ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 286

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

66e jaargang
14 augustus 2023


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2023/C 286/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

Gerecht

2023/C 286/02

Criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers

2


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2023/C 286/03

Zaak C-444/21: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 juni 2023 — Europese Commissie / Ierland (Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 92/43/EEG – Instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna – Speciale beschermingszones – Atlantische biogeografische regio – Artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 1 – Geen aanwijzing van speciale beschermingszones en geen vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen – Geen of ontoereikende instandhoudingsmaatregelen)

3

2023/C 286/04

Zaak C-543/21, Verband Sozialer Wettbewerb (Statiegeldverpakkingen): Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Verband Sozialer Wettbewerb eV/famila-Handelsmarkt Kiel GmbH & Co. KG [Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Prijsaanduiding van producten – Richtlijn 98/6/EG – Artikel 2, onder a) – Begrip verkoopprijs – Producten verkocht in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven – Nationale regelgeving op grond waarvan het bedrag van het statiegeld los van de verkoopprijs moet worden vermeld]

4

2023/C 286/05

Zaak C-756/21, International Protection Appeals Tribunal e.a. (Bomaanslag in Pakistan): Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — X / International Protection Appeals Tribunal, Minister for Justice and Equality, Ireland, Attorney General [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk beleid inzake asiel en subsidiaire bescherming – Richtlijn 2004/83/EG – Minimumnormen voor de erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt – Artikel 4, lid 1, tweede volzin – Samenwerking van de lidstaat met de verzoeker om de relevante elementen van zijn verzoek te beoordelen – Omvang – Algemene geloofwaardigheid van een verzoeker – Artikel 4, lid 5, onder e) – Beoordelingscriteria – Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning van de internationale bescherming – Richtlijn 2005/85/EG – Deugdelijk onderzoek – Artikel 8, leden 2 en 3 – Rechterlijke toetsing – Artikel 39 – Omvang – Procedurele autonomie van de lidstaten – Doeltreffendheidsbeginsel – Redelijke termijn voor het geven van een besluit – Artikel 23, lid 2, en artikel 39, lid 4 – Gevolgen van een eventuele niet-naleving]

5

2023/C 286/06

Zaak C-763/21 P: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 29 juni 2023 — TUIfly GmbH / Europese Commissie [Hogere voorziening – Staatssteun – Maatregelen die de Republiek Oostenrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven van Klagenfurt, Ryanair en andere luchtvaartmaatschappijen die van deze luchthaven gebruikmaken – Besluit waarbij de steunmaatregelen gedeeltelijk onverenigbaar met de interne markt worden verklaard – Artikel 107, lid 1, VWEU – Particuliere investeerder in een markteconomie – Analyse vooraf van de incrementele winstgevendheid – Winstgevendheid van de luchthaven op lange termijn – Toepasselijkheid – Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU – Steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken – Relevant beoordelingscriterium ter vaststelling van de verenigbaarheid met de interne markt – Winstgevendheid van nieuwe vliegverbindingen]

6

2023/C 286/07

Gevoegde zaken C-829/21 en C-129/22, Stadt Frankfurt am Main (Verlenging van een verblijfsvergunning in de tweede lidstaat) e.a.: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Verwaltungsgerichtshof (C-829/21) en door het Verwaltungsgericht Darmstadt (C-129/22) — Duitsland) — TE, RU, wettelijk vertegenwoordigd door TE (C-829/21) / Stadt Frankfurt am Main (C-829/21), EF / Stadt Offenbach am Main (C-129/22) (Prejudiciële verwijzing – Immigratiebeleid – Status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen – Richtlijn 2003/109/EG – Artikel 9, lid 4, tweede alinea, artikel 14, lid 1, artikel 15, lid 4, tweede alinea, artikel 19, lid 2, en artikel 22 – Recht van onderdanen van derde landen op de status van langdurig ingezetene in een lidstaat – Toekenning door de eerste lidstaat van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen voor onbepaalde tijd – Onderdaan van een derde land die meer dan zes jaar afwezig was van het grondgebied van de eerste lidstaat – Daaropvolgend verlies van het recht op de status van langdurig ingezetene – Aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning die op grond van de bepalingen van hoofdstuk III van richtlijn 2003/109/EG door de tweede lidstaat is afgegeven – Afwijzing van de aanvraag door de tweede lidstaat wegens het verlies van dit recht – Voorwaarden)

7

2023/C 286/08

Zaak C-108/22, Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej (Btw — hotelbroker): Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej / C. sp. z o.o., in liquidatie [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Bijzondere regeling voor reisbureaus – Werkingssfeer – Hotelbroker die accommodatiediensten voor eigen rekening inkoopt en zonder aanvullende diensten doorverkoopt aan andere ondernemers]

8

2023/C 286/09

Zaak C-211/22, Super Bock Bebidas: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Lisboa — Portugal) — Super Bock Bebidas SA, AN, BQ / Autoridade da Concorrência [Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Mededingingsregelingen – Artikel 101 VWEU – Verticale overeenkomsten – Door een leverancier voor zijn distributeurs vastgestelde minimumwederverkoopprijzen – Begrip mededingingsbeperking naar strekking – Begrip overeenkomst – Bewijs van wilsovereenstemming tussen een leverancier en zijn distributeurs – Praktijk die bijna het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt – Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten – Verordeningen (EG) nr. 2790/1999 en (EU) nr. 330/2010 – Hardcorebeperking]

9

2023/C 286/10

Zaak C-220/22: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 juni 2023 — Europese Commissie / Portugese Republiek [Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de jaargrenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) – Passende maatregelen – Zo kort mogelijke periode van overschrijding]

10

2023/C 286/11

Zaak C-232/22, Cabot Plastics Belgium: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Liège — België) — Cabot Plastics Belgium SA / Belgische Staat [Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 44 – Plaats van de dienst – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 – Artikel 11, lid 1 – Dienstverrichting – Fiscaal aanknopingspunt – Begrip vaste inrichting – Geschikte structuur wat het personeel en de technische middelen betreft – Geschiktheid om de diensten af te nemen en ter plaatse te gebruiken voor de eigen behoeften van de vaste inrichting – Verrichting van loonproductiediensten en bijkomende diensten – Exclusieve contractuele verbintenis tussen een dienstverrichtende vennootschap van een lidstaat en de ontvangende vennootschap die in een derde land is gevestigd – Juridisch zelfstandige vennootschappen]

10

2023/C 286/12

Zaak C-467/22 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 29 juni 2023 — Airoldi Metalli SpA / Europese Commissie (Hogere voorziening – Dumping – Invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China – Definitief antidumpingrecht – Beroep tot nietigverklaring – Procesbevoegdheid – Artikel 263, vierde alinea, VWEU – Voorwaarde dat de verzoeker individueel wordt geraakt – Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt)

11

2023/C 286/13

Gevoegde zaken C-501/22–C-504/22, Interfel e.a.: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juni 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Association interprofessionnelle des fruits et légumes frais (Interfel) / Ministre de l’Agriculture et de la Souveraineté alimentaire [Prejudiciële verwijzing – Landbouw en visserij – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Artikel 164, leden 1 en 4 – Handelsnormen – Verbindendverklaring van een sectorale overeenkomst – Overeenkomsten die stringentere voorschriften bevat dan die welke in de regelgeving van de Europese Unie zijn neergelegd]

12

2023/C 286/14

Zaak C-200/22, Vantage Logistics: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Alba Iulia — Roemenië) — Vantage Logistics SRL / Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Alba, Auto Help Alba SRL, Banca Transilvania SA, BRD — Groupe Société Générale SA, SC Croma SRL, SC Polaris M.Holding, SC Elit România Piese Auto Originale SRL [Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het reglement voor de procesvoering van het Hof – Justitiële samenwerking in civiele zaken – Insolventieprocedures – Herstructureringsplan – Richtlijn (EU) 2019/1023 – Materiële en temporele toepasselijkheid – Artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Kennelijke onbevoegdheid van het Hof]

13

2023/C 286/15

Zaak C-560/22, Ferriere Nord e.a.: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale per il Friuli Venezia Giulia — Italië) — Ferriere Nord SpA, SIAT — Società Italiana Acciai Trafilati SpA, Acciaierie di Verona SpA / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM), Agenzia delle entrate — Riscossione (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Nationale mededingingsautoriteiten – Opleggen van een bijdrage bestemd voor hun financiering – Geen band met het Unierecht – Kennelijke onbevoegdheid van het Hof – Onvoldoende preciseringen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

13

2023/C 286/16

Zaak C-629/22, Migrationsverket: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 26 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätt i Göteborg — Zweden) — A.L./Migrationsverket (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Immigratiebeleid – Richtlijn 2008/115/EG – Gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van derdelanders die illegaal op hun grondgebied verblijven – Artikel 6, lid 2 – Terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een voor een periode van drie jaar geldend inreisverbod – Derdelander met een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel – Verzuim van de nationale politieautoriteit om deze derdelander toe te staan zich naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven alvorens jegens hem een terugkeerbesluit uit te vaardigen)

14

2023/C 286/17

Zaak C-24/23, Finalgarve: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 27 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Finalgarve — Sociedade de Promoção Imobiliária e Turística/Ministério do Planeamento e das Infraestruturas (Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vereiste van precisering van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen die de noodzaak van een antwoord op de prejudiciële vragen rechtvaardigen – Onvoldoende precisering – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

15

2023/C 286/18

Zaak C-130/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2023 door Vialto Consulting Kft. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 december 2022 in zaak T-537/18, Vialto Consulting Kft. / Commissie

15

2023/C 286/19

Zaak C-194/23, Air France: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel d'Amiens (Frankrijk) op 27 maart 2023 — Air France SA / M. L. épouse G, X. G., C. G., R. G., L. G.

16

2023/C 286/20

Zaak C-264/23, Booking.com en Booking.com (Deutschland): Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Amsterdam (Nederland) op 24 april 2023 — Booking.com BV, Booking.com (Deutschland) GmbH tegen 25hours Hotel Company Berlin GmbH e.a.

17

2023/C 286/21

Zaak C-279/23, Skarb Państwa: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Katowice — Zachód w Katowicach (Polen) op 28 april 2023 — Skarb Państwa — Dyrektor Okręgowego Urzędu Miar w K./Z. sp.j.

18

2023/C 286/22

Zaak C-284/23, Haus Jacobus: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Mainz (Duitsland) op 2 mei 2023 — TC / Firma Haus Jacobus Alten und Altenplegeheim gGmbH

18

2023/C 286/23

Zaak C-286/23, Asociaţia Crescătorilor de Vaci Bălţată Românească Tip Simmental: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Braşov (Roemenië) op 3 mei 2023 — Asociaţia Crescătorilor de Vaci Bălţată Românească Tip Simmental / Genetica din Transilvania Cooperativă Agricolă, Agenţia Naţională pentru Zootehnie Prof. Dr. G.K. Constantinescu

19

2023/C 286/24

Zaak C-293/23, ENGIE Deutschland: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 9 mei 2023 — ENGIE Deutschland GmbH / Landesregulierungsbehörde beim Sächsischen Staatsministerium für Wirtschaft, Arbeit und Verkehr

20

2023/C 286/25

Zaak C-295/23, Halmer Rechtsanwaltsgesellschaft: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Anwaltsgerichtshof (Duitsland) op 9 mei 2023 — Halmer Rechtsanwaltsgesellschaft UG / Rechtsanwaltskammer München

20

2023/C 286/26

Zaak C-298/23, Inter IKEA Systems: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel (België) op 8 mei 2023 — Inter IKEA Systems BV tegen Algemeen Vlaams Belang VZW e.a.

21

2023/C 286/27

Zaak C-302/23, Piekiewicz: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Katowice — Wschód w Katowicach (Polska) op 10 mei 2023 — M. J./C. J.

