ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
65e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2022/C 207/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2022/C 207/02 |
||
2022/C 207/03 |
||
2022/C 207/04 |
||
2022/C 207/05 |
||
2022/C 207/06 |
||
2022/C 207/07 |
||
2022/C 207/08 |
||
2022/C 207/09 |
||
2022/C 207/10 |
||
2022/C 207/11 |
||
2022/C 207/12 |
||
2022/C 207/13 |
||
2022/C 207/14 |
||
2022/C 207/15 |
||
2022/C 207/16 |
||
2022/C 207/17 |
||
2022/C 207/18 |
||
2022/C 207/19 |
||
2022/C 207/20 |
||
2022/C 207/21 |
||
2022/C 207/22 |
||
2022/C 207/23 |
||
2022/C 207/24 |
||
2022/C 207/25 |
||
2022/C 207/26 |
||
2022/C 207/27 |
||
2022/C 207/28 |
||
2022/C 207/29 |
Zaak C-224/22: Beroep ingesteld op 29 maart 2022 — Koninkrijk Spanje / Raad van de Europese Unie |
|
|
Gerecht |
|
2022/C 207/30 |
||
2022/C 207/31 |
||
2022/C 207/32 |
||
2022/C 207/33 |
||
2022/C 207/34 |
||
2022/C 207/35 |
||
2022/C 207/36 |
||
2022/C 207/37 |
||
2022/C 207/38 |
||
2022/C 207/39 |
||
2022/C 207/40 |
||
2022/C 207/41 |
||
2022/C 207/42 |
||
2022/C 207/43 |
||
2022/C 207/44 |
||
2022/C 207/45 |
||
2022/C 207/46 |
||
2022/C 207/47 |
||
2022/C 207/48 |
||
2022/C 207/49 |
||
2022/C 207/50 |
||
2022/C 207/51 |
||
2022/C 207/52 |
||
2022/C 207/53 |
||
2022/C 207/54 |
||
2022/C 207/55 |
||
2022/C 207/56 |
||
2022/C 207/57 |
||
2022/C 207/58 |
Zaak T-123/22: Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Ecocert India/Commissie |
|
2022/C 207/59 |
Zaak T-156/22: Beroep ingesteld op 23 maart 2022 — Hyundai Heavy Industries Holdings / Commissie |
|
2022/C 207/60 |
||
2022/C 207/61 |
||
2022/C 207/62 |
Zaak T-160/22: Beroep ingesteld op 25 maart 2022 — 1906 Collins/EUIPO — Peace United (bâoli BEACH) |
|
2022/C 207/63 |
||
2022/C 207/64 |
||
2022/C 207/65 |
||
2022/C 207/66 |
Zaak T-170/22: Beroep ingesteld op 31 maart 2022 — Telefónica de España / Commissie |
|
2022/C 207/67 |
Zaak T-171/22: Beroep ingesteld op 31 maart 2022 — OR en OS / Commissie |
|
2022/C 207/68 |
||
2022/C 207/69 |
Zaak T-174/22: Beroep ingesteld op 4 april 2022 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTREV) |
|
2022/C 207/70 |
Zaak T-175/22: Beroep ingesteld op 4 april 2022 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTRI) |
|
2022/C 207/71 |
Zaak T-178/22: Beroep ingesteld op 4 april 2022 — FA World Entertainment/EUIPO (FUCKING AWESOME) |
|
2022/C 207/72 |
Zaak T-179/22: Beroep ingesteld op 5 april 2022 — Farco-Pharma/EUIPO — Infarco (FARCO) |
|
2022/C 207/73 |
Zaak T-183/22: Beroep ingesteld op 11 april 2022 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (EF) |
|
2022/C 207/74 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2022/C 207/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/2 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Polen) — BN, DM, EN/Getin Noble Bank S.A.
(Zaak C-132/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Ontvankelijkheid - Artikel 267 VWEU - Begrip “rechterlijke instantie” - Artikel 19, lid 1, VEU - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Rechtsstaat - Daadwerkelijke rechtsbescherming - Beginsel van onafhankelijkheid van de rechters - Gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld - Rechterlijk orgaan waarvan een lid voor het eerst tot rechter is benoemd door een politiek orgaan van de uitvoerende macht van een ondemocratisch regime - Werkwijze van de Krajowa Rada Sądownictwa (nationale raad voor de rechtspraak, Polen) - Ongrondwettigheid van de wet op basis waarvan de KRS is samengesteld - Mogelijkheid om dat rechterlijke orgaan aan te merken als onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke instantie in de zin van het Unierecht)
(2022/C 207/02)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Sąd Najwyższy
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: BN, DM, EN
Verwerende partij: Getin Noble Bank S.A.
