ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 498

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
30 december 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

151e CvdR-zitting, 11.10.2022-12.10.2022

2022/C 498/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de staat van de regio’s en steden in de Europese Unie

1

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

151e CvdR-zitting, 11.10.2022-12.10.2022

2022/C 498/02

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een macroregionale strategie in het Middellandse Zeegebied

6

2022/C 498/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de rol van de steden en regio’s van de EU bij de wederopbouw van Oekraïne

12

2022/C 498/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het nieuwe EU-kader voor stedelijke mobiliteit

17

2022/C 498/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de rol van het CvdR bij het stimuleren van subnationale klimaatdiplomatie in de aanloop naar COP27 en COP28

24

2022/C 498/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over structurele participatie van steden en regio’s in UNFCCC-COP27

30

2022/C 498/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een rechtvaardige en duurzame transitie in de steenkool- en energie-intensieve regio’s

36

2022/C 498/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over digitale cohesie

39

2022/C 498/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het achtste verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie

45

2022/C 498/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over trajecten naar succes op school

51


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

151e CvdR-zitting, 11.10.2022-12.10.2022

2022/C 498/11

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Bescherming van geografische aanduidingen voor industriële en ambachtelijke producten in de Europese Unie (herzien)

57

2022/C 498/12

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T)

68

2022/C 498/13

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het energiepakket gas, waterstof en methaanemissies

83

2022/C 498/14

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese chipwet ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders

94

2022/C 498/15

Advies van het Comité van de Regio’s over de herziene governance van het Schengengebied

114

2022/C 498/16

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de richtlijn inzake industriële emissies

154


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

151e CvdR-zitting, 11.10.2022-12.10.2022

30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de staat van de regio’s en steden in de Europese Unie

(2022/C 498/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

GEZIEN:

zijn EU-jaarverslag over de staat van de regio’s en steden, dat gebaseerd is op een inclusieve, feitelijke en empirisch onderbouwde aanpak waarbij meerdere partners en instellingen zijn betrokken (1) en waarin de regionale en lokale barometer is opgenomen met de standpunten van lokale en regionale vertegenwoordigers, en dat tot doel heeft de politieke besluitvormers op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau te informeren over de meest dringende uitdagingen voor het komende jaar en daarvoor een aantal cruciale aanbevelingen te formuleren;

de resultaten van de Conferentie over de toekomst van Europa (CoFoE) en de vele voorstellen die rechtstreeks van belang zijn voor de lokale en regionale overheden, die een cruciale rol spelen bij het aandragen van oplossingen voor de problemen van de burgers;

de toespraak over de Staat van de Unie 2022 van de voorzitter van de Europese Commissie van 14 september 2022 en de intentieverklaring gericht aan de voorzitters van het Europees Parlement en de Raad;

OVERWEGENDE DAT:

de illegale en ongerechtvaardigde oorlog van Rusland tegen Oekraïne dood en vernieling zaait en miljoenen mensen zich gedwongen zien hun huis te verlaten op zoek naar een ander onderkomen in Oekraïne of in de Europese Unie, en met name in de oostelijke lidstaten, waarbij de lokale en regionale overheden als eerste lijn van hulpverlening fungeren;

naast de impact van de klimaatverandering, de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de handelsverstoringen ook de gevolgen van de oorlog in Oekraïne veel huishoudens, kleine en middelgrote ondernemingen en lokale en regionale overheden in de hele EU zwaar onder druk zetten vanwege de fors stijgende energie- en voedselprijzen en de almaar toenemende inflatie;

1.

wijst erop dat uit het EU-jaarverslag over de staat van de regio’s en steden blijkt dat de territoriale kloof in de EU op verontrustende wijze groeit door de gevolgen van de COVID-19-pandemie, de oorlog in Oekraïne en de versnellende klimaatverandering;

2.

betreurt dat de voorzitter van de Europese Commissie in haar toespraak over de Staat van de Unie de actieve en centrale rol van de lokale en regionale overheden bij de aanpak van deze uitdagingen niet heeft erkend en ook niet heeft stilgestaan bij de behoefte aan meer multilevel governance in de beleidsvorming van de EU, noch bij de noodzaak om van cohesie de overkoepelende doelstelling van de EU te maken, zoals reeds bepaald in het Verdrag van Maastricht, waarbij het subsidiariteitsbeginsel werd ingevoerd en het CvdR werd opgericht;

3.

waarschuwt ervoor dat de inflatie niet overal dezelfde gevolgen heeft en de bestaande territoriale, sociale en economische ongelijkheden dreigt te vergroten: hogere energie- en vervoerskosten hebben namelijk ernstigere gevolgen voor kwetsbare bevolkingsgroepen en mensen in regio’s met lagere inkomens hebben onevenredig veel te lijden onder prijsstijgingen voor basisgoederen en -producten, waardoor het risico van armoede dreigt;

4.

benadrukt dat grensoverschrijdende samenwerking belangrijk is om de Europese Unie in maatschappelijk, economisch en bestuurlijk opzicht verder te verdiepen. Een derde van de EU-bevolking woont in grensregio’s waar grotere steden of economische centra vaak aan de andere kant van de grens liggen. De mogelijkheden die dit biedt op het gebied van gezondheidszorg, crisismanagement, energievoorziening, mobiliteit, onderwijs en werkgelegenheid moeten beter benut en stuk voor stuk gepromoot worden;

5.

roept de Europese Unie op om steden en regio’s in de EU en in Oekraïne te ondersteunen bij het aanpakken van problemen als gevolg van de oorlog. De wederopbouw van Oekraïne is een noodzaak, een morele plicht en een investering voor de Europese Unie. Hierbij moet het beginsel van een betere wederopbouw (“build back better”) van de OESO worden gevolgd en moet worden gezorgd voor duurzame, groene en digitale benaderingen van geïntegreerde territoriale ontwikkeling. Zowel de wederopbouw van Oekraïne als de nasleep van de oorlog en de pandemie in de EU zullen een duidelijke herschikking van de prioriteiten van het huidige meerjarig financieel kader vergen. De financiële situatie van steden, regio’s en lidstaten in de Unie staat nu al onder druk. De wederopbouw van Oekraïne moet ook hand in hand gaan met de bevordering van lokale democratie op basis van sterke partnerschappen met lokale en regionale overheden in de Europese Unie. Een gedecentraliseerd wederopbouwproces zou de Oekraïense burgers ook perspectieven bieden om in hun land te blijven en zo verdere migratiestromen matigen. Tegelijkertijd is het CvdR tegen belemmeringen die worden opgeworpen om de immigratie van Oekraïense burgers te temperen en dringt het erop aan dat zo spoedig mogelijk wordt overgegaan tot herziening van Richtlijn 2001/55/EG (2) inzake tijdelijke bescherming, om vluchtelingen een verblijfsgarantie van meer dan drie jaar te bieden;

6.

is van mening dat de steun voor Oekraïense vluchtelingen de aanzet moet geven tot een hervorming van het migratie- en asielstelsel van de EU op basis van solidariteit, stimulansen voor een eerlijke lastenverdeling, eerbiediging van de grondrechten en bescherming van de buitengrenzen. Dit is des te dringender omdat de scherpe stijging van de voedselprijzen wereldwijd kan leiden tot een toestroom van migranten naar de steden en regio’s van de EU;

7.

onderstreept dat lokale en regionale overheden ook worden getroffen door de sterk stijgende energiekosten van publieke dienstverlening en de gevolgen van de inflatie voor overheidsopdrachten en salarissen. Lokale en regionale overheden moeten worden beschouwd als actieve partners bij energiebesparingscampagnes, bij nieuwe projecten voor de opwekking van hernieuwbare energie en bij noodplannen in het geval van energieverstoringen, zodat rekening kan worden gehouden met lokale omstandigheden en grensoverschrijdende oplossingen. Het CvdR wijst ook op het potentieel van lokale hernieuwbare energieproductie om de energiemix van de EU te diversifiëren en onze afhankelijkheid van derde landen te verminderen, en dringt aan op een aanpassing van de EU-financieringsregelingen, de regels voor overheidsopdrachten en de staatssteunregels om ervoor te zorgen dat lokale investeringsplannen ook in tijden van hoge inflatie worden uitgevoerd;

8.

verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten buitengewone maatregelen te nemen om lokale en regionale overheden te ondersteunen bij hun inspanningen om de gevolgen van de energiecrisis voor huishoudens, kwetsbare groepen en lokale kleine en middelgrote ondernemingen te ondervangen en openbare diensten operationeel te houden. Dit zou onder meer kunnen worden bereikt door hun een deel van de inkomsten uit de belasting op overwinsten van energiebedrijven toe te wijzen;

9.

roept de Europese Commissie op onverwijld een EU-brede maximumprijs voor alle gasinvoer in de Europese Unie voor te stellen en haar steun te hechten aan ontkoppeling van de gas- en energieprijzen, hetgeen de inflatiedruk zou helpen verminderen;

10.

roept de Europese Unie op met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel een EU-gezondheidsbeleid te ontwikkelen dat de crisisparaatheid en het vermogen van de EU om te reageren op gezondheidsbedreigingen versterkt en ondersteuning biedt aan steden en regio’s bij hun inspanningen om de volksgezondheid te verbeteren, ziekten te voorkomen en gezondheidsrisico’s af te wenden;

11.

vindt dat steden en regio’s de kans moeten krijgen om optimaal gebruik te maken van NextGenerationEU en zich te richten op langetermijninvesteringen. Daartoe moeten de regels inzake economische governance worden heroverwogen en moet het tijdschema voor herstelmaatregelen worden verlengd totdat de EU-regio’s zijn teruggekeerd naar hun macro-economische situatie van vóór COVID-19;

12.

dringt er, gezien het feit dat de COVID-19-pandemie en de Russische inval in Oekraïne een krachtig herstel van onze regio’s en steden in de weg staan, in dit verband bij de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement op aan de financiële reglementen te wijzigen in de richting van een verlenging van de certificeringstermijnen voor REACT-EU-projecten, in lijn met het tijdschema van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, om een verregaand herstel in onze gebieden te waarborgen door het gebruik van Europese middelen te optimaliseren;

13.

is wat dit betreft ingenomen met de aankondiging van de voorzitter van de Europese Commissie om op effectieve wijze een tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader uit te voeren. Deze tussentijdse evaluatie moet het cohesiebeleid consolideren, ook al zijn de uitvoeringsgraad en de financiële uitvoering ervan momenteel laag, wat voornamelijk verband houdt met de COVID-19-pandemie en de concurrentie met de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Ook moet deze tussentijdse evaluatie worden aangegrepen om een nieuw Europees fonds voor de aanpak van onverwachte crises, te beginnen met de oorlog in Oekraïne, volgens de methode van gedeeld beheer op te richten. Als er voortdurend geld wordt overgeheveld van het cohesiebeleid naar noodmaatregelen, zal dat beleid er immers niet in slagen om zijn in de Europese Verdragen verankerde rol te vervullen;

14.

dringt erop aan om onverwijld een denkoefening over de toekomst van het cohesiebeleid te starten, waarbij alle belanghebbenden en burgers worden betrokken door middel van een inclusieve aanpak. Daarbij zal de Cohesiealliantie fungeren als een gemeenschappelijk platform voor discussie en uitwisseling en de EU-instellingen betrekken bij een constructieve dialoog met de steden en regio’s. Het CvdR pleit ervoor dat het beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie” op alle relevante EU-beleidsterreinen wordt toegepast, onder meer door stelselmatig territoriale effectbeoordelingen uit te voeren en ontwikkelingskloven aan te pakken in gebieden met specifieke demografische en geografische uitdagingen, en verzoekt de Europese Commissie dit beginsel in nauw overleg met het CvdR te definiëren;

15.

is het eens met het Europees Parlement om werk te maken van een eilandenpact en een EU-agenda voor de eilanden, met deelname van de voornaamste belanghebbenden, namelijk de nationale, regionale en lokale overheden, de economische en sociale betrokkenen, het maatschappelijk middenveld, de academische wereld en ngo’s, naar het voorbeeld van het stedenpact en het toekomstige plattelandspact; en herinnert de Europese Commissie aan de noodzaak een studie te verrichten naar de uiteenlopende situatie van de eilandgebieden in de Europese Unie;

16.

benadrukt dat 43 % van de Europese burgers lokale en regionale overheden een centrale rol toeschrijft bij klimaatactie (een stijging van 10 % tussen 2019 en 2021, met inbegrip van de lockdownperiode en het daaropvolgende herstel) en dat 160 steden in 21 lidstaten actieplannen voor adaptatie hebben ingediend in het kader van het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie. Het CvdR dringt er bij andere gemeenten en regio’s op aan dit voorbeeld te volgen;

17.

is van oordeel dat maatregelen tot aanpassing aan en respons op de klimaatcrisis, alsook milieubehoud en -herstel, essentieel zijn voor het opbouwen van veerkrachtigere en duurzamere samenlevingen en economieën, en dat die responsmaatregelen lokaal moeten worden ingevuld naargelang van de specifieke behoeften en kenmerken van elk gebied; pleit er daarom nogmaals voor dat de lokale en regionale overheden, die de maatregelen in het kader van de Green Deal uitvoeren, gemakkelijker toegang krijgen tot EU-middelen;

18.

is er voorstander van dat de gezamenlijke inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering op EU- en nationaal niveau worden opgevoerd. Natuurrampen hebben de afgelopen vier decennia bijna 50 miljoen mensen in de EU getroffen en tot een gemiddeld economisch verlies van 12 miljard euro per jaar geleid. Tegelijkertijd wordt het steeds belangrijker dat klimaat-, milieu- en sociaal beleid met elkaar worden verbonden om ervoor te zorgen dat niemand en geen enkele plaats achterblijft naarmate de noodzakelijke groene transitie op kruissnelheid komt. In dit verband onderstreept het CvdR de noodzaak tot bescherming, herziening en aanpassing van regionale en lokale infrastructuur om beter het hoofd te kunnen bieden aan intensere klimaatverschijnselen die gevolgen hebben voor burgers, regionale economieën, belangrijke infrastructuur en voorzieningsketens;

19.

is ingenomen met de aankondiging van de voorzitter van de Europese Commissie in haar Staat van de Unie om de brandbestrijdingscapaciteit van de EU te verdubbelen;

20.

wijst op de grote belangstelling van steden om deel te nemen aan de EU-missie voor klimaatneutrale en slimme steden, en dringt aan op een meer inclusieve aanpak van de digitale en de mobiliteitstransitie, onder andere door meer maatregelen ter bevordering van het koolstofvrij maken van steden en het overstappen op andere vervoerswijzen in stedelijke gebieden, alsook van de connectiviteit tussen stad en platteland, om te voorkomen dat de bestaande regionale ongelijkheden verder toenemen;

21.

dringt erop aan dat de subnationale overheden via de CvdR-leden volledig worden betrokken bij de EU-delegatie voor UNFCCC COP27 en UN CBD COP15, en benadrukt dat COP27 een gelegenheid zal zijn om de rol van lokale en regionale overheden met het oog op een hoger ambitieniveau en een versnelling van de maatregelen op het gebied van klimaatmitigatie, -adaptatie en -financiering formeel te erkennen; pleit er nogmaals voor dat de lokale en regionale bijdragen worden opgenomen als aanvulling op de nationaal bepaalde bijdragen;

22.

breekt een lans voor een grondige herziening van de verordening inzake de governance van de energie-unie om de basis te leggen voor een stelselmatige betrokkenheid van de steden en regio’s bij de planning en uitvoering van nationale energie- en klimaatplannen. Deze herziening moet ook dienen voor het opzetten van een alomvattend EU-kader voor de bestrijding van energie- en mobiliteitsarmoede;

23.

benadrukt het belang van de nationale herstel- en veerkrachtplannen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de ondersteuning van de groene en de digitale transitie en voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. Aangezien steden verantwoordelijk zijn voor bijna 75 % van het energieverbruik en 70 % van de CO2-uitstoot wereldwijd, 70 % van de klimaatmitigatiemaatregelen en 90 % van de klimaatadaptatiemaatregelen, en aangezien een snel toenemend aantal lokale en regionale overheden zich verbindt tot actie, moeten zij volwaardige partners worden bij de ontwikkeling en uitvoering van Green Deal-initiatieven, met name op beleidsterreinen als huisvesting, de renovatie van gebouwen, hernieuwbare energie, duurzame mobiliteit en stedelijke vergroening, evenals bij initiatieven zoals het Nieuw Europees Bauhaus;

24.

pleit in dit verband opnieuw voor een Europese huisvestingsstrategie die gericht is op het stimuleren van betaalbare, duurzame, sociale en noodhuisvesting. Deze strategie, die moet stroken met het subsidiariteitsbeginsel, moet met name in het Europees Semester en de nationale hervormingsprogramma’s een kwantitatieve nationale overheidsinvesteringsdoelstelling opnemen voor betaalbare, duurzame, sociale en noodhuisvesting in alle EU-lidstaten en de toegang tot particuliere investeringen vergemakkelijken door betaalbare, sociale en noodhuisvesting op te nemen in de toekomstige sociale taxonomie van de EU;

25.

wijst er nogmaals op dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de evaluatie en uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de nationale herstel- en veerkrachtplannen, ook om te zorgen voor een consistent gebruik van de herstelfondsen en de Europese structuur- en investeringsfondsen. Hoewel de rechtsgrondslag van het instrument in het cohesiebeleid ligt, is deze participatie in veel lidstaten veel te beperkt gebleken, waardoor valkuilen voor een doeltreffende uitvoering ontstaan en het risico bestaat dat er geen synergieën zijn tussen nationaal vastgestelde plannen en regionale en lokale prioriteiten en ontwikkelingsstrategieën;

26.

wijst op de aanhoudende en aanzienlijke innovatiekloof. Van de 20 regio’s met de hoogste uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling zijn er 19 sterker ontwikkeld, terwijl twee derde van de 50 regio’s met de laagste uitgaven minder sterk ontwikkeld is; wijst op het grote potentieel van het proefproject inzake partnerschappen voor regionale innovatie ter ondersteuning van de ontwikkeling van plaatsgebonden oplossingen en de totstandbrenging van “territoriale missies” van onderaf als onderdeel van de nieuwe EU-innovatieagenda, en benadrukt het belang van de Europese Onderzoeksruimte (EOR)-hubs;

27.

benadrukt dat digitalisering een centrale rol speelt in het overbruggen van de kloof in Europa en hamert op het belang van digitale cohesie. Met de nieuwe “missiebenadering” van beleidsvorming moet het cohesiebeleid de langetermijndoelstellingen (EU-doelstellingen) in de toekomst blijven ondersteunen. Het overbruggen van de digitale kloof door middel van alomvattende en inclusieve strategieën waarbij alle bestuursniveaus worden betrokken, is noodzakelijk voor een duurzaam herstel en veerkrachtige samenlevingen;

28.

beklemtoont dat het gemiddelde werkloosheidspercentage onder jongeren tussen 15 en 29 jaar in de EU in 2021 gemiddeld 13 % bedroeg, een daling met 0,9 procentpunt ten opzichte van 2020, met aanzienlijke regionale verschillen en een hogere jeugdwerkloosheid in Spanje, Griekenland en Italië; verzoekt de Europese Commissie in het licht hiervan met voorstellen te komen voor het aanpakken van langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid, die beide door de crisis zijn verergerd; benadrukt voorts dat de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen dringend moet worden aangepakt, en waarschuwt voor het toenemende armoederisico, ook onder kinderen;

29.

is ingenomen met de oproep van de voorzitter van de Europese Commissie tot meer solidariteit tussen de generaties, en benadrukt de leidende rol van het Comité waar het aankomt op het samenwerken met jongeren en jongerenorganisaties bij het vormgeven van de toekomst van Europa, met name via de ontwikkeling van een EU-handvest voor jongeren en democratie;

30.

merkt op dat het percentage vrouwen onder verkozenen op alle politieke niveaus, van lokaal tot nationaal, in de periode 2011-2020 is toegenomen, maar betreurt dat vrouwen in totaal nog steeds slechts een derde van het totaal uitmaken. In 2021 was er slechts in 16 van de 285 regionale assemblees in de EU genderpariteit onder de gekozen kandidaten. Het CvdR erkent dat zijn samenstelling ook verre van genderevenwichtig is en verwacht van de lidstaten dat zij dit probleem aanpakken. Het CvdR zal zich daarom buigen over de vraag hoe de deelname van vrouwen aan zijn werkzaamheden, leidinggevende functies en zijn samenstelling kan worden vergroot en roept de lidstaten op initiatieven te ontplooien ter versterking van de positie van vrouwen in de lokale en regionale politiek, teneinde discriminatie in de politiek uit te bannen en de obstakels waarmee vrouwen op hun pad worden geconfronteerd (waaronder stereotypen) te bestrijden;

31.

dringt er bij de lidstaten op aan om, met volledige betrokkenheid van de lokale en regionale overheden, alle nodige maatregelen te nemen om de doelstelling van de EU-richtlijn inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld snel te verwezenlijken; benadrukt tevens dat het belangrijk is dat alle EU-lidstaten het Verdrag van Istanbul ratificeren, het verdrag van de Raad van Europa dat tot doel heeft op pan-Europees niveau een alomvattend kader tot stand te brengen om vrouwen tegen alle vormen van geweld te beschermen en geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen;

32.

wijst op de bijdrage die steden en regio’s als werkgevers en verstrekkers en opdrachtgevers van sociale diensten leveren aan sociale cohesie, gendergelijkheid en werkgelegenheid in Europa. Bij de uitvoering van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten is het van belang de sociale partners en de steden en regio’s ten volle te betrekken bij zowel het opzetten als uitvoeren van EU-initiatieven op sociaal gebied, zodat de maatregelen daadwerkelijk effect sorteren. Het Europees Semester speelt hier een essentiële rol. Het lokale en regionale niveau moet mee besluiten kunnen nemen en mee kunnen bepalen hoe de gemeenschappelijke doelstellingen moeten worden bereikt. Bij een herziening van het Europees Semester moet er ook een territoriale dimensie aan toegevoegd worden en moeten de duurzameontwikkelingsdoelstellingen in aanmerking worden genomen;

33.

steunt de oproep van het Europees Parlement — waarachter de voorzitter van de Europese Commissie zich in haar toespraak over de Staat van de Unie heeft geschaard — om een Conventie tot herziening van de Verdragen te organiseren. Het CvdR moet volwaardig bij deze Conventie worden betrokken, waar het de stem van de lokale en regionale gekozen vertegenwoordigers uit de EU zal vertolken, en zet zich ervoor in het concept actieve subsidiariteit te bevorderen en de samenwerking met regionale parlementen en verenigingen van lokale en regionale overheden te intensiveren. Multi-level governance is absoluut noodzakelijk voor een inclusief en doeltreffend EU-besluitvormingsproces, met bijzondere aandacht voor de regio’s met wetgevende bevoegdheden en hun legitieme bevoegdheden. Het CvdR is in dit verband ingenomen met de aankondiging van de Europese Commissie om burgervergaderingen en andere praktijken op het gebied van participerende democratie te integreren in de beleidsvorming van de EU — waarbij het Comité echter nadrukkelijk wijst op de rol van democratisch gekozen vertegenwoordigers die verantwoording verschuldigd zijn aan hun kiezers — en verbindt zich ertoe in dit verband een actieve rol op zich te nemen;

34.

is voornemens concrete maatregelen voor te stellen om de territoriale dimensie van het Europese beleid bij de verwezenlijking van de algemene cohesiedoelstelling van de EU kracht bij te zetten, mede gelet op de voorstellen van de Conferentie over de toekomst van Europa en de bijzondere behoeften van grensregio’s en perifere gebieden;

35.

draagt zijn voorzitter op om het EU-verslag over de staat van de regio’s en steden en deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad, alsook aan de staatshoofden van de 27 EU-lidstaten, en moedigt regionale en lokale gekozen vertegenwoordigers in Europa aan om het verslag onder de aandacht van de burgers en de lokale media te brengen.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  https://cor.europa.eu/nl/our-work/Pages/State-of-Regions-and-Cities-2022.aspx?origin=spotlight

(2)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

151e CvdR-zitting, 11.10.2022-12.10.2022

30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/6


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een macroregionale strategie in het Middellandse Zeegebied

(2022/C 498/02)

Rapporteur:

Nikola DOBROSLAVIĆ (HR/EVP)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

De bijdrage van macroregionale strategieën aan territoriale cohesie, lokale democratie en samenwerking aan de buitengrenzen

1.

is van mening dat macroregio’s een sleutelrol spelen bij het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Europese Unie en haar naaste buren, omdat zij grensoverschrijdende gebieden in staat stellen gezamenlijk specifieke en gedeelde uitdagingen aan te gaan door middel van uitwisselingen en samenwerking en tenuitvoerlegging.

2.

Zo worden meer samenhang en complementariteit mogelijk tussen beleidsmaatregelen, acties en financieringsprogramma’s die door verschillende overheidsniveaus in een bepaald geografisch gebied worden uitgevoerd. Op die manier, dus door multilevel governance te promoten, maken macroregio’s het beleid effectiever en vergroten ze de impact ervan.

3.

Macroregionale strategieën zijn gebaseerd op het beginsel van multilevel governance en naast de EU-lidstaten en andere betrokken landen zijn EU- en niet-EU-regio’s van groot belang voor de ontwikkeling en opzet van de strategieën en de omschrijving van hun gemeenschappelijke doelstellingen.

4.

Het Middellandse Zeegebied bestaat uit verschillende kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en niet-EU-landen, en macroregio’s zijn belangrijk voor het versterken van de samenwerking over de grenzen van de EU heen. Deze samenwerking is noodzakelijk om gemeenschappelijke problemen aan te pakken en ook om niet-EU-landen hechter en beter te laten samenwerken met de Unie.

5.

Op 3 juli 2012 hechtte het Europees Parlement zijn goedkeuring aan de resolutie “Ontwikkeling van de macroregionale strategieën van de EU: huidige praktijk en vooruitzichten, vooral in het Middellandse Zeegebied” (1).

6.

Arlem heeft in 2014 een verslag over een cohesiebeleid voor het Middellandse Zeegebied uitgebracht, waarin de uitgangspunten worden geschetst voor een macroregionaal governancekader voor het Middellandse Zeegebied dat berust op de beginselen van multilevel governance en een progressieve opzet op basis van variabele geometrie.

7.

Bovendien heeft de Raad van de Europese Unie (2) verklaard bereid te zijn om na te denken over gezamenlijke initiatieven voor de vaststelling van nieuwe macroregionale strategieën.

Een mediterrane macroregio, een cruciaal instrument om de problemen in het Middellandse Zeegebied aan te pakken

8.

Het Middellandse Zeegebied beschikt over unieke hulpbronnen. Met zijn 46 000 km lange kustlijn en 22 oeverstaten herbergt het meer dan 500 miljoen mensen, van wie een derde woonachtig is in kustgebieden. Daarnaast hebben 150 miljoen banen een rechtstreekse link met de Middellandse Zee.

9.

Het CvdR onderstreept het ecologische belang van de Middellandse Zee, die slechts 1 % van de wereldzeeën uitmaakt, maar toch goed is voor 20 % van de wereldwijde mariene productie (3). Zij is ook een van de grootste reservoirs van mariene en kustbiodiversiteit, met 28 % endemische soorten, 7,5 % van in het wild levende dieren en 18 % van de wereldwijde mariene flora.

10.

Het CvdR wijst op het potentieel van de Middellandse Zee, een samenhangend geografisch gebied waar de bevolking een gemeenschappelijk historisch en cultureel erfgoed bezit dat het resultaat is van een lange traditie van samenwerking en uitwisseling van ideeën, goederen en mensen tussen de drie kusten.

11.

Het Middellandse Zeegebied wordt geconfronteerd met problemen op het gebied van governance, sociaaleconomische en humanitaire aangelegenheden, klimaat, veiligheid en milieu waarvoor gezamenlijke actie nodig is.

12.

Volgens het eerste door MedECC gepubliceerde beoordelingsverslag over het klimaat en het milieu in het Middellandse Zeegebied doen zich de laatste tijd in alle subregio’s van het Middellandse Zeegebied antropogene veranderingen in het milieu voor en zijn de belangrijkste oorzaken hiervan het klimaat, bevolkingsgroei, vervuiling, niet-duurzaam gebruik van land en zee en niet-inheemse soorten. In de meeste gebieden komen zowel ecosystemen als het levensonderhoud van mensen in het gedrang (4).

13.

In het huidige tempo zal het Middellandse Zeegebied in 2040 2,2 graden warmer zijn, terwijl de opwarming er 20 % sneller verloopt dan gemiddeld in de wereld. Door de toename van extreme natuurverschijnselen zijn de gevolgen van de klimaatverandering al goed zichtbaar. Zo hebben de mediterrane samenlevingen het meest te lijden onder de klimaatverandering (nu al is 50 % van de wereldbevolking waterarm en heeft waterschaarste gevolgen voor de voedselzekerheid; 49 van de 51 Unesco-cultuurgebieden lopen eveneens gevaar). De meeste gevolgen van de klimaatverandering worden nog verergerd door andere problemen op milieugebied, zoals al te intensieve verstedelijking, landbouw, visserij, en toerisme, bodemdegradatie, woestijnvorming en verontreiniging (van lucht, bodem, zoet water en zeewater).

14.

Zoals in het advies “Naar een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen op de eilanden in de Middellandse Zee” wordt belicht, zijn de eilanden in de Middellandse Zee door de opwarming van de aarde ecologisch gezien zeer kwetsbaar, wat nu al economische (zoals visserij en toerisme) en sociale (bijvoorbeeld emigratie) gevolgen heeft. Er zou daarom een speciale aanpak moeten komen voor de gevolgen van de klimaatverandering op macroregionaal niveau in dit soort gebieden, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van eilandengroepen en eilanden en op nauwere samenwerking tussen deze gebieden, de lidstaten en de Europese Unie wordt ingezet bij de aanpak van milieuproblemen en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.

15.

Ondanks duidelijke interne overeenkomsten wordt het Middellandse Zeegebied gekenmerkt door grote verschillen in ontwikkelingsniveau. Deze verschillen, waaronder zwakke punten in institutionele capaciteit, infrastructuurverbindingen en handelsbetrekkingen, hebben hun weerslag op de stabiliteit, welvaart en veiligheid van de samenlevingen in het Middellandse Zeegebied.

16.

Uit de COVID-19-crisis blijkt dat er dringend behoefte is aan een gecoördineerde aanpak van en een grotere gezamenlijke weerbaarheid tegen epidemieën, economische schokken en klimaatverandering.

17.

De mediterrane macroregio kan ook dienen als coördinatie-instrument voor het beheer van migratiestromen waar name de regionale en lokale overheden langs de buitengrenzen van de EU mee te maken hebben.

18.

In het licht van de aanval van Rusland op Oekraïne is voor het Middellandse Zeegebied een cruciale rol weggelegd bij het verlichten van de gevolgen van de oorlog en het verwelkomen van ontheemde bevolkingsgroepen, terwijl de regio zich tegelijkertijd blijft inspannen voor verdere vredesopbouw in de oevergebieden.

19.

Gezien deze problemen moeten alle drie de kusten meer geïntegreerd worden om de cohesie te versterken, het Europese en mondiale belang en het innovatiepotentieel van de regio te vergroten en bij te dragen tot het welzijn van de mensen en het behoud van het milieu.

20.

Lokale en regionale overheden spelen hierbij een cruciale rol. Zij zijn zeer actief via initiatieven en netwerken zoals de Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ), Arlem (de Euro-mediterrane vergadering van lokale en regionale overheden) en de Mediterrane Alliantie voor samenwerking (MedCoop-alliantie), alsook de Mediterrane Commissie van de Conferentie van de perifere maritieme regio’s (CPMR).

21.

Alle problemen waarmee het Middellandse Zeegebied te maken heeft (zoals klimaatverandering, erosie, woestijnvorming, plasticvervuiling, migratie en te veel toerisme) spelen vooral in eilandengroepen en op eilanden, die daarom ideale proefgebieden zijn voor een geïntegreerd beleid voor duurzame ontwikkeling in het Middellandse Zeegebied. De Europese Commissie zou daarom werk moeten maken van een op het bekken afgestemde eilandstrategie.

22.

De Europese Commissie stelt terecht dat er bij nauwe samenwerking met buurlanden die met dezelfde klimaat- en milieuproblemen kampen rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van de Europese Green Deal.

23.

Lokale en regionale overheden aan de drie kusten, die een belangrijke rol spelen bij de aanpak van de gevolgen van de klimaatverandering, dringen aan op een “mediterrane Green Deal” (5).

24.

Het CvdR erkent de sleutelrol die lokale overheden (moeten) spelen als bondgenoten van regio’s en landen bij de uitvoering van mondiale en regionale agenda’s.

25.

Bovendien is een macroregionale strategie, ter versterking van de politieke dialoog, van essentieel belang voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied, zoals wordt uiteengezet in de mededeling van de Europese Commissie van februari 2021 “Een hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap” (6).

Een geïntegreerde strategie voor het hele Middellandse Zeebekken

26.

Het CvdR is ingenomen met de positieve resultaten en de toegenomen samenwerking die te danken zijn aan de inzet van belanghebbenden in het Middellandse Zeegebied, en dan met name van lokale en regionale overheden. Het roept deze actoren, en met name lokale en regionale overheden, op om deze samenwerking te intensiveren en zo de weg te effenen voor een macroregionale strategie in het Middellandse Zeegebied.

27.

Het valt te waarderen dat er via de Adriatisch-Ionische macroregionale strategie (EUSAIR) en de strategie voor het westelijke Middellandse Zeegebied grote stappen zijn gezet op weg naar integratie in het Middellandse Zeegebied.

28.

Het CvdR roept de Europese Commissie op om het WestMED-initiatief dringend een verdere impuls te geven door het te voorzien van middelen, een solide structuur en een strategie voor consolidatie op langere termijn, ten behoeve van de macroregionale integratie in het westelijke deel van het Middellandse Zeegebied.

29.

De bestaande samenwerkingsinitiatieven en -programma’s en hoofdrolspelers uit de verschillende lagen van de multilevel governance moeten beter worden gecoördineerd om te voorkomen dat de maatregelen en de impact ervan verwaterd raken. Daarom moeten mediterrane gebieden nu eindelijk de beschikking krijgen over een operationeel instrument waarmee zij een geïntegreerde strategie, een concreet actieplan en gezamenlijke projecten kunnen ontwikkelen en uitvoeren, in reactie op de gemeenschappelijke prioriteiten die zijn vastgesteld in bestaande institutionele kaders voor samenwerking zoals de UMZ, Arlem en initiatieven zoals de MedCoop-alliantie en BlueMed.

30.

De macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied zal deze uitdagingen niet aanpakken door bestaande strategieën te vervangen, maar door deze aan te vullen en zo de impact ervan zoveel mogelijk te vergroten, waarbij wordt gestreefd naar oplossingen voor gemeenschappelijke uitdagingen, bijvoorbeeld in verband met de digitale transformatie en de strijd tegen de klimaatverandering. Doel is deze uitdagingen om te zetten in gouden kansen om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen en zo bij te dragen tot een rechtvaardige en inclusieve groene transitie door de gedeelde mogelijkheden te benutten. Daarbij moet bijzondere aandacht uitgaan naar de menselijke dimensie en kansen voor jongeren, zodat de ontsluiting van het economisch potentieel van de regio ten goede komt aan de burgers.

31.

Om zinvolle oplossingen te kunnen bieden voor gemeenschappelijke problemen moet een macroregionale strategie noodzakelijkerwijs worden opgezet op het niveau van het Middellandse-Zeebekken en de drie deelbekkens — het westelijke, het oostelijke en het Adriatisch-Ionische — bestrijken. Daarom moet de strategie van meet af aan voor iedereen openstaan en uiteindelijk de drie kusten bestrijken in het hele Middellandse Zeebekken.

32.

In de mediterrane macroregionale strategie zou, zoals in elke maritieme macroregionale strategie, overeenkomstig artikel 174 VWEU speciale aandacht moeten worden besteed aan eilandgebieden. Ook moet goed worden gekeken naar de specifieke kenmerken en kwetsbaarheden van deze gebieden door middel van een sterkere samenwerking, met concrete en onderling gecoördineerde acties van deze gebieden, de lidstaten en de Europese Unie.

33.

Deze regionale integratie moet geleidelijk verlopen, op basis van een vrijwillige aanpak door de nationale, regionale en lokale autoriteiten in het Middellandse Zeegebied, gezien de problemen die bepaalde onstabiele veiligheids-, politieke en diplomatieke situaties opleveren.

Kernbeginselen van multilevel governance op het niveau van het Middellandse Zeegebied

34.

De governance van een toekomstige macroregionale strategie in het Middellandse Zeegebied zou het beginsel van multilevel governance volledig moeten eerbiedigen, wat betekent dat Europese, nationale, regionale en lokale overheden alsook hun respectieve verenigingen en Euregio’s erbij moeten worden betrokken.

35.

Om operationeel te kunnen zijn moet een macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied een solide en representatieve governanceregeling als basis hebben, met i) een algemene vergadering op politiek niveau, waarin Europese, nationale en regionale overheden vertegenwoordigd zijn, ii) een dagelijks bestuur waarin één lid (afkomstig van het regionale of nationale niveau) van de landelijke coördinatie van elk in de strategie vertegenwoordigd land zitting heeft, en gestuurd wordt op het betrekken van regionale en lokale overheden bij de besluitvorming, alsook waarnemers van netwerken van regionale en lokale overheden, hun respectieve verenigingen en Euregio’s, en iii) thematische actiegroepen voor de ontwikkeling en uitvoering van concrete samenwerkingsprojecten die de sociaal-economische publieke en private actoren, de academische wereld en het maatschappelijk middenveld tot actie zullen aanzetten.

36.

Naar het goede voorbeeld van WestMED stelt het CvdR een jaarlijks roulerend duovoorzitterschap voor, bestaande uit een voorzitter uit een EU-land en een voorzitter uit een partnerland, die samenwerken met nauwe ondersteuning van representatieve organisaties van regionale en lokale overheden. Het voorzitterschap zou moeten evolueren met inachtneming van de voormalige, de zittende en de toekomstige voorzitterschappen en daarbij een evenwicht moeten handhaven tussen de EU-landen en de partnerlanden die in de strategie vertegenwoordigd zijn. Hetzelfde roulatiesysteem zou gelden voor de ondersteuning door de representatieve organisaties van regionale en lokale overheden. Deze dynamiek is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de verschillende bestuursorganen van de macroregionale strategie in aanmerking worden genomen en onderling verbonden zijn, om via jaarlijkse werkprogramma’s strategische sturing te geven aan de activiteiten van de macroregio. Een technisch secretariaat (secretariaat Macroregionale Strategie voor het Middellandse Zeegebied, MRSS) moet de strategie coördineren en ondersteunen.

37.

Om de compatibiliteit met bestaande initiatieven te waarborgen zouden vertegenwoordigers van belangrijke internationale en Euro-mediterrane instellingen, organen en initiatieven — zoals de Unie voor het Middellandse Zeegebied, Arlem en MedCoop-alliantie, evenals vertegenwoordigers van de EUSAIR en het WestMED — moeten worden betrokken bij de uitvoering van de strategie. Daarnaast bieden de EGTS’en interessante mogelijkheden als proeftuin voor multilevel governance, ter ondersteuning van de doelstellingen van de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied.

Een macroregionale strategie gericht op prioritaire problemen

38.

Een macroregionale strategie in het Middellandse Zeegebied moet gericht zijn op een beperkt aantal gemeenschappelijke problemen, die geleidelijk zullen worden aangepakt. De groene transitie en de digitale transitie zijn cruciale uitdagingen, die prioritaire aandacht moeten krijgen.

39.

Bij wijze van eerste stap zou de aandacht moeten uitgaan naar de belangrijkste uitdagingen: de klimaatverandering, de digitale transitie, het milieu en de humanitaire crisis, alsmede de noodzakelijke groene transitie. De volgende prioriteiten vragen dringend om gecoördineerde maatregelen op mediterraan niveau: de toekomst van eilandengroepen en eilanden, kust- en stedelijke gebieden, mariene verontreiniging (met name microplastics en afvalwater), behoud van biodiversiteit, agro-ecologie, de circulaire economie, aanpak en preventie van natuurrampen, vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en klimaataanpassing en een respons op de humanitaire crisis waarbij de grondrechten worden gewaarborgd.

40.

De Europese Commissie zou op korte termijn, via het Interreg Euro-MED-programma of andere relevante bestaande programma’s (aangezien voor macroregionale strategieën de “drie keer nee”-regel geldt: geen nieuwe wetgeving, geen nieuwe financiering, geen nieuwe instelling), steun moeten verlenen aan het opstarten van een proefproject in 2024 om de verontreiniging van de Middellandse Zee tot nul terug te brengen, waarmee ook thematisch wordt bijgedragen aan de EU-missie Oceanen (7). Het doel is landen en gebieden die een macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied willen ontwikkelen te laten samenwerken en zo de kernbeginselen ervan aan een concrete doelstelling te toetsen.

41.

De inspanningen zouden vervolgens kunnen worden uitgebreid tot de volgende uitdagingen, tegen de achtergrond van de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied:

a)

een evenwichtige economische en duurzame ontwikkeling bevorderen door middel van gezamenlijke projecten die gericht zijn op het versterken van onderzoek, innovatie en het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen, alsook door interconnectie gekenmerkt ondernemerschap;

b)

de blauwe economie integreren;

c)

menselijke ontwikkeling bevorderen, met inbegrip van cultuur en erfgoed, toerisme, onderwijs, gezondheid, werkgelegenheid, de ontplooiing van jongeren, en sociale inclusie van gemarginaliseerde groepen en hulp aan vluchtelingen, alsook voorzien in de behoeften die voortvloeien uit de aanwezigheid van migratiestromen, met name aan de buitengrenzen van de EU;

d)

de connectiviteit met behulp van vervoer en digitale infrastructuur versterken;

e)

de autonomie op het gebied van voedsel en energie in het Middellandse Zeegebied vergroten, in het licht van de gevolgen van de klimaatverandering en de door Rusland ontketende oorlog in Oekraïne;

f)

de instrumenten en capaciteiten van publieke en particuliere instellingen versterken om de oorzaken van de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan.

Een operationeel actieplan dat voortbouwt op bestaande financiering

42.

Een macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied moet absoluut gebaseerd zijn op een operationeel actieplan, zodat prioriteiten kunnen worden omgezet in concrete maatregelen op mediterraan niveau. Om te waarborgen dat een dergelijk plan naar behoren van een territoriale dimensie wordt voorzien — en daarmee niet alleen bijdraagt aan een gedeelde visie op een betere, samenhangende en duurzame ontwikkeling in het Middellandse Zeegebied, maar ook de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld van de drie oevers van de Middellandse Zee waarborgt — zullen de lokale en regionale overheden, die het dichtst bij de burgers staan, deelnemen aan de uitwerking van dat plan.

43.

Een groot bedrag kan worden vrijgemaakt ter financiering van mediterrane projecten, waaronder 7 miljard EUR door de Europese Commissie uit het budget voor het Europees instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI). De programma’s voor Europese territoriale samenwerking die gericht zijn op het Middellandse Zeegebied (Next-MED, EUROMED, Adrion, Marittimo) lenen zich er ook heel goed voor om projecten te faciliteren die de doelstellingen van een macroregionale strategie kunnen helpen verwezenlijken.

44.

Veel programma’s die rechtstreeks door de Europese Commissie worden uitgevoerd, zoals Horizon Europa, LIFE en Erasmus +, staan open voor derde landen en zijn daarom een interessante bron van aanvullende financiering. Verder bieden programma’s zoals het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) of de bilaterale instrumenten die de Europese Unie in de nabuurschapslanden heeft opgezet, rechtstreekse steun aan de samenwerking in het Middellandse Zeegebied.

45.

Donoren zoals de Wereldbank of de Europese Investeringsbank, en instellingen zoals de Anna Lindh-stichting, zijn ook actief in het Middellandse Zeegebied en kunnen ervoor helpen zorgen dat gezamenlijke projecten van de grond komen.

46.

Ten slotte wijst het CvdR erop dat veel landen, regio’s en steden gedecentraliseerde samenwerkingsprogramma’s uitvoeren die ook ten goede kunnen komen aan de uitvoering van grotere samenwerkingsprojecten in het Middellandse Zeegebied.

47.

Bovendien zal de uitvoering van de programma’s voor Europese territoriale samenwerking voor de periode 2021-2027 gepaard gaan met de ontwikkeling van governancemechanismen die de coördinatie van de in het gebied beschikbare Europese financiering moeten vergemakkelijken. Een en ander kan concreet bijdragen aan de ontwikkeling van een macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied.

Conclusies

48.

Het is een goede zaak dat er tijdens het door het Franse voorzitterschap georganiseerde Forum van mediterrane werelden een nieuwe impuls is gegeven aan de mediterrane samenwerking.

49.

Het CvdR kijkt uit naar het komende voorzitterschap van de Europese Unie, dat in 2023 wordt bekleed door een mediterraan land, nl. Spanje, in de hoop dat de focus weer zal komen te liggen op de mediterrane governance en de mogelijkheden voor het vernieuwde macroregionale kader voor governance en samenwerking.

50.

De Europese Commissie en de EU-lidstaten zouden de ontwikkeling van een macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied, en andere noodzakelijke nieuwe macroregionale strategieën, moeten ondersteunen.

51.

Evenzo verzoekt het CvdR het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité om hun steun te hechten aan de aanzet tot een macroregionale strategie voor het hele Middellandse Zeegebied, ten behoeve van een beter, geïntegreerd en samenhangend Middellandse Zeegebied.

52.

De Europese Raad zou de Europese Commissie in 2022 moeten verzoeken een macroregionale strategie voor het Middellandse Zeegebied op te stellen, met bijbehorend actieplan, die dan in de tweede helft van 2023, tijdens het Spaanse voorzitterschap, zou moeten worden goedgekeurd.

Brussel, 11 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  P7_TA (2012) 0269.

(2)  13424/20. Conclusies van de Raad over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU, 2 december 2020.

(3)  Randone et al. 2017, Reviving the Economy of the Mediterranean Sea: Actions for a Sustainable Future, Mediterraan marien initiatief van het Wereldnatuurfonds.

(4)  MedECC (2020), Climate and Environmental Change in the Mediterranean Basin — Current Situation and Risks for the Future. Eerste beoordelingsverslag over het Middellandse Zeegebied [Cramer, W., Guiot, J., Marini, K. (red.)] Unie voor het Middellandse Zeegebied, Blauw Plan, UNEP/MAP, Marseille.

(5)  Plenaire vergadering van de Euromediterrane Vergadering van Lokale en Regionale Overheden (Arlem) op 23 januari 2020.

(6)  JOIN(2021) 2 final. Zie ook Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap — Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied (PB C 440 van 29.10.2121, blz. 19).

(7)  EU-missie: Onze oceanen en wateren herstellen.


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/12


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de rol van de steden en regio’s van de EU bij de wederopbouw van Oekraïne

(2022/C 498/03)

Referentiedocumenten:

Raadpleging door het Tsjechische voorzitterschap van de Raad

Algemeen rapporteur:

Dario NARDELLA (PSE/IT), burgemeester van Florence

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Hulp voor en wederopbouw van Oekraïne

COM(2022) 233 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

veroordeelt nogmaals de zonder aanleiding door Rusland begonnen oorlog tegen Oekraïne. Dit is een zware schending van het volkenrecht, democratische beginselen en de rechtsstaat, alsook een niet-uitgelokte, ongerechtvaardigde aanval tegen het Oekraïense volk en de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, waarvoor het CvdR zijn onwrikbare steun herhaalt. Het CvdR sluit zich dan ook aan bij de wereldwijde veroordeling van de zogenaamde referenda die eind september 2022 in de door Rusland bezette gebieden van Oekraïne zijn gehouden, aangezien zij in strijd zijn met bijna alle denkbare democratische normen. Het CvdR roept de EU-lidstaten, de EU-instellingen en de partnerlanden van de EU op zich eensgezind in te zetten voor de steun aan Oekraïne, dat ook onze vrijheid en Europese waarden verdedigt. Consistente sancties zijn hierbij van essentieel belang, om druk uit te oefenen op de Russische agressor.

2.

De Russische invasie heeft al meer dan 10 000 slachtoffers gemaakt, voornamelijk burgers, en tot nog veel meer gewonden en miljoenen ontheemden in Oekraïne en in derde landen geleid. Het CvdR veroordeelt het feit dat de Russische agressors in het bezette Oekraïne lokale en regionale vertegenwoordigers, journalisten en mensenrechtenactivisten in het vizier nemen, ontvoeren en opsluiten; het schaart zich achter de oproep van het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa, dat hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating eist. De Russische invasie heeft geleid tot de massale vernietiging van Oekraïense infrastructuur en gebouwen, scholen, ziekenhuizen, woningen en cultureel erfgoed, voor een geraamd bedrag van meer dan 750 miljard EUR, en het bbp zal (volgens voorspellingen van het IMF) naar verwachting met 35 % dalen. Ook heeft de Oekraïense economie 30 % tot 50 % van haar productiecapaciteit verloren, voornamelijk in economisch essentiële regio’s in Oost- en Zuid-Oekraïne.

3.

De wederopbouw van Oekraïne is voor Europa een noodzaak, zelfs een morele plicht. Daarom zijn er bijkomende middelen nodig bovenop het huidige meerjarig financieel kader (MFK) van de EU, eventueel door artikel 122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te activeren, alsook door nieuwe financiering buiten de begroting aan te wenden. Gezien de uitzonderlijke omstandigheden door de oorlog in Oekraïne schaart het CvdR zich achter het idee om de tussentijdse evaluatie van het MFK naar 2023 te vervroegen.

4.

Van de 9 miljard EUR aan macrofinanciële bijstand die de EU aan Oekraïne heeft beloofd, is tot nu toe slechts 6 miljard vastgelegd, terwijl er naar schatting 5 tot 7 miljard EUR per maand nodig is. Door de oorlogssituatie is een voorzieningspercentage van 70 % in het kader van de EU-begroting noodzakelijk, tegenover het normale percentage van 9 %, en heeft de EU-begroting voor 2021-2027 niet langer voldoende marges om leningen te financieren. Er moeten dan ook alternatieve manieren worden gevonden om de steun te financieren, zoals het verstrekken van aanvullende overheidsgaranties door de lidstaten.

5.

Het wederopbouwproces zou een bottom-upbenadering moeten volgen, met de betrokkenheid van lokale en regionale overheden uit Oekraïne en de EU, en moeten voortbouwen op de decentraliseringshervorming van Oekraïne, die vóór 24 februari 2022 al ver gevorderd was. Het CvdR verwijst in dit verband naar de aanbevelingen in de studie over Uitdagingen en kansen voor de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de wederopbouw van Oekraïne (1), die in september 2022 is gepubliceerd. Een gedecentraliseerd wederopbouwproces is bovendien de beste manier om Oekraïense burgers perspectieven te bieden om in hun land te blijven en zo verdere immigratiestromen te matigen. Tegelijkertijd is het CvdR tegen de kunstmatige belemmeringen die worden opgeworpen om de immigratie van Oekraïense burgers te temperen en dringt het erop aan dat spoedig wordt overgegaan tot een herziening van Richtlijn 2001/55/EG (2) inzake tijdelijke bescherming, om vluchtelingen een verblijfsgarantie van meer dan drie jaar te bieden.

6.

Het CvdR is ingenomen met het besluit van de Europese Raad om Oekraïne de status van kandidaat-lidstaat te geven. Die status moet voor de Oekraïense regering een aansporing vormen om nieuwe hervormingen door te voeren. Daarnaast moet het land de wederopbouw aangrijpen om zich verder aan te passen aan de normen en het beleid van de EU. In dat verband wordt erop gewezen dat de associatieovereenkomst tussen Oekraïne en de EU al ongeveer 70 % van het EU-acquis bestrijkt. Van Oekraïne wordt verwacht dat het land de strijd tegen corruptie voortzet, die in het advies van de Europese Commissie over het verzoek van Oekraïne om toetreding tot de Europese Unie is aangemerkt als een van de zeven sectoren voor dringende hervormingen (3) en eind 2022 zal worden beoordeeld. De hervormingen moeten ook garanties bieden voor een transparante en billijke verdeling van de steunmiddelen.

7.

Het CvdR zou, onder meer in het kader van een gemengd raadgevend comité, maatregelen kunnen nemen om met name de afstemming op het acquis van het cohesiebeleid van de EU voor te bereiden en om de capaciteitsopbouw en goed bestuur te ondersteunen door middel van peer-to-peerleren en uitwisseling van beste praktijken.

Algemene beginselen voor de wederopbouw van Oekraïne

8.

Het CvdR is ingenomen met de Verklaring van Lugano, waarin het onder leiding van Oekraïne opgestelde ontwerp voor het herstel- en ontwikkelingsplan wordt erkend als het overkoepelende kader om het herstelproces te begeleiden, zodat verschillende belanghebbenden op gecoördineerde wijze kunnen deelnemen en partnerschappen kunnen sluiten.

9.

De internationale gemeenschap, en de EU voorop, moet een platform oprichten om de regering van Oekraïne en al haar bilaterale en multilaterale partners, organisaties en internationale financiële instellingen en donoren doeltreffend op één lijn te krijgen, teneinde het herstel- en ontwikkelingsplan van Oekraïne voor te bereiden en uit te voeren. De plannen van de Europese Commissie om een platform voor de wederopbouw van Oekraïne in het leven te roepen, waarmee de donorfinanciering voor de wederopbouw van Oekraïne gecoördineerd kan worden, zijn in dat verband cruciaal, mits het platform het partnerschapsbeginsel volledig omarmt en de Alliantie van steden en regio’s voor de wederopbouw van Oekraïne als volwaardige partner betrekt bij alle stadia van de planning en uitvoering.

10.

De wederopbouw van Oekraïne moet inderdaad gedifferentieerd verlopen, zowel met betrekking tot het tijdsschema, het veiligheidsrisico en de regionale blootstelling aan de oorlog als specifieke uitdagingen voor de cohesie (4). De eerste fase, waarin de vijandelijkheden waarschijnlijk nog aan de gang zullen zijn, moet een noodrespons zijn. Tijdens de tweede fase worden kritische infrastructuur en diensten hersteld, en tijdens de derde wordt de weg vrijgemaakt voor duurzame groei op lange termijn. In al deze drie fasen van de wederopbouw is het van belang dat er aandacht voor de capaciteitsopbouw van gemeenten is, zodat lokale overheden in Oekraïne in staat worden gesteld om zelf de wederopbouw te kunnen coördineren voor hun gebied.

11.

De EU en andere internationale donoren, met inbegrip van individuele lidstaten, moeten tijdens de eerste fase onmiddellijke noodfinanciering verstrekken om de Oekraïense bevolking veilig door de komende winter te helpen. In de frontgebieden moet die financiering gebruikt worden voor humanitaire hulp (voedsel, brandstof, geneesmiddelen, drinkwatersystemen enz.), tijdelijke huisvesting (tenten, geprefabriceerde huizen, verwarming enz.), mijnopruiming en logistieke steun om de verbindingen tussen deze gebieden in stand te houden, maar ook om de noodzakelijke vervoersmiddelen te verstrekken, zoals bussen, ambulances, brandweerauto’s, vrachtauto’s, graafmachines enz. In relatief veilige gebieden, en regio’s die tamelijk ver van de frontlinie liggen, moet technische steun worden aangeboden om diensten te helpen verlenen, interne ontheemden op te vangen en te integreren, de industriële capaciteit te verleggen en om vervoerscorridors voor humanitaire hulp naar en export uit Oekraïne te beveiligen.

12.

Het CvdR is ermee ingenomen dat de Europese Commissie op 16 september heeft toegezegd om in deze eerste fase 150 miljoen EUR ter beschikking te stellen voor binnenlandse ontheemden in Oekraïne en 100 miljoen EUR voor de wederopbouw van scholen die door Russische bomaanslagen zijn vernield, maar is van mening dat deze bedragen ruimschoots ontoereikend zijn voor een snel herstel in de eerste fase, waarvoor naar schatting 17 miljard EUR benodigd is, waarvan 3,4 miljard EUR reeds in 2022.

13.

De tweede fase van de wederopbouw moet bestaan uit het herstellen van kritische infrastructuur en diensten, met inbegrip van centrale verwarming, elektriciteit, water en riolering, scholen, ziekenhuizen en huisvesting. Via regelingen voor openbare werken zouden mensen in zwaar verwoeste gebieden tewerkgesteld kunnen worden.

14.

Tijdens de derde fase van de wederopbouw zou, met behulp van een strategie voor geïntegreerde planning op territoriaal niveau, de basis gelegd moeten worden voor duurzame groei op lange termijn. Daarbij moet geprofiteerd worden van een systemische aanpak voor duurzame, groene, slimme en inclusieve gebieden en het OESO-beginsel “betere wederopbouw”. Tijdens deze fase moeten de inspanningen met name gericht zijn op de doelstelling van de Oekraïense regering om alle broeikasgasemissies tegen 2030 met 65 % te verminderen. Investeringen in de energiesector moeten helpen om Oekraïne koolstofvrij en minder afhankelijk van fossiele brandstoffen te maken, want 30 % van de zonne-installaties en 90 % van de windparken zijn verwoest of bevinden zich in door Rusland bezet grondgebied. De investeringen moeten ook gericht zijn op de wederopbouw van de centrale verwarmingssystemen in veel Oekraïense gemeenten, zodat ze vervangen kunnen worden door moderne systemen waar geen fossiele brandstoffen voor nodig zijn. Ook de wederopbouw van woningen, scholen en ziekenhuizen is tijdens deze fase van cruciaal belang om Oekraïense vluchtelingen en ontheemden te overtuigen om terug te keren naar de plek waar ze voor de oorlog woonden.

15.

De Europese Unie, de lidstaten en internationale financiële instellingen zouden beter subsidies en geen leningen verstrekken, aangezien Oekraïne op korte termijn waarschijnlijk niet in staat zal zijn om rente te betalen en bijkomende schulden af te lossen. Leningen zouden bovendien het risico op een toekomstige schuldencrisis kunnen vergroten, aangezien Oekraïne vóór de oorlog al gebukt ging onder een externe schuld van ongeveer 130 miljard EUR, ofwel 80 % van het bbp. Als instellingen enkel leningen kunnen verstrekken, moeten die tegen zeer lage of zelfs zonder rente verleend worden, met name voor projecten om gemeenten te ondersteunen.

16.

Gezien het opgestarte toetredingsproces van Oekraïne en om een sterke coördinerende rol voor de EU in de wederopbouwstrategie te legitimeren, moet de Europese Commissie een degelijke wederopbouwfaciliteit voor Oekraïne voorstellen, eventueel op basis van dezelfde rechtsgrond als de herstel- en veerkrachtfaciliteit van de EU, met een terugbetaling vanaf 2027. Deze faciliteit moet de EU in staat stellen een aanzienlijk deel (40 %) van de kosten van wederopbouw en herstel in Oekraïne voor te financieren, kosten die door de regering van Oekraïne, de Europese Commissie en de Wereldbank gezamenlijk zijn geraamd op 349 miljard EUR voor de periode tussen 24 februari en 1 juni 2022. De impact wordt met name sterk gevoeld in de sectoren huisvesting, vervoer, handel en industrie, en de vernietiging concentreert zich vooral in de regio’s (oblasten) Tsjernihiv, Donetsk, Loehansk, Charkiv, Kyiv en Zaporizja.

17.

In dat verband is het verheugend dat de groep van zes crediteurlanden van Oekraïne op 20 juli aankondigde dat ze bereid zijn de aflossing van de schulden die Oekraïne met hun onderdanen is aangegaan, tot eind 2023 op te schorten.

18.

De Europese Unie en internationale financiële instellingen zouden de rechtsgronden moeten voorbereiden om Russische tegoeden, die door de sancties bevroren zijn, voor de wederopbouw van Oekraïne te gebruiken.

19.

Als de EU de humanitaire ramp in Oekraïne wil aanpakken, is snelheid het sleutelwoord. Daarom moeten de voorwaarden redelijk zijn, aangepast aan de omstandigheden en gebaseerd op meetbare en verifieerbare resultaten.

20.

De wederopbouw moet gebaseerd zijn op striktere sociale en milieunormen die afgestemd zijn op het EU-acquis. Daarom verzoekt het CvdR de Oekraïense overheden om hun arbeidswetgeving volledig in overeenstemming te brengen met de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie.

21.

Het Comité is ingenomen met het beginsel van democratische participatie in de Verklaring van Lugano, op grond waarvan het herstelproces een inspanning van de hele samenleving moet zijn, met inbegrip van ontheemde burgers in Oekraïne en daarbuiten, waarbij lokaal zelfbestuur en doeltreffende decentralisatie worden bevorderd. Het is tevens ingenomen met de steun die in de verklaring wordt uitgesproken voor de betrokkenheid van meerdere belanghebbenden en met de nadruk op integriteit, transparantie en verantwoording als essentiële beginselen om het nationale herstel- en ontwikkelingsplan met succes uit te voeren.

De rol van steden en regio’s

22.

Het CvdR is ingenomen met het concept van president Zelensky voor de wederopbouw en langetermijnontwikkeling van Oekraïne op basis van jumelages tussen steden en regio’s in Oekraïne en de EU, alsook met het verzoek van de voorzitter van de Europese Raad aan het CvdR om het Oekraïense wederopbouwplan te steunen, dat gebaseerd is op een praktische en beheerste aanpak, waarbij lokale en regionale overheden uit Oekraïne en de EU met elkaar samenwerken.

23.

Het Comité vestigt de aandacht op de Alliantie van steden en regio’s voor de wederopbouw van Oekraïne, die op 30 juni 2022 gelanceerd werd als een middel om de lokale en regionale behoeften in Oekraïne in kaart te brengen en inspanningen op elkaar af te stemmen. De steden en regio’s van de EU staan klaar om een doeltreffende en duurzame wederopbouw van Oekraïne te ondersteunen en de samenwerking van de belangrijkste partners van het land met de EU-instellingen en binnen het platform voor de wederopbouw van Oekraïne te vergemakkelijken, alsook tussen de lokale en regionale overheden en verenigingen van de EU en Oekraïne om wederopbouwprojecten van lokale Oekraïense overheden in de kijker te zetten.

24.

Via de alliantie verbindt het CvdR zich ertoe expertise te verstrekken met behulp van een jumelage- en peer-to-peeruitwisselingsprogramma om capaciteit op te bouwen, goed bestuur te bevorderen en technische bijstand te bieden aan Oekraïense steden en regio’s, teneinde deze in staat te stellen een wederopbouwproces uit te voeren dat niet alleen de duurzame wederopbouw van infrastructuur, maar ook de sociale dimensie, onderwijs, democratie en bestuur omvat. Bilaterale peer-to-peerprogramma’s met steden en regio’s, zoals jumelages, kunnen weliswaar zeer geschikt zijn voor bepaalde vormen van capaciteitsopbouw en lokale wederopbouwprojecten, maar bredere investeringen zouden een grotere groep steden en regio’s kunnen omvatten, evenals goed geïnformeerde belanghebbenden, ook met het oog op de latere aanpassing aan de governancemodellen van het regionaal beleid van de EU.

25.

De Europese Unie zou de belangrijke rol moeten erkennen van lokale en regionale overheden in samenwerking met alle verenigingen van lokale overheden in Oekraïne en de EU die deel uitmaken van de Europese Alliantie van steden en gemeenten voor de wederopbouw van Oekraïne (5). Er moet specifieke steun komen voor het versterken van de capaciteiten van Oekraïense lokale overheden en hun verenigingen, wat gecoördineerd kan worden via het toekomstige platform voor de wederopbouw van Oekraïne.

26.

De Oekraïense hervormingen op het gebied van decentralisatie en regionale ontwikkeling hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de consolidatie van de lokale democratie, hebben tot een robuuster zelfbestuur geleid en hebben de lokale gemeenschappen in het land in het algemeen veerkrachtiger gemaakt. Deze hervormingen werden uitgevoerd met verregaande steun van de lokale en regionale overheden van de Europese Unie en hun verenigingen, onder meer via het programma “U-LEAD with Europe”, en met gerichte steun van het CvdR, in het kader van zijn taskforce Oekraïne en via peer-to-peersamenwerking. Dankzij deze geslaagde decentralisatiehervormingen heeft Oekraïne weer een stap gezet in de richting van de Europese Unie en haar waarden van vrijheid, democratie en de rechtsstaat.

27.

EU-regio’s die aan Oekraïne grenzen, hebben blijk gegeven van een ongekende solidariteit door grote aantallen Oekraïners op te vangen die de oorlog ontvluchten. Daarom hebben ook zij gecoördineerde en systematische steun van de Europese Unie nodig.

28.

Het programma U-LEAD with Europe zou versterkt kunnen worden zodat het kan uitgroeien tot het belangrijkste multilaterale instrument om lokale gemeenschappen te steunen en decentralisatie in Oekraïne te bevorderen. Dit “U-LEAD 2.0” zou mogelijk worden gemaakt via een specifieke begrotingslijn ter ondersteuning van de voortzetting van de decentralisatieprocessen in Oekraïne en voor de capaciteitsopbouw van lokale en regionale overheden om het acquis van het cohesiebeleid van de EU zo spoedig ten uitvoer te kunnen leggen, en zou bestaan uit een peer-to-peeruitwisselingsprogramma en een programma voor gezamenlijke investeringsprojecten die een nauwe samenwerking met lokale en regionale overheden uit de EU en Oekraïne mogelijk maakt bij de ontwikkeling en uitvoering van de door de EU gesteunde wederopbouw.

