ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 365

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
23 september 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

570e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 15.6.2022-16.6.2022

2022/C 365/01

Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Oekraïne — Van hulp naar wederopbouw — Voorstellen van het Europees maatschappelijk middenveld

1

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

570e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 15.6.2022-16.6.2022

2022/C 365/02

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese meubelindustrie — Herstel in de richting van een innovatieve, groene en circulaire economie (initiatiefadvies)

7


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

570e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 15.6.2022-16.6.2022

2022/C 365/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Opstelling van een Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium (COM(2022) 27 final) en over b) Digitale rechten en beginselen (verkennend advies)

13

2022/C 365/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde regels inzake eerlijke toegang tot en eerlijk gebruik van data (Dataverordening) (COM(2022) 68 final — 2022/0047 (COD))

18

2022/C 365/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een chipwet voor Europa (COM(2022) 45 final)

23

2022/C 365/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders (COM(2022) 46 final — 2022/0032 (COD))

34

2022/C 365/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips betreft (COM(2022) 47 final — 2022/0033 (NLE))

40

2022/C 365/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 (COM(2022) 150 final — 2022/0099 (COD))

44

2022/C 365/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009 (COM(2022) 151 final — 2022/0100 (COD))

50

2022/C 365/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen, en van Verordening (EU) 2022/… tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (COM(2022) 171 final — 2022/0111(COD))

55

2022/C 365/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft een specifieke maatregel om uitzonderlijke tijdelijke steun te verlenen uit hoofde van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) naar aanleiding van de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne (COM(2022) 242 final — 2022/0166 (COD))

57

2022/C 365/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende de respons op door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten aan de buitengrenzen van de EU (JOIN(2021) 32 final)

60

2022/C 365/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels voor de uitoefening van de rechten van de Unie bij de uitvoering en handhaving van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (COM(2022) 89 final — 2022/0068 (COD))

66


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Economisch en Sociaal Comité

570e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 15.6.2022-16.6.2022

23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/1


Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Oekraïne — Van hulp naar wederopbouw — Voorstellen van het Europees maatschappelijk middenveld

(2022/C 365/01)

Rechtsgrond

Artikel 52, lid 4, van het reglement van orde

Goedkeuring door de voltallige vergadering

16.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

206/2/2

Hoofdpunten

1.

Oekraïne kandidaat-lidstaat van de EU. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) verzoekt de Europese Raad om tijdens zijn bijeenkomst van 23-24 juni 2022 Oekraïne de status van kandidaat-lidstaat van de EU toe te kennen. De toekenning van de status van kandidaat-lidstaat aan Oekraïne mag geen afbreuk doen aan het lopende toetredingsproces van de landen van de Westelijke Balkan. Het EESC is voorstander van de invoering van een systeem van geleidelijke integratie op basis van de overname van het acquis communautaire.

2.

Het Europees maatschappelijk middenveld is solidair met Oekraïne en het Oekraïense volk. Het maatschappelijk middenveld heeft snel en efficiënt gereageerd, wat een unieke mobilisatie van de burgers op gang heeft gebracht. De humanitaire hulp moet worden opgevoerd en rechtstreeks ten goede komen aan maatschappelijke organisaties. Gespecialiseerde ngo’s moeten samen met maatschappelijke organisaties daadwerkelijk worden betrokken bij de programmering van en het toezicht op de humanitaire bijstand van de EU en de lidstaten.

3.

Een perspectief voor vluchtelingen. Het EESC dringt erop aan dat vluchtelingen dezelfde rechten krijgen als EU-burgers op het gebied van gezondheidszorg en toegang tot de arbeidsmarkt (erkenning van kwalificaties en toegang tot diensten van arbeidsbureaus, taalcursussen, gezondheidszorg en onderwijs). Beide zijn essentiële aspecten om te voorkomen dat de armoede onder vluchtelingen toeneemt. De sociale partners kunnen aan de hand van collectieve onderhandelingen en ad-hocmaatregelen bijdragen tot de integratie van werknemers en voorkomen dat zij het slachtoffer worden van uitbuiting en sociale dumping. Het EESC legt bijzondere nadruk op de rol van maatschappelijke organisaties bij de bescherming en herintegratie van vaak vergeten kwetsbare groepen: niet-begeleide minderjarigen, van hun familie gescheiden kinderen en kinderen uit kindertehuizen, personen met een handicap, Roma-minderheden en slachtoffers van seksueel geweld.

4.

Wederopbouw. Onmiddellijke Europese en internationale financiële bijstand is nodig om te voorkomen dat de Oekraïense economie volledig instort. Er moet financiële steun worden verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen, aan Oekraïense landbouwers voor de volgende oogst en het Oekraïense maatschappelijk middenveld, met inbegrip van werkgeversorganisaties en vakbonden, zodat zij tijdens de oorlog volledig operationeel kunnen blijven. Bij de wederopbouw moet innovatie het motto zijn. Maatschappelijke organisaties moeten nauw bij de wederopbouw worden betrokken om ervoor te zorgen dat hervormingen van de rechtsstaat, corruptiebestrijding en de groene en digitale transitie gestalte kunnen krijgen.

5.

Economische impact. De oorlog mag de uitvoering van het beleid voor de groene transitie in de EU niet ondermijnen. Het EESC roept de lidstaten en de EU-instellingen op de nodige stappen te zetten om buitensporige grondstoffenspeculatie aan banden te leggen, de markttransparantie te vergroten en tijdelijk alle belemmeringen op te heffen voor de invoer van landbouwgoederen om de voedselprijzencrisis te verlichten. Het EESC waarschuwt dat noch het NextGenerationEU-fonds, noch het herstel- en veerkrachtfonds daarvan, noch de flexibiliteit die het huidige meerjarig financieel kader 2021-2027 biedt, volstaan om de financiële behoeften als gevolg van de oorlog in Oekraïne volledig te dekken.

6.

De rol van het maatschappelijk middenveld. De lange geschiedenis van het EESC en zijn banden met Oekraïense maatschappelijke organisaties zijn van groot belang om de communicatiekanalen open te houden en deelname aan het EU-integratieproces mogelijk te maken. Het EESC roept de lidstaten op om de steun voor capaciteitsopbouw en de organisatorische en financiële steun voor maatschappelijke organisaties in Oekraïne aanzienlijk op te voeren. Het moedigt partnerschappen aan tussen jongerenorganisaties uit de EU en Oekraïne en stelt een evenement voor dat gericht is op jongerenparticipatie en de rol daarvan bij de toekomstige wederopbouw van Oekraïne. Het EESC verbindt zich ertoe de samenwerking en uitwisselingen met Oekraïense maatschappelijke organisaties te intensiveren en te blijven pleiten voor onverflauwde solidariteit en generositeit van de EU tegenover Oekraïne. Daartoe zal het EESC op 19 juli in Krakau een evenement organiseren met maatschappelijke organisaties uit Oekraïne en de EU.

Tegelijkertijd benadrukt het EESC dat de nog resterende onafhankelijke maatschappelijke organisaties in Rusland niet in de steek mogen worden gelaten.

HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ (EESC),

1.

is solidair met de Oekraïense bevolking en herhaalt zijn krachtige veroordeling van de ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte agressie van de Russische Federatie onder leiding van president Vladimir Poetin tegen Oekraïne, en vestigt de aandacht op zijn vorige resolutie over De oorlog in Oekraïne en de economische, sociale en milieugevolgen daarvan (1), die het op 24 maart 2022 heeft aangenomen;

2.

benadrukt dat deze tragische oorlog op Europese bodem, die nu al bijna vier maanden duurt, een zeer hoog dodental, ook onder burgers, heeft geëist en enorme verwoestingen en leed heeft aangericht; deze oorlog heeft de mondiale armoede doen toenemen en heeft onmetelijke sociale, economische en milieuschade en een ongekende golf van vluchtelingen en ontheemden veroorzaakt. Het EESC dringt aan op naleving van het internationaal humanitair recht en op correcte registratie, onderzoek en vervolging van de oorlogsmisdaden die in de Oekraïense steden en dorpen door de indringers zijn begaan;

3.

roept alle partijen op tot een onmiddellijk staakt-het-vuren, herhaalt dat diplomatie moet primeren en benadrukt dat het zoeken naar een vredesbevorderende aanpak alsmede onderhandelingen op alle politieke niveaus prioriteit moeten krijgen, en eist de volledige terugtrekking van de Russische troepen uit Oekraïne; dringt er bij de EU op aan Oekraïne en de Oekraïense bevolking te blijven steunen, zoals zij reeds vanaf de eerste dag van de oorlog heeft gedaan; dringt erop aan om nauwlettend in de gaten te houden wat de economische, sociale en milieugevolgen zijn van de sancties die naar aanleiding van de militaire agressie van Rusland zijn ingesteld;

4.

merkt op dat de oorlog aan de oostgrens van de EU indruist tegen de geschiedenis, de bedoeling en de identiteit van de EU; benadrukt dat de gevolgen van de oorlog een bedreiging vormen voor de waarden van de EU, voor de vrijheid en de rechten van EU-burgers en andere EU -ingezetenen en voor het Europese model van de socialemarkteconomie; benadrukt dat vrede en welvaart hoekstenen van de Europese Unie (EU) zijn en dat maatschappelijke organisaties de afgelopen decennia een sleutelrol hebben gespeeld bij het actief bevorderen, bijdragen aan en handhaven van een cultuur van vrede op het Europese continent;

5.

benadrukt dat de Russische Federatie en haar huidige vertegenwoordigers moeten worden geschorst in internationale organen en organisaties, om te beginnen met die welke tot doel hebben de vrede te handhaven, de mensenrechten te beschermen en te zorgen voor duurzame ontwikkeling en een veilige leefomgeving;

De humanitaire situatie

6.

merkt op dat meer dan 6,8 miljoen mensen (2) uit Oekraïne zijn gevlucht sinds Rusland de oorlog begon, waardoor dit de snelst groeiende vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog is; voegt eraan toe dat 8 miljoen mensen binnen Oekraïne (3) ontheemd zijn geraakt en dat ongeveer een derde van de Oekraïense bevolking dus gedwongen was huis en haard te ontvluchten;

7.

erkent dat de toestroom van Oekraïense vluchtelingen enorme gevolgen heeft gehad voor Europese landen, namelijk Polen, Roemenië, Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Moldavië (4), en dat deze landen en vooral hun maatschappelijke organisaties snel en efficiënt hebben gereageerd en daardoor een mobilisatie van vrijwilligers zonder weerga op gang is gekomen;

8.

benadrukt dat de EU-middelen voor humanitaire hulp moeten worden uitgebreid en met name op regionaal en lokaal niveau moeten worden uitbetaald, waarbij de maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de sociaal-economische integratie van vluchtelingen, rechtstreeks moeten worden gesteund en betrokken;

9.

dringt er bij de lidstaten, de EU-regio’s en de maatschappelijke organisaties op aan om zo snel en doeltreffend mogelijk gebruik te maken van de opties om de Oekraïense vluchtelingen te steunen die worden geboden in de door de Europese Commissie voorgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad van 8 maart 2022 betreffende maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE), in samenhang met de door de Commissie op 23 maart 2022 voorgestelde herziening van de React-EU-verordening; onderstreept dat zulke steun in de eerste plaats moet worden verstrekt door maatschappelijke organisaties, waaronder gespecialiseerde ngo’s, en dat maatschappelijke organisaties ook rechtstreeks moeten worden betrokken bij de organisatie van en het toezicht op de humanitaire bijstand van de EU en de lidstaten;

10.

beveelt aan om, met inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat, de besparingen die in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 en het instrument React-EU zijn gerealiseerd, een nieuwe bestemming te geven zodat de desbetreffende middelen snel en op flexibele wijze kunnen worden aangewend voor steun aan vluchtelingen, en pleit voor de oprichting van een apart fonds, mochten de momenteel beschikbare middelen ontoereikend zijn voor de opvang en de sociale en arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen, met inbegrip van hun toegang tot zorgvoorzieningen, huisvesting, levensmiddelen, materiële hulp, opleidingsprogramma’s en openbare diensten voor arbeidsbemiddeling;

11.

benadrukt dat de Europese burgers door de Europese reactie op de COVID-19-crisis het gevoel kregen dat de EU hen beschermde en perspectieven bood, met name door de instelling van het programma SURE en NextGenerationEU; onderstreept dat noch het NextGenerationEU-fonds, noch het herstel- en veerkrachtfonds daarvan, noch de flexibiliteit die het huidige meerjarig financieel kader 2021-2027 biedt, volstaan om de financiële behoeften die door de oorlog in Oekraïne zijn ontstaan, volledig te dekken; merkt op dat deze instrumenten qua omvang niet berekend zijn op de nieuwe opgaven die het gevolg zijn van de Russische agressie en invasie en op de gelijktijdige instandhouding van de investeringen in de programma’s en het beleid van de EU, met inbegrip van belangrijke prioriteiten zoals een rechtvaardige groene en digitale transitie;

12.

onderstreept dat een betere inventarisatie van en coördinatie tussen alle belanghebbenden die betrokken zijn bij humanitaire en medische bijstand dringend geboden is om ervoor te zorgen dat de hulp alle slachtoffers van de oorlog snel en efficiënt bereikt;

13.

benadrukt dat er toezichtsmaatregelen en -activiteiten nodig zijn op diverse gebieden, zoals de eerbiediging van de mensenrechten en het documenteren van oorlogsmisdaden, en is verheugd over de oprichting door de Europese Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk van de Adviesgroep gruweldaden (Atrocity Crimes Advisory Group, ACA);

14.

benadrukt dat vluchtelingen uit Oekraïne op dezelfde voet toegang moeten hebben tot de openbare gezondheidszorg als EU-burgers, alsook tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, noodanticonceptie, abortus en verloskundige zorg voor slachtoffers van verkrachting;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van niet -begeleide minderjarigen, van hun familie gescheiden kinderen en kinderen uit kindertehuizen in Oekraïne, om ervoor te zorgen dat in hun onmiddellijke behoeften wordt voorzien, dat zij naar behoren worden geïdentificeerd en gevolgd en dat gegevens tussen de lidstaten worden uitgewisseld met het oog op hereniging met hun familie of, indien mogelijk, hun latere re-integratie in de Oekraïense samenleving, waarbij wordt gewaarborgd dat zij tegen misbruik en mensenhandel worden beschermd;

16.

wijst op de erbarmelijke situatie van personen met een handicap die trachten de oorlogsgebieden in Oekraïne te ontvluchten, of die als vluchtelingen in de gastlanden met grote problemen te kampen hebben; dringt erop aan dat alle vluchtelingen gelijk worden behandeld, ongeacht hun etnische achtergrond, nationaliteit of handicap; vluchtelingen met een handicap moeten alle hulp krijgen om een zelfstandig leven te kunnen opbouwen en mogen in de gastlanden niet gedwongen worden in instellingen te verblijven;

17.

benadrukt dat arbeidsparticipatie een centrale rol speelt bij integratie en het terugdringen van armoede; waarschuwt dat de vluchtelingen uit Oekraïne het risico lopen de minste bescherming te genieten, het laagste loon te ontvangen, onder hun opleidingsniveau te werken en de meest kwetsbare groep op de arbeidsmarkt te vormen, gespeend van sociale bescherming, de vrijheid van vereniging en werknemersrechten; benadrukt in dit verband dat gevallen van ongelijke arbeidsomstandigheden adequaat moeten worden aangepakt en dat ervoor moet worden gezorgd dat werknemers dezelfde rechten genieten als EU-burgers en dat zij niet het slachtoffer worden van uitbuiting en sociale dumping; dringt aan op het uitstippelen van middellange- en langetermijnstrategieën voor Oekraïners die in hun gastland wensen te blijven, teneinde hen volledig in de EU-arbeidsmarkten te integreren;

18.

onderstreept de cruciale rol die de sociale partners via collectieve onderhandelingen en ad-hocmaatregelen en -overeenkomsten kunnen spelen om de integratie van werknemers uit Oekraïne op de EU-arbeidsmarkt te vergemakkelijken; wijst erop dat arbeidsbureaus vluchtelingen moeten ondersteunen met hun volledige scala aan diensten, waaronder adviesverlening, het opstellen van profielen van sollicitanten, bemiddelingsactiviteiten en het aanbieden van ondersteunende instrumenten, en verzoekt de lidstaten diensten op te zetten of te ondersteunen die vluchtelingen in contact brengen met potentiële werkgevers;

19.

benadrukt dat de erkenning van kwalificaties een essentiële voorwaarde is voor de integratie van vluchtelingen uit Oekraïne in de arbeidsmarkt van de gastlanden en voor het voorkomen van onzekere arbeidsomstandigheden; dringt aan op de vaststelling van efficiënte regels en richtsnoeren voor een snelle maar goede erkenning van kwalificaties, toegang tot taalcursussen en toegang tot onderwijs en beroepsopleiding voor jongeren die Oekraïne ontvluchten;

20.

benadrukt dat al het nodige moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat volwassenen en kinderen die naar de EU zijn gevlucht hun opleiding kunnen voortzetten en onderstreept dat op scholen niet alleen bijzondere aandacht moet worden besteed aan het overwinnen van taalbarrières, maar ook aan de behandeling van traumasymptomen, die op lange termijn negatieve gevolgen kunnen hebben;

21.

benadrukt dat vluchtelingen uit Oekraïne dezelfde toegang tot socialezekerheidsstelsels en sociale diensten moeten krijgen als EU-burgers;

Wederopbouw van Oekraïne en het EU-perspectief

22.

is ingenomen met de oprichting van een internationaal “platform voor de wederopbouw van Oekraïne”, zoals voorzien in de mededeling van de Commissie Hulp voor en wederopbouw van Oekraïne, en met de voortrekkersrol van de EU bij het mobiliseren van internationale hulp voor Oekraïne;

23.

verzoekt de Europese Unie noodfinanciering aan kleine en middelgrote ondernemingen in Oekraïne ter beschikking te stellen, in de eerste plaats om die ondernemingen in stand te houden en vervolgens ook om de groei ervan te ondersteunen. Voorkomen dat de economie in Oekraïne volledig instort, moet een ander belangrijk doel van de inspanningen van de EU voor Oekraïne zijn;

24.

benadrukt dat de wederopbouw van Oekraïne na de oorlog een eenmalige situatie is en moet leiden tot de ontwikkeling van een sterker maatschappelijk middenveld en een nieuwe economie, gebaseerd op de nieuwste groene en digitale technologieën, met innovatie als drijvende kracht;

25.

onderstreept echter dat hervormingen van de rechtsstaat, de bestrijding van corruptie en de groene en digitale transitie, waarop zoveel nadruk wordt gelegd, niet haalbaar zijn zonder een volwaardige rol van het maatschappelijk middenveld, en dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties nauw worden betrokken bij de wederopbouw, onder meer bij de planning en uitvoering van het RebuildUkrain-mechanisme, aangezien zij het best in staat zijn om de behoeften van Oekraïense burgers te vertolken en te helpen de vorderingen te volgen die worden gemaakt bij de wederopbouw en de aanpassing aan de EU-wetgeving;

26.

benadrukt dat het conflict en de gevolgen ervan de beleidsmaatregelen voor een groene transitie in de EU niet mogen ondermijnen, maar de uitvoering ervan juist moeten versnellen;

27.

dringt er bij de Raad en het Parlement op aan te overwegen gebruik te maken van installaties voor gasopslag in naburige derde landen, wat van toegevoegde waarde zal zijn voor de voorzieningszekerheid, met name in Oekraïne;

28.

vestigt de aandacht op de mondiale voedselprijzencrisis, die nog is verergerd door de oorlog in Oekraïne, en roept de lidstaten en de EU-instellingen op de nodige stappen te zetten om buitensporige grondstoffenspeculatie aan banden te leggen en de markttransparantie te vergroten;

29.

benadrukt dat er nu maatregelen moeten worden genomen om Oekraïense boeren voor de volgende oogst te helpen; roept verder op tot de onmiddellijke tijdelijke opheffing van alle belemmeringen, zowel administratieve als fysieke, voor het verkeer van landbouwgoederen, om de uitvoer naar de interne EU-markt en naar andere delen van de wereld, zoals Afrika, snel op te voeren in sectoren waarin Oekraïne nog steeds kan exporteren; dringt erop aan dat de Oekraïense havens dringend worden heropend en dat de aangrenzende zee onder auspiciën van de VN wordt ontmijnd, zodat landbouwproducten zoals maïs, zonnebloemolie, zonnebloempitten, sojabonen en honing kunnen worden uitgevoerd;

30.

verzoekt de Europese Raad om tijdens zijn bijeenkomst in juni 2022 Oekraïne de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen;

31.

steunt een snelle toetreding van Oekraïne tot de EU, op basis van verdienste en in overeenstemming met de overeengekomen normen voor toetreding tot de EU, zonder afbreuk te doen aan het lopende toetredingsproces van de landen van de Westelijke Balkan (5); dringt erop aan dat het cohesiebeleid en de bijbehorende financiële instrumenten de komende jaren dienovereenkomstig worden aangepast om de uitdagingen van de naoorlogse wederopbouw van het land het hoofd te bieden; roept op tot een grondige analyse van het economisch en sociaal potentieel van de integratie van Oekraïne in de eengemaakte markt;

32.

wijst erop dat de EU, onder handhaving van de normen voor lidmaatschap, geleidelijke stappen kan zetten op weg naar de verwezenlijking van het acquis communautaire; onderstreept dat, in geval van militaire agressie, eenheid tussen de EU-lidstaten de regel moet blijven in het uitbreidingsbeleid; pleit ervoor om na te gaan op welke andere manieren niet-EU-leden deel kunnen worden van de Europese economische, sociale en veiligheidsstructuur; wijst er echter op dat daaruit voortvloeiende partnerschappen of associaties niet mogen worden gezien als een alternatief voor het EU-lidmaatschap;

Steun voor maatschappelijke organisaties

33.

wijst op de rol die het Europees Economisch en Sociaal Comité, dankzij zijn lange geschiedenis van bilaterale contacten tussen de EU en het Oekraïense maatschappelijk middenveld, kan spelen bij het onderhouden van contacten en het openhouden van de communicatiekanalen met Oekraïense maatschappelijke organisaties; onderstreept in dit verband de met de gevestigde mechanismen behaalde resultaten, met name met het platform van het maatschappelijk middenveld EU-Oekraïne en de interne adviesgroepen van de EU en Oekraïne die zijn opgericht in het kader van de associatieovereenkomst EU-Oekraïne; roept de EU op de deelname van Oekraïense maatschappelijke organisaties aan EU-netwerken van maatschappelijke organisaties te ondersteunen;

34.

onderstreept dat moet worden gestart met capaciteitsopbouw bij Oekraïense maatschappelijke organisaties, zodat zij deel kunnen hebben aan de EU-integratie en dit proces kunnen vormgeven en monitoren;

35.

benadrukt dat de steun aan het Oekraïense maatschappelijk middenveld, met inbegrip van werkgeversorganisaties en vakbonden, via speciale EU-fondsen moet worden opgevoerd om alle betrokken organisaties volledig operationeel te houden tijdens de oorlog; waarschuwt voor pogingen om de oorlog te gebruiken ter rechtvaardiging van maatregelen om de bescherming van de rechten van werknemers en de sociale bescherming omlaag te schroeven, wat de negatieve economische en sociale gevolgen van de oorlog alleen maar zal verergeren;

36.

benadrukt de rol van de Europese maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met het zoeken naar op vrede gerichte oplossingen en met de verschillende gevolgen van de Oekraïense crisis vanuit sociaal, humanitair, economisch en politiek oogpunt; onderstreept dat deze organisaties alomvattende steun en bijstand moeten krijgen via door de EU gefinancierde programma’s die specifiek voor dit doel zijn ontworpen;

37.

brengt hulde aan de bijdrage van maatschappelijke organisaties uit EU-lidstaten aan de hulpverlening aan Oekraïense vluchtelingen, waarin zij verder gaan dan de overheidsinstanties, en roept de lidstaten op om deze organisaties aanzienlijk meer organisatorische en financiële steun te gaan verlenen, ook met EU-middelen;

38.

beveelt aan jongeren die Oekraïne ontvluchten op te nemen in universitaire uitwisselingsprogramma’s van de EU en wijst op het belang van het mobiliseren van Europese jongeren die de Europese waarden steunen, en van het versterken van hun capaciteiten; moedigt partnerschappen aan tussen de nationale jeugdraden van de EU en Oekraïne, alsook uitwisselingen tussen jongeren en jongerenorganisaties uit de EU en Oekraïne; deze samenwerking zou de organisatie kunnen omvatten van een evenement dat gericht is op jongerenparticipatie en de rol daarvan bij de toekomstige wederopbouw van Oekraïne;

39.

dringt aan op steun aan voedselbanken, die een cruciale rol spelen wanneer voedseldonaties problematisch en moeizaam verlopen, aangezien voedselhulp van essentieel belang is geworden om de dringende behoeften van de Oekraïense bevolking en vluchtelingen uit Oekraïne te lenigen;

40.

benadrukt dat internationale steun verleend moet blijven worden aan maatschappelijke organisaties uit Oekraïne en andere landen die zich sterk maken voor milieubescherming en erkent dat het conflict ernstige gevolgen zal hebben voor het milieu;

41.

onderstreept dat onafhankelijke kwaliteitsmedia en factcheckers meer steun moeten krijgen, ook in de buurlanden van de EU, gezien hun cruciale bijdrage aan het versterken van de weerbaarheid tegen propaganda en desinformatie; verzoekt de EU een krachtiger tegenpropagandacampagne te voeren, met name in derde landen in Afrika en Azië, om de desinformatieoorlog tegen te gaan;

42.

maakt zich grote zorgen over de situatie van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld in Rusland en van media en journalisten die Russische burgers alternatieve informatiebronnen bieden om de Russische propaganda te bestrijden; roept op tot EU-steun voor maatschappelijke organisaties en personen die hun activiteiten in Rusland willen voortzetten en voor humanitaire visa voor activisten die het land willen verlaten; wijst erop dat enkele Russische organisaties in Rusland ontheemde Oekraïners helpen om de EU of de westelijke delen van Oekraïne te bereiken en dat deze organisaties specifieke steun nodig hebben om visa te verkrijgen voor Oekraïense vluchtelingen die Rusland willen verlaten;

43.

verbindt zich ertoe de samenwerking en uitwisselingen met Oekraïense maatschappelijke organisaties te intensiveren, te blijven pleiten voor onverflauwde solidariteit en generositeit van de EU tegenover Oekraïne, en wil de EU en de Oekraïense autoriteiten graag laten profiteren van zijn expertise met het consolideren van de sociale en civiele dialoog. Daartoe zal het EESC op 19 juli in Krakau een evenement organiseren met maatschappelijke organisaties uit Oekraïne en de EU.

Brussel, 16 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 290 van 29.7.2022, blz. 1.

(2)  UNHCR, 31 mei.

(3)  UNHCR, 23 mei.

(4)  UNHCR, 31 mei.

(5)  Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de oorlog in Oekraïne en de economische, sociale en milieugevolgen daarvan (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 1).


ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

570e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 15.6.2022-16.6.2022

23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/7


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese meubelindustrie — Herstel in de richting van een innovatieve, groene en circulaire economie

(initiatiefadvies)

(2022/C 365/02)

Rapporteur:

Anastasis YIAPANIS

Corapporteur:

Rolf GEHRING

Besluit van de voltallige vergadering

21.10.2021

Rechtsgrondslag

Art. 52, lid 2, van het reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de afdeling

13.5.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

207/1/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Europa heeft een zeer dynamische meubelsector die wordt gekenmerkt door een grote diversiteit qua bedrijfsgrootte, arbeidsprocessen en productontwerp. De sector omvat de hele levenscyclus van meubels en biedt goede mogelijkheden om duurzaamheid te omarmen en over te stappen op circulaire economische modellen.

1.2.

Europese bedrijven hebben zich te houden aan strenge milieu-, product-, gezondheids- en veiligheidsvoorschriften, waardoor de bedrijfskosten uiteraard stijgen. De internationale concurrentie wordt verstoord door de overheidssubsidies die concurrenten uit derde landen ontvangen en door oneerlijke praktijken die worden toegepast om toegang tot de markt te krijgen, met name door economische entiteiten uit Azië.

1.3.

Het EESC wijst erop dat het juiste evenwicht tussen economische groei, duurzaamheid en sociaal welzijn het juiste doel is voor de toekomst van de meubelsector in de EU. Het is van mening dat bedrijven behoefte hebben aan een samenhangend wetgevingskader voor intellectuele eigendom dat hun belangen beschermt en geschikt is voor de groene en digitale transitie.

1.4.

Het EESC dringt er met klem op aan dat alle ingevoerde meubelproducten strikt voldoen aan de EU-regels, met inbegrip van de verplichtingen inzake consumentenvoorlichting. Het EESC pleit verder voor samenhangende EU-wetgeving die voor alle producten gestandaardiseerde etiketformaten voorschrijft.

1.5.

Aangezien de industrie veel grondstoffen gebruikt, zijn een betrouwbare en ongehinderde toegang tot hoogwaardige hulpbronnen en solide waardeketens van cruciaal belang voor de sector. Aangezien de vraag naar hout, de belangrijkste grondstof voor de meubelindustrie, voortdurend toeneemt, acht het EESC het bovendien van essentieel belang dat de bosinfrastructuur wordt uitgebreid en gemoderniseerd, dat de duurzaamheid ervan wordt gewaarborgd en dat de vaardigheden en technologieën worden verbeterd.

1.6.

Het EESC is van mening dat het in Europa geproduceerde hout een zeer belangrijke troef is die moet worden ingezet om producten met een hoge toegevoegde waarde te genereren. Het is van mening dat de uitvoer van ruw hout economisch gezien geen zin heeft en pleit voor handelsbeschermingsinstrumenten die de lokale meubelproducenten beschermen.

1.7.

Voorts roept het EESC de lidstaten op om een einde te maken aan subsidies en andere stimulansen voor het verbranden van hout voor energiedoeleinden, en om het beginsel van cascadering te bevorderen.

1.8.

Het EESC dringt aan op een tariefverlaging of -afschaffing voor ingevoerde primaire en secundaire houtgrondstoffen. Voorts zouden beleidsmakers erop moeten toezien dat de duurzaamheidscriteria in handelsovereenkomsten worden nageleefd en dat bij de invoer verificatiecriteria betreffende arbeidsomstandigheden, vrijheid van vereniging en eerlijke behandeling van werknemers worden gehanteerd. Het EESC dringt erop aan dat de mensenrechten deel uitmaken van de due diligence-procedures, met volledige inachtneming van de IAO-verdragen inzake de mensenrechten en de rechten van werknemers.

1.9.

De meubelsector moet deel uitmaken van het Nieuw Europees Bauhaus (1)-initiatief en bijdragen aan het creëren van duurzame en inclusieve producten voor de nieuwe manier van leven, waarbij duurzaamheid en levensstijl hand in hand gaan.

1.10.

De overeenkomst tussen de sociale partners over de vermindering van formaldehyde in de paneelproductie is een uitstekend voorbeeld van hoe vrijwillige overeenkomsten tussen sociale partners op Europees niveau ook kunnen helpen om de gevaren voor de gezondheid te beperken. Voorts pleit het EESC voor duurzame en volledig recyclebare verpakkingen en voor een herziening van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (2).

1.11.

Een snelle overgang van de lineaire stroom van materialen en energie naar een circulair model is nodig om waarde terug te kunnen winnen uit producten en te zorgen voor economische groei en nieuwe banen.

1.12.

Het EESC acht het van essentieel belang dat meubelproducenten hun producten zodanig ontwerpen dat waarde kan worden teruggewonnen en dat hergebruik, reparatie, renovatie en recycling worden vergemakkelijkt. Een uitgebreide regeling voor producentenverantwoordelijkheid in de meubelsector heeft het potentieel om de capaciteit voor hergebruik en recycling in de Unie te vergroten. Voorts pleit het voor een Europees wettelijk verbod op het storten van meubels, zodat meer waardevolle materialen kunnen worden teruggewonnen en hergebruikt.

1.13.

De sector heeft behoefte aan hoogopgeleide arbeidskrachten en moet aantrekkelijker worden gemaakt voor de jongere generatie. De sector moet ernaar streven de arbeidsomstandigheden voortdurend te verbeteren, opleidingsmogelijkheden te creëren en hooggeschoolde en digitale specialisten te motiveren om voor deze sector te kiezen.

1.14.

Het EESC verzoekt de Europese wetgevers actief steun te verlenen aan transnationale initiatieven die de kwaliteit van alle vormen van leerlingplaatsen in de meubelsector verhogen. Een ambitieuzer Erasmus voor leerlingen zou bijdragen tot een betere overdracht van de rijke en diverse tradities en het innovatiepotentieel van de meubelproductie in Europa.

1.15.

Er moeten onderwijsprogramma’s, initiatieven voor een leven lang leren en beroepsopleidingen worden ontwikkeld door de sociale partners, onderwijsinstellingen en andere relevante ngo’s daar actief bij te betrekken. Het is van essentieel belang dat de beroepsbevolking op de toekomstige uitdagingen van de sector wordt voorbereid.

1.16.

Het EESC pleit voor investeringen in vaardigheden, ontwerp, creativiteit en ontwikkeling van de waardeketen, en voor een betere toegang tot financieringsprogramma’s op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie voor meubelproducenten. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten worden voorzien van voldoende middelen om hun bedrijfsontwikkeling op een circulaire, innovatieve en duurzame manier te kunnen analyseren.

1.17.

Het Comité is van mening dat het creëren van vraag naar tweedehands meubels en de ondersteuning van non-profitactoren die zich bezighouden met het recyclen of upcyclen van gebruikte meubels, een positief effect kunnen hebben op de doelstellingen van de groene transitie.

1.18.

Ten slotte pleit het EESC voor de oprichting van een Europees platform dat bedrijven, sociale partners, maatschappelijke organisaties, onderzoeksinstituten, universiteiten en andere relevante belanghebbenden omvat en de bedrijfsontwikkeling in de meubelsector bevordert.

2.   Inleidende opmerkingen

2.1.

De nieuwe industriestrategie voor Europa (3) is gericht op de onomkeerbare en geleidelijke overgang naar een duurzaam economisch systeem dat niemand achterlaat, digitalisering en groene ontwikkelingen omarmt, en partnerschappen tussen de industrie, de sociale partners, de overheid en de relevante maatschappelijke organisaties tot stand brengt.

2.2.

