen waren voorgenomen om de productiecapaciteit te verhogen. Derhalve kon redelijkerwijze worden aangenomen dat de productie stabiel zou blijven en in de nabije toekomst niet sterk zou stijgen. Bovendien leken er geen redenen te zijn waarom VIZ STAL een groter deel van haar productie naar de Gemeenschap zou gaan uitvoeren. Derhalve werd geconcludeerd dat het volume van de invoer van door deze onderneming vervaardigd elektroplaat geen aanmerkelijke wijzigingen zou ondergaan.

(83)

In verband met de exportprijzen wordt eraan herinnerd dat de verbintenis hoofdzakelijk kwantitatief van aard was en dat VIZ STAL, binnen de vastgestelde hoeveelheden, betrekkelijk vrij was bij het vaststellen van de exportprijzen. Van de medeondertekenaars van de verbintenis werd alleen verwacht dat zij het prijsniveau in de Gemeenschap zouden volgen. Het definitieve antidumpingrecht werd slechts toegepast zodra een bepaalde hoeveelheid werd overschreden. Niettegenstaande de bevindingen van de Commissie in de overwegingen 94 en 95, werd geoordeeld dat de uit Rusland ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product de bij de verbintenis vastgestelde hoeveelheid niet had overschreden. De exportprijs die in het kader van dit onderzoek werd vastgesteld bevatte derhalve niet het antidumpingrecht dat in het kader van het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat een lagere dumpingmarge voor deze onderneming geen sterke daling van de huidige exportprijzen tot gevolg zal hebben.

5.   Conclusies

(84)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mogen de rechten niet hoger zijn dan de dumpingmarge en dienen ze lager te zijn indien een lager recht voldoende is om de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. Aangezien onderhavige onderzoeken beperkt waren tot het aspect dumping mogen de ingestelde rechten niet hoger zijn dan de schademarges die bij het oorspronkelijke onderzoek werden vastgesteld en die in de in het kader van het in overweging 2 genoemde onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werden bevestigd.

(85)

Zoals vermeld in overweging 29 van Beschikking nr. 303/96/EGKS was de oorspronkelijke definitieve dumpingmarge hoger dan de definitieve schademarge en werd het definitieve antidumpingrecht derhalve op de lagere schademarge gebaseerd, namelijk 40,1 %. Aangezien de dumpingmarge die voor VIZ STAL in het kader van dit tussentijdse onderzoek werd vastgesteld lager is dan de schademarge, dient het antidumpingrecht op deze lagere dumpingmarge van 14,7 % te worden gebaseerd.

(86)

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het bij Beschikking nr. 303/96/EGKS voor VIZ STAL ingestelde antidumpingrecht, dat werd bevestigd bij Verordening (EG) nr. 151/2003, moet worden gewijzigd overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(87)

Voor NLMK moet onderhavige tussentijdse herzieningsprocedure worden beëindigd en moet het bij Beschikking nr. 303/96/EGKS ingestelde en bij Verordening (EG) nr. 151/2003 bevestigde definitieve antidumpingrecht worden gehandhaafd.

(88)

Alle betrokkenen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen de huidige maatregelen voor VIZ STAL te wijzigen en de tussentijdse herzieningsprocedure voor NLMK te beëindigen en werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken. Met de ontvangen opmerkingen werd, indien van toepassing, rekening gehouden. De betrokkenen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

D.   TUSSENTIJDS ONDERZOEK NAAR DE VORM VAN DE MAATREGELEN

(89)

Zoals in overweging 2 vermeld, heeft de Commissie op eigen initiatief een tussentijds onderzoek ingesteld naar de vorm van de maatregelen ten aanzien van elektroplaat uit Rusland om na te gaan of de bij Beschikking nr. 303/96/EGKS aanvaarde verbintenis passend en doeltreffend was. Het onderzoek werd uitgevoerd samen met het herzieningsonderzoek bij het vervallen van de maatregelen dat bij Verordening (EG) nr. 151/2003 werd beëindigd en met de tussentijdse herzieningsonderzoeken naar het aspect dumping die de Russische producenten hadden aangevraagd.

(90)

De oorspronkelijke verbintenis was in hoofdzaak een kwantitatieve verbintenis: de ondernemingen verbonden zich ertoe bij hun uitvoer naar de Gemeenschap bepaalde hoeveelheden niet te overschrijden.

(91)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening hebben verbintenissen ten doel de schadelijke gevolgen van invoer met dumping weg te nemen. Dit doel wordt bereikt doordat de exporteur hogere prijzen toepast of de uitvoer tegen dumpingprijzen stopzet. Gebleken is dat in het kader van de oorspronkelijke verbintenis uitsluitend de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden werden beperkt, maar dat de prijzen niet werden verhoogd tot een niet-schadelijk niveau, waardoor er geen herstel optrad van de concurrentie op de EG-markt. Derhalve werd geoordeeld dat de verbintenis in haar huidige vorm geen passend en doeltreffend middel was om de schadelijke gevolgen van de dumping weg te nemen.

(92)

De oorspronkelijke verbintenissen werden niet alleen ondertekend door de ondernemingen die om de inleiding van onderhavige tussentijdse herzieningsprocedures hebben verzocht, maar ook door een Russische handelaar die het betrokken product in het oorspronkelijke onderzoekstijdvak uitvoerde en door de Russische autoriteiten die zouden toezien op de naleving van de verbintenis. Zoals reeds werd aangetoond in het kader van de in overweging 2 vermelde herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen, heeft de medeondertekenende handelaar, VO ’Promsyrioimport’ (Moskou), de uitvoer van elektroplaat naar de Gemeenschap stopgezet na de instelling van de definitieve antidumpingrechten en vóór januari 2000. Deze handelaar werd derhalve niet beschouwd als een belanghebbende bij de herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen die leidde tot de handhaving van de definitieve antidumpingrechten in januari 2003. Deze handelaar heeft geen contact opgenomen met de Commissie en geen belangstelling getoond om opnieuw elektroplaat naar de Gemeenschap uit te voeren; hij verzocht evenmin om als een belanghebbende bij onderhavige procedure te worden behandeld.

(93)

Gezien de gewijzigde omstandigheden in Rusland, dat ondertussen volledig erkend is als een land met markteconomie, werd bovendien geoordeeld dat er geen behoefte meer is aan waarborgen van de Russische autoriteiten in verband met toezicht op de naleving van verbintenissen die door Russische producenten/exporteurs in het kader van een antidumpingprocedure worden aangeboden en dat deze niet verenigbaar zijn met de nieuwe status van het land.

(94)

Zoals vermeld in het bericht van inleiding van de tussentijdse herzieningsprocedure die tot de vorm van de maatregelen was beperkt, was het moeilijk de naleving van de verbintenis te controleren, hetgeen gevolgen had voor de corrigerende werking van de maatregelen. In het kader van onderhavig onderzoek werd dit bevestigd. Zo werd vastgesteld dat beide producenten/exporteurs de eindbestemming van het betrokken product niet wisten gezien de wijze waarop de uitvoer was georganiseerd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de producten opnieuw uit de Gemeenschap werden uitgevoerd dan wel in de Gemeenschap in het vrije verkeer werden gebracht (zie ook overweging 95). Derhalve kon niet worden vastgesteld of de verslagen die de betrokken producenten/exporteurs in het kader van de verbintenis moesten opstellen, volledig en juist waren.

(95)

Sinds de aanvaarding van de verbintenis werden twee soorten uitvoervergunningen gebruikt, namelijk type A (producten bestemd om in de Gemeenschap in het vrije verkeer te worden gebracht) en type B (producten bestemd om in het kader van een andere douaneregeling in de Gemeenschap te worden binnengebracht). Voor goederen die met een vergunning type A werden uitgevoerd, diende een jaarlijks contingent in acht te worden genomen; goederen die met een vergunning type B werden uitgevoerd waren niet aan kwantitatieve beperkingen onderworpen. De gelieerde importeurs, die de eindbestemming van de ingevoerde producten niet konden vaststellen, konden geen voldoende bewijsmateriaal voorleggen ten aanzien van de latere wederuitvoer van goederen die Rusland met een uitvoervergunning type B hadden verlaten. Bovendien werd samen met de betrokken douaneautoriteiten vastgesteld dat goederen met uitvoervergunning type B soms toch voor het vrije verkeer waren aangegeven, waardoor mogelijk afbreuk werd gedaan aan de corrigerende werking van de verbintenis. De door de ondernemingen gevolgde procedures bleken ontoereikend om aan alle voorwaarden van de verbintenis te voldoen. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de verbintenis werd geschonden.

(96)

Gelet op het voorgaande werd geconcludeerd dat de verbintenis in haar huidige vorm niet meer voldeed, met name omdat niet goed kon worden nagegaan of zij werd nageleefd. De Russische producenten/exporteurs en de overige medeondertekenaars van de verbintenis, namelijk VO ’Promsyrioimport’ (Moskou) en de Russische autoriteiten werden van de conclusies van de Commissie op de hoogte gebracht en in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken.

(97)

NLMK betwistte de bevinding van de Commissie dat de verbintenis niet meer voldeed. Deze onderneming voerde met name aan dat i) het door het vergunningensysteem niet mogelijk was de verbintenis te schenden; ii) dat bij niet-overschrijding van de in de verbintenis vastgestelde hoeveelheden de schade te verwaarlozen was en dat er dus geen sprake was van schade als gevolg van dumping; en iii) dat de wijziging in het aantal medeondertekenaars geen voldoende reden was om de aanvaarding van de verbintenis in te trekken.

(98)

De argumenten ten aanzien van de controle op de verbintenis zijn niet in overeenstemming met de bevindingen van de Commissie (zie overwegingen 94 en 95) en werden niet met bewijsmateriaal gestaafd. Het risico dat de verbintenis niet wordt nageleefd kan niet worden uitgesloten. Dit betekent dat de verbintenis geen voldoende waarborg biedt dat de schadelijke gevolgen van de dumping worden weggenomen; bijgevolg wordt geoordeeld dat deze verbintenis niet voldoet. Dat het aantal medeondertekenaars is gewijzigd, moet niet als een losstaand feit worden beschouwd, maar als onderdeel van de wijziging van omstandigheden in Rusland sedert de aanvaarding van de verbintenis.

(99)

Ten slotte voerde NLMK aan dat onderhavig tussentijds onderzoek naar de vorm van de maatregelen beëindigd moet worden op hetzelfde ogenblik als de andere tussentijdse onderzoeken die wellicht zullen worden geopend ten gevolge van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004. Er wordt op gewezen dat in het kader van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de maatregelen ten aanzien van elektroplaat uit Rusland die op 20 maart 2004 (12) werd ingeleid zal worden onderzocht of het in het belang van de Gemeenschap is deze maatregelen te wijzigen om te voorkomen dat de uitbreiding van de Europese Unie plotseling zeer nadelige gevolgen heeft voor verschillende partijen, waaronder bedrijven die het betrokken product verwerken, distributeurs en de consument. Er is geen rechtstreeks verband tussen onderhavig tussentijds onderzoek naar de vorm van de maatregelen en tussentijdse herzieningsprocedures in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie. Dit argument werd derhalve van de hand gewezen.

(100)

Uit het bovenstaande vloeit voort dat de verbintenis in haar huidige vorm niet meer voldoet.

E.   NIEUWE VERBINTENISSEN

(101)

Na de mededeling van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de conclusie was getrokken dat de dumpingmarge, in voorkomend geval, moest worden gewijzigd en dat de kwantitatieve verbintenis in de huidige vorm niet meer voldeed, heeft NLMK een verbintenis aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

(102)

NLMK had echter weinig medewerking verleend aan het onderzoek en de door deze onderneming verstrekte gegevens waren evenmin nauwkeurig en betrouwbaar genoeg geweest (zie overweging 24). Het is daarom zeer onwaarschijnlijk of doeltreffend toezicht kan worden uitgeoefend op een prijsverbintenis van deze onderneming. Daarom werd het praktisch niet uitvoerbaar geacht, in de zin van artikel 8, lid 3, van de basisverordening, de door NLMK aangeboden verbintenis te aanvaarden. Derhalve werd geconcludeerd dat de verbintenis die na de mededeling van de bevindingen werd aangeboden niet kan worden aanvaard.

