ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 210

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

65e jaargang
25 mei 2022


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

AANBEVELINGEN

 

Europese Centrale Bank

2022/C 210/01

Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2022 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Banco de Portugal (ECB/2022/24)

1


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 210/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10526 — CHEVRON / NESTE BASE OIL) ( 1 )

2

2022/C 210/03

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10683 — APPLIED / TEMASEK / JV) ( 1 )

3

2022/C 210/04

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10692 — SEGRO / PSPIB / TARGET ASSET SOUTH PARIS) ( 1 )

4


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPESE CENTRALE BANK

2022/C 210/05

Advies van de Europese Centrale Bank van 16 februari 2022 — Inzake een voorstel voor een verordening tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (CON/2022/4)

5

2022/C 210/06

Advies van de Europese Centrale Bank van 16 februari 2022 inzake een voorstel voor een richtlijn en een verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering (CON/2022/5)

15


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2022/C 210/07

Wisselkoersen van de euro — 24 mei 2022

26

 

Rekenkamer

2022/C 210/08

Speciaal verslag nr. 11/2022 — Bescherming van de EU-begroting — betere gebruikmaking van opname op zwarte lijst nodig

27

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2022/C 210/09

Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij

28

2022/C 210/10

Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 )

29

2022/C 210/11

Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 )

30

2022/C 210/12

Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap — Aanbesteding met betrekking tot de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen ( 1 )

31


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2022/C 210/13

Verzoek van Trygderetten van 26 januari 2022 aan het EVA-Hof om een advies in de zaak A tegen Arbeids- og velferdsdirektoratet (Zaak E-2/22)

32

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2022/C 210/14

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10438 – MOL / OMV SLOVENIJA) ( 1 )

33

2022/C 210/15

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10739 – FORD OTOSAN / FORD ROMANIA) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

35

2022/C 210/16

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10709 — PARTNERS GROUP / FORTERRO) ( 1 )

36

2022/C 210/17

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10724 — ITOCHU / UNDER ARMOUR / DOME) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

37


 

Rectificaties

 

Rectificatie van mededeling van de Commissie betreffende de thans bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 mei 2022 gelden (Bekendgemaakt overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie) ( PB C 192 van 11.5.2022 )

39


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

AANBEVELINGEN

Europese Centrale Bank

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/1


AANBEVELING VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 17 mei 2022

aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Banco de Portugal

(ECB/2022/24)

(2022/C 210/01)

De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 27.1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie.

(2)

Het mandaat van de huidige externe accountants van Banco de Portugal, Deloitte & Associados — Sociedade de Revisores Oficiais de Contas S.A. eindigde na de audit van het boekjaar 2021. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2022 externe accountants te benoemen.

(3)

Banco de Portugal heeft PriceWaterhouseCoopers & Associados - Sociedade de Revisores Oficiais de Contas Lda als haar externe accountants geselecteerd voor de boekjaren 2022 tot en met 2026,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

Het verdient aanbeveling dat PriceWaterhouseCoopers & Associados - Sociedade de Revisores Oficiais de Contas Lda als externe accountants van de Banco de Portugal worden benoemd voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Gedaan te Frankfurt am Main, 17 mei 2022.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/2


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10526 — CHEVRON / NESTE BASE OIL)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/02)

Op 22 februari 2022 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32022M10526. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/3


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10683 — APPLIED / TEMASEK / JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/03)

Op 18 mei 2022 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32022M10683. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/4


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10692 — SEGRO / PSPIB / TARGET ASSET SOUTH PARIS)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/04)

Op 8 april 2022 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32022M10692. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


III Voorbereidende handelingen

EUROPESE CENTRALE BANK

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/5


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 16 februari 2022

Inzake een voorstel voor een verordening tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

(CON/2022/4)

(2022/C 210/05)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 20 juli 2021 heeft de Europese Commissie een voorstel aangenomen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) 1094/2010 en (EU) 1095/2010 (1) (hierna “AMLAR” genoemd).

De Europese Centrale Bank (ECB) is van mening dat de ontwerp-verordening onder haar bevoegdheid valt, maar desondanks is de ECB over de ontwerp-verordening niet geraadpleegd. Zij oefent derhalve haar recht uit zoals neergelegd in artikel 127, lid 4, de tweede zin, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en dient een advies bij de geëigende Unie-instellingen in op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen. De bevoegdheid van de ECB om advies uit te brengen is gebaseerd op de artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag, aangezien AMLAR bepalingen bevat die van invloed zijn op de taken van de ECB met betrekking tot het prudentieel toezicht op kredietinstellingen krachtens artikel 127, lid 6, van het Verdrag. Overeenkomstig artikel 17.5, de eerste zin, van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

Algemene opmerkingen

1.   Overzicht en inleidende opmerkingen

1.1.

De ECB is ingenomen met het pakket van vier wetgevingsvoorstellen, waaronder AMLAR, dat de Commissie op 20 juli 2021 heeft gepubliceerd, met het oog op de aanscherping van de Unieregels inzake de bestrijding van het witwassen van geld (anti-money laundering - AML) en de financiering van terrorisme (countering the financing of terrorism - CFT) (AML/CFT). Dit advies richt zich op AMLAR. In afzonderlijke adviezen van de ECB worden de overige twee wetgevingsvoorstellen behandeld: a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering (2) (hierna “AMLR1” genoemd); b) het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 (3) (hierna “AMLD6” genoemd), en iii) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement betreffende bij geldovermakingen van geld en bepaalde cryptoactiva toe te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (herschikking) (4).

1.2.

Zoals eerder opgemerkt (5), steunt de ECB nadrukkelijk een Unieregeling die ervoor zorgt dat lidstaten, autoriteiten en organen van de Unie, alsook meldingsplichtige entiteiten binnen de Unie over doeltreffende instrumenten beschikken om misbruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwassen (money laundering - ML) en terrorismefinanciering (terrorist financing - TF) tegen te gaan. De ECB sprak haar volledige steun uit voor de vorige fase van de harmonisatie-inspanningen (6), waarin het AML/CFT-mandaat van de Europese Bankautoriteit (EBA) werd versterkt, en is ingenomen met de volgende iteratie van het proces in de vorm van de oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (AMLA).

1.3.

De taak van toezicht op kredietinstellingen met betrekking tot het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering is niet aan de ECB opgedragen. Artikel 127, lid 6, van het Verdrag zou evenmin toestaan dat de ECB over bevoegdheden op het gebied van AML/CFT-toezicht beschikt, aangezien deze bepaling de toezichthoudende taken die aan de ECB kunnen worden opgedragen duidelijk beperkt tot prudentieel toezicht. De uitkomsten van AML/CFT-toezicht zijn evenwel belangrijk om rekening te houden met de uitvoering van de prudentiële toezichttaken van de ECB wanneer de ECB rekening houdt met de informatie die zij in het kader van de relevante prudentiële toezichtactiviteiten heeft ontvangen, onder meer bij de evaluatie en toetsing van het toezicht, de beoordelingen van de adequaatheid van de governanceregelingen, -processen en -mechanismen van instellingen en de beoordeling van de geschiktheid van leden van de leidinggevende organen van onder toezicht staande entiteiten. Voorts moeten, overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), de AML/CFT-toezichthouders van kredietinstellingen en financiële instellingen, prudentiële toezichthouders en financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) van de lidstaten binnen hun respectieve bevoegdheden nauw met elkaar samenwerken en elkaar informatie verstrekken die relevant is voor hun respectieve taken.

1.4.

De ECB is bereid met de AMLA samen te werken en bij te dragen aan het wetgevingsproces, onder meer door haar ervaring als prudentiële toezichthoudende autoriteit op Unieniveau te delen, indien deze ervaring relevant kan zijn voor de opbouw van AML/CFT-toezicht op Unieniveau.

1.5.

De oprichting van een AML/CFT-autoriteit op het niveau van de Unie is een belangrijke stap in de richting van een meer geharmoniseerde toepassing van de AML/CFT-vereisten van de Unie in de gehele EU. Uit de ervaring die de ECB heeft opgedaan is gebleken dat een prudentiële toezichthoudende autoriteit op het niveau van de Unie voldoende verantwoordelijkheid moet krijgen om de convergentie van toezichtpraktijken in een aantal lidstaten te vergemakkelijken voor (direct) toezicht.. Deze verantwoordelijkheden moeten gepaard gaan met adequate toezichthoudende bevoegdheden. AMLAR voorziet erin dat de AMLA, naast directe toezichtbevoegdheden, die van meet af aan zullen worden uitgeoefend op een relatief beperkte groep meldingsplichtige entiteiten, periodieke beoordelingen en collegiale toetsingen van respectievelijk de financiële en niet-financiële AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten zal uitvoeren. Dit zal de AMLA helpen om beste praktijken op nationaal niveau te identificeren, zowel om deze te gebruiken in haar eigen directe toezicht, als om deze te verwerken in aanbevelingen of andere regelgevingsproducten die gericht zijn aan de AML/CFT-autoriteiten van de afzonderlijke lidstaten, wier vertegenwoordigers ook zullen deelnemen aan de algemene raad van de AMLA. Een hogere mate van harmonisatie en consistentie in het AML/CFT-toezicht zal ook het prudentieel toezicht ten goede komen.

Specifieke opmerkingen

2.   Reikwijdte van het directe en indirecte toezicht van de AMLA

2.1.

De criteria voor het aanwijzen van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die onder direct toezicht van de AMLA (8) zullen staan, zijn relatief streng en de documenten die het wetgevingsvoorstel van de Commissie vergezellen, laten zien dat slechts ongeveer 12 tot 20 meldingsplichtige entiteiten aan deze criteria zullen voldoen. Er wordt niet geschat hoeveel van deze entiteiten naar verwachting instellingen zullen zijn die onder het rechtstreekse prudentiële toezicht van de ECB uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 (9) van de Raad vallen. Voor belangrijke onder toezicht staande entiteiten (10) die onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan en aan deze criteria zullen voldoen, zal de AMLA de tegenhanger van de ECB worden voor informatie-uitwisseling en samenwerking op het gebied van dagelijks toezicht, geschiktheidsbeoordelingen en “gemeenschappelijke procedures” (11), waaronder de beoordeling van aanvragen voor vergunningen om de werkzaamheden van een kredietinstelling uit te oefenen, intrekking van dergelijke vergunningen en de beoordeling van verwervingen en afstotingen van gekwalificeerde deelnemingen. Indien minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten (12) (less significant institutions - LSI’s) voldoen aan de criteria van AMLAR, zal de samenwerking tussen de ECB en de AMLA beperkt blijven tot de relevante aspecten van de gemeenschappelijke procedures.

2.2.

De ECB neemt nota van de voorgestelde beperkte reikwijdte van het directe AMLA-toezicht, in het licht van de budgettaire beperkingen van het voorstel. Uit de ervaring die de ECB heeft opgedaan is gebleken dat het nuttig is een breed toepassingsgebied van direct toezicht op het niveau van de Unie te hebben en instellingen te selecteren die onder direct toezicht komen te staan op basis van objectieve en transparante criteria. De ECB zou dan ook sterk voorstander zijn van het wijzigen van de criteria voor het identificeren van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, zodat het proces resulteert in een bredere pool van meldingsplichtige entiteiten die onder direct toezicht van de AMLA staan, waarin ook meldingsplichtige entiteiten met een hoofdkantoor in elk van de lidstaten kunnen worden opgenomen en een gemeenschappelijke toezichtcultuur en convergentie van AML/CFT-toezichtspraktijken worden bevorderd. Dit zal ook het risico op arbitrage verminderen. In het geval van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) wordt deze doelstelling gefaciliteerd door de criteria voor de selectie van belangrijke onder toezicht staande entiteiten, waarbij Verordening (EU) nr. 1024/2013 voorschrijft dat de ECB rechtstreekse toezichttaken uitoefent op de drie belangrijkste kredietinstellingen in elk van de deelnemende lidstaten, tenzij gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden (13). Gezien de relatief strikte en risicogebaseerde selectiecriteria die in AMLAR zijn vastgesteld, zou de publicatie van de lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, zoals voorzien in AMLAR, neerkomen op het indirect openbaar maken van de hoge risicostatus van witwassen of terrorismefinanciering van de geselecteerde onder toezicht staande entiteiten, die momenteel alleen onder de relevante autoriteiten wordt gedeeld op een strikte “need-to-know”-basis. Objectieve risicogebaseerde criteria die niet leiden tot de indirecte openbaarmaking van dergelijke vertrouwelijke toezichtinformatie kunnen de voorkeur verdienen, aangezien zij geen onbedoelde signalen naar de markten zouden sturen of geen reputatierisico zouden creëren voor de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die onder direct toezicht van de AMLA staan. Bovendien moet een bepaling worden toegevoegd om communicatie tussen de AMLA en de relevante prudentiële toezichthouders binnen de Unie tijdens het proces van beoordeling van de meldingsplichtige entiteiten voor selectie te waarborgen voordat de lijst van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten wordt bekendgemaakt. Dit zou prudentiële toezichthouders in staat stellen vooraf de mogelijke prudentiële implicaties van de aan die entiteiten verbonden risico’s te analyseren.

2.3.

Met betrekking tot bijna alle belangrijke en minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten blijven de belangrijkste wederpartijen van de ECB de nationale AML/CFT-toezichthouders van kredietinstellingen en financiële instellingen en de FIE’s. De ECB heeft een zekere mate van heterogeniteit waargenomen in de input die de afzonderlijke AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten aan de ECB hebben verstrekt sinds de systematische samenwerking tussen de nationale AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten en de ECB in 2019 van start is gegaan, naar aanleiding van de bij Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad doorgevoerde wetswijzigingen (14). Dit maakt het moeilijker om de uitkomsten van het AML/CFT-toezicht consequent in de prudentiële toezichtstaken in aanmerking te nemen. In dit verband is de ECB ingenomen met de rol die de AMLA zal spelen bij het verbeteren van de harmonisatie van risicobeoordelingen in verband met witwassen en terrorismefinanciering en andere AML/CFT-toezichtstaken die door de autoriteiten in de lidstaten worden uitgevoerd. Met name met betrekking tot de door de AMLA te ontwikkelen methodologie voor de indeling van het inherente risico en de restrisicoprofielen van meldingsplichtige entiteiten, is het van belang een hoge mate van harmonisatie van beide methoden tot stand te brengen, aangezien zij van invloed zullen zijn op de consistentie van de input die zal worden ontvangen en meegenomen in het prudentieel toezicht.