29.

Het CvdR herinnert aan de grote peer-to-peeruitwisseling met enkelen van zijn leden in Oekraïne, maar ook daarbuiten, en benadrukt dat het Comité, samen met zijn partners in de alliantie als Europees centrum voor peer-to-peersamenwerking op lokaal en regionaal niveau kan fungeren om steden en regio’s in de EU te mobiliseren voor de wederopbouw van Oekraïne.

30.

Het lokale zelfbestuur moet absoluut in staat worden gesteld om, samen met de centrale regering van Oekraïne, de EU en andere internationale partners, een leidende rol op zich te nemen bij het herstel en de wederopbouw. Het CvdR herhaalt zijn pleidooi voor een sterke nadruk op de verbetering van goed lokaal/regionaal bestuur, met inbegrip van transparantie, corruptiebestrijding, bescherming van de vrijheid van de lokale media, en bevordering van de e-overheid.

31.

Er moet een eenvoudig participatiemechanisme komen, een einde gemaakt worden aan bureaucratische belemmeringen en er moeten voldoende middelen worden uitgetrokken waarmee de EU-instellingen, Europese gemeenten, regio’s, Euroregio’s, Europese groeperingen voor territoriale samenwerking of verenigingen hun Oekraïense tegenhangers bij de wederopbouw kunnen helpen. Ook is er een inclusieve aanpak nodig zodat gemeenten en regio’s kunnen samenwerken om de samenhang te bewaren in de middelen die tot nu toe al voor de duurzame territoriale ontwikkeling van Oekraïne (in Oekraïne en in de EU) zijn ingezet.

32.

De EU-strategie voor het Donaugebied, waar Oekraïne bij betrokken is, is belangrijk om het land bij de wederopbouw te ondersteunen en biedt een geïntegreerd kader voor samenwerking met regionale en lokale overheden.

33.

In dat verband is het CvdR ingenomen met het initiatief van Eurocities, dat, als aanvulling op de samenwerking in het kader van de alliantie, op 19 augustus met de bevoegde Oekraïense overheden een memorandum van overeenstemming heeft ondertekend om de duurzame wederopbouw van Oekraïense steden te ondersteunen (6).

34.

Het CvdR is ingenomen met de toezegging van de Europese Commissie om flexibiliteit toe te staan teneinde de grensoverschrijdende programma’s van het Europees nabuurschapsbeleid en de Interreg-programma’s voor transnationale samenwerking voort te zetten, en met name om de grensoverschrijdende programma’s met Oekraïne en Moldavië voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten die zijn verstoord door de Russische militaire agressie tegen Oekraïne, voor 100 % te cofinancieren.

35.

Het CvdR dringt erop aan dat bestaande Interreg-programma’s waarbij Oekraïense regio’s betrokken zijn, in het wederopbouwproces worden geïntegreerd.

36.

Er is een doeltreffend systeem van meerlagig bestuur nodig op basis van de OESO-beginselen inzake overheidsinvesteringen op alle bestuursniveaus.

37.

Het CvdR verwacht dat Oekraïense lokale en regionale overheden toegang zullen krijgen tot EU-programma’s zoals Horizon Europa en EU4Culture.

38.

Het CvdR herinnert eraan dat de alliantie institutionele financiële partners zoals de EIB, met name in het kader van het EIB/CvdR-actieplan, de EBWO, de OESO en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa verzoekt om op lokaal en regionaal niveau projecten voor te bereiden op basis van lokale en regionale EU-expertise.

39.

Burgemeesters en regionale leiders in Oekraïne zijn essentieel voor de veerkracht van het land. Het CvdR prijst hun moed om te strijden voor onze waarden, die een inspiratiebron is voor alle Europeanen en lokale democratie en empowerment de wind in de zeilen geeft, twee elementen die centraal moeten staan in de wederopbouw van Oekraïne.

Brussel, 11 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  https://cor.europa.eu/nl/engage/studies/Pages/default.aspx?from=01/01/2022&to=01/01/2023

(2)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

(3)  Advies van de Europese Commissie over het verzoek van Oekraïne om toetreding tot de Europese Unie, 17 juni 2022, COM(2022) 407.

(4)  Zie de blauwdruk voor de wederopbouw van Oekraïne: https://cepr.org/publications/books-and-reports/blueprint-reconstruction-ukraine

(5)  https://cor.europa.eu/nl/engage/Pages/European-Alliance-of-Cities-and-Regions-for-the-reconstruction-of-Ukraine.aspx

(6)  https://www.president.gov.ua/en/news/u-prisutnosti-prezidenta-pidpisano-memorandum-z-eurosities-s-77165


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/17


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het nieuwe EU-kader voor stedelijke mobiliteit

(2022/C 498/04)

Rapporteur:

Linda GAASCH (LU/De Groenen), Lid van de gemeenteraad van de stad Luxemburg

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het nieuwe EU-kader voor stedelijke mobiliteit

COM(2021) 811 final

SWD(2021) 470 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is ingenomen met de bekendmaking van het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit (UMF) in het licht van de noodzaak van dringende maatregelen ter bevordering van het koolstofvrij maken van en het overschakelen op andere vervoerswijzen in stedelijke gebieden, die nog steeds verantwoordelijk zijn voor 23 % van alle koolstofemissies van het vervoer.

2.

Het onderstreept dat voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-strategie voor duurzame en slimme mobiliteit een doeltreffende, op actieve subsidiariteit gebaseerde aanpak op basis van bestuur op verschillende niveaus nodig is, en verzoekt het EU-niveau daartoe de rechtstreekse dialoog met de lokale en regionale overheden te intensiveren en de in het kader van de EU-begroting beschikbare financieringsmogelijkheden als onderdeel van een actieve subsidiariteitsbenadering uit te breiden.

3.

Het Comité herinnert eraan dat de economische groei van stedelijke centra rechtstreeks verband houdt met de vlotte doorstroming van de mobiliteit, en dat die afhankelijk is van een sterk openbaar vervoer. Het onderstreept dat congestie naast de impact op het milieu op EU-niveau 270 miljard euro per jaar kost (1). Ook herinnert het Comité aan de chronische onderfinanciering van de infrastructuur voor openbaar vervoer in de afgelopen decennia, en benadrukt het dat de EU meer middelen moet uittrekken om de mobiliteitstransitie te versnellen en de lokale en regionale overheden te steunen bij de investeringen die nodig zijn om de duurzaamheidsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken.

4.

Het Comité bevestigt zijn steun voor de versterkte aandacht voor plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit (SUMP’s) en de doelstelling van een meer geharmoniseerde aanpak in de gehele EU. Het benadrukt de milieu- en maatschappelijke voordelen van actieve mobiliteit zoals lopen en fietsen, met name op het gebied van de volksgezondheid, en roept op tot een ambitieuze aanpak in de komende bijgewerkte SUMP-richtsnoeren. Ook roept het op tot een geïntegreerde aanpak van de toewijzing van ruimte en ruimtelijke ordening op basis van beste praktijken op dit gebied en een alomvattende veiligheidsaanpak in stedelijke gebieden en benadrukt in het bijzonder het belang van actieve betrokkenheid van de burgers, met name van vrouwen en gehandicapten, voor een grotere eigen inbreng bij veranderingen in de toewijzing van ruimte en de verbetering van het openbaar vervoer in stedelijke gebieden.

5.

Politieke besluiten inzake mobiliteit hebben verschillende gevolgen voor de verschillende seksen, aangezien vrouwen traditioneel meer gebruikmaken van het openbaar vervoer en mannen sneller de auto nemen. Het Comité roept de lokale en regionale overheden op om de gevolgen van toekomstige beleidsvoorstellen voor de verschillende seksen onder de loep te nemen voor zij hun voorstellen indienen.

6.

Er is een ondersteunend kader nodig ter begeleiding van de inspanningen van de lokale en regionale overheden met betrekking tot de internalisering van de externe kosten en de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, alsook meer flexibiliteit met betrekking tot de begrotingsprocedures. In dat verband is het belangrijk rekening te houden met de situatie in de Oost-Europese landen, met name in minder ontwikkelde regio’s. Daar rijden doorgaans meer vervuilendere voertuigen (auto’s, bussen) rond. Het is belangrijk om de verkoop van vervuilendere voertuigen (Euro 1 tot Euro 4) op EU-niveau te reguleren omdat ze nu van de West-Europese markt naar de Oost-Europese markt doorstromen. Wat dat betreft is het ook belangrijk dat armere regio’s en landen steunregelingen uitwerken zodat ze hun achterstand op West-Europa kunnen inhalen. Het Comité dringt aan op een aanpak van de stijgende benzineprijzen ten gevolge van de geopolitieke context die strookt met de doelstellingen van de Unie om het vervoer koolstofvrij te maken, en wijst in dit verband op de mogelijkheden om overheidssubsidies te gebruiken ter ondersteuning van groene openbaarvervoersdiensten en ter aanmoediging van het overschakelen op andere vervoerswijzen in stedelijke gebieden, alsook ter bestrijding van uitsluiting van mobiliteit in peri-urbane en afgelegen plattelandsgebieden.

Een centrale rol voor actieve mobiliteit

7.

Lopen brengt geen kosten voor voetgangers met zich mee en is gezond en duurzaam, en fietsen is een koolstofneutraal en betaalbaar vervoersalternatief dat gemakkelijk met andere vervoerswijzen kan worden gecombineerd. Daarom roept het CvdR de Commissie op om de mensen meer en beter bewust te maken van de voordelen van actieve mobiliteit tegenover de eigen wagen, en met name te benadrukken dat actieve mobiliteit ziekten als gevolg van een zittend leven, zoals hart- en vaatziekten, overgewicht of diabetes, kan voorkomen.

8.

Het Comité betreurt in dit verband dat ondanks deze voordelen het leeuwendeel van de voor mobiliteit bestemde openbare ruimte in steden in beslag wordt genomen door de meest vervuilende vervoerswijzen, d.w.z. particuliere benzine- en dieselauto’s. Het verzoekt de Europese Commissie dringend de lokale overheden meer middelen ter beschikking te stellen om hen er zo toe aan te zetten deze ruimte opnieuw vrij te maken voor actievere vormen van mobiliteit, zoals lopen of fietsen, en voor een sterk, goed georganiseerd en geïntegreerd openbaar vervoer.

9.

Lopen en fietsen zijn gunstig voor de micro-economie van een wijk of gemeenschap, aangezien voetgangers en fietsers vaak bedrijven en diensten bezoeken die binnen een kleinere straal van hun woonplaats liggen. Ook zijn deze verplaatsingen erg goed voor de gezondheid, met name ter voorkoming van bepaalde aandoeningen zoals hartziekten, wat tevens een aanzienlijke besparing voor de gemeenschap oplevert.

10.

Het Comité wijst op de rol die micromobiliteit kan spelen als flexibele en betaalbare oplossing voor eerste- en laatstekilometerverplaatsingen en daarbuiten, benadrukt dat actieve vervoerswijzen makkelijk toegankelijk moeten zijn, wat ook inhoudt dat er veilige fietsenstallingen bij openbaarvervoersknooppunten (zoals stations) moeten komen, en wijst op het belang van gedeelde laatstekilometeroplossingen. Het dringt erop aan om micromobiliteit ook in peri-urbane en plattelandsgebieden aan te moedigen.

11.

Het onderstreept het belang van het stimuleren van de aankoop van fietsen, waaronder e-bikes, door particulieren, dit met het oog op het koolstofvrij maken van het vervoer en het tegengaan van congestie, en herhaalt dat moet worden aangespoord tot een geleidelijke afschaffing van maatregelen in de particuliere sector, zoals bedrijfsautokortingen, en tot vervanging daarvan door duurzamere mobiliteitsalternatieven.

12.

De Commissie zou vaart moeten zetten achter haar werkzaamheden voor een Europese fietsstrategie, zoals voor het eerst besproken tijdens de informele Raad van ministers van verkeer in 2015, teneinde een Europees kader en richtsnoeren voor fietsbeleid te bieden.

13.

Het Comité beveelt aan actieve mobiliteit te bevorderen door de ongelijkheden in de ruimte te verminderen en de veiligheid op straat en de infrastructuur te verbeteren, en te zorgen voor meer fietsenstallingen, zowel op de plek van aankomst als van vertrek, openbare stations met pompen, gereedschap en laadstations, en fietsherstellingsvoorzieningen. De kosten voor de aanleg en het onderhoud van hoogwaardige fietspaden zijn veel lager dan de kosten voor de aanleg van nieuwe wegen en/of de verbreding van bestaande wegen.

14.

Systemen zoals congestieheffingen en ultralage-emissiezones of emissievrije zones helpen om het gemotoriseerde individuele vervoer in steden terug te dringen, stikstofvervuiling in de lucht en fijnstof te verminderen en de plaatselijke volksgezondheid te verbeteren, en kunnen tevens essentiële inkomsten opleveren voor de ontwikkeling en verbetering van de infrastructuur en diensten voor openbaar vervoer en actieve mobiliteit. Doordat deze systemen het gemotoriseerde individuele vervoer verminderen, voelen burgers zich ook verantwoordelijker voor hun onmiddellijke omgeving, komen ze in contact met anderen, worden ze uit hun afzondering gehaald, en tegelijk worden beweging en sport gestimuleerd.

15.

Het Comité betreurt dat het TEN-V-voorstel van de Commissie momenteel niet voorziet in voorzieningen voor het delen/stallen van fietsen en rechtstreekse toegangswegen tot de multimodale knooppunten van de TEN-V-steden.

16.

Het Comité stelt een EU-brede “strategie voor veilige en actieve mobiliteit” voor om een gecoördineerd Europees antwoord te stimuleren op de uitdaging om lopen en fietsen zo veilig mogelijk te maken.

17.

Het Comité pleit voor een nieuwe emissienorm voor auto’s, bestelwagens, vrachtwagens en bussen (Euro 7/VII) om de uitstoot van giftige verontreinigende stoffen (d.w.z. stikstofoxide, ammoniak, koolstofmonoxide en zwevende deeltjes PM 10-2,5) terug te dringen en elk jaar tienduizenden voortijdige sterfgevallen te voorkomen. Het betreurt ten zeerste het besluit van de Europese Commissie om de Euro 7/VII-voorstellen in haar werkprogramma voor 2022 opnieuw uit te stellen; dit doet vragen rijzen over haar ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen en werk te maken van de Europese Green Deal, en kan het voor het bedrijfsleven moeilijk maken om technische veranderingen te plannen.

Toegankelijke mobiliteit voor iedereen

18.

Het Comité verzoekt om een openbaarvervoerssysteem dat toegankelijk is voor alle burgers, door inclusie door ontwerp, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met personen met een handicap, en benadrukt de voordelen van het in een vroeg stadium betrekken van gebruikers bij de planning van infrastructuur en vervoersdiensten. Het bevestigt het belang van toegankelijkheid zoals geschetst in het kader van de strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 (EDS) en de Europese toegankelijkheidswet, en wijst op het belang van projecten zoals de “Access City Award”.

19.

Ook dringt het aan op een meer omvattende aanpak om de toegankelijkheid tijdens het gehele traject te waarborgen.

20.

Het Comité benadrukt dat mobiliteitsarmoede moet worden aangepakt, hetgeen van cruciaal belang is voor de sociale, economische en territoriale samenhang, en dringt derhalve aan op een multimodale en geïntegreerde aanpak om uitsluiting op mobiliteitsgebied te bestrijden en gelijke toegang tot stadscentra te waarborgen. Het is in dit verband ingenomen met de toezegging van de Commissie in het nieuwe UMF om “ongelijkheden bij de toegang tot het openbaarvervoernetwerk aan te pakken, onder meer door de toegang tot treinstations te verbeteren”, en dringt tevens aan op extra steun voor kleinere steden, peri-urbane en afhankelijke omliggende plattelands- en berggebieden, met name in minder ontwikkelde regio’s, om de connectiviteit van deze gebieden en gelijke toegang tot de overgang naar duurzame mobiliteit voor hun burgers te waarborgen.

Versterking van het openbaar vervoer als ruggengraat van de stedelijke mobiliteit

21.

Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om “met de nationale en lokale overheden en alle belanghebbenden samen te werken om ervoor te zorgen dat [het openbaar vervoer] de ruggengraat van de stedelijke mobiliteit blijft”. Alle beschikbare instrumenten en middelen moeten daartoe op elkaar afgestemd worden, ook de openbaredienstverplichtingen, die belangrijk zijn om de connectiviteit met stedelijke centra te waarborgen.

22.

De totale capaciteit van het openbaar vervoer moet dringend moet worden verhoogd, zowel wat geografische dekking als wat frequentie betreft, om de verwachte toename van het aantal passagiers op te vangen. Het Comité herinnert aan de chronische onderinvestering in de afgelopen decennia en het investeringstekort waarmee openbaarvervoerexploitanten te kampen hebben, zoals door de Europese Rekenkamer is onderstreept.

23.

Het openbaar vervoer zou moeten worden aangevuld met een alternatief aanbod en multimodale concepten. Het Comité pleit in dit verband voor flexibele en vraaggestuurde oplossingen voor de eerste en de laatste kilometers en benadrukt eveneens dat het belangrijk is om actieve mobiliteit en met name de fiets te promoten.

24.

Ook wijst het erop dat moet worden gezorgd voor duurzame openbaarvervoerinfrastructuur en dat die moet worden uitgebreid, onder meer met geschikte oplaadsystemen voor elektrische bussen die streekvervoer onder ongunstige geografische en weersomstandigheden alsook hogere commerciële snelheden mogelijk maken.

25.

Het Comité roept op tot de versterking van multimodale knooppunten om te zorgen voor een vlotte aansluiting tussen verschillende vervoerswijzen, onder meer door actieve mobiliteit laagdrempeliger te maken en veilige fietsenstallingen aan te leggen, met als doel het overstappen van personen en het overladen van goederen sneller en efficiënter te laten verlopen.

26.

Het Comité benadrukt het belang van peri-urbane verbindingen, met inbegrip van grensoverschrijdende verbindingen, aangezien het woon-werkverkeer niet ophoudt bij de stadsgrenzen en ook in plattelandsgebieden en over de nationale grenzen heen in grensregio’s moet worden vergemakkelijkt, bijvoorbeeld door in park-and-rides te voorzien die verbonden zijn met het vervoersnetwerk.

27.

Het Comité wijst op de noodzaak van maatregelen om de invoering van openbaarvervoerdiensten op aanvraag aan te moedigen, met name in afgelegen en ultraperifere plattelandsgebieden, en verzoekt de Commissie steun te verlenen voor proeven met dergelijke oplossingen en om een financierings- en subsidiestelsel voor dit soort diensten voor te stellen.

28.

Het herinnert eraan dat ultraperifere gebieden door hun geomorfologie en beperkte oppervlakte te kampen hebben met aanzienlijke verkeersopstoppingen in de belangrijkste steden, met name langs de kust. De projecten die er worden ontwikkeld om het vervoer duurzamer en schoner te maken, kunnen echter dienen als goede praktijken voor andere EU-regio’s en buurlanden.

29.

Multimodale ticketverkoop is belangrijk om duurzame vervoerswijzen voor gebruikers zo toegankelijk en efficiënt mogelijk te maken, en tegelijkertijd de rechten van passagiers in verband met vertragingen en andere tekortkomingen in de dienstverlening uitgebreid te beschermen.

30.

Het Comité verzoekt de Commissie na te gaan of gezamenlijke openbare aanbestedingen kunnen worden gesteund voor openbaarvervoerexploitanten of lokale en regionale overheden die hun krachten op dit gebied willen bundelen om tot duurzamere en meer gestandaardiseerde aankoopprocessen te komen. Het dringt aan op een vernieuwd EU-financieringsmechanisme ter ondersteuning van de aanschaf van schone bussen en benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de begrotingsregels van de EU verenigbaar zijn met de realiteit van de aankoop van rollend materieel.

31.

Er moet steun worden verleend aan de her- en bijscholing van openbaarvervoerexploitanten en lokale en regionale overheden in de context van de toenemende digitalisering van openbaarvervoersdiensten en -systemen.

32.

Het is belangrijk om spoorweginfrastructuur uit te bouwen en te moderniseren, met name in gebieden waar er een duidelijke achteruitgang is, en om dienovereenkomstige steunregelingen uit te werken.

Vision Zero

33.

Het Comité benadrukt het cruciale belang van een ambitieuzere aanpak om kwetsbare weggebruikers te beschermen, teneinde een verdere modal shift naar actieve vervoerswijzen aan te moedigen.

34.

Ook benadrukt het dat een vernieuwde aanpak van de toewijzing van wegruimte in stedelijke gebieden de meest doorslaggevende invloed zal hebben op de veiligheid van kwetsbare weggebruikers, en tevens een gedragsverandering zal aanmoedigen en zowel luchtverontreiniging en geluidshinder als congestie zal terugdringen. Het is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om hierover richtsnoeren te verstrekken in verband met de uitvoering van Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur.

35.

Het Comité wijst op het aanzienlijke effect van de invoering van algemene snelheidsverlagingen voor de verbetering van de verkeersveiligheid in stedelijke gebieden, zoals voor het eerst geformuleerd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen in haar mededeling over “Maximumsnelheden in de Gemeenschap” (3), en herhaalt de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om een aanbeveling voor de lidstaten te publiceren (4) voor een maximumsnelheid van 30 km/uur in relevante straten in stedelijke gebieden. Ook wijst het op het positieve effect dat deze beleidswijziging in verschillende steden heeft gehad. Zo is het aantal verkeersslachtoffers gedaald en is de gezondheid in steden in het algemeen verbeterd. Dit werd bevestigd door de derde mondiale ministeriële conferentie over verkeersveiligheid in februari 2020 en vervolgens ook door de Algemene Vergadering van de VN.

36.

Autovrije dagen hebben een positieve uitwerking op steden, aangezien zij burgers de kans bieden alternatieve vervoerswijzen uit te proberen en maken dat zij zich de openbare ruimte weer kunnen toe-eigenen. Het Comité verzoekt de Europese Commissie een voorstel in te dienen om EU-steden op te roepen ten minste één gemeenschappelijke vaste dag per jaar uit te roepen tot autovrije dag.

37.

Het Comité benadrukt dat straten zo moeten worden ingericht dat de snelheid laag is en de meest kwetsbare gebruikers van de openbare ruimte beter zichtbaar zijn, en wijst op de doeltreffendheid van infrastructurele verkeersremmende maatregelen, alsmede van “nudging”-maatregelen.

38.

Het roept de Commissie op deze aanbevelingen over te nemen in haar aangekondigde richtsnoeren inzake kwaliteitsinfrastructuur voor kwetsbare weggebruikers.

Stedelijke mobiliteit klaar voor de toekomst

39.

Het Comité benadrukt dat nieuwe technologische oplossingen weliswaar een belangrijke rol spelen bij het leefbaarder maken van steden, maar dat bestaande technologie zoals elektrische (bak)fietsen of elektrische (trolley)bussen, trams en treinen de ruggengraat moeten vormen wanneer wordt gestreefd naar emissievrij vracht- en personenvervoer.

40.

Het Comité benadrukt dat het van belang is sneller vooruitgang te boeken op weg naar geïntegreerde kaartverkoop voor alle vormen van openbaar vervoer, en verzoekt de Commissie, met het oog op gemeenschappelijke regels, de ontwikkeling van een gestandaardiseerde EU-app te overwegen, teneinde de toegang in steden in de gehele EU te vergemakkelijken en het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen, met positieve gevolgen voor zowel het spoorwegtoerisme als het woon-werkverkeer.

41.

Het roept op tot nauwe en vroegtijdige samenwerking met de lokale en regionale overheden over het mogelijke gebruik van Europese digitale identiteitsbewijzen door vervoersexploitanten en passagiers, zoals aangegeven in het nieuwe UMF.

42.

Ook herinnert het eraan dat gedeelde mobiliteit een oplossing is om het verkeer in steden en de congestieproblemen te verminderen, en dat de ontwikkeling ervan moet worden aangemoedigd.

43.

Het Comité wijst erop dat gegevensverzameling een belangrijk middel is voor de planning van vervoersinfrastructuur en dat alle verzamelde gegevens derhalve beschikbaar moeten worden gesteld voor alle relevante actoren; hoewel het belangrijk is gebruiksvriendelijke oplossingen, waaronder alles-in-één mobiele apps, te faciliteren, moet ook de gegevensbescherming worden gewaarborgd. Er moet een gemeenschappelijke en gecoördineerde methode worden ingevoerd om in verschillende gebieden gegevens te verzamelen met als doel goede praktijkvoorbeelden vlotter uit te wisselen en betrouwbare mobiliteitsindicatoren makkelijker met elkaar te vergelijken.

44.

Het Comité benadrukt dat bij het uitstippelen van een beleid voor duurzame mobiliteit terdege rekening moet worden gehouden met de genderdimensie, en dat daarbij moet worden gekeken naar de specifieke behoeften van vrouwen en hun extra kwetsbaarheid voor mobiliteitsarmoede, alsook naar die van andere groepen.

Plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit als belangrijk instrument voor de decarbonisatie van de stedelijke mobiliteit

45.

Het Comité bevestigt de steun van het CvdR voor de versterkte aandacht voor plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit (SUMP’s), in de context van het UMF en als verplichte vereiste voor de meer dan 400 stedelijke knooppunten die in het kader van de voorgestelde herziening van de TEN-T-verordening worden gedefinieerd. Steden of gemeenten die al plannen hebben uitgewerkt die aan de vereisten voor de SUMP’s voldoen, moeten die plannen echter wel kunnen toepassen.

46.

Ook steunt het CvdR de aanbeveling dat steden SUMP’s moeten invoeren. Die moeten echter uitbreidbaar zijn naar gebieden die uit verschillende gemeenten bestaan en als grootstedelijke gebieden of agglomeraties fungeren.

47.

Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de lidstaten te verzoeken steunprogramma’s voor de lange termijn ten uitvoer te leggen teneinde de capaciteit en de uitvoering van de SUMP’s overeenkomstig de SUMP-richtsnoeren van de EU te helpen opbouwen, en dringt aan op verplichte nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden in dit verband. Het dringt er bij de Commissie op aan om te streven naar een nauwe samenwerking tussen de beoogde nationale SUMP-programmabeheerders en vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden in het veld, en deze samenwerking in de praktijk te controleren.

48.

Om de mobiliteitstransitie in stedelijke gebieden aan te pakken is het cruciaal belang dat de SUMP’s functionele gebieden als geheel efficiënt bestrijken. Het Comité verzoekt de Commissie na te denken over manieren om een betere connectiviteit en toegang tot mobiliteitsdiensten in voorstedelijke, peri-urbane en omliggende plattelandsgebieden te stimuleren.

49.

Het Comité is ingenomen met de aangekondigde gestroomlijnde reeks indicatoren en benchmarkinginstrumenten, die volgens plan eind 2022 zal worden bekendgemaakt, alsook met de geplande programmaondersteunende actie ter ondersteuning van TEN-T stedelijke knooppunten op dit gebied. Belangrijk is wel dat de ontwikkeling en monitoring van indicatoren geen buitensporige werklast met zich meebrengt voor steden en gemeenten

50.

Een geharmoniseerde verzameling van gegevens op belangrijke gebieden (bijvoorbeeld fietsstrookkilometers, dagelijkse gebruikers, ongevallen, type netwerken) is, in samenspraak met lokale en regionale overheden, noodzakelijk om de toekomstige besluitvorming en investeringskeuzen inzake actieve mobiliteit beter te onderbouwen, ook in de context van de SUMP’s. De administratieve lasten die verbonden zijn met het verzamelen, verstrekken en bijhouden van gegevens moeten daarbij zo gering mogelijk blijven.

51.

Het CvdR verwijst naar de doelstellingen inclusie en toegankelijkheid van het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit, en is ingenomen met de indicator inzake de betaalbaarheid van openbaar vervoer in samenhang met de bijgewerkte SUMP-richtsnoeren. Dat kan potentiële risico’s als gevolg van mobiliteitsarmoede helpen beperken.

52.

Het Comité staat achter de ontwikkeling van SUMP’s, maar zou met het oog op het subsidiariteitsbeginsel graag zien dat de Europese Commissie Europese steden en hun verenigingen vaker rechtstreeks raadpleegt tijdens haar lopende en toekomstige werkzaamheden in dit verband. Het CvdR neemt terdege nota van de betrokkenheid van ongeveer 50 steden bij het recente proefproject voor de ontwikkeling van indicatoren voor duurzame stedelijke mobiliteit (SUMI) en wijst er tegelijkertijd op dat veel Europese steden al uitstekende SUMP’s en operationele indicatoren hebben ontwikkeld. Het CvdR zou in de toekomst kunnen inzetten op een breder bereik en directere informatiestromen tussen het EU-niveau en de lokale en regionale overheden, dit om te vermijden dat de door de Europese Commissie voorgestelde indicatoren tot administratieve rompslomp zouden leiden of de lokale en regionale overheden onnodig zouden belasten.

53.

Het is een goede zaak dat in het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit de nadruk wordt gelegd op stedelijk vrachtvervoer en de voorgestelde integratie van stedelijke logistiek in SUMP’s, met name met het oog op de aanzienlijke toename van e-handel en veranderingen in vrachtdistributiepatronen als gevolg van de COVID-19-pandemie. Het Comité benadrukt het belangrijke potentieel van emissievrije oplossingen, technologieën en voertuigen voor stedelijke logistiek en moedigt het gebruik van moderne bakfietsen en fietskarren aan, aangezien ongeveer de helft van alle gemotoriseerde verplaatsingen voor het vervoer van goederen binnen Europese steden naar de fiets zou kunnen worden overgeheveld. Het herinnert eraan dat deze doelstelling reeds door de EU-ministers van vervoer is vastgelegd in hun “Verklaring over de fiets als een klimaatvriendelijk vervoermiddel” van 2015.

54.

Het Comité pleit voor faciliterende maatregelen om het gebruik van het stadsspoor voor het goederenvervoer te ondersteunen.

55.

Het is ingenomen met het voornemen om de dialoog en de samenwerking tussen alle partijen, met inbegrip van de lokale overheden, aan te moedigen, en om het delen van gegevens over stedelijke logistiek te ondersteunen als basis voor het toezicht op de vooruitgang en de langetermijnplanning. De lokale en regionale overheden zouden actief moeten worden betrokken bij de beoogde rapportagevereisten in verband met de gestroomlijnde SUMI-indicatoren.

Financiering

56.

Het Comité benadrukt dat de door het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit en de SSMS beoogde significante modal shift naar openbare en actieve vervoerswijzen alleen mogelijk zal zijn met versterkte en gecoördineerde steun van overheden op EU-, nationaal en lokaal en regionaal niveau, en met name met meer gerichte financiering.

57.

Het verzoekt de Commissie een meer gedetailleerd overzicht te geven van de beschikbare financieringsbronnen voor stedelijke mobiliteit en van de manieren waarop de lokale en regionale overheden toegang kunnen krijgen tot deze middelen. Tegelijk onderstreept het het cruciale belang van langetermijnstrategieën en langetermijnbegrotingen om een stabiel kader te bieden voor de planning van en investeringen in stedelijke mobiliteit.

58.

Het Comité uit zijn bezorgdheid over het feit dat de financiering die uit hoofde van EU-instrumenten beschikbaar is voor stedelijke mobiliteit, in de praktijk vrij beperkt is, moeilijk toegankelijk of ongeschikt voor lokale en regionale overheden en/of afhankelijk van arbitraire factoren zoals gunstige samenwerking tussen nationale en subnationale bestuursniveaus. Het dringt aan op een verhoging, binnen het volgende MFK en conform de nationale regelgeving die dezelfde doelstelling nastreeft, van de bedragen van programma’s en instrumenten die toegankelijk zijn als rechtstreekse financiering voor lokale en regionale overheden.

59.

Het Comité uit zijn bezorgdheid over het feit dat bepaalde aspecten van de regels van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR) in de praktijk moeilijk verenigbaar kunnen zijn met aanzienlijke infrastructuurinvesteringen door de lokale en regionale overheden, met name de eis om dergelijke uitgaven in één begrotingsjaar te boeken, hetgeen een buitensporig groot tekort in de overeenkomstige regionale rekeningen doet ontstaan. Het beveelt aan het potentieel van de beschikbare EU-financiering te optimaliseren door de lokale en regionale overheden in staat te stellen dergelijke uitgaven geleidelijk, over de gehele levenscyclus van de infrastructuur, in hun rekeningen op te nemen.

60.

Veel lokale en regionale overheden verwachten dat op EU-niveau krachtiger maatregelen worden genomen om de internalisering van externe kosten in de vervoerssector aan te moedigen, en dat het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel dat de gebruiker betaalt systematischer worden toegepast. Het Comité wijst op de behoefte aan een ondersteunend kader om de inspanningen van de lokale en regionale overheden op dit gebied te begeleiden.

61.

Het Comité dringt erop aan dat de opbrengsten van de CO2-belasting worden besteed aan het spoornet of fietsnetwerk en andere duurzame infrastructuurprojecten die nodig zijn voor een overgang van het vervoerssysteem. Al met al is een effectieve en verstandige CO2-belasting een centraal onderdeel van een klimaatvriendelijk mobiliteitsbeleid.

Governance en uitwisseling van beste praktijken

62.

Het Comité onderstreept de noodzaak van een doeltreffende, op multilevel governance gebaseerde aanpak, die uitgaat van actieve subsidiariteit. Het is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de lokale en regionale overheden nauwer te betrekken bij de hervormde Deskundigengroep Stedelijke Mobiliteit (EGUM), naast vertegenwoordigers van de lidstaten, en roept de Commissie op het CvdR hierbij te betrekken. De voornaamste belanghebbenden op het gebied van actieve mobiliteit (voetgangers en fietsers), alsook gebruikers van het openbaar vervoer, moeten beter vertegenwoordigd zijn bij de planning van de stedelijke mobiliteit.

63.

Het Comité roept op tot de uitwisseling van beste praktijken, met de nadruk op een adequate infrastructuur die voorziet in veilige en comfortabele ruimten voor actieve mobiliteit zoals lopen en fietsen, en benadrukt in dat verband het belang van gescheiden rijbanen voor voetgangers en fietsers.

64.

Met betrekking tot verkeersveiligheid pleit het Comité voor een uitwisseling van de tot dusver opgedane ervaringen en beste praktijken om te zorgen voor een aanpak die bevorderlijk is voor het teweegbrengen van gedragsverandering.

65.

Het Comité is verheugd over de grote belangstelling van de EU-steden voor de EU-missie voor klimaatneutrale en slimme steden, waaruit blijkt dat veel EU-steden vastbesloten zijn de mobiliteitstransitie tot een goed einde te brengen, maar ook dat er behoefte is aan extra steun — financieel, technisch en strategisch — op EU-niveau. Het verzoekt de Commissie dit elan vast te houden door te zorgen voor een zo actief mogelijke betrokkenheid van alle EU-steden die zich hierbij willen aansluiten.

66.

Er moet met name op worden toegezien dat de EU-missie voor klimaatneutrale en slimme steden en de “100 klimaatneutrale steden” de ongelijkheid en verschillen tussen de meest geavanceerde steden en de steden met een achterstand niet vergroten. Ook moet bijzondere aandacht uitgaan naar de doelstelling van de missie om alle EU-steden bij te staan bij de ecologische transitie.

67.

De EU-instellingen zouden het goede voorbeeld moeten geven en programma’s als de “100 klimaatneutrale steden” moeten goedkeuren.

68.

Het Comité roept op tot een EU-brede uitwisseling van beste praktijken inzake de betaalbaarheid van openbaar vervoer en verzoekt de Europese Commissie voorts een studie te verrichten naar de haalbaarheid van de invoering van een gratis openbaarvervoersysteem in de gehele EU, teneinde een modal shift te stimuleren. In die studie moet gekeken worden naar zowel sociale als financiële aspecten, met inbegrip van de manier waarop de ticketverkoop momenteel gebruikt wordt om de oplopende bedrijfskosten voor lokale en regionale overheden en openbaarvervoerexploitanten te compenseren.

Brussel, 11 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Speciaal verslag 06/2020 van de Europese Rekenkamer: https://www.eca.europa.eu/en/Pages/DocItem.aspx?did=53246

(2)  Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (PB L 319 van 29.11.2008, blz. 59).

(3)  COM(86) 735 final.

(4)  Resolutie van het Europees Parlement over het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 — Volgende stappen op weg naar “Vision Zero” (2021/2014(INI)) (PB C 132 van 24.3.2022, blz. 45).


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/24


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de rol van het CvdR bij het stimuleren van subnationale klimaatdiplomatie in de aanloop naar COP27 en COP28

(2022/C 498/05)

Rapporteur:

Olgierd GEBLEWICZ (PL/EVP), voorzitter van het provinciebestuur van West-Pommeren

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

wijst op het belang van subnationale overheden bij de verwezenlijking van de klimaatambitie, met de nadruk op de toekomstige uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN en bij de naleving van de bepalingen van de Overeenkomst van Parijs, teneinde het doel om de opwarming van de aarde tot 1,5 oC te beperken te halen.

2.

Het CvdR betreurt het gebrek aan erkenning van de rol van subnationale overheden in de conclusies van de Raad van 21 februari 2022 over “EU-klimaatdiplomatie: Raad pleit voor versnelde uitvoering van resultaten Glasgow”, waarin gewezen wordt op het cruciale belang van klimaatdiplomatie en van toenadering van de EU tot derde landen om de uitvoering van het klimaatpact van Glasgow (COP26) te versnellen.

3.

Het CvdR dringt er bij de nationale regeringen op aan om hun lokale en regionale overheden daadwerkelijk te betrekken bij de onderhandelingen over de mondiale klimaatdoelstellingen en de vaststelling van nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) en nationale adaptatieplannen (NAP’s); het zijn immers de lokale en regionale overheden die de internationale toezeggingen en verbintenissen van de nationale regeringen concreet nakomen. Aangezien NDC’s die niet door de lokale en regionale overheden worden gesteund, waarschijnlijk niet verwezenlijkt zullen worden, moet het UNFCCC deze stap systematisch controleren alvorens de NDC’s te aanvaarden. In dit verband zou het CvdR graag zien dat de nationale regeringen zowel regionale als lokale afgevaardigden opnemen in de nationale onderhandelingsdelegaties voor de klimaattop van het UNFCCC.

4.

Steden en regio’s staan in de frontlinie waar het gaat om het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering, bv. klimaatgerelateerde rampen, sociale gevolgen zoals energiearmoede en toenemende weer-gerelateerde gezondheidsproblemen, milieugevolgen zoals een dramatisch verlies aan biodiversiteit en ecosystemen en hun diensten, en bestaande ongelijkheden die door de klimaatverandering worden vergroot. Subnationale klimaatdiplomatie is noodzakelijk om de nationale klimaatdoelstellingen te halen, aangezien lokale en regionale overheden gedetailleerde aanpassings- en mitigatieplannen opstellen en uitvoeren waarin nauwkeurig rekening wordt gehouden met de lokale milieuomstandigheden, sociaal-economische vereisten en energie- en klimaatrechtvaardigheid.

5.

Succesvolle klimaatmaatregelen die door steden en regio’s worden uitgevoerd, kunnen ambitieuzer zijn dan nationale doelstellingen, zonder de groei en territoriale cohesie in het gedrang te brengen. Dergelijke maatregelen hebben een sterke voorbeeldfunctie en vormen een stimulans voor nationale en subnationale politieke groeperingen die streven naar een progressiever klimaatbeleid.

6.

Het is van essentieel belang dat klimaatnetwerken van steden en regio’s worden ondersteund en hun subnationale activiteiten op het gebied van klimaatdiplomatie worden versterkt, om kritische politieke weerstand tegen vermindering van de inspanningen op nationaal niveau op te bouwen en daarmee de verwezenlijking van de mondiale klimaatdoelstellingen veilig te stellen.

7.

Feit is dat steden en regio’s, door samen te werken met relevante lokale en regionale belanghebbenden, waaronder bedrijven, universiteiten en onderzoekscentra, maatschappelijke organisaties en burgers, bijdragen tot een grotere bewustwording en publieke aanvaarding van klimaatmaatregelen op lokaal, regionaal, nationaal en mondiaal niveau en een goed leven voor iedereen, binnen de grenzen van onze planeet, mogelijk maken en bevorderen.

8.

Het CvdR herinnert eraan dat de klimaatagenda een van de belangrijkste onderwerpen was die door de burgerpanels en de plenaire vergadering van de Conferentie over de toekomst van Europa aan de orde werden gesteld, hetgeen resulteerde in 49 voorstellen, aangevuld met gedetailleerde maatregelen. De EU-burgers dringen aan op een versnelde groene transitie, waarbij de nadruk moet liggen op onderwijs, betere communicatie en sociale rechtvaardigheid (1).

9.

Het CvdR herinnert eraan dat klimaatverandering een duidelijke genderdimensie heeft, aangezien vrouwen wereldwijd zwaarder worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering. De deelname van vrouwelijke leiders aan klimaatonderhandelingen is dan ook van het grootste belang voor doeltreffende klimaatactie. Subnationale klimaatdiplomatie kan deze kloof helpen dichten, aangezien naar verhouding meer vrouwen actief zijn in de lokale politiek.

10.

In steden wonen veel jongeren die een voortrekkersrol spelen op het gebied van klimaatactie en nieuwe bewegingen en initiatieven opzetten, zoals de klimaatstakingen, en daarmee een nieuwe vorm van druk op lokaal, regionaal en centraal bestuur uitoefenen. Door samen te werken met jongerenorganisaties bieden steden jongeren de juiste instrumenten, platforms en locaties om hun mening te uiten via straatmanifestaties of deelname aan gemeenteraadsvergaderingen. Uiteindelijk dragen steden en regio’s actief bij aan de vorming van de leiders van morgen, die bereid zijn lokale problemen aan te pakken en hun eigen gemeenschap te vertegenwoordigen.

11.

Het is van groot belang dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij het in kaart brengen van de kansen en risico’s van geplande klimaatbeschermingsmaatregelen voor de werkgelegenheid, de inkomens en de economische activiteit van verschillende geslachten, leeftijdsgroepen, beroepsgroepen en branches.

12.

Gezien hun korte afstand tot burgers kunnen steden en regio’s fungeren als instrument om gemeenschapsempowerment, zelfbeschikking en goed bestuur te realiseren: subnationale diplomatie koppelt burgers en mondiale aangelegenheden rechtstreeks aan elkaar en ondervangt daarmee het democratische tekort van traditionele multilaterale beleidsvorming, waarbij burgers niet deelnemen aan de besluitvorming.

13.

Subnationale klimaatdiplomatie kan bijdragen tot het overwinnen van specifieke uitdagingen in de diplomatie tussen staten, zoals frequente impasses en kloven tussen noord en zuid.

14.

Het CvdR wijst erop dat internationale allianties van regio’s en gemeenten voor klimaatbescherming, zoals de Under2 Coalition, een belangrijke bijdrage leveren aan het internationale klimaatbeschermingsbeleid op subnationaal niveau en daarom nauwer bij de VN-onderhandelingen zouden moeten worden betrokken. De Commissie zou deze allianties moeten betrekken bij haar klimaatdiplomatie.

15.

Subnationale actoren helpen de internationale en EU-klimaatagenda vooruit op diverse fronten, nl. door:

a)

een progressief klimaatbeleid vast te stellen binnen hun rechtsgebieden, waarbij lokale belanghebbenden en vertegenwoordigers van verschillende groepen worden betrokken om de uitvoering te stimuleren;

b)

andere subnationale actoren te betrekken bij horizontale diplomatie om zich te committeren aan ambitieuze klimaatdoelen, waardoor bredere en sterkere gemeenschappen van klimaatambitieuze regio’s worden opgezet;

c)

verticale klimaatdiplomatie, door invloed uit te oefenen op het nationale milieu- en klimaatbeleid en een krachtige stem te laten horen in het klimaatdebat en de onderhandelingen tussen landen, alsook de potentiële schade te beperken in geval van ongunstig nationaal beleid;

d)

UNFCCC-werkzaamheden voor klimaatbescherming op lokaal niveau te bevorderen en een eigen perspectief toe te voegen aan het UNFCCC-onderhandelingsproces;

e)

burgerparticipatie en een dialoog tussen een groot aantal verschillende groepen burgers mogelijk te maken, om de klimaatactie op te voeren en het draagvlak voor verdere klimaatmaatregelen te vergroten;

f)

met de staten samen te werken om de nationale MRV-aanpak (meten, rapporteren en verifiëren) te verbeteren, aangezien lokale en regionale overheden gedetailleerdere en nauwkeurigere informatie kunnen verstrekken;

g)

capaciteitsopbouw, institutionele ondersteuning of technische bijstand aan derde landen te verschaffen.

16.

Volgens het CvdR zijn de belangrijkste uitdagingen voor de samenwerking in verband met de toekomstige ontwikkeling van subnationale klimaatdiplomatie tussen regionale en lokale overheden in de EU en in derde landen:

a)

de afhankelijkheid van het niveau van decentralisatie, politieke autonomie en lokale democratie;

b)

het beperkte rechtskader waarin de regels voor samenwerking tussen steden en regio’s worden uiteengezet, alsmede de ongelijke en ontoereikende samenwerking tussen steden/regio’s en nationale regeringen;

c)

onvoldoende financiering en samenwerking tussen steden/regio’s en financieringsinstellingen;

d)

gebrek aan technisch personeel en ondersteuning, aan capaciteitsopbouw en aan aanmoediging van met name kleinere en minder ontwikkelde steden en regio’s;

e)

ontbrekende gegevens over samenwerkingsinitiatieven, waardoor subnationale klimaatdiplomatie niet goed kan worden gevolgd en de impact en het belang ervan niet volledig kunnen worden beoordeeld;

f)

gebrek aan een gestructureerde regelmatige dialoog met het subnationale niveau bij klimaatonderhandelingen en tijdens de COP-bijeenkomsten;

g)

gebrek aan betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het opstellen van de nationaal bepaalde bijdragen.

17.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie dan ook om de lacunes en beperkingen aan te pakken en de subnationale klimaatdiplomatie tussen steden en regio’s in de EU en de buur- en partnerlanden van de EU een impuls te geven in de aanloop naar de volgende Conferenties van de Partijen in Egypte, de Verenigde Arabische Emiraten en daarna.

18.

Weliswaar moet de focus liggen op grote steden, vanwege hun economische macht en vanwege hun aanzienlijke rol, als medeveroorzakers van de klimaatcrisis en mogelijk als een belangrijke sleutel tot het oplossen ervan, maar gezien de aard van de klimaatverandering is een geïntegreerde respons vanuit het hele grondgebied geboden. Daarom moet ook aandacht uitgaan naar kleine en middelgrote steden, die in beperktere mate deelnemen aan netwerken en stedendiplomatie en minder internationale erkenning genieten. Bovendien moet gebruik worden gemaakt van bestaande internationale en lokale plattelandsnetwerken om de uitwisseling van kennis te faciliteren.

19.

Wereldwijd zijn archipels en eilanden bijzonder kwetsbaar voor klimaatverandering. Het CvdR roept daarom op tot een betere uitwisseling van klimaatkennis tussen EU-eilanden onderling en tussen EU-eilanden en eilanden in de rest van de wereld.

20.

Het CvdR staat klaar om te fungeren als de belangrijkste coördinerende instelling voor subnationale klimaatdiplomatie in de EU en haar buurlanden en is bereid om tijdens COP-vergaderingen meer verantwoordelijkheid op zich te nemen, een coördinerende rol te spelen en de standpunten van de regionale en lokale overheden uit de EU, in partnerschap met de Westelijke Balkan en Turkije alsook het oostelijk en zuidelijk nabuurschap van de EU, te vertegenwoordigen.

21.

Het CvdR verbindt zich ertoe de voorstellen van Arlem en Corleap over klimaatkwesties aan het UNFCCC voor te leggen via zijn lidmaatschap van de officiële EU-delegatie bij de COP. Lokale en regionale overheden zouden betrokken moeten worden bij alle fasen van de voorbereiding en bij de onderhandelingen van de COP.

22.

Het CvdR verzoekt de Europese instellingen, internationale financiële instellingen en alle internationale partners, met inbegrip van lokale en regionale overheden in de EU, die zullen bijdragen aan de wederopbouw van Oekraïense steden en gemeenten en industriële en energielocaties die door de Russische oorlog zijn verwoest, om investeringen voor de wederopbouw op de belangrijkste aspecten van de Overeenkomst van Parijs en op de doelstellingen van de Europese Green Deal te richten, met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050, energieautonomie op basis van hernieuwbare energiebronnen, een koolstofvrije economie, duurzame landbouw, behoud en herstel van ecosystemen en biodiversiteit.

23.

Het CvdR is ingenomen met de vaststelling van een speciale agenda in het kader van het UNFCCC-proces — het uitgebreide Lima-werkprogramma inzake gender (Enhanced Lima Work Programme on Gender, LWPG) en het genderactieplan (GAP) — om het gebrek aan een genderspecifieke en genderbewuste uitvoering van klimaatbeleid aan te pakken en ervoor te zorgen dat de stem van vrouwen gehoord wordt in het mondiale debat en de internationale onderhandelingen over klimaatverandering. Vooral is het CvdR positief over de aanwijzing van nationale contactpunten voor gender en klimaatverandering (national gender and climate change focal points, NGCCFP) voor elke verdragspartij. Het zou graag met het UNFCCC en andere relevante partners samenwerken op dit gebied.

24.

Het CvdR begrijpt welke rol steden spelen in de wereldwijde klimaatmigratie: zij bieden banen en onderdak aan mensen die vluchten voor ongunstige en vijandige milieuomstandigheden. Lokale en regionale overheden kampen momenteel met ongekende economische en humanitaire problemen als gevolg van de klimaatverandering, omdat zij opvang bieden aan klimaatvluchtelingen die een wissel trekken op hun toch al beperkte middelen. Tegelijkertijd kunnen lokale en regionale overheden, samen met lokale organisaties en andere belanghebbenden, snel reageren op zaken als sociale onrust en ecologische rampen als gevolg van de toestroom van mensen in stedelijke gebieden.

Betrokkenheid van CvdR-organen voor externe betrekkingen bij de mondiale klimaatagenda

25.

Samenwerking tussen Europese lokale en regionale overheden en hun tegenhangers in derde landen speelt een belangrijke rol bij het versterken van subnationale klimaatdiplomatie, d.w.z. door alliantievorming en acties om bestaande en nieuwe initiatieven te bevorderen, uit te breiden en te financieren ter ondersteuning van de uitwisseling van kennis en beste praktijken door Europese, nationale, regionale en lokale netwerken, alsmede samenwerking tussen steden, zoals collegiale toetsingen en wederzijdse leeractiviteiten, bezoeken ter plaatse, groene jumelage, mentorschap en coaching tussen partners.

26.

Het CvdR wijst erop dat alle organen en platforms voor externe betrekkingen van het CvdR (Arlem, Corleap, werkgroepen/gemengde raadgevende comités, peer-to-peersamenwerking en het forum “Steden en regio’s voor internationale partnerschappen”) zich actief inzetten om de mondiale klimaatdoelstellingen te halen, waartoe zij zich in hun respectieve actieplannen en werkprogramma’s hebben verbonden.

27.

Het CvdR is zich bewust van het aanzienlijke en onderbelichte potentieel van subnationale klimaatdiplomatie om de erkenning van de rol van steden en regio’s in het UNFCCC-kader te stimuleren, en merkt in dit verband op dat de betrokkenheid van Arlem-leden en -partners in het Mondiale Zuiden heeft geleid tot de herinvoering van “samenwerking op meerdere niveaus” in de tekst van het klimaatpact van Glasgow tijdens de COP26.

ARLEM

28.

Klimaatactie is van cruciaal belang voor de werkzaamheden van Arlem in verband met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen, die heeft geleid tot verdere samenwerking tussen lokale en regionale overheden in het Middellandse Zeegebied, d.w.z. subnationale diplomatie, om de gemeenschappelijke uitdagingen die klimaatverandering voor alle gebieden met zich meebrengt, het hoofd te bieden.

29.

Het CvdR prijst de actieve deelname van Arlem aan de desbetreffende ministeriële conferenties van de Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ), zoals de ministeriële bijeenkomsten van de UMZ over blauwe economie, energie en milieu en klimaatverandering, waar vertegenwoordigers van Arlem regelmatig de rol van lokale en regionale overheden benadrukken bij het mitigeren van en aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.

30.

Het CvdR is vol lof over de al lang bestaande samenwerking op het gebied van klimaatactie tussen mediterrane steden, en dan met name kuststeden, maar er moet wel worden toegewerkt naar een grotere geografische dekking, met gemeenten en regio’s die niet aan de kust liggen.

CORLEAP

31.

In de prioriteiten van het Oostelijk Partnerschap (EaP) met betrekking tot de klimaatagenda is duidelijk de focus gelegd op het versnellen van de groene transitie, terwijl tegelijkertijd koers wordt gezet in de richting die in de Overeenkomst van Parijs, de SDG-agenda van de VN en de Europese Green Deal wordt aangewezen. Er is echte belangstelling voor de Green Deal, die vaak wordt beschouwd als een onderdeel van de bredere nationale inspanningen om de nationale groene agenda’s af te stemmen op internationale toezeggingen, met name via de nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) en de SDG’s.

32.

Er zij op gewezen dat alle actiegebieden van de Green Deal terug te vinden zijn in de nationale strategieën van de landen van het Oostelijk Partnerschap, waarbij energie het belangrijkste aandachtspunt is.

33.

Het is door middel van financiering en technische bijstand dat steun moet worden verleend aan de landen van het Oostelijk Partnerschap die ernaar streven hun energiebronnen te diversifiëren ten opzichte van de Russische bronnen en prioriteit te geven aan schone energie.

34.

Het CvdR vestigt de aandacht op het feit dat de steden en regio’s uit de drie EaP-landen (Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië) zich via hun partnerschapsovereenkomsten al in hoge mate achter de groene agenda van de EU hebben geschaard, en is zeer ingenomen met het besluit van de Europese Raad om Oekraïne en de Republiek Moldavië de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen.

35.

De “oostelijke” tak van het Burgemeestersconvenant is een prominent netwerk voor klimaatactie in oostelijke partnerlanden en heeft 361 nieuwe ondertekenaars van lokale overheden verzameld die bereid zijn zich ertoe te verbinden de CO2-uitstoot tegen 2030 met 30 % te verlagen en de veerkracht te vergroten door aanpassing aan de klimaatverandering.

Uitbreidingspartners

36.

De groene agenda en duurzame connectiviteit staan centraal in het uitbreidingspakket voor 2021. Het CvdR steunt de uitvoering van het economisch en investeringsplan (EIP) voor de Westelijke Balkan, dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan de groene transitie in de regio (2).

37.

Het CvdR erkent het potentieel van het B40 Balkan Cities Network als een belangrijke mijlpaal op het gebied van stedelijke klimaatdiplomatie in de Balkanregio, waarbij duurzame ontwikkeling en klimaatactie tot de topprioriteiten behoren. Momenteel zijn 24 steden aangesloten bij dit netwerk en wordt naar verdere uitbreiding in de regio gestreefd.

Multilevel governance

38.

Er moet een goed doordacht kader voor “multilevel governance” komen, waarin de lijnen voor Europese, nationale en subnationale samenwerking op het gebied van klimaatdiplomatie binnen de EU worden uitgezet en dat mogelijk ook in de partnerlanden kan worden toegepast. Gezien het gebrek aan steun en betrokkenheid van gemeenten en kleinere en minder ontwikkelde regio’s, moet in dit kader bijzondere aandacht worden geschonken aan dergelijke ondervertegenwoordigde lokale en regionale overheden om een eerlijke en gelijke deelname aan het proces te waarborgen.

39.

Het CvdR stelt voor om binnen zijn organen voor externe betrekkingen eventueel klimaatambassadeurs voor lokale en regionale overheden aan te wijzen; daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat er ook al klimaatambassadeurs voor het Burgemeestersconvenant en voor het klimaatpact zijn, met wie moet worden samengewerkt zodat zij hun inbreng in de officiële CvdR-delegatie bij de COP’s onderling kunnen afstemmen.

40.

Het CvdR pleit voor meer coördinatie tussen steden en regio’s om gezamenlijke verklaringen af te leggen in de aanloop naar UNFCCC COP-bijeenkomsten en de “algemene inventarisatie” (“global stocktake”) van 2023, in nauwe samenwerking met de mondiale partners, waaronder de vertegenwoordiging van lokale en gemeentelijke overheden (LGMA), de lokale overheden voor duurzaamheid (ICLEI), Regions4, de Under2 Coalition en het wereldwijde Burgemeestersconvenant. Het spoort lokale en regionale overheden uit de lidstaten en de partnerlanden, met name leden van Arlem, Corleap en de Westelijke Balkan, aan om multilaterale bijeenkomsten te organiseren tussen de klimaatambassadeurs van de lokale en regionale overheden en de vertegenwoordigers van de lidstaten.

41.

Het CvdR wijst op het mogelijke verband tussen subnationale klimaatdiplomatie en het energiebeleid van de EU, met name het belang van energiezekerheid binnen de wereldwijde schone en rechtvaardige energietransitie via extern energiebeleid en -diplomatie, bij de aanpak van zowel de energiecrisis, die nog wordt verergerd door de illegale invasie van Oekraïne door Rusland, als de existentiële dreiging van klimaatverandering.

42.

Het CvdR dringt er bij de EU op aan om door middel van specifieke partnerschappen met lokale en regionale overheden meer betrokkenheid te tonen op het gebied van energiezekerheid, de energietransitie naar een efficiënt en hernieuwbaar model en strategische toereikendheid.

43.

Het CvdR wijst op de rol van steden en regio’s als mondiale klimaatinnovatiehubs, die nieuw beleid ontwikkelen en ambitieuzere doelstellingen voor de reductie van emissies en voor de aanpassing aan en mitigatie van de klimaatverandering vaststellen dan de nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s). Het dringt eens te meer aan op de invoering van een systeem van regionaal en lokaal bepaalde bijdragen als aanvulling op de NDC’s, om de inspanningen van subnationale overheden ter vermindering van de CO2-uitstoot te erkennen, te volgen en aan te moedigen.

Innovatiehub

44.

Het CvdR pleit voor samenwerking tussen de particuliere sector, lokale en regionale overheden en de VN-agenda inzake innovatieve klimaatideeën om unieke en grensoverschrijdende oplossingen te bieden die de mondiale klimaatagenda vooruit kunnen helpen. Bovendien kunnen afzonderlijke steden en regio’s innovatief beleid ten uitvoer leggen dat, wanneer het succesvol is, elders kan worden opgeschaald of nagevolgd; wat dit betreft zou kunnen worden voortgebouwd op initiatieven zoals Innovate4Cities binnen de pijler Innovatie van het wereldwijde Burgemeestersconvenant.

45.

Het CvdR vertegenwoordigt de lokale en regionale overheden van de lidstaten en hun internationale partnerschapsinitiatieven in Europese en mondiale discussies over klimaatinnovatie, en promoot voorbeelden van succesvolle samenwerking tussen de EU en haar partners op het gebied van innovatieve klimaatoplossingen.

Financiële middelen

46.

Klimaatdiplomatie en klimaatambitie op lokaal en regionaal niveau vereisen passende financiering en investeringen. In dit verband is het belangrijk dat directe financiering beschikbaar komt voor subnationale overheden, zodat zij klimaatmaatregelen kunnen nemen en zich aan de klimaatverandering kunnen aanpassen.

47.

Er is behoefte aan synergie tussen publieke en particuliere financieringsbronnen op mondiaal, EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, en er moet bredere financiële steun, waaronder rechtstreekse financiering, voor de lokale en regionale overheden in de EU en hun externe partners komen om vaart te zetten achter de klimaatdiplomatie en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te realiseren.

48.

EU-financiering voor klimaatmitigatie en -aanpassing moet specifiek worden gericht op het regionale en lokale niveau. Dat het zwaartepunt in de EU-missie ligt op aanpassing aan de klimaatverandering en op ondersteuning van 150 regio’s voor aanpassingstrajecten, wordt door het CvdR toegejuicht. Deze aanpak zou uitgebreid en gereproduceerd kunnen worden in het kader van de externe klimaatfinanciering en de klimaatsteun van de EU aan andere regio’s in Afrika, Latijns-Amerika en Azië.

49.

Steden en regio’s over de hele wereld beschikken in uiteenlopende mate over goed functionerende “groene” markten of investeringen. Het CvdR steunt de deelname aan onderlinge netwerken en projecten, zodat lokale en regionale overheden van meer ervaren partners kunnen leren over de aanpak die elders wordt gevolgd en inspiratie kunnen opdoen voor hun eigen lokale of regionale agenda’s. In dit verband dienen de lokale en regionale overheden te worden geholpen hun eigen klimaataanpassingsstrategieën op te stellen teneinde plaatselijke gemeenschappen en natuurlijke habitats veerkrachtiger te maken en beter te beschermen.

Onderzoek

50.

Het CvdR pleit voor een meer gestructureerde aanpak om de huidige internationale subnationale klimaatdiplomatie te evalueren en voor het verzamelen van meer gegevens teneinde volledig inzicht te krijgen in de reikwijdte ervan, met name in het Mondiale Zuiden. Ook zou het graag zien dat er middels coördinatie een volledig overzicht wordt opgesteld van de lopende multilaterale klimaatmaatregelen op lokaal en regionaal niveau, met name van de lokale en regionale overheden van de EU en hun partnerschapsinitiatieven.

51.

Tot slot zou het een goede zaak zijn als er een toolkit en een platform zouden komen voor zelfbeoordeling en zelfrapportage door de lokale en regionale overheden inzake klimaatactie en internationale diplomatie.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  In maatregel 11 van voorstel 3 wordt de EU opgeroepen om binnen het internationale bestel meer leiderschap te tonen en een grotere rol en verantwoordelijkheid op zich te nemen ten behoeve van ambitieuze klimaatactie, een rechtvaardige transitie en ondersteuning bij het aanpakken van verlies en schade.

(2)  CDR 109/2022, Uitbreidingspakket 2021.


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/30


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over structurele participatie van steden en regio’s in UNFCCC-COP27

(2022/C 498/06)

Rapporteur:

Alison GILLILAND (IE/PSE), lid van de stadsraad van Dublin

Referentiedocument:

Verkennend advies

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Een dringende, grootschalige reactie op de klimaatnoodtoestand dankzij een doeltreffende koppeling van adaptatie- en mitigatiemaatregelen door middel van maatregelen op meerdere niveaus

1.

is ernstig bezorgd over de bevindingen van het zesde beoordelingsverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), waarin wordt benadrukt hoe klimaatgevaren ecosystemen over de hele wereld aanzienlijk hebben beschadigd, en verder wordt bevestigd dat veel van de gevolgen van klimaatverandering al onomkeerbaar zijn. Het neemt kennis van het in het verslag opgenomen bewijsmateriaal, waaruit blijkt dat de huidige maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering vaak ondoeltreffend zijn als gevolg van ontoereikende financiering en gebrekkige planning, hetgeen zou kunnen worden aangepakt door middel van meer inclusieve governance.

2.

Het CvdR benadrukt dat in de IPCC-verslagen wordt erkend dat lokale en regionale overheden een belangrijke rol spelen bij het vinden van oplossingen voor aanpassing aan en verzachting van de gevolgen van de klimaatverandering. Het CvdR wijst er nog eens op dat lokale en regionale overheden verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van 70 % van de maatregelen om de klimaatverandering te beperken en 90 % van de maatregelen om zich aan de gevolgen ervan aan te passen (1). Het onderstreept dat deze oplossingen door en in samenwerking met lokale en regionale overheden moeten worden gevonden als rechtstreekse reactie op de bedreigingen van de klimaatverandering voor dorpen, steden en hun ruimere regio’s, allemaal met hun eigen specifieke klimaatcontext, en wijst erop dat meer dan een miljard mensen in laaggelegen gebieden te maken krijgen met gevaren als een stijgende zeespiegel, verzakkende kusten of overstromingen bij hoogwater, terwijl 350 miljoen stadsbewoners wereldwijd met waterschaarste bedreigd worden.

3.

Het CvdR benadrukt in dit verband dat op de COP26 is afgesproken om ervoor te blijven ijveren dat de temperatuurstijging wordt beperkt tot 1,5 oC boven het pre-industriële niveau (2). Het dringt erop aan dat klimaatbeschermingsmaatregelen sneller ten uitvoer worden gelegd, in combinatie met meer financiële steun en begeleiding voor lokale en regionale overheden.

4.

Het CvdR herhaalt zijn oproep aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) om in partnerschap met het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (UNCBD) en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) te werken aan een samenhangend kader voor klimaatneutraliteit en veerkracht, biodiversiteitsbescherming en duurzame ontwikkeling, en daarbij overlappende strategieën te vermijden. Het CvdR is ingenomen met de Verklaring van Edinburgh over het mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020 (3), die een voorbeeld is van een inclusieve “overheidsbrede” aanpak.

5.