in tegenwoordigheid van: Rzecznik Praw Obywatelskich,
Dictum
1) |
Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de eerste benoeming van een rechter in een lidstaat in een dergelijk ambt of zijn latere benoeming bij een hogere rechterlijke instantie voortvloeit uit een besluit van een orgaan van een ondemocratisch regime dat in die lidstaat aan de macht was vóór zijn toetreding tot de Unie, ook wanneer de benoemingen van deze rechter in rechterlijke instanties na het einde van dat regime onder meer waren gebaseerd op de anciënniteit die hij had verworven in de periode waarin dat regime aan de macht was, of wanneer hij de rechterlijke ambtseed alleen heeft afgelegd bij zijn eerste benoeming tot rechter door een orgaan van datzelfde regime, op zich niet van dien aard is dat het bij justitiabelen legitieme en ernstige twijfels kan doen rijzen over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van die rechter, noch, derhalve, kan afdoen aan de hoedanigheid van onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht van een rechtsprekende formatie waarin hij zitting heeft. |
2) |
Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 93/13 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de kwalificatie als onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht van een onder een rechterlijke instantie van een lidstaat ressorterende rechtsprekende formatie waarin een rechter zetelt wiens eerste benoeming in het ambt van rechter of latere benoeming bij een hogere rechterlijke instantie heeft plaatsgevonden hetzij nadat hij als kandidaat voor het ambt van rechter was geselecteerd door een orgaan dat was samengesteld op basis van wettelijke bepalingen die later door het grondwettelijk hof van deze lidstaat ongrondwettig zijn verklaard, hetzij nadat hij als kandidaat voor het ambt van rechter was geselecteerd door een orgaan dat naar behoren was samengesteld, maar na een procedure die noch transparant, noch openbaar was en evenmin aan rechterlijke toetsing was onderworpen. Dergelijke onregelmatigheden zijn namelijk niet van dien aard of ernst dat zij een reëel risico doen ontstaan dat andere onderdelen van de overheid, in het bijzonder de uitvoerende macht, een ongeoorloofde discretionaire bevoegdheid kunnen uitoefenen die afbreuk doet aan de eerlijkheid van de benoeming en aldus bij justitiabelen legitieme twijfel oproept over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de betrokken rechter. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 31 maart 2022 — Europese Commissie / Republiek Polen
(Zaak C-139/20) (1)
(Niet-nakoming - Belasting over energieproducten die worden gebruikt door energie-intensieve ondernemingen - Richtlijn 2003/96/EG - Artikel 17, lid 1, onder b), en lid 4 - Ondernemingen waarop de Unieregeling inzake de handel in emissierechten van toepassing is - Vrijstelling van accijns)
(2022/C 207/03)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Siekierzyńska en A. Armenia, vervolgens A. Armenia, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/3 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 31 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Lombard Pénzügyi és Lízing Zrt. / PN
(Zaak C-472/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen - Leningsovereenkomsten - In vreemde valuta uitgedrukte leningsovereenkomst die in nationale valuta moet worden terugbetaald - Contractueel beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt - Oneerlijk karakter van een beding dat betrekking heeft op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst - Gevolgen - Nietigheid van de overeenkomst - Ernstige schade voor de consument - Nuttig effect van richtlijn 93/13 - Niet-bindend advies van de hoogste rechterlijke instantie - Mogelijkheid om de situatie waarin partijen zich zonder die overeenkomst zouden hebben bevonden te herstellen)
(2022/C 207/04)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Törvényszék
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lombard Pénzügyi és Lízing Zrt.