2.4.

Vooruitblikkend zou de ECB, onder voorbehoud van de toekomstige evaluaties van de Commissie in het kader van AMLAR (15), graag zien dat het toepassingsgebied van de directe toezichttaken van de AMLA wordt uitgebreid tot een bredere deelgroep entiteiten die onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan. Dit zou het potentieel hebben om een hogere mate van consistentie te bereiken in de AML/CFT-toezichtbeoordelingen van dergelijke instellingen, en kan derhalve ook bijdragen tot verdere ondersteuning van het prudentieel toezicht waarvoor sommige van die beoordelingen als input dienen.

3.   Samenwerking tussen de AMLA en de ECB

3.1.

AMLAR regelt de samenwerking tussen AMLA- en niet-AML/CFT-autoriteiten (16). De ECB is ingenomen met het feit dat deze laatste term betrekking heeft op vier soorten autoriteiten, waaronder de ECB in haar rol van prudentieel toezichthouder (17). Wat het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen AML/CFT en prudentiële toezichthouders betreft, kan een belangrijke toegevoegde waarde van de AMLA inderdaad de mogelijkheid zijn om de huidige samenwerking te verbeteren in plaats van een extra laag te vormen in de informatie-uitwisseling tussen andere autoriteiten. In dit verband moet een algemene verplichting voor de AMLA worden toegevoegd om te zorgen voor een evenredig en doeltreffend gebruik van samenwerkingsinstrumenten om de rapportagelast voor autoriteiten die betrokken zijn bij de samenwerking met AML/CFT-toezichthouders via meerdere kanalen, waaronder, maar niet beperkt tot AML/CFT-colleges, de AML/CFT-databanken en samenwerkingsovereenkomsten, tot een minimum te beperken.

3.2.

AMLAR voorziet dat de AMLA moet samenwerken met niet-AML/CFT-autoriteiten wanneer dat nodig is voor het vervullen van de taken van de AMLA (18). Deze bepaling moet algemener worden geformuleerd en de verwijzing naar de taken van de AMLA moet worden geschrapt. Bij de samenwerking moet per definitie rekening worden gehouden met de taken van alle deelnemende autoriteiten. Daarom schrijft Verordening (EU) nr. 1024/2013 (19) bijvoorbeeld voor dat de ECB moet samenwerken met de autoriteiten die deel uitmaken van het Europees Systeem voor financieel toezicht en schrijft Richtlijn 2013/36/EU (20) voor dat de AML/CFT-autoriteiten en de prudentiële toezichthouders informatie moeten delen die relevant is voor de taken van de ontvangende autoriteit, zonder na te gaan of een dergelijke uitwisseling van informatie ook noodzakelijk is voor de vervulling van de taken van de autoriteit die de informatie verstrekt. Hoewel in veel gevallen een dergelijke noodzaak kan worden vastgesteld, is dit niet altijd het geval. Daarom is het passender om de verwijzing naar de taken van de AMLA te vervangen door een algemenere verwijzing op grond waarvan de AMLA binnen haar mandaat moet samenwerken met niet-AML/CFT-autoriteiten, om ervoor te zorgen dat de andere betrokken autoriteiten alleen om relevante vormen van samenwerking verzoeken. Dit geldt met name en is van bijzonder belang voor prudentiële toezichthouders zoals de ECB, gezien hun verplichting om de input van AML/CFT-toezichthouders in hun prudentiële beoordelingen in aanmerking te nemen.

3.3.

AMLAR verwijst naar het verstrekken van informatie uit de AML/CFT-databank die de AMLA moet opzetten op grond van AMLAR (21). De ECB begrijpt dat deze nieuwe databank in de plaats zal komen van de databank met AML-/CFT-gerelateerde tekortkomingen die de EBA moest opbouwen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (22). De twee databanken verschillen in verschillende opzichten. Hoewel de EBA ook op eigen initiatief informatie uit de databank aan prudentiële toezichthouders moest verstrekken (23), is de AMLA alleen verplicht dit op verzoek van de prudentiële toezichthouders (24) te doen. AMLAR moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat de AMLA ook op eigen initiatief informatie verstrekt aan zowel AML/CFT-toezichthouders als niet-AML/CFT-toezichthouders. Indien een toezichthouder niet op de hoogte is van het bestaan van de relevante informatie, zal hij niet in staat zijn dergelijke informatie uit hoofde van AMLAR op te vragen (25).

3.4.

Wat de AML/CFT-databank betreft, definieert AMLAR de soorten informatie die AML/CFT-toezichthouders aan de databank moeten doorgeven (26), waarvan de meeste overlappen met informatie die AML/CFT-toezichthouders overeenkomstig artikel 117, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU ook met de relevante prudentiële toezichthouders moeten delen. In de geest van de huidige bepalingen inzake de centrale AML/CFT-databank uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 zou een breder toegankelijke datacentrum een waardevolle dienst kunnen zijn om de samenwerking tussen prudentiële toezichthouders en het AML/CFT-toezichtsmechanisme te verbeteren, bijvoorbeeld door voort te bouwen op digitale oplossingen die reeds beschikbaar zijn voor EU-toezichthouders (bv. voor samenwerking tussen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme). Deze mogelijkheid zou de overlapping en de lasten voor AML/CFT-toezichthouders die anders dezelfde informatie tweemaal zouden moeten delen, zowel met de databank in het kader van AMLAR als met de relevante prudentiële toezichthouders overeenkomstig artikel 117, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU, tot een minimum beperken.

3.5.

AMLAR vereist dat AML/CFT-toezichthouders adviezen verstrekken aan andere “nationale” autoriteiten inzake procedures voor het verlenen en intrekken van vergunningen, en deskundigheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen van aandeelhouders of leden van het leidinggevend orgaan van individuele meldingsplichtige entiteiten (27). Het woord “nationale” moet worden geschrapt, aangezien AML/CFT-toezichthouders hierover overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU (28) en AMLD6 (29).niet alleen informatie zullen verstrekken aan de nationale autoriteiten, maar ook aan de ECB

3.6.

AMLAR vereist dat de AMLA indien nodig memoranda van overeenstemming sluit met niet-AML/CFT-autoriteiten (30). De voorwaarde “indien nodig” is nuttig, aangezien er reeds meerdere platforms zijn voor samenwerking tussen AML/CFT en prudentiële toezichthouders. De ECB werkt ook samen met AML/CFT-toezichthouders van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte op grond van een overeenkomst die de ECB op 10 januari 2019 (31) overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (32) heeft ondertekend (de “AML-overeenkomst”). De AML-overeenkomst heeft meer dan 50 ondertekenaars, aangezien er in elk van de lidstaten doorgaans meer dan één AML/CFT-toezichthouder is op kredietinstellingen en financiële instellingen, en maakt bilaterale samenwerking mogelijk tussen de ECB en elk van de ondertekenende AML/CFT-toezichthouders. Gezien het bilaterale karakter van een dergelijke samenwerking en gezien het feit dat het toezicht op groepsniveau uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 verschillende beginselen hanteert dan het geconsolideerde toezicht uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU, is de AML-overeenkomst niet zo tijdig en efficiënt gebleken als andere instrumenten die multilaterale samenwerking mogelijk maken, zoals de AML/CFT-colleges. Hoewel de AMLA dankzij de AML-overeenkomst gemakkelijk tot de overeenkomst kan toetreden en AMLAR de AMLA ook in staat stelt een specifieke overeenkomst tussen de ECB en de AMLA te sluiten, is de ECB ingenomen met het feit dat AMLAR de flexibiliteit biedt om na te gaan of dat nodig is gezien de beschikbaarheid van andere samenwerkingsinstrumenten die een efficiëntere multilaterale samenwerking mogelijk zouden kunnen maken, ook om de AMLA meer te maken dan slechts een extra speler in het informatie-uitwisselingsproces met de ECB.

3.7.

AMLAR schrijft voorts voor dat AMLA moet zorgen voor doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen alle financiële toezichthouders binnen het AML/CFT-toezichtsysteem en de relevante niet-AML/CFT-autoriteiten (33). De ECB is ingenomen met deze bepaling, aangezien in de afgelopen jaren een groot aantal informatie-uitwisselingsplatforms voor AML/CFT en prudentiële toezichthouders zijn opgericht, waarvan de wisselwerking niet altijd duidelijk is. De bovengenoemde toezichthoudende autoriteiten moeten bijvoorbeeld niet alleen rechtstreeks met elkaar informatie uitwisselen, maar ook via de AML/CFT-databank van de EBA. Deze bepaling inzake het waarborgen van doeltreffende samenwerking moet ook worden uitgebreid tot de FIE’s en niet-financiële AML/CFT-toezichthouders. FIE’s en prudentiële toezichthouders van kredietinstellingen zijn reeds verplicht samen te werken overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU. Aangezien de algemene raad van de AMLA ook de FIE’s van alle lidstaten omvat en de AMLA het ondersteunings- en coördinatiemechanisme van de FIE’s (34) moet beheren, lijkt het gerechtvaardigd de FIE’s toe te voegen aan het toepassingsgebied van deze bepaling. Wat niet-financiële AML/CFT-toezichthouders betreft, kunnen prudentiële toezichthouders met hen moeten samenwerken indien niet-financiële meldingsplichtige entiteiten, bijvoorbeeld aanbieders van cryptoactivadiensten, deel uitmaken van dezelfde groep als kredietinstellingen of financiële instellingen. In de meer algemene context van samenwerking met niet-financiële toezichthouders, en zoals voorgesteld door de ECB in een afzonderlijk advies over AMLR1 en AMLD6, zou versterking van de toestemming voor het delen van informatie voor AML/CFT-toezichthouders kunnen worden ingevoerd om hen in staat te stellen informatie te delen met een breder scala van andere autoriteiten. Deze versterking zou via AMLAR (35) automatisch de toestemming voor de AMLA om vertrouwelijke informatie met andere autoriteiten te delen uitbreiden.

3.8.

Aangezien er regelgevingsproducten kunnen zijn, zoals richtsnoeren of technische normen die gericht zijn op of van invloed zijn op zowel AML/CFT-toezichthouders als prudentiële toezichthouders of andere autoriteiten, is het belangrijk dat de AMLA bij de ontwikkeling van deze regelgevingsproducten samenwerkt met de EBA, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA). De algemene samenwerkingsverplichting voor AMLA om met de EBA (36) samen te werken, moet worden gewijzigd om daarin een specifieke verwijzing op te nemen naar samenwerking bij de ontwikkeling van dergelijke regelgevingsproducten die vergelijkbaar is met de samenwerking tussen de AMLA en het Europees Comité voor gegevensbescherming, zoals voorgesteld door de Commissie (37).

4.   Processen die worden toegepast bij direct en indirect toezicht

4.1.

Net als bij de vervulling door de ECB van haar taken op het gebied van prudentieel toezicht wordt voorgesteld dat de AMLA bij haar directe AML/CFT-toezichttaken gebruik zal maken van gezamenlijk toezichthoudende teams (GTT’s). AMLAR zet uiteen dat de GTT’s van de AMLA zullen bestaan uit zowel personeelsleden van de AMLA als personeelsleden van de nationale AML/CFT-financiële toezichthouders, en dat de GTT-coördinator, na instemming van de betrokken nationale AML/CFT-financiële toezichthouders, zal worden “gedetacheerd” van de AMLA naar de nationale AML/CFT-financiële toezichthouder in de lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit haar hoofdkantoor heeft (38). In de begeleidende documenten bij het wetgevingsvoorstel wordt verder vermeld dat bijna alle personeelsleden van de AMLA die deel zullen uitmaken van de GTT’s fysiek in de lidstaten gevestigd zullen zijn. De ECB begrijpt in dit verband dat de term “gedetacheerd” (39) aldus moet worden opgevat dat de GTT-coördinator een personeelslid van de AMLA zal zijn, maar dat zijn/haar standaardwerkplek niet op het hoofdkantoor van de AMLA zal zijn, maar in de lidstaat waar de onder toezicht staande entiteit haar hoofdkantoor heeft. De term “gedetacheerd” betekent dus geenszins dat de bevoegdheden van de AMLA worden gedelegeerd aan de nationale AML/CFT-financiële toezichthouder of aan enige andere autoriteit in de lidstaten. Voorts merkt de ECB op dat AMLAR de gezamenlijk toezichthoudende teams belast met zowel toezicht elders als inspecties ter plaatse.

4.2.

De ECB is ingenomen met de toekenning van toezichtbevoegdheden voor bepaalde meldingsplichtige entiteiten aan de directie van de AMLA als een belangrijke stap voorwaarts in de versterking van het AML/CFT-toezicht in de EU. Voorts erkent de ECB ten volle dat voor AML/CFT-toezicht een andere opzet nodig kan zijn dan voor prudentieel toezicht, maar wil zij haar ervaringen met de GTT-opzet binnen het GTM delen. De GTM-GTT’s worden ook geleid door een GTM-coördinator, die altijd een personeelslid van de ECB is. De GTT-coördinator is echter gevestigd op de zetel van de ECB in Frankfurt am Main, en niet op het niveau van de lidstaten. De overige GTT-leden omvatten zowel ECB-personeelsleden als personeelsleden van de nationale bevoegde autoriteiten. GTT-leden die ECB-personeel zijn, zijn ook gevestigd op het niveau van de ECB en niet op het niveau van de lidstaten. Uit de ervaring die de ECB heeft opgedaan is gebleken dat dit de communicatie binnen de instelling en de uitwisseling van beste praktijken vergemakkelijkt en op positieve wijze bijdraagt tot de opbouw van een gemeenschappelijke toezichtcultuur. Om de dialoog binnen het GTT over optimale toezichtprocedures voor elk van de onder toezicht staande entiteiten te stimuleren, is de GTT-coördinator binnen het GTM in de regel bovendien niet afkomstig uit het land waar de onder toezicht staande bank haar hoofdkantoor heeft. Ten slotte worden de GTT-coördinatoren in beginsel benoemd voor een periode van 3 tot 5 jaar en zullen zij naar verwachting regelmatig rouleren (rekening houdend met het feit dat niet alle GTT-leden tegelijkertijd kunnen rouleren).