De EU heeft een leidende rol te spelen door uitvoering te geven aan de Europese Green Deal, de routekaart van de EU om het eerste klimaatneutrale continent te worden. Het is van belang de inspanningen van de EU om tegen 2050 daadwerkelijk klimaatneutraliteit te bereiken, op te voeren, en daarbij systematisch het beginsel “geen schade berokkenen” toe te passen en ernaar te streven afhankelijkheid van koolstof en koolstoflekkage te vermijden. Het CvdR is ingenomen met de weg die is ingeslagen met de Europese klimaatwet en het “Fit for 55”-pakket, alsook met gerichte initiatieven zoals de EU-missies “Aanpassing aan klimaatverandering” en “Klimaatneutrale en slimme steden”. Het is belangrijk dat, terwijl op deze weg wordt voortgegaan, de huidige geopolitieke crisis en de economische gevolgen ervan in aanmerking worden genomen en de steun wordt versterkt. Het CvdR onderstreept het belang van het uitbannen van energiearmoede en het aanpakken van de sociale gevolgen van de transitie naar schone energie, met name in regio’s die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, bij de uitvoering van klimaatplannen en het bieden van langetermijnoplossingen op het gebied van energiesufficiëntie.

6.

Het CvdR benadrukt dat de doelstelling van mondiale energiezekerheid niet als alternatief voor de Overeenkomst van Parijs mag worden beschouwd en roept de partijen op sneller op een volledig door hernieuwbare energie gestuwd energiesysteem over te schakelen en energiesufficiëntie te bevorderen. Het is ingenomen met de reactie van het REPowerEU-plan op de verstoring van de mondiale energiemarkt als gevolg van de illegale invasie van Oekraïne door Rusland, als duidelijk signaal dat klimaatactie kan en moet worden versneld. De lokale en regionale overheden zijn het best in staat om een billijke, inclusieve en duurzame overgang te ondersteunen door maatregelen uit te voeren ter ondersteuning van de meest kwetsbare groepen die door energie- en mobiliteitsarmoede worden getroffen, partnerschappen op te zetten om het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld te mobiliseren, en door decentrale, innovatieve oplossingen te ontwikkelen die de voorzieningszekerheid aanzienlijk vergroten en tevens de transmissieverliezen en de uitstoot verminderen.

Aanscherping van de klimaatambitie van de EU door voort te bouwen op doeltreffende multilevel governance

7.

In het klimaatpact van Glasgow wordt de nadruk gelegd op de dringende noodzaak van gezamenlijke actie op verschillende niveaus (4) en wordt de belangrijke rol van belanghebbenden die geen partij zijn, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, inheemse volken, lokale gemeenschappen, jongeren, kinderen, lokale en regionale overheden, bij de verwezenlijking van de doelstelling van het Klimaatverdrag en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs formeel erkend (5). De Europese Green Deal en de Overeenkomst van Parijs hebben alleen kans van slagen als alle bestuursniveaus er daadwerkelijk bij worden betrokken.

8.

Het CvdR verklaart zich bereid om samen met de EU-instellingen te werken aan een coherente operationele strategie die in de aanloop naar COP27 moet worden ontwikkeld. Het benadrukt deze openheid en de wens van een doeltreffende, regelmatige raadpleging en samenwerking, zowel in de voorbereidingsfase als tijdens de onderhandelingen.

9.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie de zichtbaarheid van de lokale en regionale overheden tijdens COP27 te vergroten door, in samenwerking met het CvdR, in het programma en nevenevenementen van het EU-paviljoen meer de aandacht te vestigen op subnationale EU-klimaatactie.

10.

Het is belangrijk dat nationale regeringen zich verbinden tot de doelstellingen van Parijs en Glasgow. Ook spelen zij een belangrijke rol in het ondersteunen van de lokale en regionale overheden. Het CvdR roept de Raad van de EU op om in zijn conclusies over de voorbereidingen voor COP27 formeel te erkennen dat subnationale overheden een cruciale rol spelen bij het bespoedigen van een rechtvaardige klimaattransitie en het sociaal compatibel maken ervan met lokale en regionale behoeften. Het verzoekt het Tsjechische voorzitterschap van de Raad van de EU om via het CvdR een dialoog met de steden en regio’s aan te gaan.

11.

Het CvdR is ingenomen met de erkenning van de rol van subnationale overheden in de resolutie van het Europees Parlement over COP26 en dringt er bij het Europees Parlement op aan deze boodschap verder kracht bij te zetten in zijn resolutie over COP27. Het wijst op het belang van een sterk gecoördineerd optreden van de delegatie van het Europees Parlement en de CvdR-delegatie bij COP27 en roept op tot een gezamenlijke voorbereiding van de respectieve delegaties.

12.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie, het Tsjechische voorzitterschap en het Europees Parlement de organisatie van de eerste ministeriële bijeenkomst van UNFCCC-COP over steden en klimaatverandering krachtig te steunen, en is ingenomen met het besluit van de raad van bestuur van VN-Habitat (6).

Van erkenning van de rol van lokale en regionale overheden naar een doeltreffende uitvoering van maatregelen op meerdere niveaus

13.

Het CvdR wijst erop dat het Klimaatpact van Glasgow er niet in is geslaagd recht te doen aan de urgentie en de omvang van de vereiste maatregelen, maar er wel in is geslaagd de tweede fase van de Overeenkomst van Parijs in te luiden doordat alle onopgeloste punten van het regelboek voor de Overeenkomst van Parijs (7) hun beslag hebben gekregen. Het CvdR is niettemin ernstig bezorgd dat de wereld met de thans ingediende nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) afkoerst op een temperatuurstijging van 2,5 oC.

14.

Het CvdR onderstreept de oproepen in het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa om vaart te zetten achter het doorvoeren van de groene transitie. Het Comité blijft bezorgd over de betaalbaarheid van energie voor consumenten en bedrijven, met name in de huidige crisis. Het benadrukt dat de meest kwetsbare groepen en gebieden moeten worden beschermd tegen ongewenste negatieve gevolgen van de energietransitie, en herinnert in dit verband aan de bevindingen van het prognoseverslag 2022 van de Europese Commissie.

15.

De omvang van de vereiste maatregelen vergt een geïntegreerd beleid op meerdere niveaus en sectoroverschrijdende oplossingen. De rol van de lokale en regionale overheden bij de aanpak van klimaatverandering moet daarom formeel worden erkend. Effectieve en stelselmatige participatie van de lokale en regionale overheden, zowel in de voorbereidingsfase als tijdens de onderhandelingen, moet worden vergemakkelijkt.

16.

Het CvdR benadrukt zijn rol als institutionele vertegenwoordiger van meer dan een miljoen lokale en regionale leiders en als “netwerk van netwerken”. Het onderstreept zijn unieke positie als drijvende kracht achter de uitvoering van klimaatmaatregelen op lokaal niveau en zijn bereidheid om samen te werken en partnerschappen aan te gaan met Europese instellingen en partijen bij de Overeenkomst van Parijs om de samenwerking op meerdere niveaus in de aanloop naar COP27 en daarna te bevorderen.

17.

Het CvdR benadrukt het belang van de Under2 Coalition (U2 C) als eerste mondiale klimaatovereenkomst voor subnationale overheden, die in de aanloop naar de Overeenkomst van Parijs in het leven is geroepen. Het wijst op de bijgewerkte en ambitieuzere doelstellingen van de U2 C in het memorandum van overeenstemming uit 2021, met een verbintenis tot actie om de anderhalvegraaddoelstelling en een netto-nuluitstoot tegen 2050 of eerder te bereiken. Het nodigt de leden van het CvdR uit deze overeenkomst eveneens te ondertekenen en verzoekt de bestaande ondertekenaars van de U2 C zich aan te sluiten bij het ambitieuzere memorandum van overeenstemming uit 2021.

18.

Het CvdR benadrukt de cruciale rol van de Local Governments and Municipal Authorities (LGMA) Constituency bij het wereldwijd samenbrengen van de stemmen van de lokale en regionale overheden en bij het voortdurend versterken van een wereldwijd netwerk van subnationale overheden die bereid zijn de klimaatverandering te bestrijden, en moedigt alle partijen bij het UNFCCC aan om met LGMA Constituency en alle niet-overheidsactoren samen te werken om een constructieve bijdrage te leveren aan het proces in de aanloop naar COP27 en om nauwer samen te werken met UNFCCC Friends of Multilevel Action.

Behoud van de mitigatieambitie en bevorderen van capaciteit door onderzoek en innovatie op te voeren

19.

Circa 10 000 lokale en regionale overheden in heel Europa zijn ambitieuze verbintenissen aangegaan om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en klimaatverandering aan te pakken door deel te nemen aan initiatieven zoals het Burgemeestersconvenant en strategieën te ontwikkelen en klimaatmaatregelen te treffen zoals plannen voor duurzame energie- en klimaatactie (Secaps) en andere lokale klimaatactieplannen die door regionale initiatieven worden aangestuurd. 75 % van de meer dan 11 000 ondertekenaars van het wereldwijde Burgemeestersconvenant hebben ambitieuzere doelstellingen voor het terugdringen van de broeikasgasemissies vastgesteld (8) dan hun respectieve nationale regeringen, en meer dan 50 % voert het tempo waarin zij hun emissies trachten terug te dringen op. Daarmee zorgen zij voor cruciaal politiek tegengewicht voor verslappingen van de ambities op nationaal niveau.

20.

De inzet van lokale en regionale overheden en de maatregelen die zij nemen, ondersteunen inspanningen in het kader van internationale en nationale processen en vullen deze aan. De maatregelen van lokale en regionale overheden zijn noodzakelijk om de nationale en internationale doelstellingen te halen. Regionaal en lokaal bepaalde bijdragen (RLDC’s) moeten formeel moeten worden opgenomen als aanvulling op de NDC’s, en de vermindering van broeikasgasemissies door subnationale overheden wereldwijd moet formeel worden erkend, gemonitord en aangemoedigd.

21.

Het CvdR beveelt aan dat in de nationale overzichtsverslagen in het kader van het transparantiekader van de Overeenkomst van Parijs een apart hoofdstuk wordt gewijd aan de subnationale overheden, om de verantwoordingsplicht, effectbeoordeling en transparantie van de wereldwijde klimaatmaatregelen te vergroten. Het steunt in dit verband de goedkeuring en het gebruik van het gemeenschappelijk rapportagekader van het mondiale Burgemeestersconvenant om te komen tot vergelijkbaarheid (9) van lokale en regionale inspanningen.

22.

Het CvdR is van oordeel dat de rol en de bijdragen van de lokale en regionale overheden in de EU formeel moeten worden vastgelegd door ze op te nemen in de bepalingen van de verordening inzake de governance van de energie-unie, en met name door de RLDC’s integrerend deel te laten uitmaken van de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s).

23.

Steden en regio’s zijn nu al een drijvende kracht achter innovatie, passen technische en financiële oplossingen toe en geven innovatieve governanceprocessen vorm. Het CvdR is in dit verband ingenomen met de lancering van de UNFCCC Global Innovation Hub tijdens COP26, de EU-missies inzake aanpassing aan de klimaatverandering en inzake klimaatneutrale en slimme steden, alsook met de lancering van de mondiale innovatiemissie voor stedelijke transities (10), en juicht samenwerking en synergieën daartussen toe.

24.

Er is behoefte aan meer samenwerking en integratie tussen het lokale, regionale, nationale, Europese en mondiale niveau op het gebied van de toegang tot gegevens, zodat lokale en regionale overheden de nodige toegang krijgen tot datagestuurde en wetenschappelijk onderbouwde beleidsvorming.

25.

Om- en bijscholing van de beroepsbevolking moet worden gestimuleerd, overeenkomstig de noodzaak om beroepspraktijken aan te passen aan de strijd tegen klimaatverandering.

Bevordering van doeltreffende, sectoroverschrijdende adaptatiemaatregelen en aanpak van verlies en schade

26.

Het CvdR is ingenomen met het werkprogramma van Glasgow en Sharm el-Sheikh inzake de wereldwijde adaptatiedoelstelling. Het benadrukt dat de uitdagingen op het gebied van adaptatie per land en per regio sterk kunnen verschillen en dat de lokale en regionale overheden het best in staat zijn om adaptatiedoelstellingen vast te stellen, aangezien zij uit de eerste hand kennis hebben van zowel de behoeften op het gebied van veerkracht als van lokale oplossingen.

27.

De partijen moeten dringend met de lokale en regionale overheden samenwerken om adaptatie verder in de lokale, nationale en regionale planning te integreren. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat de adaptatiebijdragen van subnationale overheden formeel worden opgenomen ter aanvulling van de NAP’s en de NDC’s.

28.

Het CvdR benadrukt het belang van het voorkomen van “slechte adaptatie” en adaptatiemaatregelen die bestaande sociale ongelijkheden vergroten. Het onderstreept hoe gemarginaliseerde en kwetsbare gemeenschappen onevenredig zwaar worden getroffen door de gevolgen van klimaatverandering.

29.

Lokale en regionale overheden hebben de verantwoordelijkheid om voor hun gemeenschappen te voorzien in essentiële diensten en onmiddellijke respons en hulp om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen, zoals klimaatgerelateerde rampen, sociale gevolgen zoals energiearmoede en toenemende weergerelateerde gezondheidsproblemen, en bestaande ongelijkheden die door de klimaatverandering worden verergerd. Capaciteitstekorten moeten worden aangepakt door middel van geïnformeerde en verantwoordelijke besluitvorming op lokaal niveau, gefaciliteerd door toegang tot wetenschappelijke gegevens, technologie en lokale kennis ter ondersteuning van de grootschalige toepassing van adaptatieoplossingen. Innovatieve, op de natuur gebaseerde oplossingen zijn essentiële instrumenten ter ondersteuning van mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering. Het CvdR moedigt de partijen overeenkomstig het klimaatpact van Glasgow aan tot een geïntegreerde aanpak van de biodiversiteit in nationale, regionale en lokale beleids- en planningsbesluiten.

30.

Het CvdR is ingenomen met de totstandbrenging van de klimaatdialoog van Glasgow over verlies en schade en wijst erop dat lokale en regionale overheden in ontwikkelde en ontwikkelingslanden bij gebrek aan financiële middelen alternatieve instrumenten moeten vinden en gebruiken om verlies en schade aan te pakken.

31.

Het CvdR herinnert aan het voorbeeld van de financiële toezeggingen (11) die Schotland en Wallonië tijdens COP26 hebben gedaan voor de aanpak van verlies en schade, en benadrukt derhalve de rol die subnationale klimaatdiplomatie en samenwerking tussen lokale en regionale overheden in het mondiale noorden en het mondiale zuiden kunnen spelen en de bijdrage die zij kunnen leveren om, in de aanloop naar COP27 en COP28, de lat op alle niveaus hoger te leggen.

Zorgen voor adequate toegang tot klimaatfinanciering en bevorderen van een rechtvaardige transitie door middel van samenwerking en participatie

32.

Het CvdR benadrukt dat het van belang is om de lokale en regionale overheden rechtstreeks financiële middelen ter beschikking te stellen voor de uitvoering van klimaatmaatregelen, en dat zij moeten samenwerken met de particuliere sector en financiële instellingen om duurzame investeringen mogelijk te maken. Het benadrukt dat er een rechtstreeks verband moet worden gelegd tussen de toegang tot financiering en de geïntegreerde ontwikkeling van plannen en maatregelen in samenwerking met het lokale en regionale niveau, teneinde een kostenefficiënte uitvoering te vergemakkelijken.

33.

Het CvdR benadrukt de erkenning in de Overeenkomst van Parijs “dat het belangrijk is dat […] Partijen over geïntegreerde, holistische en evenwichtige, niet op de markt gebaseerde benaderingen kunnen beschikken om op gecoördineerde en doeltreffende wijze te helpen bij de uitvoering van hun nationaal bepaalde bijdrage” (12), en moedigt belanghebbenden uit de openbare en de particuliere sector en maatschappelijke organisaties aan zich actief in te zetten voor onderzoek naar en de ontwikkeling en uitvoering van niet op de markt gebaseerde benaderingen.

34.

Het CvdR is ingenomen met het besluit van COP26 om het partnerschap van Marrakesh voor mondiale klimaatactie te versterken als podium om niet-overheidsactoren aan te sporen per direct klimaatmaatregelen te nemen, evenals met de voortzetting van de “Race to Zero” en de “Race to Resilience” als belangrijke initiatieven om ambitieuze klimaatactie van onderaf te ondersteunen en onder de aandacht te brengen, en tevens de rapportage en inventarisatie van toezeggingen door belanghebbenden die geen partij zijn, te vergemakkelijken.

35.

Het CvdR is ingenomen met het werkprogramma van Glasgow voor actie inzake klimaatempowerment (ACE) (13), verklaart zich bereid te blijven werken aan de uitvoering van maatregelen in het kader van de zes elementen ervan (onderwijs, opleiding, bewustmaking, publieke inspraak, publieke toegang tot informatie en internationale samenwerking), en verzoekt de partijen deze processen te blijven steunen.

36.

Kwetsbare groepen hebben het meest te lijden onder de negatieve gevolgen van de klimaatcrisis. Een rechtvaardige overgang moet ten volle rekening houden met de sociale gevolgen door middel van gerichte steun en financiering, zoals ook de 2030-agenda voorschrijft.

37.

Het CvdR benadrukt dat in de IPCC-rapporten wordt erkend dat het vermogen van vrouwen om de klimaatverandering te bestrijden en zich eraan aan te passen vaak beperkt is als gevolg van hun rol in het gezin en de samenleving, institutionele belemmeringen en sociale normen. Het moedigt de partijen aan een genderresponsief klimaatbeleid te blijven bevorderen door het werkprogramma van Lima inzake gender en het genderactieplan verder uit te voeren en te zorgen voor een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsprocessen. Het is de vaste overtuiging van het CvdR dat vrouwen niet moeten worden gezien als kwetsbare begunstigden, maar als doeltreffende actoren bij de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering.

38.

Het CvdR wijst erop dat alle generaties een bijdrage te leveren hebben aan klimaatmaatregelen, en erkent de rol van jongeren als drijvende kracht achter sociale vooruitgang en als inspiratiebron voor politieke verandering, alsook de noodzaak van een zinvolle en geïnformeerde participatie van jongeren bij de formulering van het klimaatbeleid. Het verbindt zich ertoe om, voortbouwend op de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa en de doelstellingen van het Europees Jaar van de Jeugd, het CvdR-netwerk van jonge gekozen politici (YEP’s) verder te betrekken bij de voorbereidingen voor COP27.

Versterking van de samenwerking en het partnerschap met het UNFCCC

39.

Het CvdR moedigt het UNFCCC aan de LGMA Constituency te betrekken door deze te laten deelnemen aan de technische dialogen voor de eerste algemene inventarisatie (GST). Het is ingenomen met het besluit van het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch advies (SBSTA) en het Hulporgaan inzake de uitvoering (SBI) om de eerste algemene inventarisatie op te stellen in de geest van de inclusieve, open en het hele jaar door lopende Talanoa-dialogen, en dringt er bij het UNFCCC op aan de toezeggingen in het kader van de initiatieven “Race to Resilience” en “Race to Zero” op te nemen, te erkennen en te monitoren in de verslagen van de algemene inventarisatie, zodat er een kwantificeerbaar beeld ontstaat van de vooruitgang op lokaal en regionaal niveau.

40.

Het CvdR juicht het toe dat het Egyptische voorzitterschap duurzame steden en verstedelijking als prioriteit op de agenda van COP27 heeft gezet. Het streeft naar samenwerking met het voorzitterschap om de rol van lokale en regionale overheden verder te versterken en is bereid om de uitbreiding van de regionale klimaatweken van het UNFCCC tot Europa te ondersteunen, omdat dit een goede gelegenheid is om de subnationale overheden en het maatschappelijk middenveld nauwer bij het UNFCCC-proces te betrekken.

41.

Het CvdR wijst op zijn sleutelrol als institutionele vertegenwoordiger van de Europese steden en regio’s, en verzoekt het UNFCCC-secretariaat daarom een gestructureerde samenwerking met het CvdR op te zetten om de samenwerking tussen beide instellingen te vergemakkelijken.

42.

Het CvdR is ingenomen met het communiqué (14) van de G7-bijeenkomst van ministers van Ontwikkelingssamenwerking, waarin de rol van steden en lokale overheden bij het bevorderen van een rechtvaardige klimaat- en energietransitie wordt erkend. Het wijst erop dat het bereid is de werkzaamheden van de Urban7-groep te ondersteunen ter versterking van samenwerking op meerdere niveaus als basisprincipe voor duurzame, doeltreffende klimaatactie in de aanloop naar COP27.

43.

Het CvdR is ingenomen met de aangekondigde afstemming tussen de prioriteiten van het COP27-voorzitterschap en die van het COP26-voorzitterschap (mitigatie, adaptatie, financiering en samenwerking), en met de verbanden met de aangekondigde prioriteiten van de toonaangevende klimaatkampioenen (holistische aanpak, veerkracht, financiering, regionalisering, lokalisering). Het is bereid om in de aanloop naar en tijdens COP27 steun te verlenen aan doeltreffende synergieën en complementariteit tussen deze prioriteiten.

44.

Sociale bewegingen in steden en regio’s hebben het bewustzijn omtrent de noodzaak van dringende en inclusieve klimaatmaatregelen vergroot. Overeenkomstig de conclusies van het SBSTA en het SBI inzake de algemene inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs moedigt het CvdR zijn leden aan om lokale Talanoa-dialogen (15) of vergelijkbare inclusieve processen op lokaal en regionaal niveau te organiseren.

45.

Het CvdR verbindt zich ertoe om gedurende de twee weken van COP27 als rechtstreekse schakel te fungeren en CvdR-leden en lokale en regionale overheden in Europa toegang te verschaffen tot informatie omtrent en regelmatig op de hoogte te houden van het verloop van de onderhandelingen. Het is ingenomen met de medewerking en steun van andere EU-instellingen om deze informatie regelmatig te verstrekken en zo de lokale en regionale overheden dichter bij de internationale onderhandelingen te brengen.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de Green Deal in partnerschap met de lokale en regionale overheden (PB C 79 van 10.3.2020, blz. 1).

(2)  Klimaatpact van Glasgow, punt 15.

(3)  Verklaring van Edinburgh over het mondiaal beleidskader inzake biodiversiteit voor de periode na 2020.

(4)  Klimaatpact van Glasgow, preambule, punt 9.

(5)  Klimaatpact van Glasgow, punt 55.

(6)  https://unhabitat.org/sites/default/files/2022/04/hsp-eb-2022-crp2-rev.3.pdf

(7)  Terwijl de Overeenkomst van Parijs het kader voor internationale actie heeft geboden, heeft het regelboek voor de Overeenkomst van Parijs deze overeenkomst in werking gezet aangezien hierin de instrumenten en processen om de volledige, eerlijke en doeltreffende uitvoering ervan mogelijk te maken, worden vastgesteld.

(8)  Bron: 2021 Global Covenant of Mayors (GCoM) Impact Report.

(9)  https://www.globalcovenantofmayors.org/our-initiatives/data4cities/common-global-reporting-framework/

(10)  http://mission-innovation.net/missions/urban-transitions-mission/

(11)  Respectievelijk 2 miljoen GBP (2,6 miljoen USD) en 1 miljoen EUR (1,1 miljoen USD).

(12)  Overeenkomst van Parijs, art. 6.8 (niet op de markt gebaseerde benaderingen van klimaatfinanciering).

(13)  Werkprogramma van Glasgow voor actie voor klimaatempowerment.

(14)  220519-G7-Development-Ministers-Meeting-Communique.pdf (bmz.de)

(15)  De Talanoa-dialogen voor steden en regio’s werden in 2018 opgezet om lokale en regionale overheden en nationale ministeries van klimaat, milieu en verstedelijking, evenals gastorganisaties en klimaatbelanghebbenden, bijeen te brengen om NDC’s te inventariseren, vorm te geven en te versterken.


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/36


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een rechtvaardige en duurzame transitie in de steenkool- en energie-intensieve regio’s

(2022/C 498/07)

Algemeen rapporteur:

Sari RAUTIO (FI/EVP), voorzitter van het bestuur van de gezondheidsregio Häme

Referentiedocument:

Adviesaanvraag van het Tsjechische voorzitterschap van de Raad van de EU van 16 juni 2022

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

onderschrijft de opdracht om de Europese Unie tegen 2050 klimaatneutraal te maken. Hiervoor is een digitale en groene transitie in de Europese gemeenten en regio’s nodig die de manier waarop mensen werken en leven fundamenteel zal beïnvloeden.

2.

De rechtvaardige transitie is nog moeilijker en urgenter geworden als gevolg van de in februari 2022 door Rusland begonnen oorlog, aangezien Europa in korte tijd minder afhankelijk moet worden van externe energievoorziening. De transitie naar een koolstofarme samenleving moet plaatsvinden met aandacht voor de armere burgers, door nieuwe banen en gelijke kansen te creëren op het platteland en in de van steenkool afhankelijke regio’s.

3.

Het CvdR verwelkomt de 74 door de lidstaten ingediende plannen, die alle gebaseerd zijn op de verschillende omstandigheden van de afzonderlijke gebieden. De veranderende mondiale situatie heeft geleid tot een energiecrisis, waardoor sommige lidstaten genoodzaakt waren tijdelijk flexibele regionale oplossingen te vinden om aan de doelstellingen van het programma te voldoen.

4.

De procedures voor de goedkeuring van de plannen zijn omslachtig en sommige regio’s ondervinden problemen bij de tijdige planning en uitvoering van projecten omdat het grootste deel van de totale beschikbare middelen, afkomstig uit de RRF (Recovery and Resilience Facility, herstel- en veerkrachtfaciliteit), voor 2021-2023 is geprogrammeerd, hetgeen weinig mogelijkheden biedt voor een duurzame uitvoering van projecten tegen het einde van de programmeringsperiode. Helaas is slechts een fractie van de programma’s door de Europese Commissie beoordeeld en goedgekeurd; de Commissie wordt verzocht te overwegen de bestedingstermijn te verlengen voor die middelen voor het Fonds voor een rechtvaardige transitie die door de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden gefinancierd.

5.

Op basis van deze uitgangspunten moet volgens het CvdR voor het welslagen van het Fonds het tijdschema worden herzien.

6.

Het Fonds voor een rechtvaardige transitie (Just Transition Fund, JTF) moet worden geïntegreerd in het cohesiebeleid, zodat synergieën en overloopeffecten ten volle kunnen worden benut.

7.

De rechtvaardige transitie moet gericht zijn op de regio’s waar de veranderingen ingrijpender zijn en meer risico’s met zich meebrengen, aangezien de lidstaten en regio’s zeer verschillende uitgangsposities hebben. Het welslagen van het Fonds hangt af van de grootste begunstigde landen, Polen en Duitsland, die samen goed zijn voor ongeveer een derde van het totale Fonds, ofwel bijna 33 %. Ook Roemenië, Tsjechië en Bulgarije zijn belangrijke begunstigden. Deze vijf lidstaten nemen samen bijna 60 % van de middelen van het Fonds voor hun rekening. De tijdige uitvoering van de plannen van deze lidstaten (territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie) zal bepalend zijn voor het welslagen van het gehele programma.

8.

In het kader van het JTF moet absoluut rekening worden gehouden met de huidige grote energiecrisis. Deze crisis vormt ook, althans op korte termijn, een ernstige bedreiging voor een rechtvaardige en ecologische transitie. Met name de energiesector en de energie-intensieve industriële sectoren, alsook de productiesector en de kleine en middelgrote ondernemingen hebben te kampen met een ongekende prijsdruk, die de groene transitie extra onder druk zet. De door de industrie nagestreefde koolstofneutraliteit hangt ook af van de beschikbaarheid van groene elektriciteit voor de productie van waterstof en van alternatieve energiebronnen ter vervanging van aardgas. Om dat te bereiken kan het Fonds voor een rechtvaardige transitie een rol spelen.

9.

Het Fonds voor een rechtvaardige transitie is kleinschaliger van opzet dan de traditionele structuurfondsen, maar sommige doelstellingen ervan overlappen elkaar. De regio’s wordt verzocht gebruik te maken van de synergie tussen de programma’s van het cohesiebeleid.

10.

Het JTF zou een sterkere sociale component moeten krijgen als plaatsgebonden instrument, met een ruime inbreng van de sociale partners. De lokaal gerichte aanpak van onderaf zou als belangrijkste element van het fonds moeten worden behouden, aangezien elke regio een uniek sociaaleconomisch ecosysteem vormt.

11.

De grondslag en de doelstellingen van het Fonds voor een rechtvaardige transitie zijn solide en het Fonds speelt een belangrijke rol voor de regio’s, maar ook voor ondernemingen in transitie. Daarom moet het mechanisme voor de in aanmerking komende maatregelen zo flexibel mogelijk worden gemaakt teneinde de gebieden economisch te diversifiëren. De aangenomen verordening verleent steun aan grote ondernemingen en ondernemingen die onder het ETS vallen, die in de JTF-verordening als potentiële begunstigden zijn opgenomen, wat een onderscheidend kenmerk is ten opzichte van de structuurfondsen. Het toekomstige Fonds voor een rechtvaardige transitie moet volledig worden geïntegreerd in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, met inachtneming van het partnerschapsbeginsel; de begroting ervan moet een aanvulling zijn op de huidige cohesiefinanciering.

12.

Gezien het verschillende verloop van de regionale transitie naar koolstofneutraliteit moeten dergelijke wijzigingen van het fonds een methodologie voor de regionale toewijzing van middelen omvatten die strookt met een groter toepassingsgebied en met criteria voor de geografische toewijzing van de middelen ervan die beter zijn afgestemd op de territoriale diversiteit van de EU.

13.

Het CvdR wil dat men zich onomwonden uitspreekt voor de oprichting van een JTF 2.0, dat een groter aantal regio’s omvat die voor de opgave van de groene transformatie van de industrie en de productiesector staan, en bepleit een brede discussie over de reikwijdte en de omvang van het instrument in het kader van de voorbereiding van het volgende meerjarig financieel kader.

14.

Het combineren van EU-begrotingsmiddelen uit het MFK met inkomsten uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (van 2021 tot 2023) heeft de regio’s flinke problemen bezorgd, zowel wat de planning als de uitvoering van projecten betreft, omdat het grootste deel van de totale beschikbare middelen, afkomstig uit de RRF, geprogrammeerd is voor 2021-2023, waardoor er weinig ruimte is voor een duurzame uitvoering van projecten tegen het einde van de programmeringsperiode.

15.

Het is belangrijk is dat alle regio’s in de EU actief worden betrokken bij het bereiken van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050, zonder iemand uit te sluiten. De particuliere sector zou zijn plannen moeten actualiseren om rekening te houden met de energiebehoeften en de duurzame ontwikkeling op lange termijn.

16.

Gezien de huidige energiecrisis en de onzekere geopolitieke situatie in de wereld treedt het vraagstuk van een veilige energievoorziening steeds meer op de voorgrond, naast het klimaatvriendelijke karakter van de energieproductie. Dit is met name van belang voor energie-intensieve industriële sectoren, maar bepaalt uiteindelijk ook het energieverbruik van huishoudens.

17.

De EU zou met name de regio’s moeten helpen die het meest afhankelijk zijn van fossiele energiebronnen, om te voorkomen dat de verschillen in investeringen tussen regio’s in de toekomst verder toenemen. De beschikbare EU-middelen voor regio’s moeten gericht worden ingezet om de doelstellingen zo goed mogelijk te kunnen verwezenlijken.

18.

Extra aandacht moet worden besteed aan de specifieke kenmerken van eilanden en ultraperifere regio’s die met ernstige sociaal-economische uitdagingen worden geconfronteerd, met name regio’s die geïsoleerd zijn en sterk afhankelijk van fossiele brandstoffen.

19.

In dit verband wordt gewezen op de specifieke, behoeftige situatie van de ultraperifere gebieden, die door hun geringe omvang, afgelegenheid en geïsoleerde ligging sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen en niet op het continentale netwerk kunnen worden aangesloten.

20.

Het CvdR beseft dat het JTF alleen de klimaatproblemen niet zal oplossen, maar het kan in dat verband wel een belangrijke rol vervullen. Het JTF moet in de diverse regio’s van de EU zo efficiënt mogelijk en in toereikende mate voor investeringen worden gebruikt, zodat het maximaal doeltreffend is. Voor beleidsmakers op lokaal en regionaal niveau en deskundigen die bijvoorbeeld de programmering voor het JTF voorbereiden, is het vaak moeilijk om in beeld te komen voor grotere investeringen van de centrale overheid of daarmee een samenwerkingsverband op te bouwen.

21.

De energieproductie en -levering aan afnemers (industrie en consumenten) zijn vaak in handen van grote of zelfs multinationale ondernemingen, wat samenwerking vanuit het oogpunt van regionale en lokale overheden bemoeilijkt.

22.

Ondanks de huidige intensieve productontwikkeling en het testen van nieuwe technologieën verloopt de ecologische transformatie in de energiesector geleidelijk en zal zij op zijn vroegst pas in de jaren 2030 een hoge vlucht nemen.

23.

Bovendien heeft de mogelijk langdurige Russische aanvalsoorlog in Oekraïne het belang van de continuïteit van de energievoorziening in heel Europa vergroot. In alle energiebeleidsoplossingen voor de komende jaren moet rekening worden gehouden met het belang van de voorzieningszekerheid, teneinde de in de Europese Green Deal vastgelegde en op zichzelf toe te juichen langetermijndoelstelling van schone, betaalbare en continu geleverde energie te verwezenlijken.

24.

Wat het JTF nastreeft, draagt ook bij aan de doelstellingen van het REPowerEU-plan, dat later is opgesteld. Bij de uitvoering van het JTF in de lidstaten en de regio’s moet ook rekening worden gehouden met de doelstellingen van REPowerEU.

25.

Met het oog op een optimale rechtvaardige transitie moeten de bestaande EU-financieringsinstrumenten en -praktijken verder worden ontwikkeld en aan de verschillende situaties worden aangepast, zodat tussen de verschillende programma’s synergieën kunnen ontstaan.

26.

De programma’s van het cohesiebeleid worden voortdurend geëvalueerd. De regionale en lokale autoriteiten dienen ervoor te zorgen dat deze programma’s ook bijdragen aan een rechtvaardige transitie.

27.

Er dienen duidelijke richtsnoeren inzake de mogelijke synergieën met het ESF+ en andere ESIF-financiering te komen. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie met het oog op de doelstellingen van het Fonds voor een rechtvaardige transitie de betrokken regio’s aanvullende deskundige bijstand te verlenen.

28.

Van de instrumenten van het cohesiebeleid zijn het EFRO en het ESF zeer geschikt om regionale verschillen te verkleinen en er zou gebruik moeten worden gemaakt van synergieën om met JTF-middelen de beste resultaten te bereiken.

29.

Het cohesiebeleid van de EU streeft naar een beter economisch, sociaal en territoriaal evenwicht in Europa. Het cohesiebeleid moet worden aangegrepen om de basis te leggen voor een territoriale ontwikkeling op lange termijn die ertoe bijdraagt onverwachte crises te boven te komen en het economisch herstel te ondersteunen. Bij de opbouw van crisisbestendigheid zijn maatregelen op lokaal en regionaal niveau van bijzonder belang. De langetermijndoelstellingen van het cohesiebeleid mogen in geval van een crisis niet op de lange baan worden geschoven.

30.

De JTF-programmering moet worden versneld om tijdig middelen te kunnen mobiliseren. De middelen voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn binnen een jaar beschikbaar gesteld. De Europese Commissie en de lidstaten hebben bijna drie jaar aan het JTF gewerkt. Indien het JTF-programma in 2022 niet van start gaat, bestaat het risico dat de volledige jaarlijkse toewijzing van 25 % van de beschikbaar gestelde middelen komt te vervallen.

31.

De Europese Commissie moet tijdig de nodige voorstellen doen voor de continuïteit van de JTF-programmering, in aansluiting op de klimaatdoelstellingen op langere termijn. De medewetgever wordt met klem verzocht de regio’s naar behoren te betrekken bij het toekomstige JTF-programma. Verder wordt aangedrongen op meer participatieve elementen bij de uitvoering van de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, om te voorkomen dat besluiten centraal worden aangestuurd zonder dat rekening wordt gehouden met de werkelijke behoeften van de regio’s.

32.

Het CvdR komt tot de slotsom dat de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) in de uitvoering van alle instrumenten geïntegreerd moeten worden. De zoektocht naar de meest geschikte en doeltreffende middelen op regionaal niveau heeft alleen kans van slagen als regio’s en steden bij alle stadia van planning en uitvoering betrokken worden.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/39


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over digitale cohesie

(2022/C 498/08)

Rapporteur:

Gaetano ARMAO (IT/EVP), vicevoorzitter van het regiobestuur van Sicilië en regionaal minister

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S (CvdR)

Inleiding

1.

wil eerst en vooral onderstrepen dat de economische, sociale en territoriale samenhang overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artikel 174) onontbeerlijk is met het oog op een harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de Europese Unie (EU) en haar regio’s.

2.

Om “digitale cohesie” te bewerkstelligen, moet de essentiële rol van technologie in ons leven worden erkend en moeten de cohesiedoelstellingen worden geïntegreerd in de digitale rechten, beginselen en beleidsmaatregelen van de Unie; artikel 175 VWEU dient in die zin te worden herzien.

3.

Er zij aan herinnerd dat het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) in de jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU voor 2021 heeft onderstreept dat digitale cohesie de motor is achter inclusieve samenlevingen in de EU: de term “digitale cohesie” is een belangrijke aanvulling op het gangbare concept van economische, sociale en territoriale cohesie, zoals dat in het EU-Verdrag omschreven is (1). Digitalisering kan bijdragen tot het verminderen van de sociale en territoriale ongelijkheid; dankzij digitalisering kunnen immers burgers worden bereikt die anders geen of onvoldoende gebruik zouden kunnen maken van bepaalde diensten.

4.

Zoals te lezen staat in een recente grootschalige prospectieve studie van het CvdR (2), houdt de concrete verwezenlijking van digitale cohesie (3) in dat elke burger in Europa behoorlijke toegang heeft tot internet en digitale diensten en dat de soevereiniteit en veerkracht van de digitale infrastructuur van de EU worden versterkt.

5.

De EU moet ernaar streven dat de digitale transitie zo laagdrempelig mogelijk wordt voor alle EU-burgers en moet met name de minder ontwikkelde regio’s, alsook gebieden met permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals eilandengroepen, ultraperifere regio’s, eilanden, grensregio’s en berggebieden, helpen vaart te zetten achter hun digitale transformatie, gezien de unieke uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd, en maximaal voordeel te halen uit hun sterke kanten; samenwerking tussen partners is hierbij van groot belang.

6.

Technologie is weliswaar een belangrijk instrument dat ons kan helpen ons aan te passen aan lastige situaties waar alle geledingen van de samenleving mee te maken krijgen, maar de cruciale rol van digitale technologie bij de reactie op COVID-19 en het opbouwen van weerbaarheid heeft een aantal tekortkomingen op het gebied van digitale infrastructuur en geletterdheid aan het licht heeft gebracht en heeft de digitale kloof in de EU nog verdiept.

Uitdagingen

7.

De term “digitale kloof” verwijst naar de verschillen in de toegang tot en het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en meer in het bijzonder naar de lacunes in de toegang tot en het gebruik van op internet gebaseerde digitale diensten (4). Snelle connectiviteit voor iedereen in de Europese Unie, van steden tot afgelegen en plattelandsgebieden, moet worden beschouwd als een dienst van algemeen belang en dienovereenkomstig worden behandeld.

8.

Digitale communicatie brengt ook nieuwe uitdagingen voor democratische processen met zich mee. Voor veel mensen vormen sociale media de belangrijkste bron van nieuws, terwijl de bedrijven erachter maar zelden factchecks uitvoeren. Het digitale debat op sociale media kan tot maatschappelijke polarisering en fragmentatie leiden. De mogelijkheden om mensen te beïnvloeden, met name via algoritmen die het gedrag van de gebruikers sturen, zijn erg groot.

9.

Het beleid inzake digitale cohesie moet zich richten op de oorzaken van de groeiende digitale kloof in de Unie en de problemen van de regio’s die zich inspannen om deze kloof te overbruggen maar toch nog steeds achterlopen, ook al wordt de verdieping van de digitale kloof niet officieel erkend als een bedreiging voor de cohesie van de EU.

10.

Ultraperifere regio’s, eilanden, grensregio’s, regio’s met demografische uitdagingen en berggebieden (5) hebben specifieke geografische, economische, demografische en sociale kenmerken, wat betekent dat zij op unieke belemmeringen stuiten. Deze hebben onder meer te maken met hun beperkte omvang (oppervlakte, bevolkingsdichtheid, economie), de beperkte lokale markt en het feit dat het lastig is om schaalvoordelen te realiseren, de hoge vervoerskosten, de weinig ontwikkelde interindustriële betrekkingen, het tekort aan ondernemersvaardigheden, de gebrekkige infrastructuur, de beperkte dienstverlening voor bedrijven (in vergelijking met bedrijven op het vasteland) en de beperkte sociale en opleidingsmogelijkheden voor burgers. Eilandengroepen, die een dubbel of drievoudig insulair karakter hebben, krijgen bovendien nog met heel andere problemen te maken, zoals onlangs bleek uit het verslag van het Europees Parlement getiteld “Eilanden en cohesiebeleid: huidige situatie en toekomstige uitdagingen” (6).

11.

Het Comité maakt zich zorgen over het feit dat de bestaande digitale kloof niet kleiner wordt maar zich nog verdiept, tenminste waar het gaat om de volgende cruciale aspecten van de digitale transformatie in de EU (7):

Op lokaal en regionaal niveau zijn geen gegevens beschikbaar over het niveau van digitale basisvaardigheden. In plaats daarvan is via een proxy indicator nagegaan in hoeverre mensen in staat zijn dagelijks internet te gebruiken. Terwijl de digitale-vaardighedenkloof tussen stad en platteland zich in sommige westelijke EU-lidstaten lijkt te dichten (DE, SE, NL, BE), is die in alle andere lidstaten nog steeds aanzienlijk.

Wat connectiviteit en digitale infrastructuur aangaat, hebben plattelandsgebieden nog steeds een achterstand op het gebied van Next Generation Access (NGA-netwerken) en de totale dekking van huishoudens met netwerken met zeer hoge capaciteit.

Uit een analyse van de digitale transformatie van bedrijven aan de hand van het aantal eenhoorns in de EU (start-ups met een totale marktwaarde van meer dan 1 miljard USD), blijkt dat deze grotendeels te vinden zijn op het vasteland en in hoofdstedelijke regio's.

Waar het gaat om de digitalisering van overheidsdiensten, is de kloof tussen inwoners van steden en van stedelijke randgebieden in de periode 2019-2020 nog toegenomen.

De specifieke situatie van de ultraperifere gebieden mag niet worden vergeten. Zoals erkend in artikel 349 VWEU, onderscheiden zij zich door hun unieke en complexe omstandigheden waaraan het Europees beleid moet worden aangepast, niet alleen ten behoeve van het beginsel van economische en sociale cohesie, maar ook van digitale cohesie.

12.

Het Comité merkt op dat, aangezien de maatregelen die nodig zijn om de digitale kloof aan te pakken betrekking hebben op verschillende beleidsgebieden, digitale cohesie als een horizontale inspanning kan worden beschouwd. Het is daarom een goede zaak dat in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa is erkend dat digitale cohesie een aanvulling vormt op economische, sociale en territoriale cohesie (8). Digitale cohesie is een aspect van de economische, sociale en territoriale cohesie en moet worden behandeld als een dienst van openbaar belang.

13.

De digitale kloof heeft gevolgen voor de lokale dienstverlening op de volgende gebieden:

gezondheidszorg: gebrek aan toegang tot e-gezondheidsdiensten; mensen zonder internetverbinding zijn minder goed op de hoogte en lopen een groter risico op besmetting tijdens de COVID-19-pandemie of andere toekomstige pandemieën;

onderwijs: ongelijke toegang tot onderwijsmiddelen; stagnatie in het onderwijsproces; het is voor leerlingen en studenten niet eenvoudig om technologische steun te krijgen binnen het gezin;

andere belangrijke diensten: toename van financiële uitsluiting als gevolg van de evolutie naar een samenleving zonder contant geld; burgers zonder internetaansluiting hebben maar beperkt toegang tot overheidsdiensten die enkel via digitale weg toegankelijk zijn. Sociaaleconomische omstandigheden: toename van de sociaaleconomische kloof tussen degenen die met digitale middelen op afstand konden werken en degenen die niet konden werken;

toename van sociale uitsluiting: de digitale kloof kan mensen verhinderen deel te nemen aan sociale initiatieven die online plaatsvinden en hun democratische rechten uit te oefenen.

14.

Bij het ontwerpen van digitale diensten moeten de overheid en andere instanties die digitale diensten aanbieden rekening houden met de toegankelijkheid voor mensen met een zintuiglijke handicap of gebrekkige digitale vaardigheden, en ervoor zorgen dat deze diensten ook toegankelijk zijn als de infrastructuur en de verbindingen beperkt zijn.

15.

Het Comité betreurt dat in het voorstel van de Commissie voor een “Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium” geen gewag wordt gemaakt van een digitale-cohesiebeginsel, dat ervoor zou moeten zorgen dat geen enkele regio of persoon achterblijft op het gebied van connectiviteit en toegankelijkheid (9).

16.

Het is ingenomen met gerichte acties zoals de recente wijziging van de algemene groepsvrijstellingsverordening, de wijziging van de bepalingen inzake het verlenen van staatssteun voor vaste breedbandnetwerken en de lopende herziening van de breedbandrichtsnoeren. Wel zou het Comité graag zien dat er meer duidelijkheid komt in verband met de toepassing van de staatssteunregels voor digitale infrastructuur en de verdere vereenvoudiging ervan (10).

17.

Door gericht gebruik te maken van digitale oplossingen kunnen grotere hoeveelheden CO2 worden vermeden. Een belangrijke opgave is echter het toenemende energieverbruik van datacenters, eindapparatuur en transmissienetwerken. Digitalisering zonder een sociaal-ecologisch kader zou nalatig zijn. De digitalisering zelf moet worden geflankeerd om het verbruik van hulpbronnen te beperken en terugslageffecten te vermijden, waarbij een grotere efficiëntie tot meer verbruik leidt.

Totstandbrenging van digitale cohesie

18.

Digitale vaardigheden en digitale infrastructuur zijn cruciaal voor de ontwikkeling van alle andere dimensies van het digitale kompas. De Europese Commissie zou daarom een gerichte langetermijnstrategie moeten uitwerken, de nodige middelen moeten toezeggen en coördinatiemechanismen moeten opzetten, daarbij gebruikmakend van grootschalige projecten op basis van samenwerking tussen de lidstaten om ervoor te zorgen dat alle burgers over actuele digitale infrastructuur beschikken en dat hun digitale vaardigheden up-to-date zijn.

19.

Adequate digitale vaardigheden moeten deel gaan uitmaken van alle inspanningen in het kader van een leven lang leren, zodat alle Europese burgers in staat zijn om gebruik te maken van het algemene recht op toegang tot het internet. Daarbij mag onderwijs niet alleen gezien worden als louter opleiding, maar ook als middel om burgers in staat te stellen actief deel te nemen aan de samenleving en op doordachte wijze informatie in te winnen.

20.

Het Comité benadrukt in dit verband dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de versterking van de digitale vaardigheden van de meest kwetsbare groepen, zoals ouderen, en dat ervoor moet worden gezorgd dat zij ten minste over bepaalde basisvaardigheden beschikken. Ook moet ondersteuning geboden worden aan jongeren in minder ontwikkelde regio’s, van wie de schoolprestaties erg te lijden hebben gehad onder de crisis als gevolg van de digitale kloof en de gebrekkige toegang tot behoorlijk onlineonderwijs in verschillende regio’s. Als reactie op de onderwijscrisis moet er in het EU-beleid, net als de voorbije jaren, meer nadruk worden gelegd op regionale verschillen, met name op minder ontwikkelde regio’s, wanneer het onderwijsbudget wordt toegewezen. Digitale onderwijsinhoud moet ook mogelijkheden voor kinderen van nationale minderheden bieden, zodat iedereen, ongeacht zijn of haar sociale achtergrond, gelijk behandeld wordt.

21.

Ook mediawijsheid is een onmisbare digitale vaardigheid voor alle bevolkingsgroepen om het waarheidsgehalte van informatie te kunnen beoordelen, met name op het gebied van gezondheid, financiën en actualiteit. Dit is vooral van belang in het licht van de opmars van fenomenen zoals nepnieuws en haatzaaiende uitingen.

22.

Het Comité stelt voor dat de Europese Commissie, als vervolg op de onlangs gepubliceerde Europese Verklaring over digitale rechten en beginselen, een alomvattend kader, rechtshandelingen en instrumenten invoert om de Europese digitale rechten te handhaven en nauwere samenwerking met de Europese burgers te bevorderen om ervoor te zorgen dat de digitale beginselen breed worden onderschreven en beantwoorden aan de maatschappelijke behoeften. Een herziening van het in 2000 vastgestelde EU-Handvest van de grondrechten moet worden overwogen, daarbij rekening houdend met de onlangs afgekondigde digitale rechten.

23.

Het Comité is ingenomen met de aanbeveling van de Conferentie over de toekomst van Europa inzake gelijke toegang tot het internet als grondrecht van elke Europese burger. Het is in dit verband van cruciaal belang dat mensen kunnen beschikken over betrouwbare toegang tot het internet en digitale diensten via een soevereine en veerkrachtige digitale EU-infrastructuur. Er moeten maatregelen worden genomen om eerlijke en open concurrentie te waarborgen en om monopolies en algemeen misbruik van marktmacht, afhankelijkheid van één aanbieder, gegevensconcentratie en afhankelijkheid van derde landen met betrekking tot infrastructuur en diensten te voorkomen.

24.

In overeenstemming met de specifieke aanbevelingen voor de nationale regelgevende instanties van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (11) moet worden ingezet op het delen van infrastructuur (tussen telecomexploitanten en andere aanbieders van diensten zoals elektriciteitsbedrijven, spoorwegen enz.) om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken in afgelegen gebieden te verlagen.

25.

Het Comité wijst erop dat veel regio’s positieve ervaringen hebben met publiek-private partnerschappen, zowel waar het gaat om het versterken van de digitale infrastructuur als om het verkleinen van de digitale kloof, en benadrukt de rol van regionale digitale hubs bij de voortzetting van de digitalisering.

26.

De Europese Commissie en de lidstaten moeten de mogelijkheden van decentraal werken benutten en het wonen in plattelandsgebieden, eilanden, berggebieden en dunbevolkte regio’s met een zeer verspreide bevolking stimuleren door de voordelen daarvan te belichten; het kan hier immers gaan om een vanuit ecologisch, sociaal en economisch oogpunt duurzame en betaalbare manier van leven, op voorwaarde dat naast andere basisvereisten ook de digitale cohesie wordt gewaarborgd, wat betekent dat essentiële digitale diensten volledig beschikbaar moeten zijn.

27.

De Europese regio’s hebben er alle belang bij voorbeelden uit te wisselen van goed beleid dat duurzaam decentraal werken mogelijk maakt, zodat decentraal werken een vast onderdeel van de werkomgeving wordt en de economische, sociale en milieuvoordelen ervan maximaal worden benut.

28.

Lokale en regionale scholen, universiteiten, onderzoekscentra en lokale en regionale ecosystemen spelen een belangrijke, soms zelfs leidende rol in digitale innovatiehubs, aangezien er vaak geen sprake is van regionale coördinatiemaatregelen, zodat er veel knowhow en denkkracht verloren gaat; in dit verband moeten maatregelen worden genomen om braindrain te voorkomen en kan decentraal werken, onder eerlijke voorwaarden, een deel van de oplossing zijn, met name voor kansarme gebieden.

29.

Er moet meer worden gedaan om kmo’s te ondersteunen bij de digitalisering. Zij hebben een achterstand ten opzichte van grotere bedrijven met meer middelen en moeten nieuwe vaardigheden ontwikkelen. De bureaucratische rompslomp waarmee kmo’s en met name micro-ondernemingen die toegang willen krijgen tot EU-fondsen te maken hebben (niet alleen op digitaal vlak), moet aanzienlijk worden teruggedrongen. De administratieve vereisten moeten in verhouding staan tot de omvang van de onderneming en er moet worden toegezien op een gelijk speelveld voor kmo-eigenaren die EU-middelen ontvangen (12). De Europese Commissie zou een kmo-toets moeten uitvoeren voor de huidige praktijken en voorstellen moeten doen om de administratieve lasten te verminderen, met name voor micro-ondernemingen (bijv. vrijstellingen voor audits).

30.

Er moet nauwlettend worden toegezien op de toewijzing van middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan digitale initiatieven en met name kmo’s, en er moet worden bekeken of de aan kmo’s toegewezen middelen in verhouding staan tot hun bijdrage aan het nationale (en regionale) bbp.

E-overheid, digitale veerkracht

31.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie zich inzet voor een gerichtere bewustmakingscampagne voor burgers via de bestaande platforms voor e-participatie op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau, door middel van betere coördinatie met de lidstaten en de lokale en regionale overheden en de uitwisseling van beste praktijken.

32.

De lidstaten zouden een budget kunnen vrijmaken voor de uitrol van publiek-private partnerschappen, bewustmakingscampagnes en opleiding om burgers, met name de jongere generaties, bedrijven en de publieke sector voor te bereiden op de aanpak van cybercriminaliteit als horizontaal vraagstuk in verband met de digitale transformatie. Ook moeten investeringen gerelateerd aan digitaal onderwijs, breedbandconnectiviteit, de aankoop van de nodige uitrusting en de opleiding van leerkrachten over dit onderwerp in het financieringsprogramma voor steun na de crisis worden opgenomen. Ook moet er naar behoren worden nagedacht over inhoudsbeheer in het kader van digitaal onderwijs, rekening houdend met de uitdagingen en problemen die het gebruik van digitale online-inhoud met zich mee kan brengen.

33.

De Europese Commissie en de lidstaten zouden een einde moeten maken aan de grensoverschrijdende belemmeringen op het gebied van regelgeving en interoperabiliteit die de voltooiing van de digitale eengemaakte markt in de weg staan en de opschaling van bedrijven en technologieën in Europa bemoeilijken. Daarnaast moeten lokale en regionale overheden de uitwerking van een gemeenschappelijk model vergemakkelijken, bijvoorbeeld via het breedbandplatform.

34.

De interoperabiliteit van regionale en lokale openbare IT-systemen enerzijds en de nationale systemen anderzijds zou het uitgangspunt moeten zijn van alle digitale initiatieven, met name wanneer er op EU-niveau al ICT-normen of gemeenschappelijke technische specificaties bestaan. Interoperabiliteit moet altijd gepaard gaan met technologieneutrale oplossingen en diensten, ook om afhankelijkheid van één aanbieder te voorkomen; daarnaast moeten digitale overheidsdiensten voor kmo’s altijd gekoppeld worden aan een kmo-toets; vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden moeten lid zijn van relevante comités op nationaal niveau en een adviserende rol krijgen bij belangrijke initiatieven op het vlak van interoperabiliteit.

35.

Het Comité beklemtoont het belang van de beschikbaarheid van opensourcesoftware en dringt erop aan dat open overheidsgegevens voor alle hoogwaardige datasets — zoals vastgelegd in Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad (13) inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie — worden beschouwd als een digitaal recht van EU-burgers, zodat hun stem beter wordt gehoord; voorts moet meer aandacht uitgaan naar burgerwetenschap en moet in dit verband een overzicht worden opgesteld van de belangrijkste gemeenschappen op EU-niveau, die onder meer kunnen worden ingezet voor het verzamelen van “lokale” gegevens voor het toezicht op de digitale cohesie en de formulering van aanbevelingen over de manier waarop dit kan worden bereikt.

36.

In overeenstemming met zijn recente advies over de wet op de artificiële intelligentie dringt het Comité erop aan dat de Europese Commissie de effectbeoordeling van de gevolgen van AI-technologieën voor burgers, met name voor kwetsbare groepen, uitbreidt door de lokale en regionale overheden en/of hun vertegenwoordigers verplicht bij de raadpleging te betrekken en strengere transparantie- en informatievereisten voor AI-technologieën met een hoog risico vast te stellen (14).

Monitoring en meting van de digitale kloof

37.

De Europese Commissie zou er samen met de lidstaten, Eurostat, de nationale bureaus voor de statistiek en het JRC voor moeten zorgen dat de geografische uitsplitsing van bestaande gegevens geleidelijk aan maar voortdurend wordt uitgebreid en dat ook informatie wordt verstrekt over de digitale economie en de digitale samenleving. Het Comité moet als belangrijkste speler worden betrokken bij het kenbaar maken van de behoeften van lokale en regionale overheden op het gebied van gegevens en informatie en de beste instrumenten om de digitaliseringsgraad te meten.

38.

Er zou een robuust en alomvattend systeem van lokale digitale indicatoren moeten worden opgezet voor het meten van de digitaliseringsgraad; deze kunnen fungeren als leidraad voor de besluitvorming, onder meer bij het vaststellen van de middelen die nodig zijn voor de totstandbrenging van economische, sociale en territoriale cohesie in de zin van de huidige verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen.

39.

De Europese Commissie en het Europees Comité van de Regio’s moeten de handen ineenslaan om een digitaal kompas te ontwikkelen dat concreet rekening houdt met de territoriale dimensie. Zo kan na de evaluatie van de vooruitgang op het gebied van digitalisering en digitale transformatie in Europa de volgende stap worden gezet, te weten de totstandbrenging van digitale cohesie in alle Europese regio’s.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU, hoofdstuk IV — De digitale transitie op lokaal en regionaal niveau, blz. 63.

(2)  Fontana, Susana, Fabio Bisogni (Fondazione FORMIT), Simona Cavallini, Rossella Soldi (Progress Consulting S.r.l.), Territoriale prospectieve studie van het CvdR over het aanpakken van de digitale kloof en het bevorderen van digitale cohesie, 16 mei 2022 (ontwerp).

(3)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s over digitaal Europa voor iedereen: slimme en inclusieve oplossingen in de praktijk (PB C 39 van 5.2.2020, blz. 83).

(4)  OESO (2021), Bridging Connectivity Divides, OECD Digital Economy Papers, nr. 315, OECD Publishing, Parijs. Online beschikbaar: https://doi.org/10.1787/e38f5db7-en

(5)  In totaal wonen 17,7 miljoen mensen verspreid over 362 eilanden met meer dan 50 inwoners in 15 Europese landen; in deze regio’s bedraagt het bbp per hoofd van de bevolking minder dan 80 % van het EU-gemiddelde en een aanzienlijk deel ervan behoort nog steeds tot de categorie onderontwikkelde regio’s. (Bron: https://www.regione.sicilia.it/la-regione-informa/estimation-insularity-cost-sicily).

(6)  (A9-0144 / 2022-159), https://oeil.secure.europarl.europa.eu/oeil/popups/ficheprocedure.do?reference=2021/2079(INI)&l=de

(7)  Bron: jaarlijkse lokale en regionale barometer van de EU 2021, hoofdstuk IV — De digitale transitie op lokaal en regionaal niveau, A. De stand van de digitale transformatie, blz. 69.

(8)  Conferentie over de toekomst van Europa, Eindverslag, mei 2022, 12. Voorstel: Versterking van het concurrentievermogen van de EU en verdere verdieping van de eengemaakte markt, maatregel 14, blz. 56.

(9)  Europese Verklaring over digitale rechten en beginselen, 26 januari 2022.

(10)  RegHub-verslag “21st Century Rules for 21st Century Infrastructure — Overcoming obstacles to transport, digital, and green infrastructure deployment”, beschikbaar op https://cor.europa.eu/en/engage/Documents/RegHub/RegHub%20report%20on%2021%20century%20rules.pdf

(11)  Iclaves & Esade, “Study on post-COVID measures to close the digital divide”, Final Report, oktober 2021.

(12)  De declaratie van directe personeelskosten voor eigenaars van kmo’s die geen salaris ontvangen en andere natuurlijke personen die geen salaris ontvangen, is gebaseerd op de kosten per eenheid die gelijk zijn aan een salaris voor onderzoekers (https://ec.europa.eu/info/funding-tenders/opportunities/docs/2021-2027/common/guidance/unit-cost-decision-sme-owners-natural-persons_en.pdf).

(13)  Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).

(14)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese aanpak van artificiële intelligentie — Wet op de artificiële intelligentie (PB C 97 van 28.2.2022, blz. 60).


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/45


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het achtste verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie

(2022/C 498/09)

Rapporteur:

Nathalie SARRABEZOLLES (FR/PSE), Lid van de raad van het departement Finistère

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het 8e cohesieverslag: Naar cohesie in Europa in 2050

SWD(2022) 24 final

COM(2022) 34 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is ingenomen met de publicatie van het 8e cohesieverslag, waarin zowel de belangrijkste ontwikkelingen als de territoriale ongelijkheden in de Europese regio’s in de afgelopen tien jaar worden geschetst en tevens de aanzet wordt gegeven tot een debat over de toekomst van de cohesie na 2027.

2.

Het CvdR deelt de mening van de Europese Commissie met betrekking tot de historische situatie waarin de Europese Unie zich bevindt: de COVID-19-pandemie en nieuwe “belangrijke trends” als klimaatverandering en digitale hyperconnectiviteit hebben tot nieuwe territoriale ongelijkheden geleid en de ontevredenheid van de bevolking in Europa aangewakkerd.

3.

Het CvdR merkt op dat achter de trage hervatting van het convergentieproces in de afgelopen jaren zeer uiteenlopende tendensen schuilgaan: tal van minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s in het zuiden en noordwesten van Europa hebben een lage of negatieve groei te zien gegeven. Tegelijkertijd wordt de regionale groei in het oosten soms gekenmerkt door grote verschillen tussen de hoofdstedelijke en andere regio’s.

4.

De Brexit heeft een impact gehad op de Europese economie, de interregionale samenwerking, de ecosystemen voor onderzoek en opleiding en de bevolkingsopbouw in meerdere Europese regio’s.

5.

Er is behoefte aan samenhang in Europa en die behoefte wordt nog versterkt door de oorlog in Oekraïne, aan de grenzen van Europa.

6.

Het CvdR verzoekt de Commissie dan ook een open en strategische discussie te houden over de rol van het cohesiebeleid na 2027 binnen het Europese beleid.

Het cohesiebeleid als vorm van ontwikkelingsbeleid op lange termijn

7.

Het CvdR is van mening dat de in het cohesieverslag vastgestelde regionale verschillen de legitimiteit van het cohesiebeleid, dat krachtens de Verdragen tot doel heeft de verschillen in welvaart en ontwikkeling tussen de regio’s van de Europese Unie te verkleinen, nog kracht bijzetten.

8.

Het CvdR is dan ook zeer te spreken over de analyse in het cohesieverslag van de impact van het cohesiebeleid in de periode 2014-2020 op de investeringen in de gehele Europese Unie.

9.

Het cohesiebeleid heeft vaak een cruciale rol gespeeld bij het handhaven van een toereikend niveau van overheidsinvesteringen in tijden van dalende nationale investeringen.

10.

Zoals in hoofdstuk 9 van het cohesieverslag wordt onderstreept, manifesteren de positieve gevolgen van de door het cohesiebeleid ondersteunde investeringen zich pas op lange termijn.

11.

Ook is het zo dat, vanwege de specifieke programmeringsregelingen voor het cohesiebeleid, bepaalde projecten tot drie jaar na afloop van een programmeringsperiode kunnen worden gefinancierd, waardoor er geen vergelijking met andere EU-programma’s in direct beheer mogelijk is.

12.

Het cohesiebeleid is voorts doeltreffend gebleken bij de aanpak van de COVID-19-pandemie, met name dankzij de flexibiliteitsmaatregelen die sinds april 2020 zijn genomen [Investeringsinitiatief Coronavirusrespons CRII en CRII+].

13.

Het is echter van essentieel belang dat het cohesiebeleid op koers blijft en de territoriale, economische en sociale cohesie in Europa blijft versterken.

Definitie van het concept “doe geen afbreuk aan de cohesie”

14.

Het CvdR ziet kansen in de introductie van een nieuw concept in het cohesieverslag op basis waarvan elke Europese beleidsmaatregel met territoriale impact moet worden getoetst aan de algemene beginselen van het cohesiebeleid.

15.

Dit concept sluit naadloos aan bij het plan van het Europees Comité van de Regio’s om de rol van economische, sociale en territoriale cohesie als fundamentele waarde van de Europese Unie onder de aandacht te brengen.

16.

Zo kan er in elke Europese beleidsmaatregel rekening worden gehouden met de verschillende regionale omstandigheden in de Europese Unie, kan de doeltreffendheid ervan worden verbeterd en kan de zichtbaarheid van het EU-optreden onder de burgers worden vergroot.

17.

Het CvdR is echter gekant tegen de uiterst restrictieve interpretatie van dit concept, op basis waarvan dit beginsel alleen van toepassing zou zijn op operationele programma’s en niet op partnerschapsovereenkomsten, en wijst de Europese Commissie er nadrukkelijk op dat dit beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie” moet worden toegepast op alle Europese beleidsmaatregelen, teneinde het cohesiebelemmerend effect van bepaalde Europese beleidsmaatregelen of programma’s te verminderen.

18.

Het CvdR onderschrijft met name de uitspraak in het cohesieverslag dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit moet bijdragen tot cohesie in Europa.

19.

Het verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie om de op multilevel governance en partnerschap gebaseerde aanpak van het cohesiebeleid regelrecht over te nemen in de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de eventuele opvolger daarvan.

20.

Het CvdR benadrukt voorts dat het cohesiebeleid en Horizon Europa beter op elkaar moeten worden afgestemd en tot meer synergie moeten komen, om het innovatievermogen in alle Europese regio’s te versterken en zo de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van de regio’s te ontwikkelen, hetgeen de EU in staat stelt om op wereldschaal te concurreren door te investeren in regionale excellentie en een oplossing kan bieden voor de ontwikkelingsval van middeninkomensregio’s.

