52002PC0185

Voorstel voor een Verordening van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid /* COM/2002/0185 def. - CNS 2002/0114 */

Publicatieblad Nr. 203 E van 27/08/2002 blz. 0284 - 0303


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

Inleiding

Het bijgaande voorstel is bedoeld als een nieuwe kaderverordening voor het gemeenschappelijk visserijbeleid die in de plaats zal komen van de Verordeningen (EEG) nr. 3760/92 en nr. 101/76 van de Raad.

Dit voorstel gaat vergezeld van een "Mededeling betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid ("Roadmap")". Daarin zijn de achtergronden en de voornaamste doelstellingen van het proces tot hervorming van het GVB beschreven.

Hoofdstuk I Toepassingsgebied en doelstellingen

Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dient betrekking te hebben op alle activiteiten waarbij vis en schaal-, schelp- en weekdieren (in het voorstel "levende aquatische hulpbronnen" genoemd) worden geëxploiteerd. In het kader van dat beleid behoren maatregelen te worden genomen ten aanzien van onder meer de instandhouding en het beheer van de hulpbronnen, de voorwaarden voor de toegang tot de wateren en hulpbronnen, het structuurbeleid en het vlootbeheer, de controle en de handhaving, de aquacultuur, de markten en de internationale betrekkingen.

In dit voorstel wordt echter niet nader ingegaan op het structuurbeleid (althans niet op de andere maatregelen daarvan dan die welke de vloot betreffen), de aquacultuur, de markten en de internationale betrekkingen. Deze onderwerpen zullen op een later tijdstip aan de orde worden gesteld door middel van verdere initiatieven van de Commissie in het kader van de hervorming (aquacultuur en internationale betrekkingen) of vallen reeds onder communautaire regelgeving die naar het oordeel van de Commissie nu niet hoeft te worden herzien (de gemeenschappelijk marktordening voor visserijproducten en de structuurmaatregelen die niet de vloot betreffen). Dit voorstel spitst zich toe op de instandhouding van de visbestanden en de beperking van de milieu-effecten van de visserij en op de bijbehorende maatregelen om de vangstcapaciteit aan te passen en om controle op de toepassing van de GVB-regels uit te oefenen en deze regels te handhaven; tevens heeft het voorstel betrekking op besluitvormings- en raadplegingsprocedures.

De doelstelling die aan het GVB ten grondslag ligt, bestaat erin een exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen die voor duurzame omstandigheden op milieu-, economisch en sociaal gebied zorgt, te garanderen.

De Gemeenschap heeft een nieuw kader nodig dat een grondslag biedt voor coherente maatregelen inzake visserijbeheer volgens het voorzorgsbeginsel. Dat kader moet duidelijk zijn wat de verantwoordelijkheden op communautair, nationaal en plaatselijk niveau betreft, voorzien in besluitvormingsprocessen op basis van degelijke wetenschappelijke adviezen, een brede betrokkenheid van de belanghebbenden vergemakkelijken en coherentie met de andere takken van communautair beleid garanderen.

Hoofdstuk II Instandhouding en duurzaamheid

De belangrijkste factor voor de instandhouding en een duurzame exploitatie van levende mariene hulpbronnen die via het beheer onder controle kan worden gehouden, is de visserijsterfte, dit is het deel van een vispopulatie dat in een bepaald jaar wordt weggevist door de visserijtakken die deze populatie exploiteren. Andere belangrijke factoren zijn in meerdere of mindere mate voorspelbaar, maar kunnen door de beheerders van de visserij niet onder controle worden gehouden. Daarom moet, wat de instandhouding en de duurzame ontwikkeling van geëxploiteerde populaties betreft, het doel worden bereikt door de visserijsterfte onder controle te houden.

Een tweede doel van het beheer bestaat erin het effect van visserijactiviteiten op mariene ecosystemen, en vooral niet-doelsoorten en kwetsbare habitats, zo gering mogelijk te houden.

Er zijn een aantal manieren om dat te bereiken. Daartoe behoren beperkingen van de vangsten (d.w.z. van de output), beperkingen van de visserij-inspanning (d.w.z. van de input) en diverse maatregelen om jonge vis of niet-doelsoorten te beschermen (gewoonlijk "technische maatregelen" genoemd). Ter ondersteuning van deze basiselementen is het wenselijk wetenschappelijk onderbouwde streefniveaus voor de visserijsterfte en de grootte van populaties vast te stellen, de aantallen en soorten vissersvaartuigen te bepalen die mogen vissen, en waar mogelijk stimulansen te geven ter bevordering van visserijmethoden waarbij het vangen van jonge vis of niet-doelsoorten wordt voorkomen. De Commissie stelt voor om al deze elementen te gebruiken in de communautaire aanpak.

Bovendien stelt de Commissie voor dat de Gemeenschap ophoudt met de huidige handelwijze waarbij op jaarbasis over het beheer van visbestanden wordt beslist. Deze gang van zaken heeft niet de vereiste vermindering van de visserijsterfte opgeleverd en heeft een achteruitgang van vele visbestanden niet voorkomen.

De Commissie stelt een zodanig strategisch beheer op meerjarenbasis van de visbestanden voor dat bestanden zonodig weer tot duurzame niveaus worden aangevuld en vervolgens op die niveaus worden gehandhaafd. Deze aanpak zou verplicht zijn voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden. In meerjarige beheersplannen moeten streefniveaus worden opgenomen die zijn bepaald met inachtneming van wetenschappelijke adviezen en waaraan de toestand van bestanden kan worden getoetst. Deze plannen moeten ook welomschreven bevissingsstrategieën bevatten waarin vooraf is vastgesteld welke methode moet worden gebruikt ter bepaling van beperkingen van vangsten en visserij-inspanningen.

De Commissie stelt voor dat de Raad over de strategische elementen van meerjarige beheersplannen beslist en dat na het eerste jaar van toepassing over de verdere tenuitvoerlegging ervan, die hoofdzakelijk op technische criteria zal zijn gebaseerd, wordt beslist door de Commissie, bijgestaan door een Comité van beheer.

Naast vangstbeperkingen en technische maatregelen dienen ook beperkingen van de visserij-inspanning (d.w.z. de tijd die door een vissersvaartuig met een bepaald motorvermogen op zee wordt doorgebracht) in overweging te worden genomen als een essentieel onderdeel van een meerjarenbeheer.

Ook worden enkele veranderingen voorgesteld met betrekking tot noodmaatregelen en nationale maatregelen binnen de 12-mijlszone:

- Een procedure volgens welke de Commissie over noodmaatregelen kan beslissen is nodig om in geval van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van hulpbronnen onmiddellijke actie mogelijk te maken. Er wordt een langere maximumduur voor dergelijke maatregelen voorgesteld dan die welke bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 is bepaald (één jaar in plaats van zes maanden) om voldoende tijd te hebben voor de vaststelling van definitievere communautaire maatregelen, en voorts voorziet het voorstel in raadpleging van de lidstaten in het geval dat dergelijke actie op verzoek van een lidstaat wordt ondernomen.

- Voorgesteld wordt dat een lidstaat niet-discriminerende instandhoudings- en beheersmaatregelen binnen de 12-mijlszone mag nemen die gelden voor alle in het gebied vissende vaartuigen. Er is voorzien in procedurele waarborgen die inhouden dat andere lidstaten en de betrokken regionale adviesraden (zie hoofdstuk VI) in het geval dat de maatregelen voor de vaartuigen van andere lidstaten zullen gelden, opmerkingen kunnen doen toekomen aan de Commissie. Binnen 20 werkdagen kan de Raad in dit verband een ander besluit nemen dan de Commissie.

- Voorgesteld wordt de lidstaten toe te staan om in de onder hun jurisdictie staande wateren voor alle vaartuigen geldende noodmaatregelen te nemen voor een periode van ten hoogste drie maanden, mits er sprake is van een ernstige en onverwachte bedreiging voor de hulpbronnen en elk uitstel schade tot gevolg zou hebben die moeilijk zou zijn te herstellen. Deze bepaling moet in de plaats komen van artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad, een soortgelijke bepaling die echter geen beperking in de tijd bevat. Er worden procedurele garanties voorgesteld die inhouden dat de lidstaten en de betrokken regionale adviesraden aan de Commissie opmerkingen kunnen doen toekomen. De Raad kan binnen 20 werkdagen een besluit nemen dat verschilt van dat van de Commissie.

Hoofdstuk III Aanpassing van de vangstcapaciteit

De Commissie heeft herhaaldelijk de nadruk gelegd op de zwakke punten van het communautaire vlootbeleid. Ondoeltreffende programma's voor het beheer van de vlootcapaciteit en ongeschikte steunregelingen hebben geleid tot overcapaciteit en daardoor tot afnemende bestanden. De betrokken beleidsvormen moeten worden herzien.

Er worden twee soorten nieuwe maatregelen voorgesteld die van invloed zullen zijn op de vlootstructuur:

a) maatregelen die rechtstreeks de omvang van de vloot beïnvloeden:

- in het kader van de meerjarige beheersplannen vastgestelde beperkingen van de visserij-inspanning zullen onvermijdelijk verlagingen van de vlootcapaciteit tot gevolg hebben;

- de vaststelling van referentievlootniveaus per lidstaat op basis van de MOP IV-doelstellingen, gecombineerd met een verhouding van 1 op 1 tussen de toevoegingen en de onttrekkingen aan de vloot, zal voorkomen dat de capaciteit van de vloot in totaal toeneemt;

b) begeleidende financiële maatregelen:

- een stringente beperking van de overheidssteun voor investeringen in vissersvaartuigen en afschaffing van de steun voor de overbrenging van communautaire overcapaciteit naar derde landen zullen een verdere groei van de visserij-inspanning afremmen;

- hogere slooppremies voor de lidstaten en, waar nodig, extra communautaire medefinanciering voor de vaartuigen waarvoor de gevolgen van de meerjarige beheersplannen het grootst zijn, zullen de buitenbedrijfstelling van extra vaartuigen bevorderen.

Het bijgaande voorstel bevat de onder a) aangegeven maatregelen; andere voorstellen die betrekking hebben op de onder b) genoemde financiële maatregelen, worden afzonderlijk ingediend.

Wanneer de vaststelling van streefniveaus inzake visserijsterfte in het kader van de meerjarige beheersplannen verplichte beperkingen van de visserij-inspanning met zich brengt, zullen vele lidstaten de capaciteit moeten verlagen om aan die beperkingen te kunnen voldoen. Zoals nu reeds het geval is, zal elke met overheidssteun uit productie genomen capaciteit in mindering worden gebracht op de vlootreferentieniveaus die voor elke lidstaat zullen worden vastgesteld. Als dit systeem in werking is, zullen de nationale vloten geleidelijk in omvang afnemen.