4.3.

Wat betreft de concentratie van taken elders en taken te plaatse in hetzelfde team, biedt de ervaring van de ECB een onafhankelijke inspectiefunctie ter plaatse in combinatie met een regelmatige dialoog tussen teams elders en teams ter plaatse een verrijking voor de kwaliteit van het doorlopende toezicht van de ECB. Dit zorgt er met name voor dat de standpunten van het GTT op basis van eerder verkregen informatie geen invloed hebben op de bevindingen van inspecties ter plaatse. Zoals verduidelijkt in de ECB-gids voor inspecties ter plaatse en onderzoeken van interne modellen vormen inspecties ter plaatse een aanvulling op het doorlopende toezicht. De ECB beschikt permanent over diepgaande kennis van de kredietinstelling, die wordt verkregen door doorlopend toezicht elders uit te oefenen, waarbij vooral gebruik wordt gemaakt van door de kredietinstelling gerapporteerde informatie, en door inspecties ter plaatse uit te voeren om onder meer de juistheid van de informatie die voor het doorlopend toezicht wordt gehanteerd te controleren. Het inspectieteam ter plaatse, met inbegrip van het hoofd van de missie, handelt onafhankelijk van, maar in samenwerking met het GTT. Zodra het toezichtsbesluit tot uitvoering van een inspectie is vastgesteld, is de uitvoering daarvan de exclusieve verantwoordelijkheid van de missieleider, die belast is met het produceren van een verslag met de bevindingen van het inspectieteam. Artikel 144 van de GTM-kaderverordening bepaalt dat de ECB belast is met de oprichting en samenstelling van inspectieteams waarbij de nationale bevoegde autoriteiten (40) (NBA’s) worden betrokken. Het inspectieteam kan bestaan uit ECB-inspecteurs, toezichthouders in dienst van de NBA van de deelnemende lidstaat van de geïnspecteerde juridische entiteit en toezichthouders van andere NBA’s, evenals GTT-leden of andere door de ECB geautoriseerde personen. Ongeacht hun herkomst werken alle teamleden namens de ECB en onder de verantwoordelijkheid van het hoofd van de missie. Een GTT-lid kan niet worden benoemd tot hoofd van de missie. Uit de ervaring van de ECB is gebleken dat het effectieve bezetting van een team dat zowel taken op het gebied van toezicht ter plaatse als elders inspecties uitvoert moeilijk kan zijn en dat hetgeen dat in de dagelijkse praktijk als een toereikende personeelsbezetting kan worden beschouwd tot een personeelstekort kan leiden wanneer delen van het team deelnemen aan een inspectie ter plaatse (41). Bovendien is de betrokkenheid van toezichthouders van verschillende NBA’s in teams voor inspecties ter plaatse van cruciaal belang gebleken voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke aanpak van activiteiten ter plaatse binnen het GTM.

4.4.

AMLAR beschrijft de toezichtsbevoegdheden van de AMLA (42) ten aanzien van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten onder direct toezicht van de AMLA, die worden toegevoegd aan de toezichtbevoegdheden die overeenkomstig AMLD6 (43) beschikbaar zullen zijn voor alle nationale AML/CFT-toezichthouders. AMLA zal de nationale AML/CFT-financiële toezichthoudende autoriteiten ook kunnen verplichten gebruik te maken van hun bevoegdheden, onder en in overeenstemming met de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, indien AMLAR dergelijke bevoegdheden niet aan de AMLA verleent. Deze bevoegdheden overlappen gedeeltelijk met de bevoegdheden van de ECB uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en meer in het algemeen met de bevoegdheden van prudentiële toezichthouders uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU, bijvoorbeeld de bevoegdheid om restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen van onder toezicht staande entiteiten (44), of de bevoegdheid om wijzigingen in het leidinggevend orgaan van de onder toezicht staande entiteit te eisen (45). Er bestaan reeds bepaalde overlappingen in de toezichtbevoegdheden met betrekking tot de bevoegdheden van AML/CFT-toezichthouders uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 en de nationale omzettingswetgeving. Deze overlapping van toezichtbevoegdheden vereist samenwerking tussen prudentiële toezichthouders en AML/CFT-toezichthouders om conflicten en onbedoelde gevolgen te voorkomen, met inbegrip van de ongecoördineerde cumulatie van toezichtmaatregelen voor dezelfde kredietinstelling. De ECB is bereid in dit verband samen te werken met de AMLA en met de nationale AML/CFT-toezichthouders. Bovendien is het belangrijk ervoor te zorgen dat de AMLA, alvorens administratieve sancties en maatregelen op te leggen aan meldingsplichtige entiteiten die ook onder toezicht van andere autoriteiten staan , haar toezichtmaatregelen coördineert met de andere relevante autoriteiten, en met name met de relevante prudentiële toezichthouders van kredietinstellingen, indien die toezichtmaatregelen gevolgen zouden hebben voor dergelijke instellingen. In een afzonderlijk advies inzake AMLD6 stelt de ECB daarom voor AMLD6 te wijzigen om de ongewenste effecten van de mogelijk ongecoördineerde uitoefening van toezichtbevoegdheden met betrekking tot dezelfde meldingsplichtige entiteit te beperken. Gezien de relevante bepalingen van AMLR1, AMLD6 en AMLAR (46) begrijpt de ECB dat dit coördinatievereiste van AMLD6 van toepassing zou zijn op zowel de nationale AML/CFT-toezichthouders als de AMLA.

4.5.

Wat de indirecte toezichthoudende rol van de AMLA betreft, is de ECB ingenomen met het voorstel om de AMLA te belasten met de taak van indirect toezicht op niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, aangezien dit zal bijdragen tot convergentie van het toezicht, en de AMLA ook in staat zal stellen een nationale AML/CFT-toezichthouder te verzoeken in uitzonderlijke omstandigheden toezichtmaatregelen te nemen. In duidelijk omschreven gevallen biedt AMLAR de AMLA ook de mogelijkheid de Commissie te verzoeken toestemming te verlenen voor een overdracht van toezichtbevoegdheden ten aanzien van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit van een nationale AML/CFT-toezichthouder aan de AMLA (47). De AMLA mag een dergelijk verzoek alleen bij de Commissie indienen indien de nationale AML/CFT-toezichthouder niet voldoet aan een verzoek van de AMLA om een tot een meldingsplichtige entiteit gericht besluit vast te stellen. Hoewel er in de praktijk gevallen kunnen zijn waarin zowel de nationale AML/CFT-toezichthouder als de AMLA overeenstemming bereiken over een overdracht van toezichtbevoegdheden, voorziet AMLAR niet in een procedure voor een dergelijke overdracht zonder de bovengenoemde niet-naleving door de nationale AML/CFT-toezichthouder. In dit verband merkt de ECB op dat zowel Verordening (EU) nr. 1024/2013 (in het geval van de ECB) als Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (48) (in het geval van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad) toestaan dat ook op verzoek van de respectieve nationale autoriteit toezichtsbevoegdheden worden overgenomen (49). Deze mogelijkheid moet ook beschikbaar worden gesteld binnen het AML/CFT-toezichtsysteem voor een periode van maximaal drie jaar. Indien deze optie in AMLAR wordt opgenomen, moet de passende betrokkenheid van de Commissie bij dit proces worden onderzocht, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de beperkingen die door de Meroni-doctrine (50) worden opgelegd.

4.6.

De ECB is ingenomen met het brede scala aan bevoegdheden en instrumenten waarmee de AMLA haar toezichtfunctie kan vervullen en hoge toezichtnormen in de hele Unie kan waarborgen. De ECB merkt op dat het toezichtinstrumentarium van de AMLA op het gebied van het verzamelen van informatie met betrekking tot niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten sommige instrumenten waarover de ECB beschikt met betrekking tot het verzamelen van informatie over minder belangrijke instellingen, niet omvat.

4.7.

Uit de ervaring die de ECB heeft opgedaan blijkt dat effectief toezicht een evenwicht vereist tussen het bevorderen van toezichtconvergentie en instellingsspecifiek toezicht. Dit laatste is een krachtig instrument om de doeltreffendheid van de toezichtbenaderingen in de verschillende lidstaten te beoordelen en om de indirecte toezichthouder in staat te stellen indien nodig tijdig in te grijpen. De ECB merkt op dat financiële toezichthouders op grond van AMLAR slechts in een zeer beperkt aantal gevallen verplicht zijn informatie over niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten aan de AMLA te verstrekken (51).

4.8.

De ECB wenst haar ervaring met de opzet van het LSI-toezicht binnen het GTM te delen. Het kader biedt de ECB de mogelijkheid om categorieën van LSI’s in het leven te roepen op basis van hun risico en impact, en om verschillende niveaus van informatie van de NBA’s te verlangen (bv. voorafgaande kennisgevingen voor LSI’s met een hoge prioriteit, terwijl alle LSI’s onder de jaarlijkse rapportage achteraf en de melding van financiële verslechtering vallen). Deze aanpak maakt het mogelijk de oversightfunctie evenredig te maken en de middelen toe te spitsen op de meest kritieke gevallen. De jaarlijkse rapportage van een minimumpakket aan informatie over alle minder belangrijke instellingen is ook nuttig voor het vervullen van toezichtverantwoordelijkheden (bv. voor horizontale evaluaties, het beoordelen van instellingsspecifieke situaties of het voeren van een geïnformeerde dialoog met NBA’s). Daarnaast heeft de ECB ook deelgenomen aan verschillende inspecties ter plaatse met betrekking tot minder belangrijke instellingen om de uitoefening van haar oversightfunctie verder te ondersteunen.

4.9.

Financiële toezichthouders zijn uit hoofde van AMLAR (52) verplicht de AMLA in kennis te stellen indien de situatie van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit snel en aanzienlijk verslechtert. Aangezien deze criteria relatief beperkt en cumulatief zijn, zou een situatie van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit die aanzienlijk, maar niet snel verslechtert, of een dringende situatie die onmiddellijke aandacht vereist, maar zonder een snelle en aanzienlijke verslechtering (bijvoorbeeld wanneer aanzienlijke inbreuken op de lange termijn worden vastgesteld), niet leiden tot een dergelijke kennisgeving aan de AMLA.

4.10.

De administratieve raad voor toetsing van de AMLA is in AMLAR (53) opgezet op soortgelijke wijze als de administratieve raad voor toetsing uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013. De ECB merkt op dat er naast dit model ook andere mogelijke benaderingen zijn, zoals het model dat wordt gebruikt binnen de EBA, ESMA, EIOPA en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, waarbij de beroepsinstanties onder meer besluiten vaststellen die bindend zijn voor de respectieve organen die vervolgens de definitieve herziene besluiten vaststellen. Het ontwerp van de meest geschikte oplossing voor de AMLA zou daarom gebaat kunnen zijn bij een vergelijking van de ervaringen die zijn opgedaan met de werking van alle modellen.

4.11.

In het geval dat het toezichthoudende optreden van de AMLA instructies of verzoeken aan nationale autoriteiten omvat, kunnen de verschillen in hun respectieve bevoegdheden en verplichtingen uit hoofde van de nationale rechtskaders die onder meer voortvloeien uit het nationale bestuursrecht, belangrijke factoren zijn waarmee rekening moet worden gehouden. In dergelijke situaties zou de AMLA baat hebben bij de bijstand van de nationale autoriteiten bij het analyseren van de gevolgen en beperkingen van dergelijke instructies, met inbegrip van de mogelijke niet-contractuele aansprakelijkheid van de autoriteiten die betrokken zijn bij het nemen van de toezichtmaatregelen. De ECB begrijpt dat dergelijke bijstand onder de algemene samenwerkingsbepalingen van AMLAR zou vallen (54).

5.   Governancestructuur van de AMLA en continuïteitsregelingen

5.1.

De algemene raad van de AMLA zal twee samenstellingen hebben: de toezichtsamenstelling en de FIE-samenstelling (55). De algemene raad in toezichtsamenstelling moet ook een door de raad van toezicht van de ECB aangewezen vertegenwoordiger van de ECB en een vertegenwoordiger van elk van de Europese toezichthoudende autoriteiten als waarnemer toelaten wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen.

5.2.

De ECB is ingenomen met deze bepaling, aangezien zij de noodzakelijke interactie tussen AML/CFT en prudentiële regelgeving en toezicht zal vergemakkelijken. Momenteel draagt de ECB, vanuit het oogpunt van prudentieel toezicht, bij aan de werkzaamheden van het permanent comité inzake anti-witwassen en het tegengaan van terrorismefinanciering binnen de EBA (56). De ECB begrijpt dat haar waarnemersrol in de AMLA in de praktijk haar bestaande waarnemersrol in het permanent comité inzake anti-witwassen en het tegengaan van terrorismefinanciering zal vervangen, aangezien laatstgenoemd comité ophoudt te bestaan (57). In dit verband moet AMLAR (58) zodanig worden gewijzigd dat het verwijst naar een “vertegenwoordiger van de ECB”, en niet naar een “door de raad van toezicht van de ECB aangewezen vertegenwoordiger”. De ECB erkent dat de in deze bepaling gebruikte formulering gebaseerd is op de formulering die reeds in Verordening (EU) nr. 1093/2010 (59) wordt gebruikt. De betrokkenheid van specifieke organen van de ECB bij de voordracht van vertegenwoordigers van de ECB is echter een kwestie van de bevoegdheden van deze organen, die met name zijn vastgelegd in de Verdragen, de statuten van het ESCB en van de ECB en Verordening (EU) nr. 1024/2013, en zijn daarom een aangelegenheid die de interne organisatie van de ECB betreft. Het lijkt niet passend dat AMLAR zich mengt in de interne organisatie van de ECB door te bepalen welk ECB-orgaan verantwoordelijk moet zijn voor de benoeming van haar vertegenwoordiger.