21.

Het CvdR wijst er in dit verband op dat het belangrijk is dat regio’s die gevangen zitten in de ontwikkelingsval van middeninkomensregio’s speciale steun krijgen, hetzij wegens het feit dat zij tot de categorie middeninkomensregio’s behoren, hetzij via eenvoudiger toegang tot de instrumenten voor territoriale samenwerking op het gebied van innovatie.

22.

Het zou een goede zaak zijn als de aanpak op basis van strategieën voor slimme specialisatie zou worden geconsolideerd, teneinde het concurrentievermogen en het innovatie-ecosysteem te stimuleren op basis van plaatsgebonden beleidsmaatregelen en intensievere territoriale samenwerking.

23.

De Europese Commissie wordt verzocht het concept “doe geen afbreuk aan de cohesie” te definiëren en van dit concept een echt instrument voor het beoordelen van het effect van Europees beleid op de cohesie in Europa te maken. De plattelandstoetsing die in de mededeling “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU” wordt genoemd, zou in dit instrument kunnen worden geïntegreerd, om rekening te houden met de specifieke kenmerken van deze gebieden. De Commissie wordt eveneens verzocht specifieke richtsnoeren te ontwikkelen voor de praktische toepassing van dit concept, onder meer in de vorm van een wetgevingsbesluit, na overleg met het Europees Comité van de Regio’s.

Het cohesiebeleid als hoeksteen van een Europese langetermijnstrategie

24.

Hoewel het cohesiebeleid een absolute voorwaarde is voor de uitvoering van de Europese Green Deal en de Europese pijler van sociale rechten, maakt het strikt genomen geen deel uit van een Europese langetermijnstrategie, in tegenstelling tot het cohesiebeleid 2014-2020, dat rechtstreeks gelinkt was aan de uitvoering van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

25.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie derhalve een nieuwe Europese langetermijnstrategie voor 2030 uit te werken, waarin de vereisten van de groene en de digitale transitie worden gekoppeld en de economische, sociale en territoriale cohesie van de EU wordt versterkt. Deze strategie moet het kader worden voor alle Europese beleidsmaatregelen en fondsen ter bevordering van investeringen, overeenkomstig het in het cohesieverslag geïntroduceerde beginsel “doe geen afbreuk aan cohesie”.

26.

Het CvdR betreurt het ontbreken van een mechanisme voor de coördinatie tussen en de koppeling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en het cohesiebeleid, evenals het risico van overlapping en verdringing bij gebrek aan een echt mechanisme om de additionaliteit van de financiering uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit te verifiëren.

27.

De Europese investeringsmaatregelen moeten op voet van gelijkheid worden geplaatst om concurrentie tussen de verschillende Europese beleidsmaatregelen in de praktijk te vermijden, aangezien de staatssteunregels momenteel een belemmering vormen voor de uitvoering van het cohesiebeleid in vergelijking met andere beleidsterreinen.

28.

In verband hiermee wordt de Europese Commissie verzocht zich grondig te beraden op de verdere ontwikkeling van het Europese wetgevingskader inzake staatssteun, zodat dezelfde regels gelden voor alle projecten die door de verschillende Europese programma’s en fondsen worden ondersteund.

Het cohesiebeleid beter afstemmen op het Europees Semester

29.

In het cohesieverslag wordt met geen woord gerept over het verband tussen het cohesiebeleid en het kader voor economische governance van de Unie, ondanks het feit dat het Europees Semester een grotere rol speelt in de uitvoering van het cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2021-2027.

30.

Het is prijzenswaardig dat de in mei 2022 gepubliceerde landenverslagen in het kader van het Europees Semester een nieuw hoofdstuk over territoriale verschillen bevatten, mits dit uitsluitend bedoeld is om de territoriale cohesie in Europa te versterken en niet om structurele hervormingen op te leggen die volledig losstaan van de langetermijndoelstellingen van het cohesiebeleid.

31.

De Commissie moet ernaar blijven streven om in de landenverslagen en bijbehorende landspecifieke aanbevelingen dieper in te gaan op de uitdagingen in verband met de territoriale cohesie tussen Europese gebieden en regio’s.

32.

Het CvdR pleit voor een bredere bezinning op de aanpassing van het huidige kader voor de coördinatie van het economisch beleid, zodat het beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie” in de verschillende fases van de cyclus van het Europees Semester kan worden opgenomen en de lokale en regionale overheden meer kunnen worden betrokken.

33.

Het CvdR stelt op basis van het 8e cohesieverslag vast dat de publieke investeringskloof in de Europese Unie een verborgen schuld vormt en herhaalt derhalve zijn reeds vaak geuite pleidooi voor een “gulden regel voor medefinanciering”, d.w.z. dat openbare uitgaven die door lidstaten en decentrale overheden in het kader van cofinanciering van de structuur- en investeringsfondsen worden gedaan, overeenkomstig de desbetreffende EU-plafonds voor cofinanciering niet mogen worden aangemerkt als openbare of daarmee gelijkgestelde structurele uitgaven zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact. Overheidsinvesteringen in bijvoorbeeld verduurzaming, digitalisering en sociale hervormingen en in het behoud van het Europese concurrentievermogen zijn belangrijk voor toekomstige generaties en zouden dan ook op passende wijze als zodanig moeten worden behandeld, eventueel door middel van een wijziging van de Europese regels voor financiële administratie.

34.

Het CvdR herhaalt zijn oproep uit vorige adviezen (1) voor een gedragscode voor de inbreng van de lokale en regionale overheden in het kader van het Europees Semester. Deze gedragscode is noodzakelijk om het Europees Semester transparanter, inclusiever en democratischer maar ook doeltreffender te maken door de lokale en regionale overheden erbij te betrekken. Dit verhoogt de betrokkenheid op lokaal en regionaal niveau, waardoor de gewenste economische hervormingen in de lidstaten beter tot uitvoering komen.

Naar een nieuw strategisch kader voor de Europese structuur- en investeringsfondsen…

35.

Er is sprake van een zekere tendens tot wildgroei aan investeringsfondsen op Europees niveau, waarvan sommige onder direct beheer staan en andere onder gedeeld beheer (zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, oftewel ESI-fondsen), of waarbij de staat een leidende rol speelt in de uitvoering (de nationale plannen voor herstel en veerkracht).

36.

Het CvdR is bezorgd over de huidige tendens om meer ESI-fondsen over te hevelen naar andere beleidsgebieden of -programma’s, zoals de nationale herstel- en veerkrachtplannen of direct beheerde programma’s zoals Horizon Europa, en is dan ook sterk gekant tegen de overdracht van middelen van het cohesiebeleid en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit; het is immers de herstel- en veerkrachtfaciliteit die uit hoofde van artikel 175 VWEU de inspanningen van het cohesiebeleid ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 174 VWEU moet aanvullen, en niet andersom. Feit is ook dat het cohesiebeleid al een belangrijke bijdrage levert aan Europese groene investeringen en aan de energieonafhankelijkheid van de EU, en daarom acht het Comité recentralisatie van EU-fondsen via het overhevelen van de genoemde fondsen naar de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet gerechtvaardigd.

37.

Deze tendens heeft een tweeledig negatief effect: enerzijds wordt het cohesiebeleid als ontwikkelingsbeleid voor de lange termijn minder doeltreffend en anderzijds wordt dit beleid gedegradeerd tot eenvoudige begrotingslijn in het meerjarig financieel kader van de Europese Unie.

38.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie derhalve een nieuwe langetermijnstrategie voor de periode na 2027 uit te werken, waarin partnerschap en multilevel governance centraal staan en algemene bepalingen zijn opgenomen voor alle EU-investeringsfondsen met een territoriale dimensie, d.w.z. de ESI-fondsen, het eventuele toekomstige Sociaal Klimaatfonds, het Elfpo en eventueel de toekomstige herstel- en veerkrachtfaciliteit.

39.

Het is met name zaak dat het Elfpo in dit nieuwe strategische kader wordt opgenomen.

40.

Ook zou bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de toekomst van het Europees Sociaal Fonds (ESF), teneinde de territoriale dimensie ervan te versterken en de lokale en regionale overheden een grotere rol te geven bij de uitvoering ervan.

…dat gericht is op daadwerkelijke vereenvoudiging van de uitvoering van de ESI-fondsen…

41.

Het CvdR merkt op dat het wetgevingskader voor het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 belangrijke vereenvoudigingsmaatregelen bevat, zoals de uitbreiding van vereenvoudigde kostenopties, die zullen moeten worden beoordeeld zodra ze in het kader van de programmering 2021-2027 ten uitvoer zijn gelegd.

42.

Door de wildgroei aan fondsen en regels, termijnen en modaliteiten voor de uitvoering van middelen onder gedeeld beheer zijn de administratieve lasten voor de — veelal regionale — instanties die de fondsen beheren de laatste tijd echter toegenomen.

43.

Deze administratieve rompslomp leidt tot vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen, waarvoor de regio’s vaak verantwoordelijk worden geacht, met als gevolg dat het cohesiebeleid door de Europese burgers niet wordt gezien als een doeltreffend investeringsbeleid.

44.

De regio’s spelen een cruciale rol in het tegengaan van verkokering van de uitvoering van de ESI-fondsen door deze weer op een regionale leest te schoeien en aldus de territoriale ontwikkelingsstrategieën te ondersteunen.

45.

Het CvdR verzoekt de Commissie om zich samen met de regionale instanties die belast zijn met het beheer van de ESI-fondsen alvast te beraden op een vereenvoudiging van de beheers-, controle- en auditregels, zodat er tegen de tijd dat het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid na 2027 moet worden vastgesteld, een volledig herziene set regels op tafel ligt.

46.

Om de ESI-fondsen weer aantrekkelijk te maken voor projectontwikkelaars, zou er, zoals het Europees Comité van de Regio’s al eerder heeft bepleit, een vertrouwensband moeten ontstaan tussen de Europese Commissie en de beheersautoriteiten voor het cohesiebeleid, zodat programma’s met een zeer laag restfoutenpercentage in de programmeringsperiode 2021-2027 kunnen profiteren van een vereenvoudiging van de beheers-, controle- en auditregels voor de volgende programmeringsperiode.

…en op een echt partnerschap van vertrouwen met de lokale en regionale overheden…

47.

Het CvdR stelt vast dat er sprake is van een zekere centralisering van het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 en dat het partnerschapsbeginsel en de rol van de regionale overheden bij de vaststelling van de investeringsbehoeften in het kader van de operationele programma’s zijn uitgehold.

48.

Het is positief dat in het cohesieverslag een lans wordt gebroken voor de versterking van multilevel governance en het partnerschapsbeginsel.

49.

Het CvdR steunt het onlangs gelanceerde initiatief tot oprichting van een Europese Groep voor partnerschapspraktijk 2021-2027, die moet zorgen voor een aanzienlijke verbetering van de Europese gedragscode inzake partnerschap.

50.

Het CvdR wijst op de unieke benadering van het cohesiebeleid, waarbij de operationele programma’s van de ESI-fondsen zijn gebaseerd op een analyse van de lokaal vastgestelde territoriale behoeften en waarbij een volledig participatief en democratisch proces wordt gevolgd, in tegenstelling tot de nationale herstelplannen die worden ondersteund door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en merendeels zijn opgesteld zonder betrokkenheid van de regio’s.

51.

De Commissie wordt dan ook verzocht om de regio’s meer te betrekken bij het beheer van de structuur- en investeringsfondsen en om de wettelijke bepalingen met betrekking tot partnerschap aan te scherpen, met name voor de periode na 2027.

Het cohesiebeleid als middel om de demografische achteruitgang in landinwaarts gelegen gebieden, plattelands- en berggebieden om te buigen

52.

Het CvdR uit zijn bezorgdheid over de toenemende vergrijzing van de bevolking, de daling van de geboortecijfers en de ontvolking van landinwaarts gelegen gebieden, met name plattelands- en berggebieden.

53.

De economische en sociale ontwrichting als gevolg van de COVID-19-pandemie en, meer recentelijk, het conflict in Oekraïne, zijn van invloed op de toekomstverwachtingen van jongeren.

54.

Het CvdR hamert op het belang van de vaststelling van een EU-strategie voor demografie, waarin met name rekening wordt gehouden met de kansen die legale migratiestromen binnen onze Unie bieden terwijl tegelijkertijd de coördinatie op het gebied van illegale immigratie wordt versterkt en vluchtelingen ondersteuning en bescherming wordt geboden.

Bijzondere aandacht voor regio’s met permanente geografische beperkingen

55.

Het CvdR betreurt dat in het cohesieverslag slechts oppervlakkig aandacht wordt besteed aan de uitdagingen waarmee regio’s met permanente geografische beperkingen en ultraperifere gebieden worden geconfronteerd.

56.

Het CvdR zou graag zien dat er bij alle hervormingen in het kader van het toekomstige cohesiebeleid aandacht wordt besteed aan regio’s met permanente geografische beperkingen en aan ultraperifere gebieden, zoals gedefinieerd in artikel 174 VWEU, met name insulaire, dunbevolkte, grensoverschrijdende en berggebieden.

57.

Het CvdR wijst op het belangrijke werk dat in het Europees Parlement is verricht op het gebied van de cohesie van eilanden en erkent het belang van een pact voor de Europese eilanden.

58.

Wat plattelandsgebieden betreft, is het prijzenswaardig dat in het cohesieverslag wordt erkend dat demografische ontwikkelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de cohesie in Europa. Het CvdR verzoekt de Commissie dan ook om de toekomstige financiering en instrumenten in het kader van het cohesiebeleid en de strategische GLB-plannen te versterken, met name via minimumdrempels die rekening houden met het aandeel van plattelandsgebieden in de bevolkingsverdeling en het grondgebied van de EU voor de in artikel 174 erkende gebieden en samenwerking tussen stedelijke en plattelandsgebieden, die elk comparatieve en complementaire voordelen hebben met het oog op een harmonieuze territoriale ontwikkeling.

59.

Het CvdR wijst tegelijkertijd op de positieve rol die metropolitane regio’s spelen bij het waarborgen van een harmonieuze ontwikkeling door bij te dragen aan de verspreiding van welvaart en voordelen in een bepaald gebied en door efficiëntere verbindingen tussen stad en platteland tot stand te brengen. Het herhaalt dat het bbp per hoofd van de bevolking geen volledig beeld geeft van het ontwikkelingsniveau en adviseert om aan de hand van de methode van de Social Progress Index (SPI) de dringendste vraagstukken voor de metropolitane regio’s in kaart te brengen die uit de fondsen van het cohesiebeleid moeten worden gefinancierd (2).

Bevordering van de territoriale samenwerking

60.

Het CvdR herinnert eraan dat het budget voor het onderdeel “territoriale samenwerking” van het cohesiebeleid 2021-2027 aanzienlijk is verlaagd ten opzichte van de vorige periode, waardoor de Europese Unie minder goed in staat is om grote uitdagingen op het gebied van cohesie in grensoverschrijdende regio’s het hoofd te bieden.

61.

Tot slot is het CvdR ingenomen met de verwijzing in het cohesieverslag naar de versterking van de grensoverschrijdende en interregionale samenwerking, en dringt het erop aan dat de groeiende noodzaak om de cohesie te versterken, de bestaande samenwerkingsmechanismen tussen de regio’s van de EU in stand te houden en in te spelen op de nieuwe uitdagingen op het gebied van samenwerking die zich momenteel aandienen, volledig tot uiting komt in het toekomstige cohesiebeleid voor de periode na 2027.

62.

Het CvdR betreurt dat de gebieden die het zwaarst worden getroffen door bovengenoemde verlaging de gebieden zijn die worden genoemd in artikel 174 VWEU, die vanwege hun permanente natuurlijke belemmeringen met name behoefte hebben aan versterking van hun territoriale, economische en sociale cohesie met de andere gebieden van de Europese Unie.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het herstelplan voor Europa in het licht van de COVID-19-pandemie: faciliteit voor herstel en veerkracht en instrument voor technische ondersteuning (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 160).

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het Europees Semester en het cohesiebeleid: structurele hervormingen afstemmen op langetermijninvesteringen (PB C 275 van 14.8.2019, blz. 1).

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de verbetering van de governance van het Europees Semester: een gedragscode voor de inbreng van de lokale en regionale overheden (PB C 306 van 15.9.2017, blz. 24).

(2)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de uitdagingen van metropolitane regio’s en hun positie in het toekomstige cohesiebeleid na 2020 (PB C 79 van 10.3.2020, blz. 8).


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/51


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over trajecten naar succes op school

(2022/C 498/10)

Rapporteur:

Inga BĒRZIŅA (LV/Renew E.), gemeenteraadslid van Kuldīga

Referentiedocument:

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad over trajecten naar succes op school

COM(2022) 316

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad over trajecten naar succes op school

COM(2022) 316

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(2)

Op 30 september 2020 heeft de Europese Commissie een mededeling vastgesteld met als titel “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen”. Daarin beschouwt zij inclusiviteit als een van de zes aspecten van de Europese onderwijsruimte (1). Op 18 februari 2021 heeft de Raad de Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021-2030) vastgesteld (2).

(2)

Op 30 september 2020 heeft de Europese Commissie een mededeling vastgesteld met als titel “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen”. Daarin beschouwt zij inclusiviteit als een van de zes aspecten van de Europese onderwijsruimte (1). Op 18 februari 2021 heeft de Raad de Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021-2030) vastgesteld (2). Op 19 maart 2021 heeft het Europees Comité van de Regio’s een advies over “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” goedgekeurd  (3) .

Motivering

Er wordt voorgesteld om een verwijzing naar het advies van het CvdR toe te voegen over de mededeling van de Commissie over “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen”.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 5

(nieuwe overweging)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt de EU tevens opgeroepen om ervoor te zorgen dat alle EU-burgers kunnen profiteren van de digitalisering en om hun daartoe de nodige digitale vaardigheden en capaciteiten te bieden  (1) . De Europese Commissie is van plan om voorstellen in te dienen voor een aanbeveling over beter onderwijs en opleiding in digitale vaardigheden en een Europees certificaat voor digitale vaardigheden  (2) .

Motivering

Het is belangrijk om de voordelen van de digitalisering te benutten door alle burgers de nodige digitale vaardigheden en capaciteiten aan te bieden. Dat moet benadrukt worden.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(25)

De doelstelling om slechte prestaties en het voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te verminderen en om succes op school te bevorderen, moet systematisch worden aangepakt door onderwijs en opleiding in de hele EU. Op systeemniveau is verenigbaarheid van beleidsmaatregelen, coördinatie met andere relevante beleidsterreinen (zoals gezondheid, sociale diensten, werkgelegenheid, huisvesting, justitie, migratie en integratie) en doeltreffende samenwerking tussen verschillende spelers op alle niveaus (nationaal, regionaal, lokaal, school) nodig voor een gecoördineerde steun aan kinderen, jongeren en hun gezinnen. Tegelijkertijd zou op schoolniveau een holistische benadering moeten worden bevorderd, die alle activiteitsgebieden omvat (lesgeven en leren; plannen en governance; enz.) en waarbij alle belangrijkste spelers betrokken zijn: lerenden, schoolleiders, onderwijzend en niet-onderwijzend personeel, ouders en gezinnen, en lokale en ruimere gemeenschappen (1).

(25)

De doelstelling om slechte prestaties en het voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te verminderen en om succes op school te bevorderen, moet systematisch worden aangepakt door onderwijs en opleiding in de hele EU. Op systeemniveau is , in overeenstemming met de beginselen van multilevel governance, verenigbaarheid van beleidsmaatregelen, coördinatie met andere relevante beleidsterreinen (zoals gezondheid, sociale diensten, werkgelegenheid, huisvesting, justitie, migratie en integratie) en doeltreffende samenwerking tussen verschillende spelers op alle niveaus ( Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsook op schoolniveau) nodig voor een gecoördineerde steun aan kinderen, jongeren en hun gezinnen. Tegelijkertijd zou op schoolniveau een holistische benadering moeten worden bevorderd, die alle activiteitsgebieden omvat (lesgeven en leren; plannen en governance; enz.) en waarbij alle belangrijkste spelers betrokken zijn: lerenden, schoolleiders, onderwijzend en niet-onderwijzend personeel, ouders en gezinnen, en lokale en ruimere gemeenschappen (1).

Motivering

Onderwijs en opleiding zouden door middel van de beginselen en praktijken van multilevel governance (zoals beschreven in de resolutie van het CvdR over het handvest voor multilevel governance in Europa) verbeterd kunnen worden (1).

Wijzigingsvoorstel 4

Paragraaf 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

Tegen 2025 een geïntegreerde en omvangrijke strategie voor succes op school ontwikkelen of verder versterken, op het passende niveau, overeenkomstig de structuur van hun onderwijs- en opleidingsstelsel, met als doel onderwijsresultaten los te koppelen van sociaal-economische status, inclusie in onderwijs te bevorderen (onder meer door segregatie in onderwijs aan te pakken) en het voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding en slechte prestaties in basisvaardigheden verder een halt toe te roepen, zoals voorgesteld in het beleidskader in de bijlage. Er zou speciale aandacht moeten gaan naar welzijn op school als sleutelcomponent van succes op school. Een dergelijke strategie moet preventieve, interventie- en compensatiemaatregelen omvatten (waaronder maatregelen die worden aangeboden in het kader van de jongerengarantie), empirisch onderbouwd zijn en universele maatregelen combineren met doelgerichte en/of geïndividualiseerde voorzieningen voor lerenden die extra aandacht en ondersteuning nodig hebben in een inclusieve setting (zoals lerenden met een sociaal-economisch kansarme, migranten- (onder wie vluchtelingen) of Roma-achtergrond, lerenden met een zichtbare en onzichtbare handicap, met speciale onderwijsbehoeften of geestelijke gezondheidsproblemen). Een dergelijke strategie zou ook gebaseerd moeten zijn op gestructureerde samenwerking tussen spelers die verschillende beleidsterreinen, governanceniveaus en onderwijsniveaus vertegenwoordigen, adequate financiering moeten krijgen en gepaard moeten gaan met een duidelijk uitvoerings- en evaluatie plan.

1.

Tegen 2025 een geïntegreerde en omvangrijke strategie voor succes op school ontwikkelen of verder versterken, op het passende niveau, overeenkomstig de structuur van hun onderwijs- en opleidingsstelsel en rekening houdend met de relevante gedecentraliseerde systemen , met als doel onderwijsresultaten los te koppelen van sociaal-economische status, inclusie in onderwijs te bevorderen (onder meer door segregatie in onderwijs aan te pakken) en het voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding en slechte prestaties in basisvaardigheden verder een halt toe te roepen, zoals voorgesteld in het beleidskader in de bijlage. Er zou speciale aandacht moeten gaan naar welzijn , en de milieu- en gezondheidsomstandigheden op school en in de omgeving ervan als sleutelcomponent van succes op school. Een dergelijke strategie moet preventieve, plannings-, interventie- en compensatiemaatregelen omvatten (waaronder maatregelen die worden aangeboden in het kader van de jongerengarantie), empirisch onderbouwd zijn en universele maatregelen combineren met doelgerichte en/of geïndividualiseerde voorzieningen voor lerenden die extra aandacht en ondersteuning nodig hebben in een inclusieve setting (zoals lerenden met een sociaal-economisch kansarme, migranten- (onder wie vluchtelingen) of Roma-achtergrond, lerenden met een zichtbare en onzichtbare handicap, met speciale onderwijsbehoeften of geestelijke gezondheidsproblemen). Een dergelijke strategie zou ook gebaseerd moeten zijn op gestructureerde samenwerking tussen spelers die verschillende beleidsterreinen, governanceniveaus en onderwijsniveaus vertegenwoordigen, adequate financiering moeten krijgen en gepaard moeten gaan met een duidelijk uitvoerings- , evaluatie- en monitoring plan.

Motivering

Lokale en regionale overheden zijn essentieel om de visie op een Europese onderwijsruimte gestalte te geven, omdat zij een rechtstreekse en organische band hebben met de gemeenschappen waarin het op Europees niveau vastgestelde onderwijsbeleid ten uitvoer wordt gelegd en waarop dit beleid vervolgens een directe impact heeft (2).

Wijzigingsvoorstel 5

Paragraaf 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.

In de context van een geïntegreerde en omvangrijke strategie, preventieve, interventie- en compensatiemaatregelen — bijvoorbeeld de in het beleidskader in de bijlage beschreven maatregelen — combineren ter ondersteuning van:

3.

In de context van een geïntegreerde , inclusieve en omvangrijke strategie, preventieve, interventie- en compensatiemaatregelen — bijvoorbeeld de in het beleidskader in de bijlage beschreven maatregelen — combineren ter ondersteuning van:

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Paragraaf 3.3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.3.

scholen bij de ontwikkeling van een “holistische benadering op schoolniveau” voor succes op school, waarbij alle leden van de schoolgemeenschap (schoolleiders, leraren, opleiders en ander onderwijzend personeel, lerenden, ouders en gezinnen en de lokale gemeenschap) alsook externe belanghebbenden actief samenwerken om onderwijssucces voor alle lerenden te bevorderen;

3.3.

scholen bij de ontwikkeling van een “holistische benadering op schoolniveau” voor succes op school, waarbij alle leden van de schoolgemeenschap (schoolleiders, leraren, opleiders en ander onderwijzend personeel, lerenden, ouders en gezinnen en de lokale gemeenschap , met inbegrip van lokale en regionale overheden ) alsook externe belanghebbenden actief samenwerken om onderwijssucces voor alle lerenden te bevorderen;

Motivering

Lokale en regionale overheden zijn bevoegd voor scholen en bevorderen de ontwikkeling van “holistische benaderingen op schoolniveau”, onder meer via de “viervoudige helix”-aanpak, een samenwerkingsmodel waarbij niet alleen veel belang wordt gehecht aan belanghebbenden uit de particuliere en overheidssector en de wetenschap, maar ook aan de mensen en hun behoeften.

Wijzigingsvoorstel 7

Paragraaf 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.

Optimaal gebruikmaken van nationale en EU-middelen voor investeringen in infrastructuur, opleiding, instrumenten en middelen om inclusie, gelijkheid en welzijn in onderwijs te verbeteren, met inbegrip van EU-fondsen en -deskundigheid voor hervormingen en investeringen in infrastructuur, instrumenten, pedagogie en de creatie van gezonde leeromgevingen, met name Erasmus+, de faciliteit voor herstel en veerkracht, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het programma Digitaal Europa, Horizon Europa, het instrument voor technische ondersteuning, het Fonds voor asiel, migratie en integratie enz., en ervoor zorgen dat het gebruik van de fondsen in overeenstemming is met de algemene strategie.

4.

Optimaal gebruikmaken van lokale, regionale, nationale en EU-middelen voor investeringen in infrastructuur, opleiding, instrumenten en middelen om inclusie, gelijkheid en welzijn in onderwijs te verbeteren, met inbegrip van EU-fondsen en -deskundigheid voor hervormingen en investeringen in infrastructuur, instrumenten, pedagogie en de creatie van gezonde leeromgevingen, met name Erasmus+, de faciliteit voor herstel en veerkracht, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het programma Digitaal Europa, Horizon Europa, het instrument voor technische ondersteuning, het Fonds voor asiel, migratie en integratie enz., en ervoor zorgen dat het gebruik van de fondsen in overeenstemming is met de algemene strategie.

Motivering

Er wordt voorgesteld om ook het lokale en regionale niveau te betrekken.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

De bijzondere rol van de lokale en regionale overheden

1.

is van mening dat hoogwaardige en inclusieve onderwijs- en opleidingsstelsels die voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht de persoonlijke kenmerken en de culturele, sociaal-economische en gezinssituatie van lerenden, niet alleen tot succes op school leiden, maar ook tot sociale cohesie en een duurzamere economie in de Europese Unie.

2.

Het Comité waardeert ten zeerste de “holistische benadering op schoolniveau” die de Europese Commissie aanmoedigt en waar ook de lokale en regionale overheden bij betrokken zijn. Die benadering is een belangrijke voorwaarde om het onderwijs- en opleidingsbeleid te hervormen en de belangrijkste doelstellingen van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding te bereiken, zoals het verminderen van het aantal leerlingen dat zwak presteert voor basisvaardigheden en het tegengaan van voortijdig schoolverlaten.

3.

Maatregelen tegen voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding (3) worden vaak op lokaal en regionaal niveau genomen, waardoor contextuele problemen kunnen worden aangepakt.

4.

Het welzijn van leerlingen en het schoolpersoneel moet op de scholen zelf bevorderd worden, door de onderwijskloof tussen afgelegen, landelijke gebieden en steden en de verschillen tussen onderwijsinstellingen te verkleinen. Dat kan enkel met passende financiering ter bevordering van de sociale en territoriale cohesie en indien er beslissingen op basis van gegevens kunnen worden genomen. Hoe dan ook is er een omvattende aanpak nodig om de kwaliteit van het gedecentraliseerde onderwijssysteem te verbeteren, niet alleen financiële middelen.

5.

Het is zeer belangrijk om die gegevens op lokaal, regionaal en nationaal niveau te verzamelen en te analyseren. Dankzij zo’n analyse kunnen gemeenschappelijke tendensen aan het licht komen die relevant zijn voor vroegtijdig schoolverlaten, en kunnen oplossingen worden voorgesteld om uitdagingen op basis van een plaatsgebonden benadering aan te pakken. Zo is er in Letland een nationaal, interactief instrument ontwikkeld om informatie over leerlingen te verzamelen vanaf het moment dat de leerkracht een risico op voortijdig schoolverlaten vaststelt. Zo kan er op lokaal en regionaal niveau een brede statistische gegevensbasis gecreëerd worden over de oorzaken en tendensen van voortijdig schoolverlaten.

6.

Praktijken die hun waarde op lokaal en regionaal niveau bewezen hebben, zouden breder moeten worden ingezet om een slagvaardig digitaal onderwijs op te bouwen en een duurzame digitale transitie te stimuleren. Dat zou een hoogwaardig en inclusief algemeen onderwijs ten goede komen, en tegelijk de digitale cohesie versterken om de verschillen tussen gebieden te verkleinen. Zo heeft de Franse regio Île-de-France als gevolg van de COVID-19-pandemie het gratis taalleerplatform QIOZ ontwikkeld.

Gevolgen van de crisis voor de onderwijsstelsels

7.

Het aantal voortijdige schoolverlaters is de voorbije tien jaar gestaag gedaald. Het valt echter te vrezen dat deze positieve tendens door de pandemie weer zal omslaan (4), aangezien de leerprestaties in het schooljaar 2021-2022 aantoonbaar te lijden hebben gehad onder de COVID-19-beperkingen. Zo steeg in de Franstalige gemeenschap van België het aantal voortijdige schoolverlaters met 28 %, met name in het middelbaar onderwijs.

8.

We mogen niet vergeten dat COVID-19 gevolgen heeft gehad voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid en het algemene welzijn van de leerlingen. Ook moet er aandacht worden geschonken aan het feit dat de crisis ook de leermotivatie van bepaalde groepen leerlingen, die vroeger geen risico op vroegtijdig schoolverlaten vertoonden, heeft ondermijnd, en dat tegelijkertijd leerlingen uit kwetsbare en kansarme milieus onevenredig getroffen zijn. Daarom moeten er innovatieve activiteiten komen om kinderen die succesvol leren, te blijven motiveren.

9.

Alle leerplichtige Oekraïense kinderen die wegens de oorlog in hun land in een EU-lidstaat verblijven, moeten sociaal inclusief en op hun psychologische behoeften afgestemd onderwijs krijgen. Ook zijn op maat gesneden en goed doordachte taalprogramma’s nodig (zoals in de Vlaamse gemeenschap in België (5)) voor leerlingen die de taal van de betreffende lidstaat niet beheersen, om hun integratie te bevorderen en hun prestaties te verbeteren.

Conclusies

10.

Het CvdR is het eens met de conclusie van de onafhankelijke beoordeling (6) van de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (7) dat de samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal, lokaal) beperkt en gefragmenteerd blijft. Dit is een van de gebieden waarop er verdere inspanningen moeten worden geleverd om het probleem van voortijdig schoolverlaten op te lossen, met name door middel van samenwerking binnen het innovatie-ecosysteem.

11.

Lokale en regionale overheden zijn cruciaal om onderwijsinstellingen op te richten en te moderniseren, gelijke kansen voor iedereen te bevorderen en een veilige, inclusieve en efficiënte leeromgeving te creëren, met aandacht voor de toename van (cyber)pesten. Door de gevolgen van de Russische oorlog tegen Oekraïne, de energiecrisis en de hollende inflatie voor de nationale en lokale begrotingen is het belangrijk om via de EU-structuurfondsen langetermijnsteun voor gemeentelijke projecten aan te bieden teneinde de leeromgeving te moderniseren en de bestaande onderwijsinfrastructuur op kwalitatieve wijze te onderhouden.

12.

De toekomstige uitdagingen moeten met een “holistische benadering op schoolniveau” worden aangepakt. Het gaat hierbij onder meer om de pensioengolf bij het onderwijspersoneel en de ontwikkeling van een breed motivatieprogramma voor het hele schoolpersoneel. In verscheidene lokale en regionale gebieden bestaan er al voorbeelden van goede oplossingen, zoals beurzen voor studenten lerarenopleiding in hun laatste jaar, met name voor toekomstige STEM-leerkrachten en verzorgers (psychologen, opvoeders enz.). Tegelijkertijd moeten er nog steeds programma’s voor bijscholing en verdere kwalificatie van leerkrachten en eventueel omscholingsmaatregelen gestimuleerd worden.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  COM(2020) 625 final.

(2)  PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.

(1)  COM(2020) 625 final.

(2)  PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.

(3)   PB C 175 van 7.6.2021, blz. 6.

(1)   Verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa, mei 2022, 32e voorstel (blz. 74 in de Engelse versie).

(2)   COM(2022) 404 final.

(1)  Zie definitie in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.

(1)  Zie definitie in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.

(1)  PB C 174 van 7.6.2014, blz. 1.

(2)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen (PB C 175 van 7.5.2021, blz. 6).

(3)  De EU-indicator voor “voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding” (ELET) meet het percentage 18- tot 24-jarigen met ten hoogste opleidingsniveau lager middelbaar onderwijs en die niet langer een formele of informele vorm van onderwijs of opleiding volgen.

(4)  Europese Commissie, directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur, Onderwijs- en opleidingsmonitor 2021: samenvatting, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021, https://data.europa.eu/doi/10.2766/480191

(5)  Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN).

(6)  Europese Commissie, directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur (2019), Donlevy, V., Day, L., Andriescu, M., Downes, P., Assessment of the implementation of the 2011 Council recommendation on policies to reduce early school leaving: final report, Publicatiebureau.

(7)  PB C 191 van 1.7.2011, blz. 1.


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

151e CvdR-zitting, 11.10.2022-12.10.2022

30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/57


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Bescherming van geografische aanduidingen voor industriële en ambachtelijke producten in de Europese Unie (herzien)

(2022/C 498/11)

Rapporteur:

Martine PINVILLE (FR/PSE), Lid van de regioraad van Nouvelle-Aquitaine

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van geografische aanduidingen voor ambachtelijke en industriële producten en tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2017/1001 en (EU) 2019/1753 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit (EU) 2019/1754 van de Raad

COM(2022) 174 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van geografische aanduidingen voor ambachtelijke en industriële producten en tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2017/1001 en (EU) 2019/1753 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit (EU) 2019/1754 van de Raad

COM(2022) 174 final

2022/0115 (COD)

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 2

(Nieuw)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Doelstellingen

Deze titel voorziet in een unitair en exclusief systeem van geografische aanduidingen ter bescherming van de namen van ambachtelijke en industriële producten waarvan de kwaliteit, de reputatie of andere kenmerken verband houden met hun geografische oorsprong, waarbij het volgende wordt gewaarborgd:

a)

collectief optredende producenten beschikken over de nodige bevoegdheden en verantwoordelijkheden om hun geografische aanduiding te beheren, onder meer om in te spelen op de maatschappelijke vraag naar authentieke producten die verbonden zijn aan het erfgoed en die het resultaat zijn van duurzame productie in haar drie dimensies van economische, ecologische en sociale waarde, en om op de markt actief te zijn;

b)

eerlijke concurrentie voor producenten in de afzetketen;

c)

consumenten krijgen betrouwbare informatie en een garantie van de authenticiteit van dergelijke producten en kunnen ze gemakkelijk identificeren op de markt, ook in de elektronische handel;

d)

eenvoudige en efficiënte registratie van geografische aanduidingen, rekening houdend met de passende bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, en

e)

doeltreffende handhaving en afzet in de hele Unie en in de elektronische handel, waarbij de integriteit van de interne markt wordt gewaarborgd;

f)

lokale economische ontwikkeling ter waarborging van de bescherming van knowhow en een gemeenschappelijk erfgoed.

Motivering

Voorgesteld wordt dit artikel toe te voegen om het voorstel te laten aansluiten bij de verordening inzake geografische aanduidingen (GA’s) voor landbouwproducten en te benadrukken dat het niet zozeer gaat om een instrument van intellectuele eigendom, maar veeleer om een instrument van openbare orde.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 3

(Nieuw, eerste lid)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Een “geografische aanduiding” voor een ambachtelijk of industrieel product is een naam die een product aanduidt:

i)

dat van oorsprong is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land;

ii)

waarvan een bepaalde kwaliteit, de reputatie, of een ander kenmerk hoofdzakelijk aan de geografische oorsprong ervan is toe te schrijven; en

iii)

waarvan ten minste een van de productiestadia plaatsvindt in het afgebakende geografische gebied.

Motivering

Het is absoluut noodzakelijk dat een definitie van geografische aanduidingen (GA’s) voor industriële en ambachtelijke producten wordt gegeven en in dit artikel wordt opgenomen (net als in de verordening betreffende geografische aanduidingen voor landbouwproducten).

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 5

Voorschriften voor geografische aanduidingen

Om de naam van ambachtelijk of industrieel product in aanmerking te laten komen voor de bescherming van een “geografische aanduiding” moet het product aan de volgende eisen voldoen:

a)

het product moet afkomstig zijn uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land;

b)

de specifieke kwaliteit, faam, of een ander kenmerk van het product moet hoofdzakelijk aan de geografische oorsprong ervan zijn toe te schrijven, en

c)

ten minste een van de productiestadia moet plaatsvinden in het afgebakende geografische gebied.

 

Motivering

Vloeit voort uit het wijzigingsvoorstel m.b.t. artikel 3.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Aanvragen voor de registratie van geografische aanduidingen worden alleen ingediend door een producentengroepering van een product waarvan de naam voor registratie wordt voorgesteld (“de aanvragende producentengroepering”). Regionale of lokale overheidsinstanties kunnen helpen bij het opstellen van de aanvraag en bij de desbetreffende procedure.

1.   Aanvragen voor de registratie van geografische aanduidingen kunnen worden ingediend door een producentengroepering waarvan de naam voor registratie wordt voorgesteld (“de aanvragende producentengroepering”). Regionale of lokale overheidsinstanties kunnen helpen bij het opstellen van de aanvraag en bij de desbetreffende procedure.

2.   Een door een lidstaat aangewezen autoriteit kan geacht worden een aanvragende producentengroepering te zijn voor de toepassing van deze titel als het niet haalbaar is voor de producenten in kwestie om een groepering te vormen vanwege hun aantal, geografische locatie of organisatorische kenmerken. Wanneer een dergelijke vertegenwoordiging plaatsvindt, moeten de redenen voor een dergelijke vertegenwoordiging in de in artikel 11, lid 3, bedoelde aanvraag worden vermeld.

2.   Een door een lidstaat aangewezen autoriteit, met name een regionale of lokale overheid, kan geacht worden een aanvragende producentengroepering te zijn voor de toepassing van deze titel als het niet haalbaar is voor de producenten in kwestie om een groepering te vormen vanwege hun aantal, geografische locatie of organisatorische kenmerken. Wanneer een dergelijke vertegenwoordiging plaatsvindt, moeten de redenen voor een dergelijke vertegenwoordiging in de in artikel 11, lid 3, bedoelde aanvraag worden vermeld.

3.   Een enkele producent kan voor de toepassing van deze titel als een aanvragende producentengroepering worden beschouwd indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

3.   Een enkele producent kan voor de toepassing van deze titel als een aanvragende producentengroepering worden beschouwd indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokkene is de enige producent die bereid is een registratieaanvraag van een geografische aanduiding in te dienen;

a)

de betrokkene is de enige producent die bereid is een registratieaanvraag van een geografische aanduiding in te dienen;

b)

het betrokken geografische gebied wordt afgebakend door natuurlijke kenmerken ongeacht de eigendomsgrenzen en heeft kenmerken die aanzienlijk verschillen van die van naburige gebieden, of de kenmerken van het product verschillen van de producten in naburige gebieden worden geproduceerd.

b)

de toegang tot de GA blijft openstaan voor elke nieuwe producent/fabrikant die het productdossier van de GA-specificatie naleeft.

Motivering

De aanvrager van een GA is niet noodzakelijkerwijs een producentengroepering. Er moet meer flexibiliteit worden ingevoerd en lokale en regionale overheden moeten als aanvragers kunnen worden beschouwd (in sommige landen is dat al zo). [Het tweede deel van het wijzigingsvoorstel is niet van toepassing op het Nederlands].

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 7, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Producten waarvan de namen als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding zijn geregistreerd, moeten in overeenstemming zijn met een productdossier dat ten minste de volgende gegevens bevat:

1.   Producten waarvan de namen als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding zijn geregistreerd, moeten in overeenstemming zijn met een productdossier dat ten minste de volgende objectieve en niet-discriminerende gegevens bevat:

a)

de als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding te beschermen naam, die een geografische naam van de plaats van productie van een specifiek product kan zijn, of een naam die in de handel of in de omgangstaal wordt gebruikt om het specifieke product in het afgebakende geografische gebied te beschrijven;

a)

de als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding te beschermen naam, die een geografische naam van de plaats van productie van een specifiek product kan zijn, of een naam die in de handel of in de omgangstaal wordt gebruikt om het specifieke product in het afgebakende geografische gebied te beschrijven;

b)

een beschrijving van het product, in voorkomend geval met inbegrip van de grondstoffen;

b)

het soort product/producten waarop de naam betrekking heeft;

c)

de specificatie van het afgebakende geografische gebied die het bij punt g) genoemde verband tot stand brengt;

c)

een beschrijving van het product, in voorkomend geval met inbegrip van de grondstoffen;

d)

het bewijs dat het product afkomstig is uit het in artikel 5, punt c), bedoelde afgebakende geografische gebied;

d)

de specificatie van het afgebakende geografische gebied die het bij punt g) genoemde verband tot stand brengt;

e)

een beschrijving van de methode voor het produceren of verkrijgen van het product en, in voorkomend geval, de traditionele methoden en specifieke praktijken die worden toegepast;

e)

het bewijs dat het product afkomstig is uit het in artikel 5, punt c), bedoelde afgebakende geografische gebied;

f)

informatie betreffende de verpakking, waarbij de aanvragende producentengroepering aangeeft en op afdoende en productspecifieke wijze motiveert waarom de verpakking in het afgebakende geografische gebied moet plaatsvinden om de kwaliteit te behouden, om de oorsprong te waarborgen of om de controle te verzekeren, rekening houdend met het Unierecht, in het bijzonder het recht betreffende het vrije verkeer van goederen en het vrije verkeer van diensten;

f)

een beschrijving van de methode voor het produceren of verkrijgen van het product en, in voorkomend geval, de traditionele methoden en specifieke praktijken die worden toegepast;

g)

het verband tussen een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van het product en de geografische oorsprong als bedoeld in artikel 5, punt b);

g)

informatie betreffende de verpakking, waarbij de aanvragende producentengroepering aangeeft en op afdoende en productspecifieke wijze motiveert waarom de verpakking in het afgebakende geografische gebied moet plaatsvinden om de kwaliteit te behouden, om de oorsprong te waarborgen of om de controle te verzekeren, rekening houdend met het Unierecht, in het bijzonder het recht betreffende het vrije verkeer van goederen en het vrije verkeer van diensten;

h)

alle specifieke etiketteringsvoorschriften voor het product in kwestie;

h)

het verband tussen een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van het product en de geografische oorsprong als bedoeld in artikel 5, punt b);

i)

andere toepasselijke vereisten waarin de lidstaten of, in voorkomend geval, een producentengroepering voorzien, rekening houdend met het feit dat die vereisten objectief en niet-discriminerend moeten zijn en verenigbaar moeten zijn met het Unierecht.

i)

alle specifieke etiketteringsvoorschriften voor het product in kwestie;

 

j)

de voor het product bevoegde toezichtsautoriteit;

k)

andere toepasselijke vereisten waarin de lidstaten of, in voorkomend geval, een producentengroepering voorzien, rekening houdend met het feit dat die vereisten objectief en niet-discriminerend moeten zijn en verenigbaar moeten zijn met het Unierecht.

Motivering

De erkenning van een nieuwe naam die geen verband houdt met het lokale erfgoed of met lokale gebruiken, moet worden vermeden: een GA is een immaterieel erfgoedelement waarvan de geldigheid wordt beoordeeld in het licht van de praktijk en het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

Het productdossier moet gedetailleerder zijn en de definitie van het betrokken product verduidelijken, net als voor geografische aanduidingen voor landbouwproducten: het “soort product” maakt deel uit van deze definitie door de productfamilie te specificeren, zoals aardewerk, porselein, natuursteen enz.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 8, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Het enig document bevat:

a)

de belangrijkste gegevens van het productdossier:

i)

de naam;

ii)

een beschrijving van het product, in voorkomend geval met inbegrip van specifieke voorschriften betreffende verpakking en etikettering;

iii)

een beknopte beschrijving van het geografische gebied;

1.   Het enig document bevat:

a)

de belangrijkste gegevens van het productdossier:

i)

de naam;

ii)

het soort product;

iii)

een beschrijving van het product, in voorkomend geval met inbegrip van specifieke voorschriften betreffende verpakking en etikettering , evenals een beschrijving van de belangrijkste stadia van het fabricageproces ;

iv)

een beknopte beschrijving van het geografische gebied;

Motivering

Het enig document is een samenvatting van het productdossier; dit is het document waarop EUIPO zijn beoordeling van GA-aanvragen zal baseren. Het is derhalve noodzakelijk alle essentiële en relevante informatie op te nemen die nodig is voor de evaluatie van het dossier op EU-niveau: het soort product en het productieproces zijn noodzakelijk voor een goed begrip van de GA-aanvraag en om te beoordelen of de aanvraag aan de vereiste criteria voldoet.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 22, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Bij een bezwaar wordt de naam waarvoor een registratieaanvraag is ingediend niet ingeschreven als:

2.   Bij een bezwaar wordt de naam waarvoor een registratieaanvraag is ingediend niet ingeschreven als:

a)

de voorgestelde geografische aanduiding niet voldoet aan de in deze verordening vastgelegde beschermingsvereisten;

a)

de voorgestelde geografische aanduiding niet voldoet aan de in deze verordening vastgelegde beschermingsvereisten;

b)

de registratie van de voorgestelde geografische aanduiding in strijd is met artikel 37, artikel 38 of artikel 39;

b)

de registratie van de voorgestelde geografische aanduiding in strijd is met artikel 35, artikel 37, artikel 38 of artikel 39;

c)

de registratie van de voorgestelde geografische aanduiding schade zou toebrengen aan het bestaan van een geheel of gedeeltelijk identieke naam of van een merk, of aan het bestaan van producten die, te rekenen vanaf de datum van de in artikel 18, lid 3, bedoelde publicatie, ten minste vijf jaar legaal op de markt zijn.

c)

de registratie van de voorgestelde geografische aanduiding schade zou toebrengen aan het bestaan van een geheel of gedeeltelijk identieke naam of van een merk, of aan het bestaan van producten die, te rekenen vanaf de datum van de in artikel 18, lid 3, bedoelde publicatie, ten minste vijf jaar legaal op de markt zijn.

Motivering

De toevoeging van een verwijzing naar artikel 35 maakt het mogelijk om in geval van bezwaar alle rechtsgrondslagen ter bescherming van geografische aanduidingen in te roepen. De bescherming van reeds erkende GA’s moet worden versterkt, en voorkomen moet worden dat concurrerende/onrechtmatige GA’s worden gedeponeerd.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 23

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.     Het EUIPO kan besluiten de krachtens lid 1 toegekende overgangsperiode te verlengen tot maximaal 15 jaar, of voortzetting van het gebruik tot 15 jaar toe te staan, op voorwaarde dat aanvullend wordt aangetoond dat:

a)

de naam in de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanduiding vóór de indiening van de aanvraag tot registratie van de betrokken geografische aanduiding bij het EUIPO al minstens 25 jaar wettig volgens loyale en constante gebruiken gangbaar was;

b)

het gebruik van de naam in de in lid 1 bedoelde aanduiding op geen enkel ogenblik bedoeld is geweest om te profiteren van de reputatie van de naam van het als geografische aanduiding geregistreerde product, en

c)

de consument niet is of niet zou kunnen zijn misleid aangaande de ware oorsprong van het product.

 

5.   Ter overbrugging van tijdelijke moeilijkheden ten aanzien van de langetermijndoelstelling om te garanderen dat alle producenten van een met een geografische aanduiding aangeduid product in het betrokken gebied het desbetreffende productdossier naleven, kan een lidstaat een overgangsperiode voor naleving van maximaal tien jaar toestaan met ingang van de datum waarop de aanvraag bij het EUIPO is ingediend, op voorwaarde dat de betrokken marktdeelnemers de producten in kwestie legaal in de handel hebben gebracht en daarbij gedurende ten minste vijf jaar vóór de indiening van de aanvraag bij de autoriteiten van die lidstaat de desbetreffende namen ononderbroken hebben gebruikt en naar dit feit hebben verwezen in de in artikel 13 bedoelde nationale bezwaarprocedure.

5.   Ter overbrugging van tijdelijke moeilijkheden ten aanzien van de langetermijndoelstelling om te garanderen dat alle producenten van een met een geografische aanduiding aangeduid product in het betrokken gebied het desbetreffende productdossier naleven, kan een lidstaat een overgangsperiode voor naleving van maximaal vijf jaar toestaan met ingang van de datum waarop de aanvraag bij het EUIPO is ingediend, op voorwaarde dat de betrokken marktdeelnemers de producten in kwestie legaal in de handel hebben gebracht en daarbij gedurende ten minste vijf jaar vóór de indiening van de aanvraag bij de autoriteiten van die lidstaat de desbetreffende namen ononderbroken hebben gebruikt en naar dit feit hebben verwezen in de in artikel 13 bedoelde nationale bezwaarprocedure.

Motivering

De overgangsperiode moet worden beperkt om de bescherming van GA’s niet af te zwakken of om bestaand gebruik te legitimeren.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 26, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Na de inwerkingtreding van een besluit waarbij een beschermde geografische aanduiding wordt geregistreerd, legt het EUIPO de volgende gegevens vast in het Unieregister van geografische aanduidingen voor ambachtelijke en industriële producten:

3.   Na de inwerkingtreding van een besluit waarbij een beschermde geografische aanduiding wordt geregistreerd, legt het EUIPO de volgende gegevens vast in het Unieregister van geografische aanduidingen voor ambachtelijke en industriële producten:

a)

de geregistreerde naam van het product;

b)

de productklasse ;

c)

de verwijzing naar het instrument tot registratie van de naam;

d )

de vermelding van het land of de landen van oorsprong.

a)

de naam van de voor het product geregistreerde beschermde geografische aanduiding;

b)

het soort product ;

c)

de begunstigden van de beschermde geografische aanduiding;

d)

de verwijzing naar het instrument tot registratie van de naam;

e )

de vermelding van het land of de landen van oorsprong.

Motivering

Precisering.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 29, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   In de volgende gevallen kan het EUIPO, op eigen initiatief of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat, een derde land of een natuurlijke of rechtspersoon met een gerechtvaardigd belang, besluiten om de registratie van een geografische aanduiding te annuleren:

1.   In de volgende gevallen kan het EUIPO, op eigen initiatief of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat, een derde land of een natuurlijke of rechtspersoon met een gerechtvaardigd belang, besluiten om de registratie van een geografische aanduiding te annuleren:

a)

indien de naleving van de vereisten van het productdossier niet langer kan worden gewaarborgd;

b)

indien er in de laatste zeven opeenvolgende jaren geen product in de handel is gebracht onder de als geografische aanduiding geregistreerde naam.

a)

indien de naleving van de vereisten van het productdossier niet langer kan worden gewaarborgd;

b)

indien er in de laatste tien opeenvolgende jaren geen product in de handel is gebracht onder de als geografische aanduiding geregistreerde naam.

Motivering

De periode van zeven jaar lijkt tamelijk willekeurig. Gezien de potentiële moeilijkheden op het gebied van toeleveringsketens en de mogelijkheid om voorraden af te zetten, kan een ruimere periode worden toegestaan.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 33, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5.   De raad van advies bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie, alsmede uit hun respectieve plaatsvervangers.

5.   De raad van advies bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat, een vertegenwoordiger van de Commissie en een voor het betrokken producttype erkende onafhankelijke deskundige, met inbegrip van, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van regionale of lokale overheden , alsmede uit hun respectieve plaatsvervangers.

Motivering

De samenstelling van de raad van advies moet flexibel blijven en het moet mogelijk zijn onafhankelijke deskundigen aan te wijzen waarvan de deskundigheid relevant kan zijn om het EUIPO te begeleiden bij de beoordeling van aanvragen.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 44, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   In het geval van ambachtelijke en industriële producten van oorsprong uit de Unie die in de handel worden gebracht met een geografische aanduiding, worden op de etikettering en het reclamemateriaal de symbolen van de Unie als bedoeld in lid 1 aangebracht. De geografische aanduiding wordt in hetzelfde gezichtsveld als het symbool van de Unie aangebracht.

2.   In het geval van ambachtelijke en industriële producten van oorsprong uit de Unie die in de handel worden gebracht met een geografische aanduiding, moeten op de etikettering en het reclame - of communicatie materiaal de symbolen van de Unie als bedoeld in lid 1 worden aangebracht. De geografische aanduiding wordt in hetzelfde gezichtsveld als het symbool van de Unie aangebracht.

Motivering

Het gebruik van een verplicht Europees logo is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de consumenten of klanten de producten kunnen herkennen. Aangezien etikettering niet geschikt is voor alle GA’s voor ambachtelijke en industriële producten, is het beter om van “communicatiemateriaal” te spreken.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 50, lid 2, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

de gedelegeerde productcertificeringsinstantie:

b)

de gedelegeerde productcertificeringsinstantie of natuurlijke persoon :

 

i)

beschikt over de vereiste deskundigheid, uitrusting en infrastructuur om de aan hem gedelegeerde taken in verband met officiële controles te vervullen;

ii)

beschikt over een voldoende aantal goed gekwalificeerde en ervaren personeelsleden;

iii)

is onpartijdig en vrij van elk belangenconflict, en bevindt zich met name niet in een situatie die direct of indirect de onpartijdigheid in het professioneel handelen ten aanzien van de uitoefening van die aan hem gedelegeerde officiële controletaken kan aantasten, en

iv)

beschikt over voldoende bevoegdheden om de aan hem gedelegeerde officiële controletaken te verrichten , en

 

i)

beschikt over de vereiste deskundigheid, uitrusting en infrastructuur om de aan hem gedelegeerde taken in verband met officiële controles te vervullen , ook met betrekking tot de boekhouding van ondernemingen ;

ii)

beschikt over een voldoende aantal goed gekwalificeerde en ervaren personeelsleden;

iii)

is onpartijdig en vrij van elk belangenconflict, en bevindt zich met name niet in een situatie die direct of indirect de onpartijdigheid in het professioneel handelen ten aanzien van de uitoefening van die aan hem gedelegeerde officiële controletaken kan aantasten, en

iv)

beschikt over voldoende bevoegdheden om de aan hem gedelegeerde officiële controletaken te verrichten;

c)

wanneer de officiële controletaken worden gedelegeerd aan natuurlijke personen, moeten deze natuurlijke personen:

i)

beschikken over de vereiste deskundigheid, uitrusting en infrastructuur om die aan hen gedelegeerde taken in verband met officiële controles te vervullen;

ii)

naar behoren gekwalificeerd en ervaren zijn;

iii)

onpartijdig handelen en vrij zijn van elk belangenconflict ten aanzien van de uitoefening van die aan hen gedelegeerde officiële controletaken, en

 

Motivering

Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen instanties of natuurlijke personen waaraan officiële controletaken zijn gedelegeerd.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie, dat tegemoetkomt aan een vraag die sterk leeft onder Europese lokale en regionale overheden. Voor lokale en regionale overheden draagt een geografische aanduiding voor industriële en ambachtelijke producten bij tot de bescherming van het erfgoed, het behoud van toegevoegde waarde en de werkgelegenheid in een gebied en de versterking van de identiteit ervan.

2.

Het CvdR herinnert eraan dat het in zijn advies van oktober 2021 heeft aangedrongen op de invoering van een specifiek systeem voor de bescherming van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten, zodat de Europese Unie beschikt over een alomvattend rechtskader voor geografische aanduidingen waarbij het beschermingsniveau niet afhangt van de aard van de geografische aanduidingen.

3.

Het CvdR is ermee ingenomen dat dit voorstel voortbouwt op de ervaring die is opgedaan met GA’s voor landbouwproducten en levensmiddelen en dat wordt gestreefd naar harmonisatie van de verschillende systemen.

4.

Het CvdR dringt er nogmaals op aan dat met het oog op het waarborgen van de coherentie tussen de twee systemen, een sterk mechanisme voor de coördinatie tussen de betrokken diensten van de Europese Commissie en het EUIPO wordt opgezet.

5.

De bevoegdheden van het EUIPO met betrekking tot de verificatie van geografische aanduidingen moeten duidelijk worden omschreven in een rechtshandeling, zodat het EUIPO tijdig over de nodige deskundigheid kan beschikken om de aanvragen te beoordelen en te checken of zij aan de vereiste criteria voldoen.

6.

Er moet een gemeenschappelijk register van geografische aanduidingen worden opgezet om de toegang tot informatie voor consumenten, producenten, lidstaten en lokale en regionale overheden te vergemakkelijken.

7.

Wel vestigt het CvdR de aandacht van de medewetgevers op de specificiteit en diversiteit van de producten en ecosystemen waarop dit voorstel betrekking heeft vergeleken met landbouwproducten, en dringt het erop aan dat hiermee in het hele voorstel terdege en consequent rekening wordt gehouden.

8.

Het CvdR merkt op dat de voorgestelde definitie van “ambachtelijke producten” niet overeenstemt met de praktijken in sommige lidstaten en verzoekt de Europese Unie dan ook een definitie vast te stellen die aansluit bij de bestaande productieprocessen in de EU, ongeacht of deze geheel met de hand worden vervaardigd, met mechanische middelen of een combinatie van beide.

9.

Het CvdR hecht veel belang aan innovatie en onderzoek, die niet mogen worden geblokkeerd door productdossiers of door een al te restrictieve interpretatie van de termen “traditie” en “traditioneel”.

10.

In specifieke en goed gefundeerde gevallen moet de aanvraag tot registratie van een geografische aanduiding worden toegewezen aan een regionale of lokale overheid.

11.

Het CvdR wijst erop dat veel van hen de sectoren reeds ondersteunen, zowel in de ontwikkelingsfase van GA’s voor industriële en ambachtelijke producten als bij de tenuitvoerlegging en bevordering ervan.

12.

Het CvdR wijst op het bestaan van een rechtstreekse registratieprocedure en dringt aan op gelijke behandeling in alle procedures, of er nu wel of niet eerst een nationale registratieprocedure moet worden doorlopen.

13.

Er moeten geloofwaardige controles worden uitgevoerd om de naleving van het productdossier door de fabrikanten en de veiligheid en het vertrouwen van de consument te waarborgen. Externe controles moeten prioriteit krijgen om een betrouwbare en onafhankelijke controle tegen aanvaardbare kosten te waarborgen.

14.

Het CvdR maakt zich zorgen over de door de Europese Commissie voorgestelde controleprocedure, gebaseerd op een “eigen verklaring”. Deze procedure biedt onvoldoende controlegaranties en kan ongewenste ontwikkelingen in de hand werken die de geloofwaardigheid van de regeling kunnen schaden.

15.

Het CvdR pleit voor een aanpak die vergelijkbaar is met die van de reeds beproefde GA’s voor landbouwproducten en levensmiddelen, zodat de regelingen kunnen worden geharmoniseerd.

16.

Het CvdR wijst er nogmaals op dat de registratieprocedure beperkt moet zijn in de tijd en beveelt met name aan dat de maximumduur van het besluit over de nationale en Europese aanvraag wordt vastgelegd.

17.

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de kosten, met name de kosten voor het instellen van beroep, zoals de beroepstaks, niet discriminerend zijn, zodat elke GA-houder er toegang toe heeft.

18.

Het is zaak dat op Europees niveau maatregelen worden voorgesteld ter ondersteuning van de certificering, de organisatie van beroepsbeoefenaren en voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor GA’s voor industriële en ambachtelijke producten. Dergelijke steunmaatregelen zullen de uitrol van het systeem binnen de EU bevorderen en zo helpen om een niet-verplaatsbare economische activiteit in de gebieden in stand houden en ontwikkelen.

19.

Het CvdR is het eens met de analyse van de Commissie als het gaat om de naleving van het subsidiariteitsbeginsel in dit voorstel. Het voorstel heeft immers tot doel een goed functionerende interne markt voor GA’s voor industriële en ambachtelijke producten tot stand te brengen, waarvan de bescherming onder de gedeelde bevoegdheid van de EU en haar lidstaten valt. De lidstaten kunnen deze doelstelling niet ieder afzonderlijk bereiken als gevolg van het grote aantal uiteenlopende regels, die op nationaal niveau zijn ontwikkeld en niet wederzijds worden erkend. Star vasthouden aan de nationale benaderingen zou leiden tot rechtsonzekerheid voor de producenten, zou de markt voor de consumenten ondoorzichtig maken, zou de handel binnen de Unie ongunstig beïnvloeden en zou de weg vrijmaken voor ongelijke concurrentie bij het in de handel brengen van door GA’s beschermde producten. Het voorstel van de Commissie heeft dan ook een echte Europese meerwaarde.

Brussel, 11 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/68


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T)

(2022/C 498/12)

Rapporteur:

Isabelle BOUDINEAU (FR/PSE), lid van de regioraad van Nouvelle-Aquitaine

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1153 en Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1315/2013

COM(2021) 812 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Actieplan ter bevordering van het grensoverschrijdend en langeafstandspassagiersvervoer per spoor

COM(2021) 810 final

Gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1153 en Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1315/2013

COM(2022) 384 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1153 en Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1315/2013

COM(2021) 812 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(4)

De totstandbrenging van het trans-Europees vervoersnetwerk schept de infrastructurele randvoorwaarden die het mogelijk maken alle vervoerswijzen duurzamer, betaalbaarder en inclusiever te maken, duurzame alternatieven op grote schaal beschikbaar te stellen als onderdeel van een multimodaal vervoerssysteem en de juiste stimulansen te bieden om de transitie te stimuleren, met name door te zorgen voor een eerlijke transitie, conform de in de aanbeveling van de Raad (EU) […] van […] geformuleerde doelstellingen inzake het waarborgen van een eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit.

(4)

De totstandbrenging van het trans-Europees vervoersnetwerk schept de infrastructurele randvoorwaarden die het mogelijk maken alle vervoerswijzen in alle regio’s van de Unie duurzamer, betaalbaarder en inclusiever te maken, duurzame alternatieven op grote schaal beschikbaar te stellen als onderdeel van een multimodaal vervoerssysteem en de juiste stimulansen te bieden om de transitie te stimuleren, met name door te zorgen voor een eerlijke transitie, conform de in de aanbeveling van de Raad (EU) […] van […] geformuleerde doelstellingen inzake het waarborgen van een eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit.

Motivering

Geen enkele EU-regio mag bij de transitie-inspanningen achterblijven.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(16)

De belangen van regionale en lokale autoriteiten alsook die van burgers die de gevolgen van een project van gemeenschappelijk ondervinden, moeten terdege in aanmerking worden genomen tijdens de plannings- en bouwfase van projecten.

(16)

De belangen van regionale en lokale autoriteiten alsook die van burgers die de gevolgen van een project van gemeenschappelijk ondervinden, moeten terdege in aanmerking worden genomen tijdens de plannings- en bouwfase van projecten.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel (dat een grammaticale wijziging in de Engelse versie betreft) heeft geen gevolgen voor het Nederlands.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 52

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(52)

De lidstaten moeten een nationaal programma ter ondersteuning van duurzame stedelijke mobiliteitsplannen opzetten dat duurzame stedelijke mobiliteitsplanning bevordert en voor een betere coördinatie tussen regio’s, steden en gemeenten zorgt. Dat programma moet regio’s en stedelijke gebieden ondersteunen bij de ontwikkeling van hoogwaardige mobiliteitsplannen en de monitoring en evaluatie van de uitvoering van die plannen versterken door middel van regelgevende maatregelen, richtsnoeren, capaciteitsopbouw, bijstand en eventueel financiële steun.