22

2023/C 286/28

Zaak C-344/23, BIOR: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 31 mei 2023 — Pārtikas drošības, dzīvnieku veselības un vides zinātniskais institūts BIOR/Valsts ieņēmumu dienests

23

2023/C 286/29

Zaak C-643/21, Tribunalul Cluj: Beschikking van de president van het Hof van 10 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Bihor — Roemenië) — F.O.L. / Tribunalul Cluj in aanwezigheid van Consiliul Naţional pentru Combaterea Discriminării

24

2023/C 286/30

Zaak C-645/21, Tribunalul Cluj e.a.: Beschikking van de president van het Hof van 10 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor — Roemenië) — C.C.C., C.R.R., U.D.M. / Tribunalul Cluj, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Bucureşti, Tribunalul Bistriţa Năsăud, Tribunalul Maramureş, Tribunalul Sibiu, in tegenwoordigheid van Consiliul Naţional pentru Combaterea Discriminării

24

2023/C 286/31

Zaak C-672/22, DKV: Beschikking van de president van het Hof van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Koblenz — Duitsland) — BZ / DKV Deutsche Krankenversicherung

24

2023/C 286/32

Zaak C-78/23, Deutsche Lufthansa: Beschikking van de president van het Hof van 24 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Steinfurt — Duitsland) — UE / Deutsche Lufthansa AG

24

 

Gerecht

2023/C 286/33

Zaak T-145/22: Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — CEDC International/EUIPO — Underberg (Vorm van een grashalm in een fles) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor een driedimensionaal Uniemerk – Vorm van een grashalm in een fles – Oudere nationale merken – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001] – Begrip gemachtigde of vertegenwoordiger – Vereiste van een rechtstreekse overeenkomst]

25

2023/C 286/34

Zaak T-452/22: Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — Hofmeir Magnetics/EUIPO — Healthfactories (Hofmag) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk Hofmag – Niet-ingeschreven ouder woordmerk HOFMAG – Relatieve weigeringsgrond – Geen gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis – Artikel 8, lid 4, en artikel 60, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]

25

2023/C 286/35

Zaak T-495/22: Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — UGA Nutraceuticals/EUIPO — BASF (OMEGOR) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk OMEGOR – Ouder Uniebeeldmerk OMACOR – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

26

2023/C 286/36

Zaak T-496/22: Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — UGA Nutraceuticals/EUIPO — BASF (OMEGOR VITALITY) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk OMEGOR VITALITY – Woordmerk OMEGOR – Ouder Uniebeeldmerk OMACOR – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

27

2023/C 286/37

Zaak T-645/22: Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — C. & S./EUIPO — Scuderia AlphaTauri (CS jeans your best fashion partner) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniebeeldmerk CS jeans your best fashion partner – Geen normaal gebruik van het merk – Aard van het gebruik – Geen gebruik van het merk voor de producten waarvoor het is ingeschreven – Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]

27

2023/C 286/38

Zaak T-247/23: Beroep ingesteld op 10 mei 2023 — Maud Tea & Seed en Fresh Produce Consortium of Kenya / Commissie

28

2023/C 286/39

Zaak T-303/23: Beroep ingesteld op 29 mei 2023 — Tsakiris/EUIPO — Tsakiris-Protypos Viomichania Trofimon — Snacks — AVEE (Le Petit Déjeuner TSAKIRIS FAMILY)

29

2023/C 286/40

Zaak T-305/23: Beroep ingesteld op 23 mei 2023 — Fest / Parlement

29

2023/C 286/41

Zaak T-311/23: Beroep ingesteld op 26 mei 2023 — British American Tobacco Polska Trading / Commissie

30

2023/C 286/42

Zaak T-319/23: Beroep ingesteld op 8 juni 2023 — Net Technologies Finland / Commissie

31

2023/C 286/43

Zaak T-327/23: Beroep ingesteld op 9 juni 2023 — Biogen Netherlands / Commissie

32

2023/C 286/44

Zaak T-329/23: Beroep ingesteld op 15 juni 2023 — Tsjechië/Commissie

32

2023/C 286/45

Zaak T-331/23: Beroep ingesteld op 16 juni 2023 — Importaciones Origen Pacífico/EUIPO — Molinos Nacionales (Juana de Origen)

33

2023/C 286/46

Zaak T-332/23: Beroep ingesteld op 19 juni 2023 — Azaconsa/EUIPO — Lugar da Veiga (SHIP)

34

2023/C 286/47

Zaak T-334/23: Beroep ingesteld op 16 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (nehera)

35

2023/C 286/48

Zaak T-335/23: Beroep ingesteld op 17 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (NEHERA)

35

2023/C 286/49

Zaak T-336/23: Beroep ingesteld op 17 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (NEHERA PRAGUE)

36

2023/C 286/50

Zaak T-337/23: Beroep ingesteld op 17 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (NEHERA)

37

2023/C 286/51

Zaak T-340/23: Beroep ingesteld op 20 juni 2023 — Barry’s Bootcamp/EUIPO — Hummel (Patroon van twee naar beneden wijzende chevrons)

38

2023/C 286/52

Zaak T-344/23: Beroep ingesteld op 23 juni 2023 — Sergio Rossi / EUIPO — Stefano Ricci (sr 1)

38

2023/C 286/53

Zaak T-345/23: Beroep ingesteld op 26 juni 2023 — AC Marca Brands/EUIPO — den Ouden (SANITIEN)

39

2023/C 286/54

Zaak T-351/23: Beroep ingesteld op 29 juni 2023 — Kern Pharma / Commissie

40

2023/C 286/55

Zaak T-75/23: Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2023 — RT France / Raad

41

2023/C 286/56

Zaak T-169/23: Beschikking van het Gerecht van 26 juni 2023 — RT France / Raad

41


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2023/C 286/01)

Laatste publicatie

PB C 278 van 7.8.2023

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 271 van 31.7.2023

PB C 261 van 24.7.2023

PB C 252 van 17.7.2023

PB C 235 van 3.7.2023

PB C 223 van 26.6.2023

PB C 216 van 19.6.2023

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


Gerecht

14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/2


Criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers

(2023/C 286/02)

Tijdens zijn voltallige vergadering van 12 juli 2023 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 25 van het Reglement voor de procesvoering de volgende criteria vastgesteld voor de toewijzing van de zaken aan de kamers:

1.

Zaken worden zo snel mogelijk na de neerlegging van het verzoekschrift en onverminderd de latere toepassing van artikel 28 van het Reglement voor de procesvoering toegewezen aan de kamers van drie rechters.

2.

Ambtenarenzaken, te weten zaken die voortvloeien uit de arbeidsverhouding tussen de Europese Unie en haar personeel, worden, afhankelijk van de volgorde van inschrijving ter griffie, bij toerbeurt verdeeld over de vier kamers die daartoe zijn aangewezen in het besluit over de toevoeging van de rechters aan de kamers.

3.

De in titel IV van het Reglement voor de procesvoering bedoelde zaken betreffende intellectuele-eigendomsrechten worden, afhankelijk van de volgorde van inschrijving ter griffie, bij toerbeurt verdeeld over de zes kamers die daartoe zijn aangewezen in het besluit over de toevoeging van de rechters aan de kamers.

4.

Andere dan de onder 2 en 3 bedoelde zaken worden, afhankelijk van de volgorde van inschrijving ter griffie, over de kamers verdeeld volgens twee afzonderlijke toerbeurten:

de zaken betreffende de toepassing van de voor ondernemingen geldende mededingingsregels, de regels betreffende staatssteun, de regels betreffende handelspolitieke beschermingsmaatregelen, de regels betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren en de regels betreffende digitale markten en digitale diensten;

alle overige zaken.

5.

De president van het Gerecht kan van de onder 2, 3 en 4 bedoelde toerbeurtregelingen afwijken in geval van verknochtheid van bepaalde zaken of ter verzekering van een evenwichtige verdeling van de werklast.

6.

De hierboven vermelde criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers worden vastgesteld voor de periode van 12 juli 2023 tot en met 31 augustus 2025.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 juni 2023 — Europese Commissie / Ierland

(Zaak C-444/21) (1)

(“Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna - Speciale beschermingszones - Atlantische biogeografische regio - Artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 1 - Geen aanwijzing van speciale beschermingszones en geen vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen - Geen of ontoereikende instandhoudingsmaatregelen”)

(2023/C 286/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordigers: M. Browne, A. Joyce, M. Lane en J. Quaney, gemachtigden, bijgestaan door E. Barrington, SC, A. Carroll, BL, en M. Gray, SC)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller en A. Hoesch, gemachtigden)

Dictum

1)

Door voor 217 van de 423 gebieden van communautair belang die zijn opgenomen in de lijst bij beschikking 2004/813/EG van de Commissie van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, zoals bijgewerkt bij beschikking 2008/23/EG van de Commissie van 12 november 2007 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een eerste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, en bij beschikking 2009/96/EG van de Commissie van 12 december 2008 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een tweede bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, na te laten om deze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan te wijzen als speciale beschermingszones, is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 4, lid 4, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17/EU van de Raad van 13 mei 2013.

2)

Door voor 140 van de in punt 1 van het dictum bedoelde 423 gebieden van communautair belang geen gedetailleerde gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen te formuleren, is Ierland de krachtens artikel 4, lid 4, van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, op deze lidstaat rustende verplichtingen niet nagekomen.

3)

Door na te laten om de nodige instandhoudingsmaatregelen vast te stellen die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II bij richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, die in de in punt 1 van het dictum bedoelde 423 gebieden van communautair belang voorkomen, is Ierland de krachtens artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd, op deze lidstaat rustende verplichtingen niet nagekomen.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

Ierland wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

6)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 382 van 20.9.2021.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Verband Sozialer Wettbewerb eV/famila-Handelsmarkt Kiel GmbH & Co. KG

[Zaak C-543/21 (1), Verband Sozialer Wettbewerb (Statiegeldverpakkingen)]

(Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Prijsaanduiding van producten - Richtlijn 98/6/EG - Artikel 2, onder a) - Begrip “verkoopprijs” - Producten verkocht in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven - Nationale regelgeving op grond waarvan het bedrag van het statiegeld los van de verkoopprijs moet worden vermeld)

(2023/C 286/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Verband Sozialer Wettbewerb eV

Verwerende partij: famila-Handelsmarkt Kiel GmbH & Co. KG

Dictum

Artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten

moet aldus worden uitgelegd dat

het in die bepaling bedoelde begrip “verkoopprijs” niet het bedrag aan statiegeld omvat dat de consument moet betalen bij de aankoop van producten in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven.


(1)  PB C 490 van 6.12.2021.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — X / International Protection Appeals Tribunal, Minister for Justice and Equality, Ireland, Attorney General

[Zaak C-756/21 (1), International Protection Appeals Tribunal e.a. (Bomaanslag in Pakistan)]

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk beleid inzake asiel en subsidiaire bescherming - Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor de erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt - Artikel 4, lid 1, tweede volzin - Samenwerking van de lidstaat met de verzoeker om de relevante elementen van zijn verzoek te beoordelen - Omvang - Algemene geloofwaardigheid van een verzoeker - Artikel 4, lid 5, onder e) - Beoordelingscriteria - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning van de internationale bescherming - Richtlijn 2005/85/EG - Deugdelijk onderzoek - Artikel 8, leden 2 en 3 - Rechterlijke toetsing - Artikel 39 - Omvang - Procedurele autonomie van de lidstaten - Doeltreffendheidsbeginsel - Redelijke termijn voor het geven van een besluit - Artikel 23, lid 2, en artikel 39, lid 4 - Gevolgen van een eventuele niet-naleving)

(2023/C 286/05)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Verwerende partijen: International Protection Appeals Tribunal, Minister for Justice and Equality, Ireland, Attorney General

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming

moet aldus worden uitgelegd dat

de in deze bepaling neergelegde samenwerkingsplicht van de beslissingsautoriteit verlangt dat zij, ten eerste, nauwkeurige en actuele informatie verzamelt over alle relevante feiten betreffende de algemene situatie in het land van herkomst van een persoon die om asiel en internationale bescherming verzoekt en, ten tweede, een gerechtelijk-geneeskundig deskundigenonderzoek naar diens geestelijke gezondheid laat verrichten wanneer er sprake is van aanwijzingen voor geestelijke gezondheidsproblemen die het gevolg kunnen zijn van een traumatische gebeurtenis die zich in dat land van herkomst heeft voorgedaan en het gebruik van een dergelijk deskundigenonderzoek noodzakelijk of relevant blijkt om te beoordelen welke internationale bescherming de verzoeker werkelijk nodig heeft, op voorwaarde dat de wijze waarop van een dergelijk deskundigenonderzoek wordt gebruikgemaakt, in overeenstemming is met, met name, de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten;

de vaststelling, in het kader van de verrichting van een rechterlijke toetsing in tweede aanleg als bepaald in het nationale recht, dat de in die bepaling neergelegde samenwerkingsplicht niet is nagekomen, op zich niet hoeft te leiden tot de vernietiging van de beslissing waarbij het beroep tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming is afgewezen, aangezien de verzoeker om internationale bescherming kan worden verplicht om aan te tonen dat de beslissing tot verwerping van het beroep anders had kunnen zijn zonder een dergelijke niet-nakoming.