5.3.

De ECB is voorts ingenomen met het feit dat de algemene raad van de AMLA in FIE-samenstelling ook het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie zal omvatten, en dat AMLAR de AMLA verplicht om met deze organen van de Unie samen te werken (60). De nauwere samenwerking tussen FIE’s en organen van de Unie met mandaten op strafrechtelijk gebied, die de AMLA tot stand moet brengen, is een belangrijke stap voorwaarts in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit in het bijzonder.

Indien de ECB wijzigingen van het voorstel aanbeveelt, worden daartoe in een apart technisch werkdocument specifiek onderbouwde formuleringsvoorstellen opgenomen. Het technische werkdocument is in het Engels beschikbaar op Eur-Lex.

Gedaan te Frankfurt am Main, 16 februari 2022.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  COM (2021) 421 final.

(2)  COM (2021) 420 final.

(3)  COM (2021) 423 final.

(4)  COM (2021) 422 final.

(5)  Zie Advies CON/2005/2 van de Europese Centrale Bank van 4 februari 2005 op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, met inbegrip van terrorismefinanciering (PB C 40 van 17.2.2005, blz. 9), Advies CON/2013/32 van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013 inzake een voorstel voor een richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en een voorstel voor een verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2), Advies CON/2016/49 van de Europese Centrale Bank van 12 oktober 2016 inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering en tot wijziging van Richtlijn 2009/101/EG (PB C 459 van 9.12.2016, blz. 3) en Advies CON/2018/55 van de Europese Centrale Bank van 7 december 2018 inzake een gewijzigd voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en verband houdende rechtshandelingen (PB C 37 van 30.1.2019, blz. 1). Alle ECB-adviezen zijn beschikbaar op EUR-Lex.

(6)  Zie punt 1.1 van ECB Advies CON/2018/55.

(7)  (Zie artikel 117, lid 5, van 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).)

(8)  Zie de artikelen 12 en 13 van AMLAR.

(9)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van 15 oktober 2013 van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(10)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van de Verordening (EU) Nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 April 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-Kaderverordening) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(11)  Als gedefinieerd in artikel 2, punt 3, van de GTM-Kaderverordening.

(12)  Als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van de GTM-Kaderverordening.

(13)  Zie artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(14)  Zie Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43);

(15)  Zie artikel 88 van AMLAR

(16)  Zie artikel 78 van AMLAR

(17)  Zie artikel 2 van AMLAR

(18)  Zie artikel 78, lid 1, van AMLAR.

(19)  Zie artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(20)  Zie artikel 117, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU.

(21)  Zie artikel 11 en artikel 78, lid 3, van AMLAR.

(22)  Verordening (EU) Nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(23)  Zie artikel 9 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1093/2010.

(24)  Zie artikel 11, lid 1, waarin alleen wordt verwezen naar financiële AML/CFT-toezichthouders, en artikel 11, lid 4, van AMLAR.

(25)  Zie artikel 11, lid 4, van AMLAR.

(26)  Zie artikel 11, lid 2, van AMLAR.

(27)  Zie artikel 11, lid 2, van AMLAR.

(28)  Zie artikel 117, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU.

(29)  Zie artikel 48, lid 1, van AMLD6.

(30)  Zie artikel 78, lid 2, van AMLAR.

(31)  Zie de multilaterale overeenkomst over de praktische regelingen voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 57 bis, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849.

(32)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73);

(33)  Zie artikel 78, lid 3, van AMLAR.

(34)  Zie de artikelen 33 tot en met 37 van AMLAR.

(35)  Zie artikel 75 van AMLAR

(36)  Zie artikel 77, lid 1, van AMLAR.

(37)  Zie artikel 77, lid 2, van AMLAR.

(38)  Zie artikel 15 van AMLAR

(39)  Zie artikel 15, lid 2, van AMLAR.

(40)  Het begrip “bevoegde autoriteit” is gedefinieerd in artikel artikel 2, punt 2), van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

(41)  In het kader van het GTM is toezicht ter plaatse (d.w.z. inspecties) een specifieke functie die functioneert via specifieke structuren bij de ECB en NBA’s, met inbegrip van ad-hocmissies voor elke inspectie, waarbij personeel specifieke vaardigheden en beschikbaarheid vereist (lange perioden ver van kantoor/huis). Om een orde van grootte te geven voor belangrijke instellingen, besteedt het GTM als geheel ongeveer 40 % van het voltijdsequivalent dat is toegewezen aan extern toezicht (via de GTT’s) aan deze specifieke functie ter plaatse.

(42)  Zie artikel 20 van AMLAR

(43)  Zie artikel 41 van AMLD6.

(44)  Zie artikel 20, lid 2, punt d), van AMLAR.

(45)  Zie artikel 41, lid 1, punt f), van AMLD6.

(46)  Zie met name artikel 20, lid 3, van AMLAR, waarin is bepaald dat de AMLA ook de bevoegdheden en verplichtingen heeft waarover de toezichthoudende autoriteiten krachtens het toepasselijke Unierecht beschikken.

(47)  Zie artikel 30 van AMLAR

(48)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(49)  Zie artikel 6, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en artikel 7, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 806/2014.

(50)  Arrest van het Hof van Justitie van 13 juni 1958, Meroni/ Hoge Autoriteit, C-9/56, ECLI:EU:C:1958:7, arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 1981, Romano, C-98/80, ECLI:EU:C:1981:104; arrest van het Hof van Justitie van 12 juli 2005, Alliance for Natural Health e.a., C-154/04 en C-155/04, ECLI:EU:C:2005:449, en arrest van het Hof van Justitie van 22 januari 2014, Verenigd Koninkrijk/ Parlement en Raad, C-270/12, ECLI:EU:C:2014:18.

(51)  Zie de artikelen 29 en 30 van AMLAR.

(52)  Zie artikel 30, lid 1, van AMLAR.

(53)  Zie de artikelen 60 tot en met 63 van AMLAR.

(54)  Zie artikel 7, lid 2, voor alle situaties, en artikel 14, lid 2, voor het toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

(55)  Zie artikel 46 van AMLAR

(56)  Zie artikel 9 bis, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1093/2010.

(57)  Zie artikel 86 van AMLAR (intrekking van de artikelen 9 bis en 9 ter en diverse andere bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010).

(58)  Zie artikel 46, lid 4, van AMLAR.

(59)  Zie artikel 9 bis, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1093/2010.

(60)  Zie artikel 80 van AMLAR


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/15


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 16 februari 2022

inzake een voorstel voor een richtlijn en een verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering

(CON/2022/5)

(2022/C 210/06)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 8, 14 en 20 oktober 2021 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) verzoeken ontvangen van respectievelijk het Europees Parlement en de Raad om een advies inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering (1) (hierna “AMLR1” genoemd) en een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 (2) (hierna “AMLD6” genoemd).

De ECB-adviesbevoegdheid is gebaseerd op artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangezien de ontwerpverordening en richtlijn bepalingen bevatten betreffende de fundamentele taak van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) aangaande het tenuitvoerleggen van het monetair beleid van de Unie uit hoofde van artikel 127, lid 2, het eerste streepje, van het Verdrag, de fundamentele taak van het ESCB tot bevordering van de goede werking van het betalingsverkeer krachtens artikel 127, lid 2, het vierde streepje, van het Verdrag, de taken van de ECB met betrekking tot het prudentieel toezicht op kredietinstellingen krachtens artikel 127, lid 6, van het Verdrag, de status van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten krachtens artikel 128, lid 1, van het Verdrag en de bijdrage van het ESCB aan de stabiliteit van het financiële stelsel krachtens artikel 127, lid 5, van het Verdrag. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 17.5 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

Algemene opmerkingen

1.   Overzicht en inleidende opmerkingen

1.1.

Dit advies heeft betrekking op AMLR1 en AMLD6, die deel uitmaken van een pakket van vier wetgevingsvoorstellen die de Europese Commissie op 20 juli 2021 heeft gepubliceerd met het oog op de aanscherping van de Unieregels inzake de bestrijding van het witwassen van geld (anti-money laundering - AML) en de financiering van terrorisme (countering the financing of terrorism - CFT) (AML/CFT). In afzonderlijke adviezen van de ECB worden de overige twee wetgevingsvoorstellen behandeld: a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (3) (hierna “AMLAR” genoemd), en b) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen van geld en van bepaalde cryptoactiva te voegen informatie (herschikking) (4).

1.2.

De ECB verwelkomt dit initiatief. In overeenstemming met eerdere adviezen van de ECB over wetgevingsvoorstellen in verband met AML/CFT (5) steunt de ECB nadrukkelijk een Unieregeling die ervoor zorgt dat lidstaten, autoriteiten en organen van de Unie, alsook meldingsplichtige entiteiten binnen de Unie, over doeltreffende instrumenten beschikken om misbruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwassen (money laundering - ML) en terrorismefinanciering (terrorist financing - TF) tegen te gaan.

1.3.

Het AML/CFT-kader van de Unie heeft gevolgen voor de taken die de ECB uitvoert op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen uit hoofde van artikel 127, lid 6, van het Verdrag en Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (6), alsook voor de taken uit hoofde van artikel 127, lid 2, van het Verdrag die onder haar centralebankmandaat vallen. Het heeft ook betrekking op de ECB vanuit institutioneel oogpunt.

1.4.

Ten eerste is de taak van toezicht op kredietinstellingen met betrekking tot het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering niet aan de ECB opgedragen. Dit wordt uitgesloten door artikel 127, lid 6, van het Verdrag, waarbij de taken die aan de ECB kunnen worden opgedragen duidelijk worden beperkt tot taken op het gebied van prudentieel toezicht. Het is echter belangrijk om rekening te houden met de resultaten van het AML/CFT-toezicht in verband met de vervulling van de prudentiële toezichthoudende taken van de ECB. In het bijzonder is het risico van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering relevant voor de prudentiële toezichtbesluiten van de ECB inzake de verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande entiteiten, de verlening en intrekking van vergunningen aan kredietinstellingen en geschiktheidsbeoordelingen van de bestaande en toekomstige bestuurders van onder toezicht staande entiteiten, alsook voor de dagelijkse monitoring in de context van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder. Ernstige inbreuken op de AML/CFT-vereisten kunnen de reputatie van een kredietinstelling negatief beïnvloeden en dus een risico vormen voor haar levensvatbaarheid. Dergelijke inbreuken kunnen er ook toe leiden dat aan onder toezicht staande entiteiten en hun personeel aanzienlijke administratieve of strafrechtelijke sancties worden opgelegd. In bepaalde gevallen kunnen ernstige schendingen van AML/CFT-vereisten rechtstreeks resulteren in de noodzaak tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling. Doeltreffend AML/CFT-toezicht en effectieve informatie-uitwisseling tussen prudentiële en AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten zijn daarom van essentieel belang (7). Wijzigingen in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) in de afgelopen jaren en de inspanningen van de Europese toezichthoudende autoriteiten hebben geleid tot de instelling van procedures ter vergemakkelijking van deze informatie-uitwisseling, die een integrerend onderdeel is geworden van de werkzaamheden van de ECB met betrekking tot het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.

1.5.

Voorts kan de ECB optreden als tegenpartij van een aantal meldingsplichtige entiteiten wanneer zij markttransacties uitvoert binnen haar centralebankmandaat. De ECB is derhalve onderworpen aan de klantenonderzoeksprocedures die meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot hun klanten moeten uitvoeren in overeenstemming met de toepasselijke AML/CFT-kaders.

Specifieke opmerkingen

2.   Definitie van meldingsplichtige entiteiten

2.1.

AMLR1 (10) bevat een lijst van meldingsplichtige entiteiten voor de toepassing van AMLR1, AMLD6 en AMLAR. In overeenstemming met de vorige antiwitwasrichtlijnen (11) bevat de lijst van meldingsplichtige entiteiten geen centrale banken. De ECB merkt op dat centrale banken onder geen van de categorieën meldingsplichtige entiteiten binnen AMLR1 vallen, zoals kredietinstellingen of financiële instellingen, aangezien deze termen los worden gebruikt van centrale banken in het Verdrag en de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (“de ESCB-statuten”). Voorts bevatten de wetgevingshandelingen van de Unie tot regeling van de werkzaamheden van kredietinstellingen en andere financiëlemarktdeelnemers, bijvoorbeeld Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (13) en Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (14), expliciete bepalingen die verduidelijken dat centrale banken niet onder het toepassingsgebied daarvan vallen. Aangezien het AML/CFT-kader van de Unie door middel van AMLR1 evolueert naar een verordening die rechtstreeks van toepassing zal zijn in de lidstaten, zou het nuttig kunnen zijn dat deze opvatting over de status van de centrale banken van het ESCB door de medewetgevers wordt bevestigd, met name wat betreft de taken die de centrale banken van het ESCB krachtens de Verdragen vervullen. Wat betreft verdere activiteiten die door sommige nationale centrale banken (NCB’s) van het ESCB kunnen worden verricht, begrijpt de ECB dat indien de lidstaten van mening zijn dat specifieke activiteiten van sommige NCB’s, zoals het verstrekken van rekeningen-courant aan hun personeelsleden, onderworpen moeten zijn aan dezelfde vereisten als die welke zijn uiteengezet in AMLR1, of aan een relevante subset daarvan, zij de mogelijkheid behouden om dit tot stand te brengen door middel van nationale wetgeving.

3.   Prudentiële toezichtsaspecten

3.1.   Definities

3.1.1.