(52)

De lidstaten moeten een nationaal programma ter ondersteuning van duurzame stedelijke mobiliteitsplannen opzetten dat duurzame stedelijke mobiliteitsplanning bevordert en voor een betere coördinatie tussen regio’s, steden en gemeenten zorgt. Dat programma moet regio’s en stedelijke gebieden ondersteunen bij de ontwikkeling van hoogwaardige mobiliteitsplannen en de monitoring en evaluatie van de uitvoering van die plannen versterken door middel van regelgevende maatregelen, richtsnoeren, capaciteitsopbouw, bijstand en eventueel financiële steun. Als aanvulling op de steun in het kader van de nationale steunprogramma’s vergemakkelijkt de Europese Commissie uitwisselingen tussen knooppunten in het kader van corridorfora.

Motivering

De Europese Commissie moet lokale overheden die geen ervaring hebben met de ontwikkeling van duurzame stedelijke mobiliteitsplannen ondersteunen, met name door de uitwisseling van ervaringen te vergemakkelijken.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 66

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(66)

De Europese vervoerscorridors moeten de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk zodanig helpen ontwikkelen dat knelpunten worden aangepakt, grensoverschrijdende verbindingen worden bevorderd en efficiëntie en duurzaamheid worden verbeterd. Ze zullen bijdragen tot samenhang door verbeterde territoriale samenwerking. Zij moeten voorts een antwoord bieden op bredere doelstellingen van het vervoersbeleid, alsmede de interoperabiliteit, de intermodale integratie en het multimodale vervoer faciliteren. De corridoraanpak moet transparant en helder zijn en het beheer van deze corridors mag niet tot een buitensporige toename van de administratieve lasten of kosten leiden.

(66)

De Europese vervoerscorridors moeten de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk zodanig helpen ontwikkelen dat knelpunten worden aangepakt, grensoverschrijdende verbindingen worden bevorderd en efficiëntie en duurzaamheid worden verbeterd. Ze zullen bijdragen tot samenhang door verbeterde territoriale samenwerking. Zij moeten voorts een antwoord bieden op bredere doelstellingen van het vervoersbeleid, alsmede de interoperabiliteit, de intermodale integratie en het multimodale vervoer faciliteren. De corridoraanpak moet transparant en helder zijn en het beheer van deze corridors mag niet tot een buitensporige toename van de administratieve lasten of kosten leiden. De corridoraanpak moet ook de ontwikkeling aanmoedigen van geïntegreerde beheersstructuren die gericht zijn op het versnellen van de verwezenlijking van grensoverschrijdende trajecten, zoals bijvoorbeeld Europese groeperingen voor territoriale samenwerking. De Europese Commissie en de lidstaten raadplegen de regio’s en deze belanghebbenden wanneer zij besluiten nemen over de tenuitvoerlegging van het trans-Europees vervoersnetwerk.

Motivering

Gebleken is dat geïntegreerde beheersstructuren, zoals Europese groeperingen voor territoriale samenwerking, kunnen bijdragen tot het oplossen van problemen die zich voordoen op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking, met name bij de verwezenlijking van de grensoverschrijdende gedeelten van het TEN-T. In de verordening moet hiernaar worden verwezen.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 3, punt f)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

f)

“stedelijk knooppunt”: een stedelijk gebied waar onderdelen van de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals havens, met inbegrip van passagiersterminals, luchthavens, spoorwegstations, busterminals, logistieke platforms en faciliteiten en goederenterminals, die in en rond het stedelijk gebied zijn gelegen, verbonden zijn met andere onderdelen van die infrastructuur en met de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer;

f)

“stedelijk knooppunt”: een functioneel stedelijk gebied waar onderdelen van de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals havens, met inbegrip van passagiersterminals, luchthavens, spoorwegstations, busterminals, logistieke platforms en faciliteiten en goederenterminals, die in en rond het stedelijk gebied zijn gelegen, verbonden zijn met andere onderdelen van die infrastructuur en met de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer;

Motivering

De toevoeging van “functioneel” aan de definitie van “stedelijke knooppunten” sluit beter aan bij de logica van SUMP’s in artikel 3, punt o). “Functioneel” stedelijk gebied is een betere afspiegeling van een geïntegreerd vervoersysteem van een stad en haar pendelgebied en speelt een belangrijke rol bij de planning van stedelijk gebied en het koolstofvrij maken van het vervoerssysteem.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 3, punt l)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

l)

“multimodaal passagiersknooppunt”: een knooppunt tussen ten minste twee vervoerswijzen voor passagiers, waar reisinformatie, toegang tot openbaar vervoer en overstappen tussen vervoerswijzen, met inbegrip van P+R-faciliteiten en actieve vervoerswijzen, worden gewaarborgd en die als interface tussen stedelijke knooppunten en netwerken voor langeafstandsvervoer fungeren;

l)

“multimodaal passagiersknooppunt”: een knooppunt tussen ten minste twee vervoerswijzen voor passagiers, waar reisinformatie, toegang tot openbaar vervoer en overstappen tussen vervoerswijzen, met inbegrip van P+R-faciliteiten en actieve vervoerswijzen, worden gewaarborgd en die als interface tussen en binnen stedelijke knooppunten en netwerken voor langeafstandsvervoer fungeren;

Motivering

Met dit wijzigingsvoorstel krijgen projecten voor multimodale passagiersknooppunten tussen én binnen stedelijke knooppunten financiering.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 3, punt o)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

o)

“plan voor duurzame stedelijke mobiliteit” (SUMP/mobiliteitsplan): een document voor strategische mobiliteitsplanning om de toegankelijkheid en de mobiliteit binnen het functionele stedelijke gebied (met de invloedssfeer voor pendelverkeer) te verbeteren voor mensen, bedrijven en goederen;

o)

“plan voor duurzame stedelijke mobiliteit” (SUMP/mobiliteitsplan): een document voor strategische mobiliteitsplanning om de toegankelijkheid en de mobiliteit binnen het functionele stedelijke gebied (met de invloedssfeer voor pendelverkeer) te verbeteren voor mensen, bedrijven en goederen; SUMP’s kunnen worden opgenomen in bestaande plannen en/of in bredere plannen waarin bijvoorbeeld ook plannen voor ruimtelijke ordening zijn geïntegreerd, gezien de onderlinge verbanden tussen ruimtelijke ordening en mobiliteit;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel zorgt ervoor dat SUMP’s kunnen voortbouwen op bestaande en/of bredere plannen op lokaal en regionaal niveau.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 3, punt z)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

z)

“zeehaven”: een uit land en water bestaand gebied met infrastructuur en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van vaartuigen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen en het in- en ontschepen van passagiers, bemanningsleden en andere personen, evenals enige andere voor vervoersexploitanten in het havengebied noodzakelijke infrastructuur;

z)

“zeehaven”: een uit land en water bestaand gebied met infrastructuur en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van vaartuigen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen en het in- en ontschepen van passagiers, bemanningsleden en andere personen, evenals enige andere voor vervoersexploitanten in het havengebied noodzakelijke infrastructuur die een toegangspoort vormt voor handel, industriële clusters en energieknooppunten ;

Motivering

In de verordening moeten in de definitie van “zeehavens” alle functies van zeehaveninfrastructuur worden vermeld. Dit om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 4, lid 2, punt c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

viii)

aanpassing van regelgevingsnormen aan de territoriale omstandigheden;

Motivering

Teneinde de continuïteit van het netwerk en de verwezenlijking ervan binnen de in artikel 6 van de verordening gestelde termijnen te waarborgen, is het absoluut noodzakelijk de technische maatregelen aan te passen aan de uitdagingen die de toepassing ervan kan opleveren in bepaalde regio’s, met name die welke in overweging 26 van de verordening worden genoemd: ultraperifere gebieden en andere afgelegen, insulaire, perifere, bergachtige regio’s of dunbevolkte gebieden, of voor (gedeeltelijk) geïsoleerde netwerken.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 8, lid 2, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

b)

economisch levensvatbaar zijn op basis van een analyse van de sociaal-economische kosten en baten;

b)

economisch levensvatbaar zijn op basis van een analyse van de sociaal-economische kosten en baten ; bij de beoordeling van die levensvatbaarheid moet er ook rekening worden gehouden met de sociaal-economische omstandigheden in de lidstaten en de bredere economische impact van het project ;

Motivering

In lidstaten waar de personen- en goederenstroom lager ligt dan gemiddeld, lijken spoorwegprojecten over het algemeen niet levensvatbaar als ze alleen worden bekeken vanuit een kosten-batenanalyse. Bij het beoordelen van de levensvatbaarheid ervan moet dus rekening worden gehouden met de omstandigheden en de bredere impact van de projecten.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 15, lid 3, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen andere vrijstellingen van de in lid 2 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

b)

op verzoek van een lidstaat, een regionale autoriteit of een groep bevoegde autoriteiten kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen andere vrijstellingen van de in lid 2 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaal-economische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit en de bijdrage tot de bestrijding van de klimaatverandering . Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

Motivering

Met het oog op een efficiënte verwezenlijking van het netwerk binnen de in artikel 6 van de verordening vastgestelde termijnen is het passend de administratieve lasten te beperken en het verlenen van vrijstellingen te vergemakkelijken.

De vooruitgang bij de verwezenlijking van het uitgebreide TEN-T-netwerk volstaat niet om ervan uit te gaan dat in 2050 aan alle beoogde eisen kan worden voldaan. Dit zou veel te veel budgettaire middelen vergen, en sommige trajecten zijn niet geschikt om aan bepaalde eisen, zoals de elektrificatie van alle spoorlijnen, te voldoen. Daarom moet de ontwikkeling van het netwerk worden bevorderd en de identificatie van trajecten waar het relevanter is om de voorschriften van de verordening aan te passen, worden vergemakkelijkt.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 16, lid 2, punt c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

een gangbare lijnsnelheid van ten minste 160 km/u mogelijk maakt voor passagierstreinen op de passagierslijnen van het uitgebreide kernnetwerk;

c)

een gemiddelde lijnsnelheid van ten minste 160 km/u mogelijk maakt voor passagierstreinen op de passagierslijnen van het uitgebreide kernnetwerk;

Motivering

Tegemoetkomen aan deze technische eis zou veel te duur uitvallen en geen significante meerwaarde opleveren. Het lijkt passender een meer realistische en efficiënte aanpak te bevorderen om ervoor te zorgen dat het netwerk binnen de vastgestelde termijnen wordt verwezenlijkt en de gebruikers van het netwerk efficiënte en doeltreffende verbindingen worden geboden.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 16, lid 5, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen andere vrijstellingen van de in de leden 2, 3 en 4 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elke vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidstaat/lidstaten.

b)

op verzoek van een lidstaat, een regionale autoriteit of een groep bevoegde autoriteiten kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen andere vrijstellingen van de in de leden 2, 3 en 4 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaal-economische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit en de bijdrage tot de bestrijding van de klimaatverandering . Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidstaat/lidstaten.

Motivering

Met het oog op een efficiënte verwezenlijking van het netwerk binnen de in artikel 6 van de verordening vastgestelde termijnen is het passend de administratieve lasten te beperken en het verlenen van vrijstellingen te vergemakkelijken.

Veel spoorwegtrajecten van het kernnetwerk en het uitgebreide kernnetwerk zijn niet geschikt om aan de vastgestelde eisen te voldoen. Specifieke geografische beperkingen of aanzienlijke fysieke beperkingen belemmeren dit of leiden tot extra kosten die niet te rechtvaardigen zijn.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 17, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

6.   Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in de leden 1 tot en met 5 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

6.   Op verzoek van een lidstaat, een regionale autoriteit of een groep bevoegde autoriteiten kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in de leden 1 tot en met 5 vermelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om een vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse en een beoordeling van de gevolgen voor de interoperabiliteit. Een vrijstelling moet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad en in voorkomend geval worden gecoördineerd en overeengekomen met de aangrenzende lidsta(a)t(en).

Motivering

Op bepaalde trajecten van het netwerk kan ERTMS niet binnen de vastgestelde termijnen tot stand worden gebracht, met name vanwege de omvang van de investeringen die hiermee gepaard zouden gaan. Met het oog op een efficiënte verwezenlijking van het netwerk binnen de in artikel 6 van de verordening vastgestelde termijnen is het passend de administratieve lasten te beperken en het verlenen van vrijstellingen te vergemakkelijken, voor zover deze geen gevolgen hebben voor de interoperabiliteit van het netwerk op Europees niveau.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 19, punt g)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

g)

de ontwikkeling van innovatieve alternatieve brandstoftechnologie voor spoorwegen, zoals waterstof voor trajecten die zijn vrijgesteld van de elektrificatieverplichting.

g)

de ontwikkeling van innovatieve technologie voor rollend materieel alsook inzake alternatieve brandstoffen voor spoorwegen, zoals waterstof, biobrandstoffen en batterijtreinen , voor trajecten die zijn vrijgesteld van de elektrificatieverplichting.

Motivering

Trajecten die zijn vrijgesteld van de elektrificatieverplichting moeten worden beschouwd als ruimten voor de ontwikkeling van innovatieve technologische oplossingen die bijdragen tot de bestrijding van klimaatverandering. In dit verband moet de Europese Unie een technologieneutrale aanpak volgen om ervoor te zorgen dat de ontwikkelde technologieën vanuit klimaat- en economisch oogpunt efficiënt zijn.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 28, lid 1, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

xi)

infrastructuur voor voetgangers en fietsers;

Motivering

Hoogwaardige weginfrastructuur voor langeafstandsverkeer moet gepaard gaan met de ontwikkeling van infrastructuur voor voetgangers en fietsers, met name in stedelijke knooppunten.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 33, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in lid 1, punten a), b), c) en g), vastgestelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse of verband houden met specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen, waaronder het ontbreken van een spoorwegnet op het grondgebied.

2.   Op verzoek van een lidstaat, een regionale autoriteit of een groep bevoegde autoriteiten kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen vrijstellingen van de in lid 1, punten a), b), c) en g), vastgestelde voorschriften verlenen door middel van uitvoeringshandelingen. Elk verzoek om vrijstelling moet gebaseerd zijn op een sociaaleconomische kosten-batenanalyse of verband houden met specifieke geografische of aanzienlijke fysieke beperkingen, waaronder het ontbreken van een spoorwegnet op het grondgebied.

Motivering

Teneinde de continuïteit van het netwerk en de verwezenlijking ervan binnen de in artikel 6 van de verordening gestelde termijnen te waarborgen, is het absoluut noodzakelijk de technische maatregelen aan te passen aan de uitdagingen die de toepassing ervan kan opleveren in bepaalde regio’s.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 35, lid 3, laatste alinea

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

De lidstaten raadplegen verladers, vervoerders en logistieke bedrijven die op hun grondgebied actief zijn. Zij houden bij hun analyse rekening met de resultaten van die raadpleging.

De lidstaten raadplegen de lokale en regionale overheden van stedelijke knooppunten , verladers, vervoerders en logistieke bedrijven die op hun grondgebied actief zijn. Zij houden bij hun analyse rekening met de resultaten van die raadpleging.

Motivering

Lokale en regionale overheden hebben ruime verantwoordelijkheden voor multimodale goederenterminals en de gerelateerde TEN-T-vervoersinfrastructuurvereisten (artikel 37) en moeten daarom worden geraadpleegd wanneer de lidstaten actieplannen voor een netwerk van multimodale goederenterminals opstellen.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 37, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5.   Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vrijstellingen van de verplichtingen uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 verlenen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, als investeringen in infrastructuur op grond van sociaaleconomische kosten en baten niet verantwoord zijn, met name als de terminal gelegen is in een gebied met beperkte ruimte.

5.   Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vrijstellingen van de verplichtingen uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 verlenen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, als investeringen in infrastructuur op grond van sociaal-economische kosten en baten niet verantwoord zijn, met name als de terminal gelegen is in een gebied met beperkte ruimte , in het bijzonder in stedelijke knooppunten . Vrijstellingen moeten ook mogelijk zijn in stedelijke knooppunten indien er door de marktvraag niet aan de vereisten voor de terminal kan worden voldaan.

Motivering

Platforms in stedelijke knooppunten (zoals vermeld in artikel 40) hebben te maken met zeer hoge druk op het grondgebruik en een beperkte ruimte. Die situatie maakt het moeilijker om te voldoen aan sommige van de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vermelde voorschriften. Daarom moet voorrang worden gegeven aan missies op het gebied van stedelijke logistiek die niet te veel uitbreiding vergen.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 40, punt b), ii) en laatste alinea

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

de verzameling en indiening bij de Commissie van gegevens over stedelijke mobiliteit per stedelijk knooppunt, die ten minste betrekking hebben op broeikasgasemissies, congestie, ongevallen en letsels, het aandeel van de vervoerswijzen, de toegang tot mobiliteitsdiensten, en luchtvervuiling en geluidshinder. Daarna worden die gegevens elk jaar ingediend;

[…]

De Commissie stelt uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van een methode voor het verzamelen van de in punt b), ii), bedoelde gegevens door de lidstaten. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 59, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure.

de Commissie jaarlijks in kennis te stellen van de ontwikkelingen in de uitvoering van SUMP’s;

[…]

Motivering

Hoewel het begrijpelijk is dat de Commissie een grondig toezicht op de uitvoering van de SUMP’s wenst in te stellen, is een jaarlijkse gegevensverzameling van deze omvang niet op haar plaats. Bovendien zou het opstellen ervan leiden tot een buitensporige toename van studies, wat de lokale en regionale overheden met buitensporige lasten zou opzadelen. Er moet voor worden gezorgd dat de opstelling van SUMP’s en de bijbehorende indicatoren niet leidt tot administratieve lasten die onnodig zijn voor de verwezenlijking van de TEN-T-doelstellingen. Daarom wordt voorgesteld de procedure voor het toezicht op de uitvoering van SUMP’s te vereenvoudigen, met behoud van de verplichting om informatie te verstrekken over de voortgang ervan.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 40, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

tegen 31 december 2040: de ontwikkeling van ten minste één multimodale goederenterminal met voldoende overslagcapaciteit binnen of in de nabijheid van het stedelijke knooppunt.

d)

tegen 31 december 2040: de ontwikkeling van ten minste één multimodale goederenterminal met voldoende overslagcapaciteit om de stedelijke logistiek en de laatste kilometer te waarborgen binnen of in de nabijheid van het stedelijke knooppunt.

Motivering

Het lijkt riskant de ontwikkeling van multimodale goederenterminals voor te schrijven zonder rekening te houden met de dynamiek van de stromen op regionaal niveau; ook moet zo goed mogelijk worden ingespeeld op de behoeften van bedrijven, rekening houdend met de grondgerelateerde en technische mogelijkheden van het gebied. Daarom wordt voorgesteld de rol van deze platforms op het gebied van stedelijke logistiek te benadrukken.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 44, punt a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

het koolstofarm maken van het vervoer te ondersteunen en te bevorderen door over te stappen op emissievrije en emissiearme voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen en op andere innovatieve en duurzame vervoers- en netwerktechnologie zoals de hyperloop;

a)

het koolstofarm maken van het vervoer te ondersteunen en te bevorderen door over te stappen op emissievrij(e) en emissiearm(e) voertuigen, vaartuigen , rollend spoorwegmaterieel en luchtvaartuigen en op andere innovatieve en duurzame vervoers- en netwerktechnologie zoals de hyperloop;

Motivering

Technologische innovatie moet voor alle vervoerswijzen worden aangemoedigd teneinde de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken. Ook in de spoorwegsector zijn innovaties mogelijk en wenselijk, met name op trajecten die zijn vrijgesteld van de toepassing van technische normen.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 44, punt a)

(nieuw punt)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

onderzoek naar en ontwikkeling van groene en innovatieve alternatieven aan te moedigen in gebieden die zijn vrijgesteld van technische TEN-T-maatregelen, zoals eilanden en ultraperifere gebieden;

Motivering

De vrijstellingen die ingevolge de verordening of op verzoek aan bepaalde gebieden worden verleend, zorgen weliswaar voor een adequate verwezenlijking van het TEN-V door rekening te houden met de uitdagingen voor deze gebieden, maar de opkomst van alternatieve technologische of energieoplossingen moet er worden aangemoedigd door van deze gebieden innovatielaboratoria te maken.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 52, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het corridorforum wordt formeel opgericht en voorgezeten door de Europese coördinator. De betrokken lidstaten maken afspraken over het lidmaatschap van het corridorforum voor hun deel van de Europese vervoerscorridor en verzekeren de vertegenwoordiging van het bestuur van het goederenvervoer per spoor.

2.   Het corridorforum wordt formeel opgericht en voorgezeten door de Europese coördinator. De betrokken lidstaten maken afspraken over het lidmaatschap van het corridorforum voor hun deel van de Europese vervoerscorridor en verzekeren de vertegenwoordiging van het bestuur van het goederenvervoer per spoor, van de regionale en lokale overheden, van bedrijven en de industrie, en van de stedelijke knooppunten van het TEN-T .

Motivering

Regionale overheden dragen een aanzienlijk deel van de cofinanciering voor TEN-T-projecten. Daarnaast hebben zij bevoegdheden op het gebied van netwerkplanning en het beheer van diensten voor collectief vervoer op regionaal niveau. Ook zijn zij een onmisbare schakel voor het overbrengen van de mobiliteitsbehoeften van de burgers. Zij moeten daarom ten volle bij de governance van de TEN-T-corridors worden betrokken.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 52, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

6.   De Europese coördinator kan regionale en lokale overheden, infrastructuurbeheerders, vervoersexploitanten, met name die welke lid zijn van het bestuur van het goederenvervoer per spoor, de toeleveringssector, de gebruikers van het vervoer en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld raadplegen over het werkplan en de uitvoering ervan. Daarnaast werkt de voor ERTMS verantwoordelijke Europese coördinator nauw samen met het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, en de Europese coördinator voor de Europese maritieme ruimte met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

6.   De Europese coördinator raadpleegt de lokale overheden, infrastructuurbeheerders, vervoersexploitanten, met name die welke lid zijn van het bestuur van het goederenvervoer per spoor, de toeleveringssector, de gebruikers van het vervoer en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld over het werkplan en de uitvoering ervan. Daarnaast werkt de voor ERTMS verantwoordelijke Europese coördinator nauw samen met het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, en de Europese coördinator voor de Europese maritieme ruimte met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

Motivering

Alle coördinatoren hebben mechanismen ingesteld voor overleg met alle relevante actoren binnen hun actieterrein. Hier moet rekening mee worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 53, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het werkplan wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten en in overleg met het corridorforum en het bestuur van het goederenvervoer per spoor, of met het adviesforum voor de horizontale prioriteiten. Het werkplan voor de Europese vervoerscorridors wordt goedgekeurd door de betrokken lidstaten. De Commissie legt het werkplan ter informatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Het werkplan wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten en regionale overheden en in overleg met het corridorforum en het bestuur van het goederenvervoer per spoor, of met het adviesforum voor de horizontale prioriteiten. Het werkplan voor de Europese vervoerscorridors wordt goedgekeurd door de betrokken lidstaten. De Commissie legt het werkplan ter informatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Motivering

Gezien hun rol bij de uitvoering van het werkplan en de impact ervan op hun grondgebied, moeten de regionale overheden bij de opstelling ervan worden betrokken.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 56, lid 1, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

schrapt zij zeehavens en luchthavens waarvan is aangetoond dat het gemiddelde van hun verkeersvolume voor de voorbije zes jaar minder dan 85 % van de desbetreffende drempel bedraagt, uit het uitgebreide netwerk;

b)

start zij een begeleidende procedure op vóór de eventuele schrapping van zeehavens en luchthavens waarvan is aangetoond dat het gemiddelde van hun verkeersvolume voor de voorbije zes jaar minder dan 85 % van de desbetreffende drempel bedraagt, uit het uitgebreide netwerk. In het kader van de begeleidende procedure houdt de Commissie, in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten, rekening met kwalitatieve indicatoren en met eventuele conjuncturele factoren die de afname van het verkeer kunnen verklaren. Wijzigingen in de vervoersvolumes als gevolg van tijdelijke of uitzonderlijke factoren mogen geen reden zijn tot uitsluiting van het netwerk;

Motivering

Gezien de investeringen die nodig zijn voor de integratie in het TEN-T en de positieve processen die er het gevolg van zijn, met name wat betreft de vergroening van de infrastructuur, wordt het verkieslijk de schrapping van zeehavens of luchthavens uit het uitgebreide netwerk te voorkomen. Het netwerk moet echter aanpasbaar blijven, aangezien de dynamiek van de stromen voortdurend verandert. Er wordt daarom aanbevolen om, in plaats van tot schrappingen over te gaan, een begeleidende procedure op te starten die een grondiger beoordeling mogelijk maakt van de dynamiek die in de betrokken zeehaven of luchthaven speelt, om te kunnen besluiten of deze al dan niet van het netwerk wordt geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 57

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 57

Betrokkenheid van publieke en private belanghebbenden

Nationale procedures betreffende de betrokkenheid en de raadpleging van regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld bij een project van gemeenschappelijk belang, worden in voorkomend geval tijdens de planning en de bouwfase van het project in acht genomen. De Commissie stimuleert daarbij de uitwisseling van goede praktijken, met name wat betreft de raadpleging en inclusie van mensen in een kwetsbare situatie.

Artikel 57

Betrokkenheid van publieke en private belanghebbenden

Nationale procedures betreffende de betrokkenheid en de raadpleging van regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld bij een project van gemeenschappelijk belang, worden tijdens de planning en de bouwfase van het project in acht genomen. De Commissie stimuleert daarbij de uitwisseling van goede praktijken, met name wat betreft de raadpleging en inclusie van mensen in een kwetsbare situatie.

Motivering

Regionale en lokale overheden moeten worden betrokken wanneer een project van gemeenschappelijk belang hen aanbelangt.

Wijzigingsvoorstel 29

Bijlage V, punt 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

4.

Doeltreffende werking van het TEN-T: In een mobiliteitsplan moet terdege rekening worden gehouden met het effect van stedelijke maatregelen op de passagiers- en goederenstromen op het trans-Europese vervoersnetwerk om te zorgen voor naadloos vervoer door of rond een stad, of voor de verknoping in en rond de stedelijke knooppunten, met aandacht voor emissievrije voertuigen. Het mobiliteitsplan omvat met name acties om de congestie te verminderen, de verkeersveiligheid te verbeteren en bottlenecks voor de verkeersstromen op het TEN-T weg te nemen.

4.

Doeltreffende werking van het TEN-T: In een mobiliteitsplan moet terdege rekening worden gehouden met het effect van stedelijke maatregelen op de passagiers- en goederenstromen op het trans-Europese vervoersnetwerk om te zorgen voor naadloos vervoer door of rond een stad, of voor de verknoping in en rond de stedelijke knooppunten, met aandacht voor emissievrije voertuigen. Het mobiliteitsplan omvat met name acties om de congestie te verminderen, de verkeersveiligheid te verbeteren en knelpunten voor de verkeersstromen op het TEN-T weg te nemen. Tegelijk moeten de TEN-T-maatregelen rekening houden met de gevolgen voor regionale en lokale verkeersstromen, zowel voor passagiers als voor goederen.

Motivering

Regionale en lokale verkeersstromen voor passagiers en goederen en verkeersstromen op de internationale TEN-T-corridors beïnvloeden elkaar. Daarom moet rekening worden gehouden met het wederzijdse effect van maatregelen, om te zorgen voor een naadloos vervoerssysteem met efficiënte eerste- en laatstekilometerverbindingen.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

is het in grote lijnen eens met het voorstel van de Commissie en acht het van essentieel belang dat er een verordening komt op grond waarvan op Europees niveau een strategie voor de planning van de vervoersinfrastructuur kan worden vastgesteld. Alleen een dergelijke verordening kan zorgen voor een bevredigend niveau van samenhang, coördinatie en interoperabiliteit.

2.

De transnationale dimensie van het TEN-T biedt een grote Europese meerwaarde. De regionale en lokale overheden erkennen de sociaal-economische voordelen van grensoverschrijdende projecten op hun grondgebied.

3.

Het CvdR wijst op de geopolitieke gevolgen van de Russische agressie in Oekraïne en op de noodzaak om iets te doen aan de kwetsbaarheid van het Europese vervoerssysteem, dat momenteel gedeeltelijk is losgekoppeld van de wereldmarkt, met name voor voedsel. Het steunt de opschorting van Europese investeringen in het kader van het TEN-T-netwerk voor projecten met betrekking tot Rusland en Belarus, maar dringt aan op de ontwikkeling van betere spoorverbindingen met Oekraïne, met name om het vervoer van basisgrondstoffen te vergemakkelijken. In dit verband is het Comité ingenomen met de geplande verhoging van het budget van de Connecting Europe Facility (CEF).

4.

Het CvdR is ingenomen met de doelstellingen van het TEN-T. Het benadrukt dat het van belang is dat de verordening bijdraagt aan de bestrijding van de klimaatverandering, met name door de ontwikkeling van de meest klimaatvriendelijke vervoerswijzen te ondersteunen. Tegelijkertijd wijst het erop dat de vervoersinfrastructuur moet worden aangepast aan de gevolgen van de klimaatverandering en aan het ontstaan van nieuwe risico’s.

Territoriale cohesie

5.

Het is een goede zaak dat territoriale samenhang opnieuw wordt bevestigd als prioritaire doelstelling van de verordening voor het kernnetwerk, het uitgebreide kernnetwerk en het uitgebreide netwerk. Het TEN-T is wat dat betreft in overeenstemming met de aanbeveling in het achtste cohesieverslag dat alle EU-beleid moet bijdragen aan de Europese cohesie.

6.

Het CvdR beveelt de Commissie aan het in het achtste cohesieverslag ontwikkelde beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie” te definiëren, zodat kan worden nagegaan in hoeverre het wordt toegepast op het TEN-T en met name op projecten van gemeenschappelijk belang.

7.

Het CvdR is van mening dat het TEN-T rekening moet houden met de uiteenlopende uitdagingen waarmee de regio’s van de EU worden geconfronteerd. Het is in dit verband ingenomen met de bijzondere aandacht voor plattelands-, afgelegen, bergachtige, dunbevolkte, perifere, insulaire en ultraperifere gebieden, en wijst erop dat de regio’s die niet onder deze categorieën vallen ook gekenmerkt worden door een grote territoriale verscheidenheid en voor uiteenlopende uitdagingen staan.

8.

Om de doelstelling van territoriale samenhang te verwezenlijken, moet het netwerk als geheel een sterke en doeltreffende verbinding met secundaire vervoersnetwerken tot stand brengen, buiten het TEN-T-kader.

9.

Het CvdR erkent het belang van gemeenschappelijke en ambitieuze technische maatregelen om de continuïteit en interoperabiliteit van het netwerk te waarborgen. Het wijst er echter op dat de verscheidenheid van de Europese regio’s het moeilijk maakt om de termijnen voor de uitvoering van de in het voorstel van de Commissie vastgestelde technische normen te halen, met name de voorschriften inzake minimumsnelheid, elektrificatie en laadprofiel voor spoorwegtrajecten; de verwezenlijking ervan zou te veel investeringen vergen.

10.

Naast de grote Europese vervoersassen van het kern- en het totale netwerk kan ook de aanleg van (nu nog ontbrekende) regionale verbindingen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van grensoverschrijdende spoorverbindingen. Door betere netwerken tussen grensregio’s groeien Europa’s regio’s merkbaar naar elkaar toe en krijgen burgers de kans om op een klimaatvriendelijke manier en over de grenzen heen mobiel te zijn.

Governance

11.

Het CvdR wijst erop dat de regionale en lokale overheden actief bijdragen aan de planning en financiering van de vervoersinfrastructuur op hun grondgebied, waarvan een gedeelte behoort tot het TEN-T. Daarom zouden zij nauwer moeten worden betrokken bij de TEN-T-governanceregeling, met name door hen volwaardig te betrekken bij het corridorforum, waarin zij thans slechts een waarnemersrol krijgen.

12.

Ondanks deze mogelijke verbeteringen is het voorstel van de Europese Commissie in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel: het trans-Europese vervoersnetwerk heeft immers een onmiskenbare Europese meerwaarde over de grenzen van de lidstaten heen, doordat de planningsinspanningen van landen, regio’s en steden op elkaar worden afgestemd, met name door de grotere rol die in de ontwerpverordening aan de stedelijke knooppunten wordt toebedeeld.

13.

Er zijn veel voorbeelden van grensoverschrijdende trajecten waarvan de uitvoering te lijden heeft onder een gebrek aan politieke aandacht op nationaal niveau, een gebrek aan coördinatie en omslachtige en ongecoördineerde administratieve procedures.

14.

Het CvdR dringt aan op een aanzienlijke versterking van de TEN-T-governance om de uitvoering ervan te vergemakkelijken, met name voor ontbrekende grensoverschrijdende schakels. Het is in dit verband ingenomen met de voorstellen van de Commissie om de rol van de coördinatoren te versterken en de coördinatie van de nationale plannen met het Europese beleid aan te moedigen.

15.

De samenvoeging van de kernnetwerkcorridors en de corridors voor goederenvervoer per spoor binnen de Europese vervoerscorridors betekent een aanzienlijke verbetering voor de governance van het netwerk en zou moeten leiden tot een betere coördinatie en uitvoering. Het verbaast het CvdR dat de door de Commissie in haar voorstel aangebrachte aanpassing geen betrekking heeft op zeehavens die aan corridors voor goederenvervoer per spoor zijn gelegen.

Stedelijke knooppunten

16.

Duurzame stedelijke mobiliteit, samen met duurzaam langeafstandsvervoer, is van cruciaal belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het TEN-T en, in ruimere zin, van de Europese Green Deal.

17.

In het derde IPCC-verslag wordt het beleid inzake stedelijke ontwikkeling, en met name stedelijke mobiliteit, aangemerkt als een kans om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. In dit verband herinnert het CvdR aan het belang van actieve mobiliteit, die zich alleen kan ontwikkelen als er sprake is van coherente infrastructuur op het niveau van de stedelijke knooppunten.

18.

Het is van belang dat er plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit (SUMP’s) worden ontwikkeld. SUMP’s dragen bij tot de versterking van een multilevel governance-model door mobiliteitsplannings- en ruimtelijkeordeningsstrategieën op lokaal en regionaal niveau in het TEN-T te integreren.

19.

Voor dunbevolkte en insulaire regio’s moet een aanpak worden gevolgd die beter is afgestemd op hun specifieke kenmerken.

20.

Het CvdR stelt voor om in de criteria voor SUMP’s de nadruk te leggen op flexibiliteit zodat de plannen met succes kunnen worden geïntegreerd in bestaande plannen. Stedelijke knooppunten mogen niet opgezadeld worden met grootschalige gegevensverstrekking en de bijhorende procedures. Naarmate het aantal stedelijke knooppunten toeneemt, moet de relevante EU-financiering dienovereenkomstig worden opgetrokken.

Vervoerswijzen

21.

Het CvdR moedigt in het kader van het TEN-T de ontwikkeling van vervoer over water en per spoor aan, aangezien dit klimaatvriendelijke vervoerswijzen zijn.

22.

Het CvdR is ingenomen met de aanzienlijke verbeteringen in de aanpak van de spoorweginfrastructuur en benadrukt de inspanningen die nog moeten worden geleverd op het gebied van interoperabiliteit en continuïteit om tot een doeltreffend Europees spoorwegnet voor goederen en reizigers te komen.

23.

Het CvdR is ingenomen met de versterking van de maritieme pijler van het TEN-T en met name met de uitbreiding van de subsidiabiliteit tot alle maritieme trajecten tussen TEN-T-havens, hetgeen de ontwikkeling van cabotage moet vergemakkelijken teneinde de modal shift van wegvervoer naar zeevervoer en de connectiviteit van insulaire en ultraperifere gebieden te bevorderen.

Financiering van het TEN-T

24.

Het CvdR wijst erop dat de tijdige verwezenlijking van het TEN-T een prioriteit is voor de regionale en lokale overheden. Het benadrukt echter dat het budget van de Connecting Europe Facility te laag blijft gezien de omvang van de te mobiliseren bedragen, en betreurt dat vele regio’s geen beroep kunnen doen op de structuurfondsen om deze financieringskloof te helpen dichten. Bij de beoordeling van de economische levensvatbaarheid van projecten van gemeenschappelijk belang moet bovendien niet alleen gekeken worden naar een kosten-batenanalyse, maar ook naar de uiteenlopende sociaal-economische en geografische omstandigheden in de lidstaten, zoals afstanden en passagiersvolumes, alsook de bredere economische impact van de projecten. Ook moet worden bekeken of de vereisten voor de lidstaten op het gebied van tijdsplanning en financiën wel haalbaar zijn.

25.

In het derde IPCC-rapport wordt aanbevolen om klimaatefficiëntere mobiliteitskeuzes aan te moedigen. Het CvdR betreurt in dit verband het ontbreken van een mechanisme om de modal shift naar de klimaatvriendelijkste vervoerswijzen aan te moedigen.

26.

Het CvdR benadrukt de noodzaak van financiële steun voor het onderhoud van het TEN-T gedurende de gehele levenscyclus van projecten en de noodzaak om een stabiele financiering van de vervoersinfrastructuur op lange termijn te waarborgen.

Actieplan ter bevordering van het grensoverschrijdend en langeafstandspassagiersvervoer per spoor

27.

Het CvdR is ingenomen met het actieplan dat gericht is op de totstandbrenging van een uniform Europees kader en het wegnemen van de belemmeringen die grensoverschrijdende en langeafstandsspoordiensten nog steeds in de weg staan.

28.

Nachttreinen spelen een sleutelrol bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan.

29.

Om het langeafstands- en grensoverschrijdend passagiersvervoer per spoor te bevorderen, moeten op Europees niveau stimulerings- en financieringsinstrumenten worden ontwikkeld, en moeten gelijke concurrentievoorwaarden met het luchtvervoer worden gewaarborgd.

30.

Regionale en lokale overheden hebben belang bij de verwezenlijking van deze doelstellingen. Het CvdR zal daarom aandacht besteden aan het geplande wetgevingsvoorstel van de Commissie dat erop gericht zal zijn het gebruik van treinkaartjes door treinreizigers te vergemakkelijken.

Brussel, 11 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/83


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het energiepakket gas, waterstof en methaanemissies

(2022/C 498/13)

Rapporteur:

Jakub CHEŁSTOWSKI (PL/ECR), voorzitter van het provinciebestuur van Silezië

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markten voor hernieuwbare gassen, aardgas en waterstof

COM(2021) 803 final (hierna: de nieuwe gasrichtlijn)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de interne markten voor hernieuwbare gassen, aardgas en waterstof

COM(2021) 804 final (hierna: de nieuwe gasverordening)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de beperking van de methaanemissies in de energiesector en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/942

COM(2021) 805 final (hierna: de methaanverordening)

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markten voor hernieuwbare gassen, aardgas en waterstof

COM(2021) 803 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] dat alle marktdeelnemers stimuleert en in staat stelt de overgangsrol van fossiel gas in aanmerking te nemen bij de planning van hun activiteiten om lock-in-effecten te vermijden en een geleidelijke en tijdige uitfasering van fossiel gas te waarborgen, met name in alle relevante industriële sectoren en voor verwarmingsdoeleinden.

[…] dat alle marktdeelnemers stimuleert en in staat stelt de overgangsrol van fossiel gas in aanmerking te nemen om ervoor te zorgen dat pas aangelegde aardgasinfrastructuur geschikt is voor koolstofarme en hernieuwbare gassen om lock-in-effecten tijdens de afschrijvingsperiode te vermijden en een geleidelijke en tijdige uitfasering van fossiel gas te waarborgen, met name in alle relevante industriële sectoren en voor verwarmingsdoeleinden.

Motivering

Om het gebruik van koolstofvrije gassen te stimuleren, is het van essentieel belang dat in de investeringsplannen voor nieuwe gasinfrastructuur, waaronder pijpleidingen, LNG-terminals en gasopslagfaciliteiten, rekening wordt gehouden met het feit dat de infrastructuur qua ontwerp en constructie van meet af aan geschikt moet zijn voor koolstofvrije gassen.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] Koolstofarme brandstoffen, zoals koolstofarme waterstof, kunnen echter een rol spelen in de energietransitie, met name op korte en middellange termijn, om de emissies van bestaande brandstoffen snel te verminderen en het gebruik van hernieuwbare brandstoffen zoals hernieuwbare waterstof te ondersteunen. Om de transitie te ondersteunen, moet een drempel voor broeikasgasemissiereducties voor koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen worden vastgesteld. […]

[…] Koolstofarme brandstoffen, zoals koolstofarme waterstof, kunnen echter een rol spelen in de energietransitie, met name op korte en middellange termijn, om de emissies van bestaande brandstoffen snel te verminderen en het gebruik van hernieuwbare brandstoffen zoals hernieuwbare waterstof te ondersteunen. Een andere hernieuwbare brandstof die belangrijk is voor het halen van de klimaatdoelstellingen is biomethaan, dat relatief compatibel is met de huidige aardgasinfrastructuur (een drop-inbrandstof); bovendien beschikt de EU over een groot intern potentieel om het te produceren. Om de markt voor biomethaan te ontwikkelen, moeten de lidstaten er met name voor zorgen dat er wordt geïnvesteerd volgens het beginsel van biomassa-cascadering met het oog op een forse toename van de productie van biogas en biomethaan uit bestaand afval in verspreide vorm in sectoren als landbouw, bosbouw en gemeentelijk beheer. De productie van gewassen voor exclusief gebruik in biogasinstallaties en de bouw van biogasinstallaties die afhankelijk zijn van het voortbestaan van de intensieve veeteelt moeten worden uitgesloten. Om de transitie te ondersteunen, moet een drempel voor broeikasgasemissiereducties voor koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen worden vastgesteld.

Motivering

De ontwikkeling van de biogas- en biomethaansector is van belang om op korte termijn minder afhankelijk te worden van aardgas uit Rusland en voor de ontwikkeling van lokale energiegemeenschappen in sectoren als landbouw, bosbouw of gemeentelijk beheer, waar afval kan worden gebruikt als substraat voor de productie van biogas. Er moet echter uitdrukkelijk worden gesteld dat biomethaan alleen mag worden verbrand als het reeds bestaat. De productie van gewassen om te dienen als brandstof in biogasinstallaties en de handhaving van intensieve veeteelt alleen om biogas en biomethaan voor energieproductie te verkrijgen, moeten worden uitgesloten, aangezien dit de groene transitie vertraagt.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 20

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] Hoewel elektrificatie een essentieel element van de groene transitie is, zullen huishoudens in de toekomst nog steeds aardgas verbruiken, waaronder grotere volumes hernieuwbaar gas.

[…] Hoewel elektrificatie een essentieel element van de groene transitie is, zullen huishoudens in de toekomst nog steeds aardgas verbruiken, waaronder grotere volumes hernieuwbaar gas. Om ervoor te zorgen dat huishoudens in de praktijk gebruik kunnen maken van hernieuwbare gassen, gaan de lidstaten samen met de Europese Commissie een dialoog aan met belanghebbenden op de markt over de technologische beschikbaarheid van geschikte apparaten en de mogelijke kosten van de inzet ervan.

Motivering

De ontwikkelde koolstofarme gasmarkt zal rekening moeten houden met kleinverbruikers, zoals huishoudens en sommige kmo’s. Eindafnemers zullen namelijk technische problemen ondervinden of helemaal niet kunnen overschakelen van fossiele brandstoffen op koolstofvrij gas, als ze niet over moderne of nieuwe verwarmings- en koelapparatuur beschikken.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 108

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] onder meer over aspecten als vraag en aanbod, transportinfrastructuur, kwaliteit van de dienstverlening, grensoverschrijdende handel, investeringen, consumentenprijzen en marktliquiditeit.

[…] onder meer over aspecten als vraag en aanbod, transportinfrastructuur, kwaliteit van de dienstverlening, grensoverschrijdende handel, investeringen, consumentenprijzen en marktliquiditeit. Markttransparantie betekent ook dat er een gedetailleerd overzicht voorhanden moet zijn van de kosten van de aanleg van nieuwe infrastructuur voor koolstofvrije gassen in alle lidstaten. Daarom moeten de nationale regulerende instanties, in samenwerking met de nationale netbeheerders, gedetailleerde economische berekeningen maken van de toekomstige investeringskosten in verband met de uitbreiding van de infrastructuur voor koolstofvrij gas. Zo wordt het mogelijk om een realistische planning te maken van netwerkontwikkeling, de potentiële financieringstekorten in kaart te brengen en ervoor te zorgen dat het tariefbeleid zodanig kan worden vormgegeven dat het zowel de exploitanten als de consumenten ten goede komt.

Motivering

De kosten van de aanleg van infrastructuur voor koolstofvrije gassen kunnen behoorlijk variëren van lidstaat tot lidstaat. Om de ontwikkeling van de markt voor koolstofarme en hernieuwbare gassen naar behoren te kunnen plannen, moet rekening worden gehouden met de lokale kosten.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 4, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] in de prijsstelling voor de levering van aardgas aan energiearme of kwetsbare huishoudelijke afnemers toepassen. Op dergelijk overheidsingrijpen zijn de omstandigheden in de leden 4 en 5 van toepassing.

[…] in de prijsstelling voor de levering van aardgas aan energiearme of kwetsbare huishoudelijke afnemers of beschermde afnemers zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2017/1938 toepassen. Op dergelijk overheidsingrijpen zijn de omstandigheden in de leden 4 en 5 van toepassing.

In het geval van een langdurige aanzienlijke prijsstijging kan overheidsingrijpen dat aan de criteria van de leden 4 en 5 voldoet, worden uitgebreid tot een andere groep afnemers om de negatieve gevolgen van energiearmoede te vermijden.

Motivering

In geval van een scherpe prijsstijging gaat het voorstel van de Commissie niet ver genoeg. Door deze wijziging kunnen ook andere groepen beschermde afnemers, zoals gedefinieerd in de verordening inzake de gasleveringszekerheid (2017/1938), worden toegevoegd.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 8, lid 11

(nieuw lid)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

11.     Om eindafnemers te kunnen laten zien hoeveel energie uit hernieuwbare bronnen de energiemix van een bepaalde leverancier van hernieuwbare of koolstofarme brandstoffen bevat ten opzichte van de op de markt gebrachte energie die op basis van contracten aan consumenten wordt geleverd, zorgen de lidstaten ervoor dat er op verzoek van een producent van hernieuwbare of koolstofarme brandstoffen garanties van oorsprong zoals bedoeld in artikel 19, lid 7, punt ii), van Richtlijn (EU) 2018/2001 kunnen worden afgegeven voor gas, inclusief biogas, biomethaan, waterstof, ammoniak, methanol en synthetische gasvormige brandstoffen. Voorts is het van essentieel belang dat eindafnemers het belang van de groene transitie inzien en worden geïnformeerd over de diverse soorten hernieuwbare of koolstofarme brandstoffen en hun recht om garanties van oorsprong te vragen.

Motivering

Met het oog op de ontwikkeling van een onderling verbonden Europese markt voor koolstofarme en hernieuwbare brandstoffen moeten er instrumenten worden gebruikt om informatie te verstrekken over de oorsprong van gassen die worden geproduceerd voor en geleverd aan eindafnemers.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 10, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] de geldende handels- en balanceringsregels toepast. In dat verband nemen de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat administratieve procedures geen discriminatie inhouden ten aanzien van leveranciers die reeds in een andere lidstaat zijn geregistreerd.

[…] de geldende handels- en balanceringsregels toepast en de toestemming heeft verkregen die krachtens artikel 7, lid 2 wordt vereist door de regulerende instantie van de lidstaat waar de gaslevering plaatsvindt . In dat verband nemen de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat administratieve procedures geen discriminatie inhouden ten aanzien van leveranciers die reeds in een andere lidstaat zijn geregistreerd.

Motivering

De verplichting voor leveranciers om aan de normen in de lidstaten te voldoen, waarborgt de voorzieningszekerheid voor afnemers. De rest van de bepaling waarborgt dat dergelijke normen niet discriminerend zijn.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 26

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] ongeacht of de installaties voor de productie van hernieuwbare en koolstofarme gassen zijn aangesloten op distributie- of transmissienetten.

[…] ongeacht of de installaties voor de productie van hernieuwbare en koolstofarme gassen zijn aangesloten op distributie- of transmissienetten , mits zij op basis van de in artikel 51 bedoelde nationale netontwikkelingsplannen als gunstig worden beschouwd . De lidstaten zien erop toe dat de nodige mechanismen voorhanden zijn om te zorgen voor een eerlijke en evenredige verdeling van de kosten in verband met de aansluiting van nieuwe installaties die hernieuwbare en koolstofarme gassen produceren.

Motivering

Door de invoering van compensatiemechanismen wordt voorkomen dat de kosten op oneerlijke wijze worden afgewenteld op andere netgebruikers en wordt voor een gelijk speelveld op de markt gezorgd. Alleen die installaties waarvan de aansluiting op de distributie- en transmissienetten een aanzienlijke meerwaarde oplevert, mogen worden aangesloten, aangezien op lange termijn de nadruk moet liggen op de duurzame uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen en de opwekking van hernieuwbare elektriciteit in het bijzonder.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 51, lid 2, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

alle investeringen bevatten waartoe reeds besloten is en aangeven welke nieuwe investeringen de eerstkomende drie jaar gedaan moeten worden,

b)

alle investeringen bevatten waartoe reeds besloten is en aangeven welke nieuwe investeringen de eerstkomende drie jaar gedaan moeten worden , evenals een gedetailleerde economische analyse omvatten, inclusief een kostenoverzicht van het aanleggen of moderniseren van bestaande infrastructuur voor koolstofarme en hernieuwbare gassen, en een indicatie geven van een mogelijke financieringskloof ten opzichte van conventionele aardgasinfrastructuur ;

Motivering

De langetermijnplanning voor de ontwikkeling van koolstofarme en hernieuwbare gasinfrastructuur moet een gedetailleerd kostenoverzicht omvatten. Als de economische verantwoordelijkheid tot in detail uitsluitend bij de gastransmissiesysteembeheerders (gTSB’s) en gasdistributiesysteembeheerders (gDSB’s) wordt gelegd, dan kunnen er problemen ontstaan bij het vasthouden aan de investeringsdoelstellingen.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 72, lid 4, punt f)

(nieuw punt)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

f)

een testomgeving voor regelgeving opzetten om gerichte en tijdelijke vrijstelling van nationale, regionale of lokale wetgeving te verlenen voor innovatieve investeringen in koolstofarme en hernieuwbare gassen. De totstandbrenging van een dergelijke testomgeving voor regelgeving is bedoeld om investeringen in koolstofarme en hernieuwbare gassen te versnellen, met name in lidstaten waar die investeringen niet volledig verenigbaar zijn met het bestaande wet- en regelgevingskader, en kan de latere aanpassing van het regelgevingskader aan dergelijke investeringen vergemakkelijken.

Motivering

Aanbevolen wordt om een testomgeving voor regelgeving op te zetten waarin een tijdelijke vrijstelling van nationale, regionale of lokale wetgeving geldt met het oog op de implementatie van innovatieve investeringen waarvoor nog geen passend juridisch kader is ontwikkeld.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de interne markten voor hernieuwbare gassen, aardgas en waterstof

COM(2021) 804 final

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 42

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…] Bij het waarborgen van een geharmoniseerde benadering van de gaskwaliteit voor grensoverschrijdende interconnectiepunten, moeten de lidstaten hun flexibiliteit behouden bij de toepassing van gaskwaliteitsnormen in hun binnenlandse aardgassystemen.

[…] Bij het waarborgen van een geharmoniseerde benadering van de gaskwaliteit voor grensoverschrijdende interconnectiepunten, moeten de lidstaten hun flexibiliteit behouden bij de toepassing van gaskwaliteitsnormen in hun binnenlandse aardgassystemen. Er zullen garanties van oorsprong nodig zijn om te zorgen voor een sterk geïntegreerde, interoperabele en transparante markt voor koolstofarme en hernieuwbare gassen, die in toenemende mate deel zullen uitmaken van het aardgassysteem. Het doel van dergelijke garanties is de bron van gasproductie en de gegenereerde koolstofvoetafdruk te certificeren, zodat producenten en eindafnemers op gestandaardiseerde wijze handel kunnen drijven en de bereikte CO2-reductie kan worden gedocumenteerd.

Motivering

Zonder een garantie van oorsprong zal het niet mogelijk zijn de productiebron en de koolstofvoetafdruk van een bepaald gas te certificeren, waardoor de uitvoering van klimaatbeleid en niet-financiële rapportage worden verhinderd.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 43, lid 1, punt c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

geeft aan waar er sprake is van een tekort aan investeringen, met name met betrekking tot de grensoverschrijdende capaciteit.

c)

geeft aan waar er sprake is van een tekort aan investeringen, met name met betrekking tot de grensoverschrijdende capaciteit , en waar het systeem moet worden aangesloten op dat van derde landen van waaruit koolstofarme en hernieuwbare gassen worden geïmporteerd om aan de totale energievraag van de Europese Unie te voldoen .

Motivering

Om de continuïteit van de industriële productie en de energiezekerheid in de EU op de nieuwe markt voor koolstofarme en hernieuwbare gassen te waarborgen, moet er bij de planning in de eerste plaats voor worden gezorgd dat de vereiste hoeveelheden waterstof van buiten de EU worden ingevoerd om op duurzame en veilige wijze te voorzien in de totale energiebehoefte van de EU.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 43, lid 4

(nieuw lid)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.     Om een correct, realistisch en haalbaar tienjarig netontwikkelingsplan voor de hele Unie op te stellen, moeten ACER, het ENTSB voor gas en het ENTSB voor elektriciteit overleg starten met de nationale regulerende instanties over de kosten van het aanleggen of moderniseren van infrastructuur voor koolstofarme en hernieuwbare gassen zodra deze verordening in werking treedt. Het gaat hierbij vooral om de precieze planning van de kapitaal- en exploitatiekosten van nieuwe activa zoals waterstofterminals, elektrolyse-installaties en waterstofnetwerken.

Motivering

Zie hierboven.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 60, lid 1, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

de investering draagt bij tot decarbonisatie;

b)

de investering draagt bij tot decarbonisatie en zorgt ervoor dat de nieuwe aardgasinfrastructuur qua ontwerp geschikt is om vanaf het begin van haar operationele levensduur hernieuwbare en koolstofarme gassen te verwerken, waarbij het risico van lock-in tot een minimum wordt beperkt ;

Motivering

Zie boven.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de beperking van de methaanemissies in de energiesector en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/942

COM(2021) 805 final

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 3

(nieuw artikel)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Beoordeling van het langetermijnpotentieel van hernieuwbare gasbronnen als basis voor de optimalisering van de ontwikkeling van de ontwikkeling van het transmissie- en distributiesysteem

1.     De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van het productiepotentieel voor biomethaan op lokaal niveau op hun gehele grondgebied, als onderdeel van hun nationale strategie voor biogas en biomethaan. Deze beoordeling wordt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening uitgevoerd en kan voortbouwen op bestaande beoordelingen.

2.     De biomassa die in deze beoordeling wordt meegenomen, omvat ruwe biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2018/2001 (inclusief bijlage IX) en die voldoet aan de duurzaamheidscriteria van de EU.

3.     In de voorbereidingsfase van de beoordeling raadplegen de lidstaten de relevante regulerende instantie en de transmissie- en distributiesysteembeheerders met het oog op de vaststelling van:

a)

de territoriale eenheid waarbinnen de beoordeling van het productiepotentieel moet worden uitgevoerd;

b)

voor alle beoordeelde biomassa: de geografische nabijheid van bestaande aardgasnetten.

4.     Bij het uitvoeren van een beoordeling of het aanvullen van een bestaande beoordeling, alsook bij eventuele latere aanpassingen daarvan raadplegen de lidstaten de regionale en lokale autoriteiten en de transmissie- en distributiesysteembeheerders. Zij kunnen ook andere relevante instanties raadplegen.

Motivering

De beoordeling van het productiepotentieel voor biogas en biomethaan op lange termijn is een voorwaarde voor een kosteneffectieve planning van de uitbreiding of versterking van het net, teneinde rekening te houden met de toenemende hoeveelheden biomethaan in gasnetten.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 3, lid 3

(nieuw lid)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3.     Het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en de nationale regulerende instanties maken samen een gedetailleerde berekening van de investerings- en exploitatie-uitgaven in verband met de vermindering van methaanemissies in elke lidstaat. De eerste berekening wordt uiterlijk op … [twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voltooid en wordt om de drie jaar geactualiseerd. De berekening van de investerings- en exploitatiekosten dient als uitgangspunt voor de planning van het tarief- en financieringsbeleid.

Motivering

Bij het uitvoeren van analyses van methaanlekkage, het rapporteren van methaanemissies en het implementeren van potentiële nieuwe investeringen die leiden tot een vermindering van methaanemissies moet rekening worden gehouden met systeemkosten, die niet mogen leiden tot een last voor de eindafnemer of een toename van het aantal regio’s dat met energiearmoede heeft te kampen.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 10, lid 4

(nieuw lid)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

4.     De Commissie stelt, in samenwerking met het internationaal waarnemingscentrum voor methaanemissies, door middel van uitvoeringshandelingen voor de gehele Unie een methode vast voor de monitoring, rapportage en verificatie van methaanemissies met het oog op de uitvoering van de in de hoofdstukken 3, 4 en 5 van deze verordening vastgestelde verplichtingen.

Motivering

Om een gecoördineerde reductie van methaanemissies op gang te brengen, is het noodzakelijk een universele en sectorbrede methode voor de monitoring, rapportage en verificatie van methaanemissies (MRV) in te voeren die ervoor zorgt dat uitstoters op transparante en vergelijkbare wijze kunnen rapporteren.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikelen 12, 14, 17, 18, 25, 26, 27, 28 en 29

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikelen 12, 14, 17, 18, 25, 26, 27, 28 en 29

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 12 met twaalf maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 14 met negen maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 17 met negen maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 18 met twaalf maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 25 met twaalf maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 26 met negen maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 27 met negen maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 28 met twaalf maanden.

Verlenging van de verplichte termijnen in artikel 29 met twaalf maanden.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

1.

benadrukt dat consumenten moeten worden beschermd tegen hoge prijzen en dat de continuïteit van hun energievoorziening moet worden gewaarborgd. Dit is met name van belang in de huidige geopolitieke context.

2.

Om de doelstellingen van de Europese Green Deal en het achtste milieuactieplan te halen en de Klimaatovereenkomst van Parijs na te leven, moet de Unie, rekening houdend met de problemen rond de energievoorzieningszekerheid, het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder aardgas, zo snel mogelijk uitfaseren en toewerken naar een zeer energie-efficiënte en voornamelijk op hernieuwbare energie gebaseerde economie. Met het oog hierop moet er snel een gemeenschappelijk kader komen voor de uitfasering van aardgas.

3.

Het opstarten van een waterstofeconomie is rechtstreeks afhankelijk van de tijdige ontwikkeling en omschakeling van waterstofinfrastructuur. De uitvoering van veelzijdige projecten en initiatieven in een dynamische omgeving vereist een passend EU-rechtskader om de nodige planningszekerheid voor investeringen te waarborgen.

4.

Het toenemend gebruik van koolstofvrije gassen mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van gas voor eindafnemers.

5.

Daarnaast moet grondig worden uitgezocht wat het kost om infrastructuur te ontwikkelen, zodat het kostenplaatje van de energietransitie vooraf bekend is. Extra onderzoek naar de kosten van het aanleggen van infrastructuur voor koolstofvrije gassen kan nodig zijn, evenals onderzoek naar de impact van deze transitie in de ultraperifere regio’s, dit gezien hun specifieke kenmerken die naar behoren worden erkend in artikel 349 VWEU.

6.

Het creëren van gestrande activa moet worden voorkomen. Nieuwe gasinstallaties moeten zo worden ontworpen dat meeverbranding mogelijk is of dat ze in de toekomst met hoge concentraties koolstofvrije gassen kunnen werken.

7.

Het Comité beveelt aan om, bij gebrek aan toereikende sectorspecifieke wetgeving op nationaal niveau, een testomgeving voor regelgeving op te zetten voor de ontwikkeling van een geïntegreerde markt voor koolstofvrije gassen.

8.

Er zouden garanties van oorsprong kunnen worden ingevoerd voor koolstofarme en hernieuwbare gassen om de handel op de markt transparant te maken.

9.

Het Comité pleit voor een stappenplan voor de invoer van koolstofvrije gassen in de EU om de energiezekerheid veilig te stellen en aan de toekomstige vraag te voldoen.

10.

Het Comité zou graag zien dat de opdracht van het ENTSB-G wordt uitgebreid tot de ontwikkeling van een koolstofarme en hernieuwbare gasmarkt, in plaats van dat er een nieuwe, aparte organisatie voor wordt opgericht (European Network of Network Operators for Hydrogen, ENNOH).

11.

Het CvdR staat kritisch tegenover de voorgestelde strikte regels inzake verticale en horizontale ontvlechting van de eigendom van een waterstofnetwerk. Zij druisen in tegen de nagestreefde grootschalige investeringen op korte termijn in een waterstofnet dat efficiënt wordt opgebouwd en geëxploiteerd vanuit de bestaande aardgasnetten. Daarom moeten de voor elektriciteit en gas vastgestelde ontvlechtingsvoorschriften worden gehandhaafd voor waterstof, met name op het niveau van het distributienet. Voorts zou de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het waterstoftransmissienetwerk bij de gTSB’s kunnen worden gelegd. Het onderbrengen van het beheer van het waterstoftransmissiesysteem in een apart bedrijf, dat losstaat van de gTSB, komt de dynamiek van de energietransitie mogelijk niet ten goede.

12.

Voor de productie van biogas en biomethaan is de aanwezigheid van een substraatbasis geboden. Om het potentieel van de regio’s op het gebied van deze gassen optimaal te benutten, moet de aanvoer van organische brandstoffen worden veiliggesteld. Tegelijkertijd moeten de productie van gewassen die uitsluitend in biogasinstallaties worden gebruikt en de bouw van biogasinstallaties die afhankelijk zijn van het voortbestaan van de intensieve veeteelt worden uitgesloten.

13.

Het Comité dringt aan op een beoordeling van het langetermijnpotentieel van de regionale productie van biogas en biomethaan, op basis waarvan het regionale ontwikkelingspotentieel van het koolstofvrije gasecosysteem in kaart kan worden gebracht.

14.

Er zou een gemeenschappelijke methode voor het monitoren van methaanemissies moeten worden vastgesteld, zodat er gecoördineerde inspanningen kunnen worden geleverd om de methaanemissies in de EU terug te dringen.

15.

Methaan als brandstof voor warmte-krachtkoppelingsinstallaties mag slechts bij wijze van uitzondering en als overgangsmaatregel worden gebruikt.

16.

Tot slot dient rekening te worden gehouden met de kosten van de inspanningen om de methaanemissies in de EU te beperken. De Europese Commissie moet oog hebben voor de kosten die dit noodzakelijkerwijs met zich meebrengt voor de lidstaten en moet financiële steun voorzien die rechtstreeks ten goede komen aan de eindafnemers, met name in minder ontwikkelde regio’s en in regio’s waar de vraag naar warmte groot is.

17.

Het Comité zou graag zien dat ook het gebruik van biogas in het vervoer in de EU-regelgeving ten volle wordt erkend en gesteund, om zo de emissies vanuit het perspectief van de levenscyclus te verminderen. Momenteel wordt wel de productie van biogas, maar niet het gebruik ervan in het vervoer, in de EU-taxonomie voor duurzame activiteiten aangemerkt als duurzame activiteit.

18.

Het CvdR wijst erop dat lokale en regionale overheden niet overal in de EU dezelfde bevoegdheden hebben en dat beslissingen moeten worden genomen op het bestuursniveau waar dat het doeltreffendst is. De wetgevingsvoorstellen in kwestie voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/94


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese chipwet ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders

(2022/C 498/14)

Rapporteur:

Thomas Gottfried SCHMIDT (DE/EVP), minister van Regionale Ontwikkeling, Vrijstaat Saksen

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders (chipwet)

COM(2022) 46 final

Bijlagen bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders (chipwet)

COM(2022) 46 final, bijlagen 1 t/m 3

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips betreft

COM(2022) 47 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een chipverordening voor Europa

COM(2022) 45 final

Aanbeveling van de Commissie inzake een gemeenschappelijk instrumentarium van de Unie om tekorten aan halfgeleiders aan te pakken en een EU-mechanisme voor monitoring van het halfgeleiderecosysteem

COM(2022) 782 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders (chipwet)

COM(2022) 46 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(1)

Halfgeleiders vormen de kern van elk digitaal apparaat: van smartphones en auto’s tot kritieke toepassingen en infrastructuur op het gebied van gezondheid, energie, communicatie, automatisering en de meeste andere industriesectoren. Halfgeleiders zijn essentieel voor de werking van onze moderne economie en samenleving, maar de Unie is geconfronteerd met nooit geziene verstoringen van de levering. Het huidige tekort is een symptoom van permanente en ernstige structurele tekortkomingen in de waarde- en toeleveringsketen voor halfgeleiders in de Unie. De verstoringen hebben aanhoudende zwakke punten aan het licht gebracht, met name de sterke afhankelijkheid van derde landen voor de productie en het ontwerp van chips.

(1)

Halfgeleiders vormen de kern van elk digitaal apparaat: van smartphones , elektrische fietsen en auto’s tot kritieke toepassingen en infrastructuur op het gebied van gezondheid, energie, communicatie, automatisering en de meeste andere industriesectoren. Halfgeleiders zijn essentieel voor de werking van onze moderne economie , de beoogde groene transitie en samenleving, maar de Unie is geconfronteerd met nooit geziene verstoringen van de levering. Het huidige tekort is een symptoom van permanente en ernstige structurele tekortkomingen in de waarde- en toeleveringsketen voor halfgeleiders in de Unie. De verstoringen hebben aanhoudende zwakke punten aan het licht gebracht, met name de sterke afhankelijkheid van derde landen voor de productie en het ontwerp van chips.