2)

Het Unierecht, en met name artikel 23, lid 2, en artikel 39, lid 4, van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

moet aldus worden uitgelegd dat

de termijnen die zijn verstreken tussen, enerzijds, de indiening van het asielverzoek en, anderzijds, de vaststelling van de beslissingen van de beslissingsautoriteit en van de bevoegde rechter in eerste aanleg, niet kunnen worden gerechtvaardigd door nationale wetswijzigingen die zich in de loop van die termijnen hebben voorgedaan, en

het onredelijke karakter van een van deze beide termijnen op zich en bij gebreke van enige aanwijzing dat de te lange duur van de administratieve of gerechtelijke procedure de uitkomst van het geding heeft beïnvloed, de vernietiging van de beslissing van de bevoegde rechter in eerste aanleg niet kan rechtvaardigen.

3)

Artikel 4, lid 5, onder e), van richtlijn 2004/83

moet aldus worden uitgelegd dat

een valse verklaring in het oorspronkelijke verzoek om internationale bescherming, die door de asielzoeker bij de eerste gelegenheid is toegelicht en ingetrokken, op zichzelf er niet aan in de weg staat dat komt vast te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 472 van 12.12.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/6


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 29 juni 2023 — TUIfly GmbH / Europese Commissie

(Zaak C-763/21 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Maatregelen die de Republiek Oostenrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven van Klagenfurt, Ryanair en andere luchtvaartmaatschappijen die van deze luchthaven gebruikmaken - Besluit waarbij de steunmaatregelen gedeeltelijk onverenigbaar met de interne markt worden verklaard - Artikel 107, lid 1, VWEU - Particuliere investeerder in een markteconomie - Analyse vooraf van de incrementele winstgevendheid - Winstgevendheid van de luchthaven op lange termijn - Toepasselijkheid - Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU - Steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken - Relevant beoordelingscriterium ter vaststelling van de verenigbaarheid met de interne markt - Winstgevendheid van nieuwe vliegverbindingen)

(2023/C 286/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: TUIfly GmbH (vertegenwoordigers: L. Giesberts en D. Westarp, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck, A. Bouchagiar en J. Ringborg, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

TUIfly GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 73 van 14.2.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Verwaltungsgerichtshof (C-829/21) en door het Verwaltungsgericht Darmstadt (C-129/22) — Duitsland) — TE, RU, wettelijk vertegenwoordigd door TE (C-829/21) / Stadt Frankfurt am Main (C-829/21), EF / Stadt Offenbach am Main (C-129/22)

[Gevoegde zaken C-829/21 en C-129/22 (1), Stadt Frankfurt am Main (Verlenging van een verblijfsvergunning in de tweede lidstaat) e.a.]

(Prejudiciële verwijzing - Immigratiebeleid - Status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen - Richtlijn 2003/109/EG - Artikel 9, lid 4, tweede alinea, artikel 14, lid 1, artikel 15, lid 4, tweede alinea, artikel 19, lid 2, en artikel 22 - Recht van onderdanen van derde landen op de status van langdurig ingezetene in een lidstaat - Toekenning door de eerste lidstaat van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen” voor onbepaalde tijd - Onderdaan van een derde land die meer dan zes jaar afwezig was van het grondgebied van de eerste lidstaat - Daaropvolgend verlies van het recht op de status van langdurig ingezetene - Aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning die op grond van de bepalingen van hoofdstuk III van richtlijn 2003/109/EG door de tweede lidstaat is afgegeven - Afwijzing van de aanvraag door de tweede lidstaat wegens het verlies van dit recht - Voorwaarden)

(2023/C 286/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Hessischer Verwaltungsgerichtshof en Verwaltungsgericht Darmstadt

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partijen: TE, RU, wettelijk vertegenwoordigd door TE (C-829/21), EF (C-129/22)

Verwerende partijen: Stadt Frankfurt am Main (C-829/21), Stadt Offenbach am Main (C-129/22)

Dictum

1)

Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011, en in het bijzonder artikel 22, lid 1, onder b), ervan,

moet aldus worden uitgelegd dat

een lidstaat de verlenging van een verblijfsvergunning die hij overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van deze richtlijn, zoals gewijzigd, heeft verstrekt aan een onderdaan van een derde land, kan weigeren op basis van de in artikel 9, lid 4, tweede alinea, van die richtlijn, zoals gewijzigd, bedoelde grond dat deze onderdaan, aangezien hij meer dan zes jaar afwezig is geweest van het grondgebied van de lidstaat die hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, en de laatstgenoemde lidstaat geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 9, lid 4, derde alinea, van die richtlijn, zoals gewijzigd, geboden mogelijkheid, het recht op deze status in die lidstaat heeft verloren, op voorwaarde dat de termijn van zes jaar uiterlijk op de datum van indiening van de aanvraag tot verlenging van die vergunning is verstreken en deze onderdaan vooraf is verzocht om het bewijs te leveren dat hij zich binnen die termijn eventueel op dat grondgebied heeft bevonden.

2)

Artikel 9, lid 4, tweede alinea, en artikel 22, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/109, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/51,

moeten aldus worden uitgelegd dat

de tweede lidstaat deze bepalingen naar behoren in nationaal recht omzet wanneer hij daaraan uitvoering geeft door middel van twee verschillende voorschriften, waarbij in het eerste voorschrift de in artikel 9, lid 4, tweede alinea, van deze richtlijn, zoals gewijzigd, bedoelde grond voor het verlies van het recht op de status van langdurig ingezetene is opgenomen, en het tweede voorschrift bepaalt dat een verblijfsvergunning die is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van die richtlijn, zoals gewijzigd, moet worden ingetrokken indien de betrokken onderdaan van een derde land zijn recht op de status van langdurig ingezetene heeft verloren in de lidstaat die deze status heeft toegekend, zonder dat dit voorschrift concreet verwijst naar een van de in artikel 9 van die richtlijn, zoals gewijzigd, genoemde gronden voor het verlies van dat recht.

3)

Artikel 15, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2003/109, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/51,

moet aldus worden uitgelegd dat

de lidstaat waarin de onderdaan van een derde land een verblijfsvergunning overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van deze richtlijn, zoals gewijzigd, of de verlenging van een dergelijke vergunning heeft aangevraagd, deze aanvraag niet kan afwijzen op grond dat deze derdelander bij zijn aanvraag geen bewijsstukken heeft gevoegd waaruit blijkt dat hij over passende huisvesting beschikt, wanneer deze lidstaat aan deze bepaling geen uitvoering heeft gegeven.


(1)  PB C 138 van 28.3.2022.

PB C 237 van 20.6.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/8


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej / C. sp. z o.o., in liquidatie

[Zaak C-108/22 (1), Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej (Btw — hotelbroker)]

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Bijzondere regeling voor reisbureaus - Werkingssfeer - Hotelbroker die accommodatiediensten voor eigen rekening inkoopt en zonder aanvullende diensten doorverkoopt aan andere ondernemers)

(2023/C 286/08)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dyrektor Krajowej Informacji Skarbowej

Verwerende partij: C. sp. z o.o., in liquidatie

Dictum

Artikel 306 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

moet aldus worden uitgelegd dat

het door een belastingplichtige inkopen van accommodatiediensten bij andere belastingplichtigen en het doorverkopen ervan aan andere marktdeelnemers onder de bijzondere regeling voor reisbureaus op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde valt, ook al is er geen sprake van aanvullende diensten.


(1)  PB C 284 van 25.7.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Lisboa — Portugal) — Super Bock Bebidas SA, AN, BQ / Autoridade da Concorrência

(Zaak C-211/22 (1), Super Bock Bebidas)

(Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 101 VWEU - Verticale overeenkomsten - Door een leverancier voor zijn distributeurs vastgestelde minimumwederverkoopprijzen - Begrip “mededingingsbeperking naar strekking” - Begrip “overeenkomst” - Bewijs van wilsovereenstemming tussen een leverancier en zijn distributeurs - Praktijk die bijna het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten - Verordeningen (EG) nr. 2790/1999 en (EU) nr. 330/2010 - Hardcorebeperking)

(2023/C 286/09)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação de Lisboa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Super Bock Bebidas SA, AN, BQ

Verwerende partij: Autoridade da Concorrência

Dictum

1)

Artikel 101, lid 1, VWEU

moet aldus worden uitgelegd dat

pas kan worden bepaald dat een verticale overeenkomst tot vaststelling van minimumwederverkoopprijzen een “mededingingsbeperking naar strekking” bevat nadat is vastgesteld dat deze overeenkomst, gelet op de bewoordingen en doelen ervan, alsmede op alle elementen die kenmerkend zijn voor de economische en juridische context ervan, voldoende schadelijk is voor de mededinging.

2)

Artikel 101, lid 1, VWEU

moet aldus worden uitgelegd dat

er sprake is van een “overeenkomst” in de zin van dat artikel wanneer een leverancier zijn distributeurs minimumwederverkoopprijzen oplegt voor de door hem op de markt gebrachte producten, voor zover de oplegging van deze prijzen door de leverancier en de inachtneming ervan door de distributeurs de overeenstemmende wil van deze partijen tot uitdrukking brengen. Deze overeenstemmende wil kan zowel voortvloeien uit de bedingen van de betrokken distributieovereenkomst, wanneer deze een uitdrukkelijk verzoek bevat om minimumwederverkoopprijzen in acht te nemen, of althans de leverancier toestaat dergelijke prijzen op te leggen, als uit het gedrag van partijen en met name uit de eventuele uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de distributeurs met een verzoek om minimumwederverkoopprijzen in acht te nemen.

3)

Artikel 101 VWEU, gelezen in samenhang met het doeltreffendheidsbeginsel,

moet aldus worden uitgelegd dat

het bestaan van een “overeenkomst” in de zin van dat artikel tussen een leverancier en zijn distributeurs niet alleen aan de hand van rechtstreeks bewijs kan worden vastgesteld, maar ook aan de hand van objectieve en onderling overeenstemmende aanwijzingen waaruit het bestaan van een dergelijke overeenkomst kan worden afgeleid.

4)

Artikel 101, lid 1, VWEU

moet aldus worden uitgelegd dat

de omstandigheid dat een verticale overeenkomst tot vaststelling van minimumwederverkoopprijzen bijna het gehele, maar dus niet het volledige grondgebied van een lidstaat bestrijkt, er niet aan in de weg staat dat deze overeenkomst de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.