AMLR1 definieert de term “toezichthouder” als zijnde een orgaan dat is belast met verantwoordelijkheden met het oog op de naleving door meldingsplichtige entiteiten van de vereisten van AMLR1 (15). Het definieert ook het begrip “bevoegde autoriteit”, dat onder meer een overheidsinstantie omvat waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering (16). Sommige taken op het gebied van prudentieel toezicht omvatten elementen die verband houden met AML/CFT, waarbij prudentiële toezichthouders, met inbegrip van de ECB, echter moeten vertrouwen op de ML/TF-risicobeoordelingen, de vaststelling van inbreuken op AML/CFT-vereisten of andere door AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten verschafte input. Dienovereenkomstig classificeert AMLAR (17) zowel autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor prudentieel toezicht uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU als de ECB, wanneer zij haar taken uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 uitvoert, als “niet-AML/CFT-autoriteiten”. De ECB begrijpt derhalve dat noch de term “toezichthouder”, noch de term “bevoegde autoriteit” in AMLR1, de ECB of andere prudentiële toezichthoudende autoriteiten beoogt te omvatten.

3.2.   Compliancefunctie binnen meldingsplichtige entiteiten

3.2.1.

AMLR1 (18) definieert twee categorieën hogere leidinggevenden die verantwoordelijk zijn voor de naleving van AML/CFT door de meldingsplichtige entiteiten: de “nalevingsmanager” en de “nalevingsfunctionaris”. De nalevingsmanager dient een uitvoerend lid van de raad van bestuur (of een gelijkwaardig bestuursorgaan) van de meldingsplichtige entiteit te zijn en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit om de naleving van AMLR1 te waarborgen, en voor het ontvangen van informatie over aanzienlijke of wezenlijke tekortkomingen in dergelijke gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures. Deze bepaling is een uitwerking van de bepaling die momenteel is opgenomen in Richtlijn (EU) 2015/849 (19), die de term “leidinggevend orgaan” bevat. De nieuwe bepaling wordt voorgesteld in AMLR1, die als verordening niet zal worden omgezet in nationale wetgeving met gebruikmaking van de overeenkomstige termen die in die wetten bestaan. Daarom wordt voorgesteld de meer algemene term “leidinggevend orgaan” te gebruiken in plaats van de formulering “raad van bestuur of, indien er geen raad van bestuur is, een gelijkwaardig bestuursorgaan”. De term “leidinggevend orgaan” wordt gebruikt in een aantal handelingen van de Unie betreffende de werkzaamheden van kredietinstellingen en financiële instellingen, zoals Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) (waarin de term “bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan” voorkomt), Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 (21), alsook Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (22) (waarin voornamelijk de term “bestuurs- of leidinggevend orgaan” wordt gebruikt). AMLR1 zou derhalve kunnen worden gewijzigd in die zin dat de nalevingsmanager een uitvoerend lid van het “leidinggevend orgaan” moet zijn.

3.2.2.

AMLR1 bepaalt dat de nalevingsmanager regelmatig verslag moet uitbrengen aan de raad van bestuur of een daaraan gelijkwaardig bestuursorgaan. Bij moederondernemingen is deze persoon ook verantwoordelijk voor het toezicht op gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die op groepsniveau gelden. Wat kredietinstellingen betreft, neemt het leidinggevend orgaan collectief besluiten en is onder meer verantwoordelijk voor de goedkeuring en evaluatie van de strategieën en beleidslijnen voor het aangaan, beheren, bewaken en limiteren van de risico’s waaraan de instelling blootgesteld is of kan worden (23). AMLR1 moet daarom verduidelijken dat de aanwijzing van de nalevingsmanager geen gevolgen heeft voor de collectieve verantwoordelijkheid van het leidinggevend orgaan uit hoofde van andere handelingen van de Unie.

3.2.3.

AMLR1 (24) vereist dat de nalevingsfunctionaris wordt benoemd door de raad van bestuur of het bestuursorgaan van de onder toezicht staande entiteit en verantwoordelijk is voor de dagelijkse werking van de AML/CFT-gedragslijnen van de meldingsplichtige entiteit, alsook voor het melden van verdachte transacties aan de financiële inlichtingeneenheid. De nalevingsfunctionaris is lid van het hoger leidinggevend personeel van de meldingsplichtige entiteit (25). De ECB begrijpt dat binnen kredietinstellingen de nalevingsfunctionaris en de nalevingsmanager deel zullen uitmaken van de internecontrolefuncties die moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, zoals geïnterpreteerd in het licht van de toepasselijke richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit (EBA) (26). Dit houdt onder meer in dat de nalevingsmanager en de nalevingsfunctionaris onafhankelijk zijn, dat er beperkingen worden gesteld aan het combineren van hun functies met andere functies binnen de kredietinstelling, dat zij over voldoende middelen beschikken om hun taken uit te voeren en dat zij toegang hebben tot het leidinggevend orgaan.

3.2.4.

AMLR1 stelt voorts dat met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten die onderworpen zijn aan controles ten aanzien van hun hoger leidinggevend personeel op grond van andere handelingen van de Unie, geverifieerd dient te worden of de nalevingsfunctionarissen aan die vereisten voldoen. De ECB begrijpt dat deze bepaling alleen betrekking heeft op de vereisten die zijn vastgesteld in andere handelingen van de Unie en geen aanvullende vereisten oplegt voor een geschiktheidscontrole van een nalevingsfunctionaris of nalevingsmanager. Dit houdt in dat alleen wanneer in andere handelingen van de Unie reeds is bepaald dat de nalevingsfunctionaris of de nalevingsmanager aan een geschiktheidscontrole wordt onderworpen, die verificatie overeenkomstig die andere handelingen van de Unie zal worden verricht. Het zou raadzaam zijn verschillende praktische regels te verduidelijken voor situaties waarin de geschiktheidscontrole van een nalevingsfunctionaris of nalevingsmanager wordt uitgevoerd door een andere autoriteit dan een AML/CFT-toezichthouder. Ten eerste moet ervoor worden gezorgd dat in een dergelijke situatie de respectieve AML/CFT-toezichthouders die autoriteit alle noodzakelijke input verstrekken, binnen hun toezichtsbevoegdheid en indien nodig in samenwerking met andere AML/CFT-autoriteiten. Indien bijvoorbeeld prudentiële toezichthoudende autoriteiten belast zijn met het uitvoeren van de geschiktheidsbeoordeling van een nalevingsfunctionaris of nalevingsmanager, zullen zij doorgaans in staat zijn een aantal van de geschiktheidscriteria te beoordelen, zoals de reputatie, eerlijkheid en integriteit van de betreffende persoon. Met betrekking tot andere criteria echter, zoals de vraag of deze persoon over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring beschikt om de functie van nalevingsfunctionaris of nalevingsmanager uit te oefenen, beschikken AML/CFT-toezichthouders over de deskundigheid en de nodige informatie. Ten tweede moeten AML/CFT-toezichthouders, gezien het belang van de input van de AML/CFT-toezichthouders in de geschiktheidsverificatie en de relevantie van de nalevingsmanagers en nalevingsfunctionarissen voor het mandaat van AML/CFT-toezichthouders zoals uiteengezet in AMLR1 (27), de mogelijkheid hebben om een persoon die volgens hen niet over de benodigde kennis, vaardigheden en ervaring beschikt, te beletten de functie van nalevingsmanager of nalevingsfunctionaris uit te oefenen, zelfs wanneer de algehele geschiktheidscontrole door een andere autoriteit wordt uitgevoerd. Aangezien te benoemen personen echter kunnen worden aangewezen om meerdere functies binnen de meldingsplichtige entiteit uit te oefenen, moet ervoor worden gezorgd dat een negatief oordeel van de AML/CFT-toezichthouder met betrekking tot de functies van nalevingsmanager of nalevingsfunctionaris geen afbreuk doet aan de mogelijkheid voor de autoriteit die verantwoordelijk is voor de algemene geschiktheidsverificatie om een positief besluit te nemen met betrekking tot enige andere functie van de te benoemen personen. Daartoe moet ook worden verduidelijkt dat de in AMLR1 genoemde taken van de nalevingsmanager (28) alleen betrekking hebben op het waarborgen van de naleving van AMLR1. Ten derde moet, aangezien voor geschiktheidsbeoordelingen strikte termijnen gelden, duidelijk worden gemaakt dat de input van de AML/CFT-toezichthouder in de algemene geschiktheidsverificatie binnen een passende termijn moet worden verstrekt. In dit verband wordt ook voorgesteld rekening te houden met situaties waarin de AML/CFT-toezichthouder binnen de uiterste termijn geen beoordeling heeft verstrekt. Ten vierde wordt voorgesteld dat, aangezien de autoriteit die verantwoordelijk is voor de algemene geschiktheidsverificatie volledig zal vertrouwen op de input van de AML/CFT-toezichthouder wat betreft de kennis, vaardigheden en ervaring van de te benoemen persoon, de beoordeling van de AML/CFT-toezichthouders deel moet uitmaken van het besluit van de autoriteit die de algemene geschiktheidsverificatie uitvoert. Ten vijfde wordt verder aanbevolen dat de in AMLD6 (29) beoogde richtsnoeren voor AML/CFT-samenwerking ook praktische modaliteiten bevatten voor de wijze waarop AML/CFT-toezichthouders zullen samenwerken met de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1024/2013 bij de geschiktheidscontroles van nalevingsmanagers of nalevingsfunctionarissen, en specifieke uiterste termijnen vaststellen waarbinnen de input van de AML/CFT-toezichthouders in de geschiktheidsverificaties moet worden aangeleverd.

3.3.   Bevoegdheden van AML/CFT-toezichthouders met betrekking tot oplegging van administratieve sancties en maatregelen

3.3.1.

AMLD6 definieert een breed scala aan administratieve sancties en maatregelen waarover de AML/CFT-toezichthouders beschikken (30) die in sommige situaties kunnen samenvallen of interfereren met sancties en maatregelen die zijn opgelegd door andere toezichthoudende autoriteiten, waaronder de ECB bij de uitvoering van haar taken uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Daarom wordt voorgesteld een passend coördinatiemechanisme zoals tussen AML/CFT-toezichthouders en de andere betrokken autoriteiten, waaronder prudentiële toezichthouders, in het leven te roepen. Dergelijke regelingen kunnen de autoriteiten ondersteunen bij het plannen en uitvoeren van sancties en maatregelen, en onbedoelde tegenstrijdigheden in de gevolgen ervan voorkomen. Op langere termijn zal het van belang zijn de praktische aspecten van de coördinatieprocessen verder te verduidelijken door middel van richtsnoeren (of andere regelgevingsdocumenten) om ervoor te zorgen dat de betrokken autoriteiten de vereiste maatregelen kunnen nemen binnen vaak korte termijnen die duidelijk in de wetgeving zijn vastgelegd. Dit is ook relevant voor samenwerking met betrekking tot geschiktheidsbeoordelingen (zie paragraaf 3.2.4). Wanneer AML/CFT-autoriteiten en prudentiële autoriteiten dezelfde of soortgelijke toezichtbevoegdheden hebben, moeten de richtsnoeren ervoor zorgen dat de bevoegdheden per geval worden uitgeoefend door de autoriteit die in dat specifieke geval het best in staat is deze bevoegdheden toe te passen. Aangezien de ontwikkeling van dergelijke richtsnoeren wellicht samenwerking vereist tussen de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering en de EBA (en mogelijk ook de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), heeft de ECB in haar afzonderlijk advies over AMLAR specifieke bepalingen voorgesteld om de samenwerking van die autoriteiten bij de ontwikkeling van regulerende producten te vergemakkelijken.

3.3.2.

De in AMLD6 voorgestelde bevoegdheden voor AML/CFT-toezichthouders omvatten ook de bevoegdheid om vergunningen van meldingsplichtige entiteiten in te trekken of op te schorten en om een tijdelijk verbod tot het uitoefenen van leidinggevende functies in meldingsplichtige entiteiten op te leggen aan personen met leidinggevende verantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit (31). In veel gevallen is de autoriteit die bevoegd is tot het verlenen en intrekken van vergunningen aan de verschillende soorten meldingsplichtige entiteiten of tot het nemen van besluiten inzake de geschiktheid van leden van hun leidinggevende organen of sleutelfunctiehouders, echter niet dezelfde als de AML/CFT-toezichthouder. Daarnaast kan de bevoegdheid tot verlening en intrekking van vergunningen of het nemen van besluiten inzake geschiktheid worden geregeld door andere wetgevingshandelingen dan de AML/CFT-wetgeving. Zo is het verlenen van vergunningen aan kredietinstellingen binnen de Unie in de eerste plaats geregeld bij Richtlijn 2013/36/EU en met betrekking tot kredietinstellingen die zijn gevestigd in de lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme is alleen de ECB bevoegd om vergunningen te verlenen en in te trekken. Voorts is het mogelijk dat deze wetgevingshandelingen geen mogelijkheid tot schorsing van de vergunning erkennen: dit is bijvoorbeeld het geval bij Richtlijn 2013/36/EU. De ECB merkt op dat deze bepalingen momenteel zijn opgenomen in Richtlijn (EU) 2015/849 en dat, met betrekking tot sommige meldingsplichtige entiteiten, de AML/CFT-toezichthouders de bevoegdheid kunnen hebben om vergunningen te verlenen en in te trekken. Om er echter rekening mee te houden dat in sommige situaties de exclusieve bevoegdheid om vergunningen van meldingsplichtige entiteiten in te trekken wordt uitgeoefend door andere autoriteiten dan AML/CFT-toezichthouders en om overlapping van toezichtbevoegdheden in andere situaties te voorkomen, moet worden verduidelijkt dat wanneer de bevoegdheid om een vergunning in te trekken of een andere maatregel te nemen met betrekking tot de vergunning van een meldingsplichtige entiteit bij een andere autoriteit berust, de AML/CFT-toezichthouders alleen de mogelijkheid hebben om intrekking of een andere maatregel met betrekking tot een vergunning voor te stellen aan de autoriteit die bevoegd is om dergelijke maatregelen te nemen. Op dezelfde wijze, daar waar besluiten over de geschiktheid van leden van het leidinggevend orgaan of houders van sleutelfuncties onder de bevoegdheid van een andere autoriteit vallen, moet in AMLD6 worden gespecificeerd dat AML/CFT-toezichthouders bevoegd zijn de vaststelling van het besluit voor te stellen aan een autoriteit die bevoegd is om dergelijke maatregelen te nemen. Deze formulering zou ook nauwer aansluiten bij de door de Commissie in de AMLAR voorgestelde formulering (32).