(103)

De belanghebbenden werden van deze conclusie in kennis gesteld en de motivering van deze conclusie werd aan NLMK medegedeeld. Er werd overleg gepleegd met het Raadgevend Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op koudgewalste platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal), met een breedte van meer dan 500 mm, ingedeeld onder de GN-codes 7225 11 00 (platen met een breedte van 600 mm of meer) en 7226 11 00 (platen met een breedte van meer dan 500 mm maar minder dan 600 mm), wordt beëindigd voor Novolipetsk Iron & Steel Corporation (NLMK), Rusland.

Artikel 2

In Verordening (EG) nr. 151/2003 van de Raad wordt artikel 1 vervangen door:

„Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op koudgewalste platen en banden met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal), met een breedte van meer dan 500 mm ingedeeld onder de GN-codes 7225 11 00 (platen met een breedte van 600 mm of meer) en ex 7226 11 00 (TARIC-code 7226110010) (platen met een breedte van meer dan 500 mm maar minder dan 600 mm) van oorsprong uit Rusland.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt voor het in lid 1 omschreven product, vervaardigd door de volgende ondernemingen:

Onderneming

Recht

Aanvullende TARIC-code

OOO Viz-Stal, 28, Kirov St., 620028 Yekaterinburg GSP-715

14,7 %

A516

Alle andere ondernemingen

40,1 %

A999

3.   Tenzij anders bepaald zijn de voorschriften inzake douanerechten van toepassing.”

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 42 van 20.2.1996, blz. 7.

(3)  PB L 308 van 29.11.1996, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 1000/99/EGKS (PB L 122 van 12.5.1999, blz. 35).

(4)  PB C 53 van 20.2.2001, blz. 13.

(5)  PB L 149 van 7.6.2002, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/2002 (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 9).

(6)  PB L 25 van 30.1.2003, blz. 7.

(7)  PB C 186 van 6.8.2002, blz. 15.

(8)  PB C 242 van 8.10.2002, blz. 16.

(9)  PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1.

(10)  PB C 111 van 8.5.2002, blz. 5.

(11)  PB L 33 van 8.2.2003, blz. 41.

(12)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/18


VERORDENING (EG) Nr. 991/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1100/2000 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van siliciumcarbide uit de Volksrepubliek China, de Russische Federatie en Oekraïne en tot verlenging van de verbintenis die werd aangenomen bij Besluit 94/202/EG van de Commissie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Aansluitend op een herzieningsprocedure naar aanleiding van het vervallen van maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 821/94 (2), definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer van siliciumcarbide uit de Volksrepubliek China, de Russische Federatie en Oekraïne. Tegelijkertijd heeft de Commissie bij Besluit 94/202/EG (3), een verbintenis aanvaard die werd aangeboden door de Russische regering samen met V/O Stankoimport uit Moskou, Rusland. Aansluitend op de herzieningsprocedure naar aanleiding van het vervallen van maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1100/2000 (4), definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van siliciumcarbide („het betrokken product”) uit de Volksrepubliek China, de Russische Federatie en Oekraïne en de Commissie heeft de verbintenis verlengd die bij Besluit 94/202/EG voor de Russische onderneming V/O Stankoimport werd aanvaard.

(2)

Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd vastgesteld op 23,3 % voor de invoer van het betrokken product uit Rusland.

(3)

Het toepasselijke recht op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, voor inklaring, werd vastgesteld op 24 % voor de invoer van het betrokken product uit Oekraïne.

2.   Onderzoek

(4)

Op 20 maart 2004, kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5), aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een procedure voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de geldende maatregelen („de maatregelen”), inleidde.

(5)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was, naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) en rekening houdende met het belang van de Gemeenschap, de maatregelen aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact voor alle belanghebbenden, waaronder de verwerkende bedrijven, distributiebedrijven en consumenten, te vermijden.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in het betrokken land, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

(7)

In dit verband hebben de volgende belanghebbende partijen hun standpunt uiteengezet:

a)

Organisatie van EG-producenten:

Europese Raad van de Bonden van de Chemische Nijverheid (CEFIC)

b)

Producent/exporteur:

Zaporozhsky Abrasivny Combinat uit Zaporozhye, Oekraïne

c)

Exporteur:

V/O Stankoimport, Rusland

d)

Producent:

JSC Volzhsky Abrasive Works, Rusland

B.   BETROKKEN PRODUCT

(8)

Het product waarop de procedure betrekking heeft, is hetzelfde als in de oorspronkelijke procedure en is ingedeeld onder GN-code 2849 20 00.

(9)

Kenmerkend voor het productieproces van siliciumcarbide is dat automatisch verschillende kwaliteiten hiervan worden verkregen. Deze kunnen in twee grote categorieën worden onderverdeeld, namelijk kristallijn siliciumcarbide en metallurgisch siliciumcarbide. De kristallijne soort, die verder onderverdeeld wordt in een zwarte en een groene soort, wordt normaliter gebruikt voor de vervaardiging van schuurmiddelen, slijpstenen, vuurvaste producten van hoge kwaliteit, keramische stoffen, plastics, enz., terwijl de metallurgische soort aan staal wordt toegevoegd en vooral in gieterijen en hoogovens wordt gebruikt. Zoals bij de vorige onderzoeken moeten beide soorten in het kader van dit onderzoek als één enkel product worden beschouwd.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

I.   SILICIUMCARBIDE UIT RUSLAND

1.   Verklaringen van belanghebbende partijen

(10)

De Russische exporteur voor wie de verbintenis geldt, stelde dat het importvolume waarop de verbintenis van toepassing is, was bepaald op basis van zijn verkoop op de markt van de EU15 en dat de verbintenis derhalve moest worden herzien om op passende wijze rekening te houden met de markt van de EU25. Een dergelijke herziening was volgens hem absoluut noodzakelijk om te vermijden dat de andere exporteurs van het betrokken product naar de EU zouden worden bevoordeeld.

2.   Opmerkingen van de lidstaten

(11)

De lidstaten hebben hun standpunt uiteengezet en de meerderheid is voorstander van een aanpassing van de maatregelen om rekening te houden met de uitbreiding.

3.   Beoordeling

(12)

Er werd een analyse van de beschikbare gegevens en informatie verricht, waaruit bleek dat de invoer van het betrokken product uit Rusland in de EU10 omvangrijk was. Aangezien het importvolume waarop de huidige verbintenis van toepassing is, werd bepaald op basis van de invoer in de EU 15, wordt geen rekening gehouden met het hogere importvolume voor de EU 25.

4.   Conclusie

(13)

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het in het licht van de uitbreiding dienstig is de maatregelen aan te passen en het extra importvolume voor de markt van de EU10 in aanmerking te nemen.

(14)

Het oorspronkelijke importvolume waarop de verbintenis voor de EU 15 van toepassing is, werd telkens in de tweede helft van het lopende jaar voor het daaropvolgende jaar berekend en vastgesteld als een aandeel van het verbruik van de Gemeenschap in het aan het lopende jaar voorafgaande jaar. De verhoging van het importvolume waarvoor de verbintenis geldt, werd volgens dezelfde berekeningsmethode bepaald.

(15)

Dienovereenkomstig wordt het passend geacht dat de Commissie een voorstel voor een gewijzigde verbintenis mag aanvaarden die rekening houdt met de situatie na de uitbreiding en gebaseerd is op de in overweging 14 beschreven methode.

II.   SILICIUMCARBIDE UIT OEKRAÏNE

1.   Verklaringen van belanghebbende partijen in exportlanden

(16)

De Oekraïense autoriteiten en de Oekraïense producent/exporteur verklaarden dat, als gevolg van de hoge antidumpingrechten en de uitbreiding van de maatregelen tot de EU10, hun traditionele handelsstromen naar de EU10 ernstig zouden worden verstoord.

(17)

Zij stelden met name dat de plotse sterke prijsstijgingen als gevolg van de hoge antidumpingrechten het product onbetaalbaar duur maakten voor de vervaardiging van metallurgische briketten.

2.   Opmerkingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(18)

De EG-producenten verklaarden dat zij zich niet zouden verzetten tegen voorstellen voor tussentijdse maatregelen in een overgangsperiode, voorzover deze geen negatieve invloed hebben op hun situatie.

3.   Opmerkingen van de lidstaten

(19)

De autoriteiten van Tsjechië, Hongarije en Slowakije waren van mening dat er na de uitbreiding een bijzondere overgangsregeling voor de invoer van het betrokken product uit Oekraïne zou moeten gelden. Er werd betoogd dat het betrokken product van groot belang is voor de industriële eindgebruikers in de EU10, omdat het niet in die landen wordt vervaardigd.

(20)

Dienovereenkomstig pleitten sommige van deze autoriteiten voor een schorsing van de antidumpingrechten ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Oekraïne.

4.   Beoordeling

(21)

Op basis van de beschikbare gegevens en informatie werd een analyse verricht, waaruit bleek dat de invoer van het betrokken product uit Oekraïne in de EU10 in 2003 omvangrijk was.

(22)

Gelet op het grote belang van het betrokken product voor de traditionele industriële eindgebruikers in de EU10 en het relatief hoge antidumpingrecht werd derhalve geconcludeerd dat het in het belang van de Gemeenschap is de thans geldende maatregelen geleidelijk aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden te vermijden.

5.   Conclusie

(23)

Al deze verschillende aspecten en belangen werden in aanmerking genomen en als geheel onderzocht. Dit leidde tot de slotsom dat de belangen van de importeurs en de verwerkende bedrijven in de EU10 aanzienlijk zouden worden geschaad als de bestaande maatregelen onmiddellijk, zonder tijdelijke aanpassing, zouden worden toegepast.

(24)

Anderzijds hebben de EG-producenten zelf bevestigd dat een tijdelijke aanpassing van de maatregelen geen overdreven negatieve impact op hun belangen zou hebben, aangezien zij momenteel niet volledig aan de vraag in de EU10 kunnen voldoen.

(25)

Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Gemeenschap is de bestaande maatregelen ongewijzigd toe te passen en dat de tijdelijke aanpassing van de bestaande maatregelen wat de invoer van het betrokken product in de EU10 betreft, het gewenste niveau van handelsbescherming niet noemenswaardig zou ondergraven.

(26)

Er werden verschillende mogelijkheden onderzocht hoe de bedrijfstak van de Gemeenschap het best tegen schadeveroorzakende dumping kan worden beschermd, terwijl tegelijkertijd ook het belang van de Gemeenschap in aanmerking wordt genomen door de economische schok van de antidumpingrechten voor de traditionele afnemers in de EU10 te verzachten gedurende de periode van economische aanpassing na de uitbreiding.

(27)

De conclusie luidde dat dit het best kon worden bereikt door gedurende een overgangsperiode geen antidumpingrechten te heffen op de hoeveelheden die Oekraïne traditioneel naar de EU10 uitvoert. Ten aanzien van alle overige uitvoer naar de EU10 bovenop deze traditionele exportvolumes gelden de normale antidumpingrechten, net zoals voor de uitvoer naar de EU15.

6.   Verbintenis

(28)

Er werd onderzocht welke de meest adequate manier is om deze traditionele exportstromen naar de EU10 niet te onderbreken en de conclusie luidde dat die erin bestond van de medewerkende partij een vrijwillige verbintenis met een kwantitatief maximum te aanvaarden. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie derhalve de betrokken producent/exporteur een verbintenis voorgesteld en als reactie daarop heeft één producent/exporteur van het betrokken product uit Oekraïne een verbintenis aangeboden.