Verwerende partij: PN
Dictum
1) |
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat de nuttige werking van de bepalingen van deze richtlijn, bij gebreke van een nationale regeling van aanvullend recht die een dergelijke situatie regelt, niet uitsluitend kan worden gewaarborgd door een niet-bindend advies van de hoogste rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat waarin aan de lagere rechterlijke instanties wordt meegedeeld welke benadering moet worden gevolgd om vast te stellen dat een overeenkomst geldig is of gevolgen tussen de partijen heeft gesorteerd, wanneer deze overeenkomst niet kan voortbestaan wegens het oneerlijke karakter van een beding dat betrekking heeft op het eigenlijke voorwerp ervan. |
2) |
Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat de bevoegde nationale rechter beslist om de partijen bij een leningsovereenkomst te herstellen in de positie waarin zij zich zouden hebben bevonden indien die overeenkomst niet was gesloten, op grond dat een beding in die overeenkomst dat betrekking heeft op het eigenlijke voorwerp ervan, krachtens die richtlijn oneerlijk moet worden verklaard, met dien verstande dat deze rechter, indien dat herstel niet mogelijk is, zich ervan dient te vergewissen dat de consument uiteindelijk in de positie verkeert waarin hij zich zou hebben bevonden indien het als oneerlijk aangemerkte beding nooit had bestaan. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/4 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 31 maart 2022 — Europese Commissie / Portugese Republiek
(Zaak C-687/20) (1)
(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 2002/49/EG - Evaluatie en beheersing van omgevingslawaai - Agglomeraties, belangrijke wegen en spoorwegen - Artikel 7, lid 2 - Strategische geluidsbelastingkaarten - Artikel 8, lid 2 - Actieplannen - Artikel 10, lid 2 - Bijlage VI - In de strategische geluidsbelastingkaarten vervatte gegevens - Samenvattingen van de actieplannen - Geen verstrekking aan de Europese Commissie binnen de gestelde termijn)
(2022/C 207/05)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Noll-Ehlers en G. Braga-da-Cruz, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: M. Pimenta, P. Barros da Costa, H. Almeida, J. Reis Silva en L. Inez Fernandes, gemachtigden)
Dictum
1) |
De Portugese Republiek is de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 2, eerste alinea, artikel 8, lid 2, en artikel 10, lid 2, van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, gelezen in samenhang met bijlage VI bij die richtlijn, niet nagekomen doordat er geen strategische geluidsbelastingkaarten voor de belangrijke wegen PT_a_rd00410, PT_a_rd00458, PT_a_rd00460, PT_a_rd00462 en PT_a_rd00633 en geen actieplannen voor de agglomeraties Amadora en Porto en voor de in de bijlage bij dit arrest genoemde belangrijke wegen en spoorwegen zijn opgesteld, alsmede doordat er geen in die kaarten vervatte gegevens en geen samenvattingen van die actieplannen zijn verstrekt aan de Europese Commissie. |
2) |
De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/5 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 31 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Bremen — Duitsland) — DM / CTS Eventim AG & Co. KGaA
(Zaak C-96/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 2011/83/EU - Herroepingsrecht voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten - Uitzonderingen op het herroepingsrecht - Artikel 16, onder l) - Verstrekking van diensten met betrekking tot vrijetijdsbesteding - Overeenkomst die in een bepaalde datum of periode van uitvoering voorziet - Verstrekking van ticketverkoopdiensten - Tussenpersoon die in eigen naam maar voor rekening van de organisator van een vrijetijdsactiviteit optreedt - Aan de uitoefening van het herroepingsrecht verbonden risico)
(2022/C 207/06)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Bremen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: DM
Verwerende partij: CTS Eventim AG & Co. KGaA
Dictum
Artikel 16, onder l), van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG [van de Raad] en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling bedoelde uitzondering op het herroepingsrecht kan worden tegengeworpen aan een consument die met een tussenpersoon die in zijn eigen naam maar voor rekening van de organisator van een vrijetijdsactiviteit optreedt, een overeenkomst op afstand inzake de verwerving van een recht op toegang tot deze activiteit heeft gesloten, op voorwaarde dat, ten eerste, de beëindiging van de verplichting tot uitvoering van deze overeenkomst jegens de consument, door herroeping overeenkomstig artikel 12, onder a), van deze richtlijn, de organisator van de betrokken activiteit zou blootstellen aan het risico dat verbonden is aan de reservering van de aldus vrijgekomen capaciteit, en, ten tweede, de vrijetijdsactiviteit waartoe dat recht toegang verleent, moet plaatsvinden op een bepaalde datum of in een bepaalde periode.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/5 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 31 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rayonen sad Lukovit — Bulgarije) — LB / Smetna palata na Republika Bulgaria
(Zaak C-195/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Plaatsen van overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Toepasselijkheid op een zuiver interne situatie - Artikel 58, leden 1 en 4 - Selectiecriteria - Technische en beroepsbekwaamheid van de inschrijvers - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 8, lid 3 - Controlemaatregelen - Mogelijkheid voor nationale autoriteiten die de financiële belangen van de Unie beschermen om een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht anders te beoordelen)
(2022/C 207/07)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Rayonen sad Lukovit
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: LB
Verwerende partij: Smetna palata na Republika Bulgaria
Dictum
1) |