Motivering

Industriële sectoren en technologieën die van cruciaal belang zijn voor de groene transitie kunnen niet zonder chips. Zo zijn chips ingebouwd in motoren, besturingseenheden en displays van moderne elektrische fietsen en omvormers in fotovoltaïsche installaties. Zonder chips is een groene transitie niet haalbaar.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(3)

Met dit kader worden twee doelstellingen nagestreefd. De eerste doelstelling is het scheppen van de nodige omstandigheden voor het concurrentievermogen en de innovatiecapaciteit van de Unie en het waarborgen van de aanpassing van de sector aan structurele wijzigingen als gevolg van snelle innovatiecycli en de nood aan duurzaamheid. De tweede doelstelling, die losstaat van en een aanvulling vormt op de eerste, is de werking van de interne markt te verbeteren door de vaststelling een uniform rechtskader van de Unie om de veerkracht en leveringszekerheid van de Unie op het gebied van halfgeleidertechnologie te versterken.

(3)

Met dit kader worden twee doelstellingen nagestreefd. De eerste doelstelling is het scheppen van de nodige omstandigheden voor het concurrentievermogen en de innovatiecapaciteit van de Unie en , met inachtneming van de duurzaamheidscriteria (SDG’s), het waarborgen van de aanpassing van de sector aan structurele wijzigingen in verscheidene sectoren en de betrokken regionale ecosystemen als gevolg van snelle innovatiecycli en de nood aan duurzaamheid. De tweede doelstelling, die losstaat van en een aanvulling vormt op de eerste, is de werking van de interne markt te verbeteren door de vaststelling een uniform rechtskader van de Unie om de veerkracht en leveringszekerheid van de Unie op het gebied van halfgeleidertechnologie te versterken.

Motivering

Naleving van de SDG’s is een belangrijk thema en moet worden benoemd.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(13)

Om de beperkingen van de huidige gefragmenteerde inspanningen op het gebied van publieke en particuliere investeringen te overwinnen, om integratie, kruisbestuiving en rendement op investering in de lopende programma’s te bevorderen en om een gemeenschappelijke strategische visie van de Unie op halfgeleiders na te streven als middel om de ambitie van de Unie en haar lidstaten voor een blijvende leidende rol in de digitale economie te verwezenlijken, moet het initiatief Chips voor Europa een betere coördinatie en nauwere synergieën tussen de bestaande financieringsprogramma’s op Unie- en nationaal niveau, betere coördinatie en samenwerking met het bedrijfsleven en belangrijke belanghebbenden uit de particuliere sector, en aanvullende gezamenlijke investeringen met de lidstaten faciliteren. De uitvoering van het initiatief is zo opgebouwd dat middelen worden gebundeld van de Unie, de lidstaten, bij de bestaande Unieprogramma’s betrokken derde landen en de particuliere sector. Het succes van het initiatief kan derhalve alleen worden gebaseerd op een collectieve inspanning van de lidstaten, samen met de Unie, om zowel de aanzienlijke kapitaalkosten als de ruime beschikbaarheid van virtuele ontwerp-, test- en proefmiddelen en de verspreiding van kennis, vaardigheden en competenties te ondersteunen. Gezien de specifieke kenmerken van de activiteiten moeten de doelstellingen van het initiatief, met name de activiteiten van het “chipfonds”, indien nodig ook worden ondersteund via een blendingfaciliteit in het kader van het InvestEU-fonds.

(13)

Om de beperkingen van de huidige gefragmenteerde inspanningen op het gebied van publieke en particuliere investeringen te overwinnen, om integratie, kruisbestuiving en rendement op investering in de lopende programma’s te bevorderen en om een gemeenschappelijke strategische visie van de Unie op halfgeleiders na te streven als middel om de ambitie van de Unie en haar lidstaten voor een blijvende leidende rol in de digitale economie te verwezenlijken, moet het initiatief Chips voor Europa een betere coördinatie op en tussen alle bestuursniveaus en nauwere synergieën tussen de bestaande financieringsprogramma’s op Unie- en nationaal niveau (met inbegrip van centraal beheerde EU-programma’s en EU-programma’s onder gedeeld beheer) , betere coördinatie en samenwerking met het bedrijfsleven en belangrijke belanghebbenden uit de particuliere sector, en aanvullende gezamenlijke investeringen met de lidstaten faciliteren. De uitvoering van het initiatief is zo opgebouwd dat middelen worden gebundeld van de Unie, de lidstaten, de regio’s en bij de bestaande Unieprogramma’s betrokken derde landen en de particuliere sector. Het succes van het initiatief kan derhalve alleen worden gebaseerd op een collectieve inspanning van de lidstaten, samen met de Unie, om zowel de aanzienlijke kapitaalkosten als de ruime beschikbaarheid van virtuele ontwerp-, test- en proefmiddelen en de verspreiding van kennis, vaardigheden en competenties te ondersteunen. Gezien de specifieke kenmerken van de activiteiten moeten de doelstellingen van het initiatief, met name de activiteiten van het “chipfonds”, indien nodig ook worden ondersteund via een blendingfaciliteit in het kader van het InvestEU-fonds.

Motivering

In aanmerking nemen van de regionale dimensie.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(15)

Het initiatief moet voortbouwen op de sterke kennisbasis, en de synergieën versterken met acties die momenteel door de Unie en de lidstaten worden ondersteund door middel van programma’s en activiteiten voor onderzoek en innovatie op het gebied van halfgeleiders en voor ontwikkelingen in een deel van de toeleveringsketen, met name Horizon Europa en het programma Digitaal Europa, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (1), met als doel tegen 2030 de positie van de Unie te versterken als mondiale speler op het gebied van halfgeleidertechnologie en de toepassingen daarvan, met een groeiend aandeel in de wereldproductie. Als aanvulling op die activiteiten zou het initiatief nauw samenwerken met andere relevante belanghebbenden, waaronder de industriële alliantie op het gebied van processors en halfgeleidertechnologieën.

(15)

Het initiatief moet voortbouwen op de sterke kennisbasis, en de synergieën versterken met acties die momenteel door de Unie, de lidstaten en de regio’s worden ondersteund door middel van programma’s en activiteiten voor onderzoek en innovatie op het gebied van halfgeleiders en voor ontwikkelingen in een deel van de toeleveringsketen, met name Horizon Europa en het programma Digitaal Europa, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (1), met als doel tegen 2030 de positie van de Unie te versterken als mondiale speler op het gebied van halfgeleidertechnologie en de toepassingen daarvan, met een groeiend aandeel in de wereldproductie. Als aanvulling op die activiteiten zou het initiatief nauw samenwerken met andere relevante belanghebbenden, waaronder de industriële alliantie op het gebied van processors en halfgeleidertechnologieën , alsook met de strategieën voor slimme specialisatie op regionaal niveau .

Motivering

In aanmerking nemen van de regionale dimensie.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 19

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(19)

Faciliteiten voor geïntegreerde productie en open EU-gieterijen zijn pioniersfaciliteiten die vermogen voor de fabricage van halfgeleiders bieden en bijdragen tot de leveringszekerheid en een veerkrachtig ecosysteem in de interne markt. De determinerende factor voor de bouw van een pioniersfaciliteit kan betrekking hebben op de technologienode, het substraatmateriaal, zoals siliciumcarbide en galliumnitride, en andere productinnovaties die betere prestaties, procestechnologieën of energie- en milieuprestaties kunnen bieden. Binnen de Unie mag nog geen faciliteit met een vergelijkbaar vermogen op industriële schaal daadwerkelijk aanwezig zijn, noch mag de bouw ervan zijn toegezegd, met uitzondering van faciliteiten voor onderzoek en ontwikkeling of kleinschalige productielocaties.

(19)

Faciliteiten voor geïntegreerde productie en open EU-gieterijen zijn pioniersfaciliteiten die vermogen voor de fabricage van halfgeleiders bieden en bijdragen tot de leveringszekerheid en een veerkrachtig ecosysteem in de interne markt. De determinerende factor voor de bouw van een pioniersfaciliteit kan betrekking hebben op de technologienode, het substraatmateriaal, zoals siliciumcarbide en galliumnitride, indiumfosfide, siliciumnitride en andere aanverwante product - en materiaal innovaties die betere prestaties, procestechnologieën of energie- en milieuprestaties kunnen bieden. Binnen de Unie mag nog geen faciliteit met een vergelijkbaar vermogen op industriële schaal daadwerkelijk aanwezig zijn, noch mag de bouw ervan zijn toegezegd, met uitzondering van faciliteiten voor onderzoek en ontwikkeling of kleinschalige productielocaties.

Motivering

Siliciumnitride (SiN) is het ideale platform voor toepassingen op basis van fotonisch geïntegreerde circuits (PIC’s), die beschikken over een enorm spectrumbereik en een golfgeleider met ultralaag verlies. Hierdoor zijn ze zeer geschikt voor detectoren, spectrometers, biosensoren en kwantumcomputers. Omwille van de consistentie is het beter hier ook indiumfosfide te vermelden.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 2, lid 1, punt 10)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

10)

“pioniersfaciliteit”: een industriële installatie die geschikt is om halfgeleiders te fabriceren, met inbegrip van front-end en/of back-end processing, die nog niet wezenlijk bestaat of waarvan de bouw nog niet vaststaat in de Unie, bijvoorbeeld met betrekking tot technologienodes, substraatmateriaal zoals siliciumcarbide en galliumnitride, en andere productinnovaties die betere prestaties, procesinnovaties of energie- en milieuprestaties kunnen bieden;

10)

“pioniersfaciliteit”: een industriële installatie die geschikt is om halfgeleiders te fabriceren, met inbegrip van front-end en/of back-end processing, die nog niet wezenlijk bestaat of waarvan de bouw nog niet vaststaat in de Unie, bijvoorbeeld met betrekking tot technologienodes, substraatmateriaal zoals siliciumcarbide en galliumnitride, indiumfosfide, siliciumnitride en andere aanverwante product - en materiaal innovaties die betere prestaties, procesinnovaties of energie- en milieuprestaties kunnen bieden;

Motivering

Siliciumnitride (SiN) is het ideale platform voor toepassingen op basis van fotonisch geïntegreerde circuits (PIC’s), die beschikken over een enorm spectrumbereik en een golfgeleider met ultralaag verlies. Hierdoor zijn ze zeer geschikt voor detectoren, spectrometers, biosensoren en kwantumcomputers. Omwille van de consistentie is het beter hier ook indiumfosfide te vermelden.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 3, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Het initiatief wordt opgericht voor de duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027.

1.   Het initiatief wordt in eerste instantie opgericht voor de duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027. Voortzetting in het meerjarig financieel kader 2028-2034 is noodzakelijk.

Motivering

De periode tot het einde van het huidige MFK in 2027 is te kort om de doelstellingen van de chipwet te verwezenlijken. Een verlenging van het initiatief moet hier al worden vastgelegd.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 4, lid 2, punt b), 1)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1)

de versterking van het technologische vermogen van productietechnologieën voor chips van de volgende generatie, door de integratie van onderzoeks- en innovatieactiviteiten en de voorbereiding van de ontwikkeling van toekomstige technologienodes, waaronder de allernieuwste nodes van minder dan twee nanometer, Fully Depleted Silicon on Insulator (FD-SOI) van 10 nanometer en minder, en 3D heterogene systeemintegratie en geavanceerde behuizingen;

1)

de versterking van het technologische vermogen van productietechnologieën voor chips van de volgende generatie, door de integratie van onderzoeks- en innovatieactiviteiten en de voorbereiding van de ontwikkeling van toekomstige technologienodes, waaronder de allernieuwste nodes van minder dan twee nanometer, Fully Depleted Silicon on Insulator (FD-SOI) van 10 nanometer en minder, en 3D heterogene systeemintegratie en geavanceerde behuizingen; de productie van chips van meer dan 10 nanometer, waarnaar vraag bestaat bij de verwerkende industrie in de EU, is inbegrepen;

Motivering

De focus van de Commissie op chips kleiner dan 10 nanometer is te beperkt en gaat voorbij aan de behoeften van de verwerkende industrie in de EU.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 8, lid 2, punt d)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

bevordering van de overdracht van deskundigheid en knowhow tussen lidstaten en regio’s door de uitwisseling van vaardigheden, kennis en goede praktijken te stimuleren en gezamenlijke programma’s aan te moedigen;

d)

bevordering van de overdracht van deskundigheid en knowhow tussen lidstaten en regio’s door de uitwisseling van vaardigheden, kennis en goede praktijken te stimuleren, gezamenlijke programma’s aan te moedigen en de onderlinge samenwerking tussen universiteiten alsook de samenwerking tussen universiteiten, bedrijven, onderwijs- en onderzoeksinstellingen te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van een EU-brede uitwisselingsregeling voor onderzoekers en voor student-stagiairs in laboratoria teneinde leerkrachten en vakmensen op te leiden en te behouden .

Motivering

Het Europees netwerk van kenniscentra voor halfgeleiders moet ook onderwijs- en stagegerelateerde kwesties bestrijken.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 8, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   De lidstaten wijzen in aanmerking komende kenniscentra aan in overeenstemming met hun nationale procedures en administratieve en institutionele structuren, door middel van open en vergelijkende procedures. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de oprichting van kenniscentra vast, met inbegrip van selectiecriteria en verdere taken en functies van de centra met betrekking tot de uitvoering van de acties in het kader van het initiatief, alsmede de procedure voor de oprichting van het netwerk en de vaststelling van besluiten over de selectie van de entiteiten die deel uitmaken van het netwerk. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De lidstaten wijzen in aanmerking komende kenniscentra aan in overeenstemming met hun nationale procedures en administratieve en institutionele structuren, door middel van open en vergelijkende procedures , waarbij de regionale en lokale overheden worden betrokken. Doel is synergieën met de Europese digitale-innovatiehubs tot stand te brengen en de oprichting van kenniscentra in de regio’s van de EU te ondersteunen. Deze moeten geïntegreerd zijn in hun regionale industriële ecosysteem, toegang bieden aan alle relevante actoren in de hele Unie en intensievere interregionale samenwerking mogelijk maken. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de procedure voor de oprichting van kenniscentra vast, met inbegrip van selectiecriteria en verdere taken en functies van de centra met betrekking tot de uitvoering van de acties in het kader van het initiatief, alsmede de procedure voor de oprichting van het netwerk en de vaststelling van besluiten over de selectie van de entiteiten die deel uitmaken van het netwerk. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Motivering

Alle kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups in de EU moeten toegang hebben tot deze centra. Dit kan worden vergemakkelijkt door het regionale niveau, dat regionale industriële ecosystemen ondersteunt.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 9, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De in artikel 5, punten a) tot en met d), in het kader van het initiatief genoemde componenten kunnen worden toevertrouwd aan de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips als bedoeld in Verordening XX/XX van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad en ten uitvoer gelegd in het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips.

1.   De in artikel 5, punten a) tot en met d), in het kader van het initiatief genoemde componenten kunnen worden toevertrouwd aan de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips als bedoeld in Verordening XX/XX van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad en ten uitvoer gelegd in het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips. De lidstaten zijn gehouden relevante halfgeleiderregio’s bij de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips te betrekken.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 10, lid 2

(nieuw punt e))

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

e)

zij ondersteunt industriële toeleveringsketens in de EU.

Motivering

Faciliteiten voor geïntegreerde productie moeten een bijdrage tot de versterking van de industrie in de EU leveren; in dat verband moeten de behoeften van de industrie aan halfgeleiders een rol spelen.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 11, lid 2

(nieuw punt e))

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

e)

zij ondersteunt industriële toeleveringsketens in de EU.

Motivering

Ook open gieterijen moeten een bijdrage tot de versterking van de industrie in de EU leveren; in dat verband moeten de behoeften van de industrie aan halfgeleiders een rol spelen.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 12, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Een onderneming of een consortium van ondernemingen (“aanvrager”) kan bij de Commissie een aanvraag indienen om de geplande faciliteit van de aanvrager als faciliteit voor geïntegreerde productie of open EU-gieterij te erkennen.

1.   Een onderneming of een consortium van ondernemingen (“aanvrager”) kan bij de Commissie een aanvraag indienen om de geplande faciliteit van de aanvrager als faciliteit voor geïntegreerde productie of open EU-gieterij te erkennen. Hetzelfde geldt ook voor ondernemingen die onmisbaar zijn voor de fabricage van halfgeleiders of die nieuwe soorten halffabricaten maken of productiefaciliteiten opzetten. De criteria van de artikelen 11 en 12 zijn dan ook van toepassing.

Motivering

Om de doelstellingen van de chipwet te kunnen verwezenlijken moet de productie van halffabricaten zoals wafers of het opzetten van productiefaciliteiten in de EU ook in aanmerking voor steun kunnen komen. De criteria moeten dienovereenkomstig worden toegepast.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 15, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De lidstaten nodigen de belangrijkste gebruikers van halfgeleiders en andere relevante belanghebbenden uit om informatie te verstrekken over aanzienlijke schommelingen in de vraag en bekende verstoringen van hun toeleveringsketen. Om de uitwisseling van informatie te bevorderen, voorzien de lidstaten in een mechanisme en een administratieve organisatie voor deze updates.

2.   De lidstaten nodigen de belangrijkste gebruikers van halfgeleiders en andere relevante belanghebbenden , met inbegrip van die uit gelijkgestemde landen, uit om informatie te verstrekken over aanzienlijke schommelingen in de vraag en bekende verstoringen van hun toeleveringsketen. Om de uitwisseling van informatie te bevorderen, voorzien de lidstaten in een mechanisme en een administratieve organisatie voor deze updates.

Motivering

Een beoordeling van de situatie op basis van alleen Europese en Amerikaanse gegevens is onvolledig en zegt dus weinig. Daarom moeten ook bedrijven uit gelijkgestemde partnerlanden in Azië worden betrokken bij de inspanningen.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 19, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De Commissie kan , na overleg met de Europese Raad voor halfgeleiders, de in de artikelen 21 en 22 bedoelde maatregelen beperken tot bepaalde kritieke sectoren waarvan de werking als gevolg van de halfgeleidercrisis wordt verstoord of dreigt te worden verstoord.

2.    Op basis van de resultaten van het overleg met de Europese Raad voor halfgeleiders beperkt de Commissie de in de artikelen 21 en 22 bedoelde maatregelen tot die kritieke sectoren waarvan de werking als gevolg van de halfgeleidercrisis wordt verstoord of dreigt te worden verstoord.

Motivering

De Commissie moet altijd zo min mogelijk interveniëren.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 19, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Het gebruik van de in lid 1 bedoelde maatregelen is evenredig en beperkt tot wat noodzakelijk is om ernstige verstoringen van vitale maatschappelijke functies of economische activiteiten in de Unie aan te pakken, en moet in het belang van de Unie zijn. Bij het gebruik van deze maatregelen wordt voorkomen dat kmo’s onevenredige administratieve lasten worden opgelegd.

4.   Het gebruik van de in lid 1 bedoelde maatregelen is evenredig en beperkt tot wat noodzakelijk is om ernstige verstoringen van vitale maatschappelijke functies of economische activiteiten in de Unie aan te pakken, en moet in het belang van de Unie zijn. Bij het gebruik van deze maatregelen wordt voorkomen dat kmo’s onevenredige administratieve lasten worden opgelegd. Deze maatregelen mogen alleen selectief en in het uiterste geval worden ingezet.

Motivering

Er bestaat een wezenlijk gevaar dat het instrumentarium voor noodsituaties een belemmering vormt voor investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven. De Europese Commissie moet duidelijk aangeven dat deze maatregelen alleen in het uiterste geval ingezet zullen worden.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 21, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Indien noodzakelijk en evenredig om de werking van alle of bepaalde kritieke sectoren te waarborgen, kan de Commissie faciliteiten voor geïntegreerde productie en open EU-gieterijen ertoe verplichten een bestelling van in een crisis relevante producten te aanvaarden en daaraan voorrang te geven (“als prioritair aangemerkte bestellingen”). De verplichting heeft voorrang op elke andere privaat- of publiekrechtelijke prestatieverplichting.

1.   Indien noodzakelijk en evenredig om de werking van alle of bepaalde kritieke sectoren te waarborgen , en indien technisch haalbaar , kan de Commissie faciliteiten voor geïntegreerde productie en open EU-gieterijen ertoe verplichten een bestelling van in een crisis relevante producten te aanvaarden en daaraan voorrang te geven (“als prioritair aangemerkte bestellingen”).

Motivering

Het is vrijwel onmogelijk om de productie van halfgeleiders op korte termijn aan te passen. De haalbaarheid van de interventie moet dan ook als doorslaggevend criterium worden gehanteerd. Het artikel over als prioritair aangemerkte bestellingen moet ook zodanig worden geformuleerd dat potentiële investeerders niet worden ontmoedigd om in de EU te investeren. Bovendien is het de vraag in hoeverre een en ander juridisch afdwingbaar zou zijn.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 24, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De Europese Raad voor halfgeleiders bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

1.   De Europese Raad voor halfgeleiders bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten die over relevante vakbekwaamheid beschikken, en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Motivering

De Europese Raad voor halfgeleiders moet een gespecialiseerd orgaan zijn, niet een louter politiek orgaan.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 24, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Elk nationaal centraal contactpunt als bedoeld in artikel 26, lid 3, benoemt een vertegenwoordiger op hoog niveau in de Europese Raad voor halfgeleiders. Indien dit relevant is voor de functie en de deskundigheid, kan een lidstaat meer dan één vertegenwoordiger hebben met betrekking tot verschillende taken van de Europese Raad voor halfgeleiders. Elk lid van de Europese Raad voor halfgeleiders heeft een plaatsvervanger.

2.   Elk nationaal centraal contactpunt als bedoeld in artikel 26, lid 3, benoemt een vakbekwame vertegenwoordiger in de Europese Raad voor halfgeleiders. Indien dit relevant is voor de functie en de deskundigheid, kan een lidstaat meer dan één vertegenwoordiger hebben met betrekking tot verschillende taken van de Europese Raad voor halfgeleiders. Elk lid van de Europese Raad voor halfgeleiders heeft een plaatsvervanger. De lidstaten zijn gehouden regio’s met halfgeleiderecosystemen hierbij te betrekken. Het Europees Comité van de Regio’s wijst een vertegenwoordiger aan voor de Europese Raad voor halfgeleiders.

Motivering

Gezien hun rol bij de ondersteuning van regionale industriële ecosystemen, waaronder kmo’s, alsook bij de ondersteuning van wetenschap en onderzoek moeten regio’s met relevante halfgeleiderecosystemen (bv. leden van Silicon Europe) en het Europees Comité van de Regio’s bij de werkzaamheden van deze Raad worden betrokken.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 26, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale bevoegde autoriteiten, waar passend en in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht, overleg plegen en samenwerken met andere relevante nationale autoriteiten en relevante belanghebbende partijen. De Commissie bevordert de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale bevoegde autoriteiten.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale bevoegde autoriteiten, waar passend en in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht, overleg plegen en samenwerken met andere relevante nationale , regionale en lokale autoriteiten en relevante belanghebbende partijen. De Commissie bevordert de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale bevoegde autoriteiten.

Motivering

De regionale en lokale overheden moeten hierbij worden betrokken.

Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips betreft

COM(2022) 47 final

Wijzigingsvoorstel 22

Overweging 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(7)

De werkzaamheden die door de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips worden gefinancierd, moeten onder één enkel werkprogramma vallen, dat door de raad van bestuur moet worden goedgekeurd. Voordat elk werkprogramma wordt opgesteld, moet de raad van overheidsinstanties, rekening houdend met het advies van de Europese Raad voor halfgeleiders en de input van andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van, in voorkomend geval, routekaarten van de Alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën (1), het deel van het werkprogramma bepalen dat werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw en onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden betreft, met inbegrip van de bijbehorende uitgavenramingen. In dit kader moeten in de raad van overheidsinstanties uitsluitend de Commissie en overheidsinstanties uit de lidstaten zitting hebben. Vervolgens moet de uitvoerend directeur op basis van dit eerder bepaalde deel het werkprogramma opstellen, dat werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw en onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden omvat, evenals de bijbehorende uitgavenramingen.

(7)

De werkzaamheden die door de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips worden gefinancierd, moeten onder één enkel werkprogramma vallen, dat door de raad van bestuur moet worden goedgekeurd. Voordat elk werkprogramma wordt opgesteld, moet de raad van overheidsinstanties, rekening houdend met het advies van de raad van particuliere leden en de Europese Raad voor halfgeleiders en de input van andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van, in voorkomend geval, routekaarten van de Alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën (1), het deel van het werkprogramma bepalen dat werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw en onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden betreft, met inbegrip van de bijbehorende uitgavenramingen. In dit kader moeten in de raad van overheidsinstanties uitsluitend de Commissie en overheidsinstanties uit de lidstaten zitting hebben. Vervolgens moet de uitvoerend directeur op basis van dit eerder bepaalde deel en de strategische agenda voor onderzoek en innovatie het werkprogramma opstellen, dat werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw en onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden omvat, evenals de bijbehorende uitgavenramingen. Het budget voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips moet ten minste gelijk zijn aan het geplande budget voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”. Ook het toepassingsgebied en de werkmethoden moeten worden overgenomen.

Motivering

De raad van overheidsinstanties mag de agenda voor onderzoek en innovatie niet van tevoren vaststellen aangezien de beslissingsbevoegdheid van de raad van bestuur daardoor beperkt zou worden. De Gemeenschappelijke Onderneming voor chips moet de onderzoeksactiviteiten, de werkmethoden en het budget van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” overnemen.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 1, punt 7), a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

a)

in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

 

“b)

leiderschap van de Unie tot stand brengen op het gebied van wetenschappelijke excellentie en innovatie ten aanzien van opkomende componenten en systeemtechnologieën, waaronder werkzaamheden met een laag niveau van technologische gereedheid, actieve deelname van kleine en middelgrote ondernemingen stimuleren, die ten minste een derde van het totale aantal deelnemers aan werkzaamheden onder contract moeten vertegenwoordigen en ten minste 20 % van de voor onderzoeks- en innovatieacties bestemde overheidsfinanciering ontvangen;”;

 

“b)

leiderschap van de Unie tot stand brengen op het gebied van wetenschappelijke excellentie en innovatie ten aanzien van opkomende componenten en systeemtechnologieën, waaronder werkzaamheden met een laag niveau van technologische gereedheid, actieve deelname van kleine en middelgrote ondernemingen stimuleren , die met betrekking tot de onderzoeks- en innovatieacties ten minste een derde van het totale aantal deelnemers aan werkzaamheden onder contract moeten vertegenwoordigen en ten minste 20 % van de overheidsfinanciering ontvangen;”;

Motivering

Het is niet realistisch dat kmo’s een derde van de deelnemers aan de activiteiten ten behoeve van capaciteitsopbouw moeten vertegenwoordigen, zoals beschreven in de nieuwe punten g) tot en met j) van artikel 126, lid 1. Daarom zou de eis dat kmo’s een derde van het aantal deelnemers vertegenwoordigen, alleen van toepassing moeten zijn op het gedeelte dat bestemd is voor onderzoeks- en innovatieacties; hetzelfde geldt voor het aandeel van 20 % van de overheidsfinanciering.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 1, punt 7), c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

in lid 2 wordt punt f) vervangen door:

c)

in lid 2 wordt punt f) vervangen door:

 

“f)

het bewerkstelligen van samenhang tussen de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips , bijdragen van andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van, in voorkomend geval, routekaarten van de Alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën, en het Uniebeleid, zodat elektronische componenten en systeemtechnologieën doelgericht vorm kunnen geven aan het beleid van de Unie;”;

 

“f)

het bewerkstelligen van samenhang tussen de strategische agenda voor onderzoek en innovatie van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips en het Uniebeleid, zodat elektronische componenten en systeemtechnologieën doelgericht vorm kunnen geven aan het beleid van de Unie;”;

Motivering

De Gemeenschappelijke Onderneming voor chips verkeert niet in de positie om de verlangde samenhang met de activiteiten van derden te waarborgen.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 1, punt 9)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

9)   in artikel 129 wordt lid 3 vervangen door:

9)   in artikel 129 wordt lid 3 vervangen door:

3.   In afwijking van artikel 28, lid 4, leveren de particuliere leden een financiële bijdrage van ten minste 26 331 000  EUR aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips, of zorgen zij ervoor dat hun samenstellende en verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen. Het aandeel van de particuliere leden in de collectieve bijdrage op jaarbasis voor administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips bedraagt 35 %.

3.   In afwijking van artikel 28, lid 4, leveren de particuliere leden een financiële bijdrage tot 26 331 000  EUR aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips, of zorgen zij ervoor dat hun samenstellende en verbonden entiteiten dit bedrag bijdragen. Het aandeel van de particuliere leden in de collectieve bijdrage op jaarbasis voor administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips bedraagt ten hoogste 35 %.

Motivering

De formulering zou tot ernstige onduidelijkheden kunnen leiden. Het is niet duidelijk welke grens bepalend is: de ondergrens van ten minste 26 331 000 EUR of de bovengrens van ten hoogste 35 %. Intussen heeft de Commissie bevestigd dat de woorden “ten minste” in haar voorstel een schrijffout waren. Deze fout is in de compromistekst van het voorzitterschap van de Raad van 25 mei rechtgezet.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 1, punt 13)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

13)   Het volgende artikel 134 bis wordt ingevoegd:

13)   Het volgende artikel 134 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 134 bis

Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 19 genoemde taken stelt de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming op waarmee de Gemeenschappelijke Onderneming de strategische agenda voor onderzoek en innovatie kan uitvoeren en legt hij dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, nadat hij de omschrijving van de raad van overheidsinstanties overeenkomstig artikel 137, punt f) , evenals de input van relevante vertegenwoordigers in aanmerking heeft genomen, met inbegrip van, in voorkomend geval, routekaarten van de Alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën .”.

“Artikel 134 bis

Aanvullende taken van de uitvoerend directeur

Naast de in artikel 19 genoemde taken stelt de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips het werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming op waarmee de Gemeenschappelijke Onderneming de strategische agenda voor onderzoek en innovatie kan uitvoeren en legt hij dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, nadat hij de omschrijving van de raad van overheidsinstanties overeenkomstig artikel 137, punt f) in aanmerking heeft genomen.”.

Motivering

Deze input wordt bij het bepalen van het deel van het werkprogramma door de raad van overheidsinstanties reeds meegenomen. Dat hoeft dus niet nogmaals te gebeuren.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 1, punt 15), a)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

de volgende punten f) en g) worden toegevoegd:

a)

de volgende punten f) en g) worden toegevoegd:

 

f)

bepaalt vóór de opstelling van elk werkprogramma het deel van het werkprogramma dat werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw en onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden betreft, met inbegrip van de bijbehorende uitgavenramingen, rekening houdend met het advies van de Europese Raad voor halfgeleiders en de input van andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van, in voorkomend geval, routekaarten van de Alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën;

g)

selecteert voorstellen voor werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 12, lid 1, en artikel 17, lid 2, punt u).

 

f)

bepaalt vóór de opstelling van elk werkprogramma het deel van het werkprogramma dat werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw betreft, met inbegrip van de bijbehorende uitgavenramingen, rekening houdend met het advies van de raad van particuliere leden, de Europese Raad voor halfgeleiders en de input van andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van, in voorkomend geval, routekaarten van de Alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën;

g)

selecteert voorstellen voor werkzaamheden met betrekking tot capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 12, lid 1, en artikel 17, lid 2, punt u).

Motivering

De raad van overheidsinstanties mag de agenda voor onderzoek en innovatie niet van tevoren vaststellen aangezien de beslissingsbevoegdheid van de raad van bestuur daardoor beperkt zou worden. De raad van overheidsinstanties moet wel rekening houden met het advies van de raad van particuliere leden inzake de capaciteitsopbouw teneinde de relevantie van het industriebeleid te waarborgen.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Belang van de Europese chipwet

1.

wijst er met klem op dat het voor de EU als geheel, voor de lidstaten alsook voor alle lokale en regionale overheden van doorslaggevend belang is dat de Europese chipwet een succes wordt, aangezien de industriële productie in alle regio’s van Europa afhankelijk is van een zekere aanvoer van halfgeleiders. Het CvdR pleit in dit verband nadrukkelijk voor een duidelijke positionering van de EU in de wereldwijde concurrentie.

2.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een Europese chipwet, waarmee een cruciale stap wordt gezet om de EU en haar industrie te versterken en haar veiligheid te vergroten. Het is belangrijk dat met de chipwet vraagstukken met betrekking tot de strategische autonomie van de EU en haar leidende rol op technologiegebied worden aangesneden. De EU moet wereldwijd blijven meespelen op het vlak van halfgeleiders. Terecht is dan ook de ambitieuze doelstelling vastgesteld dat het marktaandeel van de EU op het gebied van halfgeleiders, thans 10 %, moet worden opgevoerd tot 20 % in 2030.

3.

Het CvdR onderschrijft de doelstellingen om de grootste strategische afhankelijkheden in de productie van halfgeleiders, in de toeleveringsketens en bij de aanvoer van grondstoffen en halffabricaten door middel van verbreding en diversificatie te verminderen, de productie van halfgeleiders in Europa uit te breiden en de leidende rol op het gebied van onderzoek en ontwikkeling te handhaven en te versterken. Het pleit er tegelijkertijd voor om de fabricage van chips van meer dan 10 nanometer, waarnaar vraag bestaat bij de verwerkende industrie in de EU, onder Verordening COM(2022) 46 final te laten vallen. Het CvdR onderstreept in dit verband het belang van de bescherming van knowhow en van octrooien, zodat afzonderlijke landen niet in een nadelige positie worden gebracht.

4.

De voorgestelde chipwet is ook in het belang van een snelle en consistente uitvoering van de Europese Green Deal: als de EU niet kan rekenen op de beschikbaarheid van halfgeleiders, kan zij haar ambitieuze milieu- en klimaatdoelstellingen, een grotere soevereiniteit op energiegebied en haar doelen met betrekking tot de uitbreiding van hernieuwbare energie niet realiseren.

5.

Het opvoeren van de productie van halfgeleiders moet samengaan met stappen om het energie- en hulpbronnenverbruik alsook schadelijke milieugevolgen in de gehele waardeketen terug te dringen en naleving van de duurzaamheidscriteria (SDG’s) en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en mechanismen voor een efficiënt gebruik van watervoorraden in productiefaciliteiten te waarborgen. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan deze energie- en milieueffecten in innovatieve technologieën van de volgende generatie (bv. geïntegreerde fotonica en specifieke heterogene systemen).

6.

Naast het veiligstellen van de aanvoer van kritieke grondstoffen is het ook zaak dat het potentieel van de circulaire economie volledig wordt benut. Het terugwinnen van grondstoffen en materialen uit apparatuur en installaties is van essentieel belang. Hiermee moet reeds bij de ontwikkeling van producten met halfgeleiders rekening worden gehouden. In dat verband moeten de nodige vaardigheden worden ontwikkeld in de regio’s en moeten de nodige subsidiabiliteitscriteria worden uitgewerkt.

7.

De nadelige positie waarin de EU op het gebied van natuurlijke hulpbronnen verkeert ten opzichte van derde landen maakt haar voor de invoer van kritieke grondstoffen sterk afhankelijk van leveranciers van buiten de EU. Het CvdR spoort de Europese Commissie aan om deze strategische afhankelijkheid aan te pakken door zich meer inspanningen te getroosten en strengere eisen te stellen met betrekking tot de circulariteit van chips, met name qua ontwerp en hergebruik van materiaal, en om de handelsbetrekkingen van de EU met belangrijke internationale partners verder te verdiepen.

8.

In overeenstemming met zijn advies over het actieplan inzake kritieke grondstoffen is het CvdR voorstander van nieuwe mijnbouwactiviteiten in de EU om aanwezige voorraden kritieke grondstoffen te ontginnen. Het benadrukt dat de nieuwe winning van hightech-grondstoffen in de EU gebaseerd moet zijn op O&O-plannen voor innovatieve mijnbouw met een geringe impact.

9.

Lokale en regionale overheden hebben een groot gemeenschappelijk belang bij een zekere aanvoer van halfgeleiders omdat hun economieën daar indirect sterk van afhankelijk zijn. Om die reden en vanwege de nabijheid van halfgeleiderecosystemen moeten zij een centrale rol krijgen bij de uitvoering van de chipwet. Bovendien zullen alle regio’s, of er nu halfgeleiders worden geproduceerd of niet, baat hebben bij de chipwet.

10.

Het CvdR wijst er in het licht van de huidige situatie op hoe belangrijk een zekere energievoorziening is voor de halfgeleiderindustrie. Het gaat er met name om dat de benodigde hoeveelheid energie beschikbaar is en het net stabiel is. Deze factoren spelen mee bij de locatiekeuze van bestaande, maar vooral ook van nieuwe faciliteiten.

Strategische doelstellingen van Europa op het gebied van halfgeleiders

11.

Gezien de voortdurend veranderende geostrategische randvoorwaarden zouden bedrijven hun eigen behoeften aan halfgeleiders en de daartoe noodzakelijke toeleveringsketens beter in het oog moeten houden; zij zouden unilaterale afhankelijkheid moeten voorkomen door risico’s te spreiden. In internationaal verband moet de EU haar troef als veilige productielocatie beter uitspelen.

12.

Het CvdR roept de Commissie op om in de komende onderhandelingen met de Raad en het Europees Parlement expliciet te benadrukken hoe belangrijk de chipwet is voor het behoud van de industrie in Europa en om aanvullende financiële bijdragen van de lidstaten en het bedrijfsleven te verlangen.

13.

De in het kader van de chipwet beschikbare middelen zouden strategisch moeten worden ingezet om bestaande zowel klein- als grootschalige halfgeleiderclusters en halfgeleiderecosystemen, met inbegrip van de aansluiting ervan op netwerken, uit te bouwen. De kansen van de EU om zich staande te houden op de wereldmarkt voor halfgeleiders zijn het grootst als zij uitgaat van en voortbouwt op haar huidige sterke punten en daarmee de onderlinge afhankelijkheid beperkt tot “gelijkgezinde landen” terwijl zij haar unilaterale afhankelijkheid van derde landen afbouwt.

14.

Het CvdR steunt de oprichting van het Europees Chips-fonds en merkt op dat pijler 2 van de chipwet in beginsel technologisch neutraal moet zijn en dat de middelen zo snel mogelijk beschikbaar moeten worden gesteld.

15.

De “belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang” (IPCEI) vormen een zeer succesvol instrument, dat in verband met de chipwet van grote betekenis blijft. Wel is het zaak dat de EU en de lidstaten op alle gebieden, met name wat vergunningen en subsidies betreft, sneller handelen om de industrie, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, op maat gesneden steun te kunnen bieden.

16.

Nieuwe technologieën zijn van cruciaal belang voor de verdere ontwikkeling van Europa als belangrijke halfgeleiderproducent, om ervoor te zorgen dat zijn concurrentievermogen in de wereldwijde technologische wedloop op peil blijft: bij de implementatie van de chipwet moet open en snel op de toepassing van nieuwe materialen, zoals galliumnitride, indiumfosfide, siliciumcarbide en siliconnitride, en nieuwe processen ingespeeld kunnen worden, om chips van de volgende generatie te kunnen ontwikkelen en produceren. Hieronder vallen bijvoorbeeld fotonische chips, die essentieel zijn voor het opbouwen van een autonoom en duurzaam data-, tele- en kwantumcommunicatienetwerk en voor autonoom rijden, en kwantumchips, waarmee veel grotere hoeveelheden gegevens kunnen worden geanalyseerd, krachtigere berekeningen sneller kunnen worden uitgevoerd en gedetailleerde simulaties kunnen worden verricht, alsook hybride chips en heterogene systemen, waarbij de integratie van fotonische functies in elektronisch geïntegreerde circuits medebepalend is voor de toekomst van de halfgeleiderindustrie.

17.

Het is noodzakelijk dat Europa extra aandacht besteedt aan het ontwerp van halfgeleiders en daartoe eigen ontwerpcapaciteit opbouwt.

Financiële middelen in verband met de chipwet

18.

De financiële middelen die voor de chipwet worden uitgetrokken, zijn bij lange na niet toereikend. Het CvdR betwijfelt of het totaalpakket wel voldoende is om de internationale concurrentiestrijd om de vestiging van nieuwe productiefaciliteiten het hoofd te kunnen bieden. Het onderstreept dat nieuwe initiatieven nieuwe financiële middelen verdienen en betreurt dat er middelen worden overgeheveld uit succesvolle programma’s, zoals Horizon Europa en het Digitaal Europa.

19.

Het CvdR roept de Commissie op ervoor te zorgen dat bij de financiële middelen sprake is van transparantie en dat er voor alle drie de pijlers voldoende middelen worden uitgetrokken. Zij zou in dat verband moeten kijken naar soortgelijke initiatieven elders ter wereld.

20.

Er moeten meer nieuwe middelen worden ingezet voor de implementatie van de chipwet. Daarnaast zouden de Raad, het Parlement en de Commissie passende Europese en nationale financiering beschikbaar moeten stellen en het meerjarig financieel kader (MFK) dienovereenkomstig moeten aanpassen. Aangezien de strategische doelstellingen van de chipwet zich uitstrekken tot na 2030, moet halfgeleiders een hoge prioriteit worden toegekend bij de herziening van het MFK alsook in het volgende MFK.

21.

Er moeten verdere stimuleringsmaatregelen komen om ervoor te zorgen dat naast de EU ook lidstaten, regio’s en bedrijven met de noodzakelijke middelen over de brug komen. Het is van groot belang dat de Commissie het mogelijk maakt om in overeenstemming met het recht van de Unie steun te verlenen. De steun moet worden gekoppeld aan de naleving van ecologische, sociale en governancecriteria (ESG-criteria).

22.

Regio’s en bedrijven zouden de Europese Investeringsbank (EIB) moeten betrekken bij de financiering van nieuwe projecten in de hele waardeketen; de EIB kan een beslissende bijdrage leveren aan het welslagen van de chipwet.

Steunverlening en EU-staatssteunregels vanuit regionaal perspectief

23.

Het CvdR verzoekt de Commissie om bij de beoordeling en goedkeuring op grond van artikel 107, lid 3, punt c), VWEU het pionierscriterium (“first of a kind in Europe”) breed te interpreteren, aangezien de klassieke en voor de mededinging op de interne markt relevante concurrentiesituatie niet bestaat in het geval van halfgeleiders.

24.

Het CvdR verzoekt de Commissie om naast wijzigingen en vereenvoudigingen in de staatssteunregels en -procedures verdere verlichting te overwegen, bv. door belastingaftrek toe te staan, zodat bedrijven in de gehele halfgeleiderwaardeketen zich gemakkelijker in Europa kunnen vestigen.

25.

Het is noodzakelijk dat in het kader van het pionierscriterium niet alleen steun gegeven kan worden aan bv. een “faciliteit voor geïntegreerde productie” of een “open gieterij”, maar ook aan de productie van halffabricaten zoals wafers of het opzetten van productiefaciliteiten, die voor het bereiken van de doelstellingen net zo relevant zijn.

26.

Het CvdR is verheugd over de in artikel 14 voorziene maatregelen om de nationale plannings- en goedkeuringsprocedures voor faciliteiten voor geïntegreerde productie en open gieterijen in de EU te versnellen.

27.

Voor een zekere aanvoer van halfgeleiders zijn echter niet alleen de productielocaties voor halfgeleiders zelf, maar ook de productiefaciliteiten eerder en verderop in de waardeketen relevant; ook deze moeten dus worden meegenomen bij de inspanningen om de procedures te verlichten en te versnellen, zodat “flessenhalseffecten” worden voorkomen.

Onderzoek en ontwikkeling vanuit regionaal perspectief

28.

Het CvdR pleit ervoor dat de EU kiest voor een ruime benadering van onderzoek en ontwikkeling, waarbij klanten en gebruikers worden betrokken, en dat de ontwikkeling en innovatie niet uitsluitend op verdere miniaturisering van de nodes-structuren worden gericht.

29.

Het CvdR deelt de bezorgdheid van de academische en onderzoekswereld dat de herschikking van middelen in het kader van Horizon Europa en Digitaal Europa, zoals in de chipwet wordt voorzien, ten koste gaat van andere gebieden en daarmee tot een grotere concurrentie om resterende middelen leidt. Het verwacht dan ook dat de herschikte middelen uit Digitaal Europa en Horizon Europa in de loop van de financieringsperiode weer ter beschikking van de programma’s zullen worden gesteld.

30.

Het CvdR wijst erop dat nationale of regionale medefinanciering van projecten administratieve problemen oplevert en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de deelname aan onderzoeksprojecten hierdoor niet wordt belemmerd. Het gaat er met name om dat de randvoorwaarden dusdanig worden vormgegeven dat een flankerende steunverlening voor projecten uit nationale of regionale programma’s wordt toegelaten als medefinanciering.

31.

Het CvdR roept regio’s met relevante clusters op om actief deel te nemen aan de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips als opvolger van de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” en de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

32.

Het CvdR verzoekt de Commissie om de term “proeflijn” nauwkeuriger te definiëren. Er moet zorg worden gedragen voor een brede en open toegang tot de proeflijnen opdat clusters, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, eraan kunnen deelnemen. De toegang van kmo’s tot de proeflijnen zou kunnen worden geregeld via het programma Horizon Europa of op een gedecentraliseerde manier, via nationale en regionale instanties zoals bureaus voor regionale ontwikkeling, die uit ervaring weten hoe ze startende bedrijven en kmo’s kunnen helpen bij hun oprichting, groei en consolidatie.

33.

Bestaande netwerken zoals de alliantie op het gebied van processors en halfgeleidertechnologieën moeten nauwer worden geïntegreerd in het mechanisme voor coördinatie op het gebied van halfgeleiders. Alle netwerken moeten openstaan voor nieuwe actoren, aangezien ook netwerken zoals het Vanguard-initiatief of het netwerk van digitale-innovatiehubs van de EU een belangrijke bijdrage kunnen leveren.

34.

Het CvdR stelt voor na te gaan hoe en in hoeverre ervoor kan worden gezorgd dat in de EU ontwikkelde knowhow veiliggesteld kan worden, bijvoorbeeld door middel van een ruimere octrooibescherming. Daarbij moeten ook veiligheidsaspecten een rol spelen.

Beschikbaarheid van vakmensen; onderwijs en opleiding

35.

Het CvdR roept de lidstaten, lokale en regionale overheden en bedrijven op om aanzienlijk meer belang te hechten aan de beschikbaarheid van voldoende vakmensen: goed vakonderwijs is medebepalend voor de aantrekkelijkheid van Europa voor de productie van halfgeleiders en is een belangrijk criterium bij investeringsbeslissingen. Het regionale algemeen en beroepsonderwijs speelt een doorslaggevende rol. Meisjes en vrouwen moeten worden aangemoedigd om vaker te kiezen voor een opleiding in de halfgeleidertechnologie.

36.

Het is dan ook een essentiële voorwaarde voor het realiseren van de chipambities dat er voldoende vakmensen voorhanden zijn. Er is behoefte aan een gecoördineerde strategie om de komende generatie op te leiden en leerkrachten op universiteiten en in onderzoeksinstellingen te behouden. Het CvdR pleit in dat verband voor meer uitwisselingen van onderzoekers tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven en voor een gemeenschappelijk gebruik van laboratoriuminfrastructuur in de hele EU.

37.

De lokale en regionale overheden beschikken over strategische capaciteiten om bij te dragen aan het creëren van synergieën tussen beleidsmaatregelen op het vlak van O & O, onderwijs, bijscholing, omscholing en opleiding, die van vitaal belang zullen zijn om getalenteerde arbeidskrachten aan te trekken en te behouden.

38.

Het CvdR pleit ervoor dat de industrie, de lidstaten en de EU samen een stageprogramma voor de halfgeleiderindustrie opzetten en financieren, waarbij de stagiairs in aanmerking komen voor een beurs en zich ertoe verplichten gedurende een bepaalde minimumperiode in Europa op het gebied van halfgeleiders te werken. Het beveelt de Commissie bovendien aan om na te gaan of er specifieke programma’s ontwikkeld kunnen worden om vakmensen uit derde landen met een geavanceerde halfgeleiderindustrie aan te trekken.

39.

Het CvdR beveelt aan een kennis- en innovatiegemeenschap voor halfgeleiders op te richten en stelt voor om naar het voorbeeld van de “batterij-academie” een “halfgeleideracademie” op te richten, met deelname van het bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen.

40.

Het is voor de ontwikkeling van halfgeleiderecosystemen van groot belang dat succesvolle start-ups in Europa blijven, zodat zij zich verder kunnen ontwikkelen en hun knowhow niet verloren gaat.

41.

Het CvdR beveelt voorts aan in het kader van het programma Horizon Europa, bv. binnen de cluster “Digitaal, industrie en ruimte”, specifieke steun uit te trekken voor de ontwikkeling van innovatief chipontwerp, opdat de EU een voortrekkersrol kan blijven spelen op het gebied van innovatief chipontwerp en technologieën van de volgende generatie en daarbij haar onderlinge afhankelijkheid met andere delen van de wereld kan verminderen.

Gevolgen van de chipwet voor steden en regio’s

42.

Lokale en regionale overheden zullen bij vestiging van nieuwe productiefaciliteiten voor grote uitdagingen komen te staan en hebben een betrouwbaar kader en de steun van de lidstaten en de Commissie nodig.

43.

Het CvdR verzoekt de Commissie de gevolgen van dergelijke vestigingen voor de lokale en regionale overheden in het oog te houden. Het creëren van randvoorwaarden voor de vestiging van een faciliteit en het implementeren van flankerende maatregelen moeten worden beschouwd als regionale ontwikkeling, waarvoor medefinanciering uit het EFRO en het ESF verstrekt moet kunnen worden.

44.

Daarvan zal met name een hefboomeffect uitgaan voor lidstaten met naar verhouding geringere nationale middelen. Ook de uitbreiding van bestaande productiefaciliteiten zou gesteund moeten kunnen worden.

45.

Het CvdR dringt aan op een operationele koppeling van de chipwet en andere belangrijke beleidsmaatregelen en projecten van de EU, zoals Reach, het actieplan inzake kritieke grondstoffen, de nieuwe industriestrategie, het actieplan voor de circulaire economie en de AI-strategie. De regio’s moeten daarbij een krachtige rol krijgen en er intensief bij worden betrokken.

46.

Het CvdR wijst erop dat technologische neutraliteit en het gebruik van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen noodzakelijk zijn voor de productie van halfgeleiders en dat de productie, de invoer of het gebruik ervan wordt gereguleerd door de EU-wetgeving inzake chemische stoffen. Bij de in artikel 16 bedoelde risicobeoordeling moet worden nagegaan in hoeverre Europese marktdeelnemers de juridische belemmeringen bij chemische stoffen het hoofd kunnen bieden en chemische stoffen beschikbaar blijven op de EU-markt.

Veerkracht en crisisrespons

47.

Het ontwerp en de productie van halfgeleiders in de EU kunnen ook bijdragen tot de veiligheid en veerkracht van kritieke infrastructuur in lokale en regionale gemeenschappen (energienetwerken, medische zorg, vervoer, bestuur, publieke voorzieningen).

48.

In plaats van een “instrumentarium voor noodsituaties” zou er een “preventie-instrumentarium” opgezet moeten worden, omdat de productie van halfgeleiders zo complex is qua combinaties van verschillende geïntegreerde circuits in de eindproducten en gezien de wijdvertakte internationale toeleveringsketen dat snel ingrijpen niet mogelijk is en dus ook geen crisisresponsmaatregel kan vormen. Samenwerking en coördinatie moeten in dit verband altijd vóór interventie komen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de instandhouding van de productie van halfgeleiders en de daartoe noodzakelijke beschikbaarheid van halffabricaten en onderdelen.

49.

Het CvdR verzoekt de Commissie om, gezien de vele uiteenlopende factoren die tekorten en leveringsproblemen kunnen veroorzaken, rechtszekerheid te bieden en nauwkeuriger aan te geven wanneer er sprake is van een crisissituatie, welke interventiebevoegdheden dan zijn voorzien en wat er dan concreet gaat gebeuren. Om te voorkomen dat het voorgestelde crisisresponsmechanisme investeringen afschrikt, moet duidelijk worden gemaakt dat het mechanisme alleen in het uiterste geval en in proportionele mate ingezet mag worden.

50.

De focus zou in dit verband meer moeten liggen op het veiligstellen van de beschikbaarheid van bepaalde soorten halfgeleiders en op de daartoe noodzakelijke (eventueel gemeenschappelijke) inkoop van kritieke grondstoffen (bv. palladium, neon, C4F6, lithium, gallium, silicium) en halffabricaten (bv. wafers).

51.

Het CvdR dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij het mechanisme voor coördinatie op het gebied van halfgeleiders, aangezien zij met hun kennis van onderzoek, bedrijfsleven en halfgeleiderclusters op lokaal en regionaal niveau een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de beoogde netwerkvorming.

52.

Bij de benoeming van de leden van de “Europees Raad voor halfgeleiders” dient voor ogen gehouden te worden dat het om een gespecialiseerd orgaan gaat en niet om een politiek orgaan. Het draagvlak voor deze Raad voor halfgeleiders en zijn werkzaamheden staat of valt met het vertrouwen in zijn leden. Daarom moeten ook de industrie en het CvdR hun expertise in de Raad kunnen inbrengen.

53.

Het CvdR steunt het streven om een volledig beeld van halfgeleiderwaardeketens en van de afhankelijkheden en vereisten in de halfgeleidersector te creëren. Het betwijfelt echter of de hoeveelheden gegevens die dat oplevert, veilig en doelgericht kunnen worden verwerkt. Zonder betrouwbare gegevens van niet-Europese actoren is een goed beeld eigenlijk nauwelijks mogelijk.

54.

Het CvdR beveelt aan dat de chipwet snel wordt goedgekeurd en uitgevoerd en verzoekt de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement om rekening te houden met zijn aanbevelingen en nog tijdens het Tsjechische voorzitterschap tot overeenstemming te komen.

55.

Het CvdR is ingenomen met het feit dat de Commissie in verband met de voorgestelde chipwet een subsidiariteitsanalyse heeft uitgevoerd en is het ermee eens dat de doelstellingen van het voorstel niet door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, aangezien de problemen grensoverschrijdend van aard zijn en niet beperkt blijven tot afzonderlijke lidstaten of tot een aantal lidstaten. Het CvdR schaart zich dan ook achter de bevinding van de Europese Commissie dat optreden op Unieniveau de Europese actoren het best op weg kan zetten naar een gemeenschappelijke visie en uitvoeringsstrategie.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(1)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(1)  De alliantie wordt genoemd in de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”.

(1)  De alliantie wordt genoemd in de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”.


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/114


Advies van het Comité van de Regio’s over de herziene governance van het Schengengebied

(2022/C 498/15)

Rapporteur:

Antje GROTHEER (DE/PSE), vicevoorzitter van het parlement van Bremen

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel

(COM(2021) 890 final)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen

(COM(2021) 891 final)

Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Respons op door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten aan de buitengrenzen van de EU

(JOIN(2021) 32)

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen

COM(2021) 891

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(3)

In de afgelopen jaren heeft het Schengengebied voor ongekende uitdagingen gestaan, die zich vanwege hun aard niet beperkten tot het grondgebied van één enkele lidstaat. Deze uitdagingen maakten duidelijk dat de handhaving van de openbare orde en veiligheid in het Schengengebied een gedeelde verantwoordelijkheid is, die vraagt om gezamenlijke maatregelen en afstemming tussen lidstaten en op het niveau van de Unie. Zij maakten ook lacunes zichtbaar in de bestaande voorschriften voor de werking van het Schengengebied aan zowel de buiten- als de binnengrenzen, evenals de noodzaak van een sterker en degelijker kader om doeltreffender te kunnen reageren op uitdagingen waarvoor het Schengengebied zich gesteld ziet.

(3)

In de afgelopen jaren heeft het Schengengebied voor ongekende uitdagingen gestaan, die zich vanwege hun aard niet beperkten tot het grondgebied van één enkele lidstaat. Deze uitdagingen maakten duidelijk dat de handhaving van de openbare orde en veiligheid in het Schengengebied een gedeelde verantwoordelijkheid is, die vraagt om gezamenlijke maatregelen en afstemming tussen lidstaten en op het niveau van de Unie. Zij maakten ook lacunes zichtbaar in de bestaande voorschriften voor de werking van het Schengengebied , onder meer aan zowel de buiten- als de binnengrenzen, evenals de noodzaak van een sterker en degelijker kader om doeltreffender te kunnen reageren op uitdagingen waarvoor het Schengengebied zich gesteld ziet.

Motivering

De werking van het Schengengebied hangt niet alleen af van voorschriften inzake grenstoezicht aan de buiten- en de binnengrenzen. Dit moet in de overweging tot uiting komen.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(4)

Grenstoezicht aan de buitengrenzen is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft, en van de Unie als geheel. lidstaten moeten strenge normen hanteren voor het beheer van hun buitengrenzen, onder meer door betere samenwerking tussen grenswachters, politie, douane en andere betrokken autoriteiten. De Unie biedt actieve ondersteuning in de vorm van financiële ondersteuning door de agentschappen, waaronder met name de Europese grens- en kustwacht, en van het beheer van het Schengenevaluatiemechanisme. De voor de buitengrenzen geldende voorschriften moeten worden aangescherpt om nieuwe uitdagingen die recentelijk aan de buitengrenzen zijn ontstaan beter het hoofd te kunnen bieden.

(4)

Grenstoezicht aan de buitengrenzen is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft, en van de Unie als geheel. lidstaten moeten strenge normen hanteren voor het beheer van hun buitengrenzen, onder meer door betere samenwerking tussen grenswachters, politie, douane en andere betrokken autoriteiten. De Unie biedt actieve ondersteuning in de vorm van financiële ondersteuning door de agentschappen, waaronder met name de Europese grens- en kustwacht, en van het beheer van het Schengenevaluatiemechanisme. De voor de buitengrenzen geldende voorschriften moeten doeltreffend en efficiënt worden toegepast om nieuwe uitdagingen die opduiken aan de buitengrenzen beter het hoofd te kunnen bieden.

Motivering

De huidige voorschriften voor de buitengrenzen, die in overeenstemming zijn met de internationale normen en de bevoegde autoriteiten voldoende instrumenten bieden om een doeltreffend en beschermingsgevoelig grenstoezicht uit te oefenen, aangezien zij tamelijk flexibel zijn, moeten volledig worden toegepast, zodat hun potentieel doeltreffend en efficiënt kan worden benut.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(8)

Ook moeten in het Unierecht de voorschriften en waarborgen worden versterkt, zodat lidstaten snel kunnen optreden tegen instrumentalisering van migranten. Onder instrumentalisering moet een situatie worden verstaan waarin een derde land of een niet-statelijke actor irreguliere migratiestromen naar de Unie teweegbrengt door de komst van onderdanen van derde landen naar de buitengrenzen van de lidstaten actief aan te moedigen of te faciliteren, waarin dat handelen wijst op een bedoeling om de Unie als geheel of een lidstaat te destabiliseren en waarin dat handelen zodanig van aard is dat het essentiële staatsfuncties in gevaar kan brengen, waaronder de territoriale integriteit, de handhaving van recht en orde of de bescherming van de staatsveiligheid.

(8)

Ook moeten in het Unierecht de voorschriften en waarborgen doeltreffend en efficiënt worden toegepast , zodat lidstaten snel kunnen optreden tegen instrumentalisering van migranten. Onder instrumentalisering moet een situatie worden verstaan waarin een derde land of een door dat land gesteunde actor actief steun verleent aan grote aantallen onderdanen van derde landen bij hun massale pogingen om op irreguliere wijze een lidstaat van de Unie binnen te komen, met de bedoeling de Unie of een lidstaat te destabiliseren, waarin de betrokken lidstaat naar behoren kan rechtvaardigen waarom de aard van die acties een gevaar vormt voor essentiële staatsfuncties, de handhaving van recht en orde of de bescherming van de staatsveiligheid , en waarin de Europese Raad heeft erkend dat de Unie of een of meer van haar lidstaten te maken hebben met een situatie van instrumentalisering van migranten die dringend moet worden aangepakt.

Motivering

De voorgestelde definitie van instrumentalisering is te ruim en onduidelijk, met het risico dat ook andersoortige situaties onder deze definitie vallen. Bovendien strookt een en ander niet met de richtsnoeren voor betere regelgeving, aangezien in de begeleidende effectbeoordeling (SWD (2021) 462 final) wordt erkend dat niet wordt gekeken naar “de instrumentalisering van irreguliere migratie”. Daarom is een politieke consensus op EU-niveau nodig over de vraag welke situaties onder de noemer instrumentalisering vallen. Gezien het gewicht van de beperkende maatregelen die in dit verband zijn opgelegd aan individuen en gezien het feit dat het voorstel van de Commissie beantwoordt aan een verzoek van de Europese Raad (EUCO 17/21), moet de bevestigende verklaring van de Europese Raad in de definitie worden meegenomen; de Raad dient zo snel mogelijk bijeen te komen zodat de betrokken lidstaat of lidstaten actie kunnen ondernemen.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(9)

Onder instrumentalisering van migranten kunnen situaties worden verstaan waarin een derde land irreguliere reizen van onderdanen van derde landen naar zijn eigen grondgebied en vervolgens naar de buitengrens van de lidstaten heeft aangemoedigd of gefaciliteerd, maar ook de actieve aanmoediging of facilitering van irreguliere reizen door onderdanen van derde landen die zich al in dat derde land ophouden. Instrumentalisering van migranten kan ook inhouden dat dwangmaatregelen worden opgelegd om de onderdanen van derde landen te beletten de grensgebieden van het instrumentaliserende derde land in een andere richting te verlaten dan via een lidstaat.

(9)

Onder instrumentalisering van migranten kunnen de in punt 27 van artikel 1, lid 1, punt b) vastgelegde situaties worden verstaan waarin een derde land irreguliere reizen van onderdanen van derde landen naar zijn eigen grondgebied en vervolgens naar de buitengrens van de lidstaten en naar de Europese Unie actief heeft gefaciliteerd, maar ook de actieve facilitering van irreguliere reizen door onderdanen van derde landen die zich al in dat derde land ophouden. Instrumentalisering van migranten kan ook inhouden dat dwangmaatregelen worden opgelegd om de onderdanen van derde landen te beletten de grensgebieden van het instrumentaliserende derde land in een andere richting te verlaten dan via een lidstaat. Situaties waarin niet-statelijke actoren betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit, met name smokkel, mogen niet worden beschouwd als instrumentalisering van migranten indien het niet de bedoeling is om de Unie of een lidstaat te destabiliseren. Voorts mogen humanitaire hulpoperaties niet als instrumentalisering worden beschouwd.

Motivering

Een verwijzing naar de bepaling waarin instrumentalisering wordt gedefinieerd, is noodzakelijk met het oog op de rechtszekerheid.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(10)

De Unie moet alle middelen uit haar arsenaal van diplomatieke, financiële en operationele maatregelen inzetten om lidstaten te ondersteunen die met instrumentalisering worden geconfronteerd. Bij de aanpak van instrumentalisering moet de voorkeur worden gegeven aan diplomatieke inspanningen door de Unie of de betrokken lidstaat. Dit kan in voorkomend geval worden aangevuld met de oplegging van beperkende maatregelen door de Unie.

(10)

De Unie moet alle middelen uit haar arsenaal van diplomatieke, financiële en operationele maatregelen inzetten om lidstaten te ondersteunen die met instrumentalisering worden geconfronteerd. Bij de aanpak van instrumentalisering moet de voorkeur worden gegeven aan diplomatieke inspanningen door de Unie of de betrokken lidstaat. Dit dient te worden aangevuld met passende preventieve maatregelen van de Unie, waarbij de instrumentaliserende derde landen en de landen van herkomst van de geïnstrumentaliseerde migranten worden betrokken.

Motivering

Preventie is van cruciaal belang bij alle inspanningen om instrumentalisering aan te pakken. Er moeten regelmatig situatieverslagen worden opgesteld door de EU-delegaties in de landen van herkomst van de geïnstrumentaliseerde groepen migranten en de instrumentaliserende derde landen; deze dienen aan de Commissie te worden voorgelegd als bewijsbasis voor preventieve maatregelen.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(11)

Tegelijkertijd moeten daarnaast de huidige voorschriften voor controles aan de buitengrenzen en grensbewaking verder worden aangescherpt. Om de lidstaten die geconfronteerd worden met instrumentalisering van migranten verder te ondersteunen, worden in Verordening (EU) XXX/XXX de voorschriften voor grenstoezicht aangevuld door te voorzien in specifieke maatregelen op het gebied van asiel en terugkeer, waarbij de grondrechten van de betrokkenen worden geëerbiedigd, en met name door het recht op asiel te waarborgen en de noodzakelijke bijstand door de agentschappen van de VN en andere betrokken organisaties te verlenen.

(11)

De huidige voorschriften voor controles aan de buitengrenzen en grensbewaking moeten volledig worden toegepast en de grondrechten van de asielzoekers moeten worden geëerbiedigd, met name door het recht op asiel te waarborgen en de noodzakelijke bijstand door de agentschappen van de VN en andere betrokken organisaties te verlenen , met name voor niet-begeleide minderjarigen .