(29)

In dit verband zij erop gewezen dat bij de vaststelling van de voorwaarden van de verbintenis rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van de uitbreiding in overeenstemming met artikel 22, onder c), van de basisverordening. Het betreft hier een bijzondere maatregel in die zin dat deze verbintenis voorziet in een tijdelijk aanpassing van bestaande maatregelen aan de realiteit van de EU 25.

(30)

Voor de producent/exporteur in Oekraïne werd een importvolume („maximum”) vastgesteld op basis van zijn traditionele exportvolumes naar de EU10 in 2001, 2002 en 2003. Er zij evenwel op gewezen dat abnormale stijgingen in de exportvolumes naar de EU10 die in de laatste maanden van 2003 en de eerste maanden van 2004 werden vastgesteld, van de traditionele volumes die voor de vaststelling van de maxima zijn gebruikt, werden afgetrokken.

(31)

De betrokken producenten/exporteurs moeten, wanneer zij het betrokken product in het kader van een verbintenis in de EU10 verkopen, bereid zijn om globaal genomen niet af te wijken van hun traditionele verkooppatronen ten aanzien van individuele afnemers in de EU10. De producenten/exporteurs moeten er zich derhalve van bewust zijn dat een aanbod voor een verbintenis slechts als werkbaar, en dus aanvaardbaar, kan worden aangemerkt als zij voor de verkoop waarop de verbintenis betrekking heeft, globaal genomen deze traditionele patronen in de handel met hun afnemers in de EU10 handhaven.

(32)

De producenten/exporteurs moeten er zich eveneens van bewust zijn dat indien wordt vastgesteld dat deze verkooppatronen sterk wijzigen of het toezicht op hun verbintenis om welke reden dan ook moeilijk of onmogelijk wordt, de Commissie, overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenis, de aanvaarding van de verbintenis van de onderneming mag intrekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven op het niveau zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1100/2000, of dat zij het maximum mag aanpassen dan wel anderszins corrigerend mag optreden.

(33)

Dienovereenkomstig mag de Commissie ieder aanbod voor een verbintenis dat aan de bovenvermelde voorwaarden voldoet, bij verordening van de Commissie aanvaarden.

D.   WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) NR. 1100/2000

(34)

Gelet op het bovenstaande moet, voor het geval dat de Commissie bij verordening verbintenissen aanvaardt, worden voorzien in de mogelijkheid dat de invoer in de Gemeenschap die overeenkomstig de voorwaarden van zulke verbintenissen plaatsvindt, wordt vrijgesteld van het bij Verordening (EG) nr. 1100/2000 ingestelde antidumpingrecht, door laatstgenoemde verordening te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Commissie mag een voorstel voor een gewijzigde verbintenis aanvaarden waarbij het importvolume dat onderworpen is aan de bij Besluit 94/202/EG aanvaarde verbintenis voor de invoer van siliciumcarbide uit Rusland, wordt verhoogd. De verhoging wordt berekend volgens dezelfde methode als die welke werd gebruikt voor de vaststelling van het oorspronkelijke maximum voor de Gemeenschap van 15 lidstaten. Het oorspronkelijke maximum werd telkens in de tweede helft van het lopende jaar voor het daaropvolgende jaar berekend en vastgesteld als een aandeel van het verbruik van de Gemeenschap in het aan het lopende jaar voorafgaande jaar.

2.   De Commissie mag de verbintenis dienovereenkomstig aanpassen.

Artikel 2

Aan artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1100/2000 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De voor het vrije verkeer aangegeven goederen worden vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits zij zijn vervaardigd door een onderneming waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de desbetreffende verordening van de Commissie, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en zijn ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie. Deze invoer wordt vrijgesteld van het antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met het in artikel 1 omschreven product,

b)

bij de aangifte voor het vrije verkeer de douaneautoriteiten van de lidstaten een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage vermelde gegevens bevat, en

c)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving op de handelsfactuur.”

Artikel 3

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 1100/2000.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 94 van 13.4.1994, blz. 21. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1786/97 (PB L 254 van 17.8.1997, blz. 6).

(3)  PB L 94 van 13.4.1994, blz. 32.

(4)  PB L 125 van 26.5.2000, blz. 3.

(5)  PB C 70 van 20.3.2004, blz.15.


BIJLAGE

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de handelsfactuur bij de invoer van siliciumcarbide waarop de verbintenis van toepassing is:

1.

Het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”

2.

De naam van de in artikel 1 van Verordening […] van de Commissie vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven.

3.

Het nummer van de handelsfactuur.

4.

De datum van afgifte van de handelsfactuur.

5.

De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap zullen worden ingeklaard.

6.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het codenummer van het product (Product Code Number of PCN) dat werd gebruikt voor het onderzoek en de verbintenis (bv. PCN 1, PCN 2 enz.),

een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen (bv. PCN 1: PCN 2: enz.),

de productcode van de onderneming (Company Product Code of CPC) (indien van toepassing),

de GN-code;

de hoeveelheid (in ton).

7.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

8.

De naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur.

9.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door […] (naam van de onderneming) en door de Europese Commissie bij Verordening […] werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/23


VERORDENING (EG) Nr. 992/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van kaliumchloride van oorsprong uit Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 969/2000 (2) wijzigde en verlengde de Raad de maatregelen die bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 (3) waren ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van kaliumchloride („het betrokken product”) uit Belarus, Oekraïne en Rusland.

(2)

De maatregelen hebben de vorm van een vast recht dat is vastgesteld per productsoort en kwaliteit en varieert van 19,51 tot 48,19 EUR/ton in het geval van Belarus, van 19,61 tot 40,63 EUR/ton in het geval van Rusland, en van 19,61 tot 48,19 EUR/ton in het geval van Oekraïne.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een procedure voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de geldende maatregelen („de maatregelen”) inleidde.

(4)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was, naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) en rekening houdende met het belang van de Gemeenschap, de maatregelen aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden, waaronder de verwerkende bedrijven, distributiebedrijven en consumenten, te vermijden.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(5)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

(6)

In dit verband hebben de volgende belanghebbende partijen hun standpunt uiteengezet:

a)

Organisatie van EG-producenten:

 

de Vereniging van Europese producenten van kaliumchloride

b)

Producenten/exporteurs:

 

Production Amalgamation Belaruskali uit Soligorsk, Belarus

 

JSC Silvinit uit Solikamsk, Rusland

 

JSC Uralkali uit Berezniki, Rusland

c)

Exporteur:

 

IPC uit Moskou, Rusland (verbonden met JSC Silvinit en Production Amalgamation Belaruskali).

B.   BETROKKEN PRODUCT

(7)

Het betrokken product is kaliumchloride (ook potas genoemd) dat in het algemeen als meststof in de landbouw wordt gebruikt, hetzij als zodanig - onvermengd of vermengd met andere meststoffen - hetzij na verwerking tot een samengestelde meststof, het zogenaamde NPK (stikstof, fosfor, kalium). Het kaliumgehalte varieert en wordt uitgedrukt als een percentage van het gewicht van het droge, watervrije product kaliumoxide (K2O). Het betrokken product wordt ook gebruikt als grondstof bij de vervaardiging van bepaalde industriële en farmaceutische producten.

(8)

Dit product komt in het algemeen voor in twee kwaliteiten, namelijk standaardkwaliteit (of poederkwaliteit) of „andere dan standaardkwaliteit” die onder meer doch niet uitsluitend de korrelkwaliteit omvat. Er zijn drie basisvarianten, met een verschillend K2O-gehalte:

kaliumgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 10),

kaliumgehalte van meer dan 40 doch niet meer dan 62 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 50),

kaliumgehalte van meer dan 62 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 90).

(9)

De geldende antidumpingmaatregelen voorzien in verschillende niveaus van antidumpingrechten voor enerzijds de standaardkwaliteit en anderzijds de andere kwaliteiten, waaronder de korrelkwaliteit. In dit verband zij eraan herinnerd dat in het laatste herzieningsonderzoek van 2000 werd vastgesteld dat bepaalde speciale mengsels met een buitengewoon hoog kaliumgehalte, die niet onder de voornoemde GN-codes vallen, als een betrokken product moeten worden beschouwd. Deze conclusie werd bereikt omdat dergelijke mengsels dezelfde fysische en chemische basiskenmerken vertonen en dezelfde verwerkingen ondergaan als de hierboven genoemde categorieën. Omdat dit onderzoek ook geen overwegingen aan het licht heeft gebracht waaruit blijkt dat van de gevolgde aanpak moet worden afgezien en om ervoor te zorgen dat de antidumpingmaatregelen consequent worden toegepast en onjuiste indelingen worden voorkomen, werd het in deze verordening noodzakelijk geacht de bevinding van het vorige herzieningsonderzoek te bevestigen dat het K2O-gehalte van dergelijke mengsels 35 % of meer, doch niet meer dan 62 %, van het gewicht van het droge, watervrije product bedraagt.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Verklaringen van belanghebbende partijen in exportlanden

(10)

Twee Russische en één Belarussische producent/exporteur, één Russische exporteur en de Russische autoriteiten verklaarden dat, als gevolg van de hoge antidumpingrechten en de uitbreiding van de maatregelen tot de EU10, hun traditionele handelsstromen naar de EU10 ernstig zouden worden verstoord.

(11)

Zij stelden met name dat de plotse sterke prijsstijgingen als gevolg van de antidumpingrechten in de vorm van een vast bedrag het product onbetaalbaar duur maakten voor de eindverbruikers in de landbouw, de industrie en de farmaceutische sector in de EU10.

(12)

Er zij op gewezen dat geen enkele producent/exporteur uit Oekraïne noch de Oekraïense autoriteiten een verklaring hebben afgegeven.

2.   Opmerkingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(13)

De EG-producenten deelden mee dat, ondanks het feit dat de gemiddelde prijzen in de EU10 meer dan 30 % lager waren dan die in de Europese Unie in haar samenstelling voor 1 mei 2004 („EU15”), zij zich niet zouden verzetten tegen voorstellen voor tussentijdse maatregelen in een overgangsperiode, voorzover deze geen negatieve invloed hebben op hun huidige handelsverkeer in de EU15.

3.   Opmerkingen van de lidstaten

(14)

De autoriteiten van sommige lidstaten van de EU10, waaronder Tsjechië, Hongarije, Litouwen en Slowakije, waren van mening dat er na de uitbreiding een bijzondere overgangsregeling voor de invoer van het betrokken product uit Rusland en Belarus zou moeten gelden.

(15)

Er werd in dit verband betoogd dat het betrokken product van strategisch belang is voor de afnemers in de landbouw en de industrie in de EU10, omdat het niet in die landen wordt vervaardigd noch gemakkelijk door een ander product kan worden vervangen. Er werd ook verklaard dat de producenten van het betrokken product in de EU15 niet over de capaciteit zouden beschikken om aan de vraag in de EU10 te voldoen.

(16)

Voorts werd aangevoerd dat moest worden voorkomen dat de landbouwers in de EU10 met plotse en scherpe prijsstijgingen van de meststof potas zouden worden geconfronteerd, omdat dit het voor hen extra moeilijk zou maken om zich aan de nieuwe concurrentie met de landbouwproducenten in de EU15 aan te passen. Het belang van deze kwestie werd verder benadrukt door de aanzienlijke waarde van de uitvoer naar de EU10 uit Belarus en Rusland (circa 87 miljoen EUR per jaar) in vergelijking met de uitvoer naar de EU15 uit deze landen (circa 45 miljoen EUR per jaar).

(17)

Er werd dan ook betoogd dat de levering van het betrokken product aan de EU10 zonder plotse en scherpe prijsstijgingen van uiterst groot belang is voor de genoemde eindverbruikers in de EU10.