Artikel 58, leden 1 en 4, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2017/2365 van de Commissie van 18 december 2017, moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een aanbestedende dienst in het kader van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht als selectiecriteria met betrekking tot de technische en beroepsbekwaamheid van de ondernemers strengere eisen kan stellen dan de minimumeisen die de nationale regeling stelt, voor zover dergelijke vereisten kunnen garanderen dat een gegadigde of een inschrijver over de vereiste technische en beroepsbekwaamheid beschikt om de te gunnen opdracht uit te voeren en zij verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. |
2) |
Artikel 8, lid 3, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gelezen in samenhang met verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat het, onder voorbehoud van het evenredigheidsbeginsel, er niet aan in de weg staat dat nationale autoriteiten die de financiële belangen van de Europese Unie beschermen, in een procedure voor de gunning van een overheidsopdracht dezelfde omstandigheden verschillend beoordelen. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/6 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 31 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — IA / Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl
(Zaak C-231/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Dublin-systeem - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Artikel 29, lid 2 - Overdracht van een asielzoeker aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming - Overdrachtstermijn van zes maanden - Mogelijkheid van verlenging van deze termijn tot maximaal één jaar in geval van gevangenzetting - Begrip “gevangenzetting” - Gedwongen opname van de asielzoeker in de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis met rechterlijke toestemming)
(2022/C 207/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: IA
Verwerende partij: Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl
Dictum
Artikel 29, lid 2, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip “gevangenzetting” niet ziet op de gedwongen opname van een asielzoeker in een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis die bij een rechterlijke beslissing is toegestaan omdat die persoon wegens een psychische aandoening een ernstig gevaar voor zichzelf of voor de samenleving vormt.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/7 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 10 januari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — EL, CP/Ryanair DAC
(Zaak C-287/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 5, lid 3 - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten - Vrijstelling van de verplichting tot compensatie - Begrip “buitengewone omstandigheden” - Staking van het cabinepersoneel en de piloten - Omstandigheden die zijn gelegen “binnen” dan wel “buiten” het kader van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 12 en 28 - Artikelen 12 en 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Geen schending van de vrijheid van vergadering en vereniging van de werknemers en van het recht op onderhandelingen van de luchtvaartmaatschappij)
(2022/C 207/09)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: EL, CP
Verwerende partij: Ryanair DAC
Dictum
Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat een door een vakbond van cabinepersoneel en piloten van een uitvoerende luchtvaartmaatschappij georganiseerde staking die is bedoeld om de eisen van deze werknemers kracht bij te zetten, niet valt onder het begrip “buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling en het bestaan van voorafgaande onderhandelingen met de vertegenwoordigers van de werknemers in dit verband niet ter zake doet.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/8 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Comune di Venezia/Telecom Italia SpA, Infrastrutture Wireless Italiane SpA — Inwit SpA
(Zaak C-467/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Harmonisatie van de wetgevingen - Elektronische-communicatienetwerken- en diensten - Door de lokale autoriteiten gestelde beperkingen op de plaatsing van antennen voor mobiele telefonie - Onvoldoende verduidelijking van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vraag noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
(2022/C 207/10)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Comune di Venezia
Verwerende partijen: Telecom Italia SpA, Infrastrutture Wireless Italiane SpA — Inwit SpA
in aanwezigheid van: Regione Veneto
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 22 juli 2021, is kennelijk niet-ontvankelijk.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/8 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 16 december 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal du travail de Liège — België) — FU/Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil)
(Zaak C-505/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Asielbeleid - Criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming - Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublin III) - Artikel 27 - Rechtsmiddelen tegen het overdrachtsbesluit - Gevraagde uitlegging van het Unierecht die geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
(2022/C 207/11)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal du travail de Liège
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: FU
Verwerende partij: Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil)
Dictum
Het door de tribunal du travail de Liège, division d’Arlon (arbeidsrechtbank Luik, afdeling Aarlen, België) bij beslissing van 17 augustus 2021 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/9 |
Beschikking van de president van het Hof van 11 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg — Duitsland) — Passengers friend GmbH / British Airways plc
(Zaak C-89/22) (1)
(Luchtvervoer - Compensatie aan luchtreizigers bij langdurige vertraging van vluchten - Aansluitende vlucht in twee etappes - Aankomst op de eindbestemming met langdurige vertraging die is opgelopen tijdens de tweede, door een niet-Europese luchtvaartmaatschappij uitgevoerde etappe - Vordering tot schadevergoeding tegen de Europese luchtvaartmaatschappij die de eerste etappe heeft uitgevoerd)
(2022/C 207/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Passengers friend GmbH
Verwerende partij: British Airways plc
Dictum
Zaak C-89/22 wordt doorgehaald in het register van het Hof.