Europa heeft een dynamische meubelsector die wordt gekenmerkt door een grote diversiteit qua bedrijfsgrootte en arbeidsprocessen. Het gaat in het algemeen om een arbeidsintensieve sector, met waardeketens die nog steeds lokaal of regionaal zijn en sterk worden gedomineerd door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. De sector biedt werk aan ongeveer 1 miljoen werknemers en vertegenwoordigt een kwart van de totale wereldproductie van meubels (4).

2.3.

De sector omvat de hele levenscyclus: grondstof, verwerking, gebruik, onderhoud, hergebruik, recycling en biomassa voor energie. Er liggen derhalve goede mogelijkheden om duurzaamheid te omarmen en over te stappen op circulaire economische modellen.

2.4.

De COVID-19-pandemie heeft de meubelsector hard getroffen, met name de grensoverschrijdende waardeketens, die zwaar te lijden hebben gehad onder het grote aantal beperkingen op het vrije verkeer van goederen en personen. Hieruit blijkt het belang van een geïntegreerde en goed functionerende eengemaakte markt.

3.   Aspecten van concurrentievermogen

3.1.

Uiteenlopende nationale voorschriften, normen, certificeringsregelingen en etiketteringseisen vormen een belemmering voor producenten in de EU en brengen voor bedrijven onevenredig hoge kosten met zich mee. Normalisatie en op EU-niveau geharmoniseerde regels kunnen de belemmeringen tot een minimum beperken en alle marktdeelnemers zekerheid en een gemeenschappelijke interpretatie bieden.

3.2.

De recente toename van de energieprijzen in Europa heeft een negatieve invloed op het concurrentievermogen van de sector en komt bovenop het probleem van de beschikbaarheid van middelen en de prijsstijgingen van grondstoffen.

3.3.

Naast de algemeen toenemende concurrentie op de internationale markt, maken bedrijven uit derde landen soms gebruik van oneerlijke praktijken om toegang tot de markt te krijgen. Dat geldt met name voor economische entiteiten uit Azië, die in bepaalde gevallen door hun regeringen worden gesubsidieerd. Voorts hebben Europese bedrijven zich te houden aan strengere milieu-, product-, gezondheids- en veiligheidsvoorschriften, waardoor de bedrijfskosten uiteraard stijgen. Lage milieunormen in derde landen benadelen ook Europese meubelproducten van echt hout. Het EESC is van mening dat deze aspecten het concurrentievermogen van lokale bedrijven op de wereldmarkt verstoren.

3.4.

Wat de interne markt betreft, dringt het EESC er met klem op aan dat alle ingevoerde meubelproducten strikt voldoen aan de EU-regels, met inbegrip van de verplichtingen inzake consumentenvoorlichting, zoals een correcte etikettering. Het EESC pleit verder voor samenhangende EU-wetgeving waarin wordt voorgeschreven dat meubelproducten vergezeld moeten gaan van informatie in gestandaardiseerde etiketformaten, bijv. over het land van herkomst, de gebruikte materialen, een duidelijke vermelding van alle productcomponenten, productveiligheid, duurzaamheid, instructies voor gebruik, reiniging en onderhoud, productgarantie enz. Aangescherpte markttoezichtmaatregelen om de kwaliteit van ingevoerde meubels te beoordelen moeten ervoor zorgen dat de consument wordt voorgelicht en dat lokale producenten in de EU op gelijke voet kunnen concurreren.

3.5.

Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie inzake elektronische productpaspoorten in het kader van het komende initiatief voor duurzame producten (5). Mits goed ontworpen en geharmoniseerd kunnen deze instrumenten de circulaire economie bevorderen door in de hele waardeketen productinformatie beschikbaar te maken, de vraag naar circulaire producten te stimuleren en consumenten de nodige informatie te verstrekken om weloverwogen keuzes te kunnen maken.

3.6.

Producenten uit derde landen lopen hun technologische achterstand in, zodat de EU aan concurrentievoordeel inboet. Er bestaat derhalve behoefte aan nieuwe bedrijfsmodellen die concurrentievermogen combineren met duurzaamheid en lokale producenten toegang tot de markt bieden.

3.7.

De sector is ook zeer gevoelig voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, vooral omdat kwaliteit, innovatie en ontwerp nog steeds de belangrijkste concurrentievoordelen van de EU zijn. Het EESC is van mening dat bedrijven behoefte hebben aan een samenhangend wetgevingskader dat hun belangen beschermt en geschikt is voor de groene en digitale transitie.

3.8.

Het EESC wijst erop dat het juiste evenwicht tussen economische groei, duurzaamheid en sociaal welzijn het juiste doel is voor de toekomst van de meubelsector in de EU, en de economie in het algemeen.

4.   Toegang tot grondstoffen

4.1.

De meubelsector gebruikt veel grondstoffen in het productieproces (zoals hout, riet, leer, metaal, plastic, textiel, glas, schuimrubber, enz.). Betrouwbare en ongehinderde toegang tot hoogwaardige grondstoffen is van cruciaal belang voor de Europese producenten en het EESC pleit voor versterkte waardeketens die de industrie in staat stellen te floreren. Het EESC dringt voorts aan op een passende etikettering van andere materialen dan hout die op de Europese markt komen, om de Europese meubelindustrie te beschermen tegen goedkope en vaak niet-duurzame grondstoffen uit derde landen.

4.2.

Hout is een van de gemakkelijkst beschikbare en natuurlijk hernieuwbare grondstoffen. De vraag neemt voortdurend toe, terwijl de prijs voor grondstoffen die aan de EU-voorschriften en -normen voldoen, stijgt en extra druk veroorzaakt. Om aan de toegenomen vraag naar hout op de interne markt te kunnen voldoen, is het van essentieel belang dat de bosinfrastructuur wordt uitgebreid en gemoderniseerd, dat de duurzaamheid ervan wordt gewaarborgd en dat de vaardigheden, technologieën en logistiek van de houtoogsters worden verbeterd.

4.3.

Het EESC uit zijn bezorgdheid over de algemeen afnemende beschikbaarheid van de belangrijkste grondstof van de industrie en de prijsstijgingen als gevolg van het veelzijdige gebruik ervan, met name voor de productie van duurzame energie. Het EESC is van mening dat de meubel- en houtbewerkingsindustrie wat toegevoegde waarde en werkgelegenheid betreft veel meer voordelen oplevert dan de directe verbranding van hout. Het verzoekt de lidstaten subsidies en andere stimulansen voor de verbranding van hout voor energiedoeleinden stop te zetten en pleit nogmaals voor de bevordering van “het beginsel van cascadering (vervaardiging van producten, hergebruik, reparatie en recycling, benutting van de aanwezige energie)” (6). Het EESC stelt ook voor om de promotie van Europees hout op de interne markt te versterken door de zichtbaarheid en het gebruik van echte houtproducten en houten meubels te vergroten.

4.4.

Bovendien wordt de vraagzijde verstoord door subsidies aan afnemers van hout uit derde landen. Het EESC pleit voor handelsbeschermingsinstrumenten die de lokale meubelproducenten beschermen en is ervan overtuigd dat de uitvoer van ruw hout economisch gezien geen zin heeft.

4.5.

Wat de invoer van hout betreft, is het van het grootste belang dat de handelsovereenkomsten van de EU een gemakkelijke toegang tot primaire houtbronnen van derde landen faciliteren. In dit verband dringt het EESC aan op een tariefverlaging of -afschaffing voor ingevoerde primaire en secundaire houtgrondstoffen. Voorts zijn de certificatiesystemen voor ingevoerd hout uit bepaalde landen niet volledig doeltreffend. Het EESC verzoekt de beleidsmakers erop toe te zien dat de duurzaamheidscriteria in handelsovereenkomsten worden nageleefd en dat bij de invoer verificatiecriteria betreffende arbeidsomstandigheden, vrijheid van vereniging en eerlijke behandeling van werknemers worden gehanteerd. Het EESC dringt erop aan dat de mensenrechten deel uitmaken van de zorgvuldigheidsprocedures, met volledige inachtneming van het IAO-verdrag inzake de mensenrechten en de rechten van werknemers. Dit zou zorgen voor een gelijk speelveld op de markt.

5.   Duurzaamheid en groene transitie

5.1.

Het EESC is van mening dat de mededeling van de Europese Commissie over het Nieuw Europees Bauhaus de meubelindustrie een uitstekende kans biedt om bij te dragen aan het creëren van duurzame en inclusieve producten voor de nieuwe manier van leven, waarbij duurzaamheid harmonieert met levensstijl. De algehele transitie van de sector in al zijn aspecten kan alleen slagen als de actieve deelname van werknemers en hun vertegenwoordigers wordt verbeterd.

5.2.

Het EESC stelt vast dat de consument steeds vaker op zoek is naar milieuvriendelijke producten die onder fatsoenlijke arbeidsomstandigheden zijn vervaardigd. Bovendien kan de meubelsector zijn milieu-impact verbeteren door duurzamere producten te vervaardigen en door gebruik te maken van gerecyclede materialen of duurzaam (zoals eiken, dennen, acacia enz.) en teruggewonnen hout.

5.3.

Het EESC pleit voor een samenhangend Europees wetgevingskader waarbij er op de interne markt een totaal verbod komt op de verkoop van producten die gevaarlijke vlamvertragers bevatten. Gevaarlijke stoffen moeten verder worden vervangen door bijvoorbeeld schuim op waterbasis, minder gevaarlijke lijmen of stoffen met een laag gehalte aan vluchtige organische stoffen. De overeenkomst tussen de sociale partners over de vermindering van formaldehyde in de paneelproductie is een uitstekend voorbeeld van hoe vrijwillige overeenkomsten tussen sociale partners op Europees niveau ook kunnen helpen om de gevaren voor de gezondheid als gevolg van gevaarlijke stoffen te beperken.

5.4.

Het EESC pleit er ook voor dat duurzame en volledig recycleerbare verpakkingen verplicht worden gesteld en dringt aan op een herziening van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval. Bovendien is het van mening dat fiscale stimuleringsmaatregelen een belangrijke rol kunnen spelen bij het bevorderen van duurzaamheidsprojecten.

6.   Circulariteit

6.1.

In navolging van de ambities die zijn aangekondigd in de Europese Green Deal (7) en het actieplan voor de circulaire economie (8), ziet het ernaar uit dat de EU-economie circulariteit omarmt en innovatie in de richting van duurzame nieuwe economische modellen stimuleert. Om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, is het van cruciaal belang dat economische groei wordt losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen.

6.2.

Uit de cijfers blijkt dat 80 à 90 % van het meubelafval in de EU dat deel uitmaakt van het gemeentelijk vast afval, wordt verbrand of gestort. Het EESC maakt zich vooral zorgen over het gebrek aan consumentenvoorlichting en de beschikbaarheid van reserveonderdelen, waardoor de aanschaf van nieuwe meubels wordt aangemoedigd ten koste van circulariteit. Een Europees wettelijk verbod op het storten van meubels zou ertoe leiden dat meer waardevolle materialen kunnen worden teruggewonnen en hergebruikt.

6.3.

De enige oplossing in de strijd tegen de klimaatverandering en de overbelasting van de natuurlijke hulpbronnen van de aarde is een snelle overgang van de lineaire stroom van materialen en energie naar een circulair model. In de meubelsector toegepaste circulaire-economiemodellen kunnen waarde terugwinnen uit producten en zorgen voor economische groei en nieuwe banen. Het EESC onderstreept dat meubels, en met name producten van echt hout, van cruciaal belang zijn voor de opslag van koolstof en zo een doeltreffende bijdrage leveren aan de strijd tegen de klimaatverandering.

6.4.

Het Comité acht het van essentieel belang dat meubelproducenten hun producten zodanig ontwerpen dat waarde kan worden teruggewonnen en dat hergebruik, reparatie, renovatie en recycling worden vergemakkelijkt. Productieprocessen moeten gericht zijn op het stimuleren van een efficiënt gebruik van hulpbronnen en energie en op het terugdringen van de productiekosten.

6.5.

Een uitgebreide regeling voor producentenverantwoordelijkheid in de meubelsector heeft het potentieel om de capaciteit voor hergebruik en recycling in de Unie te vergroten. Daarbij worden producenten gestimuleerd om vanaf de ontwerpfase tot het einde van de levensduur van een product rekening te houden met het milieueffect.

7.   Onderwijs, digitalisering en arbeidsomstandigheden

7.1.

Uit een recente studie blijkt dat de meeste werknemers in de meubelsector geen kwalificatie op het niveau van het hoger onderwijs hebben en niet bekend zijn met de aspecten van de circulaire economie (9). Er is echter een grote behoefte aan hoogopgeleide arbeidskrachten. De sector wordt daarnaast geconfronteerd met de aanhoudende vergrijzing van de beroepsbevolking en heeft moeite om de jongere generatie aan te spreken. Om de sector aantrekkelijker te maken, is het van zeer groot belang om de arbeidsomstandigheden (gezondheid en veiligheid op het werk) en de mogelijkheden tot bijscholing voortdurend te verbeteren. Daarbij moeten met name hoogopgeleide en digitale specialisten worden gemotiveerd om in de sector te gaan werken.

7.2.

In vergelijking met andere delen van de wereld liggen de arbeidskosten in de EU iets hoger, maar ook qua productiviteit en innovatie loopt de EU voor op andere regio’s. Het EESC heeft er al op gewezen dat “[o]m de productiviteit op te voeren en de concurrentie voor te blijven, […] de sector arbeidskrachten nodig [heeft] die de meest recente technologieën en vaardigheden onder de knie hebben” (10).

7.3.

Het EESC verzoekt de Europese wetgevers actief steun te verlenen aan transnationale initiatieven die de kwaliteit van alle vormen van leerlingplaatsen in de meubelsector verhogen, zoals bijvoorbeeld het concept van Europese kernkwalificaties (11).

7.4.

Het initieel beroepsonderwijs en vervolgopleidingen moeten zich blijven ontwikkelen om vaardigheden en nieuwe sectorspecifieke competenties te bevorderen. De sociale partners, onderwijsinstellingen en andere relevante ngo’s moeten daarbij worden betrokken. De toekomst van de beroepsbevolking in de meubelsector ligt in hoogtechnologische en kennisintensieve banen, op basis van een gedegen sociale dialoog en collectieve arbeidsovereenkomsten met fatsoenlijke lonen en arbeidsvoorwaarden, die de jongere generatie kunnen aantrekken.

7.5.

Een ambitieuzer “Erasmus voor leerlingen” zou ook bijdragen aan een betere overdracht van de rijke en diverse tradities en het innovatiepotentieel van de meubelproductie in Europa. Ook zou dit de aantrekkelijkheid van de meubelsector voor jongeren en de samenleving als geheel ten goede komen. Voorts pleit het EESC voor de bevordering van validatiesystemen ter ondersteuning van de wederzijdse erkenning van kwalificaties.

8.   Financiering en investeringen

8.1.

Europese bedrijven moeten toegang krijgen tot financieringsprogramma’s op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie die hen kunnen helpen op te schalen, productiever te worden en circulariteit en nieuwe technologieën te omarmen. Ook moet worden geïnvesteerd in de bevordering van kringloopsystemen, de levensduur van producten, het repareren of opknappen van producten en recyclingcapaciteiten. Voorts kunnen het creëren van vraag naar tweedehands meubels en de ondersteuning van non-profitactoren die zich bezighouden met het recyclen of upcyclen van gebruikte meubels, een positief effect hebben op de doelstellingen van de groene transitie.

8.2.

Financieringsmogelijkheden blijven een van de belangrijkste zwakke punten in een sector die door kleine en middelgrote ondernemingen wordt gedomineerd. Het is van het grootste belang dat kleine en middelgrote ondernemingen over voldoende middelen beschikken om hun bedrijfsontwikkeling op een circulaire, innovatieve en duurzame manier te kunnen analyseren. Zij moeten worden gesteund door tijdelijke fiscale stimuleringsmaatregelen en lagere btw-tarieven voor gerenoveerde en opnieuw vervaardigde meubels.

8.3.

Dankzij superieure kenmerken van Europese meubelproducten zoals ontwerp, kwaliteit, functie, duurzaamheid of ergonomie kan tegenwicht worden geboden aan het prijsvoordeel van producenten uit lagelonenlanden. Daar komt nog bij dat innovatie bij het gebruik van materialen en geavanceerde technologische productiefaciliteiten een extra hefboom voor concurrentievermogen zijn. Derhalve dringt het EESC aan op investeringen in ontwerp, creativiteit, vaardigheden en ontwikkeling van de waardeketen.

8.4.

Ten slotte pleit het EESC voor de ontwikkeling van een Europees platform ter bevordering van de bedrijfsontwikkeling in de meubelindustrie en voor een voorafgaande beoordeling van de sociale gevolgen van nieuwe technologie. Dit platform moet bedrijven, sociale partners, maatschappelijke organisaties, onderzoeksinstituten, universiteiten en andere relevante belanghebbenden omvatten en de groei van de sector ondersteunen, net als het Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie (12), dat in dit verband een uitstekend voorbeeld is.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Nieuw Europees Bauhaus: mooi, duurzaam, samen COM/2021/573 final.

(2)  PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.

(3)  Een nieuwe industriestrategie voor Europa (COM(2020) 102 final).

(4)  EC — Interne markt, industrie, ondernemerschap en midden- en kleinbedrijf.

(5)  Initiatief betreffende duurzame producten.

(6)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrerender Europese sector houtbewerking en meubels: kansen en uitdagingen (initiatiefadvies) (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 18).

(7)  COM(2019) 640 final.

(8)  COM(2020)98 final.

(9)  Innovation in the Furniture Industry in the era of circular economy.

(10)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een concurrerender Europese sector houtbewerking en meubels: kansen en uitdagingen (initiatiefadvies) (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 18).

(11)  European Furniture Professions.

(12)  Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie.


III Voorbereidende handelingen

Europees Economisch en Sociaal Comité

570e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 15.6.2022-16.6.2022

23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/13


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Opstelling van een Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium

(COM(2022) 27 final)

en over b) Digitale rechten en beginselen

(verkennend advies)

(2022/C 365/03)

Rapporteur:

Philip VON BROCKDORFF

Corapporteur:

Violeta JELIĆ

Raadpleging

a)

Europese Commissie, 2.5.2022

b)

Tsjechisch voorzitterschap, 26.1.2022

Rechtsgrond

a)

artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

b)

artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

1.6.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

181/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC wijst op het sterke verband tussen het “Traject naar het digitale decennium” en de “Verklaring inzake digitale rechten en beginselen”, waarbij in het eerste de nadruk ligt op kwantitatieve doelstellingen en in het tweede vooral op kwalitatieve doelstellingen. Het EESC is van mening dat beide zeer relevant zijn om de digitale transformatie te faciliteren voor de samenleving en de economie.

1.2.

Het EESC is van mening dat de verklaring ten dienste moeten staan van duurzame ontwikkeling in de breedste zin. Het succes van de digitale transformatie is een combinatie van economische, sociale en milieuvoordelen die voortvloeien uit de bijdrage ervan aan een groter concurrentievermogen, welvaart, werkgelegenheid, welzijn en de overgang naar een emissievrije circulaire economie, waarbij er tevens voor wordt gezorgd dat de ongewenste risico’s die zij voor de samenleving met zich mee kan brengen, voorkomen of geminimaliseerd worden.

1.3.

Het EESC is van mening dat de aanpak van digitale vaardigheden, digitale infrastructuur, digitaal zakendoen en digitale overheidsdiensten van cruciaal belang is om het economisch herstel en de groei in Europa te ondersteunen, en tegelijkertijd te waarborgen dat er met inachtneming van de grondrechten vooruitgang wordt geboekt op een inclusieve manier waarbij de mens centraal staat en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Het EESC beveelt ook aan rekening te houden met de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa met betrekking tot de digitale transformatie.

1.4.

Bedoeling is dat de verklaring als een stevige politieke verbintenis fungeert, maar geen afbreuk doet aan bestaande wettelijke rechten. Het EESC is van mening dat digitale rechten voortvloeien uit en bepaald worden door bestaande grondrechten en deel uitmaken van de waarden en beginselen van de EU, waar verschillende rechten en vrijheden naast elkaar bestaan en waarden elkaar ook beperken.

1.5.

De verschillende in de ontwerpverklaring beschreven beginselen en rechten overlappen elkaar in veel opzichten. Het is dan ook lastig om de kern ervan inhoudelijk te doorgronden, aangezien beginselen en rechten door elkaar lopen. Het is derhalve absoluut zaak duidelijker te maken hoe ze in de praktijk moeten worden begrepen. Dit geldt voor bedrijven, werknemers, consumenten en de bevolking in het algemeen.

1.6.

De grondrechten en waarden van de EU zijn cruciaal voor zowel burgers als bedrijven. In de verklaring moet daarom worden onderkend dat de meeste bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), bij hun aanpassing aan de digitale wereld met min of meer dezelfde uitdagingen worden geconfronteerd als de burgers in het algemeen. Waar het gaat om de toegang tot openbare en particuliere diensten voor de ouder wordende bevolking en voor plattelandsbewoners wijst het EESC er ook op dat het een uitdaging is om een digitale kloof te voorkomen.

1.7.

Het EESC benadrukt het belang van de beginselen in verband met connectiviteit, vaardigheden en veiligheid, die essentieel zijn voor zowel burgers als bedrijven en voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling in het algemeen. Door de oorlog tussen Rusland en Oekraïne is dit nog zichtbaarder geworden. De oorlog heeft het ook noodzakelijker gemaakt om te investeren in menselijke vaardigheden en middelen om desinformatie te herkennen en te bestrijden.

1.8.

Het EESC onderstreept het belang van het meten en monitoren van de digitale vooruitgang en beveelt aan om het aantal instrumenten op dit gebied niet te vergroten. De doelstellingen van de verklaring moeten worden gemeten aan de hand van concrete indicatoren in het kader van het Traject naar het digitale decennium, en het jaarverslag over de “Staat van het digitale decennium” moet als input dienen voor het Europees Semester.

1.9.

Een vlot functionerende en faire eengemaakte markt speelt bij de digitale ontwikkeling in de EU een cruciale rol. Het EESC vindt daarom dat de vrijheden op de eengemaakte markt in de kern volledig moeten worden beschermd. Het vrije verkeer van gegevens en de eigendom van gegevens worden steeds belangrijker, want deze betreffen niet alleen de eengemaakte markt voor gegevens als zodanig, maar houden ook intrinsiek verband met de markten voor kapitaal, goederen en diensten. Ook beginselen in verband met innovatie en intellectuele eigendom en de vrijheid van ondernemerschap moeten in de verklaring worden erkend.

1.10.

De eengemaakte markt is voor de EU ook een springplank om meer gebruik te maken van externe markten en toeleveringsketens en om een invloedrijke en machtige wereldspeler te worden. De verklaring moet daarom in een internationale context actief worden gepromoot door een breed scala aan instrumenten in te zetten, gaande van mondiale overeenkomsten die door sociale partners in multinationale ondernemingen zijn opgezet, tot diplomatieke actie en innovatie-, samenwerkings-, handels- en investeringsovereenkomsten en financieringsvoorwaarden.

2.   Achtergrond

2.1.

In de toespraak over de Staat van de Unie in 2021 heeft de Europese Commissie het Traject naar het digitale decennium (1) uiteengezet. Het doel van dit plan is vaardigheden, infrastructuur, bedrijven en overheidsdiensten te digitaliseren zodat tegen 2030 de digitale transformatie van onze samenleving en economie bereikt is.

2.2.

Tegelijkertijd werkt de Commissie aan de afronding van het voorstel inzake een gezamenlijke verklaring over digitale beginselen door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om te waarborgen dat in de digitale ruimte rekening wordt gehouden met Europese waarden en rechten. Zo wordt iedereen in staat gesteld te profiteren van de mogelijkheden die digitale technologie biedt, zoals universele toegang tot het internet, algoritmen die de grondrechten eerbiedigen via een regelmatige audit van algoritmen door onafhankelijke derde partijen, en een veilige en betrouwbare online-omgeving.

2.3.

Om ervoor te zorgen dat Europa snel dichter bij de doelstellingen van het digitale decennium komt, voorziet het voorgestelde governancekader in een monitoringsysteem op basis van de versterkte index van de digitale economie en samenleving (DESI), en zal het verslag over de staat van het digitale decennium dienen als een jaarlijkse beoordeling van de digitale transformatie in Europa. In het verslag zullen met name i) gebieden worden vastgesteld waarop verdere actie nodig is; ii) tekorten aan investeringen of aan andere middelen worden geanalyseerd en de maatregelen worden aangewezen die nodig zijn om de digitale soevereiniteit van de EU te vergroten; en iii) de uitvoering van relevante regelgevingsvoorstellen en de op EU- en lidstaatniveau ondernomen acties worden beoordeeld. Het verslag zal ook de gelegenheid bieden om informatie te verstrekken over de mate van naleving van de digitale beginselen die in de toekomstige verklaring zullen worden uiteengezet.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC beschouwt het Traject naar het digitale decennium als een belangrijke ontwikkeling ter ondersteuning van de digitale transformatie in de EU, omdat hiermee wordt ingespeeld op de steeds snellere trends en de toenemende behoeften aan digitalisering, die ook door de pandemie onder de aandacht zijn gebracht. De noodzaak om de lacunes in de digitale capaciteit van Europa te dichten blijft een punt van zorg, net als de behoefte aan een meer uniforme aanpak en aan investeringen in grootschalige digitale projecten om de vruchten van de digitalisering te plukken.

3.2.

Het EESC is van mening dat aandacht voor digitale vaardigheden, infrastructuur, ondernemingen en overheidsdiensten essentieel is om bij te dragen tot economisch herstel en groei in Europa, hetgeen van vitaal belang is om de inkomens, de levensstandaard en de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Speciale aandacht moet naar de vergrijzende bevolking en de plattelandsbewoners van de EU uitgaan, teneinde ervoor te zorgen dat zij niet achterblijven bij de digitale transformatie.

3.3.

Een geslaagde digitale transformatie zal Europa bovendien in staat stellen een voortrekkersrol in mondiale trends te blijven spelen, zijn concurrentievermogen te ondersteunen en de vaststelling van universele normen te faciliteren. Daarnaast zijn digitale technologieën voor de EU essentieel om de duurzaamheidsdoelstellingen van haar Green Deal te bereiken.

3.4.

Het EESC juicht het toe dat de Commissie en de lidstaten nauw zullen samenwerken om de streefcijfers en doelstellingen van het digitale decennium te halen. Als eerste stap zullen zij, zodra het besluit tot vaststelling van het Traject naar het digitale decennium in werking is getreden, gezamenlijk prognosetrajecten op EU-niveau voor elk van de doelstellingen vaststellen. Deze trajecten zullen het mogelijk maken om de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen te beoordelen.

3.5.

Het EESC onderschrijft dat het een zaak van de lidstaten is om hun nationale trajecten op te nemen in de nationale strategische routekaarten, net als de bestaande of geplande beleidsmaatregelen of instrumenten waarvan ze gebruik willen maken. Uiteraard vereisen niet alle doelstellingen van het digitale decennium in alle lidstaten dezelfde inspanningen. Sommige van hen hebben namelijk aanzienlijke vooruitgang geboekt. Bovendien is het zo dat verscheidene doelstellingen van sommige lidstaten een gerichte inspanning vergen. Het EESC erkent dat de potentiële bijdrage van de lidstaten aan de verwezenlijking van op EU-niveau vastgestelde doelstellingen in sommige gevallen aanzienlijk verschilt, wat ook in aanmerking moet worden genomen. In dit verband dringt het EESC aan op concrete kernprestatie-indicatoren op nationaal niveau om de vooruitgang te volgen en ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden bereikt.

3.6.

Het EESC gaat ervan uit dat deze overwegingen zullen worden opgenomen in het verslag over de staat van het digitale decennium dat de Commissie elk jaar zal publiceren. In dit verband is het ingenomen met de toezegging dat de Commissie en de lidstaten in de vijf maanden na de publicatie van het verslag nauw zullen samenwerken om vast te stellen op welke gebieden onvoldoende vooruitgang is geboekt en dat zij afspraken zullen maken over maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de doelstellingen worden gehaald. Er zij nogmaals op gewezen dat het aan de lidstaten is om hun nationale strategische routekaarten aan te passen aan de aanbevelingen in het verslag. Het is van essentieel belang dat zij zich ertoe verbinden corrigerende maatregelen te nemen en/of projecten uit te voeren, zoals multinationale projecten.

3.7.

Het EESC is ook te spreken over alle voorgestelde besluitvormingsinstrumenten om ervoor te zorgen dat de door de lidstaten genomen maatregelen volstaan om bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het digitale decennium vooruitgang te boeken. Deze instrumenten, waaronder peerreview, aanbevelingen van de Commissie, mogelijke verdere maatregelen op EU-niveau en een gerichte dialoog, lijken veelbelovend wat betreft doeltreffendheid, vooropgesteld natuurlijk dat alle aanbevelingen worden opgevolgd.

3.8.

Waar het gaat om verslaglegging benadrukt het EESC dat de doelstellingen van het digitale decennium moeten worden gekoppeld aan het Europees Semester. Digitale aspecten in de context van het Europees Semester en monitoring van de vooruitgang op het gebied van digitale transformatie in de EU zijn van cruciaal belang, en het EESC steunt het voorstel om het jaarverslag over de staat van het digitale decennium mee te nemen in het Europees Semester. De verwezenlijking van de doelstellingen van de verklaring moet worden gemonitord met concrete indicatoren die bijvoorbeeld de vooruitgang meten op het gebied van digitale beroepsvaardigheden en vaardigheden om nepinformatie op het internet te herkennen, alsmede het verkleinen van de digitale kloof en steun voor mensen die geen toegang hebben tot onlinediensten. In dit verband moeten ook aspecten in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit in aanmerking worden genomen.

3.9.

Het EESC herhaalt zijn positieve standpunt dat het in een aanverwant advies heeft ingenomen over meerlandenprojecten — grootschalige projecten die de verwezenlijking van de EU-doelstellingen inzake digitale transformatie ondersteunen. Van belang is het kanaliseren van gecoördineerde investeringen waarbij ten minste drie lidstaten en, in voorkomend geval, andere publieke of maatschappelijke belanghebbenden betrokken zijn (2).

3.10.

Deze projecten komen de productiviteit en de veerkracht van de Europese economie ten goede en daarom moeten er duidelijke richtsnoeren worden geformuleerd over de manier waarop middelen beschikbaar kunnen worden gesteld voor multinationale projecten. Mogelijke financieringsbronnen zijn onder meer een combinatie van financiering door de EU en door de lidstaten. Aan Europese zijde kunnen we melding maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het programma Digitaal Europa, de Connecting Europe Facility, het InvestEU-programma, Horizon Europa, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds. Er wordt echter sterk aangemoedigd dat lidstaten bijdragen aan multinationale projecten die het EESC van essentieel belang acht voor een meer doeltreffende en gecoördineerde Europese digitale transformatie.

3.11.

Het EESC vindt dat de levensvatbaarheid van multinationale projecten regelmatig moet worden beoordeeld en is ingenomen met het voorstel dat de Commissie advies zal geven en waar nodig relevante richtsnoeren zal verstrekken om de uitvoering van multinationale projecten te ondersteunen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

De voorstellen van de Commissie vormen een basis en een argument voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om een gezamenlijke verklaring op te stellen en te ondertekenen. Een verklaring waarin verschillende beginselen betreffende digitale transformatie in één document worden samengebracht, zou volgens het EESC een nuttig referentiemiddel zijn in het kader van de implementatie van het digitale kompas en het Traject naar het digitale decennium. In het beste geval zou deze verklaring het vertrouwen van burgers en bedrijven vergroten. Dit vereist een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen tekst en communicatie.

4.2.

De verklaring zal politiek van aard en als zodanig niet juridisch bindend zijn, maar als een solide uitgangspunt en richtsnoer voor toekomstige beleidsmaatregelen moeten fungeren. Zoals in de mededeling wordt gesteld, zal de verklaring geen afbreuk doen aan bestaande wettelijke rechten. Bijgevolg moet bij andere maatregelen op basis van de verklaring terdege rekening worden gehouden met bestaande wettelijke en andere instrumenten.

4.3.

Het is ook van belang om meer werk te maken van een breed scala aan instrumenten en maatregelen die bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de verklaring. Zo is het absoluut zaak om de beginselen meer onder de aandacht te brengen en duidelijker te maken hoe ze in de praktijk moeten worden begrepen. Dit geldt voor bedrijven, werknemers, consumenten en burgers in het algemeen.

4.4.

Verstandig is dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande mechanismen om na te gaan hoe de beginselen in de praktijk gebracht zullen worden of reeds in de praktijk gebracht zijn. Het meest relevant in dit verband is het voorgestelde bestuursmechanisme getiteld het Traject naar het digitale decennium, met zijn algemene doelstellingen. Daarnaast is het nuttig de ontwikkeling van de maatschappelijke perceptie te volgen door middel van Eurobarometer-enquêtes.

4.5.

Het EESC heeft er in diverse eerdere adviezen op gewezen dat de digitale transformatie op een mensgerichte, inclusieve en duurzame manier moet plaatsvinden, en de verklaring zou hiertoe een essentieel referentiemiddel bieden. Desbetreffende doelstellingen zijn ook opgenomen in het Traject naar het digitale decennium, en het EESC is van mening dat ze een kwalitatief kader bieden voor de kwantitatieve doelstellingen die in dit document zijn uiteengezet en die van het digitale kompas (3).

4.6.

De verschillende in de ontwerpverklaring beschreven beginselen en rechten overlappen elkaar in veel opzichten en omvatten stuk voor stuk een groot aantal aspecten, waarvan sommige vrij gedetailleerd zijn. Het is dan ook lastig om de kern ervan inhoudelijk te doorgronden. De mengeling van beginselen en rechten maakt de inhoud er allesbehalve duidelijker op. De oorspronkelijke reeks digitale beginselen die de Commissie ter consultatie heeft voorgelegd, was duidelijker en begrijpelijker. Het was dan ook beter geweest om die aanpak te hanteren, en tegelijkertijd gebruik te maken van de input van de raadpleging.

4.7.

Het EESC is van mening dat digitale rechten voortvloeien uit en bepaald worden door bestaande grondrechten. Zij maken deel uit van de waarden en beginselen van de EU, die een geheel vormen dat uit meerdere niveaus en dimensies bestaat en waar verschillende rechten en vrijheden naast elkaar bestaan en waarden elkaar ook beperken en een goed evenwicht waarborgen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de beginselen van vrijheid van meningsuiting en non-discriminatie in de context van haatzaaiende uitlatingen, die in de onlinewereld alsmaar toenemen.

4.8.