(18)

Dienovereenkomstig pleitten deze autoriteiten voor een bijzondere behandeling, wat de antidumpingmaatregelen betreft, van de invoer van het betrokken product in de EU10 uit Belarus en Rusland.

4.   Beoordeling

(19)

Op basis van de beschikbare gegevens en informatie werd een analyse verricht, waaruit bleek dat er inderdaad een uitgesproken verschil van circa 32 % bestond tussen de geldende prijzen voor dezelfde kwaliteiten van het betrokken product in de EU10 en de EU15 (in de EU10 bedroeg bv. de prijs van de standaardkwaliteit in 2003 circa 79 EUR/ton, terwijl dezelfde kwaliteit in de EU15 in 2003 gemiddeld circa 117 EUR/ton kostte).

(20)

Uit de analyse bleek ook dat de invoer in de EU10 uit Belarus en Rusland in 2003 omvangrijk was (ongeveer 1,1 miljoen ton) en daarmee circa 14 % van het totale geraamde verbruik in de EU10 en de EU15 samen vertegenwoordigde.

(21)

Daarnaast werd vastgesteld dat het betrokken product niet wordt vervaardigd in de EU10 en dat de producenten in de EU15 momenteel over te weinig vrije capaciteit beschikken om aan de vraag in de EU10 te kunnen voldoen. Gezien de aard van het product zou het bovendien moeilijk zijn voor de afnemers in de EU10 om plots over te schakelen van hun traditionele naar een nieuwe leverancier.

5.   Conclusie

(22)

Al deze verschillende aspecten en belangen werden in aanmerking genomen en als geheel onderzocht. Dit leidde tot de slotsom dat de belangen van de importeurs en de verwerkende bedrijven in de EU10 aanzienlijk zouden worden geschaad als de bestaande maatregelen onmiddellijk, zonder tijdelijke aanpassing, zouden worden toegepast.

(23)

Anderzijds hebben de EG-producenten zelf bevestigd dat een tijdelijke aanpassing van de maatregelen geen overdreven negatieve impact op hun belangen zou hebben, aangezien zij op grond van het huidige handelsverkeer in de EU15 niet volledig aan de vraag in de EU10 kunnen voldoen.

(24)

Onder zulke omstandigheden kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het, in het licht van de specifieke situatie die door de uitbreiding ontstaat, niet in het belang van de Gemeenschap is de bestaande maatregelen zonder tijdelijke aanpassing toe te passen. Een dergelijke aanpassing met betrekking tot de invoer van het betrokken product in de EU10 mag evenwel het gewenste niveau van handelsbescherming niet noemenswaardig ondergraven.

(25)

Er werden verschillende mogelijkheden onderzocht hoe de bedrijfstak van de Gemeenschap het best tegen schade veroorzakende dumping kan worden beschermd, terwijl tegelijkertijd ook het belang van de Gemeenschap in aanmerking wordt genomen door de economische schok van de antidumpingrechten voor de traditionele afnemers in de nieuwe lidstaten te verzachten gedurende de periode van economische aanpassing na de uitbreiding.

(26)

De conclusie luidde dat dit het best kon worden bereikt door gedurende een overgangsperiode geen antidumpingrechten te heffen op de traditionele export van Belarus en Rusland naar de EU10, op voorwaarde dat in plaats daarvan de exportprijzen naar deze lidstaten zodanig zouden worden verhoogd, in de vorm van minimuminvoerprijzen, dat zij de schade in aanzienlijke mate helpen teniet te doen. Ten aanzien van alle overige uitvoer naar de EU10 bovenop deze traditionele exportvolumes gelden de normale antidumpingrechten, net zoals voor de uitvoer naar de EU15.

6.   Verbintenissen

(27)

Er werd onderzocht welke de meest adequate manier is om deze traditionele exportstromen naar de EU10 niet te onderbreken en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat de schade ook in aanzienlijke mate wordt tenietgedaan, en de conclusie luidde dat die erin bestond van de medewerkende partijen vrijwillige verbintenissen met minimuminvoerprijzen en kwantitatieve maxima te aanvaarden. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening kan de Commissie derhalve de betrokken producenten/exporteurs verbintenissen voorstellen.

(28)

In dit verband zij erop gewezen dat bij de vaststelling van de voorwaarden van de verbintenissen rekening kan worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van de uitbreiding in overeenstemming met artikel 22, onder c), van de basisverordening. Het zal hier een bijzondere maatregel betreffen in die zin dat deze verbintenissen voorzien in een tijdelijke aanpassing van bestaande maatregelen aan de realiteit van een uitgebreide Gemeenschap van 25 lidstaten.

(29)

Er zij tevens op gewezen dat de verbintenissen niet volledig zullen gelijkstaan aan een antidumpingrecht, omdat de vastgestelde minimuminvoerprijzen lager kunnen liggen dan wat normaal het geval zou zijn. Een andere handelswijze zou, zoals hierboven werd uiteengezet, het betrokken product onbetaalbaar duur maken voor de eindgebruikers in de EU10 en derhalve niet in het belang van de Gemeenschap zijn. De producenten/exporteurs moeten zich er niettemin toe verbinden hun prijzen te verhogen tot een niveau dat de schade in aanzienlijke mate helpt teniet te doen.

(30)

Voor de producenten/exporteurs in Belarus en Rusland moeten importvolumes („maxima”) worden vastgesteld op basis van hun traditionele exportvolume naar de EU10 in 2001, 2002 en 2003. Er zij evenwel op gewezen dat abnormale stijgingen in de exportvolumes naar de EU10 die in de laatste maanden van 2003 en de eerste maanden van 2004 worden vastgesteld, van de traditionele volumes die voor de vaststelling van de maxima worden gebruikt, moeten worden afgetrokken.

(31)

De betrokken producenten/exporteurs moeten, wanneer zij het betrokken product in het kader van een verbintenis in de EU10 verkopen, bereid zijn om globaal genomen niet af te wijken van hun traditionele verkooppatronen ten aanzien van individuele afnemers in de EU10. De producenten/exporteurs moeten er zich derhalve van bewust zijn dat een aanbod voor een verbintenis slechts als werkbaar, en dus aanvaardbaar, kan worden aangemerkt als zij voor de verkoop waarop de verbintenis betrekking heeft, globaal genomen deze traditionele patronen in de handel met hun afnemers in de EU10 handhaven.

(32)

De producenten/exporteurs moeten er zich eveneens van bewust zijn dat indien wordt vastgesteld dat deze verkooppatronen sterk wijzigen of het toezicht op hun verbintenis om welke reden dan ook moeilijk of onmogelijk wordt, de Commissie, overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenis, de aanvaarding van de verbintenis van de onderneming mag intrekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven op het niveau zoals vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3068/92, of dat zij het maximum mag aanpassen dan wel anderszins corrigerend mag optreden.

(33)

Dienovereenkomstig mag de Commissie ieder aanbod voor een verbintenis dat aan de bovenvermelde voorwaarden voldoet, bij verordening van de Commissie aanvaarden.

D.   WIJZIGING VAN VERORDENING (EEG) Nr. 3068/92

(34)

Gelet op het bovenstaande moet, voor het geval dat de Commissie bij verordening verbintenissen aanvaardt, worden voorzien in de mogelijkheid dat de invoer in de Gemeenschap die overeenkomstig de voorwaarden van zulke verbintenissen plaatsvindt, wordt vrijgesteld van het bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 ingestelde antidumpingrecht, door laatstgenoemde verordening te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 3068/92 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 1 bis

1.   De voor het vrije verkeer aangegeven goederen worden vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits zij zijn vervaardigd door een onderneming waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de desbetreffende verordening van de Commissie, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en zijn ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie.

2.   De in lid 1 genoemde invoer wordt vrijgesteld van het antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met het in artikel 1 omschreven product,

b)

bij de aangifte voor het vrije verkeer de douaneautoriteiten van de lidstaten een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage vermelde gegevens bevat, en

c)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving op de handelsfactuur.”.

Artikel 2

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 3068/92.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 112 van 11.5.2000, blz. 4.

(3)  PB L 308 van 24.10.1992, blz. 41. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 969/200.

(4)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


BIJLAGE

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de handelsfactuur bij de invoer van kaliumchloride waarop de verbintenis van toepassing is.

1.

Het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”.

2.

De naam van de in artikel 1 van Verordening […] van de Commissie vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven.

3.

Het nummer van de handelsfactuur.

4.

De datum van afgifte van de handelsfactuur.

5.

De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap zullen worden ingeklaard.

6.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het codenummer van het product (Product Code Number of PCN) dat werd gebruikt voor het onderzoek en de verbintenis (bv. PCN 1, PCN 2 enz.),

een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen,

de productcode van de onderneming (Company Product Code of CPC) (indien van toepassing),

de GN-code,

de hoeveelheid (in ton).

7.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

8.

De naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur.

9.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door [naam van de onderneming] en door de Europese Commissie bij Verordening […] werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/28


VERORDENING (EG) Nr. 993/2004 VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 658/2002 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en van Verordening (EG) nr. 132/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op ammoniumnitraat uit Polen en Oekraïne en tot beëindiging van de antidumpingprocedure ten aanzien van Litouwen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), („de basisverordening”), en met name op artikel 8, artikel 11, lid 3, artikel 21 en artikel 22, onder c),

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

In aansluiting op een herzieningsprocedure naar aanleiding van het vervallen van maatregelen en een tussentijdse herziening heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 658/2002 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van ammoniumnitraat („het betrokken product”) uit Rusland. Bij Verordening (EG) nr. 132/2001 (3) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van ammoniumnitraat uit Oekraïne.

(2)

De maatregelen voorzien in een specifiek recht van 47,07 EUR/ton in het geval van Rusland en 33,25 EUR/ton in het geval van Oekraïne.

2.   Onderzoek

(3)

Op 20 maart 2004 kondigde de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) aan dat zij overeenkomstig artikel 11, lid 3, en artikel 22, onder c), van de basisverordening een procedure voor de gedeeltelijke tussentijdse herziening van de geldende maatregelen („de maatregelen”) inleidde.

(4)

De herziening werd ingeleid op initiatief van de Commissie, die wilde onderzoeken of het dienstig was, naar aanleiding van de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 („de uitbreiding”) en rekening houdende met het belang van de Gemeenschap, de maatregelen aan te passen om een plotse en overdreven negatieve impact op alle belanghebbenden, waaronder de verwerkende bedrijven, distributiebedrijven en consumenten, te vermijden.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(5)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbende partijen, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, de organisaties van producenten en verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs en organisaties van importeurs, de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen alsmede de belanghebbenden in de tien nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden („EU10”), in kennis gesteld van de inleiding van de procedure en zij heeft hen de mogelijkheid gegeven hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal toe te zenden binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn. Alle belanghebbenden die aantoonden dat er redenen waren om te worden gehoord en een daartoe strekkend verzoek indienden, werden gehoord.

(6)

In dit verband hebben de volgende belanghebbende partijen hun standpunt uiteengezet:

a)

Organisatie van EG-producenten:

 

European Fertilizers Manufacturers Association (EFMA).

b)

Producenten/exporteurs:

 

Nak Azot uit Moskou, Rusland

 

OAO Kirovo – Chepetsky Chimkombinat uit Kirovo – Chepetsk, Rusland

 

Cherkasy Azot uit Cherkasy, Oekraïne

 

JSC Acron uit Vellky Novgorod, Rusland.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(7)

De procedure heeft betrekking op hetzelfde product als de oorspronkelijke procedure, namelijk ammoniumnitraat („het betrokken product”), een vaste meststof op basis van stikstof die vaak in de landbouw wordt gebruikt. De meststof wordt vervaardigd van ammoniak en salpeterzuur en heeft in de vorm van prills of granules een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtsprocenten.