(1) Datum van indiening: 10.2.2022.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/9 |
Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2021 door João Miguel Barata tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 3 maart 2021 in zaak T-723/18, Barata/Parlement
(Zaak C-305/21 P)
(2022/C 207/13)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: João Miguel Barata (vertegenwoordigers: G. Pandey, D. Rovetta, avocats, V. Villante, avvocato)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement
Bij beschikking van 31 maart 2022 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard en João Miguel Barata verwezen in zijn eigen kosten.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/10 |
Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2021 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 oktober 2021 in zaak T-342/20, Indo European Foods/EUIPO
(Zaak C-801/21 P)
(2022/C 207/14)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Ruzek, D. Gaja, E. Markakis, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Indo European Foods Ltd, Hamid Ahmad Chakari
Conclusies
— |
het bestreden arrest in zaak T-342/20 vernietigen; |
— |
verklaren dat geen uitspraak hoeft te worden gedaan over het beroep dat bij het Gerecht is ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 april 2020 (zaak R 1079-4), en |
— |
verzoekende partij in eerste aanleg verwijzen in de kosten die het EUIPO heeft gemaakt in verband met de onderhavige procedure en de procedure bij het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert het EUIPO één rechtsmiddel aan, te weten schending van het in de rechtspraak erkende vereiste dat er nog steeds procesbelang bestaat. Deze kwestie is belangrijk uit het oogpunt van de eenheid, de samenhang en de ontwikkeling van het Unierecht betreft.
— |
Eerste onjuiste rechtsopvatting: het Gerecht heeft het fundamentele en autonome voorafgaande vereiste voor elke rechtsprocedure geschonden dat wordt erkend door vaste rechtspraak en volgens hetwelk het procesbelang dient te blijven bestaan, door te weigeren kwesties in aanmerking te nemen die zijn ontstaan na de bestreden beslissing op grond dat dergelijke kwesties niet kunnen afdoen aan de rechtmatigheid van de bestreden beslissing. Een dergelijke uitlegging gooit niet alleen het voorafgaande procedurele vereiste op een hoop met het daaropvolgende onderzoek van de rechtmatigheid ten gronde, maar ontneemt het vereiste dat er nog steeds procesbelang bestaat, ook zijn eigen onafhankelijke functie. |
— |
Tweede onjuiste rechtsopvatting: bijgevolg heeft het Gerecht niet onderzocht of het procesbelang van verzoekende partij in eerste aanleg nog steeds bestond. Door zich te richten op de toetsing van de rechtmatigheid, heeft het Gerecht de vraag inzake dit verplichte voorafgaande vereiste onbeantwoord gelaten: welk voordeel kan verzoekende partij in eerste aanleg halen uit de vernietiging van de bestreden beslissing? |
— |
Derde onjuiste rechtsopvatting: het Gerecht heeft nagelaten te oordelen dat verzoekende partij in eerste aanleg haar verplichting niet was nagekomen om aan te tonen dat zij nog steeds procesbelang had na het einde van de overgangsperiode. Gelet op het feit dat het aangevraagde merk pas zou worden ingeschreven na het einde van de overgangsperiode, met andere woorden op een tijdstip waarop de conflicterende merken hun wezenlijke functie niet tegelijkertijd zullen vervullen (en nooit hebben vervuld) (1), betoogt het EUIPO dat ratione temporis en ratione loci geen conflict kan ontstaan. Hieruit volgt dat verzoekende partij in eerste aanleg geen voordeel kan halen uit de procedure en dus geen procesbelang meer heeft. |
— |
Vierde onjuiste rechtsopvatting: als gevolg van die onjuiste opvattingen heeft het Gerecht artikel 50, lid 3, VEU, artikelen 126 en 127 van het Terugtrekkingsakkoord (2) en artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001 geschonden, welke het fundamentele territorialiteitsbeginsel tot uitdrukking brengen, door het EUIPO te verplichten voorbij te gaan aan de rechtsgevolgen van het einde van de overgangsperiode in de onderhavige zaak. |
— |
Deze hogere voorziening betreft een kwestie die belangrijk is uit het oogpunt van de eenheid, de samenhang en de ontwikkeling van het Unierecht. In het bestreden arrest wordt de draagwijdte van het horizontale vereiste dat er nog steeds sprake is van procesbelang, restrictief uitgelegd. Dit vereiste is gebaseerd op de algemene leer van het procesrecht die de lidstaten gemeen hebben. De door de Unierechter verstrekte uitlegging zal waarschijnlijk op significante wijze de toepassing van dit vereiste door de nationale rechters beïnvloeden. In de onderhavige hogere voorziening is ook een belangrijke procedurele kwestie aan de orde — die geenszins beperkt blijft tot het gebied van het intellectuele-eigendomsrecht –, te weten de gevolgen die moeten worden verbonden aan de regel dat de instantie die de vernietigde handeling heeft vastgesteld, zich moet plaatsen op de datum waarop het die handeling had vastgesteld met het oog op de vaststelling van de nieuwe handeling. De kwestie van het verdwijnen van het oudere recht terwijl de procedure aanhangig is, heeft geleid tot tegenstrijdige uitspraken van het Gerecht, maar het Hof heeft slechts kort de gelegenheid had om bij met redenen omklede beschikking deze kwestie terloops te behandelen. In de onderhavige hogere voorziening rijst ook de algemene vraag welke de gevolgen zijn van de daadwerkelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor de rechtsorde van deze Unie. |
(1) Artikelen 11, 51, lid 1, 66, lid 1, en 71, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).