(1)  PB C 266 van 11.7.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 juni 2023 — Europese Commissie / Portugese Republiek

(Zaak C-220/22) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 2008/50/EG - Luchtkwaliteit - Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de jaargrenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) - Passende maatregelen - Zo kort mogelijke periode van overschrijding)

(2023/C 286/10)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: H. Almeida, P. Barros da Costa en J. Reis Silva, gemachtigden)

Dictum

1)

De Portugese Republiek is,

door vanaf 1 januari 2010 tot en met 2020 stelselmatig en voortdurend de jaargrenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) te overschrijden in de zones Lisboa Norte (PT-3001), Porto Litoral (PT-1004) en Entre Douro e Minho (PT-1009), de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, gelezen in samenhang met bijlage XI, deel B, bij deze richtlijn, niet nagekomen;

wat al deze zones betreft, de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50, afzonderlijk en gelezen in samenhang met bijlage XV, deel A, bij deze richtlijn, niet nagekomen, en met name de krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, van die richtlijn op haar rustende verplichting om passende maatregelen te nemen zodat de periode van overschrijding zo kort mogelijk is.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 257 van 4.7.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/10


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 29 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Liège — België) — Cabot Plastics Belgium SA / Belgische Staat

(Zaak C-232/22 (1), Cabot Plastics Belgium)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 44 - Plaats van de dienst - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 - Artikel 11, lid 1 - Dienstverrichting - Fiscaal aanknopingspunt - Begrip “vaste inrichting” - Geschikte structuur wat het personeel en de technische middelen betreft - Geschiktheid om de diensten af te nemen en ter plaatse te gebruiken voor de eigen behoeften van de vaste inrichting - Verrichting van loonproductiediensten en bijkomende diensten - Exclusieve contractuele verbintenis tussen een dienstverrichtende vennootschap van een lidstaat en de ontvangende vennootschap die in een derde land is gevestigd - Juridisch zelfstandige vennootschappen)

(2023/C 286/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cabot Plastics Belgium SA

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008, en artikel 11 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112

moeten aldus worden uitgelegd dat

een belastingplichtige dienstontvanger wiens zetel van de bedrijfsuitoefening buiten de Europese Unie is gevestigd, niet over een vaste inrichting beschikt in de lidstaat waar de — juridisch van deze dienstontvanger gescheiden — verrichter van de betrokken diensten is gevestigd indien hij aldaar niet beschikt over een, wat personeel en technische middelen betreft, geschikte structuur die deze vaste inrichting kan vormen, ook al verricht de belastingplichtige dienstverrichter, ter uitvoering van een exclusieve contractuele verbintenis, ten behoeve van die belastingplichtige dienstontvanger loonwerkdiensten alsmede een reeks bijkomende of aanvullende diensten die bijdragen tot de verwezenlijking van de economische activiteit van de belastingplichtige dienstontvanger in deze lidstaat.


(1)  PB C 276 van 18.7.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/11


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 29 juni 2023 — Airoldi Metalli SpA / Europese Commissie

(Zaak C-467/22 P) (1)

(Hogere voorziening - Dumping - Invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China - Definitief antidumpingrecht - Beroep tot nietigverklaring - Procesbevoegdheid - Artikel 263, vierde alinea, VWEU - Voorwaarde dat de verzoeker individueel wordt geraakt - Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt)

(2023/C 286/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Airoldi Metalli SpA (vertegenwoordigers: M. Campa, M. Pirovano, D. Rovetta, V. Villante, avvocati, en P. Gjørtler, advokat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Luengo en P. Němečková, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Airoldi Metalli SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 326 van 29.8.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juni 2023 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Association interprofessionnelle des fruits et légumes frais (Interfel) / Ministre de l’Agriculture et de la Souveraineté alimentaire

(Gevoegde zaken C-501/22–C-504/22 (1), Interfel e.a.)

(Prejudiciële verwijzing - Landbouw en visserij - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Verordening (EU) nr. 1308/2013 - Artikel 164, leden 1 en 4 - Handelsnormen - Verbindendverklaring van een sectorale overeenkomst - Overeenkomsten die stringentere voorschriften bevat dan die welke in de regelgeving van de Europese Unie zijn neergelegd)

(2023/C 286/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Association interprofessionnelle des fruits et légumes frais (Interfel)

Verwerende partij: Ministre de l’Agriculture et de la Souveraineté alimentaire

Dictum

1)

Artikel 164, leden 1 en 4, van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

moet aldus worden uitgelegd dat

de vaststelling van oogst- of afzetdata van een landbouwproduct door middel van een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in het kader van een erkende producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie, onder de toepassing van dit artikel valt.

2)

Artikel 164, leden 1 en 4, van verordening nr. 1308/2013

moet aldus worden uitgelegd dat

een lidstaat, op verzoek van een erkende producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie die in een of meer specifieke economische regio’s van deze lidstaat werkzaam is en die wordt beschouwd als representatief voor de productie, de verhandeling of de verwerking van een bepaald product, bepaalde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen van die organisatie of unie verbindend kan verklaren voor andere marktdeelnemers of groeperingen van marktdeelnemers die in de betrokken economische regio of regio’s werkzaam zijn en die niet bij deze producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie zijn aangesloten, wanneer die overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen op een of meer van de in lid 4, onder a), en c) tot en met n), van dit artikel genoemde gebieden stringentere voorschriften bevatten dan die welke in de regelgeving van de Europese Unie of in de door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE) vastgestelde normen zijn neergelegd.


(1)  PB C 424 van 7.11.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/13


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Alba Iulia — Roemenië) — Vantage Logistics SRL / Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Alba, Auto Help Alba SRL, Banca Transilvania SA, BRD — Groupe Société Générale SA, SC Croma SRL, SC Polaris M.Holding, SC Elit România Piese Auto Originale SRL

(Zaak C-200/22 (1), Vantage Logistics)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het reglement voor de procesvoering van het Hof - Justitiële samenwerking in civiele zaken - Insolventieprocedures - Herstructureringsplan - Richtlijn (EU) 2019/1023 - Materiële en temporele toepasselijkheid - Artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

(2023/C 286/14)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Alba Iulia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vantage Logistics SRL

Verwerende partijen: Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Alba, Auto Help Alba SRL, Banca Transilvania SA, BRD — Groupe Société Générale SA, SC Croma SRL, SC Polaris M.Holding, SC Elit România Piese Auto Originale SRL

in tegenwoordigheid van: SC Nedo Auto Service SRL, CH Insolvency IPURL, in de hoedanigheid van curator van SC Nedo Auto Service SRL

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door de Curte de Apel Alba Iulia (rechter in tweede aanleg Alba Iulia, Roemenië) bij beslissing van 22 februari 2022 gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden.


(1)  PB C 222 van 7.6.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/13


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria regionale per il Friuli Venezia Giulia — Italië) — Ferriere Nord SpA, SIAT — Società Italiana Acciai Trafilati SpA, Acciaierie di Verona SpA / Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM), Agenzia delle entrate — Riscossione

(Zaak C-560/22 (1), Ferriere Nord e.a.)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Nationale mededingingsautoriteiten - Opleggen van een bijdrage bestemd voor hun financiering - Geen band met het Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof - Onvoldoende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2023/C 286/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria regionale per il Friuli Venezia Giulia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ferriere Nord SpA, SIAT — Società Italiana Acciai Trafilati SpA, Acciaierie di Verona SpA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM), Agenzia delle entrate — Riscossione

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Commissione tributaria regionale per il Friuli Venezia Giulia (belastingrechter in tweede aanleg Friouli Venezia Giulia, Italië) bij beslissing van 30 juni 2022, is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 441 van 21.11.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/14


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 26 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätt i Göteborg — Zweden) — A.L./Migrationsverket

(Zaak C-629/22 (1), Migrationsverket)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Immigratiebeleid - Richtlijn 2008/115/EG - Gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van derdelanders die illegaal op hun grondgebied verblijven - Artikel 6, lid 2 - Terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een voor een periode van drie jaar geldend inreisverbod - Derdelander met een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel - Verzuim van de nationale politieautoriteit om deze derdelander toe te staan zich naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven alvorens jegens hem een terugkeerbesluit uit te vaardigen)

(2023/C 286/16)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Göteborg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A.L.

Verwerende partij: Migrationsverket

Dictum

1)

Artikel 6, lid 2, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

moet aldus worden uitgelegd dat

de bevoegde autoriteiten van een lidstaat verplicht zijn om een illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijvende derdelander die in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel of andere vorm van toestemming tot verblijf, op te dragen zich naar deze lidstaat te begeven, alvorens in voorkomend geval een terugkeerbesluit jegens hem uit te vaardigen, zelfs al achten deze autoriteiten het waarschijnlijk dat die derdelander niet zal voldoen aan een bevel om zich naar die andere lidstaat te begeven.

2)

Artikel 6, lid 2, van richtlijn 2008/115

moet aldus worden uitgelegd dat

dit voorschrift rechtstreekse werking heeft en dus door particulieren voor de nationale rechter kan worden ingeroepen, voor zover het de lidstaten verplicht om illegaal op hun grondgebied verblijvende derdelanders op te dragen zich naar de lidstaat te begeven die hun een geldige verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf heeft afgegeven, alvorens in voorkomend geval een terugkeerbesluit tegen hen uit te vaardigen.

3)

Artikel 6, lid 2, van richtlijn 2008/115

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer een lidstaat, in strijd met deze bepaling, een illegaal op zijn grondgebied verblijvende derdelander niet de gelegenheid heeft gegeven zich onmiddellijk te begeven naar de lidstaat die hem een geldige verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf heeft afgegeven, alvorens jegens hem een terugkeerbesluit uit te vaardigen, de bevoegde nationale autoriteiten, waaronder de nationale rechters waarbij beroep is ingesteld tegen dat terugkeerbesluit en het daarbij gevoegde inreisverbod, alle noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de niet-nakoming, door een nationale autoriteit, van de uit die bepaling voortvloeiende verplichtingen te verhelpen.


(1)  PB C 482 van 19.12.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/15


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 27 juni 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Finalgarve — Sociedade de Promoção Imobiliária e Turística/Ministério do Planeamento e das Infraestruturas

(Zaak C-24/23 (1), Finalgarve)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vereiste van precisering van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen die de noodzaak van een antwoord op de prejudiciële vragen rechtvaardigen - Onvoldoende precisering - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2023/C 286/17)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finalgarve — Sociedade de Promoção Imobiliária e Turística SA

Verwerende partij: Ministério do Planeamento e das Infraestruturas

Dictum

Het verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 15 december 2022 is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  Datum van neerlegging: 18.1.2023.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/15


Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2023 door Vialto Consulting Kft. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 21 december 2022 in zaak T-537/18, Vialto Consulting Kft. / Commissie

(Zaak C-130/23 P)

(2023/C 286/18)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Vialto Consulting Kft. (vertegenwoordigers: S. Paliou en A. Skoulikis, dikigoroi)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 21 december 2022 in zaak Τ-537/18 (1) te vernietigen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar verzoek tot vernietiging voert rekwirante drie middelen aan:

Ten eerste geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting en van een onjuiste opvatting van de feiten met betrekking tot de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting van rekwirante op de website van de Commissie. Het Gerecht was van oordeel dat de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting op de website van de Commissie in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel, ook al waren de door de Commissie ter rechtvaardiging van die bekendmaking aangevoerde redenen noch specifiek noch onderscheiden van de redenen die waren aangevoerd om de uitsluiting te rechtvaardigen, zoals artikel 106, lid 16, van verordening nr. 966/2012 (2) vereist.

Ten tweede geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de niet-naleving van het informatievereiste van artikel 106, lid 16, van verordening nr. 966/2012. Rekwirante betoogt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het verzuim om in de bekendmaking van de uitsluiting te vermelden dat er geen sprake was van een eindarrest of een definitief administratief besluit, een vermelding die nochtans verschuldigd was volgens artikel 106, lid 16, van verordening nr. 966/2012, geen schending van een wezenlijk vormvoorschrift opleverde en de rechtspositie en de feitelijke situatie van rekwirante niet aantastte.

Ten derde geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting bij de afwijzing van de schadevordering. Aangezien de conclusie van het Gerecht dat het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden met betrekking tot de bekendmaking van de uitsluiting van rekwirante op de website van de Commissie, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en moet worden vernietigd, moeten ook de punten van het bestreden arrest worden vernietigd waarin het Gerecht rekwirantes schadevordering heeft afgewezen op grond dat niet was vastgesteld dat de Commissie onrechtmatig had gehandeld.


(1)  EU:T:2022:852.

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2012 (PB 2012, L 298, blz. 1).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel d'Amiens (Frankrijk) op 27 maart 2023 — Air France SA / M. L. épouse G, X. G., C. G., R. G., L. G.