Het voorstel voorziet ook in de mogelijkheid om voor de vlootcapaciteit nieuwe parameters vast te stellen die eerder op het soort vistuig dan op de tonnage en het motorvermogen van de vissersvaartuigen zijn gebaseerd. Ter vergroting van de doorzichtigheid wordt voorgesteld het toezicht op de vloot via een herziening van het communautair gegevensbestand van vissersvaartuigen te verbeteren en een regelmatige dialoog over het vlootbeleid op te zetten die de vorm aanneemt van een collegiale toetsing ("peer review") waarbij de lidstaten en de Commissie zijn betrokken.

Hoofdstuk IV Toegang tot de wateren en hulpbronnen

De Commissie stelt voor dat de huidige beperkingen van het recht om binnen de 12-mijlszone te vissen, waarbij de toegang is beperkt tot vaartuigen uit aangrenzende havens of tot vaartuigen uit andere lidstaten die bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad gecodificeerde historische rechten genieten, na 31 december 2002 worden gehandhaafd. De betrokken bepalingen hebben de visserijdruk in de biologisch kwetsbaarste zeegebieden verminderd en economische stabiliteit voor kleinschalige visserijactiviteiten verschaft; er is wijdverbreide steun voor handhaving ervan.

De Commissie stelt voor dat de lidstaten in alle overige communautaire wateren gelijke toegang tot de visserijhulpbronnen dienen te hebben behoudens maatregelen waartoe is besloten door de Raad of, volgens procedures voor voorlopige noodmaatregelen, door de Commissie of een lidstaat.

De Commissie stelt voor om vóór eind 2003 te onderzoeken of de andere toegangsregels dan die welke betrekking hebben op de 12-mijlszone van de lidstaten, verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake instandhouding en duurzame exploitatie.

De Commissie stelt voor ermee door te gaan de communautaire vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van het beginsel van handhaving van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten. Om de toepassing van dit beginsel doorzichtiger te maken wordt echter voorgesteld dat de Raad over een toewijzingsmethode voor elk bestand beslist. Bij die beslissing dient ook rekening te worden gehouden met eventuele bijzondere voorwaarden voor de toewijzing, zoals de zogenoemde Haagse Preferenties. Zoals is aangegeven in de begeleidende "Mededeling betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid", is de Commissie van mening dat vooruitgang in de richting van normalere economische omstandigheden in de visserijsector het mogelijk zou maken om deze regelingen op langere termijn te herzien.

De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad in herinnering dat in artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 3760/92 van de Raad tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur is bepaald dat de Raad vóór 31 december 2002 dient te besluiten over de bepalingen die eventueel na afloop van de regelingen als bedoeld in artikel 6 van die verordening (d.w.z. de regelingen voor de toegang voor visserijdoeleinden tot de 12-mijlszone) zullen gelden.

Hoofdstuk V Een communautair controle- en handhavingssyteem

Het is noodzakelijk de verordeningsmaatregelen inzake de exploitatie van visbestanden daadwerkelijk te doen naleven. De huidige regelingen zijn veel te zwak. Hoofdstuk V verschaft daarom een nieuw juridisch kader voor een communautair controle- en handhavingssysteem.

Dit systeem is ontworpen om ervoor te zorgen dat de toegang tot en de exploitatie van de visbestanden worden gecontroleerd in de gehele productie- en afzetketen van de visserij en dat de regels van het GVB, met inbegrip van het structuur- en marktbeleid, worden gehandhaafd. De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie worden verduidelijkt en hetzelfde geldt voor de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om visserijactiviteiten en aanverwante activiteiten te mogen ontplooien. In het kader van het systeem worden voorts de controle- en handhavingsinstrumenten en de voorschriften inzake samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten vastgesteld. Uitvoeringsmaatregelen zullen zo nodig worden vastgesteld door de Raad en de Commissie.

Daartoe is het dienstig om in deze verordening de belangrijkste bepalingen op te nemen die de controle, inspectie en handhaving inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid betreffen, van welke bepalingen reeds een deel is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2847/93 van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid. Die verordening moet van kracht blijven totdat alle nodige uitvoeringsbepalingen zijn aangenomen. Binnen dit systeem zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van de controle en handhaving. Een lidstaat die zijn communautaire verplichtingen niet nakomt, kan ertoe worden verplicht de Gemeenschap voor eventuele schade of verliezen te vergoeden; de vergoeding kan volledig of gedeeltelijk worden toegewezen aan de lidstaten die nadeel hebben geleden.

De Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op de controle en handhaving door de lidstaten en voor het vergemakkelijken van de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten. De Commissie dient onmiddellijk preventieve actie te kunnen ondernemen wanneer een mogelijke inbreuk op de communautaire voorschriften door de lidstaten de instandhouding van visbestanden in gevaar brengt.

Marktdeelnemers mogen geen visserijactiviteiten of aanverwante activiteiten ontplooien tenzij zij voldoen aan hun verplichtingen om informatie over hun activiteiten te verstrekken en om in voorkomend geval waarnemers en inspecteurs toe te laten en met hen samen te werken. Elke lidstaat moet één enkele autoriteit oprichten die verantwoordelijk is voor het verzamelen en verifiëren van de informatie over visserijactiviteiten.

Om de follow-up van inbreuken doeltreffender te maken wordt voorgesteld dat de lidstaten bij ontdekking van een ernstige inbreuk onmiddellijk maatregelen nemen om te voorkomen dat vaartuigen doorgaan met een illegale activiteit. Voorts wordt voorgesteld dat de Raad beslist over de hoogte van de sancties bij ernstige inbreuken.

De samenwerking en coördinatie dienen te worden versterkt door de verantwoordelijkheden van de lidstaten nader te omschrijven en door verdergaande maatregelen vast te stellen.

De controle op de tenuitvoerlegging van het GVB door de lidstaten dient te worden geïntensiveerd. De Commissie kan audits, onderzoekingen, verificaties en inspecties met betrekking tot de toepassing van de regels van het GVB verrichten. De Commissie stelt voor de bevoegdheden van haar inspecteurs te verruimen en communautaire inspecteurs door de lidstaten te laten aanwijzen. Deze communautaire inspecteurs rapporteren aan hun lidstaat, maar hebben het recht om in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen inspecties uit te voeren. Voor de vaststelling van de feiten kennen de lidstaten aan inspectieverslagen die zijn opgesteld door communautaire inspecteurs, inspecteurs van de Commissie of inspecteurs van een andere lidstaat, dezelfde waarde toe als aan hun eigen inspectieverslagen.

Hoofdstuk VI Besluitvorming en raadpleging

Dit deel van het voorstel bevat enkele nieuwe elementen:

- De Commissie stelt voor internationale aanbevelingen sneller ten uitvoer te leggen door gebruik te maken van een procedure op basis van het Comité van beheer. Als het gaat om een maatregel die bijvoorbeeld in het kader van een regionale visserijorganisatie is aangenomen en die na het verstrijken van de voor het maken van bezwaar gestelde termijn bindend zal worden voor de Gemeenschap, heeft de Gemeenschap geen andere keuze dan die maatregel ten uitvoer te leggen. De Commissie stelt voor om dergelijke maatregelen ten uitvoer te leggen via de regelgevingsprocedure.

- Voorgesteld wordt regionale adviesraden op te richten om de belanghebbenden sterker te betrekken bij de ontwikkeling van het beheer van de visserij op regionaal en plaatselijk niveau.

De regionale adviesraden dienen te zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle partijen die belang hebben bij het beheer van de visserij in een bepaald zeegebied of een bepaalde visserijzone, en transnationaal van aard te zijn. Zij moeten de Commissie en in voorkomend geval de lidstaten van advies dienen over het beheer van de visserij in het betrokken gebied en kunnen welke andere activiteiten dan ook ontplooien die nodig zijn voor het vervullen van hun kerntaken. Er wordt een procedure voorgesteld waarbij elke regionale adviesraad op verzoek van twee of meer lidstaten wordt opgericht op basis van een besluit van de Raad.

Het onder auspiciën van de Commissie ingestelde Raadgevend Comité voor de Visserij en de Aquacultuur zal de Commissie blijven adviseren over horizontale aangelegenheden betreffende het visserijbeleid.

- De Commissie stelt voor de opdracht van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij te verruimen door dit comité advies te laten uitbrengen over alle aspecten van het beheer van de visserij, met inbegrip van bijvoorbeeld milieu- en sociale aangelegenheden. De Commissie is van plan om in de komende maanden een mededeling in het licht te geven over de verbetering van de wetenschappelijke adviezen ten behoeve van het communautaire beheer van de visserij.

Ten slotte is het de bedoeling de hoofdstukken II en III in 2008 opnieuw te bezien.

2002/0114 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB C van , blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 [3] is een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur ingevoerd. Op grond van die verordening moet de Raad vóór 31 december 2002 een besluit nemen over eventuele noodzakelijke aanpassingen.

[3] PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1.

(2) Aangezien vele visbestanden verder achteruitgaan, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid worden verbeterd om via een duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen op basis van degelijke wetenschappelijke adviezen en het voorzorgsbeginsel te zorgen voor de levensvatbaarheid op lange termijn van de visserijsector.

(3) Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet daarom tot doel hebben voor een duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen en van de aquacultuur in de context van duurzame ontwikkeling te zorgen, daarbij op evenwichtige wijze rekening houdend met de milieu-, economische en sociale aspecten.

(4) Het is belangrijk dat het beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geleid door het beginsel van goed bestuur en dat de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid genomen maatregelen onderling verenigbaar en coherent met de andere takken van communautair beleid zijn.

(5) Een duurzame exploitatie zal doeltreffender worden bereikt met een meerjarenaanpak van het visserijbeheer waarbij met meerjarige beheersplannen voor de bestanden wordt gewerkt. Voor de bestanden die worden geacht zich buiten biologisch veilige grenzen te bevinden, is de vaststelling van een meerjarig beheersplan een absolute prioriteit. Voor deze bestanden kunnen in overeenstemming met wetenschappelijke adviezen belangrijke verlagingen van de visserij-inspanning nodig zijn.

(6) In deze meerjarige beheersplannen dienen streefniveaus voor een duurzame exploitatie van de betrokken bestanden, bevissingsregels inzake de wijze waarop jaarlijkse beperkingen van de vangsten en van de visserij-inspanning moeten worden berekend, en andere specifieke beheersmaatregelen te worden vastgesteld, daarbij tevens rekening houdend met het effect op andere soorten.

(7) Een duurzame exploitatie van de bestanden waarvoor geen meerjarig beheersplan is vastgesteld, dient te worden gegarandeerd door de vangsten en/of de visserij-inspanning te beperken.

(8) Er dient te worden voorzien in de vaststelling van noodmaatregelen door de lidstaten of de Commissie in het geval dat onmiddellijke actie nodig is wegens een ernstige bedreiging voor de instandhouding van hulpbronnen, of voor het ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten.