(2) Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2019, C 384 I, blz. 1).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/11 |
Hogere voorziening, ingesteld op 10 januari 2022 door Sanford LP tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 10 november 2021 in zaak T-443/20, Sanford/EUIPO — Avery Zweckform (Etiketten)
(Zaak C-19/22 P)
(2022/C 207/15)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Sanford LP (vertegenwoordiger: J. Zecher, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Avery Zweckform GmbH
Bij beschikking van 6 april 2022 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) besloten om de hogere voorziening niet toe te laten en Sanford LP te verwijzen in haar eigen kosten.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 28 januari 2022 — YQ/Ředitelství silnic a dálnic ČR
(Zaak C-57/22)
(2022/C 207/16)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Nejvyšší soud České republiky
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: YQ
Verwerende partij: Ředitelství silnic a dálnic ČR
Prejudiciële vraag
Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale rechtspraak volgens welke een werknemer die onrechtmatig is ontslagen en later, na de gerechtelijke nietigverklaring van zijn ontslag, overeenkomstig het nationale recht zijn werkzaamheden in dienstverband heeft hervat, geen recht heeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon voor de periode tussen het ontslag en zijn wederindienstneming op grond dat die werknemer tijdens deze periode geen daadwerkelijke arbeid in dienst van de werkgever heeft verricht, en dat dit ook het geval is wanneer een onrechtmatig ontslagen werknemer die zijn werkgever onverwijld schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn bereidheid om arbeid in dienst van de werkgever te blijven verrichten volgens de nationale regeling recht heeft op een financiële vergoeding ten belope van zijn gemiddelde loon vanaf de dag waarop hij de werkgever van zijn bereidheid in kennis heeft gesteld tot op de dag waarop de werkgever hem de mogelijkheid heeft geboden om zijn werkzaamheden voort te zetten of waarop het dienstverband daadwerkelijk is beëindigd?
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 2 februari 2022 — Infraestruturas de Portugal, SA, Futrifer Indústrias Ferroviárias, SA / Toscca Equipamentos de Madeira Lda.
(Zaak C-66/22)
(2022/C 207/17)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Infraestruturas de Portugal, SA, Futrifer Indústrias Ferroviárias, SA
Verwerende partij: Toscca Equipamentos de Madeira Lda.
Prejudiciële vragen
1) |
Is de uitsluitingsgrond van artikel 57, lid 4, onder d), van richtlijn 2014/24/EU (1) een aangelegenheid die is voorbehouden aan de beslissingsbevoegdheid van de aanbestedende dienst? |
2) |
Kan de nationale wetgever het door de aanbestedende dienst krachtens artikel 57, lid 4, onder d), van richtlijn 2014/24/EU te nemen besluit volledig vervangen door een generiek besluit (met de gevolgen van een besluit) van de ADC tot oplegging van een bijkomende sanctie bestaande in een verbod om gedurende een bepaalde periode deel te nemen aan aanbestedingsprocedures, dat wordt genomen in het kader van de oplegging van een geldboete wegens inbreuk op de mededingingsregels? |
3) |
Moet het besluit van de aanbestedende dienst over de “betrouwbaarheid” van de ondernemer met het oog op de naleving (of niet-naleving) van de mededingingsregels buiten de concrete aanbestedingsprocedure, aldus worden begrepen dat het een gemotiveerde beoordeling vereist van de relatieve geschiktheid van deze ondernemer, hetgeen een specifieke uitdrukking vormt van het recht op behoorlijk bestuur in de zin van artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie? |
4) |
Is de in het Portugese recht in artikel 55, lid 1, onder f), CCP (2), gekozen oplossing, die de uitsluiting van een ondernemer van een aanbestedingsprocedure op grond van een inbreuk op de mededingingsregels gepleegd buiten de specifieke aanbestedingsprocedure, afhankelijk stelt van een besluit van de ADC met betrekking tot de oplegging van een bijkomende sanctie bestaande in een verbod om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures – een procedure waarin het de ADC zelf is die in dat kader beoordeelt of de genomen corrigerende maatregelen passend zijn – in overeenstemming met het Unierecht en, in het bijzonder, met artikel 57, lid 4, onder d), van richtlijn 2014/24/EU? |
5) |
Is de in het Portugese recht gekozen oplossing van artikel 70, lid 2, onder g), CCP, die de mogelijkheid om een inschrijving uit te sluiten op grond van ernstige aanwijzingen voor handelingen, afspraken, praktijken of informatie die de mededingingsregels kunnen vervalsen, beperkt tot de specifieke aanbestedingsprocedure waarin deze praktijken zijn vastgesteld, eveneens in overeenstemming met het Unierecht en in het bijzonder met artikel 57, lid 4, onder d), van richtlijn 2014/24/EU? |
