ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 400

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
17 oktober 2022


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 400/01

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer – Jaarrekening van het Europees Ontwikkelingsfonds 2021

1

2022/C 400/02

De betrouwbaarheidsverklaring van de ERK over het achtste, negende, tiende en elfde EOF aan het Europees Parlement en de Raad – Verslag van de onafhankelijke auditor

170


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 400/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE REKENKAMER

Jaarrekening van het Europees Ontwikkelingsfonds 2021

(2022/C 400/01)

INHOUDSOPGAVE

CERTIFICERING VAN DE REKENINGEN 2
UITVOERING EN FINANCIËLE VERSLAGLEGGING VAN DE EOF-MIDDELEN 3
DOOR DE EUROPESE COMMISSIE BEHEERDE MIDDELEN 8
FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF 10
FINANCIËLE STATEN VAN IN HET EOF GECONSOLIDEERDE EU-TRUSTFONDSEN 52
FINANCIËLE STATEN 2021 VAN HET EU-TRUSTFONDS BÊKOU 53
FINANCIËLE STATEN VAN HET EU-TRUSTFONDS VOOR AFRIKA 2021 60
GECONSOLIDEERDE FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF EN DE EU-TRUSTFONDSEN 68
EOF VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE MIDDELEN 73
JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING — DE DOOR DE EUROPESE INVESTERINGSBANK BEHEERDE MIDDELEN 99

CERTIFICERING VAN DE REKENINGEN

De jaarrekening van het Europees Ontwikkelingsfonds voor het jaar 2021 is opgesteld volgens de bepalingen van titel X van het Financieel Reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds en overeenkomstig de in de toelichting bij de financiële staten beschreven boekhoudbeginselen, -regels en -methoden.

Ik verklaar dat ik verantwoordelijk ben om ervoor te zorgen dat de jaarrekeningen van het Europees Ontwikkelingsfonds worden opgesteld en gepresenteerd overeenkomstig artikel 18 van het Financieel Reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds.

Ik heb van de ordonnateur en de EIB, die voor de betrouwbaarheid instaan, alle inlichtingen verkregen die nodig zijn voor het opstellen van de jaarrekeningen die een beeld van de activa en de passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds en de uitvoering van de begroting geven.

Ik verklaar dat ik op basis van deze inlichtingen en op basis van de controles die ik noodzakelijk achtte om de jaarrekening te kunnen aftekenen, redelijke zekerheid heb dat de jaarrekening in alle materiële opzichten een getrouw beeld van de financiële positie van het Europees Ontwikkelingsfonds geeft.

Rosa ALDEA BUSQUETS

Rekenplichtige

UITVOERING EN FINANCIËLE VERSLAGLEGGING VAN DE EOF-MIDDELEN

1.   ACHTERGROND

De Europese Unie (hierna “EU” genoemd) werkt met een groot aantal ontwikkelingslanden samen. De belangrijkste doelstelling is hierbij het bevorderen van de economische, sociale en ecologische ontwikkeling, waarbij de aandacht in eerste instantie wordt toegespitst op het terugdringen en bestrijden van armoede op lange termijn door aan de begunstigde landen ontwikkelingshulp en technische bijstand te verstrekken. Hiertoe stelt de EU samen met de partnerlanden ontwikkelingsstrategieën op en besteedt zij financiële middelen om die strategieën ten uitvoer te leggen. De middelen die de EU voor ontwikkeling uittrekt, zijn afkomstig van drie bronnen:

de begroting van de Europese Unie;

het Europees Ontwikkelingsfonds;

de Europese Investeringsbank.

Tot 2021 was het Europees Ontwikkelingsfonds (hierna “EOF” genoemd) het voornaamste instrument voor het verstrekken van steun in het kader van de ontwikkelingssamenwerking aan de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (hierna “ACS-staten” genoemd) en de landen en gebieden overzee (hierna “LGO’s” genoemd).

Het EOF wordt niet gefinancierd met middelen uit de EU-begroting. Het EOF is opgericht krachtens een interne overeenkomst van de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad bijeen en wordt beheerd door een eigen comité. De Europese Commissie (hierna “Commissie” genoemd) is verantwoordelijk voor de financiële uitvoering van de verrichtingen die met middelen van het EOF worden uitgevoerd. De Europese Investeringsbank (hierna “EIB” genoemd) beheert de investeringsfaciliteit.

Elk EOF wordt gesloten voor een periode van ongeveer vijf jaar en op elk EOF is een eigen Financieel Reglement van toepassing dat het opmaken van specifieke financiële staten verplicht stelt. Bovendien worden deze financiële staten gecumuleerd om een totaalbeeld te geven van de financiële situatie van de middelen waarvoor de Commissie verantwoordelijk is.

Het Intern Akkoord tot oprichting van het 11e EOF is in juni 2013 door de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, ondertekend (1) en is op 1 maart 2015 in werking getreden.

In 2018 heeft de Raad het Financieel Reglement van toepassing op het 11e EOF vastgesteld (2). De vorige verordening werd bij deze nieuwe tekst ingetrokken. Het Financieel Reglement van toepassing op het 11e EOF is ook van toepassing op de uit eerdere EOF’s gefinancierde verrichtingen, onverminderd de bestaande juridische verbintenissen. Deze verordening is niet van toepassing op de investeringsfaciliteit van voorgaande EOF’s.

In het kader van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst werd de investeringsfaciliteit opgericht, beheerd door de EIB, en gebruikt om de ontwikkeling van de particuliere sector in de ACS-staten te ondersteunen door hoofdzakelijk — maar niet uitsluitend — particuliere investeringen te financieren. De faciliteit is opgezet als een hernieuwbaar fonds, in die zin dat terugbetalingen opnieuw in andere verrichtingen kunnen worden geïnvesteerd, waardoor de faciliteit over hernieuwbare eigen middelen kan beschikken en financieel onafhankelijk is. Aangezien de investeringsfaciliteit niet door de Commissie wordt beheerd, wordt zij niet geconsolideerd in het eerste deel van de jaarrekening — de financiële staten van het EOF en het daarbij horende financiële uitvoeringsverslag. De financiële staten van de investeringsfaciliteit zijn opgenomen als een afzonderlijk onderdeel van de jaarrekening (deel II) om een volledig beeld te geven van de ontwikkelingshulp van het EOF.

2.   HOE WORDT HET EOF GEFINANCIERD?

De Raad van 2 december 2013 heeft Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (3) vastgesteld. In dit kader is besloten dat de geografische samenwerking met de ACS-staten niet in de begroting van EU zou worden opgenomen, maar verder zou worden gefinancierd met de middelen uit het bestaande intergouvernementele EOF.

De EU-begroting wordt jaarlijks opgesteld en volgens het jaarperiodiciteitsbeginsel in begrotingszaken gelden de raming van en de machtiging voor de ontvangsten en uitgaven voor één jaar. In tegenstelling tot de EU-begroting heeft de werking van het EOF een meerjarig karakter. Voor elk EOF wordt een algemeen fonds opgericht voor de tenuitvoerlegging van de ontwikkelingssamenwerking gedurende een periode van doorgaans vijf jaar. Aangezien de middelen op meerjarige basis worden toegekend, kunnen de toegewezen middelen tijdens de looptijd van het EOF worden benut. In de begrotingsverslaggeving, waar de budgettaire tenuitvoerlegging van de EOF wordt afgemeten aan de totale middelen, wordt gewezen op het ontbreken van de jaarperiodiciteit.

De EOF-middelen zijn ad-hocbijdragen van de EU-lidstaten. Ongeveer elke vijf jaar kwamen vertegenwoordigers van de lidstaten op intergouvernementeel niveau bijeen om het totale bedrag vast te stellen dat aan het fonds moest worden toegewezen en om toezicht te houden op de besteding ervan.

De middelen worden door de Commissie beheerd overeenkomstig het EU-ontwikkelingsbeleid. Naast het beleid dat op het niveau van de EU wordt gevoerd, hebben de lidstaten hun eigen ontwikkelingsbeleid en moeten zij met het oog op complementariteit hun eigen beleid met dat van de EU coördineren.

Naast de bovenvermelde bijdragen kunnen lidstaten ook cofinancieringsregelingen aangaan of kunnen zij op vrijwillige basis financieel bijdragen aan het EOF.

3.   EOF-ACTIVITEITEN NA 31 DECEMBER 2020

Het 11e EOF heeft zijn laatste fase bereikt toen de vervalclausule op 31 december 2020 in werking trad. Deze clausule voorziet in een afsluitingsdatum voor vastleggingen, wat betekent dat vanaf 2021 geen verdere financieringsovereenkomsten kunnen worden gesloten in het kader van het 11e EOF. Specifieke contracten voor de bestaande financieringsovereenkomsten zullen echter nog tot en met 31 december 2023 worden ondertekend (en zelfs later voor controle en evaluatie). Bovendien zullen de lopende projecten, die in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds worden gefinancierd, verder worden uitgevoerd totdat zij zijn voltooid.

In het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader 2021-2027 wordt de samenwerking tussen de EU en ACS-landen opgenomen in het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld. En de samenwerking met LGO valt nu onder het LGO-besluit. Dit betekent dat terwijl de EOF-programma’s tot 2021 met vrijwillige bijdragen van de EU-lidstaten werden gefinancierd, ontwikkelingsprogramma’s vanaf 2021 met middelen uit de EU-begroting zullen worden gefinancierd. Dit houdt ook in dat voor de financiering van ontwikkelingsprogramma’s de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is en dat de transacties op dezelfde wijze aan de financiële regelgeving van de EU moeten voldoen als andere door de EU gefinancierde programma’s.

4.   JAARRAPPORTAGE

4.1.   JAARREKENING

Overeenkomstig artikel 18, lid 3, van het Financieel Reglement van het EOF heeft het EOF zijn financiële staten voorbereid op grond van boekhoudregels op transactiebasis die zelf zijn afgeleid van de internationale standaarden voor overheidsboekhouding (IPSAS). Deze door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels worden toegepast in alle instellingen en organen van de EU en moeten uitgroeien tot een uniform kader voor het opstellen en presenteren van de rekeningen om tot een geharmoniseerde financiële verslaglegging te komen. Die boekhoudregels van de EU worden toegepast op het EOF, rekening houdende met de specifieke aard van de activiteiten.

De voorbereiding van de jaarrekening van het EOF is toevertrouwd aan de rekenplichtige van de Commissie, die ook de rekenplichtige van het EOF is en ervoor zorgt dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de vermogenspositie van het EOF.

De jaarrekening is als volgt opgebouwd:

Deel I: De door de Commissie beheerde middelen

i)

Financiële staten en toelichtingen van het EOF

ii)

Financiële staten van in het EOF geconsolideerde EU-trustfondsen

iii)

Geconsolideerde financiële staten van het EOF en EU-trustfondsen

iv)

Verslag over de financiële uitvoering van het EOF

Deel II: Jaarverslag over de uitvoering — de door de EIB beheerde middelen

i)

Financiële staten van de investeringsfaciliteit

In het onderdeel “Financiële staten van in het EOF geconsolideerde EU-trustfondsen” zijn de financiële staten opgenomen van de twee in het kader van het EOF opgerichte trustfondsen: Het EU-trustfonds Bêkou (zie afdeling “Financiële staten van het EU-trustfonds Bêkou”) en het EU-trustfonds voor Afrika (zie afdeling “Financiële staten van het EU-trustfonds voor Afrika”). De individuele financiële staten van de trustfondsen worden opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de rekenplichtige van de Commissie en worden aan een externe audit onderworpen die door een accountant uit de particuliere sector wordt uitgevoerd. De bedragen van de trustfondsen die in deze jaarrekeningen zijn opgenomen, zijn voorlopig.

De jaarrekening van het EOF moet uiterlijk op 31 juli van het jaar na de balansdatum door de Commissie worden goedgekeurd en ter kwijting aan het Europees Parlement en de Raad worden voorgelegd.

5.   CONTROLE EN KWIJTING

5.1.   CONTROLE

De jaarrekening van het EOF wordt gecontroleerd door de externe controleur van het fonds, zijnde de Europese Rekenkamer, die een jaarverslag opstelt voor het Europees Parlement en de Raad.

5.2.   KWIJTING

De eindcontrole van de financiële tenuitvoerlegging van de EOF-middelen voor een bepaald begrotingsjaar is de kwijting. Na de controle en de voltooiing van de jaarrekening dient de Raad een aanbeveling te doen en het Europees Parlement dient daarna te beslissen of het kwijting verleent aan de Commissie voor de financiële tenuitvoerlegging van de EOF-middelen voor een bepaald begrotingsjaar. Deze beslissing is gebaseerd op een controle van de rekeningen, het jaarverslag van de Europese Rekenkamer (dat een officiële betrouwbaarheidsverklaring bevat) en de antwoorden van de Commissie op vragen en aanvullende verzoeken van de kwijtingsautoriteit om meer informatie.

BELANGRIJKSTE PUNTEN VAN DE FINANCIËLE UITVOERING IN 2021

Image 1

Nettobedrag, alleen 10e & 11e EOF

Uitvoering van de begroting

Het jaar 2021 stond in het teken van twee gebeurtenissen. 2021 was het eerste jaar na de vervalclausule voor het 11e EOF, die op 31 december 2020 in werking is getreden. Derhalve waren er in 2021 geen verdere globale vastleggingen voor projecten in het kader van het 11e EOF. Bovendien ondervond de financiële uitvoering voor het 10e en het 11e EOF voor contracten (individuele vastleggingen: 2 118 miljoen EUR) en betalingen (3 393 miljoen EUR) in 2021 de gevolgen van de nog steeds voortdurende COVID-19-crisis.

Het totale bedrag van de brutobetalingen voor alle EOF’s (3 435 miljoen EUR) komt overeen met 91 % van het streefcijfer van 3 763 miljoen EUR dat aan de lidstaten is meegedeeld. Als gevolg van de lang aanhoudende COVID-situatie is voor 50 % van de delegaties in Sub-Saharaans Afrika de betalingsdoelstelling niet gehaald (90 %). Dit was het sterkst merkbaar in Madagaskar, dat zijn grenzen bijna volledig had gesloten, waardoor het zeer moeilijk werd om de uitvoering voort te zetten zoals oorspronkelijk was voorzien; Tsjaad en Gambia als gevolg van een opgeschorte of vertraagde uitvoering; Ethiopië, Guinee-Conakry, en Mali, waar politieke crises ernstige gevolgen hadden voor de verrichtingen, met een aanzienlijk effect op de geraamde betalingen voor begrotingssteun. In de Stille Oceaan en het Caribisch gebied waren de COVID-beperkingen ook van invloed op de uitvoering. In Fiji en Haïti hadden de negatieve bijeffecten van de verslechtering van de economische, sociale en politieke situatie desastreuze gevolgen voor infrastructuurprojecten.

Impact van de activiteiten op de financiële staten

In de financiële staten is de impact van de bovenvermelde activiteiten het meest zichtbaar bij:

voorfinanciering (zie toelichting 2.2): een daling van 101 miljoen EUR, grotendeels doordat er minder voorschotten zijn uitbetaald als gevolg van de daling van het aantal contracten die zijn ondertekend (3 670 miljoen EUR in 2020 tegenover 2 118 miljoen EUR in 2021). Deze daling werd voornamelijk veroorzaakt door uitdagingen als gevolg van de aanhoudende COVID-19-pandemie en geopolitieke crises. Bijgevolg namen geldmiddelen en kasequivalenten toe met 266 miljoen EUR als gevolg van deze aanzienlijke afname van de voorfinanciering en andere betalingen (zie toelichting 2.5);

het aanzienlijk lagere aantal lopende contracten aan het einde van 2021, veroorzaakt door zowel het afbouwen van het EOF als de negatieve gevolgen van aanhoudende COVID-19- en geopolitieke crises voor de ondertekening van nieuwe contracten, heeft geleid tot een aanzienlijke afname van toegerekende lasten met 519 miljoen EUR (zie toelichting 2.8);

de uitgaven voor de steuninstrumenten (zie toelichting 3.3): een totale afname van de uitgaven voor de steuninstrumenten van 1 743 miljoen EUR is een gecombineerd gevolg. Enerzijds vormden de uitdagende omstandigheden in verband met de COVID-19-pandemie en de instabiele geopolitieke situatie in verscheidene landen een belemmering voor de uitvoering van EOF-activiteiten in 2021. Tegelijkertijd is de afname van de activiteiten in het kader van het 10e en eerdere EOF’s in overeenstemming met de afbouw van die EOF’s, hetgeen heeft geleid tot minder openstaande contracten in het kader van deze EOF’s.

Impact van de wijzigingen in de boekhoudregels van de Europese Unie 11 op de financiële staten

Als gevolg van de wijzigingen in de boekhoudregels van de Europese Unie 11 (zie toelichting 1 over grondslagen voor financiële verslaglegging) werden de financiële activa van het EOF op 1 januari 2021 heringedeeld van voor verkoop beschikbare financiële activa naar financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten (FVSD). In beide gevallen worden de financiële activa geboekt tegen de reële waarde: de boekwaarden zijn dus vergelijkbaar. Het overeenkomstige bedrag van de reëlewaardereserve is overgedragen naar het gecumuleerde overschot/tekort. Deze herclassificatie heeft geen gevolgen gehad voor de nettoactiva van het EOF (zie Mutatieoverzicht van de nettoactiva).

DOOR DE EUROPESE COMMISSIE BEHEERDE MIDDELEN

INHOUDSOPGAVE

FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF 10
EOF BALANS 11
EOF STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 12
EOF KASSTROOMOVERZICHT 13
EOF MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA 14
BALANS — EOF 15
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN PER EOF 17
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA PER EOF 18
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF 21
FINANCIËLE STATEN VAN IN HET EOF GECONSOLIDEERDE EU-TRUSTFONDSEN 52
FINANCIËLE STATEN 2021 VAN HET EU-TRUSTFONDS BÊKOU 53
BALANS 58
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 59
KASSTROOMOVERZICHT 59
FINANCIËLE STATEN VAN HET EU-TRUSTFONDS VOOR AFRIKA 2021 60
BALANS 66
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 67
KASSTROOMOVERZICHT 67
GECONSOLIDEERDE FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF EN DE EU-TRUSTFONDSEN 68
GECONSOLIDEERDE BALANS 69
GECONSOLIDEERDE STAAT VAN DE FINANCIËLE PRESTATIES 70
GECONSOLIDEERD KASSTROOMOVERZICHT 71
GECONSOLIDEERDE STAAT VAN MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA 72
EOF VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE MIDDELEN 73

FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF (4)

EOF BALANS

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

31.12.2021

31.12.2020

VASTE ACTIVA

 

 

 

Financiële activa

2.1

39

33

Voorfinanciering

2.2

671

870

Bijdragen trustfonds

2.3

382

394

Wisselvorderingen

 

4

3

 

 

1 096

1 300

VLOTTENDE ACTIVA

 

 

 

Voorfinanciering

2.2

1 453

1 355

Wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

2.4

35

140

Geldmiddelen en kasequivalenten

2.5

994

728

 

 

2 481

2 223

TOTAAL ACTIVA

 

3 577

3 523

LANGLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

 

Financiële verplichtingen

2.6

(7)

(2)

 

 

(7)

(2)

KORTLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

 

Schulden

2.7

(501)

(615)

Toegerekende lasten

2.8

(1 008 )

(1 527 )

 

 

(1 509 )

(2 143 )

TOTAAL PASSIVA

 

(1 516 )

(2 145 )

NETTOACTIVA

 

2 061

1 379

MIDDELEN EN RESERVES

 

 

 

Reëlewaardereserve

2.9

(5)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

2.10

62 643

58 986

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

2.10

2 252

2 252

Van vorige jaren overgedragen economisch resultaat

 

(59 860 )

(55 111 )

Economisch resultaat over het jaar

 

(2 974 )

(4 744 )

NETTOACTIVA

 

2 061

1 379


EOF STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

2021

2020

ONTVANGSTEN

 

 

 

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

3.1

 

 

Terugvorderingen

 

27

92

 

 

27

92

Ontvangsten uit wisseltransacties

3.2

 

 

Financiële ontvangsten

 

(26)

6

Overige ontvangsten

 

74

37

 

 

48

43

Totaal ontvangsten

 

75

135

UITGAVEN

 

 

 

Steuninstrumenten

3.3

(2 864 )

(4 607 )

Cofinancieringsuitgaven

3.4

(19)

(53)

Financieringskosten

3.5

(20)

(21)

Overige uitgaven

3.6

(145)

(197)

Totaal uitgaven

 

(3 049 )

(4 878 )

ECONOMISCH RESULTAAT OVER HET JAAR

 

(2 974 )

(4 744 )


EOF KASSTROOMOVERZICHT

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

2021

2020

Economisch resultaat over het jaar

 

(2 974 )

(4 744 )

Operationele activiteiten

 

 

 

Kapitaalverhoging — bijdragen (netto)

 

3 657

4 177

(Toename)/afname bijdragen trustfonds

 

12

(127)

(Toename)/afname voorfinanciering

 

101

(29)

(Toename)/afname wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

 

105

(17)

Toename/(afname) financiële verplichtingen

 

5

(17)

Toename/(afname) schulden

 

(114)

99

Toename/(afname) in overlopende posten

 

(519)

209

Overige non-cash mutaties

 

(3)

Investeringsactiviteiten

 

 

 

(Toename)/afname niet-afgeleide financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten  (*1)

 

(7)

2

NETTOKASSTROOM

 

266

(452)

Nettotoename/(afname) geldmiddelen en kasequivalenten

 

266

(451)

Geldmiddelen en kasequivalenten bij het begin van het jaar

2.5

728

1 179

Geldmiddelen en kasequivalenten aan het einde van het jaar

2.5

994

728


EOF MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA

(in miljoen EUR)

 

Middelen van het fonds — actieve EOF’s

(A)

Niet-afgeroepen middelen — actieve EOF’s

(B)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(C)=(A)-(B)

Gecumuleerde reserves

(D)

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

(E)

Reële-waardereserve

(F)

Totaal nettoactiva

(C)+(D)+(E)+(F)

SALDO OP 31.12.2019

73 264

18 455

54 809

(55 111 )

2 252

(2)

1 948

Mutaties reële waarde

 

 

 

 

(3)

 

(3)

Kapitaalverhoging — bijdragen

(223)

(4 400 )

4 177

 

4 177

Economisch resultaat over het jaar

(4 744 )

 

(4 744 )

SALDO OP 31.12.2020

73 041

14 055

58 986

(59 854 )

2 252

(5)

1 379

Impact van de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11

 

 

 

(5)

 

5

SALDO OP 1.1.2021

73 041

14 055

58 986

(59 860 )

2 252

1 379

Kapitaalverhoging — bijdragen

(43)

(3 700 )

3 657

 

3 657

Economisch resultaat over het jaar

(2 974 )

 

(2 974 )

SALDO OP 31.12.2021

72 998

10 355

62 643

(62 834 )

2 252

2 061


BALANS — EOF

(in miljoen EUR)

 

 

31.12.2021

31.12.2020

 

Toelichting

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

TOTAAL

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

TOTAAL

VASTE ACTIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Financiële activa

2.1

(2)

41

39

(2)

35

33

Voorfinanciering

2.2

219

452

671

3

292

575

870

Bijdragen trustfonds

2.3

31

9

341

382

29

9

355

394

Wisselvorderingen

 

4

4

3

3

 

 

31

226

839

1 096

33

299

969

1 300

VLOTTENDE ACTIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voorfinanciering

2.2

14

353

1 085

1 453

0

9

341

1 005

1 355

Wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

2.4

180

(314)

1 296

(1 127 )

35

181

(177)

1 723

(1 586 )

140

Rekeningen tussen EOF’s

 

181

(316)

1 279

(1 144 )

181

(246)

1 663

(1 598 )

Geldmiddelen en kasequivalenten

2.5

994

994

728

728

 

 

361

(615)

2 928

(192)

2 481

362

(414)

3 726

(1 451 )

2 223

TOTAAL ACTIVA

 

361

(584)

3 154

646

3 577

362

(381)

4 025

(483)

3 523

LANGLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Financiële verplichtingen

2.6

(7)

(7)

(2)

(2)

 

 

(7)

(7)

(2)

(2)

KORTLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schulden

2.7

(0)

(27)

(473)

(501)

(1)

(62)

(554)

(615)

Toegerekende lasten

2.8

(6)

(110)

(892)

(1 008 )

(67)

(217)

(1 244 )

(1 527 )

 

 

(6)

(138)

(1 365 )

(1 509 )

(67)

(279)

(1 798 )

(2 143 )

TOTAAL PASSIVA

 

(6)

(138)

(1 372 )

(1 516 )

(67)

(279)

(1 800 )

(2 145 )

NETTOACTIVA

 

361

(591)

3 016

(725)

2 061

362

(448)

3 747

(2 282 )

1 379

Reëlewaardereserve

2.9

(2)

(4)

(5)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

2.10

12 164

10 492

20 960

19 027

62 643

12 164

10 535

20 960

15 327

58 986

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

2.10

627

1 625

2 252

627

1 625

2 252

Overdrachten van afgeroepen middelen van het fonds tussen actieve EOF’s

2.10

(2 512 )

2 018

101

394

(2 512 )

2 041

188

283

Van vorige jaren overgedragen economisch resultaat

 

(10 098 )

(14 404 )

(19 065 )

(16 293 )

(59 860 )

(10 098 )

(14 440 )

(18 606 )

(11 966 )

(55 111 )

Economisch resultaat over het jaar

 

(1)

(6)

(260)

(2 708 )

(2 974 )

36

(457)

(4 324 )

(4 744 )

NETTOACTIVA

 

180

(274)

1 737

419

2 061

181

(203)

2 084

(683)

1 379


STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN PER EOF

(in miljoen EUR)

 

 

2021

2020

Toelichting

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

TOTAAL

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

TOTAAL

ONTVANGSTEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

3.1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terugvorderingen

 

1

26

27

(1)

5

69

19

92

 

 

1

26

27

(1)

5

69

19

92

Ontvangsten uit wisseltransacties

3.2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Financiële ontvangsten

 

0

(22)

(4)

(26)

5

1

1

6

Overige ontvangsten

 

5

14

55

74

5

18

13

37

 

 

5

(8)

51

48

10

19

13

43

Totaal ontvangsten

 

5

(7)

78

75

(1)

15

88

32

135

UITGAVEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Steuninstrumenten

3.3

(7)

(214)

(2 644 )

(2 864 )

34

(462)

(4 179 )

(4 607 )

Cofinancieringsuitgaven

3.4

(19)

(19)

(41)

(12)

(53)

Financieringskosten

3.5

7

(23)

(3)

(20)

1

(3)

(16)

(4)

(21)

Overige uitgaven

3.6

(11)

(16)

(119)

(145)

(9)

(25)

(162)

(197)

Totaal uitgaven

 

(12)

(252)

(2 785 )

(3 049 )

1

21

(545)

(4 356 )

(4 878 )

ECONOMISCH RESULTAAT OVER HET JAAR

 

(8)

(259)

(2 708 )

(2 974 )

36

(457)

(4 324 )

(4 744 )

MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA PER EOF

(in miljoen EUR)

8e EOF

Middelen van het fonds — actieve EOF’s

(A)

Niet-afgeroepen middelen — actieve EOF’s

(B)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(C)=(A)-(B)

Gecumuleerde reserves

(D)

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

(E)

Overdrachten van afgeroepen middelen van het fonds tussen actieve EOF’s

(F)

Totaal nettoactiva

(C)+(D)+(E)+(F)

SALDO OP 31.12.2019

12 164

12 164

(10 098 )

627

(2 510 )

183

Overdrachten naar en van het 10e EOF

 

 

 

 

(2)

(2)

SALDO OP 31.12.2020

12 164

12 164

(10 098 )

627

(2 512 )

181

Overdrachten naar en van het 10e EOF

 

 

 

 

SALDO OP 31.12.2021

12 164

12 164

(10 098 )

627

(2 512 )

181


(in miljoen EUR)

9e EOF

Middelen van het fonds — actieve EOF’s

(A)

Niet-afgeroepen middelen — actieve EOF’s

(B)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(C)=(A)-(B)

Gecumuleerde reserves

(D)

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

(E)

Overdrachten van afgeroepen middelen van het fonds tussen actieve EOF’s

(F)

Totaal nettoactiva

(C)+(D)+(E)+(F)

SALDO OP 31.12.2019

10 773

15

10 758

(14 440 )

1 625

2 109

53

Overdrachten naar en van het 10e EOF

 

 

 

 

Overdrachten naar en van het 10e EOF

 

 

 

 

(69)

(69)

Restitutie aan de lidstaten

(223)

 

(223)

 

 

 

(223)

Economisch resultaat over het jaar

 

 

 

 

 

SALDO OP 31.12.2020

10 550

15

10 535

(14 440 )

1 625

2 041

(203)

Kapitaalverhoging — bijdragen

 

 

 

 

Overdrachten naar en van het 10e EOF

 

 

 

 

(23)

(23)

Restitutie aan de lidstaten

(43)

 

(43)

 

 

 

(43)

Economisch resultaat over het jaar

 

 

(6)

 

(6)

SALDO OP 31.12.2021

10 507

15

10 492

(14 410 )

1 625

2 018

(274)


(in miljoen EUR)

10e EOF

Middelen van het fonds — actieve EOF’s

(A)

Niet-afgeroepen middelen — actieve EOF’s

(B)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(C)=(A)-(B)

Gecumuleerde reserves

(D)

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

(E)

Reëlewaardereserve

(G)

Totaal nettoactiva

(C)+(D)+(E)+(F)

SALDO OP 31.12.2019

20 960

20 960

(18 606 )

265

 

2 618

Overdrachten naar en van het 8e en 9e EOF

 

 

 

71

 

71

Overdrachten naar en van het 11e EOF

 

 

 

(147)

 

(147)

Economisch resultaat over het jaar

 

 

(457)

 

 

(457)

SALDO OP 31.12.2020

20 960

20 960

(19 063 )

188

(2)

2 084

Impact van de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11

 

 

 

(2)

 

2

SALDO OP 1.1.2020

20 960

20 960

(19 065 )

188

2 084

Overdrachten naar en van het 8e en 9e EOF

 

 

 

23

 

23

Overdrachten naar en van het 11e EOF

 

 

 

(110)

 

(110)

Economisch resultaat over het jaar

 

 

(260)

 

 

(260)

SALDO OP 31.12.2021

20 960

20 960

(19 324 )

101

1 737


(in miljoen EUR)

11e EOF

Middelen van het fonds — actieve EOF’s

(A)

Niet-afgeroepen middelen — actieve EOF’s

(B)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(C)=(A)-(B)

Gecumuleerde reserves

(D)

Overdrachten van afgeroepen middelen van het fonds tussen actieve EOF’s

(F)

Reëlewaardereserve

(G)

Totaal nettoactiva

(C)+(D)+(E)+(F)+(G)

SALDO OP 31.12.2019

29 367

18 440

10 927

(11 966 )

136

(2)

(905)

Mutaties reële waarde

 

 

 

 

(2)

(2)

Kapitaalverhoging — bijdragen

 

(4 400 )

4 400

 

147

 

4 547

Economisch resultaat over het jaar

 

 

(4 324 )

 

(4 324 )

SALDO OP 31.12.2020

29 367

14 040

15 327

(16 290 )

283

(4)

(683)

Impact van de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11

 

 

 

(4)

 

4

SALDO OP 1.1.2020

29 367

14 040

15 327

(16 294 )

283

(683)

Kapitaalverhoging — bijdragen

 

(3 700 )

3 700

 

110

 

3 810

Economisch resultaat over het jaar

 

 

(2 708 )

 

(2 708 )

SALDO OP 31.12.2021

29 367

10 340

19 027

(19 002 )

394

419

TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF (5)

1.   BELANGRIJKSTE GEHANTEERDE GRONDSLAGEN VOOR FINANCIËLE VERSLAGLEGGING

1.1.   BOEKHOUDBEGINSELEN

Financiële staten zijn bedoeld om een breed scala aan belanghebbenden nuttige informatie te verschaffen over de vermogenspositie, de resultaten en de kasstromen van een entiteit.

De algemene overwegingen (of boekhoudbeginselen) die moeten worden gevolgd bij de opstelling van de financiële staten zijn vastgesteld in EU-boekhoudregel nr. 1 “Financiële staten” en zijn dezelfde als die welke zijn beschreven in IPSAS 1, namelijk: juiste weergave, transactiebasis, continuïteit, consistentie van de presentatie, materialiteit, hergroepering, verrekening en vergelijkende informatie. De kwalitatieve aspecten van financiële verslaglegging zijn relevantie, getrouwe weergave (betrouwbaarheid), begrijpelijkheid, tijdigheid, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid.

1.2.   OPSTELLINGSGRONDSLAG

1.2.1.   Verslagperiode

De financiële staten worden jaarlijks opgemaakt. Het boekjaar start op 1 januari en eindigt op 31 december.

1.2.2.   Munteenheid en omrekeningsbeginselen

De jaarrekeningen worden opgemaakt in miljoen euro, aangezien de euro de functionele valuta van de EU is. Verrichtingen in vreemde valuta worden omgerekend in euro tegen de op de transactiedatum geldende wisselkoers. Wisselkoersbaten en -verliezen die voortvloeien uit de afwikkeling van verrichtingen in vreemde valuta’s en uit de omrekening aan het einde van het jaar van in vreemde valuta’s luidende monetaire activa en passiva worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen. Er worden verschillende omrekeningsmethoden toegepast voor de materiële vaste activa en de immateriële activa, die hun waarde in euro behouden tegen de bij de aankoop geldende koers.

De saldi aan het einde van het jaar van in vreemde valuta’s luidende monetaire activa en passiva worden omgerekend in euro tegen de op 31 december geldende wisselkoersen van de Europese Centrale Bank (ECB).

Wisselkoersen met de euro

Munteenheid

31.12.2021

31.12.2020

Munteenheid

31.12.2021

31.12.2020

BGN

1,9558

1,9558

PLN

4,5969

4,5597

CZK

26,8580

26,2420

RON

4,9490

4,8683

DKK

7,4364

7,4409

SEK

10,2503

10,0343

GBP

0,84028

0,8990

CHF

1,0331

1,0802

HRK

7,5156

7,5519

JPY

130,3800

126,4900

HUF

369,1900

363,8900

USD

1,1326

1,2271

1.2.3.   Gebruik van ramingen

Overeenkomstig de IPSAS en algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen bevatten de financiële staten onvermijdelijk bedragen die steunen op ramingen en veronderstellingen die op basis van de meest betrouwbare beschikbare informatie door het management zijn gedaan. Belangrijke ramingen betreffen onder andere, maar niet uitsluitend: de bedragen voor verplichtingen inzake personeelsbeloningen, financiële risico’s verbonden aan vorderingen en bedragen die in de toelichting over de financiële instrumenten zijn opgenomen, voorziening voor bijzondere waardevermindering voor financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en voor verplichtingen inzake financiëlegarantiecontracten, toegerekende baten en lasten, voorzieningen, waardeverminderingen van immateriële activa en vaste bedrijfsmiddelen, de realiseerbare nettowaarde van voorraden, voorwaardelijke activa en verplichtingen. De werkelijke bedragen kunnen van deze ramingen afwijken.

Redelijke schattingen zijn een essentieel onderdeel van het opstellen van financiële staten en ondergraven hun betrouwbaarheid niet. Een schatting moet mogelijk herzien worden als de omstandigheden waarop de schatting was gebaseerd, veranderen, of als men over nieuwe informatie of meer ervaring beschikt. Vanwege de aard van een schattingswijziging heeft een schattingswijziging geen betrekking op voorgaande perioden en houdt zij geen correctie van een fout in. Het effect van een schattingswijziging zal worden weergegeven in het overschot of tekort in de perioden waarin het bekend wordt.

1.2.4.   Toepassing van nieuwe en gewijzigde boekhoudregels van de Europese Unie

Herziene boekhoudregels van de Europese Unie van kracht voor perioden die op of na 1 januari 2021 aanvangen

In 2020 heeft de rekenplichtige de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 “Financiële instrumenten” aangenomen, die verplicht moeten worden toegepast vanaf 1 januari 2021. De herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 zijn gebaseerd op de nieuwe IPSAS 41 “Financiële instrumenten”, de gewijzigde IPSAS 28 “Presentatie van financiële instrumenten” en de gewijzigde IPSAS 30 “Voorstelling van financiële instrumenten”, die in augustus 2018 zijn uitgegeven. Hierin worden de beginselen vastgelegd voor financiële verslaglegging over financiële activa en financiële verplichtingen. In overeenstemming met de overgangsbepalingen van de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 brengt de entiteit verslag uit over eventuele wijzigingen vanaf de initiële toepassing, op 1 januari 2021. De herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 vereisen geen aanpassing van voorgaande perioden. Bijgevolg zijn de financiële activa, financiële verplichtingen, wisselvorderingen en rentebaten/-lasten zoals die op 31 december 2020 in deze rekening waren opgenomen in de boekhouding opgenomen in overeenstemming met de grondslagen voor financiële verslaglegging zoals vermeld in de financiële staten voor 2020 van de entiteit.

Wijzigingen vanaf de toepassing van de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11

Nieuwe indelings- en waarderingsbeginselen voor financiële activa

In de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 wordt een op beginselen gebaseerde benadering voor de indeling van financiële activa geïntroduceerd, die gebaseerd is op twee criteria: het model van de entiteit voor het beheer van haar financiële activa en de contractuele kasstroomkenmerken van die activa. Afhankelijk van deze criteria worden de financiële activa ingedeeld in de volgende categorieën: “financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs” (AC), “financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen” (FVNA), of “financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten” (FVSD).

De toepassing van de nieuwe criteria heeft ertoe geleid dat alle investeringen in eigen vermogen en schuldbewijzen zijn heringedeeld van “voor verkoop beschikbaar” naar FVSD. De desbetreffende reëlewaardereserve werd — binnen Nettoactiva — heringedeeld naar gecumuleerd overschot of tekort.

Nieuw waardeverminderingsmodel

Daar waar het vorige waardeverminderingsmodel was gebaseerd op geleden verliezen, is in de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 een toekomstgericht waardeverminderingsmodel geïntroduceerd op basis van verwachte kredietverliezen gedurende de looptijd van het financiële actief. Met de verwachte kredietverliezen wordt rekening gehouden met alle mogelijke gevallen van wanbetaling en met de ontwikkeling van de kredietkwaliteit van de financiële activa. Het nieuwe waardeverminderingsmodel is van toepassing op alle tegen AC of FVNA gewaardeerde financiële activa alsook op toegezegde leningen en financiëlegarantiecontracten.

Boekhoudkundige verwerking van financiële garanties

De herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11 schrijven voor dat de boekhoudkundige vereisten inzake financiële garanties moeten worden toegepast op alle financiëlegarantiecontracten. De waardering van de financiële verplichting in verband met een garantie hangt af van de reële waarde van de garantie bij de eerste opname en de ontwikkeling van de verwachte kredietverliezen uit de portefeuille met gedekte vorderingen.

1.3.   BALANS

1.3.1.   Financiële activa

Indeling bij de eerste opname

De indeling van de financiële instrumenten wordt bepaald bij de eerste opname. Op basis van het beheersmodel en de contractuele kasstroomkenmerken van de activa kunnen de financiële activa in drie categorieën worden ingedeeld: “financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs” (AC), “financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen” (FVNA), of “financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten” (FVSD).

i)   Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs

Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs zijn niet-afgeleide financiële activa die aan twee voorwaarden voldoen: 1) De entiteit houdt deze aan om de contractuele kasstromen te ontvangen. 2) Op bepaalde dagen zijn er contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen.

Deze categorie omvat:

geldmiddelen en kasequivalenten;

leningen (met inbegrip van termijndeposito’s waarvan de oorspronkelijke looptijd meer dan drie maanden bedraagt);

wisselvorderingen.

Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs zijn opgenomen in de vlottende activa, behalve voor de activa met een looptijd van meer dan twaalf maanden vanaf de verslagleggingsdatum.

ii)   Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen

Deze niet-afgeleide financiële activa hebben contractuele kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen. Bovendien heeft het beheersmodel tot doel de financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen en om de financiële activa te verkopen.

Activa in deze categorie worden ingedeeld als vlottende activa indien verwacht wordt dat zij binnen de twaalf maanden na de verslagleggingsdatum zullen worden gerealiseerd.

De entiteit houdt dergelijke activa niet aan op 31 december 2021.

iii)   Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten

De entiteit deelt derivaten en investeringen in eigen vermogen in als FVSD aangezien de contractuele kasstromen niet uitsluitend de hoofdsom en rentebetalingen op de hoofdsom vertegenwoordigen.

Bovendien deelt de entiteit de schuldbewijzen die zij aanhoudt in als FVSD aangezien de portefeuilles van schuldbewijzen worden beheerd en geëvalueerd op basis van de reële waarde van de portefeuille.

Activa in deze categorie worden ingedeeld als vlottende activa indien verwacht wordt dat zij binnen de twaalf maanden na de verslagleggingsdatum zullen worden gerealiseerd.

Eerste opname en waardering

Aankopen van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten worden opgenomen op hun transactiedag, de dag waarop de entiteit tot de aankoop van het actief overgaat. Kasequivalenten en leningen worden opgenomen wanneer contanten bij een financiële instelling op een depositorekening worden geplaatst of aan kredietnemers worden uitgekeerd.

Financiële activa worden initieel gewaardeerd tegen reële waarde. In het geval van financiële activa die niet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten, worden bij de eerste opname transactiekosten toegevoegd aan de reële waarde. In het geval van financiële activa die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten worden de transactiekosten onder de uitgaven opgenomen in de staat van de financiële resultaten.

De reële waarde van een financieel actief bij de eerste opname is doorgaans de transactieprijs, tenzij de transactie niet zakelijk is, d.w.z. dat die transactie om redenen van overheidsbeleid tegen een niet- of nominale vergoeding wordt verstrekt. In dit geval is het verschil tussen de reële waarde van het financiële instrument en de transactieprijs een niet-wisselkoerscomponent die in de staat van de financiële resultaten als uitgave wordt opgenomen. In dit geval wordt de reële waarde van een financieel actief afgeleid van actuele marktverrichtingen voor een volledig gelijkwaardig instrument. Indien geen actieve markt voor het instrument bestaat, wordt de reële waarde afgeleid van een waarderingstechniek waarvoor gebruik wordt gemaakt van beschikbare gegevens van waarneembare markten.

Waardering na eerste opname

Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden vervolgens tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd op basis van de effectieverentemethode.

Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten worden vervolgens tegen reële waarde gewaardeerd. Baten en verliezen als gevolg van veranderingen in de reële waarde (met inbegrip van die welke afkomstig zijn van de omrekening van vreemde valuta en eventueel ontvangen rentebetalingen) worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen in de periode waarin zij zich voordoen.

Reële waarde bij waardering na eerste opname

De reële waarden van op actieve markten genoteerde beleggingen is gebaseerd op de actuele biedkoers. Indien de markt voor een financieel actief niet actief is (en voor niet-genoteerde effecten en OTC-derivaten), stelt de EU een reële waarde vast met gebruikmaking van waarderingstechnieken. Daarbij gaat het onder meer om het gebruik van recente, vergelijkbare zakelijke verrichtingen als vergelijkingsbasis, vergelijking met de actuele marktwaarde van een ander instrument dat in wezen hetzelfde is, contantewaardeberekeningen en optiewaarderingsmodellen en andere courant door marktdeelnemers gebruikte waarderingstechnieken.

Investeringen in durfkapitaalfondsen die geen genoteerde marktprijs op een actieve markt hebben, worden gewaardeerd tegen de toerekenbare intrinsieke waarde, die moet worden beschouwd als een equivalent van hun reële waarde.

Waardevermindering van financiële activa

De EU neemt een waardeverminderingsverlies op en waardeert deze voor verwachte kredietverliezen op financiële activa die worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen.

Het verwachte kredietverlies is de contante waarde van het verschil tussen de contractuele kasstromen en de kasstromen die de EU verwacht te zullen ontvangen. Het verwachte kredietverlies omvat redelijke en gefundeerde informatie die zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen op de verslagleggingsdatum beschikbaar is.

Voor activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs wordt de boekwaarde van het actief verminderd met het bedrag van het waardeverminderingsverlies dat in de staat van de financiële resultaten wordt opgenomen. Indien in een volgende periode het bedrag van de waardeverminderingen afneemt, wordt de afboeking van het financieel actief teruggeboekt via de staat van de financiële resultaten.

a)   Vorderingen

De entiteit waardeert het waardeverminderingsverlies tegen het bedrag van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen met behulp van praktische hulpmiddelen (bv. een voorzieningenmatrix).

b)   Geldmiddelen en kasequivalenten

De entiteit houdt geldmiddelen en kasequivalenten aan op lopende rekeningen en termijndeposito’s van maximaal drie maanden. De geldmiddelen worden aangehouden bij banken met zeer hoge kredietratings, dus met zeer lage kansen op wanbetaling. Gezien de korte duur en de lage kansen op wanbetaling, zijn de verwachte kredietverliezen van geldmiddelen en kasequivalenten verwaarloosbaar. Bijgevolg wordt voor kasequivalenten geen voorziening voor bijzondere waardevermindering opgenomen.

c)   Leningen

Het verwachte kredietverlies wordt gewaardeerd met behulp van een driestappenmodel waarbij rekening wordt gehouden met kansgewogen gevallen van wanbetaling gedurende de looptijd van het financieel actief en de ontwikkeling van het kredietrisico sinds de initiëring van het financieel actief. Voor leningen is de initiëring de datum van de onherroepelijk toegezegde lening.

Indien het kredietrisico sinds de initiëring niet aanzienlijk is toegenomen (“fase 1”), is het waardeverminderingsverlies het te verwachten kredietverlies door mogelijke gevallen van wanbetaling in de komende twaalf maanden na de verslagleggingsdatum (“binnen twaalf maanden te verwachten kredietverlies”). Indien het kredietrisico sinds de initiëring aanzienlijk is toegenomen (“fase 2”) of indien op objectieve wijze een kredietwaardigheidsvermindering kan worden aangetoond (“fase 3”), komt het waardeverminderingsverlies overeen met het te verwachten kredietverlies door mogelijke gevallen van wanbetaling gedurende de gehele looptijd van het financieel actief (“tijdens de looptijd te verwachten kredietverlies”)

Verwijdering uit de balans

Financiële instrumenten worden uitgeboekt wanneer de rechten op kasstromen uit de beleggingen zijn vervallen of de entiteit in wezen alle aan eigendom verbonden risico’s en voordelen aan een andere partij heeft overgedragen. Verkoop van financiële activa met verwerking van overschotten of tekorten worden opgenomen op hun transactiedatum.Voorfinanciering

1.3.2.   Voorfinanciering

Voorfinanciering heeft ten doel de begunstigde te voorzien van een kasvoorschot, dus van contante middelen. Zij kan worden opgesplitst in een aantal betalingen gedurende een periode die in het contract, het besluit, de overeenkomst of de basishandeling in kwestie is vastgesteld. Het voorschot wordt hetzij gebruikt voor het doel waarvoor het gedurende de in de overeenkomst vastgestelde periode is verstrekt, hetzij terugbetaald. Indien de begunstigde geen subsidiabele uitgaven doet, moet hij de voorfinanciering aan de entiteit terugbetalen. Aangezien de entiteit de controle over de voorfinanciering behoudt en recht heeft op terugbetaling van het niet-subsidiabele deel, wordt het bedrag geboekt als een actief.

Voorfinanciering wordt oorspronkelijk opgenomen op de balans wanneer de geldmiddelen aan de ontvanger worden overgemaakt. Voorfinanciering wordt gewaardeerd tegen het bedrag van de vergoeding. Voorfinanciering wordt in daaropvolgende perioden gewaardeerd tegen het initieel in de balans opgenomen bedrag, verminderd met tijdens de periode gedane subsidiabele uitgaven (inclusief in voorkomend geval geraamde bedragen).

1.3.3.   Vorderingen en verhaalbare bedragen

De boekhoudregels van de EU vereisen dat wissel- en niet-wisseltransacties afzonderlijk worden weergegeven. Om een onderscheid te maken tussen beide categorieën, is de term “vordering” voorbehouden voor wisseltransacties, terwijl voor niet-wisseltransacties, d.w.z. waarbij de EU waarde van een andere entiteit ontvangt zonder onmiddellijk een gelijkwaardige tegenprestatie te leveren, de term “verhaalbare bedragen” wordt gebruikt (bv. op de lidstaten verhaalbare bedragen betreffende de eigen middelen).

Vorderingen uit wisseltransacties voldoen aan de definitie van financiële instrumenten. De entiteit beschouwt ze als financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en waardeert ze dienovereenkomstig.

Verhaalbare bedragen uit niet-wisseltransacties worden gewaardeerd tegen de reële waarde op de verwervingsdatum minus waardeverminderingen. Er wordt een waardevermindering geboekt wanneer er objectief bewijs bestaat dat de entiteit niet alle verschuldigde bedragen volgens de oorspronkelijke voorwaarden van de verhaalbare bedragen zal kunnen innen. De waardevermindering is het verschil tussen de boekwaarde van het actief en het realiseerbare bedrag. De waardevermindering wordt opgenomen in de staat van de financiële resultaten.

1.3.4.   Geldmiddelen en kasequivalenten

Geldmiddelen en kasequivalenten zijn financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en omvatten liquide middelen, bij banken onmiddellijk of op korte termijn opvraagbare deposito’s, andere kortlopende, zeer liquide beleggingen met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste drie maanden.

1.3.5.   Schulden

Opgenomen onder schulden zijn bedragen die betrekking hebben op zowel wisseltransacties zoals de aankoop van goederen en diensten als niet-wisseltransacties die bijvoorbeeld betrekking hebben op kostendeclaraties van begunstigden, subsidies of andere vormen van EU-financiering (zie toelichting 1.4.1).

Bij de verstrekking van subsidies en andere financiering aan begunstigden worden de kostendeclaraties geboekt als schulden voor het gevraagde bedrag op het ogenblik dat de kostendeclaratie wordt ontvangen. Na verificatie en aanvaarding van de subsidiabele kosten, worden de schulden gewaardeerd tegen het aanvaarde en subsidiabele bedrag.