(9) De lidstaten moeten binnen hun zone van 12 zeemijl voor alle vissersvaartuigen geldende instandhoudings- en beheersmaatregelen kunnen nemen met dien verstande dat, als die maatregelen van toepassing zijn voor vissersvaartuigen uit andere lidstaten, de genomen maatregelen geen discriminatie mogen inhouden en er voorafgaand overleg moet hebben plaatsgevonden, en tevens op voorwaarde dat geen specifiek op instandhouding en beheer binnen dat gebied gerichte maatregelen zijn vastgesteld door de Gemeenschap.

(10) De communautaire vloot moet worden verkleind om deze in overeenstemming te brengen met de beschikbare hulpbronnen en er dienen specifieke maatregelen te worden genomen om dat doel te bereiken, met inbegrip van de vaststelling van referentieniveaus voor de vangstcapaciteit die niet mogen worden overschreden, een speciale communautaire voorziening ter bevordering van de sloop van vissersvaartuigen en nationale regelingen voor toevoeging/onttrekking aan de vloot.

(11) Elke lidstaat dient een nationaal register van vissersvaartuigen bij te houden dat ter beschikking van de Commissie moet worden gesteld voor het uitoefenen van toezicht op de omvang van de vloten van de lidstaten.

(12) De sinds 1983 geldende regels die de toegang tot de hulpbronnen binnen de zones van 12 zeemijl van de lidstaten beperken, hebben op bevredigende wijze gefunctioneerd en dienen op permanente basis verder te worden toegepast.

(13) Hoewel de andere in de communautaire regelgeving opgenomen beperkingen van de toegang vooralsnog dienen te worden gehandhaafd, moeten zij opnieuw worden bezien om te beoordelen of zij noodzakelijk zijn als garantie voor een duurzame visserij.

(14) Gezien de onzekere economische situatie in de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.

(15) Met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid dient het communautaire controle- en handhavingssysteem voor de visserij te worden versterkt en moet de verdeling van de verantwoordelijkheden over de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie nader worden verduidelijkt. Daartoe dienen in deze verordening de belangrijkste bepalingen te worden opgenomen die gelden voor de controle, inspectie en handhaving inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, van welke bepalingen reeds een gedeelte is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2847/93 van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid. Deze laatste verordening moet van kracht blijven totdat alle nodige uitvoeringsbepalingen zijn aangenomen.

(16) De bepalingen inzake controle, inspectie en rechtshandhaving betreffen enerzijds de verplichtingen die gelden voor de kapiteins van vissersvaartuigen en voor de marktdeelnemers in de afzetketen, en bevatten anderzijds een nadere omschrijving van de onderscheiden verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie.

(17) De Gemeenschap moet van de lidstaten een schadeloosstelling in de vorm van quotumverlagingen kunnen verlangen wanneer een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid tot verliezen voor de gemeenschappelijke hulpbron heeft geleid. Indien een dergelijke quotumverlaging niet mogelijk is, kan het gaan om een vergoeding in de vorm van een met de quotumhoeveelheid gelijkwaardig bedrag. Indien vast komt te staan dat een andere lidstaat schade heeft geleden als gevolg van de inbreuk op de regels, dient de schadeloosstelling of vergoeding geheel of gedeeltelijk aan die lidstaat te worden toegewezen.

(18) De lidstaten moeten ertoe worden verplicht om bij ontdekking op heterdaad van ernstige inbreuken zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1447/1999 van de Raad van 24 juni 1999 tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid [4] onmiddellijke maatregelen te nemen ter voorkoming van voortduring van die inbreuken. Bovendien moet worden gegarandeerd dat dergelijke ernstige inbreuken door alle lidstaten even doeltreffend worden bestraft.

[4] PB L 167 van 2.7.1999, blz. 5.

(19) De Commissie moet onmiddellijke maatregelen kunnen nemen om te voorkomen dat welke veronachtzaming van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid dan ook schade toebrengt aan levende aquatische hulpbronnen.

(20) De Commissie dienen passende bevoegdheden te worden verleend opdat zij kan voldoen aan haar verplichting de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten te controleren en te evalueren.

(21) Om te bereiken dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, moeten de samenwerking en coördinatie tussen alle terzake doende autoriteiten worden geïntensiveerd, in het bijzonder door nationale inspecteurs te laten uitwisselen en door te bepalen dat de lidstaten aan inspectieverslagen die door communautaire inspecteurs, inspecteurs van een andere lidstaat of inspecteurs van de Commissie zijn opgesteld, dezelfde waarde als aan hun eigen inspectieverslagen moeten toekennen voor de vaststelling van de feiten.

(22) Er dient een vereenvoudigde procedure te worden ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van in de context van internationale overeenkomsten genomen maatregelen die bindend worden voor de Gemeenschap indien deze geen bezwaar maakt.

(23) Aangezien de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening nodige maatregelen beheersmaatregelen of maatregelen van algemene strekking in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende bevoegdheden [5] zijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 4 van dat besluit bedoelde beheersprocedure of de in artikel 5 van dat besluit bedoelde regelgevingsprocedure.

[5] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(24) Om tot het bereiken van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid bij te dragen dienen regionale adviesraden te worden opgericht zodat bij het gemeenschappelijk visserijbeleid van de kennis en ervaring van belanghebbenden kan worden geprofiteerd en rekening kan worden gehouden met de uiteenlopende omstandigheden die zich in de communautaire wateren voordoen.

(25) Om te garanderen dat bij het gemeenschappelijk visserijbeleid van de beste wetenschappelijke, technische en economische adviezen wordt geprofiteerd, dient te worden bepaald dat de Commissie door een passend comité wordt bijgestaan.

(26) In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is het voor het bereiken van het fundamentele doel van de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen noodzakelijk en passend regels inzake de instandhouding en de exploitatie van die hulpbronnen vast te stellen. Overeenkomstig artikel 5, derde alinea, van het Verdrag gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken.

(27) Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan, dient Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad te worden ingetrokken. Verordening (EEG) nr. 101/76 van de Raad van 19 januari 1976 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijk structuurbeleid in de visserijsector [6] dient, omdat alle wezenlijke bepalingen ervan kunnen worden geschrapt, eveneens te worden ingetrokken,

[6] PB L 20 van 28.1.1976, blz. 19.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Toepassingsgebied en doelstellingen

Artikel 1 Toepassingsgebied

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op de instandhouding en exploitatie van levende aquatische hulpbronnen en de aquacultuur en op de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten voorzover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten of in de communautaire wateren of door communautaire vissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten.

Binnen dit toepassingsgebied leidt het gemeenschappelijk visserijbeleid tot coherente maatregelen met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende aquatische hulpbronnen en de beperking van het milieueffect van de visserij, de voorwaarden voor toegang tot de wateren en hulpbronnen, het structuurbeleid en het beheer van de capaciteit van de vloot, de controle en handhaving, de aquacultuur, de gemeenschappelijke ordening der markten en de internationale betrekkingen.

Artikel 2 Doelstellingen

1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid garandeert een exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen die voor duurzame omstandigheden op milieu-, economisch en sociaal gebied zorgt.

Hiertoe past de Gemeenschap het voorzorgsbeginsel toe bij het nemen van maatregelen die erop zijn gericht de levende aquatische hulpbronnen te beschermen en in stand te houden, voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen te zorgen en het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. Zij streeft naar een geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer. Zij streeft ernaar bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, en rekening houdend met het belang van de consumenten.

2. Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geleid door de volgende beginselen van goed bestuur:

a) een duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op de communautaire, nationale en plaatselijke niveaus;

b) een besluitvormingsproces dat op degelijke wetenschappelijke adviezen is gebaseerd en tijdig resultaten oplevert;

c) een brede betrokkenheid van de belanghebbenden bij alle stadia van het beleid van concipiëring tot tenuitvoerlegging;

d) coherentie met de andere takken van communautair beleid, en in het bijzonder het milieubeleid, het sociale beleid, het regionale beleid, het ontwikkelingsbeleid, het gezondheidsbeleid en het beleid inzake consumentenbescherming.

Artikel 3 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "communautaire wateren": de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten;

b) "vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust en een vergunning heeft voor commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen, met inbegrip van visserij voor onderzoeks- of experimentele doeleinden,

c) "communautair vissersvaartuig": een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Gemeenschap is geregistreerd;

d) "duurzame exploitatie": de exploitatie van een bestand op een zodanige wijze dat het onwaarschijnlijk is dat in de toekomst uit het bestand te halen voordelen in gevaar worden gebracht, en dat die exploitatie geen negatieve gevolgen heeft voor de mariene ecosystemen;

e) "visserijsterfte": de vangsten van een bestand over een bepaalde periode in verhouding tot het gemiddelde bestand dat in die periode voor de visserij beschikbaar is;

f) "bestand": een levende aquatische hulpbron die in een bepaald beheersgebied voorkomt;

g) "visserij-inspanning": het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vaartuigen is dit de som van de visserij-inspanningen van elk van de vaartuigen in de groep;

h) "biologisch veilige grenzen": indicatoren voor een toestand van een bestand of de exploitatie daarvan boven of onder welke een gering risico op onder- of overschrijding van bepaalde grensreferentiepunten bestaat;

i) "referentiepunten": door middel van een overeengekomen wetenschappelijke procedure verkregen geschatte waarden die betrekking hebben op de toestand van de hulpbron of van de visserijtak en die als richtsnoer voor het visserijbeheer kunnen worden gebruikt;

j) "voorzorgsaanpak van het visserijbeheer": beheersactie op basis van het beginsel dat het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet mag worden gebruikt als een motief voor het uitstellen of achterwege laten van maatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun milieu;

k) "instandhoudingsreferentiepunten": vastgestelde grenswaarden die tot doel hebben de bevissing binnen biologisch veilige grenzen te houden;

l) "vangstbeperking": een kwantitatieve beperking van de hoeveelheden van een bestand of groep bestanden die in een bepaalde periode worden aangeland;

m) "vangstcapaciteit": de tonnage van een vaartuig in GT en het vermogen ervan in kW zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad. Voor sommige typen van visserijactiviteit kan de capaciteit worden gedefinieerd aan de hand van de hoeveelheid en/of de grootte van het vistuig van een vaartuig;

n) "onttrekking aan de vloot": de schrapping van een vaartuig uit het vissersvlootregister van een lidstaat. Zolang een vaartuig de vlag van een lidstaat blijft voeren, wordt het niet beschouwd als een vaartuig dat aan de vloot is onttrokken;

o) "toevoeging aan de vloot": de registratie van een vaartuig dat over een vergunning om te vissen voor commerciële doeleinden beschikt, in het vissersvlootregister van een lidstaat;

p) "vangstmogelijkheid": een gekwantificeerd legaal recht om te vissen;

q) "communautaire vangstmogelijkheid": de vangstmogelijkheden die voor de Gemeenschap beschikbaar zijn in de communautaire wateren, vermeerderd met de totale communautaire vangstmogelijkheden buiten de communautaire wateren en verminderd met de aan derde landen toegewezen communautaire vangstmogelijkheden.