(1) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65)
(2) Código dos Contratos Públicos (wetboek overheidsopdrachten).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2022 door QB tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 december 2021 in zaak T-71/21, QB / Commissie
(Zaak C-88/22 P)
(2022/C 207/18)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: QB (vertegenwoordiger: R. Wardyn, radca prawny)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirant verzoekt het Hof:
— |
het bestreden arrest in zijn geheel te vernietigen; en derhalve
|
— |
de Europese Commissie te verwijzen in haar eigen kosten en in die van thans rekwirant in eerste aanleg en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant één middel aan, ontleend aan schending van artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut, en stelt hij dat het Gerecht:
— |
rekwirants voornaamste beroepsactiviteiten onjuist heeft vastgesteld, aangezien geen rekening is gehouden met de werkzaamheden die rekwirant voor de Poolse Staat heeft verricht en met zijn hoedanigheid als rechter; |
— |
de voorwaarden met betrekking tot “voor een andere staat verrichte diensten” onjuist heeft omschreven; |
— |
bij de beoordeling van de uitzondering met betrekking tot “voor een andere staat verrichte diensten” voorbij is gegaan aan de werkzaamheden die rekwirant voor de Poolse Staat heeft verricht en aan zijn hoedanigheid als rechter. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 februari 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 1 december 2021 in zaak T-546/20, Sopra Steria Benelux en Unisys Belgium / Commissie
(Zaak C-101/22 P)
(2022/C 207/19)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. André, M. Ilkova, O. Verheecke, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Sopra Steria Benelux, Unisys Belgium
Conclusies
— |
de punten 52 tot 57, 60, 61, 66, 68 en 69 van het bestreden arrest vernietigen; |
— |
het verzoek tot nietigverklaring verwerpen; |
— |
Sopra Steria Benelux en Unisys Belgium verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure bij het Hof en in die van de procedure bij het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
In haar hogere voorziening voert de Commissie drie middelen aan.
Met het eerste middel wordt aangevoerd dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de brief van verzoeksters in eerste aanleg van 10 juli 2020 aan te merken als een “uitdrukkelijk verzoek” dat was gericht op het vernemen van de redenen die de aanbestedende dienst ertoe hebben gebracht de geselecteerde offerte niet als abnormaal laag te beschouwen.
Het tweede middel betreft een onjuiste opvatting van de feiten doordat er sprake is van een onjuiste beoordeling van de inhoud van het antwoord van de Commissie van 20 juli 2020.
Het derde middel is ontleend aan schending van de reikwijdte van de motiveringsplicht die op de aanbestedende dienst rust krachtens artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement, wanneer de aanbestedende dienst van oordeel is dat de geselecteerde offerte niet abnormaal laag is.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 15 februari 2022 — P.M./Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Warszawie
(Zaak C-105/22)
(2022/C 207/20)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: P.M.
Verwerende partij: Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Warszawie
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (geconsolideerde versie van 2012 — PB 2012, C 326, blz. 1), het beginsel dat de accijns slechts in een enkele fase wordt geheven als belasting op het werkelijke verbruik, en het evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich tegen de toepassing van een nationale bepaling als artikel 107, lid 1, van de ustawa o podatku akcyzowym (accijnswet) van 6 december 2008 (Dz. U. 2020, volgnr. 722, zoals gewijzigd) verzetten voor zover deze bepaling in de weg staat aan de teruggaaf van naar evenredigheid berekende accijns aan een belastingplichtige wegens de uitvoer van een geregistreerde personenauto, in verhouding tot de duur van het gebruik van deze auto op het nationale grondgebied?
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 15 februari 2022 — Xella Magyarország Építőanyagipari Kft. / Innovációs és Technológiai Miniszter
(Zaak C-106/22)
(2022/C 207/21)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Törvényszék
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Xella Magyarország Építőanyagipari Kft.