(8)

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 (ammoniumnitraat ander dan in waterige oplossing) en 3102 40 90 (mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaarmakende anorganische stoffen met een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtsprocenten).

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

1.   Verklaringen van belanghebbende partijen in exportlanden

(9)

Drie Russische en één Oekraïense producent/exporteur en de Russische en Oekraïense autoriteiten verklaarden dat, als gevolg van de hoge antidumpingrechten en de uitbreiding van de maatregelen tot de EU10, hun traditionele handelsstromen naar de EU10 ernstig zouden worden verstoord.

(10)

Zij stelden met name dat de plotse sterke prijsstijgingen als gevolg van de antidumpingrechten in de vorm van een specifiek bedrag het product onbetaalbaar duur maakten voor de eindverbruikers in de EU10.

2.   Opmerkingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(11)

De EG-producenten deelden mee dat, ondanks het feit dat de gemiddelde prijzen in de EU10 aanzienlijk lager waren dan die in de Europese Unie in haar samenstelling voor 1 mei 2004 („EU15”), zij zich niet zouden verzetten tegen voorstellen voor tussentijdse maatregelen in een overgangsperiode, voorzover deze geen negatieve invloed hebben op hun situatie.

3.   Opmerkingen van de lidstaten

(12)

De Spaanse autoriteiten hebben hun bezorgdheid geuit, maar zich, net zoals de overige lidstaten, niet verzet tegen de door de Commissie voorgestelde overgangsmaatregelen.

(13)

Er werd betoogd dat verschillende EU10-lidstaten maatregelen hadden ingesteld ten aanzien van het betrokken product en dat deze maatregelen een beschermingsniveau in de EU10 garandeerden waaraan met de uitbreiding een einde kwam. Deze maatregelen behelsden:

a)

in Polen: vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland, ingesteld in juni 2002, en vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van ammoniumnitraat uit Oekraïne, ingesteld in december 2002;

b)

in Hongarije: vrijwaringsmaatregelen met een aanvullend recht van 11 600 HUF/ton ten aanzien van de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland en Oekraïne, ingesteld in juli 2003;

c)

in Tsjechië: vrijwaringsmaatregelen met een aanvullend recht van 16 % ten aanzien van de invoer van ammoniumnitraat uit Oekraïne, ingesteld in februari 2003, en vrijwaringsmaatregelen met een aanvullend recht van 35 % ten aanzien van het betrokken product uit Rusland.

(14)

Desondanks waren de autoriteiten van de EU10 van mening dat er na de uitbreiding een bijzondere overgangsregeling voor de invoer van het betrokken product uit Oekraïne en Rusland zou moeten gelden. Er werd in dit verband betoogd dat het betrokken product van groot belang is voor de afnemers in de landbouwsector in de EU10, omdat het niet gemakkelijk door een ander product kan worden vervangen.

(15)

Voorts werd aangevoerd dat moest worden voorkomen dat de landbouwers in de EU10 met plotse en scherpe prijsstijgingen van ammoniumnitraat zouden worden geconfronteerd, omdat dit het voor hen extra moeilijk zou maken om zich aan de nieuwe concurrentie met de landbouwproducenten in de EU15 aan te passen. Het belang van deze kwestie werd verder benadrukt door de aanzienlijke waarde van de uitvoer naar de EU10 uit Oekraïne en Rusland (circa 59 miljoen EUR per jaar) in vergelijking met de uitvoer naar de EU15 uit deze landen (circa 39 miljoen EUR per jaar).

(16)

Er werd dan ook betoogd dat de levering van het betrokken product aan de EU10 zonder plotse en scherpe prijsstijgingen van groot belang is voor de genoemde eindverbruikers in de EU10.

(17)

Dienovereenkomstig pleitten deze autoriteiten voor een bijzondere behandeling, wat de antidumpingmaatregelen betreft, van de invoer van het betrokken product in de EU10 uit Oekraïne en Rusland.

4.   Beoordeling

(18)

Op basis van de beschikbare gegevens en informatie werd een analyse verricht, waaruit bleek dat er inderdaad een uitgesproken verschil bestaat tussen de geldende prijzen voor het betrokken product in de EU10 en de EU15 (in de EU10 bedroeg bv. in de periode 2000-2003 de gemiddelde prijs uit Rusland 70 EUR/ton en uit Oekraïne 84 EUR/ton, terwijl deze in de EU15 in diezelfde periode voor het betrokken product uit Rusland 100 EUR/ton en uit Oekraïne 108 EUR/ton bedroeg).

(19)

Uit de analyse bleek ook dat de invoer in de EU10 uit Rusland en Oekraïne in de periode 2000-2003 omvangrijk was (gemiddeld circa 817 000 ton).

5.   Conclusie

(20)

Al deze verschillende aspecten en belangen werden in aanmerking genomen en als geheel onderzocht. Dit leidde tot de slotsom dat de belangen van de importeurs en de verwerkende bedrijven in de EU10 aanzienlijk zouden worden geschaad als de bestaande maatregelen onmiddellijk, zonder tijdelijke aanpassing, zouden worden toegepast.

(21)

Anderzijds hebben de EG-producenten zelf bevestigd dat een tijdelijke aanpassing van de maatregelen geen overdreven negatieve impact op hun belangen zou hebben, aangezien zij momenteel niet volledig aan de vraag in de EU10 kunnen voldoen.

(22)

Onder zulke omstandigheden kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het, in het licht van de specifieke situatie die door de uitbreiding ontstaat, niet in het belang van de Gemeenschap is de bestaande maatregelen zonder tijdelijke aanpassing toe te passen. Een dergelijke aanpassing met betrekking tot de invoer van het betrokken product in de EU10 mag evenwel het gewenste niveau van handelsbescherming niet noemenswaardig ondergraven.

(23)

Er werden verschillende mogelijkheden onderzocht hoe de bedrijfstak van de Gemeenschap het best tegen schadeveroorzakende dumping kan worden beschermd, terwijl tegelijkertijd ook het belang van de Gemeenschap in aanmerking wordt genomen door de economische schok van de antidumpingrechten voor de traditionele afnemers in de EU10 te verzachten gedurende de periode van economische aanpassing na de uitbreiding.

(24)

Gelet op de beschermende maatregelen die sommige EU10-lidstaten voor de uitbreiding hadden ingesteld, werd geconcludeerd dat dit het best kon worden verwezenlijkt door 50 % van de traditionele exportvolumes, d.w.z. de exportvolumes waarop de door de EU10 voor de uitbreiding ingestelde beschermende maatregelen niet van toepassing zijn, uit Oekraïne en Rusland naar de EU10 gedurende een overgangsperiode zonder heffing van antidumpingrechten toe te laten, op voorwaarde dat in plaats daarvan de exportprijzen naar deze lidstaten zodanig worden verhoogd dat zij de schade in aanzienlijke mate helpen teniet te doen. Ten aanzien van alle overige uitvoer naar de EU10 bovenop deze traditionele exportvolumes gelden de antidumpingrechten, net zoals voor de uitvoer naar de EU15.

6.   Verbintenissen

(25)

Er werd onderzocht welke de meest adequate manier is om deze traditionele exportstromen naar de EU10 niet te onderbreken en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat de schade ook in aanzienlijke mate wordt tenietgedaan, en de conclusie luidde dat die erin bestond van de medewerkende partijen vrijwillige verbintenissen met minimuminvoerprijzen en kwantitatieve maxima te aanvaarden. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie derhalve de betrokken producenten/exporteurs verbintenissen voorgesteld.

(26)

In dit verband zij erop gewezen dat bij de vaststelling van de voorwaarden van de verbintenissen rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van de uitbreiding in overeenstemming met artikel 22, onder c), van de basisverordening. Het betreft hier een bijzondere maatregel in die zin dat deze verbintenissen voorzien in een tijdelijk aanpassing van bestaande maatregelen aan de realiteit van een uitgebreide Gemeenschap van 25 lidstaten.

(27)

Er zij tevens op gewezen dat de verbintenissen niet volledig gelijkstaan aan een antidumpingrecht, omdat de vastgestelde minimuminvoerprijzen lager liggen dan wat normaal het geval zou zijn. Een andere handelwijze zou, zoals hierboven werd uiteengezet, het betrokken product onbetaalbaar duur maken voor de eindgebruikers in de EU10 en derhalve niet in het belang van de Gemeenschap zijn. De producenten/exporteurs hebben zich er niettemin toe verbonden hun prijzen te verhogen tot een niveau dat de schade in aanzienlijke mate helpt teniet te doen.

(28)

Voor de producenten/exporteurs in Oekraïne en Rusland werden importvolumes („maxima”) vastgesteld op basis van 50 % van hun traditionele exportvolume naar de EU10 in 2001 en 2002. Er zij evenwel op gewezen dat abnormale stijgingen in de exportvolumes naar de EU10 die in de laatste maanden van 2003 en de eerste maanden van 2004 werden vastgesteld, van de traditionele volumes die voor de vaststelling van de maxima zijn gebruikt, werden afgetrokken.

(29)

De betrokken producenten/exporteurs moeten, wanneer zij het betrokken product in het kader van een verbintenis in de EU10 verkopen, bereid zijn om globaal genomen niet af te wijken van hun traditionele verkooppatronen ten aanzien van individuele afnemers in de EU10. De producenten/exporteurs moeten er zich derhalve van bewust zijn dat een aanbod voor een verbintenis slechts als werkbaar, en dus aanvaardbaar, kan worden aangemerkt als zij voor de verkoop waarop de verbintenis betrekking heeft, globaal genomen deze traditionele patronen in de handel met hun afnemers in de EU10 handhaven.

(30)

De producenten/exporteurs moeten er zich eveneens van bewust zijn dat indien wordt vastgesteld dat deze verkooppatronen sterk wijzigen of het toezicht op hun verbintenis om welke reden dan ook moeilijk of onmogelijk wordt, de Commissie, overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenis, de aanvaarding van de verbintenis van de onderneming mag intrekken, wat tot gevolg heeft dat definitieve antidumpingrechten worden geheven op het niveau zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 658/2002 en Verordening (EG) nr. 132/2001, of dat zij het maximum mag aanpassen dan wel anderszins corrigerend mag optreden.

(31)

Dienovereenkomstig mag de Commissie ieder aanbod voor een verbintenis dat aan de bovenvermelde voorwaarden voldoet, bij verordening van de Commissie aanvaarden.

D.   WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) Nr. 658/2002 EN VERORDENING (EG) Nr. 132/2001

(32)

Gelet op het bovenstaande moet, voor het geval dat de Commissie bij verordening verbintenissen aanvaardt, worden voorzien in de mogelijkheid dat de invoer in de Gemeenschap die overeenkomstig de voorwaarden van zulke verbintenissen plaatsvindt, wordt vrijgesteld van het bij Verordening (EG) nr. 658/2002 en Verordening (EG) nr. 132/2001 ingestelde antidumpingrecht, door deze verordeningen te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EG) nr. 658/2002 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 1 bis

1.   De voor het vrije verkeer aangegeven goederen worden vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits zij zijn vervaardigd door een onderneming waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de desbetreffende verordening van de Commissie, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en zijn ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie.

2.   De in lid 1 genoemde invoer wordt vrijgesteld van het antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met het in artikel 1 omschreven product,

b)

bij de aangifte voor het vrije verkeer de douaneautoriteiten van de lidstaten een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage vermelde gegevens bevat, en

c)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving op de handelsfactuur.”

Artikel 2

In Verordening (EG) nr. 132/2001 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 1 bis

1.   De voor het vrije verkeer aangegeven goederen worden vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits zij zijn vervaardigd door een onderneming waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de desbetreffende verordening van de Commissie, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en zijn ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie.