3.3.3.

AMLD6 bepaalt dat andere administratieve maatregelen dan sancties kunnen worden opgelegd met betrekking tot vastgestelde inbreuken die niet voldoende ernstig worden geacht om met een administratieve sanctie te worden bestraft (33). Sommige van de in AMLD6 vermelde administratieve maatregelen kunnen echter ernstiger gevolgen hebben voor een meldingsplichtige entiteit dan administratieve sancties. Het beperken van andere administratieve maatregelen dan sancties tot minder ernstige inbreuken zou de AML/CFT-autoriteiten kunnen beperken bij hun keuze van de meest geschikte toezichthoudende reactie op inbreuken op de AMLR1-vereisten. Daarom wordt voorgesteld deze formulering uit AMLD6 te schrappen. Ook kan worden overwogen de formuleringen in overeenstemming te brengen met artikel 41, lid 1, van AMLD6 en artikel 20, lid 1, van AMLAR. Terwijl de eerstgenoemde bepaling voorschrijft dat de AML/CFT-toezichthouders de daarin vermelde bevoegdheden moeten hebben wanneer zij inbreuken op AMLR1 vaststellen, is de tweede bepaling ruimer en voorziet erin dat de AMLA toezichtbevoegdheden zal hebben ook in gevallen van waarschijnlijke inbreuken op AMLR1 en in situaties waarin de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit ten uitvoer gelegde regelingen niet zorgen voor een goed beheer van haar risico’s. Bij de onderlinge afstemming van deze bepalingen moet verder worden gewaarborgd dat, wanneer AMLD6 en AMLAR toezichtbevoegdheden koppelen aan tekortkomingen in het risicobeheer door meldingsplichtige entiteiten, wordt gespecificeerd dat dit alleen betrekking heeft op risico’s inzake ML/TF en niet op andere risico’s, teneinde mogelijke conflicten met de prudentiële wetgeving tot een minimum te beperken.

3.4.   Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen autoriteiten

3.4.1.

AMLD6 definieert de verplichtingen inzake het beroepsgeheim van AML/CFT-toezichthouders van kredietinstellingen en financiële instellingen (hierna gezamenlijk “financiële AML/CFT-toezichthouders” genoemd) en voert vrijstellingen in waarbij financiële AML/CFT-toezichthouders toestemming krijgen om vertrouwelijke informatie aan andere autoriteiten te verstrekken (34). Deze bepalingen lijken de uitwisseling van vertrouwelijke informatie met een aantal soorten autoriteiten niet toe te staan, ook al kan een dergelijke uitwisseling in de praktijk nodig zijn. Terwijl AMLD6 bijvoorbeeld vereist dat AML/CFT-toezichthouders samenwerken met bevoegde autoriteiten (35) en belastingautoriteiten (36), lijkt de toestemming om vertrouwelijke informatie aan die autoriteiten te verstrekken afhankelijk van de vraag of de lidstaten ervoor kiezen een dergelijke uitwisseling toe te staan (37). Om de lijst van vrijstellingen van het vereiste inzake het beroepsgeheim krachtens AMLD6 (38) vollediger te maken, zou een enquête onder AML/CFT-toezichthouders kunnen worden uitgevoerd om de soorten autoriteiten in kaart te brengen waarmee zij in de praktijk vertrouwelijke informatie delen (of moeten delen). Daarnaast kunnen mogelijke interacties met andere autoriteiten in het kader van de ontwerpverordening betreffende markten voor cryptoactiva (39) (hierna de “MiCA-ontwerpverordening” genoemd) worden overwogen. Voorts lijkt AMLD6 geen vereiste inzake het beroepsgeheim in te voeren voor AML/CFT-toezichthouders van andere meldingsplichtige entiteiten dan kredietinstellingen of financiële instellingen (hierna gezamenlijk “niet-financiële AML/CFT-toezichthouders” genoemd). Het is onduidelijk of in een dergelijke situatie financiële en niet-financiële AML/CFT-toezichthouders doeltreffend met elkaar en met andere autoriteiten kunnen samenwerken.

3.4.2.

AMLD6 vereist dat de uitwisseling van informatie tussen de prudentiële en financiële AML/CFT-toezichthouders onderworpen is aan de in AMLD6 vastgestelde vereisten inzake het beroepsgeheim (40). Aangezien de regeling inzake het beroepsgeheim waaraan de prudentiële toezichthoudende autoriteiten zijn onderworpen, geregeld is in andere handelingen van de Unie, zoals Richtlijn 2013/36/EU wat betreft prudentiële toezichthouders op kredietinstellingen, wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van AMLD6 zodanig te wijzigen dat zij ook gelijkwaardige vereisten inzake het beroepsgeheim omvatten. Voorts wordt voorgesteld dit vereiste ook toe te passen op de uitwisseling van informatie met andere in AMLD6 vermelde autoriteiten (41) om te zorgen voor een consistente behandeling van de uitgewisselde informatie, ongeacht welke autoriteiten bij de uitwisseling betrokken zijn. Deze wijzigingen zouden verenigbaar zijn met de oplossing die in andere bepalingen van AMLD6 (42) is voorgesteld en die door de wetgevers in Richtlijn 2013/36/EU is aangenomen (43).

3.4.3.

AMLD6 lijkt geen toestemming te geven aan de AML/CFT-toezichthouders om informatie uit te wisselen met centrale banken (44). Informatie omtrent het voornemen van een AML/CFT-toezichthouder om een kredietinstelling een aanzienlijke administratieve sanctie op te leggen (45) of een vergunning overeenkomstig AMLD6 in te trekken (46), kan voor een centrale bank belangrijke informatie zijn. Voorgesteld wordt een overeenkomstige vergunning voor informatie-uitwisseling toe te voegen aan AMLD6, in ieder geval voor financiële AML/CFT-toezichthouders. Ook moet worden verduidelijkt dat centrale banken de ontvangen informatie voor hun taken mogen gebruiken.

3.4.4.

AMLD6 lijkt geen toestemming te geven aan niet-financiële AML/CFT-toezichthouders om vertrouwelijke informatie te delen met prudentiële toezichthouders van kredietinstellingen en financiële instellingen. Een dergelijke uitwisseling kan gerechtvaardigd zijn wanneer andere meldingsplichtige entiteiten dan kredietinstellingen of financiële instellingen, zoals hypotheek- of consumentenkredietgevers (47), deel uitmaken van een groep die ook kredietinstellingen of financiële instellingen omvat. Daarom wordt voorgesteld een dergelijke vergunning toe te voegen.

3.5.   Uitvoering van klantenonderzoek in situaties waarin wordt vastgesteld dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen

3.5.1.

AMLR1 vereist dat ten aanzien van kredietinstellingen het klantenonderzoek ook plaatsvindt onder toezicht van AML/CFT-toezichthouders op het moment dat is vastgesteld dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal falen krachtens Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (48) of wanneer deposito’s niet-beschikbaar zijn overeenkomstig Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (49). In dergelijke gevallen dienen de toezichthouders te beslissen over de intensiteit en de reikwijdte van een dergelijk klantenonderzoek, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de kredietinstelling (50). Een dergelijke verrichting ten aanzien van alle of een aanzienlijk deel van de cliënten van de instelling kan relatief belastend zijn en veel tijd in beslag nemen, met name wanneer de kredietinstelling er niet in is geslaagd de relevante informatie van haar cliënten te verzamelen. Daarom wordt voorgesteld te specificeren dat een dergelijk klantenonderzoek alleen moet worden uitgevoerd indien noodzakelijk.

4.   Limieten voor contante betalingen

4.1.

AMLR1 voert een verbod in voor personen die goederen verhandelen of diensten verlenen om contante betalingen van meer dan 10 000 EUR of de tegenwaarde in andere valuta’s te aanvaarden of te verrichten. Het biedt de lidstaten ook de mogelijkheid om lagere limieten aan te houden of, na raadpleging van de ECB, lagere limieten vast te stellen (51). De goedkeuring van deze bepaling zal het gebruik van eurobankbiljetten uitsluiten voor transacties boven de aangegeven drempel tussen consumenten en bedrijven en tussen bedrijven onderling.

4.2.

Uit hoofde van het Verdrag heef de Europese Centrale Bank (ECB) het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van bankbiljetten in euro binnen de Unie (52). De door de ECB en de NCB’s van het eurogebied uitgegeven eurobankbiljetten zijn de enige bankbiljetten met de status van wettig betaalmiddel binnen het eurogebied (53). Het gebruik van het enige betaalmiddel met de status van wettig betaalmiddel dat in het primaire recht is verankerd, zou aldus onwettig worden gemaakt boven de door het voorgenomen verbod aangegeven drempel. Het is aan de Uniewetgever om zich ervan te vergewissen dat dit verbod niet onnodig afbreuk doet aan het grondrecht op eigendom als bedoeld in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (54). In dit verband merkt de ECB op dat het recht op eigendom geen onbeperkt recht is, maar onderworpen kan zijn aan beperkingen in het algemeen belang en in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet. In eerdere adviezen heeft de ECB de bestrijding van witwassen van geld erkend als zijnde in het algemeen belang (55). Het is belangrijk dat dergelijke beperkingen empirisch onderbouwd zijn en in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, d.w.z. dat zij geschikt zijn om het legitieme doel te bereiken en niet verder gaan dan noodzakelijk is (56).

4.3.

Het begrip “wettig betaalmiddel” is door het Hof van Justitie van de Europese Unie onderzocht. Het Hof heeft met name verduidelijkt dat het begrip “wettig betaalmiddel” van een betaalmiddel dat in een munteenheid is uitgedrukt, betekent dat dit specifieke betaalmiddel in het algemeen niet kan worden geweigerd bij de vereffening van een schuld die in dezelfde munteenheid tegen de volledige nominale waarde ervan is uitgedrukt met als gevolg dat de schuld wordt voldaan (57). Bij de verduidelijking van het begrip “wettig betaalmiddel” krachtens het Unierecht heeft het Hof rekening gehouden met Aanbeveling 2010/191/EU van de Commissie (58), waarin nuttige richtlijnen worden geboden voor de uitlegging van de relevante bepalingen van het Unierecht. Punt 1 van Aanbeveling 2010/191 bepaalt dat wanneer er een betalingsverplichting bestaat, de hoedanigheid van het wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten en -munten het volgende in dient te houden: a) verplichte aanvaarding van die bankbiljetten en munten; b) aanvaarding tegen volledige nominale waarde en c) mogelijkheid tot kwijting van betalingsverplichtingen. Hieruit blijkt volgens het Hof dat het begrip “wettig betaalmiddel” onder meer een verplichte aanvaarding van eurobankbiljetten en - munten voor betalingsdoeleinden omvat (59).

4.4.

Het Hof heeft echter verder verduidelijkt dat de status van wettig betaalmiddel alleen een aanvaarding in beginsel inhoudt van in euro luidende bankbiljetten als betaalmiddel en dus niet een absolute aanvaarding inhoudt. In het bijzonder belet de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten een lidstaat niet om bij de uitoefening van zijn eigen bevoegdheden vanwege legitieme redenen van algemeen belang een afwijking van de algemene regel van aanvaarding van eurobankbiljetten voor de afwikkeling van betalingsverplichtingen in te voeren, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan (60). Hoewel de uitspraak van het Hof in het onderhavige geval betrekking had op een maatregel van een lidstaat, is de ECB van mening dat dezelfde redenering geldt voor maatregelen die de Unie in de uitoefening van haar bevoegdheden invoert.

4.5.

De door het Hof gestelde voorwaarden voor beperkingen van de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten vereisen in het bijzonder a) dat de maatregel er niet toe strekt of tot gevolg heeft dat rechtsregels worden vastgesteld betreffende de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten; b) dat deze noch rechtens noch feitelijk leidt tot de afschaffing van deze bankbiljetten, met name door de mogelijkheid om in het algemeen aan een betalingsverplichting in contanten te voldoen ter discussie te stellen; (c) dat deze is vastgesteld om redenen van algemeen belang; d) dat de beperking van de contante betalingen die de wetgeving meebrengt, geschikt is om de nagestreefde doelstelling van algemeen belang te bereiken; en e) dat deze niet verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van die doelstelling (61).

4.6.

De ECB merkt op dat artikel 59 van AMLR1 noch tot doel, noch tot gevolg heeft dat wettelijke regels worden vastgesteld betreffende de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten. De ECB is voorts ingenomen met het feit dat, ondanks het feit dat een analyse of effectbeoordeling lijkt te ontbreken, de drempel voor het beoogde verbod op transacties tussen consumenten en bedrijven en tussen bedrijven onderling voldoende hoog vastgesteld moet worden om een feitelijk effect dat tot de afschaffing van eurobankbiljetten leidt, te voorkomen. De feitelijke afschaffing van eurobankbiljetten kan zich onder meer voordoen indien de drempels zo laag worden vastgesteld dat zij een bedreiging vormen voor de economische levensvatbaarheid van contant geld als een algemeen en breed erkend betaalmiddel en de werking van de geldcirculatie in gevaar brengen, hetgeen uiteindelijk ook van invloed is op transacties onder de drempel. De ECB merkt in dit verband op dat contant geld een belangrijke rol blijft spelen in de samenleving en dat de ECB en de NCB’s van het eurogebied zich blijven inzetten voor het behoud van het bestaan, de ruime algemene beschikbaarheid en de bruikbaarheid ervan als betaalmiddel en waardeopslag. Daarom moeten alle beperkingen op contante betalingen en de nagestreefde doelstellingen daarvan door de Unie en de bevoegde nationale autoriteiten zorgvuldig aan het grote publiek worden uitgelegd door middel van passende communicatiemaatregelen om het vertrouwen van het publiek in eurocontanten als geldig, legitiem en betrouwbaar betaalmiddel te handhaven. Het is raadzaam dat deze communicatiemaatregelen ook overwegingen omvatten met betrekking tot minder beperkende maatregelen, zoals een meldingsplicht voor transacties boven een bepaalde drempel, en waarom deze als minder doeltreffend werden beschouwd.