Schulden die voortvloeien uit de aankoop van goederen en diensten worden bij ontvangst van de factuur opgenomen voor het oorspronkelijke bedrag. De desbetreffende uitgaven worden in de boekhouding opgenomen wanneer de goederen of diensten worden geleverd en door de entiteit worden aanvaard.

1.3.6.   Financiële verplichtingen

Financiële verplichtingen worden ingedeeld als financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten, of als verplichtingen inzake financiëlegarantiecontracten.

Financiële verplichtingen tegen geamortiseerde kostprijs worden initieel opgenomen tegen reële waarde, met inbegrip van transactiekosten, en vervolgens gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs aan de hand van de effectieverentemethode. Zij worden alleen uit het overzicht van de financiële positie verwijderd als de verplichting is vervuld, komt te vervallen, is geannuleerd of verlopen.

Financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten omvatten derivaten wanneer de reële waarde negatief is. Wanneer het garantiecontract van de entiteit verlangt dat zij betalingen doet naar aanleiding van wijzigingen in de prijzen van financiële instrumenten of wisselkoersen, is het garantiecontract een derivaat. Zij worden boekhoudkundig op dezelfde manier verwerkt als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten.

De entiteit neemt een verplichting inzake financiëlegarantiecontracten op wanneer zij een contract aangaat op grond waarvan zij verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de garantienemer te compenseren voor een door hem geleden verlies, omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Verplichtingen inzake financiëlegarantiecontracten worden initieel opgenomen tegen reële waarde.

De waardering na eerste opname hangt af van de ontwikkeling van de kredietrisicoblootstelling van de financiële garantie. Indien het kredietrisico niet aanzienlijk is toegenomen (“fase 1”), worden financiële verplichtingen in verband met garanties gewaardeerd tegen de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen en het oorspronkelijk opgenomen bedrag verminderd met, in voorkomend geval, de geaccumuleerde afschrijvingen. Indien het kredietrisico aanzienlijk is toegenomen (“fase 2”), worden financiële verplichtingen in verband met garanties gewaardeerd tegen de binnen de looptijd te verwachten kredietverliezen en het oorspronkelijk opgenomen bedrag verminderd met, in voorkomend geval, de geaccumuleerde afschrijvingen.

Financiële verplichtingen worden onder de niet-vlottende activa opgenomen, tenzij de looptijd binnen de twaalf maanden na de balansdatum verstrijkt. Financiëlegarantiecontracten worden ingedeeld als kortlopende verplichtingen, behalve als de entiteit een onvoorwaardelijk recht heeft om de afwikkeling van de verplichting met ten minste twaalf maanden na de verslagleggingsdatum uit te stellen.

1.3.7.   Overlopende posten

Transacties en gebeurtenissen worden in de financiële staten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Wanneer er aan het einde van het jaar geen factuur is opgesteld en de dienst is verstrekt of de goederen zijn geleverd door de entiteit of er een contractuele overeenkomst bestaat (bv. op grond van een contract) worden de aan de periode toerekenbare ontvangsten in de financiële staten opgenomen. Wanneer er bovendien aan het einde van het jaar een factuur is opgesteld, maar de dienst nog niet is verstrekt of de goederen nog niet zijn geleverd, worden de ontvangsten uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt.

Ook uitgaven worden geboekt in de periode waarop zij betrekking hebben. Aan het einde van de boekhoudkundige periode worden de toegerekende uitgaven opgenomen tegen het geraamde bedrag van de voor de periode verschuldigde overdracht. De berekening van toegerekende uitgaven gebeurt volgens gedetailleerde operationele en praktische richtsnoeren die zijn uitgegeven door de rekenplichtige en die tot doel hebben te waarborgen dat de financiële staten een getrouw beeld geven van de economische en andere bijzonderheden die zij willen weergeven. Evenzo wordt de uitgave uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt wanneer een vooruitbetaling plaatsvond voor diensten of goederen die nog niet zijn ontvangen.

1.4.   STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN

1.4.1.   Ontvangsten

Ontvangsten omvatten uitsluitend de bruto-instroom van economische voordelen of door de entiteit ontvangen of te ontvangen dienstenpotentieel, die een toename van de nettoactiva vertegenwoordigt, zonder de toenames die verband houden met bijdragen van de eigenaars.

Afhankelijk van de aard van de onderliggende transacties in de staat van de financiële resultaten wordt een onderscheid gemaakt tussen:

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties zijn belastingen en overdrachten, omdat de overdragende partij middelen ter beschikking stelt van de ontvangende partij zonder dat de ontvangende partij in ruil hiervoor rechtstreeks een ongeveer gelijke waarde verstrekt. Overdrachten zijn de instroom van toekomstige economische voordelen of dienstenpotentieel van niet-wisseltransacties, behalve belastingen. Voor de EU-entiteiten omvatten de overdrachten voornamelijk middelen die van de Commissie zijn ontvangen (bv. evenwichtssubsidie aan de traditionele agentschappen, exploitatiesubsidie voor de delegatieovereenkomsten).

De entiteit neemt een actief op met betrekking tot overdrachten wanneer de entiteit de middelen controleert als gevolg van een gebeurtenis in het verleden (de overdracht) en ervan uitgaat in de toekomst van deze middelen economische voordelen of dienstenpotentieel te ontvangen en wanneer de reële waarde op een betrouwbare wijze kan worden gemeten. Een instroom van middelen uit een niet-wisseltransactie die als een actief (d.i. cash) is opgenomen, wordt ook opgenomen als ontvangsten, tenzij de entiteit een bestaande verplichting heeft met betrekking tot deze overdracht (voorwaarde), waaraan moet worden voldaan voordat de ontvangsten kunnen worden geboekt. Tot aan de voorwaarde is voldaan, worden de ontvangsten uitgesteld en geboekt als een verplichting.

Ontvangsten uit wisseltransacties

Ontvangsten uit de verkoop van goederen en diensten worden opgenomen wanneer de beduidende risico’s en voordelen verbonden aan de eigendom van de goederen op de koper zijn overgegaan. Ontvangsten uit een verrichting die de levering van diensten behelst, worden opgenomen in verhouding tot de mate van voltooiing van de verrichting op de verslagleggingsdatum.

a)   Rentebaten en -lasten

Rentebaten en -lasten van financiële activa en financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen op basis van de effectieverentemethode. Dit is een methode om de geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting te berekenen en om de rentebaten of -lasten toe te rekenen aan de periode waarop ze betrekking hebben.

b)   Dividendinkomsten

Inkomsten uit dividenden worden opgenomen wanneer het recht om betaling te ontvangen is vastgesteld.

c)   Ontvangsten en uitgaven van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten

Dit heeft betrekking op de tegen reële waarde gewaardeerde winsten (ontvangsten) en tegen reële waarde gewaardeerde verliezen (uitgaven) van deze financiële activa, met inbegrip van die welke afkomstig zijn van de omrekening van vreemde valuta. Voor rentedragende financiële activa omvat dit tevens rente.

d)   Ontvangsten uit financiëlegarantiecontracten

De ontvangsten uit financiëlegarantiecontracten (garantiepremie) worden opgenomen voor de tijd dat de entiteit klaar staat om de houder van het financiëlegarantiecontract te compenseren voor het kredietverlies dat hij zou kunnen lijden.

1.4.2.   Uitgaven

Uitgaven zijn afgenomen economische baten of dienstenpotentieel tijdens de verslagperiode in de vorm van de uitstroom of het verbruik van activa of het aangaan van verplichtingen dat resulteert in de afname van de nettoactiva/vermogen. Zij omvatten zowel uitgaven die voortvloeien uit wisseltransacties als uitgaven die voortvloeien uit niet-wisseltransacties.

De kosten van wisseltransacties die voortvloeien uit de aanschaf van goederen en diensten worden opgenomen wanneer de goederen zijn geleverd en door de entiteit zijn aanvaard. Zij worden gewaardeerd tegen het oorspronkelijke factuurbedrag. Voorts worden uitgaven die verband houden met de diensten die tijdens de desbetreffende periode zijn verstrekt en waarvoor nog geen factuur is ingediend of aanvaard, op de balansdatum opgenomen in de staat van de financiële resultaten.

Uitgaven die voortvloeien uit niet-wisseltransacties hebben betrekking op overdrachten aan begunstigden, die van drieërlei aard kunnen zijn: rechten, overdrachten bij overeenkomst en subsidies, bijdragen en giften. Overdrachten worden als uitgaven opgenomen in de periode waarin de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de overdracht zich voordoen, mits de overdracht bij besluit is toegestaan of een overeenkomst is ondertekend waarbij de overdracht wordt toegestaan, de begunstigde heeft voldaan aan eventuele subsidiabiliteitscriteria en van het bedrag een redelijke raming kan worden gemaakt.

Betalingsverzoeken of kostendeclaraties die aan de voorwaarden voor erkenning voldoen, worden als uitgaven opgenomen voor het in aanmerking komende bedrag. Aan het einde van het jaar worden in aanmerking komende bedragen die aan de begunstigden verschuldigd zijn, maar waarvoor nog geen declaratie heeft plaatsgevonden, geraamd en geboekt als toegerekende uitgaven.

1.5.   VOORWAARDELIJKE ACTIVA EN VERPLICHTINGEN

1.5.1.   Voorwaardelijke activa

Een voorwaardelijk actief is een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft. Een voorwaardelijk actief wordt vermeld wanneer een instroom van economische voordelen of dienstenpotentieel waarschijnlijk is geworden.

1.5.2.   Voorwaardelijke verplichtingen

Een voorwaardelijke verplichting is een mogelijke verplichting waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft, of een bestaande verplichting indien het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen of dienstenpotentieel inhouden, vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen.

Een voorwaardelijke verplichting ontstaat ook in de zeldzame omstandigheden waarin een bestaande verplichting bestaat maar niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden gewaardeerd.

Voorwaardelijke verplichtingen worden niet in de rekeningen opgenomen. Zij worden vermeld tenzij een uitstroom van middelen die economische voordelen of dienstenpotentieel in zich bergen zeer onwaarschijnlijk is.

1.6.   MIDDELEN VAN HET FONDS

De EOF-lidstaten leveren bijdragen aan het fonds voor de uitvoering van EOF-programma’s, zoals bepaald in het Intern Akkoord van elk EOF. Volgens de toepasselijke rechtsgrondslag wordt over de opvragingen van kapitaal, d.w.z. de verzoeken om financiering voor een bepaald jaar N, in het jaar N-1 een besluit van de Raad genomen, waarbij de te ontvangen middelen duidelijk worden toegewezen aan specifieke toekomstige perioden.

De bijdragen voldoen aan de criteria voor inbreng van eigenaars (boekhoudregels van de Europese Unie 1) en worden derhalve in de jaarrekening van het EOF als middelen van het fonds beschouwd. De middelen van het fonds vertegenwoordigen het totale bedrag van de bijdragen die van de EOF-lidstaten moeten worden ontvangen. Aangezien de niet-afgeroepen middelen van het fonds openlijk van de totale middelen van het fonds worden afgetrokken (zie Mutatieoverzicht van de nettoactiva), worden alleen de afgeroepen middelen van het fonds in de balans opgenomen.

Aangezien de overeengekomen bijdragen worden toegewezen aan bepaalde verslagperioden, waarbij de wettelijke vordering van het EOF op de EOF-lidstaten alleen in deze perioden ontstaat, worden alle vooraf ontvangen bedragen opgenomen als uitgestelde bijdragen aan middelen van het fonds in het kader van schulden en niet als opgevraagd kapitaal.

1.7.   COFINANCIERING

De ontvangen cofinancieringsbijdragen worden als aan de lidstaten en niet-lidstaten en andere entiteiten te betalen bedragen geboekt, aangezien zij voldoen aan de criteria van ontvangsten uit voorwaardelijke niet-wisseltransacties. Het EOF moet de bijdragen gebruiken voor dienstverlening aan derden. Anders moet het EOF de activa (de ontvangen bijdragen) teruggeven. De openstaande schuld voor cofinancieringsovereenkomsten is de ontvangen cofinancieringsbijdrage verminderd met de uitgaven die met betrekking tot het project zijn gedaan. Dit heeft geen effect op de nettoactiva.

Uitgaven met betrekking tot cofinancieringsprojecten worden opgenomen wanneer zij zich voordoen. Het overeenkomstige bedrag van de bijdragen wordt geboekt als exploitatiebaten. Er is geen effect op het economisch resultaat van het jaar.

2.   TOELICHTINGEN BIJ DE BALANS

ACTIVA

2.1.   FINANCIËLE ACTIVA

Een financieel actief is een actief dat:

a)

een geldmiddel is;

b)

een eigenvermogensinstrument van een andere entiteit is;

c)

een contractueel recht is om: geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen van een andere entiteit, of om financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn voor de entiteit, dan wel

d)

een contract is dat in de eigenvermogensinstrumenten van de entiteit zal of kan worden afgewikkeld.

De financiële activa worden geclassificeerd in de volgende categorieën: “financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten”, “leningen en vorderingen”, “tot einde looptijd aangehouden beleggingen” en “voor verkoop beschikbare financiële activa”. De indeling van de financiële instrumenten wordt bepaald bij de eerste opname en op elke balansdatum herbekeken.

De financiële activa van het EOF bestaan uit financiële activa tegen FVSD en leningen en zijn:

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van overschotten of tekorten (FVSD)

38

Voor verkoop beschikbare financiële activa

32

Leningen

1

1

TOTAAL

39

33

De 38 miljoen EUR van financiële activa tegen FVSD heeft betrekking op investeringen in eigen vermogen op twee belangrijke gebieden: hernieuwbare duurzame energie via Climate Investor One, ElectriFI en GEEREF, en de bevordering van inclusieve financiering van kleine en middelgrote landbouwbedrijven via het ABC FUND.

1 miljoen EUR heeft volledig betrekking op een lening die is verstrekt aan ElectriFI, een investeringsfaciliteit die kleine aanloopprojecten financiert die zijn gericht op de toegang tot en opwekking van elektriciteit uit duurzame energiebronnen in opkomende markten. De reikwijdte is mondiaal, met bijzondere aandacht voor Sub-Saharaans Afrika.

2.2.   VOORFINANCIERING

Talrijke contracten voorzien in de betaling van voorschotten voor de aanvang van werken, de levering van voorraden of de verrichting van diensten. Soms wordt in de betalingsregeling van contracten bepaald dat de betalingen op basis van voortgangsverslagen zullen plaatsvinden. Voorfinanciering wordt normaal gesproken uitbetaald in de munteenheid van het land of gebied waar het project wordt uitgevoerd.

De termijn waarbinnen de voorfinanciering kan worden gebruikt, bepaalt of zij wordt opgenomen als kortlopende of langlopende voorfinanciering. Het gebruik is vastgelegd in de onderliggende overeenkomst van het project. Indien het gebruik binnen de twaalf maanden na de verslagleggingsdatum moet plaatsvinden, gaat het om een kortlopende voorfinanciering. Omdat uit het EOF veel langetermijnprojecten worden gefinancierd, moeten de desbetreffende voorfinancieringen langer dan een jaar beschikbaar zijn. Daarom worden sommige voorfinancieringen geboekt als vaste activa.

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Niet-vlottende voorfinanciering

2.2.1

219

452

671

870

Vlottende voorfinanciering

2.2.2

14

353

1 085

1 453

1 355

TOTAAL

 

14

572

1 537

2 123

2 225

2021 was het eerste jaar na de vervalclausule van het 11e OEF. Dit betekende dat er vanaf 1 januari 2021 geen verdere globale vastleggingen konden worden gedaan. Bovendien werd de uitvoering voor diverse delegaties verder bemoeilijkt door de aanhoudende COVID-crisis, met name in Madagaskar, Tsjaad en Gambia. In combinatie met politieke crises in andere gebieden zoals Ethiopië, Guinee, Conakry en Mali, leidde dit tot een afname van het aantal ondertekende individuele vastleggingen en derhalve tot een daling van de voorfinanciering in het 11e OEF van 1 583 miljoen EUR in 2020 tot 1 537 miljoen EUR in 2021.

De daling van de voorfinanciering in het 10e EOF van 633 miljoen EUR in 2020 tot 572 miljoen EUR in 2021 is een gevolg van de normale levenscyclus van het EOF. Als gevolg van de uitfasering van het 10e EOF zijn veel contracten afgerond en afgesloten. Bijgevolg ging de daling van het niveau van de voorfinancieringen die aan de begunstigden worden betaald gepaard met een toename van de vereffening van voorfinanciering.

In 2020 viel onder de vlottende voorfinanciering een bedrag van 3 miljoen EUR dat nu wordt geclassificeerd als wisselvorderingen met betrekking tot financiële instrumenten.

2.2.1.   Niet-vlottende voorfinanciering op basis van de beheersvorm

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Direct beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

Commissie

72

139

 

Uitvoerende agentschappen van de EU

8

8

 

EU-delegaties

15

25

 

95

171

Indirect beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

EIB en EIF

230

266

 

Internationale organisaties

278

343

 

Privaatrechtelijke entiteiten die zijn belast met een openbaredienstverleningstaak

12

28

 

Publiekrechtelijke organen

40

49

 

Derde landen

14

11

 

EU-organen en publiek-private partnerschappen

1

1

 

575

698

TOTAAL

671

870

2.2.2.   Vlottende voorfinanciering

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Voorfinanciering (bruto)

24

970

4 717

5 711

5 097

Afgewikkeld in het kader van afsluiting

(10)

(617)

(3 632 )

(4 258 )

(3 742 )

TOTAAL

14

353

1 085

1 453

1 355

2.2.3.   Vlottende voorfinanciering op basis van de beheersvorm

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Direct beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

Commissie

61

(40)

 

Uitvoerende agentschappen van de EU

11

14

 

EU-delegaties

159

206

 

231

180

Indirect beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

EIB en EIF

160

224

 

Internationale organisaties

642

572

 

Privaatrechtelijke entiteiten die zijn belast met een openbaredienstverleningstaak

109

73

 

Publiekrechtelijke organen

119

146

 

Derde landen

190

155

 

EU-organen en publiek-private partnerschappen

1

4

 

1 221

1 175

TOTAAL

1 453

1 355

2.2.4.   Garanties met betrekking tot voorfinanciering

Er worden waarborgen aangehouden om de voorfinancieringen te garanderen. Deze worden vrijgegeven wanneer de laatste kostendeclaratie voor een project is betaald.

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Garanties voor voorfinancieringen

44

49

De meeste voorfinanciering wordt uitbetaald in het kader van indirect beheer. In dit geval is de begunstigde van de waarborg niet het EOF maar wel de aanbestedende dienst. Zelfs indien het EOF niet de begunstigde is, worden de activa van het EOF door deze waarborgen gegarandeerd. In 2021 bedroegen deze garanties 764 miljoen EUR.

2.3.   BIJDRAGEN TRUSTFONDS

Deze rubriek omvat het bedrag dat als bijdrage is betaald aan het EU-trustfonds voor Afrika en het EU-trustfonds Bêkou. Van de bijdragen zijn de kosten afgetrokken die het trustfonds heeft gemaakt en die door het EOF moeten worden gedragen.

De bijdragen uit het trustfonds worden onder direct beheer door het EOF uitgevoerd.

(in miljoen EUR)

 

Nettobijdrage op 31.12.2020

In 2021 betaalde bijdragen

Toewijzing netto-uitgaven trustfondsen 2021

Nettobijdrage op 31.12.2021

Afrika

385

627

(631)

381

Bêkou

9

7

(15)

1

TOTAAL

394

634

(646)

382

De verlaging van de bijdragen van 800 miljoen EUR in 2020 tot 634 miljoen in 2021 is het gevolg van de afname van de uitgaven voor trustfondsen vanwege de aanhoudende COVID-19-pandemie en de verslechterende veiligheidssituatie in diverse regio’s, die een belemmering vormden voor activiteiten van de trustfondsen in 2021.

2.4.   WISSELVORDERINGEN EN VERHAALBARE NIET-HANDELSUITGAVEN

Wisseltransacties zijn transacties waarbij de entiteit activa of diensten ontvangt of haar verplichtingen worden afgelost en rechtstreeks een min of meer gelijke waarde in ruil verstrekt (voornamelijk in de vorm van goederen, diensten of gebruik van activa) aan de andere partij. Niet-wisseltransacties zijn transacties waarbij een entiteit waarde van een andere entiteit ontvangt zonder rechtstreeks een min of meer gelijke waarde in ruil te verstrekken of waarde geeft aan een andere entiteit zonder rechtstreeks een min of meer gelijke waarde in ruil te ontvangen.

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

31.12.2021

31.12.2020

Verhaalbare bedragen uit niet-wisseltransacties

2.4.1

26

48

Vorderingen uit wisseltransacties

2.4.2

9

92

TOTAAL

 

35

140

2.4.1.   Verhaalbare bedragen uit niet-wisseltransacties

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Lidstaten

Klanten

4

47

5

56

61

Overheidsinstanties

7

17

2

25

27

Derde staten

1

4

1

6

4

Afschrijving

(9)

(51)

(5)

(66)

(49)

Rekeningen tussen ondernemingen met EU-instellingen

5

5

4

TOTAAL

2

16

8

26

48

2.4.2.   Vorderingen uit wisseltransacties

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Toegerekende baten

(1)

88

Rekeningen tussen EOF’s

181

(316)

1 279

(1 144 )

Overige

9

9

4

TOTAAL

181

(316)

1 278

(1 136 )

9

92

De daling van de toegerekende baten in 2021 is voornamelijk het gevolg van de beëindiging van het schuldverlichtingsproject met de Wereldbank waarvoor eind 2020 nog een bedrag van 62,6 miljoen EUR uitstond dat echter in 2021 werd geregulariseerd. Bovendien omvatte de opgelopen rente in 2020 tevens 18 miljoen EUR in verband met het Afrika-EU-project inzake infrastructuur. Na verdere analyse bleek dat de rente niet was verschuldigd aan het EOF en derhalve werd deze rente niet geïnd in 2021 (zie toelichting 3.2).

Om redenen van doelmatigheid is de enige kas voor alle EOF’s ondergebracht bij het 11e EOF; dit leidt tot wederzijdse verrichtingen tussen de verschillende EOF’s; deze worden gesaldeerd door middel van verbindingsrekeningen tussen de verschillende EOF-balansen.

Deze verbindingsrekeningen tussen EOF’s zijn alleen opgenomen in de afzonderlijke EOF’s. Het totaal van de verbindingsrekeningen tussen EOF’s is nul.

De rubriek “Overige” omvat twee vorderingen van financiële instrumenten: een vordering van 4 miljoen EUR van het Wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie (GEEREF) en nog een vordering van 4 miljoen EUR van Climate Investor One.

2.5.   GELDMIDDELEN EN KASEQUIVALENTEN (6)

Geldmiddelen en kasequivalenten zijn financiële instrumenten en omvatten liquide middelen, bij banken onmiddellijk of op korte termijn opvraagbare deposito’s (zoals lopende rekeningen en spaarrekeningen), andere kortlopende, zeer liquide beleggingen met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste drie maanden.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Speciale rekeningen

 

 

 

 

 

 

Centrale banken

795

795

693

 

795

795

693

Lopende rekeningen

 

 

 

 

 

 

Commerciële banken

165

165

8

Geldmiddelen van financiële instrumenten

34

34

27

 

199

199

35

TOTAAL

994

994

728

De toename van geldmiddelen en kasequivalenten met 266 miljoen EUR kan hoofdzakelijk worden verklaard door de daling van betalingen als gevolg van de extra uitdagingen die de aanhoudende COVID-19-pandemie en verschillende politieke crises met zich meebrengen. Dit is in overeenstemming met de afname van uitgaven (zie toelichting 3.3) en de daling van de voorfinanciering (zie toelichting 2.2). De nettobetalingen van het EOF bereikten 3 323 miljoen EUR in 2021 in vergelijking tot de recordhoogte van betalingen van 4 605 miljoen EUR in 2020.

Evenals in voorgaande jaren en om het tegenpartijrisico te beperken, worden meer liquide middelen bijgehouden op rekeningen bij centrale banken dan bij de commerciële banken (zie toelichting 5.1).

VERPLICHTINGEN

2.6.   FINANCIËLE VERPLICHTINGEN

2.6.1.   Financiële voorzieningen

Deze voorzieningen zijn de geraamde verliezen die zullen worden opgelopen in verband met de voor diverse financiële instrumenten verstrekte garanties, waarbij de met de uitvoering belaste entiteiten bevoegd zijn om in eigen naam, maar namens en voor rekening van de EU, garanties te verstrekken. Het financiële risico van het EOF in verband met de garanties is begrensd en er worden geleidelijk voorzieningen aangelegd om toekomstige garantieclaims af te dekken.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Financiële garantieverplichtingen gargarantieverplichtingen

1

1

Het bedrag van 1 miljoen EUR staat voor het geraamde verlies met betrekking tot de garantie in het kader van het financiële instrument Euritz van 8 miljoen EUR (zie toelichting 3.2.1).

2.6.2.   Cofinanciering — schulden

De cofinancieringsschulden zijn de middelen die het EOF heeft ontvangen in het kader van de cofinancieringsovereenkomsten. Het EOF is verplicht deze bijdragen te gebruiken om de overeengekomen diensten aan derden te leveren en de ongebruikte middelen aan de contribuanten terug te storten. De timing van het gebruik van de cofinancieringsbedragen bepaalt of zij als kortlopend of langlopende financiering worden opgenomen.

Aan het einde van het jaar worden alle cofinancieringsschulden geval per geval beoordeeld en worden alle bedragen die in de volgende twaalf maanden waarschijnlijk niet zullen worden gebruikt, als langlopend beschouwd. De huidige bedragen zijn opgenomen in toelichting 2.7.2.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Niet-vlottende cofinancieringsschulden

6

6

2

Vlottende cofinancieringsschulden

(3)

38

35

42

TOTAAL

(3)

44

41

44

2.7.   SCHULDEN

Schulden zijn verplichtingen om te betalen voor goederen of diensten die zijn ontvangen of geleverd en die — in tegenstelling tot toegerekende lasten — reeds zijn gefactureerd of formeel overeengekomen met de leverancier. Schulden kunnen betrekking hebben op zowel wisseltransacties (zoals de aankoop van goederen en diensten) als niet-wisseltransacties (bv. kostendeclaraties van begunstigden van subsidies, voorfinanciering of andere vormen van EU-financiering).

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Kortlopende schulden

2.7.1

33

230

263

345

Diverse schulden

2.7.2

(5)

243

238

270

TOTAAL

 

27

473

501

615

2.7.1.   Kortlopende schulden

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Leveranciers

25

47

72

141

Lidstaten

3

3

Derde staten

158

158

189

Overheidsinstanties

(11)

61

51

100

Instellingen en agentschappen

4

4

Andere kortlopende schulden

18

(44)

(25)

(85)

TOTAAL

33

230

263

345

Schulden omvatten grotendeels kostendeclaraties die door het EOF zijn ontvangen met betrekking tot aan de begunstigden verstrekte subsidies. Zij worden geboekt op het moment dat de kostendeclaratie wordt ontvangen en voor het volledige bedrag van de kostendeclaratie. Na een subsidiabiliteitscontrole worden alleen de subsidiabele bedragen aan de begunstigden betaald. Aan het einde van het jaar worden de uitstaande kostendeclaraties geanalyseerd en worden de geraamde subsidiabele bedragen in verband met die kostendeclaraties opgenomen in de staat van de financiële resultaten. De geraamde niet-subsidiabele bedragen worden opgenomen als andere kortlopende schulden.

Opgenomen onder schulden aan derde landen is een bedrag van 60 miljoen EUR begrotingssteun aan Ethiopië, die als gevolg van de situatie in het land sinds november 2020 is opgeschort.

De afname van de schulden, met name voor leveranciers en derde landen, is toe te schrijven aan een afname van het aantal facturen die vóór het einde van het jaar nog niet zijn gevalideerd en betaald.

2.7.2.   Diverse schulden

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Cofinanciering — schulden

2.6.2

(3)

38

35

42

Uitgestelde bijdragen aan middelen van het fonds

2.7.2.1

199

199

223

Overige diverse schulden

 

(2)

6

4

5

TOTAAL

 

(5)

243

238

270

2.7.2.1.   Uitgestelde bijdragen aan middelen van het fonds

Een bedrag van 43 miljoen EUR aan uitgestelde bijdragen aan middelen van het fonds heeft betrekking op een restitutie aan de lidstaten van vrijgemaakte of ongebruikte middelen van projecten in het kader van het 8e en 9e EOF (zie toelichting 2.10.1). De lidstaten stemden ermee in de restitutie te verrekenen met de bijdragen van het 11e EOF tijdens de eerste afroeping van de bijdragen in 2022.

Naast de restitutie heeft een bedrag van 156 miljoen EUR betrekking op de eerste tranche van 2022 die door het Verenigd Koninkrijk vooruit wordt betaald. Overeenkomstig artikel 152 van het terugtrekkingsakkoord blijft het Verenigd Koninkrijk partij bij het EOF tot de afsluiting van het 11e EOF en alle voorgaande EOF’s die nog niet zijn afgesloten, en neemt het daarbij dezelfde verplichtingen in acht als de lidstaten (zie toelichting 2.10.1).

2.8.   TOEGEREKENDE LASTEN

Toegerekende lasten zijn verplichtingen om te betalen voor goederen of diensten die zijn ontvangen of geleverd maar die — in tegenstelling tot schulden — nog niet zijn gefactureerd of formeel overeengekomen met de leverancier. Toegerekende lasten worden berekend op basis van het bedrag van vastleggingen in de begroting aan het einde van het jaar. Het deel geraamde toegerekende lasten dat betrekking heeft op de betaalde voorfinanciering is geboekt als een vermindering van de voorfinancieringsbedragen.

Transacties en gebeurtenissen worden in de financiële staten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Wanneer er aan het einde van het jaar een factuur is opgesteld, maar de dienst nog niet is verstrekt of de goederen nog niet zijn geleverd, worden de ontvangsten uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Toegerekende lasten

6

110

891

1 007

1 526

Overige overlopende posten

1

1

1

TOTAAL

6

110

892

1 008

1 527

Toegerekende lasten omvatten geraamde exploitatiekosten voor lopende of beëindigde contracten zonder gevalideerde kostendeclaraties waarbij de subsidiabele uitgaven van de begunstigden werden geraamd door gebruik te maken van de best beschikbare informatie. Het deel geraamde toegerekende lasten dat betrekking heeft op de voorfinanciering is geboekt als een vermindering van de voorfinancieringsbedragen (zie toelichting 2.2 above).

De daling van de toegerekende lasten wordt voornamelijk veroorzaakt door de daling van de toegerekende lasten in het kader van het 11e OEF (2020: 1 244 miljoen EUR) en het 10e OEF (2019: 217 miljoen EUR). Dit is in overeenstemming met de levenscyclus van het EOF en het onderliggende aantal lopende contracten: de uitvoering van het 11e EOF kende een piek in 2020 naar aanleiding van de aankomende vervalclausule op 31 december 2020. Als gevolg van de uitdagingen die de aanhoudende COVID-19-pandemie en politieke crises in verschillende gebieden met zich meebrengen, verliep de uitvoering van EOF-activiteiten moeizaam, hetgeen leidde tot een afname van het aantal ondertekende individuele contracten in 2021. Bijgevolg waren er aan het einde van 2021 aanzienlijk minder lopende contracten waarvoor de lasten moesten worden geraamd en toegerekend dan in 2020 (zie ook toelichting 2.2).

NETTOACTIVA

2.9.   REËLEWAARDERESERVE

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Reëlewaardereserve

5

Als gevolg van de herziening van de boekhoudregels van de Europese Unie 11 is de reëlewaardereserve overgedragen naar het gecumuleerde overschot/tekort (zie toelichting 2.1).

2.10.   MIDDELEN VAN HET FONDS

De EOF-lidstaten leveren bijdragen aan het fonds voor de uitvoering van EOF-programma’s, zoals bepaald in het Intern Akkoord van elk EOF. Volgens de toepasselijke rechtsgrondslag wordt over de opvragingen van kapitaal, d.w.z. de verzoeken om financiering voor een bepaald jaar N, in het jaar N-1 een besluit van de Raad genomen, waarbij de te ontvangen middelen duidelijk worden toegewezen aan specifieke toekomstige perioden.

De bijdragen voldoen aan de criteria voor inbreng van eigenaars (boekhoudregels van de Europese Unie 1) en worden derhalve in de jaarrekening van het EOF als middelen van het fonds beschouwd. De middelen van het fonds vertegenwoordigen het totale bedrag van de bijdragen die van de EOF-lidstaten moeten worden ontvangen. Aangezien de niet-afgeroepen middelen van het fonds van de totale middelen van het fonds worden afgetrokken (zie Mutatieoverzicht van de nettoactiva), worden alleen de afgeroepen middelen van het fonds in de balans opgenomen.

Aangezien de overeengekomen bijdragen worden toegewezen aan bepaalde verslagperioden, waarbij de wettelijke vordering van het EOF op de EOF-lidstaten alleen in deze perioden ontstaat, worden alle vooraf ontvangen bedragen opgenomen als uitgestelde bijdragen aan middelen van het fonds in het kader van schulden en niet als opgevraagd kapitaal.

2.10.1.   Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

TOTAAL

Middelen van het fonds

12 164

10 550

20 960

29 367

73 041

Niet-afgeroepen middelen van het fonds

(15)

(14 040 )

(14 055 )

Afgeroepen middelen van het fonds per 31.12.2020

12 164

10 535

20 960

15 327

58 986

Middelen van het fonds

12 164

10 507

20 960

29 367

72 998

Niet-afgeroepen middelen van het fonds

(15)

(10 340 )

(10 355 )

Afgeroepen middelen van het fonds op 31.12.2021

12 164

10 492

20 960

19 027

62 643

De niet-afgeroepen middelen vertegenwoordigen de bedragen die nog niet bij de lidstaten zijn opgevraagd. De afgeroepen middelen van het fonds zijn de bijdragen die door het EOF zijn afgeroepen en door de lidstaten worden overgemaakt naar de rekeningen van de kasmiddelen (zie toelichting 2.10.2).

Op grond van Besluit (EU) 2021/1941 van de Raad (7) werden de in de Interne Akkoorden van het 8e en 9e EOF vastgestelde bijdragen van de lidstaten dienovereenkomstig verminderd met een bedrag van 43 miljoen EUR voor de geannuleerde bedragen van het 8e en het 9e EOF. Aangezien de geannuleerde bedragen van het 8e EOF zijn overgedragen naar andere EOF’s, zijn de middelen van het 9e EOF met 43 miljoen EUR verminderd. Restituties die voortvloeien uit deze vermindering zijn gecompenseerd ten opzichte van het extra verzoek om bijdragen in het kader van het 11e EOF. In feite zal de restitutie worden gebruikt voor de eerste tranche van 2022, hetgeen de uitgestelde kapitaalinbreng van 43 miljoen EUR verklaart (zie toelichting 2.7.2.1).

Hoewel het Verenigd Koninkrijk partij blijft bij het EOF tot de afsluiting van alle programma’s, kan zijn aandeel van niet-vastgelegde en vrijgemaakte middelen van het 8e, 9e en 10e EOF overeenkomstig artikel 153 van het terugtrekkingsakkoord niet worden hergebruikt.

2.10.2.   Afgeroepen en niet-afgeroepen middelen van het fonds per lidstaat en het VK

(in miljoen EUR)

Bijdragen 11e EOF

%

Niet-afgeroepen middelen 31.12.2020

Afgeroepen middelen in 2021

Niet-afgeroepen middelen 31.12.2021

Oostenrijk

2,40

337

(89)

248

België

3,25

456

(120)

336

Bulgarije

0,22

31

(8)

23

Kroatië

0,23

32

(8)

23

Cyprus

0,11

16

(4)

12

Tsjechië

0,80

112

(30)

83

Denemarken

1,98

278

(73)

205

Estland

0,09

12

(3)

9

Finland

1,51

212

(56)

156

Frankrijk

17,81

2 501

(659)

1 842

Duitsland

20,58

2 889

(761)

2 128

Griekenland

1,51

212

(56)

156

Hongarije

0,61

86

(23)

64

Ierland

0,94

132

(35)

97

Italië

12,53

1 759

(464)

1 296

Letland

0,12

16

(4)

12

Litouwen

0,18

25

(7)

19

Luxemburg

0,26

36

(9)

26

Malta

0,04

5

(1)

4

Nederland

4,78

671

(177)

494

Polen

2,01

282

(74)

208

Portugal

1,20

168

(44)

124

Roemenië

0,72

101

(27)

74

Slowakije

0,38

53

(14)

39

Slovenië

0,22

32

(8)

23

Spanje

7,93

1 114

(294)

820

Zweden

2,94

413

(109)

304

Verenigd Koninkrijk

14,68

2 061

(543)

1 518

TOTAAL

100,00

14 040

(3 700 )

10 340

Aangezien de middelen van het 8e, 9e en 10e EOF zijn opgevraagd en in vorige jaren volledig zijn ontvangen, is in 2021 een bedrag van 3 700 miljoen EUR afgeroepen, dat volledig betrekking heeft op het 11e EOF.

2.10.3.   Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Overgedragen middelen van afgesloten EOF’s

627

1 625

2 252

2 252

In deze rubriek zijn de middelen opgenomen die zijn overgedragen van afgesloten EOF’s naar het 8e en 9e EOF.

2.10.4.   Overdrachten van afgeroepen middelen van het fonds tussen actieve EOF’s

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

TOTAAL

Saldo op 31.12.2019

(2 510 )

2 109

265

136

Overdracht van geannuleerde bedragen naar het 10e EOF prestatiereserve van vorige EOF’s

(2)

(69)

71

Overdracht van geannuleerde bedragen naar het 11e EOF prestatiereserve van vorige EOF’s

(147)

147

Saldo op 31.12.2020

(2 512 )

2 041

188

283

Overdracht van geannuleerde bedragen naar het 10e EOF prestatiereserve van vorige EOF’s

(23)

23

Overdracht van geannuleerde bedragen naar het 11e EOF prestatiereserve van vorige EOF’s

(110)

110

Saldo op 31.12.2021

(2 512 )

2 018

101

394

Deze rubriek omvat de middelen die zijn overgedragen tussen de actieve EOF’s.

Sinds de inwerkingtreding van de Overeenkomst van Cotonou worden alle onbestede middelen in de eerdere, actieve EOF’s na vrijmaking naar het meest recentelijk geopende EOF overgedragen. Door de overgedragen middelen van andere EOF’s nemen de kredieten van het ontvangende fonds toe en die van het overdragende fonds af. Middelen die zijn overgedragen naar de prestatiereserve van het 10e en 11e EOF, kunnen alleen onder de in de interne akkoorden opgenomen specifieke voorwaarden worden vastgelegd.

3.   TOELICHTINGEN BIJ DE STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN

ONTVANGSTEN

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

2021

2020

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

3.1

27

92

Ontvangsten uit wisseltransacties

3.2

48

43

TOTAAL

 

75

135

3.1.   ONTVANGSTEN UIT NIET-WISSELTRANSACTIES

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties zijn transacties waarbij de overdragende partij middelen ter beschikking stelt van de ontvangende partij zonder dat de ontvangende partij in ruil hiervoor rechtstreeks een ongeveer gelijke waarde verstrekt. De rubriek bevat voornamelijk bedragen die gedurende het jaar van de Commissie zijn ontvangen en teruggevorderde operationele uitgaven.

(in miljoen EUR)

 

Toelichting

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

2021

2020

Teruggevorderde uitgaven

 

1

7

8

39

Cofinanciering — ontvangsten

3.1.1

19

19

53

TOTAAL

 

1

26

27

92

Na een aanzienlijke stijging in 2020 zijn de totale ontvangsten uit niet-wisseltransacties met 65 miljoen EUR afgenomen tot een normaal niveau (2019: 28 miljoen EUR). In 2020 vonden in het kader van het EOF meer activiteiten plaats naar aanleiding van de komende vervalclausule op 31 december 2020, hetgeen leidde tot een stijging van de cofinancieringsontvangsten.

De daling van de invordering van uitgaven kan grotendeels worden verklaard door het lagere aantal invorderingsopdrachten in 2021 vergeleken met 2020.

De ontvangsten uit niet-wisseltransacties kunnen op basis van de beheersvorm als volgt worden opgesplitst:

(in miljoen EUR)

 

2021

2020

Direct beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

Commissie

1

2

 

EU-delegaties

7

11

 

8

13

Indirect beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

Derde landen

27

42

 

Publiekrechtelijke organen

(13)

13

 

Internationale organisaties

3

17

 

Privaatrechtelijke entiteiten die zijn belast met een openbaredienstverleningstaak

2

7

 

19

79

TOTAAL

27

92

3.1.1.   Cofinanciering — ontvangsten

De ontvangen cofinancieringsbijdragen voldoen aan de criteria van ontvangsten uit voorwaardelijke niet-wisseltransacties en mogen als dusdanig bij ontvangst niet van invloed zijn op de staat van de financiële resultaten. De bijdragen blijven geboekt onder verplichtingen (zie toelichtingen 2.6.2 en 2.7.2) totdat aan de voorwaarden is voldaan die verbonden zijn aan de gedoneerde middelen, dat wil zeggen dat de subsidiabele uitgaven zijn verricht (zie toelichting 3.4). Het desbetreffende bedrag wordt vervolgens geboekt in de staat van de financiële resultaten als niet-handelsbaten uit cofinanciering. Bijgevolg is het effect op het economisch resultaat van het jaar nul.

3.2.   ONTVANGSTEN UIT WISSELTRANSACTIES

De ontvangsten uit wisseltransacties en -gebeurtenissen hebben betrekking op de volgende soorten transacties: de verrichting van diensten; de verkoop van goederen; alsmede het gebruik door derden van activa van de entiteit die rente, royalty’s en dividenden opleveren.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

2021

2020

Financiële ontvangsten

(22)

(4)

(26)

6

Overige ontvangsten

5

14

55

74

37

TOTAAL

5

(8)

51

48

43

De financiële ontvangsten zijn negatief omdat de geraamde ontvangsten van vorig jaar hoger waren dan de geraamde bedragen van het lopende jaar. Deze daling van de ramingen is een gecombineerd effect. Allereerst werd na verdere analyse geconcludeerd dat rente uit het Afrika-EU-project inzake infrastructuur (18 miljoen EUR), vorig jaar opgenomen in de toegerekende financiële ontvangsten, deel uitmaakt van de bijdragen aan het trustfonds en niet aan het EOF is verschuldigd. Ten tweede is de opgelopen rente op laattijdige betalingen van invorderingsopdrachten met 8 miljoen EUR gedaald ten opzichte van vorig jaar.

Andere ontvangsten hebben grotendeels betrekking op wisselkoersbaten. De overeenkomstige wisselkoersverliezen worden geboekt onder overige uitgaven (zie toelichting 3.6).

UITGAVEN

In deze rubriek zijn uitgaven opgenomen die verband houden met operationele activiteiten.

3.3.   STEUNINSTRUMENTEN

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

2021

2020

Programmeerbare steun

(4)

(19)

1 268

1 244

2 889

Macro-economische steun

7

7

(8)

Sectoraal beleid

(2)

(2)

(5)

3

Intra-ACS-projecten

228

724

951

1 019

Spoedhulp

6

7

(6)

6

19

Overige steunprogramma’s

(1)

(1)

Institutionele steun

(1)

15

14

13

Bijdragen aan trustfondsen

646

646

673

Totaal

7

214

2 644

2 864

4 607

De operationele uitgaven van het EOF hebben betrekking op meerdere steuninstrumenten en nemen verschillende vormen aan, afhankelijk van de wijze waarop de financiële middelen worden uitgekeerd en beheerd.

In 2021 zijn de operationele uitgaven aanzienlijk gedaald met 1 743 miljoen EUR, voornamelijk als gevolg van de daling van de uitgaven in het kader van het 11e EOF (van 4 179 miljoen EUR in 2020 tot 2 644 miljoen EUR in 2021) in combinatie met de daling in het kader van het 10e EOF (van 462 miljoen EUR in 2020 tot 214 miljoen EUR in 2021). Deze daling is een gecombineerd gevolg van de COVID-19-pandemie en politieke crises in verschillende gebieden die de uitvoering gedurende het jaar hebben vertraagd en belemmerd, met name bij de delegaties (zie toelichting 2.4). Bovendien waren de uitgaven in 2020 uitzonderlijk hoog voor het 11e EOF: de komende vervaldatum op 31 december 2021 heeft geleid tot een hoger aantal contracten en betalingen.

De wijzigingen in de uitgaven in het kader van het 10e EOF zijn in overeenstemming met de levenscyclus van het EOF en houden tevens verband met de ontwikkeling van het aantal lopende contracten. Veel contracten werden in het kader van het 10e EOF en vorige EOF’s afgerond en afgesloten in 2021, hetgeen heeft geresulteerd in een daling van de in het kader van deze EOF’s opgelopen uitgaven. Het aantal lopende contracten voor het 10e EOF was aan het einde van het jaar 33 % kleiner dan in 2020.

In het kader van het 11e EOF is de daling van de uitgaven voornamelijk het gevolg van de daling op drie gebieden:

1)

programmeerbare steun (2 889 miljoen EUR in 2020 tegenover 1 244 miljoen EUR in 2021);

2)

Intra-ACS-projecten (1 019 miljoen EUR in 2020 tegenover 951 miljoen EUR in 2021), en

3)

de bijdragen aan de trustfondsen (673 miljoen EUR in 2020 tegenover 646 miljoen EUR in 2021).

3.4.   COFINANCIERINGSUITGAVEN

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

2021

2020

Cofinanciering

19

19

53

Onder deze rubriek zijn de uitgaven opgenomen die werden gemaakt voor cofinancieringsprojecten in 2021. Er zij op gewezen dat de gedane uitgaven de geraamde bedragen met betrekking tot de afsluiting van het boekjaar bevatten (en bijgevolg terugboekingen van de geraamde bedragen met betrekking tot vorig jaar).

Zoals hierboven aangegeven was 2020 een uitzonderlijk jaar met het bereiken van de vervalclausule, wat leidde tot een hogere mate van uitvoering. De cofinanciering komt in 2021 meer overeen met het gebruikelijke niveau van cofinanciering (2019: 14 miljoen EUR) (zie toelichting 2.3).

Overeenkomstig de boekhoudregels voor cofinanciering hebben de bedragen geen invloed gehad op het resultaat van het jaar, omdat zij zowel in de cofinancieringsuitgaven als in de cofinancieringsontvangsten (toelichting 3.1.1) zijn opgenomen.

Steuninstrumenten en cofinancieringsuitgaven per beheersvorm

(in miljoen EUR)

 

2021

2020

Direct beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

Commissie

168

168

 

Uitvoerende agentschappen van de EU

4

14

 

Trustfondsen

(515)

19

 

EU-delegaties

658

1 969

 

315

2 170

Indirect beheer

 

 

Uitgevoerd door:

 

 

 

EIB en EIF

113

(67)

 

Internationale organisaties

1 053

1 268

 

Privaatrechtelijke entiteiten die zijn belast met een openbaredienstverleningstaak

204

243

 

Publiekrechtelijke organen

212

248

 

Derde landen

983

795

 

EU-organen en publiek-private partnerschappen

3

2

 

2 568

2 490

Totaal

2 883

4 660

3.5.   FINANCIERINGSKOSTEN

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

2021

2020

Nettowaardevermindering op leningen en voorschotten

1

1

Verliezen op financiële activa of verplichtingen tegen FVSD

1

1

Waardevermindering van verhaalbare bedragen

(7)

23

1

17

21

Totaal

(7)

23

3

20

21

Op 31 december 2021 bedroeg het netto niet-gerealiseerde waardeverminderingsverlies op leningen 1 miljoen EUR.

De 1 miljoen EUR aan financiële uitgaven voor financiële activa tegen FVSD heeft voornamelijk betrekking op wisselkoersverschillen, rente en wijzigingen van de reële waarde voor met name het ABC FUND.

Het negatieve bedrag in het kader van het 9e EOF voor de rubriek “Waardevermindering van verhaalbare bedragen” is voornamelijk toe te schrijven aan de terugboeking van afsluitboekingen van vorig jaar. In 2020 waren de geraamde uitgaven voor oninbare bedragen die het gevolg zijn van verouderende invorderingsopdrachten (meer dan twee jaar), faillissementen en ontheffingen hoger dan in 2021.

3.6.   OVERIGE UITGAVEN

Deze rubriek omvat uitgaven van administratieve aard zoals externe diensten buiten de IT-sector, uitgaven voor operationele leasing, communicatie en publicaties, opleidingskosten enz.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

2021

2020

Administratieve en IT-uitgaven

4

94

98

120

Gerealiseerde verliezen op handelsdebiteuren

6

0

0

7

4

Wisselkoersverliezen

5

11

25

41

72

Totaal

11

16

119

145

197

De rubriek “Administratieve en IT-uitgaven” omvat bedragen die gebaseerd zijn op het Intern Akkoord van het EOF met de Commissie ter dekking van de administratieve uitgaven van zowel de centrale diensten als de delegaties in verband met het beheer van de EOF-programma’s. De zogenaamde “ondersteuningsuitgaven” hebben grotendeels betrekking op uitgaven voor de voorbereiding, follow-up, monitoring en evaluatie van projecten alsook uitgaven voor computernetwerken, technische bijstand, financieel beheer en prognoses.

De daling in deze rubriek is een gecombineerd effect van de daling van de administratieve en IT-uitgaven (2020: 120 miljoen EUR) en de daling van de uitgaven in verband met wisselkoersverliezen (2020: 72 miljoen EUR).

De aanzienlijke daling van wisselkoersverliezen is grotendeels toe te schrijven aan de daling in niet-gerealiseerde verliezen door de herwaardering van saldi in valuta op 31 december 2021.