2.   De in lid 1 genoemde invoer wordt vrijgesteld van het antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met het in artikel 1 omschreven product,

b)

bij de aangifte voor het vrije verkeer de douaneautoriteiten van de lidstaten een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage vermelde gegevens bevat, en

c)

de aangegeven en bij de douane aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving op de handelsfactuur.”

Artikel 3

De tekst in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 658/2001 en aan Verordening (EG) nr. 132/2001.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 102 van 18.4.2002, blz. 1.

(3)  PB L 23 van 25.1.2001, blz. 1.

(4)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.


BIJLAGE

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de handelsfactuur bij de invoer van ammoniumnitraat waarop de verbintenis van toepassing is.

1.

Het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”

2.

De naam van de in artikel 1 van Verordening [INSERT NUMBER] van de Commissie vermelde onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven.

3.

Het nummer van de handelsfactuur.

4.

De datum van afgifte van de handelsfactuur.

5.

De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap zullen worden ingeklaard.

6.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het codenummer van het product (Product Code Number of PCN) dat werd gebruikt voor het onderzoek en de verbintenis (bv. PCN 1, PCN 2 enz.),

een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen (bv. PCN 1: ammoniumnitraat zonder bijkomende elementen — standaardproduct, PCN 2: ammoniumnitraat met bijkomende elementen in bijzondere mengsels enz.),

de productcode van de onderneming (Company Product Code of CPC) (indien van toepassing),

de GN-code;

de hoeveelheid (in ton).

7.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

8.

De naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur.

9.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door […] (naam van de onderneming) en door de Europese Commissie bij Verordening [INSERT NUMBER] werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/34


VERORDENING (EG) Nr. 994/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 18 mei 2004 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(in EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

111,0

204

64,3

212

89,5

999

88,3

0707 00 05

052

104,9

999

104,9

0709 90 70

052

93,8

204

54,4

999

74,1

0805 10 10, 0805 10 30, 0805 10 50

052

55,0

204

45,2

220

49,5

388

49,5

400

35,9

624

57,8

999

48,8

0805 50 10

388

73,7

528

61,1

999

67,4

0808 10 20, 0808 10 50, 0808 10 90

388

82,0

400

132,1

404

107,3

508

69,0

512

69,8

524

55,1

528

65,2

720

82,6

804

109,8

999

85,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/36


VERORDENING (EG) Nr. 995/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (2), en met name op artikel 5,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2247/2003 van de Commissie van 19 december 2003 houdende bepalingen ter uitvoering, in de sector rundvlees, van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) (3), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2247/2003 kunnen voor producten van de sector rundvlees invoercertificaten worden afgegeven. De invoer mag evenwel de voor ieder van de betrokken uitvoerende derde landen vastgestelde hoeveelheid niet overschrijden.

(2)

Voor producten van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië overstijgen de hoeveelheden, uitgedrukt in vlees zonder been, waarvoor van 1 tot en met 10 mei 2004 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2247/2003 certificaten zijn aangevraagd, niet de voor deze landen beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg kunnen voor de aangevraagde hoeveelheden invoercertificaten worden afgegeven.

(3)

De hoeveelheden, waarvoor met ingang van 1 juni 2004 certificaten kunnen worden aangevraagd binnen de totale hoeveelheid van 52 100 ton, dienen te worden vastgesteld.

(4)

Er dient op te worden gewezen dat deze verordening Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (4), onverlet laat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hieronder vermelde lidstaten geven op 21 mei 2004 voor de onderstaande hoeveelheden producten van de sector rundvlees, uitgedrukt in vlees zonder been, van oorsprong uit sommige staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, invoercertificaten af voor de daarbij vermelde landen van oorsprong:

 

Verenigd Koninkrijk:

250 ton van oorsprong uit Botswana,

800 ton van oorsprong uit Namibië;

 

Duitsland:

150 ton van oorsprong uit Botswana,

60 ton van oorsprong uit Namibië.

Artikel 2

Certificaataanvragen kunnen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2247/2003 in de eerste tien dagen van de maand juni 2004 worden ingediend voor de volgende hoeveelheden rundvlees zonder been:

Botswana:

16 856 ton,

Kenia:

142 ton,

Madagaskar:

7 579 ton,

Swaziland:

3 249 ton,

Zimbabwe:

9 100 ton,

Namibië:

10 185 ton.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 21 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(3)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 37.

(4)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/38


VERORDENING (EG) Nr. 996/2004 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2004

tot wijziging van de invoerrechten in de sector granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 985/2004 (3).

(2)

In artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1249/96 is bepaald dat, indien in de loop van een toepassingsperiode het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR per ton verschilt van het vastgestelde recht, een overeenkomstige aanpassing wordt uitgevoerd. Dit verschil heeft zich voorgedaan. De in Verordening (EG) nr. 985/2004 vastgestelde invoerrechten moeten derhalve worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij de Verordening (EG) nr. 985/2004 worden vervangen door de bijlagen I en II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2004.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw


(1)  PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1104/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 1).

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1110/2003 (PB L 158 van 27.6.2003, blz. 12).

(3)  PB L 180 van 15.5.2004, blz. 26.


BIJLAGE I

Invoerrechten voor de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(in EUR/ton)

1001 10 00

Harde tarwe van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

Zachte tarwe, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

Zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan voor zaaidoeleinden

0,00

1002 00 00

Rogge

16,25

1005 10 90

Maïs, zaaigoed, andere dan hybriden

32,98

1005 90 00

Maïs, andere dan zaaigoed (2)

32,98

1007 00 90

Graansorgho, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

16,25


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd (artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96) komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t, als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, of

2 EUR/t, als de loshaven in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Estland, Letland, Litouen, Polen, Finland, Zweden of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t, als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Berekeningselementen

periode van 14 mei tot en met 17 mei 2004

1.

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Beursnotering

Minneapolis

Chicago

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Minneapolis

Product (eiwitgehalte bij 12 % vocht)

HRS2 (14 %)

YC3

HAD2

Van gemiddeldekwaliteit (1)

Van lage kwaliteit (2)

US barley 2

Notering (EUR/t)

144,36 (3)

97,09

162,21 (4)

152,21 (4)

132,21 (4)

106,58 (4)

Golfpremie (EUR/t)

9,34

 

 

Grote-Merenpremie (EUR/t)

11,31

 

 

2.

Gemiddelden over de referentieperiode bepaald in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

Vrachttarieven/kosten: Golf van Mexico-Rotterdam: 27,71 EUR/t; Grote Meren-Rotterdam: 44,30 EUR/t.

3.

Subsidies bedoeld in artikel 4, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1249/96:

0,00 EUR/t (HRW2)

0,00 EUR/t (SRW2).


(1)  Een korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Een korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(4)  Fob Duluth.


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/41


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/494/GBVB VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

betreffende de steun van de Europese Unie aan de oprichting van de geïntegreerde politie-eenheid in de Democratische Republiek Congo (DRC)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2004/85/GBVB over de preventie, beheersing en oplossing van conflicten in Afrika (1) vastgesteld.

(2)

In het kader van de operatie Artemis in de DRC in 2003 op grond van Gemeenschappelijk Optreden 2003/423/GBVB van 5 juni 2003 inzake de militaire operatie van de EU in de Democratische Republiek Congo (2) heeft de Europese Unie reeds concrete stappen genomen om de veiligheid in het land te doen terugkeren.

(3)

Op 14 december 2000 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2000/792/GBVB (3) vastgesteld, waarbij de heer Aldo Ajello tot bijzondere vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika is benoemd en Gemeenschappelijk Optreden 96/250/GBVB werd ingetrokken. Het Gemeenschappelijk Optreden is voor het laatst gewijzigd en verlengd bij Gemeenschappelijk Optreden 2003/869/GBVB van 8 december 2003 (4).

(4)

De Raad heeft op 29 september 2003 Gemeenschappelijk Standpunt 2003/680/GBVB (5) tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2002/829/GBVB betreffende de levering van bepaalde uitrusting aan de Democratische Republiek Congo vastgesteld.

(5)

Zowel de algemene en alomvattende overeenkomst betreffende de overgang in de Democratische Republiek Congo, die op 17 december 2002 in Pretoria is ondertekend, als het memorandum over de veiligheid en het leger van 29 juni 2003 voorzien in de oprichting van een geïntegreerde politie-eenheid (GPE).

(6)

Op 28 juli 2003 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1493 (2003) aangenomen, waarin hij zijn waardering uitdrukt voor de afkondiging, op 4 april 2003, van de voorlopige Grondwet van de Democratische Republiek Congo en voor de vorming van de overgangsregering van nationale eenheid die op 30 juni 2003 is bekendgemaakt. De Veiligheidsraad spoort donoren aan, de oprichting van een geïntegreerde Congolese politie-eenheid te steunen, en gaat ermee akkoord dat MONUC de extra steun verleent die voor de opleiding van die politie-eenheid nodig zou zijn.

(7)

Het risico bestaat dat de veiligheidssituatie in de DRC verslechtert, hetgeen de versterking van de democratie, de rechtsstaat en de veiligheid op internationaal en regionaal vlak ernstig in gevaar kan brengen. Het toezeggen van politieke steun en middelen van EU-zijde zal de stabiliteit in de regio ten goede komen.

(8)

Op 20 oktober 2003 heeft de regering van de Democratische Republiek Congo bij de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB een officieel verzoek ingediend om steun van de Europese Unie voor de oprichting van een GPE, die de overheidsinstellingen moet helpen beschermen en het interne veiligheidsapparaat moet helpen versterken.

(9)

De Commissie heeft in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) een financieringsbesluit vastgesteld voor een project betreffende technische bijstand, renovatie van het opleidingscentrum, de levering van materiaal voor de GPE (met uitzondering van wapens en oproerbestrijdingsuitrusting) en het verstrekken van de nodige opleidingen.

(10)

Als noodzakelijke voorwaarde voor de opleiding van de GPE en de werking ervan in een latere fase, zijn door de lidstaten van de EU bijdragen overeengekomen, hetzij financieel, hetzij in natura. Naast de bijdragen van de lidstaten zal de Europese Unie in het kader van de EU-begroting financiële steun verlenen voor de oprichting van de GPE.

(11)

Voor het gebruik van al deze bijdragen en deze steun dienen voorwaarden te gelden, met name wat betreft toezicht, verantwoording en traceerbaarheid, die moeten worden vastgesteld in een memorandum van overeenstemming tussen de bijdragende partijen en de DRC.

(12)

De Raad kan zo nodig besluiten tot een vervolg op het EOF-project en de levering van uitrusting voor ordehandhaving, wapens en munitie aan de GPE, in de vorm van een GBVB-onderdeel betreffende toezicht, opleiding en advies.

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Europese Unie steunt de consolidering van de interne veiligheid in de DRC — een essentiële factor voor het vredesproces en de ontwikkeling van het land — door in Kinshasa een geïntegreerde politie-eenheid (GPE) te helpen oprichten.

2.   De Europese Unie en de lidstaten leveren hiertoe, naast de in het kader van het EOF gefinancierde activiteiten, bijdragen in geld en/of in natura, zodat de regering van de DRC kan beschikken over de ordehandhavingsuitrusting, de wapens en munitie die nodig worden geacht voor de oprichting van de GPE en die vermeld staan in bijlage I; waar nodig zijn ook de kosten voor het vervoer naar Kinshasa inbegrepen.

Artikel 2

1.   Met het oog op de in artikel 1 vastgestelde doelstelling, en onder bepaalde voorwaarden, met name dat solide garanties worden geboden inzake toezicht, verantwoording en traceerbaarheid van ordehandhavingsuitrusting, wapens en munitie.

a)

hebben de lidstaten zich bereid verklaard bijdragen te leveren;

b)

wordt aan de regering van de DRC, naast de bijdragen van de lidstaten, financiële steun van de Europese Unie toegekend, in de vorm van een schenking.