Het EESC is van mening dat digitale beginselen ten dienste moeten staan van alles wat wordt bedoeld met duurzame ontwikkeling. Het duurzaamheidsbeginsel in de ontwerpverklaring lijkt echter in de eerste plaats te verwijzen naar ecologische duurzaamheid, terwijl de andere vijf beginselen vooral op sociale duurzaamheid zijn gericht. Naar het oordeel van het EESC moet duurzaamheid bij de ontwikkeling en het gebruik van digitale technologieën op twee manieren in aanmerking worden genomen: door de schadelijke gevolgen van technologieën tot een minimum te beperken en de positieve gevolgen ervan voor de economie en de samenleving te maximaliseren. Het succes van de digitale transformatie is derhalve een combinatie van economische, sociale en milieuvoordelen die voortkomen uit de bijdrage ervan aan het concurrentievermogen, de welvaart, de werkgelegenheid, het welzijn en de transitie naar een circulaire en emissievrije economie.

4.9.

De grondrechten en waarden van de EU zijn cruciaal voor zowel burgers als bedrijven. De meeste aspecten die in de ontwerptekst aan bod komen, zijn niet alleen belangrijk voor de burgers in het algemeen, maar ook voor ondernemers, waarbij het ook gaat om ondernemingen uit de sociale economie, en maatschappelijke organisaties. In de verklaring moet daarom worden onderkend dat de meeste bedrijven, met name kmo’s, bij hun aanpassing aan de digitale wereld met min of meer dezelfde uitdagingen worden geconfronteerd als de burgers in het algemeen.

4.10.

Het EESC vindt dat ook meer nadruk moet worden gelegd op het vergroten van de voordelen van de digitale transformatie, waaronder economische welvaart. Het wijst op het belang van beginselen in verband met connectiviteit, vaardigheden en veiligheid, die voor de sociaal-economische ontwikkeling van essentieel belang zijn. Naast de in de ontwerpverklaring voorgestelde beginselen zijn beginselen in verband met innovatie en intellectuele eigendom en de vrijheid van ondernemerschap van groot belang voor bedrijven in de digitale wereld. Zij zouden in de verklaring moeten worden erkend.

4.11.

De oorlog tussen Rusland en Oekraïne heeft laten zien hoe belangrijk goed functionerende digitale verbindingen en cyberbeveiliging op alle niveaus en in alle sectoren van de samenleving en in de internationale betrekkingen zijn. De oorlog heeft het ook noodzakelijker gemaakt om te investeren in menselijke vaardigheden en middelen om desinformatie te herkennen en te bestrijden.

4.12.

Het EESC heeft reeds benadrukt dat digitale soevereiniteit belangrijk is als cruciale pijler van de economische, sociale en ecologische ontwikkeling van Europa en dat deze soevereiniteit gebaseerd moet zijn op het mondiale concurrentievermogen en op krachtige samenwerking tussen de lidstaten. Dit is een conditio sine qua non, wil de EU op het internationale toneel als referentie fungeren, ook wat de betrouwbaarheid van digitale technologieën betreft. Wat met name het onderbrengen van gegevens van Europeanen betreft, wijst het EESC op de noodzaak om het Europese “Gaia X cloud”-project te voltooien, dat voor vertrouwen van de Europese bevolking zou moeten zorgen, zodat het verkeer van gegevens wordt bevorderd (4).

4.13.

Een vlot functionerende en faire eengemaakte markt speelt bij de digitale ontwikkeling in de EU een cruciale rol. Het EESC vindt daarom dat de vrijheden op de eengemaakte markt in de kern volledig moeten worden beschermd. Het vrije verkeer van gegevens en de eigendom van gegevens worden steeds belangrijker, want deze betreffen niet alleen de eengemaakte markt voor gegevens als zodanig, maar houden ook intrinsiek verband met de markten voor kapitaal, goederen en diensten.

4.14.

De eengemaakte markt is voor de EU ook een uitgangspunt en een springplank om meer gebruik te maken van externe markten en toeleveringsketens en om een invloedrijke en machtige wereldspeler te worden. Daarom moet de verklaring op het internationale podium actief worden gepromoot. Waarden kunnen niet worden “geëxporteerd”, maar de EU heeft wel het potentieel om wereldwijd invloed uit te oefenen door een breed scala aan instrumenten in te zetten, gaande van mondiale overeenkomsten die door sociale partners in multinationale ondernemingen zijn opgezet, tot diplomatieke actie en innovatie-, samenwerkings-, handels- en investeringsovereenkomsten en financieringsvoorwaarden. Dit geldt voor zowel bilaterale als multilaterale externe betrekkingen.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2021) 574 final.

(2)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium” (PB C 194 van 12.5.2022, blz. 87).

(3)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium” (PB C 194 van 12.5.2022, blz. 87).

(4)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het beleidsprogramma 2030 “Traject naar het digitale decennium” (PB C 194 van 12.5.2022, blz. 87).


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/18


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde regels inzake eerlijke toegang tot en eerlijk gebruik van data (Dataverordening)

(COM(2022) 68 final — 2022/0047 (COD))

(2022/C 365/04)

Rapporteur:

Marinel Dănuț MURESAN

Corapporteur:

Maurizio MENSI

Raadpleging

Europees Parlement, 23.3.2022

 

Raad, 29.3.2022

Rechtsgrond

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

1.6.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

184/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de dataverordening en wijst erop dat deze moet worden uitgevoerd zonder discriminatie van mensen die moeite hebben om toegang te krijgen tot internet of tot data.

1.2.

Het EESC meent dat de bescherming van persoonsgegevens, de digitale identiteit en de privacy fundamentele aspecten zijn van “datagovernance”, die rechtstreeks verband houden met de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de grondrechten. Traceerbaarheid, interoperabiliteit en multimodaliteit van de verschillende activiteiten in de toeleveringsketen zijn derhalve noodzakelijk om een duidelijke synergie met de indicatoren van de Green Deal en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) te waarborgen.

1.3.

Het EESC acht het van belang dat de naleving van veiligheids- en ethische normen wordt gewaarborgd, evenals de naleving van verschillende en toereikende voorwaarden voor de functionaliteit van data, de procedures voor cyberbeveiliging en de correcte opslag van gegevens op het grondgebied van de EU, ervan uitgaande dat personen controle moeten hebben over de gegevens die zij genereren, overeenkomstig de doelstellingen van strategische autonomie en technologische onafhankelijkheid. Aangezien het beheer van deze enorme hoeveelheid gegevens een aanzienlijke hoeveelheid energie zal vergen, bevelen wij aan in de verordening op te nemen dat de met de gegevensopslag belaste entiteiten hoofdzakelijk energie uit hernieuwbare bronnen gebruiken.

1.4.

Het EESC is van mening dat het relevant en belangrijk is te zorgen voor eerlijke concurrentie en een eerlijke verdeling van de kosten en de toegevoegde waarde binnen de datatoeleveringsketen, onder alle actoren.

1.5.

Het EESC wijst erop dat de bescherming van de rechten van burgers aan de grondslag ligt van het sociale stelsel van de EU en dat het economische concurrentievermogen van de EU gewaarborgd moet worden door een hoog niveau van privacy en beveiliging, de naleving van veiligheids- en ethische normen, verschillende en toereikende voorwaarden voor de functionaliteit van data, de procedures voor cyberbeveiliging en de correcte opslag van gegevens in ruimten en op gecertificeerde locaties in de EU.

1.6.

Het EESC stelt voor om het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening uit te breiden tot alle fysieke producten die data over hun prestaties, gebruik of omgeving verkrijgen, genereren of verzamelen en die via een openbare elektronische-communicatiedienst kunnen communiceren.

1.7.

Het EESC is van mening dat gebruikers en ontvangers van data ongehinderd toegang moeten hebben tot data die essentieel zijn voor de werking, reparatie of het onderhoud van verbonden producten en daaraan gerelateerde diensten. Dit betreft alle ruwe gegevens en metagegevens, maar ook andere relevante verzamelingen van bewerkte, verfijnde of geaggregeerde gegevens.

2.   Achtergrond

2.1.

De Europese Commissie stelt voor de dataverordening in te voeren, die moet zorgen voor een eerlijke verdeling van uit data verkregen waarde en een beter en efficiënter gebruik van data, evenals een betere en efficiëntere toegang daartoe. Het reguleren van de toegang tot en het gebruik van data is een fundamentele voorwaarde om de kansen te kunnen benutten die het digitale tijdperk waarin wij leven te bieden heeft. Daarnaast wordt in het voorstel uiteengezet hoe de desbetreffende rechten worden toegepast, verbetert het de toegang tot datagebruik voor consumenten en bedrijven en waarborgt het de toegankelijkheid van gegevens voor overheidsinstellingen wanneer dat nodig is. Doel is de waarde van door verbonden voorwerpen in Europa gegenereerde gegevens te ontsluiten door de belemmeringen voor de toegang tot data weg te nemen, zowel voor particuliere als publieke instanties, en tegelijkertijd de prikkels voor investeringen in het genereren van data in stand te houden door te zorgen voor een evenwichtige controle over de gegevens voor de scheppers ervan.

2.2.

Het voorstel vormt de laatste horizontale bouwsteen van de datastrategie van de Commissie en weerspiegelt het volledige EU-acquis inzake digitaal beleid, waaronder de AVG, de richtlijn hergebruik overheidsinformatie, de verordening inzake het vrije verkeer van gegevens en de lopende onderhandelingen over de wet op de artificiële intelligentie, de e-privacyrichtlijn en de wet inzake digitale diensten. Tot slot beoogt het voorstel te komen tot een eerlijkere waardeverdeling door situaties aan te pakken waarin gegevens uitsluitend door een paar actoren worden gebruikt. Het EESC pleit voor een duidelijkere definitie van gebruikers en gegevenscategorieën en voor waarborging van de rechten van gebruikers.

2.3.

Doel van het voorstel is te zorgen voor een eerlijke digitale omgeving door consumenten en bedrijven meer controle te geven over hun gegevens en duidelijk te maken wie er toegang toe heeft en onder welke voorwaarden; een concurrerende datamarkt te stimuleren door “ontsluiting van een schat aan industriële data”; kansen te creëren voor datagestuurde innovatie; en data toegankelijker te maken voor iedereen.

2.4.

Ook het bevorderen van een duidelijke en efficiënte synergie tussen cloud- en edgediensten, het voorzien in waarborgen tegen onrechtmatige data-overdracht zonder kennisgeving door aanbieders van clouddiensten en het ontwikkelen van interoperabiliteitsnormen voor data die tussen sectoren kunnen worden hergebruikt, zijn doelstellingen die in het voorstel worden genoemd. Een andere hoofddoelstelling is het verhogen van de toegevoegde waarde van databanken die worden gegenereerd met gegevens en gegevensverwerking, evenals het motiveren van de verschillende actoren om bij te dragen aan de ontwikkeling van de data-economie.

2.5.

Het voorstel zal verstrekkende gevolgen hebben voor burgers, bedrijven en overheidsinstanties, zowel binnen als buiten de EU, en kan het Europese regelgevingskader voor data ingrijpend veranderen. De verordening heeft tot doel de transparantie en rechtszekerheid rond het delen van data die zijn gegenereerd door het gebruik van bepaalde producten of diensten te vergroten en operationele regels te creëren die moeten leiden tot eerlijke data-uitwisselingsovereenkomsten. Met het voorstel wordt een voorspelbaar en passend kader voor de uitwisseling van data tussen bedrijven en consumenten en tussen bedrijven onderling geschapen, en worden wettelijke verplichtingen vastgesteld voor datahouders om data beschikbaar te stellen. Het stelt regels aan oneerlijke bedingen met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van data tussen marktdeelnemers.

2.6.

De dataverordening biedt een coherente benadering van de waarborgen voor niet-persoonsgebonden data in een internationale context, alsook van interoperabiliteit, en neemt verder diverse belemmeringen voor het gebruik en hergebruik van gegevens weg.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC verwelkomt en steunt de dataverordening, aangezien deze verduidelijkt wie waarde kan creëren uit dit soort data en onder welke voorwaarden, zorgt voor een eerlijke verdeling van de waarde van data onder de actoren in de data-economie en in hun contracten, terwijl de legitieme belangen van bedrijven en personen die in dataproducten en -diensten investeren, worden gerespecteerd. Ten slotte geven de nieuwe regels consumenten en bedrijven meer zeggenschap over wat er kan worden gedaan met de gegevens die door hun verbonden producten worden gegenereerd. De laatste jaren hebben datagestuurde technologieën een versnelde ontwikkeling doorgemaakt. Zij worden in tal van economische sectoren gebruikt en zorgen daarom voor een aangepaste en passende toegang tot de data. Naast de toegevoegde waarde die databanken creëren, is de dataverordening belangrijk om te zorgen voor innovatieve en ethisch verantwoorde economische groei die voor iedereen kansen kan creëren.

3.2.

Momenteel hebben veel kleine en middelgrote ondernemingen geen toegang tot data waaraan zij hebben bijgedragen door gebruik te maken van apparatuur van het internet der dingen of gerelateerde diensten die zij bezitten, huren of leasen. Bovendien slagen innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen en startende bedrijven er niet in toegevoegde waarde te creëren in de vorm van nieuwe producten en aanvullende diensten voor de gebruikers van apparatuur voor het internet der dingen omdat zij geen toegang krijgen tot de gegevens die deze apparaten opleveren. Hierdoor wordt de werking van de digitale eengemaakte markt aangetast.

3.3.

Het wetgevingsvoorstel heeft tot doel “de waarde van data in de economie te maximaliseren door ervoor te zorgen dat een breder scala van belanghebbenden zeggenschap over hun gegevens krijgt en er meer gegevens beschikbaar komen voor innovatief gebruik”. Daarbij worden verschillende innovatieve instrumenten overwogen om dataverwerkingsdiensten op Europees niveau te verplaatsen en worden bestaande machtsstructuren die grote gevestigde datacentra bevoordelen ten koste van kleinere Europese actoren, ingrijpend gewijzigd. Doel van het voorstel is recente markttrends te keren die hebben geleid tot de consolidatie van de “interneteconomie” en datamonopolies hebben doen ontstaan in diverse sectoren, zoals de gezondheidszorg en de automobielindustrie. Deze voortdurende toename van data vraagt om aandacht en regulering van de oneerlijke voorwaarden voor het gebruik van gegevens.

3.4.

Het voorstel verbetert de voorwaarden waaronder bedrijven en consumenten gebruik kunnen maken van cloud- en edgediensten in de EU, aangezien het hierdoor gemakkelijker wordt om gegevens en toepassingen van de ene aanbieder naar de andere te verplaatsen zonder dat dit kosten met zich meebrengt.

3.5.

Het EESC is van mening dat er verdere inspanningen moeten worden geleverd om de data-economie en de datagovernance te consolideren. Met name het vergroten en ondersteunen van de datageletterdheid is hard nodig voor het consolideren en ontwikkelen van de data-economie, zodat mensen en bedrijven zich bewust zijn van de mogelijkheden en gemotiveerd zijn om hun data aan te bieden en toegankelijk te maken, overeenkomstig de geldende wettelijke regels. Dit vormt de basis van een duurzame datamaatschappij, met eerbiediging van de grondrechten, de rechten van werknemers, de regels van de democratie en open en inclusieve rechten.

3.6.

Het EESC is ingenomen met de bepaling betreffende kleine en middelgrote ondernemingen, die nu worden beschermd tegen oneerlijke contractuele bedingen dankzij de lijst van eenzijdig opgelegde contractuele bedingen die als oneerlijk worden aangemerkt of geacht worden oneerlijk te zijn. Clausules die deze “oneerlijkheidstoets” niet doorstaan, zullen niet bindend zijn voor kmo’s. In dit verband zal de Commissie niet-bindende modelcontractvoorwaarden ontwikkelen en aanbevelen, zodat kmo’s kunnen onderhandelen over eerlijker en evenwichtiger contracten voor data-uitwisseling met bedrijven die een aanzienlijk sterkere onderhandelingspositie hebben. De EU en de lidstaten moeten meer aandacht besteden aan het vergroten van het vermogen van Europese bedrijven, met name kmo’s en startende ondernemingen, om deel te nemen aan en bij te dragen tot de data-economie in Europa en de rest van de wereld. Dit vergt meer investeringen in onderwijs en opleiding, onderzoek en ontwikkeling, evenals gemeenschappelijke dataruimten die op data gebaseerde waardecreatie ondersteunen. Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote ondernemingen over de middelen beschikken om gebruik te maken van de oneerlijkheidstoets en zich te beschermen tegen oneerlijke contractuele praktijken. De door de Commissie verstrekte modelcontractvoorwaarden zijn in dit verband een noodzakelijk instrument, maar moeten worden aangevuld met andere vormen van ondersteuning door de bevoegde nationale autoriteiten.

3.7.

Het EESC is van mening dat er een meer sectorale aanpak bij het scheppen van toegevoegde waarde en het gebruik en hergebruik van data nodig is om een betere synergie met de Green Deal-indicatoren en de SDG’s te bewerkstelligen. Sectoren die achterblijven bij de integratie van digitale technologieën moeten worden gestimuleerd en ondersteund. Een transparante en doeltreffende toepassing van de verordening is van belang voor de traceerbaarheid, interoperabiliteit en multimodaliteit van de verschillende activiteiten van de toeleveringsketens, bijvoorbeeld in de vervoerssector. In dit verband zou het nuttig zijn specifieke richtsnoeren vast te stellen om een uniforme interpretatie van de verordening door de lidstaten te vergemakkelijken.

3.8.

Het EESC onderschrijft het recht van overheidsinstellingen op toegang tot de gegevens in noodgevallen, indien dit wettelijk is toegestaan. Hierop moet echter nauwlettend worden toegezien om misbruik of het in gevaar brengen van democratische waarden en de rechtsstaat te voorkomen. Het vergroten van de veerkracht en het waarborgen van eerlijke mededinging zijn, tegelijk met naleving van de mensenrechten, factoren waarmee in noodgevallen rekening moet worden gehouden. Doorgaans krijgen overheidsinstanties toegang tot gegevens wanneer dat nodig is voor de bescherming van het algemeen belang, en wel op een evenredige manier die de lasten voor het individu of de rechtspersoon zo beperkt mogelijk houdt. Het zou nuttig zijn de oprichting te steunen van onafhankelijke, betrouwbare instanties die tot taak hebben de vrijwillige of verplichte uitwisseling van gegevens tussen bedrijven en overheden te bevorderen vanuit technisch, contractueel, operationeel en financieel oogpunt. Deze organisaties zouden ook kunnen optreden als geschillenbeslechtingsorganen.

3.9.

Het EESC is van mening dat in het voorstel voor de dataverordening rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de arbeidsmarkt. Bedacht moet worden dat het ontbreekt aan nieuwe vaardigheden en competenties, vooral bij werknemers uit micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Verbetering van de arbeidsomstandigheden, het bieden van stabiele banen en de voorspelbaarheid van loopbanen zijn aspecten die de consolidatie van de data-economie in de toekomst kunnen waarborgen en waarmee voortdurend rekening moet worden gehouden.

3.10.

Het EESC is ingenomen met het hoofddoel van dit voorstel, namelijk ervoor zorgen dat de data-economie en de datamarkt zonder discriminatie toegankelijk zijn en dat alle bedrijven en personen, ongeacht hun locatie binnen de EU, toegangsmogelijkheden krijgen. Daarom moet binnen de EU worden gezorgd voor breedbandnetwerken met een hoge snelheid en een grote capaciteit en de aanleg van multiregionale internetinfrastructuren voor het verzamelen, gebruiken en hergebruiken van data.

3.11.

De ontwrichtende groei en de toename van de digitale risico’s vormen volgens het EESC, samen met het gebruik dat openbare en particuliere infrastructuren maken van digitale technologieën, belangrijke redenen voor een intensievere controle en een goede toepassing van de dataverordening, met name wat het beheer van gegevens betreft.

3.12.

Het EESC meent dat de bescherming van persoonsgegevens, de digitale identiteit en de privacy fundamentele aspecten zijn van datagovernance, die rechtstreeks verband houden met de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de grondrechten. Daarom is het belangrijk dat de eigendomsrechten van persoonsgegevens worden erkend en gegarandeerd, zodat Europese burgers controle kunnen uitoefenen over het gebruik van hun gegevens (1). Onlineactiviteiten mogen alleen worden gecontroleerd wanneer burgers kennis hebben van en uitdrukkelijke toestemming hebben verleend voor het verdere gebruik van die gegevens, overeenkomstig de toepasselijke wettelijke voorschriften.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met het voorstel om, gelet op de behoeften van de digitale economie, de belemmeringen voor een goed functionerende interne markt voor data weg te nemen en een eerlijke uitwisseling daarvan te bevorderen door een geharmoniseerd kader vast te stellen. In dit verband is het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de EU-regels inzake veiligheid en cyberbeveiliging, overeenkomstig de doelstellingen van strategische autonomie en technologische onafhankelijkheid van de EU.

4.2.

Kansarme groepen en geïsoleerde regio’s met een slechte toegang tot internet moeten ook uit economisch oogpunt worden ondersteund om te profiteren van de mogelijkheden van de data-economie.

4.3.

Het EESC wijst erop dat de lidstaten zich nog meer moeten inspannen om bedrijven, met name kmo’s, te helpen bij het opzetten, consolideren en gebruiken van data-infrastructuur en het opbouwen van competenties voor werknemers en andere expertise, met gebruikmaking van de structuurfondsen van de EU en NextGenerationEU. De opleidingen voor kmo’s in verband met de digitalisering van hun activiteiten moeten worden verbeterd. De lidstaten zouden in dit verband ook kunnen zorgen voor subsidies en fiscale stimuleringsmaatregelen.

4.4.

De data-economie kan niet alleen hoogwaardige banen opleveren, met name voor jongeren, kwetsbare groepen of “mensen die geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben” (NEET’s), maar ook de arbeidsomstandigheden verbeteren. Dit proces zal bijdragen tot vermindering van de digitale ongelijkheden en vergroting van het concurrentievermogen van de data-economie op Europees niveau.

4.5.

Het EESC acht het van cruciaal belang dat eerlijke concurrentie tussen de verschillende actoren en de toegang tot data op de Europese markt worden gewaarborgd. Met name de eerlijke verdeling van de kosten en de toegevoegde waarde binnen de datatoeleveringsketen, met inbegrip van alle actoren, is relevant en belangrijk. Grote ondernemingen, met name ondernemingen die clouddiensten aanbieden en een grote marktmacht hebben, moeten worden gecontroleerd om diverse vormen van misbruik uit te sluiten.

4.6.

Het EESC is van mening dat investeren in de bestuurlijke en operationele capaciteit van de bevoegde overheidsinstanties van cruciaal belang is voor een goede uitvoering van de dataverordening. Aan de bevoegde autoriteiten moeten voldoende financiële middelen worden toegewezen om een adequaat niveau van personele, technische en financiële middelen te waarborgen.

4.7.

Het EESC erkent het belang van een coöperatief model voor het beheer en de uitwisseling van gegevens als een manier om micro-ondernemingen, kmo’s, zelfstandigen en vrije beroepen te ondersteunen (2).

4.8.

Het EESC wijst erop dat het belangrijk is de rechten van de burgers onverkort te beschermen terwijl het economische concurrentievermogen van de EU wordt gewaarborgd. Het is met name van belang een hoog niveau van privacy en beveiliging te waarborgen, alsook de naleving van veiligheids- en ethische normen, verschillende en toereikende voorwaarden voor de functionaliteit van data, de procedures voor cyberbeveiliging en de correcte opslag van gegevens in ruimten en gecertificeerde locaties op het grondgebied van de EU (en die eigendom zijn van de EU).

4.9.

Het EESC stelt voor om na te gaan of het toepassingsgebied van de verordening kan worden uitgebreid tot alle fysieke producten die gegevens over hun prestaties, gebruik of omgeving verkrijgen, genereren of verzamelen en die via een openbaar beschikbare elektronische-communicatiedienst kunnen communiceren. Naast een breed scala aan apparatuur voor het internet der dingen moet deze definitie ook betrekking hebben op pc’s, tablets, smartphones en andere soortgelijke verbonden apparaten.

4.10.

Het EESC is van mening dat, met inachtneming van intellectuele-eigendomsrechten en/of handelsgeheimen, gebruikers en ontvangers van data ongehinderd toegang moeten hebben tot data die essentieel zijn voor de werking, reparatie of het onderhoud van verbonden producten en daaraan gerelateerde diensten.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese datagovernance (Datagovernanceverordening) (COM(2020) 767 final) (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 38).

(2)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese datagovernance (Datagovernanceverordening) (COM(2020) 767 final) (PB C 286 van 16.7.2021, blz. 38).


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/23


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een chipwet voor Europa

(COM(2022) 45 final)

(2022/C 365/05)

Rapporteur:

Heiko WILLEMS

Raadpleging

Europese Commissie, 2.5.2022

Rechtsgrond

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

1.6.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

203/0/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het streven van de Europese Commissie om het ecosysteem van halfgeleiders te versterken, de veerkracht en de leveringszekerheid aanzienlijk te vergroten en de externe afhankelijkheid te verminderen. De chipverordening biedt alle EU-lidstaten een unieke kans om gezamenlijk te werken aan een sterkere technologische basis.

1.2.

Behalve met kenmerken als klein formaat (< 2 nm) moet er ook rekening worden gehouden met de behoeften van de industriële afnemers en de sterke punten van de Europese halfgeleiderindustrie, met name als het gaat om vermogenshalfgeleiders en -sensoren die aanzienlijk groter zijn. Vakkundigheid in kleinere afmetingen is niet de enige bepalende factor in het succes van het ecosysteem van halfgeleiders. De specifieke vereisten voor micro-elektronica zullen dan ook steeds meer uiteen gaan lopen en er zal ook een steeds grotere verscheidenheid aan chipoplossingen nodig zijn die disruptief en innovatief zijn, ongeacht hun formaat. Het EESC beveelt derhalve een alomvattende aanpak aan, die voornamelijk gebaseerd is op een innovatief ecosysteem van halfgeleiders.

1.3.

Om het tekort aan halfgeleiders op de lange termijn te verminderen zijn toegang tot grondstoffen, O&O-faciliteiten, intellectuele eigendom en technologische knowhow nodig en moeten er geschoolde arbeidskrachten zijn. Dit vereist particuliere investeringen en aanzienlijke steun van de publieke sector. Het EESC roept de Commissie op om haar investeringsplannen nader uit te werken, met name wat betreft de wijze waarop de investeringen gefinancierd zullen worden.

1.4.

Het EESC erkent dat de bevordering van de halfgeleiderindustrie een belangrijk en strategisch toekomstgericht project voor de EU is dat van doorslaggevend belang zal zijn voor de continuïteit van de levering en voor de toekomst van Europa als centrum van innovatie en plaats om zaken te doen. Maar de economische levensvatbaarheid van dergelijke faciliteiten moet wel worden gegarandeerd, in ieder geval op middellange termijn, om ervoor te zorgen dat investeringen uit publieke middelen een doel dienen en duurzaam zijn. Een subsidiewedloop moet echter worden voorkomen en de middelen moeten doelmatig worden besteed, zonder overcapaciteit en verstoringen van de markt te veroorzaken.

1.5.

Het EESC is ervan overtuigd dat het Europese ecosysteem van halfgeleiders moet worden versterkt om een open strategische autonomie te bereiken. Van alle waardeketens is die van halfgeleiders een van de meest geglobaliseerde. Vanwege de hoge mate van internationale onderlinge afhankelijkheid op de halfgeleidersmarkt zou het economisch niet zinvol zijn om een gesloten waardeketen in elk deel van de wereld op te zetten. Onderdelen van de technologie die vanwege geopolitieke belangen of vanwege hun strategische relevantie bijzonder kwetsbaar zijn, moeten echter de nodige steun krijgen.

1.6.

Ook bij de beoogde noodmaatregelen moet met deze onderlinge internationale afhankelijkheid rekening worden gehouden. Bij het werken aan de veerkracht van Europa zou de Europese Commissie ook internationale partnerschappen moeten versterken.

1.7.

Helaas schort het aan effectbeoordelingen.

1.8.

Het EESC vestigt de aandacht op zijn adviezen die verband houden met dit onderwerp (1).

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

In een steeds meer gedigitaliseerde wereld zijn halfgeleiders een essentieel onderdeel van veel verschillende economische sectoren en levenssferen, zowel voor de industrie als voor de consument. De waarde van de chips die wereldwijd zijn verkocht is de afgelopen jaren gestaag gestegen en de verwachting is dat de verkoop in 2022 met 11 % zal toenemen (2). Bovendien kunnen zonder halfgeleiders de doelstellingen voor de groene en de digitale transitie niet worden gehaald. Technologische vooruitgang op dit gebied maakt sectoroverschrijdende innovatie in de hele waardeketen mogelijk.

2.2.

Halfgeleiders hebben ook een groeiende geopolitieke relevantie. Van alle waardeketens is die van halfgeleiders een van de meest geglobaliseerde. Geen enkele staat heeft volledige autonomie over het hele waardecreatieproces. In plaats daarvan bestaat er een hoge mate van arbeidsverdeling en onderlinge afhankelijkheid tussen landen en regio’s, vanwege de hoge kosten en de complexe productiestadia. Derhalve is het EESC er vast van overtuigd dat het economisch niet zinvol is om een gesloten waardeketen in elk deel van de wereld op te zetten. Veeleer zou een gedetailleerde analyse van de sterke en zwakke punten van het Europese ecosysteem van halfgeleiders als uitgangspunt moeten dienen voor een debat over hoe gerichte investeringen de veerkracht van Europa kunnen vergroten. Tegelijkertijd moet de Europese Commissie de internationale partnerschappen in het ecosysteem van halfgeleiders versterken teneinde synergieën tot stand te brengen. Onderdelen van de technologie die vanwege geopolitieke belangen of vanwege hun strategische relevantie bijzonder kwetsbaar zijn, moeten echter de nodige steun krijgen, zowel financieel als beleidsmatig.

2.3.

Gezien de toenemende geopolitieke spanningen en knelpunten in de waardeketen van halfgeleiders doen sommige economische regio’s al enorme investeringen. Aan de hand van de “CHIPS for America”-wet zijn de VS van plan om tussen 2021 en 2026 52 miljard USD te investeren en cruciale afhankelijkheden te elimineren (3). China beschouwt de halfgeleidersector als de sleutel voor zijn strategische oriëntatie en streeft ernaar in 2025 naar schatting 150 miljard USD te mobiliseren (4). Het doel is om tegen die tijd zelf in 70 % van zijn behoeften te kunnen voorzien. De vraag is echter of dit doel wel realistisch is.

2.4.

Gezien de geopolitieke situatie erkent het EESC dat de EU op dit gebied dringend actie moet ondernemen om de strategische en economische afhankelijkheid te verminderen. In het digitaal kompas (5) heeft de Commissie zich tot doel gesteld ervoor te zorgen dat de productie van geavanceerde en duurzame halfgeleiders in Europa in 2030 ten minste 20 % van de wereldproductie uitmaakt. Dit doel werd opnieuw bevestigd in het voorstel voor het beleidsprogramma 2030, getiteld “Traject naar het digitale decennium” (6). Het EESC is ingenomen met het streven van de Europese Commissie om het ecosysteem van halfgeleiders te versterken, de veerkracht en de leveringszekerheid aanzienlijk te vergroten en de externe afhankelijkheid te verminderen, en steunt de doelstelling om wereldwijd een belangrijke rol te spelen in het halfgeleiderecosysteem.

2.5.

Bovendien is de 43 miljard EUR die de Europese Commissie heeft gepland geen “vers geld”. Het grootste deel van het budget is al gereserveerd, bijvoorbeeld in het kader van de programma’s Horizon Europa en Digitaal Europa, en het zal alleen worden herschikt. De 43 miljard EUR kunnen alleen worden bereikt met grote particuliere investeringen, die eerst nog moeten worden veiliggesteld. Dit staat in schril contrast met de 52 miljard USD die door de VS zijn toegekend. Tegelijkertijd wijst het EESC erop dat een subsidiewedloop moet worden voorkomen en dat het geld doelmatig moet worden besteed.

2.6.

Het EESC betreurt het dat een effectbeoordeling met betrekking tot de mededeling en de bijbehorende voorstellen ontbreekt.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.

In dit onderdeel beoordeelt het EESC specifieke aspecten van de strategische doelstellingen van de Europese chipsstrategie.

3.2.   Beleidsgestuurde investeringen

3.2.1.

Om de doelstellingen van de chipsstrategie te bereiken, is de Europese Commissie voornemens ongeveer 43 miljard EUR aan publieke en private investeringen te mobiliseren. Dit omvat 11 miljard EUR aan overheidsinvesteringen in het kader van het initiatief Chips voor Europa. Bovendien is de Commissie van plan verschillende maatregelen te combineren, zoals aandelensteun, een Chipfonds ter waarde van 2 miljard EUR, EIB-leningen en middelen uit maatregelen voor micro-elektronica in herstel- en veerkrachtplannen en uit nationale of regionale fondsen. De Commissie noemt ook steun voor industrieel onderzoek en industriële innovatie via belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang. In beginsel staat het EESC achter deze ambitieuze investeringsplannen. Hoe deze zullen worden gefinancierd, blijft echter onduidelijk. Het EESC verzoekt de Commissie deze plannen uit te werken.

3.3.   Versterken van onderzoek en technologisch leiderschap

3.3.1.

Het kaderprogramma voor onderzoek van Horizon Europa heeft al als doel technologieën van de volgende generatie te bevorderen. Het EESC juicht deze doelstelling van harte toe. Volgens de Europese Commissie zullen toekomstige onderzoeksactiviteiten die in het kader van de “Gemeenschappelijke Onderneming voor chips” worden ondersteund, ertoe bijdragen om in de toekomst beter aan de behoeften van verticale industrieën te voldoen en ervoor te zorgen dat maatschappelijke en ecologische uitdagingen worden aangepakt.

3.3.2.

De Commissie is voornemens de onderzoeksinspanningen te concentreren op technologieën om transistors van minder dan 2 nm te vervaardigen, disruptieve technologieën voor AI, energie-efficiënte processoren met een ultralaag vermogen en nieuwe materialen, alsook op heterogene en 3D-integratie van verschillende materialen en opkomende ontwerpoplossingen. Het EESC is in principe ingenomen met deze aanpak. Europa heeft een goede basis als onderzoekscentrum. Het genereren van productspecifieke intellectuele eigendom voor de Europese waardeketen voor halfgeleiders, onder meer op basis van de opensourcebenadering van RISC-V, zou de vaardigheden op het gebied van halfgeleideroplossingen voor veel belangrijke sectoren verder moeten verbeteren.

3.3.3.