4.   VOORWAARDELIJKE ACTIVA EN VERPLICHTINGEN EN ANDERE BELANGRIJKE BEKENDMAKINGEN

4.1.   VOORWAARDELIJKE ACTIVA

Voorwaardelijke activa zijn mogelijke activa die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Voorfinancieringsgaranties

3

44

49

Uitvoeringsgaranties

7

3

11

12

Inhoudingsgaranties

5

3

9

9

Totaal

13

6

20

21

Voorfinancieringsgaranties worden in bepaalde gevallen verlangd van andere begunstigden dan lidstaten, wanneer zij vooruitbetalingen doen.

Uitvoeringsgaranties worden verlangd om ervoor te zorgen dat de begunstigden van EOF-middelen voldoen aan de verplichtingen van hun contracten met het EOF.

Inhoudingsgaranties hebben alleen betrekking op contracten voor de uitvoering van werken. Meestal wordt 10 % van de tussentijdse betalingen aan begunstigden ingehouden om ervoor te zorgen dat de aannemers hun verplichtingen nakomen. Deze ingehouden bedragen worden als te betalen bedragen opgenomen. Met instemming van de opdrachtgever kan de aannemer de inhoudingen op de tussentijdse betalingen desgewenst vervangen door een inhoudingsgarantie. Deze verkregen garanties worden opgenomen als voorwaardelijke activa.

Bij contracten die in indirect beheer worden beheerd, vallen de waarborgen onder een andere aanbestedende dienst dan het EOF en worden zij derhalve door het EOF niet vermeld (zie toelichting 2.2.4).

4.2.   VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN

Voorwaardelijke verplichtingen zijn ofwel mogelijke verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft, ofwel bestaande verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden waarbij de uitstroom van middelen niet waarschijnlijk is of het bedrag niet op betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd.

4.2.1.   Verstrekte garanties

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Verstrekte garanties

(7)

(7)

(3)

De bovenstaande tabel toont de omvang van de blootstelling van de EOF aan mogelijke toekomstige betalingen in verband met aan de EIB-groep of andere financiële instellingen gegeven garanties. De vermelde bedragen zijn zonder financiële voorzieningen of financiële verplichtingen geboekt voor de betrokken programma’s.

Het bedrag van 7 miljoen EUR heeft volledig betrekking op een garantie in het kader van het financiële instrument EURITZ.

4.3.   ANDERE BELANGRIJKE BEKENDMAKINGEN

4.3.1.   Vastleggingen ten laste van nog niet gebruikte kredieten

Dit onderstaande bedrag bestaat uit de budgettaire RAL (“reste à liquider”) verminderd met de daarmee verband houdende bedragen die in de staat van de financiële resultaten zijn opgenomen als uitgaven. De budgettaire RAL is een bedrag dat de vastleggingen vertegenwoordigt waarvoor nog geen betalingen en/of vrijmakingen zijn gedaan. Dit is het normale gevolg van het bestaan van meerjarenprogramma’s.

(in miljoen EUR)

 

8e EOF

9e EOF

10e EOF

11e EOF

31.12.2021

31.12.2020

Vastleggingen ten laste van nog niet gebruikte kredieten

21

408

5 926

6 355

7 224

De daling van de RAL wordt grotendeels veroorzaakt door de daling van de budgettaire RAL, die in totaal neerkwam op 7 993 miljoen EUR (2020: 9 286 miljoen EUR). Deze daling wordt grotendeels veroorzaakt door het lagere aantal individuele vastleggingen dat gedurende het jaar werd ondertekend als gevolg van nieuwe uitdagingen die een belemmering vormden voor de uitvoering, met name bij de delegaties (zie toelichting 2.2).

5.   FINANCIEEL RISICOBEHEER

De hieronder verschafte informatie met betrekking tot het financieel risicobeheer van het EOF betreft de kasverrichtingen die door de Commissie werden verricht namens het EOF met het oog op de besteding van EOF-middelen.

5.1.   BELEID INZAKE RISICOBEHEER EN AFDEKKINGSACTIVITEITEN

De voorschriften en beginselen voor het beheer van de kasverrichtingen zijn vastgelegd in het Financieel Reglement van toepassing op het 11e EOF en het Intern Akkoord.

Als gevolg van de bovenvermelde regelgeving zijn de volgende hoofdprincipes van toepassing:

a)

De EOF-bijdragen worden door elke lidstaat gestort op een speciale rekening die bij de centrale bank van de betrokken lidstaat of bij de door hem aangewezen financiële instelling is geopend. Deze bijdragen blijven op die speciale rekeningen totdat de betalingen van het EOF moeten worden uitgevoerd.

b)

EOF-bijdragen worden door de lidstaten in EUR betaald, terwijl de EOF-betalingen in EUR en in andere valuta luiden.

c)

Bankrekeningen die door de Commissie namens het EOF zijn geopend, mogen geen negatief saldo vertonen.

Naast de speciale rekeningen heeft de Commissie namens het EOF nog andere bankrekeningen geopend bij financiële instellingen (centrale banken en commerciële banken) om andere betalingen te verrichten en te ontvangen dan de bijdragen van de lidstaten aan de begroting.

De kasverrichtingen en de betalingen zijn sterk geautomatiseerd en maken gebruik van moderne informaticasystemen. Er worden specifieke procedures toegepast om de veiligheid van het systeem te waarborgen en om te garanderen dat de taken gescheiden worden conform het Financieel Reglement, de internecontrolenormen van de Commissie en de controleprincipes.

Een op schrift gestelde reeks richtsnoeren en procedures regelt het beheer van de kasverrichtingen en betalingen met als doel het operationele en financiële risico te beperken en een gepast controleniveau te waarborgen. Zij betreffen de verschillende werkingsgebieden en de naleving van de richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.

5.2.   VALUTARISICO

Blootstelling van het EOF aan valutarisico aan het einde van het jaar — nettopositie

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

USD

DKK

EUR

Overige

Totaal

USD

DKK

EUR

Overige

Totaal

Financiële activa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor verkoop beschikbare financiële activa

2

 

31

33

Financiële activa tegen FVSD  (*2)

8

30

39

 

Vorderingen  (*3)

8

8

65

69

6

140

Geldmiddelen en kasequivalenten

3

991

994

2

726

728

 

11

1 029

1 040

69

826

6

901

Financiële verplichtingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schulden  (*4)

(16)

(6)

(605)

10

(617)

 

(16)

(6)

(605)

10

(617)

Totaal

11

1 029

1 040

53

(6)

221

16

284

5.3.   RENTERISICO

Het EOF ontleent geen geldmiddelen en is bijgevolg niet blootgesteld aan een renterisico.

De rente wordt opgebouwd op de saldi die het EOF op zijn verschillende bankrekeningen aanhoudt. Namens het EOF heeft de Commissie dus maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de op gezette tijd verworven rente in overeenstemming is met de marktrentevoeten en hun mogelijke fluctuatie.

Bijdragen aan de EOF-begroting worden door elke lidstaat op een speciale rekening geboekt die geopend is bij de door de lidstaat hiertoe aangewezen financiële instelling. Aangezien de vergoedingen voor sommige van deze rekeningen momenteel negatief kunnen zijn, gelden thans kasbeheerprocedures om de saldi op de desbetreffende rekeningen zo beperkt mogelijk te houden. Voorts komt elke negatieve vergoeding op deze rekeningen ten laste van de desbetreffende lidstaat, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/888 van de Raad (8).

Overnightsaldi op commerciële bankrekeningen worden dagelijks vergoed. De vergoeding voor saldi op dergelijke rekeningen is gebaseerd op variabele marktrentevoeten waarop een contractuele marge (positief of negatief) wordt toegepast. Voor de meeste rekeningen is de renteberekening gekoppeld aan het marktreferentietarief en wordt zij aangepast aan de schommelingen van dit tarief. Bijgevolg loopt het EOF geen risico dat haar saldi tegen een lager tarief dan de marktrentevoeten worden vergoed.

5.4.   KREDIETRISICO (TEGENPARTIJRISICO)

Maximale blootstelling aan kredietrisico

Voor financiële activa zijn de meegedeelde bedragen nettoboekwaarden en vertegenwoordigen zij de blootstelling van het EOF aan kredietrisico aan het einde van de verslagperiode.

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

Financiële activa

 

Leningen

1

Geldmiddelen en kasequivalenten

994

Wisselvorderingen  (*5)

8

Verstrekte garanties

 

Financiëlegarantiecontracten

8

Totaal op 31.12.2021

1 011

Financieel instrument Leningen: kredietkwaliteit

(in miljoen EUR)

31.12.2021

 

Fase 1

Fase 2

Fase 3

POCI

Totaal

Kredietrating

 

 

 

 

 

Beste en uitstekende rangschikking

Rangschikking hogere middensegment

Rangschikking lagere middensegment

Rangschikking niet-investeringswaardig en wanbetalingsrangschikking

3

3

Brutoboekwaarde

3

3

Minus voorzieningen voor verliezen

2

2

Nettoboekwaarde

1

1

Geldmiddelen en kasequivalenten: kredietkwaliteit

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

Kredietrating

 

Beste en uitstekende rangschikking

751

Rangschikking hogere middensegment

241

Rangschikking lagere middensegment

2

Rangschikking niet-investeringswaardig en wanbetalingsrangschikking

Brutoboekwaarde

994

Minus voorzieningen voor verliezen

Nettoboekwaarde

994

Vorderingen: kredietkwaliteit

(in miljoen EUR)

31.12.2021

 

Niet verschuldigd

Achterstallig

Achterstallig

Achterstallig

Achterstallig

Totaal

0-30 dagen

31-90 dagen

91 dagen-1 jaar

> 1 jaar

Brutoboekwaarde

8

8

Minus voorzieningen voor verezen

Nettoboekwaarde

8

8

Op basis van de analyse van de wisselvorderingen en met het oog op de transitie van de geactualiseerde boekhoudregels van de Europese Unie 11 is er op 1 januari 2021 geen waardeverminderingsaanpassing op te nemen voor de vorderingen die zijn opgenomen in de jaarrekening van het EOF van 2021.

Financiële activa tegen FVSD: kredietkwaliteit

In 2021 hebben de financiële activa tegen FVSD die zijn opgenomen in deze financiële staten betrekking op investeringen in eigen vermogen die niet aan kredietrisico onderhevig zijn (zie toelichting 2.1).

Informatie over het kredietrisico die is bekendgemaakt in de jaarrekening 2020

Ter informatie: in de jaarrekening 2020 werd de volgende informatie over het kredietrisico bekendgemaakt:

Financiële activa die niet vervallen zijn en evenmin een waardevermindering hebben ondergaan

(in miljoen EUR)

 

Totaal

Niet vervallen en evenmin in waarde verminderd

Achterstallig maar niet aan bijzondere waardevermindering onderhevig

< 1 jaar

1-5 jaar

> 5 jaar

Wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

140

124

7

9

Totaal op 31.12.2020

140

124

7

9

Financiële activa per risicocategorie

(in miljoen EUR)

 

31.12.2020

Vorderingen

Contant geld

Totaal

Tegenpartijen met externe kredietrating

 

 

 

Beste en uitstekende rangschikking

9

372

381

Rangschikking hogere middensegment

211

211

Rangschikking lagere middensegment

145

145

Rangschikking niet-investeringswaardig

 

9

728

737

Tegenpartijen zonder externe kredietrating

 

 

 

Groep 1 (debiteuren zonder wanbetalingen in het verleden)

131

131

Groep 2 (debiteuren met wanbetalingen in het verleden)

Totaal

131

131

Totaal

140

728

868

5.5.   LIQUIDITEITSRISICO

Vervaldagenanalyse van de financiële verplichtingen op basis van resterende contractuele vervaldag

De financiële verplichtingen en schulden in deze rubriek worden vermeld door de boekwaarden van de balans.

(in miljoen EUR)

 

< 1 jaar

1-5 jaar

> 5 jaar

Totaal

Financiële verplichtingen op 31.12.2021

501

6

508

Financiële verplichtingen op 31.12.2020

615

2

617

Voor het EOF geldende begrotingsbeginselen zorgen ervoor dat de totale kasmiddelen voor de begrotingsperiode steeds toereikend zijn voor de uitvoering van de betalingen. De totale bijdragen van de lidstaten stemmen immers overeen met het totale bedrag van de betalingskredieten voor de desbetreffende begrotingsperiode.

De bijdragen van de lidstaten aan het EOF worden evenwel betaald in drie tranches per jaar, terwijl de betalingen seizoensgebonden zijn.

Om ervoor te zorgen dat de kasmiddelen steeds toereikend zijn om de in een bepaalde maand uit te voeren betalingen te dekken, worden op gezette tijden gegevens over de kassituatie uitgewisseld tussen de thesaurie van de Commissie en de desbetreffende uitgevende diensten.

Naast het bovenstaande zorgen geautomatiseerde kasbeheerinstrumenten er in het kader van de kasverrichtingen van het EOF voor dat dagelijks voldoende liquiditeit beschikbaar is op elke bankrekening van het EOF.

6.   INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN

De verbonden partijen van het EOF zijn het EU-trustfonds Bêkou, het EU-trustfonds voor Afrika en de Europese Commissie. Verrichtingen tussen deze entiteiten maken deel uit van de normale verrichtingen van het EOF en derhalve gelden er overeenkomstig de boekhoudregels van de EU geen specifieke verplichtingen tot informatieverschaffing voor deze verrichtingen.

Er is geen afzonderlijk beheer voor het EOF, aangezien het door de Commissie wordt beheerd. De rechten van de leidinggevenden van de EU, met inbegrip van de Commissie, zijn openbaar gemaakt in de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie in rubriek 7.2 “Rechten van leidinggevenden”.

7.   GEBEURTENISSEN NA DE BALANSDATUM

Oekraïne

In overeenstemming met de boekhoudregels van de EU 19, “Gebeurtenissen na de balansdatum” is de oorlog in Oekraïne, die in februari 2022 is begonnen, een gebeurtenis die niet leidt tot aanpassing van de jaarrekening en hoeven de cijfers die op 31 december 2021 in deze financiële staten waren vermeld derhalve niet te worden aangepast. Voor latere verslagperioden kan de oorlog gevolgen hebben voor de opneming en waardering van bepaalde activa en verplichtingen op de balans en ook van bepaalde ontvangsten en uitgaven die zijn opgenomen in de staat van de financiële resultaten. Op basis van de feiten en omstandigheden op het moment dat deze financiële staten werden opgesteld, in het bijzonder de veranderende situatie, kan geen betrouwbare raming van het financiële effect van de oorlog in Oekraïne op het EOF worden gemaakt.

Op de datum van indiening van deze rekeningen zijn geen andere relevante punten onder de aandacht gekomen van de rekenplichtige van het EOF die een afzonderlijke vermelding in deze rubriek zouden vereisen. Bij het opstellen van de jaarrekeningen en de bijbehorende toelichtingen werd gebruikgemaakt van de recentste beschikbare gegevens en dit komt tot uiting in de hierboven opgenomen informatie.

8.   AFSTEMMING VAN HET ECONOMISCH RESULTAAT EN HET BEGROTINGSRESULTAAT

Het economisch resultaat van het jaar is berekend op transactiebasis. Het begrotingsresultaat is evenwel gebaseerd op de beginselen van de kasboekhouding. Aangezien het economisch resultaat en het begrotingsresultaat het gevolg zijn van dezelfde onderliggende verrichtingen, is het nuttig om na te gaan of ze op elkaar kunnen worden afgestemd. In onderstaande tabel is deze afstemming opgenomen, met vermelding van de belangrijkste afgestemde bedragen, opgesplitst in ontvangsten en uitgaven. De toelichting bij de tabel bevat aanvullende informatie over de aard van de belangrijkste sluitposten.

(in miljoen EUR)

 

2021

2020

ECONOMISCH RESULTAAT OVER HET JAAR

(2 974 )

(4 744 )

Ontvangsten

 

 

Rechten die het begrotingsresultaat niet beïnvloeden

(2)

Rechten die in het lopende jaar zijn vastgesteld, maar nog niet zijn geïnd

(6)

(23)

Rechten die in vorige jaren zijn vastgesteld en in het lopende jaar zijn geïnd

20

13

Ontvangstenverlagend verbruik

13

61

Toegerekende baten (netto)

(69)

(33)

Overige

Uitgaven

 

 

Nog niet betaalde uitgaven van het lopende jaar

111

119

Uitgaven van het vorige jaar betaald in het lopende jaar

(741)

(817)

Netto-effect van voorfinanciering

(295)

(281)

Toegerekende uitgaven (netto)

539

1 102

BEGROTINGSRESULTAAT VAN HET JAAR

(3 401 )

(4 604 )

8.1.   SLUITPOSTEN — ONTVANGSTEN

De begrotingsontvangsten van een begrotingsjaar zijn gelijk aan de bedragen die worden geïnd van tijdens het begrotingsjaar vastgestelde rechten en de bedragen die worden geïnd van rechten die zijn vastgesteld tijdens voorafgaande begrotingsjaren.

De rechten die het begrotingsresultaat niet beïnvloeden worden geboekt in de economische resultatenrekening. Vanuit begrotingsoogpunt kunnen zij evenwel niet als ontvangsten worden beschouwd, aangezien het ontvangen bedrag naar de reserve wordt overgeheveld en zonder een besluit van de Raad niet opnieuw kan worden vastgelegd.

De rechten die in het huidige jaar zijn vastgesteld maar nog niet geïnd moeten ten behoeve van de afstemming van het economisch resultaat worden afgetrokken, aangezien zij geen deel uitmaken van de begrotingsontvangsten. Daarentegen moeten de rechten die tijdens vorige jaren zijn vastgesteld en in het huidige jaar geïnd ten behoeve van de afstemming bij het economische resultaat worden opgeteld.

Het netto-effect van de voorfinanciering heeft betrekking op de verrekening van de voorfinanciering met de van de begunstigden teruggevorderde bedragen. Deze kasontvangsten vertegenwoordigen begrotingsinkomsten, maar hebben geen invloed op het economisch resultaat en moeten daarom ten behoeve van de afstemming worden toegevoegd.

De netto toegerekende ontvangsten bestaan hoofdzakelijk uit overlopende posten met het oog op afsluiting aan het einde van het jaar. Alleen het netto-effect, dat wil zeggen de toegerekende baten voor het lopende jaar verminderd met de teruggeboekte toegerekende baten van vorig jaar, wordt in aanmerking genomen.

8.2.   SLUITPOSTEN — UITGAVEN

Uitgaven van het lopende jaar die nog niet zijn betaald moeten ten behoeve van de afstemming worden toegevoegd, aangezien zij in het economisch resultaat zijn opgenomen maar geen deel uitmaken van de begrotingsontvangsten. Daarentegen moeten de uitgaven van vorige jaren die in het huidige jaar zijn betaald ten behoeve van de afstemming van het economische resultaat worden afgetrokken, aangezien zij deel uitmaken van de begrotingsuitgaven van het lopende jaar, maar zij het economische resultaat niet beïnvloeden of in het geval van correcties de uitgaven verminderen.

De kasmiddelen van betalingsannuleringen hebben geen invloed op de economische resultaten, maar wel op het begrotingsresultaat.

Het netto-effect van voorfinanciering is de combinatie van de nieuwe voorfinancieringsbedragen die tijdens het lopende jaar zijn betaald (geboekt als begrotingsuitgaven van het jaar) en de vereffening van de voorfinancieringen die tijdens het lopende jaar of vorige jaren werden betaald via de aanvaarding van subsidiabele kosten. De laatste zijn wel toegerekende uitgaven, doch geen uitgave in de begrotingsboekhouding, aangezien de aanvankelijke voorfinanciering reeds als een begrotingsuitgave werd beschouwd op het ogenblik van de betaling.

De netto toegerekende uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit uitgaven die toegerekend zijn met het oog op afsluiting aan het einde van het jaar, dat wil zeggen subsidiabele uitgaven die begunstigden van EOF-middelen hebben gedaan, maar nog niet aan het EOF hebben gedeclareerd. Alleen het netto-effect, dat wil zeggen de toegerekende uitgaven voor het lopende jaar verminderd met de teruggeboekte toegerekende uitgaven van vorig jaar, wordt in aanmerking genomen.

FINANCIËLE STATEN VAN IN HET EOF GECONSOLIDEERDE EU-TRUSTFONDSEN

FINANCIËLE STATEN 2021 VAN HET EU-TRUSTFONDS BÊKOU (9)

ACHTERGRONDINFORMATIE OVER HET EU-TRUSTFONDS BÊKOU

Algemene achtergrond bij de EU-trustfondsen

Oprichting

Overeenkomstig de artikelen 234 en 235 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Unie (10) en artikel 35 van het Financieel Reglement van toepassing op het 11e EOF (11) is de Commissie gemachtigd EU-trustfondsen op te richten voor externe maatregelen (“trustfondsen van de Unie”). De trustfondsen van de Unie zijn opgericht uit hoofde van een overeenkomst met andere donoren voor acties in en na noodsituaties die nodig zijn om te reageren op een crisis, of voor thematische acties.

Trustfondsen van de Unie worden opgericht door de Europese Commissie met een besluit na raadpleging of goedkeuring van het Europees Parlement en de Raad. Dit besluit omvat de oprichtingsovereenkomst met andere donoren.

Trustfondsen van de Unie worden alleen opgericht en uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:

er is toegevoegde waarde voor het optreden van de Unie: de doelstellingen van trustfondsen van de Unie, met name vanwege de omvang of de mogelijke gevolgen, kunnen beter op het niveau van de Unie dan op nationaal niveau worden bereikt en het gebruik van de bestaande financieringsinstrumenten zou niet voldoende zijn om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken;

trustfondsen van de Unie leveren duidelijke politieke zichtbaarheid van de Unie en voordelen met betrekking tot het beheer op, evenals betere controle door de Unie op de risico’s en het gebruik van de bijdragen van de Unie en andere donoren;

trustfondsen van de Unie vormen geen doublure van andere financieringskanalen of vergelijkbare instrumenten, zonder enige additionaliteit op te leveren;

de doelstellingen van trustfondsen van de Unie zijn afgestemd op de doelstellingen van het instrument van de Unie of de begrotingspost waaruit zij gefinancierd worden.

De huidige EU-trustfondsen

Momenteel heeft de Commissie vier EU-trustfondsen opgericht:

het EU-trustfonds Bêkou, dat tot doel heeft de Centraal-Afrikaanse Republiek in alle opzichten te helpen bij het vinden van een uitweg uit de crisis en bij de wederopbouw. Opgericht op 15 juli 2014;

het EU-trustfonds voor Syrië (Madad-fonds), een regionaal trustfonds van de Europese Unie in respons op de Syrische crisis. Opgericht op 15 december 2014;

het EU-trustfonds voor Afrika, een noodtrustfonds van de Europese Unie voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van onregelmatige migratie en ontheemding in Afrika. Opgericht op 12 november 2015;

het EU-Trustfonds voor Colombia; voor de ondersteuning van de uitvoering van het vredesakkoord bij de eerste wederopbouw- en stabiliseringsfase na afloop van het conflict. Opgericht op 12 december 2016.

Opdracht

Het EU-trustfonds Bêkou werd opgericht met als doel de stabilisering en wederopbouw van de Centraal-Afrikaanse Republiek te bevorderen. Volgens de oprichtingsovereenkomst is de belangrijkste doelstelling van het trustfonds om samenhangende, gerichte steun te bieden voor de weerbaarheid van kwetsbare groepen, en om de wederopbouw en de uitweg uit de crisis van de Centraal-Afrikaanse Republiek op alle gebieden te ondersteunen, om acties op korte, middellange en lange termijn te coördineren, en om buurlanden te helpen om te gaan met de gevolgen van de crisis.

Belangrijkste operationele activiteiten

Het trustfonds van de Unie bundelt middelen van verschillende donoren om programma’s te financieren op basis van overeengekomen doelstellingen. Sinds de oprichting van het EU-trustfonds Bêkou in juli 2014 heeft het trustfonds 22 programma’s vastgesteld en meer dan 2,5 miljoen begunstigden bereikt. De programma’s zijn bedoeld om de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) en haar bevolking bij te staan in de nasleep van de crisis van 2013. Het EU-trustfonds Bêkou heeft in het bijzonder tot doel de toegang tot basisdiensten (voornamelijk gezondheidszorg, water en sanitaire voorzieningen) te garanderen, het economisch herstel en het scheppen van banen te ondersteunen en sociale cohesie en verzoening te bevorderen.

Governance

Het bestuur van het EU-trustfonds Bêkou is toevertrouwd aan de Europese Commissie, die ook optreedt als het secretariaat van zijn twee bestuursorganen — de raad van bestuur van het trustfonds en het operationele bestuursorgaan. De raad van bestuur van het trustfonds en het operationeel comité van het EU-trustfonds Bêkou bestaan uit vertegenwoordigers van de donoren, de Commissie, het Europees Parlement, een vertegenwoordiger van de autoriteiten van de Centraal-Afrikaanse Republiek en waarnemers. De regels voor de samenstelling van de raad van bestuur en zijn reglement van orde worden vastgesteld in de oprichtingsovereenkomst van het trustfonds van de Unie.

De belangrijkste taak van de raad van bestuur bestaat erin de algemene strategie van het trustfonds vast te stellen en te evalueren. Het operationele bestuursorgaan is verantwoordelijk voor de selectie van de door het trustfonds gefinancierde acties en houdt toezicht op de uitvoering ervan. Daarnaast keurt het de jaarrekening en de jaarverslagen over door het trustfonds gefinancierde activiteiten goed.

Financieringsbronnen

Het EU-trustfonds Bêkou wordt gefinancierd met bijdragen van donoren.

Jaarrekening

Opstellingsgrondslag

Het rechtskader en de termijnen voor de opstelling van de jaarrekeningen zijn vastgelegd in de overeenkomst tot oprichting van het EU-trustfonds voor de Centraal-Afrikaanse Republiek, het zogeheten “EU-trustfonds Bêkou” en de interne regels daarvan (hierna “de oprichtingsovereenkomst” genoemd). Overeenkomstig deze oprichtingsovereenkomst worden de jaarrekeningen opgesteld overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de rekenplichtige van de Commissie (boekhoudregels van de Europese Unie), die gebaseerd zijn op internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector (IPSAS).

De rekenplichtige

De rekenplichtige van de Commissie treedt op als rekenplichtige van de trustfondsen van de Unie. De rekenplichtige is verantwoordelijk voor het vaststellen van de boekhoudprocedures en een rekeningstelsel die alle trustfondsen van de Unie gemeenschappelijk hebben. De intern controleur van de Commissie, OLAF en de Rekenkamer oefenen ten aanzien van de trustfondsen van de Unie dezelfde bevoegdheden uit als ten aanzien van andere acties die door de Commissie worden uitgevoerd. De trustfondsen van de Unie worden jaarlijks aan een onafhankelijke externe audit onderworpen.

Samenstelling van de jaarrekeningen

De jaarrekening bestrijkt de periode van 1 januari tot en met 31 december en omvat de financiële overzichten en de verslagen over de uitvoering van de begroting. Hoewel de financiële overzichten en de aanvullende toelichtingen op transactiebasis worden opgesteld, zijn de verslagen over de begrotingsuitvoering hoofdzakelijk gebaseerd op kasbewegingen.

Proces van voorlopige rekeningen tot kwijting

De jaarrekeningen worden onderworpen aan een onafhankelijke externe audit. De door de rekenplichtige opgestelde voorlopige jaarrekeningen worden uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar toegezonden aan het operationeel comité, dat ze vervolgens toezendt aan het accountantskantoor dat na een aanbestedingsprocedure door de entiteit is geselecteerd. Na de audit stelt de rekenplichtige de definitieve jaarrekening op en legt deze ter goedkeuring voor aan het operationeel comité (artikel 8, lid 3, punt 4, c)).

De jaarrekening van het EU-trustfonds Bêkou wordt geconsolideerd in de jaarrekening van het Europees Ontwikkelingsfonds.

Belangrijke operationele gebeurtenissen

Belangrijkste verwezenlijkingen tijdens het jaar

De EU startte in juli 2014 haar allereerste trustfonds (EUTF), dat de naam “Bêkou” draagt (hetgeen “hoop” betekent in het Sango), om de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) en haar bevolking in de nasleep van de crisis van 2013 bij te staan. Het EU-trustfonds Bêkou heeft tot doel de toegang tot basisdiensten (voornamelijk gezondheidszorg, water en sanitaire voorzieningen) te garanderen, de plattelandsontwikkeling en het economisch herstel te ondersteunen en de verzoening te bevorderen. Sinds de oprichting ervan heeft het EU-trustfonds Bêkou 22 programma’s gefinancierd en meer dan de helft van de bevolking van het land bereikt.

Ondanks de ondertekening van een vredesovereenkomst in februari 2019 zijn de onveiligheid en de humanitaire behoeften in 2021 toegenomen, wat voor het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) aanleiding vormde om te spreken van “de ergste humanitaire noodsituatie sinds 2015”. Het is in deze complexe en fragiele context dat het EU-trustfonds Bêkou zijn comparatieve voordelen heeft benut die het fonds heeft op het vlak van flexibiliteit om zich aan de veranderende omstandigheden aan te passen. Daarnaast is het EU-trustfonds Bêkou het enige instrument gebleven waarmee de weerbaarheid van zowel de bevolking als de staat wordt opgebouwd, op basis van een intensievere samenwerking tussen actoren op het gebied van humanitaire hulp, ontwikkeling en vrede.

Belangrijke operationele gebeurtenissen in 2021:

In december 2020 werd besloten tot de tweede en laatste verlenging van het EU-trustfonds Bêkou tot 31 december 2021. De uitvoering van projecten in het kader van het EU-trustfonds Bêkou werd in 2021 beïnvloed door een ernstige verslechtering van de veiligheidssituatie. Nadat de algemene verkiezingen in december 2020 waren gehouden, maakte een coalitie van rebellengroepen bezwaar tegen de uitkomst en begon een gewelddadig conflict zich uit te breiden over het gehele grondgebied van Centraal-Afrika. Hoewel de situatie in de hoofdstad Bangui minder gevaarlijk bleef, veroorzaakte het conflict voor de meeste Bêkou-partners grote veiligheidsproblemen en toegangsbeperkingen.

Hoewel in het kader van het EU-trustfonds Bêkou in 2020 een programma ter ondersteuning van de inzet op het gebied van civiele bescherming in de Centraal-Afrikaanse Republiek was goedgekeurd, werd de institutionele en veiligheidscontext niet langer gunstig genoeg geacht om met de uitvoering van dit programma te beginnen. Bijgevolg werd de 4 miljoen EUR aan vastleggingen vrijgemaakt en opnieuw toegewezen aan een programma dat was gericht op de sociaal-economische ontwikkeling in het zuidoostelijke deel van het land (RELSUDE).

De respons op de COVID-19-uitbraak werd in 2021 voortgezet. Hoewel de pandemie dit jaar een minder groot effect had op de verrichtingen in het kader van het EU-trustfonds, verstoorden de geldende sanitaire maatregelen in combinatie met het tumult dat werd veroorzaakt door het voortdurende conflict de nog altijd zeer kwetsbare instellingen, en zag het land de basisvoorzieningen achteruitgaan. Via het EU-trustfonds Bêkou werden de kloof tussen noodhulp en ontwikkelingshulp overbrugd en werd met behulp van de programma’s Health III en WASH de voortdurende ondersteuning van kwetsbare bevolkingsgroepen opgevoerd.

Aan het einde van 2021 werd voor het EU-trustfonds Bêkou het vastleggen en contracteren van alle ontvangen bijdragen afgerond, met uitzondering van de middelen die waren gereserveerd voor toezicht, evaluatie, audit en communicatie, die nog steeds kunnen worden gecontracteerd tot het einde van de uitvoeringsperiode van het EU-trustfonds op 31 december 2025. Gedurende het jaar werden extra inspanningen verricht om financieringstekorten te voorkomen en het operationeel comité heeft meer middelen beschikbaar gesteld voor de volgende sectoren: water en sanitaire voorzieningen (4,5 miljoen EUR), sociaal-economisch herstel RELSUDE (5,38 miljoen EUR), verzoening (Reconciliation II) (1,45 miljoen EUR), gezondheidszorg (Health III) (0,34 miljoen EUR) en de faciliteit voor technische samenwerking FATC II (1,23 miljoen EUR).

Begroting en uitvoering van de begroting

Wat de ontvangsten betreft bedroegen de toezeggingen van de contribuanten aan het EU-trustfonds eind 2021 meer dan 310 miljoen EUR. Dit is een stijging met 1,89 miljoen EUR ten opzichte van 2020. Alle bijdragecertificaten zijn ontvangen.

Zoals beschreven werd op besluitvormingsniveau 13 miljoen EUR vastgelegd door middel van aanvullingen op bestaande acties in het kader van het EU-trustfonds Bêkou in 2021. Zij waren bedoeld ter ondersteuning van de sectoren water- en sanitaire voorzieningen, sociaal-economisch herstel, gezondheidszorg, verzoening en meer financiering voor de faciliteit voor technische samenwerking van het EU-trustfonds. Zoals beschreven in de belangrijke operationele gebeurtenissen hadden deze aanvullingen betrekking op strategische sectoren voor de respons op de veranderingen in de sociaal-economische en veiligheidssituatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek, maar ook om partners te ondersteunen teneinde de duurzaamheid van acties in het kader van de overgang van het trustfonds Bêkou naar het nieuwe instrument “Europa in de wereld” te versterken.

Wat de contracten betreft, heeft het EU-trustfonds Bêkou in 2021 7 nieuwe contracten en 14 toegevoegde clausules voor verhoging van kosten en looptijd ondertekend voor een totaalbedrag van meer dan 35 miljoen EUR. De nieuwe contracten dragen bijvoorbeeld bij tot de uitvoering van technische ondersteuning voor het ministerie van Gezondheidszorg en het ministerie van Vrouwenzaken, tot de programma’s voor verzoening en sociale cohesie door middel van een project gericht op de jeugd in Centraal-Afrika, tot de voorkoming van gendergerelateerd geweld, en tot de economische ontwikkeling van het land door middel van de professionalisering en bevordering van ondernemerschap in stedelijke gebieden.

En tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, werd in 2021 meer dan 36 miljoen EUR betaald; sinds de oprichting van het EU-trustfonds Bêkou is bijna 233 miljoen EUR uitgekeerd.

Impact van de activiteiten op de financiële staten

In de financiële staten is de impact van de bovenvermelde activiteiten het meest zichtbaar bij:

exploitatiekosten: die met 938 000 EUR zijn gedaald; de uitgaven met betrekking tot hulp voor wederopbouw, stadsontwikkeling en -beheer, beroepsopleiding en ontwikkeling van de particuliere sector zijn echter gestegen aangezien middelen op het gebied van civiele bescherming werden herschikt ten behoeve van de sociaal-economische ontwikkeling;

voorfinanciering: gedaald met 5 924 000 EUR doordat er minder voorschotten werden betaald als gevolg van de lagere waarde van de nieuwe contracten die werden ondertekend (36 miljoen EUR van nieuwe contracten en contractwijzigingen in 2021 tegenover 53 miljoen EUR in 2020);

financiële verplichtingen: gedaald met 4 671 000 EUR, voornamelijk als gevolg van het feit dat de ontvangen bijdragen van de donoren niet toereikend zijn om de jaarlijkse uitstroom van betalingen te dekken. Dit heeft ook geleid tot de vermindering van de geldmiddelen en kasequivalenten.

BALANS

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

VASTE ACTIVA

 

 

Voorfinanciering

214

2 418

 

214

2 418

VLOTTENDE ACTIVA

 

 

Voorfinanciering

11 762

15 482

Wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

4 446

5 340

Geldmiddelen en kasequivalenten

3 792

7 339

 

20 000

28 161

TOTAAL ACTIVA

20 214

30 579

LANGLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

Financiële verplichtingen

(3 167 )

(17 838 )

 

(3 167 )

(17 838 )

KORTLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

Schulden

(2 847 )

(795)

Toegerekende lasten

(14 200 )

(11 947 )

 

(17 047 )

(12 741 )

TOTAAL PASSIVA

(20 214 )

(30 579 )

NETTOACTIVA

STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN

(× 1000 EUR)

 

2021

2020

ONTVANGSTEN

 

 

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

 

 

Ontvangsten uit giften

46 995

47 889

Teruggevorderde uitgaven

115

Totaal ontvangsten

46 995

48 004

UITGAVEN

 

 

Exploitatiekosten

(46 021 )

(46 959 )

Financieringskosten

(48)

(68)

Overige uitgaven

(925)

(978)

Totaal uitgaven

(46 995 )

(48 004 )

ECONOMISCH RESULTAAT OVER HET JAAR

KASSTROOMOVERZICHT

(× 1000 EUR)

 

2021

2020

Economisch resultaat over het jaar

(Toename)/afname voorfinanciering

5 924

3 685

(Toename)/afname wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

894

(3 487 )

Toename/(afname) financiële verplichtingen

(14 671 )

(11 889 )

Toename/(afname) schulden

2 052

784

Toename/(afname) in toegerekende lasten

2 254

814

NETTOKASSTROOM

(3 547 )

(10 093 )

Nettotoename/(afname) geldmiddelen en kasequivalenten

(3 547 )

(10 093 )

Geldmiddelen en kasequivalenten bij het begin van het jaar

7 339

17 432

Geldmiddelen en kasequivalenten aan het einde van het jaar

3 792

7 339

FINANCIËLE STATEN VAN HET EU-TRUSTFONDS VOOR AFRIKA 2021 (12)

ACHTERGRONDINFORMATIE OVER HET EU-TRUSTFONDS VOOR AFRIKA

Algemene achtergrond bij de EU-trustfondsen

Oprichting

Overeenkomstig de artikelen 234 en 235 van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Unie (13) en artikel 35 van het Financieel Reglement van toepassing op het 11e EOF (14) is de Commissie gemachtigd EU-trustfondsen op te richten voor externe maatregelen (“trustfondsen van de Unie”). De trustfondsen van de Unie zijn opgericht uit hoofde van een overeenkomst met andere donoren voor acties in en na noodsituaties die nodig zijn om te reageren op een crisis, of voor thematische acties.

Trustfondsen van de Unie worden opgericht door de Europese Commissie, met een besluit na raadpleging of goedkeuring van het Europees Parlement en de Raad. Dit besluit omvat de oprichtingsovereenkomst met andere donoren.

Trustfondsen van de Unie worden alleen opgericht en uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:

er is toegevoegde waarde voor het optreden van de Unie: de doelstellingen van trustfondsen van de Unie, met name vanwege de omvang of de mogelijke gevolgen, kunnen beter op het niveau van de Unie dan op nationaal niveau worden bereikt en het gebruik van de bestaande financieringsinstrumenten zou niet voldoende zijn om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken;

trustfondsen van de Unie leveren duidelijke politieke zichtbaarheid van de Unie en voordelen met betrekking tot het beheer op, evenals betere controle door de Unie op de risico’s en het gebruik van de bijdragen van de Unie en andere donoren;

trustfondsen van de Unie vormen geen doublure van andere financieringskanalen of vergelijkbare instrumenten, zonder enige additionaliteit op te leveren;

de doelstellingen van trustfondsen van de Unie zijn afgestemd op de doelstellingen van het instrument van de Unie of de begrotingspost waaruit zij gefinancierd worden.

De huidige EU-trustfondsen

Momenteel heeft de Commissie vier EU-trustfondsen opgericht:

het EU-trustfonds Bêkou, dat tot doel heeft de Centraal-Afrikaanse Republiek in alle opzichten te helpen bij het vinden van een uitweg uit de crisis en bij de wederopbouw. Opgericht op 15 juli 2014;

het EU-trustfonds voor Syrië (Madad-fonds), een regionaal trustfonds van de Europese Unie in respons op de Syrische crisis. Opgericht op 15 december 2014;

het EU-trustfonds voor Afrika, een trustfonds van de Europese Unie voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika. Opgericht op 12 november 2015;

het EU-Trustfonds voor Colombia; voor de ondersteuning van de uitvoering van het vredesakkoord bij spoedig herstel en stabilisatie na afloop van het conflict. Opgericht op 12 december 2016.

Opdracht

De belangrijkste doelstellingen van het EU-trustfonds voor Afrika zijn de ondersteuning van alle dimensies van stabiliteit en het bijdragen tot een beter migratiebeheer, alsook de aanpak van de grondoorzaken van destabilisatie, gedwongen verplaatsing en irreguliere migratie, in het bijzonder door veerkracht, economische en gelijke kansen, veiligheid en ontwikkeling te bevorderen en schendingen van mensenrechten aan te pakken.

Belangrijkste operationele activiteiten

Het trustfonds van de Unie bundelt middelen van verschillende donoren om een actie te financieren op basis van overeengekomen doelstellingen. Het EU-trustfonds voor Afrika is actief in drie belangrijke geografische gebieden, namelijk de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer, de Hoorn van Afrika en het noorden van Afrika. De buurlanden van de in aanmerking komende landen kunnen van geval tot geval profiteren van de projecten van het trustfonds. Het trustfonds is opgericht voor een beperkte periode om een antwoord op korte en middellange termijn te verstrekken op de problemen waarmee de regio heeft te kampen.

Governance

Het bestuur van het EU-trustfonds voor Afrika is toevertrouwd aan de Europese Commissie, die ook optreedt als het secretariaat van zijn twee bestuursorganen — de raad van bestuur van het trustfonds en het operationele bestuursorgaan. De raad van bestuur en het operationeel comité van het EU-trustfonds voor Afrika bestaan uit vertegenwoordigers van de donoren en de Commissie, alsook uit vertegenwoordigers van niet-bijdragende EU-lidstaten, autoriteiten van begunstigde landen en regionale organisaties als waarnemers. De regels voor de samenstelling van de raad van bestuur en zijn reglement van orde worden vastgesteld in de oprichtingsovereenkomst van het trustfonds van de Unie.

De belangrijkste taak van de raad van bestuur bestaat erin de algemene strategie van het trustfonds vast te stellen en te evalueren. Het operationele bestuursorgaan is verantwoordelijk voor de selectie van de door het trustfonds gefinancierde acties en houdt toezicht op de uitvoering ervan. Daarnaast keurt het de jaarrekening en de jaarverslagen over door het trustfonds gefinancierde activiteiten goed.

Financieringsbronnen

Het EU-trustfonds voor Afrika wordt gefinancierd met bijdragen van donoren.

Jaarrekening

Opstellingsgrondslag

Het rechtskader en de termijnen voor de opstelling van de jaarrekeningen zijn vastgelegd in de Overeenkomst tot oprichting van een EU-noodtrustfonds voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika en de interne regels van dit EU-trustfonds (hierna “de oprichtingsovereenkomst” genoemd). Overeenkomstig deze oprichtingsovereenkomst worden de jaarrekeningen opgesteld overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de rekenplichtige van de Commissie (boekhoudregels van de Europese Unie), die gebaseerd zijn op internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector (IPSAS).

De rekenplichtige

Op basis van de oprichtingsovereenkomst treedt de rekenplichtige van de Commissie op als rekenplichtige van het trustfonds.

Samenstelling van de jaarrekeningen

De jaarrekening bestrijkt de periode van 1 januari tot en met 31 december en omvat de financiële overzichten en de verslagen over de uitvoering van de begroting. Hoewel de financiële overzichten en de aanvullende toelichtingen op transactiebasis worden opgesteld, zijn de verslagen over de begrotingsuitvoering hoofdzakelijk gebaseerd op kasbewegingen.

Proces van voorlopige rekeningen tot kwijting

De jaarrekeningen worden onderworpen aan een onafhankelijke externe audit. De door de rekenplichtige opgestelde voorlopige jaarrekeningen worden uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar toegezonden aan het operationeel comité, dat ze vervolgens toezendt aan het accountantskantoor dat na een aanbestedingsprocedure door de entiteit is geselecteerd. Na de audit stelt de rekenplichtige de definitieve jaarrekening op en legt deze ter goedkeuring voor aan het operationeel comité.

De jaarrekening van het EU-trustfonds voor Afrika wordt geconsolideerd in de jaarrekening van het Europees Ontwikkelingsfonds.

Belangrijke operationele gebeurtenissen

Belangrijkste verwezenlijkingen tijdens het jaar

2021 was het laatste jaar waarin in het kader van het EU-trustfonds voor Afrika financiële vastleggingen konden worden gedaan, met inbegrip van de goedkeuring van nieuwe acties of begrotingsaanvullingen en de ondertekening van nieuwe contracten of wijzigingen van bestaande contracten. Vanaf 2022 zullen programma’s in het kader van het EU-trustfonds voor Afrika nog tot eind 2025 worden uitgevoerd.

In de loop van 2021 heeft het EU-trustfonds voor Afrika verder aangetoond dat het een snel en doeltreffend uitvoeringsinstrument is dat de beleidsdialoog met Afrikaanse partnerlanden in de drie regio’s vergemakkelijkt, innovatieve benaderingen toepast en tastbare resultaten oplevert in de drie regio’s (de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer, de Hoorn van Afrika en het noorden van Afrika).

Het EU-trustfonds voor Afrika heeft zijn resultaten in partnerschap met de ontwikkelingsagentschappen van de EU-lidstaten, VN-organisaties, ngo’s en partnerlanden verder geconsolideerd, met de goedkeuring van enkele nieuwe programma’s en een zeer groot aantal begrotingsaanvullingen in de drie regio’s voor een totaalbedrag van 242,6 miljoen EUR. Dit brengt het totale aantal goedgekeurde programma’s op 248 (waaraan vier transversale programma’s moeten worden toegevoegd) voor een totale exploitatiebegroting van meer dan 4 935,1 miljoen EUR. In 2021 werden met de uitvoerende partners nieuwe operationele contracten ondertekend ter waarde van meer dan 367 miljoen EUR, waardoor het totale bedrag van de ondertekende contracten 4 918 miljoen EUR bedroeg. Eind 2021 bedroegen de operationele betalingen ongeveer 3 739 miljoen EUR.

Het EU-trustfonds voor Afrika is in 2021 blijven werken aan de tweeledige doelstelling van het bevorderen van stabiliteit en het aanpakken van de dieperliggende oorzaken van gedwongen ontheemding en irreguliere migratie in de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer, de Hoorn van Afrika en het noorden van Afrika. Het EU-trustfonds voor Afrika is blijven streven naar een evenwichtige aanpak van de uitdagingen van irreguliere migratie, met bijzondere aandacht voor gebieden van wederzijds belang voor de EU en Afrika. Hierbij gaat het om de bestrijding van migrantensmokkel en mensenhandel, en de ondersteuning van de vrijwillige terugkeer en de duurzame re-integratie van migranten in hun land van herkomst.

Het afgelopen jaar heeft het EU-trustfonds voor Afrika een extra bedrag van 3,5 miljoen EUR van een EU-lidstaat ontvangen. Als gevolg daarvan bedroeg de totale toezegging aan het EU-trustfonds voor Afrika op 31 december 2021 meer dan 5 061,7 miljoen EUR, waarvan 623,2 miljoen EUR afkomstig van EU-lidstaten en andere donoren (Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Zwitserland).

In voorgaande jaren bleek uit de rapporten over de monitoring en het leersysteem (MLS — Monitoring and Learning System) met betrekking tot de Sahel, de regio rond het Tsjaadmeer en de Hoorn van Afrika dat met het EU-trustfonds voor Afrika tastbare resultaten werden geboekt op verschillende werkterreinen (deze rapporten zijn beschikbaar op de website van het EU-trustfonds voor Afrika). De monitoring en het leersysteem van de regio Noord-Afrika hebben monitoringrapporten opgeleverd (zie de website van het EU-trustfonds voor Afrika) die tot doel hebben te analyseren hoe door het EU-trustfonds gefinancierde programma’s bijdragen aan de strategische prioriteiten van het EU-trustfonds voor Afrika in de regio Noord-Afrika.

Verantwoordingsplicht en transparantie zijn verbeterd door meer communicatie, waaronder regelmatige updates op de website van het EU-trustfonds voor Afrika, het plaatsen van berichten op sociale media en het organiseren van communicatie-evenementen.

In 2021 is de veiligheidssituatie van de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer verder verslechterd doordat banditisme en spanningen tussen gemeenschappen zijn toegenomen. Het geweld door niet-statelijke gewapende groeperingen bleef aanhouden en bij meer dan 3 600 gewelddadige aanvallen in de regio zijn bijna 10 000 mensen omgekomen. Het aanhoudende geweld en extreme klimaatgerelateerde gebeurtenissen hebben tot verdere massale ontheemding geleid. Als gevolg van de extreme klimatologische omstandigheden werd de regio ook getroffen door perioden van droogte en overstromingen, die een zeer hoge mate van voedselonzekerheid veroorzaakten. Bovendien hebben maatregelen die de regeringen van de regio hebben genomen om de verspreiding van COVID-19 te beheersen, geleid tot een lagere voedselproductie en hebben zij de inflatie opgedreven en de humanitaire hulpverlening verder belemmerd, waardoor de kwetsbaarheid van mensen nog verder werd vergroot. In het licht hiervan heeft het operationeel comité van het EU-trustfonds voor Afrika drie nieuwe programma’s en zes begrotingsaanvullingen goedgekeurd voor een totaalbedrag van 75,9 miljoen EUR (waarvan 73,4 miljoen EUR aan nieuwe middelen, 0,7 miljoen EUR aan vrijgemaakte middelen en 1,8 miljoen EUR aan teruggevorderde middelen). In de loop van het jaar heeft het EU-trustfonds voor Afrika voorts concrete en zichtbare resultaten opgeleverd in het kader van de vier strategische doelstellingen, waarbij tegelijkertijd de stabilisatiepogingen ervan werden voortgezet.