2.   Wat de in lid 1 bedoelde voorwaarden voor bijdragen en steun betreft, wordt de hoogst mogelijke graad van consistentie nagestreefd.

Artikel 3

1.   Het team voor technische bijstand van de Commissie in Kinshasa stelt, in nauw overleg met de lidstaten die een bijdrage leveren, een memorandum van overeenstemming op over de voorwaarden voor het gebruik van de bijdragen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a). Het memorandum wordt ondertekend door de regering van de DRC en door het voorzitterschap.

2.   In het memorandum wordt met name het volgende opgenomen:

de voorwaarden betreffende toezicht, verantwoording en traceerbaarheid, met inbegrip van veilige opslag, die gelden voor de bijdragen van de lidstaten als bedoeld in bijlage II, zijn niet minder streng dan de voorwaarden voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde financieringsovereenkomst,

voor het gebruik en het beheer van deze middelen, inclusief aankopen, gelden zoveel mogelijk dezelfde voorwaarden als voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde schenking,

alle financiële bijdragen worden rechtstreeks aan de minister van Binnenlandse Zaken van de DRC overgemaakt, op dezelfde bankrekening als de financiële steun van de EU aan de regering van de DRC. Voor verrichtingen zouden drie handtekeningen nodig zijn (regering van de DRC, technisch assistent/hoofd van het politieproject en het fungerend voorzitterschap van de EU). Aankopen die met deze middelen worden betaald, worden formeel beschouwd als aankopen van de regering van de DRC,

alle bijdragen in natura van de lidstaten worden geleverd aan en worden eigendom van de regering van de DRC en worden uitsluitend voor de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen gebruikt,

de technisch assistent/hoofd van het politieproject zal de lidstaten die bereid zijn gevonden bijdragen in natura te leveren, bijstaan door alle informatie te verschaffen om die bijdragen vlot te kunnen doorspelen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken van de DRC,

er wordt een lokaal stuurcomité opgericht dat instaat voor de algemene follow-up; het comité bestaat uit de technisch assistent/hoofd van het politieproject, vertegenwoordigers van het voorzitterschap, van de lidstaten die een bijdrage leveren, de Commissie, de minister van Binnenlandse Zaken van de DRC en MONUC. Het comité ziet met name toe op de naleving van de bepalingen van het memorandum. Het ministerie van Binnenlandse Zaken van de DRC blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van het project.

Artikel 4

De technisch assistent/hoofd van het politieproject, die door de Commissie op voorstel van de lidstaten wordt benoemd, ziet nauwlettend toe op het gebruik van de in artikel 2, lid 1, punt a), bedoelde bijdragen door de regering van de DRC. In nauwe coördinatie met de autoriteiten van de DRC zorgt hij er met name voor dat de voorwaarden van het memorandum, onder meer wat toezicht, verantwoording en traceerbaarheid betreft, worden nageleefd. De technisch assistent/hoofd van het politieproject brengt op gezette tijden verslag uit aan het voorzitterschap en bij het in artikel 3, lid 2, vermelde stuurcomité.

Artikel 5

1.   Het financiële referentiebedrag voor de in artikel 2, punt b), bedoelde financiële steun, beloopt EUR 585 000.

2.   Het toekennen van de in artikel 2, lid 1, punt b), bedoelde schenking wordt toevertrouwd aan de Commissie, die hiertoe een financieringsovereenkomst sluit met de regering van de DRC.

3.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd met inachtneming van de procedures en voorschriften van de algemene begroting van de Europese Unie, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom blijft van de Gemeenschap. Onderdanen van derde landen mogen inschrijven op contracten.

Artikel 6

Het voorzitterschap en de Commissie brengen aan de Raad via diens bevoegde instanties met name het politiek en veiligheidscomité, regelmatig verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden, in het bijzonder over de activiteiten van het stuurcomité.

Voor de politieke uitvoering van het gemeenschappelijk optreden krijgt de vertegenwoordiger van het voorzitterschap in Kinshasa alle steun van de Commissie.

De bijzondere vertegenwoordiger van de EU wordt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in dit project.

Artikel 7

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Evaluatie vindt plaats aan het eind van het EOF-project of wanneer zulks nodig wordt geacht.

Artikel 8

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 21 van 28.1.2004, blz. 25.

(2)  PB L 143 van 11.6.2003, blz. 50.

(3)  PB L 318 van 16.12.2000, blz. 1.

(4)  PB L 326 van 13.12.2003, blz. 37.

(5)  PB L 249 van 1.10.2003, blz. 64.


BIJLAGE I

INDICATIEVE LIJST VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE UITRUSTING VOOR ORDEHANDHAVING, WAPENS EN MUNITIE

De onderstaande lijst is indicatief: aanvullingen of vervangingen kunnen noodzakelijk zijn.

 

Ordehandhavingsuitrusting

Helmen voor gebruik bij interventies

1 008

Schilden

240

Schoenen voor gebruik bij interventies

1 008

Scheenbeschermers (paar)

950

Schouderbeschermers

950

Slagwerende onderarmbeschermers (paar)

950

Wapenstokken

1 008

Wapenstokhouders

1 008

Gordels

1 008

Individuele handboeien

1 000

Maskers

950

Ordehandhavingstenues

1 008

Transportzakken voor granaten

193

Plastic handboeien (reserve)

1 000

Blusapparaten

100

 

Wapens

Automatische pistolen

1 008

Pistoolmitrailleurs

300

Riot Guns

100

Granaatwerpers

100

 

Munitie (eenheden)

Traangaspatronen

2 000

Geweergranaten

5 000

Handgranaten

5 000

9 mm-munitie

500

 

Varia

Documenthouders

200

Verrekijkers

116

Fluorescerende vesten (verkeer)

200

Fluitjes

1 008

Kompassen

1 000

Slagwerende vesten

400


BIJLAGE II

BIJDRAGEN VAN DE LIDSTATEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 2

1.

De volgende lidstaten willen bijdragen in natura leveren: België, Duitsland en Hongarije.

2.

De volgende lidstaten willen financiële bijdragen leveren: Nederland, Verenigd Koninkrijk, Zweden (1), Luxemburg, Ierland en Denemarken.

3.

De lidstaten willen financiële bijdragen of bijdragen in natura toekennen op voorwaarde dat solide garanties worden geboden betreffende:

a)

de naleving van nationale en EU-procedures en verplichtingen inzake de uitvoer van ordehandhavingsuitrusting, wapens en munitie;

b)

de volledige traceerbaarheid van alle ordehandhavingsuitrusting, wapens en munitie die aan de GPE worden geleverd. Alle ordehandhavingsuitrusting, wapens en munitie die in natura worden geleverd of met financiële bijdragen worden aangekocht, worden opgenomen in een inventaris die voortdurend wordt bijgewerkt. Alle ordehandhavingsuitrusting, wapens en munitie zijn traceerbaar voor de volledige duur van het project, dat een opleidings- en een toezichtsfase omvat;

c)

strikte verantwoording voor alle middelen en ordehandhavingsuitrusting, wapens en munitie. De regering van de DRC geeft volledige verantwoording voor het gebruik van de bijdragen in natura en de financiële bijdragen van de lidstaten, die uitsluitend voor het in artikel 1 vermelde doel worden benut;

d)

gedegen en doeltreffende controle van de uitgaven. Of de fondsen voor het bovenvermelde doel zijn gebruikt, wordt door een onafhankelijke controleur gecertificeerd.

4.

De Deense financiële bijdrage moet worden aangewend overeenkomstig de richtsnoeren voor ontwikkelingshulp van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO (DAC) en moet als officiële Deense ontwikkelingshulp aan het DAC worden gemeld.


(1)  Behoudens de nodige nationale procedures.


19.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/46


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/495/GBVB VAN DE RAAD

van 17 mei 2004

ter ondersteuning van het nucleair veiligheidsfonds van de IAEA en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen die zowel in de EU als in derde landen moeten worden getroffen.

(2)

De Unie geeft momenteel actief uitvoering aan deze strategie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, met name via de financiering van specifieke projecten die uitgevoerd worden door multilaterale instellingen zoals de IAEA.

(3)

Wat de Europese Unie betreft, heeft de Raad op 22 december 2003 Richtlijn 2003/122/EURATOM (1) inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen in de Europese Unie aangenomen; het aanscherpen van de controle op hoogactieve radioactieve bronnen in alle derde landen overeenkomstig de verklaring en het actieplan van de G8 betreffende de beveiliging van radioactieve bronnen blijft dus een belangrijke nog na te streven doelstelling.

(4)

De verbetering van de fysieke bescherming van kernmateriaal en installaties en de opsporing en bestrijding van illegale handel helpen de verspreiding van massavernietigingswapens te voorkomen.

(5)

De in de overwegingen 3 en 4 genoemde doelstellingen zijn dezelfde als die welke de IAEA nastreeft. Dat gebeurt in het kader van de herziene gedragscode voor de veiligheid en zekerheid van radioactieve bronnen die in september 2003 door de Raad van Bestuur van de IAEA werd aangenomen en de uitvoering van zijn nucleair veiligheidsplan, dat uit vrijwillige bijdragen aan zijn nucleair veiligheidsfonds wordt gefinancierd. De IAEA richt zich ook op de versterking van het Verdrag inzake de fysische bescherming van nucleair materiaal.

(6)

De Commissie heeft ermee ingestemd dat zij met de supervisie van de uitvoering van de EU-bijdrage zal worden belast,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om onverwijld praktische uitvoering te geven aan sommige elementen van de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens zal de EU steun verlenen aan de activiteiten van de IAEA in het kader van het nucleair veiligheidsplan, dat ten doel heeft:

proliferatiegevoelige goederen en apparatuur beter te beschermen en de deskundigheid terzake te vergroten;

opsporing en bestrijding van illegale handel in kernmateriaal en radioactieve stoffen te verbeteren.

2.   IAEA-projecten sluiten aan bij de maatregelen van de EU-strategie wanneer zij gericht zijn op de verbetering van:

de fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen tijdens gebruik, opslag en vervoer, alsmede van kerninstallaties;

de beveiliging van radioactieve stoffen in niet-nucleaire toepassingen;

het vermogen van staten om illegale handel op te sporen en te bestrijden.

Deze projecten worden uitgevoerd in landen die bijstand op het gebied van nucleaire veiligheid behoeven.

In de bijlage staat een nadere omschrijving van bovenbedoelde projecten.

Artikel 2

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de drie in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 3 329 000 euro.

2.   Voor het beheer van de in lid 1 genoemde uitgaven uit de begroting van de EU gelden de procedures en voorschriften van de Gemeenschap die van toepassing zijn op begrotingsaangelegenheden, met dien verstande dat een eventuele voorfinanciering niet het eigendom van de Europese Gemeenschap blijft.

3.   Voor de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde projecten sluit de Commissie een financieringsovereenkomst met de IAEA over het gebruik van de EU-bijdrage, die als schenking wordt verstrekt. Die financieringsovereenkomst bepaalt dat de IAEA er zorg voor draagt dat de EU-bijdrage zichtbaar is in een mate die overeenstemt met haar omvang.

4.   De Commissie brengt, samen met het voorzitterschap, bij de Raad verslag uit over de uitvoering van de EU-bijdrage.

Artikel 3

Het voorzitterschap is, in volledige samenwerking met de Commissie, verantwoordelijk voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. De Commissie ziet toe op de supervisie van de juiste uitvoering van de in artikel 2 bedoelde bijdrage.

Artikel 4

Dit gemeenschappelijk optreden wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het verstrijkt 15 maanden na de aanneming ervan.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

B. COWEN


(1)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 57.