Het EESC is het eens met het voornemen om de integratie van sleutelfuncties, duurzaam energieverbruik, verbeterde computerprestaties en disruptieve technologieën — zoals neuromorfe en ingebedde chips voor artificiële intelligentie (AI), geïntegreerde fotonica, grafeen en andere technologieën op basis van 2D-materialen — te bevorderen. Behalve met kenmerken als klein formaat (< 2 nm) moet er rekening worden gehouden met de behoeften van de industriële afnemers en de sterke punten van de Europese halfgeleiderindustrie, met name als het gaat om vermogenshalfgeleiders en -sensoren die aanzienlijk groter zijn. Terwijl technologieën zoals AI, machinaal leren, 5G/6G en high-performance computing chipoplossingen van 5 nm en kleiner vereisen, blijven voor de industriële productie op grote schaal gespecialiseerde chips van veel grotere formaten nodig. Europa moet zich derhalve niet uitsluitend richten op de kleinste formaten. Het EESC is er vast van overtuigd dat vakkundigheid in kleinere afmetingen (< 10 nm) niet de enige bepalende factor is in het succes van het ecosysteem van halfgeleiders. Integendeel, de specifieke vereisten voor micro-elektronica zullen steeds meer uiteen gaan lopen en er zal een steeds grotere verscheidenheid aan chipoplossingen nodig zijn die ook disruptief en innovatief zijn, ongeacht hun formaat. Het EESC beveelt derhalve een alomvattende aanpak aan, die voornamelijk gebaseerd is op het innovatieve potentieel van het ecosysteem van halfgeleiders.

3.3.4.

Het EESC staat achter onderzoek naar kwantumchips en is ingenomen met de verstrekking van financiering uit het vlaggenschipinitiatief voor kwantumtechnologie van Horizon Europa.

3.4.   Leiderschap op het gebied van ontwerp, vervaardiging en behuizing

3.4.1.

Het EESC is ingenomen met het doel om de capaciteit op het gebied van halfgeleidertechnologie en innovatie in de EU te versterken en een dynamisch en veerkrachtig halfgeleiderecosysteem te bevorderen. Deze alomvattende aanpak, die niet alleen gericht is op belanghebbenden op het gebied van technologische innovatie, maar ook op toeleverings- en gebruikerssectoren, moet positief worden beoordeeld. Het EESC wijst erop dat de hele waardeketen en het ecosysteem van halfgeleiders moeten worden versterkt, aangezien niet alleen chips, maar ook vaardigheden op het gebied van materialen en processen, inclusief behuizingen, van fundamenteel belang zijn om een weg te banen voor nieuwe halfgeleidertechnologieën. Nauwe samenwerking tussen belanghebbenden aan de vraag- en aanbodzijde is belangrijk, met de Europese alliantie op het gebied van processors en halfgeleidertechnologieën in een adviserende rol, samen met andere belanghebbenden. Het EESC adviseert om snel voortgang te maken met het initiatief. Uiteindelijk zal het echter de daadwerkelijke uitvoering van de maatregelen zijn die bepaalt of deze maatregelen succesvol zijn en of de verwachte investeringen ook daadwerkelijk worden gedaan.

3.4.2.

De Europese Commissie is van plan om ontwerpinfrastructuur voor geïntegreerde halfgeleidertechnologieën tot stand te brengen. Alle betrokken belanghebbenden, inclusief de kmo’s, zullen hier toegang toe hebben. Het EESC is ingenomen met de invoering van duidelijke regels voor intellectuele eigendom, die van cruciaal belang zijn voor het succes van een dergelijk platform waar aanzienlijke investeringen in onderzoek worden gedaan. Het is ook van mening dat deelname en vooral het aanbieden van ontwerpen vrijwillig moeten zijn. Het concept van samenwerking en het creëren van synergieën, ook op internationaal niveau, verdient alle bijval. Maar ook hier is de daadwerkelijke uitvoering cruciaal. Het platform kan alleen succesvol zijn als verschillende belanghebbenden uit de academische wereld, de onderzoekswereld, universiteiten, ontwikkelaars en de industrie een sterke bereidheid tonen om deel te nemen.

3.4.3.

Het EESC is ingenomen met het plan om innovatieve proeflijnen voor prototypes te creëren op basis van bestaande proeflijnen. Het is ook logisch om ze te koppelen aan het platform voor ontwerpinfrastructuur.

3.4.4.

De halfgeleiderindustrie produceert een scala aan hightechproducten die voor veel toepassingen van belang zijn. Deze variëteit aan producten is ingebed in de internationale markten. Het EESC wijst er derhalve op dat alle pogingen om certificering in te voeren, gebaseerd moeten zijn op internationale normen en standaarden. Wat dit betreft is nauwe samenwerking met fabrikanten, gebruikers en internationale partners belangrijk. De laatste tijd stond de halfgeleiderindustrie in het middelpunt van regionale handelsspanningen en wrijvingen in de toeleveringsketen. In combinatie met de ambities van spelers op opkomende markten leidt dit tot verschillende nationale en regionale benaderingen van normalisatie alsook tot spanningen in de formele normalisatie op internationaal niveau als het gaat om internationale standaarden en de bijbehorende certificeringsregelingen. De EU moet alles in het werk stellen om marktgestuurde normen te ontwikkelen die in internationale normen kunnen worden vertaald. Hiervoor is samenwerking zowel binnen de EU als met internationale partners van het grootste belang.

3.4.5.

Het EESC is het met de Europese Commissie eens dat particuliere investeringen in geavanceerde halfgeleiderfaciliteiten waarschijnlijk aanzienlijke steun van de publieke sector vergen. De Commissie is ook voornemens bij de beoordeling van staatssteun op grond van artikel 107, lid 3, punt c), VWEU, rekening te houden met de vraag of productiefaciliteiten een pioniersrol hebben en stelt dat zelfs 100 % van een bewezen financieringstekort mag worden gedekt met overheidsmiddelen als dergelijke faciliteiten anders niet in Europa zouden bestaan. Het EESC erkent dat de bevordering van de halfgeleiderindustrie een belangrijk en strategisch toekomstgericht project voor de EU is dat van doorslaggevend belang zal zijn voor de continuïteit van de levering en voor de toekomst van Europa als centrum van innovatie en plaats om zaken te doen. Tegelijkertijd kan het verlenen van omvangrijke staatssteun tot 100 % — gefinancierd door de belastingbetaler — leiden tot investeringen die commercieel niet haalbaar zijn en negatieve gevolgen kunnen hebben voor de markt. Als het bijbehorende subsidieaandeel en de fondsen te groot zijn en alle economische risico’s afdekken, kan dit oneerlijke concurrentievoorwaarden tot gevolg hebben. Het EESC benadrukt ook het risico van dure internationale subsidiewedlopen, vooral als de locatie die is geselecteerd voor een geavanceerde halfgeleiderfaciliteit niet optimaal is. Het EESC vestigt de aandacht op de mededeling van de Europese Commissie “Een mededingingsbeleid dat geschikt is voor nieuwe uitdagingen” (7), waarin wordt verduidelijkt dat dergelijke steun moet worden onderworpen aan sterke waarborgen en dat voordelen breed en zonder discriminatie in de hele Europese economie moeten worden gedeeld. Het pioniersrolbeginsel schept aantrekkelijke randvoorwaarden voor verplaatsingen, die ook een katalyserend effect kunnen hebben op andere marktdeelnemers. Maar uiteindelijk moet de economische levensvatbaarheid van dergelijke faciliteiten worden gegarandeerd, in ieder geval op middellange termijn, om ervoor te zorgen dat de investeringen uit publieke middelen een doel dienen. Dit is de enige manier om het worstcasescenario van een onderbenutte halfgeleiderfabriek die miljoenen euro per dag kost, te vermijden.

3.5.   Particuliere investeringen vergemakkelijken

3.5.1.

Het EESC is ingenomen met de oprichting van het “Chipfonds”, vooral omdat dit het voor bedrijven, met name kmo’s en start-ups, gemakkelijker zal maken om aan voldoende financiering te komen.

3.6.   Het acute tekort aan vaardigheden aanpakken

3.6.1.

Digitalisering en technologische verandering vereisen permanente vorming en opleiding. Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan lacunes in de vaardigheden op belangrijke digitale gebieden aan te pakken teneinde te kunnen voldoen aan de grote vraag naar geschoolde werknemers, al dan niet met een universitair diploma, met name op het gebied van STEM (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde). Dit moet beginnen op school. Bij het opzetten van studie- en loopbaanbegeleiding moet ook de basis worden gelegd voor een leven lang leren. Met name is het ook essentieel om structureel een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de IT-sector te bevorderen door middel van programma’s om digitale vaardigheden te verbeteren. Ondernemingen moeten daarbij ook een rol spelen door vrouwen in staat te stellen hun IT-vaardigheden te verbeteren door middel van een verscheidenheid aan digitalevaardigheidsprogramma’s en opleidingscursussen. Initiatieven op EU-niveau en in de lidstaten die tot doel hebben meer vrouwen bij digitalisering te betrekken, zoals WomenTechEU (8) en SheTransformsIT (9), zijn hiervan goede voorbeelden. De samenwerking tussen nationale en Europese initiatieven moet worden geïntensiveerd.

3.7.   Wereldwijde toeleveringsketens begrijpen en anticiperen op toekomstige crises

3.7.1.

Het EESC prijst de strategische benadering om potentiële tekorten in de toeleveringsketen van halfgeleiders vast te stellen en te beoordelen. Monitoring is een belangrijk instrument voor het beoordelen van en anticiperen op trends en gebeurtenissen die kunnen leiden tot verstoringen in de toeleveringsketen. De Europese Commissie voert bij de belanghebbenden al een enquête (10) uit inzake het ecosysteem van halfgeleiders om informatie te verzamelen over de huidige vraag naar chips en wafers, alsmede over specifieke zakelijke prognoses voor de toekomstige vraag. Dit draagt ook bij aan de derde pijler van de chipsverordening en aan bovenstroomse noodmaatregelen. Het EESC dringt er bij de Commissie evenwel op aan de resultaten van deze enquête strikt vertrouwelijk te houden, aangezien het beantwoorden van vragen over de feitelijke productie van halfgeleiders gepaard gaat met het verstrekken van gevoelige gegevens en mogelijk bedrijfsgeheimen. Het is daarom belangrijk dat deelname aan dergelijke enquêtes vrijwillig is en dat deze gevoelige gegevens met de grootst mogelijke vertrouwelijkheid worden behandeld.

3.7.2.

Het EESC vindt dat de maatregelen om verstoringen op te vangen zeer verstrekkend zijn. Voorrang geven aan orders voor essentiële sectoren, gemeenschappelijke aankoopprogramma’s en exportcontroles zijn omvangrijke marktinterventies die voorbehouden moeten blijven voor uitzonderlijke situaties. Tegen de achtergrond van een op de markt gebaseerd ecosysteem, geglobaliseerde waardeketens en de hoge mate van onderlinge afhankelijkheid tussen verschillende regio’s van de wereld moet overheidsingrijpen tot het noodzakelijke minimum worden beperkt. De Commissie moet de randvoorwaarden voor de beoogde maatregelen nader omschrijven. Het EESC is ook kritisch over het feit dat de “Raad voor halfgeleiders”, die over de maatregelen moet beslissen, uitsluitend zal bestaan uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie, zonder de desbetreffende marktspelers en sociale partners.

3.8.   Internationale samenwerking

3.8.1.

Vanwege de wereldwijde onderlinge afhankelijkheid van het ecosysteem van halfgeleiders moeten inspanningen om de halfgeleiderindustrie te versterken in internationaal verband worden gecoördineerd, bijvoorbeeld in de G7 en de G20, teneinde de volledige waardeketen van halfgeleiders te ondersteunen en synergieën te creëren. Het EESC pleit voor gelijke toegang tot de markt en een gelijk speelveld. Dit omvat het wederzijds wegnemen van belemmeringen voor investeringen en het voorkomen van nieuwe handelsbeperkingen als vergeldingsmaatregelen. In nauwe samenwerking met de industrie en de sociale partners moeten er gezamenlijke strategieën worden ontwikkeld om de toeleveringsketen van halfgeleiders veilig te stellen, met inbegrip van apparatuur, materialen en grondstoffen. De ontwikkeling van marktgestuurde en op consensus gebaseerde Europese normen met het doel deze naar het internationale niveau te vertalen en internationale samenwerking op het gebied van normalisatie zijn ook essentieel voor het bereiken van schaalvoordelen waarvan de eindgebruikers profiteren in de vorm van betaalbare, hoogwaardige producten.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders (COM(2022) 46 final — 2022/32 (COD)) (zie bladzijde 34 van dit Publicatieblad); advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips betreft (COM(2022) 47 final — 2022/33 (NLE)) (zie bladzijde 40 van dit Publicatieblad), en advies van de adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI) over een chipwet voor Europa: implicaties van de Europese chipwet voor de defensie- en de lucht- en ruimtevaartindustrie (aanvullend advies bij dit advies).

(2)  IC Insights: https://www.icinsights.com/news/bulletins/2022-Semiconductor-Sales-To-Grow-11-After-Surging-25-In-2021/

(3)  Senate Passage of USICA Marks Major Step Toward Enacting Needed Semiconductor Investments — Semiconductor Industry Association (semiconductors.org).

(4)  A new world under construction: China and semiconductors | McKinsey.

(5)  COM(2021) 118.

(6)  COM(2021) 574.

(7)  COM(2021) 713 final.

(8)  Women TechEU (europa.eu).

(9)  Digitalisierung braucht mehr Frauen | SheTransformsIT.

(10)  https://ec.europa.eu/growth/news/stakeholder-survey-european-chip-demand-2022-02-16_en


BIJLAGE

Advies van de adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI) over een chipwet voor Europa: implicaties van de Europese chipwet voor de defensie- en de lucht- en ruimtevaartindustrie

(aanvullend advies bij INT/984)

Rapporteur:

Maurizio MENSI

Corapporteur:

Jan PIE

Besluit van de voltallige vergadering

18.1.2022

Rechtsgrondslag

Artikel 37, lid 2, van het reglement van orde

 

Aanvullend advies

Bevoegde afdeling

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de afdeling

13.5.2022

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Halfgeleiders staan centraal in de geopolitiek en het technologisch-industriële leiderschap van vandaag. Werk maken van een geavanceerd Europees systeem voor halfgeleiders en van veerkrachtige toeleveringsketens is dan ook van vitaal belang voor de strategische autonomie, technologische soevereiniteit, veerkracht en industriële concurrentiekracht van de EU, ook in de strategische defensie- en ruimtevaartsector. Het EESC staat daarom volledig achter de ambitieuze doelstellingen van de Europese chipwet.

1.2.

Het EESC is van mening dat de EU meer middelen nodig heeft dan momenteel zijn beoogd om haar ambitieuze doelstellingen op het gebied van halfgeleiders te kunnen waarmaken. Om haar beperkte middelen zo goed mogelijk te benutten moet de EU ook overwegen prioriteit te geven aan specifieke technologieën of segmenten van de waardeketen en met gelijkgezinde partners aanvullende inspanningen te leveren.

1.3.

De Europese chipwet zou ervoor moeten zorgen dat met name defensie en lucht- en ruimtevaart ondersteuning krijgen die recht doet aan hun strategische belang en hun status als kritieke sectoren, ongeacht hun marktomvang. Een en ander zou moeten doorwerken in alle pijlers van het initiatief, onder meer met stimulansen voor nieuwe chipontwerpen die voldoen aan specifieke defensie- en ruimtevaarteisen. Specifieke maatregelen zouden prioritaire toegang tot proeflijnen omvatten en de mogelijkheid om orders van kritieke sectoren aan geïntegreerde productiefaciliteiten en open EU-gieterijen buiten de “crisismodus” om prioriteit te verlenen.

1.4.

Om te kunnen zorgen voor maximale coördinatie tussen beleidsmakers en actoren op de upstream- en downstreammarkt zouden industriële belanghebbenden uit de kritieke halfgeleider- en downstreamsectoren volwaardig lid moeten zijn van de Europese Raad voor halfgeleiders en zijn ondersteunende organen.

1.5.

Investeringen in zowel de geavanceerde als de reeds “volwassen” productie van chips in Europa zijn nodig voor veerkrachtige toeleveringsketens voor de defensie- en ruimtevaartindustrie, en innovatie moet worden ondersteund voor alle soorten halfgeleiders die de Europese industrie nodig heeft.

1.6.

De EU-strategie moet specifieke maatregelen omvatten voor de grondstoffenvoorziening.

1.7.

Om een schadelijke subsidiewedloop te voorkomen zou financiering zo veel mogelijk op EU-niveau moeten worden gecoördineerd, en het onder artikel 107 VWEU vallende controlemechanisme voor staatssteun zou moeten worden aangepast om de voorspelbaarheid van de beoordeling en de samenhang met andere EU-doelstellingen te waarborgen.

1.8.

Staatssteun moet worden verleend aan geïntegreerde productiefaciliteiten en open EU-gieterijen waar meerdere lidstaten rechtstreeks baat bij hebben, en overheidssteun zou kunnen worden toegespitst op initiatieven die nauw verband houden met “groene” toepassingen.

1.9.

Het verzamelen van gegevens voor de monitoring van toeleveringsketens en het anticiperen op toekomstige crises zou door één orgaan op EU-niveau moeten gebeuren.

1.10.

Het EESC pleit voor een passend kader voor gegevensbeheer waarin transparantie, interoperabiliteit, uitwisseling, toegankelijkheid en beveiliging van gegevens een plaats hebben.

1.11.

Als strategische sectoren moeten defensie en lucht- en ruimtevaart voorrang krijgen bij de ontwikkeling van certificeringsprocedures, en het initiatief “Chips for Europe” zou de ontwikkeling van gezamenlijke militaire en civiele normen in het kader van de Europese normalisatiestrategie kunnen ondersteunen.

1.12.

De Europese chipwet moet coherent zijn, met duidelijke dwarsverbanden met alle andere EU- en nationale beleidsinstrumenten die verwante doelstellingen hebben, waaronder de Europese alliantie op het gebied van processors en halfgeleidertechnologieën, het EU-waarnemingscentrum voor kritieke technologieën en de Europese grondstoffenalliantie.

1.13.

Het EESC is ingenomen met de Europese chipwet en zou graag zien dat de onderhandelingen over het initiatief onverwijld van start gaan en dat het snel, ambitieus en doeltreffend ten uitvoer wordt gelegd.

2.   Achtergrond

2.1.

In een steeds meer gedigitaliseerde wereld zijn halfgeleiders een essentieel onderdeel van veel economische sectoren en gebieden van het leven. Zij voorzien alle digitale producten van stroom, maken cruciale technologieën van de toekomst mogelijk, zoals AI, 5G en cloud/edge computing, en vormen de basis van kritieke infrastructuur waar onze samenlevingen op steunen.

2.2.

Halfgeleiders zijn ook van vitaal belang voor de defensie- en de lucht- en ruimtevaartindustrie. De geavanceerde systemen waar Europese militairen en andere eindgebruikers steeds afhankelijker van zijn bevatten allerlei soorten chips, waarvan een groot aantal ook in commerciële producten wordt gebruikt. De commerciële productie van chips is echter gericht op kostenefficiëntie bij grote hoeveelheden, terwijl defensie en lucht- en ruimtevaart kleinere hoeveelheden nodig hebben en vooral belang hechten aan duurzaamheid, betrouwbaarheid en beveiliging van informatie. De defensie- en de lucht- en ruimtevaartsector vormden in 2020 samen ongeveer 1 % van de wereldwijde markt voor chips (1).

2.3.

De vraag naar alle soorten halfgeleiders is in de verschillende industriesectoren omhooggeschoten door de wereldwijde versnelling van de digitale transformatie en zal naar verwachting in 2030 twee keer zo hoog zijn als nu. Door de uitbraak van de coronapandemie is de vraag toegenomen en haperen de mondiale toeleveringsketens. Sindsdien hebben alle industriële downstreamsectoren wereldwijd grote bevoorradingsproblemen. Er is sprake van lange leveringstermijnen, annulering van bestellingen en fabriekssluitingen, met ernstige economische gevolgen. Zo is de verhouding tussen de PMI-index van orderontvangsten en de leveringstermijnen van leveranciers in het eurogebied tussen 2019 en 2021 meer dan verdrievoudigd, met name in bedrijfstakken die voor hun productie halfgeleiders gebruiken (zoals auto’s en technologieapparatuur), terwijl de productie van motorvoertuigen in het eurogebied tussen november 2020 en maart 2021 met 18,2 % is afgenomen (2).

2.4.

Uit deze ontwikkelingen blijkt dat Europa zwaar leunt op een klein aantal buitenlandse leveranciers van chips en onderdelen en daardoor kwetsbaar is voor haperingen in de toeleveringsketens. Met name de defensie- en de lucht- en ruimtevaartindustrie van de EU heeft deze kwetsbaarheid aan den lijve ondervonden. Omdat producenten van chips de stijgende mondiale vraag niet aankunnen en door marktdenken worden gedreven, geven zij voorrang aan binnenlandse markten en grootschalige sectoren, waardoor de rest te weinig chips krijgt.

2.5.

Aangezien chips een centrale plaats hebben in onze economieën, vormen verstoringen in de toeleveringsketen een economisch en in potentie ook maatschappelijk probleem. Maar in het geval van strategische sectoren als defensie en lucht- en ruimtevaart is de afhankelijkheid van toeleveranciers ook een veiligheidsprobleem, omdat de levering van defensie- en lucht- en ruimtevaartproducten in de EU erdoor in gevaar komt.

2.6.

Dit is een groot probleem nu de geopolitieke spanningen toenemen en handel en technologiestromen als wapens worden ingezet, waardoor halfgeleiders in geopolitiek opzicht een kritieke rol hebben gekregen. Als gevolg daarvan zetten leidende economieën alles op alles om hun productiecapaciteit op te voeren en minder afhankelijk te worden. Zo zijn de VS van plan om tot 2026 52 miljard USD te investeren in hun ecosysteem van halfgeleiders, wil China 150 miljard USD vrijmaken om in 2025 voor 70 % zelfvoorzienend te kunnen zijn, en is Zuid-Korea van plan om tussen nu en 2030 tot 450 miljard USD aan particuliere investeringen te mobiliseren.

2.7.

In het licht hiervan moet de EU haar afhankelijkheid snel afbouwen, haar concurrentievermogen een impuls geven en haar voorzieningszekerheid op het gebied van chips vergroten door haar positie in de mondiale toeleveringsketen te versterken. Dat is met name van belang voor strategische sectoren zoals defensie en lucht- en ruimtevaart. Tegelijkertijd is een autarkische productie van halfgeleiders onrealistisch en onwenselijk, gezien de hoge complexiteit, de kosten en de belemmeringen voor markttoegang. Voor een betere voorzieningszekerheid van Europa is het dan ook van cruciaal belang dat internationale partnerschappen worden versterkt.

2.8.

In de industriestrategie van 2020 noemde de Commissie halfgeleiders een strategische industriesector waarin de afhankelijkheid van Europa moet worden aangepakt. Een doelstelling van het digitaal kompas 2021 is dat Europa zijn aandeel in de mondiale productie van geavanceerde en duurzame chips in 2030 verdubbeld moet hebben tot 20 %. In haar toespraak over de Staat van de Unie van 2021 kondigde Commissievoorzitter Von der Leyen de Europese chipwet aan, die een geavanceerd Europees ecosysteem voor chips tot stand moet brengen. De Europese Raad ten slotte benadrukte in maart 2022 eens te meer het belang van dit initiatief en pleitte er daarbij voor om de strategische afhankelijkheid van de EU in zeer gevoelige sectoren, waaronder die van halfgeleiders, af te bouwen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Visie

3.1.1.

Hoewel Europa in sommige schakels van de waardeketen van chips (zoals O&O en productieapparatuur) al een sterke positie inneemt, moet het zijn positie in de rest van de keten versterken. Het EESC is dan ook ingenomen met het streven van de Europese Commissie om met behulp van de huidige sterke punten de kloof tussen lab en fabriek te dichten.

3.1.2.

In de Europese strategie is er onvoldoende aandacht voor grondstoffen; deze vormen een belangrijk aspect van de voorzieningszekerheid, maar voor bepaalde materialen (zoals fotoresisten en siliciummetaal) is Europa afhankelijk van derde landen. De Europese chipwet zou moeten voorzien in specifieke maatregelen om dit risico aan te pakken, met koppelingen naar de Europese grondstoffenalliantie.

3.1.3.

Het EESC staat volledig achter de doelstelling om de Europese productie van geavanceerde en duurzame halfgeleiders een impuls te geven. Kritieke sectoren, waaronder de defensie- en de lucht- en ruimtevaartindustrie, hebben echter ook chips van de oudere generatie nodig. Om veerkrachtige toeleveringsketens te waarborgen moet dan ook in de productie van zowel geavanceerde als “volwassen” chips worden geïnvesteerd.

3.1.4.

Voor de ondersteuning van grootschalige technologische capaciteitsopbouw en innovatie in de hele EU is het van essentieel belang dat het hele ecosysteem, inclusief start-ups, scale-ups, kmo’s en grotere ondernemingen, nauw bij een en ander worden betrokken.

3.2.   Investeringen

3.2.1.

Om de doelstellingen van haar chipstrategie te halen is volgens de Europese Commissie tot 2030 ongeveer 43 miljard EUR aan beleidsgebaseerde investeringen nodig, waaronder 11 miljard EUR aan overheidsinvesteringen in het kader van het initiatief Chips voor Europa. Er is echter veel meer duidelijkheid nodig over de financieringsbronnen en -bedragen, over het gebruik van bestaande begrotingskredieten en over de vraag welke doelstellingen door elk van de begrotingonderdelen moeten worden ondersteund.

3.2.2.

Het EESC betwijfelt of de in de EU-chipstrategie voorziene overheidsinvesteringen, waarvan een deel al was gereserveerd voor maatregelen op het gebied van micro-elektronica, wel omvangrijk genoeg zijn om de hoge ambities te kunnen waarmaken. De industriële concurrenten van de EU hebben hun ecosystemen van halfgeleiders — die al een betere positie innemen in de mondiale waardeketen — veel uitgebreider gesteund en gaan daar mee door. Er zijn dan ook meer middelen nodig dan momenteel gepland om de ambitieuze doelstellingen van het initiatief te kunnen verwezenlijken, zowel wat het marktaandeel als wat het tijdschema betreft. Vermindering van de administratieve rompslomp om toegang te krijgen tot deze middelen moet als een prioriteit worden beschouwd.

3.2.3.

Om haar beperkte middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken zou de EU ook moeten overwegen prioriteit te geven aan specifieke technologieën of bepaalde segmenten van de waardeketen. Coördinatie met gelijkgezinde partners kan er hierbij voor zorgen dat de inspanningen elkaar aanvullen en niet overlappen.

3.2.4.

Herschikkingen van middelen van Horizon Europa en Digitaal Europa mogen er niet toe leiden dat er voor andere prioritaire gebieden, zoals ruimtevaart, AI en cyberbeveiliging, onvoldoende middelen overblijven om hun eigen specifieke doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Bovendien zouden er geen herschikkingen uit het Europees Defensiefonds mogen plaatsvinden, aangezien de middelen ter ondersteuning van de strategische defensiesector nu al gering zijn.

3.3.   Kritieke sectoren

3.3.1.

In de Europese chipwet wordt het belang van “kritieke sectoren” — waaronder defensie en lucht- en ruimtevaart — onderkend. In geval van ernstige verstoringen van de voorziening krijgen zij prioriteit. Deze strategische aanpak is een goede zaak, omdat daarmee recht wordt gedaan aan het grote belang van deze sectoren voor de veiligheid en veerkracht van onze samenlevingen.

3.3.2.

Wel zou de idee van “kritieke sectoren” in alle pijlers van het initiatief moeten doorwerken. Het is met name van belang dat het initiatief Chips voor Europa specifieke maatregelen omvat ter ondersteuning van kritieke sectoren, waaronder prioritaire toegang tot proeflijnen, en dat geïntegreerde productiefaciliteiten en open EU-gieterijen een bepaald minimum van hun totale productiecapaciteit reserveren om aan de vraag van deze sectoren te voldoen.

3.4.   Strategisch belang van defensie en lucht- en ruimtevaart

3.4.1.

De Europese chipwet zou ervoor moeten zorgen dat defensie en lucht- en ruimtevaart de ondersteuning krijgen die hun strategische belang en hun status als “kritieke” sectoren weerspiegelt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van deze sectoren, waaronder hun kleine marktaandeel en hun beperkte vermogen om gerelateerde investeringen en marktkeuzes te beïnvloeden.

3.4.2.

Gezien deze specifieke kenmerken is er een goed evenwicht nodig tussen een marktgestuurde, op volume gebaseerde aanpak en een strategische, op hun kritieke functie gebaseerde aanpak om de voorzieningszekerheid van deze sectoren te waarborgen. Dat moet vooral tot uiting komen in de relatieve prioritering van orders aan productiefaciliteiten en de verdeling van producten na gezamenlijke inkoop, waarbij de defensie- en de lucht- en ruimtevaartindustrie zouden moeten concurreren met veel grotere sectoren.

3.5.   Milieu

3.5.1.

De Europese chipwet zou volledig moeten worden afgestemd op de strategische doelstelling van de EU — een groene en duurzame EU-economie in 2030 — en deze moeten helpen verwezenlijken. Dat betekent dat meer onderzoek zou moeten worden gedaan naar de milieueffecten van halfgeleiderinitiatieven, zodat gedegen inzicht wordt verkregen in de milieueffecten van de hele waardeketen, en niet alleen in de prestaties van het eindproduct.

3.5.2.

Daarom moet overheidssteun worden toegespitst op halfgeleiderinitiatieven die nauw verband houden met “groene” toepassingen. Zo zouden ondernemingen die dergelijke producten ontwikkelen sneller in aanmerking moeten komen voor overheidssteun.

3.6.   Governance

3.6.1.

Belanghebbenden uit de sector zijn beter dan wie ook in staat om markttendensen te volgen en na te gaan hoe verstoringen van de voorziening verholpen kunnen worden. Daarom zouden zulke belanghebbenden, met name uit de halfgeleidersector en kritieke sectoren, nauw moeten worden betrokken bij de governance van de chipstrategie, onder meer als volwaardige leden van de Raad voor halfgeleiders en zijn subgroepen. Als downstream- en upstreamsectoren bij een en ander worden betrokken, zal dat hun onderlinge coördinatie ten goede komen en kan de industrie haperingen in de voorziening aanpakken zonder grootschalige marktinterventies.

3.7.   Coherentie

3.7.1.

Verschillende beleidsinstrumenten van de EU hebben al betrekking op chips, zoals Horizon Europa, Digitaal Europa, de industriële alliantie voor processoren en halfgeleidertechnologieën en het Waarnemingscentrum voor kritieke technologieën. De Europese grondstoffenalliantie houdt zich ook bezig met aanverwante onderwerpen. Voor een zo groot mogelijke algehele doeltreffendheid en efficiëntie moeten deze instrumenten en de Europese chipwet één geheel vormen, met duidelijke onderlinge koppelingen. Er zal coördinatie nodig zijn tussen EU-initiatieven en de nationale projecten die de lidstaten actief aan het ontwikkelen zijn.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Onderzoek en technologische ontwikkeling versterken

4.1.1.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om technologieën van de volgende generatie, zoals transistors kleiner dan 2 nm, disruptieve AI-technologieën en kwantumchips, te ondersteunen. Deze technologieën kunnen goed voorzien in de toekomstige behoeften van strategische industrieën, waaronder defensie en lucht- en ruimtevaart, en daarom is het van cruciaal belang dat de Europese intellectuele eigendom op deze gebieden snel wordt ontwikkeld en beschermd.

4.1.2.

Tegelijkertijd zullen de Europese downstreamindustrieën, waaronder defensie en lucht- en ruimtevaart, behoefte blijven hebben aan gespecialiseerde chips van grotere afmetingen. Daarom moet de Europese chipwet zich niet uitsluitend richten op de kleinste chips, maar innovatie voor alle benodigde chiptypes bevorderen.

4.2.   Leiderschap op het gebied van ontwerp, fabricage en behuizing

4.2.1.

Het valt toe te juichen dat in het initiatief Chips voor Europa de nadruk wordt gelegd op nauwe samenwerking tussen actoren aan de aanbod- en vraagzijde, en dat de alliantie voor processoren en halfgeleidertechnologieën een adviserende rol wordt toegedacht. Beide zaken zullen de samenhang van de inspanningen vergroten.

4.2.2.

Voor de veerkracht en autonomie van de Europese defensie- en lucht- en ruimtevaartindustrie is het van groot belang dat de EU in de toekomst zelf elektronica kan ontwerpen, ook voor zaken als cyberbescherming, AI-capaciteiten, modulariteit en hergebruik.

4.2.3.

Het EESC staat volledig achter de invoering van innovatieve proeflijnen voor prototypes. Om synergieën tussen de commerciële productie en de strategisch belangrijke defensie- en lucht- en ruimtevaartindustrie te bevorderen moet bij ontwerpen van chips voor deze sectoren rekening worden gehouden met hun specifieke behoeften. Ontwerpen die bedoeld zijn om in de behoeften op het gebied van defensie en lucht- en ruimtevaart te voorzien moeten ook prioritaire toegang krijgen tot proeflijnen.

4.2.4.

Als strategische sectoren moeten defensie en lucht- en ruimtevaart voorrang krijgen bij de ontwikkeling van certificeringsprocedures. De ontwikkeling van normen zal van cruciaal belang zijn. Om de kans op synergieën zo groot mogelijk te maken zou het initiatief Chips voor Europa de ontwikkeling van gezamenlijke militaire en civiele normen in de Europese normalisatiestrategie kunnen ondersteunen.

4.3.   Het ecosysteem van Europa een impuls geven en de voorzieningszekerheid waarborgen

4.3.1.

Het EESC is het ermee eens dat omvangrijke en snelle overheidssteun nodig is als stimulans voor de grote particuliere investeringen die nodig zijn om de Europese productiecapaciteit te versterken. Om deze investeringen aan te trekken zal het van cruciaal belang zijn rechtszekerheid te waarborgen en de administratieve rompslomp zo veel mogelijk te beperken. Daarom moeten de criteria voor de aanwijzing van geïntegreerde productiefaciliteiten en open EU-gieterijen en voor de goedkeuring van staatssteun duidelijk worden omschreven, en dienen de administratieve procedures te worden gestroomlijnd. Om een efficiënte en niet-discriminerende toepassing van de staatssteunregels te waarborgen moeten er ook criteria voor de coördinatie van de verschillende beschikbare steunmaatregelen worden opgesteld.