In 2021 handhaafde het EU-trustfonds voor Afrika zijn alomvattende aanpak om alle aspecten van stabiliteit en veerkracht in de regio rond de Hoorn van Afrika te ondersteunen, waarbij de flexibiliteit van het fonds om het hoofd te bieden aan het toenemende negatieve effect van de COVID-19-pandemie optimaal werd benut. Ondanks de verergerde conflictsituatie in de regio en de door de pandemie veroorzaakte ontwrichtingen heeft de mobilisering van de uitvoerende partners het mogelijk gemaakt om belangrijke mijlpalen te behalen voor alle vier specifieke doelstellingen van het EU-trustfonds voor Afrika in overeenstemming met de werkzaamheden die in voorgaande jaren waren verricht. In 2021 werden één nieuw programma en 22 begrotingsaanvullingen goedgekeurd voor een totaalbedrag van 158,2 miljoen EUR. Om het gebruik van de middelen van het EU-trustfonds voor Afrika te optimaliseren voor verrichtingen vóór het einde van de periode voor de sluiting van contracten op 31 december 2021, werd een totaalbedrag van 136,7 miljoen EUR aan ongebruikte middelen uit bestaande programma’s vrijgemaakt en werd 16,8 miljoen EUR teruggevorderd (voornamelijk uit middelen die eerder waren toegewezen aan projecten in Eritrea). Deze middelen werden volledig opnieuw toegewezen, voornamelijk door middel van begrotingsaanvullingen op andere bestaande programma’s.

In 2021 bleef het EU-trustfonds voor Afrika met een alomvattende aanpak reageren op uitdagingen in de regio Noord-Afrika om levens te redden, de meest kwetsbaren te beschermen, gastgemeenschappen te ondersteunen, kansen te bieden voor veilige en georganiseerde mobiliteit en de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan te pakken. Het segment Noord-Afrika is blijven werken op basis van de door de strategische raad van het EU-trustfonds overeengekomen strategische prioriteiten, waaronder steun ter verbetering van migratiebeheer; ondersteuning van arbeidsmigratie en -mobiliteit; bescherming van kwetsbare migranten, vrijwillige terugkeer en duurzame re-integratie, alsmede stabilisatie van de gemeenschappen; en geïntegreerd grensbeheer. In 2021 werden geen nieuwe acties goedgekeurd, maar wel een aantal begrotingsaanvullingen op bestaande acties voor een totaalbedrag van 8,55 miljoen EUR. Bovendien werden verschillende lopende programma’s gewijzigd om ongebruikte middelen vrij te maken en opnieuw toe te wijzen aan andere lopende programma’s met vastgestelde behoeften, zodat de nieuwe vastleggingen minus vrijgemaakte/opnieuw toegewezen middelen neerkomen op 7,45 miljoen EUR.

Begroting en uitvoering van de begroting

In 2021 bedroeg het in totaal vastgelegde bedrag 112 miljoen EUR, ten opzichte van 740 miljoen EUR in 2020. In 2021 bedroeg het nettototaal van extra bedragen waarvoor contracten waren afgesloten 358 miljoen EUR ten opzichte van 1,1 miljoen EUR in 2020. De betalingen in de verslagperiode kwamen neer op 748 miljoen EUR, 304 miljoen EUR minder dan in 2020.

In 2021 bedroeg de totale uitvoering van de begroting in termen van beschikbare vastleggingskredieten die door vastleggingen werden gebruikt 99,61 %.

In 2021 keurde het segment van de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer drie nieuwe programma’s en zes begrotingsaanvullingen goed voor een totaalbedrag van 75,9 miljoen EUR (waarvan 73,4 miljoen EUR aan nieuwe middelen). Om het gebruik van de middelen van het EU-trustfonds Afrika te optimaliseren voor verrichtingen vóór het einde van de periode voor de sluiting van contracten op 31 december 2021, werd 0,7 miljoen EUR vrijgemaakt en 1,8 miljoen EUR teruggevorderd, waarvan het totaalbedrag door middel van aanvullingen opnieuw werd toegewezen.

De Hoorn van Afrika keurde één nieuw programma en 22 begrotingsaanvullingen goed voor een totaalbedrag van 158,2 miljoen EUR. Om het gebruik van de middelen van het EU-trustfonds voor Afrika te optimaliseren voor verrichtingen vóór het einde van de periode voor de sluiting van contracten op 31 december 2021, werd 136,7 miljoen EUR aan ongebruikte middelen uit bestaande programma’s vrijgemaakt en werd 16,8 miljoen EUR teruggevorderd, waarvan het totaalbedrag opnieuw werd toegewezen, voornamelijk door middel van aanvullingen op andere bestaande projecten.

In het noorden van Afrika werden in 2021 geen nieuwe programma’s goedgekeurd, maar wel een aantal begrotingsaanvullingen voor een totaalbedrag van 8,5 miljoen EUR. Om het gebruik van de middelen van het EU-trustfonds voor Afrika te optimaliseren voor verrichtingen vóór het einde van de periode voor de sluiting van contracten op 31 december 2021, werd 1,1 miljoen EUR vrijgemaakt en opnieuw toegewezen aan andere programma’s met vastgestelde behoeften.

Aangezien op 31 december 2021 de periode voor de sluiting van contracten voor operationele contracten in het kader van het EU-trustfonds afliep (met uitzondering van contracten met betrekking tot administratieve handelingen zoals evaluatie, audit en communicatie), gingen de drie segmenten over op het vrijmaken en opnieuw toewijzen van deze middelen; vervolgens werd daar een andere bestemming aan gegeven om te voorzien in de behoeften van de kwetsbare bevolking.

Respons op COVID-19

In 2021 bleef de COVID-19-pandemie een diepgaand effect hebben op de landen die in aanmerking komen voor het EU-trustfonds voor Afrika. Aanvullende middelen uit het EU-trustfonds voor Afrika werden herbestemd om de noodzakelijke respons op COVID-19 te bieden in de drie regio’s waarop het EU-trustfonds voor Afrika van toepassing is.

In de Sahel en de regio rond het Tsjaadmeer werd de COVID-19-programmering in verband met behandeling, testen en noodmaatregelen in 2021 afgeschaald. Zo ontving 98 % van de personen die werden bijgestaan in de eerste helft van 2021 steun die niet voornamelijk bestond uit medische uitrusting of persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals preventieve maatregelen of sociaal-economische, risicobeperkende maatregelen.

In de Hoorn van Afrika had de COVID-19-pandemie een diepgaand negatief effect op de economische activiteiten in de regio, onder andere op het inkomen van huishoudens, de teelt van gewassen, veeteelt, verkoop en voedselprijzen. Ook werden hierdoor bestaande risico’s en effecten op irreguliere migratie verergerd als gevolg van grotere zorgen omtrent bescherming, zoals misbruik, gendergeweld, uitbuiting, mensenhandel, smokkelarij en willekeurige detentie. Dankzij de steun van de EUTF is het aantal mensen met verbeterde toegang tot COVID-19-gerelateerde sociale basisvoorzieningen, zoals diensten en cashtransacties, in het eerste halfjaar van 2021 aanzienlijk toegenomen. De projectactiviteiten waren in 2020 hoofdzakelijk gericht op preventie- en bewustmakingscampagnes op het gebied van COVID-19, maar in 2021 werd de aandacht meer verlegd naar economische ondersteuning. In het bijzonder werden in 2021 in het kader van het EU-trustfonds voor Afrika bijna 6 miljoen aan COVID-19 gerelateerde goederen verstrekt, ofwel door middel van de herschikking van middelen naar de respons op COVID-19 of door middel van nieuwe programma’s.

In 2021 had de COVID-19-pandemie ook een nadelig effect op de economieën in het noorden van Afrika, waarbij het voor kwetsbare bevolkingsgroepen nog moeilijker werd om bestaansmiddelen te beschermen en zij in nog grotere mate afhankelijk werden van noodhulp. Het segment besteedde 34,1 miljoen EUR, wat ten goede kwam aan bijna 195 000 kwetsbare mannen, vrouwen en kinderen in de regio, waarbij meer dan 500 000 eenheden aan COVID-19-gerelateerde goederen werden verstrekt aan belangrijke laboratoria en isolatie-eenheden.

Impact van de activiteiten op de financiële staten

In de financiële staten is de impact van de bovenvermelde activiteiten het meest zichtbaar bij:

voorfinanciering: een daling met 159 078 000 EUR doordat er minder voorschotten werden betaald als gevolg van de lagere waarde van de nieuwe contracten die zijn ondertekend;

exploitatiekosten: vrij stabiel gebleven met slechts een geringe daling met 30 430 000 EUR. Ondanks de verslechterende veiligheidssituatie en de aanhoudende COVID-19-pandemie heeft het trustfonds zijn verrichtingen voortgezet om met name de negatieve effecten van de pandemie tegen te gaan, stabiliteit te bevorderen en de dieperliggende oorzaken van migratie aan te pakken;

financiële verplichtingen: een daling met 23 142 000 EUR voornamelijk als gevolg van het feit dat de ontvangen bijdragen niet toereikend waren om de aan de donoren toegewezen netto-uitgaven te dekken. Ondanks dit stegen de geldmiddelen en kasequivalenten met 121 788 000 EUR, omdat de ontvangen bijdragen hoger waren dan de jaarlijkse uitstroom van betalingen.

BALANS

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

VASTE ACTIVA

 

 

Voorfinanciering

55 305

92 655

 

55 305

92 655

VLOTTENDE ACTIVA

 

 

Voorfinanciering

437 657

559 386

Wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

45 339

6 346

Geldmiddelen en kasequivalenten

179 759

57 971

 

662 755

623 703

TOTAAL ACTIVA

718 061

716 359

LANGLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

Financiële verplichtingen

(525 530 )

(546 379 )

 

(525 530 )

(546 379 )

KORTLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

Schulden

(53 143 )

(45 377 )

Toegerekende lasten

(139 388 )

(124 602 )

 

(192 531 )

(169 979 )

TOTAAL PASSIVA

(718 061 )

(716 359 )

NETTOACTIVA

STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN

(× 1000 EUR)

 

2021

2020

ONTVANGSTEN

 

 

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

 

 

Teruggevorderde uitgaven

16

Ontvangsten uit giften

871 456

921 014

 

871 472

921 014

Ontvangsten uit wisseltransacties

 

 

Financiële ontvangsten

131

Overige ontvangsten uit wisseltransacties

16 340

2 883

 

16 471

2 883

Totaal ontvangsten

887 943

923 897

UITGAVEN

 

 

Exploitatiekosten

(856 291 )

(889 014 )

Financieringskosten

(550)

(518)

Overige uitgaven

(31 103 )

(34 365 )

Totaal uitgaven

(887 943 )

(923 897 )

ECONOMISCH RESULTAAT OVER HET JAAR

KASSTROOMOVERZICHT

(× 1000 EUR)

 

2021

2020

Economisch resultaat over het jaar

Operationele activiteiten

 

 

(Toename)/afname voorfinanciering

159 078

(184 933 )

(Toename)/afname wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

(38 992 )

12 125

Toename/(afname) financiële verplichtingen

(20 849 )

161 968

Toename/(afname) schulden

7 765

19 408

Toename/(afname) in toegerekende lasten

14 786

22 488

NETTOKASSTROOM

121 788

31 056

Nettotoename/(afname) geldmiddelen en kasequivalenten

121 788

31 056

Geldmiddelen en kasequivalenten bij het begin van het jaar

57 971

26 915

Geldmiddelen en kasequivalenten aan het einde van het jaar

179 759

57 971

GECONSOLIDEERDE FINANCIËLE STATEN VAN HET EOF EN DE EU-TRUSTFONDSEN (15)

GECONSOLIDEERDE BALANS

(in miljoen EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020 (*6)

VASTE ACTIVA

 

 

Financiële activa

39

33

Voorfinanciering  (*6)

726

965

Wisselvorderingen

4

3

 

770

1 002

VLOTTENDE ACTIVA

 

 

Voorfinanciering

1 902

1 930

Wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

85

152

Geldmiddelen en kasequivalenten

1 177

793

 

3 164

2 875

TOTAAL ACTIVA

3 934

3 877

LANGLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

Financiële verplichtingen

(154)

(173)

 

(154)

(173)

KORTLOPENDE VERPLICHTINGEN

 

 

Schulden

(557)

(661)

Overlopende posten

(1 162 )

(1 664 )

 

(1 719 )

(2 325 )

TOTAAL PASSIVA

(1 873 )

(2 498 )

NETTOACTIVA

2 061

1 379

MIDDELEN EN RESERVES

 

 

Reëlewaardereserve

(5)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

62 643

58 986

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

2 252

2 252

Van vorige jaren overgedragen economisch resultaat

(59 860 )

(55 111 )

Economisch resultaat over het jaar

(2 974 )

(4 744 )

NETTOACTIVA

2 061

1 379

GECONSOLIDEERDE STAAT VAN DE FINANCIËLE PRESTATIES

(in miljoen EUR)

 

2021

2020

ONTVANGSTEN

 

 

Ontvangsten uit niet-wisseltransacties

 

 

Terugvorderingen

27

92

Ontvangsten uit giften aan de trustfondsen

272

296

 

300

388

Ontvangsten uit wisseltransacties

 

 

Financiële ontvangsten

(25)

6

Overige ontvangsten

90

40

 

64

46

Totaal ontvangsten

364

434

UITGAVEN

 

 

Steuninstrumenten

(2 218 )

(3 935 )

Door trustfondsen gedane uitgaven

(902)

(936)

Cofinancieringsuitgaven

(19)

(53)

Financieringskosten

(21)

(22)

Overige uitgaven

(178)

(232)

Totaal uitgaven

(3 338 )

(5 178 )

ECONOMISCH RESULTAAT OVER HET JAAR

(2 974 )

(4 744 )

GECONSOLIDEERD KASSTROOMOVERZICHT

(in miljoen EUR)

 

2021

2020

Economisch resultaat over het jaar

(2 974 )

(4 744 )

Operationele activiteiten

 

 

Kapitaalverhoging — bijdragen

3 657

4 177

(Toename)/afname bijdragen trustfonds

 

(Toename)/afname voorfinanciering

266

(210)

(Toename)/afname wisselvorderingen en verhaalbare niet-handelsuitgaven

66

(9)

Toename/(afname) financiële verplichtingen

(19)

6

Toename/(afname) schulden

(104)

119

Toename/(afname) in overlopende posten

(502)

232

Overige non-cash mutaties

(3)

Investeringsactiviteiten

 

 

(Toename)/afname voor verkoop beschikbare financiële activa  (*7)

(7)

2

NETTOKASSTROOM

384

(431)

Nettotoename/(afname) geldmiddelen en kasequivalenten

384

(430)

Geldmiddelen en kasequivalenten bij het begin van het jaar

793

1 223

Geldmiddelen en kasequivalenten aan het einde van het jaar

1 177

793

GECONSOLIDEERDE STAAT VAN MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA

(in miljoen EUR)

 

Middelen van het fonds — actieve EOF’s

(A)

Niet-afgeroepen middelen — actieve EOF’s

(B)

Afgeroepen middelen van het fonds — actieve EOF’s

(C)=(A)-(B)

Gecumuleerde reserves

(D)

Overdracht van afgeroepen middelen van afgesloten EOF’s

(E)

Reëlewaarde-reserve

(F)

Totaal nettoactiva

(C)+(D)+(E)+(F)

SALDO OP 31.12.2019

73 264

18 455

54 809

(55 111 )

2 252

(2)

1 948

Mutaties reële waarde

 

 

 

 

 

(3)

(3)

Kapitaalverhoging — bijdragen  (*8)

(223)

(4 400 )

4 177

 

4 177

Economisch resultaat over het jaar

(4 744 )

 

(4 744 )

SALDO OP 31.12.2020

73 041

14 055

58 986

(59 854 )

2 252

(5)

1 379

Impact van de herziene boekhoudregels van de Europese Unie 11

(5)

 

5

 

SALDO OP 1.1.2021

73 041

14 055

58 986

(59 860 )

2 252

1 379

Kapitaalverhoging — bijdragen

(43)

(3 700 )

3 657

 

 

 

3 657

Economisch resultaat over het jaar

 

 

(2 974 )

 

 

(2 974 )

SALDO OP 31.12.2021

72 998

10 355

62 643

(62 834 )

2 252

2 061

EOF VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE MIDDELEN

INHOUDSOPGAVE

1.

ACHTERGROND 75

1.1

VORIGE EOF’S 75

1.2

10E EN 11E EOF 76

2.

FINANCIËLE UITVOERING 77

2.1

FINANCIEEL RESULTAAT 77

2.2

ONTVANGSTEN 84

2.3

BELEIDSUITGAVEN EN SPECIFIEKE PROGRAMMA’S 85

3.

VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST 96

1.   ACHTERGROND

Het in 1959 opgerichte Europees Ontwikkelingsfonds is het voornaamste instrument voor het verstrekken van steun van de EU in het kader van de ontwikkelingssamenwerking aan de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en de landen en gebieden overzee (LGO). De belangrijkste doelstelling ervan is armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen.

Het EOF is opgericht krachtens een interne overeenkomst van de vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt beheerd door een eigen comité. De EOF-middelen zijn ad-hocbijdragen van de EU-lidstaten, die een totaalbedrag vaststellen dat aan het fonds zal worden toegewezen (over een periode van vijf jaar). Naast deze bijdragen kunnen lidstaten ook cofinancieringsregelingen aangaan of kunnen zij op vrijwillige basis financieel bijdragen aan het EOF. De Europese Commissie is verantwoordelijk voor de financiële uitvoering van de verrichtingen die met middelen van het EOF worden uitgevoerd. De Europese Investeringsbank beheert de investeringsfaciliteit.

De werking van het EOF heeft een meerjarig karakter. Elk EOF wordt gesloten voor een periode van ongeveer vijf jaar en op elk EOF is een eigen Financieel Reglement van toepassing dat het opmaken van financiële staten voor elk afzonderlijk EOF verplicht stelt. Financiële staten worden bijgevolg afzonderlijk opgemaakt voor elk EOF met betrekking tot het deel dat door de Commissie wordt beheerd.

Het Intern Akkoord tot oprichting van het laatste EOF (11e EOF (2014-2020)) trad in werking op 1 maart 2015. Vanaf 2021 is de samenwerking met de ACS-landen opgenomen in het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (NDICI). De lopende projecten, die in het kader van het EOF worden gefinancierd, zullen echter verder worden uitgevoerd op basis van de respectieve rechtsgrondslag van het EOF.

Dit verslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 39 van het Financieel Reglement van het 11e EOF (16). De nadruk hierin ligt op belangrijke gebeurtenissen die aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor de financiële uitvoering van het jaar 2021.

Aangezien er geen acties in het kader van eerdere EOF’s lopen (17), bevat dit verslag alleen cijfers voor het 10e en 11e EOF (tenzij specifiek anders wordt vermeld).

1.1.   VORIGE EOF’S

6E EN 7E EOF

Het 6e EOF werd in 2006 afgesloten en het 7e EOF werd in 2008 afgesloten.

8E EN 9E EOF

In 2019 heeft de Commissie de resterende uitstaande transacties van de projecten van het 8e EOF afgesloten. Overeenkomstig artikel 1, lid 2, punt b), van het Intern Akkoord van het 9e EOF zijn de saldi en vrijmakingen van vorige EOF’s overgeheveld naar het 9e EOF.

In 2021 werd het 8e EOF financieel en operationeel afgesloten voor een totaalbedrag van 10 374 miljoen EUR aan uitgaven. De Commissie heeft de afsluiting van het 8e EOF aan de lidstaten meegedeeld in de mededeling die in oktober 2021 aan de Raad werd gepresenteerd. De afsluiting is ook in dit verslag opgenomen.

Alle activiteiten in het kader van het 8e EOF zijn afgerond, alle verificaties en controles zijn uitgevoerd en alle contracten en financiële besluiten zijn afgesloten in de EOF-rekeningen. Alle invorderingsopdrachten, die nog open stonden na de operationele afsluiting, werden geïnd of er werd vanaf gezien, met uitzondering van tien invorderingsopdrachten (waaronder zes geschillen die door de juridische dienst zijn opgevolgd). In overeenstemming met Besluit C(2003)1904 van de Commissie werden deze 13 terugvorderingsopdrachten overgedragen naar het 9e EOF.

De afsluiting van het 9e EOF vordert gestaag (negen financieringsbesluiten afgesloten in 2021). Er staan nog 16 besluiten open. Drie van de openstaande besluiten hebben echter betrekking op acties in Zuid-Sudan (Besluit 2011/315/EU van de Raad (18)). Deze besluiten werden genomen na de vervalclausule van het 9e EOF en moeten, in beginsel, tegen 2023 zijn afgesloten.

Van 2015 tot en met 2021 heeft de Commissie drie restituties van kredieten in het kader van het 8e/9e EOF betaald voor een totaalbedrag van 1 826 miljoen EUR. In januari 2022 werd een saldo van 43 miljoen EUR terugbetaald in het kader van de betaling van de eerste tranche van bijdragen van de lidstaten aan het EOF.

1.2.   10E EN 11E EOF

De ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, die de lidstaten van de Europese Gemeenschap en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) op 23 juni 2000 in Cotonou hebben ondertekend, is op 1 april 2003 in werking getreden (waarbij het 9e EOF werd opgericht). De overeenkomst van Cotonou is tweemaal gewijzigd, eerst bij de in Luxemburg op 25 juni 2005 ondertekende overeenkomst (waarbij het 10e EOF werd opgericht) en vervolgens door de in Ouagadougou op 22 juni 2010 ondertekende overeenkomst (waarbij het 11e EOF werd opgericht).

Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (“LGO-besluit”) (19) is op 2 december 2001 in werking getreden. Dit besluit is op 19 maart 2007 gewijzigd bij Besluit 2007/249/EG (20).

Het Intern Akkoord inzake de financiering van communautaire steun binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de herziene overeenkomst van Cotonou, goedgekeurd door de Vertegenwoordigers van de regeringen van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap in augustus 2013, is in maart 2015 in werking getreden.

In het kader van de Overeenkomst van Cotonou beschikte het 10e EOF voor de tweede periode (2008-2013) over een totaalbedrag van 22 682 miljoen EUR. Hiervan werd:

21 966 miljoen EUR toegewezen aan de ACS-landen,

286 miljoen EUR aan de LGO, en

430 miljoen EUR aan de Commissie als ondersteuningsuitgaven voor de programmering en uitvoering van het EOF.

Het bedrag voor de ACS-landen is als volgt verdeeld:

17 766 miljoen EUR voor de nationale en regionale indicatieve programma’s,

2 700 miljoen EUR voor intra-ACS- en intraregionale samenwerking, en

1 500 miljoen EUR voor investeringsfaciliteiten.

Met name wordt een groter deel van de begroting besteed aan regionale programma’s, waardoor het belang van regionale economische integratie als basiskader voor nationale en lokale ontwikkeling wordt benadrukt. Een innovatie in het 10e EOF was de instelling van “aanmoedigingsbedragen” voor elk land.

In het kader van de Overeenkomst van Cotonou wordt de derde periode (2014-2020) van communautaire steun aan de ACS-Staten en de LGO gefinancierd door het 11e EOF, dat over een bedrag van 30 506 miljoen EUR aan middelen beschikt, waarvan:

29 089 miljoen EUR bestemd is voor de ACS-staten overeenkomstig artikel 1, lid 2, punt a), en artikel 2, punt d), van het Intern Akkoord, waarvan 27 955 miljoen EUR door de Europese Commissie wordt beheerd;

364,5 miljoen EUR bestemd is voor de LGO overeenkomstig artikel 1, lid 2, punt a), en artikel 3, lid 1, van het Intern Akkoord, waarvan 359,5 miljoen EUR door de Europese Commissie wordt beheerd;

1 052,5 miljoen EUR bestemd is voor de Commissie voor de financiering van de kosten die voortvloeien uit de programmering en besteding van de middelen van het 11e EOF, overeenkomstig artikel 1, lid 2, punt a), van het Intern Akkoord.

2.   FINANCIËLE UITVOERING

2.1.   FINANCIEEL RESULTAAT

OVERZICHT VAN KREDIETEN 10e EOF

10e EOF

OVERZICHT VAN DE KREDIETEN: 31 december 2021

ANALYSE VAN DE KREDIETEN PER INSTRUMENT

(in miljoen EUR)

 

INSTRUMENT

INITIËLE TOEWIJZING

TOE-/AFNAME VAN DE GECUMULEERDE MIDDELEN OP 31 DECEMBER 2020

TOE-/AFNAME VAN DE MIDDELEN IN 2021

Toelichting

HUIDIGE TOEWIJZING

ACS

Periodieke bijdragen van de lidstaten

20 896

(280)

(111)

 

20 505

Cofinanciering

0

202

 

 

202

SUBTOTAAL ACS

20 896

(78)

(111)

 

20 707

LGO

Periodieke bijdragen van de lidstaten

0

243

(3)

 

240

SUBTOTAAL LGO

0

243

(3)

 

240

 

TOTAAL 10e EOF

20 896

165

(113)

 

20 947


OVERZICHT VAN KREDIETEN 11e EOF

(in miljoen EUR)

 

INSTRUMENT

INITIËLE TOEWIJZING

TOE-/AFNAME VAN DE GECUMULEERDE MIDDELEN OP 31 DECEMBER 2020

TOE-/AFNAME VAN DE MIDDELEN IN 2021

Toelichting

HUIDIGE TOEWIJZING

ACS

Periodieke bijdragen van de lidstaten

29 008

(190)

197

 

29 015

Cofinanciering

0

75

12

 

88

EC interne DNO

0

1

0

 

1

SUBTOTAAL ACS

29 008

(113)

209

 

29 103

LGO

Periodieke bijdragen van de lidstaten

0

349

4

 

353

Cofinanciering

0

0

0

 

0

EC interne DNO

0

0

0

 

0

SUBTOTAAL LGO

0

349

4

 

353

 

TOTAAL 11e EOF

29 008

235

213

 

29 456


ONTWIKKELING VAN VASTLEGGINGEN, TOEGEWEZEN MIDDELEN EN BETALINGEN VOOR HET 10e EOF

EOF GEAGGREGEERDE REKENINGEN OP 31 DECEMBER 2021

SOORT STEUN

ACS + LGO — 10e EOF

(in miljoen EUR)

 

 

KREDIETEN

BESLUITEN

TOEGEWEZEN FONDSEN

BETALINGEN

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

(1)

(2)

 

(2):(1)

(3)

 

(3):(2)

(4)

 

(4):(3)

 

Periodieke bijdragen van de lidstaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ACS

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

12 454

12 392

(108)

100 %

12 334

(49)

100 %

12 143

96

98 %

SUBTOTAAL: B-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

1 979

1 972

(8)

100 %

1 964

(4)

100 %

1 960

5

100 %

SUBTOTAAL: UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

528

526

0

100 %

526

4

100 %

522

15

99 %

SUBTOTAAL: INTRA-ACS-TOEWIJZINGEN

3 684

3 655

(28)

99 %

3 552

93

97 %

3 239

165

91 %

SUBTOTAAL: REGIONALE TOEWIJZINGEN

1 842

1 825

(26)

99 %

1 794

(13)

98 %

1 692

25

94 %

Cofinanciering

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

185

180

(1)

97 %

177

0

99 %

164

3

93 %

SUBTOTAAL: UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

5

5

(0)

111 %

5

2

100 %

3

0

66 %

SUBTOTAAL: INTRA-ACS-TOEWIJZINGEN

12

11

0

91 %

11

0

100 %

11

0

100 %

Niet-besteedbare reserve

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: NIET-BESTEEDBARE RESERVE

18

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Periodieke bijdragen van de lidstaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LGO

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

186

186

(0)

100 %

183

0

98 %

169

2

92 %

SUBTOTAAL: B-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

15

15

0

100 %

14

(0)

99 %

14

0

100 %

SUBTOTAAL: UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

5

5

 

100 %

5

 

100 %

5

 

100 %

SUBTOTAAL: REGIONALE TOEWIJZINGEN

34

34

(1)

100 %

34

0

99 %

33

(0)

98 %

Niet-besteedbare reserve

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: NIET-BESTEEDBARE RESERVE

0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL: ACS+LGO (INCL. RESERVES) (A+B)

20 947

20 805

(172)

99 %

20 600

33

99 %

19 956

311

97 %


ONTWIKKELING VAN VASTLEGGINGEN, TOEGEWEZEN MIDDELEN EN BETALINGEN VOOR HET 11e EOF

EOF GEAGGREGEERDE REKENINGEN OP 31 DECEMBER 2021

SOORT STEUN

ACS + LGO — 11e EOF

(in miljoen EUR)

 

 

KREDIETEN

BESLUITEN

TOEGEWEZEN FONDSEN

BETALINGEN

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

(1)

(2)

 

(2): (1)

(3)

 

(3): (2)

(4)

 

(4): (3)

 

Periodieke bijdragen van de lidstaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ACS

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

15 538

15 531

(24)

100 %

14 021

928

90 %

9 976

1 644

71 %

SUBTOTAAL: B-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

676

675

(1)

100 %

630

21

93 %

577

51

92 %

SUBTOTAAL: UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

1 071

1 069

(1)

100 %

1 063

190

99 %

856

53

80 %

SUBTOTAAL: INTRA-ACS-TOEWIJZINGEN

4 014

3 908

(4)

97 %

3 703

260

95 %

2 968

267

80 %

SUBTOTAAL: REGIONALE TOEWIJZINGEN

7 317

7 300

4

100 %

6 991

593

96 %

4 926

955

70 %

Cofinanciering

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

46

46

4

100 %

45

4

98 %

18

12

40 %

SUBTOTAAL: UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

4

4

0

100 %

4

3

100 %

0

 

10 %

SUBTOTAAL: INTRA-ACS-TOEWIJZINGEN

33

33

6

100 %

33

9

100 %

24

1

72 %

SUBTOTAAL: REGIONALE TOEWIJZINGEN

6

4

0

67 %

4

0

100 %

4

 

100 %

Besteedbare reserves

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: INTRA-ACS RESERVE

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: NIP/RIP-RESERVE

(100)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet-besteedbare reserve

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: NIET-BESTEEDBARE RESERVE

498

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EC interne DNO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

1

1

0

52 %

1

 

100 %

1

 

100 %

 

Periodieke bijdragen van de lidstaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LGO

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

213

213

0

100 %

194

1

91 %

183

12

94 %

SUBTOTAAL: B-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

12

12

0

100 %

12

2

100 %

12

4

99 %

SUBTOTAAL: UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

9

8

0

100 %

6

2

75 %

5

1

77 %

SUBTOTAAL: REGIONALE TOEWIJZINGEN

103

103

(0)

100 %

102

3

99 %

37

12

37 %

Cofinanciering

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet-besteedbare reserve

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: NIET-BESTEEDBARE RESERVE

17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EC interne DNO

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SUBTOTAAL: A-ENVELOPPE — NATIONALE TOEWIJZINGEN

0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL: ACS+LGO (INCL. RESERVES) (A+B)

29 456

28 905

(16)

98 %

26 807

2 015

93 %

19 586

3 012

73 %

2.2.   ONTVANGSTEN

Aard van de ontvangsten

De belangrijkste ontvangsten van het EOF zijn de bijdragen van de lidstaten. Drie keer per jaar roepen de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank de lidstaten op bij te dragen aan het EOF. Het bedrag van de bijdragen die elk jaar worden afgeroepen, weerspiegelt het bedrag van de betalingen die in de loop van het jaar moet worden gedekt.

Overzicht van de bijdragen per lidstaat

Image 2

2.3.   BELEIDSUITGAVEN EN SPECIFIEKE PROGRAMMA’S

Soort uitgave

Het in het meerjarig financieel kader beschikbare bedrag is uitgesplitst in 3 % toegewezen aan de Commissie voor ondersteunende uitgaven en 97 % voor de uitvoering van EOF-projecten. De bedragen worden in elk Intern Akkoord vastgesteld en kunnen worden verhoogd met vrijwillige bijdragen en inkomsten uit verrichtingen.

Uitsplitsing van vastgelegde, contractueel vastgelegde en betaalde bedragen naar aard van de uitgaven

 

KREDIETEN

BESLUITEN

TOEGEWEZEN FONDSEN

BETALINGEN

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

GEAGGR.

JAARLIJKS

%

(1)

(2)

 

(2):(1)

(3)

 

(3):(2)

(4)

 

(4):(3)

UITVOERINGSKOSTEN EN RENTENBATEN

1 621

1 618

(1)

100 %

1 609

200

99 %

1 391

69

86 %

OPERATIONELE UITVOERING

48 782

48 093

(187)

99 %

45 798

1 848

94 %

38 151

3 254

78 %

TOTAAL 10e + 11e EOF: ACS+LGO (A+B)

50 403

49 711

(188)

99 %

47 407

2 048

94 %

39 542

3 323

78 %

Image 3

Uitsplitsing van vastgelegde, contractueel vastgelegde en betaalde bedragen per regio en per land

 

 

GECUMULEERDE EOF-REKENINGEN OP 31 DECEMBER 2021 PER LAND % KREDIETEN.

10e + 11e EOF

TOTAAL 10e en 11e EOF (in miljoen EUR)

Cumulatief 2021

Kredieten

Besluiten

% van kredieten

Toegewezen middelen

% van kredieten

Betalingen

% van kredieten

ACS

Algemeen / administratieve enveloppe /

1 608

1 604

100 %

1 598

99 %

1 381

86 %

Reserve/Niet per land verdeeld

2 969

2 553

86 %

2 553

86 %

2 202

74 %

Alle ACS-landen

4 576

4 157

91 %

4 151

91 %

3 583

78 %

Angola

348

348

100 %

335

96 %

276

79 %

Benin

740

737

100 %

690

93 %

647

87 %

Botswana

130

130

100 %

128

98 %

122

94 %

Burkina Faso

1 307

1 306

100 %

1 300

99 %

1 226

94 %

Burundi

572

570

100 %

546

95 %

466

81 %

Kameroen

521

521

100 %

505

97 %

438

84 %

Kaapverdië

147

147

100 %

146

100 %

145

99 %

Comoren

80

79

100 %

77

96 %

64

80 %

Congo

163

163

100 %

153

94 %

102

62 %

Democratische Republiek Congo

1 430

1 421

99 %

1 327

93 %

1 105

77 %

Ivoorkust

710

709

100 %

699

98 %

633

89 %

Djibouti

186

186

100 %

170

92 %

122

66 %

Eritrea

215

215

100 %

215

100 %

35

16 %

Ethiopië

1 655

1 652

100 %

1 579

95 %

1 353

82 %

Gabon

35

33

95 %

32

91 %

28

80 %

Gambia

316

315

100 %

309

98 %

243

77 %

Ghana

793

792

100 %

782

99 %

697

88 %

Guinee-Bissau

186

186

100 %

185

100 %

152

82 %

Guinee (Conakry)

504

504

100 %

473

94 %

401

80 %

Mauritius

82

82

100 %

82

100 %

78

94 %

Kenia

874

873

100 %

858

98 %

648

74 %

Lesotho

259

258

100 %

245

95 %

182

70 %

Liberia

495

494

100 %

445

90 %

399

81 %

Madagaskar

791

790

100 %

714

90 %

471

60 %

Malawi

1 025

1 025

100 %

919

90 %

805

79 %

Mali

1 425

1 424

100 %

1 389

98 %

1 172

82 %

Mauritanië

347

347

100 %

336

97 %

288

83 %

Mozambique

1 468

1 462

100 %

1 180

80 %

940

64 %

Namibië

189

189

100 %

176

94 %

159

85 %

Niger

1 287

1 285

100 %

1 263

98 %

1 184

92 %

Nigeria

1 160

1 145

99 %

1 126

97 %

987

85 %

Uganda

1 000

1 000

100 %

965

97 %

731

73 %

Centraal-Afrikaanse Republiek

624

622

100 %

616

99 %

495

79 %

Rwanda

841

841

100 %

827

98 %

800

95 %

Sao Tomé en Principe

56

56

100 %

50

89 %

41

73 %

Senegal

668

667

100 %

638

96 %

581

87 %

Seychellen

23

23

100 %

23

99 %

21

93 %

Sierra Leone

663

663

100 %

621

94 %

548

83 %

Somalië

903

901

100 %

898

99 %

872

97 %

Swaziland

135

128

95 %

113

84 %

95

70 %

Tanzania

1 176

1 174

100 %

1 108

94 %

945

80 %

Tsjaad

938

936

100 %

832

89 %

708

75 %

Togo

378

378

100 %

374

99 %

332

88 %

Zambia

834

834

100 %

740

89 %

536

64 %

Zimbabwe

472

471

100 %

465

99 %

435

92 %

* Totaal Afrika

28 150

28 082

100 %

26 654

95 %

22 709

81 %

Antigua en Barbuda

16

15

99 %

15

99 %

14

88 %

Barbados

22

22

100 %

22

99 %

20

91 %

Belize

43

43

100 %

35

82 %

28

66 %

Dominica

41

41

100 %

41

99 %

38

91 %

Grenada

21

21

100 %

21

99 %

20

94 %

Guyana

81

81

100 %

78

96 %

76

94 %

Haïti

1 030

1 020

99 %

890

86 %

736

72 %

Jamaica

243

240

99 %

236

97 %

213

88 %

Dominicaanse Republiek

283

283

100 %

277

98 %

268

95 %

Saint Lucia

32

32

100 %

32

100 %

28

86 %

Saint Kitts en Nevis

9

8

92 %

8

91 %

6

66 %

Saint Vincent en de Grenadines

27

27

98 %

26

97 %

22

81 %

Suriname

27

27

100 %

27

97 %

20

73 %

Trinidad en Tobago

29

29

99 %

28

99 %

22

76 %

* Totaal Caribisch gebied

1 904

1 889

99 %

1 735

91 %

1 511

79 %

Fiji

49

49

100 %

48

99 %

41

85 %

Cookeilanden

5

5

99 %

5

99 %

5

99 %

Salomonseilanden

69

69

100 %

60

88 %

58

84 %

Kiribati

42

42

100 %

42

99 %

26

61 %

Marshalleilanden

17

17

100 %

17

99 %

14

82 %

Micronesia

23

23

100 %

23

97 %

10

43 %

Nauru

4

4

100 %

4

99 %

4

92 %

Niue

3

3

100 %

3

99 %

3

98 %

Palau

5

5

100 %

4

69 %

3

60 %

Papoea-Nieuw-Guinea

246

244

100 %

228

93 %

155

63 %

West-Samoa

67

67

100 %

67

100 %

66

99 %

Oost-Timor

174

174

100 %

172

99 %

138

79 %

Tonga

28

28

100 %

28

99 %

28

99 %

Tuvalu

13

13

100 %

13

99 %

12

89 %

Vanuatu

55

55

100 %

50

91 %

41

76 %

* Totaal Stille Oceaan

800

799

100 %

764

95 %

605

76 %

Intra-ACS-toewijzingen

7 744

7 607

98 %

7 299

94 %

6 242

81 %

PALOP

62

61

98 %

59

95 %

50

80 %

REGIO CENTRAAL-AFRIKA

555

551

99 %

500

90 %

346

62 %

REGIO OOSTELIJK EN ZUIDELIJK AFRIKA

3 176

3 166

100 %

3 022

95 %

2 116

67 %

West-Afrikaanse regio

1 958

1 943

99 %

1 903

97 %

1 399

71 %

Caribisch gebied

535

531

99 %

474

89 %

323

60 %

Pacifisch gebied

326

324

99 %

277

85 %

186

57 %

* Totaal regionale samenwerking LGO

14 355

14 182

99 %

13 534

94 %

10 662

74 %

ACS

49 785

49 110

99 %

46 838

94 %

39 070

78 %

LGO

Reserve/Niet per land/gebied verdeeld

31

14

44 %

11

37 %

10

32 %

Alle LGO-landen

31

14

44 %

11

37 %

10

32 %

Anguilla

28

28

100 %

27

99 %

27

99 %

Falklandeilanden (Malvinen)

10

10

100 %

10

98 %

10

98 %

Pitcairneilanden

5

5

100 %

5

100 %

5

100 %

Turks- en Caicoseilanden

33

33

100 %

33

100 %

32

97 %

Britse Maagdeneilanden

2

2

100 %

2

98 %

2

90 %

Montserrat

33

33

100 %

33

100 %

31

94 %

Sint-Helena, Ascension en Tristan da Cunha

38

38

100 %

38

100 %

35

94 %

* Totaal Britse LGO

148

148

100 %

147

100 %

141

96 %

Nederlandse Antillen

41

41

100 %

23

57 %

19

46 %

Nederlandse Antillen — Bonaire

4

4

100 %

4

91 %

2

55 %

Nederlandse Antillen — Saba

4

4

100 %

3

97 %

3

97 %

Nederlandse Antillen — Sint-Eustatius

2

2

100 %

2

97 %

2

97 %

Aruba

21

21

100 %

21

99 %

18

84 %

Sint-Maarten

14

14

100 %

7

51 %

4

31 %

* Totaal Nederlandse LGO

86

86

100 %

61

71 %

49

57 %

Wallis en Futuna

39

39

100 %

37

95 %

26

66 %

Mayotte

29

29

100 %

29

100 %

29

100 %

Nieuw-Caledonië

50

50

100 %

50

100 %

49

98 %

Frans-Polynesië

51

51

100 %

50

98 %

49

96 %

Saint-Pierre en Miquelon

47

47

100 %

47

100 %

47

100 %

* Totaal Franse LGO

215

215

100 %

212

99 %

199

93 %

Reserve/Niet per regio verdeeld

137

137

100 %

136

99 %

71

52 %

* Totaal regionale samenwerking LGO

137

137

100 %

136

99 %

71

52 %

LGO

617

599

97 %

567

92 %

471

76 %

 

TOTAAL: ACS+LGO

50 402

49 709

99 %

47 406

94 %

39 540

78 %


Uitsplitsing van vastgelegde, contractueel vastgelegde en betaalde bedragen per uitgaventerrein voor het 11e EOF

11e EOF Uitsplitsing van vastgelegde, contractueel vastgelegde en betaalde bedragen per uitgaventerrein (DAC-sectorcodes) (21)

(in miljoen EUR)

Sector

Vastgelegd

Contractueel vastgelegd

Betaald

Sociale infrastructuur en dienstverlening

 

 

 

110-Onderwijs

1 192,46

1 064,95

839,46

120-Gezondheidszorg

2 131,40

2 419,57

2 073,28

130-Bevolkingspolitiek/programma’s en reproductieve gezondheid

352,44

40,12

25,41

140-Water en sanitaire voorzieningen

788,50

728,46

365,94

150-Overheid en maatschappelijk middenveld

5 909,31

5 883,98

4 812,88

160-Overige sociale infrastructuur en dienstverlening

996,71

1 448,73

1 299,56

Sociale infrastructuur en dienstverlening TOTAAL

11 370,82

11 585,81

9 416,53

Economische infrastructuur en dienstverlening

 

 

 

210-Vervoer en opslag

1 425,48

1 933,76

742,39

220-Communicatie

140,96

139,91

83,87

230-Energie

2 015,13

1 752,16

836,02

240-Bankdiensten en financiële dienstverlening

93,93

116,10

50,50

250-Zakelijke en andere diensten

346,23

276,47

123,41

Economische infrastructuur en dienstverlening TOTAAL

4 021,71

4 218,41

1 836,20

Productiesectoren

 

 

 

310-Landbouw, bosbouw en visserij

3 251,42

2 823,53

1 839,53

320-Industrie, delfstoffen en mijnbouw, bouwnijverheid

644,39

424,96

158,21

330-Handel en toerisme

498,46

419,71

203,21

Productiesectoren TOTAAL

4 394,26

3 668,20

2 200,94

Multisectoraal/transversaal

 

 

 

410-Algemene milieubescherming

989,44

821,21

481,09

430-Overige multisectoraal

3 882,47

2 445,97

1 365,91

Multisectoraal/transversaal TOTAAL

4 871,91

3 267,18

1 847,01

Hulp in de vorm van goederen en algemene programmasteun

 

 

 

510-Algemene begrotingssteun

3 116,32

3 149,33

2 436,61

520-Voedselhulp in het kader van ontwikkelingssteun

614,50

385,77

347,06

Hulp in de vorm van goederen en algemene programmasteun TOTAAL

3 730,82

3 535,09

2 783,68

Maatregelen met betrekking tot schulden

 

 

 

600-Maatregelen met betrekking tot schulden

91,50

91,50

91,50

Maatregelen met betrekking tot schulden TOTAAL

91,50

91,50

91,50

Humanitaire hulp

 

 

 

720-Respons in noodsituaties

746,19

460,11

437,98

730-Hulp voor wederopbouw en herstel

137,83

44,16

34,02

740-Paraatheid bij rampen

72,79

109,06

78,89

Humanitaire hulp TOTAAL

956,81

613,33

550,89

Administratieve kosten van donoren/Niet toegewezen/Niet nader gespecificeerd

 

 

 

910-Administratieve kosten van donoren

982,02

968,04

777,47

998-Niet toegewezen/niet gespecificeerd

183,30

36,68

21,44

N.b.-Niet beschikbaar

260,50

1,57

1,15

Administratieve kosten van donoren/Niet toegewezen/Niet nader gespecificeerd TOTAAL

1 425,82

1 006,29

800,06

TOTAAL-GENERAAL VAN 11e EOF van vastgelegd, contractueel vastgelegd en betaald bedrag

30 863,65

27 985,81

19 526,81

Ontwikkeling van cumulatief vastgelegd, contractueel vastgelegd en betaald bedrag per uitgaventerrein voor het 11e EOF

Image 4

Image 5

Image 6

3.   VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST

Administratieve kredieten

Kredieten ter dekking van de huishoudelijke uitgaven van de instellingen (personeel, gebouwen, kantoorapparatuur).

Annulering van kredieten

Kredieten die tegen het einde van het begrotingsjaar niet zijn gebruikt en die niet kunnen worden overgedragen, worden geannuleerd.

Begrotingspost/Begrotingsonderdeel

De begroting is gestructureerd in ontvangsten en uitgaven die worden weergegeven overeenkomstig een bindende nomenclatuur die de door de begrotingsautoriteit vastgestelde aard en het doel van elke post weerspiegelt. De afzonderlijke rubrieken (titel, hoofdstuk, artikel of post) vormen een formele beschrijving van de nomenclatuur.

Begrotingsresultaat

Het verschil tussen ontvangen inkomsten en de betaalde bedragen, met inbegrip van de aanpassingen voor overdrachten, annuleringen en wisselkoersverschillen.

Voor de agentschappen moet het resulterende bedrag worden terugbetaald aan de financierende autoriteit.

Beleidskredieten

De beleidskredieten financieren de verschillende beleidsmaatregelen, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies of overheidsopdrachten.

Bestemmingsontvangsten

Ontvangsten bestemd voor de financiering van welbepaalde uitgaven.

Betalingskredieten

Betalingskredieten dekken uitgaven die in het lopende jaar moeten worden gedaan uit hoofde van juridische verplichtingen van het lopende en/of eerdere jaren.

Economisch resultaat

Effect op de balans van uitgaven en ontvangsten op basis van de regels van boekhouding op transactiebasis.

Gesplitste kredieten

Gesplitste kredieten worden gebruikt voor de financiering van meerjarenacties; zij dekken alle kosten die voortvloeien uit de juridische verbintenissen die gedurende het lopende begrotingsjaar zijn aangegaan voor activiteiten waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt.

Gewijzigde begroting

Tijdens het begrotingsjaar genomen besluit tot wijziging (verhoging, verlaging, overschrijving) van onderdelen van de goedgekeurde begroting van dat jaar.

Juridische verbintenis

Handeling waarbij de ordonnateur een verplichting ten aanzien van derden aangaat die tot een uitgave ten laste van de begroting van de Unie kan leiden.

Veelvoorkomende vormen van juridische verbintenissen zijn contracten in geval van aanbestedingen, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten.

Kredieten

Begrotingsmiddelen

De begroting bevat ramingen van zowel vastleggingen (juridische verbintenissen om voor financiering te zorgen) als betalingen (geld dat contant of per bankoverschrijving aan de begunstigden wordt uitbetaald). Er is vaak een verschil tussen de kredieten voor vastleggingen en die voor betalingen — de “gesplitste” kredieten — omdat de middelen voor meerjarige programma’s en projecten gewoonlijk volledig worden vastgelegd in het jaar waarin de desbetreffende besluiten worden genomen en de betalingen worden gespreid over een aantal jaren, in het tempo waarin programma’s en projecten worden uitgevoerd.

Niet-gesplitste kredieten

Kredieten die in de jaarlijkse behoeften voorzien en derhalve gedurende het begrotingsjaar moeten worden vastgelegd. Alleen bedragen die in aanmerking komen om automatisch te worden overgedragen, kunnen in het volgende jaar worden uitgekeerd. Niet-gesplitste kredieten die aan het einde van het jaar niet zijn gebruikt, d.w.z. vastgelegd, worden geannuleerd (tenzij, bij wijze van uitzondering, bij een besluit van de Commissie toestemming voor een niet-automatische overdracht wordt verleend). Niet-gesplitste kredieten betreffen administratieve uitgaven. Vastleggingskredieten en betalingskredieten zijn in dat geval gelijk.

Nog betaalbaar te stellen vastleggingen

De nog betaalbaar te stellen vastleggingen (of RAL, van het Franse “reste à liquider”) worden gedefinieerd als het bedrag van de vastgelegde kredieten die nog niet zijn betaald. Zij zijn het directe gevolg van de spreiding van programma’s over meerdere jaren en de splitsing in vastleggings- en betalingskredieten.

Overdracht van kredieten

Uitzondering op het beginsel van jaarperiodiciteit, waarbij kredieten die in een bepaald begrotingsjaar niet konden worden gebruikt, bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden worden overgedragen voor gebruik in het volgende jaar.

Overschot

Positief verschil tussen ontvangsten en uitgaven dat moet worden terugbetaald aan de financierende autoriteit. Zie Begrotingsresultaat.

Overschrijving tussen begrotingsonderdelen

Overschrijvingen houden de verplaatsing in van kredieten van het ene begrotingsonderdeel naar het andere in de loop van het begrotingsjaar en vormen dus een uitzondering op het begrotingsspecialiteitsbeginsel.

RAL (Reste à liquider)

Het resterende bedrag dat op een bepaald moment moet worden betaald ten aanzien van een vastlegging in de begroting. Zie Nog betaalbaar te stellen vastlegging.

Rechtsgrondslag/basishandeling

De rechtshandeling die wordt vastgesteld door de wetgevende macht (gewoonlijk de Raad en het Europees Parlement) waarin de doelstelling van een uitgavenprogramma van de Unie wordt bepaald alsook het doel van de kredieten, de regels voor interventie, de vervaldatum en de relevante financiële regels die als rechtsgrondslag voor de uitvoering van het uitgavenprogramma moeten dienen.