BIJLAGE

EU-steun ter ondersteuning van het nucleair veiligheidsfonds van de IAEA en ter uitvoering van maatregelen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

1.   Omschrijving

De Raad van Beheer van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) heeft in maart 2002 een activiteitenplan tot bescherming tegen nucleair terrorisme goedgekeurd. Het plan voorziet in een alomvattende benadering van nucleaire veiligheid, vanuit het inzicht dat kernmateriaal en andere radioactieve stoffen moeten worden beschermd „van de wieg tot het graf”. De bescherming en beveiliging van het materiaal tijdens gebruik, opslag en vervoer is van cruciaal belang voor het verbeteren van de beveiliging en het bestendigen van de resultaten daarvan op de lange termijn. Ingeval beveiliging evenwel faalt, of materiaal nog niet is beveiligd op de plaats waar het zich bevindt, moeten er maatregelen worden getroffen ter ontdekking van diefstal of pogingen om het materiaal te smokkelen.

In alle lidstaten van de organisatie alsook in staten die nog geen lid van de IAEA zijn is er grote vraag naar steun voor deze inspanningen. De projecten zijn evenwel in eerste instantie toegespitst op landen in Zuidoost-Europa: Bulgarije, Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Servië en Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Moldovië en Roemenië, en in landen in de Centraal-Aziatische regio: Kazachstan, Kirgizstan, Oezbekistan, Tadzjikistan en Turkmenistan. Er zijn ook activiteiten gepland in Armenië, Azerbeidzjan en Georgië.

In eerste instantie zal een internationale adviesverlenende evaluatiemissie inzake nucleaire veiligheid — International Nuclear Security Mission — worden uitgezonden om de prioriteiten te bepalen. Te dien einde zal een groep van erkende experts de huidige stand van de in de bovengenoemde landen reeds bestaande nucleaire beveiligingsmaatregelen beoordelen en aanbevelingen tot verbetering doen. De aanbevelingen zullen een basis bieden voor het bepalen van de latere bijstand en betrekking hebben op zowel de huidige toestand als de vereiste verbeteringen ter zake van voorkoming of ontdekking alsmede bestrijding van kwaadwillige handelingen in verband met kernmateriaal en andere radioactieve stoffen — met inbegrip van stoffen voor niet-nucleair gebruik — en kerninstallaties.

Op grond van deze evaluatiemissie zullen prioriteiten worden bepaald, waarbij ten hoogste zes landen worden aangewezen voor elk project dat wordt gefinancierd uit de middelen die via de EU-steun ter beschikking worden gesteld.

Vervolgens zullen in de geselecteerde landen projecten op drie gebieden worden uitgevoerd.

1.

Betere fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen tijdens gebruik, opslag en vervoer, en van kerninstallaties

In kerninstallaties en faciliteiten gebruikte en opgeslagen materialen moeten op passende wijze worden beheerd en beschermd om diefstal of sabotage te voorkomen. In een doeltreffende regeling moet de taakverdeling tussen overheid en exploitant worden aangegeven.

2.

Verbetering van de beveiliging van radioactieve stofffen in niet-nucleaire toepassingen

Radioactieve stoffen — en in sommige gevallen nucleair bronmateriaal — worden vaak in „niet-nucleaire” toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld in medische of industriële toepassingen. Sommige van deze bronnen zijn hoogradioactief en behoren tot de categorieën 1 tot en met 3 van de TECDOC-indeling van radioactieve bronnen van de IAEA. Als deze bronnen niet op passende wijze worden gecontroleerd en beschermd, kunnen zij in verkeerde handen vallen en met kwade opzet worden gebruikt. De regelingen voor gebruik, opslag en vervoer van radioactieve stoffen moeten doeltreffend zijn en goed werken. Krachtige, kwetsbare radioactieve bronnen moeten bij gebruik of opslag worden beschermd tegen kwaadwillige handelingen, en wanneer zij niet langer nodig zijn, worden ontmanteld en op een veilige opslagplaats opgeborgen.

3.

Versterking van het vermogen van staten om illegale handel op te sporen en te bestrijden

Onder illegale handel valt het ongeoorloofd in ontvangst nemen, leveren, gebruiken, vervoeren of verwijderen van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen, zulks al dan niet opzettelijk en ongeacht of daarbij internationale grenzen worden overschreden.

Een door terroristen gemaakt primitief nucleair ontploffingstuig of tuig voor radiologische straling kan niet worden vervaardigd zonder door illegale handel verkregen materiaal. Voorts is mogelijk ook gevoelige apparatuur en technologie voor het produceren van gevoelig materiaal voor (het vervaardigen van) een primitief kernwapentuig door illegale handel verkregen. Aan te nemen valt dat grensoverschrijdend verkeer van materiaal of technologie noodzakelijk is opdat het materiaal zijn bestemming bereikt. Om illegale handel te bestrijden, moeten de staten dus voorzien in de nodige regelingen en technische systemen (met inbegrip van gebruiksvriendelijke instrumenten) alsmede in procedures en informatie aan de grensposten waarmee pogingen om radioactieve stoffen (met inbegrip van radioactieve splijtstoffen) te smokkelen of ongeoorloofde handel in gevoelige apparatuur en technologie kunnen worden opgespoord.

Tevens moeten er doeltreffende maatregelen worden getroffen om op zulke acties te reageren en eventuele radioactieve stoffen in beslag te nemen. Het personeel van de ordehandhavingsdiensten (douane, politie enz.) is vaak niet opgeleid in het gebruik van opsporingsapparatuur en is dus mogelijk niet vertrouwd met gevoelige uitrusting en apparatuur. Opleiding van deze functionarissen is dan ook van cruciaal belang voor het welslagen van maatregelen voor de opsporing van illegale handel. Voor verschillende personeelscategorieën zouden verschillende opleidingen beschikbaar moeten zijn, zowel voor het gebruik van opsporingsinstrumenten als voor het interpreteren van de meetresultaten van die instrumenten, zodat een besluit over de follow-upactiviteiten kan worden genomen.

2.   Doelstellingen

Algemene doelstelling: de nucleaire veiligheid in de geselecteerde landen verhogen.

2.1.   Evaluatiemissie: de financiering van de INSServ

De IAEA zal INSServ-missies uitvoeren om te bepalen waar in elk van de 17 sub 1 genoemde landen de nucleaire veiligheid moet worden verhoogd. Deze missies zullen betrekking hebben op de fysieke bescherming en de veiligheid van nucleaire en niet-nucleaire toepassingen, met inbegrip van de nodige regelingen, alsmede op de getroffen maatregelen ter bestrijding van illegale handel.

Als onderdeel van de breed opgezette bovengenoemde ruime missie inzake nucleaire veiligheid zal het project:

aanvangen met een beoordeling van de stand van de fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen, en de bescherming van nucleaire of onderzoeksinstallaties of faciliteiten waar dergelijke stoffen worden gebruikt of opgeslagen. In de 17 landen bestaan er in totaal 26 kerninstallaties of faciliteiten. Een aantal installaties en faciliteiten waar dergelijke materiaal aanwezig is, zal worden geselecteerd voor aansluitende verbetering en steun;

de dringende behoeften aangeven wat betreft de verbetering van de regelgevingsinfrastructuur in de 17 landen en tevens aangeven in welke mate er moet worden voorzien in aanvullende bescherming voor krachtige, kwetsbare bronnen. Als uitvloeisel van de missie zal ook de voor de bescherming vereiste specifieke apparatuur worden omschreven;

een beoordeling inhouden van de huidige stand van de vermogens alsmede een evaluatie van wat nodig is om de nationale maatregelen ter bestrijding van illegale handel aan te scherpen.

2.2.   Uitvoering van specifieke acties die naar aanleiding van de evaluatiemissie als prioritair worden aangemerkt

Project 1

Verbetering van de fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen bij gebruik, opslag en vervoer en in nucleaire installaties

Doel van het project: verbetering van de fysieke bescherming van kernmateriaal en andere radioactieve stoffen in geselecteerde landen.

Projectresultaten

Fysieke bescherming van geselecteerde installaties en verbetering van prioritaire faciliteiten

Verbetering, met behulp van deskundigen van de nationale regelgevingsinfrastructuur voor fysieke bescherming

Opleiding van personeel in de geselecteerde landen

Project 2

Verbetering van de veiligheid van radioactieve stoffen in niet-nucleaire toepassingen

Doel van het project: verbetering van de beveiliging van radioactieve stoffen in niet-nucleaire toepassingen in geselecteerde landen.

Projectresultaten

Verbetering, met behulp van deskundigen, van de nationale regelgevingsinfrastructuur voor de beveiliging van radioactieve stoffen

Bescherming of, zo nodig, ontmanteling of verwijdering van tot 30 kwetsbare bronnen

Opleiding van personeel in de geselecteerde landen

Project 3

Vergroting van het vermogen van staten om illegale handel op te sporen en te bestrijden

Projectdoelstelling: verhoging van de vermogens van de staten om in geselecteerde landen illegale handel op te sporen en te bestrijden.

Projectresultaten

Verbetering van het inzamelen en evalueren van informatie over illegale nucleaire handel uit open bronnen en uit de contactpunten van de landen, ter verbetering van de kennis van de illegale nucleaire handel en van de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. Deze informatie zal ook bijdragen tot het selecteren van prioriteiten uit de diverse activiteiten ter bestrijding van illegale handel.

Instelling van nationale regelingen met behulp van deskundigen ter bestrijding van illegale handel en ter verbetering van de nationale coördinatie van grensoverschrijdend verkeer van radioactieve stoffen en van gevoelige nucleaire apparatuur en technologie in de geselecteerde landen.

Verbetering van de grenscontroleapparatuur in geselecteerde grensposten.

Opleiding van het personeel van ordehandhavingsdiensten.

3.   Duur

De evaluatiemissie zal plaatsvinden in een periode van drie maanden na de ondertekening van de financieringsovereenkomst tussen de Commissie en de IAEA. De drie projecten worden gelijktijdig uitgevoerd in de loop van de 12 daaropvolgende maanden.

De totale duur van de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden wordt op 15 maanden geraamd.

4.   Begunstigden

Begunstigden zijn de landen waar de evaluatie en de daaropvolgende projecten plaatsvinden. Hun autoriteiten zullen worden geholpen bij het aangeven van de zwakke punten en steun krijgen om een oplossing te vinden en de veiligheid te verhogen.

5.   Uitvoeringsorgaan

De IAEA wordt met de uitvoering van het project belast. De INSServ-missies zullen worden uitgevoerd volgens de standaardwerkwijze voor IAEA-missies, die door deskundigen van de IAEA-lidstaten zullen worden uitgevoerd. De drie projecten worden rechtstreeks uitgevoerd door het personeel van de IAEA en door de lidstaten geselecteerde deskundigen of contractanten. In het geval van contractanten moet de levering van goederen, werken of diensten door de IAEA in het kader van de actie geschieden volgens de desbetreffende regels en procedures van de IAEA, als omschreven in de bijdrageovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en een internationale organisatie.

6.   Deelnemende derde partijen

Dit project wordt volledig gefinancierd uit dit gemeenschappelijk optreden van de EU. Deskundigen van de IAEA-lidstaten mogen als deelnemende derde partijen worden beschouwd. Zij zullen hun werkzaamheden verrichten volgens de standaardwerkwijze voor IAEA-deskundigen.

7.   Raming van de benodigde middelen

De bijdrage van de EU dekt de evaluatiemissie en de uitvoering van de drie in punt 2.2 omschreven projecten. De kosten worden als volgt geraamd:

missies inzake nucleaire veiligheid (17 landen):

303 000 euro

Project 1 (6 landen):

854 200 euro

Project 2 (6 landen):

1 136 700 euro

Project 3 (6 landen):

946 600 euro

Verder is er voor onvoorziene kosten een reserve ten belope van ongeveer 3 % (ten belope van 88 500 euro) van de in aanmerking komende kosten.

8.   Financieel referentiebedrag voor de kosten van de projecten

De totale kosten van het project bedragen 3 329 000 euro.