Motivering

De goedkeuring van de instrumentaliseringsverordening is afhankelijk van de goedkeuring van de voorstellen voor de asielprocedureverordening en de herschikking van zowel de richtlijn opvangvoorzieningen als de terugkeerrichtlijn in het kader van het nieuw migratie- en asielpact; over sommige van die voorstellen wordt momenteel onderhandeld, terwijl de besprekingen over andere in een impasse zitten. De verwijzing naar Verordening (EU) XXX/XXX in de voorgestelde Schengengrenscode is een verwijzing naar een handeling waarvan de goedkeuring nog onzeker is en waarvan de inhoud in de loop van het wetgevingsproces waarschijnlijk zal worden gewijzigd, en die bovendien afhankelijk is van de goedkeuring van andere voorstellen in het kader van het nieuwe pact. Daarenboven werd in de effectbeoordeling bij de voorgestelde Schengengrenscode niet gekeken naar de mogelijke impact van de bepalingen die werden voorgesteld om instrumentalisering aan te pakken. In zijn huidige vorm brengt de verwijzing dan ook de goedkeuring van het voorstel zelf over Schengen in gevaar en druist zij in tegen de rechtszekerheid, de richtsnoeren van de Europese Commissie voor betere regelgeving en het Interinstitutioneel Akkoord van 2016 over beter wetgeven. Gezien de enorme aantallen niet-begeleide minderjarigen in de gebieden waar de migratiedruk het grootst is, moet er daarnaast op worden toegezien dat hun rechten worden verdedigd, de nodige bijstand door alle betrokken instanties wordt gecoördineerd, en zij bescherming krijgen.

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(12)

In geval van instrumentalisering moet de betrokken lidstaat, indien nodig, met name het grensverkeer tot een minimum kunnen beperken door enkele grensdoorlaatposten te sluiten, onder waarborging van daadwerkelijke en feitelijke toegang tot internationale beschermingsprocedures. Bij dergelijke besluiten moet in alle gevallen in aanmerking worden genomen of de Europese Raad heeft verklaard dat de Unie of een of meer van haar lidstaten wordt of worden geconfronteerd met een situatie van instrumentalisering van migranten. Bovendien moet bij dergelijke beperkingen volledig rekening worden gehouden met de rechten van burgers van de EU, onderdanen van derde landen die het recht van vrij verkeer genieten op grond van een internationale overeenkomst en onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene zijn op grond van het interne recht of het recht van de Unie of over een visum voor verblijf van langere duur beschikken, alsook hun respectieve gezinsleden. Deze beperkingen moeten ook worden toegepast met inachtneming van verplichtingen inzake internationale bescherming, waaronder met name het beginsel van non-refoulement.

(12)

In geval van instrumentalisering zoals vastgelegd in punt 27 van artikel 1, lid 1, punt b) moet de betrokken lidstaat, indien nodig, met name het grensverkeer tot een minimum kunnen beperken door enkele grensdoorlaatposten te sluiten, onder waarborging van daadwerkelijke en feitelijke toegang tot internationale beschermingsprocedures. Bij dergelijke besluiten moet in alle gevallen in aanmerking worden genomen of de Europese Raad heeft verklaard dat de Unie of een of meer van haar lidstaten wordt of worden geconfronteerd met een situatie van instrumentalisering van migranten. Bovendien mogen dergelijke beperkingen geen beperking inhouden van de rechten van burgers van de EU, onderdanen van derde landen die het recht van vrij verkeer genieten op grond van een internationale overeenkomst en onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene zijn op grond van het interne recht of het recht van de Unie of over een visum voor verblijf van langere duur beschikken, alsook hun respectieve gezinsleden. Deze beperkingen moeten ook worden toegepast met inachtneming van verplichtingen inzake internationale bescherming, waaronder met name het beginsel van non-refoulement.

Motivering

De voorgestelde maatregelen om het aantal grensoverschrijdingen te beperken, zullen negatieve gevolgen hebben voor de toegang tot asiel aan de buitengrenzen van de EU en dreigen de algemene doelstelling van het Schengengebied, namelijk het instandhouden van de afwezigheid van binnengrenzen, te ondermijnen. Zij mogen daarom alleen als laatste redmiddel worden gebruikt, en alleen in gevallen waarin is erkend dat er sprake is van instrumentalisering. De mogelijkheid om beperkende maatregelen toe te passen mag geen afbreuk doen aan de uitoefening van het recht op vrij verkeer door EU-burgers en legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(14)

Krachtens artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1896 doet de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap een aanbeveling aan de betrokken lidstaat om het Agentschap te verzoeken de ondersteuning door het Agentschap te starten, uit te voeren of aan te passen om geconstateerde bedreigingen en uitdagingen aan de buitengrenzen aan te pakken wanneer aan de voorwaarden van die bepaling wordt voldaan. In het bijzonder kan ondersteuning door het Agentschap noodzakelijk blijken te zijn in situaties waarin het Europees Grens- en kustwachtagentschap een speciale kwetsbaarheidsbeoordeling heeft uitgevoerd in verband met instrumentalisering van migranten. Op basis van de resultaten van deze kwetsbaarheidsbeoordeling of wanneer een impactniveau “kritiek” is toegekend aan een of meer buitengrenssegmenten, en rekening houdend met de relevante elementen van de noodplannen van de lidstaat, de risicoanalyse door het Agentschap en de analyselaag van het Europees situatiebeeld, doet de uitvoerend directeur een aanbeveling aan de betrokken lidstaat om het Agentschap te verzoeken de ondersteuning door het Agentschap te starten, uit te voeren of aan te passen in overeenstemming met artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1896. Deze bevoegdheid van de algemeen directeur laat de algemene ondersteuning die het Agentschap aan de lidstaten kan verlenen onverlet.

(14)

Krachtens artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1896 doet de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap een aanbeveling aan de betrokken lidstaat om het Agentschap te verzoeken de ondersteuning door het Agentschap te starten, uit te voeren of aan te passen om geconstateerde bedreigingen en uitdagingen aan de buitengrenzen aan te pakken wanneer aan de voorwaarden van die bepaling wordt voldaan.

Motivering

De geschrapte tekst is een herhaling van de exacte tekst van artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (1) en is derhalve overbodig.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(15)

Bovendien moet de betrokken lidstaat in geval van instrumentalisering van migranten het grenstoezicht versterken, onder meer, indien nodig, door middel van aanvullende maatregelen ter voorkoming van illegale grensoverschrijding en de inzet van aanvullende en technische middelen om ongeoorloofde overschrijding van de grens te voorkomen. Onder technische middelen kunnen ook moderne technologieën worden verstaan, waaronder drones en bewegingssensoren, evenals verplaatsbare eenheden. Het gebruik van deze technische middelen en in het bijzonder van technologieën waarmee persoonsgegevens kunnen worden verzameld, moet zijn gebaseerd op en plaatsvinden in overeenstemming met duidelijk omschreven bepalingen van het interne recht.

(15)

Bovendien moet de betrokken lidstaat in geval van een door de Europese Raad als dusdanig erkende situatie van instrumentalisering van migranten, zoals vastgelegd in punt 27 van artikel 1, lid 1, punt b), het grenstoezicht versterken, door middel van aanvullende en technische middelen, met inbegrip van moderne technologieën, ter voorkoming van massale pogingen om op irreguliere wijze de grens over te steken. Onder technische middelen kunnen ook moderne technologieën worden verstaan, waaronder drones en bewegingssensoren, evenals verplaatsbare eenheden. Het gebruik van deze technische middelen en in het bijzonder van technologieën waarmee persoonsgegevens kunnen worden verzameld, moet zijn gebaseerd op en plaatsvinden in overeenstemming met duidelijk omschreven bepalingen van het interne recht en met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Motivering

De voorgestelde maatregelen mogen alleen als laatste redmiddel worden gebruikt, en alleen in gevallen waarin formeel door de Europese Raad is erkend dat er sprake is van instrumentalisering. Bovendien mag het gebruik van technische middelen niet in strijd zijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(16)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om in krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen passende normen voor grensbewaking op te stellen, met name ten aanzien van de nieuwe technologieën die lidstaten kunnen gebruiken, rekening houdend met het soort grenzen (land, zee of lucht), de aan elk buitengrenssegment toegekende impactniveaus in overeenstemming met artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1896 en andere relevante factoren, als specifieke reactie op instrumentalisering van migranten .

(16)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om in krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen passende gemeenschappelijke normen voor grensbewaking op te stellen, met name ten aanzien van de nieuwe technologieën die lidstaten kunnen gebruiken, rekening houdend met het soort grenzen (land, zee of lucht), de aan elk buitengrenssegment toegekende impactniveaus in overeenstemming met artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1896 en andere relevante factoren, als specifieke reactie op bedreigingen, uitdagingen en kwetsbaarheden aan de buitengrenzen .

Motivering

Zoals voor overweging 8.

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 17

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(17)

In een gebied zonder binnengrenstoezicht moeten personen zich vrij en in veiligheid tussen lidstaten kunnen bewegen. In dit verband moet worden verduidelijkt dat het verbod op toezicht aan de binnengrenzen de bevoegdheid van lidstaten onverlet laat om op hun grondgebied en ook aan hun binnengrenzen controles uit te voeren voor andere doeleinden dan grenstoezicht. Met name moet worden verduidelijkt dat het nationale bevoegde autoriteiten, waaronder gezondheids- of rechtshandhavingsautoriteiten, in beginsel vrij blijft staan om controles uit te voeren in het kader van de uitoefening van het overheidsgezag krachtens het interne recht.

(17)

In een gebied zonder binnengrenstoezicht moeten personen zich vrij en in veiligheid tussen lidstaten kunnen bewegen. In dit verband moet worden verduidelijkt dat het verbod op toezicht aan de binnengrenzen de bevoegdheid van lidstaten onverlet laat om op hun grondgebied en ook aan hun binnengrenzen controles uit te voeren voor andere doeleinden dan grenstoezicht. Met name moet worden verduidelijkt dat het nationale, regionale en lokale bevoegde autoriteiten, waaronder gezondheids- of rechtshandhavingsautoriteiten, in beginsel vrij blijft staan om controles uit te voeren in het kader van de uitoefening van het overheidsgezag krachtens het interne recht.

Motivering

Om rekening te houden met de verschillende bestuursniveaus en hun bevoegdheden in de lidstaten, moeten alle niveaus worden genoemd.

Wijzigingsvoorstel 12

Overweging 18

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(18)

Hoewel onder het verbod op binnengrenstoezicht ook controles vallen die hetzelfde effect hebben, mogen controles door bevoegde autoriteiten niet worden beschouwd als controles met hetzelfde effect als grenscontroles wanneer grenstoezicht niet hun doel is, wanneer zij gebaseerd zijn op algemene informatie en ervaring van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid of de openbare orde, ook wanneer zij bestrijding van illegaal verblijf of vestiging of grensoverschrijdende criminaliteit in verband met irreguliere migratie tot doel hebben, wanneer zij zodanig zijn opgezet en worden uitgevoerd dat zij duidelijk verschillen van stelselmatige personencontroles aan de buitengrenzen, en wanneer zij worden uitgevoerd op vervoersknooppunten, waaronder havens, trein- of busstations en luchthavens of aan boord van diensten voor personenvervoer zelf en wanneer zij gebaseerd zijn op risicoanalyses.

 

Motivering

De huidige regels staan deze maatregelen al toe. Er mag niet worden geïnsinueerd dat met de voorgestelde wijzigingen meer controles en veiligheidscontroles mogelijk zijn. Meer controles zijn met name nadelig voor regio’s met binnengrenzen. Veiligheidsmaatregelen op basis van risicoanalyse mogen niet beperkt blijven tot deze regio’s.

Wijzigingsvoorstel 13

Overweging 20

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(20)

De bestrijding van illegale vestiging of illegaal verblijf en van grensoverschrijdende criminaliteit in verband met irreguliere migratie, waaronder mensenhandel, migrantensmokkel en documentenfraude en andere vormen van grensoverschrijdende criminaliteit, kan met name maatregelen omvatten die de verificatie van de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus van personen mogelijk maken, mits deze verificaties niet stelselmatig plaatsvinden en worden uitgevoerd op basis van risicoanalyses.

 

Motivering

Krachtens artikel 77 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ontwikkelt de Unie een beleid dat tot doel heeft “het voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen”. Bovendien is de bestrijding van illegale vestiging of illegaal verblijf al geregeld in Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) (de “terugkeerrichtlijn”) en mag dit niet worden gekoppeld aan controles aan de binnengrenzen. Het kader voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en mensenhandel is eveneens geregeld in andere wetgevingshandelingen (3). Bovendien kan deze bepaling leiden tot niet-naleving van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, volgens hetwelk de Schengengrenscode aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen nationale wetgeving waarbij een lidstaat een persoon op straffe van een sanctie verplicht om bij binnenkomst op het grondgebied van die lidstaat via een binnengrens een paspoort of identiteitskaart over te leggen, wanneer de herinvoering van het toezicht aan de binnengrenzen in verband waarmee deze verplichting wordt opgelegd, in strijd is met die bepaling (gevoegde zaken C-368/20 en C-369/20).

Wijzigingsvoorstel 14

Overweging 24

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(24)

Gewaarborgd moet worden dat controles die door de lidstaten worden uitgevoerd in het kader van de uitoefening van nationale bevoegdheden volledig in overeenstemming blijven met een gebied zonder grenstoezicht aan de binnengrenzen. Hoe meer aanwijzingen er zijn dat controles die lidstaten in hun grensgebieden uitvoeren hetzelfde effect hebben als grenstoezicht, gezien het doel van die controles, het gebied waarin zij plaatsvinden en de mogelijke verschillen met controles die elders op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden gehouden, des te groter wordt blijkens de jurisprudentie van het Hof van Justitie de noodzaak van stringente en gedetailleerde voorschriften en beperkingen inzake de voorwaarden voor de uitoefening, door de lidstaten, van hun politiebevoegdheid in een grensgebied.

(24)

Gewaarborgd moet worden dat controles die door de lidstaten worden uitgevoerd in het kader van de uitoefening van nationale bevoegdheden volledig in overeenstemming blijven met een gebied zonder grenstoezicht aan de binnengrenzen. Hoe meer aanwijzingen er zijn dat controles die lidstaten in hun grensgebieden uitvoeren hetzelfde effect hebben als grenstoezicht, gezien het doel van die controles, het gebied waarin zij plaatsvinden en de mogelijke verschillen met controles die elders op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden gehouden, des te groter wordt blijkens de jurisprudentie van het Hof van Justitie de noodzaak van stringente en gedetailleerde voorschriften en beperkingen inzake de voorwaarden voor de uitoefening, door de lidstaten, van hun politiebevoegdheid of enig ander openbaar gezag in een grensgebied.

Motivering

Ter wille van de samenhang met andere delen van het voorstel.

Wijzigingsvoorstel 15

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(25)

Er moeten maatregelen worden genomen tegen niet-toegestane verplaatsingen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in een gebied zonder grenstoezicht aan de binnengrenzen. Om de werking van het Schengengebied te versterken, moeten lidstaten aanvullende maatregelen kunnen nemen tegen irreguliere verplaatsingen tussen lidstaten en illegaal verblijf kunnen bestrijden. Wanneer nationale rechtshandhavingsautoriteiten van een lidstaat illegaal verblijvende onderdanen van derde landen aan de binnengrenzen aanhouden in het kader van grensoverschrijdende politiële samenwerking, moeten die autoriteiten deze personen het recht om op hun grondgebied in te reizen of daar te verblijven kunnen ontzeggen en hen kunnen overbrengen naar de lidstaat van waaruit zij zijn ingereisd. De lidstaat van waaruit de persoon rechtstreeks afkomstig is, moet op zijn beurt verplicht zijn de aangehouden onderdanen van derde landen te ontvangen.

(25)

Er moeten maatregelen worden genomen tegen niet-toegestane verplaatsingen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in een gebied zonder grenstoezicht aan de binnengrenzen.

Motivering

De voorgestelde mogelijkheden voor rechtstreekse overbrenging zijn niet in overeenstemming met de internationale en Europese wettelijke normen inzake het verkeer van personen in het Schengengebied. Dergelijke maatregelen zouden ook zeer moeilijk te verzoenen zijn met de normen van het Dublinsysteem voor de gedeelde verantwoordelijkheid en zouden verder bijdragen tot een ongelijke verdeling van de verantwoordelijkheid voor asiel en irreguliere migratie, hetgeen in strijd zou zijn met de correcte toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en de doelstelling van een gemeenschappelijke Europese aanpak. Ook zou de voorgestelde procedure bijdragen tot uiteenlopende praktijken en het risico van schending van de grondrechten.

Wijzigingsvoorstel 16

Overweging 26

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(26)

De procedure die een lidstaat volgt om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen over te brengen naar een lidstaat van waaruit betrokkene direct afkomstig is, moet snel worden uitgevoerd, maar wel met inachtneming van waarborgen en onder volledige eerbiediging van de grondrechten en het beginsel van non-discriminatie van artikel 21 van het Handvest, om etnisch profileren te voorkomen. Autoriteiten moeten relevante en onmiddellijk voor de autoriteiten beschikbare informatie met betrekking tot de bewegingen van de betrokkenen kunnen verifiëren. Deze informatie kan onder meer bestaan uit objectieve gegevens op basis waarvan de autoriteiten kunnen vaststellen dat betrokkene recentelijk vanuit een andere lidstaat heeft gereisd, waaronder het bezit van documenten, met inbegrip van betalingsbewijzen of nota’s waaruit blijkt dat recentelijk vanuit een andere lidstaat is gereisd. Aan onderdanen van derde landen die in het kader van de procedure worden overgebracht, moet een schriftelijk en met redenen omkleed besluit worden uitgereikt. Hoewel het besluit onmiddellijk uitvoerbaar moet zijn, moet aan de onderdaan van een derde land een doeltreffend rechtsmiddel van beroep of bezwaar tegen het overbrengingsbesluit worden toegekend. Dit rechtsmiddel mag geen opschortende werking hebben.

 

Motivering

Zelfde motivering als voor Overweging 25. Bovendien lijkt het deel over rechtsmiddelen niet verenigbaar met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.

Wijzigingsvoorstel 17

Overweging 27

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(27)

De overbrengingsprocedure waarin deze verordening voorziet, mag geen afbreuk doen aan de bestaande mogelijkheid voor lidstaten om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen terug te zenden in overeenstemming met bilaterale overeenkomsten of regelingen als bedoeld in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2008/115/EG (de “terugkeerrichtlijn”) wanneer deze personen niet in de nabijheid van binnengrenzen worden aangetroffen. Om de toepassing van die overeenkomsten te vereenvoudigen, en in aanvulling op de doelstelling om het gebied zonder binnengrenzen te beschermen, moet de lidstaten de mogelijkheid worden geboden om nieuwe overeenkomsten of regelingen aan te gaan en bestaande aan te passen. De Commissie moet in alle gevallen in kennis worden gesteld van deze wijzigingen of aanpassingen van nieuwe overeenkomsten of regelingen. Wanneer een lidstaat een onderdaan van een derde land heeft teruggenomen ingevolge de in deze verordening bedoelde procedure of op grond van een bilaterale overeenkomst of regeling, moet de betrokken lidstaat een terugkeerbesluit uitvaardigen overeenkomstig de terugkeerrichtlijn. Om de samenhang tussen de nieuwe in deze verordening bedoelde procedures en bestaande voorschriften inzake de terugkeer van onderdanen van derde landen te waarborgen, is derhalve een gerichte aanpassing nodig van artikel 6, lid 3, van de terugkeerrichtlijn.

 

Motivering

Zelfde motivering als voor de wijzigingsvoorstellen m.b.t. de overwegingen 25 en 26. Bovendien kan de grootschalige afhankelijkheid van bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten die nodig zijn voor de uitvoering van dergelijke overdrachten, de Europese solidariteit ondermijnen. Voorts kunnen, overeenkomstig het advies van de Juridische dienst van de Raad van de Europese Unie (6357/21, 19.2.2021), waarin de “variabele geometrie” tussen het Schengenacquis en het Dublinacquis als het gaat om de voorstellen in het kader van het nieuwe migratie- en asielpact uitvoerig wordt toegelicht, terugkeergerelateerde bepalingen opnieuw worden opgenomen in het voorstel tot herschikking van de terugkeerrichtlijn (zoals het Commissievoorstel uit 2018 dat momenteel bij de Raad in behandeling is). Een andere mogelijkheid is dat dergelijke bepalingen deel uitmaken van een voorstel tot wijziging van de terugkeerrichtlijn. Het wijzigen van de terugkeerrichtlijn via de herziene Schengengrenscode strookt niet met het streven van de Europese Commissie naar betere regelgeving.

Wijzigingsvoorstel 18

Overweging 29

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(29)

Daarnaast kan een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid ook ontstaan door grootschalige niet-toegestane verplaatsingen van irreguliere migranten tussen de lidstaten wanneer hierdoor de totale middelen en capaciteit van de verantwoordelijke nationale diensten onder druk komen te staan, en wanneer de andere in deze verordening bedoelde middelen ontoereikend zijn om deze instroom en verplaatsingen het hoofd te kunnen bieden. In dit verband moeten de lidstaten kunnen vertrouwen op beschikbare objectieve en gekwantificeerde verslagen over niet-toegestane verplaatsingen, met name wanneer deze regelmatig door de bevoegde agentschappen van de Unie overeenkomstig hun respectieve mandaten worden opgesteld. Een lidstaat moet van de door de agentschappen verstrekte informatie gebruik kunnen maken om in de risicobeoordeling de uitzonderlijke aard aan te tonen van de geconstateerde bedreiging die van niet-toegestane verplaatsingen uitgaat, om de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen op deze grond te rechtvaardigen.

 

Motivering

Een situatie die gekenmerkt wordt door grootschalige niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen tussen lidstaten mag niet worden beschouwd als een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die de herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen door individuele lidstaten rechtvaardigt, aangezien de opneming ervan in het algemene kader onverenigbaar en strijdig is met de doelstelling van het voorstel en met de juiste toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Verplaatsingen tussen de lidstaten, die in feite gevolgen kunnen hebben voor de meerderheid van de lidstaten, moeten worden aangepakt op het niveau van de Unie, zoals voorgesteld in artikel 28, en moeten onderwerp zijn van een uitvoeringsbesluit van de Raad.

Wijzigingsvoorstel 19

Overweging 34

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(34)

Om de naleving van het beginsel van evenredigheid te waarborgen, moet het besluit van de Raad worden genomen voor een beperkte duur van ten hoogste zes maanden, die na regelmatige evaluatie op voorstel van de Commissie kan worden verlengd voor zolang als de bedreiging blijkt aan te houden . In het aanvankelijke besluit moet een beoordeling worden opgenomen van de verwachte gevolgen van de genomen maatregelen, waaronder ook hun nadelige neveneffecten, om te bepalen of toezicht aan de binnengrenzen gerechtvaardigd is dan wel of in plaats daarvan op doeltreffende wijze minder beperkende maatregelen kunnen worden toegepast. In volgende besluiten moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de geconstateerde bedreiging. De lidstaten moeten de Commissie en de lidstaten onmiddellijk in kennis stellen van de herinvoering van binnengrenstoezicht in overeenstemming met het besluit van de Raad.

(34)

Om de naleving van het beginsel van evenredigheid te waarborgen, moet het besluit van de Raad worden genomen voor een beperkte duur van ten hoogste zes maanden, die na regelmatige evaluatie op voorstel van de Commissie kan worden verlengd tot in totaal 24 maanden indien de bedreiging blijkt aan te houden. In het aanvankelijke besluit moet een beoordeling worden opgenomen van de verwachte gevolgen van de genomen maatregelen, waaronder ook hun nadelige neveneffecten, om te bepalen of toezicht aan de binnengrenzen gerechtvaardigd is dan wel of in plaats daarvan op doeltreffende wijze minder beperkende maatregelen kunnen worden toegepast. In volgende besluiten moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de geconstateerde bedreiging. De lidstaten moeten de Commissie en de lidstaten onmiddellijk in kennis stellen van de herinvoering van binnengrenstoezicht in overeenstemming met het besluit van de Raad.

Motivering

Uit de sinds 2015 uitgevoerde controles aan de binnengrenzen blijkt dat een vaste tijdslimiet nodig is om nagenoeg permanente controles aan de binnengrenzen op basis van dezelfde dreiging te voorkomen. De initiële periode van zes maanden en de voorgestelde maximumperiode van 24 maanden voor dergelijke controles zijn gebaseerd op de algemene doelstelling om in dergelijke situaties Europese in plaats van nationale oplossingen na te streven. In dit verband zij erop gewezen dat, indien zich een nieuwe dreiging van een andere aard voordoet, de bestaande regels de herinvoering van controles aan de binnengrenzen mogelijk maken (arrest van het Hof van Justitie van 26 april 2022, gevoegde zaken C-368/20 en C-369/20).

Wijzigingsvoorstel 20

Overweging 35

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(35)

Herinvoering van binnengrenstoezicht moet ook mogelijk blijven wanneer ernstige tekortkomingen in het beheer van de buitengrenzen blijven bestaan die de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengen. De perioden waarin grenstoezicht door lidstaten is ingevoerd vanwege de urgentie van de situatie of waarin de Raad een besluit neemt om herinvoering aan te bevelen omdat een bedreiging een aanzienlijk aantal lidstaten treft, mogen niet worden meegerekend in de termijn van twee jaar die geldt voor herinvoeringen wegens ernstige tekortkomingen aan de buitengrenzen.

(35)

Herinvoering van binnengrenstoezicht moet ook mogelijk blijven wanneer ernstige tekortkomingen in het beheer van de buitengrenzen blijven bestaan die de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengen. De perioden waarin grenstoezicht door lidstaten is ingevoerd vanwege de urgentie van de situatie of waarin de Raad een besluit neemt om herinvoering aan te bevelen omdat een bedreiging een aanzienlijk aantal lidstaten treft, moeten worden meegerekend in de termijn van twee jaar die geldt voor herinvoeringen wegens ernstige tekortkomingen aan de buitengrenzen.

Motivering

Een maximumtermijn van twee jaar moet van kracht blijven, zodat gecoördineerde Europese maatregelen kunnen worden genomen (en aangemoedigd) om de ernstige tekortkomingen in het beheer van de buitengrenzen zo snel mogelijk aan te pakken.

Wijzigingsvoorstel 21

Overweging 38

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(38)

Om schadelijke gevolgen van de herinvoering van binnengrenstoezicht te beperken, moet een besluit tot herinvoering van binnengrenstoezicht vergezeld gaan van de eventueel noodzakelijke verzachtende maatregelen. Daartoe moeten maatregelen behoren die de doortocht van goederen, vervoerspersoneel en zeevarenden goed laten verlopen door de instelling van “green lanes”. Daarnaast, en gelet op de noodzaak om het verkeer te waarborgen van personen met een essentiële functie voor de instandhouding van de toeleveringsketen of de verrichting van essentiële diensten, moeten de lidstaten ook de bestaande richtsnoeren inzake grensarbeiders45 toepassen. In dit licht bezien moet in de voorschriften voor de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen rekening worden gehouden met de richtsnoeren en aanbevelingen die gedurende de COVID-19-pandemie zijn vastgesteld als degelijk vangnet voor de gemeenschappelijke markt, om te waarborgen dat zij door de lidstaten in voorkomend geval worden toegepast als verzachtende maatregelen wanneer opnieuw binnengrenstoezicht is ingevoerd. Er moeten met name maatregelen worden genomen om te zorgen voor een ononderbroken werking van de gemeenschappelijke markt en om de belangen van grensregio’s en “tweelingsteden” te waarborgen, onder meer door middel van vergunningen of afwijkingen voor de inwoners van grensregio’s.

(38)

Om schadelijke gevolgen van de herinvoering van binnengrenstoezicht te beperken, moet een besluit tot herinvoering van binnengrenstoezicht vergezeld gaan van de eventueel noodzakelijke verzachtende maatregelen. Daartoe moeten maatregelen behoren die de doortocht van goederen, vervoerspersoneel en zeevarenden goed laten verlopen door de instelling van “green lanes”. Daarnaast, en gelet op de noodzaak om het verkeer te waarborgen van personen met een essentiële functie voor de instandhouding van de toeleveringsketen of de verrichting van essentiële diensten, moeten de lidstaten ook de bestaande richtsnoeren inzake grensarbeiders45 toepassen. In dit licht bezien moet in de voorschriften voor de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen rekening worden gehouden met de richtsnoeren en aanbevelingen die gedurende de COVID-19-pandemie zijn vastgesteld als degelijk vangnet voor de gemeenschappelijke markt, om te waarborgen dat zij door de lidstaten in voorkomend geval worden toegepast als verzachtende maatregelen wanneer opnieuw binnengrenstoezicht is ingevoerd. Rekening houdend met de positie van lokale en regionale overheden in grensregio’s moeten er met name maatregelen worden genomen om te zorgen voor een ononderbroken werking van de gemeenschappelijke markt en om de belangen van grensregio’s en “tweelingsteden” te waarborgen, onder meer door middel van vergunningen of afwijkingen voor de inwoners van grensregio’s.

Motivering

Om ervoor te zorgen dat risicobeperkende maatregelen worden voorgesteld in samenwerking en coördinatie met de bevoegde autoriteiten in de grensregio’s die door deze maatregelen zullen worden getroffen.

Wijzigingsvoorstel 22

Overweging 45

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(45)

Om een analyse achteraf van het besluit over tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht mogelijk te maken, moeten de lidstaten verplicht blijven om bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over de herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen in te dienen nadat zij het toezicht hebben opgeheven. Indien het toezicht gedurende langere tijd in stand wordt gehouden, moet dat verslag ook na twaalf maanden worden ingediend, en daarna jaarlijks indien het toezicht bij wijze van uitzondering in stand wordt gehouden, en voor zo lang als dat het geval is. Met name moeten in het verslag de aanvankelijke en vervolgbeoordeling van de noodzaak van binnengrenstoezicht worden opgenomen en moet worden aangegeven op welke wijze aan de criteria voor herinvoering van binnengrenstoezicht is voldaan. De Commissie moet bij uitvoeringshandeling een model vaststellen en dit online aanbieden.

(45)

Om een analyse van het besluit over tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht mogelijk te maken , zowel tijdens de uitvoering van dat toezicht als na het beëindigen ervan , moeten de lidstaten verplicht blijven om bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie regelmatig verslagen over de herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen in te dienen zolang dit toezicht wordt uitgeoefend, en een eindverslag nadat zij het toezicht hebben opgeheven. Indien het toezicht gedurende langere tijd in stand wordt gehouden, moet iedere zes maanden een verslag over de lopende evaluatie worden ingediend en een definitief verslag van de beoordeling achteraf zodra het binnengrenstoezicht is opgeheven. Met name moeten in de verslagen de aanvankelijke en vervolgbeoordeling van de noodzaak van binnengrenstoezicht worden opgenomen en moet worden aangegeven op welke wijze aan de criteria voor herinvoering van binnengrenstoezicht is voldaan. De Commissie moet bij uitvoeringshandeling modellen vaststellen en deze online aanbieden.

Motivering

De beoordeling moet een voortdurend proces zijn. Aangezien het toezicht aan de binnengrenzen moet worden beperkt tot maximaal 24 maanden, is het niet nodig om meer dan één beoordelingsverslag achteraf op te stellen indien deze controles met meer dan twaalf maanden worden verlengd. Aan het einde van elke periode van zes maanden moet echter een verslag over de lopende evalutie worden opgesteld en na de beëindiging van het binnengrenstoezicht moet een definitief verslag van de beoordeling achteraf worden uitgebracht.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 1, lid 1, punt b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

de volgende punten 27 tot en met 30 worden toegevoegd:

b)

de volgende punten 27 tot en met 30 worden toegevoegd:

“27.

“instrumentalisering van migranten”: een situatie waarin een derde land irreguliere migratiestromen naar de Unie teweegbrengt door de komst van onderdanen van derde landen naar de buitengrenzen, op of vanuit het grondgebied van dat derde land en vervolgens verder naar die buitengrenzen actief aan te moedigen of te faciliteren, waarin dat handelen wijst op een bedoeling om de Unie als geheel of een lidstaat te destabiliseren en waarin dat handelen zodanig van aard is dat het essentiële staatsfuncties in gevaar kan brengen, waaronder de territoriale integriteit, de handhaving van recht en orde of de bescherming van de staatsveiligheid;

“27.

“instrumentalisering van migranten”: een situatie waarin een derde land of een door dat land gesteunde actor actief steun verleent aan grote aantallen onderdanen van derde landen bij hun massale pogingen om op irreguliere wijze een lidstaat van de Unie binnen te komen, met de bedoeling de Unie of een lidstaat te destabiliseren, waarin de betrokken lidstaat naar behoren kan rechtvaardigen waarom de aard van die acties een gevaar vormt voor essentiële staatsfuncties, de handhaving van recht en orde of de bescherming van de staatsveiligheid , en waarin de Europese Raad heeft erkend dat de Unie of een of meer van haar lidstaten te maken hebben met een situatie van instrumentalisering van migranten die dringend moet worden aangepakt.

28.

“essentiële reizen”: reizen in verband met een essentiële functie of noodzaak, rekening houdend met van toepassing zijnde internationale verplichtingen van de Unie en van de lidstaten en vermeld in bijlage XI;

28.

“essentiële reizen”: reizen in verband met een essentiële functie of noodzaak, rekening houdend met van toepassing zijnde internationale verplichtingen van de Unie en van de lidstaten en vermeld in bijlage XI;

29.

“niet-essentiële reizen”: reizen voor andere doeleinden dan essentiële reizen;

29.

“niet-essentiële reizen”: reizen voor andere doeleinden dan essentiële reizen;

30.

“vervoersknooppunten”: luchthavens, zee- of binnenvaarthavens, trein- of busstations.”

30.

“vervoersknooppunten”: luchthavens, zee- of binnenvaarthavens, trein- of busstations.”

Motivering

De voorgestelde definitie van instrumentalisering is te ruim en onduidelijk, met het risico dat ook andersoortige situaties onder deze definitie vallen. Bovendien strookt een en ander niet met de richtsnoeren voor betere regelgeving, aangezien in de begeleidende effectbeoordeling (SWD (2021) 462 final) wordt erkend dat niet wordt gekeken naar de instrumentalisering van irreguliere migratie. Overeenkomstig overweging 12 van het voorstel moet bij een operationeel besluit van de betrokken lidstaat in alle gevallen in aanmerking worden genomen of de Europese Raad heeft verklaard dat de Unie of een of meer van haar lidstaten wordt of worden geconfronteerd met een situatie van instrumentalisering van migranten. Overeenkomstig overweging 10 van het voorstel moet de Unie “alle middelen uit haar arsenaal van diplomatieke, financiële en operationele maatregelen inzetten om lidstaten te ondersteunen die met instrumentalisering worden geconfronteerd. Bij de aanpak van instrumentalisering moet de voorkeur worden gegeven aan diplomatieke inspanningen door de Unie of de betrokken lidstaat.” Daarom is een politieke consensus op EU-niveau nodig over de vraag welke situaties onder de noemer instrumentalisering vallen. Gezien het gewicht van de beperkende maatregelen die in dit verband zijn opgelegd aan individuen en gezien het feit dat het voorstel van de Commissie beantwoordt aan een verzoek van de Europese Raad (EUCO 17/21), moet de bevestigende verklaring van de Europese Raad in de definitie worden meegenomen; de Raad dient zo snel mogelijk bijeen te komen zodat de betrokken lidstaat of lidstaten actie kunnen ondernemen. Wat betreft de beperkende maatregelen die de lidstaten ter beschikking staan voor tal van andere situaties biedt het huidige rechtskader van Richtlijnen 2013/32/EU (4) en 2013/33/EU (5) van het Europees Parlement en de Raad de lidstaten nu al de operationele flexibiliteit om te bepalen op welke plaats asielverzoeken moeten worden ingediend, om de registratietermijnen te verlengen en om de materiële opvangvoorzieningen aan te passen.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 1, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(2)

Aan artikel 5 wordt een nieuw lid 4 toegevoegd:

(2)

Aan artikel 5 wordt een nieuw lid 4 toegevoegd:

“4.   In geval van instrumentalisering van migranten kunnen de lidstaten het aantal grensdoorlaatposten dat ingevolge lid 1 is aangemeld of de openingstijden van die doorlaatposten beperken indien de omstandigheden dat vereisen.

“4.   In geval van instrumentalisering van migranten , zoals vastgelegd in punt 27 van artikel 1, lid 1, punt b), kunnen de lidstaten het aantal grensdoorlaatposten dat ingevolge lid 1 is aangemeld in strikt beperkte en welomschreven omstandigheden beperken.

Beperkingen die op grond van de eerste alinea zijn vastgesteld, worden uitgevoerd op een wijze die evenredig is en volledig rekening houdt met de rechten van:

Beperkingen die op grond van de eerste alinea zijn vastgesteld, worden uitgevoerd op een wijze die evenredig is en volledig rekening houdt met de rechten van:

a)

personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen;

a)

personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen;

b)

onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene zijn op grond van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad56, personen die hun verblijfsrecht aan andere rechtsinstrumenten van de Unie of van het interne recht ontlenen of over een nationaal visum voor verblijf van langere duur beschikken, alsook hun respectieve gezinsleden;

b)

onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene zijn op grond van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad56, personen die hun verblijfsrecht aan andere rechtsinstrumenten van de Unie of van het interne recht ontlenen of over een nationaal visum voor verblijf van langere duur beschikken, alsook hun respectieve gezinsleden;

c)

onderdanen van derde landen die internationale bescherming vragen.”

c)

onderdanen van derde landen die internationale bescherming vragen. De lidstaten moeten ook de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er voldoende open en toegankelijke registratiepunten en grensdoorlaatposten zijn voor personen die om internationale bescherming verzoeken, zodat doeltreffende bescherming wordt geboden tegen refoulement, met inbegrip van het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, en zodat er passende waarborgen zijn voor de behandeling van kwetsbare personen.

Motivering

De voorgestelde maatregelen om het aantal grensoverschrijdingen te beperken, zullen negatieve gevolgen hebben voor het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, kunnen leiden tot onrechtmatige terugdrijvingen aan de buitengrenzen van de EU, en dreigen de algemene doelstelling van het Schengengebied, namelijk de instandhouding van de afwezigheid van controles aan de binnengrenzen, te ondermijnen. Dit argument mag daarom alleen als laatste redmiddel worden gebruikt. Het verlagen van de EU-asielnormen biedt geen oplossing voor een geopolitieke crisis, maar zal het internationale imago van de EU als een gemeenschap van waarden aantasten.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 1, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(3)

Artikel 13 wordt vervangen door:

(3)

Artikel 13 wordt vervangen door:

“Artikel 13

“Artikel 13

Grensbewaking

Grensbewaking

1.   De bewaking aan de buitengrenzen heeft als voornaamste doel om onrechtmatige grensoverschrijding vast te stellen en te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en maatregelen te nemen tegen illegaal binnengekomen personen. Een persoon die een grens illegaal heeft overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, wordt aangehouden en onderworpen aan procedures in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG.

1.   De bewaking aan de buitengrenzen heeft als voornaamste doel om onrechtmatige grensoverschrijding vast te stellen en te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en maatregelen te nemen tegen illegaal binnengekomen personen. Een persoon die een grens illegaal heeft overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, wordt aangehouden en onderworpen aan procedures in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG.

2.   De grenswachters zetten vaste of mobiele eenheden in voor de bewaking van de buitengrens. Die bewaking wordt op zodanige wijze uitgeoefend dat onrechtmatige grensoverschrijding buiten de grensdoorlaatposten en ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten wordt voorkomen en ontmoedigd.

2.   De grenswachters zetten vaste of mobiele eenheden in voor de bewaking van de buitengrens. Die bewaking wordt op zodanige wijze uitgeoefend dat onrechtmatige grensoverschrijding buiten de grensdoorlaatposten en ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten wordt voorkomen en ontmoedigd.

3.   De bewaking tussen de grensdoorlaatposten wordt verricht door grenswachters waarvan het aantal en de methoden op de bestaande of voorziene gevaren en bedreigingen zijn toegesneden. Zij gaat gepaard met veelvuldige, niet te voorziene wijzigingen van de bewakingsroosters en andere methoden of technieken, zodat onrechtmatige grensoverschrijding doeltreffend wordt vastgesteld of voorkomen.

3.   De bewaking tussen de grensdoorlaatposten wordt verricht door grenswachters waarvan het aantal en de methoden op de bestaande of voorziene gevaren en bedreigingen zijn toegesneden. Zij gaat gepaard met veelvuldige, niet te voorziene wijzigingen van de bewakingsroosters en andere methoden of technieken, zodat onrechtmatige grensoverschrijding doeltreffend wordt vastgesteld of voorkomen.

4.   De bewaking geschiedt door vaste of mobiele eenheden die patrouilles verrichten of zich aan onderkende of vermeende zwakke plekken posteren, teneinde onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen of personen die de grens illegaal overschrijden aan te houden. De bewaking kan eveneens met technische middelen geschieden, waaronder elektronische middelen, apparatuur en bewakingssystemen.

4.   De bewaking geschiedt door vaste of mobiele eenheden die patrouilles verrichten of zich aan onderkende of vermeende zwakke plekken posteren, teneinde onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen of personen die de grens illegaal overschrijden aan te houden. De bewaking kan eveneens met technische middelen geschieden, waaronder elektronische middelen, apparatuur en bewakingssystemen.

5.    In geval van instrumentalisering van migranten intensiveert de betrokken lidstaat de grensbewaking waar nodig om de toegenomen bedreiging het hoofd te bieden. De lidstaat voorziet in voorkomend geval met name in uitbreiding van de middelen en technische voorzieningen om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen.

5.    Bovendien moet de betrokken lidstaat in geval van een door de Europese Raad als dusdanig erkende situatie van instrumentalisering van migranten, zoals vastgelegd in punt 27 van artikel 1, lid 1, punt b), het grenstoezicht waar nodig versterken om het toenemende aantal massale pogingen om op irreguliere wijze de grens over te steken, aan te pakken. Daartoe voorziet de lidstaat in voorkomend geval in uitbreiding van de middelen en technische voorzieningen om het grenstoezicht te versterken.

Onder deze technische voorzieningen kunnen moderne technologieën worden verstaan, waaronder drones en bewegingssensoren, evenals mobiele eenheden om onrechtmatige grensoverschrijding naar de Unie te voorkomen.

Onder deze technische voorzieningen kunnen moderne technologieën worden verstaan, waaronder drones en bewegingssensoren, evenals mobiele eenheden om onrechtmatige grensoverschrijding naar de Unie te voorkomen.

6.     Onverminderd de ondersteuning die het Europees Grens- en kustwachtagentschap de lidstaten kan verlenen, kan het Agentschap in geval van instrumentalisering van migranten een kwetsbaarheidsbeoordeling uitvoeren als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt c, en artikel 32 van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad, teneinde de betrokken lidstaat de noodzakelijke ondersteuning te verlenen. Op basis van de uitkomsten van die beoordeling of van enige andere relevante kwetsbaarheidsbeoordeling of van de toekenning van een impactniveau “kritiek” aan het desbetreffende grenssegment in de zin van artikel 35, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2019/1896, doet de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap aan elke betrokken lidstaat aanbevelingen in overeenstemming met artikel 41, lid 1, van die verordening.

6 .   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende aanvullende maatregelen inzake bewaking, waaronder de ontwikkeling van normen voor grensbewaking, in het bijzonder het gebruik van technologieën voor bewaking en monitoring aan de buitengrenzen, rekening houdend met het soort grenzen, de aan elk buitengrenssegment toegekende impactniveaus overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1896 en andere relevante factoren.”

7.    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende aanvullende maatregelen inzake bewaking, waaronder de ontwikkeling van normen voor grensbewaking, in het bijzonder het gebruik van technologieën voor bewaking en monitoring aan de buitengrenzen, rekening houdend met het soort grenzen, de aan elk buitengrenssegment toegekende impactniveaus overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1896 en andere relevante factoren.”

 

Motivering

De voorgestelde maatregelen om het grenstoezicht te versterken mogen alleen als laatste redmiddel worden gebruikt, en alleen in gevallen waarin formeel door de Europese Raad is erkend dat er sprake is van instrumentalisering. De geschrapte verwijzing naar het Europees Grens- en kustwachtagentschap is een herhaling van de exacte tekst van artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1896 en is derhalve overbodig.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 1, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(5)

artikel 23 wordt vervangen door:

(5)

artikel 23 wordt vervangen door:

“Artikel 23

“Artikel 23

Uitoefening van overheidsgezag

Uitoefening van overheidsgezag

De afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen doet geen afbreuk aan:

De afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen doet geen afbreuk aan:

a)

de uitoefening van de politiebevoegdheid of andere overheidsbevoegdheden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op hun grondgebied, ook in hun binnengrensgebieden, overeenkomstig het interne recht, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles.

a)

de uitoefening van de politiebevoegdheid of andere overheidsbevoegdheden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op hun grondgebied, ook in hun binnengrensgebieden, overeenkomstig het interne recht, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles.

 

Met name kan niet worden gesteld dat de uitoefening door bevoegde autoriteiten van hun bevoegdheden hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de maatregelen:

 

Met name kan niet worden gesteld dat de uitoefening door bevoegde autoriteiten van hun bevoegdheden hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de maatregelen:

 

i)

geen grenstoezicht tot doel hebben;

ii)

zijn gebaseerd op algemene informatie en ervaring van de bevoegde autoriteiten inzake mogelijke bedreigingen voor de openbare veiligheid of de openbare orde en, in het bijzonder, bedoeld zijn om:

 

i)

geen grenstoezicht tot doel hebben;

ii)

zijn gebaseerd op algemene informatie en ervaring van de bevoegde autoriteiten inzake mogelijke bedreigingen voor de openbare veiligheid of de openbare orde en, in het bijzonder, bedoeld zijn om:

 

 

grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden;

illegale vestiging of illegaal verblijf in verband met irreguliere migratie te bestrijden;

 

 

grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden;

illegale vestiging of illegaal verblijf in verband met irreguliere migratie te bestrijden, op voorwaarde dat verificaties van de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus niet stelselmatig plaatsvinden en worden uitgevoerd op basis van een voortdurende risicoanalyse ;

 

 

de verspreiding in te dammen van een potentieel epidemische infectieziekte die is vastgesteld door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding;

 

 

de verspreiding in te dammen van een potentieel epidemische infectieziekte die is vastgesteld door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding;

 

iii)

worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van stelselmatige persoonscontroles aan de buitengrenzen, ook wanneer deze worden verricht op vervoersknooppunten of aan boord van passagiersdiensten zelf en zij op risicoanalyse zijn gebaseerd;

iv)

waar nodig worden uitgevoerd op basis van technologieën voor monitoring en bewaking die doorgaans op het grondgebied worden gebruikt bij bedreigingen van de openbare veiligheid of de openbare orde als bedoeld in punt ii);

 

iii)

worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van stelselmatige persoonscontroles aan de buitengrenzen, ook wanneer deze worden verricht op vervoersknooppunten of aan boord van passagiersdiensten zelf en zij op risicoanalyse zijn gebaseerd;

iv)

waar nodig worden uitgevoerd op basis van technologieën voor monitoring en bewaking die doorgaans op het grondgebied worden gebruikt bij bedreigingen van de openbare veiligheid of de openbare orde als bedoeld in punt ii);

b)

de mogelijkheid die een lidstaat heeft om op vervoersknooppunten veiligheidscontroles op personen te laten uitvoeren door de bevoegde autoriteiten ingevolge het recht van elke lidstaat, door hun bevoegde autoriteiten of door vervoerders, mits deze controles ook worden uitgevoerd op personen die binnen een lidstaat reizen;

b)

de mogelijkheid die een lidstaat heeft om op vervoersknooppunten veiligheidscontroles op personen te laten uitvoeren door de bevoegde autoriteiten ingevolge het recht van elke lidstaat, door hun bevoegde autoriteiten of door vervoerders, mits deze controles ook worden uitgevoerd op personen die binnen een lidstaat reizen;

c)

de mogelijkheid die een lidstaat heeft om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten of deze bij zich te dragen;

c)

de mogelijkheid die een lidstaat heeft om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels of documenten of deze bij zich te dragen;

d)

de mogelijkheid die een lidstaat heeft om onderdanen van derde landen rechtens te verplichten om hun aanwezigheid op zijn grondgebied te melden overeenkomstig artikel 22 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (de “Schengenuitvoeringsovereenkomst”);

d)

de mogelijkheid die een lidstaat heeft om onderdanen van derde landen rechtens te verplichten om hun aanwezigheid op zijn grondgebied te melden overeenkomstig artikel 22 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (de “Schengenuitvoeringsovereenkomst”);

e)

veiligheidscontroles van passagiersgegevens in relevante databanken inzake personen die binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht reizen, die door de bevoegde autoriteiten krachtens het toepasselijke recht kunnen worden uitgevoerd.”

e)

veiligheidscontroles van passagiersgegevens in relevante databanken inzake personen die binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht reizen, die door de bevoegde autoriteiten krachtens het toepasselijke recht kunnen worden uitgevoerd.”

Motivering

Aanpassing van de tekst aan de formulering van overweging 20. Controles ter bestrijding van irreguliere grensoverschrijdende migratie zijn per definitie gericht op het bereiken van hetzelfde effect als grenstoezicht en moeten daarom wel als binnengrenstoezicht worden beschouwd. De zinsnede is een ongerechtvaardigde uitbreiding van artikel 23 van de huidige Schengengrenscode. De totstandbrenging van een ruimte waarin het vrije verkeer van personen over binnengrenzen is gegarandeerd, is een van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Unie. Gelet op de gevolgen die dergelijke, bij wijze van uiterste middel getroffen maatregelen kunnen hebben voor al wie binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer heeft, moeten voorwaarden en procedures voor de herinvoering van dergelijke maatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de maatregelen uitzonderlijk en gerechtvaardigd zijn en dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 1, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(6)

Het volgende artikel 23 bis wordt ingevoegd:

 

“Artikel 23 bis

 

Procedure voor de overbrenging van aan de binnengrenzen aangehouden personen

 

1.     Dit artikel is van toepassing op de aanhouding van een onderdaan van een derde land in de nabijheid van binnengrenzen, onder omstandigheden waarin aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

 

a)

de onderdaan van het derde land voldoet niet of niet meer aan de voorwaarden voor binnenkomst van artikel 6, lid 1;

b)

de onderdaan van het derde land valt niet onder de uitzondering van artikel 6, lid 5, punt a);

c)

de onderdaan van het derde land wordt aangehouden in het kader van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking, met name tijdens gezamenlijke politiepatrouilles;

d)

er zijn duidelijke aanwijzingen dat de onderdaan van het derde land rechtstreeks vanuit een andere lidstaat is aangekomen, blijkens onmiddellijk voor de aanhoudende autoriteiten beschikbare informatie, waaronder verklaringen van de betrokkene, bij die betrokkene aangetroffen identiteits-, reis- of andere documenten of blijkens de resultaten van bevragingen van relevante nationale databanken en databanken van de Unie.

 

2.     Op basis van de bevinding dat de betrokken onderdaan van een derde land niet het recht heeft om op het grondgebied van de lidstaat te verblijven, kunnen de bevoegde autoriteiten van die lidstaat besluiten om de persoon onmiddellijk over te brengen naar de lidstaat van waaruit de persoon is ingereisd of heeft getracht in te reizen, in overeenstemming met de procedure die is omschreven in bijlage XII.

 

3.     Wanneer een lidstaat de in lid 2 bedoelde procedure toepast, moet de ontvangende lidstaat alle noodzakelijke maatregelen treffen om de betrokken onderdaan van een derde land te ontvangen in overeenstemming met de procedures die zijn omschreven in bijlage XII.

 

4.     Met ingang van [één jaar na de inwerkingtreding van de verordening] en vervolgens jaarlijks dienen de lidstaten bij de Commissie de gegevens in die overeenkomstig punt 3 van bijlage XII zijn vastgelegd met betrekking tot de toepassing van lid 1, 2 en 3.”

 

Motivering

Zelfde motivering als voor de wijzigingsvoorstellen m.b.t. de overwegingen 25 t/m 27.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 1, lid 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(8)

Artikel 25 wordt vervangen door:

(8)

Artikel 25 wordt vervangen door:

“Artikel 25

“Artikel 25

Algemeen kader voor de tijdelijke herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

Algemeen kader voor de tijdelijke herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   Indien zich in de ruimte zonder binnengrenstoezicht een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat voordoet, kan die lidstaat bij wijze van uitzondering aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen grenstoezicht herinvoeren.

1.   Indien zich in de ruimte zonder binnengrenstoezicht een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat voordoet, kan die lidstaat bij wijze van uitzondering aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen grenstoezicht herinvoeren.

Een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kan met name geacht worden te ontstaan door:

Een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kan met name geacht worden te ontstaan door:

(a)

activiteiten die verband houden met terrorisme of georganiseerde criminaliteit;

(a)

activiteiten die verband houden met terrorisme of georganiseerde criminaliteit;

(b)

grootschalige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid;

(b)

grootschalige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid;

(c)

een situatie die zich kenmerkt door grootschalige niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen tussen de lidstaten, die de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengt;

(c)

grote of belangrijke internationale gebeurtenissen, bijvoorbeeld op het gebied van sport, handel of politiek.

(d)

grote of belangrijke internationale gebeurtenissen, bijvoorbeeld op het gebied van sport, handel of politiek.

 

2.   Grenstoezicht kan uitsluitend krachtens artikel 25 bis en artikel 28 opnieuw worden ingevoerd wanneer een lidstaat heeft vastgesteld dat die maatregel noodzakelijk en evenredig is, rekening houdend met de in artikel 26, lid 1, bedoelde criteria, en indien dat toezicht wordt verlengd, ook met de in artikel 26, lid 2, bedoelde criteria. Grenstoezicht kan ook opnieuw worden ingevoerd in overeenstemming met artikel 29, rekening houdend met de in artikel 30 bedoelde criteria.

2.   Grenstoezicht kan uitsluitend krachtens artikel 25 bis en artikel 28 opnieuw worden ingevoerd wanneer een lidstaat heeft vastgesteld dat die maatregel noodzakelijk en evenredig is, rekening houdend met de in artikel 26, lid 1, bedoelde criteria, en indien dat toezicht wordt verlengd, ook met de in artikel 26, lid 2, bedoelde criteria. Grenstoezicht kan ook opnieuw worden ingevoerd in overeenstemming met artikel 29, rekening houdend met de in artikel 30 bedoelde criteria.

In alle gevallen wordt grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw ingevoerd als uiterste middel. De omvang en de duur van de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht beperken zich tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de geconstateerde ernstige bedreiging te kunnen beantwoorden.

In alle gevallen wordt grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw ingevoerd als uiterste middel. De omvang en de duur van de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht beperken zich tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de geconstateerde ernstige bedreiging te kunnen beantwoorden.”

3.     Wanneer dezelfde bedreiging voortduurt, kan het grenstoezicht aan de binnengrenzen worden verlengd in overeenstemming met de artikelen 25 bis, 28 of 29.

Dezelfde bedreiging wordt geacht te bestaan wanneer de door de lidstaat aangevoerde rechtvaardiging voor de verlenging van het grenstoezicht is gebaseerd op de vaststelling van het voortduren van de bedreiging die ook de rechtvaardiging vormde voor de aanvankelijke herinvoering van het grenstoezicht.”

 

Motivering

De invoering van letter c) druist in tegen de grondgedachte van het in artikel 28 voorgestelde specifieke mechanisme en tegen het subsidiariteitsbeginsel. Een situatie die gekenmerkt wordt door grootschalige niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen tussen lidstaten mag niet worden beschouwd als een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die de herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen door individuele lidstaten rechtvaardigt, aangezien de opneming ervan in het algemene kader onverenigbaar en strijdig is met de doelstelling van het voorstel en met de juiste toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Om het voorstel COM(2021) 891 zelf te citeren:

“Het optreden in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht behoort tot een gebied waarop de EU en de lidstaten in overeenstemming met artikel 4, lid 2, VWEU over een gedeelde bevoegdheid beschikken. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing krachtens artikel 5, lid 3, VEU, volgens hetwelk de Unie slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.

De doelstellingen van dit voorstel kunnen niet voldoende worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen en kunnen beter door de Unie worden bereikt. Zij hebben namelijk betrekking op personencontroles aan de buitengrenzen, die een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het bestaan van een ruimte zonder binnengrenstoezicht. Met het oog op de integriteit van het Schengengebied en op de noodzaak van uniforme voorwaarden voor de uitoefening van het recht van vrij verkeer is daarnaast in het hele Schengengebied een samenhangende aanpak nodig voor maatregelen die het vertrouwen aan de buitengrenzen versterken, onder meer waar het gaat om beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de reactie op instrumentalisering van migranten door de autoriteiten van derde landen.

De afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt door het Verdrag gewaarborgd in artikel 77, lid 2, punt e), VWEU. Hoewel de lidstaten het recht blijven houden om maatregelen te nemen op het gebied van binnenlandse veiligheid en openbare orde, en dus het recht kunnen blijven uitoefenen dat in artikel 72 VWEU wordt gewaarborgd, ook indien dat herinvoering van binnengrenstoezicht inhoudt, zijn in de Schengengrenscode regels opgenomen die ervoor zorgen dat herinvoering aan strikte voorwaarden is onderworpen. Voor aanpassing van deze voorwaarden voor de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen is dus altijd wetgeving van de EU vereist.

Het doel om noodplannen voor Schengen op te stellen, dat specifieke maatregelen omvat aan de binnengrenzen bij bedreigingen die tegelijkertijd een meerderheid van de lidstaten treffen en maatregelen om de nadelige gevolgen van grenstoezicht te beperken wanneer dat onvermijdelijk is geworden, kan niet voldoende worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen en kan beter door de Unie worden bereikt.”

Aangezien de situatie zoals beschreven in het voorgestelde artikel 25, lid 1, punt c), betrekking heeft op verplaatsingen tussen de lidstaten die in feite gevolgen kunnen hebben voor de meerderheid van de lidstaten, moet deze situatie, om te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel, worden aangepakt op het niveau van de Unie, zoals voorgesteld in artikel 28, en onderworpen zijn aan een uitvoeringsbesluit van de Raad.

Lid 3 moet worden geschrapt, overeenkomstig de wijzigingsvoorstellen m.b.t. de overwegingen 34, 35 en 45.

Wijzigingsvoorstel 29

Artikel 1, lid 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(9)

Een nieuw artikel 25 bis wordt ingevoegd na artikel 25:

(9)

Een nieuw artikel 25 bis wordt ingevoegd na artikel 25:

“Artikel 25 bis

“Artikel 25 bis

Procedure voor gevallen waarin optreden vereist is wegens niet-voorzienbare of voorzienbare gebeurtenissen

Procedure voor gevallen waarin optreden vereist is wegens niet-voorzienbare of voorzienbare gebeurtenissen

1.   Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in een lidstaat niet voorzienbaar is en onmiddellijk optreden vereist, kan de lidstaat bij wijze van uitzondering onmiddellijk grenstoezicht aan de binnengrenzen herinvoeren.

1.   Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in een lidstaat niet voorzienbaar is en onmiddellijk optreden vereist, kan de lidstaat bij wijze van uitzondering onmiddellijk grenstoezicht aan de binnengrenzen herinvoeren.

2.   Op hetzelfde moment als waarop de lidstaat het grenstoezicht op grond van lid 1 opnieuw invoert, stelt deze de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de herinvoering van het grenstoezicht, overeenkomstig artikel 27, lid 1.

2.   Op hetzelfde moment als waarop de lidstaat het grenstoezicht op grond van lid 1 opnieuw invoert, stelt deze de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de herinvoering van het grenstoezicht, overeenkomstig artikel 27, lid 1.

3.   In de zin van lid 1 kan het grenstoezicht aan de binnengrenzen onmiddellijk opnieuw worden ingevoerd voor een beperkte duur van ten hoogste een maand. Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid langer voortduurt, kan de lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen verlengen tot de duur van ten hoogste drie maanden.

3.   In de zin van lid 1 kan het grenstoezicht aan de binnengrenzen onmiddellijk opnieuw worden ingevoerd voor een beperkte duur van ten hoogste een maand. Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid langer voortduurt, kan de lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen verlengen tot de duur van ten hoogste drie maanden.

4.   Wanneer in een lidstaat een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voorzienbaar is, stelt die lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan uiterlijk vier weken vóór de beoogde herinvoering van het grenstoezicht in kennis in overeenstemming met artikel 27, lid 1, of eerder, wanneer de omstandigheden die de aanleiding vormen voor herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen minder dan vier weken vóór de geplande herinvoering bekend worden.

4.   Wanneer in een lidstaat een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voorzienbaar is, stelt die lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan uiterlijk vier weken vóór de beoogde herinvoering van het grenstoezicht in kennis in overeenstemming met artikel 27, lid 1, of eerder, wanneer de omstandigheden die de aanleiding vormen voor herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen minder dan vier weken vóór de geplande herinvoering bekend worden.

5.   In de zin van lid 4 en onverminderd artikel 27 bis, lid 4, kan grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw worden ingevoerd voor de duur van ten hoogste zes maanden. Wanneer de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid langer voortduurt , kan de lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen telkens met ten hoogste zes maanden verlengen.

5.   In de zin van lid 4 kan grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw worden ingevoerd voor de duur van ten hoogste zes maanden. Wanneer een nieuwe bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid ontstaat , kan de lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen telkens met ten hoogste zes maanden verlengen.

Van een verlenging worden de Commissie en de andere lidstaten binnen de in lid 4 bedoelde termijnen in kennis gesteld overeenkomstig artikel 27. Met inachtneming van artikel 27 bis, lid 5, bedraagt de duur van grenstoezicht aan de binnengrenzen ten hoogste twee jaar.

Van een verlenging worden de Commissie en de andere lidstaten binnen de in lid 4 bedoelde termijnen in kennis gesteld overeenkomstig artikel 27. De duur van grenstoezicht aan de binnengrenzen bedraagt ten hoogste twee jaar.

6.   In de in lid 5 bedoelde termijn zijn de in lid 3 bedoelde termijnen niet inbegrepen.”

6.   In de in lid 5 bedoelde termijn zijn de in lid 3 bedoelde termijnen inbegrepen.”

Motivering

Het toezicht aan de binnengrenzen mag in totaal niet langer duren dan 24 maanden. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (gevoegde zaken C-368/20 en C-369/20) moet de Schengengrenscode aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat op grond van de artikelen 25 en 27 van die code het grenstoezicht aan de binnengrenzen tijdelijk opnieuw invoert, wanneer de duur van de herinvoering de totale maximumduur van zes maanden overschrijdt en zich geen nieuwe dreiging voordoet die een nieuwe toepassing van de in artikel 25 voorziene termijnen rechtvaardigt.

Wijzigingsvoorstel 30

Artikel 1, lid 10

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(10)

Artikel 26 wordt vervangen door:

(10)

Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

“Artikel 26

Criteria voor de tijdelijke herinvoering en de verlenging van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Criteria voor de tijdelijke herinvoering en de verlenging van grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   Om vast te stellen of de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk en evenredig is in overeenstemming met artikel 25 onderzoekt een lidstaat met name:

1.   Om vast te stellen of de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk en evenredig is in overeenstemming met artikel 25 onderzoekt een lidstaat met name:

(a)

de geschiktheid van de maatregel tot herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen, gelet op de aard van de geconstateerde ernstige bedreiging en met name op de vraag of de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen een afdoende oplossing is voor de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid;

(a)

het gebruik van alternatieve maatregelen, waaronder evenredige controles die worden verricht in het kader van de wettige uitoefening van bevoegdheden als bedoeld in artikel 23, punt a);

(b)

de verwachte gevolgen van een dergelijke maatregel voor:

(b)

de geschiktheid van de maatregel tot herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen, gelet op de aard van de geconstateerde ernstige bedreiging en met name op de vraag of de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen een afdoende oplossing is voor de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid;

het verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht, en

de werking van de grensregio’s, rekening houdend met de sterke maatschappelijke en economische banden tussen die regio’s.

 

 

(c)

de verwachte gevolgen van een dergelijke maatregel voor:

 

het verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht, en

de werking van de grensregio’s, rekening houdend met de sterke maatschappelijke en economische banden tussen die regio’s.

2.   Wanneer een lidstaat besluit tot verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen ingevolge artikel 25 bis, lid 5, beoordeelt die lidstaat ook uitvoerig of de met die verlenging nagestreefde doelen kunnen worden verwezenlijkt door:

2.   Wanneer een lidstaat besluit tot verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen ingevolge artikel 25 bis, lid 5, beoordeelt die lidstaat ook uitvoerig of de met die verlenging nagestreefde doelen kunnen worden verwezenlijkt door:

a)

het gebruik van alternatieve maatregelen, waaronder evenredige controles die worden verricht in het kader van de wettige uitoefening van bevoegdheden als bedoeld in artikel 23, punt a);

a)

het gebruik van alternatieve maatregelen, waaronder evenredige controles die worden verricht in het kader van de wettige uitoefening van bevoegdheden als bedoeld in artikel 23, punt a);

b)

de toepassing van de procedure van artikel 23 bis;

b)

vormen van politiële samenwerking als bedoeld in het Unierecht, ook inzake aangelegenheden als gezamenlijke patrouilles, gezamenlijke operaties, gezamenlijke onderzoeksteams, grensoverschrijdende achtervolgingen of grensoverschrijdende bewaking.

c)

vormen van politiële samenwerking als bedoeld in het Unierecht, ook inzake aangelegenheden als gezamenlijke patrouilles, gezamenlijke operaties, gezamenlijke onderzoeksteams, grensoverschrijdende achtervolgingen of grensoverschrijdende bewaking.