(Zaak C-194/23, Air France)

(2023/C 286/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel d'Amiens

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Air France SA

Verwerende partijen: M. L. echtgenote van X. G, X. G., C. G., R. G., L. G.

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip “rechtstreeks aansluitende vluchten” in artikel 2, onder h), van verordening nr. 261/2004 (1) aldus worden uitgelegd dat dit begrip alleen de vluchten omvat die samen in één keer zijn geboekt, of vormt één enkele boeking slechts een van de aanwijzingen en kunnen de nationale rechterlijke instanties in geval van afzonderlijke boekingen zoeken naar andere elementen die een serie vluchten kunnen karakteriseren?

2)

Indien afzonderlijke boekingen onder het begrip “rechtstreeks aansluitende vluchten” kunnen vallen, moet dat begrip dan aldus worden uitgelegd dat de omstandigheden van de tussenlanding als in de onderhavige zaak, namelijk een overstaptijd van 19 uur met een hotelovernachting buiten de luchthaven, een serie vluchten kunnen uitsluiten?

3)

Indien geen sprake kan zijn van het begrip “rechtstreeks aansluitende vluchten”, moet het begrip “verdere compensatie” in artikel 12, lid 1, van verordening nr. 261/2004 dan aldus worden uitgelegd dat hieronder ook wordt verstaan de compensatie van vervoerkosten die overbodig zijn geworden en die niet op basis van artikel 8 van deze verordening kunnen worden vergoed?

4)

Moet het begrip “verdere compensatie” in artikel 12, lid 1, van verordening nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat hieronder alle schade valt die voortvloeit uit de niet-nakoming van de overeenkomst, en het verder reikt dan de in nationaal recht gestelde beperkingen zoals de voorzienbaarheid van de schade naar Frans recht?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Amsterdam (Nederland) op 24 april 2023 — Booking.com BV, Booking.com (Deutschland) GmbH tegen 25hours Hotel Company Berlin GmbH e.a.

(Zaak C-264/23, Booking.com en Booking.com (Deutschland))

(2023/C 286/20)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: Booking.com BV, Booking.com (Deutschland) GmbH

Verweerders: 25hours Hotel Company Berlin GmbH, Aletto Kudamm GmbH, Air-Hotel Wartburg Tagungs- & Sporthotel GmbH, Andel’s Berlin Hotelbetriebs GmbH, Angleterre Hotel GmbH & Co. KG, Atrium Hotelgesellschaft mbH, Azimut Hotelbetrieb Köln GmbH & Co. KG, Barcelo Cologne GmbH, Business Hotels GmbH, Cocoon München GmbH, DJC Operations GmbH, Dorint GmbH, Eleazar Novum GmbH, Empire Riverside Hotel GmbH & Co. KG, Explorer Hotel Fischen GmbH & Co. KG, Explorer Hotel Nesselwang GmbH & Co. KG, Explorer Hotel Schönau GmbH & Co. KG, Fleming's Hotel Management und Servicegesellschaft mbH & Co. KG, G. Stürzer GmbH Hotelbetriebe, Hotel Bellevue Dresden Betriebs GmbH, Hotel Europäischer Hof W.A.L. Berk GmbH & Co KG, Hotel Hafen Hamburg. Wilhelm Bartels GmbH & Co. KG, Hotel John F GmbH, Hotel Obermühle GmbH, Hotel Onyx GmbH, Hotel Rubin GmbH, Hotel Victoria Betriebs- und Verwaltungs GmbH, Hotel Wallis GmbH, i31 Hotel GmbH, IntercityHotel GmbH, ISA Group GmbH, Kur-Cafe Hotel Allgäu GmbH, Lindner Hotels AG, M Privathotels GmbH & Co. KG, Maritim Hotelgesellschaft mbH, MEININGER Shared Services GmbH, Oranien Hotelbetriebs GmbH, Platzl Hotel Inselkammer KG, prize Deutschland GmbH, Relexa Hotel GmbH, SANA BERLIN HOTEL GmbH, SavFra Hotelbesitz GmbH, Scandic Hotels Deutschland GmbH, Schlossgarten Hotelgesellschaft mbH, Seaside Hotels GmbH & Co. KG, SHK Hotel Betriebsgesellschaft mbH, Steigenberger Hotels GmbH, Sunflower Management GmbH & Co. KG, The Mandala Hotel GmbH, The Mandala Suites GmbH, THR Hotel am Alexanderplatz Berlin Betriebs- und Management GmbH, THR III Berlin Prager-Platz Hotelbetriebs- und Beteiligungsgesellschaft mbH, THR München Konferenz und Event Hotelbetriebs- und Management GmbH, THR Rhein/Main Hotelbetriebs- und Beteiligungs-GmbH, THR XI Berlin Hotelbetriebs- und Beteiligungsgesellschaft mbH, THR XXX Hotelbetriebs- und Beteiligungs-GmbH, Upstalsboom Hotel + Freizeit GmbH & Co. KG, VI VADI HOTEL Betriebsgesellschaft mbH & Co. KG, Weissbach Hotelbetriebsgesellschaft mbH, Wickenhäuser & Egger AG, Wikingerhof GmbH & Co. KG, Hans-Hermann Geiling (Hotel Präsident), Karl Herfurtner (Hotel Stadt München e.K.)

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de brede en smalle pariteitsclausule in het kader van artikel 101 lid 1 VWEU aan te merken als een nevenrestrictie?

2)

Hoe moet bij de toepassing van Verordening (EU) 330/2010 (1) de relevante markt worden afgebakend wanneer transacties worden bemiddeld door een online travel agency platform (OTA) waar accommodaties kamers kunnen aanbieden en in contact kunnen komen met reizigers die via het platform een kamer kunnen boeken?


(1)  Verordening (EU) Nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB 2010, L 102, blz. 1).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Katowice — Zachód w Katowicach (Polen) op 28 april 2023 — Skarb Państwa — Dyrektor Okręgowego Urzędu Miar w K./Z. sp.j.

(Zaak C-279/23, Skarb Państwa)

(2023/C 286/21)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy Katowice — Zachód w Katowicach

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skarb Państwa — Dyrektor Okręgowego Urzędu Miar w K.

Verwerende partij: Z. sp.j.

Prejudiciële vraag

Staat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (1) in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan de nationale rechter de in die bepaling bedoelde vordering tot vergoeding van invorderingskosten kan afwijzen omdat de betalingsachterstand van de schuldenaar niet significant was of omdat het door de schuldenaar te laat voldane bedrag gering was?


(1)  PB 2011, L 48, blz. 1.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Mainz (Duitsland) op 2 mei 2023 — TC / Firma Haus Jacobus Alten und Altenplegeheim gGmbH

(Zaak C-284/23, Haus Jacobus)

(2023/C 286/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Mainz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TC

Verwerende partij: Firma Haus Jacobus Alten und Altenplegeheim gGmbH

Prejudiciële vraag

Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of de nationale Duitse regelingen van § 4 en § 5 van het Kündigungsschutzgesetz volgens welke ook een vrouw die als zwangere bijzondere ontslagbescherming geniet, binnen de hierin gestelde termijn beroep moet instellen om voor die ontslagbescherming in aanmerking te komen, verenigbaar zijn met richtlijn 92/85/EEG (1).


(1)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (Tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 2006, L 376, blz. 36).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Braşov (Roemenië) op 3 mei 2023 — Asociaţia Crescătorilor de Vaci “Bălţată Românească” Tip Simmental / Genetica din Transilvania Cooperativă Agricolă, Agenţia Naţională pentru Zootehnie “Prof. Dr. G.K. Constantinescu”

(Zaak C-286/23, Asociaţia Crescătorilor de Vaci “Bălţată Românească” Tip Simmental)

(2023/C 286/23)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curte de Apel Braşov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Asociaţia Crescătorilor de Vaci “Bălţată Românească” Tip Simmental

Verwerende partijen: Genetica din Transilvania Cooperativă Agricolă, Agenţia Naţională pentru Zootehnie “Prof. Dr. G.K. Constantinescu”

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van artikel 4, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2016/1012 (1), juncto bijlage I, deel 1, punt A, 4, bij deze verordening en overweging 24 van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat een stamboekvereniging ook kan worden erkend als zij slechts voornemens is — door middel van de ondertekening van aanvragen of het aangaan van verbintenissen daartoe — fokkers te werven die reeds zijn ingeschreven voor een ander goedgekeurd fokprogramma van een andere stamboekvereniging, ofwel dat het noodzakelijk is dat die fokkers op de datum van indiening van de aanvraag tot erkenning daadwerkelijk deel uitmaken van het fokkersbestand van de stamboekvereniging die om erkenning verzoekt?

2)

Moeten de bepalingen van artikel 13 van verordening (EU) 2016/1012 en de bepalingen van bijlage I, deel 1, punt B, 2, onder a), bij deze verordening, juncto overweging 24 van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat fokkers vrij zijn te kiezen in welke fokprogramma’s voor de verbetering van het ras zij hun raszuivere fokdieren inschrijven en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dat die vrijheid kan worden beperkt door de noodzaak dat een fokprogramma waaraan die fokkers reeds deelnemen niet in het gedrang of in gevaar wordt gebracht wanneer die fokkers overstappen of toezeggen over te stappen naar een ander fokprogramma waarvoor goedkeuring nog dient te worden gegeven?

3)

Moeten de bepalingen van artikel 10, lid 1, juncto overweging 21 van verordening (EU) 2016/1012, aldus worden uitgelegd dat indien één van de situaties onder a) tot en met c) van artikel 10, lid 1, aan de orde is, de bevoegde autoriteit die de stamboekvereniging heeft erkend, verplicht is tot weigering van de goedkeuring van het fokprogramma dat een ander programma in gevaar dreigt te brengen voor wat betreft de [in dat artikel] genoemde aspecten ofwel dat het gebruik van de woorden “kan […] weigeren” betekent dat de autoriteit in dat kader over een discretionaire bevoegdheid beschikt?

4)

Moeten de bepalingen van de artikelen 8 en 10 van verordening (EU) 2016/1012, juncto overweging 21 van deze verordening, aldus worden uitgelegd dat wanneer in een lidstaat reeds een fokprogramma wordt uitgevoerd dat de verbetering van het ras tot hoofddoel heeft, goedkeuring mag worden gegeven aan een nieuw fokprogramma voor hetzelfde ras, in dezelfde staat (voor hetzelfde geografische gebied), dat eveneens de verbetering van het ras tot hoofddoel heeft en in het kader waarvan fokdieren kunnen worden geselecteerd uit het fokprogramma dat reeds wordt uitgevoerd?


(1)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van verordening (EU) nr. 652/2014, de richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“Fokkerijverordening”) (PB 2016, L 171, blz. 66).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 9 mei 2023 — ENGIE Deutschland GmbH / Landesregulierungsbehörde beim Sächsischen Staatsministerium für Wirtschaft, Arbeit und Verkehr

(Zaak C-293/23, ENGIE Deutschland)

(2023/C 286/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ENGIE Deutschland GmbH

Verwerende partij: Landesregulierungsbehörde beim Sächsischen Staatsministerium für Wirtschaft, Arbeit und Verkehr

Andere partijen in de procedure: Zwickauer Energieversorgung GmbH, Bundesnetzagentur für Elektrizität, Gas, Telekommunikation, Post und Eisenbahnen

Prejudiciële vraag

Staan artikel 2, punten 28 en 29, en artikel 30 e.v. van richtlijn 2019/944 (1) in de weg aan een bepaling zoals § 3, punt 24a, juncto punt 16, EnWG, volgens welke de beheerder van een energieinstallatie voor de levering van energie niet onder de verplichtingen van een distributiesysteembeheerder valt, wanneer hij de energieinstallatie in de plaats van het huidige distributiesysteem bouwt en beheert, teneinde met door warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit verscheidene flatgebouwen, met maximaal 200 verhuurde wooneenheden en met een jaarlijkse energietransmissie van maximaal 1 000 MWh, van elektriciteit te voorzien, waarbij de kosten van de bouw en het beheer van de energieinstallatie als onderdeel van een uniform, voor de geleverde warmte te betalen maandelijks basistarief door de eindafnemers (huurders) worden gedragen en de beheerder de geproduceerde elektriciteit aan de huurders verkoopt?