Hoofdstuk II Instandhouding en duurzaamheid

Artikel 4 Soorten maatregelen

1. Voor het bereiken van de in artikel 2 genoemde doelstellingen stelt de Raad communautaire maatregelen vast waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen worden uitgewerkt op basis van de beschikbare wetenschappelijke en technische adviezen, en in het bijzonder de verslagen die worden opgesteld door het overeenkomstig artikel 34 opgerichte Comité. Met name kunnen voor elk bestand maatregelen worden genomen die erop zijn gericht de visserijsterfte en het milieueffect van visserijactiviteiten te beperken door:

a) overeenkomstig artikel 5 meerjarige beheersplannen vast te stellen;

b) streefniveaus voor de duurzame exploitatie van bestanden te bepalen;

c) de vangsten te beperken;

d) aantal en type vast te stellen van de vissersvaartuigen die zijn gemachtigd om te vissen;

e) de visserij-inspanning te beperken;

f) technische maatregelen vast te stellen, waaronder

i) maatregelen inzake de structuur van vistuig, de methoden voor het gebruik daarvan en de samenstelling van de vangsten die bij het vissen met dergelijk vistuig aan boord mogen worden gehouden,

ii) zones en/of perioden waarin visserijactiviteiten worden verboden of beperkt,

iii) een minimummaat voor de individuele dieren die aan boord mogen worden gehouden en/of mogen worden aangeland,

iv) specifieke maatregelen om de gevolgen van visserijactiviteiten voor mariene ecosystemen en niet-doelsoorten te beperken;

g) stimulansen, met inbegrip van economische stimulansen, vast te stellen om een selectievere visserij te bevorderen.

Artikel 5 Meerjarige beheersplannen

1. De Raad stelt meerjarige beheersplannen vast voor de duurzame exploitatie van bestanden en geeft daarbij voorrang aan de bestanden die zich volgens de schattingen buiten biologisch veilige grenzen bevinden. In deze plannen wordt rekening gehouden met het effect van de exploitatie van deze bestanden op andere soorten.

2. De meerjarige beheersplannen zijn erop gericht:

a) voor bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden, hun snelle terugkeer binnen die grenzen te verzekeren;

b) voor bestanden die zich op of binnen biologisch veilige grenzen bevinden, deze bestanden binnen die grenzen te houden;

c) in de onder a) en b) bedoelde gevallen, ervoor te zorgen dat het effect van visserijactiviteiten op ecosystemen wordt beperkt tot niveaus die verenigbaar zijn met de duurzaamheid van die ecosystemen.

3. De meerjarige plannen worden opgesteld op basis van de voorzorgsaanpak van het visserijbeheer. Zij worden gebaseerd op de instandhoudingsreferentiepunten die door bevoegde wetenschappelijke instanties worden aanbevolen.

4. De meerjarige plannen bevatten streefniveaus waaraan wordt getoetst of bestanden zich zo hebben hersteld dat zij zich weer binnen biologisch veilige grenzen bevinden, of binnen dergelijke grenzen zijn gehandhaafd. De streefniveaus worden uitgedrukt in

a) populatiegrootte en/of

b) opbrengsten op lange termijn en/of

c) visserijsterfte en/of

d) stabiliteit van de vangsten.

De plannen geven de prioriteiten voor het bereiken van deze streefniveaus aan en bevatten zo nodig streefniveaus met betrekking tot andere levende aquatische hulpbronnen en de handhaving of verbetering van de staat van instandhouding van ecosystemen.

5. De meerjarige beheersplannen bevatten bevissingsregels die bestaan uit een vooraf vastgesteld samenstel van biologische parameters voor het bepalen van vangstbeperkingen, en kunnen welke maatregel ook als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b) tot en met g), bevatten.

6. De Commissie brengt verslag uit over de doeltreffendheid van het meerjarige beheersplan wat het bereiken van de streefniveaus betreft.

Artikel 6 Vaststelling van vangstbeperkingen en beperkingen van de visserij-inspanning

1. Voor bestanden waarvoor een meerjarig beheersplan is vastgesteld, beslist de Raad voor het eerste jaar waarin in het kader van dat plan wordt gevist, over vangstbeperkingen en/of beperkingen van de visserij-inspanning en de bij die beperkingen behorende voorwaarden. Voor de volgende jaren wordt over vangstbeperkingen en/of beperkingen van de visserij-inspanning overeenkomstig artikel 31, lid 2, beslist door de Commissie in overeenstemming met de in het meerjarige beheersplan opgenomen bevissingsregels.

2. Voor bestanden die niet onder een meerjarig beheersplan vallen, beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie over vangstbeperkingen en/of beperkingen van de visserij-inspanning en de bij die beperkingen behorende voorwaarden.

Artikel 7 Noodmaatregelen van de Commissie

1. In het geval dat onmiddellijke actie vereist is wegens een ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen, of voor het ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, kan de Commissie op het gemotiveerde verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief beslissen over noodmaatregelen waarvan de geldigheidsduur ten hoogste één jaar bedraagt.

2. De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie en aan de lidstaten en de betrokken regionale adviesraden, die hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie kunnen indienen binnen vijf werkdagen nadat zij het verzoek hebben ontvangen.

De Commissie neemt een besluit over de zaak op welk tijdstip dan ook binnen 15 werkdagen nadat zij het gemotiveerde verzoek heeft ontvangen.

3. De noodmaatregelen worden onmiddellijk van kracht. Er wordt kennis van gegeven aan de betrokken lidstaten en zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.

4. De betrokken lidstaten kunnen het in lid 2, tweede alinea, bedoelde besluit van de Commissie binnen 10 werkdagen nadat zij de in lid 3 bedoelde kennisgeving hebben ontvangen, voorleggen aan de Raad.

5. De Raad kan binnen 20 werkdagen na de datum van ontvangst van het in lid 4 bedoelde schrijven waarbij een besluit aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 8 Noodmaatregelen van een lidstaat

1. Een lidstaat kan in het geval dat bij een ernstige en onvoorziene bedreiging voor de instandhouding van hulpbronnen, of voor het ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, die zich voordoet in wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie, elk te langdurig uitstel zou leiden tot schade die moeilijk te herstellen zou zijn, noodmaatregelen nemen waarvan de geldigheidsduur ten hoogste drie maanden bedraagt.

2. Lidstaten die voornemens zijn noodmaatregelen te nemen, geven de Commissie, de lidstaten en de betrokken regionale adviesraden door toezending van een ontwerp van die maatregelen, vergezeld van een toelichting, kennis van hun voornemen alvorens die maatregelen vast te stellen.

3. De lidstaten en de betrokken regionale adviesraden kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen vijf werkdagen na de datum van kennisgeving. Op welk tijdstip dan ook binnen 15 werkdagen na de datum van kennisgeving bevestigt de Commissie de maatregel of verlangt zij dat de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd.

4. Van het besluit wordt kennis gegeven aan de betrokken lidstaten. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

5. De betrokken lidstaten kunnen het in lid 3, tweede alinea, bedoelde besluit van de Commissie binnen 10 werkdagen na de in lid 4 bedoelde kennisgeving ervan voorleggen aan de Raad.

6. De Raad kan binnen 20 werkdagen na de datum van ontvangst van het in lid 5 bedoelde schrijven waarbij een besluit aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 9 Maatregelen van een lidstaat binnen de zone van 12 zeemijl

1. Een lidstaat kan niet-discriminerende maatregelen voor de instandhouding en het beheer van visserijhulpbronnen en om het effect van visserij op de instandhouding van mariene ecosystemen tot een minimum te beperken nemen binnen de zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn basislijnen, op voorwaarde dat geen specifiek op instandhouding en beheer binnen die zone gerichte maatregelen zijn vastgesteld door de Gemeenschap. De maatregelen van de lidstaat moeten verenigbaar zijn met de in artikel 2 omschreven doelstellingen en mogen niet minder strikt zijn dan de communautaire regelgeving.

Indien maatregelen van de lidstaat gevolgen hebben voor vaartuigen van een andere lidstaat, mogen zij pas worden genomen nadat met de Commissie, de lidstaten en de betrokken regionale adviesraden overleg over een ontwerp van de maatregelen, vergezeld van een toelichting, is gepleegd.

2. Voor maatregelen die van toepassing zijn voor vissersvaartuigen uit andere lidstaten, gelden de bij artikel 8, leden 3 tot en met 6, vastgestelde procedures.

Hoofdstuk III Aanpassing van de vangstcapaciteit

Artikel 10 Vermindering van de vangstcapaciteit

1. De lidstaten nemen maatregelen ter vermindering van de vangstcapaciteit van hun vloten met het doel een stabiel en permanent evenwicht tussen die vangstcapaciteit en de communautaire vangstmogelijkheden te bewerkstelligen en met inachtneming van de op grond van artikel 6 vastgestelde maatregelen.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 11 en lid 4 van dit artikel bedoelde referentieniveaus voor de vangstcapaciteit niet worden overschreden.

3. Er mag geen vaartuig met overheidssteun aan de vloot worden onttrokken tenzij de visvergunning zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3690/93 en, in voorkomend geval, de machtigingen tot vissen zoals gedefinieerd in de desbetreffende verordeningen van tevoren zijn ingetrokken. De capaciteit die overeenkomt met de vergunning en, zo nodig, met de machtigingen tot vissen voor de betrokken takken van visserij, kan niet worden vervangen.

4. Indien overheidssteun wordt verleend voor intrekkingen van vangstcapaciteit die verdergaan dan de capaciteitsverlaging die nodig is om de in artikel 11, lid 1, bedoelde referentieniveaus in acht te nemen, wordt de ingetrokken hoeveelheid capaciteit automatisch van de referentieniveaus afgetrokken. De aldus verkregen referentieniveaus worden de nieuwe referentieniveaus.

Artikel 11 Referentieniveaus voor de vissersvloten

1. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 31, lid 2, voor elke lidstaat referentieniveaus vast voor de totale vangstcapaciteit van de communautaire vissersvaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren.

De referentieniveaus zijn gelijk aan de som van de doelstellingen van het meerjarig oriëntatieprogramma 1997-2002 (hierna "MOP IV" genoemd) voor elk segment zoals voor 31 december 2002 vastgesteld overeenkomstig Beschikking 97/413/EG van de Raad.

2. Door de Raad kunnen referentieniveaus voor de vangstcapaciteit worden vastgesteld die zijn uitgedrukt in andere grootheden dan kW en GT.

Artikel 12 Regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot

Om elke toeneming in totaal van de vangstcapaciteit te voorkomen beheren de lidstaten de toevoegingen aan de vloot en de onttrekkingen aan de vloot op zodanige wijze dat de totale vangstcapaciteit van de toevoegingen aan de vloot op geen enkel moment groter is dan de totale vangstcapaciteit van de onttrekkingen aan de vloot.