4.3.2.

Het is een goede zaak dat met het “eerste in zijn soort”-beginsel (“first of a kind”) niet alleen innovatie in de technologieknoop, maar ook op het gebied van procestechnologie, prestaties en duurzaamheid wordt ondersteund. Er zou een aanvullend “EU-breed” beginsel kunnen worden ingevoerd ter erkenning van faciliteiten waar meerdere landen rechtstreeks baat bij hebben (met bijvoorbeeld de verplichting om op voet van gelijkheid aan bedrijven uit verschillende lidstaten te leveren).

4.3.3.

Om een dure subsidiewedloop tussen lidstaten te voorkomen stelt het EESC voor de overheidsfinanciering op EU-niveau zo veel mogelijk te coördineren (bijvoorbeeld door gebruik te maken van de gemeenschappelijke onderneming en het IPCEI-kader en door coördinatie van de digitale hoofdstukken van de nationale plannen voor herstel en veerkracht waaruit naar verwachting 20 % of 145 miljard EUR zal worden besteed aan de digitale transformatie). De aanpassing van het controlemechanisme voor staatssteun uit hoofde van artikel 107 VWEU is ook gerechtvaardigd om een snellere en meer voorspelbare beoordeling van overheidssteun mogelijk te maken. Het tijdelijke covid-steunkader is bijvoorbeeld succesvol gebleken bij het waarborgen van tijdige en adequate steun, en hetzelfde geldt voor de richtsnoeren voor breedbandsteun. Hoewel overheidssteun voor geïntegreerde productiefaciliteiten en open EU-gieterijen de financieringskloof voor 100 % kan dichten, zijn verdere richtsnoeren voor de analyse zeer welkom. Zo zouden geïntegreerde productiefaciliteiten en open EU-gieterijen die ook aan het EU-brede criterium voldoen, in aanmerking kunnen komen voor snellere goedkeuring van staatssteun.

4.3.4.

Bij de beoordeling van staatssteun zou de Commissie ook andere doelstellingen moeten meewegen, bijvoorbeeld de ondersteuning van strategische sectoren zoals defensie en lucht- en ruimtevaart en het waarborgen van de samenhang met de duurzaamheidsdoelstellingen van de EU.

4.4.   Het acute tekort aan vaardigheden aanpakken

4.4.1.

Digitale vaardigheden zijn van cruciaal belang om de ambities van Europa op het gebied van halfgeleiders te verwezenlijken, en de vraag hiernaar zal alleen maar groter worden. Het EESC juicht het dan ook toe dat de nadruk ligt op het aanpakken van de lacunes in digitale vaardigheden in Europa, en dringt aan op een ambitieuze uitvoering van de initiatieven die in dit verband zijn gepland.

4.5.   Inzicht in mondiale toeleveringsketens en anticiperen op toekomstige crises

4.5.1.

Het EESC is ingenomen met de strategische focus op het in kaart brengen en monitoren van toeleveringsketens en het in kaart brengen van risico’s op verstoringen. Bepaalde risico’s gelden vooral voor de defensie- en de lucht- en ruimtevaartsector. Daarbij gaat het ook om de gevolgen voor leveranciers van ESG-beleid, EU-regelgeving zoals Reach, en het buitenlands en uitvoerbeleid van de landen waar buitenlandse leveranciers (bijvoorbeeld US ITAR/EAR) gevestigd zijn.

4.5.2.

Deze taak vereist een aanpak die enerzijds recht doet aan het complexe, grensoverschrijdende karakter van toeleveringsketens en anderzijds zorgt voor samenhangende informatie. Het verzamelen van gegevens zou dan ook moeten gebeuren door één op EU-niveau aangewezen orgaan, waaraan bedrijven in de hele EU dan aan de hand van duidelijke en gestroomlijnde vereisten verslag zouden moeten uitbrengen. Er moeten passende mechanismen komen om de vertrouwelijkheid van door de industrie verstrekte gevoelige informatie te waarborgen.

4.5.3.

Tot slot moet duidelijk zijn welke regels van toepassing zijn bij een crisis. Bij een wereldwijd tekort bijvoorbeeld zullen ondernemingen uit allerlei kritieke sectoren waarschijnlijk toegang tot dezelfde producten en productiecapaciteit nodig hebben, omdat de meeste chipsoorten in verschillende bedrijfstakken worden gebruikt. Daarom zijn duidelijke criteria nodig voor de prioritering van orders en de verdeling van producten na gezamenlijke aankopen.

4.6.   Internationale samenwerking

4.6.1.

Het mondiale halfgeleiderecosysteem is complex, gespecialiseerd en intern sterk verweven. Daarom moeten inspanningen om de productiecapaciteit en de veerkracht op EU-niveau te vergroten geflankeerd worden door samenwerking met gelijkgezinde internationale partners. Als de sterke punten van elk van de partners worden benut en gecoördineerde strategieën worden ontwikkeld, zal dat voor synergieën zorgen, dubbel werk voorkomen en tot meer efficiëntie in de hele waardeketen leiden.

Bij het nastreven van samenwerking met partners op het gebied van chips moet de EU optimaal gebruikmaken van bestaande fora, zoals de Raad voor handel en technologie tussen de EU en de VS, en daar — gezien hun rol bij de uitvoering van projecten in het veld en de expertise die ze daarmee hebben opgedaan — belanghebbenden uit de sector bij betrekken.

Brussel, 13 mei 2022.

De voorzitter van de adviescommissie Industriële Reconversie

Pietro Francesco DE LOTTO


(1)  TechNavio, Semiconductor Market in Military and Aerospace Industry by Product and Geography — Forecast and Analysis 2021-2025, november 2021; Gartner, “Worldwide Semiconductor Revenue Grew 10,4 % in 2020”, Gartner Press Release, 12 april 2021.

(2)  Attinasi, Maria Grazia, et al. “The semiconductor shortage and its implication for euro area trade, production and prices”, ECB Economic Bulletin 4/2021, april 2021.


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/34


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders

(COM(2022) 46 final — 2022/0032 (COD))

(2022/C 365/06)

Rapporteur:

Dirk BERGRATH

Raadpleging

Europees Parlement, 7.3.2022

Raad, 17.3.2022

Rechtsgrond

Artikelen 114, 172, lid 3, 182, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

1.6.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

205/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het plan om de Europese industrie veerkrachtiger te maken en de interne halfgeleiderindustrie te versterken wordt zeer positief ontvangen. In de chipverordening moet met name het streven naar meer transparantie en samenwerking in de hele waardeketen en naar vermindering van de mondiale afhankelijkheid op het gebied van ontwerp, productie, verpakking, testen en assemblage door gerichte steun centraal staan.

1.2.

In de chipverordening wordt echter niet in dezelfde mate aandacht besteed aan het hele ecosysteem, maar wordt een duidelijk accent gelegd op een halfgeleidersegment dat van belang zal zijn voor de industrie van de toekomst, maar dat op dit moment nog nauwelijks gebruiksmogelijkheden kent. Hier moeten verbeteringen worden aangebracht en er moet extra aandacht worden besteed aan chipsegmenten waaraan in de industrie daadwerkelijk behoefte bestaat.

1.3.

De chipverordening zal nauwelijks bijdragen tot een oplossing van de problemen met de toeleveringsketen, waarvan de gevolgen op dit moment bijvoorbeeld in de automobielindustrie en de sector machinebouw kunnen worden waargenomen. De chipsegmenten die nodig zijn voor de bestaande Europese industrieën moeten daarom worden aangepakt met aanvullende en specifieke maatregelen om deze segmenten crisisbestendiger te maken. Dit zal niet alleen de bestaande halfgeleiderindustrie in Europa en de modernisering daarvan versterken en ondersteunen, maar door een betere continuïteit van de levering ook ten goede komen aan de Europese verwerkende industrieën die afhankelijk zijn van chips.

1.4.

Zo moeten besluiten over de koers van het industriebeleid niet alleen afhangen van het formaat van de chips, maar ook van een analyse van de specifieke behoeften van industriële afnemers, om te garanderen dat de geplande steunmaatregelen geschikt zijn voor het beoogde doel.

1.5.

Bijkomende criteria waarmee rekening moet worden gehouden zijn bijvoorbeeld de energie-efficiëntie van de chips, het type grondstoffen dat voor de productie wordt gebruikt en een zo circulair mogelijke productie. De Commissie, de lidstaten en de industrie moeten daarom gezamenlijk bespreken hoe de voorzieningsbronnen kunnen worden gediversifieerd en met name hoe in het kader van een geïndustrialiseerde circulaire economie kritieke grondstoffen in de micro-elektronica beter kunnen worden gerecycled.

1.6.

De chipstrategie van de Europese Unie mag niet beperkt blijven tot processoren, maar moet betrekking hebben op alle soorten geïntegreerde schakelingen en ook passieve componenten, behuizingsmaterialen en de vervaardiging van machines omvatten. Het door de Commissie voorgestelde beginsel “van laboratorium naar fabricage” schiet tekort, aangezien de waardeketen niet ophoudt bij de fabricage.

1.7.

Om ervoor te zorgen dat de benodigde geschoolde arbeidskrachten beschikbaar zijn om de steunmaatregelen in het kader van het industriebeleid uit te voeren, stelt de Commissie een reeks kwalificeringsmaatregelen voor. Het valt echter op dat de nadruk heel sterk ligt op hooggekwalificeerde werknemers. Dit is van cruciaal belang om de technologische sprong naar een segment van halfgeleiders van minder dan 10 nm te doen slagen. Bij de gekozen aanpak mag echter niet uit het oog worden verloren dat, om het ecosysteem van de sector steviger in Europa te verankeren, het ook — en vooral — nodig zal zijn de toegangsmogelijkheden te vergemakkelijken voor werknemers die niet als hooggekwalificeerd worden beschouwd.

2.   Inleiding en algemene opmerkingen

2.1.

In de chipverordening van de EU wordt voorgesteld voort te bouwen op de sterke punten van Europa en de nog resterende zwakke punten aan te pakken teneinde een bloeiend ecosysteem voor halfgeleiders en een veerkrachtige toeleveringsketen tot stand te brengen, en tegelijkertijd maatregelen vast te stellen om zich voor te bereiden op toekomstige verstoringen van de toeleveringsketen, daarop te anticiperen en te reageren.

2.2.

Het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor halfgeleiders (de chipverordening) (1) vormt een aanvulling op de mededeling Een chipverordening voor Europa (2).

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Inhoud van het voorstel

3.1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het voorstel en met name met het feit dat het tegemoetkomt aan de vastgestelde behoefte aan maatregelen, zowel wat de veiligheid van de bevoorradingsketen als wat de transparantie en de samenwerking in de hele waardeketen betreft. In de chipverordening wordt leveringszekerheid aangemerkt als de sleutel tot het welslagen van de groene en digitale transitie.

3.1.2.

In dat verband juicht het EESC het toe dat de afhankelijkheid van leveranciers uit derde landen als problematisch wordt erkend, met name op het gebied van ontwerp, fabricage, behuizing, testen en assemblage.

3.1.3.

Het EESC merkt op dat de chipverordening nauwelijks zal bijdragen tot een oplossing van de problemen met de toeleveringsketen, waarvan de gevolgen op dit moment bijvoorbeeld in de automobielindustrie kunnen worden waargenomen. Het chipsegment dat nu en in de toekomst voornamelijk in de automobielindustrie, maar bijvoorbeeld ook in de witgoedsector en in de machinebouw wordt gebruikt, d.w.z. met name halfgeleiders van meer dan 16 nm, moet daarom extra worden aangepakt, en er moeten specifieke maatregelen worden uitgewerkt om dit segment crisisbestendiger te maken. Dit zal niet alleen de bestaande halfgeleiderindustrie in Europa en de modernisering daarvan versterken en ondersteunen, maar door een betere continuïteit van de levering ook ten goede komen aan de Europese verwerkende industrieën die afhankelijk zijn van chips.

3.1.4.

Het EESC is ingenomen met het streven om de marktpositie van Europa te versterken door de netwerkvorming in de waardeketen te verbeteren en zich met name te richten op segmenten die bijzonder kostenintensief en risicovol zijn.

3.1.5.

Het EESC staat in beginsel positief tegenover de voorgestelde maatregelen, alsook tegenover de eisen die aan de lidstaten en het bedrijfsleven worden gesteld.

3.1.6.

Het EESC betreurt het dat met name deze laatste productiefasen, d.w.z. behuizing, testen en assemblage, niet volledig in de chipverordening worden meegenomen en dus kwetsbare punten in het ecosysteem zullen blijven vormen.

3.1.7.

In dit verband betreurt het EESC het dat het ecosysteem voor micro-elektronica niet voldoende aan bod komt in de chipverordening en dat de aandacht eerder uitgaat naar het topsegment.

3.1.8.

Het EESC is van mening dat de kwestie van het formaat, met name het vermelde aantal nanometers, minder relevant wordt. Aangezien het gespecificeerde aantal nanometers hoe dan ook geen echte fysieke dimensie (3) meer beschrijft, moet opnieuw worden besproken of de exclusieve focus op het aantal nanometers nog zin heeft, dan wel of daarnaast andere criteria moeten worden gehanteerd die meer gericht zijn op de concrete behoeften van de afnemende industrieën, maar die ook de doelstellingen van de groene en de digitale transitie weerspiegelen.

3.1.9.

Een dergelijke strategie moet daarom gericht zijn op de vraag in welke industriële behoeften de komende decennia moet worden voorzien om het concurrentievermogen van de Europese industrie in stand te houden en uit te breiden. De strategie mag vooral niet beperkt blijven tot processoren, maar moet betrekking hebben op alle soorten geïntegreerde schakelingen en ook passieve componenten en behuizingsmaterialen, alsmede de fabricage van machines omvatten, zodat de volledige breedte van het ecosysteem wordt bestreken. Deze strategie moet ook betrekking hebben op de algemene logistiek, alsmede op de continuïteit van de levering van basismaterialen en kritieke grondstoffen. Gezien het zeer dynamische karakter van de markten voor micro-elektronica moet deze strategie ook regelmatig worden herzien in samenhang met de relevante fora van belanghebbenden om ervoor te zorgen dat zij actueel blijft.

3.1.10.

Het EESC is verheugd dat het voorstel zich ook richt op halfgeleidersegmenten die het energieverbruik in toekomstgerichte sectoren als de ICT-sector zullen terugdringen, met name voor datacenters en verleners van clouddiensten.

3.1.11.

Het EESC is ingenomen met de aanwijzing van faciliteiten voor geïntegreerde productie en open EU-gieterijen. De Commissie wordt echter verzocht duidelijker te definiëren welke indicatoren worden gebruikt om te meten dat zij een “duidelijk positief effect [hebben] op de waardeketen voor halfgeleiders in de Unie wat betreft het waarborgen van de leveringszekerheid en het aantrekken van gekwalificeerde arbeidskrachten”.

3.1.12.

Het EESC is ook ingenomen met het feit dat de mogelijkheid wordt opengelaten om het desbetreffende besluit in te trekken indien mocht blijken dat de aanvraag voor deze status gebaseerd was op het verstrekken van onjuiste of verouderde informatie. De Commissie moet zorgen voor een naadloos toezicht om de naleving van de regels te waarborgen.

3.1.13.

Het EESC stemt er in beginsel mee in dat de aangewezen autoriteiten in de lidstaten de bevoegdheid krijgen om bij de sector informatie in te winnen aan de hand waarvan zij een overzicht kunnen krijgen van de toeleverings- en waardeketens en de belangrijkste spelers daarin. Het zou een goed idee zijn om deze informatieverzameling in de hele EU uniform te maken, zodat ondernemingen hun antwoorden niet hoeven aan te passen aan de verschillende eisen in elke lidstaat. Dit zou de extra bureaucratische last tot een minimum beperken. Daartoe is het inderdaad zinvol om zowel de faciliteiten voor geïntegreerde productie als de open EU-gieterijen als van algemeen belang te beschouwen. Evenzo is het zinvol dat de lidstaten worden aangemoedigd om nationale steunprogramma’s en vergunningsprocedures op te zetten. Aangezien het bij de verkregen informatie om gevoelige gegevens kan gaan, is het belangrijk deze vertrouwelijk te behandelen. Er moet met name transparantie worden gecreëerd over wat er met de opgevraagde gegevens gebeurt.

3.1.14.

Het EESC is verheugd dat specifiek wordt ingegaan op het tekort aan vaardigheden, waarbij met name wordt gewezen op de noodzaak om het ecosysteem van de halfgeleiderindustrie aantrekkelijker te maken voor jong talent en op het feit dat de huidige arbeidskrachten in de sector duidelijk behoefte hebben aan bij- en omscholing om de technologische kloof te dichten. De voorgestelde maatregelen voor deze laatste groep gaan echter niet ver genoeg en er moeten meer gerichte programma’s worden opgezet om de werkgelegenheid veilig te stellen.

3.1.15.

Het EESC is ingenomen met de aangekondigde oprichting van een Europees consortium voor chipinfrastructuur en roept de coördinator en de Commissie op om bij de samenstelling ervan rekening te houden met de representativiteit en er met name voor te zorgen dat alle geledingen van het ecosysteem van halfgeleiders vertegenwoordigd zijn.

3.2.   Reacties op een “crisis”: transparantie en prioritering van producten als nuttige instrumenten ter ondersteuning van de zekerheid van de toeleveringsketen.

3.2.1.

Het EESC is in principe ingenomen met het voorstel om een toolbox in te voeren om de bestendigheid tegen schommelingen op de wereldmarkt te waarborgen. Dit zal de transparantie in de waardeketen ten goede komen en aldus bijdragen tot een betere leveringszekerheid.

3.2.2.

Met name het systeem voor vroegtijdige waarschuwing zal, indien alle actoren hun verplichtingen nakomen en er het nodige vertrouwen is in de zorgvuldige behandeling van informatie, helpen om knelpunten te voorzien en passende tegenmaatregelen voor te bereiden. In dit verband moet ervoor worden gezorgd dat er rapportagemogelijkheden bestaan die boven de sectoren en belanghebbenden uitgaan, en met name dat er ook passende mechanismen beschikbaar worden gesteld aan de sociale partners en de bedrijven.

3.2.3.

De mogelijkheid om strategisch relevante orders met voorrang te plaatsen bij faciliteiten voor geïntegreerde productie en open EU-gieterijen, alsmede bij productiefaciliteiten die dit als een optie hebben aanvaard in ruil voor staatssteun, kan een geschikt middel zijn om de leveringszekerheid te waarborgen, maar komt tegelijkertijd neer op marktinterventie. De Commissie wordt derhalve verzocht duidelijker aan te geven in welke situaties dit passend is en te verwachten valt.

3.2.4.

In het geval van overheidsopdrachten kunnen gezamenlijke aanbestedingsprojecten bovendien een nuttige aanvulling vormen en grondstoffen en eindproducten beschikbaar maken die voor afzonderlijke lidstaten misschien niet of slechts in beperkte mate beschikbaar zijn.

3.2.5.

Naast deze mechanismen zouden de Commissie en de lidstaten echter ook moeten nadenken over de strategische aanleg van voorraden van zowel kritieke grondstoffen als bepaalde soorten chips, geselecteerd op basis van transparante criteria, om de leveringszekerheid op essentiële gebieden te waarborgen. Gezien de vele verschillende eisen die aan chips worden gesteld en de voortschrijdende technische ontwikkeling moet de Commissie duidelijke en transparante criteria ontwikkelen aan de hand waarvan kan worden beslist of strategische voorraadvorming zinvol is en zo ja, waar deze voorraad moet worden aangelegd.

3.3.   Bij een holistische risicobeoordeling moet naar het hele ecosysteem worden gekeken.

3.3.1.

Het EESC vindt het een goede zaak dat er een risicobeoordeling voor alle gebieden van het ecosysteem en de hele waardeketen wordt uitgevoerd, en met name ook ten aanzien van grondstoffen die afkomstig zijn uit derde landen.

3.3.2.

Het EESC benadrukt echter dat een oplossingsgerichte risicobeoordeling ook impliceert dat de kritieke afhankelijkheid op strategisch beheerde wijze moet worden verminderd, zodat de Europese Unie veerkrachtiger wordt. De Commissie moet daarom samen met de lidstaten bespreken hoe de voorzieningsbronnen kunnen worden gediversifieerd en met name hoe in het kader van een geïndustrialiseerde circulaire economie kritieke grondstoffen in de micro-elektronica beter kunnen worden gerecycled. Daartoe moet worden besproken hoe de benodigde infrastructuur, zoals ontmantelingsinstallaties, kan worden opgezet, welke productvereisten nodig zullen zijn voor een zo uitgebreid en geïndustrialiseerd mogelijke recyclingindustrie, en welke certificeringen zinvol en realistisch zijn om grondstoffen zo snel en zo volledig mogelijk te kunnen recyclen.

3.3.3.

Het EESC benadrukt daarenboven dat de bevordering van Europese productiefaciliteiten zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal. Niet alleen zullen toeleveringsketens en vervoerstrajecten worden verkort, maar door te investeren in de modernste productietechnologie wordt de milieubelasting beperkt en kan er aandacht worden besteed aan het optimale gebruik van grondstoffen en aan een zo uitgebreid mogelijke recycling van afval en een efficiënte drinkwaterzuivering. Bij de productie van de nieuwste generatie chips wordt dus niet alleen aandacht besteed aan een verbeterde energie-efficiëntie, maar ook aan de beperking van de ecologische voetafdruk.

3.3.4.

Het EESC benadrukt bovendien dat het steunen van Europese productiefaciliteiten zal leiden tot een betere naleving van sociale minimumnormen, zoals die zijn vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest of het Europees Handvest van de grondrechten, en dus ook tot een verbetering van de sociale voetafdruk.

3.3.5.

Wil de Europese industrie strategisch veerkrachtig zijn, dan moet rekening worden gehouden met het hele ecosysteem van de halfgeleiders. Het door de Commissie voorgestelde beginsel “van laboratorium naar fabricage” schiet tekort, aangezien de waardeketen niet ophoudt bij de fabricage. Dit beginsel is derhalve slechts in beperkte mate geschikt om de Europese markt onafhankelijker te maken van mondiale risico’s. Als het back-endsegment van de waardeketen niet specifiek wordt aangepakt, blijft het risico van bijvoorbeeld natuurrampen of onderbroken transportroutes, hetgeen heeft bijgedragen tot de huidige bevoorradingscrisis, onevenredig groot. Zoals de Commissie in de chipverordening heeft gesteld, bedraagt het marktaandeel van de EU in het behuizingssegment slechts ongeveer 5 %, d.w.z. aanzienlijk minder dan het marktaandeel van de industrie in haar geheel.

3.3.6.

Het EESC benadrukt dat een alomvattende visie op het ecosysteem, met inbegrip van de back-endprocessen, ook bijdraagt tot de verwezenlijking van de Europese Green Deal. Zo heeft het vanuit ecologisch oogpunt geen zin om de front-endproductie in Europa te houden en de producten vervolgens naar derde landen te verschepen, ze daar te testen en te behuizen, om ze vervolgens weer in de Unie in te voeren. Afgezien van de milieukwesties die hiermee samenhangen, zijn de toeleveringsketens die op deze manier worden uitgebreid, aan veel grotere risico’s blootgesteld. Hier moet het juiste evenwicht worden gevonden in verband met open strategische autonomie, zodat de EU veerkrachtig wordt zonder het risico te lopen van de wereldmarkt te worden losgekoppeld.

3.3.7.

Het EESC beveelt daarom aan, met name om ongewenste geografische segmentering en concentratie van bepaalde zeer winstgevende of kostenintensieve marktsegmenten te voorkomen, de rol van de gehele toeleveringsketen nader te bestuderen en in het bijzonder om in de strategie voor halfgeleiders meer plaats in te ruimen voor de back-endprocessen binnen de Unie.

3.3.8.

Het EESC stelt daarom voor om meer aandacht te schenken aan geavanceerde behuizingstechnologie die in Europa op een kosten- en energie-efficiënte manier kan worden gebruikt, zodat de EU onafhankelijker wordt van wereldwijde risico’s en marktschommelingen.

3.4.   Cofinanciering als waardevolle maatregel om risico’s en kosten te verminderen

3.4.1.

Het EESC juicht het toe dat staatssteun mogelijk wordt gemaakt op grond van de bovengenoemde criteria, met name wanneer de betreffende faciliteiten anders niet of slechts in beperkte mate in de Unie beschikbaar zouden zijn, en wanneer zij van bijzonder strategisch belang zijn.

3.4.2.

Het EESC is ook ingenomen met het feit dat, met name wat de faciliteiten in kwestie betreft, op lange termijn operationele efficiëntie wordt verwacht, zelfs zonder extra staatssteun, en met de sterke verbintenis om bij te dragen tot innovatie in het halfgeleiderecosysteem van de EU, ook op de langere termijn.

3.4.3.

Het EESC benadrukt dat stimulerende effecten inderdaad meetbaar moeten zijn en dat cofinanciering van toch al geplande ondernemingen moet worden vermeden om ervoor te zorgen dat de beschikbaar gestelde middelen daadwerkelijk een positief effect hebben op de innovatie en de werkgelegenheid in het gehele ecosysteem voor halfgeleiders.

3.4.4.

Het EESC zou echter graag verdergaande criteria zien, niet in de laatste plaats omdat gerechtvaardigde financieringstekorten tot 100 % moeten kunnen worden gedekt. Ook criteria op het gebied van maatschappelijk beleid, zoals de houding van de betrokken onderneming ten aanzien van de maatschappelijke dialoog en collectieve onderhandelingen, prioritaire samenwerking met in de Unie gevestigde leveranciers, en het aantal door de investeringen gecreëerde extra duurzame arbeidsplaatsen en de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden moeten hierbij een rol spelen.

3.4.5.

Het EESC stelt bovendien voor om de financiering niet te concentreren op afzonderlijke segmenten van het ecosysteem voor halfgeleiders, maar om, naast de bovengenoemde criteria, aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de financiële steun over de hele waardeketen.

3.5.   Vaardigheden en kwalificeringsmaatregelen als aanvullende innovatiestimulansen

3.5.1.

Het EESC is ermee ingenomen dat in de chipverordening aandacht wordt besteed aan vaardigheden en kwalificaties. Gerichte overheidsinvesteringen in onderwijs en opleiding, en met name in bij- en omscholing, zijn cruciaal voor het welslagen van de groene en de digitale transitie. Wel valt op dat de focus sterk ligt op hooggekwalificeerde medewerkers en er met name naar postdoctorale opleidingsprogramma’s wordt gekeken. Dit is ongetwijfeld van cruciaal belang om de technologische sprong naar een segment van halfgeleiders van minder dan 10 nm te doen slagen. Daarbij mag echter niet uit het oog worden verloren dat, om de industriële verankering van het ecosysteem te verbeteren, met name ook de toegangsmogelijkheden moeten worden vergemakkelijkt voor werknemers die niet als hooggekwalificeerd worden beschouwd.

3.5.2.

Het ecosysteem voor halfgeleiders moet aantrekkelijker worden gemaakt voor werknemers. Naast aantrekkelijke postdoctorale opleidingsprogramma’s wordt een aanpak aanbevolen die rekening houdt met het hele onderwijsstelsel. Het promoten van het ecosysteem zou al in het middelbaar onderwijs moeten beginnen, bijvoorbeeld door de leerplannen voor de exacte vakken aan te passen aan de specifieke behoeften van het ecosysteem. Dit zal een vroege carrièreplanning en de bijbehorende besluitvorming mogelijk maken. Vereenvoudigde toegang tot hoogwaardige, op de behoeften afgestemde en betaalde stages, meeloopstages en mentorprogramma’s in de sector, alsook actuele mogelijkheden voor loopbaaninformatie, kunnen de aantrekkelijkheid van de sector verder vergroten.

3.5.3.

Ten slotte moet het er ook om gaan degenen die momenteel reeds in het ecosysteem voor halfgeleiders werkzaam zijn op te leiden om te leren werken met nieuwe productiemethoden en de specifieke eisen bij het ontwerp en de productie van halfgeleiders van minder dan 10 nm, zodat een naadloze overgang naar de volgende generatie technologie mogelijk wordt. Daartoe moet de oprichting van een Europees netwerk van kenniscentra worden toegejuicht; daarbij moet er in de praktijk op worden toegezien dat er gerichte maatregelen komen voor de opleiding van degenen die reeds in de sector werkzaam zijn.

3.5.4.

Om de groene en digitale transitie tot een succes te maken, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de bij- en omscholing van werknemers in sectoren en regio’s die nu of in de toekomst structurele veranderingen zullen ondergaan. Een actief industriebeleid moet in het bijzonder gericht zijn op regio’s die te kampen hebben met de-industrialisatie en een onevenredige uitstroom van mensen in de werkende leeftijd, en moet stimulansen creëren voor investeringen in deze regio’s. Bovendien moet worden besproken hoe bij- en omscholingsmaatregelen kunnen worden gecombineerd met arbeidstijdverkorting of werkloosheidsuitkeringen en hoe getroffen werknemers de mogelijkheid kan worden geboden om zo nodig via transferbedrijven deel te nemen aan relevante omscholingsmaatregelen.

3.5.5.

De lidstaten moeten bovendien worden aangemoedigd om zelf dergelijke programma’s op te zetten en deze in hun nationale strategieën inzake vaardigheden te integreren.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2022) 46 final.

(2)  COM(2022) 45 final.

(3)  https://ieeexplore.ieee.org/stamp/stamp.jsp?tp=&arnumber=9063714


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/40


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips betreft

(COM(2022) 47 final — 2022/0033 (NLE))

(2022/C 365/07)

Rapporteur:

Stoyan TCHOUKANOV

Raadpleging

Raad, 16.3.2022

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

1.6.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

207/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Halfgeleiders staan aan de basis van grote geopolitieke belangen en geven landen de instrumenten in handen om (militair, economisch en industrieel) te kunnen optreden en de digitale en groene transitie te bevorderen. Zij zijn van essentieel belang voor strategische en industriële autonomie.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) onderschrijft dan ook de strategische doelstelling om het Europese ecosysteem voor halfgeleiders te versterken en is het ermee eens dat Europa investeringen moet aantrekken om de meest geavanceerde chips te ontwerpen en te produceren, maar is van mening dat die sterkere positie beter kan worden bereikt als Europese onderzoekers, ingenieurs en geschoolde arbeidskrachten worden aangemoedigd om in Europa te blijven, onder meer door middel van financiële stimulansen en concurrerende carrièremogelijkheden in vergelijking met wat er in Azië of de VS wordt geboden.

1.3.

Gezien de dringende noodzaak om te handelen, is er geen effectbeoordeling uitgevoerd en is er geen openbare onlineraadpleging gepland. Het EESC maakt van de gelegenheid gebruik om zijn bezorgdheid te uiten over het ontbreken van een effectbeoordeling in het voorstel. Het EESC begrijpt dat het vanwege de urgentie te veel tijd zou hebben gekost om een technische effectbeoordeling van standaardlengte op te stellen, maar is van mening dat de Commissie op zijn minst een slimme matrix voor dynamische simulatie had moeten verstrekken om de medewetgevers en het maatschappelijk middenveld te helpen de mogelijke gevolgen van het voorstel te overzien.

1.4.

De bezorgdheid van het EESC over het budget dat aan de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips is toegewezen, wordt nog groter door het ontbreken van een effectbeoordeling, omdat het maatschappelijk middenveld zich geen eigen mening kan vormen over de beweegredenen of de methodologie die de Commissie heeft gebruikt om het budget vast te stellen. Het financieel memorandum bij de chipverordening is niet toereikend.

1.5.

Het EESC is van mening dat intellectuele eigendom zo’n belangrijk element is om de investeringen en onderzoeksinspanningen van EU-innovatoren te compenseren en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de behoeften van de uitvoerders/gebruikers, en om het mogelijk te maken innovatieve halfgeleiders aan te sturen en een solide geavanceerd Europees ecosysteem voor chips tot stand te brengen, dat dit in de bepalingen van het voorstel moet worden vermeld, en niet alleen in de toelichting, die geen juridisch bindende gevolgen heeft.

1.6.

De voorgestelde Gemeenschappelijke Onderneming voor chips is er met name op gericht de risico’s en onzekerheden voor de industrie in verband met investeringen in onderzoeks- en innovatieactiviteiten en nieuwe technologieën te verminderen door de risico’s te delen en investeringen voorspelbaar te maken. Een Amerikaanse chipfabrikant heeft plannen bekendgemaakt om in heel Europa tot 88 miljard USD te investeren in het kader van een ambitieuze expansie die erop gericht is de onevenwichtigheden in de mondiale toeleveringsketen voor halfgeleiders te verminderen en toont aan dat investeerders positief reageren op de voorgestelde EU-chipverordening.

2.   Inleiding

2.1.

Auto’s, computers, smartphones, toepassingen en infrastructuur voor gezondheid, energie, veiligheid, communicatie en industriële automatisering: in de afgelopen maanden hebben veel sectoren te maken gehad met vertragingen bij de levering. De reden hiervoor is een tekort aan halfgeleiders, de zeer kleine onderdelen waarmee onze technologische apparaten zijn uitgerust.

2.2.

Halfgeleiders staan aan de basis van grote geopolitieke belangen en geven landen de instrumenten in handen om (militair, economisch en industrieel) te kunnen optreden en de digitale en groene transitie te bevorderen. De oorlog van Rusland tegen Oekraïne zal op middellange tot lange termijn waarschijnlijk veel neveneffecten hebben voor de halfgeleiderindustrie, een topprioriteit voor de digitale soevereiniteit van de EU. De productie van neon, palladium en C4F6, drie materialen die van cruciaal belang en onvervangbaar zijn voor microchips, zal door de situatie worden beïnvloed.

2.3.

De Verenigde Staten lopen voorop wat het ontwerpen van halfgeleiders betreft en bovendien heeft het Amerikaanse Congres in januari 2021 de “Creating Helpful Incentives to Produce Semiconductors (CHIPS) for America Act” (wet inzake het creëren van nuttige stimulansen om halfgeleiders te produceren voor Amerika) aangenomen. De Aziatische productie is vooral geconcentreerd in Taiwan en levert ongeveer 70 % van de totale productie en 90 % van de technologisch meest geavanceerde chips. Hoewel de huidige tekorten gedeeltelijk te wijten zijn aan de COVID-19-pandemie, mag het belang van de economische concurrentie tussen Washington en Peking niet uit het oog worden verloren. Deze context van economische wedijver plaatst Taiwan in de voorste gelederen van de technologische concurrentie tussen deze twee mogendheden.

2.4.