Subsidies

Rechtstreekse financiële bijdragen ten laste van de begroting aan derden-begunstigden, betrokken bij activiteiten die het beleid van de Unie dienen.

Uitgaven

Term die wordt gebruikt voor de besteding van de begroting uit alle soorten financieringsbronnen.

Uitvoering van de begroting

Besteding van de begroting door middel van uitgaven en ontvangsten.

Vastgestelde begroting

De ontwerpbegroting wordt de vastgestelde begroting zodra zij door de begrotingsautoriteit is goedgekeurd.

Vastgestelde rechten

Het recht om inkomsten te ontvangen van een debiteur zoals erkend door middel van een invorderingsopdracht.

Vastlegging in de begroting

Verrichting waarmee de bevoegde ordonnateur in de begroting de begrotingskredieten vastlegt die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van juridische verbintenissen.

Vastleggingskredieten

Vastleggingskredieten dekken de totale waarde van juridische verplichtingen (contracten, subsidieovereenkomsten of -besluiten) die kunnen worden aangegaan in het lopende begrotingsjaar.

Vervallen kredieten

Ongebruikte kredieten die op het einde van het begrotingsjaar worden geannuleerd. Vervallen betekent de volledige of gedeeltelijke intrekking van de machtiging om uitgaven te doen en/of verplichtingen aan te gaan, zoals belichaamd door een krediet.

Voor gemeenschappelijke ondernemingen (en EIT) kunnen ongebruikte kredieten overeenkomstig hun financiële regels worden opgenomen in de raming van ontvangsten en uitgaven van de volgende drie begrotingsjaren (de zogeheten “n+3”-regel). Vervallen kredieten voor gemeenschappelijke ondernemingen kunnen met andere woorden tot begrotingsjaar “n+3” opnieuw worden opgevoerd.

Vrijmaking

Verrichting waarbij de bevoegde ordonnateur de reservering van eerder in de begroting vastgelegde kredieten geheel of gedeeltelijk annuleert.

Wisselkoersverschil

Het verschil dat voortvloeit uit de wisselkoersen die gelden voor de transacties met betrekking tot landen buiten de eurozone, of uit de herwaardering van in buitenlandse valuta luidende activa en passiva op de datum van de jaarrekening.

JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING — DE DOOR DE EUROPESE INVESTERINGSBANK BEHEERDE MIDDELEN

EUROPESE INVESTERINGSBANK

CA/551/22

10 maart 2022

 

Document 22/071

RAAD VAN BESTUUR

INVESTERINGSFACILITEIT

FINANCIËLE STATEN

PER 31 DECEMBER 2021

1)

Overzicht van de financiële positie

2)

Overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten

3)

Overzicht van de wijzigingen in de middelen van de contribuanten

4)

Kasstroomoverzicht

5)

Toelichtingen bij de financiële staten

6)

Verslag van de onafhankelijke accountant

OVERZICHT VAN DE FINANCIËLE POSITIE

PER 31 DECEMBER 2021

(× 1000 EUR)

 

Toelichting

31.12.2021

31.12.2020

ACTIVA

 

 

 

Geldmiddelen en kasequivalenten

5

1 358 564

923 940

Door contribuanten te storten bedragen

9/17

85 210

68 908

Thesauriemiddelen

10

351 873

Afgeleide financiële instrumenten

6

7

33 584

Leningen en voorschotten

7

1 986 281

1 673 445

Aandelen en andere effecten met variabele rente

8

697 631

526 810

Overige activa

11

1 086

109

Totaal activa

 

4 128 779

3 578 669

PASSIVA EN MIDDELEN VAN CONTRIBUANTEN

 

 

 

PASSIVA

 

 

 

Afgeleide financiële instrumenten

6

18 835

642

Uitgestelde baten

12

48 432

29 732

Voorzieningen voor verstrekte garanties

13

851

Voorzieningen voor toegezegde leningen

14

16 602

33 152

Aan derde partijen verschuldigde bedragen

15

239 639

152 378

Overige verplichtingen

16

2 333

3 446

Totaal verplichtingen

 

325 841

220 201

MIDDELEN CONTRIBUANTEN

 

 

 

Faciliteit afgeroepen bijdrage van de lidstaten

17

3 471 695

3 221 695

Ingehouden winsten

 

331 243

136 773

Totaal middelen contribuanten

 

3 802 938

3 358 468

Totaal passiva en middelen contribuanten

 

4 128 779

3 578 669


OVERZICHT VAN WINST OF VERLIES EN ANDERE NIET-GEREALISEERDE RESULTATEN

VOOR HET JAAR GEËINDIGD OP 31 DECEMBER 2021

(× 1000 EUR)

 

Toelichting

Vanaf 1.1.2021

Vanaf 1.1.2020

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

Rente en soortgelijke baten (*9)

19

86 456

84 783

Rente en soortgelijke uitgaven

19

-10 436

-5 250

Nettorente en soortgelijke baten

 

76 020

79 533

Baten uit vergoedingen en provisies

20

2 219

353

Uitgaven aan vergoedingen en provisies

20

-175

-225

Netto vergoedings- en provisiebaten

 

2 044

128

Wijziging in reële waarde van afgeleide financiële instrumenten

 

-51 770

18 949

Nettoresultaat op aandelen en andere effecten met variabele rente

21

123 627

-46 717

Nettoresultaat van de leningen en voorschotten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

7

3 568

-29 621

Verkoop van leningen en opbrengst van invorderingsacties

 

2 362

Nettowisselkoersresultaat

 

33 676

-48 545

Nettoresultaten van financiële transacties

 

109 101

- 103 572

Wijziging bij waardevermindering op leningen en voorschotten, minus terugboekingen

7

42 974

-4 312

Wijziging in voorzieningen voor verstrekte garanties, minus terugboekingen

13

851

-228

Wijziging in voorzieningen voor toegezegde leningen, minus terugboekingen

14

16 616

3 715

Algemene beheerskosten

22

-53 136

-58 527

Winst/(verlies) over het boekjaar

 

194 470

-83 263

Totaal niet-gerealiseerde resultaten winst/(verlies) voor het jaar

 

194 470

-83 263


OVERZICHT VAN DE WIJZIGINGEN IN DE MIDDELEN VAN DE CONTRIBUANTEN

VOOR HET JAAR GEËINDIGD OP 31 DECEMBER 2021

(× 1000 EUR)

 

Toelichting

Afgeroepen bijdrage

Ingehouden winsten

Totaal

Per 1 januari 2021

 

3 221 695

136 773

3 358 468

Bijdrage lidstaten afgeroepen in de loop van het jaar

17

250 000

250 000

Winst voor het jaar 2021

 

194 470

194 470

Wijzigingen middelen contribuanten

 

250 000

194 470

444 470

Per 31 december 2021

 

3 471 695

331 243

3 802 938

Per 1 januari 2020

 

2 967 000

220 036

3 187 036

Bijdrage lidstaten afgeroepen in de loop van het jaar

17

209 614

209 614

Herschikking van de bijdrage van het 9e EOF voor rentesubsidies en technische bijstand naar de middelen van de contribuant

17

45 081

45 081

(Verlies) voor het jaar 2020

 

-83 263

-83 263

Wijzigingen middelen contribuanten

 

254 695

-83 263

171 432

Per 31 december 2020

 

3 221 695

136 773

3 358 468


KASSTROOMOVERZICHT

VOOR HET JAAR GEËINDIGD OP 31 DECEMBER 2021

(× 1000 EUR)

 

Toelichting

Van 1.1.2021 tot 31.12.2021

Van 1.1.2020 tot 31.12.2020

OPERATIONELE ACTIVITEITEN

 

 

 

Winst/(verlies) over het boekjaar

 

194 470

-83 263

Aanpassingen voor:

 

 

 

Nettoresultaat in reële waarde op aandelen en andere effecten met variabele rente

8

- 130 991

47 909

Wijziging bij waardevermindering op leningen en voorschotten, minus terugboekingen

7

-42 974

4 312

Nettoresultaat van de leningen en voorschotten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

 

-3 568

29 621

Wijziging opgelopen rente en geamortiseerde kostprijs leningen en voorschotten

7

6 462

-5 202

Nettowijziging in voorzieningen voor verstrekte garanties, minus terugboekingen

13

-851

228

Nettowijziging in voorzieningen voor toegezegde leningen, minus terugboekingen

 

-16 550

-4 117

Wijziging reële waarde derivaten

 

51 770

-18 949

Wijziging opgelopen rente en geamortiseerde kostprijs van financiële activa

10

-1 271

1 067

Wijziging uitgestelde baten

 

18 700

-2 834

Gevolgen wijzigingen wisselkoers op leningen

7

-84 893

90 878

Effect van wisselkoerswijzigingen op aandelen en andere effecten met variabele rente

8

-27 230

33 616

Gevolgen wijzigingen wisselkoers op aangehouden tegoeden

 

-9 875

9 233

(Verlies)/winst operationele activiteiten voor wijzigingen in bedrijfsactiva en -passiva

 

-46 801

102 499

Uitkeringen lening

7

- 515 212

- 560 291

Terugbetalingen leningen

7

339 944

276 101

Verkoop van leningen en opbrengst van invorderingsacties

 

2 362

Wijziging opgelopen rentebaten op geldmiddelen en kasequivalenten

5

-304

66

(Toename) thesauriemiddelen

10

-2 333 691

-2 710 009

Looptijden thesauriemiddelen

10

2 684 293

2 689 790

Toename aandelen en andere effecten met variabele rente

8

-84 224

-85 305

Netto-opbrengsten op aandelen en andere effecten met variabele rente

 

77 749

85 477

Toename overige activa

 

977

109

(Toename)/Afname overige passiva

 

1 113

-1 093

Toename van andere bedragen te betalen aan Europese Investeringsbank

 

34 598

8 543

Nettokasstromen in operationele activiteiten

 

158 442

- 191 751

FINANCIERINGSACTIVITEITEN

 

 

 

Bijdrage van lidstaten

 

250 444

227 035

Bedragen ontvangen van lidstaten met betrekking tot rentesubsidies en technische bijstand

 

63 254

60 387

Bedragen betaald namens lidstaten met betrekking tot rentesubsidies en technische bijstand

 

-27 337

-18 807

Nettokasstromen van financieringsactiviteiten

 

286 361

268 615

Nettotoename geldmiddelen en kasequivalenten

 

444 803

76 864

Samenvattende staat van kasstromen:

 

 

 

Geldmiddelen en kasequivalenten bij het begin van het begrotingsjaar

 

924 077

837 980

Nettokasstromen van/(gebruikt in):

 

 

 

Operationele activiteiten

 

158 442

- 191 751

Financieringsactiviteiten

 

286 361

268 615

Effect wijzigingen wisselkoers op geldmiddelen en kasequivalenten

 

-9 875

9 233

Geldmiddelen en kasequivalenten bij het einde van het begrotingsjaar

 

1 359 005

924 077

Geldmiddelen en kasequivalenten zijn samengesteld uit:

 

 

 

Contanten

5

434 064

398 991

Termijndeposito’s (exclusief opgelopen rente)

5

672 730

380 000

Commercial papers

5

252 211

145 086

 

 

1 359 005

924 077

Toelichtingen bij de financiële staten per 31 december 2021

1.   Algemene informatie

De investeringsfaciliteit (de “faciliteit”) werd opgericht in het kader van de Overeenkomst van Cotonou (de “Overeenkomst”) betreffende steun voor samenwerking en ontwikkeling, die door de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (“de ACS-staten”) en de Europese Unie en haar lidstaten op 23 juni 2000 werd gesloten en op 25 juni 2005 en 22 juni 2010 werd herzien.

De faciliteit is geen afzonderlijke rechtspersoon en de Europese Investeringsbank (“EIB”) beheert de bijdragen namens de lidstaten (“donoren”) overeenkomstig de voorwaarden van de Overeenkomst en treedt op als een beheerder van de faciliteit.

De in het kader van de Overeenkomst vastgelegde financiering is afkomstig uit de begrotingen van de EU-lidstaten. EU-lidstaten dragen bij met bedragen voor de financiering van de faciliteit en subsidies die worden gebruikt voor de financiering van rentesubsidies zoals is voorzien in de meerjarige financiële kaders (het eerste financiële protocol voor de periode 2000-2007 waarnaar wordt verwezen als het 9e EOF, het tweede financiële protocol voor de periode 2008-2013 waarnaar wordt verwezen als het 10e EOF en het derde financiële protocol voor de periode 2014-2020 waarnaar wordt verwezen als het 11e EOF). De EIB is belast met het beheer van:

i)

de faciliteit, een risicodragend roterend fonds ten belope van 3 685,5 miljoen EUR dat ertoe strekt de investeringen in de particuliere sector in de ACS-staten te bevorderen, waarbij een bedrag 48,5 miljoen EUR aan de landen en gebieden overzee (“LGO's”) is toegewezen;

ii)

subsidies voor de financiering van rentesubsidies ten belope van maximaal 1 220,85 miljoen EUR voor ACS-staten en maximaal 8,5 miljoen EUR voor LGO's. Tot 15 % van deze subsidies kan worden benut voor de financiering van projectgerelateerde technische bijstand.

De EU en de ACS zijn overeengekomen het besluit inzake overgangsmaatregelen te wijzigen teneinde de toepassing van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst te verlengen tot 30 juni 2022, of tot de inwerkingtreding van de nieuwe overeenkomst, of tot de voorlopige toepassing van de nieuwe overeenkomst tussen de Unie en de ACS-staten, indien dat eerder is (Besluit nr. 3/2021 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 26 november 2021 tot wijziging van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs om overgangsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst (22)).

De NDICI-verordening — Europa in de wereld, die van kracht werd op 14 juni 2021 (Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (23)), voorziet in de primaire rechtsgrondslag voor EU-bijstand buiten de EU in 2021-2027, en de governance voor het nieuwe institutionele mandaat van de bank voor acties buiten de Europese Unie, met inbegrip van de ACS-regio. Dit omvat de integratie van het huidige buiten de begroting gehouden EOF in de EU-begroting. De NDICI-verordening voorziet in de rechtsgrondslag op grond waarvan de Commissie toekomstige EU-mandaten kan toevertrouwen aan de EIB voor haar activiteiten buiten de EU. De verordening voorziet tevens in het kader voor externe investeringen waarbinnen de Unie kan samenwerken met partnerinstellingen via subsidies of garanties uit de EU-begroting.

Op 23 december 2020 heeft de Raad besloten de vastleggingsperiode van de ACS-investeringsfaciliteit met ten minste zes maanden te verlengen. Voor de toekomst zullen terugvloeiende middelen uit de ACS-investeringsfaciliteit worden ingezet binnen het NDICI-kader door middel van een combinatie van een specifiek segment voor de particuliere sector in de ACS-staten in het kader van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO+) en een trustfonds, die beide door de EIB moeten worden uitgevoerd. Het infrastructuurpakket voor de ACS, waarvan de financiering momenteel wordt gedekt door terugvloeiende middelen van de investeringsfaciliteit, zal worden overgeheveld naar de garantie van het specifieke investeringsterug 1, teneinde de terugvloeiende middelen uit de ACS-investeringsfaciliteit minus eventuele eerdere vastleggingen van de investeringsfaciliteit (in termen van goedkeuringen, ondertekeningen en waarborgen) vrij te geven. Het infrastructuurpakket voor de ACS zal deel uitmaken van de EFDO+-garantieovereenkomst.

Naar aanleiding van de verlenging van de vastleggingsperiode van de investeringsfaciliteit keurde de bank operaties goed in overeenstemming met haar mandaat tot 30 juni 2021 (24).

De financiële staten zijn op continuïteitsbasis opgesteld, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de investeringsfaciliteit in staat zal zijn alle schulden uit hoofde van de operaties te honoreren. De duur van de investeringsfaciliteit wordt niet bepaald. Het Intern Akkoord van het 11e EOF blijft van kracht (overeenkomstig artikel 14, lid 3, van het Intern Akkoord) zolang dit nodig is om alle operaties die uit hoofde van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, het LGO-besluit en het meerjarig financieel kader worden gefinancierd, volledig uit te voeren.

De huidige financiële overzichten bestrijken de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.

Op voorstel van het beheerscomité heeft het directiecomité de financiële staten op 10 maart 2022 vastgesteld en heeft het besloten deze ter goedkeuring voor te leggen aan de raad van bestuur op zijn bijeenkomst op 22 april 2022.

2.   Belangrijkste gehanteerde grondslagen voor financiële verslaglegging

2.1.    Grondslag voor de voorbereiding — verklaring van overeenstemming

De financiële staten van de faciliteit zijn opgemaakt in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards (IFRS), die door de Europese Unie zijn goedgekeurd.

2.2.    Belangrijke beoordelingen en ramingen

Bij het opmaken van de financiële staten moet een beroep worden gedaan op ramingen. Bij het toepassen van de grondslagen voor financiële verslaglegging van de faciliteit moet het management van de EIB ook beoordelingen maken. Indien er sprake is van een hogere mate van beoordeling of complexiteit of indien veronderstellingen en ramingen voor de financiële staten van belang zijn, wordt dit hierna bekendgemaakt.

Onder meer in volgende gevallen werd een beroep gedaan op beoordelingen en ramingen:

—   Vaststelling van de reële waarde van financiële instrumenten

De reële waarde van financiële activa (“FA”) en financiële passiva (“FP”) die worden verhandeld op actieve markten zijn gebaseerd op genoteerde marktprijzen en prijsnoteringen van effectenmakelaars. Wanneer de reële waarde niet uit actieve markten kan worden afgeleid, wordt de waarde bepaald met gebruikmaking van uiteenlopende waarderingstechnieken, waaronder mathematische modellen. De input voor deze modellen wordt waar mogelijk uit waarneembare markten gehaald. Is dit niet mogelijk, dan is er een zekere mate van beoordeling vereist voor de vaststelling van de reële waarde. De waarderingen kunnen worden ingedeeld in verschillende niveaus van de reëlewaardehiërarchie op grond van de inputs die worden gebruikt bij de waarderingstechnieken zoals beschreven en bekendgemaakt in de toelichtingen 2.4.2 en 4.

—   Waardevermindering op leningen en voorschotten

De meting van verwachte kredietverliezen (“expected credit loss” — ECL) vereist dat het management een aantal belangrijke evaluaties maakt, met name de beoordeling van een significante toename van het kredietrisico sinds de eerste opname, de opname van toekomstgerichte informatie en de verdere raming van het bedrag en het tijdstip van toekomstige kasstromen en de waarde van de zekerheden bij de vaststelling van waardeverminderingsverliezen. Deze ramingen zijn ingegeven door een aantal factoren, die kunnen resulteren in significante wijzigingen in de timing en het bedrag van de te erkennen kredietverliezen (toelichting 2.4.2). Relevante veronderstellingen over de effecten op de waardevermindering als gevolg van COVID-19-pandemie worden nader beschreven in toelichtingen 2.4.2 en 3.2.3.7.

—   Waardering van investeringen in niet-beursgenoteerde aandelen

Bij de waardering van investeringen in niet-beursgenoteerde aandelen wordt normaal gesproken met een van volgende gegevens rekening gehouden:

recente zakelijke en objectieve markttransacties;

actuele reële waarde van andere instrumenten die in wezen hetzelfde zijn;

de verwachte kasstromen die verdisconteerd zijn met behulp van actuele rentevoeten die gelden voor instrumenten met soortgelijke voorwaarden en risicokenmerken;

methode op basis van de aangepaste intrinsieke waarde, of

andere waarderingsmodellen.

De bepaling van de kasstromen en discontofactoren voor investeringen in niet-beursgenoteerde aandelen berust in grote mate op ramingen. De faciliteit stemt de waarderingstechnieken op gezette tijden op elkaar af en toetst hun geldigheid hetzij aan de prijzen van waarneembare actuele marktverrichtingen in hetzelfde instrument, hetzij aan andere beschikbare waarneembare marktgegevens.

—   Consolidatie van entiteiten waarin de faciliteit belangen aanhoudt

De EIB heeft belangrijke beoordelingen opgesteld waaruit blijkt dat geen enkele entiteit waarin zij een belang aanhoudt door haar wordt gecontroleerd. Dit valt toe te schrijven aan het feit dat in alle dergelijke entiteiten, hetzij de beherende vennoot, hetzij de fondsbeheerder, hetzij de raad van bestuur als enigen beslissingsbevoegdheid hebben voor het beheer en de controle van de activiteiten en de aangelegenheden van het partnerschap. Zij beschikken over de bevoegdheid en het gezag om alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het partnerschap in overeenstemming met de investerings- en beleidsrichtsnoeren.

—   Onzekerheid als gevolg van de hervorming van interbancaire aangeboden rentes (“IBOR”)

Met betrekking tot de onzekerheid past de faciliteit voor de benchmark die onmiddellijk na 30 juni 2023 komt te vervallen, namelijk USD LIBOR, de fase 1-wijzigingen van de International Accounting Standards Board (“IASB”) toe.

2.3.    Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

Met uitzondering van de hierna vermelde wijzigingen heeft de faciliteit consequent het in toelichting 2.4 beschreven waarderingsbeleid toegepast op alle perioden die in deze financiële staten zijn opgenomen. De faciliteit heeft de volgende nieuwe normen en wijzigingen aan normen aangenomen.

Gebruikte normen

De volgende interpretaties alsook de wijzigingen aan en de herziening van bestaande normen zijn sinds 1 januari 2021 van kracht voor de financiële staten van de faciliteit:

Rentebenchmarkhervorming — Fase 2 Wijzigingen aan IFRS 9 en IFRS 7 (IBOR-hervorming fase 2).

Deze wijzigingen, gepubliceerd op 27 augustus 2020, vormden de afsluiting van de respons van de IASB op de hervorming van IBOR en andere rentevoetbenchmarks.

De wijzigingen hebben met name betrekking op de effecten op financiële staten wanneer een bedrijf de oude rentevoetbenchmark als gevolg van de hervorming vervangt door een alternatieve benchmarkrente. Zij bieden praktische vrijstelling van bepaalde eisen van de normen.

Deze vrijstellingen hebben met name betrekking op wijzigingen van financiële instrumenten, leasecontracten of afdekkingsrelaties wanneer een rentevoetbenchmark in een contract wordt vervangen door een nieuwe alternatieve benchmarkrente.

Wanneer de wijziging van de contractuele kasstroom van een financieel instrument het rechtstreekse gevolg is van de hervorming van rentevoetbenchmarks en deze wijziging wordt uitgevoerd op een economisch gelijkwaardige basis, dan bieden de fase 2-wijzigingen een praktische oplossing om de effectieve rentevoet te actualiseren met als doel de wijziging door te voeren zonder de boekwaarde van het financiële instrument uit te boeken of aan te passen. Bij het herwaarderen van een rentevoet van een leaseverplichting als gevolg van een wijziging als vereist door de hervorming voorzien de wijzigingen tevens in een uitzondering om een herziene discontovoet te gebruiken die is aangepast aan de gewijzigde rente.

Tot slot voorzien de fase 2-wijzigingen in een reeks vrijstellingen van de eisen inzake afdekkingstransacties (hedge accounting) wanneer de wijziging een rechtstreeks gevolg is van de herziening en op een economisch gelijkwaardige basis wordt uitgevoerd. In het bijzonder zal een bedrijf zijn afdekkingstransacties niet hoeven staken alleen vanwege het feit dat het wijzigingen doorvoert die door de hervorming worden vereist.

De wijzigingen van de normen werden met terugwerkende kracht goedgekeurd, zonder gevolgen voor het beginsaldo.

Uitgevaardigde normen die nog niet zijn vastgesteld, met gevolgen voor de faciliteit

Jaarlijkse verbeteringen cyclus 2018-2020 (wijzigingen aan IFRS 1 en IFRS 9) en reikwijdtebeperkende wijzigingen aan IFRS 3 en IAS 37

Wijzigingen aan IFRS 3 “Bedrijfscombinaties” — een referentie in IFRS 3 bijwerken naar het conceptueel kader voor financiële verslaglegging zonder de verslagleggingsvereisten voor bedrijfscombinaties te wijzigen.

Wijzigingen aan IAS 37 “Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa” — vermelden welke kosten een entiteit opneemt bij de beoordeling of een contract verliesgevend zal zijn.

Deze wijzigingen zijn door de EU goedgekeurd op 28 juni 2021 en zijn van kracht voor jaarlijkse perioden die aanvangen op of na 1 januari 2022.

De faciliteit heeft deze wijzigingen niet in een eerder stadium aangenomen en verwacht niet dat zij een aanzienlijk effect zullen hebben op de financiële staten van de faciliteit.

2.4.    Overzicht van de belangrijkste grondslagen voor financiële verslaglegging

In het overzicht van de financiële positie zijn de activa en passiva opgenomen in dalende volgorde van liquiditeit en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vlottende en niet-vlottende posten.

2.4.1.   Omrekening valuta

Voor de presentatie van de financiële staten wordt de euro gebruikt, die ook de functionele munteenheid is. Tenzij anders aangegeven, is de financiële verslaglegging in EUR is afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van duizend euro.

De verrichtingen in vreemde valuta worden omgerekend tegen de wisselkoers van de datum van de verrichting.

Financiële activa en passiva die in andere valuta dan de euro zijn uitgedrukt, worden in euro omgerekend tegen de wisselkoers van de datum van het overzicht van de financiële positie. De winst of het verlies uit die omrekening wordt in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten opgevoerd.

Niet-monetaire posten die worden geboekt tegen in een vreemde munteenheid uitgedrukte historische kosten, worden omgerekend tegen de wisselkoers van de datum van de oorspronkelijke transactie. Niet-monetaire posten die worden geboekt tegen de in een vreemde munteenheid uitgedrukte reële waarde, worden omgerekend tegen de wisselkoers van de datum waarop de reële waarde werd bepaald.

Wisselkoersverschillen die voortvloeien uit de vereffening van verrichtingen tegen een andere koers dan die van de datum van de transactie, en niet-gerealiseerde wisselkoersverschillen op in vreemde valuta uitgedrukte monetaire activa en passiva die niet zijn vereffend, worden in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten opgevoerd.

2.4.2.   Andere financiële activa dan derivaten

Niet-afgeleide financiële instrumenten worden initieel opgenomen op basis van de valutadatum.

Indeling en waardering

Financiële activa

Bij eerste opname wordt een financieel actief geclassificeerd als gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (“AC”), tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat (“FVOCI”) of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (“FVTPL”) en wordt een financiële verplichting geclassificeerd als gewaardeerd tegen AC of FVTPL.

Volgens IFRS 9 begint de classificatie met het bepalen of het financiële actief als een schuldinstrument of als eigenvermogensinstrument moet worden beschouwd. IFRS 9 verwijst naar de definities in IAS 32 Financiële instrumenten: Presentatie

Schuldbewijzen zijn instrumenten die voldoen aan de definitie van een financiële verplichting uit het oogpunt van de tegenpartij, zoals leningen en schuldbewijzen, met inbegrip van obligaties, promesses, of certificaten die zijn uitgegeven door gestructureerde entiteiten, overheden of bedrijven.

Een schuldbewijs wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (“AC”), indien het aan beide volgende voorwaarden voldoet en niet geldt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (“FVTPL”):

het actief wordt aangehouden aangehouden binnen een bedrijfsmodel dat erop gericht is activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen; en

de contractvoorwaarden van het financiële actief op bepaalde data aanleiding geven tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen (SPPI-criteria — solely payments of principal and interest).

Een schuldbewijs wordt alleen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat (“FVOCI”), indien het aan beide volgende voorwaarden voldoet en niet geldt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (“FVTPL”):

het actief wordt aangehouden binnen een bedrijfsmodel waarvan het doel wordt bereikt door zowel contractuele kasstromen te ontvangen als financiële activa te verkopen, en

de contractvoorwaarden van het financiële actief geven op bepaalde data aanleiding tot kasstromen die uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op het uitstaande hoofdsombedrag betreffen (SPPI-criteria).

De bovenstaande vereisten dienen van toepassing te zijn op een volledig financieel actief, ook al bevat het een in een contract besloten derivaat.

Eigenvermogensinstrumenten zijn instrumenten die vanuit het perspectief van de uitgevende instelling aan de definitie van eigen vermogen voldoen; dat wil zeggen instrumenten die geen contractuele verplichting tot betaling bevatten en het overblijvende recht omvatten op een belang in de nettoactiva van de uitgevende instelling. Eigenvermogensinstrumenten worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (“FVTPL”).

Bij de eerste opname van een eigenvermogensinstrument dat niet voor handelsdoeleinden wordt aangehouden, kan de faciliteit de onherroepelijke keuze maken om latere veranderingen in niet-gerealiseerde resultaten te presenteren. Deze keuze wordt voor elke investering afzonderlijk gemaakt.

Alle andere financiële activa worden geclassificeerd als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies (“FVTPL”).

Beoordeling van het bedrijfsmodel

De EIB, als beheerder van de faciliteit, maakt een beoordeling van de doelstelling van een bedrijfsmodel waarin een schuldinstrument op portefeuilleniveau wordt aangehouden omdat dit het best de wijze weergeeft waarop het bedrijf wordt beheerd en informatie aan het management wordt verstrekt. De in aanmerking genomen informatie omvat:

de vastgestelde beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid voor de portefeuille en de uitvoering van dit beleid in de praktijk. In het bijzonder of de strategie van het management gericht is op het genereren van contractuele rentebaten, het handhaven van een specifiek renteprofiel, de afstemming van de duration van de financiële activa op de duration van de verplichtingen die met deze activa worden gefinancierd of het realiseren van kasstromen door de activa te verkopen;

hoe de prestaties van de portefeuille worden geëvalueerd en aan het management van de faciliteit worden gerapporteerd;

de risico’s die van invloed zijn op de prestaties van het bedrijfsmodel (en de binnen dat bedrijfsmodel aangehouden financiële activa) en de wijze waarop die risico’s worden beheerd, en

de frequentie, het volume en de timing van verkopen in vorige perioden, de redenen voor deze verkopen en verwachtingen met betrekking tot toekomstige verkoopactiviteiten.

Informatie over verkoopactiviteiten wordt echter niet afzonderlijk beschouwd, maar als onderdeel van een algemene beoordeling van de wijze waarop de doelstelling van de faciliteit voor het beheer van de financiële activa wordt bereikt en van de wijze waarop kasstromen worden gerealiseerd.

Het bedrijfsmodel voor de impactfinancieringsenveloppe voor rechtstreekse verstrekking van kredieten is beschreven en bekendgemaakt in toelichting 24.

SPPI-criteria (Uitsluitend aflossingen en rentebetalingen criteria)

In het kader van deze beoordeling wordt onder “hoofdsom” verstaan de reële waarde van het schuldinstrument bij eerste opname. “Rente” wordt gedefinieerd als vergoeding voor de tijdswaarde van geld, voor het tijdens een bepaalde periode aan het uitstaande hoofdsombedrag verbonden kredietrisico en voor andere met kredietverlening samenhangende basisrisico’s en -kosten (bv. liquiditeitsrisico en administratieve kosten), alsook uit een winstmarge.

Bij de beoordeling of de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen betreffen, wordt rekening gehouden met de contractuele voorwaarden van het instrument. Dit houdt onder meer in dat moet worden beoordeeld of het financiële actief een contractuele bepaling bevat die het tijdstip of het bedrag van contractuele kasstromen zou kunnen wijzigen, zodat het actief niet aan deze voorwaarde zou voldoen.

Verwijdering uit de balans

De faciliteit verwijdert een financieel actief uit de balans wanneer de contractuele rechten op de kasstromen uit het financiële actief aflopen, of wanneer het recht wordt overgedragen om de contractuele kasstromen te ontvangen in een transactie waarbij de risico’s en voordelen van eigendom van het financiële actief worden overgedragen door de faciliteit of waarbij de faciliteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van eigendom behoudt maar de zeggenschap over het financiële actief niet behoudt.

Bij het niet langer opnemen van een financieel actief of een financiële verplichting (zie toelichting 2.4.4) wordt het verschil tussen de boekwaarde van het actief of de verplichting (of de boekwaarde die is toegerekend aan het deel van het actief of de verplichting dat niet langer wordt opgenomen) en de som van i) de ontvangen of betaalde vergoeding en ii) elke cumulatieve winst die, of elk cumulatief verlies dat, rechtstreeks in niet-gerealiseerde resultaten was opgenomen, in winst of verlies opgenomen, met uitzondering van de in de overige onderdelen van het totaalresultaat opgenomen cumulatieve winsten of verliezen voor investeringen in aandelen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen die bij afstoting in het reservefonds worden gestort en niet in winst of verlies.

In het kader van de IBOR -hervorming wordt de beoordeling of een wijziging aan een financieel instrument tegen geamortiseerde kostprijs aanzienlijk is, gemaakt na toepassing van de praktische oplossing die bij de IBOR-hervorming fase 2 is geïntroduceerd. In overeenstemming met de door de IASB gepubliceerde wijzigingen boekt de faciliteit geen financieel instrument uit waarvan contractuele kasstromen worden gewijzigd als een rechtstreeks gevolg van de hervorming en de wijziging economisch vergelijkbaar is met de vorige grondslag voor het bepalen van de contractuele kasstromen (d.w.z. de grondslag onmiddellijk vóór de wijziging).

Herclassificatie

Financiële activa worden na hun eerste opname niet heringedeeld, behalve in de periode na de wijziging door de faciliteit van haar bedrijfsmodel voor het beheer van financiële activa.

Wijziging

Een financieel actief dat tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, wordt als gewijzigd beschouwd wanneer de contractuele kasstromen ervan opnieuw worden heronderhandeld of anderszins worden gewijzigd. Heronderhandeling of herziening kan al dan niet leiden tot het niet langer opnemen van de oude en de erkenning van het nieuwe financiële instrument.

Een substantiële contractuele wijziging van de kasstromen van een financieel actief gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs die resulteert in het niet langer opnemen van het financiële actief, leidt tot de opname van het nieuwe financiële actief tegen de reële waarde ervan en tot de opname van het waarderingsverschil in de winst- en verliesrekening in de geconsolideerde winst- en verliesrekening onder “resultaat met betrekking tot financiële operaties”.

Een contractuele wijziging wordt geacht aanzienlijk te zijn indien de contante waarde van de kasstromen onder de herziene voorwaarden (gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet) ten minste 10 % verschilt van de contante waarde van de resterende kasstromen van het oorspronkelijke financiële actief. Kwalitatieve factoren zoals een verandering in de valuta waarin het financiële actief luidt en de omrekeningskenmerken worden eveneens in aanmerking genomen.

In de context van de IBOR -hervorming wordt de beoordeling of er sprake is van een aanzienlijke wijziging aan een financieel instrument tegen geamortiseerde kostprijs, gemaakt na toepassing van de praktische oplossing die bij de IBOR-hervorming fase 2 is geïntroduceerd. De faciliteit actualiseert de effectieve rentevoet zonder de boekwaarde van het financiële instrument te wijzigen als de grondslag voor het bepalen van de contractuele kasstromen van het financiële instrument, gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, verandert als een rechtstreeks gevolg van de hervorming en als de wijziging economisch vergelijkbaar is met de vorige grondslag (d.w.z. de grondslag onmiddellijk vóór de wijziging).

Vaststelling van de reële waarde van financiële instrumenten

De reële waarde van een financieel instrument is de prijs die zou worden ontvangen om een activum te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de hoofdsom, of bij ontstentenis hiervan op de voordeligste markt waartoe de faciliteit op dat moment toegang heeft.

In voorkomend geval bepaalt de EIB namens de faciliteit de reële waarde van een instrument waarbij gebruikt wordt gemaakt van een prijsnotering op een actieve markt voor dat instrument. Een actieve markt is een markt waarop transacties voor het actief of de verplichting voldoende frequent en in voldoende volume plaatsvinden om op permanente basis prijsinformatie te verschaffen.

Wanneer de reële waarde van financiële activa en financiële passiva in de balans niet uit actieve markten kan worden afgeleid, wordt de waarde bepaald met gebruikmaking van uiteenlopende waarderingstechnieken, waaronder mathematische modellen. De input voor deze modellen wordt waar mogelijk uit waarneembare markten gehaald. Is dit niet mogelijk, dan is er een zekere mate van beoordeling vereist voor de vaststelling van de reële waarde. De gekozen waarderingstechniek omvat alle factoren waarmee marktdeelnemers rekening zouden houden bij de prijszetting van een transactie.

Bij deze waarderingstechnieken kan onder meer gebruik worden gemaakt van de methoden van netto contante waarde en geactualiseerde waarde van de kasstroom, vergelijking met soortgelijke instrumenten waarvoor waarneembare marktprijzen bestaan, de Black-Scholes en polynomische prijsbepalingsmodellen en andere waarderingsmodellen. De bij de waarderingstechnieken gebruikte veronderstellingen en inputs omvatten risicovrije rentevoeten en basisrentevoeten, kredietspreads die worden gebruikt bij de raming van discontovoeten, obligatie- en aandelenkoersen, wisselkoersen, aandelen- en aandelenindexkoersen en verwachte prijsschommelingen en correlaties.

De waarderingstechnieken hebben tot doel om te komen tot een waardering tegen reële waarde, die een weergave is van de prijs die zou worden ontvangen om het actief te verkopen of die zou worden betaald om de verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.

De EIB gebruikt algemeen erkende waarderingstechnieken voor het bepalen van de reële waarde van veel voorkomende en meer eenvoudige financiële instrumenten, zoals rentevoeten en valutaswaps die alleen gebruikmaken van waarneembare marktgegevens en een geringe beoordeling en inschatting door het management vereisen. Waarneembare prijzen en modelinputs zijn doorgaans beschikbaar op de markt voor beursgenoteerde schuldbewijzen en gewone aandelen, op de beurs verhandelde derivaten en eenvoudige over-the-counter derivaten, zoals renteswaps. Door de beschikbaarheid van waarneembare marktprijzen en modelinputs zijn beoordelingen en inschattingen door het management minder vereist en wordt ook de onzekerheid over de vaststelling van de reële waarden verminderd. De beschikbaarheid van waarneembare marktprijzen en inputs hangt af van de producten en de markten en is onderhevig aan wijzigingen als gevolg van specifieke gebeurtenissen en de algemene omstandigheden die zich op de financiële markten voordoen.

Voor meer complexe modellen maakt de bank gebruik van haar eigen waarderingsmodellen, die zijn ontwikkeld op basis van erkende waarderingsmodellen. Sommige of alle belangrijke inputs voor deze modellen kunnen niet waarneembaar zijn op de markt en zijn afgeleid van marktprijzen of koersen of zijn geraamd op basis van veronderstellingen. Voorbeelden van instrumenten waarbij gebruik wordt gemaakt van aanzienlijke niet-waarneembare inputs zijn onder meer leningen en garanties waarvoor er geen actieve markt is. Voor waarderingsmodellen die gebruikmaken van aanzienlijke niet-waarneembare inputs moet in hogere mate een beroep worden gedaan op de beoordelingen en inschattingen door het management bij de vaststelling van de reële waarde. Beoordelingen en inschattingen door het management zijn doorgaans vereist bij de keuze van het geschikte waarderingsmodel, de vaststelling van verwachte toekomstige kasstromen voor het te waarderen financieel instrument, de vaststelling van kans op wanbetaling door tegenpartijen en vervroegde aflossing en de selectie van geschikte disconteringspercentages.

Bij de vaststelling van reële waarden maakt de EIB gebruik van de volgende reëlewaardehiërarchie die het belang van de bij de waarderingen gebruikte inputs weerspiegelt:

Niveau 1: inputs die niet zijn aangepast aan op actieve markten genoteerde marktprijzen voor identieke instrumenten waartoe de faciliteit toegang heeft;

Niveau 2: andere inputs dan de in niveau 1 ondergebrachte prijsnoteringen die waarneembaar zijn, hetzij rechtstreeks (dus als prijzen) of onrechtstreeks (dus afgeleid van prijzen). Deze categorie omvat instrumenten die zijn gewaardeerd op grond van op actieve markten genoteerde marktprijzen voor soortgelijke instrumenten, prijsnoteringen voor identieke of soortgelijke instrumenten op markten die als minder actief worden beschouwd of andere waarderingstechnieken waarbij alle significante inputs direct of indirect waarneembaar zijn van marktgegevens;

Niveau 3: inputs die niet waarneembaar zijn. Deze categorie omvat alle instrumenten waarvoor de waarderingstechniek inputs omvat die niet gebaseerd zijn op waarneembare gegevens en waarbij de niet-waarneembare inputs een significant effect hebben op de waardering van het instrument. Deze categorie omvat instrumenten die zijn gewaardeerd op grond van prijsnoteringen voor soortgelijke instrumenten waarbij aanzienlijke niet-waarneembare aanpassingen of veronderstellingen vereist zijn om de verschillen tussen de instrumenten weer te geven.

De faciliteit erkent overdrachten tussen de niveaus van de reëlewaardehiërarchie op het einde van de verslagperiode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.

Bijzondere waardevermindering van financiële activa

IFRS 9 is gebaseerd op een toekomstgericht model voor te verwachten kredietverliezen (“expected credit loss” — ECL). De EIB heeft een kader vastgesteld voor de berekening van “verwacht kredietverlies”, afhankelijk van de toestand van de macro-economie. Het omvat de vaststelling van tijdstipgerelateerde (“point-in-time”/PIT) parameters voor het kredietrisico (“kans op wanbetaling” — “Probability of default”/PD) en “verlies bij wanbetaling” — “loss given default”/LGD) op basis van een systematische factor (kredietcyclus) die wordt aangestuurd door de macro-economie en wordt geprojecteerd via macro-economische prognoses of scenario’s. Het uiteindelijke te verwachten kredietverlies is een kansgewogen gemiddelde van het respectieve macro-economische ECL-scenario. Dit toekomstgerichte waardeverminderingsmodel zal gelden voor zowel financiële activa die worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs als financiëlegarantiecontracten en voor buiten de balans vallende verplichtingen.

Onder IFRS 9 worden voorzieningen voor verliezen op een van de volgende grondslagen gewaardeerd:

binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen: dit zijn te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit wanbetalingsgebeurtenissen ten aanzien van een financieel instrument, die mogelijk zijn binnen de twaalf maanden na de verslagleggingsdatum, en

tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen: dit zijn te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit alle mogelijke gebeurtenissen waardoor tijdens de verwachte looptijd van een financieel instrument wanbetaling met betrekking tot het financiële instrument ontstaat.

De norm IFRS 9 voorziet in een model met drie fasen voor waardevermindering gebaseerd op wijzigingen in kredietkwaliteit sinds de eerste opname. Financiële instrumenten worden gerangschikt in fase 1 met uitzondering voor die instrumenten waarvoor een significante toename van het kredietrisico sinds de eerste opname is vastgesteld. Dit omvat kwantitatieve en kwalitatieve informatie en analyse, gebaseerd op de deskundigheid van de bank en met inbegrip van toekomstgerichte informatie.

Verworven of gecreëerde activa met verminderde kredietwaardigheid (purchased or originated credit-impaired assets — “POCI”) zijn de financiële activa die vanaf het moment van eerste opname worden geacht te worden geclassificeerd als fase 3. Voor verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid worden de cumulatieve wijzigingen in tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen sinds de eerste opname in het overzicht van winst of verlies opgenomen.

De beoordeling door de bank van de fase is gebaseerd op een sequentiële aanpak die in overeenstemming is met de richtsnoeren voor kredietrisico’s (“CRG”) en de richtsnoeren en procedures voor financiële monitoring (“FMGPs”), met name voor aanleidingen voor vroegtijdige waarschuwing, de toezichtslijst, de interne rating en de achterstallen.

Overeenkomstig de richtsnoeren van de opstellers van standaarden en marktpraktijken is de EIB van mening dat de toepassing van COVID-19-respijtmaatregelen op korte termijn op renderende tegenpartijen, gericht op het aanpakken van de negatieve systemische economische gevolgen van de COVID-19-pandemie, op zichzelf niet mag worden beschouwd als een automatische trigger om te concluderen dat een significante toename van het kredietrisico (SICR) zich heeft voorgedaan. Zoals vermeld in toelichting 3.2.3.8, hanteert de EIB het oordeel van deskundigen bij de beoordeling van het kredietrisico van dergelijke tegenpartijen.

De EIB is van mening dat het effect van de COVID-19-pandemie tot uiting komt in het bestaande toekomstgerichte model voor te verwachten kredietverliezen dat voldoende robuust wordt geacht om rekening te kunnen houden met dergelijke extreme gebeurtenissen. De respectieve effecten zijn met name rechtstreeks weergegeven in de macro-economische projecties en de looptijdstructuren van de kans op wanbetaling.

Indien zich een significante toename van het kredietrisico heeft voorgedaan, wordt het financieel instrument naar fase 2 verplaatst zonder dat er evenwel een verminderde kredietwaardigheid geldt voor het instrument. Indien het financieel instrument door een verminderde kredietwaardigheid wordt gekenmerkt, wordt het vervolgens in fase 3 ondergebracht.

Om in fase 3 blootstellingen vast te stellen, bepaalt de bank of er al dan niet objectieve aanwijzingen voor niet-renderende blootstelling zijn. Er wordt vanuit gegaan dat er sprake is van wanbetaling bij een financieel actief wanneer het onwaarschijnlijk is dat de kredietnemer zijn kredietverplichtingen ten aanzien van de faciliteit volledig zal nakomen, zonder dat de faciliteit zal moeten overgaan tot acties of wanneer de kredietnemer meer dan 90 dagen achterstallig is bij het nakomen van een aanzienlijke kredietverplichting jegens de faciliteit.

In dit verband wordt een financieel actief geacht onderhevig te zijn aan een bijzondere waardevermindering wanneer wordt vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat de faciliteit niet alle verschuldigde bedragen zal kunnen innen volgens de oorspronkelijke contractvoorwaarden of een equivalente waarde. De individuele kredietblootstellingen worden beoordeeld op basis van de kenmerken van de kredietnemer, de algemene financiële toestand, de middelen en de historiek van de gedane betalingen, de vooruitzichten voor de steun van eventuele financieel verantwoordelijke borgstellers en, indien van toepassing, de realiseerbare waarde van zekerheden.

Alle aan een bijzondere waardevermindering onderhevige vorderingen worden ten minste halfjaarlijks getoetst en onderzocht. Alle latere wijzigingen van de bedragen en het tijdstip van de verwachte toekomstige kasstromen ten opzichte van de voorafgaande ramingen zullen resulteren in een wijziging in de voorziening voor kredietverliezen en worden verwerkt op de winst-en-verliesrekening. Een voorziening voor bijzondere waardevermindering wordt alleen teruggeboekt wanneer de kredietkwaliteit ervan zodanig is verbeterd dat redelijke zekerheid bestaat dat de hoofdsom en de rente tijdig kunnen worden geïnd overeenkomstig de oorspronkelijke contractvoorwaarden van de claimovereenkomst. Een afschrijving wordt verricht wanneer een schuldvordering geheel of gedeeltelijk als oninbaar of kwijtgescholden wordt beschouwd. Afschrijvingen worden in mindering gebracht op eerder vastgestelde bijzondere waardeverminderingen of rechtstreeks op de winst- en verliesrekening en verminderen de hoofdsom van een vordering. Voorheen afgeschreven gedeeltelijk of volledig teruggevorderde bedragen worden gecrediteerd op de winst- en verliesrekening.

Waardering van te verwachten kredietverliezen — Inputs, veronderstellingen en technieken

Waardering van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen geldt voor activa in de fase 2 en fase 3, terwijl waardering van binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen geldt voor activa in fase 1.

De verwachte kredietverliezen werden berekend op basis van de volgende variabelen:

kredietrating en tijdstipgerelateerde (PIT) kans op wanbetaling (“PD”);

tijdstipgerelateerd (PIT) verlies bij wanbetaling (Loss Given Default — “LGD”);

blootstelling bij wanbetaling (Exposure at default — “EAD”).

De rating van een tegenpartij wordt op een bepaalde datum bepaald aan de hand van quoteringmodellen die zijn toegesneden op de verschillende categorieën tegenpartijen en blootstellingen.

Elke kredietrating verwijst naar een specifieke kans op wanbetaling die de waarschijnlijkheid vertegenwoordigt dat een tegenpartij zijn financiële verplichtingen niet kan nakomen, hetzij in de komende twaalf maanden, hetzij in de resterende looptijd van de obligatie. Ratings zijn dus de primaire input voor het bepalen van de tijdstipgerelateerde (PIT) rentetermijnstructuur van kans op wanbetaling voor blootstellingen. De EIB verzamelt gegevens over prestaties en wanbetalingen met betrekking tot de kredietrisicoblootstellingen van de faciliteit. De ingewonnen gegevens worden opgesplitst per bedrijfstak en per type regio. Verschillende bedrijfstakken en regio’s die op een homogene manier reageren op kredietcycli worden samen geanalyseerd.

De EIB gebruikt statistische modellen om de ingewonnen gegevens te analyseren en ramingen op te stellen over de kans op wanbetaling in de resterende looptijd van blootstellingen en hoe deze naar verwachting zullen wijzigingen vanwege het verstrijken van de tijd en gezien de specifieke macro-economische scenario’s.

Het verlies bij wanbetaling is de inschatting van de EIB van de verhouding van het verlies op een vordering als gevolg van wanbetaling van een tegenpartij ten opzichte van het uitstaande bedrag bij wanbetaling. Verlies bij wanbetaling kan ook worden gedefinieerd als “1 — inningspercentage”. De ramingen met betrekking tot verlies bij wanbetaling worden hoofdzakelijk bepaald op basis van geografische kenmerken en soort tegenpartij, met vijf hoofdblootstellingscategorieën: overheden, openbare instellingen, financiële instellingen, ondernemingen en projectfinanciering. De waarden voor verlies bij wanbetaling kunnen verder worden aangepast op basis van het product en de specifieke kenmerken van de blootstelling.