(1)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (PB 2019, L 158, blz. 125).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Anwaltsgerichtshof (Duitsland) op 9 mei 2023 — Halmer Rechtsanwaltsgesellschaft UG / Rechtsanwaltskammer München

(Zaak C-295/23, Halmer Rechtsanwaltsgesellschaft)

(2023/C 286/25)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerischer Anwaltsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Halmer Rechtsanwaltsgesellschaft UG

Verwerende partij: Rechtsanwaltskammer München

Andere partijen in de procedure: SIVE Beratung und Beteiligung GmbH, Rechtsanwalt Dr. Daniel Halmer

Prejudiciële vragen

1.

Is er sprake van een ongeoorloofde beperking van het recht op vrij verkeer van kapitaal overeenkomstig artikel 63, lid 1, VWEU, wanneer volgens de wetgeving van een lidstaat een advocatenkantoor van het tableau moet worden geschrapt, indien

1.1

een aandeel in het advocatenkantoor wordt overgedragen aan een persoon die niet voldoet aan de specifieke beroepsvereisten die het lidstatelijke recht verbindt aan de verwerving van een aandeel? Ingevolge dat recht kan een aandeel in een advocatenkantoor uitsluitend worden verworven door een advocaat of een ander lid van de orde van advocaten, een octrooigemachtigde, belastingadviseur, fiscaal gemachtigde, accountant of beëdigd accountant, een in het buitenland erkende advocaat die bevoegd is om in Duitsland juridische diensten te verlenen, dan wel een in het buitenland erkende octrooigemachtigde, belastingadviseur, fiscaal gemachtigde, een accountant of beëdigd accountant die bevoegd is om deze werkzaamheden in Duitsland te verrichten, dan wel door een arts of apotheker;

1.2

een vennoot weliswaar voldoet aan de specifieke vereisten als bedoeld in [1.1] maar zijn beroepswerkzaamheden niet binnen het advocatenkantoor verricht;

1.3

door de overdracht van een of meer aandelen dan wel stemrechten, de meerderheid daarvan niet meer in handen is van advocaten?

2.

Is er sprake van een ongeoorloofde beperking van het recht op vrij verkeer van kapitaal overeenkomstig artikel 63, lid 1, VWEU, wanneer een vennoot die niet bevoegd is om een beroep als bedoeld in [1.1] uit te oefenen, geen stemrecht heeft, hoewel de statuten van het advocatenkantoor bepalingen bevatten ter bescherming van de onafhankelijkheid van personen die het beroep van advocaat uitoefenen en van de desbetreffende werkzaamheden van het advocatenkantoor, waardoor gewaarborgd is dat het advocatenkantoor uitsluitend wordt vertegenwoordigd door bestuurders of gevolmachtigden die advocaat zijn, wanneer het vennoten en de algemene vergadering van vennoten verboden is om door instructies of indirect door de dreiging met nadelen invloed uit te oefenen op het bestuur, wanneer besluiten van de vennoten die hierop inbreuk maken als ongeldig worden beschouwd en het beroepsgeheim van een advocaat wordt uitgebreid tot de vennoten en de door hen gemachtigde personen?

3.

Voldoen de in de [vragen 1 en 2] genoemde beperkingen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 15, lid 3, onder a) tot en met c), van richtlijn 2006/123/EG (1) (hierna: “dienstenrichtlijn”), die gelden voor geoorloofde ingrepen in de vrijheid van dienstverrichting?

4.

Voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat verzoeksters recht op vrij verkeer van kapitaal ([vragen 1 en 2]) niet wordt aangetast en dat de dienstenrichtlijn ([vraag 3]) niet wordt geschonden:

Wordt door de in de [vragen 1 en 2] genoemde beperkingen inbreuk gemaakt op het recht van de andere partij in de procedure, SIVE Beratung und Beteiligung GmbH, om zich krachtens artikel 49 VWEU vrij te vestigen?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel (België) op 8 mei 2023 — Inter IKEA Systems BV tegen Algemeen Vlaams Belang VZW e.a.

(Zaak C-298/23, Inter IKEA Systems)

(2023/C 286/26)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Inter IKEA Systems BV

Verweerders: Algemeen Vlaams Belang VZW, S, T, U, V, Vrijheidsfonds VZW

Prejudiciële vragen

Kan de vrijheid van meningsuiting, daaronder begrepen de vrijheid om politieke meningen te verkondigen en de politieke parodie, zoals gewaarborgd door artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 11 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, een “geldige reden” uitmaken om gebruik te maken van een met een bekend merk identiek of overeenstemmend teken in de zin van artikel 9.2.c) van Verordening (EU) 2017/1001 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk alsmede artikel 10.2. c) en artikel 10.6 van Richtlijn (EU) 2015/2436 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten?

In voorkomend geval, welke zijn de criteria die de nationale rechter in aanmerking moet nemen ter beoordeling van het evenwicht tussen die grondrechten, en het belang dat aan elk van die criteria moet worden gehecht?

In het bijzonder, kan de nationale rechter rekening houden met onderstaande criteria, en/of zijn er aanvullende criteria:

de mate waarin de uiting een commercieel karakter of doel heeft;

de mate waarin er concurrentiemotieven spelen tussen partijen;

de mate waarin de uiting een algemeen belang heeft, maatschappelijk relevant is of een debat aangaat;

de verhouding tussen voorgaande criteria;

de mate van bekendheid van het ingeroepen merk;

de omvang van het inbreukmakende gebruik, haar intensiteit en systematiek en de mate van verspreiding, naar territorium, tijd en volume, tevens in aanmerking genomen de mate waarin zulks in verhouding staat tot de boodschap die de uiting beoogt;

de mate waarin de uiting, en omstandigheden die die uiting begeleiden, zoals de naam van de uiting en haar promotie, afbreuk doen aan de reputatie onderscheidend vermogen en het imago van de ingeroepen merken (de “reclamefunctie”);

de mate waarin de uiting een eigen originele inbreng vertoont en de mate waarin gepoogd is verwarring of associatie te voorkomen met de ingeroepen merken, of de indruk dat er een commercieel of ander verband bestaat tussen de uiting en de merkhouder (de “herkomstfunctie”), mede in aanmerking genomen de wijze waarop de merkhouder in reclame en communicatie een bepaald imago en reputatie heeft opgebouwd.


(1)  PB 2017, L 154, blz. 1.

(2)  PB 2015, L 336, blz. 1.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Katowice — Wschód w Katowicach (Polska) op 10 mei 2023 — M. J./C. J.

(Zaak C-302/23, Piekiewicz (1))

(2023/C 286/27)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy Katowice — Wschód w Katowicach

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: M. J.

Verwerende partij: C. J.

Prejudiciële vragen

Moet artikel 2, leden 1 en 3, gelezen in samenhang met artikel 25, leden 1 en 2, gelezen in samenhang met de overwegingen 12, 13, 18, 21, 22 en 49 van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG (2) aldus worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat verplicht is een processtuk te aanvaarden dat bij dat gerecht is neergelegd en ondertekend is met een elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, punt 10, van de verordening, wanneer de nationale wetgeving van die lidstaat niet voorziet in de mogelijkheid om een processtuk dat voorzien is van een elektronische handtekening bij een gerecht neer te leggen, anders dan via een ICT-systeem?


(1)  Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

(2)  PB 2014, L 257, blz. 73.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 31 mei 2023 — Pārtikas drošības, dzīvnieku veselības un vides zinātniskais institūts BIOR/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-344/23, BIOR)

(2023/C 286/28)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa (Senāts)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij in eerste aanleg, verwerende partij in cassatie: Pārtikas drošības, dzīvnieku veselības un vides zinātniskais institūts BIOR

Verwerende partij in eerste aanleg, verzoekende partij in cassatie: Valsts ieņēmumu dienests

Prejudiciële vragen

1)

Moet de uitdrukking “wetenschappelijk instrument of apparaat” in artikel 46, onder a), van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (1) aldus worden uitgelegd dat zij voorwerpen kan omvatten die door hun specifieke technische structuur en werking rechtstreeks en op zichzelf dienen als middel voor wetenschappelijk onderzoek?

2)

Moet de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (2), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 (3) van de Commissie van 12 oktober 2017, aldus worden uitgelegd dat postonderverdeling 3926 90 92 90 van de gecombineerde nomenclatuur plastic markers voor vissen kan omvatten?


(1)  PB 2009, L 324, blz. 23.

(2)  PB 1987, L 256, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie van 12 oktober 2017 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 2017, L 282, blz. 1).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/24


Beschikking van de president van het Hof van 10 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Bihor — Roemenië) — F.O.L. / Tribunalul Cluj in aanwezigheid van Consiliul Naţional pentru Combaterea Discriminării

(Zaak C-643/21 (1), Tribunalul Cluj)

(2023/C 286/29)

Procestaal: Roemeens

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 95 van 25.2.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/24


Beschikking van de president van het Hof van 10 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bihor — Roemenië) — C.C.C., C.R.R., U.D.M. / Tribunalul Cluj, Tribunalul Satu Mare, Tribunalul Bucureşti, Tribunalul Bistriţa Năsăud, Tribunalul Maramureş, Tribunalul Sibiu, in tegenwoordigheid van Consiliul Naţional pentru Combaterea Discriminării

(Zaak C-645/21 (1), Tribunalul Cluj e.a.)

(2023/C 286/30)

Procestaal: Roemeens

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 95 van 28.2.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/24


Beschikking van de president van het Hof van 18 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Koblenz — Duitsland) — BZ / DKV Deutsche Krankenversicherung

(Zaak C-672/22 (1), DKV)

(2023/C 286/31)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 45 van 6.2.2023.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/24


Beschikking van de president van het Hof van 24 april 2023 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Steinfurt — Duitsland) — UE / Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-78/23 (1), Deutsche Lufthansa)

(2023/C 286/32)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 189 van 30.5.2023.


Gerecht

14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/25


Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — CEDC International/EUIPO — Underberg (Vorm van een grashalm in een fles)

(Zaak T-145/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor een driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een grashalm in een fles - Oudere nationale merken - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001] - Begrip “gemachtigde” of “vertegenwoordiger” - Vereiste van een rechtstreekse overeenkomst”)

(2023/C 286/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CEDC International sp. z o.o. (Oborniki Wielopolskie, Polen) (vertegenwoordiger: M. Fijałkowski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Stoyanova-Valchanova en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Underberg AG (Dietlikon, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Renck en C. Stöber, advocaten)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster, CEDC International sp. z o.o., gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 december 2021 (zaak R 1954/2020-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CEDC International sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 198 van 16.5.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/25


Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — Hofmeir Magnetics/EUIPO — Healthfactories (Hofmag)

(Zaak T-452/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Hofmag - Niet-ingeschreven ouder woordmerk HOFMAG - Relatieve weigeringsgrond - Geen gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, en artikel 60, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 286/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hofmeir Magnetics Ltd (Witney, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Baur, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Healthfactories GmbH (Saaldorf-Surheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Vischer, advocaat)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 3 mei 2022 (zaak R 1367/2021-5).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hofmeir Magnetics Ltd draagt haar eigen kosten en die van Healthfactories GmbH.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 340 van 5.9.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/26


Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — UGA Nutraceuticals/EUIPO — BASF (OMEGOR)

(Zaak T-495/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk OMEGOR - Ouder Uniebeeldmerk OMACOR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 286/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: UGA Nutraceuticals Srl (Gubbio, Italië) (vertegenwoordigers: M. Riva, J. Graffer en A. Ottolini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chylińska en T. Frydendahl, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: BASF AS (Oslo, Noorwegen)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 10 juni 2022 (zaak R 1168/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

UGA Nutraceuticals Srl en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 380 van 3.10.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/27


Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — UGA Nutraceuticals/EUIPO — BASF (OMEGOR VITALITY)