In dit verband is het doel van de voorgestelde verordening gezamenlijk een geavanceerd Europees ecosysteem voor chips tot stand te brengen, met inbegrip van de productie. Het behelst de wijziging van de huidige voorstellen om voort te bouwen op de sterke punten van Europa en de resterende zwakke punten aan te pakken, teneinde een bloeiend ecosysteem voor halfgeleiders en een veerkrachtige toeleveringsketen te ontwikkelen en tegelijkertijd maatregelen vast te stellen om zich voor te bereiden op toekomstige verstoringen van de toeleveringsketen en daarop te anticiperen en te reageren.

2.5.

Het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa (hierna “het voorstel”) vormt een aanvulling op het voorstel voor een chipverordening. Een van de doelstellingen van de voorgestelde chipverordening is het opzetten van het initiatief Chips voor Europa, ter ondersteuning van grootschalige capaciteitsopbouw. De acties in het kader van het initiatief zullen voornamelijk worden uitgevoerd via de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips, d.w.z. de gewijzigde en hernoemde huidige Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”.

2.6.

De EU-begroting zal het initiatief Chips voor Europa ondersteunen met in totaal maximaal 3,3 miljard EUR, waarvan 1,65 miljard EUR via het programma Horizon Europa en 1,65 miljard EUR via het programma Digitaal Europa. Van dit totaalbedrag zal 2,875 miljard EUR worden besteed via de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Menselijk kapitaal

3.1.1.

Het EESC merkt op dat het doel niet is zelfvoorzienend te worden, hetgeen geen haalbare kaart is aangezien de onderlinge afhankelijkheid in de toeleveringsketens met derde landen groot zal blijven, maar het proces naar strategische autonomie en technologische soevereiniteit te versnellen en het mondiale concurrentiekader te hervormen door versterking van het gemeenschappelijk industriebeleid in de EU.

3.1.2.

Het EESC onderschrijft de strategische doelstelling om het Europese ecosysteem voor halfgeleiders te versterken en is het ermee eens dat Europa investeringen moet aantrekken om de meest geavanceerde chips te ontwerpen en te produceren, maar is van mening dat die sterkere positie beter kan worden bereikt als Europese onderzoekers, ingenieurs en geschoolde arbeidskrachten worden aangemoedigd om in Europa te blijven, onder meer door middel van financiële stimulansen en concurrerende carrièremogelijkheden in vergelijking met wat er in Azië of de VS wordt geboden.

3.1.3.

Een van de doelstellingen van het pakket Europese chipwet is het ondersteunen van capaciteitsopbouw op grote schaal door middel van investeringen in grensoverschrijdend onderzoek om de ontwikkeling van geavanceerde halfgeleidertechnologieën van de volgende generatie mogelijk te maken, met de nadruk op startende en doorgroeiende ondernemingen.

3.1.4.

In het voorstel wordt de nadruk gelegd op de ondersteuning van investeringen in grensoverschrijdende en open toegankelijke infrastructuur voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie die in de Europese Unie is opgezet. Het EESC merkt op dat de EU, om deze doelstellingen te verwezenlijken, moet kunnen rekenen op menselijk kapitaal, op onderzoekers, aangezien zij de enigen zijn die het innovatiepotentieel van de EU kunnen ontwikkelen. Het EESC vraagt zich af welke concrete maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat onze EU-onderzoekers niet naar landen buiten de EU proberen te emigreren en om hun actieve rol in het geplande netwerk van kenniscentra in heel Europa te waarborgen.

3.1.5.

Onderzoekers en jonge ingenieurs zijn over het algemeen van mening dat in niet-EU-landen de beloning en de loopbaanontwikkeling beter zijn. In dit verband vraagt het EESC de Commissie om statistische gegevens te verstrekken aan de hand waarvan de trends op het gebied van de braindrain naar andere onderzoeks- en kenniscentra kunnen worden beoordeeld. Een programma om het proces van erkenning van buitenlandse specialisten te versnellen kan extra middelen voor het project aantrekken. In feite zullen de doelstellingen van het voorstel zinloos blijven zonder onderzoekers, ingenieurs en geschoolde arbeidskrachten die bereid zijn in de EU te werken en te blijven.

3.2.   Effectbeoordeling

3.2.1.

Gezien de dringende noodzaak om te handelen, is er geen effectbeoordeling uitgevoerd en is er geen openbare onlineraadpleging gepland.

3.2.2.

De urgentie kan niet worden ontkend. Sinds eind 2020 hebben fabrikanten te kampen met een tekort aan onderdelen, met name halfgeleiders. Dit tekort is te wijten aan een reeks cumulatieve factoren:

lockdowns in verband met de COVID-19-crisis die de productie stillegden, waardoor leveringen vertraging opliepen;

klimatologische omstandigheden: ernstige droogte in Taiwan heeft met name gevolgen gehad voor de productie van halfgeleiders, waarvoor veel water nodig is;

toenemende vraag naar elektronische apparatuur (computers enz.);

de opkomst van elektrische voertuigen;

de groeiende belangstelling voor het delven van cryptovaluta, dat grafische processors vereist die zijn samengesteld uit halfgeleiders;

de invoering van 5G, waarvoor halfgeleiders in de randapparatuur nodig zijn;

automatisering van fabrieken, als onderdeel van Industrie 4.0-projecten, waarbij halfgeleiders worden gebruikt.

3.2.3.

Het EESC is van mening dat de urgentie niet het enige punt is: het probleem is dat 70 % van de halfgeleiders wordt geproduceerd door TSMC en Samsung Electronics. Geconfronteerd met een grote vraag moeten zij voorrang geven aan bepaalde klanten en de bouw van een nieuwe fabriek duurt twee tot drie jaar (1).

3.2.4.

Het EESC maakt van de gelegenheid gebruik om zijn bezorgdheid te uiten over het ontbreken van een effectbeoordeling in het voorstel. In april 2021 heeft de Europese Commissie haar agenda voor betere regelgeving gelanceerd met als doel “de krachten te bundelen om betere wetten te maken” (2). Het introduceert de “one in, one out”-aanpak, die vanaf 2022 een belangrijke pijler van het EU-beleid zal worden.

3.2.5.

Het EESC begrijpt dat het vanwege de urgente situatie te veel tijd zou hebben gekost, en in de praktijk nutteloos zou zijn geweest, om een technische effectbeoordeling van standaardlengte op te stellen, maar is van mening dat de Commissie op zijn minst een slimme matrix voor dynamische simulatie had moeten verstrekken om de medewetgevers en het maatschappelijk middenveld te helpen de mogelijke gevolgen van het voorstel te overzien.

3.2.6.

Het ontbreken van een effectbeoordeling heeft een negatief gevolg voor de mogelijkheid van het EESC om zich een eigen mening te vormen over de beweegredenen en methodologie die de Commissie heeft gebruikt om het budget van de Gemeenschappelijke Onderneming voor chips vast te stellen. Het financieel memorandum bij de chipverordening is evenmin toereikend. Het maatschappelijk middenveld moet precies en concreet weten waar de financiering vandaan komt en waar zij naartoe gaat.

3.3.   Intellectuele eigendom

3.3.1.

Intellectuele eigendom (IE) is een gevaarlijk beladen term. In de meest algemene zin betekent het alle kennis die iemand bezit. Een voorbeeld is een octrooi. In een octrooi wordt het eigendomsrecht van de kennis erkend en worden de beschermingsvoorwaarden ervan vastgesteld.

3.3.2.

In de halfgeleiderindustrie wordt de term echter algemeen begrepen als een ontwerp- of verificatie-eenheid die is voorverpakt en beschikbaar is om in licentie te geven. De intellectuele eigendom (IE) van de halfgeleider en de intellectuele eigendom van het ontwerp ervan zijn over het algemeen hetzelfde en worden vaak gewoon IE, IE-blokken of IE-kernen genoemd. Het is een gedeelte van het ontwerp, zoals een processor, dat vooraf is geverifieerd en kan worden opgenomen in het ontwerp van iemand anders.

3.3.3.

In de praktijk zijn de juridische en bestuurlijke inspanningen die nodig zijn om over licenties te onderhandelen ook vaak groter dan de voordelen van het in licentie geven van de IE van een ontwerp. Halfgeleiderbedrijven hebben derhalve vaak gebruikgemaakt van hun intellectuele eigendom in de vorm van octrooien. Grote octrooienportefeuilles kunnen zowel worden gebruikt om de concurrentie te beperken als om hun concurrentiepositie te verbeteren door middel van onderlinge licenties.

3.3.4.

In de toelichting bij het voorstel wordt verwezen naar “gebruikersgemeenschappen met (…) intellectuele eigendom” en wordt gesproken over IE-gebruikers, maar wordt gezwegen over de houder van de IE-rechten. Vervolgens staat er dat “de kenniscentra (…) de open, transparante en niet-discriminerende toegang tot en het doeltreffende gebruik van de ontwerpinfrastructuur en de proeflijnen [zullen] bevorderen”.

3.3.5.

Het EESC vraagt zich derhalve af of de “niet-discriminerende toegang” betrekking heeft op de Frand SEO-licentiebenadering. Zo ja, dan moet het voorstel een evenwichtige en pragmatische aanpak van Frand-licenties garanderen, een aanpak die gericht is op meer transparantie en op het vinden van een middenweg die EU-innovatoren op passende wijze compenseert en tegelijk tegemoetkomt aan de behoeften van uitvoerders/gebruikers en het mogelijk maakt innovatie te stimuleren.

3.3.6.

Tot slot is het EESC van mening dat intellectuele eigendom zo’n cruciaal element is om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken, dat het expliciet moet worden genoemd in de bepalingen van het voorstel en niet alleen in de toelichting, die geen juridisch bindende gevolgen heeft.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Journal du Net, 2 november 2021.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Samen zorgen voor betere regelgeving (COM(2021) 219 final).


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/44


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014

(COM(2022) 150 final — 2022/0099 (COD))

(2022/C 365/08)

Rapporteur:

Kęstutis KUPŠYS

Raadpleging

Europees Parlement, 5.5.2022

Raad, 10.5.2022

Rechtsgrond

Artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

31.5.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

140/1/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De herziening van de F-gasverordening (Verordening (EU) nr. 517/2014) (1), voorgesteld door de Commissie op 5 april 2022 (2), is een stap in de goede richting. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) ziet ruimte voor meer ambitie, om te vermijden dat Europese bedrijven en huishoudens de komende decennia worden opgezadeld met een voorraad apparatuur die schadelijk is voor het klimaat, en om het wereldwijde leiderschap van de EU op het gebied van klimaatmaatregelen te behouden door de beste groene technologische oplossingen te kiezen.

1.2

Veel fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) hebben een aanzienlijk aardopwarmingsvermogen (global warming potential, hierna: GWP). Een verbetering van het huidige Commissievoorstel biedt dus een extra mogelijkheid om de directe gevolgen voor het klimaat aanzienlijk te verminderen door het gebruik van HFK’s met een hoog GWP te vermijden, en rechtstreeks over te stappen op F-gasvrije alternatieven met een laag GWP.

1.3

Voor warmtepompen, airconditioners, koelers en koeltoepassingen zijn alternatieven met natuurlijke koelmiddelen met een laag GWP beschikbaar. Het EESC is voorstander van een verbod na 2030 op alle koelmiddelen met een GWP > 5 voor deze apparaten. Volgens het Comité geeft een sectoraal verbod een duidelijk signaal aan de markt, is het administratief gemakkelijk uit te voeren en is de kans op ontduiking gering.

1.4

Het Comité beveelt ten zeerste aan om de ambitie in REPowerEU (3) te combineren met de geleidelijke eliminatie van F-gassen, waarbij wordt gestreefd naar koelmiddelen met een zo laag mogelijk GWP, met name op het gebied van warmtepompen. De vrees voor marktknelpunten in de sector is volgens het EESC ongegrond, omdat de productiecapaciteit van de industrie, die grotendeels op natuurlijke koelmiddelen zal zijn gebaseerd, zal toenemen. De EU heeft een uitgelezen kans om bij het vaststellen van mondiale groene normen hier het goede voorbeeld te geven.

1.5

Verwacht werd dat een quotaregeling het gebruik van gassen met een hoog GWP zou ontmoedigen, maar dit heeft niet voldoende bijgedragen tot een verandering van de markt. Het is duidelijk dat de illegale handel in deze gassen is toegenomen om aan de aanhoudende marktvraag te voldoen. Het Comité pleit voor een mechanisme om de inkomsten uit de quotumverkoop te verhogen. Deze inkomsten kunnen worden bestemd om de douanecontroles in de lidstaten uit te breiden, de invoering van alternatieven met een laag GWP te bevorderen en om installateurs van de betrokken apparatuur voldoende opleiding te bieden.

1.6

Het aanpakken van opleidingsbehoeften op het gebied van alternatieven voor HFK’s is van cruciaal belang. Geschoolde technici en kwalificatie-, certificerings- en registratieregelingen zijn essentieel voor de bevordering van natuurlijke koelmiddelen met een laag GWP.

2.   Algemene opmerkingen

Inleiding

2.1

Gefluoreerde gassen zijn belangrijke broeikasgassen (BKG). HFK-emissies zouden zonder regelgeving kunnen leiden tot een stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde met 0,35-0,5 oC tegen 2100. Het vermijden van deze emissies zou een aanzienlijke invloed hebben op de beperking van de opwarming van de aarde. Gezien de korte termijn (2050) zou een vermindering van de HFK-emissies uiterst doeltreffend zijn om de klimaatcrisis te bestrijden (4).

2.2

Veel HFK’s hebben een groot aardopwarmingsvermogen (GWP). Trifluormethaan (HFK-23) is de krachtigste bekende HFK met een GWP van 14 600, d.w.z. één kilogram HFK-23 verwarmt de planeet evenveel als bijna 15 ton CO2. De concentratie HFK-23 in de atmosfeer stijgt in een alarmerend tempo: van 21 ppt in 2008 tot de huidige recordhoogte van 35 ppt (5).

2.3

Een ander vergelijkbaar gas — zwavelhexafluoride (SF6), dat op grote schaal wordt gebruikt als isolatiegas in schakelapparatuur — wordt beschouwd als het schadelijkste F-gas, aangezien het een GWP van 25 200 heeft. Een doorsnee verwarmings- en koelapparaat dat in 2022 aan huishoudens in de EU wordt verkocht, kan F-gassen met een GWP van meer dan 700 bevatten, wat betekent dat de ongeveer 0,5 kg koelmiddel in het apparaat een CO2-voetafdruk van 0,35 ton heeft.

2.4

In totaal zijn F-gassen goed voor ongeveer 2,5 % van alle broeikasgasemissies in de EU.

2.5

Ozonafbrekende stoffen (ODS) verzwakken de ozonlaag en veroorzaken opwarming van het klimaat. Sommige zijn vervangen door HFK’s, die de ozonlaag niet verder afbreken, maar wél het klimaat opwarmen. Het EESC werkt momenteel aan een advies (6) over de ODS-verordening (7)

2.6

De F-gasverordening heeft tot doel de F-gasemissies te verminderen door onder meer het gebruik van HFK’s in de EU geleidelijk terug te dringen. Ook in het kader van het Protocol van Montreal wordt wereldwijd gewerkt aan een geleidelijke vermindering van HFK’s. Beide verordeningen — over ODS en F-gassen — moeten er gezamenlijk voor zorgen dat de Unie haar verplichtingen uit hoofde van het protocol nakomt.

2.7

De huidige F-gasverordening streeft ernaar de F-gasemissies van de EU tegen 2030 met twee derde te verminderen ten opzichte van het niveau van 2014. Conform de klimaatwet zal het nieuwe voorstel bijdragen tot een emissiereductie met ten minste 55 % tegen 2030, waardoor Europa tegen 2050 klimaatneutraal zal zijn, met name door middel van de volgende beleidsinitiatieven, zoals door de Commissie uiteengezet:

grotere ambities gestand doen

handhaving en uitvoering verbeteren

uitgebreidere monitoring

zorgen voor naleving van het Protocol van Montreal.

F-gassen in het kader van de Green Deal

2.8

Het F-gasvoorstel schetst een ambitieuze uitbanning van HFK’s en omvat een aantal nieuwe verboden voor op de markt verkrijgbare producten en apparatuur. Dit houdt in dat apparatuur en producten met F-gas met een hoog GWP geleidelijk van de markt zullen verdwijnen. Het Comité meent echter dat het van het grootste belang is te bevorderen dat rechtstreeks wordt overgestapt op F-gasvrije oplossingen met het laagste GWP en dat tussenoplossingen worden vermeden. De EU-markten tonen aan dat dit haalbaar is en de EU moet het goede voorbeeld geven.

2.9

De lat moet zonder meer hoger worden gelegd om te vermijden dat Europese bedrijven en huishoudens de komende decennia worden opgezadeld met een voorraad apparatuur die schadelijk is voor het klimaat. Het is ook belangrijk dat de EU wereldwijd de toon blijft aangeven op het gebied van klimaatmaatregelen door overal waar F-gassen worden gebruikt de beste, groene technologische oplossingen in te voeren.

2.10

De uitfasering van HFK’s is een zeer kosteneffectieve manier om bij te dragen tot de klimaatdoelstellingen. Volgens het eindverslag van de evaluatie van maart 2022 (8) bedroegen de emissiereductiekosten gemiddeld ongeveer 6 euro per ton CO2-equivalent.

2.11

Warmtepompen, airconditioners, koelers en koeltoepassingen zijn apparaten en systemen waarvoor alternatieven met (natuurlijke) koelmiddelen met een laag GWP beschikbaar zijn. Voor deze apparaten is het EESC voorstander van een verbod op koelmiddelen met F-gas na 2030 door een limiet van 5 GWP op te leggen. Volgens het Comité geven sectorale verboden een duidelijk signaal aan de markt, zijn zij administratief gemakkelijk uit te voeren en is de kans op ontduiking gering. Ad-hocvrijstellingen kunnen worden verleend indien HFK’s technisch noodzakelijk worden geacht op basis van de bepalingen van artikel 16, lid 4.

2.12

Voor sommige toepassingen zijn al vervangingsmiddelen voor HFK op de markt, waaronder propaan (GWP 0,02) en ammoniak (GWP 0). Het Comité dringt erop aan dat meer middelen worden uitgetrokken voor onderzoek om deze GWP-vrije oplossingen te benutten.

2.13

Het enige duurzame beleid voor de EU zou een “groene koeling”-aanpak zijn, een combinatie van natuurlijke koelmiddelen met een ultralaag GWP (GWP < 5) en energie-efficiënte apparaten. Alle soorten F-gasmengsels, zelfs met een laag GWP, leveren problemen op bij de exploitatie, met name bij recycling en terugwinning, en maken onderhoud en service veel complexer. Daarom moeten zij worden vermeden.

2.14

Bestaande verwarmings- en koelsystemen moeten worden onderhouden met gebruikmaking van de huidige HFK’s. Het actieplan REPowerEU, met als doel om tegen 2030 30 miljoen warmtepompen in Europa te installeren, heeft bij de belanghebbenden terecht tot ongerustheid geleid (9). Volgens vertegenwoordigers van de industrie kunnen de voorgestelde nieuwe bepalingen in het kader van de F-gasverordening de hoognodige invoering van warmtepompen in Europa afremmen.

2.15

Volgens het Comité zal een vroegtijdig verbod op HFK’s in nieuwe warmtepompapparatuur ervoor zorgen dat de introductie van warmtepompen niet in gevaar komt door een tekort aan HFK’s voor het onderhoud van bestaande apparatuur. Het zal helpen voorkomen dat grote hoeveelheden HFK-banken worden geblokkeerd. HFK-banken vereisen maatregelen voor beheer en vernietiging; indien niet correct aangepakt, zal het weglekken van HFK’s uit apparatuur aan het einde van hun levensduur een verwoestend effect hebben op het klimaat.

2.16

De marktvoorraad HFK’s met een hoog GWP is levensgevaarlijk: koelmiddelen met een hoog GWP worden op grote schaal gebruikt voor het onderhoud van bestaande apparatuur ter regelmatige compensatie van de voortdurende emissies (het lekpercentage kan oplopen tot 15-20 % per jaar), wat dankzij de technologische vooruitgang vermeden zou kunnen worden.

2.17

Daarom dringt het Comité er met klem op aan om de ambitie van REPowerEU te combineren met de geleidelijke eliminatie van F-gassen, waarbij wordt gestreefd naar koelmiddelen met het laagst mogelijke GWP. Om het aantal warmtepompen in perspectief te plaatsen (30 miljoen geleidelijk in gebruik te nemen in zeven jaar), kan gebruik worden gemaakt van wereldwijde cijfers uit de evaluatie van het Internationaal Energieagentschap (IEA): in 2020 werden bijna 180 miljoen warmtepompen gebruikt voor verwarming, terwijl het wereldwijde aantal de afgelopen vijf jaar met bijna 10 % per jaar is toegenomen. In het “Net Zero Emissions by 2050”-scenario van het IEA zou het aantal geïnstalleerde warmtepompen tegen 2030 oplopen tot 600 miljoen. Het aandeel van de EU hierin strookt volledig met het aandeel van de huishoudens in de mondiale context.

2.18

Het EESC meent dat de vrees voor marktknelpunten in de sector ongegrond is, aangezien het voorgestelde traject voor het gebruik van warmtepompen in Europa grotendeels aansluit op de uitbreiding van de productiecapaciteit van de industrie, die gebaseerd zal zijn op koelmiddelen met een zeer laag GWP (met name de natuurlijke koelmiddelen). De EU heeft een uitgelezen kans om bij het vaststellen van mondiale groene normen hier het goede voorbeeld te geven.

2.19

In het licht van de hierboven beschreven factoren beveelt het EESC het volgende aan om het voorstel voor een herziening van de F-gasverordening te verbeteren:

de uitfasering van HFK’s uitbreiden, in aansluiting op het 1,5 oC-scenario van de Overeenkomst van Parijs;

verbod op het gebruik van HFK-404A (met een GWP van 4 728) en andere HFK’s met een hoog GWP;

verlaging van de sectorale grenswaarden van 150 GWP tot het laagst mogelijke GWP voor elke technologie;

bevordering van stimuleringsregelingen en overheidsopdrachten voor F-gasvrije alternatieven;

ondersteuning van de lidstaten bij hun inspanningen om groenere oplossingen met een zeer laag GWP (en waar mogelijk F-gasvrij) te stimuleren.

Milieuzorgen

2.20

Bij de overstap op natuurlijke koelmiddelen met een ultralaag GWP of HFK’s met een laag GWP moeten omzettingen in stoffen zoals hydrofluorolefinen worden vermeden vanwege hun afbraakproducten, zoals het schadelijke trifluorazijnzuur (TFA). TFA en andere poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) hebben de bijnaam “eeuwigdurende chemische stoffen”, omdat zij niet uit het milieu kunnen worden verwijderd (10). Op basis van het voorzorgsbeginsel moet een duidelijk verband worden gelegd met de maatregelen die de Commissie voorstelt in haar actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen (11).

2.21

Bij de geleidelijke uitbanning van HFK’s moet de nodige zorg worden besteed aan de stoffen die HFK’s vervangen. Het EESC zou graag zien dat er geen nieuwe F-gasvervangers worden toegestaan die het probleem van het hoge GWP alleen maar vervangen door milieuproblemen. In plaats daarvan pleit het Comité ervoor dat men de verantwoordelijkheid op zich neemt om de overgang naar werkelijk klimaat- en milieuvriendelijke F-gasvrije natuurlijke alternatieven in goede banen te leiden. Verwijzen naar het Europese Reach-proces volstaat niet, omdat dat proces achterloopt en gevaarlijke F-gasvervangers niet tijdig zal verbieden.

Illegale handel

2.22

De illegale handel in HFK’s is een groot probleem in de EU. Hoewel moeilijk te kwantificeren, is het duidelijk dat illegale handel in HFK’s een aanzienlijke omvang heeft. Uit verschillende analyses blijkt dat de illegale invoer tot een derde van de legale EU-markt uitmaakte (12).

2.23

Verwacht werd dat een quotaregeling het gebruik van gassen met een hoog GWP zou ontmoedigen, maar dit heeft niet voldoende bijgedragen tot een verandering van de markt. Het is duidelijk dat de illegale handel in deze gassen is toegenomen om aan de aanhoudende marktvraag te voldoen. Deze dynamiek maakt het argument van het EESC voor een absoluut verbod op gassen met een hoog GWP alleen maar overtuigender.

2.24

Helaas is in het voorstel onvoldoende rekening gehouden met de illegale handel in HFK’s. Het EESC pleit voor transparantie en volledige traceerbaarheid van HFK’s in de hele toeleveringsketen. Er zijn oplossingen voorgesteld met op QR-codes gebaseerde markeringen, die het Comité beschouwt als een kosteneffectieve manier om dit probleem aan te pakken.

2.25

Volgens het EESC moet de controle op de levering van HFK’s ook op het gebied van de elektronische handel verder worden aangescherpt. Het Comité dringt aan op hetzij een verbod op de verkoop van F-gassen op onlinemarkten, hetzij de invoering van verplichte certificeringen voor ondernemingen die F-gassen in bulk online verkopen.

2.26

De strikte controle op alle in- en uitvoer van HFK’s moet worden gehandhaafd, met inbegrip van gassen voor doeleinden die zijn vrijgesteld van de uitbanning (bv. voor gebruik als grondstof, vernietiging, wederuitvoer of andere vrijgestelde toepassingen). Ondernemingen moeten een geldige registratie in het F-gasportaal hebben om te voorkomen dat vrijgestelde gevallen worden gebruikt om illegale handel te vergemakkelijken. Het Comité waarschuwt dat de lijst van uitzonderingen in artikel 20, lid 4, een achterdeurtje in de vergunningsregeling creëert waar illegale handelaren zeker gebruik van zullen maken.

2.27

Om het optreden van de nationale douaneautoriteiten doeltreffender te maken, zou het Comité graag zien dat er richtsnoeren worden opgesteld voor de verwijdering van in beslag genomen producten, containers en apparatuur die illegaal in de EU zijn ingevoerd, en dat de lidstaten middelen krijgen toegewezen voor de vernietiging ervan, indien de lidstaten daarvoor kiezen.

2.28

De bestrijding van de illegale handel in en verwijdering van F-gassen moet worden afgestemd op de voorstellen in de richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (13), waarmee wordt beoogd het milieu doeltreffender te beschermen door de lidstaten te verplichten strafrechtelijke maatregelen te nemen en door grensoverschrijdende samenwerking (14) te bevorderen.

Quota en toewijzing van middelen

2.29

Duizenden nieuwkomers hebben quota toegewezen gekregen voor de invoer van HFK’s in de EU. Veel van deze bedrijven hebben geen toegang tot infrastructuur in de EU om te voldoen aan de eisen van de verordening inzake terugwinning, recycling en regeneratie van de HFK’s die zij invoeren.

2.30

Hoewel het EESC ingenomen is met de nieuwe voorwaarden voor het registreren en ontvangen van quota, meent het dat de toewijzingsvergoeding kan worden verhoogd om meer recht te doen aan de reële koolstofprijzen.

2.31

Het is duidelijk dat de quotumheffing van 3 EUR per ton CO2-equivalent te laag is om voldoende inkomsten te genereren en het gebruik van HFK’s te ontmoedigen met het oog op een snellere overschakeling op natuurlijke koelmiddelen.

2.32

Het EESC zou ook graag zien dat het gebruik van de financiële middelen uit de verkoop van quota opnieuw wordt bekeken.

2.33

Het Comité is ervan overtuigd dat deze inkomsten rechtstreeks voor de volgende doeleinden moeten worden gebruikt:

stimuleren van het onderzoek naar alternatieven met een laag GWP, met name natuurlijke koelmiddelen;

ondersteunen van de autoriteiten van de lidstaten bij het markttoezicht;

opbouwen van vaardigheden en vergroten van het bewustzijn, met inbegrip van bewustmakingscampagnes voor eindgebruikers;

ondersteuning van zowel nood- als tussentijdse opleidingen voor bestaande en toekomstige werknemers.

Opleiding

2.34

Het aanpakken van opleidingsbehoeften op het gebied van alternatieven voor HFK’s is van cruciaal belang. Geschoolde technici en kwalificatie-, certificerings- en registratieregelingen zijn essentieel voor de bevordering van natuurlijke koelmiddelen met een laag GWP. Certificering is noodzakelijk voor alternatieven voor F-gassen, en niet alleen voor F-gassen alleen. Het EESC bepleit een verplicht onderdeel “competentie op het gebied van natuurlijke koelmiddelen” in de certificeringsprogramma’s.

2.35

Opleiding en certificering zijn een kwestie van subsidiariteit en moeten aansluiten bij de bestaande nationale regelingen. In het voorstel krijgen de lidstaten een jaar de tijd om hun programma’s aan te passen aan alternatieven, wat volgens sommige marktdeelnemers een tamelijk korte termijn is. Hoewel timing belangrijk is, is er ook behoefte aan duidelijke doelstellingen. Het EESC beveelt aan om nationale plannen met verplichtingen vast te stellen met duidelijke kernprestatie-indicatoren, bijv. 50 % opgeleide installateurs tegen 2025.

Mondiale reikwijdte

2.36

Bij de afstemming op het Protocol van Montreal moet er rekening mee worden gehouden dat de wijziging van Kigali op betrekkelijk korte termijn zal moeten worden aangescherpt om de mondiale streefcijfers voor broeikasgasneutraliteit te halen.

2.37

In dit verband geeft de EU wereldwijd belangrijke impulsen in de context van het Protocol van Montreal. Het voorstel voor de nieuwe Europese F-gasverordening wordt door alle spelers in de wereld op de voet gevolgd. De goedkeuring van de wijziging van Kigali was een zinvolle eerste stap in de juiste richting, maar er zijn snellere en ambitieuzere maatregelen nodig voor de geleidelijke vermindering van HFK’s. De EU zou haar wereldwijde invloed via het zogenaamde “Brussel-effect” efficiënter kunnen aanwenden.

2.38

Het EESC acht het dan ook dringend noodzakelijk om in het kader van het Protocol van Montreal overleg te starten om vaart te zetten achter de wijziging van Kigali, waarbij ambitieuze voorstellen tot herziening van de F-gasverordening op EU-niveau als leidraad kunnen dienen, conform het 1,5 oC-scenario van de Overeenkomst van Parijs.

Transparantie en inclusie

2.39

Ofschoon de debatten over F-gassen van cruciaal belang zijn voor diverse belangrijke waardeketens, blijft de discussie over het beleid beperkt tot kringen van deskundigen. Er moet naar worden gestreefd deze discussie uit te breiden tot alle belanghebbenden, met een brede vertegenwoordiging van het maatschappelijk middenveld. De nieuwe verordening inzake F-gassen moet voorzien in een raadplegingsforum dat ten minste tweemaal per jaar wordt georganiseerd, op EU-niveau en in elke lidstaat.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

(2)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM:2022:150:FIN

(3)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM:2022:108:FIN

(4)  https://acp.copernicus.org/articles/13/6083/2013/acp-13-6083-2013.pdf

(5)  “ppt” betekent hier “parts per trillion”, deeltjes per biljoen. Gegevens van Advanced Global Atmospheric Gases Experiment.

(6)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009 (COM(2022) 151 final — 2022/100 (COD)) (zie bladzijde 50 van dit Publicatieblad).

(7)  Verordening (EG) nr. 1005/2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (ODS-verordening) (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1).

(8)  Te raadplegen op: https://ec.europa.eu/clima/system/files/2022-04/f-gas_evaluation_report_en.pdf

(9)  https://www.coolingpost.com/world-news/f-gas-quota-cuts-will-hit-heat-pump-ambitions/

(10)  Zie https://www.umweltbundesamt.de/publikationen/persistent-degradation-products-of-halogenated

(11)  COM(2021) 400 final, “Traject naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan om de verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul terug te dringen”

(12)  Zie het verslag van het Environmental Investigation Agency (2022) “Europe’s most chilling crime — the illegal trade in HFC refrigerant gases”, dat te vinden is op https://eia-international.org/report/europes-most-chilling-crime/. Een raming van de F-gassector is beschikbaar op https://www.fluorocarbons.org/wp-content/uploads/2020/09/EFCTC_Press-Release_EN-2.pdf

(13)  https://ec.europa.eu/info/files/proposal-directive-european-parliament-and-council-protection-environment-through-criminal-law-and-replacing-directive-2008-99-ec_nl

(14)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van Richtlijn 2008/99/EG (COM(2021) 851 final — 2021/0422 (COD)) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 143).


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/50


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009

(COM(2022) 151 final — 2022/0100 (COD))

(2022/C 365/09)

Rapporteur:

Jacob PLAT

Raadpleging

Europees Parlement, 2.5.2022

Raad van de Europese Unie, 10.5.2022

Rechtsgrondslag

Artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

31.5.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

123/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het voorstel tot herziening van Verordening (EG) nr. 1005/2009 (1). Want hoewel deze verordening ervoor heeft gezorgd dat de hoeveelheid ozonafbrekende stoffen (hierna: ODS, wat staat voor ozone-depleting substances) aanzienlijk is verminderd, zijn verdere reducties mogelijk. De weinige ODS die nog zijn toegestaan, worden gebruikt bij de productie van andere chemische stoffen, als brandbeveiligingsmiddelen in speciale toepassingen zoals aan boord van vliegtuigen, en in laboratoria. Hoewel ODS tegenwoordig niet meer worden gebruikt als blaasmiddel voor isolatieschuim vormt dit nog steeds een probleem aangezien veel van deze schuimen nog steeds in gebouwen aanwezig zijn. Naarmate deze schuimen de komende decennia aan het einde van hun levensduur komen, zullen ze worden verwijderd, wat tot emissies zou kunnen leiden. Het is een goede zaak dat de verordening wordt aangepast om deze meer in overeenstemming te brengen met de Europese Green Deal (2) en om de opzet ervan te verbeteren.

1.2.

Het EESC juicht het toe dat de verordening op één lijn wordt gebracht met de F-gasverordening (Verordening (EU) nr. 517/2014) (3). Hierbij is het zaak dat de belangrijkste regels van deze verordeningen (bv. met betrekking tot douanecontroles, lekkageregels en definities) onderling consistent zijn.

1.3.

Op grond van de verschillende beschikbare verslagen en de uitgevoerde evaluatie stelt het EESC vast dat de huidige Verordening (EG) nr. 1005/2009 aan de daarin beoogde doelstellingen voldoet. Wel is het van mening dat het ambitieniveau moet worden verhoogd om de doelstellingen van de Green Deal te verwezenlijken en tegelijkertijd de burgers maximale bescherming te bieden tegen giftige, kankerverwekkende stoffen. Het EESC kan zich dan ook vinden in de voorgestelde maatregelen om de ODS-emissies verder terug te dringen.