De EIB verwerkt tijdstipgerelateerde en toekomstgerichte informatie in haar beoordeling of het kredietrisico van een instrument sinds de eerste opname ervan aanzienlijk is toegenomen én bij haar waardering van te verwachten kredietverliezen.

Voor de meting van te verwachten kredietverliezen heeft de EIB een voorwaardelijke modelleringsbenadering, het PIT PD-model genaamd, ontwikkeld voor de berekening van de looptijdstructuren van de kans op wanbetaling, die bestaat uit:

de definitie van een economisch redelijke verbindingsfunctie tussen de kredietcyclus en macro-economische variabelen, en

een reeks van drie macro-economische scenario’s (één basisscenario en twee scenario’s die een neergang en een opleving van de economie weerspiegelen) met een meerjarige potentiële verwezenlijking van het bbp en de daarmee samenhangende waarschijnlijkheid.

Om macro-economische scenario’s te genereren, maakt de EIB gebruik van een macro semi-structureel meerlandenmodel met simultane vergelijkingen van de wereldeconomie met landspecifieke blokken. Het centrale/basisscenario is ontworpen om in overeenstemming te zijn met de meest recente prognoses van de Europese Commissie. De positieve en negatieve scenario’s worden rond het centrale scenario ontworpen door de inzet van het meerlandenmodel/model met simultane vergelijkingen. De scenario’s komen tot stand door het bbp, de belangrijkste maatstaf voor de economische activiteit, aan een aantal schokken te onderwerpen. De schokken op het reële bbp worden gekalibreerd om de volatiliteit van de variabele in het verleden te repliceren. Daarnaast wordt in voorkomend geval het oordeel van deskundigen toegepast om de omvang en de persistentie van bbp-schokken te verfijnen. De schokken worden samen met een afnamefunctie vastgesteld om het effect van de schokken in de tijd te bepalen. De aan elk scenario verbonden waarschijnlijkheden worden gedefinieerd op basis van marktindicatoren (volatiliteit) en intern ontwikkelde indicatoren/trackers die in de loop van de tijd op consistente wijze worden ingezet om onzekerheid op te vangen.

De PIT PD- en PIT LGD-modellen van de EIB maken gebruik van dezelfde verwachte waarden van de kredietcyclus als de belangrijkste input in verschillende macro-economische scenario’s. De kredietcyclus wordt berekend op basis van gegevens van een extern ratingbureau over de verlaging en de prognoses van de jaarlijkse groeicijfers van het reële bbp alsook de spread tussen de langetermijn- en de kortetermijnrente.

Blootstelling bij wanbetaling is de verwachte blootstelling bij een wanbetaling en is gebaseerd op de huidige blootstelling aan de tegenpartij en potentiële wijzigingen aan het huidige bedrag die zijn toegestaan onder het contract met inbegrip van aflossingen. De blootstelling bij wanbetaling van een financieel actief is de brutoboekwaarde. Voor leningtoezeggingen en financiële garanties omvat de blootstelling bij wanbetaling het opgenomen bedrag.

2.4.2.1.   Geldmiddelen en kasequivalenten

In het kader van de faciliteit worden lopende rekeningen, kortetermijndeposito’s of schuldpapier met oorspronkelijke looptijden van drie maanden of minder als geldmiddelen en kasequivalenten beschouwd. Geldmiddelen en kasequivalenten worden in het overzicht van de financiële positie tegen kostprijs geboekt.

2.4.2.2.   Thesauriemiddelen

Thesauriemiddelen bestaan uit beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde obligaties die men tot einde looptijd wil aanhouden en commercial papers met oorspronkelijke looptijden van meer dan drie maanden en die bijgevolg tegen geamortiseerde kostprijs worden ingedeeld.

Deze obligaties en commercial papers worden initieel opgenomen tegen reële waarde plus eventuele rechtstreeks aan te rekenen transactiekosten. Het verschil tussen boekwaarde en aflossingswaarde wordt afgeschreven in overeenstemming met de effectieverentemethode over de resterende looptijd van het instrument.

2.4.2.3.   Leningen en voorschotten

De portefeuille van leningen en voorschotten kan bestaan uit schuldinstrumenten zoals leningen en schuldbewijzen, met inbegrip van obligaties, promesses of certificaten die zijn uitgegeven door gestructureerde entiteiten met de bedoeling deze tot het einde van de looptijd aan te houden en de contractuele kasstromen te ontvangen.

Leningen en voorschotten omvatten:

leningen en voorschotten gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs,

leningen en voorschotten verplicht gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

Door de faciliteit verstrekte leningen worden bij de activa van de faciliteit opgenomen wanneer de geldmiddelen aan de kredietnemer zijn uitgekeerd. Niet-uitbetaalde delen van leningen worden buiten de balans geregistreerd tegen hun nominale waarde. Leningen die de SPPI-test met succes doorstaan, worden in eerste instantie tegen kosten (netto uitgekeerde bedragen) opgenomen, dat wil zeggen de reële waarde van de geldmiddelen waarmee de lening tot stand is gekomen inclusief transactiekosten, en worden vervolgens gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs met behulp van de effectieverentemethode.

Schuldbewijzen worden opgenomen in de activa van de faciliteit wanneer de geldmiddelen worden overgedragen aan de emittent en kunnen de vorm aannemen van een contractueel verbonden schuldinstrument of een schuldinstrument met één tranche. Niet-uitbetaalde delen van leningen worden buiten de balans geregistreerd tegen hun nominale waarde. Schuldbewijzen worden in eerste instantie gewaardeerd tegen kostprijs, zijnde de reële waarde vermeerderd met de direct toe te rekenen transactiekosten, en worden vervolgens tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd met behulp van de effectieverentemethode. Het verschil tussen boekwaarde en aflossingswaarde wordt afgeschreven in overeenstemming met de effectieverentemethode over de resterende looptijd van het instrument.

Het beleid inzake waardevermindering van leningen en voorschotten wordt beschreven in toelichting 2.4.2.

Leningen en voorschotten die niet aan het SPPI-criterium voldoen, worden verplicht gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. De gebruikte techniek voor waardering tegen reële waarde is gebaseerd op een techniek van gedisconteerde kasstroom of liquidatiewaarde.

Raadpleeg voor informatie over de impact van de IBOR-hervorming op de herwaardering van leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs de specifieke punten in toelichting 2.4.2 — Indeling en waardering/Wijziging.

2.4.2.4.   Aandelen en andere effecten met variabele rente

Er zijn twee soorten kapitaaldeelname bij de faciliteit: i) directe beleggingen in aandelen en ii) risicokapitaalfondsen. De aandelen en andere variabele rendementen van variabele rendementen worden initieel opgenomen tegen reële waarde plus de transactiekosten. Vervolgens worden veranderingen in de reële waarde, met inbegrip van winsten en verliezen in vreemde valuta, opgenomen in het overzicht van het totaalresultaat onder het nettoresultaat op aandelen en andere effecten met variabele rente.

Voor beleggingen in niet-beursgenoteerde aandelen, wanneer de reële waarde niet kan worden afgeleid uit actieve markten, wordt de reële waarde bepaald aan de hand van erkende waarderingstechnieken (zie toelichting 4.2.1).

De deelnemingen van de faciliteit zijn doorgaans investeringen in risicodragend kapitaal of risicokapitaalfondsen. Volgens de gangbare praktijk in de financiële sector wordt op dergelijke investeringen doorgaans gezamenlijk ingeschreven door een aantal investeerders, die elk afzonderlijk niet in staat zijn de dagelijkse transacties en de investeringsactiviteit van een dergelijk fonds te beïnvloeden. Bijgevolg geeft het lidmaatschap van een investeerder in een bestuursorgaan van een dergelijk fonds deze investeerder doorgaans niet het recht de dagelijkse transacties van het fonds te beïnvloeden. Daarnaast bepalen individuele investeerders in risicodragend kapitaal of een durfkapitaalfonds niet het beleid van een dergelijk fonds op het vlak van het uitkeringsbeleid van dividenden of andere uitkeringen. Dergelijke besluiten worden doorgaans genomen door de directie van een fonds op basis van de aandeelhoudersovereenkomst waarin de rechten en de plichten zijn vastgelegd van de directie en alle aandeelhouders van het fonds. Doorgaans is het individuele investeerders op grond van de aandeelhoudersovereenkomst ook verboden om op bilaterale basis materiële transacties met het fonds uit te voeren, personeelswijzigingen tot stand te brengen bij de kaderleden of bevoorrechte toegang te verkrijgen tot cruciale technische informatie. De investeringen van de faciliteit worden uitgevoerd overeenkomstig de bovenvermelde gangbare praktijk van de financiële sector, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de faciliteit geen controle of significante invloed in de zin van IFRS 10 en IAS 28 uitoefent over deze investeringen, inclusief de investeringen waarin de faciliteit meer dan 20 % van de stemrechten bezit.

2.4.3.   Financiële garanties

Financiëlegarantiecontracten zijn overeenkomsten waarbij de faciliteit bepaalde betalingen moet verrichten om de garantiehouder een verlies te vergoeden dat ontstaat wanneer een bepaalde debiteur verzuimt een krachtens de voorwaarden van een schuldinstrument verschuldigde betaling te verrichten.

Volgens de bestaande regels voldoen deze garanties niet aan de definitie van een verzekeringscontract (IFRS 4 Verzekeringscontracten).

Financiële garanties worden geboekt onder IFRS 9 — Financiële instrumenten, hetzij als “Derivaten”, hetzij als “Financiële garanties”, op basis van hun kenmerken en eigenschappen zoals omschreven door IFRS 9.

Het waarderingsbeleid voor derivaten wordt uiteengezet in toelichting 2.4.5.

Financiële garanties worden in eerste instantie opgenomen in het overzicht van de financiële positie onder “Voorzieningen voor verstrekte garanties” tegen reële waarde plus transactiekosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de uitgifte van de financiële garanties. Bij de eerste opname stemt de verplichting tot betalen overeen met de netto contante waarde (NCW) van de verwachte instroom van premies of het initieel verwacht verlies.

Na de eerste opname worden de financiële verplichtingen gewaardeerd tegen het hoogste van de volgende bedragen:

het bedrag van de voorziening voor verliezen zoals bepaald overeenkomstig IFRS 9; en

de initieel opgenomen premie verminderd met de overeenkomstig de beginselen van IFRS 15 opgenomen ontvangsten.

Elke verhoging of verlaging van de nettoverplichting (zoals gewaardeerd overeenkomstig IFRS 9) met betrekking tot andere financiële garanties dan de betaling naar aanleiding van beroepen op de garantie wordt opgenomen in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten onder “Wijziging in voorzieningen voor garanties”.

De ontvangen premie wordt opgenomen in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten onder “Baten uit vergoedingen en provisies” op basis van een aflossingsplan overeenkomstig IFRS 15 voor de looptijd van de financiële garantie.

2.4.4.   Andere financiële verplichtingen dan derivaten

Indeling en waardering

Financiële verplichtingen

Een financiële verplichting wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, behalve voor financiële verplichtingen die voldoen aan de definitie van voor handelsdoeleinden aangehouden (bv. afgeleide verplichtingen).

De faciliteit neemt een financiële verplichting niet langer in de balans op wanneer zijn contractuele verplichtingen zijn vervuld, geannuleerd of verlopen.

2.4.5.   Afgeleide financiële instrumenten

Afgeleide financiële instrumenten omvatten cross currency swaps, cross currency renteswaps, currency swaps op korte termijn (“FX swaps”) en renteswaps.

Niet-afgeleide financiële instrumenten worden aanvankelijk opgenomen op basis van de transactiedatum.

De faciliteit mag in de uitoefening van haar normale activiteiten swapovereenkomsten sluiten ter afdekking van specifieke kredietverrichtingen of currency forward contracten sluiten ter afdekking van haar valutaposities, die in andere actief verhandelde valuta dan de euro luiden, om het risico (winst of verlies) van wisselkoersschommelingen af te dekken.

Alle derivaten worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies en worden gerapporteerd als afgeleide financiële instrumenten. Reële waarden worden hoofdzakelijk bepaald op grond van contantewaardeberekeningen, optiewaarderingsmodellen en prijsnoteringen van derde partijen.

Derivaten worden tegen reële waarde als activa geboekt wanneer hun reële waarde positief is en als passiva wanneer hun reële waarde negatief is. Wijzigingen in de reële waarde van afgeleide financiële instrumenten zijn opgenomen in het overzicht van winst en verlies en niet-gerealiseerde resultaten onder de rubriek “Wijziging in reële waarde van afgeleide financiële instrumenten”.

In het kader van IFRS 9 zijn splitsingsvereisten voor in een contract besloten derivaten geschrapt voor financiële activa of financiële passiva. Het hybride contract wordt dus dienovereenkomstig als geheel beoordeeld voor de indeling van financiële activa of passiva.

De kasstromen van derivaten werden dienovereenkomstig bepaald op basis van de terugvaltarieven van de Internationale Vereniging van de Swaphandelaars ter vervanging van LIBOR-benchmarks (1). Raadpleeg voor informatie over de impact van de IBOR-hervorming op de afgeleide instrumenten toelichting 6.

2.4.6.   Bijdragen

Bijdragen van de lidstaten worden in de balans als te innen schuldvorderingen beschouwd met ingang van de datum van het besluit van de Raad waarin de door de lidstaten te betalen financiële bijdragen aan de faciliteit worden vastgesteld.

De bijdragen van de lidstaten voldoen aan de volgende voorwaarden en worden bijgevolg als vermogen geboekt:

zoals in de bijdrageovereenkomst is vastgelegd, geven zij de lidstaten het recht om bij een liquidatie van de faciliteit te bepalen hoe de nettoactiva van de faciliteit worden besteed;

zij behoren tot de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten is achtergesteld;

alle financiële instrumenten die deel uitmaken van de categorie instrumenten die bij alle andere categorieën instrumenten zijn achtergesteld, hebben identieke kenmerken;

het instrument heeft geen kenmerken waardoor het als een passivum zou moeten geboekt, en

de verwachte totale kasstromen die gedurende de looptijd van het instrument aan het instrument zijn toe te rekenen, zijn in aanzienlijke mate gebaseerd op de winst of het verlies, de verandering in de opgenomen nettoactiva of de verandering in de reële waarde van de opgenomen en niet-opgenomen nettoactiva van de faciliteit gedurende de looptijd van het instrument.

Bijdragen worden in de financiële staten ingedeeld en gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.

2.4.7.   Rente en soortgelijke baten

Rente van door de faciliteit verstrekte leningen wordt geboekt in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten (“Rente en soortgelijke baten”) en in het overzicht van de financiële positie (“Leningen en voorschotten”) volgens het toerekeningsbeginsel met gebruikmaking van de effectieve rentevoet, die de factor is om de geraamde toekomstige kasstromen of ontvangsten tijdens de verwachte looptijd van de lening exact naar de nettoboekwaarde van de lening te verdisconteren. Zodra de boekwaarde van een lening door een waardevermindering afgenomen is, blijven de rentebaten opgenomen met gebruikmaking van de oorspronkelijke effectieve rentevoet die op de nieuwe boekwaarde wordt toegepast.

Rente van verworven of gecreëerde leningen met verminderde kredietwaardigheid wordt geboekt in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten (“Rente en soortgelijke baten”) en in het overzicht van de financiële positie (“Leningen en voorschotten”) volgens het toerekeningsbeginsel met gebruikmaking van de voor de kredietwaardigheid gecorrigeerde effectieve rentevoet tijdens de volledige looptijd van de lening, die de factor is om de geraamde toekomstige kasstromen of ontvangsten tijdens de verwachte looptijd van de lening exact naar de geamortiseerde kostprijs van de lening te verdisconteren.

Rentesubsidies die voor de middelen van de faciliteit zijn ontvangen, worden uitgesteld en erkend als een aanpassing van het effectieve rendement, en worden geboekt onder “Rente en soortgelijke baten” in de winst- en verliesrekening over de periode vanaf de uitbetaling tot de terugbetaling van de gesubsidieerde lening.

Bereidstellingsprovisies worden uitgesteld en als inkomsten erkend waarbij de effectieve rentemethode wordt gebruikt met betrekking tot periode van de uitbetaling tot de terugbetaling van de desbetreffende lening en worden in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten gepresenteerd onder rentebaten en soortgelijke opbrengsten.

2.4.8.   Rentesubsidies en technische bijstand

Het beheer van de rentesubsidies en technische bijstand namens de lidstaten is een onderdeel van de activiteiten van de faciliteit.

Het deel van de bijdragen van de lidstaten dat aan de betaling van rentesubsidies en technische bijstand wordt toegewezen, wordt niet opgevoerd in de middelen van de contribuanten van de faciliteit, maar wordt ingedeeld als “aan derden verschuldigd bedrag”. De faciliteit betaalt de eindbegunstigden uit en vermindert vervolgens het aan derden verschuldigde bedrag.

Wanneer bijdragen voor rentesubsidies en technische bijstand niet volledig worden toegekend, worden zij opnieuw geboekt als bijdrage aan de faciliteit.

2.4.9.   Rentebaten op geldmiddelen en kasequivalenten

Rentebaten van geldmiddelen en kasequivalenten worden volgens het toerekeningsbeginsel opgenomen in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten van de faciliteit.

2.4.10.   Honoraria, provisies en dividenden

Honoraria die werden ontvangen met betrekking tot diensten die over een bepaalde periode werden verstrekt, worden als baten opgenomen in de mate dat de diensten zijn verstrekt. Honoraria die werden ontvangen bij de uitvoering van belangrijke handeling, worden als baten opgenomen wanneer belangrijke handeling heeft plaatsgevonden. Deze honoraria worden opgenomen in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten onder de post “baten van honoraria en provisies”.

Dividenden van aandelen en andere effecten met variabele rente worden bij ontvangst opgenomen en worden in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten gepresenteerd onder netto gerealiseerde baten op aandelen en andere effecten met variabele rente.

2.4.11.   Belastingen

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bepaalt dat de bezittingen, inkomsten en andere eigendommen van de instellingen van de Unie vrijgesteld zijn van alle directe belastingen.

3.   Risicobeheer

Deze toelichting bevat gegevens over de blootstelling van de faciliteit aan krediet- en financiële risico’s, beheer en controle van deze risico’s door de faciliteit, in het bijzonder de primaire risico’s die verband houden met het gebruik van financiële instrumenten. Die prioriteiten zijn:

kredietrisico — het risico op verlies als gevolg van het in gebreke blijven van de cliënt of tegenpartij dat zich voordoet bij alle vormen van kredietblootstelling, inclusief afwikkelingsrisico;

liquiditeitsrisico — het risico dat een entiteit niet in staat is om toename van activa te financieren en te voldoen aan haar verplichtingen wanneer deze vervallen, zonder onaanvaardbare verliezen op te lopen;

marktrisico — het risico dat wijzigingen in marktprijzen en koersen, zoals rentevoeten, aandelenkoersen, wisselkoersen de ontvangsten van de entiteit of de waarde van haar deelnemingen in financiële instrumenten beïnvloeden.

3.1.    Organisatie van het risicobeheer

De EIB past het risicobeheerkader van de faciliteit voortdurend aan.

Het directoraat risicobeheer van de EIB is verantwoordelijk voor de identificatie, de beoordeling, het toezicht en de rapportage over de risico’s waaraan de faciliteit is blootgesteld. Binnen een kader waarbij de scheiding van taken in acht wordt genomen, staat het risicobeheer los van de frontoffice.

Op EIB-niveau brengt de directeur risicobeheer voor de EIB-groep (“GCRO”) verslag uit over de risico’s die de groep loopt aan het EIB-beheerscomité, onder toezicht van het met risicobeheer belaste lid van het beheerscomité. De GCRO heeft rechtstreekse toegang tot het risicobeleidscomité en kan rechtstreeks schrijven naar en communiceren met het directiecomité van de EIB over alle aangelegenheden die verband houden met zijn/haar bevoegdheid.

3.2.    Kredietrisico

Kredietrisico is het mogelijke risico op verlies als gevolg van het in gebreke blijven van de cliënt of tegenpartij dat zich voordoet bij alle vormen van kredietblootstelling, inclusief afwikkeling.

3.2.1.   Beleid op het vlak van kredietrisico

Bij het uitvoeren van de kredietanalyse van de tegenpartijen bij de lening beoordeelt de EIB het kredietrisico en het verwachte verlies met het oog op een kwantificering en taxering van het risico. De EIB heeft een interne ratingmethode (IRM) ontwikkeld om de interne ratings te bepalen van de kredietrelevante tegenpartijen die als kredietnemer/borgsteller optreden. De methodiek is gebaseerd op een systeem van puntenlijsten die zijn aangepast aan elke belangrijke tegenpartij (bv. bedrijven, financiële instellingen enz.). Rekening houdende met zowel de beste bancaire praktijken van toepassing op de EIB als de principes in het kader van kapitaalakkoord Bazel II, worden alle tegenpartijen die essentieel zijn voor het kredietprofiel van een specifieke transactie gerangschikt in interne ratingcategorieën waarbij gebruik wordt het gemaakt van de IRM voor het specifieke type tegenpartij. Aan elke tegenpartij wordt een interne rating toegekend die de kans op wanbetaling weerspiegelt na een diepgaande analyse van het bedrijfsprofiel en financieel risicoprofiel van de tegenpartij en de risicocontext van het land van die tegenpartij. Indien nodig worden aanpassingen door deskundigen aangebracht, waarbij rekening wordt gehouden met de steun van de moederinstelling of de overheid van de juridische entiteiten, en de definitieve rating maakt bijsturingen mogelijk om rekening te houden met informatie (bv. marktprijzen) die niet in de puntenlijst is opgenomen.

Bij de kredietbeoordeling van projectfinanciering en andere gestructureerde transacties met beperkte aanwending wordt gebruik gemaakt van kredietrisico-instrumenten die van belang zijn voor de sector en hoofdzakelijk zijn toegespitst op beschikbaarheid van cash flow en aflossingscapaciteit. Bij deze instrumenten gaat het om de analyse van het contractueel kader van projecten, de analyse van de tegenpartij en cashflowsimulaties. Net zoals bij bedrijven en financiële instellingen wordt voor elk project een interne risicorating berekend. Ten slotte worden landen van buiten de EU beoordeeld door de afdeling Economie op basis van een statistisch model.

Alle interne ratings worden gemonitord tijdens de looptijd van de lening en periodiek bijgewerkt.

Op verrichtingen zonder de overheid als tegenpartij zijn een specifiek transactieniveau en beperkingen van de grootte van de tegenpartij van toepassing, al naar gelang van het geval. Tegenpartijlimieten worden in voorkomend geval vastgesteld op het geconsolideerde blootstellingsniveau van de groep. Dergelijke beperkingen weerspiegelen onder meer de omvang van de eigen middelen van de tegenpartijen.

Om het kredietrisico te beperken maakt de EIB indien nodig en geval per geval gebruik van verschillende kredietverbeteringen. Hierbij gaat het om:

wederpartij of projectgerelateerde effecten (bv. aandelen als onderpand; activa als onderpand; overdracht van rechten; toezeggingen met betrekking tot de rekeningen), of/en

waarborgen, doorgaans verstrekt door de sponsor van het gefinancierde project (bv. honoreringsgarantie, afroepgaranties) of bankwaarborgen.

De faciliteit doet geen beroep op kredietderivaten om het kredietrisico te beperken.

3.2.2.   Maximale blootstelling aan kredietrisico zonder rekening te houden met zekerheidsstellingen en andere kredietbeschermingen

In de onderstaande tabel is de maximale blootstelling aan kredietrisico opgenomen voor de onderdelen van de balans, inclusief derivaten. De maximale blootstelling is een brutoweergave, zonder het risicobeperkende effect van het gebruik van zekerheidsstellingen.

(× 1000 EUR)

Maximale blootstelling

31.12.2021

31.12.2020

ACTIVA

 

 

Geldmiddelen en kasequivalenten

1 358 564

923 940

Door contribuanten te storten bedragen

85 210

68 908

Thesauriemiddelen

351 873

Afgeleide financiële instrumenten

7

33 584

Leningen en voorschotten

1 986 281

1 673 445

Overige activa

1 086

109

Totaal

3 431 148

3 051 859

Voorzieningen voor toegezegde leningen

-16 602

-33 152

POSTEN BUITEN DE BALANS

 

 

Voorwaardelijke verplichtingen

 

 

Verstrekte garanties

1 499 675

998 560

Vastleggingen

 

 

Niet-uitgekeerde leningen

1 677 411

1 722 618

Niet-verstrekte garanties

256 299

554 686

Totaal buitenbalansposten

3 433 385

3 275 864

Totaal kredietrisico

6 847 931

6 294 571

3.2.3.   Kredietrisico op leningen en voorschotten

3.2.3.1.   Meting kredietrisico op leningen en voorschotten

Leningen, voorschotten of garanties van de faciliteit gaan gepaard met een uitgebreide risicobeoordeling en weging van de prognoses van verwachte verliezen die zijn opgenomen in een rangschikking van de lening. Verrichtingen in het kader van de IFE (zoals uiteengezet in toelichting 24), met uitzondering van via intermediairs verstrekte leningen, zijn niet onderworpen aan de richtsnoeren voor kredietrisicobeleid en zijn onderworpen aan een andere procedure. De rangschikking wordt opgesteld volgens algemeen aanvaarde criteria, op basis van de kwaliteit van de kredietnemer, de looptijd van de lening, de garantie en, in voorkomend geval, de borgsteller.

Het systeem voor de rangschikking van leningen omvat methodieken, processen, databases en IT-systemen voor de beoordeling van het kredietrisico bij leningen en de weging van de prognoses van verwachte verliezen. Het is een samenvatting van een grote hoeveelheid gegevens om een relatieve rangschikking van de kredietrisico’s van de leningen tot stand te brengen. De rangschikking is een weerspiegeling van de huidige waarde van het geraamde niveau van de “verwachte verliezen”, waarbij rekening wordt gehouden met de kans op wanbetaling van de belangrijkste schuldenaars, de risicoblootstelling en de ernst van het verlies bij wanbetaling. Rangschikkingen worden gebruikt voor de volgende doelstellingen:

als hulpmiddel voor een meer accurate en kwantitatieve beoordeling van de leningrisico’s;

als indicator van kredietrisicovariaties met het oog op het prioriteren van monitoringinspanningen;

als beschrijving van de kwaliteit van de kredietportefeuille op een bepaalde datum;

als maatstaf voor de berekening van de jaarlijkse toevoegingen aan de algemene leningsreserve, en

als input bij risicowaarderingsbesluiten.

De volgende factoren spelen mee bij de vaststelling van een rangschikking:

i)

De kredietwaardigheid van de kredietnemer: hierbij gaat het om een onafhankelijke beoordeling van de kredietnemers en een evaluatie van hun kredietwaardigheid op basis van interne methodieken en externe data. Overeenkomstig de gekozen op interne ratings gebaseerde analyse in het kader van Basel III heeft de bank een interne ratingmethodiek opgesteld om de interne ratings van kredietnemers en borgstellers te bepalen. Dit is gebaseerd op een reeks specifieke puntenlijsten voor elke categorie tegenpartij.

ii)

De wanbetaling-correlatie: zij geeft aan hoe waarschijnlijk het is dat zowel de kredietnemer als de borgsteller tegelijkertijd met financieringsmoeilijkheden zullen worden geconfronteerd. Hoe hoger de correlatie tussen kansen op wanbetaling van de kredietnemer en de borgsteller, hoe geringer de waarde van de garantie en dus hoe lager (slechter) de rating.

iii)

De waarde van garantie-instrumenten en effecten: deze waarde wordt beoordeeld op basis van de combinatie van de kredietwaardigheid van de emittent en het soort instrument dat wordt gebruikt.

iv)

Het toe te passen invorderingspercentage: zijnde het bedrag waarvan verondersteld wordt dat het bij wanbetaling kan worden teruggevorderd door de desbetreffende tegenpartij, uitgedrukt als een percentage van de desbetreffende kredietblootstelling.

v)

Het contractuele kader: een degelijk contractueel kader versterkt de kwaliteit van de lening en verhoogt de rangschikking van de lening.

vi)

De looptijd van de lening of, meer in het algemeen, de kasstromen van de lening: als alle andere parameters gelijk blijven, geldt: hoe langer de looptijd van de lening, hoe hoger het risico op moeilijkheden bij de aflossing van de lening.

Het verwachte verlies op een lening wordt berekend door een combinatie te maken van de vijf bovenvermelde punten. Uitgaande van het niveau van dit verlies wordt een lening ondergebracht in een van de onderstaande categorieën:

“A”

Leningen van uitstekende kwaliteit met drie subcategorieën:

“A0” leningen aan of gegarandeerd door een EU-lidstaat met een verwacht verlies van 0 %.

“A+” leningen die worden verstrekt aan (of gegarandeerde door) entiteiten die geen EU-lidstaat zijn en waarvan niet verwacht wordt dat er zich gedurende de looptijd een verslechtering van de kwaliteit zal voordoen.

“A-” leningen waarbij er enige twijfel bestaat ten aanzien van de handhaving van hun huidige status, maar waarbij verwacht wordt dat de neerwaartse druk beperkt zal zijn.

“B”

Leningen van hoge kwaliteit: activa waarvoor de bank geen problemen verwacht, hoewel een geringe verslechtering in de toekomst niet wordt uitgesloten. B+ en B- worden gebruikt om de relatieve waarschijnlijkheid aan te geven van de mogelijkheid dat een dergelijke verslechtering zich voordoet.

“C”

Leningen van goede kwaliteit: voorbeelden hiervan zijn niet-gegarandeerde leningen aan solide banken en bedrijven die na zeven jaar in één keer worden afgelost (bulletlening), of soortgelijke aflossing, vervaldag bij uitbetaling.

“D”

Deze categorie vertegenwoordigt de grensgevallen tussen leningen van “aanvaardbare kwaliteit” en die waarbij zich enige problemen hebben voorgedaan. Dit keerpunt in de rangschikking wordt nauwkeuriger omschreven door de subcategorieën D+ en D-. Leningen met een rating D- vereisen een verhoogd toezicht.

“E”

Deze categorie omvat leningen met een groter risicoprofiel dan doorgaans wordt aanvaard. Tot deze categorie behoren ook leningen waarbij zich tijdens de looptijd ernstige problemen hebben voorgedaan en waarbij een verlies niet kan worden uitgesloten. Derhalve zijn deze leningen onderworpen aan een rigoureus en doorgedreven toezicht. Met de subcategorieën E+ en E- wordt het verschil in intensiteit aangegeven van dit speciaal toezicht, waarbij de transacties met een rangschikking E- zich in een positie bevinden waarbij er een grote kans is dat de aflossing niet tijdig kan plaatsvinden en er dus een vorm van schuldherstructurering noodzakelijk wordt, hetgeen kan resulteren in een waardeverminderingsverlies.

“F”

F (fail/wanbetaling) verwijst naar leningen met onaanvaardbare risico’s. Leningen met een rating F- kunnen alleen het resultaat zijn van lopende transacties die na ondertekening geconfronteerd werden met onvoorziene, uitzonderlijke en bijzonder ongunstige omstandigheden. Alle transacties waarbij zich een verlies van de hoofdsom voor de faciliteit voordoet, worden onder F gerangschikt. Hiervoor geldt een specifieke benadering.

Doorgaans worden leningen die intern D- of lager zijn gerangschikt op een toezichtslijst geplaatst die gebaseerd is op het interne systeem voor het beoordelen van leningen. Indien een lening in eerste instantie was goedgekeurd met een risicoprofiel van D- of lager, zal deze lening alleen op de toezichtslijst worden geplaatst als gevolg een feitelijke kredietgebeurtenis die geleid heeft tot een verdere verslechtering van de rangschikking van de lening en dus tot een lagere beoordeling dan die bij de goedkeuring van de lening.

In de tabel in afdeling 3.2.3.3 is de analyse opgenomen van de kredietkwaliteit van de kredietportefeuille van de faciliteit op basis van de bovenstaande rangschikking.

3.2.3.2.   Analyse van blootstelling aan kredietrisico van leningen

In de onderstaande tabel wordt de maximale blootstelling (nettoboekwaarde) weergegeven aan kredietrisico van ondertekende leningen en voorschotten (uitbetaald en niet-uitbetaald) per categorie kredietnemer, waarbij rekening wordt gehouden met de garanties die door de borgstellers zijn verstrekt:

(× 1000 EUR)

Per 31.12.2021

Gegarandeerd

Andere kredietverbeteraars

Niet gegarandeerd

Totaal

% Totaal uitgekeerd

Financiële instellingen

74 086

1 115 656

1 189 742

60 %

Bedrijven

211 067

368 877

579 944

29 %

Openbare instellingen

20 776

664

21 440

1 %

Staten

917

194 238

195 155

10 %

Totaal uitgekeerd

305 929

917

1 679 435

1 986 281

100 %

Niet uitgekeerd

193 663

1 467 146

1 660 809

Totaal uitbetaald en niet-uitbetaald

499 592

917

3 146 581

3 647 090


(× 1000 EUR)

Per 31.12.2020

Gegarandeerd

Andere kredietverbeteraars

Niet gegarandeerd

Totaal

% Totaal uitgekeerd

Financiële instellingen

87 269

963 366

1 050 635

64 %

Bedrijven

203 772

27 026

177 321

408 119

24 %

Openbare instellingen

21 866

1 057

22 923

1 %

Staten

1 506

190 262

191 768

11 %

Totaal uitgekeerd

312 907

28 532

1 332 006

1 673 445

100 %

Niet uitgekeerd

196 692

1 492 774

1 689 466

Totaal uitbetaald en niet-uitbetaald

509 599

28 532

2 824 780

3 362 911

Het directoraat Beheer en Herstructurering van Transacties is belast met het toezicht op kredietnemer en borgsteller alsook met projectgerelateerd financieel en contractueel toezicht. Er wordt dus voortdurend toezicht uitgeoefend op de kredietwaardigheid van de leningen, kredietnemers en borgstellers van de faciliteit, minstens op jaarbasis, maar vaker wanneer dit noodzakelijk wordt geacht en op basis van de kredietgebeurtenissen. Het directoraat Beheer en Herstructurering van Transacties gaat met name na of aan de contractuele rechten is voldaan. Bij een verslechtering van de kredietbeoordeling en/of contractuele tekortkomingen, worden corrigerende maatregelen getroffen. Wanneer dit noodzakelijk is, worden risicobeperkende maatregelen genomen overeenkomstig de richtsnoeren voor kredietrisico. Ook bij verlengingen van bankgaranties voor haar leningen, wordt ervoor gezorgd dat deze worden vervangen of dat tijdig wordt opgetreden.

3.2.3.3.   Analyse kredietkwaliteit per categorie kredietnemer

In de onderstaande tabel wordt de analyse weergegeven van de kredietkwaliteit van de leningportefeuille van de faciliteit per 31 december 2021 en 31 december 2020 uitgaande van de rangschikking van de leningen, op basis van de ondertekende blootstellingen (uitgekeerd en niet-uitgekeerd):

(× 1000 EUR)

Op 31.12.2021

Uitstekende rangschikking

Standaard rangschikking

Min. aanvaardbaar Risico

Hoog risico

Geen rangschikking (*10)

Totaal

% v/h totaal

A tot B-

C

D+

D- en lager

Kredietnemer

Financiële instellingen

285 924

109 219

443 921

1 130 146

1 969 210

54 %

Bedrijven

108 621

49 059

12 253

532 735

315 011

1 017 679

28 %

Openbare instellingen

20 776

664

21 440

1 %

Staten

917

2 529

3 360

631 955

638 761

17 %

Totaal

395 462

181 583

459 534

2 294 836

315 675

3 647 090

100 %


(× 1000 EUR)

Op 31.12.2020

Uitstekende rangschikking

Standaard rangschikking

Min. aanvaardbaar Risico

Hoog risico

Geen rangschikking (*11)

Totaal

% v/h totaal

A tot B-

C

D+

D- en lager

Kredietnemer

Financiële instellingen

290 565

90 445

475 331

815 120

1 671 461

50 %

Bedrijven

118 990

46 861

14 433

512 142

313 762

1 006 188

30 %

Openbare instellingen

21 866

1 057

22 923

1 %

Staten

4 865

3 926

653 548

662 339

19 %

Totaal

409 555

164 037

493 690

1 980 810

314 819

3 362 911

100 %

3.2.3.4.   Risicoconcentraties van leningen en voorschotten

3.2.3.4.1.    Geografische analyse

Op basis van het land van de kredietnemer kan de leningportefeuille van de faciliteit worden uitgesplitst in de volgende geografische regio’s:

(× 1000 EUR)

Land van de kredietnemer

31.12.2021

31.12.2020

Egypte

345 810

319 040

Kenia

321 069

195 917

Nigeria

237 992

236 149

Regionaal ACS

208 795

37 497

Mauritius

101 446

76 419

Ethiopië

96 391

92 346

Barbados

85 058

75 037

Rwanda

64 169

59 114

Uganda

61 033

61 869

Zambia

52 345

42 553

Congo (Democratische Republiek)

48 766

56 527

Tanzania

46 423

60 058

Senegal

42 968

32 850

Kameroen

42 097

36 749

Nieuw-Caledonië

37 098

41 224

Jamaica

20 776

23 411

Dominicaanse Republiek

19 076

30 741

Guinee

18 972

18 534

Ghana

15 835

21 249

Malawi

14 898

17 349

Zimbabwe

14 708

Angola

12 253

14 654

Mali

12 120

12 918

Mauritanië

11 921

38 131

Kaapverdië

11 718

14 952

Mozambique

9 107

10 775

Kaaimaneilanden

8 692

8 027

Frans-Polynesië

5 783

8 783

Benin

4 023

3 932

Burkina Faso

3 581

1 267

Micronesia

2 872

3 073

Seychellen

2 529

3 359

Eswatini

1 792

Haïti

1 208

2 617

Niger

1 182

2 243

Samoa

909

1 898

Vanuatu

866

1 200

Togo

10 625

Palau

358

Totaal

1 986 281

1 673 445

3.2.3.4.2.    Analyse op grond van bedrijfstak

In de onderstaande tabel wordt de kredietportefeuille van de faciliteit opgesplitst per bedrijfstak van de kredietnemer. De uitkeringen die eerst worden verstrekt aan een financiële tussenpersoon voordat zij aan de eindbegunstigde worden uitbetaald, zijn onder “Tertiaire sector en overige” opgenomen:

(× 1000 EUR)

Bedrijfstak van de kredietnemer

31.12.2021

31.12.2020

Financiële diensten

1 190 407

1 030 121

Elektriciteit

211 761

192 599

Openbaar bestuur

195 154

191 768

Gezondheidszorg

170 000

Chemicaliën

111 251

89 495

Zakelijke diensten, IT en media

34 306

26 638

Infrastructuur lucht- en zeevaart

20 776

21 866

Farmaceutische producten en medisch materiaal

13 684

11 709

Telecommunicatie

12 253

14 964

Investeringsgoederen

9 269

11 531

Metalen en mijnbouw

8 667

34 292

Terugwinning van afval en recycling

5 326

6 063

Tertiaire sector en overige

2 561

24 761

Gecombineerde nutsbedrijven

866

1 200

Bouwmaterialen en bouwnijverheid

14 433

Landbouw en voedselketen

2 005

Totaal

1 986 281

1 673 445

3.2.3.5.   Kredietrisicoblootstelling voor elke interne risicorating

De EIB gebruikt een interne ratingmethode in overeenstemming met de op interne ratings gebaseerde benadering in het kader van Bazel III. Op grond van deze methode is aan de meerderheid van de tegenpartijen van de faciliteit een interne rating toegekend. De onderstaande tabel toont een uitsplitsing van de kredietportefeuille van de faciliteit op basis van steeds de beste waarde van interne rating van de kredietnemer of van de borgsteller, voor zover beschikbaar. In gevallen waarin geen interne rating beschikbaar is, is voor deze analyse gebruikgemaakt van de externe rating.

De tabel toont zowel de ondertekende blootstellingen (uitbetaald en niet-uitbetaald) als de risicogewogen blootstelllingen, gebaseerd op een interne methode die de faciliteit gebruikt voor limietbeheer.

(× 1000 EUR)

 

 

2021

 

Rating Moody’s of gelijk-waardig

Binnen twaalf maanden te verwachten krediet-verliezen

Tijdens de looptijd te verwachten krediet-verliezen, zonder verminderde krediet-waardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten krediet-verliezen, met verminderde krediet-waardigheid

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde krediet-waardigheid

Tegen reële waarde met verwerking van waarde-veranderingen in winst of verlies

Totaal

Leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

 

 

Interne rating 1 — minimaal kredietrisico

Aaa

64 876

64 876

Interne rating 2 — zeer gering kredietrisico

Aa1-Aa3

85 059

85 059

Interne rating 3 — gering kredietrisico

A1-A3

1 056

1 056

Interne rating 4 — gematigd kredietrisico

Baa1-Baa3

46 507

46 507

Interne rating 5 — financieel zwakke tegenpartij

Ba1-Ba3

435 300

12 288

447 588

Interne rating 6 — hoog kredietrisico

B1-B3

556 705

237 898

794 603

Interne rating 7 — zeer hoog kredietrisico

onder Caa1

55 928

258 220

314 148

Interne rating 8 — in gebreke blijvende tegenpartij

onder Caa1, maar in gebreke blijvend

69 180

69 180

Leningen en voorschotten tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

 

272 917

272 917

Voorziening voor verliezen en aanpassing reële waarde

 

-3 565

-33 268

-30 169

-42 651

- 109 653

Boekwaarde van leningen en voorschotten

 

1 176 990

540 014

39 011

230 266

1 986 281

Toegezegde leningen

 

 

 

 

 

 

 

Interne rating 1 — minimaal kredietrisico

Aaa

Interne rating 2 — zeer gering kredietrisico

Aa1-Aa3

86 796

86 796

Interne rating 3 — gering kredietrisico

A1-A3

87 000

87 000

Interne rating 4 — gematigd kredietrisico

Baa1-Baa3

61 060

61 060

Interne rating 5 — financieel zwakke tegenpartij

Ba1-Ba3

173 963

173 963

Interne rating 6 — hoog kredietrisico

B1-B3

777 195

18 595

795 790

Interne rating 7 — zeer hoog kredietrisico

onder Caa1

45 955

167 782

213 737

Interne rating 8 — in gebreke blijvende tegenpartij

onder Caa1, maar in gebreke blijvend

10 000

10 000

Geen interne rating (*12)

 

129 669

27 365

157 034

Leningen en voorschotten tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

 

92 031

92 031

Voorziening voor verliezen en aanpassing reële waarde

 

-1 693

-14 909

-16 602

Boekwaarde van toegezegde leningen

 

1 359 945

198 833

10 000

92 031

1 660 809


(× 1000 EUR)

 

 

2020

 

Rating Moody’s of gelijkwaardig

Binnen twaalf maanden te verwachten krediet-verliezen

Tijdens de looptijd te verwachten krediet-verliezen, zonder verminderde krediet-waardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten krediet-verliezen, met verminderde krediet-waardigheid

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde krediet-waardigheid

Tegen reële waarde met verwerking van waarde-veranderingen in winst of verlies

Totaal

Leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

 

 

Interne rating 1 — minimaal kredietrisico

Aaa

73 545

73 545

Interne rating 2 — zeer gering kredietrisico

Aa1-Aa3

75 048

75 048

Interne rating 3 — gering kredietrisico

A1-A3

2 087

2 087

Interne rating 4 — gematigd kredietrisico

Baa1-Baa3

54 412

6 087

60 499

Interne rating 5 — financieel zwakke tegenpartij

Ba1-Ba3

392 787

19 761

412 548

Interne rating 6 — hoog kredietrisico

B1-B3

581 607

193 877

32 032

807 516

Interne rating 7 — zeer hoog kredietrisico

onder Caa1

70 495

177 919

1 493

249 907

Interne rating 8 — in gebreke blijvende tegenpartij

onder Caa1, maar in gebreke blijvend

5 693

45 000

50 693

Leningen en voorschotten tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

 

92 436

92 436

Voorziening voor verliezen en aanpassing reële waarde

 

-16 389

-43 976

-44 538

-45 931

- 150 834

Boekwaarde van leningen en voorschotten

 

1 160 047

432 906

33 987

46 505

1 673 445

Toegezegde leningen

 

 

 

 

 

 

 

Interne rating 2 — zeer gering kredietrisico

Aa1-Aa3

95 067

95 067

Interne rating 3 — gering kredietrisico

A1-A3

87 000

87 000

Interne rating 4 — gematigd kredietrisico

Baa1-Baa3

57 282

57 282

Interne rating 5 — financieel zwakke tegenpartij

Ba1-Ba3

152 264

152 264

Interne rating 6 — hoog kredietrisico

B1-B3

675 365

8 964

684 329

Interne rating 7 — zeer hoog kredietrisico

onder Caa1

72 500

110 331

182 831

Interne rating 8 — in gebreke blijvende tegenpartij

onder Caa1, maar in gebreke blijvend

38 497

38 497

Geen interne rating (*13)

 

129 669

27 365

157 034

Leningen en voorschotten tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

 

268 314

268 314

Voorziening voor verliezen en aanpassing reële waarde

 

-6 817

-26 335

-33 152

Boekwaarde van toegezegde leningen

 

1 262 330

120 325

38 497

268 314

1 689 466

De EIB houdt voortdurend toezicht op gebeurtenissen die van invloed zijn op haar kredietnemers en borgstellers, in het bijzonder banken. De EIB beoordeelt met name geval per geval haar contractuele rechten bij een verslechtering van de rating en streeft naar risicobeperkende maatregelen. Zij volgt ook nauwgezet de verlengingen van bankgaranties voor haar leningen op om ervoor te zorgen dat deze worden vervangen of dat indien nodig tijdig wordt opgetreden.

3.2.3.6.   Achterstallen op leningen en waardeverminderingen

De identificatie, het toezicht en de rapportage over achterstallige bedragen verloopt overeenkomstig de procedures die zijn vastgelegd in de richtsnoeren en procedures voor financieel toezicht die binnen de bank gelden. Deze procedures zijn in overeenstemming met de optimale bancaire werkmethoden en worden gebruikt voor alle leningen die door de EIB worden beheerd.

Het toezicht is gestructureerd om ervoor te zorgen dat i) potentiële achterstallen op betalingen in zo kort mogelijke tijd worden opgespoord en aangemeld bij de bevoegde diensten; ii) problematische gevallen onverwijld worden behandeld op het juiste operationele en besluitvormingsniveau, iii) op gezette tijd verslag wordt uitgebracht aan het directiecomité van de faciliteit over de algemene stand van zaken.

De achterstallen en waardeverminderingen op de leningen kunnen als volgt worden geanalyseerd:

(× 1000 EUR):

 

Leningen en voorschotten

Leningen en voorschotten

 

31.12.2021

31.12.2020

Boekwaarde

1 986 281

1 673 445

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

 

 

Brutobedrag

69 180

45 000

Waardeverminderingen — voorzieningen voor verliezen

-30 169

-44 538

Boekwaarde van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

39 011

462

Achterstallig maar zonder verminderde kredietwaardigheid

 

 

“Achterstallig” omvat

 

 

0-30 dagen

2 334

2 008

30-60 dagen

9

60-90 dagen

90-180 dagen

174

meer dan 180 dagen

Boekwaarde achterstallig, zonder verminderde kredietwaardigheid

2 343

2 182

Boekwaarde niet achterstallig en evenmin met verminderde kredietwaardigheid

1 944 927

1 670 801

Totale boekwaarde leningen en voorschotten

1 986 281

1 673 445

3.2.3.7.   Gevoeligheid voor te verwachten kredietverliezen voor toekomstige economische omstandigheden (× 1 000 EUR)

De te verwachten kredietverliezen (Expected Credit Loss — ECL) zijn gevoelig voor oordelen en veronderstellingen met betrekking tot de formulering van toekomstgerichte scenario’s. De EIB voert een gevoeligheidsanalyse uit op de te verwachten kredietverliezen die zijn opgenomen voor wezenlijke categorieën van haar activa.

De prognoses van toekomstige economische omstandigheden (via macro-economische scenario’s) zijn input voor het prognosemodel met voorwaardelijke risicoparameters, die een input vormen voor de berekening van de voorzieningen voor verliezen.

De scenario’s komen tot stand door het bbp, de belangrijkste maatstaf voor de economische activiteit, aan een aantal schokken te onderwerpen. De schokken op het reële bbp worden gekalibreerd om de volatiliteit van de variabele in het verleden te repliceren. Daarnaast wordt in voorkomend geval het oordeel van deskundigen toegepast om de omvang en de persistentie van bbp-schokken te verfijnen. De schokken worden samen met een afnamefunctie vastgesteld om het effect van de schokken in de tijd te bepalen. De aan elk scenario verbonden waarschijnlijkheden worden gedefinieerd op basis van marktindicatoren (volatiliteit) en intern ontwikkelde indicatoren/trackers die in de loop van de tijd op consistente wijze worden ingezet om onzekerheid op te vangen. De weging van positieve en negatieve schokken hangt af van de risicoverhouding in de economie. Gemiddeld genomen werden respectievelijk negatieve en positieve schokken in -15 250 EUR (2020: -20 533 EUR) en 11 780 EUR (2020: 17 658 EUR) toegepast op driemaandelijkse prognoses in het voorbije begrotingsjaar.

Onderstaande tabel toont de voorziening voor verliezen op leningen en voorschotten in de fasen 1 en 2. Elk toekomstgericht scenario (bv. basisscenario, positief en negatief) werd gewogen tegen 100 % in plaats van waarschijnlijkheidsafwegingen voor de drie scenario’s toe te passen.