4.7.

Het vermogen om in contanten te betalen blijft bijzonder belangrijk voor degenen die om diverse legitieme redenen de voorkeur geven aan contant geld in plaats van andere betaalinstrumenten of die geen toegang hebben tot het banksysteem en elektronische betaalmiddelen. Contant geld is over het algemeen ook nuttig en gewaardeerd als betaalinstrument, omdat het onafhankelijke betalingen mogelijk maakt en gegevensbescherming en privacy waarborgt. Voorts is het algemeen aanvaard en snel, en vergemakkelijkt het de controle op de uitgaven van de betaler. Bovendien is het momenteel het enige betaalinstrument dat burgers in staat stelt een transactie in centralebankgeld af te wikkelen die ook onmiddellijk (62), zonder tussenpersoon en zonder extra kosten wordt afgewikkeld. De afwikkeling van een betalingstransactie in contanten vereist noch het gebruik van door een of meer derden verleende diensten, noch de beschikbaarheid van technisch materiaal om de waardeoverdracht van de betaler naar de begunstigde uit te voeren. Contanten hebben daarom ook een back-upfunctie wanneer elektronische betaalmogelijkheden tijdelijk niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van storingen in de elektronische systemen voor betalingsautorisatie en -verwerking. Momenteel zijn alle niet-contante betalingen afhankelijk van diensten die worden verleend door commerciële entiteiten die vergoedingen in rekening brengen voor individuele betalingstransacties. In dit verband merkt de ECB op dat het nieuwe pakket digitaal geldwezen van de Unie in 2020 is aangenomen. Dit pakket omvat de strategie voor retailbetalingen, die tot doel heeft burgers en bedrijven in de EU veilige, snelle en betrouwbare pan-Europese betalingsoplossingen te bieden die in eigen land worden ontwikkeld, alsmede de strategie voor het digitale geldwezen, die tot doel heeft de Europese financiële diensten digitaalvriendelijker te maken en tegelijkertijd zeer hoge normen op het gebied van privacy en gegevensbescherming te handhaven, zulks in overeenstemming met de datastrategie van de Commissie. Het is aan de wetgever van de Unie om beperkingen op contante betalingen af te stemmen op de toekomstige beschikbaarheid van pan-Europese betalingsoplossingen die een hoog niveau van privacy en gegevensbescherming rechtvaardigen, teneinde te voldoen aan de voorwaarde dat andere, volledig gelijkwaardige wettige middelen voor de vereffening van geldschulden beschikbaar zijn.

4.8.

Wat de evenredigheid van een beperking van de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten betreft, verlangt het Hof niet alleen dat de maatregel geschikt is om het nagestreefde doel van algemeen belang te bereiken, maar ook dat deze niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. De ECB heeft in haar eerdere adviezen aanvullende richtlijnen gegeven ten aanzien van de vraag of nationale beperkingen van de status van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten evenredig zijn. De ECB heeft met name opgemerkt dat hoe ruimer en algemener de beperking moet zijn, hoe strikter de uitlegging moet zijn van het vereiste dat de beperking evenredig moet zijn aan het nagestreefde doel. Bij de afweging of een beperking evenredig is, moet altijd rekening worden gehouden met het negatieve effect ervan en of er alternatieve maatregelen kunnen worden vastgesteld die aan de desbetreffende doelstelling voldoen en een minder negatief effect hebben (63).

4.9.

In de huidige context merkt de ECB op dat het door AMLR1 in te voeren verbod absoluut zou zijn. Het volgt niet de risicogebaseerde benadering die tot dusver in het AML/CFT-kader wordt toegepast, maar heeft gevolgen voor alle burgers van en reizigers naar de Unie. Het Hof van Justitie heeft echter benadrukt dat wettige alternatieve betaalmiddelen gemakkelijk toegankelijk moeten zijn voor eenieder die betaling verschuldigd is (64), en zinspeelde derhalve op de noodzaak van uitzonderingen indien dit niet het geval zou zijn. In dit stadium heeft de wetgever met name niet voorgesteld om in AMLR1 uitzonderingen op te nemen voor gevallen waarin alternatieve betaalmiddelen niet beschikbaar zouden zijn, bijvoorbeeld als gevolg van stroomonderbrekingen of andere storingen van de elektronische betalingssystemen. De ECB moedigt de opneming van dergelijke wijzigingen aan om de evenredigheid van de voorgenomen maatregel te vergroten en te voorzien in de benodigde uitzonderingen in situaties waarin er geen andere betaalmiddelen beschikbaar zijn om rechtstreekse betalingen in persoon te verrichten. Deze uitzonderingen kunnen worden aangevuld door het vereiste dat de traceerbaarheid van een betalingstransactie die in eurobankbiljetten wordt uitgevoerd, moet worden geverifieerd op een wijze die vergelijkbaar is met die van alternatieve betaalmiddelen, bijvoorbeeld door te voldoen aan duidelijke documentatie- en/of rapportageverplichtingen.

4.10.

Op grond van AMLR1 moet de Commissie drie jaar na de datum van toepassing ervan een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad, waarin de noodzaak en de evenredigheid van een verdere verlaging van de limiet voor grote contante betalingen worden beoordeeld (65). Ten eerste lijkt het nuttig de termijnen van de artikelen 62 en 63 van AMLR1 op elkaar af te stemmen en pas vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening te voorzien in een eerste evaluatie, zodat wordt voorzien in een voldoende lange periode wanneer ook het verslag over de toepassing van de verordening beschikbaar is. In dit verband onderstreept de ECB dat de Commissie voor elke geplande evaluatie degelijk onderzoek en empirisch bewijs moet leveren over het effect van de limieten voor contante betalingen en de doeltreffendheid ervan bij het bereiken van de nagestreefde doelstellingen. Bovendien zou dergelijk empirisch bewijs niet automatisch leiden tot een noodzaak tot verdere verlaging van de limieten voor contanten. Daarom moet de reikwijdte van de evaluatie die van de Commissie wordt verlangd, zodanig worden herzien dat zowel de noodzaak als de evenredigheid van de aanpassing van de liquiditeitslimieten worden beoordeeld, in plaats van dat deze evaluatie uitsluitend wordt uitgevoerd vanuit het oogpunt van een verdere verlaging ervan.

5.   Risicofactoren voor klantenonderzoek

5.1.

AMLR1 bevat een niet-uitputtende lijst van factoren en soorten bewijsmateriaal die wijzen op een mogelijk lager risico voor de toepassing van de klantenonderzoeksprocedures die door meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot hun klanten worden uitgevoerd (66). De lijst bevat ook “overheden of overheidsbedrijven”. Voorgesteld wordt te verduidelijken dat de term “overheden” ook overheidsinstanties en -organen omvat en tevens centrale banken. In Richtlijn 2005/60/EG (67), de derde antiwitwasrichtlijn, werd de term “overheidsinstanties” gebruikt. In Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (68), waarbij de derde antiwitwasrichtlijn ten uitvoer is gelegd, werd de term “overheidsinstantie of overheidsorgaan” gebruikt. In Richtlijn (EU) 2015/849, de vierde antiwitwasrichtlijn, werd de term “overheden of overheidsbedrijven” (69) gebruikt. De ervaring van de ECB leert dat de meeste tegenpartijen van de ECB ervan uitgaan dat deze termen centrale banken omvatten. Ter vermijding van twijfel wordt echter voorgesteld deze formulering te verduidelijken.

6.   Definitie van cryptoactiva

6.1.

AMLR1 vervangt de term “virtuele valuta”, die bij Richtlijn (EU) 2018/843 (70) in Richtlijn (EU) 2015/849 is ingevoerd, door de term “cryptoactiva”. De ECB is ingenomen met deze wijziging, aangezien de term “virtuele valuta” kan leiden tot misvattingen over de aard van deze soorten activa, die geen valuta zijn.

6.2.

De ECB begrijpt ook dat de opneming van de categorie aanbieders van cryptoactivadiensten in het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening bedoeld is om het AML/CFT-kader van de Unie in overeenstemming te brengen met de gewijzigde aanbevelingen van de financiële actiegroep witwassen van geld (Financial Action Task Force - FATF). In dit verband is het echter onduidelijk of alle soorten virtuele activa zoals gedefinieerd in de FATF-aanbevelingen vallen onder de definitie van cryptoactiva die in AMLR1 wordt gebruikt. In de FATF-aanbevelingen wordt een virtueel actief gedefinieerd als “een digitale weergave van waarde die digitaal kan worden verhandeld of overgedragen, en die kan worden gebruikt voor betalings- of beleggingsdoeleinden. Virtuele activa omvatten geen digitale weergaven van fiduciaire valuta, effecten en andere financiële activa die reeds elders in de FATF-aanbevelingen aan bod komen” (71). AMLR1 neemt de definitie van cryptoactief over (72) die in de voorgestelde MiCA-verordening is geïntroduceerd en bepaalt dat onder “cryptoactief” een digitale weergave wordt verstaan van waarde of rechten die elektronisch kan worden overgedragen en opgeslagen met behulp van distributed ledger-technologie of soortgelijke technologie (73). De FATF-definitie is derhalve technologisch neutraal, terwijl de AMLR1-definitie beperkt is tot virtuele activa op basis van distributed ledger-technologie of soortgelijke technologie. Het lijkt ten minste theoretisch mogelijk dat virtuele activa ook op een andere technologie kunnen worden gebaseerd, in welk geval zij niet onder AMLR1 lijken te vallen.

6.3.

Indien de medewetgevers een bredere, technologieneutrale definitie overwegen om ervoor te zorgen dat het Uniekader verenigbaar is met de FATF-aanbevelingen, moeten ook beleidskeuzes worden gemaakt met betrekking tot digitale weergaven van waarde, die mogelijk moeten worden vrijgesteld van het toepassingsgebied van AMLR1.

Indien de ECB wijzigingen van het voorgestelde richtsnoer of de ontwerpverordening aanbeveelt, worden daartoe in een apart technisch werkdocument specifiek onderbouwde formuleringsvoorstellen opgenomen. Het technische werkdocument is in de Engelse taal beschikbaar op Eur-Lex.

Gedaan te Frankfurt am Main, 16 februari 2022.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  COM (2021) 420 final.

(2)  COM (2021) 423 final.

(3)  COM (2021) 421 final.

(4)  COM (2021) 422 final.

(5)  Zie Advies CON/2005/2 van de Europese Centrale Bank van 4 februari 2005 op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, met inbegrip van terrorismefinanciering (COM(2004) 448 final) (PB C 40 van 17.2.2005, blz. 9), Advies CON/2013/32 van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013 inzake een voorstel voor een richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en een voorstel voor een verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2), Advies CON/2016/49 van de Europese Centrale Bank van 12 oktober 2016 inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering en tot wijziging van Richtlijn 2009/101/EG (PB C 459 van 9.12.2016, blz. 3) en Advies CON/2018/55 van de Europese Centrale Bank van 7 december 2018 inzake een gewijzigd voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en verband houdende rechtshandelingen (PB C 37 van 30.1.2019, blz. 1). Alle ECB-adviezen zijn beschikbaar op EUR-Lex.

(6)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van 15 oktober 2013 van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(7)  Zie punt 1.2 van Advies CON/2018/55.

(8)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(9)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(10)  Zie artikel 3 van AMLR1.

(11)  Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77), Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76), Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15), Richtlijn (EU) 2015/849 en Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).

(12)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(14)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

(15)  Zie punt 32 van artikel 2 van AMLR1.

(16)  Zie punt 31 van artikel 2 van AMLR1.

(17)  Zie punt 5 van artikel 2, lid 1, van AMLAR.

(18)  Zie artikel 9 van AMLR1.

(19)  Zie artikel 46, lid 4, van Verordening (EU) 2015/849.

(20)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(22)  Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

(23)  Zie artikel 76, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU.

(24)  Zie artikel 9 van AMLR1.

(25)  Zoals gedefinieerd in punt 28 van artikel 2 van AMLR1.

(26)  Zie in het bijzonder de EBA-richtsnoeren inzake interne governance uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU (EBA/GL/2021/05). Beschikbaar op de EBA-website.

(27)  Zie punt 32 van artikel 2 van AMLR1.

(28)  Zie artikel 9, lid 1 en 2, van AMLR1.

(29)  Zie artikel 52, punt a), van AMLD6.

(30)  Zie de artikelen 39 tot en met 41 van AMLD6.

(31)  Zie artikel 41, lid 1, punten e) en f), van AMLD6.

(32)  Zie artikel 20, lid 2, punt i), van AMLAR, waarin is bepaald dat de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering de bevoegdheid heeft om aan de autoriteit die een vergunning aan een geselecteerde meldingsplichtige entiteit heeft verleend, voor te stellen die vergunning in te trekken.

(33)  Zie artikel 41, lid 1, van AMLD6.

(34)  Zie met name de artikelen 50 en 51 van AMLD6.

(35)  De term “bevoegde autoriteit” wordt gedefinieerd in artikel 2, punt 31, van AMLR1 en omvat a) een financiële-inlichtingeneenheid; (b) een AML/CFT-toezichthouder die een overheidsorgaan is, of de overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen; (c) een overheidsinstantie die belast is met het onderzoeken of vervolgen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering of met het opsporen, in beslag nemen of bevriezen en confisqueren van criminele vermogensbestanddelen; (d) een overheidsinstantie waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering.

(36)  Zie artikel 45 van AMLD6.

(37)  Zie artikel 51, lid 2, van AMLD6.

(38)  Zie hoofdstuk V van AMLD6.

(39)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (COM (2020) 593 final).