(Zaak T-496/22) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk OMEGOR VITALITY - Woordmerk OMEGOR - Ouder Uniebeeldmerk OMACOR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2023/C 286/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: UGA Nutraceuticals Srl (Gubbio, Italië) (vertegenwoordigers: M. Riva, J. Graffer en A. Ottolini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Chylińska en T. Frydendahl, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: BASF AS (Oslo, Noorwegen)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 10 juni 2022 (zaak R 1200/2021-4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

UGA Nutraceuticals Srl en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 380 van 3.10.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/27


Arrest van het Gerecht van 28 juni 2023 — C. & S./EUIPO — Scuderia AlphaTauri (CS jeans your best fashion partner)

(Zaak T-645/22) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk CS jeans your best fashion partner - Geen normaal gebruik van het merk - Aard van het gebruik - Geen gebruik van het merk voor de producten waarvoor het is ingeschreven - Artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2023/C 286/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: C. & S. Srl (Umbertide, Italië) (vertegenwoordiger: E. Montelione, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: T. Frydendahl, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Scuderia AlphaTauri SpA (Faenza, Italië) (vertegenwoordigers: A. Renck en S. Petivlasova, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 augustus 2022 (zaak R 182/2022-1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

C. & S. Srl wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Scuderia AlphaTauri SpA.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 463 van 5.12.2022.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/28


Beroep ingesteld op 10 mei 2023 — Maud Tea & Seed en Fresh Produce Consortium of Kenya / Commissie

(Zaak T-247/23)

(2023/C 286/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Maud Tea & Seed Co. Ltd (Kolkata, India), Fresh Produce Consortium of Kenya Ltd (Nairobi, Kenia) (vertegenwoordigers: D. Waelbroeck en I. Antypas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

de bestreden verordening (1) in haar geheel nietig te verklaren, of subsidiair, de bestreden verordening nietig te verklaren voor zover het maximumgehalte aan residuen van clothianidin en thiamethoxam in of op thee, vers fruit en groente, wordt verlaagd;

de Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voeren verzoeksters vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de bestreden verordening vormt een uitoefening van extraterritoriale bevoegdheid door de Commissie waarbij de aan haar bij de MRL-verordening (2) verleende bevoegdheden worden overschreden, en is in strijd met de Unieverdragen en met algemene regels van internationaal publiekrecht.

2.

Tweede middel: de bestreden verordening overschrijdt duidelijk het voorwerp en de omvang van de bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend krachtens de MRL-verordening; subsidiair, indien wordt vastgesteld dat de MRL-verordening voldoende wettelijke basis biedt voor de bestreden verordening, is de MRL-verordening zelf een handeling ultra vires, aangezien daarin de toegestane omvang van gedelegeerde bevoegdheden in het kader van de Unieverdragen wordt overschreden.

3.

Derde middel: de bestreden verordening is in strijd met verschillende bepalingen van de MRL-verordening.

4.

Vierde middel: de bestreden verordening schendt het evenredigheidsbeginsel.

5.

Vijfde middel: de bestreden verordening schendt het rechtszekerheidsbeginsel en het transparantiebeginsel.


(1)  Verordening (EU) 2023/334 van de Commissie van 2 februari 2023 tot wijziging van de bijlagen II en V bij verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat de maximumgehalten aan residuen van clothianidin en thiamethoxam in of op bepaalde producten betreft, PB 2023, L 47, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EEG (PB 2005, L 70, blz. 1).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/29


Beroep ingesteld op 29 mei 2023 — Tsakiris/EUIPO — Tsakiris-Protypos Viomichania Trofimon — Snacks — AVEE (Le Petit Déjeuner TSAKIRIS FAMILY)

(Zaak T-303/23)

(2023/C 286/39)

Taal van het verzoekschrift: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Tsakiris AE Paragogis & Emporias Trofimon (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Papaspyropoulos, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tsakiris-Protypos Viomichania Trofimon — Snacks — AVEE (Atalanti, Griekenland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Le Petit Déjeuner TSAKIRIS FAMILY

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2023 in zaak R 1012/2020-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/29


Beroep ingesteld op 23 mei 2023 — Fest / Parlement

(Zaak T-305/23)

(2023/C 286/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nicolaus Fest (Zagreb, Kroatië) (vertegenwoordiger: G. Seidel, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat het besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2023 (P9_TA(2023) 0061) over het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Nicolaus Fest [2022/2056 (IMM)], waarbij het door Ilana Cicurel opgestelde verslag (A9-0055/2023) is goedgekeurd, nietig is.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Schending van artikel 8 van het protocol dat ziet op de immuniteiten en voorrechten van parlementsleden (1)

Verzoeker betoogt dat de hem verweten uitlatingen onderdeel zijn van een parlementair debat over de bescherming van kinderen, dat plaatsvond in de plenaire vergadering van het Europees Parlement, en onder het algemene belang en de vrijheid van meningsuiting van parlementsleden vallen. De hem verweten tweet is een reactie op een tweet van een voormalig lid van de Duitse Bondsdag, die met zijn tweet rechtstreeks ingaat op een verwijt dat verzoeker tijdens een parlementair debat heeft geuit. Volgens verzoeker kan het Europese Parlement zijn immuniteit niet op die gronden opheffen.

2.

Fumus persecutionis

Verzoeker vermoedt dat het openbaar ministerie van Berlijn, dat strafrechtelijke vervolging heeft ingesteld, in deze zaak alleen maar handelt om een politieke tegenstander een hak te zetten of wraak te nemen voor gezichtsverlies in een eerdere procedure.


(1)  Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 266).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/30


Beroep ingesteld op 26 mei 2023 — British American Tobacco Polska Trading / Commissie

(Zaak T-311/23)

(2023/C 286/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: British American Tobacco Polska Trading sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: L. Van den Hende, M. Schonberg en J. Penz-Evren, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 20 maart 2023 waarbij verzoeksters verzoeken om toegang tot de documenten in verzoek EASE 2022/6296 stilzwijgend zijn afgewezen, welk besluit is genomen krachtens artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1), nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten die verzoekster in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit is in strijd met artikel 2, leden 1 en 3, van verordening nr. 1049/2001 op grond dat de Europese Commissie geen toegang heeft verleend tot alle documenten waarop verzoekster verzoeken betrekking hebben, te weten:

de voorlopige documenten die relevant zijn voor het opstellen van het verslag van de Europese Commissie waarin wordt vastgesteld dat zich voor verwarmde tabaksproducten een aanzienlijke verandering in de omstandigheden heeft voorgedaan, overeenkomstig richtlijn 2014/40/EU (2); en

informatie uit de onderliggende relevante databases die wordt aangemerkt als documenten waarop de verzoeken betrekking hebben.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de door artikel 296 VWEU opgelegde motiveringsplicht.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

(2)  Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (PB 2014, L 127, blz. 1).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/31


Beroep ingesteld op 8 juni 2023 — Net Technologies Finland / Commissie

(Zaak T-319/23)

(2023/C 286/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Net Technologies Finland Oy (Helsinki, Finland) (vertegenwoordigers: S. Pappas en A. Pappas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie dat op 27.03.2023 is vastgesteld op basis van artikel 299 VWEU (en op 29.03.2023 aan verzoekster is meegedeeld) met betrekking tot de invordering van 188 477,27 EUR van Net Technologies Finland Oy, nietig te verklaren; en,

verweerster te verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die verzoekster in het kader van de onderhavige procedure heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep tot nietigverklaring wordt betoogd dat het bestreden besluit onrechtmatig is aangezien de gronden waarop het besluit is gebaseerd onrechtmatig zijn. Deze gronden zijn namelijk gebaseerd op debetnota’s van 7 mei 2020 en op de conclusies van het definitieve auditrapport die onrechtmatig zijn. Daartoe worden twee middelen tot nietigverklaring aangevoerd.

1.

Het eerste middel tot nietigverklaring bestaat uit twee onderdelen:

In het eerste onderdeel wordt uiteengezet dat de conclusies van het definitieve auditrapport en daarmee ook de debetnota’s onrechtmatig zijn omdat zij het resultaat zijn van de toepassing van een regel die geen wettelijk bindend karakter heeft en derhalve niet van toepassing is. Zoals in de feitelijke context is uiteengezet, zijn de auditors van het REA, doordat zij de criteria van de KP7-handleiding hebben toegepast als waren zij bindend, tot de conclusie gekomen dat de kosten van de interne consultants niet in aanmerking konden worden genomen. De KP7-handleiding heeft echter geen bindend karakter.

In het tweede onderdeel wordt betoogd dat de toepassing van de KP7-handleiding, ondanks het feit dat deze handleiding geen bindend karakter heeft, in de onderhavige zaak niet kan worden gerechtvaardigd door het beginsel van goede trouw.

2.

In het kader van het tweede middel tot nietigverklaring wordt betoogd dat, gesteld dat de criteria van de KP7-handleiding van toepassing waren, zij onjuist zijn toegepast. Met andere woorden, de conclusies van het definitieve auditrapport en de debetnota’s die op basis van deze handleiding zijn vastgesteld, berusten op beoordelingsfouten. Doordat het bestreden besluit op deze gegevens is gebaseerd, bevat het dezelfde beoordelingsfouten en maakt het inbreuk op het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten neergelegde beginsel van behoorlijk bestuur waaraan de verplichting is verbonden dat alle gegevens van het geval zorgvuldig worden onderzocht.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/32


Beroep ingesteld op 9 juni 2023 — Biogen Netherlands / Commissie

(Zaak T-327/23)

(2023/C 286/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Biogen Netherlands BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Schoonderbeek en B. Jong, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie, de verwerende partij, van 15 februari (C(2023)1211 (final)) tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 (1) voor het in de handel brengen van “Dimethyl Fumarate Accord — dimethylfumaraat”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik, nietig te verklaren; en,

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, waarbij zij stelt dat het in artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn (2) vastgestelde begrip “vergunning voor het in de handel brengen” onjuist is uitgelegd en onjuist is toegepast op de geneesmiddelen Tecfidera en Fumaderm, hetgeen in het bestreden besluit tot de onjuiste vaststelling heeft geleid dat ten tijde van de feiten de wettelijke gegevensbescherming voor Tecfidera reeds was verlopen.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67).


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/32


Beroep ingesteld op 15 juni 2023 — Tsjechië/Commissie

(Zaak T-329/23)

(2023/C 286/44)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en L. Halajová, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:

veroordeling van de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, tot terugbetaling aan de Tsjechische Republiek uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking van een bedrag van in totaal 61 111 077,21 Tsjechische kroon (CZK), dat zonder rechtsgrond voorwaardelijk is betaald op de rekening van de Europese Commissie;

verwijzing van de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij het volgende aan.

Het geschil betreft de invoer van bepaalde artikelen van textiel, schoeisel en zonnebrillen in november en december 2011 in het kader van de zogenoemde Discount-operatie betreffende ondergewaardeerde invoer uit Azië. Het litigieuze bedrag komt overeen met het verschil tussen de douanerechten die zijn geheven op basis van de aangegeven douanewaarde van de goederen en de douanerechten die volgens de Europese Commissie hadden moeten worden geheven op basis van de statistische waarde van de onder dezelfde Taric-code ingedeelde goederen, verminderd met de invorderingskosten. In eerste instantie heeft de Europese Commissie verzocht om betaling van het verschil op basis van 50 % van de statistische waarde, zodat op 15 juni 2018 op de rekening van de Europese Commissie voorwaardelijk (om vertragingsrente te voorkomen) een bedrag van 28 307 935,78 CZK is betaald. Na enkele jaren heeft de Europese Commissie verzocht om betaling van het verschil van 100 % van de statistische waarde en is op 20 december 2022 opnieuw voorwaardelijk een bedrag van 33 444 448,24 CZK betaald op de rekening van de Europese Commissie. Ondertussen heeft de Europese Commissie de Tsjechische Republiek in staat gesteld door middel van verrekening een bedrag van 641 306,81 CZK terug te vorderen vanwege een aantal onjuist opgenomen posten.