(× 1000 EUR)

 

2021

Positief

Basisscenario

Negatief

Brutoblootstelling

3 319 800

3 319 800

3 319 800

Voorzieningen voor verliezen

37 862

49 642

64 892


(× 1000 EUR)

 

2020

Positief

Basisscenario

Negatief

Brutoblootstelling

3 063 652

3 063 652

3 063 652

Voorzieningen voor verliezen

70 645

88 303

108 836

3.2.3.8.   Leningoversluiting en respijt

De EIB beschouwt leningen als respijtleningen (d.w.z. leningen, schuldbewijzen en leningtoezeggingen) waarvoor respijtmaatregelen zijn verlengd. Respijtmaatregelen bestaan uit “concessies” die de EIB besluit te doen ten aanzien van een debiteur die als gevolg van zijn financiële moeilijkheden niet in staat wordt geacht de contractuele voorwaarden van de schuldendienst na te leven, teneinde de debiteur in staat te stellen de schuld af te lossen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te herfinancieren. Blootstellingen worden als respijtblootstellingen behandeld indien er een concessie is gedaan, ongeacht of een bedrag achterstallig is, of indien de blootstelling is aangemerkt als wanbetaling. Blootstellingen worden niet als respijtblootstellingen behandeld indien de debiteur zich niet in financiële moeilijkheden bevindt.

Bij normale bedrijfsvoering zou de rangschikking van de betrokken leningen zijn verslechterd, zouden de leningen vóór de heronderhandeling in de toezichtslijst zijn opgenomen en zou het financiële instrument in het driestappenmodel voor waardevermindering van fase 1 naar fase 2 overgaan. Na heronderhandeling zou de EIB deze leningen nauwlettend blijven volgen en zou het financiële instrument een verminderde kredietwaardigheid hebben en naar fase 3 worden overgeheveld. Indien de rangschikking van een lening vervolgens voldoende verbetert, zou de lening overeenkomstig de procedures van de EIB van de toezichtslijst worden geschrapt.

In het kader van haar reactie op de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie heeft de bank besloten haar cliënten in bepaalde omstandigheden een aantal ondersteunende maatregelen ter beschikking te stellen, waaronder i) de tijdelijke versoepeling (met inbegrip van ontheffingen) van financiële verbintenissen en andere belangrijke clausules, ii) de herschikking van kasstromen door het vaststellen van nieuwe aflossingsschema’s of de tijdelijke opschorting van terugbetalingsverplichtingen, en iii) andere aanvullende ondersteunende maatregelen, zoals het ondertekenen van nieuwe contracten, het versnellen van uitbetalingen van leningen en het verhogen van de bedragen die aan kredietnemers worden verstrekt. De bank beoordeelt verzoeken om dergelijke maatregelen per geval binnen de grenzen van bepaalde specifieke voorwaarden. Deze maatregelen zijn bedoeld om te worden uitgebreid tot cliënten die tijdelijk worden getroffen door de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie, maar die geen structurele financiële moeilijkheden of solvabiliteitsproblemen ondervinden en die op het moment van het verlenen van dergelijke maatregelen als een going concern worden beschouwd. Indien een cliënt als resultaat van de beoordeling niet aan deze vereisten voldoet of indien de faciliteit risico’s vaststelt voor de langetermijnhoudbaarheid van het bedrijfsmodel van de cliënt, zal zij alle andere passende maatregelen overwegen en zo nodig de standaardherstructureringsprocessen van de EIB volgen.

Respijtmaatregelen en -praktijken die worden uitgevoerd door de EIB tijdens de verslagperiode, omvatten, maar blijven niet beperkt tot de verlenging van de looptijd, uitstel van loutere kapitaalaflossing, uitstel van kapitaalaflossing en rentebetaling, inbreuken op belangrijke verbintenissen en kapitalisering van achterstallige betalingen.

Verrichtingen waarvoor respijtmaatregelen gelden, worden als dusdanig vermeld in de onderstaande tabel:

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Renderende

Niet-renderende

Renderende

Niet-renderende

Aantal contracten waarvoor respijtmaatregelen gelden

16

9

12

14

Boekwaarden (inclusief rente en bedragen aan achterstallige betalingen)

210 553

58 742

169 274

58 748

Opgenomen voorziening te verwachten kredietverliezen (ECL)

16 124

20 475

19 311

28 934

Rentebaten met betrekking tot respijtcontracten

11 583

3 563

7 729

5 099

Afgeschreven/uitgeboekte uitgaven (na de beëindiging/verkoop van de verrichting)

49 472


(× 1000 EUR)

 

Respijtmaatregelen

 

31.12.2020

Verlenging van de looptijden

Uitstel van kapitaal-aflossingen en rentebetaling

Inbreuk op materiële financiële convenanten

Overige

Contractuele terugbetaling, beëindiging en/of afschrijving

31.12.2021

Financiële instellingen

90 525

61 942

4 920

-8 061

149 326

Bedrijven

137 497

-690

-13 752

-3 086

119 969

Totaal

228 022

-690

48 190

4 920

-11 147

269 295

3.2.4.   Kredietrisico met betrekking tot geldmiddelen en kasequivalenten

De beschikbare middelen worden geïnvesteerd overeenkomstig het schema van de faciliteit voor de contractuele uitbetaling van de verplichtingen. Per 31 december 2021 en 31 december 2020 vonden investeringen plaats in de vorm van rekeningtegoeden, depositobewijzen en commercial papers.

De goedgekeurde entiteiten beschikken over een rating die overeenstemt met de ratings op korte en lange termijn die is vereist voor de beleggingen van kasmiddelen die door de EIB voor eigen rekening worden uitgevoerd. Bij verschillende ratings die door meer dan een ratingbureau zijn verleend, geldt de laagste rating. De maximaal toegestane limiet voor elke goedgekeurde bank bedraagt momenteel 50 000 000 EUR (vijftig miljoen EUR). Een uitzondering op deze regel is verleend aan de Société Générale, waar de faciliteit haar operationele kasgeldrekeningen aanhoudt. Het maximum voor kortlopend krediet voor de Société Générale bedraagt op 31 december 2021 en 31 december 2020110 000 000 EUR (honderdtien miljoen EUR). Het verhoogde maximum is van toepassing op de som van de tegoeden op de operationele kasgeldrekeningen en de instrumenten die door deze tegenpartij zijn uitgegeven en worden aangehouden door de portfolio thesauriemiddelen.

Alle investeringen worden geplaatst bij de goedgekeurde entiteiten met een maximale looptijd van drie maanden vanaf de valutadatum. Alle inbreuken op de limieten van de kredietblootstelling zijn gemeld aan de lastgevers. Per 31 december 2021 en 31 december 2020 hadden alle termijndeposito’s, commercial papers en kasmiddelen die werden aangehouden door de portfolio thesauriemiddelen van de faciliteit een minimale rating P-2 van Moody’s of gelijkwaardig op de vereffening.

In de onderstaande tabel is het saldo van de geldmiddelen en kasequivalenten inclusief opgelopen rente opgenomen:

(× 1000 EUR)

Minimale kortetermijnrating

Minimale langetermijnrating

31.12.2021

31.12.2020

(terminologie Moody’s)

(terminologie Moody’s)

P-1

Aaa

299 814

22 %

49 988

5 %

P-1

Aa2

160 066

12 %

25 022

3 %

P-1

Aa3

67 036

5 %

130 024

14 %

P-1

A1

82 730

6 %

99 969

11 %

P-1

A2

199 879

15 %

119 972

13 %

P-1

A3

444 064

32 %

498 965

54 %

P-2

A3

104 975

8 %

Totaal

1 358 564

100 %

923 940

100 %

3.2.5.   Kredietrisico met betrekking tot derivaten

3.2.5.1.   Beleid op het vlak van kredietrisico van derivaten

Het kredietrisico met betrekking tot derivaten is het verlies dat een bepaalde partij kan oplopen wanneer de tegenpartij bij de transactie niet in staat zou zijn haar contractuele verplichtingen na te komen. Het kredietrisico bij derivaten hangt af van een aantal factoren (zoals rentevoeten en wisselkoersen) en stemt doorgaans overeen met een klein onderdeel van hun referentiewaarde.

De faciliteit mag in de uitoefening van haar normale activiteiten swapovereenkomsten sluiten ter afdekking van specifieke kredietverrichtingen of currency forward contracten sluiten ter afdekking van haar valutaposities, die in andere actief verhandelde valuta dan de euro luiden. Alle swaps worden uitgevoerd door de Europese Investeringsbank met een externe tegenpartij. De swaps vallen onder dezelfde Master Swap-overeenkomsten en Credit Support-bijlagen die tussen de Europese Investeringsbank en haar externe tegenpartijen zijn afgesloten.

3.2.5.2.   Meting van de kredietrisico’s voor derivaten

Alle door de EIB uitgevoerde swaps die betrekking hebben op de faciliteit, worden behandeld binnen hetzelfde contractuele kader en volgens dezelfde methodiek die gelden voor de derivaten die door de EIB voor eigen doeleinden zijn ingezet. Met name de geschiktheid van de tegenpartijen bij de swapovereenkomst wordt bepaald door de EIB op basis van dezelfde geschiktheidsvoorwaarden die gelden voor de algemene swapdoeleinden.

Voor het meten van de blootstelling aan kredietrisico met betrekking tot transacties met swaps en derivaten maakt de EIB gebruik van de Net Market Exposure (NME) en Potential Future Exposure (PFE) benadering voor verslaglegging en toezicht op de limieten. De derivaten van de faciliteit zijn volledig opgenomen in de NME en PFE.

De faciliteit sluit valuataswapcontracten op korte termijn (“FX swaps”) af om het valutarisico af te dekken op uitkeringen van leningen in andere valuta dan de EUR. FX swaps hebben een looptijd van maximaal drie maanden en worden regelmatig verlengd. Het referentiebedrag van FX swaps bedroeg 1 530,0 miljoen EUR op 31 december 2021 ten opzichte van 1 480,0 miljoen EUR op 31 december 2020. De reële waarde van FX swaps bedroeg -16,3 miljoen EUR op 31 december 2021 ten opzichte van 33,6 miljoen EUR op 31 december 2020.

De faciliteit sluit cross currency swap-contracten af om het valutarisico af te dekken op uitbetalingen van leningen in andere valuta dan EUR. Cross currency swaps hebben een lange looptijd. Het referentiebedrag van FX swaps bedroeg 51,9 miljoen EUR op 31 december 2021 en de reële waarde van FX swaps bedroeg -2,6 miljoen EUR op 31 december 2021 ten opzichte van 31 december 2020, toen er geen cross currency swap was.

De faciliteit sluit interest rate swap-contracten af om het renterisico op uitbetaalde leningen af te dekken. Op 31 december 2021 waren de renteswaps afgewikkeld. Uitstaand referentiebedrag van 0,0 miljoen EUR (2020: 17,7 miljoen EUR) en een reële waarde van 0,0 miljoen EUR (2020: -0,6 miljoen EUR).

3.2.6.   Kredietrisico bij thesauriemiddelen

De volgende tabel geeft een overzicht van de portfolio thesauriemiddelen die geheel bestaat uit commercial papers die zijn uitgegeven door lagere overheden, banken en niet-bancaire entiteiten met een oorspronkelijke looptijd van meer dan drie maanden. EU-lidstaten, hun agentschappen, banken en niet-bancaire entiteiten zijn in aanmerking komende emittenten. De maximaal toegestane limiet voor elke goedgekeurde emittent bedraagt 50 000 000 EUR (vijftig miljoen EUR). Investeringen in obligaties op middellange en lange termijn kwamen ook in aanmerking, afhankelijk van de liquiditeitsbehoeften:

(× 1000 EUR)

Minimale kortetermijnrating

Minimale langetermijnrating

31.12.2021

31.12.2020

(terminologie Moody’s)

(terminologie Moody’s)

P-1

Aa1

0 %

50 006

14 %

P-1

Aa2

0 %

50 040

14 %

P-1

Aa3

0 %

50 016

14 %

P-1

Aaa

0 %

51 705

15 %

P-1

A2

0 %

50 058

15 %

P-2

Baa1

0 %

50 035

14 %

P-2

Baa3

0 %

50 013

14 %

Totaal

0 %

351 873

100 %

3.3.    Liquiditeitsrisico

Liquiditeitsrisico verwijst naar het vermogen van een entiteit om toename van activa te financieren en te voldoen aan haar verplichtingen wanneer deze vervallen, zonder onaanvaardbare verliezen op te lopen. Dit risico kan worden opgesplitst in een liquiditeitsfinancieringsrisico en een marktliquiditeitsrisico. Een liquiditeitsfinancieringsrisico is het risico dat een entiteit niet in staat zal zijn om op doeltreffende wijze gevolg te geven aan de verwachte en onverwachte huidige en toekomstige thesauriebehoeften, zonder afbreuk te doen aan haar dagelijkse verrichtingen of haar financiële positie. Een marktliquiditeitsrisico is het risico dat een entiteit een positie niet gemakkelijk kan compenseren of ongedaan kan maken tegen de marktprijs als gevolg van een ontoereikende marktdiepte of verstoring van de markten.

3.3.1.   Beheer van het liquiditeitsrisico

De faciliteit wordt in eerste instantie gefinancierd met jaarlijkse bijdragen van de lidstaten alsook met terugbetalingen afkomstig van door de faciliteit uitgevoerde verrichtingen. Het liquiditeitsfinancieringsrisico wordt in eerste instantie door de faciliteit beheerd door het inventariseren van haar liquiditeitsbehoeften en de vereiste jaarlijkse bijdragen van de lidstaten.

Om de jaarlijkse bijdragen van de lidstaten te berekenen, worden de uitkeringspatronen van de bestaande en geplande portefeuille onderzocht en tijdens het jaar opgevolgd. Speciale gebeurtenissen, zoals vroegtijdige terugbetalingen, verkoop van aandelen of wanbetalingen worden in aanmerking genomen met het oog op een aanpassing van de jaarlijkse liquiditeitsvereisten.

Om het liquiditeitsrisico verder te beperken, beschikt de faciliteit over een liquiditeitsreserve die voldoende is om steeds de tijdstipgerelateerde voorspelde uitbetalingen van contanten (op gezette tijden bekendgemaakt door de afdeling Kredietverlening van de EIB) te kunnen dekken. Middelen worden geïnvesteerd op de geldmarkt en de obligatiemarkten in de vorm van interbancaire deposito’s en andere financiële instrumenten op korte termijn waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen inzake uitbetalingen van contanten van de faciliteit. De liquide activa van de faciliteit worden beheerd door de dienst thesaurie van de bank om ervoor te zorgen dat de nodige kasmiddelen worden aangehouden om de faciliteit in staat te stellen haar verplichtingen na te komen.

Overeenkomstig het beginsel van scheiding van taken tussen front- en backoffice vallen afwikkelingstransacties die betrekking hebben op de investering van deze activa onder de verantwoordelijkheid van de EIB-afdeling planning en afwikkeling van transacties. Daarnaast vallen de goedkeuring van tegenprestaties en de limieten voor investeringen in schatkistpapier, alsook het toezicht op deze limieten, onder de verantwoordelijkheid van het directoraat Risicobeheer van de bank.

3.3.2.   Meting van het liquiditeitsrisico

In de in deze afdeling opgenomen tabellen wordt een overzicht gegeven van de financiële verplichtingen van de faciliteit volgens looptijd op basis van de resterende periode tussen de balansdatum en de contractuele vervaldag (op basis van niet-gedisconteerde kasstromen).

Wat betreft de niet-afgeleide financiële verplichtingen, heeft de faciliteit verbintenissen in de vorm van niet-uitbetaalde delen van het krediet uit hoofde van ondertekende kredietovereenkomsten, niet-uitbetaalde delen van ondertekende inschrijvingen op kapitaal/investeringsovereenkomsten, toegekende leninggaranties, of van toegezegde rentesubsidies en technische bijstand (“TA”).

In het kader van de faciliteit afgesloten leningen hebben een uitbetalingstermijn. De uitbetalingen komen evenwel tot stand op momenten en in bedragen die een weerspiegeling zijn van de geboekte vooruitgang bij de desbetreffende investeringsprojecten. Bovendien zijn de leningen van de faciliteit transacties die tot stand komen in een relatief volatiele werkomgeving. Derhalve is het uitbetalingsschema onderworpen aan een aanzienlijke mate van onzekerheid.

Kapitaalinvesteringen worden opeisbaar wanneer en zodra uit hoofde van de fondsenbeheerders geldige opvragingen voor kapitaal tot stand komen, die een beeld geven van de geboekte vooruitgang bij hun investeringsactiviteiten. De trekkingsperiode is gewoonlijk drie jaar en wordt vaak met een of twee jaar verlengd. Sommige uitbetalingsverbintenissen blijven gewoonlijk ook van kracht na afloop van de trekkingsperiode totdat de onderliggende investeringen van het fonds volledig beschikbaar zijn, aangezien de liquiditeiten van het fonds soms ontoereikend kunnen zijn om te voldoen aan de betalingsverplichtingen met betrekking tot vergoedingen en andere kosten.

Garanties gaan niet gepaard met specifieke uitbetalingsverplichtingen tenzij door de begunstigde van de lening een waarborg wordt afgeroepen. Het bedrag van uitstaande garanties wordt verlaagd volgens het aflossingsschema van gegarandeerde leningen.

Vastgelegde kasuitstromen van rentesubsidies vinden plaats bij gesubsidieerde leningen die met eigen middelen van de EIB worden gefinancierd. De gerapporteerde uitstromen zijn dus evenwel alleen vastleggingen die verband houden met deze leningen in plaats van het totaalbedrag van vastlegde niet-uitgekeerde rentesubsidies. Zoals bij de leningen, is hun uitbetalingsschema onzeker.

Vastgelegde technische bijstand “Bruto nominale uitstroom” in de tabel “Looptijdprofiel van niet-afgeleide financiële verplichtingen” verwijst naar het totale niet-uitbetaalde deel van de ondertekende contracten voor technische bijstand. Het uitkeringspatroon is in aanzienlijke mate onzeker. Kasuitstromen die zijn ondergebracht in de categorie “drie maanden of minder” vertegenwoordigen het bedrag van uitstaande facturen dat tegen de verslagleggingsdatum wordt ontvangen.

Vastleggingen voor niet-afgeleide financiële verplichtingen zonder vastgestelde contractuele vervaldatum worden gerangschikt onder “Looptijd onbepaald”. Vastleggingen met een vastgelegd verzoek voor uitbetalingen van contanten op de verslagleggingsdatum worden onder de desbetreffende termijn gerangschikt.

Bij afgeleide financiële verplichtingen vertegenwoordigt het looptijdprofiel de contractuele niet-gedisconteerde kasstromen van swapovereenkomsten met inbegrip van cross currency swaps (CCS), cross currency renteswaps (CCIRS), currency swaps op korte termijn en renteswaps.

(× 1000 EUR)

Looptijdprofiel van niet-afgeleide financiële verplichtingen

3 maanden of minder

Van 3 maanden tot 1 jaar

Van 1 jaar tot 5 jaar

Meer dan 5 jaar

Looptijd niet bepaald

Bruto nominale uitstroom

per 31.12.2021

Uitstroom voor vastgelegde maar niet-uitbetaalde leningen

1 677 411

1 677 411

Uitstroom voor vastgelegde investeringsmiddelen en inschrijving op aandelen

6 322

466 678

473 000

Andere (getekende niet-verstrekte garanties, verstrekte garanties)

1 755 974

1 755 974

Uitstroom voor vastgelegde rentesubsidies

379 620

379 620

Uitstroom voor vastgelegde technische bijstand

1 519

37 617

39 136

Totaal

7 841

4 317 300

4 325 141


(× 1000 EUR)

Looptijdprofiel van niet-afgeleide financiële verplichtingen

3 maanden of minder

Van 3 maanden tot 1 jaar

Van 1 jaar tot 5 jaar

Meer dan 5 jaar

Looptijd niet bepaald

Bruto nominale uitstroom

per 31.12.2020

Uitstroom voor vastgelegde maar niet-uitbetaalde leningen

199 006

1 523 612

1 722 618

Uitstroom voor vastgelegde investeringsmiddelen en inschrijving op aandelen

1 043

377 303

378 347

Andere (getekende niet-verstrekte garanties, verstrekte garanties)

1 553 246

1 553 246

Uitstroom voor vastgelegde rentesubsidies

18 494

356 391

374 885

Uitstroom voor vastgelegde technische bijstand

2 504

43 029

45 533

Totaal

221 047

3 853 581

4 074 629


(× 1000 EUR)

Looptijdprofiel van afgeleide financiële verplichtingen

3 maanden of minder

Van 3 maanden tot 1 jaar

Van 1 jaar tot 5 jaar

Meer dan 5 jaar

Bruto nominale instroom of uitstroom

per 31.12.2021

CCS — instroom

82

3 340

34 870

9 394

47 686

CCS — uitstroom

-115

-8 470

-47 250

-10 329

-66 164

Valutaswaps op korte termijn — instroom

1 530 000

1 530 000

Valutaswaps op korte termijn — uitstroom

-1 547 698

-1 547 698

Totaal

-17 731

-5 130

-12 380

-935

-36 176


(× 1000 EUR)

Looptijdprofiel van afgeleide financiële verplichtingen

3 maanden of minder

Van 3 maanden tot 1 jaar

Van 1 jaar tot 5 jaar

Meer dan 5 jaar

Bruto nominale instroom of uitstroom

per 31.12.2020

Valutaswaps op korte termijn — instroom

1 480 000

1 480 000

Valutaswaps op korte termijn — uitstroom

-1 448 077

-1 448 077

Renteswaps — instroom

147

394

775

1 316

Renteswaps — uitstroom

-815

-1 142

-1 957

Totaal

32 070

-421

-367

31 282

3.3.3.   Financiële activa en passiva op lange termijn

In de onderstaande tabel zijn de niet-afgeleide financiële activa en financiële verplichtingen opgenomen die naar verwachting meer dan twaalf maanden na de verslagleggingsdatum zullen worden geïnd of afgewikkeld.

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Financiële activa:

 

 

Leningen en voorschotten

2 074 642

1 812 807

Aandelen en andere effecten met variabele rente

697 631

526 810

Overige activa

1 086

109

Totaal

2 773 359

2 339 726

Financiële verplichtingen:

 

 

Voorzieningen voor verstrekte garanties

851

Aan derden verschuldigde bedragen (*14)

179 593

81 371

Voorzieningen voor toegezegde leningen

16 602

33 152

Totaal

196 195

115 374

3.4.    Marktrisico

Het marktrisico is het risico dat wijzigingen in marktprijzen en koersen, zoals rentevoeten, aandelenkoersen, wisselkoersen de ontvangsten van de entiteit of de waarde van haar deelnemingen in financiële instrumenten beïnvloeden.

3.4.1.   Renterisico

Het renterisico is de volatiliteit van de economische waarde van of van de baten afkomstig van de rentedragende posities als gevolg van ongunstige ontwikkelingen van de rentevoeten.

De fluctuatie van haar economische waarde of incongruenties op het vlak van prijszetting tussen verschillende activa, passiva en afdekkingsinstrumenten hebben geen rechtstreekse weerslag op de faciliteit omdat i) zij geen directe financieringskosten of rentedragende passiva heeft en ii) zij de weerslag aanvaardt van rentefluctuaties op de inkomsten uit haar investeringen.

De gevoeligheid van de kredietportefeuille en de micro hedging swaps van de faciliteit voor rentefluctuaties wordt gemeten op basis van een basispuntwaardeberekening.

In de BPV-berekening wordt de winst of het verlies gemeten van de netto contante waarde van de desbetreffende portfolio, ten opzichte een stijging met een 1 basispunt (0,01 %) van rentevoettrends binnen een specifiek tijdsinterval “money market — tot en met 1 jaar”, “very short — 2 tot 3 jaar”, “short — 4 tot 6 jaar”, “medium — 7 tot 11 jaar”, “long — 12 tot 20 jaar” of “extra long — meer dan 21 jaar”.

Voor het verkrijgen van de netto contante waarde (“NPV”) van de kasstromen van de leningen in EUR gebruikt de faciliteit de driemaandse EUR-swapcurve. De netto contante waarde van de kasstromen van de leningen in andere valuta dan EUR wordt bepaald door de driemaandse EUR-swap plus de cross currency swap-basis. Voor valuta anders dan EUR waarvoor geen betrouwbare en voldoende volledige discontocurve beschikbaar is, wordt in plaats daarvan ofwel de EUR- of USD-discontocurve gebruikt.

Voor het berekenen van de netto contante waarde van micro hedging swaps gebruikt de faciliteit de EUR-swapcurve voor kasstromen in EUR en de USD-swapcurve voor kasstromen in USD.

Zoals blijkt uit de volgende tabel zou de netto contante waarde van de kredietportefeuille inclusief de hieraan gerelateerde micro hedging swaps op 31 december 2021 dalen met 769 000 EUR (per 31 december 2020: daling met 697 000 EUR) als alle desbetreffende rentevoeten tegelijkertijd stijgen met 1 basispunt.

(× 1000 EUR)

Basispuntwaarde

Geld

Zeer kort

Kort

Gemiddeld

Lang

Extra lang

Totaal

Markt

Per 31.12.2021

1 jaar

2 tot 3 jaar

4 tot 6 jaar

7 tot 11 jaar

12 tot 20 jaar

21 jaar

Totale gevoeligheid van leningen en micro hedging swaps

-46

-120

-371

-218

-14

-769


(× 1000 EUR)

Basispuntwaarde

Geld

Zeer kort

Kort

Gemiddeld

Lang

Extra lang

Totaal

Markt

Per 31.12.2020

1 jaar

2 tot 3 jaar

4 tot 6 jaar

7 tot 11 jaar

12 tot 20 jaar

21 jaar

Totaal gevoeligheid van leningen en micro hedging swaps

-45

-113

-313

-215

-11

-697

IBOR-hervorming:

Aard en omvang van het risico en risicobeheer

Rentebenchmarks, zoals de London Interbank Offered Rate (“LIBOR”) worden veelvuldig gebruikt in financiële contracten. De afgelopen jaren is het vertrouwen in de betrouwbaarheid en robuustheid ervan ondermijnd en hebben regelgevende instanties wereldwijd aangedrongen op een hervorming van rentebenchmarks. De wereldwijde overgang naar alternatieve rentebenchmarks is een van de meest uitdagende hervormingen die op de financiële markten moet worden doorgevoerd.

In februari 2018 heeft het Comité activa en passiva (Assets & Liabilities Committee — ALCO) van de bank een speciale onder ALCO vallende werkgroep op het gebied van interbancaire aangeboden rentetarieven opgericht, te weten de IBOR-werkgroep. Deze werkgroep is in het leven geroepen om de ontwikkelingen in verband met de overgang naar alternatieve rentetarieven op proactieve wijze te volgen en te monitoren.

De IBOR-werkgroep had onder meer toe doel om de ontwikkelingen in verband met de hervorming van rentebenchmarks nauwgezet te volgen en om te beoordelen in hoeverre de overgang naar de alternatieve rentetarieven is gevorderd. De groep hield zich onder andere bezig met de voortgang die wordt geboekt met contractwijzigingen, bilaterale onderhandelingen met cliënten, updates van IT-systemen en -toepassingen, de introductie van terugvalbepalingen in nieuwe contracten, regelmatige monitoring van de blootstelling aan interbancaire aangeboden rentetarieven per valuta en activaklasse.

De voortgang in de uitvoering van het opgestelde werkprogramma is regelmatig gemonitord en besproken binnen het ALCO en periodiek gerapporteerd aan het hogere management van de bank.

De voornaamste risico’s waaraan de faciliteit is blootgesteld als gevolg van de IBOR-hervorming zijn operationeel van aard. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het moderniseren van systemen die gebruikmaken van IBOR-curven en het herzien van operationele controles met betrekking tot de hervorming en reglementaire risico’s, het opnieuw onderhandelen over leenovereenkomsten door middel van bilaterale onderhandelingen met cliënten, het actualiseren van contractvoorwaarden, aanpassingen aan afwikkelings- en betalingsinfrastructuren. Het financiële risico blijft grotendeels beperkt tot het renterisico.

De risico’s hebben niet geleid tot een wijziging van de strategie voor risicobeheer van de faciliteit.

Blootstelling per klasse financiële instrumenten en overgangsstatus

De faciliteit is in het kader van haar kredietverstrekking voornamelijk blootgesteld aan de IBOR-hervorming inzake leningen met variabele rente in USD. Activa met variabele rente worden doorgaans tegen geamortiseerde kostprijs gerapporteerd in het overzicht van de financiële positie van de faciliteit. Bovendien gebruikt de faciliteit afgeleide instrumenten om microafdekkingen toe te passen op leningen met vaste rente en leningstransacties en om haar globale rentevoet en valutaposities te monitoren.

Derivaten vormen de grootste activaklasse die rechtstreeks wordt blootgesteld aan de IBOR-rente, aangezien de bijbehorende kasstromen zijn gekoppeld aan de IBOR-rente (d.w.z. variabele rente).

De faciliteit heeft per 31 december 2021, door middel van de toepassing van het terugvalprotocol (“fallback protocol”) van de Internationale Vereniging van de Swaphandelaars, de gehele portefeuille van haar derivaten gemigreerd met betrekking tot LIBOR-benchmarks die respectievelijk na 30 juni 2023 onmiddellijk zullen ophouden te bestaan. Raadpleeg voor informatie over de impact van de IBOR-hervorming op de afgeleide instrumenten toelichting 6.

Leningen vormen de op een na grootste activaklasse die rechtstreeks wordt blootgesteld aan de IBOR-rente, aangezien de bijbehorende kasstromen zijn gekoppeld aan de IBOR-rente (d.w.z. variabele rente).

Sinds 1 juli 2020 heeft de bank de geactualiseerde terugvalbepalingen van de EIB uitgevoerd en is zij die blijven toepassen in alle nieuwe leenovereenkomsten; in het tweede kwartaal van 2021 werden herziene terugvalbepalingen ingevoerd.

De bank heeft een taskforce opgezet die contact opnam met cliënten met overeenkomsten die de USD LIBOR als referentie gebruiken, met als doel het bewustzijn hieromtrent te vergroten, waar mogelijk terugvalbepalingen in te voeren en over het algemeen meer inzicht in de voorkeuren van cliënten te krijgen.

3.4.2.   Valutarisico

Het valutarisico voor de faciliteit is het risico op het verlies van inkomsten of economische waarde als gevolg van ongunstige ontwikkelingen van de wisselkoersen.

Met een referentierekenvaluta (EUR voor de faciliteit) wordt de faciliteit blootgesteld aan een valutarisico zodra er een incongruentie optreedt tussen in niet-referentierekenvaluta luidende activa en passiva. Onder het valutarisico valt ook het effect van wijzigingen in de waarde van toekomstige in een niet-referentierekenvaluta luidende kasstromen, bv. interest en dividenduitkeringen, als gevolg van wisselkoersschommelingen.

3.4.2.1.   Valutarisico en schatkistpapier

Het schatkistpapier van de faciliteit luidt in EUR of USD.

Het valutarisico wordt gedekt door contante of termijntransacties in vreemde valuta, FX swaps of cross-currency swaps. De afdeling thesaurie van de bank kan, als zij dit nodig en passend acht, gebruikmaken van een ander instrument, overeenkomstig het beleid van de bank, dat bescherming biedt tegen de marktrisico’s met betrekking tot de financiële activiteiten van de faciliteit.

3.4.2.2.   Valutarisico en door de faciliteit gefinancierde of gegarandeerde transacties

De bijdragen van de lidstaat aan de faciliteit worden ontvangen in EUR. De door de faciliteit gefinancierde of gegarandeerde transacties alsook de rentesubsidies kunnen in EUR, USD of elke andere goedgekeurde valuta luiden.

Een blootstelling aan valutarisico (ten opzichte van de referentievaluta EUR) doet zich voor wanneer transacties in andere valuta dan de EUR niet afgedekt worden. De richtsnoeren voor de afdekking van de wisselkoers van de faciliteit worden hierna toegelicht.

3.4.2.2.1.    Afdekking van verrichtingen in USD

Het valutarisico dat ontstaat door transacties van de faciliteit in USD, wordt gedekt op geaggregeerde basis via het gebruik van EUR/USD-FX swaps, waarvan het bedrag periodiek wordt verlengd en aangepast. Het gebruik van FX swaps heeft een dubbel doel. Enerzijds wordt de noodzakelijke liquiditeit voor nieuwe uitkeringen (leningen en vermogen) gegenereerd en anderzijds blijft een macro valutahedging gehandhaafd.

Bij de aanvang van elke periode worden de tijdens de volgende periode in USD te ontvangen of betalen kasstromen geraamd op basis van de geplande of verwachte terugbetalingen/uitkeringen. Vervolgens worden de verlopen FX swaps verlengd, waarbij hun bedrag wordt aangepast om ten minste de voor de volgende periode geraamde liquiditeitsbehoeften in USD te dekken.

Op maandelijkse basis wordt de deviezenpositie in USD afgeschermd, indien zij de desbetreffende limieten overschrijdt, door een contante of termijntransactie.

Binnen een doorrolperiode kunnen onverwachte tekorten aan liquiditeiten in USD worden gedekt door ad-hocvalutaswaptransacties, terwijl liquiditeitsoverschotten in schatkistpapier geïnvesteerd kunnen worden of in EUR kunnen worden omgezet, indien zij het gevolg zijn van een toename van de deviezenpositie.

3.4.2.2.2.    Afdekking van transacties in andere valuta dan EUR of USD

Transacties van de faciliteit in andere valuta dan EUR of USD worden afgedekt met cross-currency swap contracten met hetzelfde financiële profiel als de onderliggende lening, op voorwaarde dat er een operationele swapmarkt is.

De faciliteit voert transacties uit in valuta waarvoor afdekkingsmogelijkheden hetzij niet op een efficiënte wijze beschikbaar zijn, hetzij tegen een hoge kostprijs beschikbaar zijn. Deze transacties luiden in lokale valuta, maar worden in EUR of USD afgewikkeld. Het kader voor financiële risico’s van de faciliteit, dat op 22 januari 2015 door het comité van de faciliteit is goedgekeurd, biedt de mogelijkheid om de valutarisico’s in lokale valuta met een significante positieve correlatie met de UDS synthetisch af te dekken met in USD luidende derivaten. De met in USD luidende derivaten synthetisch afgedekte lokale valuta zijn opgenomen in de tabel in afdeling 3.4.2.2.3 onder de vermelding “Lokale valuta (onder synthetische dekking)”, terwijl de niet met de USD synthetisch afgedekte lokale valuta in dezelfde tabel zijn weergegeven onder de vermelding “Lokale valuta (niet onder synthetische dekking)”.

3.4.2.2.3.    Deviezenpositie (× 1 000 EUR)

In de tabellen bij deze toelichting wordt de deviezenpositie van de faciliteit weergegeven.

De in de onderstaande tabellen weergegeven deviezenpositie is in overeenstemming met het risicobeleid van de faciliteit (zoals beschreven in het kader voor financiële risico’s van de faciliteit). De deviezenpositie per risicobeleid is gebaseerd op boekhoudkundige gegevens en wordt gedefinieerd als het saldo tussen geselecteerde activa en passiva. De activa en passiva in de deviezenpositie per risicobeleid worden geselecteerd om ervoor te zorgen dat de opbrengsten alleen bij ontvangst worden omgezet in de rapporteringsvaluta (EUR).

De verandering in de reële waarde van aandelen en andere effecten met variabele opbrengst is opgenomen in de deviezenpositie per risicobeleid alsook waardeverminderingen op leningen en voorschotten. In de deviezenpositie per risicobeleid opgenomen derivaten worden gewaardeerd tegen hun nominale waarde in plaats van hun reële waarde, om in overeenstemming te worden gebracht met de ingehouden waarde van de activa, die ook worden gewaardeerd tegen hun nominale waarde aangepast met de waardevermindering voor leningen.

In de onderstaande tabel is het resterende deel van de activa en passiva, dat grotendeels bestaat uit op leningen opgebouwde rente, derivaten en subsidies, opgenomen als “deviezenpositie buiten risicobeleid”.

Per 31 december 2021

Activa en passiva

Vastleggingen en voorwaardelijke verplichtingen

Valuta

Deviezenpositie per risicobeleid

Deviezenpositie buiten risicobeleid

Balans deviezenpositie

USD

- 130 383

-29 399

- 159 782

756 190

Lokale valuta

(onder synthetische dekking)  (*15)

 

 

 

 

KES

90 567

7 138

97 705

TZS

16 478

333

16 811

DOP

18 783

301

19 084

UGX

36 935

978

37 913

RWF

49 667

365

50 032

Lokale valuta

(niet onder synthetische dekking)  (*15)

 

 

 

 

HTG, MUR, MZN, XOF, ZMW, BWP, JMD, NGN, ZAR

96 450

-517

95 933

Totaal niet-EUR valuta

178 497

-20 801

157 696

756 190

EUR

3 645 241

3 645 241

628 913

TOTAAL EUR en niet-EUR

178 497

3 624 440

3 802 937

1 385 103


Per 31 december 2020

Activa en passiva

Vastleggingen en voorwaardelijke verplichtingen

Valuta

Deviezenpositie per risicobeleid

Deviezenpositie buiten risicobeleid

Balans deviezenpositie

USD

- 117 144

-51 893

- 169 037

479 103

Lokale valuta

(onder synthetische dekking)  (*16)

 

 

 

 

KES

23 439

-960

22 479

TZS

27 302

272

27 574

DOP

14 538

320

14 858

UGX

44 997

572

45 569

RWF

44 523

-872

43 651

Lokale valuta

(niet onder synthetische dekking)  (*16)

 

 

 

 

HTG, MUR, MZN, XOF, ZMW, BWP, JMD, NGN, ZAR

98 509

-1 512

96 997

Totaal niet-EUR valuta

136 164

-54 073

82 091

479 103

EUR

3 276 377

3 276 377

1 661 939

TOTAAL EUR en niet-EUR

136 164

3 222 304

3 358 468

2 141 042

3.4.2.3.   Deviezen gevoeligheidsanalyse

Per 31 december 2021 zou een waardevermindering ten belope van 10 % van de EUR ten opzichte van alle niet-EUR valuta resulteren in een stijging van de middelen van de contribuanten ten belope van 17,5 miljoen EUR (31 december 2020: 9,1 miljoen EUR). Een waardeverhoging ten belope van 10 % van de EUR ten opzichte van alle niet-EUR valuta zou resulteren in een daling van de middelen van de contribuanten ten belope van -14,3 miljoen EUR (31 december 2020: -7,5 miljoen EUR).

3.4.2.4.   Omrekeningskoers

De volgende omrekeningskoersen werden gebruikt voor de opstelling van de balans op 31 december 2021 en 31 december 2020:

 

31 december 2021

31 december 2020

Andere dan EU-valuta

 

 

Botswana pula (BWP)

13,27

13,20

Dominicaanse peso (DOP)

64,83

71,27

Fijidollar (FJD)

2,36

2,46

Haïtiaanse gourde (HTG)

113,16

87,33

Jamaicadollar (JMD)

173,48

172,10

Keniaanse shilling (KES)

128,26

133,80

Mauritaanse ouguiya (MRU)

40,99

44,14

Mauritiaanse roepie (MUR)

49,30

48,52

Mozambikaanse metical (MZN)

71,70

91,02

Nigeriaanse naira (NGN)

467,07

466,78

Rwandese frank (RWF)

1 162,53

1 210,77

Tanzaniaanse shilling (TZS)

2 610,48

2 838,58

Ugandese shilling (UGX)

4 027,00

4 474,00

US-dollar (USD)

1,13

1,23

CFA-frank (XAF/XOF)

655,96

655,96

Zuid-Afrikaanse rand (ZAR)

18,06

18,02

Zambiaanse kwacha (ZMW)

18,88

25,93

3.4.3.   Aandelenkoersrisico

Het aandelenkoersrisico is het risico dat de reële waarde van deelname in het aandelenkapitaal daalt als gevolg van de wijzigingen in het niveau van de aandelenkoersen en/of de waarde van de aandeleninvesteringen.

De faciliteit is blootgesteld aan het aandelenkoersrisico via zijn investeringen in directe beleggingen in aandelen en risicokapitaalfondsen.

De waarde van niet-beursgenoteerde activa is niet gemakkelijk beschikbaar met het oog op een toezicht en controle op continue basis. Voor dergelijke posities omvatten de best beschikbare aanwijzingen prijzen van relevante waarderingstechnieken.

Het effect op de middelen van de contribuanten van de faciliteit (naar aanleiding van een verandering van de reële waarde van de eigenvermogeninstrumentenportfolio) als gevolg van een ± 10 %-verandering van de waarde van de individuele directe beleggingen in aandelen en risicokapitaalfondsen, waarbij alle andere variabelen constant blijven, komt neer op 69,8 miljoen EUR, respectievelijk -69,8 miljoen EUR per 31 december 2021 (52,7 miljoen EUR, respectievelijk -52,7 miljoen EUR per 31 december 2020).

4.   Reële waarde van financiële instrumenten

4.1.    Indeling van de rekeningen en reële waarde

In de volgende tabel zijn de boekwaarden en reële waarden van de financiële activa en financiële verplichtingen opgenomen, inclusief hun niveau in de reëlewaardehiërarchie. In deze tabel zijn geen gegevens over de reële waarde opgenomen voor financiële activa en financiële verplichtingen die niet tegen reële waarde zijn geboekt als de boekwaarde een redelijke benadering is van de reële waarde.

(× 1000 EUR)

Per 31 december 2021

Boekwaarde

Reële waarde

 

Afgeleide financiële instrumenten

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Geldmiddelen, leningen en voorschotten

Thesauriemiddelen

Overige financiële activa/verplichtingen

Totaal

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Totaal

Verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële activa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afgeleide financiële instrumenten

7

7

7

7

Durfkapitaalfonds

590 570

590 570

590 570

590 570

Directe aandeleninvesteringen

107 061

107 061

107 061

107 061

Leningen en voorschotten

229 991

229 991

229 991

229 991

Totaal verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële activa

7

697 631

229 991

927 629

7

927 622

927 629

Financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geldmiddelen en kasequivalenten

1 358 564

1 358 564

252 080

252 080

Leningen en voorschotten

1 756 290

1 756 290

1 918 979

1 918 979

Door contribuanten te storten bedragen

85 210

85 210

Thesauriemiddelen

Overige activa

1 086

1 086

Totaal financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs

3 200 064

1 086

3 201 150

2 171 059

2 171 059

Totaal financiële activa

7

697 631

3 430 055

1 086

4 128 779

 

 

 

 

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële verplichtingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afgeleide financiële instrumenten

-18 835

-18 835

-18 835

-18 835

Totaal tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële verplichtingen

-18 835

-18 835

-18 835

-18 835

Financiële verplichtingen tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voorzieningen voor verstrekte garanties

 

 

 

 

Voorzieningen voor toegezegde leningen

-16 602

-16 602

 

 

 

 

Aan derde partijen verschuldigde bedragen

- 239 639

- 239 639

 

 

 

 

Overige verplichtingen

-2 333

-2 333

 

 

 

 

Totaal tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerde financiële verplichtingen

- 258 574

- 258 574

 

 

 

 

Totale financiële verplichtingen

-18 835

- 258 574

- 277 409

 

 

 

 


(× 1000 EUR)

Per 31 december 2020

Boekwaarde

Reële waarde

 

Afgeleide financiële instrumenten

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Geldmiddelen, leningen en voorschotten

Thesauriemiddelen

Overige financiële activa/verplichtingen

Totaal

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Totaal

Verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële activa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afgeleide financiële instrumenten

33 584

33 584

33 584

33 584

Durfkapitaalfonds

437 142

437 142

437 142

437 142

Directe aandeleninvesteringen

89 668

89 668

89 668

89 668

Leningen en voorschotten

47 309

47 309

47 309

47 309

Totaal verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële activa

33 584

526 810

47 309

607 703

33 584

574 119

607 703

Financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geldmiddelen en kasequivalenten

923 940

923 940

Leningen en voorschotten

1 626 136

1 626 136

1 757 593

1 757 593

Door contribuanten te storten bedragen

68 908

68 908

Thesauriemiddelen

351 873

351 873

300 174

50 032

350 206

Overige activa

109

109

Totaal financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs

2 618 984

351 873

109

2 970 966

300 174

1 807 625

2 107 799

Totaal financiële activa

33 584

526 810

2 666 293

351 873

109

3 578 669

 

 

 

 

Verplicht tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële verplichtingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afgeleide financiële instrumenten

-642

-642

-642

-642

Totaal tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies gewaardeerde financiële verplichtingen

-642

-642

-642

-642

Financiële verplichtingen tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voorzieningen voor verstrekte garanties

-851

-851

 

 

 

 

Voorzieningen voor toegezegde leningen

-33 152

-33 152

 

 

 

 

Aan derde partijen verschuldigde bedragen

- 152 378

- 152 378

 

 

 

 

Overige verplichtingen

-3 446

-3 446

 

 

 

 

Totaal tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerde financiële verplichtingen

- 189 827

- 189 827

 

 

 

 

Totale financiële verplichtingen

-642

- 189 827

- 190 469

 

 

 

 

4.2.    Waardering van reële waarden

4.2.1.   Waarderingstechnieken en aanzienlijke niet-waarneembare inputs

In de onderstaande tabel zijn gegevens opgenomen over de waarderingstechnieken en de aanzienlijke niet-waarneembare inputs voor de waardering van financiële instrumenten, die zijn ingedeeld onder niveaus 2 en 3 van de reëlewaardehiërarchie:

Waarderingstechniek

Aanzienlijke niet-waarneembare inputs

Verhouding tussen niet-waarneembare inputs en waardering van reële waarden

Financiële instrumenten gewaardeerd tegen reële waarde

 

 

Afgeleide financiële instrumenten

Gedisconteerde kasstroom: toekomstige kasstromen worden gewaardeerd op basis van termijnkoersen/rentevoeten (uitgaande van waarneembare termijnkoersen en rentecurven op het einde van de verslagperiode) en termijncontracten/rentevoeten, gedisconteerd tegen een percentage dat rekening houdt met het kredietrisico van verschillende tegenpartijen.

Niet van toepassing.

Niet van toepassing.

Risicokapitaal-fonds (VCF)

Methode op basis van de aangepaste intrinsieke waarde: de reële waarde wordt bepaald aan de hand van hetzij het percentage van het onderliggende instrument dat de faciliteit in handen heeft, zoals vastgesteld in het laatste voor kasstromen bijgewerkte rapport, hetzij, voor zover deze gegevens beschikbaar zijn, de waarde per aandeel op dezelfde datum, zoals meegedeeld door de desbetreffende fondsbeheerder. Om de kloof tussen de laatst beschikbare intrinsieke waarde en de rapportage op het jaareinde te overbruggen, wordt een daaropvolgende evaluatieprocedure uitgevoerd en indien nodig wordt de gerapporteerde intrinsieke waarde aangepast.

Aanpassing voor de verstreken tijd tussen de laatste verslagleggingsdatum van het durfkapitaalfonds en de waarderingsdatum, waarbij rekening wordt gehouden met de exploitatiekosten en beheersvergoeding, hieropvolgende wijzigingen in de reële waarde van de onderliggende activa van de durfkapitaalfondsen, opgelopen extra verplichtingen en marktwijzigingen of andere wijzigingen in de economische omstandigheden.

Hoe langer de periode tussen de datum van de waardering van reële waarden en de laatste verslagleggingsdatum van het durfkapitaalfonds, hoe hoger de aanpassing voor de verstreken tijd.

Directe aandeleninvesteringen

Aangepaste intrinsieke waarde

Aanpassing voor de verstreken tijd tussen de laatste verslagleggingsdatum van de vennootschap waarin is geïnvesteerd en de waarderingsdatum, waarbij rekening wordt gehouden met de exploitatiekosten, hieropvolgende wijzigingen in de reële waarde van de onderliggende activa van de vennootschappen waarin is geïnvesteerd, opgelopen extra verplichtingen en marktwijzigingen of andere wijzigingen in de economische omstandigheden, kapitaalsverhoging, verkoop/wijziging van de controle.

Hoe hoger de korting voor verhandelbaarheid, hoe lager de reële waarde.

 

 

Korting voor het ontbreken aan verhandelbaarheid (liquiditeit), die wordt bepaald door verwijzingen naar vorige transactieprijzen voor soortgelijke aandelen in het land/de regio, variërend van 5 % tot 30 %.

 

Leningen tegen reële waarde (IFE)

Voor kredietnemers in het kader van de lopende bedrijfsuitoefening (going concern): gedisconteerde kasstroom volgens contractuele/verwachte toekomstige kasstromen, verdisconteerd met een passend voor risico aangepast disconteringspercentage dat het aan de lening inherente risico (met inbegrip van het kredietrisico van de kredietnemer) weergeeft. Het discontopercentage wordt vergeleken/beoordeeld aan de hand van alle relevante marktbenchmarks.

Voor kredietnemers indien dit niet gebeurt in de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit is gewaarborgd: nettoactiva benadering (liquidatiewaarde benadering).

Onderdelen van het disconteringspercentage om het kredietrisico van de kredietnemer weer te geven in vergelijking met de risicovrije marktrentes.

Hoe hoger het disconteringspercentage, hoe lager de reële waarde.

Financiële activa niet gewaardeerd tegen reële waarde

 

 

Leningen en voorschotten

Gedisconteerde kasstromen: het waarderingsmodel maakt gebruik van contractuele kasstromen die alleen worden uitgekeerd als de debiteur niet in gebreke blijft. Er wordt geen rekening gehouden met de waarde van de zekerheden of mogelijkheden voor vervroegde aflossing. Om de netto contante waarde (NCW) van de leningen te verkrijgen, worden in het gekozen model de contractuele kasstromen van elke lening verrekend waarbij gebruik wordt gemaakt van een aangepaste marktdiscontovoet. De NCW van elke afzonderlijke lening wordt vervolgens aangepast om rekening te kunnen houden met het desbetreffende hiermee samenhangende verwachte verlies. De resultaten worden vervolgens opgeteld om de reële waarde van de leningen en voorschotten te verkrijgen.

Niet van toepassing.

Niet van toepassing.

Thesauriemiddelen

Gedisconteerde kasstromen.

Niet van toepassing.

Niet van toepassing.