1.4.

Goede monitoring en registratie zijn van essentieel belang om tot een goed resultaat te komen. Het EESC is voorstander van een zo transparant mogelijk monitoringsysteem dat, indien nodig, kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld voor nieuwe ODS die niet onder de huidige verordening vallen. Er moet worden gestreefd naar een universeel systeem dat in alle lidstaten kan worden toegepast. Gezien de voortrekkersrol die de EU momenteel vervult, moet het registratie- en monitoringsysteem echter ook gemakkelijk kunnen worden toegepast in landen buiten de EU.

1.5.

Het EESC dringt erop aan dat het aantal uitzonderingen op de verbodsbepalingen tot een minimum wordt beperkt en dat afwijkingen van de lijst van verboden stoffen alleen in uitzonderlijke en noodzakelijke gevallen mogelijk zijn. De vrijgestelde toepassingen moeten strikt worden gecontroleerd om misbruik en een verslechtering van de situatie te voorkomen.

1.6.

Het EESC vestigt de aandacht op het gevaarlijke en onopgeloste probleem van de accumulatie van grote hoeveelheden ODS in oude apparatuur en isolatieschuim, terwijl er geen internationaal verdrag bestaat over het beheer of de vernietiging van ODS-bronnen. Er moet dringend doeltreffende wetgeving worden ingevoerd in de lidstaten om het weglekken van ODS te voorkomen, teneinde het atmosferische milieu en de levensomstandigheden van de bevolking niet in gevaar te brengen.

1.7.

Idealiter zou het ODS-beheer deel moeten uitmaken van een afvalbeheersysteem (controle, inzameling, nuttige toepassing en behandeling), samen met reeds bestaand overkoepelend beleid, wetgeving en regelgeving voor specifieke afvalstromen. Het beheer van ODS in schuim- en andere ODS-banken is een enorme uitdaging, met name voor ontwikkelingslanden. De EU moet laten zien dat er haalbare oplossingen zijn en een adequaat rechtskader bieden.

1.8.

Aangezien er nog steeds veel ODS als grondstof worden geproduceerd en gebruikt en de daarmee samenhangende emissies op een hoog niveau blijven steken — en misschien zelfs worden onderschat — is het EESC bezorgd over het feit dat de kwantitatieve grenswaarden voor het gebruik van ODS als grondstoffen volledig zijn geschrapt. Het beperken van de vrijstellingen voor grondstoffen in het kader van de nieuwe verordening biedt meerdere milieuvoordelen. Hierbij zou de nadruk moeten worden gelegd op milieuvriendelijke alternatieven.

1.9.

De maatregelen ter voorkoming van de uitstoot van fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) als bijproducten bij de vervaardiging van ODS moeten worden aangescherpt door middel van aanvullende rapportageverplichtingen.

1.10.

Er moeten maatregelen worden genomen om de emissies van nieuwe ODS te verminderen, met inbegrip van lekkagebeperking en voorschriften voor terugwinning, recycling en regeneratie.

2.   Achtergrond

2.1.

Het Protocol van Montreal (4) betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, is een baanbrekende multilaterale milieuovereenkomst die de productie en het verbruik regelt van bijna 100 synthetische chemische stoffen die als ODS worden aangeduid. Wanneer deze chemische stoffen in de atmosfeer vrijkomen, beschadigen zij de stratosferische ozonlaag: het beschermende schild van de aarde dat mens en milieu beschermt tegen gevaarlijke UV-straling van de zon. Het op 15 september 1987 goedkeurde protocol is tot op heden het enige VN-verdrag dat door alle landen op de wereld — de 198 VN-lidstaten — is ondertekend.

2.2.

Verordening (EG) nr. 1005/2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (ODS-verordening) is het belangrijkste instrument voor ODS in de EU. De algemene doelstelling ervan is om ODS-emissies te voorkomen en de naleving van het protocol te waarborgen. De ODS-verordening werd onderworpen aan een “Refit”-evaluatie, waaruit naar voren kwam dat de verordening weliswaar over het algemeen passend was, maar beter kon worden afgestemd op de Europese Green Deal en dat het ontwerp ervan voor enige verbetering vatbaar was. Het voorstel is er dan ook op gericht de ODS-verordening te vervangen en tegelijkertijd een strikt niveau van controle te handhaven, met name om:

1.

de maatregelen af te stemmen op de Europese Green Deal door aanvullende emissiereducties op te leggen die haalbaar zijn tegen evenredige kosten;

2.

een uitgebreidere monitoring van ozonafbrekende stoffen te waarborgen, met inbegrip van stoffen die (nog) niet zijn gereguleerd;

3.

bestaande regels te vereenvoudigen en de doeltreffendheid ervan te bevorderen om de administratieve kosten te verlagen;

4.

de duidelijkheid en samenhang met andere regels te verbeteren.

2.3.

ODS hebben een aardopwarmingsvermogen (GWP) (5) dat vele malen groter is dan van koolstofdioxide. Om de klimaatverandering te bestrijden en de gezondheid en het welzijn van de EU-burgers te beschermen, is het dan ook noodzakelijk de uitstoot ervan te verminderen.

2.4.

Het Protocol van Montreal voorziet in de uitfasering van de productie en het gebruik van ODS in toepassingen waarbij emissies optreden. De EU-regels inzake ODS zijn altijd ambitieuzer geweest dan het Protocol van Montreal en hebben de emissies van ODS geheel uitgefaseerd.

2.5.

Aangezien de productie en het gebruik van en de handel in ODS al grotendeels verboden zijn, is het hoofddoel dan ook het voorkomen van ODS-emissies uit voorheen legale toepassingen in producten en apparatuur en andere processen, bijvoorbeeld grondstoffen, die zijn vrijgesteld van de uitfasering uit hoofde van het Protocol van Montreal.

2.6.

Het voorstel voor de nieuwe ODS-verordening hangt nauw samen met het voorstel voor F-gassen (NAT/847 (6)). Beide zijn broeikasgassen en dragen bij tot de opwarming van de aarde. De twee verordeningen moeten ervoor zorgen dat de Unie haar verplichtingen met betrekking tot ODS en HFK’s uit hoofde van het protocol nakomt.

2.7.

Met het voorstel wordt beoogd om tegen 2050 een reductie van 180 miljoen ton CO2-equivalent en 32 000 ton ozonafbrekend vermogen (ODP-ton) te verwezenlijken door middel van maatregelen om ODS uit twee soorten isolatieschuim terug te winnen en te vernietigen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC staat volledig achter het voorstel van de Commissie om de ODS-verordening te wijzigen teneinde de emissies nog verder terug te dringen en het gebruik van klimaatvriendelijke alternatieven te stimuleren.

3.2.

Het EESC erkent dat sommige maatregelen in de huidige verordening ter voorkoming van illegale activiteiten efficiënter kunnen worden gemaakt en is daarom ingenomen met de koppeling van het ODS-vergunningensysteem aan de éénloketomgeving van de EU voor de douane (7). Het EESC beveelt aan om dergelijke maatregelen ook toe te passen op bijzondere douaneprocedures, waaronder doorvoer en tijdelijke opslag van ODS.

3.3.

Goed toezicht is van cruciaal belang om preventieve maatregelen te kunnen nemen en vooruitgang te boeken. Illegale handelspraktijken kunnen worden geïdentificeerd en aangepakt door middel van doeltreffende monitoring en rapportage. Gezien de ernstige milieugevolgen van de illegale handel in ODS is het EESC ingenomen met de invoering van minimumnormen voor maximumsancties voor het illegaal produceren, invoeren en in de handel brengen van ODS, maar het dringt ook aan op de invoering van minimumsancties. De nieuwe verordening sluit goed aan bij het voorstel van de Commissie om de richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht te herzien en Richtlijn 2008/99/EG (ECD) te vervangen (8).

3.4.

Het EESC is een groot voorstander van maatregelen die de terugwinning van ODS in schuim (met het oog op de vernietiging ervan) waarborgen, en erkent het aanzienlijke klimaatmitigatiepotentieel van deze maatregel, alsook de mogelijkheden voor het scheppen van banen en O & O in de recyclingindustrie.

3.5.

Het EESC is ermee ingenomen dat aandachtig is gekeken naar de samenhang met bestaande beleidsbepalingen op dit gebied. Dit is noodzakelijk om de doelstellingen van zowel Fit for 55 (2030) als de Green Deal (2050) te verwezenlijken.

3.6.

Aangezien de EU een voortrekkersrol speelt bij het terugdringen van ODS, stelt het EESC voor dat de EU zelf ook het goede voorbeeld geeft om ervoor te zorgen dat derde landen dezelfde regels gaan toepassen, bijvoorbeeld door ODS voor gebruik als grondstof en als technische hulpstof te beperken wanneer er alternatieven bestaan. In 2020 werd 164 704 metrieke ton aan gereguleerde ODS geproduceerd, voornamelijk voor gebruik als grondstof binnen de EU. Wetenschappers hebben hun bezorgdheid geuit over het feit dat de gerapporteerde emissies als gevolg van de bewerking van grondstoffen onderschat worden en wereldwijd verantwoordelijk kunnen zijn voor de hoge atmosferische niveaus van tetrachloorkoolstof (CTC) en CFK-113 (9).

3.7.

Het EESC gaat ervan uit dat de herziening geen buitensporige administratieve of financiële lasten met zich meebrengt. Het voorstel zal naar verwachting een aantal vereenvoudigingsvoordelen opleveren voor bedrijven. Ook is het een goede zaak dat hier slechts in zeer uitzonderlijke gevallen van kan worden afgeweken.

3.8.

Het EESC is van mening dat de opname van nieuwe ODS die nog niet onder het protocol vallen, een aanzienlijke verbetering is. In 2020 was de productie van nieuwe stoffen, uitgedrukt in metrieke ton, ongeveer zes keer hoger dan de productie van gereguleerde stoffen. Het is daarom van belang de ontwikkelingen op dit gebied te volgen, met inbegrip van de gebruikte en geproduceerde hoeveelheden, en de emissies van de nieuwe gassen tot een minimum te beperken om het effect ervan op de ozonlaag en de klimaatverandering zo klein mogelijk te houden.

3.9.

Het EESC is ingenomen met de geactualiseerde effectbeoordeling, met name als het gaat om de belangrijkste emissiereductiemaatregel, te weten het terugwinnen en vernietigen van isolatieschuim. De evaluatieregeling in het voorstel is noodzakelijk om de resultaten tussentijds te kunnen beoordelen. Deskundigen spelen een belangrijke rol als het gaat om isolatieschuim en de laatste ontwikkelingen op dat gebied. Ook de administratieve lasten moeten in aanmerking worden genomen.

3.10.

Het EESC is ermee ingenomen dat de rol van douaneautoriteiten en markttoezichtautoriteiten bij de controle op de handel in ODS wordt verduidelijkt. Dit is noodzakelijk omdat er nog steeds illegale handel plaatsvindt (10).

3.11.

Het buitensporige gebruik van ODS als koelmiddel en schuimblaasmiddel in het verleden heeft geleid tot de accumulatie van grote hoeveelheden ODS, bijvoorbeeld in oude koelkasten, isolatieschuim of cilinders. E-afval dat ODS bevat, kan ook andere giftige, kankerverwekkende stoffen afgeven, zoals lood, cadmium, polychloorbifenyl (PCB’s), vlamvertragers enz. Aangezien noch het Protocol van Montreal, noch enig ander internationaal milieuverdrag het beheer en de vernietiging van bestaande ODS-banken regelt, is het de eigen verantwoordelijkheid van ieder land om een succesvol systeem voor het beheer van ODS-banken op te zetten teneinde deze belangrijke bron van emissies aan te pakken. Daarom acht het EESC het belangrijk om de bescherming van het atmosferische milieu te waarborgen door via een doeltreffend beheer van ODS-banken lekkage en lozing te voorkomen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het produceren, gebruiken en verhandelen van ozonafbrekende stoffen is reeds verboden. Het EESC staat dan ook achter de doelstelling van het nieuwe voorstel om met name de uitstoot te voorkomen afkomstig van producten en apparatuur waarin het gebruik van ODS voorheen was toegestaan. Zo is er met name de verplichting om ODS in bepaalde soorten isolatieschuim terug te winnen of te vernietigen wanneer gebouwen worden gerenoveerd of gesloopt. Het EESC merkt echter op dat er meer kan worden gedaan om de invoering van milieuvriendelijkere alternatieven voor ODS-grondstoffen en hulpstoffen te ondersteunen.

4.2.

De herziening van de verordening zal bijdragen tot de verwezenlijking van de in de Overeenkomst van Parijs (11) opgenomen doelstelling om de temperatuurstijging liefst binnen de 1,5 oC te houden.

4.3.

Het EESC is ingenomen met de invoering van een verplichte minimumopleiding voor personeel dat met ODS werkt. Wij hopen echter dat de minimumeisen voor alle lidstaten hetzelfde zullen zijn.

4.4.

Het EESC merkt op dat in de chemische productiesector nog steeds aanzienlijke hoeveelheden ODS worden gebruikt als grondstoffen, ondanks de beschikbaarheid van alternatieven in sommige gevallen. Het feit dat HCFK-22 nog altijd wordt gebruikt, is bijzonder zorgwekkend vanwege de hoge emissies van het bijproduct ervan, HFK-23, dat een aardopwarmingsvermogen (GWP) van 14 600 heeft (12). Het EESC wijst erop dat het beperken van de vrijstellingen voor grondstoffen in het kader van het Protocol van Montreal meerdere voordelen zou opleveren (13), en dat de EU het goede voorbeeld zou moeten geven door het gebruik van ODS als grondstoffen en technische hulpstoffen waarvoor milieuvriendelijke alternatieven bestaan, te verbieden. Dit zou kunnen gelden voor 38 % van alle ODS die in de EU als grondstoffen worden gebruikt.

4.5.

Gezien de bezorgdheid over ODS-grondstoffen en de daarmee samenhangende emissies beveelt het EESC aan dat de mogelijkheid die de Commissie heeft om via uitvoeringshandelingen maximumhoeveelheden en emissieniveaus vast te stellen en een lijst op te stellen van ondernemingen die bepaalde technische hulpstoffen mogen gebruiken (zoals bepaald in artikel 7, lid 3), wordt uitgebreid tot grondstoffen. Hiervoor zou in artikel 6 een vergelijkbare bepaling moeten worden opgenomen.

4.6.

Wat betreft de potentiële HFK-23-emissies in verband met het gebruik van HCFK-22, is het EESC ingenomen met de conformiteitsverklaring als een welkome eerste stap in de strijd hiertegen. Wel dringt het aan op verdere maatregelen, waaronder rapportage, verificatie en verplichte openbaarmaking van de productiefaciliteit van oorsprong, het bewijs van de vermindering van HFK-23-bijproducten en de traceerbaarheid.

4.7.

Met het oog op de bezorgdheid over de emissies van de nieuwe stoffen in bijlage II (zoals de snelle toename van de concentratie van dichloormethaan in de atmosfeer, waardoor het herstel van het ozongat met meer dan tien jaar kan worden vertraagd (14)), beveelt het EESC aan om de maatregelen met betrekking tot de verplichte terugwinning, recycling en regeneratie (artikel 20) en de lekkagevoorschriften (artikel 21) ook toe te passen op de gassen in bijlage II. Bovendien moeten ondernemingen vóór de invoer of uitvoer van in bijlage II genoemde gassen beschikken over een geldige registratie in het vergunningensysteem.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1.

(2)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52019DC0640&from=EN

(3)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.

(4)  https://treaties.un.org/doc/publication/unts/volume%201522/volume-1522-i-26369-english.pdf

(5)  Het aardopwarmingsvermogen (Global Warming Potential, GWP) is ontwikkeld om vergelijkingen mogelijk te maken van de gevolgen van de opwarming van de aarde van verschillende gassen. Meer bepaald is het een maatstaf voor de hoeveelheid energie die de emissies van 1 ton gas over een bepaalde periode zullen absorberen, in verhouding tot de emissies van 1 ton koolstofdioxide (CO2).

(6)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 (COM(2022) 150 final — 2022/0099 (COD)) (zie bladzijde 44 van dit Publicatieblad).

(7)  Voor meer informatie over de éénloketomgeving van de EU voor de douane, zie https://ec.europa.eu/taxation_customs/eu-single-window-environment-customs_en

(8)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van Richtlijn 2008/99/EG (COM(2021) 851 final — 2021/0422 (COD)) (PB C 290 van 29.7.2022, blz. 143).

(9)  Solomon et al. 2020. Unfinished business after five decades of ozone-layer science and policy. Nature Communications 11:4272.

(10)  https://www.europol.europa.eu/media-press/newsroom/news/how-company-earned-to-%E2%82%AC1-million-illegally-trading-ten-tons-of-ozone-depleting-substances

(11)  https://unfccc.int/sites/default/files/english_paris_agreement.pdf

(12)  De verbinding HFK-23 (trifluormethaan of CHF3), een krachtig broeikasgas met een GWP van 14 600 gedurende 100 jaar, ontstaat als bijproduct tijdens de vervaardiging van HCFK-22 (chloordifluormethaan of CHClF2).

(13)  Andersen et al. 2021. Narrowing feedstock exemptions under the Montreal Protocol has multiple environmental benefits. PNAS 2021 Vol 118 No 49. https://doi.org/10.1073/pnas.2022668118

(14)  Hossaini, R., Chipperfield, M., Montzka, S. et al. The increasing threat to stratospheric ozone from dichloromethane. Nat Commun 8, 15962 (2017). https://doi.org/10.1038/ncomms15962


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/55


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen, en van Verordening (EU) 2022/… tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee

(COM(2022) 171 final — 2022/0111(COD))

(2022/C 365/10)

Afdelingsrapporteur:

Javier GARAT PÉREZ

Raadplegingen

Europees Parlement, 2.5.2022

Raad, 23.5.2022

Rechtsgrond

Artikel 43, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

31.5.2022

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

63/0/0

Goedgekeurd door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

211/1/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het is passend en noodzakelijk om de aanbevelingen van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) om te zetten in EU-recht, aangezien de EU partij is bij het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen en aldus recht wordt gedaan aan de instandhoudings- en controlemaatregelen die tijdens de jaarvergaderingen hiervan in 2006, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2021 zijn vastgesteld.

1.2.

Het is van essentieel belang dat alle verdragsluitende partijen de aanbevelingen van de Iccat opvolgen om eerlijke en billijke voorwaarden voor alle marktdeelnemers te waarborgen.

2.   Samenvatting van het Commissievoorstel

2.1.

Doel van het voorstel is in de eerste plaats de nieuwe instandhoudings- en controlemaatregelen die de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) tijdens haar jaarvergaderingen in 2006, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2021 heeft aangenomen, in EU-recht om te zetten, aangezien de EU sinds 14 november 1997 verdragsluitende partij bij het Iccat is.

2.2.

Het Iccat-verdrag vormt een regionaal kader voor de instandhouding en het beheer van tonijn en tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan en aangrenzende zeeën en maakt het mogelijk aanbevelingen vast te stellen die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

2.3.

Het voorstel strekt tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad (1), waarin reeds beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen van de Iccat waren opgenomen, wat betreft maatregelen voor de volgende soorten: tropische tonijn, Noord- en Zuid-Atlantische witte tonijn, Atlantische zeilvis en blauwe en witte marlijn.

2.4.

Het voorstel betekent eveneens een wijziging van de rapportage van gegevens over Istiophoridae, kortvinmakreelhaaien, gezondheid en veiligheid van waarnemers in het kader van de regionale Iccat-programma’s, verantwoordelijkheden van wetenschappelijke waarnemers en bijwerking van de lijst van Iccat-soorten.

2.5.

Ook strekt het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) 2022/… tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee inzake jaarlijkse overdrachtaangiftes van kwekerijlidstaten en bepaalde kooiverplichtingen.

2.6.

Teneinde toekomstige Iccat-aanbevelingen snel in EU-recht om te zetten is het voornemen om aan de Commissie de bevoegdheid over te dragen tot het nemen van besluiten met betrekking tot de volgende kwesties: capaciteitsbeperkingen voor tropische tonijn en de verslaglegging over het jaarlijks capaciteits- en visserijplan voor tropische tonijn; de jaarlijkse overdracht voor grootoogtonijn, Noord- en Zuid-Atlantische witte tonijn en Noord- en Zuid-Atlantische zwaardvis; beheersplannen inzake visaantrekkende voorzieningen (FAD’s); het aantal instrumentboeien; de FAD-voorschriften en verbodsperioden voor het gebruik van FAD’s; beperkingen van het aantal vaartuigen dat op Noord-Atlantische witte tonijn vist; het beheersplan voor Noord-Atlantische zwaardvis; voorwaarden voor het toestaan van het vangen en aan boord houden van kortvinmakreelhaaien; de overlevingskansen van zeeschildpadden; het minimumpercentage van waarnemersdekking en de meting van het dekkingspercentage; en de lijst van Iccat-soorten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het is passend en noodzakelijk om de aanbevelingen die Iccat tijdens haar jaarvergaderingen in 2006, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2021 heeft gedaan in EU-recht om te zetten, aangezien de EU partij is bij het Iccat-verdrag en een en ander zou stroken met haar bevoegdheden en met het bindende karakter van deze aanbevelingen.

3.2.

Het is van essentieel belang dat alle verdragsluitende partijen de aanbevelingen van de Iccat opvolgen om eerlijke en billijke voorwaarden voor alle marktdeelnemers te waarborgen.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Verordening (EU) 2017/2107 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1936/2001, (EG) nr. 1984/2003 en (EG) nr. 520/2007 van de Raad (PB L 315 van 30.11.2017, blz. 1).


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/57


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft een specifieke maatregel om uitzonderlijke tijdelijke steun te verlenen uit hoofde van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) naar aanleiding van de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne

(COM(2022) 242 final — 2022/0166 (COD))

(2022/C 365/11)

Algemeen rapporteur:

Arnold PUECH D’ALISSAC

Raadplegingen

Raad, 25.5.2022

Europees Parlement, 6.6.2022

Rechtsgrond

Artikelen 42, 43, lid 3, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedgekeurd door de voltallige vergadering

16.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

188/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De invasie van Oekraïne door Rusland heeft grote negatieve gevolgen voor de landbouw- en agrovoedingssector van de Europese Unie. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is daarom ingenomen met de nieuwe, door de Europese Commissie voorgestelde aanvullende steunmaatregel, die het absoluut noodzakelijk acht en zo spoedig mogelijk door de Europese instellingen goedgekeurd zou willen zien.

1.2.

Door de oorlog in Oekraïne is het geostrategische karakter van de agrovoedingssector, evenals de noodzaak om de voedselzekerheid van de EU te waarborgen, duidelijk naar voren gekomen. In het licht hiervan zijn de maatregelen ter ondersteuning van de cashflow van landbouwbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de agrovoedingssector essentieel om hen te helpen deze nieuwe crisis — die bovenop de COVID-19-pandemie is gekomen — economisch te overleven.

1.3.

De begroting van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) voorziet echter reeds in bestaande financieringsbehoeften en vastleggingen op middellange en lange termijn, en mag niet worden gebruikt voor de financiering van noodmaatregelen. Omdat sommige lidstaten hun Elfpo-middelen bovendien al volledig hebben opgebruikt of vastgelegd, is het EESC van oordeel dat de Commissie op zoek moet naar een andere financieringsbron, buiten het GLB, om de nieuwe maatregel te kunnen uitvoeren zonder de komende jaren de Elfpo-middelen te beperken.

1.4.

Gezien de uitzonderlijke omstandigheden en de noodzaak om snel op te treden, is het EESC voorts van mening dat de Commissie de termijn voor de uitbetaling van de steun moet verkorten en de subsidiabiliteitscriteria moet vereenvoudigen.

2.   Samenvatting van het Commissievoorstel

2.1.

De Commissie stelt voor Verordening nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) inzake het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) te wijzigen door invoeging van een nieuw, als volgt luidend artikel 39 quater, “Uitzonderlijke tijdelijke steun voor zwaar door de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne getroffen landbouwers en kmo’s”.

2.2.

De voorgestelde maatregel zou de lidstaten in staat stellen om uiterlijk op 15 oktober 2023 een vast bedrag uit te betalen aan landbouwers en agrovoedingsbedrijven die te kampen hebben met liquiditeits- en cashflowproblemen als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne en de daaruit voortvloeiende stijging van de productiekosten (energie, meststoffen en diervoeder).

2.3.

Het voorstel van de Commissie voorziet erin dat deze uitzonderlijke financiële steun wordt voorbehouden aan landbouwers en kmo’s die actief zijn op minstens een van de volgende gebieden:

circulaire economie;

nutriëntenbeheer;

efficiënt gebruik van grondstoffen;

milieu- en klimaatvriendelijke productiemethoden.

2.4.

Het beoogde maximumsteunbedrag is niet hoger dan 15 000 EUR per landbouwer en 100 000 EUR per kmo.

2.5.

De lidstaten zouden voor deze nieuwe maatregel tot 5 % van hun Elfpo-middelen voor de jaren 2021-2022 mogen gebruiken, wat neerkomt op een potentieel budget van 1,4 miljard EUR in de hele EU.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De oorlog in Oekraïne heeft de situatie op de landbouwgrondstoffenmarkten, die reeds vóór de Russische invasie in moeilijkheden verkeerden, aanzienlijk verslechterd. Als gevolg ervan zijn de prijzen van de belangrijkste landbouwproductiemiddelen verdubbeld of zelfs verdrievoudigd ten opzichte van het niveau van één of twee jaar geleden. Dit komt nog bovenop de gevolgen van de COVID-19-pandemie.

3.2.

In haar mededeling van 23 maart 2022 heeft de Commissie reeds uitzonderlijke initiatieven voorgesteld ter waarborging van de voedselzekerheid en ter versterking van de veerkracht van de voedselsystemen. De huidige situatie is echter ongekend en vereist extra maatregelen.

3.3.

Het EESC is dan ook ingenomen met het Commissievoorstel, dat de cashflowproblemen van landbouwers en kmo’s die sinds de Russische invasie van Oekraïne in financiële moeilijkheden verkeren, ten dele zou kunnen verlichten.

3.4.

Het voorstel van de Commissie is een welkome aanvullende maatregel om de voedselzekerheid van de EU te versterken en de ongekende stijging van de prijzen van productiemiddelen aan te pakken.

3.5.

Het EESC onderschrijft de voorgestelde maatregel en acht het van groot belang dat de Europese instellingen die zo spoedig mogelijk goedkeuren.

3.6.

Het EESC plaatst echter vraagtekens bij en vestigt de aandacht van de Commissie op de financieringsbron van de maatregel, de termijn voor de uitbetalingen, de subsidiabiliteitscriteria en het risico van buitensporige administratieve lasten voor de begunstigden.

Financieringsbron

3.7.

Het EESC wijst erop dat het Elfpo (2), de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het belangrijkste financiële instrument voor plattelandsontwikkeling is. Als zodanig levert het een belangrijke bijdrage aan de ecologische transitie van plattelandsgebieden en van de landbouwsector door de weerbaarheid tegen klimaatverandering te vergroten en innovatie en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven te ondersteunen.

3.8.

Het Elfpo heeft dus tot doel op lange termijn een antwoord te bieden op de uitdagingen waarmee plattelandsgebieden worden geconfronteerd, en moet het met name mogelijk maken om in 2040 de ontwikkelingsdoelstellingen te hebben verwezenlijkt die de Commissie op 30 juni 2021 heeft vastgesteld in het kader van haar langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU (3).

3.9.

Het Elfpo, maar ook het GLB in zijn geheel, mag niet worden gezien als een aanvullende financieringsbron om het hoofd te bieden aan noodsituaties. De Elfpo-begroting voorziet reeds in bestaande financieringsbehoeften en vastleggingen die moeten worden gehonoreerd.

3.10.

Bij gebrek aan een kwantificering van de begrotingskredieten en de beschikbare middelen is het totale steunbedrag dat daadwerkelijk aan de begunstigden kan worden uitbetaald overigens zeer hypothetisch.

3.11.

Het EESC verzoekt de Commissie dan ook om precieze cijfers te verstrekken over de middelen die daadwerkelijk beschikbaar zullen zijn, en om te kijken naar andere financieringsbronnen die geen gevolgen hebben voor de Elfpo-doelstellingen en de verwezenlijking ervan.

Termijn van de uitbetalingen

3.12.

Het voorstel van de Commissie voorziet erin dat de begunstigden van de maatregel de steun uiterlijk op 15 oktober 2023 uitgekeerd moeten krijgen. Het EESC acht dit rijkelijk laat, aangezien de zorgen omtrent het inkomen van landbouwers en producenten in de agrovoedingsketen op dit eigenste moment spelen.

3.13.

Deze ondernemingen hebben nu reeds te kampen met tal van cashflowproblemen. Veel landbouwers hebben snel financiële steun nodig om het hoofd boven water te houden. Een uitbetaling van buitengewone steun eind 2023 komt niet tegemoet aan de urgentie van de situatie.

3.14.

Daarom moet deze steun op een zo kort mogelijke termijn worden uitbetaald om de getroffen landbouwers en kmo’s in staat te stellen het hoofd te bieden aan de huidige stijging van de productiekosten.

Subsidiabiliteitscriteria

3.15.

Het EESC is ermee ingenomen dat de door de Commissie beoogde financiële steun in de eerste plaats gericht is op de zwaarst getroffen landbouwers en kmo’s, op basis van objectieve en niet-discriminerende selectiecriteria.

3.16.

In het voorstel van de Commissie is ook bepaald dat de steun moet worden voorbehouden voor begunstigden die een of meer van de volgende activiteiten verrichten: circulaire economie, nutriëntenbeheer, efficiënt gebruik van grondstoffen, milieuvriendelijke productiemethoden.

3.17.

Deze aanvullende criteria zouden afbreuk doen aan het hoofddoel van de maatregel, nl. bedrijven en landbouwers te helpen die door de oorlog in Oekraïne zijn getroffen. Bovendien zijn de leden van het EESC van mening dat deze criteria de door de begunstigden in te dienen steunaanvragen nog ingewikkelder zullen maken.

3.18.

De criteria om in aanmerking te komen voor noodsteun zouden juist vereenvoudigd moeten worden om te voorkomen dat administratieve lasten potentiële begunstigden ervan weerhouden een steunaanvraag in te dienen bij de bevoegde autoriteiten.

3.19.

Het EESC is van mening dat landbouwers die al rechtstreekse GLB-steun ontvangen en die worden getroffen door de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne, automatisch in aanmerking zouden moeten komen voor de buitengewone steun die uit het Elfpo wordt gefinancierd.

3.20.

Op die manier zou de door de Commissie voorgestelde buitengewone steun aansluiten op de doelstellingen inzake ecologische, economische en sociale duurzaamheid die met het nieuwe GLB worden nagestreefd. Tegelijkertijd wordt met deze aanpak vermeden dat nieuwe criteria worden toegevoegd, wat tot verwarring en complexiteit zou leiden. Gezien de urgentie van de situatie is er behoefte aan een pragmatische solidariteitsmaatregel ten aanzien van de zwaarst getroffen bedrijven en landbouwers (die geconfronteerd worden met hogere productiekosten en/of instortende markten). Steun voor bepaalde duurzame praktijken, zoals steun voor de circulaire economie, moet in de eerste plaats worden bevorderd via specifieke langetermijninstrumenten.

Brussel, 16 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(2)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het GLB tot 2020 (PB C 191 van 29.6.2012, blz. 116).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040”.


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/60


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende de respons op door staten georganiseerde instrumentalisering van migranten aan de buitengrenzen van de EU

(JOIN(2021) 32 final)

(2022/C 365/12)

Rapporteur:

Stefano PALMIERI

Corapporteur:

Pietro Vittorio BARBIERI

Raadpleging

Europese Commissie, 2.5.2022

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van de voltallige vergadering

18.1.2022

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

12.5.2022

Goedgekeurd door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

142/2/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat de respons van de EU op de instrumentalisering van migranten deel moet uitmaken van een gemeenschappelijk, gedeeld en samenhangend migratiebeleid. In het licht van de crisis aan de grens met Belarus en de Russische agressie tegen Oekraïne moet opnieuw worden bekeken of het migratie- en asielpact adequaat is. Het is zaak dat het migratiebeleid niet wordt gesegmenteerd in reacties op noodsituaties, maar dat zowel het beleid als de bescherming van de betrokken personen in één enkel actie- en wetgevingskader worden ondergebracht.

1.2.

Het EESC is van mening dat de instrumentalisering van migranten een — potentieel nog steeds actuele — bedreiging vormt voor de hele Europese Unie en niet alleen voor de betrokken lidstaten. Daarom benadrukt het EESC dat de uitdaging alleen doeltreffend kan worden beantwoord als het niveau van de initiatieven (politiek, wetgevend, administratief, humanitair), de reikwijdte van de acties (communautair, nationaal, lokaal en internationaal) en de betrokken actoren (instellingen, maatschappelijke organisaties, sociale partners, burgers enz.) op elkaar worden afgestemd en als de strengste normen van de EU-wetgeving en het internationale recht als uitgangspunt worden gehanteerd.

1.3.

Het EESC acht het van essentieel belang dat de EU de lidstaten tijdig en op gecoördineerde en doeltreffende wijze bijstaat, zowel wat de praktische ondersteuning (begrotingsmiddelen en personeel van de EU-agentschappen) als wat de administratieve, wetgevende en beleidsmatige ondersteuning betreft. Dit moet worden bereikt door ter plekke en op interinstitutioneel niveau gezamenlijk op te treden, alsmede door een zo groot mogelijke transparantie van de initiatieven te waarborgen en door ervoor te zorgen dat humanitaire organisaties en onafhankelijke media die aanwezig zijn in de gebieden die het doelwit zijn van de instrumentalisering van migranten, vrij kunnen opereren.

1.4.

Het EESC acht het met name van cruciaal belang dat een geïntegreerd kader voor humanitaire actie wordt vastgesteld waarin de middelen en structuren van nationale en EU-instellingen en -agentschappen worden gebundeld en de betrokkenheid van internationale agentschappen (UNHCR, IOM) en de bijdrage van ngo’s en het maatschappelijk middenveld worden gewaarborgd, zodat een vruchtbare coördinatie van het optreden wordt bevorderd en humanitaire acties worden erkend als middel om de beginselen van de EU te versterken.

1.5.

In dit verband is het EESC van mening dat de volledige en tijdige erkenning van de rechten van geïnstrumentaliseerde migranten — waardoor grijze gebieden of situaties van administratieve onzekerheid worden vermeden — van cruciaal belang is om de bedreiging van de veiligheid en de stabiliteit van de EU en de betrokken lidstaten ter plaatse te bezweren en onschadelijk te maken, waardoor instrumentaliseringsacties geen kans van slagen meer hebben.