Artikel 13 Uitvoeringsbepalingen

Regels voor de controle op de nakoming van de in de artikelen 11 en 12 bedoelde verplichtingen kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 14 Uitwisselingen van informatie

De Commissie en de lidstaten wisselen regelmatig informatie uit over de toestand van de vloot en de ontwikkeling ervan in het licht van de in het kader van deze verordening vastgestelde doelstellingen en maatregelen. Nadere regels voor deze uitwisselingen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 15 Vissersvlootregisters

1. Elke lidstaat stelt een register van de communautaire vissersvaartuigen die zijn vlag voeren samen dat de minimumhoeveelheid informatie over de kenmerken en activiteit van de vaartuigen bevat die nodig is voor het beheer van de op communautair niveau vastgestelde maatregelen.

2. Elke lidstaat stelt de in lid 1 bedoelde minimuminformatie ter beschikking van de Commissie.

3. De Commissie zet een communautair gegevensbestand over de vissersvloot op dat de informatie bevat die zij overeenkomstig lid 2 ontvangt, en stelt dit gegevensbestand ter beschikking van de lidstaten.

4. De in lid 1 bedoelde minimuminformatie en de procedures voor de in de leden 2 en 3 bedoelde mededeling ervan worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 16 Schorsing van communautaire bijdragen

Onverminderd artikel 23, lid 4, kan de Commissie, zolang een lidstaat het bepaalde in de artikelen 10, 12 en 15 niet naleeft of niet volgens Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad en Verordening (EG) nr. 366/2001 van de Commissie vereiste informatie verstrekt, de communautaire financiële bijstand in het kader van de Verordeningen (EG) nr. 2792/1999 van de Raad en (EG) nr. XXXX/2002 van de Raad tot vaststelling van een communautaire noodmaatregel voor de sloop van vissersvaartuigen schorsen of de aan de betrokken lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden of visserij-inspanning verlagen.

Hoofdstuk IV Regels inzake de toegang tot wateren en hulpbronnen

Artikel 17 Algemene regels

1. Behoudens de in het kader van hoofdstuk II vastgestelde maatregelen hebben communautaire vissersvaartuigen gelijke toegang tot de wateren en hulpbronnen in alle andere communautaire wateren dan die welke in lid 2 worden bedoeld.

2. De lidstaten worden gemachtigd om de visserij in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen te beperken tot de vissersvaartuigen die van oudsher in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten bestaan voor communautaire vissersvaartuigen die de vlag van andere lidstaten voeren, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop deze activiteiten betrekking mogen hebben.

Artikel 18 Bijzondere regels (Shetland Box)

1. In het in bijlage II gedefinieerde gebied worden de visserijactiviteiten van vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste 26 meter ten aanzien van andere demersale soorten dan kever en blauwe wijting onderworpen aan een stelsel van voorafgaande machtiging overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, en met name in bijlage II.

2. Uitvoeringsbepalingen en procedures voor de tenuitvoerlegging van lid 1 kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 19 Herziening van de toegangsregels

1. Uiterlijk op 31 december 2003 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de in de communautaire regelgeving vastgestelde andere regels inzake de toegang tot hulpbronnen dan die welke in artikel 17, lid 2, worden bedoeld, in welk verslag de rechtvaardiging voor deze regels wordt beoordeeld in het licht van de doelstellingen op het gebied van instandhouding en duurzame exploitatie.

2. Op basis van het in lid 1 bedoelde verslag en met inachtneming van het in artikel 17, lid 1, neergelegde beginsel beslist de Raad uiterlijk op 31 december 2004 over eventuele aanpassingen van die regels.

Artikel 20 Toewijzing van de vangstmogelijkheden en de visserij-inspanning

1. De Raad beslist over een toewijzingsmethode voor de verdeling van de communautaire vangstmogelijkheden voor elk bestand over de lidstaten die elke lidstaat een deel van die vangstmogelijkheden en/of van de te verdelen visserij-inspanning garandeert, met inachtneming van de noodzaak om elke lidstaat zekerheid te verschaffen ten aanzien van een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten.

2. Wanneer de Gemeenschap nieuwe vangstmogelijkheden opent, beslist de Raad over de methode voor de toewijzing van die mogelijkheden, rekening houdend met de belangen van elke lidstaat.

3. Elke lidstaat beslist voor de vaartuigen die zijn vlag voeren, over de methode voor de toewijzing van de voor die lidstaat bestemde mogelijkheden. Hij stelt de Commissie van de toewijzingsmethode in kennis.

4. De Raad bepaalt de vangstmogelijkheden die in de communautaire wateren beschikbaar zijn voor derde landen, en wijst die mogelijkheden aan elk derde land toe.

5. De lidstaten mogen, na kennisgeving aan de Commissie, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden in hun geheel of voor een deel onderling ruilen.

Hoofdstuk V Communautair controle- en handhavingssysteem

Artikel 21 Doelstellingen

Met gebruikmaking van het communautaire controle- en handhavingssysteem worden de toegang tot wateren en hulpbronnen en de uitoefening van activiteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid zoals in artikel 1 aangegeven gecontroleerd en wordt toegezien op de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 22 Voorwaarden voor de toegang tot wateren en hulpbronnen en voor de afzet van visserijproducten

1. Het is verboden activiteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid te ontplooien tenzij de volgende verplichtingen worden nagekomen:

a) een vaartuig heeft zijn vergunning en, in voorkomend geval, zijn machtigingen tot vissen aan boord;

b) een vaartuig beschikt over een aan boord geïnstalleerd functionerend systeem dat het mogelijk maakt dat vaartuig op te sporen en te identificeren door middel van systemen voor toezicht op afstand;

c) informatie over de visserijactiviteiten, met inbegrip van aanlandingen en overladingen, wordt door de kapitein onverwijld vastgelegd en gemeld op een wijze die het mogelijk maakt de aldus vastgelegde informatie elektronisch door te geven. Kopieën van de vastgelegde informatie worden ter beschikking van de autoriteiten gesteld;

d) de kapitein laat inspecteurs aan boord toe en werkt met hen samen; indien een waarnemersregeling van toepassing is, laat de kapitein ook waarnemers aan boord toe en werkt hij met hen samen;

e) de kapitein neemt de voorwaarden en beperkingen met betrekking tot aanlandingen, overladingen, gezamenlijke beoefening van de visserij, vistuig, netten en het merken en identificeren van vaartuigen in acht.

2. Visserijproducten mogen slechts worden afgezet als wordt voldaan aan de volgende verplichtingen:

a) de kapitein verkoopt visserijproducten uitsluitend aan een geregistreerde koper of in een geregistreerde afslag;

b) de koper van visserijproducten is geregistreerd bij de autoriteiten;

c) de koper van visserijproducten legt facturen of verkoopdocumenten over aan de autoriteiten, tenzij de verkoop plaatsvindt in een geregistreerde afslag die zelf verplicht is facturen of verkoopdocumenten aan de autoriteiten over te leggen;

d) alle in de Gemeenschap aangelande of ingevoerde visserijproducten waarvoor geen facturen en ook geen verkoopdocumenten aan de autoriteiten zijn overgelegd en die worden vervoerd naar een andere plaats dan die waar zij zijn aangeland of ingevoerd, gaan vergezeld van een door de vervoerder opgesteld document totdat de eerste verkoop heeft plaatsgevonden;

e) de personen die verantwoordelijk zijn voor de gebouwen en terreinen of de transportvoertuigen, verlenen toegang aan inspecteurs en werken met hen samen;

f) indien voor een bepaalde soort een minimummaat is vastgesteld, moeten de voor de verkoop, de opslag of het vervoer verantwoordelijke ondernemingen de geografische oorsprong van de producten kunnen bewijzen.

3. Voor de tenuitvoerlegging van de leden 1 en 2 kunnen nadere regels worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Deze regels kunnen met name betrekking hebben op documenterings-, vastleggings-, verslagleggings- en informatieverstrekkingsverplichtingen van lidstaten, kapiteins en rechts- en natuurlijke personen die binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten ontplooien.

De regels kunnen ook in uitzonderingen op verplichtingen voor bepaalde groepen van vissersvaartuigen voorzien mits die uitzonderingen kunnen worden gerechtvaardigd op grond van het te verwaarlozen effect van de activiteit van de betrokken vaartuigen op levende aquatische hulpbronnen of op grond van de onevenredige last die de verplichtingen zouden veroorzaken in vergelijking met het economische belang van de activiteit van die vaartuigen.

Artikel 23 Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1. Tenzij in communautaire regelgeving anders is bepaald, dragen de lidstaten zorg voor een doeltreffende controle, inspectie en handhaving ten aanzien van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2. De lidstaten controleren de activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid op hun grondgebied of in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie worden uitgevoerd. Ten aanzien van de communautaire vissersvaartuigen die hun vlag voeren, en hun onderdanen oefenen zij ook controle uit op de toegang tot de wateren en hulpbronnen en de visserijactiviteiten buiten de communautaire wateren.

3. De lidstaten treffen de maatregelen, wijzen de financiële en personele middelen toe en zetten de administratieve en technische structuren op die voor een doeltreffende controle, inspectie en handhaving noodzakelijk zijn, met inbegrip van satellietvolgsystemen. De lidstaten zetten ook tegen 2004 een voorziening voor teledetectie op. In elke lidstaat is een enkele autoriteit verantwoordelijk voor het verzamelen en verifiëren van de informatie over visserijactiviteiten met inbegrip van het aan boord van vissersvaartuigen plaatsen van waarnemers, voor het nemen van passende besluiten met inbegrip van het verbieden van visserijactiviteiten en voor de verslaglegging aan en de samenwerking met de Commissie.

4. Welke schade dan ook die aan de gemeenschappelijke levende aquatische hulpbronnen is berokkend als gevolg van een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid die is toe te schrijven aan welke activiteit of omissie dan ook van een lidstaat, wordt door die lidstaat vergoed. De schadeloosstelling neemt de vorm aan van een verlaging van het aan de lidstaat toegewezen quotum. Deze verlaging kan plaatsvinden gedurende het jaar waarin het nadeel is geleden, of in het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren. Indien een quotumverlaging niet mogelijk is, bepaalt de Commissie het met de quotumhoeveelheid gelijkwaardige bedrag als de vergoeding die de lidstaat verschuldigd is.

Besluiten worden genomen door de Commissie overeenkomstig artikel 31, lid 2. De Commissie kan besluiten dat de aan de lidstaat opgelegde maatregelen gepaard gaan met toewijzing van de betrokken quotumhoeveelheid of het betrokken met de quotumhoeveelheid gelijkwaardige bedrag aan de lidstaten die, naar is komen vast te staan, zijn benadeeld als gevolg van de aan de gemeenschappelijke hulpbronnen berokkende schade. Deze lidstaten gebruiken de hun toegewezen quotumhoeveelheid of het hun toegewezen met de quotumhoeveelheid gelijkwaardige bedrag ten bate van het deel van de visserijsector dat is benadeeld als gevolg van de schade die aan de gemeenschappelijke hulpbronnen is berokkend door de inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Indien geen enkele specifieke lidstaat nadeel heeft geleden, vormt het met de quotumhoeveelheid gelijkwaardige bedrag een bestemmingsontvangst van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 4 van het Financieel Reglement [7] die moet worden gebruikt om de controle- en handhavingsmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid te versterken.