Bij de toepassing van de norm IFRS 13 worden waarderingsaanpassingen opgenomen in de reële waarde van de derivaten per 31 december 2021 en 2020. Hierbij gaat het om:

aanpassingen van de kredietwaarderingen (CVA), waarbij het tegenpartijkredietrisico bij derivatentransacties in aanmerking wordt genomen, hetgeen resulteert in een daling met 167 800 EUR per 31 december 2021 en in een daling met 34 300 EUR per 31 december 2020;

aanpassingen aan de debetwaarderingen (DVA), waarbij het eigen kredietrisico bij derivatentransacties in aanmerking wordt genomen, hetgeen resulteert in een stijging met 2 700 EUR per 31 december 2021 en een stijging met 21 800 EUR per 31 december 2020.

4.2.2.   Overdrachten tussen niveau 1 en 2

Het beleid van de faciliteit komt erop neer de overdrachten tussen niveaus te erkennen op de datum waarop zich de gebeurtenis of de gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot de overdracht hebben geleid.

In 2021 en 2020 vonden er binnen de faciliteit geen overdrachten plaats van niveau 1 naar 2 of van niveau 2 naar 1 van de reëlewaardehiërarchie.

4.2.3.   Reële waarden niveau 3

Afstemming van reële waarden niveau 3

In de onderstaande tabellen zijn de wijzigingen opgenomen bij de instrumenten in niveau 3 voor de op 31 december 2021 en 31 december 2020 afgesloten jaren:

(× 1000 EUR)

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Saldo per 1 januari 2021

526 810

Baten of verliezen opgenomen in winst of verlies:

 

Verwijdering uit de balans van reëlewaardeaanpassing bij verkoop

13 489

Nettoverandering in de reële waarde op aandelen en andere effecten met variabele rente

117 502

Totaal

130 991

Uitgekeerde bedragen

84 224

Terugbetalingen

-71 624

Verschillen wisselkoersen

27 230

Saldo per 31 december 2021

697 631


(× 1000 EUR)

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Saldo per 1 januari 2020

604 311

Baten of verliezen opgenomen in winst of verlies:

 

Verwijdering uit de balans van reëlewaardeaanpassing bij verkoop

-15 632

Nettoverandering in de reële waarde op aandelen en andere effecten met variabele rente

-47 909

Totaal

-63 541

Uitgekeerde bedragen

85 305

Terugbetalingen

-65 649

Verschillen wisselkoersen

-33 616

Saldo per 31 december 2020

526 810

Zowel in 2021 als 2020 vonden er binnen de faciliteit geen overdrachten plaats uit of naar niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie.

5.   Geldmiddelen en kasequivalenten

Geldmiddelen en kasequivalenten zijn samengesteld uit:

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Contanten

434 064

398 991

Termijndeposito’s

672 730

380 000

Commercial papers

252 211

145 086

Geldmiddelen en kasequivalenten in het kasstroomoverzicht

1 359 005

924 077

Opgebouwde rente

-441

-137

Geldmiddelen en kasequivalenten in het vermogensoverzicht

1 358 564

923 940

6.   Afgeleide financiële instrumenten

Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de afgeleide financiële instrumenten die voor handelsdoeleinden worden aangehouden:

(× 1000 EUR)

Per 31 december 2021

Reële waarde

Nominaal bedrag

Activa

Passiva

Cross currency swaps

7

-2 568

51 865

FX swaps

-16 267

1 530 000

Totaal afgeleide financiële instrumenten

7

-18 835

1 581 865


(× 1000 EUR)

Per 31 december 2020

Reële waarde

Nominaal bedrag

Activa

Passiva

Renteswaps

-642

17 710

FX swaps

33 584

1 480 000

Totaal afgeleide financiële instrumenten

33 584

-642

1 497 710

Als gevolg van de IBOR-hervorming was in 2021 sprake van een minimaal eenmalig verschil in de waardering als gevolg van de wijziging in de te gebruiken referentiekasstromen en discontocurve ten bedrage van 883 EUR.

7.   Leningen en voorschotten

7.1.    Leningen en voorschotten

In de volgende tabel wordt de afstemming weergegeven tussen het begin- en het eindsaldo van de leningen en voorschotten:

(× 1000 EUR)

 

Globale leningen (*17)

Niet-achtergestelde leningen

Achtergestelde leningen

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardig-heid

Totaal

Nominale waarde van leningen tegen geamortiseerde kostprijs per 1 januari 2021

1 151 398

572 864

1 724 262

Uitgekeerde bedragen

274 020

62 869

336 889

Afschrijvingen

Terugbetalingen

- 225 990

- 113 215

- 339 205

Gekapitaliseerde rente

Verschillen wisselkoersen

61 532

26 597

88 129

Nominale waarde van leningen tegen geamortiseerde kostprijs per 31 december 2021

1 260 960

549 115

1 810 075

Waardevermindering — voorzieningen voor verliezen per 1 januari 2021

-68 243

-35 550

- 103 793

Nettowijzigingen van binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

6 509

6 836

13 345

Nettowijzigingen van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

6 327

6 045

12 372

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

-249

-742

-991

Terugboeking van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen met verminderde kredietwaardigheid

15 875

2 373

18 248

Verschillen wisselkoersen

-3 942

-1 153

-5 095

Waardevermindering — voorzieningen voor verliezen per 31 december 2021

-43 723

-22 191

-65 914

Leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs per 31 december 2021

1 217 237

526 924

1 744 161

Nominale waarde van leningen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies per 1 januari 2021

1 080

61 493

30 000

92 573

Uitgekeerde bedragen

8 323

170 000

178 323

Terugbetalingen

-739

-739

Verschillen wisselkoersen

1 859

1 859

Nominale waarde van leningen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies per 31 december 2021

1 080

70 936

200 000

272 016

Reëlewaardeaanpassingen per 1 januari 2021

-1 080

-25 893

-18 291

-45 264

Wijziging reële waarde (netto)

1 609

1 959

3 568

Verschillen wisselkoersen

-329

-329

Reëlewaardeaanpassingen per 31 december 2021

-1 080

-24 613

-16 332

-42 025

Leningen en voorschotten tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies per 31 december 2021

46 323

183 668

229 991

Geamortiseerde kostprijs

-3 151

-3 736

-6 887

Rente

10 295

8 686

35

19 016

Leningen en voorschotten per 31 december 2021

1 224 381

578 197

183 703

1 986 281


(× 1000 EUR)

 

Globale leningen (*18)

Niet-achtergestelde leningen

Achtergestelde leningen

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde krediet-waardigheid

Totaal

Nominale waarde van leningen tegen geamortiseerde kostprijs per 1 januari 2020

1 021 556

597 364

27 714

1 646 634

Uitgekeerde bedragen

433 466

67 762

501 228

Afschrijvingen

-15 170

-2 268

-27 905

-45 343

Terugbetalingen

- 214 018

-60 571

- 274 589

Verschillen wisselkoersen

-74 436

-29 423

191

- 103 668

Nominale waarde van leningen tegen geamortiseerde kostprijs per 31 december 2020

1 151 398

572 864

1 724 262

Waardevermindering — voorzieningen voor verliezen per 1 januari 2020

-96 166

-36 650

-27 714

- 160 530

Nettowijzigingen van binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

-1 344

-2 531

-3 875

Nettowijzigingen van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

-5 888

-3 628

-9 516

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

-12 373

-12 373

Terugboeking van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen met verminderde kredietwaardigheid

19 565

1 887

21 452

Afschrijvingen

15 170

2 268

27 905

45 343

Verschillen wisselkoersen

12 793

3 104

-191

15 706

Waardevermindering — voorzieningen voor verliezen per 31 december 2020

-68 243

-35 550

- 103 793

Leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs per 31 december 2020

1 083 155

537 314

1 620 469

Nominale waarde van leningen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies per 1 januari 2020

1 080

36 858

37 938

Uitgekeerde bedragen

29 063

30 000

59 063

Terugbetalingen

-1 512

-1 512

Verschillen wisselkoersen

-2 916

-2 916

Nominale waarde van leningen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies per 31 december 2020

1 080

61 493

30 000

92 573

Reëlewaardeaanpassingen per 1 januari 2020

-1 080

-15 156

-16 236

Wijziging reële waarde (netto)

-11 330

-18 291

-29 621

Verschillen wisselkoersen

593

593

Reëlewaardeaanpassingen per 31 december 2020

-1 080

-25 893

-18 291

-45 264

Leningen en voorschotten tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies per 31 december 2020

35 600

11 709

47 309

Geamortiseerde kostprijs

-3 578

-5 100

-8 678

Rente

7 325

7 020

14 345

Leningen en voorschotten per 31 december 2020

1 086 902

574 834

11 709

1 673 445

7.2.    Waardeverminderingen op leningen en voorschotten — Voorzieningen voor verliezen

(× 1000 EUR)

 

2021

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen

Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid

Totaal

Leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

Saldo per 1 januari 2021

16 389

43 976

43 428

103 793

Overdracht naar binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Overdracht naar tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

-5 008

-1 019

-6 027

Overdracht naar tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

-77

249

172

Nettoberekening van de voorziening voor verliezen

-8 480

-8 912

-15 309

-32 701

Nieuwe financiële activa gecreëerd of verworven

504

1 039

1 543

Financiële activa die zijn uitgeboekt

-361

-3 405

-2 195

-5 961

Verschillen wisselkoersen

521

1 666

2 908

5 095

Saldo per 31 december 2021

3 565

33 268

29 081

65 914


(× 1000 EUR)

 

2020

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen

Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

Verworven of gecreëerde financiële activa met verminderde kredietwaardigheid

Totaal

Leningen en voorschotten tegen geamortiseerde kostprijs

 

 

 

 

 

Saldo per 1 januari 2020

17 191

38 509

104 830

160 530

Overdracht naar binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

96

-167

-71

Overdracht naar tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

-770

3 439

-6 080

-3 411

Overdracht naar tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

-127

-54

7 170

6 989

Nettoberekening van de voorziening voor verliezen

3 200

2 950

-6 554

-404

Nieuwe financiële activa gecreëerd of verworven

2 278

3 001

1 352

6 631

Financiële activa die zijn uitgeboekt

-802

347

-4 967

-5 422

Afschrijvingen

-45 343

-45 343

Verschillen wisselkoersen

-4 677

-4 049

-6 980

-15 706

Saldo per 31 december 2020

16 389

43 976

43 428

103 793

8.   Aandelen en andere effecten met variabele rente

In de volgende tabel wordt de afstemming weergegeven tussen het begin- en het eindsaldo van de aandeleninvesteringen:

(× 1000 EUR)

 

Durfkapitaal-fondsen

Directe aandelen-investeringen

Totaal

Kosten per 1 januari 2021

452 161

76 258

528 419

Uitgekeerde bedragen

84 224

84 224

Terugbetalingen/verkoop

-71 624

-71 624

Verschillen wisselkoersen

28 400

1 220

29 620

Kosten per 31 december 2021

493 161

77 478

570 639

Niet-gerealiseerde winsten en verliezen per 1 januari 2021

-15 019

13 410

-1 609

Nettowijziging niet-gerealiseerde winsten en verliezen

101 418

16 084

117 502

Verwijdering uit de balans van reëlewaardeaanpassing bij verkoop

13 489

13 489

Verschillen wisselkoersen

-2 479

89

-2 390

Niet-gerealiseerde winsten en verliezen per 31 december 2021

97 409

29 583

126 992

Aandelen en andere effecten met variabele rente per 31 december 2021

590 570

107 061

697 631


(× 1000 EUR)

 

Durfkapitaal-fondsen

Directe aandelen-investeringen

Totaal

Kosten per 1 januari 2020

462 304

101 424

563 728

Uitgekeerde bedragen

85 305

85 305

Terugbetalingen/verkoop

-66 011

-18 274

-84 285

Verschillen wisselkoersen

-29 437

-6 892

-36 329

Kosten per 31 december 2020

452 161

76 258

528 419

Niet-gerealiseerde winsten en verliezen per 1 januari 2020

42 390

13 810

56 200

Nettowijziging niet-gerealiseerde winsten en verliezen

-45 079

-2 830

-47 909

Verwijdering uit de balans van reëlewaardeaanpassing bij verkoop

-15 632

3 019

-12 613

Verschillen wisselkoersen

3 302

-589

2 713

Niet-gerealiseerde winsten en verliezen per 31 december 2020

-15 019

13 410

-1 609

Aandelen en andere effecten met variabele rente per 31 december 2020

437 142

89 668

526 810

9.   Door contribuanten te storten bedragen

De door contribuanten te storten bedragen ten belope van 85,2 miljoen EUR (2020: 68,9 miljoen EUR) zijn volledig samengesteld uit afgeroepen, maar nog niet betaalde bijdragen van lidstaten.

10.   Thesauriemiddelen

De portfolio thesauriemiddelen bestaat uit beursgenoteerde obligaties met een resterende looptijd van minder dan drie maanden op de verslagleggingsdatum. In de onderstaande tabel worden de bewegingen weergegeven van de portfolio thesauriemiddelen:

(× 1000 EUR)

Saldo per 1 januari 2021

351 873

Verwervingen

2 333 691

Looptijden

-2 684 293

Wijziging inzake afschrijvingen van agio/disagio

301

Verandering in de opgelopen rente

-1 572

Saldo per 31 december 2021


(× 1000 EUR)

Saldo per 1 januari 2020

330 587

Verwervingen

2 710 009

Looptijden

-2 689 790

Wijziging inzake afschrijvingen van agio/disagio

-208

Verandering in de opgelopen rente

1 275

Saldo per 31 december 2020

351 873

11.   Overige activa

Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de overige activa:

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Door de EIB te betalen bedrag

877

Financiële garanties

209

109

Totaal overige activa

1 086

109

12.   Uitgestelde baten

Hierna volgt een overzicht van de voornaamste onderdelen van uitgestelde baten:

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Uitgestelde rentesubsidies

47 981

28 788

Uitgestelde commissies op leningen en voorschotten

451

944

Totaal uitgestelde baten

48 432

29 732

13.   Voorzieningen voor verstrekte garanties, minus terugboekingen

In de volgende tabellen wordt de afstemming weergegeven tussen het begin- en het eindsaldo van de voorziening voor financiële garanties.

(× 1000 EUR)

 

2021

Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

Totaal

Verstrekte garanties

 

 

 

 

Saldo per 1 januari

851

851

Nettoberekening van de voorziening voor verliezen

-851

-851

Saldo per 31 december


(× 1000 EUR)

 

2020

Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

Totaal

Verstrekte garanties

 

 

 

 

Saldo per 1 januari

628

628

Nettoberekening van de voorziening voor verliezen

228

228

Verschillen wisselkoersen

-5

-5

Saldo per 31 december

851

851

14.   Voorzieningen voor toegezegde leningen

In de volgende tabellen wordt de afstemming weergegeven tussen het begin- en het eindsaldo van de voorzieningen voor verliezen voor niet-uitgekeerde leningen (toegezegde leningen):

(× 1000 EUR)

 

2021

Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

Totaal

Toegezegde leningen

 

 

 

 

Saldo per 1 januari

6 817

26 335

33 152

Nettoberekening van de voorziening voor verliezen

-4 089

-7 013

-11 102

Nieuwe financiële activa gecreëerd of verworven

869

3 015

3 884

Financiële activa die zijn uitgeboekt

-1 942

-7 456

-9 398

Verschillen wisselkoersen

38

28

66

Saldo per 31 december

1 693

14 909

16 602


(× 1000 EUR)

 

2020

Binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, zonder verminderde kredietwaardigheid

Tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, met verminderde kredietwaardigheid

Totaal

Toegezegde leningen

 

 

 

 

Saldo per 1 januari

3 943

33 326

37 269

Overdracht naar binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen

181

181

Nettoberekening van de voorziening voor verliezen

388

-5 932

-5 544

Nieuwe financiële activa gecreëerd of verworven

3 885

2 773

6 658

Financiële activa die zijn uitgeboekt

-1 157

-3 853

-5 010

Verschillen wisselkoersen

-423

21

-402

Saldo per 31 december

6 817

26 335

33 152

15.   Aan derde partijen verschuldigde bedragen

Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de aan derde partijen verschuldigde bedragen:

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Netto algemene administratiekosten aan de EIB te betalen

53 136

58 527

Andere aan de EIB te betalen bedragen

40 045

56

Aan de lidstaten verschuldigde, nog niet uitgekeerde rentesubsidies en technische bijstand

146 458

93 795

Totaal aan derde partijen verschuldigde bedragen

239 639

152 378

16.   Overige passiva

De voornaamste onderdelen van overige verplichtingen zijn:

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Voorschotten op terugbetalingen lening

1 793

3 166

Uitgestelde baten van rentesubsidies

540

280

Totaal overige verplichtingen

2 333

3 446

17.   Afgeroepen bijdrage lidstaten (x 1 000 EUR)

Lidstaten

Bijdrage aan de faciliteit

Bijdrage aan rentesubsidies en technische bijstand

Totaal bijgedragen

Afgeroepen en niet betaald (*19)

Oostenrijk

88 683

11 770

100 453

2 398

België

130 046

17 069

147 115

3 249

Bulgarije

2 113

596

2 709

219

Kroatië

563

180

743

225

Cyprus

1 287

359

1 646

Tsjechië

7 704

2 170

9 874

797

Denemarken

72 328

9 702

82 030

1 980

Estland

776

219

995

86

Finland

51 342

7 083

58 425

1 509

Frankrijk

774 222

96 940

871 162

17 814

Duitsland

772 017

101 078

873 095

20 580

Griekenland

46 503

6 854

53 357

1 507

Hongarije

7 694

2 144

9 838

615

Ierland

25 571

4 097

29 668

940

Italië

438 908

61 020

499 928

12 530

Letland

1 074

303

1 377

116

Litouwen

1 796

505

2 301

181

Luxemburg

9 757

1 301

11 058

255

Malta

431

120

551

38

Nederland

175 971

23 537

199 508

4 777

Polen

19 573

5 511

25 084

2 007

Portugal

36 258

5 368

41 626

1 197

Roemenië

5 938

1 686

7 624

718

Slowakije

3 291

932

4 223

376

Slovenië

2 576

721

3 297

225

Spanje

230 483

35 684

266 167

7 932

Zweden

95 412

13 274

108 686

2 939

Verenigd Koninkrijk

469 378

68 773

538 151

Totaal per 31 december 2021

3 471 695

478 996

3 950 691

85 210

Totaal per 31 december 2020

3 221 695

398 996

3 620 692

68 908

18.   Vastleggingen en voorwaardelijke verplichtingen

(× 1000 EUR)

 

31.12.2021

31.12.2020

Vastleggingen

 

 

Niet-uitgekeerde leningen

1 677 411

1 722 618

Niet-uitbetaalde vastleggingen met betrekking tot aandelen en andere effecten met variabele rente

473 000

378 347

Verstrekte garanties

1 499 675

998 560

Rentesubsidies en technische bijstand

478 011

483 897

Voorwaardelijke verplichtingen

 

 

Getekende niet-verstrekte garanties

256 299

554 686

Totaal vastleggingen en voorwaardelijke verplichtingen

4 384 396

4 138 108

19.   Rente en soortgelijke baten en lasten

De voornaamste onderdelen van rente en soortgelijke baten zijn als volgt:

(× 1000 EUR)

 

Van 1.1.2021

Van 1.1.2020

 

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

Leningen en voorschotten

80 395

80 252

Rentesubsidies

6 061

4 531

Totale rente en soortgelijke baten

86 456

84 783

De voornaamste onderdelen van rente en soortgelijke uitgaven zijn als volgt:

(× 1000 EUR)

 

Van 1.1.2021

Van 1.1.2020

 

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

Afgeleide financiële instrumenten

-4 800

-541

Geldmiddelen en kasequivalenten

-3 598

-2 961

Thesauriemiddelen

-2 038

-1 748

Totale rente en soortgelijke uitgaven

-10,436

-5,250

20.   Baten en lasten uit hoofde van vergoedingen en provisies

De voornaamste onderdelen van baten uit hoofde van vergoedingen en provisies zijn als volgt:

(× 1000 EUR)

 

Van 1.1.2021

Van 1.1.2020

 

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

Vergoedingen en provisies op leningen en voorschotten

1 702

141

Vergoedingen en provisies op financiële garanties

517

211

Overige

1

Totaal baten uit hoofde van vergoedingen en provisies

2 219

353

De voornaamste onderdelen van lasten uit hoofde van vergoedingen en provisies zijn als volgt:

(× 1000 EUR)

 

Van 1.1.2021

Van 1.1.2020

 

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

Provisies betaald aan derden met betrekking tot aandelen en andere effecten met variabele rente

-175

-225

Totaal uitgaven uit hoofde van vergoedingen en provisies

-175

-225

21.   Nettoresultaat op aandelen en andere effecten met variabele rente

De voornaamste onderdelen van het nettoresultaat op aandelen en andere effecten met variabele rente zijn:

(× 1000 EUR)

 

Van 1.1.2021

Van 1.1.2020

 

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

Netto-opbrengsten

4 310

-3 069

Baten uit dividenden

1 815

4 261

Nettoverandering in de reële waarde

117 502

-47 909

Nettoresultaat op aandelen en andere effecten met variabele rente

123 627

-46 717

22.   Algemene beheerskosten

De algemene beheerskosten zijn de werkelijke kosten die door de EIB worden gemaakt bij het beheer van de faciliteit minus de baten uit standaardtaxatievergoedingen die direct door de EIB aan de cliënten van de faciliteit in rekening worden gebracht.

De voornaamste onderdelen van de algemene beheerskosten zijn als volgt:

(× 1000 EUR)

 

Van 1.1.2021

Van 1.1.2020

 

tot 31.12.2021

tot 31.12.2020

De daadwerkelijke kosten die door de EIB zijn gemaakt

-55 924

-61 470

Baten van taxatievergoedingen die rechtstreeks bij de cliënten van de faciliteit in rekening worden gebracht

2 788

2 943

Totaal algemene beheerskosten

-53 136

-58 527

23.   Betrokkenheid bij niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten (× 1 000 EUR)

Definitie van een gestructureerde entiteit

Een gestructureerde entiteit is zodanig opgezet dat stemrechten of vergelijkbare rechten niet de dominante factor zijn bij het uitmaken wie zeggenschap over de entiteit uitoefent. Volgens IFRS 12 heeft een gestructureerde entiteit veelal sommige of alle volgende kenmerken of eigenschappen:

beperkte activiteiten;

een beperkte en duidelijk omlijnde doelstelling, zoals het uitvoeren van een fiscaal interessante lease, het verrichten van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, het verstrekken aan een entiteit van een bron van kapitaal of financiering, of het bieden van investeringsmogelijkheden aan investeerders door aan de activa van de gestructureerde entiteit verbonden risico’s en voordelen aan investeerders over te dragen;

ontoereikend eigen vermogen om de gestructureerde entiteit in staat te stellen haar activiteiten te financieren zonder achtergestelde financiële steun;

financiering in de vorm van diverse contractueel verbonden instrumenten ten behoeve van investeerders die tot kredietconcentraties of andere risico’s aanleiding geven (tranches).

Niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten

Met “niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten” wordt verwezen naar alle gestructureerde entiteiten die niet door de faciliteit worden gecontroleerd. Hieronder vallen onder meer belangen in gestructureerde entiteiten die niet geconsolideerd zijn.

Definitie van belangen in gestructureerde entiteiten

In IFRS 12 wordt “belang” breed gedefinieerd als een contractuele of niet-contractuele betrokkenheid die de verslaggevende entiteit blootstelt aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Voorbeelden van dergelijke belangen zijn onder meer het aanhouden van deelnemingen en andere vormen van betrokkenheid, zoals het verstrekken van financiering, liquiditeitssteun, kredietverbetering, verbintenissen en garanties aan de andere entiteit. IFRS 12 bepaalt dat een entiteit niet noodzakelijkerwijze een belang heeft in een andere entiteit enkel en alleen omdat er een typische klanten-leveranciersrelatie bestaat.

In de onderstaande tabel worden de types gestructureerde entiteiten vermeld die door de faciliteit niet zijn geconsolideerd maar waarin zij een belang heeft.

Type gestructureerde entiteit

Aard en oogmerk

Door de faciliteit aangehouden belang

Projectfinanciering — leningen aan voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten (“SPV”)

Projectfinancieringstransacties zijn transacties waarbij de faciliteit voor haar schuldaflossing een beroep doet op een kredietnemer wiens enige of belangrijkste inkomstenbron tot stand komt door een activum of een beperkt aantal activa die met een dergelijke schuld worden gefinancierd of andere reeds bestaande activa die contractueel aan het project zijn gerelateerd. Projectfinancieringstransacties worden vaak gefinancierd met SPV.

Netto uitgekeerde bedragen;

Rentebaten.

Risicokapitaaltransacties

De faciliteit financiert risicokapitaal en beleggingsfondsen. Risicokapitaal en beleggingsfondsen voorzien in het samenvoegen en beheren van middelen van investeerders die op zoek zijn naar deelnemingen in kleine en middelgrote ondernemingen met sterk groeipotentieel en die infrastructuurprojecten willen financieren.

Investeringen in participaties/aandelen die zijn uitgegeven door de durfkapitaalentiteit;

Dividenden ontvangen als baten uit dividenden.

De boekwaarden van de niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten waarin de faciliteit een belang heeft op de verslagleggingsdatum, alsook de maximale blootstelling van de faciliteit aan verlies met betrekking tot deze entiteiten zijn opgenomen in de onderstaande tabel. De maximale blootstelling aan verlies omvat de boekwaarde en de hieraan gerelateerde niet-uitbetaalde vastleggingen.

Type gestructureerde entiteit

Bijschrift

Nettoboekwaarde op 31.12.2021

Nettoboekwaarde op 31.12.2020

Maximale blootstelling aan verlies op 31.12.2021

Maximale blootstelling aan verlies op 31.12.2020

Risicokapitaalfondsen

Aandelen en andere effecten met variabele rente

590 570

437 142

590 570

437 142

Totaal

 

590 570

437 142

590 570

437 142

De faciliteit verleent geen steun aan gestructureerde entiteiten die verder gaat dan de respectieve financiering.

24.   Impactfinancieringsenveloppe (× 1 000 EUR)

In juni 2013 heeft de gezamenlijke ACS-EU ministerraad het nieuwe financiële protocol voor het 11e EOF goedgekeurd, dat betrekking heeft op de periode 2014-2020.

Een nieuw dotatiekapitaal ten belope van 500 miljoen EUR werd goedgekeurd voor de investeringsfaciliteit, de zogenaamde “impactfinancieringsenveloppe” (hierna “IFE” genoemd), die de faciliteit in staat moet stellen projecten te ondersteunen met een bijzonder veelbelovend ontwikkelingspotentieel en de grotere risico’s waarmee dergelijke investeringen gepaard gaan, op zich te nemen. De enveloppe biedt nieuwe mogelijkheden voor de versterking van de kredietverlening van de faciliteit aan de particuliere sector via investeringen in de volgende instrumenten:

Sociale impact equity-fondsen — worden gepromoot door een opkomende groep beheerders van private equity-fondsen voor wie de verlichting van sociale of ecologische problemen de kern uitmaakt van de investeringsstrategie van hun fondsen, maar die eveneens nog streven naar houdbaarheid op niveau van het fonds alsook de vennootschappen waarin is belegd.

Leningen aan financiële intermediairs — (bv. microfinancieringsinstellingen, lokale banken en kredietcoöperaties) die in ACS-landen actief zijn waarin de EIB geen financiering kan overwegen — in het bijzonder in lokale valuta — onder de bestaande richtsnoeren voor kredietrisico, bv. wegens aanzienlijke landenrisico’s, valutavolatiliteit of een gebrek aan benchmarks voor prijsstelling. De belangrijkste doelstelling van dergelijke leningen is het financieren van projecten met een significant ontwikkelingspotentieel, in het bijzonder op het vlak van steun aan micro- en kleine ondernemingen en landbouw, die doorgaans niet in aanmerking komen voor financiering uit de faciliteit.

Risicodelingsinstrumenten — in de vorm van garanties voor eerste verliezen die risicodelingsoperaties van de EIB met lokale financiële intermediairs (hoofdzakelijk commerciële banken) zullen bevorderen ten voordele van onderbediende kmo’s en kleinschalige projecten die voldoen aan de impactfinancieringscriteria in situaties waar een marktfalen is vastgesteld met betrekking tot de toegang tot financiering voor kmo’s/kleinschalige projecten. Deze garanties voor eerste verliezen zouden worden gestructureerd als een tegengarantie ten voordele van door de EIB — in het kader van de Investeringsfaciliteit — en door andere internationale financiële instellingen/instellingen voor ontwikkelingsfinanciering gefinancierde tranches met een waarborg van hogere rang, waardoor een aanzienlijk hefboomeffect tot stand zou komen.

Directe financiering — door middel van schuld (leningen) — of eigenvermogeninstrumenten in projecten met solide en ervaren initiatiefnemers en aanzienlijk ontwikkelingspotentieel, maar met evenwel ook hogere te verwachten verliezen en moeilijkheden om de investering terug te krijgen (aandelenrisico met hogere verliesverwachtingen dan gebruikelijk). De EIB past strikte selectie- en subsidiabiliteitscriteria voor dit instrument toe, aangezien deze projecten, niettegenstaande hun aanzienlijk ontwikkelingspotentieel, niet in staat zouden zijn te voldoen aan aanvaardbare financieringscriteria (bv. lage verwachting inzake het terugkrijgen van de investering of het compenseren van verliezen door rente/vermogensrendement).

De IFE maakt het ook mogelijk te diversifiëren in nieuwe sectoren, zoals gezondheidszorg en onderwijs, landbouw en voedselzekerheid, en nieuwe en innovatieve risicodelingsinstrumenten te ontwikkelen. In 2016 werd de financieringscapaciteit van de IFE verhoogd tot 800 miljoen EUR door de IFE gedeeltelijk renouvellerend te maken.

Vanuit financieel en boekhoudkundig oogpunt is de IFE een onderdeel van de portfolio van de faciliteit en maakt zij deel uit van de overkoepelende jaarrekening van de faciliteit.

In de onderstaande tabel zijn de boekwaarden en de vastgelegde, maar niet-uitgekeerde bedragen opgenomen, per soort activa:

Soort IFE-investering

Bijschrift

Waardering

Brutoboek-waarde per 31.12.2021

Voorziening voor verliezen/reële waarde aangepast bedrag per 31.12.2021

Boekwaarde per 31.12.2021

Niet uitbetaald bedrag per 31.12.2021

Posten buiten de balanstelling te verwachten kredietverliezen aangepast bedrag per 31.12.2021

Leningen aan financiële intermediairs

Leningen en voorschotten

Geamortiseerde kostprijs

68 228

-1 981

66 247

29 272

-242

Directe leningactiviteiten

Leningen en voorschotten

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

101 840

-41 403

60 437

92 031

Sociale impact equity-fondsen

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

61 611

9 866

71 477

106 675

Directe deelnemingen in het aandelenkapitaal

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

58 523

23 608

82 131

14

Risicodelingsinstrumenten

Verstrekte garanties

Benadering gebaseerd op de hoogste waarde (*20)

44 146

Totaal

 

 

290 202

-9 910

280 292

272 138

-242


Soort IFE-investering:

Bijschrift

Waardering

Brutoboek-waarde per 31.12.2020

Voorziening voor verliezen/reële waarde aangepast bedrag per 31.12.2020

Boekwaarde per 31.12.2020

Niet uitbetaald bedrag per 31.12.2020

Posten buiten de balanstelling te verwachten kredietverliezen aangepast bedrag per 31.12.2020

Leningen aan financiële intermediairs

Leningen en voorschotten

Geamortiseerde kostprijs

49 522

-1 839

47 683

26 954

-199

Directe leningactiviteiten

Leningen en voorschotten

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

91 186

-44 681

46 505

98 314

Sociale impact equity-fondsen

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

41 885

-4 778

37 107

73 362

Directe deelnemingen in het aandelenkapitaal

Aandelen en andere effecten met variabele rente

Tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies

57 395

9 195

66 590

14

Risicodelingsinstrumenten

Verstrekte garanties

Benadering gebaseerd op de hoogste waarde (*21)

40 746

Totaal

 

 

239 988

-42 103

197 885

239 390

-199

De EIB past de risicobeginselen voor een algemeen mandaat toe op de directe leningactiviteiten van de IFE (met uitzondering van leningen aan financiële intermediairs), zoals voorzien in de richtsnoeren voor krediet- of aandelenrisico van de EIB, en om het risico in verband met de directe leningactiviteiten van de IFE te monitoren en te rapporteren op basis van hun reële waarde. Volgens de methode voert de EIB een kwalitatieve risicobeoordeling (QRA) uit die tot doel heeft de deugdelijkheid van de beweegredenen voor de investering en de plausibele commerciële levensvatbaarheid van dergelijke activiteiten te beoordelen.

25.   Latere gebeurtenissen

In de context van de COVID-19-pandemie blijft de faciliteit de situatie nauwlettend volgen, met name in het kader van de daaropvolgende evaluatieprocedure. Er wordt geoordeeld dat er na de balansdatum geen gebeurtenissen van materieel belang zijn geweest die aanpassing of vermelding in de financiële overzichten per 31 december 2021 zouden vereisen.


(1)  PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad van 26 november 2018 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, en tot intrekking van Verordening (EU) 2015/323 (PB L 307 van 3.12.2018, blz. 1).

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(4)  Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.

(*1)  Het cijfer van 2020 heeft betrekking op de (toename)/afname van voor verkoop beschikbare financiële activa.

(5)  Opgelet: doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen niet correct zijn opgeteld.

(6)  Overeenkomstig artikel 53 van het Financieel Reglement van het 11e EOF is de kas opgenomen in de balans van het 11e EOF. De kenmerken van de verschillende bankrekeningen worden toegelicht in hoofdstuk 5, Financieel risicobeheer.

(7)  Besluit (EU) 2021/1941 van de Raad van 9 november 2021 betreffende de financiële bijdragen van de partijen aan het Europees Ontwikkelingsfonds, voor de financiering van dat fonds inclusief het maximum voor 2023, het jaarlijkse bedrag voor 2022, de eerste tranche voor 2022 en een indicatieve en niet-bindende prognose voor de verwachte jaarlijkse bedragen van de bijdragen voor de jaren 2024 en 2025 (PB L 396 van 10.11.2021, blz. 61).

(*2)  Vanaf 2021 herclassificatie van financiële activa (binnen de reikwijdte van de geactualiseerde boekhoudregels van de Europese Unie 11).

(*3)  Vanaf 2021 worden uitgestelde lasten en toegerekende baten uitgesloten van vorderingen (geen valutarisico) en worden verhaalbare bedragen niet weergegeven (niet binnen de reikwijdte van de geactualiseerde boekhoudregels van de Europese Unie 11).

(*4)  Vanaf 2021 worden schulden niet langer bekendgemaakt aangezien zij het EOF niet blootstellen aan aanzienlijke valutarisico’s (aangezien zij overwegend in EUR zijn).

(8)  Verordening (EU) 2016/888 van de Raad van 6 juni 2016 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/323 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds wat betreft de betaling van de tranches (PB L 149 van 7.6.2016, blz. 1).

(*5)  Met uitzondering van uitgestelde lasten.

(9)  Opgelet: doordat de cijfers afgerond zijn tot duizend euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen niet correct zijn opgeteld.

(10)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad.

(12)  Opgelet: doordat de cijfers afgerond zijn tot duizend euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen niet correct zijn opgeteld.

(13)  Verordening (EU Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad.

(14)  Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad.

(15)  Opgelet: doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen niet correct zijn opgeteld.

(*6)  Door een administratieve fout bevatten de geconsolideerde financiële staten van het EOF 2020 een negatief bedrag van 2 miljoen EUR aan bijdragen aan trustfondsen dat abusievelijk op de balans was gerapporteerd. In de geconsolideerde financiële staten van het EOF 2021 is deze rapportagefout gecorrigeerd en zijn de saldi van 2020 die in deze staten worden vermeld in overeenstemming gebracht met de staat van de rekeningen.

(*7)  Het cijfer van 2020 heeft betrekking op de (toename)/afname van voor verkoop beschikbare financiële activa.

(*8)  In 2020 werden de bijdragen en de restitutie aan de lidstaten op een aparte regel gerapporteerd. Teneinde de presentatie op één lijn te brengen met de tabel van de EOF-mutaties van de nettoactiva zijn deze twee regels samengevoegd.

(16)  Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad.

(17)  Behalve voor operaties in Zuid-Sudan.

(18)  PB L 142 van 28.5.2011, blz. 61.

(19)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(20)  PB L 109 van 26.4.2007, blz. 33.

(21)  Brutobedragen (d.w.z. exclusief vrijmakingen en invorderingsopdrachten). Weging van de bedragen in de kolommen “vastgelegd”, “contractueel vastgelegd” en “betaald” in functie van de kleur.

(*9)  Voor het op 31 december 2021 afgesloten jaar bedroegen rente en soortgelijke baten 77,5 miljoen EUR (2020: 77,9 miljoen EUR) berekend op basis van de geamortiseerde kostprijs op basis van de effectieverentemethode.

(22)  PB L 420 van 14.12.2020, blz. 32.

(23)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).

(24)  Besluit (EU) 2020/2233 van de Raad van 23 december 2020 betreffende de vastlegging van de middelen die afkomstig zijn van gelden die terugvloeien in het kader van de ACS-investeringsfaciliteit van operaties uit hoofde van het 9e, 10e en 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 188).

(1)  Kasstromen die zijn gekoppeld aan USD LIBOR worden bepaald op basis van de LIBOR-benchmarks wanneer de USD LIBOR-tarieven nog niet zijn beëindigd.

(*10)  Leningen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

(*11)  Leningen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies.

(*12)  Agentuurovereenkomsten waarvoor op de verslagleggingsdatum geen onderliggende tegenpartijen zijn.

(*13)  Agentuurovereenkomsten waarvoor op de verslagleggingsdatum geen onderliggende tegenpartijen zijn.

(*14)  De aan derden verschuldigde bedragen zijn inclusief de rentesubsidies en nog niet verleende technische bijstand aan lidstaten waarbij de looptijd grotendeels onbepaald is.

(*15)  Zie afdeling 3.4.2.2.2 voor toelichting bij synthetische dekking.

(*16)  Zie afdeling 3.4.2.2.2 voor toelichting bij synthetische dekking.

(*17)  Inclusief agentuurovereenkomsten.

(*18)  Inclusief agentuurovereenkomsten.

(*19)  Op 9 november 2021 heeft de Raad het bedrag vastgesteld van de financiële bijdragen die door elke lidstaat uiterlijk op 21 januari 2022 dienen te worden betaald. Per 31 december 2021 was een bedrag van 85,2 miljoen EUR nog niet uitbetaald.

(*20)  Zie voor meer informatie Waardering na eerste opname van toelichting 2.4.3.

(*21)  Zie voor meer informatie Waardering na eerste opname van toelichting 2.4.3.


17.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 400/170


De betrouwbaarheidsverklaring van de ERK over het achtste, negende, tiende en elfde EOF aan het Europees Parlement en de Raad – Verslag van de onafhankelijke auditor

(2022/C 400/02)

Oordeel

I.

Wij hebben het volgende gecontroleerd:

a)

de goedgekeurde jaarrekening van het achtste, negende, tiende en elfde EOF, die de balans, de staat van de financiële resultaten, het kasstroomoverzicht, de staat van de veranderingen van de nettoactiva en het verslag over de financiële uitvoering voor het per 31 december 2021 afgesloten begrotingsjaar omvat, en

b)

de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen waarvoor de Commissie de verantwoordelijkheid voor het financieel beheer draagt (1).

Betrouwbaarheid van de rekeningen

Oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen

II.

Naar ons oordeel geeft de jaarrekening van het achtste, negende, tiende en elfde EOF op alle materiële punten een getrouw beeld van hun financiële situatie per 31 december 2021, van de resultaten van hun verrichtingen, van hun kasstromen en van de veranderingen in de nettoactiva over het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig het financieel reglement van het EOF en overeenkomstig boekhoudregels op basis van internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector.

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen

Ontvangsten

Oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten

III.

Naar ons oordeel zijn de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen betreffende het per 31 december 2021 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig.

Uitgaven

Afkeurend oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven

IV.

Naar ons oordeel vertonen de aanvaarde uitgaven in de rekeningen betreffende het per 31 december 2021 afgesloten begrotingsjaar materiële fouten vanwege de significantie van de aangelegenheid die is beschreven onder “Grondslag voor een afkeurend oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven”.

Grondslag voor het oordeel

V.

Wij hebben onze controle verricht overeenkomstig de internationale controlestandaarden (ISA) en de regels inzake beroepsethiek van IFAC en de internationale standaarden van hoge controle-instanties (ISSAI) van INTOSAI. Onze verantwoordelijkheden volgens deze standaarden en regels worden nader beschreven in het onderdeel van ons verslag over de “verantwoordelijkheden van de auditor”. We hebben ook voldaan aan onafhankelijkheidsvereisten en zijn onze ethische verplichtingen krachtens de Ethische gedragscode voor professionele accountants (Code of Ethics for Professional Accountants) van de International Ethics Standards Board for Accountants nagekomen. Wij achten de verkregen controle-informatie toereikend en geschikt als grondslag voor ons oordeel.

Grondslag voor een afkeurend oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven

VI.

De uitgaven die in 2021 zijn geboekt onder het achtste, negende, tiende en elfde EOF vertonen materiële fouten. Het door ons geschatte foutenpercentage voor de aanvaarde uitgaven in de rekeningen bedraagt 4,6 %.

Essentiële controleaangelegenheden

VII.

Essentiële controleaangelegenheden zijn aangelegenheden die naar ons professionele oordeel het belangrijkst waren bij onze controle van de financiële staten van de huidige periode. Deze aangelegenheden werden behandeld in het kader van onze controle van de financiële overzichten als geheel en bij het vormen van ons oordeel daarover, maar we geven geen afzonderlijk oordeel af over deze aangelegenheden.

Te betalen lasten

VIII.

Wij hebben de in de rekeningen opgenomen te betalen lasten beoordeeld waarbij in grote mate sprake is van schattingen. Eind 2021 schatte de Commissie de subsidiabele kosten die door de begunstigden gemaakt, maar nog niet gerapporteerd waren op 5 381 miljoen EUR (eind 2020: 5 452 miljoen EUR).

IX.

Om het risico van onjuiste vermelding van de te betalen lasten aan te pakken, onderzochten wij de berekening van deze ramingen van de te betalen lasten en evalueerden wij een steekproef van 30 individuele voorfinancieringen en 27 facturen in stap 1. Op basis van de verrichte werkzaamheden hebben wij geconcludeerd dat de in de definitieve rekeningen opgenomen te betalen lasten juist waren.

Potentiële impact van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de EOF-rekeningen 2021

X.

Sinds 1 februari 2020 is het Verenigd Koninkrijk (VK) geen lidstaat van de EU meer. Overeenkomstig het tussen de twee partijen gesloten akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het “terugtrekkingsakkoord”) heeft het VK zich ertoe verbonden partij bij het EOF te blijven tot de afsluiting van het elfde EOF en alle voorgaande EOF’s die nog niet zijn afgesloten. Het VK zal dezelfde verplichtingen op zich nemen als de lidstaten in het kader van het interne akkoord waarbij het elfde EOF werd opgezet, alsmede aan de verplichtingen die voortvloeien uit voorgaande EOF’s tot aan de afsluiting ervan.

XI.

Het terugtrekkingsakkoord bepaalt ook dat in gevallen waarin de bedragen van projecten in het kader van het tiende EOF of van voorgaande EOF’s niet zijn vastgelegd of zijn vrijgemaakt op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord, het aandeel van het VK in die bedragen niet zal worden hergebruikt. Hetzelfde geldt voor het aandeel van het VK in niet-vastgelegde of vrijgemaakte middelen in het kader van het elfde EOF na 31 december 2021.

XII.

Op basis hiervan is er geen financiële impact te melden op de EOF-rekeningen 2021. Wij concluderen dat de EOF-rekeningen per 31 december 2021 de stand van het terugtrekkingsproces op die datum juist weergeven.

Verantwoordelijkheden van de leiding

XIII.

Overeenkomstig de artikelen 310-325 van het VWEU en het financieel reglement van het elfde EOF is de leiding verantwoordelijk voor het opstellen en weergeven van de jaarrekening van de EOF’s op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector, alsmede voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Deze verantwoordelijkheid omvat het ontwerpen, invoeren en in stand houden van internebeheersingsmaatregelen die relevant zijn voor de opstelling en weergave van financiële overzichten die geen afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten bevatten. De Commissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen die ten grondslag liggen aan de rekeningen van de EOF’s.

XIV.

Bij het voorbereiden van de rekeningen van de EOF’s is de Commissie verantwoordelijk voor het beoordelen van het vermogen van de EOF’s om de activiteiten ervan voort te zetten, voor het melden van alle relevante kwesties en voor het hanteren van het continuïteitsbeginsel tenzij zij voornemens is om de entiteit te liquideren of om haar activiteiten stop te zetten, of als er geen realistisch alternatief bestaat.

XV.

De Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op het proces van financiële verslaglegging over de EOF’s.

Verantwoordelijkheden van de auditor voor de controle van de EOF-rekeningen en onderliggende verrichtingen

XVI.

Onze doelstellingen bestaan erin, redelijke zekerheid te verkrijgen over de vraag of de EOF-rekeningen geen afwijkingen van materieel belang vertonen en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn, alsmede op basis van onze controle het Europees Parlement en de Raad een betrouwbaarheidsverklaring voor te leggen over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Redelijke zekerheid is een hoge mate van zekerheid, maar geen garantie dat bij de controle alle gevallen waarin sprake is van een materiële afwijking of van niet-conformiteit noodzakelijkerwijs zijn opgespoord. Deze kunnen voortkomen uit fraude of fouten en worden van materieel belang geacht indien hiervan, afzonderlijk of geaggregeerd, redelijkerwijs zou kunnen worden verwacht dat ze van invloed zijn op economische beslissingen die worden genomen op basis van deze EOF-rekeningen.

XVII.

Als onderdeel van een controle in overeenstemming met de ISA’s en ISSAI’s passen wij professionele oordeelsvorming toe en houden wij gedurende de hele controle een professioneel-kritische instelling. Daarnaast:

identificeren en beoordelen we de risico’s op afwijkingen van materieel belang in de EOF-rekeningen en op niet-conformiteit van materieel belang van de onderliggende verrichtingen met vereisten uit het wettelijk kader van de EOF’s, hetzij door fraude, hetzij door fouten. Wij ontwerpen in het licht van die risico's controleprocedures en voeren die uit en we verkrijgen controle-informatie die toereikend en geschikt is als grondslag voor ons controleoordeel. Gevallen waarin sprake is van een afwijking of niet-conformiteit van materieel belang als gevolg van fraude zijn moeilijker te ontdekken dan die als gevolg van fouten, aangezien er bij fraude sprake kan zijn van collusie, vervalsing, opzettelijke omissies, verkeerde voorstellingen van zaken of het terzijde stellen van de interne beheersing. Bijgevolg is het risico groter dat dergelijke gevallen niet worden ontdekt;

verkrijgen we inzicht in de internebeheersingsmaatregelen die relevant zijn voor de controle teneinde adequate controleprocedures op te zetten, maar niet om een oordeel uit te spreken over de doeltreffendheid van de internebeheersingsmaatregelen;

beoordelen we de geschiktheid van de door de leiding gehanteerde grondslagen voor financiële verslaglegging en van de redelijkheid van de boekhoudkundige schattingen en de daarmee samenhangende informatieverschaffing door de leiding;

trekken we conclusies over de geschiktheid van de wijze waarop de leiding het continuïteitsbeginsel hanteert en, op basis van de verkregen controle-informatie, over het al dan niet bestaan van materiële onzekerheden die het gevolg zijn van gebeurtenissen of omstandigheden die mogelijk aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de EOF’s om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten. Als we tot de conclusie komen dat een dergelijke materiële onzekerheid bestaat, zijn we verplicht in ons verslag de aandacht te vestigen op de gerelateerde informatie in de EOF-rekeningen of, indien deze informatie ontoereikend is, ons oordeel aan te passen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die we hebben verkregen tot de datum van vaststelling van ons verslag. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat de entiteit haar bedrijfsactiviteiten niet langer kan voortzetten;

evalueren we de algemene presentatie, structuur en inhoud van de jaarrekening, met inbegrip van alle vermelde informatie, en beoordelen we of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de onderliggende verrichtingen en gebeurtenissen.

XVIII.

Wij communiceren met de leiding onder meer over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over significante controlebevindingen, waaronder bevindingen over significante tekortkomingen in de interne beheersing.

XIX.

Voor de ontvangsten onderzoeken wij alle bijdragen van de lidstaten en een steekproef van andere soorten ontvangstenverrichtingen.

XX.

Ten aanzien van de uitgaven onderzoeken wij betalingsverrichtingen nadat de uitgaven zijn gedaan, geboekt en goedgekeurd. Dit onderzoek betreft alle soorten betalingen (behalve voorschotten) op het moment dat deze worden gedaan. Voorschotbetalingen worden onderzocht nadat de ontvanger van de middelen het passende gebruik ervan heeft aangetoond en de instelling of het orgaan dit bewijs heeft aanvaard door het afwikkelen van de voorschotbetaling, wat wellicht pas in een volgend jaar plaatsvindt.

XXI.

We bepalen welke van de met de Commissie besproken punten het belangrijkst waren bij de controle van de EOF-rekeningen en dus de essentiële controleaangelegenheden voor de huidige periode vormen. Wij beschrijven deze aangelegenheden in ons verslag, tenzij openbaarmaking ervan verboden is op grond van de wet- en regelgeving of, zoals zeer zelden gebeurt, wij besluiten dat een aangelegenheid niet in ons verslag moet worden opgenomen omdat redelijkerwijs te verwachten is dat de negatieve gevolgen daarvan zwaarder wegen dan de voordelen ervan voor het algemeen belang.

7 juli 2022

Klaus-Heiner LEHNE

President

Europese Rekenkamer

12, rue Alcide De Gasperi — L-1615 Luxemburg


(1)  Overeenkomstig de artikelen 43, 48-50 en 58 van het financieel reglement van toepassing op het elfde EOF heeft deze betrouwbaarheidsverklaring geen betrekking op de middelen van het EOF die worden beheerd door de EIB.