Door dat optreden van de Europese Commissie is niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie gerezen. Er was geen enkele rechtsgrond voor betaling van de betrokken bedragen op de rekening van de Europese Commissie. De Tsjechische Republiek is alle uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen nagekomen door voor alle betrokken invoer de goederen en de desbetreffende documentatie grondig te onderzoeken en de douanerechten vast te stellen en te innen op basis van de naar aanleiding van die controle aangegeven douanewaarde. Tegelijkertijd stelt de Tsjechische Republiek dat de douanerechten, zelfs indien de aangegeven douanewaarde ter discussie zou worden gesteld, niet op basis van een statistische waarde kunnen worden geheven. De douanewaarde moet worden vastgesteld overeenkomstig verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek en verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, dat wil zeggen hoofdzakelijk op basis van de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen. Hoe dan ook heeft de Commissie voor de invoer in november 2011 een onjuiste wisselkoers EUR/CZK toegepast, waardoor het gevorderde bedrag te hoog is uitgevallen.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/33


Beroep ingesteld op 16 juni 2023 — Importaciones Origen Pacífico/EUIPO — Molinos Nacionales (Juana de Origen)

(Zaak T-331/23)

(2023/C 286/45)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Importaciones Origen Pacífico SL (Valencia, Spanje) (vertegenwoordiger: Á. Pérez Lluna, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Molinos Nacionales C.A. (Puerto Cabello, Venezuela)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Juana de Origen — Uniemerk nr. 16 517 948

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 24 maart 2023 in zaak R 818/2022-5

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO te verwijzen in de kosten van deze procedure en de andere partij in de kosten van de nietigheids- en de beroepsprocedure voor het EUIPO.

Aangevoerde middelen

vervallen van de merken waarop de nietigheid is gebaseerd;

geen normaal gebruik van de merken waarop de nietigheid is gebaseerd, zoals wordt voorgeschreven in artikel 64, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

geen bewijs dat de aanvrager te kwader trouw was als bedoeld in artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/34


Beroep ingesteld op 19 juni 2023 — Azaconsa/EUIPO — Lugar da Veiga (SHIP)

(Zaak T-332/23)

(2023/C 286/46)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Azaconsa SL (Alicante, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Broschat García en L. Polo Flores, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lugar da Veiga SLL (Lugo, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk SHIP — inschrijvingsaanvraag nr. 18 124 707

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 18 april 2023 in zaak R 1465/2022-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

de inschrijving van het betrokken merk voor klasse 35 toe te staan;

de partijen die opkomen tegen dit beroep te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/35


Beroep ingesteld op 16 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (nehera)

(Zaak T-334/23)

(2023/C 286/47)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Isabel Nehera (Sutton, Ontario, Canada), Natacha Sehnal (Montferrier-sur-Lez, Frankrijk), Jean-Henri Nehera (Burnaby, British Columbia, Canada) (vertegenwoordiger: W. Woll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ladislav Zdút (Bratislava, Slowakije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het Uniebeeldmerk “nehera” — Uniemerk nr. 11 794 112

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2023 in zaak R 1216/2020-4

Conclusies

Verzoekers verzoeken het Gerecht om:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO te verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten die de andere partij in de procedure heeft moeten maken bij de kamer van beroep, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die zij heeft gemaakt in de beroepsprocedure bij de kamer van beroep;

het EUIPO behalve in zijn eigen kosten te verwijzen in de kosten van verzoekers.

Aangevoerde middelen

schending van het recht op een eerlijk proces;

schending van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/35


Beroep ingesteld op 17 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (NEHERA)

(Zaak T-335/23)

(2023/C 286/48)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Isabel Nehera (Sutton, Ontario, Canada), Natacha Sehnal (Montferrier-sur-Lez, Frankrijk), Jean-Henri Nehera (Burnaby, British Columbia, Canada) (vertegenwoordiger: W. Woll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ladislav Zdút (Bratislava, Slowakije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het Uniebeeldmerk “nehera” — Uniemerk nr. 12 812 319

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2023 in zaak R 1217/2020-4

Conclusies

Verzoekers verzoeken het Gerecht om:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO te verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten die de andere partij in de procedure bij de kamer van beroep heeft moeten maken, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die zij heeft gemaakt in de beroepsprocedure bij de kamer van beroep;

het EUIPO behalve in zijn eigen kosten te verwijzen in de kosten van verzoekers.

Aangevoerde middelen

schending van het recht op een eerlijk proces;

schending van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/36


Beroep ingesteld op 17 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (NEHERA PRAGUE)

(Zaak T-336/23)

(2023/C 286/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Isabel Nehera (Sutton, Ontario, Canada), Natacha Sehnal (Montferrier-sur-Lez, Frankrijk), Jean-Henri Nehera (Burnaby, British Columbia, Canada) (vertegenwoordiger: W. Woll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ladislav Zdút (Bratislava, Slowakije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het Uniebeeldmerk “NEHERA PRAGUE” — Uniemerk nr. 12 671 681

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2023 in zaak R 1218/2020-4

Conclusies

Verzoekers verzoeken het Gerecht om:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO te verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten die de andere partij in de procedure bij de kamer van beroep heeft moeten maken, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die zij heeft gemaakt in de beroepsprocedure bij de kamer van beroep;

het EUIPO behalve in zijn eigen kosten te verwijzen in de kosten van verzoekers.

Aangevoerde middelen

schending van het recht op een eerlijk proces;

schending van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/37


Beroep ingesteld op 17 juni 2023 — Nehera e.a./EUIPO — Zdút (NEHERA)

(Zaak T-337/23)

(2023/C 286/50)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Isabel Nehera (Sutton, Ontario, Canada), Natacha Sehnal (Montferrier-sur-Lez, Frankrijk), Jean-Henri Nehera (Burnaby, British Columbia, Canada) (vertegenwoordiger: W. Woll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ladislav Zdút (Bratislava, Slowakije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het Uniebeeldmerk “nehera” — Uniemerk nr. 16 799 678

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 april 2023 in zaak R 1219/2020-4

Conclusies

Verzoekers verzoeken het Gerecht om:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO te verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten die de andere partij in de procedure bij de kamer van beroep heeft moeten maken, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die zij heeft gemaakt in de beroepsprocedure bij de kamer van beroep;

het EUIPO behalve in zijn eigen kosten te verwijzen in de kosten die verzoekers hebben moeten maken.

Aangevoerde middelen

schending van het recht op een eerlijk proces;

schending van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/38


Beroep ingesteld op 20 juni 2023 — Barry’s Bootcamp/EUIPO — Hummel (Patroon van twee naar beneden wijzende chevrons)

(Zaak T-340/23)

(2023/C 286/51)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Barry’s Bootcamp Holdings LLC (Miami, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Hawkins, T. Dolde en C. Zimmer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hummel Holding A/S (Aarhus, Denemarken)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van een beeldmerk (Patroon van twee naar beneden wijzende chevrons) — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 915 962

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 10 maart 2023 in zaak R 1422/2022-2

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Hof:

de bestreden beslissing te vernietigen;

verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, mocht deze interveniëren, te verwijzen in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 94 lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

Schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/38


Beroep ingesteld op 23 juni 2023 — Sergio Rossi / EUIPO — Stefano Ricci (sr 1)

(Zaak T-344/23)

(2023/C 286/52)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Sergio Rossi SpA (San Mauro Pascoli, Italië) (vertegenwoordiger: C. Sala, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Stefano Ricci SpA (Fiesole, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniebeeldmerk sr 1 — Uniemerk nr. 15 861 248

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 mei 2023 in zaak R 89/2021-2

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het EUIPO en interveniënte te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wegens niet-nakoming van de verplichting van de administratie om haar beslissingen te motiveren;

Overschrijding van de beoordelingsmarge door de kamer van beroep van het EUIPO en onbevoegdheid van deze kamer bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen ten opzichte van oudere merken;

Ontoereikende motivering betreffende een beslissend punt van het geschil (schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) en schending van de algemene beginselen van het Unierecht, in casu het legaliteitsbeginsel en de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijk bestuur;

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, artikel 17, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie en artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name met betrekking tot de beoordeling van het onderscheidend vermogen van nationale merken en niet-EU-merken, de afbakening van het relevante publiek en de daaruit voortvloeiende beoordeling van de overeenstemming van de aan de orde zijnde tekens.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/39


Beroep ingesteld op 26 juni 2023 — AC Marca Brands/EUIPO — den Ouden (SANITIEN)

(Zaak T-345/23)

(2023/C 286/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AC Marca Brands, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: D. Pellisé Urquiza en J. C. Quero Navarro, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Julia den Ouden (Amsterdam, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor het Uniewoordmerk SANITIEN — inschrijvingsaanvraag nr. 18 384 320

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 19 april 2023 in zaak R 1733/2022-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en/of Julia den Ouden in de kosten van het onderhavige beroep en in die van de oppositie- en beroepsprocedure voor het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, leden 1 en 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/40


Beroep ingesteld op 29 juni 2023 — Kern Pharma / Commissie

(Zaak T-351/23)

(2023/C 286/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kern Pharma SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: K. Roox, T. De Meese, J. Stuyck en C. Dumont, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

haar vordering tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond te verklaren;

uitvoeringsbesluit C(2023)3067 (final) van de Commissie van 2 mei 2023 (gepubliceerd op 4 mei 2023) tot wijziging van de bij besluit C(2014) 601 (def.) verleende vergunning voor het in de handel brengen van “Tecfidera — dimethylfumaraat”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik (hierna: “bestreden besluit”), en ook alle latere besluiten die dat besluit bestendigen en/of vervangen, met inbegrip van regelgeving die als follow-up dient, voor zover zij betrekking hebben op verzoeker, nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij acht middelen aan.

1.

Eerste middel: niet-inachtneming door de Europese Commissie van de termijn voor verlenging van de bescherming van het in de handel brengen, overeenkomstig artikel 14, lid 11, van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1).

2.

Tweede middel: de Europese Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de uitlegging en toepassing van het arrest van 16 maart 2023, Commissie e.a./Pharmaceutical Works Polpharma (C-438/21 P — C-440/21 P, EU:C:2023:213), en met name door vast te stellen dat het ad-hocbeoordelingsrapport van 11 november 2021 irrelevant is.

3.

Derde middel: de Europese Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door het bestreden besluit te baseren op onjuiste wetenschappelijke gegevens die ten tijde van dat besluit beschikbaar waren.

4.

Vierde middel: exceptie van onwettigheid ten aanzien van de vergunning voor het in de handel brengen die bij uitvoeringsbesluit C(2014)601 (def.) (2) van de Commissie is verleend aan Biogen, en dientengevolge vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit.

5.

Vijfde middel: schending van verzoeksters grondrechten en met name het recht op een eerlijk proces, de rechten van verdediging, het recht om te worden gehoord en het recht dat een besluit een rechtsgrondslag dient te hebben, overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

6.

Zesde middel: het bestreden besluit maakt inbreuk op verzoeksters recht op rechtszekerheid doordat de vergunning voor het in de handel brengen — die is verleend zonder dat er voorwaarden aan waren verbonden — feitelijk werd ingetrokken zonder dat de onwettigheid van die vergunning werd beoordeeld.

7.

Zevende middel: het bestreden besluit schendt het gewettigd vertrouwen van verzoekster door geen rekening te houden met de rechten die verzoekster en derden ontlenen aan de vergunning voor het in de handel brengen, die is verleend zonder dat er voorwaarden aan waren verbonden.

8.

Achtste middel: het bestreden besluit vormt een schending van verzoeksters eigendomsrecht, dat is neergelegd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsbesluit C(2014)601 (def.) van de Commissie van 30 januari 2014 tot verlening van een vergunning krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voor het in de handel brengen van “Tecfidera — dimethylfumaraat”, een geneesmiddel voor menselijk gebruik.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/41


Beschikking van het Gerecht van 27 juni 2023 — RT France / Raad

(Zaak T-75/23) (1)

(2023/C 286/55)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 127 van 11.4.2023.


14.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/41


Beschikking van het Gerecht van 26 juni 2023 — RT France / Raad

(Zaak T-169/23) (1)

(2023/C 286/56)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 173 van 15.5.2023.