 

3.   Wanneer grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw is ingevoerd of verlengd, zorgen de betrokken lidstaten er waar nodig voor dat dit toezicht vergezeld gaat van passende maatregelen ter verzachting van de gevolgen van de herinvoering van het grenstoezicht voor personen en het goederenvervoer, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de grensregio’s.”

3.   Wanneer grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw is ingevoerd of verlengd, zorgen de betrokken lidstaten er waar nodig voor dat dit toezicht vergezeld gaat van passende maatregelen ter verzachting van de gevolgen van de herinvoering van het grenstoezicht voor personen en het goederenvervoer, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de grensregio’s.”

Motivering

Om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken, is het van essentieel belang dat alternatieve maatregelen reeds worden overwogen in het stadium voorafgaand aan de herinvoering van het grenstoezicht, en niet pas in het stadium van de verlenging.

Voorgesteld wordt artikel 23 bis te schrappen en daarom moet dit ook uit artikel 26 worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 31

Artikel 1, lid 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(11)

Artikel 27 wordt vervangen door:

(11)

Artikel 27 wordt vervangen door:

“Artikel 27

“Artikel 27

Kennisgeving van de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht en risicobeoordeling

Kennisgeving van de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht en risicobeoordeling

1.   In kennisgevingen door de lidstaten van de herinvoering of de verlenging van binnengrenstoezicht wordt de volgende informatie opgenomen:

1.   In kennisgevingen door de lidstaten van de herinvoering of de verlenging van binnengrenstoezicht wordt de volgende informatie opgenomen:

(a)

de redenen voor de herinvoering of de verlenging, waarbij alle relevante gegevens worden vermeld over de gebeurtenissen die een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van die lidstaat inhouden;

(a)

de redenen voor de herinvoering of de verlenging, waarbij alle relevante gegevens worden vermeld over de gebeurtenissen die een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van die lidstaat inhouden , en de redenen waarom alternatieve maatregelen niet passend waren ;

(b)

de draagwijdte van de voorgestelde herinvoering of verlenging, waarbij wordt aangegeven aan welk deel of welke delen van de binnengrenzen het toezicht opnieuw wordt ingevoerd of verlengd;

(b)

de draagwijdte van de voorgestelde herinvoering of verlenging, waarbij wordt aangegeven aan welk deel of welke delen van de binnengrenzen het toezicht opnieuw wordt ingevoerd of verlengd;

(c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

(c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

(d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering of verlenging;

(d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering of verlenging;

(e)

de overwegingen ten aanzien van de noodzaak en de evenredigheid als bedoeld in artikel 26, lid 1, en, in geval van een verlenging, in artikel 26, lid 2;

(e)

de overwegingen ten aanzien van de noodzaak en de evenredigheid als bedoeld in artikel 26, lid 1, en, in geval van een verlenging, in artikel 26, lid 2;

(f)

in voorkomend geval, de door de andere lidstaten te nemen maatregelen.

(f)

in voorkomend geval, de door de andere lidstaten te nemen maatregelen.

Een kennisgeving kan door twee of meer lidstaten samen worden gedaan.

Een kennisgeving kan door twee of meer lidstaten samen worden gedaan.

De kennisgeving wordt opgesteld volgens een model dat de Commissie bij uitvoeringshandeling vaststelt en online aanbiedt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”

De kennisgeving wordt opgesteld volgens een model dat de Commissie bij uitvoeringshandeling vaststelt en online aanbiedt. Het verslag moet het standpunt bevatten van de betrokken autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Wanneer gedurende zes maanden grenstoezicht heeft plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 25 bis, lid 4, wordt in alle volgende kennisgevingen van de verlenging van dat toezicht een risicobeoordeling opgenomen. In de risicobeoordeling worden de omvang en de verwachte ontwikkeling van de geconstateerde ernstige bedreiging omschreven, en in het bijzonder hoelang de geconstateerde ernstige bedreiging naar verwachting zal voortduren en welke delen van de binnengrenzen erdoor getroffen kunnen worden, alsmede informatie inzake coördinatiemaatregelen met de andere lidstaten die zijn getroffen of naar verwachting zullen worden getroffen door die maatregelen.

2.   Wanneer gedurende zes maanden grenstoezicht heeft plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 25 bis, lid 4, wordt in alle volgende kennisgevingen van de verlenging van dat toezicht een risicobeoordeling opgenomen. In de risicobeoordeling worden de omvang en de verwachte ontwikkeling van de geconstateerde ernstige bedreiging omschreven, en in het bijzonder hoelang de geconstateerde ernstige bedreiging naar verwachting zal voortduren en welke delen van de binnengrenzen erdoor getroffen kunnen worden, alsmede informatie inzake coördinatiemaatregelen met de andere lidstaten en grensregio’s die zijn getroffen of naar verwachting zullen worden getroffen door die maatregelen.

3.   Wanneer de herinvoering van grenstoezicht of de verlenging van dat toezicht verband houdt met omvangrijke niet-toegestane verplaatsingen als bedoeld in artikel 25, lid 1, punt b), wordt in de risicobeoordeling ook informatie opgenomen over de omvang en de trends van die niet-toegestane verplaatsingen, waaronder informatie die de betrokken EU-agentschappen hebben verstrekt overeenkomstig hun respectieve mandaten, alsook data-analyses uit relevante informatiesystemen.

3.   Wanneer de herinvoering van grenstoezicht of de verlenging van dat toezicht verband houdt met omvangrijke niet-toegestane verplaatsingen als bedoeld in artikel 25, lid 1, punt b), wordt in de risicobeoordeling ook informatie opgenomen over de omvang en de trends van die niet-toegestane verplaatsingen, waaronder informatie die de betrokken EU-agentschappen hebben verstrekt overeenkomstig hun respectieve mandaten, alsook data-analyses uit relevante informatiesystemen.

4.   Op verzoek van de Commissie verstrekt de betrokken lidstaat nadere informatie, onder meer over de coördinatiemaatregelen met de lidstaten die worden getroffen door de geplande verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, alsmede nadere informatie die benodigd is om het mogelijke gebruik van in artikel 23 en artikel 23 bis bedoelde maatregelen te beoordelen.

4.   Op verzoek van de Commissie verstrekt de betrokken lidstaat nadere informatie, onder meer over de coördinatiemaatregelen met de lidstaten die worden getroffen door de geplande verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, alsmede nadere informatie die benodigd is om het mogelijke gebruik van in artikel 23 en artikel 23 bis bedoelde maatregelen te beoordelen.

5.   lidstaten die overeenkomstig lid 1 of lid 2 een kennisgeving doen, kunnen, indien nodig en in overeenstemming met het interne recht, besluiten de informatie gedeeltelijk als geheim aan te merken.

5.   lidstaten die overeenkomstig lid 1 of lid 2 een kennisgeving doen, kunnen, indien nodig en in overeenstemming met het interne recht, besluiten de informatie gedeeltelijk als geheim aan te merken.

In dat geval blijft de informatie voor de andere lidstaten die worden getroffen door de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen toegankelijk via de desbetreffende beveiligde kanalen voor politiële samenwerking.”

In dat geval blijft de informatie voor de andere lidstaten die worden getroffen door de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen toegankelijk via de desbetreffende beveiligde kanalen voor politiële samenwerking.”

Motivering

Aanpassing aan het vorige wijzigingsvoorstel.

Wijzigingsvoorstel 32

Artikel 1, lid 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(12)

Het volgende artikel 27 bis wordt ingevoegd:

(12)

Het volgende artikel 27 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 27 bis

“Artikel 27 bis

Overleg met de lidstaten en advies van de Commissie

Overleg met de lidstaten en advies van de Commissie

1.   Nadat de Commissie ingevolge artikel 27, lid 1, ingediende kennisgevingen heeft ontvangen, kan zij in voorkomend geval een overlegprocedure starten, die voorziet in gezamenlijke vergaderingen waaraan de lidstaat deelneemt die het voornemen heeft grenstoezicht aan de binnengrenzen te herinvoeren of te verlengen, alsmede de andere lidstaten, waaronder met name de lidstaten die rechtstreeks door die maatregelen worden getroffen, en de betrokken agentschappen van de Unie.

1.   Nadat de Commissie ingevolge artikel 27, lid 1, ingediende kennisgevingen heeft ontvangen, moet zij in voorkomend geval een overlegprocedure starten, die voorziet in gezamenlijke vergaderingen waaraan de lidstaat deelneemt die het voornemen heeft grenstoezicht aan de binnengrenzen te herinvoeren of te verlengen, alsmede de andere lidstaten, waaronder met name de lidstaten die rechtstreeks door die maatregelen worden getroffen , het Europees Parlement, het Europees Comité van de Regio’s en de betrokken agentschappen van de Unie.

Het overleg heeft met name betrekking op de geconstateerde bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, op de relevantie van de voorgenomen herinvoering van grenstoezicht, rekening houdend met de geschiktheid van alternatieve maatregelen, alsmede op de wijze waarop de wederzijdse samenwerking tussen de lidstaten in verband met het opnieuw ingevoerde grenstoezicht wordt uitgevoerd.

Het overleg heeft met name betrekking op de geconstateerde bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, op de relevantie van de voorgenomen herinvoering van grenstoezicht, rekening houdend met de geschiktheid van alternatieve maatregelen, alsmede op de wijze waarop de wederzijdse samenwerking tussen de lidstaten in verband met het opnieuw ingevoerde grenstoezicht wordt uitgevoerd.

De lidstaat die voornemens is om het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren of te verlengen, houdt bij het verrichten van grenstoezicht aan de binnengrenzen maximaal rekening met de uitkomsten van dat overleg.

De lidstaat die voornemens is om het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren of te verlengen, houdt bij het verrichten van grenstoezicht aan de binnengrenzen maximaal rekening met de uitkomsten van dat overleg.

2.   Nadat de Commissie of een andere lidstaat kennisgevingen heeft ontvangen met betrekking tot de herinvoering of de verlenging van grenstoezicht aan de binnengrenzen, brengen zij, onverminderd artikel 72 VWEU, een advies uit indien zij op grond van de informatie in de kennisgeving en de risicobeoordeling, in voorkomend geval, of op grond van aanvullende informatie betwijfelen of de geplande herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk of evenredig is.

2.   Nadat de Commissie of een andere lidstaat kennisgevingen heeft ontvangen met betrekking tot de herinvoering of de verlenging van grenstoezicht aan de binnengrenzen, brengen zij, onverminderd artikel 72 VWEU, een advies uit indien zij op grond van de informatie in de kennisgeving en de risicobeoordeling, in voorkomend geval, of op grond van aanvullende informatie betwijfelen of de geplande herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk of evenredig is.

3.   Nadat de Commissie kennisgevingen heeft ontvangen met betrekking tot een verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen ingevolge artikel 25 bis, lid 4, die leidt tot de voortzetting van het grenstoezicht aan de binnengrenzen voor in totaal achttien maanden, brengt zij een advies uit over de noodzaak en de evenredigheid van dat binnengrenstoezicht.

3.   Nadat de Commissie kennisgevingen heeft ontvangen met betrekking tot een verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen ingevolge artikel 25 bis, lid 4, die leidt tot de voortzetting van het grenstoezicht aan de binnengrenzen voor in totaal twaalf maanden, brengt zij een advies uit over de noodzaak en de evenredigheid van dat binnengrenstoezicht. Dit advies moet mede zijn gebaseerd op het standpunt van de autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de in de kennisgeving genoemde lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd.

4.   Wanneer een in lid 2 of 3 bedoeld advies wordt uitgebracht, kan de Commissie een overlegprocedure starten om het advies met de lidstaten te bespreken. Wanneer de Commissie of een lidstaat een advies uitbrengt waarin wordt betwijfeld of het opnieuw ingevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk of evenredig is, start de Commissie een dergelijke procedure.

4.   Wanneer een in lid 2 of 3 bedoeld advies wordt uitgebracht, moet de Commissie een overlegprocedure starten om het advies met de lidstaten te bespreken. Wanneer de Commissie of een lidstaat een advies uitbrengt waarin wordt betwijfeld of het opnieuw ingevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk of evenredig is, start de Commissie een dergelijke procedure.

5.   Wanneer een lidstaat van mening is dat er sprake is van uitzonderlijke situaties die de aanhoudende noodzaak van grenstoezicht rechtvaardigen gedurende een termijn die langer is dan de in artikel 25, lid 5, bedoelde maximumtermijn, stelt die lidstaat de Commissie daarvan in kennis in overeenstemming met artikel 27, lid 2. In de nieuwe kennisgeving van de lidstaat wordt de aanhoudende bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid gestaafd, rekening houdend met het ingevolge lid 3 uitgebrachte advies van de Commissie. De Commissie brengt een vervolgadvies uit.”

5.   Wanneer een lidstaat van mening is dat er sprake is van uitzonderlijke situaties die de aanhoudende noodzaak van grenstoezicht rechtvaardigen gedurende een termijn die langer is dan de in artikel 25 bis, lid 5, bedoelde maximumtermijn, stelt die lidstaat de Commissie daarvan in kennis in overeenstemming met artikel 27, lid 2. In de nieuwe kennisgeving van de lidstaat wordt de aanhoudende bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid gestaafd, rekening houdend met het ingevolge lid 3 uitgebrachte advies van de Commissie. De Commissie brengt een vervolgadvies uit.”

Motivering

Het is van essentieel belang dat de Europese Commissie de noodzaak en evenredigheid van verlengde controles aan de binnengrenzen snel beoordeelt en dat haar aanbevelingen worden gebaseerd op het standpunt van de betrokken autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd. Het Europees Parlement en het Europees Comité van de Regio’s moeten in dit proces worden geraadpleegd. Voorts heeft artikel 25 bis, lid 5, betrekking op de verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen en dit moet dan ook worden gecorrigeerd.

Wijzigingsvoorstel 33

Artikel 1, lid 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(13)

Artikel 28 wordt vervangen door:

(13)

Artikel 28 wordt vervangen door:

“Artikel 28

“Artikel 28

Specifiek mechanisme voor gevallen waarin de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengt

Specifiek mechanisme voor gevallen waarin de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengt

1.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een en dezelfde ernstige bedreiging voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde een meerderheid van de lidstaten treft en de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengt, kan zij de Raad voorstellen om een uitvoeringsbesluit vast te stellen waarin de herinvoering van grenstoezicht door lidstaten wordt toegestaan wanneer de in artikel 23 en artikel 23 bis bedoelde beschikbare maatregelen niet toereikend zijn om de bedreiging het hoofd te bieden.

1.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een en dezelfde ernstige bedreiging voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde een meerderheid van de lidstaten treft en de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengt, kan zij de Raad voorstellen om een uitvoeringsbesluit vast te stellen waarin de herinvoering van grenstoezicht door lidstaten wordt toegestaan wanneer de in artikel 23 bedoelde beschikbare maatregelen niet toereikend zijn om de bedreiging het hoofd te bieden.

2.   Het besluit geldt voor een termijn van ten hoogste zes maanden die op voorstel van de Commissie telkens met ten hoogste nog eens zes maanden kan worden verlengd zolang de bedreiging voortduurt, met inachtneming van de in lid 5 bedoelde evaluatie.

2.   Het besluit geldt voor een termijn van ten hoogste zes maanden die indien de bedreiging voortduurt op voorstel van de Commissie telkens met ten hoogste nog eens zes maanden kan worden verlengd, tot 24 maanden in totaal, met inachtneming van de in lid 5 bedoelde evaluatie.

3.   Wanneer lidstaten grenstoezicht herinvoeren of verlengen vanwege de in lid 1 bedoelde bedreiging, wordt dat toezicht vanaf de inwerkingtreding van het besluit van de Raad uitgeoefend op grond van dat besluit.

3.   Wanneer lidstaten grenstoezicht herinvoeren of verlengen vanwege de in lid 1 bedoelde bedreiging, wordt dat toezicht vanaf de inwerkingtreding van het besluit van de Raad uitgeoefend op grond van dat besluit.

4.   Het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad verwijst tevens naar alle geschikte verzachtende maatregelen die op nationaal niveau en op het niveau van de Unie worden vastgesteld om de gevolgen van de herinvoering van het grenstoezicht zo veel mogelijk te beperken.

4.   Het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad verwijst tevens naar alle geschikte verzachtende maatregelen die op nationaal niveau en op het niveau van de Unie worden vastgesteld om de gevolgen van de herinvoering van het grenstoezicht zo veel mogelijk te beperken.

5.   De Commissie evalueert de ontwikkeling van de geconstateerde bedreiging en de gevolgen van de maatregelen die worden vastgesteld in overeenstemming met het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad om te beoordelen of de maatregelen gerechtvaardigd blijven.

5.   De Commissie evalueert de ontwikkeling van de geconstateerde bedreiging en de gevolgen van de maatregelen die worden vastgesteld in overeenstemming met het in lid 1 bedoelde besluit van de Raad om te beoordelen of de maatregelen gerechtvaardigd blijven.

6.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van een herinvoering van grenstoezicht in overeenstemming met het in lid 1 bedoelde besluit.

6.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van een herinvoering van grenstoezicht in overeenstemming met het in lid 1 bedoelde besluit.

7.   De Commissie kan een aanbeveling geven waarin andere maatregelen als bedoeld in artikel 23 en artikel 23 bis worden omschreven die het binnengrenstoezicht kunnen aanvullen of geschikter zijn om de in lid 1 bedoelde geconstateerde bedreiging voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde het hoofd te bieden.”

7.   De Commissie kan een aanbeveling geven waarin andere maatregelen als bedoeld in artikel 23 worden omschreven die het binnengrenstoezicht kunnen aanvullen of geschikter zijn om de in lid 1 bedoelde geconstateerde bedreiging voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde het hoofd te bieden. Deze aanbeveling moet mede zijn gebaseerd op het standpunt van de autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd.

Motivering

Om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de standpunten van de lokale en regionale overheden in de grensregio’s en dat de bepalingen van het voorstel in acht worden genomen, moet in het uniforme model van het verslag een hoofdstuk worden opgenomen over het standpunt van de betrokken autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd. Bovendien is een vaste bovengrens nodig om quasi-permanente controles aan de binnengrenzen te voorkomen.

Wijzigingsvoorstel 34

Artikel 1, lid 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(14)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

(14)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 31 wordt lid 1;

a)

artikel 31 wordt lid 1;

b)

het volgende lid 2 wordt toegevoegd:

b)

het volgende lid 2 wordt toegevoegd:

“2.   Wanneer een lidstaat de Commissie en de andere lidstaten in kennis stelt van de herinvoering van grenstoezicht in overeenstemming met artikel 27, lid 1, deelt die lidstaat tegelijkertijd aan het Europees Parlement en de Raad het volgende mee:

“2.   Wanneer een lidstaat de Commissie en de andere lidstaten in kennis stelt van de herinvoering van grenstoezicht in overeenstemming met artikel 27, lid 1, deelt die lidstaat tegelijkertijd aan het Europees Parlement en de Raad het volgende mee:

a)

de gegevens van de binnengrenzen waar opnieuw grenstoezicht zal worden ingevoerd;

b)

de redenen voor de voorgestelde herinvoering;

c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering;

e)

in voorkomend geval, de door de andere lidstaat te treffen maatregelen.

a)

de gegevens van de binnengrenzen waar opnieuw grenstoezicht zal worden ingevoerd;

b)

de redenen voor de voorgestelde herinvoering;

c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering;

e)

in voorkomend geval, de door de andere lidstaat te treffen maatregelen.

3.   Verstrekte informatie kan door lidstaten als geheim worden aangemerkt krachtens artikel 27, lid 4.

3.   Verstrekte informatie kan door lidstaten als geheim worden aangemerkt krachtens artikel 27, lid 4.

Lidstaten zijn niet verplicht alle in lid 2 bedoelde informatie te verstrekken wanneer dat om redenen van openbare veiligheid gerechtvaardigd is.

Lidstaten zijn niet verplicht alle in lid 2 bedoelde informatie te verstrekken wanneer dat om uitzonderlijke en ernstige redenen van openbare veiligheid gerechtvaardigd is.

Wanneer informatie als geheim is aangemerkt, verhindert dat niet dat de Commissie informatie ter beschikking van het Europees Parlement stelt. De toezending en behandeling van informatie en documenten die uit hoofde van dit artikel aan het Europees Parlement zijn toegezonden, voldoen aan de regels voor het doorsturen en behandelen van als geheim aangemerkte informatie die tussen het Europees Parlement en de Commissie van toepassing zijn.”

Wanneer informatie als geheim is aangemerkt, verhindert dat niet dat de Commissie informatie ter beschikking van het Europees Parlement stelt. De toezending en behandeling van informatie en documenten die uit hoofde van dit artikel aan het Europees Parlement zijn toegezonden, voldoen aan de regels voor het doorsturen en behandelen van als geheim aangemerkte informatie die tussen het Europees Parlement en de Commissie van toepassing zijn.”

Motivering

Uitzonderingen op de transparantie moeten een zeer beperkt toepassingsgebied hebben.

Wijzigingsvoorstel 35

Artikel 1, lid 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(15)

Artikel 33 wordt vervangen door:

(15)

Artikel 33 wordt vervangen door:

“Artikel 33

“Artikel 33

Verslag over de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Verslagen over de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   Binnen vier weken na de opheffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen dienen de lidstaten die het grenstoezicht aan de binnengrenzen hebben uitgeoefend bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag in over de herinvoering en, in voorkomend geval, de verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen.

1.    Iedere vier weken zolang het grenstoezicht wordt uitgeoefend en binnen vier weken na de opheffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen dienen de lidstaten die het grenstoezicht aan de binnengrenzen uitoefenen bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verslagen in over de herinvoering en, in voorkomend geval, de verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

2.   Wanneer het grenstoezicht wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 25 bis, lid 5, dient de betrokken lidstaat onverminderd lid 1 een verslag in na het verstrijken van een termijn van twaalf maanden en daarna telkens na twaalf maanden indien het grenstoezicht bij wijze van uitzondering in stand wordt gehouden.

2.   Wanneer het grenstoezicht wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 25 bis, lid 5, dient de betrokken lidstaat onverminderd lid 1 een verslag in na het verstrijken van een termijn van twaalf maanden indien het grenstoezicht bij wijze van uitzondering in stand wordt gehouden

3.   In het verslag wordt met name ingegaan op de initiële beoordeling en de volgende beoordelingen van de noodzaak van het grenstoezicht en de naleving van de in artikel 26 bedoelde criteria, de uitvoering van de controles, de praktische samenwerking met naburige lidstaten, de gevolgen van het toezicht voor het verkeer van personen in met name de grensregio’s, de doeltreffendheid van de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, met inbegrip van een evaluatie achteraf van de evenredigheid van de herinvoering van het grenstoezicht.

3.   In de verslagen wordt met name ingegaan op de initiële beoordeling en de volgende beoordelingen van de noodzaak van het grenstoezicht en de naleving van de in artikel 26 bedoelde criteria, de uitvoering van de controles, de praktische samenwerking met naburige lidstaten, de gevolgen van het toezicht voor het verkeer van personen in met name de grensregio’s, de doeltreffendheid van de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, met inbegrip van een voortdurende evaluatie van de evenredigheid van de herinvoering van het grenstoezicht.

4.   De Commissie stelt een uniform formaat voor dit verslag vast en biedt dat online aan.

4.   De Commissie stelt een uniform formaat voor deze verslagen vast en biedt dat online aan. Het verslag moet het standpunt bevatten van de betrokken autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd.

5.   De Commissie kan een advies uit brengen over die evaluatie achteraf van de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan.

5.   De Commissie brengt een advies uit over die voortdurende evaluatie van de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan.

6.   De Commissie dient ten minste elk jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht (het “Verslag over de staat van Schengen”). Het verslag bevat een lijst van alle besluiten tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen die in het verslagjaar zijn genomen. Ook bevat het informatie over de trends in het Schengengebied met betrekking tot niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen, rekening houdend met beschikbare informatie van de betrokken agentschappen van de Unie, gegevensanalyses uit relevante informatiesystemen en een beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de herinvoeringen van grenstoezicht in de verslagperiode.”

6.   De Commissie dient ten minste elk jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht (het “Verslag over de staat van Schengen”). Het verslag bevat een lijst van alle besluiten tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen die in het verslagjaar zijn genomen. Ook bevat het informatie over de trends in het Schengengebied met betrekking tot niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen, rekening houdend met beschikbare informatie van de betrokken agentschappen van de Unie, gegevensanalyses uit relevante informatiesystemen en een beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de herinvoeringen van grenstoezicht in de verslagperiode.”

Motivering

Om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de standpunten van de lokale en regionale overheden in de grensregio’s en dat de bepalingen van het voorstel in acht worden genomen, moet in het uniforme model van het verslag een hoofdstuk worden opgenomen over het standpunt van de betrokken autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd.

De noodzaak en evenredigheid van het opnieuw ingevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen worden regelmatig onderworpen aan een verplichte beoordeling door de Commissie, zowel tijdens als na de grenscontroles.

Aangezien controles aan de binnengrenzen alleen in uitzonderlijke omstandigheden mogen worden uitgevoerd en een laatste redmiddel zijn, moeten dergelijke maatregelen vanaf het begin worden onderworpen aan nauwlettend toezicht en moet een evaluatie plaatsvinden. De hier voorgestelde periode van vier weken is in overeenstemming met de termijn die is voorzien voor de verslaglegging achteraf.

Wijzigingsvoorstel 36

Artikel 1, lid 19

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(19)

Een nieuwe bijlage XII wordt toegevoegd:

“BIJLAGE XII

DEEL A

Procedure voor de overbrenging van aan de binnengrenzen aangehouden personen

[1. — 7.]

DEEL B

Modelformulier voor de overbrenging van aan de binnengrenzen aangehouden personen

[…]”

 

Motivering

Als gevolg van de voorgestelde schrapping van artikel 23 bis moet ook bijlage XII worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 37

Artikel 2, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.     Artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2008/115/EG wordt vervangen door:

“3.     De lidstaten kunnen ervan afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land indien de betrokken onderdaan van een derde land door een andere lidstaat wordt teruggenomen in overeenstemming met de procedure van artikel 23 bis van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad  (*1) of krachtens bilaterale overeenkomsten of regelingen.

De lidstaat die de betrokken onderdaan van een derde land in overeenstemming met de eerste alinea heeft teruggenomen, vaardigt een terugkeerbesluit uit overeenkomstig lid 1. In die gevallen is de in de eerste alinea bedoelde uitzondering niet van toepassing.

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van bestaande, gewijzigde of nieuwe bilaterale overeenkomsten of regelingen.”

 

Motivering

Als gevolg van de voorgestelde schrapping van artikel 23 bis moeten ook de voorgestelde wijzigingen van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2008/115/EG worden geschrapt. De motivering voor de voorgestelde schrapping van de overwegingen 25 en 26 is ook hier van toepassing. Bovendien kan de grootschalige afhankelijkheid van bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten die nodig zijn voor de uitvoering van dergelijke overdrachten, de Europese solidariteit ondermijnen. Voorts kunnen, overeenkomstig het advies van de Juridische dienst van de Raad van de Europese Unie (6357/21, 19.2.2021), waarin de “variabele geometrie” tussen het Schengenacquis en het Dublinacquis als het gaat om de voorstellen in het kader van het nieuwe migratie- en asielpact uitvoerig wordt toegelicht, terugkeergerelateerde bepalingen opnieuw worden opgenomen in het voorstel voor de herschikking van de terugkeerrichtlijn (zoals de Commissie in 2018 heeft voorgesteld, een voorstel dat momenteel bij de Raad in behandeling is). Een andere mogelijkheid is dat dergelijke bepalingen deel uitmaken van een voorstel tot wijziging van de terugkeerrichtlijn. Het wijzigen van de terugkeerrichtlijn via de herziene Schengengrenscode strookt niet met het streven van de Europese Commissie naar betere regelgeving.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

1.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie tot wijziging van de Schengengrenscode, zowel wat betreft de voorgestelde uniform toepasbare maatregelen ter bescherming van de buitengrenzen als de verduidelijking van de criteria en procedurele waarborgen voor de herinvoering en verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, met name omdat daarin het belang van grensoverschrijdende samenwerking wordt erkend.

2.

Ook is het CvdR ingenomen met de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de Respons op door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten aan de buitengrenzen van de EU, die op 23 november 2021 werd aangenomen en samen met het Vernieuwd EU-actieplan tegen migrantensmokkel (2021-2025) (6) de problematiek van instrumentalisering voor het eerst aan de orde stelt.

3.

Het CvdR is het ermee eens dat er behoefte is aan een beter functionerend kader voor het Schengengebied en dat grenstoezicht aan de buitengrenzen in het belang van alle lidstaten is. Het erkent dat een doeltreffend toezicht aan de buitengrenzen van de EU een belangrijk integraal onderdeel is van een alomvattend migratiebeleid van de EU.

4.

Het CvdR onderstreept dat de voorgestelde definitie van het concept “instrumentalisering” in de Schengengrenscode in haar huidige vorm te ruim en onduidelijk is en ruimte laat voor onjuiste interpretaties, wat mogelijk kan leiden tot onvoldoende gerechtvaardigde afwijkingen van de minimumnormen die door de gemeenschappelijke regels inzake internationale bescherming worden gewaarborgd. Ook merkt het op dat de effectbeoordeling niet gaat “over de instrumentalisering van irreguliere migratie die in de zomer plaatsvond aan de landgrenzen met Wit-Rusland, dus nadat de werkzaamheden aan dit document waren afgerond” (7). De begeleidende effectbeoordeling is derhalve onvolledig en draagt onvoldoende bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van de richtsnoeren voor betere regelgeving, namelijk de voordelen van het beleid ten volle benutten tegen minimale kosten, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel (8).

5.

Aanvullende en preventieve beleidsmaatregelen moeten ook gericht zijn op de landen van herkomst van de geïnstrumentaliseerde migranten en op de regeringen van de derde landen die verantwoordelijk zijn voor de instrumentalisering, om te voorkomen dat de respons beperkt blijft tot het straffen van de slachtoffers van dergelijke acties. De humanitaire behoeften van geïnstrumentaliseerde migranten moeten prioritair blijven, en daarnaast moeten er sancties en andere beperkende maatregelen komen tegen degenen die betrokken zijn bij of bijdragen aan de acties van het instrumentaliserende regime die de illegale overschrijding van de buitengrenzen van de Unie vergemakkelijken, alsook tegen migrantensmokkelaars die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten en tegen al wie anderszins betrokken is bij mensenhandel.

6.

Het CvdR vreest dat de instrumentaliseringsverordening mogelijk in strijd is met het evenredigheidsbeginsel van artikel 5, lid 4, VEU, op grond waarvan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder mogen gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Het voorstel dreigt afwijkingen van de uniforme EU-asielwetgeving mogelijk te maken en verder te gaan dan wat nodig is om de doelstelling van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU te verwezenlijken, namelijk om derde landen te beletten migranten te instrumentaliseren.

7.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel (de instrumentaliseringsverordening) (9) grondig te herzien, overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving en de beginselen van beter wetgeven, en ook haar voorstel voor de herziene Schengengrenscode dienovereenkomstig te herzien, overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid uit hoofde van artikel 5 VEU. Aangezien de voorgestelde instrumentaliseringsverordening afhankelijk is van de goedkeuring van andere voorstellen in het kader van het nieuwe migratie- en asielpact en bovendien niet vergezeld ging van een effectbeoordeling, ziet het Comité af van het voorstellen van wetgevingswijzigingen voor bovengenoemd voorstel voor een verordening.

8.

De instrumentaliseringsverordening stelt individuele lidstaten in staat om af te wijken van de uniforme toepassing van het EU-asielrecht, wat de eigenlijke doelstelling van het voorgestelde nieuwe migratie- en asielpact dreigt te ondermijnen, namelijk de totstandbrenging van een coherent, uniform en geïntegreerd gemeenschappelijk Europees asielstelsel, dat alleen op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt. Het Comité staat met name zeer sceptisch tegenover de voorgestelde voorlopige maatregelen die indruisen tegen het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat bescherming biedt tegen refoulement, en daarnaast daadwerkelijke toegang tot een procedure voor het vaststellen van de status, het recht op asiel, het recht op vrijheid, het recht op effectieve rechtsbescherming en het recht op waardigheid garandeert.

9.

Het CvdR verwijst naar zijn advies over het nieuwe migratie- en asielpact (10) en zijn verzet tegen de onnodige verlenging van de asielgrensprocedures, die met de voorgestelde instrumentaliseringsverordening nog verder zouden worden verlengd, bovenop andere beperkingen die de uitoefening van het recht om asiel aan te vragen nog moeilijker maken.

10.

Het CvdR roept op tot omzichtigheid in verband met de uitgebreide mogelijkheden om een versnelde grensprocedure toe te passen zonder dat rekening wordt gehouden met andere persoonlijke omstandigheden dan specifieke gezondheidskwesties en waarschuwt in dit verband ook voor de buitensporig lange termijn die de lidstaten krijgen voor de registratie van asielverzoeken en het verlenen van toegang tot hun grondgebied. Dit zal waarschijnlijk leiden tot grootschalige vrijheidsbeneming, hetgeen de facto neerkomt op onrechtmatige detentie aan de buitengrenzen.

11.

Ook betreurt het CvdR dat het weigeren van de automatische opschortende werking van beroepsprocedures in het kader van de “noodprocedure voor migratie- en asielbeheer” en de verlaging van de opvangnormen tot het absolute minimum, dat niet nader wordt omschreven in het voorstel, ertoe dreigen te leiden dat wordt voorbijgegaan aan de specifieke behoeften van asielzoekers.

12.

Het CvdR benadrukt dat de onderhandelingen in de Raad over het voorstel voor een besluit van de Raad van december 2020 inzake voorlopige noodmaatregelen ten behoeve van Letland, Litouwen en Polen, waaraan de voorgestelde verordening zich spiegelt, zijn vastgelopen. Het wijst erop dat de lidstaten in het kader van het huidige rechtskader al over de nodige flexibiliteit beschikken om het hoofd te bieden aan veranderende gebeurtenissen aan hun grenzen.

13.

Het CvdR wijst erop dat de invasie van Oekraïne door de Russische Federatie in februari 2022 en de daaropvolgende uittocht van Oekraïners en inwoners van het land het belang van een doeltreffend en humaan beheer van de buitengrenzen van de EU hebben aangetoond. Polen, Roemenië, Slowakije en Hongarije werden met een enorme uitdaging geconfronteerd, enerzijds in verband met de handhaving van de veiligheid aan de grens en anderzijds in verband met het beheer van de migratie van honderdduizenden mensen die Oekraïne hebben verlaten en hun toevlucht zoeken in EU-lidstaten. Het gewapende conflict in Oekraïne heeft ook het grote belang van grensoverschrijdende samenwerking binnen en buiten de EU aangetoond, met name als het gaat om het verlenen van humanitaire hulp.

14.

Het CvdR prijst de lidstaten omdat zij eensgezind zijn gebleven en de richtlijn tijdelijke bescherming hebben geactiveerd ten behoeve van alle Oekraïense vluchtelingen, zonder af te wijken van de normen van het asielrecht, anders dan wanneer de instrumentaliseringsverordening van toepassing zou zijn geweest. De complexiteit van de situatie vereist een gecoördineerde aanpak die de mensenrechten en het recht op asiel eerbiedigt en gebaseerd is op solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid met de lidstaten en de regio’s die het zwaarst door deze situatie worden getroffen.

15.

Het CvdR is het ermee eens dat controles aan de binnengrenzen altijd een laatste redmiddel moeten zijn en benadrukt dat de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen het vermogen van naburige regio’s om met elkaar samen te werken ernstig in gevaar brengt en ernstige gevolgen heeft voor de regionale economieën.

16.

Grensoverschrijdende samenwerking vormt de kern van het Europese integratieproject en is een van de grootste successen van de Europese Unie. Juist aan de grenzen ervaren de burgers de concrete voordelen van de Europese integratie. Grensoverschrijdende samenwerking bevordert de contacten tussen de inwoners van de regio’s, stimuleert de ontwikkeling en draagt rechtstreeks bij aan een betere levenskwaliteit van lokale gemeenschappen.

17.

Het CvdR wijst erop dat de COVID-19-pandemie een van de grootste tegenslagen voor grensoverschrijdende samenwerking van de afgelopen decennia is geweest, maar dat veel grensregio’s zelfs vóór de pandemie al te kampen hadden met veel specifieke regionale obstakels, zoals op het gebied van grensoverschrijdend vervoer en verbindingen of de bureaucratische rompslomp voor burgers en bedrijven.

18.

Het CvdR is het ermee eens dat de afwezigheid van grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk mag doen aan de uitoefening door de bevoegde autoriteiten van politionele of andere overheidsbevoegdheden, voor zover deze niet hetzelfde effect hebben als grenscontroles.

19.

Het CvdR is ingenomen met de strengere criteria voor de tijdelijke herinvoering en verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, en met name met de vereiste dat moet worden nagegaan welke gevolgen dit zal hebben voor de werking van grensregio’s, gezien de sterke sociale en economische banden tussen deze regio’s.

20.

Het is evenwel van oordeel dat het gebruik van alternatieve maatregelen ook moet worden opgenomen in de criteria voor de herinvoering van het grenstoezicht, en niet alleen voor de verlenging ervan.

21.

Het CvdR beveelt aan de controles aan de binnengrenzen strikt te beperken tot maximaal 24 maanden in totaal.

22.

Ook beveelt het aan dat in een kennisgeving van een lidstaat betreffende de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht wordt gemotiveerd waarom alternatieve maatregelen niet geschikt zijn, en dat daarin het standpunt wordt uiteengezet van de autoriteit of autoriteiten die verantwoordelijk is of zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd.

23.

Het CvdR is ermee ingenomen dat de herinvoering of verlenging van het grenstoezicht gepaard dient te gaan met risicobeperkende maatregelen, met name voor grensregio’s; de beslissing hierover moet gebaseerd zijn op overleg met de autoriteit of autoriteiten die verantwoordelijk is of zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h), als grensregio’s worden beschouwd.

24.

Het CvdR is ingenomen met de verwijzingen naar de “bevoegde autoriteiten”, waarmee de bevoegdheden van regionale en lokale bestuurlijke eenheden worden erkend.

25.

De Europese Commissie zou uitgebreid overleg moeten plegen met de relevante actoren, ook op lokaal en regionaal niveau, alvorens gedelegeerde handelingen voor te stellen in het nieuwe Schengenkader.

26.

Het CvdR waarschuwt voor het discretionaire gebruik van grenscontroles, wat in wezen zou neerkomen op binnengrenstoezicht.

27.

Het CvdR is het ermee eens dat de Unie overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel moet optreden indien de doelstellingen van het overwogen optreden — de integriteit van het Schengengebied en de noodzaak om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer — niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt.

28.

Het CvdR is het ermee eens dat irreguliere migratiestromen niet per se als een bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid moeten worden beschouwd, maar wel aanvullende maatregelen kunnen vereisen om de werking van het Schengengebied te waarborgen.

29.

Het vindt echter niet dat een situatie die wordt gekenmerkt door grootschalige niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen tussen de lidstaten moet worden opgenomen als mogelijke rechtvaardiging voor de herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen door een individuele lidstaat, aangezien dit in strijd is met de doelstelling van het voorstel en de juiste toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Aangezien een dergelijke situatie betrekking heeft op verplaatsingen tussen de lidstaten, moet zij, om te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel, op het niveau van de Unie worden aangepakt, zoals voorgesteld in artikel 28.

30.

Het CvdR beveelt aan dat de herinvoering van grenstoezicht in een situatie die wordt gekenmerkt door grootschalige niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen tussen de lidstaten uitsluitend onder het in artikel 28 voorgestelde specifieke mechanisme moet vallen en onderworpen moet zijn aan een uitvoeringsbesluit van de Raad.

31.

Het CvdR beveelt aan dat de monitoring en verslaglegging van start moeten gaan zodra controles aan de binnengrenzen worden ingevoerd en zich niet mogen beperken tot evaluatie en verslaglegging achteraf.

32.

Het CvdR is ingenomen met het raadplegingsproces dat op grond van artikel 27 bis wordt ingevoerd en dringt erop aan dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h) als grensregio’s worden beschouwd, commentaar kunnen geven op de kennisgevingen van de lidstaten die rechtstreeks betrekking hebben op hun bestuurlijke eenheid.

33.

Een risicobeoordeling die een lidstaat moet overleggen in geval van verlenging van het grenstoezicht, zou volgens het CvdR de resultaten moeten bevatten van het overleg met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h) als grensregio’s worden beschouwd.

34.

Ook de Commissie zou haar advies over de noodzaak en evenredigheid van grenstoezicht moeten baseren op het overleg met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die worden beschouwd als grensregio’s in de zin van artikel 39, lid 1, punt h).

35.

In dezelfde lijn verzoekt het CvdR de Commissie om, wanneer zij een aanbeveling doet waarin andere maatregelen als bedoeld in artikel 23 worden omschreven die het binnengrenstoezicht kunnen aanvullen of geschikter zijn om de geconstateerde bedreiging voor de binnenlandse veiligheid of de openbare orde het hoofd te bieden, deze aanbeveling ook te baseren op overleg met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die worden beschouwd als grensregio’s in de zin van artikel 39, lid 1, punt h).

36.

Om ervoor te zorgen dat in alle stadia rekening wordt gehouden met de standpunten van grensregio’s, vraagt het CvdR dat de lidstaten in hun analyse achteraf — te presenteren in een verslag aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie — ook het standpunt opnemen van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de lokale bestuurlijke gebieden die op grond van artikel 39, lid 1, punt h) als grensregio’s worden beschouwd.

37.

Tot slot kan het CvdR zich vinden in de geplande toetreding van Kroatië tot het Schengengebied met ingang van 1 januari 2023. Ook pleit het voor uitbreiding van het Schengengebied tot Bulgarije en Roemenië, op voorwaarde dat zij het Schengenacquis daadwerkelijk uitvoeren. Het schaart zich in dit verband achter de Commissie, die in haar mededeling “Een strategie voor een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied” aangeeft ervan overtuigd te zijn dat “de volledige toetreding tot Schengen van deze drie landen de veiligheid in de EU als geheel zal vergroten, omdat deze landen dan zullen kunnen beschikken over het volledige beschikbare instrumentarium […] (en dat hun) toetreding […] ook cruciaal (is) voor een versterking van het wederzijds vertrouwen in het Schengengebied” (11).

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(3)  Zie het overzicht in de mededeling van de Europese Commissie over de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021-2025, COM(2021) 171 final.

(4)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).

(5)  Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).

(6)  COM(2021) 591 final.

(7)  SWD(2021) 463 final.

(8)  SWD(2021) 305 final.

(9)  COM(2021) 890 final.

(10)  COR-2020-04843.

(11)  COM(2021) 277 final.


30.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 498/154


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de richtlijn inzake industriële emissies

(2022/C 498/16)

Rapporteur:

Jean-Noël VERFAILLIE (FR/RE), burgemeester van Marly

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen

COM(2022) 156

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies

COM(2022) 157

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen

COM(202) 156

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(16)

De bijdrage van Richtlijn 2010/75/EU aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie en circulaire economie in de Unie moet doeltreffender worden gemaakt, rekening houdend met het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als leidend beginsel van het energiebeleid van de Unie. Daarom moeten in de vergunningen waar mogelijk bindende milieuprestatiegrenswaarden voor het verbruik en de hulpbronnenefficiëntie worden vastgesteld , onder meer voor het gebruik van water, energie en gerecyclede materialen, op basis van de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus die in de besluiten over BBT-conclusies zijn vastgesteld.

(16)

De bijdrage van Richtlijn 2010/75/EU aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie en circulaire economie in de Unie moet doeltreffender worden gemaakt, rekening houdend met het beginsel “energie-efficiëntie eerst” als leidend beginsel van het energiebeleid van de Unie. Daarom overwegen de bevoegde overheden waar mogelijk bindende milieuprestatiegrenswaarden voor het verbruik en de hulpbronnenefficiëntie vast te stellen , onder meer voor het gebruik van water, energie en gerecyclede materialen, op basis van de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus die in de besluiten over BBT-conclusies zijn vastgesteld.

Motivering

Technisch wijzigingsvoorstel om de overweging af te stemmen op de voorgestelde wijzigingen in het desbetreffende artikel.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(25)

Om de doelstellingen van de Unie inzake een schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050 te bereiken, is een grondige transformatie van de economie van de Unie nodig. In overeenstemming met het achtste milieuactieprogramma moeten exploitanten van installaties die onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, derhalve worden verplicht om in hun milieubeheersysteem een transformatieplan op te nemen. Dergelijke transformatieplannen zullen ook een aanvulling vormen op de eisen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen krachtens Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), door een middel te bieden voor de concrete uitvoering van deze eisen op installatieniveau. De eerste prioriteit is de transformatie van de in bijlage I genoemde energie-intensieve activiteiten. Daarom moeten de exploitanten van energie-intensieve installaties uiterlijk op 30 juni 2030 transformatieplannen opstellen. Van exploitanten van installaties die andere in bijlage I genoemde activiteiten verrichten, moet worden verlangd dat zij transformatieplannen opstellen in het kader van de herziening en bijstelling van vergunningen na de bekendmaking van na 1 januari 2030 gepubliceerde besluiten over BBT-conclusies. Hoewel de transformatieplannen indicatieve documenten moeten blijven die onder de verantwoordelijkheid van de exploitanten worden opgesteld, moet de door de exploitanten in het kader van hun milieubeheersystemen ingeschakelde auditorganisatie nagaan of zij de door de Europese Commissie in een uitvoeringshandeling vast te stellen minimuminformatie bevatten, en moeten de exploitanten de transformatieplannen openbaar maken .

(25)

Om de doelstellingen van de Unie inzake een schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050 te bereiken, is een grondige transformatie van de economie van de Unie nodig. In overeenstemming met het achtste milieuactieprogramma moeten exploitanten van installaties die onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, derhalve worden verplicht om in hun milieubeheersysteem een transformatieplan op te nemen. Dergelijke transformatieplannen zullen ook een aanvulling vormen op de eisen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen krachtens Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (1), door een middel te bieden voor de concrete uitvoering van deze eisen op installatieniveau. De eerste prioriteit is de transformatie van de in bijlage I genoemde energie-intensieve activiteiten. Daarom moeten de exploitanten van energie-intensieve installaties uiterlijk op 30 juni 2030 indicatieve transformatieplannen opstellen. Van exploitanten van installaties die andere in bijlage I genoemde activiteiten verrichten, moet worden verlangd dat zij indicatieve transformatieplannen opstellen in het kader van de herziening en bijstelling van vergunningen na de bekendmaking van na 1 januari 2030 gepubliceerde besluiten over BBT-conclusies.

Motivering

Technisch wijzigingsvoorstel om de overweging af te stemmen op de voorgestelde wijzigingen in het desbetreffende artikel.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 1, punt 5)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

5)

aan artikel 5 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

5)

aan artikel 5 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens dit artikel verleende vergunningen kosteloos op het internet beschikbaar worden gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers. Daarnaast wordt onder dezelfde voorwaarden een samenvatting van elke vergunning ter beschikking van het publiek gesteld. Deze samenvatting bevat in elk geval het volgende:

“4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens dit artikel verleende vergunningen kosteloos op het internet beschikbaar worden gesteld, zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers. Daarnaast wordt onder dezelfde voorwaarden een samenvatting van elke vergunning ter beschikking van het publiek gesteld. Deze samenvatting bevat in elk geval het volgende:

a)

een overzicht van de belangrijkste vergunningsvoorwaarden;

a)

een overzicht van de belangrijkste vergunningsvoorwaarden;

b)

de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor de milieuprestaties;

b)

de emissiegrenswaarden en de grenswaarden voor de milieuprestaties;

c)

toegestane afwijkingen overeenkomstig artikel 15, lid 4;

c)

toegestane afwijkingen overeenkomstig artikel 15, lid 4;

d)

de toepasselijke BBT-conclusies;

d)

de toepasselijke BBT-conclusies;

e)

de bepalingen inzake herziening en bijstelling van de vergunning.

e)

de bepalingen inzake herziening en bijstelling van de vergunning;

 

f)

vermelding van de specifieke autoriteit of instantie die verantwoordelijk is voor informatieverzoeken en klachten.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om het formaat te bepalen dat voor de in de tweede alinea bedoelde samenvatting moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld”.

De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast om het formaat te bepalen dat voor de in de tweede alinea bedoelde samenvatting moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld”.

Motivering

Het publiek moet worden geïnformeerd over het specifieke niveau dat verantwoordelijk is voor vragen en klachten, om contacten met de onjuiste instantie of autoriteit te voorkomen, hetgeen een administratieve last voor de overheid vormt en het moeilijker maakt informatie te ontvangen.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 1, punt 12)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

12)

artikel 15 wordt vervangen door:

12)

artikel 15 wordt vervangen door:

“Artikel 15

“Artikel 15

Emissiegrenswaarden, grenswaarden van de milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen

Emissiegrenswaarden, grenswaarden van de milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen

[…]

[…]

3 bis.   De bevoegde autoriteit stelt grenswaarden voor milieuprestaties vast die garanderen dat die grenswaarden onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus als vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.

3 bis.   De bevoegde autoriteit kan grenswaarden voor milieuprestaties vaststellen die garanderen dat die grenswaarden onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger liggen dan de met de BBT’s geassocieerde milieuprestatieniveaus als vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, bedoelde besluiten over BBT-conclusies.

[…]”

[…]”

Motivering

De verplichting om bindende prestatiewaarden vast te stellen zou tot inconsistente regelgeving leiden en de industriële transformatie in gevaar brengen. Deze eis moet aan het oordeel van de bevoegde autoriteiten worden overgelaten, nadat een zorgvuldige beoordeling heeft uitgewezen dat een dergelijke eis niet leidt tot inconsistentie tussen de elders gestelde vergunningsvoorwaarden.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1, punt 18 bis)

(nieuw punt)

Artikel 25, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

18 bis)

Artikel 25, lid 3, wordt vervangen door:

3.   Wat wordt beschouwd als een voldoende groot belang of een inbreuk op een recht wordt bepaald door de lidstaten in overeenstemming met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

3.   Wat wordt beschouwd als een voldoende groot belang of een inbreuk op een recht wordt bepaald door de lidstaten in overeenstemming met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

Te dien einde wordt het belang van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan voorschriften van de nationale wetgeving, geacht te voldoen aan lid 1, punt a).

Te dien einde wordt het belang van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan voorschriften van de nationale wetgeving, geacht te voldoen aan lid 1, punt a).

 

Te dien einde worden het belang van elke subnationale overheidsinstantie waarvan het grondgebied of de bevolking nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden en de naleving van eventuele vereisten van de nationale wetgeving geacht te volstaan in de zin van lid 1, punt a).

Dergelijke organisaties worden bovendien geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, punt b).

Tevens worden die organisaties of overheden geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, punt b).

Motivering

Het CvdR is voorstander van inspraak voor het publiek en toegang tot de rechter voor lokale gemeenschappen, en juicht de herzieningen op dit punt toe. Het wijst er wél op dat het belangrijk is dat ook lokale en regionale overheden in alle lidstaten toegang hebben tot de rechter, en dringt aan op volledige en tijdige informatie en inspraak voor het publiek in alle procedures.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 1, punt 22)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

22)

De volgende artikelen 27 bis tot en met 27 quinquies worden ingevoegd:

22)

De volgende artikelen 27 bis tot en met 27 quinquies worden ingevoegd:

“[…]

“[…]

Artikel 27d

Artikel 27d

Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie

Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie

1.   De lidstaten eisen dat de exploitant uiterlijk op 30 juni 2030 in zijn milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis een transformatieplan opneemt voor elke installatie die een activiteit uitvoert als bedoeld in de punten 1, 2, 3, 4, 6.1, punt a) en b), van bijlage I. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030-2050 zal worden getransformeerd om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant in het kader van zijn milieubeheersysteem aangetrokken auditorganisatie uiterlijk op 31 december 2031 beoordeelt of de in lid 1, eerste alinea, bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling.

1.   De lidstaten eisen dat de exploitant uiterlijk op 30 juni 2030 en in het kader van de herziening van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21, lid 3, na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies na 1 januari 2030, een indicatief transformatieplan opneemt voor elke installatie waarin een in bijlage I genoemde activiteit wordt uitgevoerd . Het indicatieve transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030-2050 zal transformeren om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

2.     De lidstaten eisen dat de exploitant in het kader van de herziening van de vergunningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 21, lid 3, na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies na 1 januari 2030, in zijn milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 14 bis een transformatieplan opneemt voor elke installatie waarin een in bijlage I genoemde activiteit wordt uitgevoerd die niet in lid 1 is genoemd. Het transformatieplan bevat informatie over de manier waarop de installatie in de periode 2030-2050 zal worden getransformeerd om bij te dragen tot de opkomst van een duurzame, schone, circulaire en klimaatneutrale economie tegen 2050, met gebruikmaking van het in lid 4 bedoelde formaat.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door de exploitant in het kader van zijn milieubeheersysteem aangetrokken auditorganisatie beoordeelt of de in lid 2, eerste alinea, bedoelde transformatieplannen in overeenstemming zijn met de eisen die zijn vastgesteld in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandeling.

2.    De exploitant maakt de samenvatting van zijn indicatieve transformatieplan openbaar.

3.    De exploitant maakt zijn transformatieplan en de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde beoordeling openbaar , als onderdeel van de publicatie van zijn milieubeheersysteem .

3.    De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het formaat van de transformatieplannen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

4.    De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het formaat van de transformatieplannen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 75, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.

 

Motivering

Het indicatieve karakter van het transformatieplan lijkt passend aangezien de nagestreefde doelstellingen toekomstgericht zijn en afhangen van externe factoren (bv. de beschikbaarheid van hernieuwbare en energie-efficiënte vectoren), alsook om ingewikkelde vergunningsprocedures te vermijden.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 1, punt 31)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

31)

artikel 79 wordt vervangen door:

31)

Artikel 79 wordt vervangen door:

“Artikel 79

“Artikel 79

Sancties

Sancties

1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van deze voorschriften en deze maatregelen in kennis en doen dit eveneens onverwijld bij alle eventuele latere wijzigingen ervan.

1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van deze voorschriften en deze maatregelen in kennis en doen dit eveneens onverwijld bij alle eventuele latere wijzigingen ervan.

2.   De in lid 1 bedoelde sancties omvatten boeten die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het inkomen van de natuurlijke persoon die de overtreding heeft begaan. Het niveau van de boeten wordt zo berekend dat zij de voor de schending verantwoordelijke persoon daadwerkelijk de economische voordelen ontnemen die uit die schending voortvloeien. Het niveau van de boeten wordt bij herhaalde overtredingen geleidelijk verhoogd. In het geval van een door een rechtspersoon gepleegde overtreding bedraagt het maximumbedrag van dergelijke boeten ten minste 8 % van de jaaromzet van de exploitant in de betrokken lidstaat .

2.   De in lid 1 bedoelde sancties omvatten boeten die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het inkomen van de natuurlijke persoon die de overtreding heeft begaan. Het niveau van de boeten wordt zo berekend dat zij de voor de schending verantwoordelijke persoon daadwerkelijk de economische voordelen ontnemen die uit die schending voortvloeien. Het niveau van de boeten wordt bij herhaalde overtredingen geleidelijk verhoogd. In het geval van een door een rechtspersoon gepleegde overtreding bedraagt het maximumbedrag van dergelijke boeten ten minste 8 % van de jaaromzet van de exploitant , rekening houdend met moedermaatschappijen en dochterondernemingen .

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:

a)

de aard, ernst en omvang van de schending;

b)

de opzettelijke of nalatige aard van de schending;

c)

de bevolking die of het milieu dat door de schending wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de overtreding voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen.”.

a)

de aard, ernst en omvang van de schending;

b)

de opzettelijke of nalatige aard van de schending;

c)

de bevolking die of het milieu dat door de schending wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de overtreding voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen.

 

4.     De lidstaten moeten ervoor zorgen dat middelen uit sancties bij voorrang worden gebruikt voor het herstel of de vergoeding van schade aan lokale gemeenschappen.

Indien de toepassing van de richtlijn leidt tot reorganisatie of stopzetting van economische activiteiten moeten de sociale gevolgen voor lokale gemeenschappen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de sanctie en moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de opbrengsten uit de sancties worden gebruikt om de sociale en economische verliezen voor lokale gemeenschappen te compenseren, in overleg met de lokale en regionale overheden. ”.

Motivering

De gevolgen van verontreiniging voor lokale gemeenschappen kunnen milieu-, gezondheids-, sociale en economische schade veroorzaken die uiterst problematisch kan zijn, met name voor een kleine en/of arme gemeenschap. In de sancties moet hiermee rekening worden gehouden.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

Algemene opmerkingen

1.

herhaalt andermaal zijn toezegging dat het zich zal inzetten voor de versnelling van een rechtvaardige en schone transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie tegen 2050 die gunstig is voor de regio’s, waarbij niemand en geen enkel gebied in de hele Europese Unie wordt uitgesloten. Het staat daarom achter een herziening van de richtlijn industriële emissies (RIE), die niet alleen bedoeld is om verontreiniging te helpen voorkomen en beheersen met het oog op een betere bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, maar ook om innovatie te stimuleren, koplopers te belonen en gelijke concurrentievoorwaarden op de EU-markt te helpen creëren.

2.

Het CvdR meent dat de RIE een doeltreffend wetgevingskader is dat zijn doeltreffendheid bij het terugdringen van industriële emissies van verontreinigende stoffen reeds heeft bewezen; als zodanig blijft zij geschikt om de omschakeling mogelijk te maken die de Europese industrie nodig heeft om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken. De synergieën tussen de op preventie gerichte aanpak van de richtlijn inzake industriële emissies en de marktgerichte aanpak van het emissiehandelssysteem (ETS) kunnen leiden tot een “win-win-win”-situatie voor de exploitanten, het klimaat en het milieu.

3.

Het CvdR is voorstander van een wetenschappelijk onderbouwde aanpak, met name om de werkelijke impact van industriële activiteiten op de totale verontreiniging te beoordelen.

4.

Een van de huidige resterende tekortkomingen is dat er een gebrek aan consistentie is in de toepassing van de RIE in de lidstaten.

5.

Gewezen zij op de context van de voorgestelde herziening van de RIE (de energieprijzen, gierende inflatie, verstoring van toeleveringsketens). Het CvdR waarschuwt voor de negatieve gevolgen die een onevenwichtige hervorming van de RIE zou hebben voor het concurrentievermogen van de Europese industrie.

6.

Het CvdR neemt in dit verband kennis van de bedenkingen die het comité voor de evaluatie van de wetgeving heeft geuit in zijn verslag over de effectbeoordeling van de herziening van de RIE (1), met name het gebrek aan duidelijkheid in deze tekst over bepaalde gevolgen van de herziening voor het concurrentievermogen van de industrie (de risico’s van verplaatsing en vervanging door producten uit derde landen met minder strenge regels, met inbegrip van die voor nieuwe activiteiten), alsmede de gevolgen van de opname van vee voor plattelandsgebieden en de prijzen voor de consument.

7.

De medewetgevers worden verzocht de uitvoering van de RIE consistenter te maken en rekening te houden met de kosten en uitdagingen van de transitie in het kader van het handelsbeleid van de EU, teneinde oneerlijke concurrentie van derde landen te voorkomen.

8.

De industriële locaties waarop de RIE betrekking heeft vallen overigens grotendeels onder verordeningen en regelingen voor het koolstofarm maken van de economie. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat de RIE deze reeds industrieel toepasbare en bijzonder doeltreffende instrumenten niet ondermijnt, teneinde inconsistenties te voorkomen en de decarbonisatie-inspanningen op de meest kosteneffectieve wijze te bevorderen.

De doeltreffendheid van de RIE waarborgen

9.

Het algemene beginsel van voorlichting van het publiek en de noodzaak om de verspreiding van nuttige informatie niet te beperken, dienen te stroken met de beveiliging en veiligheid van de locatie, het bedrijfsgeheim en het voorkomen van kwaadwillige handelingen.

10.

Handhaving van de kernbeginselen en de geïntegreerde aanpak van de RIE dragen bij tot het welslagen van de industriële transformatie.

11.

Het CvdR staat daarom achter de handhaving van de definities van beste beschikbare technieken (BBT’s) en het proces van Sevilla (opstelling van referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken of BREF’s).

12.

Het CvdR maakt een voorbehoud bij de huidige formulering van artikel 15, lid 3, namelijk de vaststelling van emissiegrenswaarden op de strengste niveaus, zoals vermeld in de BBT-conclusies.

13.

Het plaatst vraagtekens bij de formulering van artikel 15, lid 3 bis, over de milieuprestatieniveaus in verband met BBT’s. Deze eis moet aan het oordeel van de bevoegde autoriteiten worden overgelaten, nadat een zorgvuldige beoordeling heeft uitgewezen dat een dergelijke eis niet leidt tot inconsistentie tussen de elders gestelde vergunningsvoorwaarden.

14.

Het CvdR is een warm pleitbezorger van het beginsel dat de vervuiler betaalt. Terecht stelt de Europese Rekenkamer dat het beginsel “de vervuiler betaalt” een duidelijke betekenis moet krijgen. Het CvdR steunt de aanscherping van de bepalingen inzake sancties en schadevergoeding. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en rekening houden met de volledige eigendomsstructuur van ondernemingen om ervoor te zorgen dat de sancties aan de verantwoordelijke partijen worden opgelegd.

15.

Lokale en regionale overheden moeten de milieu-, gezondheids-, sociale en economische gevolgen van verontreiniging aanpakken. De opbrengsten uit sancties en compensatiebetalingen moeten ook worden gebruikt om lokale en regionale overheden te helpen de consequenties van deze gevolgen op te vangen.

16.

De oprichting van het portaal voor industriële emissies is een goede zaak. Niettemin verzoekt het CvdR om de extra administratieve lasten voor lokale en regionale overheden te beperken.

Toepassingsgebied

17.

Elke uitbreiding tot nieuwe sectoren moet zorgvuldig worden geanalyseerd, met name aan de hand van een kosten-batenanalyse, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de hiervoor bestaande beleidsmaatregelen en -kaders.

18.

Het CvdR onderschrijft de uitbreiding van de RIE tot andere sectoren, zoals de rundvleessector; het maakt zich echter zorgen over de administratieve lasten en kosten en stelt voor maatregelen te overwegen om bedrijven en lokale en regionale overheden financieel te ondersteunen bij deze transitie, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen voor kleine bedrijven. Ook verzoekt het de medewetgevers zich niet te beperken tot één criterium, te weten de fokdrempel.

19.

Het CvdR bepleit een grondigere beoordeling van de eventuele opname van aquacultuur in de richtlijn, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten en baten voor het milieu en het klimaat, de administratieve lasten en kosten voor het bedrijfsleven en met name de sociale gevolgen in lokale gemeenschappen waar aquacultuur een belangrijk onderdeel van de lokale economie vormt.

20.

Het gevaar bestaat dat een te grote uitbreiding via artikel 74, dat de mogelijkheid biedt het toepassingsgebied bij gedelegeerde handeling uit te breiden, het hele proces van het verzamelen van grondige gegevens ondermijnt, de werking van het Sevilla-proces aantast en de afgifte van vergunningen bemoeilijkt.

Steun voor innovatie

21.

Ook het CvdR wil onderzoek en innovatie op het gebied van milieuefficiëntere technologieën stimuleren om aan de ambities van de Green Deal te voldoen.

22.

Positief is de oprichting van het Innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies (Incite), dat een troef voor innovatie in de EU zou kunnen worden. Het is echter niet de bedoeling dat Incite het BREF-evaluatieproces overdoet.

23.

Innovatie vindt ook op lokaal en regionaal niveau plaats; lokale en regionale overheden zouden deel moeten uitmaken van de overheidsinstellingen die bij de activiteiten van het nieuwe Incite betrokken zijn.

24.

De wens wordt geuit om prestatieniveaus te koppelen aan technieken in opkomst; volgens het CvdR is het risico aanwezig dat de daadwerkelijke toepassing van deze technieken wordt vertraagd indien de in de vergunningen opgenomen emissiegrenswaarden niet met 100 % zekerheid haalbaar zijn.

25.

Het CvdR is ingenomen met de transformatieplannen voor de lange termijn; het merkt evenwel op dat deze plannen indicatief moeten zijn en op bedrijfsniveau moeten worden opgesteld en niet op het niveau van de afzonderlijke bedrijfsvestigingen, en dat de openbaarmaking ervan geen inbreuk mag maken op industriële geheimen.

26.

Het CvdR erkent dat de voorgestelde maatregelen in hun huidige vorm geen vragen lijken op te werpen met betrekking tot de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, gezien de grensoverschrijdende aard van verontreiniging door agro-industriële installaties en de noodzaak van een gelijk speelveld op de interne markt. De voorgestelde maatregelen lijken geen algemene problemen op te leveren wat betreft de naleving van het evenredigheidsbeginsel gezien de urgentie van de milieu- en klimaatcrisis.

Brussel, 12 oktober 2022.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Vasco ALVES CORDEIRO


(1)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(1)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(1)  SEC(2022) 169.