[7] Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd, PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

5. Uitvoeringsbepalingen voor dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure, onder meer met betrekking tot de erkenning door de lidstaten van de in lid 3 bedoelde autoriteit.

Artikel 24 Inspectie en handhaving

De lidstaten nemen de inspectie- en handhavingsmaatregelen die nodig zijn om te verzekeren dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid op hun grondgebied of in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie worden nageleefd. Zij nemen ook handhavingsmaatregelen met betrekking tot de visserijactiviteiten buiten de communautaire wateren van de communautaire vissersvaartuigen die hun vlag voeren, en van hun onderdanen.

Deze maatregelen omvatten:

a) steekproefcontroles en inspecties van vissersvaartuigen en van de gebouwen en terreinen van bedrijven en andere partijen die met het gemeenschappelijk visserijbeleid verband houdende activiteiten ontplooien;

b) visuele waarnemingen van vissersvaartuigen;

c) onderzoek betreffende en rechtsvervolging van inbreuken en sancties overeenkomstig artikel 25;

d) preventieve maatregelen overeenkomstig artikel 25, lid 4.

De genomen maatregelen worden naar behoren gedocumenteerd. Het zijn doeltreffende, afschrikkende en evenredige maatregelen.

Uitvoeringsbepalingen voor dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 25 Vervolgactie bij inbreuken

1. De lidstaten zorgen ervoor dat, ingeval de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet zijn nageleefd, tegen de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen de passende maatregelen worden genomen, met inbegrip van administratieve maatregelen of strafrechtelijke procedures in overeenstemming met hun nationale recht.

2. De overeenkomstig lid 1 ingeleide procedures zijn in staat om, in overeenstemming met de ter zake doende bepalingen van nationaal recht, de verantwoordelijken het economische voordeel van de inbreuken daadwerkelijk te ontnemen en aan de ernst van die inbreuken evenredige resultaten te behalen die verdere overtredingen van dezelfde aard doeltreffend tegengaan.

3. De sancties die voortvloeien uit de in lid 2 bedoelde procedures, omvatten met name, afhankelijk van de ernst van de overtreding:

a) boetes;

b) inbeslagneming van verboden vistuig en vangsten;

c) conservatoir beslag op het vaartuig;

d) tijdelijke stillegging van het vaartuig;

e) schorsing van de vergunning;

f) intrekking van de vergunning.

4. Onverminderd de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde verplichtingen, beslist de Raad over het niveau van de sancties die de lidstaten moeten toepassen ten aanzien van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1447/1999.

5. De lidstaten nemen onmiddellijke maatregelen om te voorkomen dat vaartuigen of natuurlijke of rechtspersonen die op heterdaad worden betrapt op een ernstige inbreuk zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1447/1999 van de Raad, daarmee doorgaan.

Artikel 26 Verantwoordelijkheden van de Commissie

1. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie op grond van het Verdrag, evalueert en controleert de Commissie de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten en vergemakkelijkt zij de coördinatie en de samenwerking tussen de lidstaten.

2. Indien er naar het oordeel van de Commissie aanwijzingen zijn dat instandhoudings-, controle-, inspectie- of handhavingsregels in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet worden nageleefd en dat dit op levende aquatische hulpbronnen of de doeltreffende werking van het communautaire controle- en handhavingssysteem een negatieve invloed kan hebben die het noodzakelijk maakt dat met spoed actie wordt ondernomen, geeft zij de betrokken lidstaat ten minste tien werkdagen de tijd om aan te tonen dat de betrokken regels worden nageleefd, en zijn opmerkingen kenbaar te maken.

3. Indien de Commissie na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn van oordeel is dat er twijfel over de naleving blijft bestaan, schorst zij de visserijactiviteiten of de aanlandingen van vangsten door bepaalde categorieën vaartuigen of in bepaalde havens, regio's of gebieden in hun geheel of voor een deel. Het besluit is evenredig aan het gevaar dat de niet-naleving van de regels zou opleveren voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen.

De Commissie heft de schorsing op binnen tien werkdagen nadat de lidstaat heeft aangetoond dat er geen twijfel meer over de naleving bestaat.

4. In het geval dat het quotum van een lidstaat, de toewijzing aan een lidstaat of het voor een lidstaat beschikbare deel wordt geacht te zijn opgebruikt, kan de Commissie onmiddellijke actie ondernemen.

5. In afwijking van artikel 23, lid 2, controleert de Commissie de visserijactiviteiten in communautaire wateren van vaartuigen die de vlag van een derde land voeren, in die gevallen waarin zulks bij communautaire regelgeving is voorgeschreven. Hiertoe werken de Commissie en de betrokken lidstaten samen en coördineren zij hun acties.

6. Nadere regels voor de toepassing van dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 27 Evaluatie en inspecties door de Commissie

1. De Commissie kan uit eigen beweging en met haar eigen middelen het initiatief nemen tot en uitvoering geven aan audits, onderzoekingen, verificaties en inspecties met betrekking tot de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Door haar kunnen met name worden gecontroleerd:

a) de tenuitvoerlegging en de toepassing van die regels door de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten;

b) de overeenstemming van de nationale administratieve handelwijzen en inspectie- en bewakingsactiviteiten met de regels;

c) het bestaan van de vereiste documenten en de overeenstemming daarvan met de geldende regels;

d) de omstandigheden waaronder de controle- en handhavingsactiviteiten door de lidstaten worden uitgevoerd.

Voor deze doeleinden kan de Commissie inspecties uitvoeren op vaartuigen en in de gebouwen en op de terreinen van bedrijven en andere partijen die met het gemeenschappelijk visserijbeleid verband houdende activiteiten ontplooien, en heeft zij toegang tot alle voor de uitvoering van haar controle benodigde informatie en documenten.

De lidstaten verlenen de Commissie de bijstand die deze nodig heeft om die taken te vervullen.

2. Nadere regels voor de toepassing van dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

3. Om de drie jaar stelt de Commissie een evaluatieverslag over de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten op dat moet worden ingediend bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 28 Samenwerking en coördinatie

1. De lidstaten werken met elkaar en met derde landen samen om de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te verzekeren. Hiertoe verlenen de lidstaten andere lidstaten en derde landen de bijstand die voor het verzekeren van de naleving van die regels nodig is.

2. In het geval van controle en inspectie met betrekking tot grensoverschrijdende visserijactiviteiten zorgen de lidstaten ervoor dat hun acties in het kader van dit hoofdstuk worden gecoördineerd. Hiertoe wisselen de lidstaten inspecteurs uit.

3. De lidstaten machtigen elkaars inspecteurs, inspectievaartuigen en inspectievliegtuigen om inspecties overeenkomstig de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid uit te voeren met betrekking tot visserijactiviteiten in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie en in internationale wateren wat communautaire vissersvaartuigen die hun vlag voeren betreft.

4. Op basis van aan de Commissie meegedeelde beslissingen van de lidstaten over de aanstelling van personen of het inzetten van middelen stelt de Commissie volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure een lijst op van communautaire inspecteurs, inspectievaartuigen en inspectievliegtuigen die zijn gemachtigd om inspecties overeenkomstig dit hoofdstuk uit te voeren in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen.

5. Door communautaire inspecteurs of inspecteurs van een andere lidstaat of inspecteurs van de Commissie opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen vormen toelaatbaar bewijsmateriaal bij administratieve of gerechtelijke procedures in welke lidstaat dan ook. Voor de vaststelling van de feiten hebben zij dezelfde waarde als inspectie- en bewakingsverslagen van de lidstaten.

6. Nadere regels voor de toepassing van dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure.

Hoofdstuk VI Besluitvorming en raadpleging

Artikel 29 Besluitvormingsprocedure

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, neemt de Raad besluiten volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

Artikel 30 Internationale betrekkingen

Maatregelen die zijn aangenomen in het kader van internationale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is, en die bindend worden voor de Gemeenschap, worden in het Gemeenschapsrecht ten uitvoer gelegd volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde procedure.

Ingeval deze maatregelen betrekking hebben op de toewijzing van vangstmogelijkheden, wordt de eerste alinea van toepassing nadat de Raad de in artikel 20 bedoelde maatregelen heeft vastgesteld.

Artikel 31 Comité voor de visserij en de aquacultuur

1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor de visserij en de aquacultuur (hierna "het Comité" genoemd).

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG [8] van toepassing. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt 20 werkdagen.

[8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

3. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt 60 werkdagen.

Artikel 32 Regionale adviesraden

1. Er worden regionale adviesraden opgericht om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 1, omschreven doelstellingen, en met name om de Commissie te adviseren over aangelegenheden inzake het visserijbeheer voor bepaalde zeegebieden of visserijzones.

2. De regionale adviesraden worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de sectoren visserij en aquacultuur, op het gebied van milieubescherming en consumentenbelangen en van nationale en/of regionale overheden en wetenschappelijke deskundigen uit alle lidstaten waarvan vissersvaartuigen vissen in het betrokken zeegebied of de betrokken visserijzone. De Commissie kan hun vergaderingen bijwonen.

3. De regionale adviesraden kunnen door de Commissie worden geraadpleegd over de voorstellen voor op grond van artikel 37 van het Verdrag vast te stellen maatregelen die de Commissie voornemens is in te dienen en die specifiek betrekking hebben op visbestanden in het betrokken gebied. Zij kunnen eveneens door de Commissie en door de lidstaten over andere maatregelen worden geraadpleegd.

4. De regionale adviesraden kunnen

a) uit eigen beweging of op verzoek van de Commissie of een lidstaat aan de Commissie of de betrokken lidstaat aanbevelingen en suggesties met betrekking tot aangelegenheden inzake het visserijbeheer voorleggen;

b) de Commissie of de betrokken lidstaat informeren over problemen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van communautaire voorschriften in het door hen bestreken gebied en aan de Commissie of de betrokken lidstaat aanbevelingen en suggesties om die problemen aan te pakken voorleggen;

c) welke andere activiteiten ook ontplooien die nodig zijn voor de vervulling van hun functies.

Artikel 33 Procedure voor de oprichting van regionale adviesraden

De Raad beslist over de oprichting van een regionale adviesraad. Een regionale adviesraad bestrijkt zeegebieden onder de jurisdictie van ten minste twee lidstaten.

Artikel 34 Wetenschappelijk Comité voor de visserij en de aquacultuur

1. Er wordt een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTEC) ingesteld. Het WTEC wordt indien nodig geraadpleegd over aangelegenheden betreffende de instandhouding en het beheer van levende aquatische hulpbronnen, met inbegrip van biologische, economische, milieu-, sociale en technische overwegingen.

2. De Commissie houdt rekening met de adviezen van het WTEC wanneer zij in het kader van deze verordening voorstellen voor visserijbeheer indient.