(40)  Zie artikel 50, lid 2, laatste alinea, van AMLD6.

(41)  Zie artikel 50, lid 2, van AMLD6.

(42)  Zie artikel 51, lid 1 en 2, van AMLD6.

(43)  Zie bijvoorbeeld artikel 56 van Richtlijn 2013/36/EU.

(44)  Zie artikelen 50 en 51 van AMLD6.

(45)  Zie artikel 40 van AMLD6.

(46)  Zie artikel 41, lid 1, punt e), van AMLD6.

(47)  Zie artikel 3, lid 3, punt k), van AMLR1.

(48)  Richtlijn 2014/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(49)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

(50)  Zie artikel 15, lid 4, van AMLR1.

(51)  Zie artikel 59 van AMLR1.

(52)  Artikel 128, lid 1, eerste zin, van het Verdrag en artikel 16, eerste zin, van de ESCB-statuten.

(53)  Artikel 128, lid 1, derde zin, van het Verdrag en artikel 16, derde zin, van de ESCB-statuten.

(54)  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391).

(55)  Zie Advies CON/2014/37; Advies CON/2017/18; en Advies CON/2019/4.

(56)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, gevoegde zaken C-422/19 en C-423/19, ECLI:EU:C:2021:63, punten 69-70.

(57)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, gevoegde zaken C-422/19 en C-423/19, ECLI:EU:C:2021:63, punt 46.

(58)  Aanbeveling van de Commissie 2010/191/EU van 22 maart 2010 betreffende de draagwijdte en de gevolgen van de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten en -munten (PB L 83 van 30 maart 2010, blz. 70).

(59)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, gevoegde zaken C-422/19 en C-423/19, ECLI:EU:C:2021:63, punten 46 tot en met 49.

(60)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, gevoegde zaken C-422/19 en C-423/19, ECLI:EU:C:2021:63, punt 67.

(61)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, gevoegde zaken C-422/19 en C-423/19, ECLI:EU:C:2021:63, punt 78.

(62)  Zie punt 2.4 van Advies CON/2017/8, punt 2.1 van Advies CON/2019/41, punt9.2.1 van Advies CON/2020/13, punt 2.3 van Advies CON/2020/21, en punt 7.2.1 van Advies CON/2021/9.

(63)  Zie punt 2.7 van Advies CON/2017/8.

(64)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, gevoegde zaken C-422/19 en C-423/19, ECLI:EU:C:2021:63, punt 77.

(65)  Zie artikel 63, punt b), van AMLR1.

(66)  Zie bijlage II bij AMLR1.

(67)  Zie artikel 11, lid 2, punt c) van Richtlijn 2005/60/EC.

(68)  Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (OJ L 214 van 4 augustus 2006, blz. 29).

(69)  Zie bijlage II, paragraaf 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/849.

(70)  Zie artikel 1, lid 2, punt d), van Verordening (EU) 2018/843.

(71)  Zie bladzijde 130 van de FATF- Aanbeveling. Beschikbaar op de website van het FATF, https://www.fatf-gafi.org/

(72)  Zie artikel 2, lid 13, van AMLR1.

(73)  Zie artikel 2, lid 3 van de MiCa-ontwerpverordening.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/26


Wisselkoersen van de euro (1)

24 mei 2022

(2022/C 210/07)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0720

JPY

Japanse yen

136,49

DKK

Deense kroon

7,4411

GBP

Pond sterling

0,85750

SEK

Zweedse kroon

10,5013

CHF

Zwitserse frank

1,0334

ISK

IJslandse kroon

139,30

NOK

Noorse kroon

10,2890

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

24,663

HUF

Hongaarse forint

383,33

PLN

Poolse zloty

4,6015

RON

Roemeense leu

4,9446

TRY

Turkse lira

17,2572

AUD

Australische dollar

1,5152

CAD

Canadese dollar

1,3714

HKD

Hongkongse dollar

8,4143

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6656

SGD

Singaporese dollar

1,4722

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 353,65

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

16,7814

CNY

Chinese yuan renminbi

7,1449

HRK

Kroatische kuna

7,5285

IDR

Indonesische roepia

15 711,88

MYR

Maleisische ringgit

4,7076

PHP

Filipijnse peso

56,152

RUB

Russische roebel

 

THB

Thaise baht

36,609

BRL

Braziliaanse real

5,1793

MXN

Mexicaanse peso

21,2456

INR

Indiase roepie

83,1850


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


Rekenkamer

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/27


Speciaal verslag nr. 11/2022

“Bescherming van de EU-begroting — betere gebruikmaking van opname op zwarte lijst nodig”

(2022/C 210/08)

De Europese Rekenkamer heeft haar Speciaal verslag nr. 11/2022 “Bescherming van de EU-begroting — betere gebruikmaking van opname op zwarte lijst nodig” gepubliceerd.

Het verslag kan worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: https://www.eca.europa.eu/nl/Pages/DocItem.aspx?did=61175


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/28


Door de lidstaten meegedeelde informatie betreffende sluiting van de visserij

(2022/C 210/09)

Krachtens artikel 35, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), is besloten de visserij te sluiten overeenkomstig de bepalingen in de onderstaande tabel:

Datum en tijdstip van sluiting

3.5.2022

Duur

3.5.2022 – 31.12.2022

Lidstaat

Portugal

Bestand of groep bestanden

BFT/AVARCH

Soort

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus)

Gebied

Specifieke archipels in Griekenland (Ionische eilanden), Spanje (Canarische Eilanden) en Portugal (Azoren en Madeira)

Vissersvaartuigtype(s)

Vaartuigen voor ambachtelijke visserij

Referentienummer

02/TQ109


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/29


Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/10)

Lidstaat

Portugal

Betrokken route

Porto Santo – Funchal – Porto Santo

Datum waarop de openbaredienstverplichtingen van kracht worden

Met ingang van maandag 24 oktober 2022

Adres waar de tekst en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbaredienstverplichtingen kunnen worden verkregen

Alle documenten zijn beschikbaar op: http://www.saphety.com

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

Ministry of Infrastructure and Housing

Cabinet of the Secretary of State for Infrastructures

Av. Barbosa du Bocage, n.o 5

1049-039 Lisboa

PORTUGAL

Tel. +351 210426200

E-mail: gabinete.seinf@mih.gov.pt


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/30


Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/11)

Lidstaat

Italië

Betrokken routes

 

Pantelleria - Trapani en vice versa

 

Pantelleria - Palermo en vice versa

 

Pantelleria - Catania en vice versa

 

Lampedusa - Palermo en vice versa

 

Lampedusa - Catania en vice versa

Datum waarop de openbaredienstverplichtingen van kracht worden

1 december 2022

Adres waar de tekst en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbaredienstverplichtingen kunnen worden verkregen

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

Ministero delle infrastrutture e della mobilità sostenibili

Dipartimento per la mobilità sostenibile

Direzione generale per gli aeroporti, il trasporto aereo e i servizi satellitari

Via Giuseppe Caraci, 36

00157 Roma

ITALIË

Tel. +39 0644127190

ENAC

Air Transport and Licensing Development Department

Viale Castro Pretorio, n. 118

00185 Roma

ITALIË

Tel. +39 0644596515

Website:

http://www.mit.gov.it

 

http://www.enac.gov.it

E-mail:

dg.ta@pec.mit.gov.it

 

osp@enac.gov.it.


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/31


Mededeling van de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Aanbesteding met betrekking tot de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/12)

Lidstaat

Portugal

Betrokken route

Porto Santo – Funchal – Porto Santo

Looptijd van het contract

3 jaar na de aanvang van de activiteiten

Uiterste datum voor de indiening van de offertes

62 dagen na publicatie van de kennisgeving van de onderhavige uitnodiging

Adres waar de tekst van de aanbesteding en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbare aanbesteding en de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Alle documenten zijn beschikbaar op: http://www.saphety.com

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met:

Ministry of Infrastructure and Housing

Cabinet of the Secretary of State for Infrastructures

Av. Barbosa du Bocage, n.o 5

1049-039 Lisboa

PORTUGAL

Tel. +351 210426200

E-mail: gabinete.seinf@mih.gov.pt


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/32


Verzoek van Trygderetten van 26 januari 2022 aan het EVA-Hof om een advies in de zaak A tegen Arbeids- og velferdsdirektoratet

(Zaak E-2/22)

(2022/C 210/13)

Op 26 januari 2022 is bij het EVA-Hof door Trygderetten (de nationale verzekeringsrechtbank) een verzoek ingediend, dat op 27 januari 2022 ter griffie van het Hof is ontvangen, om een advies in de zaak A tegen Arbeids- og velferdsdirektoratet, betreffende onderstaande vragen:

1)

Valt een uitkering zoals de overgangsuitkering (overgangsstønad) - zie afdeling 15-5, eerste alinea, van de nationale verzekeringswet, in samenhang met de tweede alinea, eerste zin - binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1) overeenkomstig:

a.

artikel 3, lid 1, en met name punt j), of

b.

artikel 3, lid 3, in samenhang met artikel 70?

2)

Is het voor het antwoord op vraag 1 relevant of een beroepsactiviteit vereist is om het recht op een uitkering te behouden wanneer het jongste kind een jaar oud wordt - zie afdeling 15-6 van de nationale verzekeringswet?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/33


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10438 – MOL / OMV SLOVENIJA)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/14)

1.   

Op 13 mei 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

MOL Hungarian Oil and Gas Plc. (“MOL”, Hongarije), moedermaatschappij van MOL Group;

OMV Slovenija, trgovina z nafto in naftnimi derivati, d.o.o. (“OMV Slovenija”, Slovenië).

MOL verkrijgt uitsluitende zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), van de concentratieverordening over het geheel van OMV Slovenija.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

MOL Group is een verticaal geïntegreerd olie- en gasconglomeraat met als voornaamste activiteiten: i) de exploratie, productie en raffinage van ruwe olie, ii) de distributie van geraffineerde aardolieproducten, op zowel groot- als kleinhandelsniveau, iii) de productie en verkoop van petrochemische producten, iv) de exploratie en productie van aardgas en v) de transmissie van aardgas in Hongarije. MOL Group heeft zijn hoofdkantoor in Boedapest, is actief in meer dan 30 landen en heeft wereldwijd ongeveer 25 000 mensen in dienst;

OMV Slovenija is een Sloveense vennootschap met beperkte aansprakelijkheid onder uitsluitende zeggenschap van OMV Group, een in Oostenrijk gevestigde geïntegreerde olie-, gas- en chemische onderneming die wereldwijd actief is. De voornaamste activiteit van OMV Slovenija is de detailverkoop van motorbrandstoffen via haar network van 119 pompstations die door OMV of door partnerhuurders worden beheerd.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10438 – MOL / OMV SLOVENIJA

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de “concentratieverordening”).


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/35


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10739 – FORD OTOSAN / FORD ROMANIA)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/15)

1.   

Op 17 mei 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Ford Otomotiv Sanayi A.Ş. (“Ford Otosan”, Turkije),

Ford Romania S.A. (“Ford Romania”, Roemenië).

Ford Otosan verkrijgt uitsluitende zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), van de concentratieverordening over het geheel van Ford Romania.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Ford Otosan is een in Turkije gevestigde autofabrikant en -distributeur die in gelijke delen eigendom is van Ford Motor Company en Koç Holding;

Ford Romania behoudt en exploiteert na afronding uitsluitend een assemblage- en automobielfabriek in Craiova, Roemenië.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10739 – FORD OTOSAN / FORD ROMANIA

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de “concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/36


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10709 — PARTNERS GROUP / FORTERRO)

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/16)

1.   

Op 17 mei 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Partners Group AG (“Partners Group”, Zwitserland);

Jeeves Information Systems AB (“Forterro”, Zweden)

Partners Group verkrijgt uitsluitende zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), van de concentratieverordening over het geheel van Forterro.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Partners Group: biedt een breed scala aan beleggingsfondsen en -portefeuilles op maat van de behoeften van de beleggers aan internationale institutionele beleggers die rechtstreeks toegang willen krijgen tot particuliere marktactiva;

Forterro: biedt zakelijke software- en IT-oplossingen met de nadruk op de levering van softwareoplossingen voor bedrijfsplanning aan middelgrote productiebedrijven.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10709 – PARTNERS GROUP / FORTERRO

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de “concentratieverordening”).


25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/37


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10724 — ITOCHU / UNDER ARMOUR / DOME)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2022/C 210/17)

1.   

Op 17 mei 2022 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 (1) van de Raad ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

ITOCHU Corporation (“Itochu”, Japan);

Under Armour Europe (“Under Armour”, Nederland), een volle dochteronderneming van Under Armour Inc. (“Under Armour Inc”, VS);

Dome Corporation, (“Dome”, Japan).

Itochu en Under Armour zullen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening verkrijgen over het geheel van Dome.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Itochu: een beursgenoteerde onderneming die actief is in een breed scala van sectoren, waaronder de textielproductie;

Under Armour: een beursgenoteerde onderneming die actief is op het gebied van de ontwikkeling, vermarkting en distributie van kleding (sportkleding en vrijetijdskleding), schoeisel en sportgerelateerde accessoires;

Dome: een naamloze vennootschap die sportkleding en sportschoeisel van het merk “Under Armour” van Under Armour in Japan verkoopt (als detailhandelaar), distribueert en daarvoor reclame maakt.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 (2) van de Raad.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10724 – ITOCHU / UNDER ARMOUR / DOME

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Bruxelles/Brussel

BELGIQUE/BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de “concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


Rectificaties

25.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 210/39


Rectificatie van mededeling van de Commissie betreffende de thans bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 mei 2022 gelden

(Bekendgemaakt overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie)

( Publicatieblad van de Europese Unie C 192 van 11.5.2022, blz. 91 )

(2022/C 210/18)

In de inhoudsopgave en op bladzijde 91, de titel:

in plaats van:

“Mededeling van de Commissie betreffende de thans bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 mei 2022 gelden”,

lezen:

“Mededeling van de Commissie betreffende de thans bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 juni 2022 gelden”.