1.6.

De reactie van de EU moet zeker gericht zijn op de bronnen van de geïnstrumentaliseerde migratiestromen, door derde landen erbij te betrekken en hun inspanningen om hun bevolking te informeren, te ondersteunen in een samenwerkingsverband dat gebaseerd is op democratische beginselen en de bescherming van de mensenrechten. Op die manier kunnen middelen worden onttrokken aan overheidsactoren die de instrumentalisering van migranten bevorderen.

1.7.

Wat betreft de staten die de instrumentalisering van migranten bevorderen of er medeplichtig aan zijn, is het EESC voorstander van een multilaterale actie van de gehele EU, internationale instellingen en partnerlanden om dergelijke acties te veroordelen en te isoleren, onder meer door het opleggen van passende economische en diplomatieke sancties.

1.8.

De oorlog die zich nu afspeelt in Oekraïne als gevolg van de agressie door de Russische Federatie heeft, behalve tot enkele miljoenen binnenlandse vluchtelingen, geleid tot ten minste 3,9 miljoen vluchtelingen (1), die momenteel voornamelijk in buurlanden en andere EU-landen worden opgevangen. Een stroom van deze omvang is, althans in Europa, niet te vergelijken met de vluchtelingenstromen die in de decennia na de Tweede Wereldoorlog zijn waargenomen. Hierop is door de EU onmiddellijk gereageerd, met name door de activering van de richtlijn betreffende tijdelijke bescherming van 2001 (2) en het voorstel voor een Cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE). Het EESC is van mening dat soortgelijke instrumenten, geïnspireerd door cohesie, solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten, ook van essentieel belang zijn bij de aanpak van crises waarbij migranten betrokken zijn.

1.9.

De EU geldt momenteel als een veilige plaats die miljoenen Oekraïense burgers asiel en bescherming biedt, maar de last van de opvang en de bijstand is ongelijk verdeeld in verhouding tot de vermogens en middelen van de betrokken lidstaten. De openstelling van de binnengrenzen van de EU heeft tot dusver gezorgd voor een spontaan verkeer van Oekraïense vluchtelingen naar hun gewenste bestemmingen, maar er blijft een objectieve wanverhouding bestaan tussen de lasten die door de aan Oekraïne grenzende lidstaten worden gedragen en de lasten die door de andere lidstaten worden gedragen. Hoewel niet op vergelijkbare schaal, wijst de instrumentalisering van migranten aan de grens met Belarus en in eerdere gevallen erop dat de solidariteits- en samenwerkingsmechanismen tussen de EU en de lidstaten grondig moeten worden herzien, met name door de herverdeling van opgevangen migranten, die in crisissituaties ongetwijfeld noodzakelijk is.

1.10.

Ook wil het EESC ingaan op de geest van het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel” (3). Het complexe mechanisme dat is voorzien om het rechtskader en de administratieve procedures in geval van instrumentalisering van migranten vast te stellen, gaat volgens ons voorbij aan de omvang van de interstatelijke crisis die in deze context kan ontstaan en die niet los kan worden gezien van de aanpak die ten aanzien van de migranten zelf moet worden gevolgd.

1.11.

Hoewel er behoefte is aan ad-hocinstrumenten om de instrumentalisering van migranten in goede banen te leiden, is het volgens het EESC van essentieel belang dat er wordt nagedacht over een tijdige en alomvattende beschermingsmaatregel, onder meer via de richtlijn tijdelijke bescherming, met name in gevallen waarin het beheer van de toegang tot de grens, de controle op secundaire bewegingen en het uitstel of de uitzonderingen waarin is voorzien voor de gewone asielprocedures, disfunctioneel en contraproductief blijken voor de doelstelling om geïnstrumentaliseerde migranten te beschermen. In ieder geval moet het beschermingsniveau van migranten worden verhoogd in verhouding tot de omvang van de interstatelijke crisis die ontstaat in de context van de instrumentalisering van migranten.

2.   Voorstel

2.1.

In de mededeling wordt benadrukt hoe de migratiecrisis die is ontstaan aan de grenzen tussen Belarus en de Europese Unie (Litouwen, Letland, Polen) een bewuste poging is om een langdurig aanhoudende crisis uit te lokken, in het kader van een breder gezamenlijk plan om de Europese Unie te destabiliseren en uit elkaar te spelen. Dit vormt een “hybride bedreiging” die tot stand komt door middel van de instrumentalisering van migranten door een derde land.

2.2.

De in dit document gebruikte termen “crisis” en “bedreiging” volstaan niet helemaal om het specifieke en complexe migratiefenomeen juist te omschrijven, maar worden gebruikt om het belang aan te geven van de politieke spanningen en de instabiliteitsfactoren die voortvloeien uit de geopolitieke referentiecontext.

2.3.

Deze vormen niet alleen een bedreiging voor de veiligheid van de EU, maar hebben ter plaatse ook geleid tot een kritieke situatie voor de betrokken migranten, met dramatische humanitaire gevolgen aan zowel de Belarussische zijde als de EU-zijde van de grens. Er zijn bovendien talrijke berichten over onmenselijke en vernederende behandeling van migranten aan de Belarussische zijde van de grens, onder meer als een vorm van druk op de EU. Het risico wordt echter vergroot door het langdurige verblijf van de migranten in het gebied en de ontoegankelijkheid van de EU-grens.

2.4.

De EU heeft de instrumentalisering van kwetsbare migranten en vluchtelingen in alle institutionele fora van de EU onverwijld en krachtig veroordeeld. De internationale actie die daarop volgde, heeft ertoe geleid dat de betrokkenheid en de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden, met name de landen van herkomst van de migranten, is toegenomen.

2.5.

In de context van een nieuwe crisissituatie heeft de EU maatregelen getroffen om de betrokken lidstaten te steunen, waarbij zij nota heeft genomen van de specifieke reacties van de nationale regeringen en parlementen, met name het uitroepen van de noodtoestand in de grensregio’s. De Commissie heeft in dit verband het initiatief genomen om passende ondersteuning te bieden teneinde ervoor te zorgen de desbetreffende maatregelen in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving.

2.6.

In de mededeling wordt een overzicht gegeven van de politieke, technische en logistieke steunmaatregelen ten behoeve van de betrokken lidstaten. Sinds de bezoeken van commissaris Johansson en de daaropvolgende oproepen van de Commissie aan de lidstaten hebben de politieke contacten zich ook vertaald in technische ondersteuning aan de grenzen door EU-agentschappen (Frontex, Europol, EASO, noodhulp uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie).

2.7.

Wat de internationale acties betreft, en met name ten aanzien van de landen van herkomst en doorreis van migranten, heeft de Commissie op het hoogste niveau opgetreden door de samenwerking met Irak, Libanon, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten en Oezbekistan te verbeteren. Dit is van essentieel belang om de criminele infrastructuur van migrantensmokkel tegen te gaan die de voedingsbodem is voor de instrumentalisering door Belarus.

2.8.

In een context van crisis tussen staten is het risico groot dat er een “oorlogsmist” [fog of war] ontstaat van verkeerde informatie, nepnieuws en verdraaiing van feiten, verweven met de politieke uitbuiting van migranten. In de mededeling wordt gewezen op dit risico aan de Belarussische kant van de grens, met name door de media die door de Belarussische en de Russische regering worden gecontroleerd. Het belang en de concrete rol van de vrije pers worden benadrukt, hoewel dat belang niet in dezelfde mate wordt benadrukt in crisisgebieden aan de EU-zijde van de grens.

2.9.

De Commissie onderstreept hoe de huidige financiële instrumenten in een crisissituatie kunnen worden versterkt, waarbij zij zich baseert op het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en op het Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI). Wat terugkeer betreft (ondersteunde vrijwillige terugkeer en niet-vrijwillige terugkeer), haalt zij de samenwerking tussen de Commissie, Frontex en de IOM aan, maar wijst er ook op dat de medewerking van de landen van herkomst van de migranten noodzakelijk is.

3.   Opmerkingen

Instrumentalisering van migranten en beheer van het migratiebeleid

3.1.

Het EESC is van mening dat de respons van de EU op de instrumentalisering van migranten deel moet uitmaken van een gemeenschappelijk, gedeeld en samenhangend migratiebeleid.

3.1.1.

Om de migratiestromen naar behoren te kunnen beheren, moet de EU zich ervan bewust zijn dat migratieprocessen nooit uitsluitend door initiatieven van een staat op gang worden gebracht, ook al instrumentaliseert die staat migranten voor politieke doeleinden (niettemin kunnen sommige initiatieven de omvang van de migratiestromen aanzienlijk beïnvloeden).

3.1.2.

Bij haar respons op de meest acute crises (of het nu gaat om een crisis waarbij een derde land actief betrokken is, een oorlog of een militaire interventie) moet de EU zich laten leiden door een op solidariteit gebaseerde aanpak, in de eerste plaats ten aanzien van de getroffen bevolking.

3.1.3.

Zonder te tornen aan de noodzaak om hulp te bieden aan alle mensen die in levensgevaar verkeren (vluchtelingen en oorlogsslachtoffers), kan het onderscheid qua juridische status — bijvoorbeeld tussen personen die aanspraak kunnen maken op een vorm van bescherming en andere migranten — pas worden gemaakt nadat transparante asielprocedures zijn doorlopen die onder het EU-recht en de internationale normen vallen, en dus niet als gevolg van een vooraf vastgestelde definitie van het verschijnsel of de crisis in kwestie (“hybride dreiging”, instrumentalisering van migranten, economische migratie enz.).

Hybride bedreigingen en instrumentalisering van migranten

3.2.

Het EESC is het met de Commissie eens over de aard en de omvang van de dreiging die uitgaat van de instrumentalisering van migranten door Belarus. Het EESC erkent dat de EU wordt bedreigd door vormen van “hybride bedreiging”, d.w.z. “het inzetten van migranten als politiek drukmiddel door staten”.

3.2.1.

In de definitie van een hybride bedreiging wordt ook een andere formulering gebruikt: bedreigingen die worden aangewakkerd door “staten of niet-statelijke actoren”. Hybride bedreigingen kunnen door verschillende actoren worden uitgevoerd en gericht zijn tegen verschillende doelwitten (overheidsinstanties, instellingen, maatschappelijke organisaties, afzonderlijke individuen). Hoewel een dergelijke alomvattende analyse elementen van algemeen inzicht oplevert, moet zij worden onderscheiden van de vaststelling van feiten die relevant zijn voor de maatregelen in kwestie. Het EESC benadrukt daarom, ook met het oog op latere regelgevende maatregelen, met name voor de juridische behandeling en humanitaire ondersteuning van migranten in dergelijke noodsituaties, dat ten minste één overheidsfunctionaris betrokken moet zijn om te kunnen spreken van de instrumentalisering van migranten.

3.2.2.

Gezien de juistheid van de in de mededeling gehanteerde definitie van “hybride bedreiging” hoopt het EESC dat de reactie multidimensionaal en geïntegreerd zal zijn, d.w.z. niet alleen op het niveau van de internationale betrekkingen (tussen de lidstaten, de EU en partnerlanden), maar ook in het kader van het beleid en de verbintenissen van de EU inzake de bevordering van de mensenrechten, de bescherming van migranten en het asielrecht. Het EESC is dan ook van mening dat alle instrumenten voor samenwerking tussen de lidstaten, de EU-instellingen en de agentschappen moeten worden versterkt met het oog op een gezamenlijk crisisbeheer.

Solidariteit, coördinatie en gezamenlijk crisisbeheer

3.3.

Het EESC is het ermee eens dat “deze acties een reëel en actueel gevaar voor de veiligheid van de EU vormen” en niet alleen voor de rechtstreeks betrokken lidstaten. De in de mededeling uiteengezette feiten en de ernstige crisis in Oekraïne sterken het EESC in zijn overtuiging dat het zonder meer noodzakelijk is een politiek, regelgevend en procedureel kader te scheppen voor een gemeenschappelijke reactie en een gezamenlijk crisisbeheer door de lidstaten en de EU-instellingen.

3.3.1.

Op basis van het advies dat het al eerder heeft uitgebracht over de voorstellen tot wijziging van de verordeningen inzake immigratie- en asielbeheer (4), acht het EESC het daarom van cruciaal belang dat de weg van solidariteit en samenwerking tussen de lidstaten verder wordt bewandeld, aangezien deze situatie zeker niet de enige is die de landen van eerste binnenkomst met een zwaardere last en meer problemen opzadelt, zeker gezien het belang dat in het migratie- en asielpact wordt gehecht aan grenscontrole en het voorkomen van secundaire bewegingen.

3.3.2.

In het kader van de wenselijke specifieke verordening om de instrumentalisering van migranten door een staat tegen te gaan, moet derhalve worden voorzien in op solidariteit gebaseerde mechanismen voor het delen van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, met inbegrip van de mogelijkheid van tijdige hervestigingsmaatregelen die in verhouding staan tot de ernst van de crisis.

3.3.3.

De kenmerken van de crisis aan de Belarussische grens brengen verschillen maar ook overeenkomsten aan het licht met andere staatsstrategieën om migratiebewegingen te instrumentaliseren: het centrale Middellandse Zeegebied, de Grieks-Turkse, Spaans-Marokkaanse, Bosnisch-Kroatische en Servisch-Hongaarse grenzen (om bij 2021 te blijven). Het EESC is van mening dat de EU de beperkingen van haar reactievermogen die tijdens eerdere crises aan het licht zijn gekomen, zal moeten overwinnen, met name door te vermijden dat zij situaties van afhankelijkheid creëert ten aanzien van de politieke strategieën van derde landen die niet verenigbaar zijn met het beleid en de beginselen van de EU.

Beveiliging en bescherming van migranten die het slachtoffer zijn van instrumentalisering

3.4.

Het EESC is van mening dat de reactie van de EU gemeenschappelijke acties moet omvatten om de dreiging tegen te gaan, waarbij duidelijk rekening moet worden gehouden met het feit dat de betrokken migranten per definitie bijzonder kwetsbaar zijn en in deze specifieke situaties bescherming nodig hebben, juist ook in het licht van de context van een interstatelijke crisis.

3.4.1.

Het EESC deelt de bezorgdheid die in de mededeling wordt geuit over de humanitaire situatie aan de grenzen tussen de lidstaten en Belarus. De moeilijkheid om aan de Belarussische kant van de grens op te treden weerspiegelt een objectieve beperking van humanitaire interventies in crisissituaties en conflicten tussen staten, maar dit zou een stimulans moeten zijn om maximale inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat de humanitaire bijstand aan migranten binnen de grenzen van de lidstaten voldoet aan de normen van de EU-wetgeving en aan de gevestigde praktijk inzake steun aan kwetsbare personen.

3.4.2.

Het EESC dringt erop aan dat humanitaire maatschappelijke organisaties aan beide zijden van de grens tussen de EU en Belarus gemakkelijker toegang krijgen om humanitaire hulp te verlenen (medische hulp, voedselhulp, rechtsbijstand).

3.4.3.

In dit verband moeten de EU-instellingen optreden tegen elke actie of beeldvorming die de solidariteitsacties van het nationale en internationale maatschappelijk middenveld criminaliseert, zoals het EESC al in eerdere adviezen heeft gesteld (5).

3.4.4.

In de mededeling wordt gewezen op de aanwezigheid van aanzienlijke secundaire bewegingen van migranten (althans in verhouding tot het aantal migranten dat tijdens de crisis aan de EU-grenzen aankomt), en wordt erop gewezen dat de grenspolitiediensten van de lidstaten die te maken hebben met eerste binnenkomst en secundaire migratie, gezamenlijke patrouilles uitvoeren. Het EESC is van mening dat in een situatie van instrumentalisering van migranten de kwestie van secundaire bewegingen moet worden aangepakt met de betrokkenheid van de lidstaten die de bestemming van de bewegingen zijn, en tegelijkertijd met de benodigde aandacht voor de meest kwetsbare migranten, vooral tijdens de actieve fasen van de crisis, om verdere risico’s voor hun veiligheid te voorkomen.

3.4.5.

Het EESC wijst ook op de risico’s voor een fatsoenlijke, eerlijke en uitgebreide bescherming van kwetsbare migranten als gevolg van de proliferatie van juridische statussen en uitzonderingsprocedures door de lidstaten en de EU zelf, zelfs in de context van een crisis die specifieke reacties vergt. In die zin moeten de eventuele uitzonderingen op de standaardprocedures voor opvang en asiel in overeenstemming worden gebracht met specifieke beschermingsmaatregelen in verband met de ernstige risicosituatie, en moet het beginsel van non-refoulement altijd worden gehandhaafd.

Bestrijding van desinformatie, de rol van de media en bescherming van kwetsbare personen

3.5.

Het EESC is ingenomen met de nadruk die in de mededeling wordt gelegd op de bestrijding van desinformatie, nepnieuws en manipulatie van feiten, ook door middel van gerichte voorlichtingscampagnes in de landen van herkomst van de migrantenstromen en door gebruik te maken van elektronische informatie- en communicatiemiddelen die tot doel hebben migranten correcte en verifieerbare informatie te verstrekken (bijv. Infomigrants).

3.5.1.

Tegelijkertijd houdt het EESC rekening met het belang, in overeenstemming met de waarden van de EU, van het vrijelijk produceren van informatie en van vrije toegang tot feiten en gegevens die relevant zijn voor het grote publiek. Daarom moeten de lidstaten en de EU-agentschappen bij de uitvoering van noodmaatregelen altijd zorgen voor maximale vrijheid van handelen en communicatie voor onafhankelijke media in gebieden waar migranten worden geïnstrumentaliseerd, en moeten zij duidelijke en transparante regels vaststellen voor de toegang tot de faciliteiten waar migranten worden opgevangen en voor het contact met hen.

3.5.2.

Wat betreft de bestrijding van logistieke netwerken voor migrantensmokkel op informatieplatforms en sociale media moet de Commissie, gesteund door EU-agentschappen (Enisa), een onderscheid maken tussen de communicatiemiddelen die rechtstreeks door migrantensmokkelaars worden gebruikt en de middelen voor een-op-een communicatie tussen migranten. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende verantwoordelijkheden, waarbij geen inbreuk mag worden gemaakt op de rechten inzake gegevensbescherming en de veiligheid van geïnstrumentaliseerde migranten niet in gevaar mag worden gebracht, ook niet indirect of onbedoeld.

Internationale samenwerking ter bestrijding van de instrumentalisering van migranten

3.6.

Het EESC is ingenomen met de maatregelen van de EU-instellingen om de samenwerking met de landen van herkomst van migranten die het doelwit van instrumentalisering zijn te versterken, teneinde hen te wijzen op de risico’s die zij lopen en de internationale samenwerking op het gebied van migratie te verbeteren.

3.6.1.

Om het gezamenlijk optreden van de EU en de belanghebbende derde landen vruchtbaar te maken, moet deze samenwerking ook worden geïntegreerd in het internationale samenwerkingsmechanisme voor ontwikkeling en in overeenkomsten over de regulering van migratie.

3.6.2.

De eventuele goedkeuring van overeenkomsten en procedures met derde landen moet afhankelijk worden gesteld van de eerbiediging van de mensenrechten en de internationale juridische verplichtingen van de betrokken landen.

3.6.3.

Een dergelijke samenwerking zou ook een versterking vormen van de inspanningen van de politie en inlichtingendiensten ter voorkoming en bestrijding van criminele organisaties die zich bezighouden met het smokkelen van migranten, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met het recht van migranten op asiel en bescherming, zowel in het geval van activiteiten die verband houden met de instrumentalisering van migranten als in het algemeen (6).

Ondersteuning van de lidstaten

3.7.

Het EESC waardeert de steun die bedreigde lidstaten wordt geboden, met name via de EU-agentschappen voor binnenlandse zaken (Frontex, EUAA, het mechanisme voor civiele bescherming), en is van mening dat deze in alle gevallen waarin een noodsituatie wordt onderkend, volgens een evenwichtige en transparante procedure moeten werken (7).

3.7.1.

Het EESC is van mening dat de lidstaten die met dergelijke bedreigingen worden geconfronteerd, in de toekomst een adequaat niveau van bijstand moet worden geboden, dat gepaard moet gaan met een even hoog niveau van bescherming en bijstand voor de slachtoffers van instrumentalisering, in de eerste plaats de meest kwetsbaren.

3.7.2.

Het EESC bevestigt nadrukkelijk dat de maatregelen van de lidstaten voor de vrijwillige en onvrijwillige repatriëring van migranten aan wie geen asielrecht is verleend, ook in noodsituaties moeten worden uitgevoerd, met volledige inachtneming van de grondrechten en van de internationale verplichtingen, en met de hulp van de EU-agentschappen.

Instrumenten en voorschriften voor toekomstig crisisbeheer

3.8.

Het EESC benadrukt dat in dit advies rekening wordt gehouden met de maatregelen die op het moment van opstellen in behandeling en in voorbereiding zijn, met name het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel. Het voorstel bevat normatieve elementen betreffende de status van migranten en de procedures voor het aanvragen van asiel en internationale bescherming in de context van dergelijke situaties.

3.8.1.

Het EESC hoopt in dit verband dat in de verordening rekening zal worden gehouden met de veiligheidsbehoeften van de lidstaten en dat er samen met hen juridische verbintenissen zullen worden aangegaan om de noodsituatie het hoofd te bieden en de rechten van migranten op bescherming te waarborgen op basis van internationale verplichtingen en Europees recht.

3.8.2.

Meer in het bijzonder zullen de Commissie en de bevoegde instanties ook moeten nagaan of de wetgeving die in de lidstaten is of wordt aangenomen om de huidige crisis te bestrijden en toekomstige crises te voorkomen, verenigbaar is met de grondrechten en de EU-rechten.

3.8.3.

Bij de beoordeling van die verordening zal het EESC zorgvuldig aandacht besteden aan uitzonderingen op en afwijkingen van de standaardprocedures voor binnenkomst en asiel, de daadwerkelijke beroepsmogelijkheid bij afwijzingen, de terugkeerprocedures en de volledige transparantie en samenwerking tussen de lidstaten die zijn getroffen door een noodsituatie en de instellingen en agentschappen van de EU.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  5 317 219 vluchtelingen in buurlanden en EU-landen (per 26 april 2022, bron: UNHCR, https://data2.unhcr.org/en/situations/ukraine).

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PB L 71 van 4.3.2022, blz. 1) (Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12)).

(3)  Zie COM(2021) 890 final — 2021/0427 (COD) “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel”.

(4)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een nieuw migratie- en asielpact (COM(2020) 609 final) (PB C 123 van 9.4.2021, blz. 15) en Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende asiel- en migratiebeheer en tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG en de voorgestelde Verordening (EU) xxx/xxx [asiel- en migratiefonds] (COM(2020) 610 final — 2020/0279 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van crisis- en overmachtsituaties op het gebied van migratie en asiel (COM(2020) 613 final — 2020/0277 (COD)) (PB C 155 van 30.4.2021, blz. 58).

(5)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de bescherming van niet-begeleide minderjarige migranten in Europa (initiatiefadvies) (PB C 429 van 11.12.2020, blz. 24).

(6)  Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Nieuw EU-actieplan tegen migrantensmokkel (2021-2025) [COM(2021) 591 final].

(7)  Op basis van een verzoek van een lidstaat, dat is bekrachtigd door een daaropvolgend voorstel van de Commissie en een beraadslaging van de Europese Raad, waarin ook mechanismen voor permanent toezicht en evaluatie zijn vastgesteld. Zie COM(2021) 890 final — 2021/0427 (COD) “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van instrumentalisering op het gebied van migratie en asiel”.


23.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 365/66


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van regels voor de uitoefening van de rechten van de Unie bij de uitvoering en handhaving van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds

(COM(2022) 89 final — 2022/0068 (COD))

(2022/C 365/13)

Rapporteur:

Jack O’CONNOR

Raadpleging

Raad, 22.3.2022

Europees Parlement, 23.3.2022

Rechtsgrond

Artikel 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (1) (visserij), de artikelen 91 en 100 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (vervoer), de artikelen 173, 182, 188 en 189 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (programma’s van de Unie), artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (gemeenschappelijke handelspolitiek) en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Europees Economisch en Sociaal Comité)

Besluit van de voltallige vergadering

22.3.2022

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

12.5.2022

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.6.2022

Zitting nr.

570

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

202/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De voorgestelde verordening (2) machtigt de Europese Commissie om door middel van uitvoeringshandelingen bepaalde maatregelen vast te stellen en toe te passen voor de uitoefening van de rechten van de Unie uit hoofde van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) (terugtrekkingsakkoord) en van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (4) (handels- en samenwerkingsovereenkomst).

1.2.

De partijen bij de desbetreffende overeenkomsten zijn uitsluitend het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) acht het dan ook volledig gepast dat eventuele maatregelen op EU-niveau worden genomen, met gebruikmaking van de comitologieprocedures, zoals uiteengezet in de voorgestelde verordening.

1.3.

Het EESC erkent dat de Unie behoefte heeft aan een soepele en doeltreffende procedure voor het geval het Verenigd Koninkrijk het terugtrekkingsakkoord en/of de handels- en samenwerkingsovereenkomst niet naleeft.

1.4.

Het gebruik van comitologieprocedures als een manier om de Commissie te machtigen bepaalde maatregelen vast te stellen en toe te passen in geval van schending of niet-naleving van de desbetreffende overeenkomsten lijkt volledig gerechtvaardigd en strookt met de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit, die een voorwaarde zijn voor EU-optreden.

1.5.

Het EESC is ingenomen met het voorstel om de verordening vijf jaar na de inwerkingtreding ervan te herzien en merkt op dat dit tijdschema in overeenstemming is met soortgelijke bepalingen in de desbetreffende overeenkomsten.

1.6.

In het licht van het bovenstaande steunt het EESC de voorgestelde verordening. Volgens het EESC betreft het hier ook een uitstekend interinstitutioneel compromis voor het omgaan met eventuele gevallen van schending of niet-naleving van de terugtrekkingsovereenkomst en/of de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

De voorgestelde verordening machtigt de Europese Commissie om bepaalde maatregelen vast te stellen en toe te passen voor de uitoefening van de rechten van de Unie uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord en de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en strekt ertoe een tijdige en doeltreffende reactie op een mogelijke schending of niet-naleving van de bepalingen van de desbetreffende overeenkomsten door het Verenigd Koninkrijk te vergemakkelijken.

2.2.

De verleende bevoegdheden hebben betrekking op:

de toepassing van tijdelijke maatregelen om naleving af te dwingen; en/of van compenserende maatregelen die op verzoek van een partij door een scheidsgerecht zijn toegestaan in geval van ontoereikende of onvolledige naleving; of van passende maatregelen wanneer de andere partij niet meewerkt aan het vergemakkelijken van het gebruik van bindende geschillenbeslechtingsprocedures;

corrigerende maatregelen in het kader van het terugtrekkingsakkoord (met betrekking tot het niet toevoegen van relevante instrumenten van het recht van de Unie aan het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland) en/of in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst (met betrekking tot subsidies, wegvervoer en visserij);

evenwichtsherstellende maatregelen in het kader van het terugtrekkingsakkoord (met betrekking tot door het Verenigd Koninkrijk in het kader van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland genomen vrijwaringsmaatregelen);

evenwichtsherstellende maatregelen in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst (met betrekking tot vrijwaringsmaatregelen die een onevenwichtigheid creëren tussen de rechten en verplichtingen uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst of aanvullende overeenkomsten; en meer bepaald met betrekking tot verschillen op het gebied van arbeids- en sociale, milieu- of klimaatbescherming of subsidiecontrole);

tegenmaatregelen in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst als reactie op evenwichtsherstellende maatregelen overeenkomstig artikel 411 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

vrijwaringsmaatregelen in het kader van het terugtrekkingsakkoord (indien de toepassing van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen leidt die waarschijnlijk zullen voortduren, of tot verlegging van het handelsverkeer) en in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst (in geval van ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen van sectorale of regionale aard die waarschijnlijk zullen voortduren);

opschorting van verplichtingen uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst in geval van schending of niet-naleving van bepaalde voorwaarden, met name met betrekking tot de handel in goederen, luchtvervoer, wegvervoer, visserij of programma’s van de Unie, of indien het Verenigd Koninkrijk zijn financiële bijdrage niet betaalt of bepaalde initiële voorwaarden ingrijpend wijzigt.

2.3.

Deze maatregelen zouden ook moeten gelden voor eventuele bilaterale overeenkomsten ter aanvulling van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

2.4.

In zijn besluit betreffende de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst heeft de Raad de Commissie gemachtigd om een meerderheid van de in punt 2.2 genoemde maatregelen vast te stellen tot het moment waarop een specifieke wetgevingshandeling in werking treedt. Het was de bedoeling dat deze wetgevingshandeling uiterlijk op 31 maart 2022 zou worden voorgesteld.

2.5.

Niettegenstaande het terugtrekkingsakkoord bestrijkt de handels- en samenwerkingsovereenkomst een breed scala aan kwesties die verder reiken dan de handel in goederen en diensten. Het gaat onder meer om investeringen, mededinging, staatssteun, fiscale transparantie, lucht- en wegvervoer, energie en duurzaamheid, visserij, gegevensbescherming en coördinatie van de sociale zekerheid. Bijgevolg bestrijken de verordening inzake de handhaving van de handelsregels (5) en andere bestaande instrumenten de werkingssfeer van dit nieuwe type overeenkomst niet volledig. Daarom moet een nieuw rechtsinstrument worden aangenomen. De voorgestelde verordening is een lex specialis ten aanzien van sectorale bepalingen van het Unierecht, voor zover deze bepalingen hetzelfde onderwerp regelen.

2.6.

De rechtsgronden van het voorstel zijn:

artikel 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (6) (visserij);

artikelen 91 en 100 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (7) (vervoer);

artikelen 173, 182, 188 en 189 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (8) (programma’s van de Unie);

artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (9) (gemeenschappelijke handelspolitiek);

artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (10) (het Europees Economisch en Sociaal Comité).

2.7.

Het terugtrekkingsakkoord en de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn de enige rechtsinstrumenten waarover de Unie ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk beschikt. Bijgevolg kan alleen door de Unie worden opgetreden krachtens het internationaal recht. Het voorstel voorziet evenwel in het vaststellen van maatregelen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel (11). De onderzoeksprocedure van het comitologiesysteem, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (12), zou van toepassing zijn, aangezien de maatregelen die zouden kunnen worden genomen vrijwel zeker gevolgen zouden hebben voor de lidstaten.

2.8.

Het voorstel voorziet in een herziening van de verordening vijf jaar na de inwerkingtreding ervan. Dit tijdschema zou in overeenstemming zijn met soortgelijke bepalingen in het terugtrekkingsakkoord en de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

2.9.

De voorgestelde verordening heeft geen betrekking op maatregelen die binnen het toepassingsgebied van het EU-beleid op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht vallen.

2.10.

Een afzonderlijk wetgevingsvoorstel regelt de vaststelling van maatregelen op het gebied van de onderzoeks- en opleidingsprogramma’s van Euratom.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.

Het voorstel heeft tot doel een kader te creëren dat de Unie in staat stelt doeltreffend en tijdig te reageren in geval van schending of niet-naleving van het terugtrekkingsakkoord en/of de handels- en samenwerkingsovereenkomst door het Verenigd Koninkrijk.

3.2.

Aangezien deze overeenkomsten door de Unie alleen zijn gesloten, is het duidelijk dat passende maatregelen op EU-niveau moet worden genomen.

3.3.

Gezien de mogelijke gevolgen voor de lidstaten en de vereiste van optimale doeltreffendheid is de toepassing van de onderzoeksprocedure van het comitologiesysteem volkomen logisch en gerechtvaardigd.

3.4.

Dit is volledig in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien het comitologiesysteem de lidstaten in staat stelt toezicht te houden op de aan de Commissie gedelegeerde uitvoeringshandelingen.

3.5.

Er zij ook op gewezen dat de artikelen 7 en 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 (13) de Commissie de mogelijkheid bieden om, in afwijking van de normale procedures, uitvoeringshandelingen vast te stellen wegens urgentie (artikel 8) of een mogelijke aanzienlijke verstoring van de landbouwmarkten (artikel 7) zonder deze vooraf aan het desbetreffende comité voor te leggen. Deze verkorte procedure versterkt het vermogen van de Unie om, indien nodig, snel te reageren op onverwachte schendingen van de overeenkomsten.

3.6.

Het EESC is ingenomen met de uitgebreide lijst van maatregelen in artikel 1, lid 2, van het voorstel voor een verordening, alsook met de beperkingen in dat verband.

3.7.

Aangezien er geen precedenten zijn voor de terugtrekking van een lidstaat, rijst de kwestie van de samenhang met bestaande wetgeving op dit gebied niet.

3.8.

In artikel 2, lid 2, van de voorgestelde verordening worden duidelijke criteria voor de selectie van maatregelen vastgesteld. Het EESC is het ermee eens dat de voorgestelde verordening aan de evenredigheidsvereisten voldoet en niet verder gaat dan wat strikt noodzakelijk is om de doelstelling te verwezenlijken, nl. te zorgen voor een snelle en doeltreffende uitoefening van de rechten van de Unie in geval van mogelijke schendingen of niet-naleving van het terugtrekkingsakkoord en/of de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

3.9.

Gezien de procedurele aard van de voorgestelde verordening acht het EESC het niet nodig een effectbeoordeling uit te voeren.

3.10.

Het EESC is ingenomen met het voorstel om de verordening na vijf jaar te herzien en merkt op dat dit tijdschema adequaat is, aangezien het overeenstemt met soortgelijke bepalingen in de desbetreffende overeenkomsten.

3.11.

In het licht van het bovenstaande steunt het EESC het voorstel. Volgens het EESC betreft het hier ook een uitstekend interinstitutioneel compromis voor het omgaan met eventuele gevallen van schending of niet-naleving van de terugtrekkingsovereenkomst en/of de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Brussel, 15 juni 2022.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 47).

(2)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52022PC0089

(3)  PB C 384 I van 12.11.2019, blz. 1.

(4)  PB L 149 van 30.4.2021, blz. 10.

(5)  Verordening (EU) 2021/167 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 654/2014 betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van de internationale handelsregels (PB L 49 van 12.2.2021, blz. 1).

(6)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:12012E/TXT&from=NL

(7)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:12012E/TXT&from=NL

(8)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:12012E/TXT&from=NL

(9)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:12012E/TXT&from=NL

(10)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:12012E/TXT&from=NL

(11)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A12012M%2FTXT

(12)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(13)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.