Hoofdstuk VII Slotbepalingen

Artikel 35 Intrekkingen

1. De Verordeningen (EEG) nr. 3760/92 en (EEG) nr. 101/76 van de Raad worden ingetrokken.

2. Verwijzingen naar de bepalingen van de bij lid 1 ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de onderhavige verordening.

Artikel 36 Beoordeling

De bepalingen van de hoofdstukken II en III worden vóór het einde van het jaar 2008 opnieuw bezien.

Artikel 37 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2003.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE I [9]

[9] De grenzen worden gerekend vanaf de basislijn zoals deze van kracht was op het tijdstip van vaststelling van Verordening (EEG) nr. 170/83, doch voor de lidstaten die eerst na die datum tot de Gemeenschap zijn toegetreden, vanaf de basislijnen zoals deze golden op het tijdstip van hun toetreding.

TOEGANG TOT KUSTWATEREN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 17, LID 2

1. KUSTWATEREN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

A. TOEGANG VOOR FRANKRIJK

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

B. TOEGANG VOOR IERLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

C. TOEGANG VOOR DUITSLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

D. TOEGANG VOOR NEDERLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. TOEGANG VOOR BELGIË

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. IERSE KUSTWATEREN

A. TOEGANG VOOR FRANKRIJK

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

B. TOEGANG VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

C. TOEGANG VOOR NEDERLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

D. TOEGANG VOOR DUITSLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. TOEGANG VOOR BELGIË

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. BELGISCHE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. DEENSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. DUITSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6. KUSTWATEREN VAN FRANKRIJK EN VAN DE OVERZEESE DEPARTEMENTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7. SPAANSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. NEDERLANDSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

SHETLAND BOX

A. Geografische definitie

Het gebied binnen een lijn die loopt van het punt op de westkust van Schotland op 58°30' NB naar 59°30' NB - 6°15' WL, van 58°30' NB - 6°15' WL naar 59°30' NB - 5°45' WL, van 59°30' NB - 5°45' WL naar 59°30' NB - 3°45' WL, langs de 12-zeemijlslijn ten noorden van de Orkaden, van 59°30' NB - 3°00' WL naar 61°00' NB - 3°00' WL, van 61°00' NB - 3°00' WL naar 61°00' NB - 0°00', langs de 12-zeemijlslijn ten noorden van de Shetlands, van 61°00' NB - 0°00' naar 59°30' NB - 0°00', van 59°30' NB - 0°00' naar 59°30' NB - 1°00' WL, van 59°30' NB - 1°00' WL naar 59°00' NB - 1°00' WL, van 59°00' NB - 1°00' WL naar 59°00' NB - 2°00' WL, van 59°00' NB - 2°00' WL naar 58°30' NB - 2°00' WL, van 58°30' NB - 2°00' WL naar 58°30' NB - 3°00' WL, van 58°30' NB - 3°00' WL naar de oostkust van Schotland, op 58°30' NB.

B. Toegestane visserijinspanning

Maximumaantal vissersvaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste 26 m [10] dat mag vissen op andere demersale soorten dan kever en blauwe wijting [11]:

[10] De lengte tussen de loodlijnen zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Commissie (PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1).

[11] Voor vaartuigen die vissen op kever en blauwe wijting kunnen specifieke toezichtmaatregelen worden vastgesteld ten aanzien van het aan boord hebben van vistuig en van andere soorten dan de eerdergenoemde.

Lidstaat // Toegestaan aantal vissersvaartuigen

Frankrijk Verenigd Koninkrijk Duitsland België // 52 62 12 2

FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT

Beleidsgebied(en): VISSERIJ

Activiteit(en):

110402 - Controle en toezicht op de visserijactiviteiten in de maritieme wateren van en buiten de Europese Unie

110403 - Intensivering van de dialoog met het bedrijfsleven uit de visserijsector en met andere organisaties die belang hebben bij het gemeenschappelijk visserijbeleid

110405 (voorgesteld voor het VOB 2003) - Verbetering van de wetenschappelijke adviezen voor het beheer van de visserijhulpbronnen

110407 - Communautaire maatregel voor de sloop van vissersvaartuigen

Benaming:

Instandhouding en duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

1. BEGROTINGSPLAATS(EN) + OMSCHRIJVING(EN)

Hoofdstuk B2-90, artikel B2-902

Hoofdstuk B2-90, artikel B2-903

Hoofdstuk B2-90, artikel B2-904 (zoals voorgesteld voor het VOB 2003)

Hoofdstuk B2-2xx (toepassing van het flexibiliteitsinstrument in 2003)

2. ALGEMENE CIJFERS

2.1. Totale toewijzing voor de actie (deel B): EUR 51,2 miljoen aan VK

2.2. Duur:

2003-2006

2.3. Meerjarenraming van de uitgaven

(a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (cf. punt 6.1.1)

in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgaven (cf. punt 6.1.2)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4 Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

[X] Dit voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

[X] inclusief, in voorkomend geval, een beroep op de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord.

2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten [12]

[12] Zie de afzonderlijke toelichting voor nadere informatie.

[X] Geen enkele financiële implicatie (betreft technische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van een maatregel)

OF

Financiële gevolgen - Het effect op de ontvangsten is als volgt:

NB: alle opmerkingen en toelichtingen met betrekking tot de methode waarmee de gevolgen voor de ontvangsten worden berekend, moeten op een afzonderlijk blad worden toegevoegd aan dit financieel memorandum.

in miljoen EUR (tot op 1 decimaal nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(Elke betrokken begrotingsplaats beschrijven en het passende aantal regels aan de tabel toevoegen indien het effect betrekking heeft op meerdere begrotingsplaatsen)

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 37 van het Verdrag.

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1 Doel van het communautaire optreden

5.1.1 Doelstellingen

In Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20.12.1992 is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in de loop van 2002 moet worden herzien.

Het GVB ziet zich geplaatst voor vele belangrijke uitdagingen en tekortkomingen. De toestand van een groot aantal visbestanden is onrustbarend. In de afgelopen 25 jaar zijn bestandsgroottes en aanlandingen zeer fors gedaald. Bij vele commercieel belangrijke demersale soorten, zoals kabeljauw en heek, was de hoeveelheid volwassen vis aan het begin van de jaren zeventig nagenoeg tweemaal zo groot als aan het eind van de jaren negentig.

De vangstcapaciteit van de communautaire vloten is veel groter dan wat nodig is voor een duurzame bevissing van de beschikbare visserijhulpbronnen. Volgens de meest recente wetenschappelijke adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee ICES moet de visserijsterfte bij de belangrijkste communautaire visbestanden worden verlaagd met een derde tot de helft, afhankelijk van de soort visserij en het betrokken gebied, om tot een duurzame visserij te kunnen komen. Ondoeltreffende programma's voor het beheer van de vlootcapaciteit en ongeschikte steunregelingen hebben geleid tot overcapaciteit, en daardoor tot afnemende visbestanden.

Het grootste deel van de communautaire visserijsector is economisch kwetsbaar en wordt gekenmerkt door een zwakke financiële rentabiliteit en een voortdurend afnemende werkgelegenheid. In de periode 1990-1998 zijn bij de visvangst 66 000 banen verloren gegaan, wat neerkomt op 22 % van het totale aantal. In dezelfde periode is de werkgelegenheid in de sector verwerking met 14 % gedaald.

De huidige controle- en handhavingsregelingen zijn ontoereikend om in de hele Unie voor gelijkwaardige concurrentieverhoudingen te kunnen zorgen, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het beleid.

De belanghebbenden worden onvoldoende bij de beleidsvorming betrokken. Als gevolg daarvan is de steun voor de genomen instandhoudingsmaatregelen zwakker en worden deze minder goed nageleefd.

De wetenschappelijke adviezen en gegevens vertonen belangrijke leemten en zwakke punten. De regelingen inzake advisering dienen te worden uitgebreid tot alle aspecten van het visserijbeheer, waaronder bijvoorbeeld ook de milieu- en sociale kwesties.

Het bijgaande voorstel is bedoeld als een nieuwe kaderverordening voor het GVB ter vervanging van de Verordeningen (EEG) nr. 3760/92 en nr. 101/76 van de Raad.

De Gemeenschap heeft behoefte aan een nieuw kader dat een basis biedt voor coherente op een meerjarig visserijbeheer gerichte maatregelen waarbij wordt afgestapt van de huidige aanpak die inhoudt dat op jaarbasis over het beheer van de visbestanden wordt beslist. Het nieuwe kader omvat ook een serie maatregelen om de vangstcapaciteit te helpen aanpassen, zodat de vissersvloten van de lidstaten beter zullen zijn afgestemd op de communautaire vangstmogelijkheden. Dit kader dient aan de volgende voorwaarden te voldoen: duidelijk zijn wat de verantwoordelijkheden op communautair, nationaal en plaatselijk niveau betreft, voorzien in besluitvormingsprocessen die zijn gebaseerd op degelijke wetenschappelijke adviezen, een brede betrokkenheid van de belanghebbenden vergemakkelijken en coherentie met de andere takken van communautair beleid verzekeren. Ten slotte wordt een nieuw juridisch kader voor een communautair controle- en handhavingssysteem tot stand gebracht, waarbij het erom gaat de naleving van de GVB-regels en de controle daarop te verbeteren, dit mede dankzij een stelsel van sancties.

5.1.2. Genomen maatregelen die onder de evaluatie ex ante vallen

De huidige tekortkomingen van het GVB zoals beschreven in punt 5.1.1 zijn geconstateerd aan de hand van de volgende documenten, verslagen en studies:

* Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid, COM(2001)135 def. van 20.3.2001.

* Verslagen over de toestand in de communautaire visserij, SEC(2001) 418, 419 en 420 van 20.3.2001. Het gaat om een verslag over de toepassing van de communautaire regelgeving voor de visserij en de aquacultuur in de periode 1993-2000, een verslag over de economische en sociale situatie van de kustgebieden en een verslag over de situatie van de visbestanden en de vooruitzichten.

Voor deze verslagen is gebruik gemaakt van een aantal studies zoals:

- MacAllister Elliot and Partners, "Forward study of Community aquaculture", Europese Commissie, directoraat-generaal Visserij, december 1999.

- Jaarverslag 2000 "Economic performance of selected European fishing vessels", opgesteld in het kader van de gecoördineerde actie FAIR PL97-3541.

- "Regional socio-economic studies on employment and the level of dependency on fishing", Europese Commissie, directoraat-generaal Visserij, 2000.

* Verslag van de Commissie aan de Raad, "Voorbereiding voor een tussentijdse evaluatie van de meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's)", COM(2000)272 def. van 10.5.2000.

* "Verslag van de Commissie over de door de Commissie in 1998-1999 georganiseerde regionale hoorzittingen inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid na 2002", COM(2000)14 def. van 24.1.2000.

* Report of the ICES Advisory Committee on Fisheries Management, 2001, No 246.

* Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, "In 2000 geconstateerde gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid", COM(2001)650 def. van 12.11.2001.

* "Verslag van de Commissie over het toezicht op de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, synthese van de wijze waarop de controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten wordt uitgevoerd", COM(2001)526 def. van 28.9.2001.

5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

Aanneming van de voorgestelde nieuwe kaderverordening voor het GVB zal tot gevolg hebben dat moet worden gestart met een aantal concrete acties om de in punt 5.1.1 omschreven doelstellingen te bereiken.

Het betreft de volgende acties:

(1) Voorbereidende werkzaamheden die leiden tot de totstandbrenging, tegen medio 2004, van een communautaire gezamenlijke inspectiestructuur waarbij nationale en communautaire middelen voor inspectie en bewaking worden gebundeld om de samenwerking en coördinatie op het gebied van controle en handhaving te versterken. Het doel is de naleving van de GVB-regels door de vissers te verbeteren en te zorgen voor gelijkwaardige concurrentieverhoudingen in de hele Unie.

(2) Geleidelijke totstandbrenging van regionale adviesraden om belanghebbenden sterker te betrekken bij de ontwikkeling van het visserijbeheer op regionaal en plaatselijk niveau. Het gaat bij die belanghebbenden om vertegenwoordigers van de sectoren visserij en aquacultuur, vertegenwoordigers op het gebied van milieubescherming en consumentenbelangen, vertegenwoordigers van nationale en/of regionale overheden en wetenschappelijke deskundigen. De betrokken geografische gebieden kunnen nog niet in dit stadium van het voorstel worden bepaald. De belanghebbende lidstaten zullen moeten komen met een verzoek een regionale adviesraad voor een bepaald zeegebied op te richten. Het algemene doel is ervoor te zorgen dat bij de beleidsvorming rekening wordt gehouden met plaatselijke kennis en ervaring, wat dan weer zal leiden tot betere besluiten en een betere naleving door de vissers.

(3) Acties om bij de wetenschappelijke advisering aan visserijbeheerders te komen tot verbetering op het punt van de kwaliteit en de tijdige verstrekking van adviezen. Tot deze acties zullen behoren steunverlening voor wetenschappelijk werk in wetenschappelijke adviesorganen, versterking van de communautaire structuren voor wetenschappelijke advisering zoals het WTECV en ontwikkeling van wetenschappelijke netwerken. Een betere wetenschappelijke advisering zal tot een beter beheer van de visserijhulpbronnen leiden en is ook een noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagde invoering van meerjarenbeheer in het GVB.

(4) Communautaire maatregel voor de sloop van vissersvaartuigen: het betreft een noodmaatregel om zo snel mogelijk het evenwicht te herstellen dat in toenemende mate wordt verstoord door de steeds grotere wanverhouding tussen de omvang van de vloten en de beschikbare hulpbronnen. Deze maatregel is bedoeld om in 2003 extra financiële steun te verlenen voor de sloop van vaartuigen en om te garanderen dat, nadat eerst voor het FIOV en later voor de andere Structuurfondsen een herprogrammering heeft plaatsgevonden, voldoende financiële steun beschikbaar zal zijn om de behoeften te dekken die voortvloeien uit de noodzakelijke snellere buitenbedrijfstelling van vissersvaartuigen.

De beoogde begunstigden zijn allereerst de reders/vissers die de gevolgen zullen ondervinden van de meerjarige beheersplannen (waartoe voor sommige visserijtakken moet worden besloten), maar ook anderen die voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen.

De onmiddellijke output is de respons op de maatregel die resulteert in een nettoverlaging van de capaciteit van de betrokken vloot of vloten.

5.3. Tenuitvoerlegging

(1) De eerste actie die in punt 5.2 is beschreven, zal ten uitvoer worden gelegd via externalisering (oprichting van een gezamenlijke inspectiestructuur). In de loop van 2002 zal een afzonderlijk voorstel voor deze actie worden ingediend.

(2) Bij de tenuitvoerlegging van de tweede actie die in punt 5.2 is beschreven, zal sprake zijn van rechtstreekse financiering en subsidiëring door de Gemeenschap.

(3) Bij de tenuitvoerlegging van de derde actie die in punt 5.2 is beschreven, zal sprake zijn van communautaire subsidiëring. Later zal een afzonderlijk voorstel worden ingediend.

(4) De lidstaten die de in 2003 beschikbare extra financiële bijdrage wensen te ontvangen, zullen bij de Commissie een plan indienen waarin de uitgaven voor buitenbedrijfstelling zijn aangegeven waarvoor zij om extra geld verzoeken. Op basis van deze informatie zal de Commissie dan overgaan tot vastlegging van het beschikbare bedrag.

De lidstaten zullen hun aanvraag om betaling van de steun indienen uiterlijk op 30 juni 2004. Op basis van de aanvragen zal de Commissie beslissen over de aan elke lidstaat te betalen communautaire bijdrage.

Voor de periode 2004-2006 zullen de financiële middelen die nodig zijn om aan de resterende behoeften te voldoen, worden verkregen door herprogrammering binnen de Structuurfondsen na het onderzoek halverwege de looptijd.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

6.1. Totale financiële gevolgen voor deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

(De berekeningsmethode voor de in de tabel hieronder vermelde bedragen moet worden verklaard in tabel 6.2.)

6.1.1 Financiering

Vastleggingskredieten in miljoen EUR ( tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode) [13]

[13] Zie de afzonderlijke toelichting voor nadere informatie.

(Bij meerdere acties dienen de concrete maatregelen die voor elke actie moeten worden genomen, te worden gepreciseerd om het volume en de kosten van de prestaties te berekenen)

VK in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Zo nodig de wijze van berekening toelichten.

Actie 4:

Berekening van de kosten

Voor de berekening van de kosten die zullen zijn gemoeid met de noodzakelijke capaciteitsverlagingen, is allereerst gekeken naar de aanbevolen verminderingen van de visserijinspanning. Het aantal vaartuigen waarop die verminderingen van de visserijinspanning van invloed zouden zijn, kan aan de hand van het register van de vissersvloot bij benadering worden berekend. Met behulp van schattingen voor hoeveel van deze vaartuigen zal worden verzocht om sloopsteun, kan de totale behoefte aan slooppremies in elke lidstaat worden berekend. Het verschil tussen dit cijfer en het bedrag dat reeds in elk nationaal FIOV-programma voor de sloopsteun is geprogrammeerd, geeft aan hoeveel extra financiële middelen nodig zullen zijn. De berekeningen worden in het navolgende toegelicht:

* Het totale aantal vaartuigen dat aan de visserij zou moeten worden onttrokken om de in meerjarige beheersplannen voor te stellen vermindering van de visserijsterfte te bereiken, wordt geschat op 8 592.

* De totale tonnage van deze vaartuigen is 351 791 GT.

* Geschat wordt dat van de maatregel gebruik zal worden gemaakt voor 80 % van dat cijfer (sommige vaartuigen kunnen via tijdelijke stillegging behouden blijven). Er moet dus 281 433 GT worden gesloopt.

* De kosten voor het slopen van 281 433 GT zullen EUR 1 376 miljoen bedragen.

* De EU zou daarin EUR 712 miljoen moeten bijdragen.

* Via de FIOV-programmering is er momenteel EUR 663 miljoen beschikbaar.

* Uit de behoeften per lidstaat blijkt dat sommige lidstaten geen extra financiering nodig zouden hebben (Spanje heeft bijvoorbeeld EUR 319 miljoen toegewezen gekregen, maar zou slechts EUR 171 miljoen nodig hebben => nettobehoefte EUR -148 miljoen), terwijl andere lidstaten wel extra geld zouden moeten krijgen (het VK heeft bijvoorbeeld EUR 63 miljoen euro toegewezen gekregen, maar zou EUR 124 miljoen nodig hebben => nettobehoefte EUR 61 miljoen). Het zal echter niet mogelijk zijn om FIOV-middelen over te dragen tussen lidstaten.

* Gezien deze berekeningen per lidstaat, schat de Commissie dat de extra begrotingsmiddelen die nodig zouden zijn voor de buitenbedrijfstelling van die vaartuigen waarvoor de meerjarige beheersplannen waarschijnlijk ernstige gevolgen zullen hebben, EUR 271,6 miljoen zouden bedragen.

* Het voor 2003 uit te trekken bedrag komt overeen met de extra financiële middelen die naar schatting nodig zullen zijn totdat dankzij het onderzoek en de herprogrammering halverwege de looptijd middelen beschikbaar komen waarmee in de resterende behoeften kan worden voorzien.

Voor deze berekening is ervan uitgegaan dat allereerst de oudste vaartuigen zullen worden gesloopt. Op basis van de premies voor de oudste vaartuigen in elk segment tot de tonnage die buiten bedrijf moet worden gesteld, kunnen de totale kosten van de sloopsteun worden berekend

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

7.1. Gevolgen voor de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2. Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

7.3. Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

(1) De aard van het comité en de groep waar het deel van uitmaakt, vermelden.

I. Jaartotaal (7.2 + 7.3)

II. Duur van de actie

III. Totale kosten van de actie (I x II) // EUR 1.165.000

4 jaar

EUR 4.660.000

(Bij de raming van de voor de actie noodzakelijke personele en administratieve middelen, moeten de DG's/diensten rekening houden met de besluiten van de Commissie in het kader van het oriënterend debat over en de goedkeuring van het voorontwerp van begroting (VOB). Dit betekent dat de DG's moeten aangeven dat de personeelskosten kunnen worden gedekt binnen de voorlopige toewijzing waarin bij de goedkeuring van het VOB is voorzien.

In uitzonderlijke gevallen waarin de acties niet konden worden voorzien bij de opstelling van het VOB, zal de Commissie moeten worden verzocht te beslissen of en hoe (via een aanpassing van de voorlopige toewijzing, een herschikking ad hoc, een gewijzigde en aanvullende begroting of een nota van wijzigingen bij het ontwerp van begroting) de tenuitvoerlegging van de voorgestelde actie kan worden aanvaard.)

8. TOEZICHT EN EVALUATIE

8.1 Follow-upsysteem

Actie 3: de Commissie analyseert de wetenschappelijke informatie die voor elk voorstel betreffende het beheer van de visserijhulpbronnen beschikbaar is.

Actie 4: binnen hetzelfde kader als voor het FIOV-toezicht zal toezicht op de voortgang van het sloopfonds worden uitgeoefend op basis van geselecteerde indicatoren die worden getoetst aan de verwachtingen inzake de noodzakelijke capaciteitsvermindering.

8.2. Procedure en periodiciteit van de voorgeschreven evaluatie

Actie 2: jaarverslagen over de activiteiten.

9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Actie 2: personeel van de Commissie verricht controles ter plaatse

Actie 3: audits ex ante en ex post

Actie 4: de maatregelen voor fraudebestrijding zijn die waarin de basisverordening betreffende de Structuurfondsen (EG) nr. 1260/1999 en de FIOV-verordening (EG) nr. 2792/1999 voorzien.

Bijlage voor punt 6.2 ACTIE 4

>RUIMTE VOOR DE TABEL>