Bevoegde instantie waaraan de kennisgeving is gericht: Innovációs és Technológiai Miniszter
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 65, lid 1, onder b), VWEU, mede gelet op de overwegingen 4 en 6 van verordening (EU) 2019/452 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (1) en op artikel 4, lid 2, VEU, aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan een regeling zoals die in titel 85 en met name in § 276, punt 1 en punt 2, onder a), en § 283, lid 1, onder b), van veszélyhelyzet megszűnésével összefüggő átmeneti szabályokról és a járványügyi készültségről szóló 2020. évi LVIII. törvény (wet LVIII van 2020 betreffende overgangsbepalingen met betrekking tot het einde van de noodtoestand en de door de pandemie veroorzaakte crisis) kan worden vastgesteld? |
2) |
Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, staat het enkele feit dat de Europese Commissie met betrekking tot de eigendomsketen van een indirecte buitenlandse investeerder een concentratiecontroleprocedure heeft gevoerd, haar bevoegdheden heeft uitgeoefend en de concentratie heeft goedgekeurd, in de weg aan de uitoefening van discretionaire bevoegdheid krachtens het toepasselijke recht van de lidstaat? |
(1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 (PB 2019, L 79 I, blz. 1).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Amsterdam (Nederland) op 16 februari 2022 — X BV, Inspecteur van de Belastingdienst/Douane
(Zaak C-107/22)
(2022/C 207/22)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: X BV, Inspecteur van de Belastingdienst/Douane
Prejudiciële vragen
1) |
Moet algemene indelingsregel 2a (1) aldus worden uitgelegd dat hij van toepassing is op losse onderdelen van een satellietontvangtoestel, die bestemd zijn om, nadat zij in het vrije verkeer zijn gebracht te worden geassembleerd tot een compleet satellietontvangtoestel, welke onderdelen worden vervoerd in één container en op dezelfde dag bij dezelfde douanepost door dezelfde aangever, op eigen naam en voor eigen rekening, met twee afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer worden aangegeven en welke onderdelen bij het in het vrije verkeer brengen eigendom zijn van twee verbonden ondernemingen? |
2) |
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, moet algemene indelingsregel 2a dan zo worden uitgelegd dat hij ook van toepassing is op losse onderdelen van een satellietontvangtoestel, die door dezelfde aangever op eigen naam en voor eigen rekening voor het vrije verkeer worden aangegeven, op dezelfde dag en bij dezelfde douanepost als waar de overige onderdelen voor dat satellietontvangtoestel onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer worden geplaatst, terwijl de onderdelen bij het doen van de aangiften eigendom zijn van twee verbonden ondernemingen en alle onderdelen tezamen bestemd zijn om, nadat zij in het vrije verkeer zijn gebracht, te worden geassembleerd tot compleet satellietontvangtoestel? |
(1) Bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Unabhängige Schiedskommission Wien (Oostenrijk) op 17 februari 2022 — E.N.
(Zaak C-115/22)
(2022/C 207/23)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Unabhängige Schiedskommission Wien
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: E.N.
Andere partijen in de procedure: Nationale Anti-Doping Agentur Austria GmbH (NADA), Österreichischer Leichtathletikverband (ÖLV), Word Anti-Doping Agency (WADA)
Prejudiciële vragen
1) |
Is de informatie dat een bepaalde persoon een bepaalde overtreding van de antidopingregels heeft begaan en wegens deze overtreding is uitgesloten van deelname aan (nationale en internationale) wedstrijden een “gegeven over gezondheid” in de zin van artikel 9 van verordening (EU) 2016/679 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (hierna: “algemene verordening gegevensbescherming”)? |
2) |
Verzet de algemene verordening gegevensbescherming zich — met name gelet op artikel 6, lid 3, tweede alinea, ervan — tegen een nationale regeling die voorziet in de bekendmaking van de naam van de personen op wie de beslissing van de Unabhängige Schiedskommission (onafhankelijke arbitragecommissie) betrekking heeft, alsmede van de duur van en de redenen voor de uitsluiting, zonder dat daaruit gezondheidsgegevens van de betrokkene kunnen worden afgeleid? Is hierbij van belang dat volgens de nationale regeling bekendmaking van deze informatie aan het brede publiek alleen achterwege kan blijven indien de betrokkene een recreatieve sporter of een minderjarige is dan wel een persoon die in belangrijke mate tot de opsporing van mogelijke overtredingen van de antidopingregels heeft bijgedragen door informatie of andere aanwijzingen te verstrekken? |
3) |
Vereist de algemene verordening gegevensbescherming — in het bijzonder met het oog op de beginselen van artikel 5, lid 1, onder a) en c), van de algemene verordening gegevensbescherming — dat er vóór de bekendmaking altijd een belangenafweging wordt verricht tussen enerzijds de door de bekendmaking geraakte persoonlijke belangen van de betrokkene en anderzijds het belang van het brede publiek bij de informatie over de door een sporter begane overtreding van de antidopingregels? |
4) |
Vormt de informatie dat een bepaalde persoon een bepaalde overtreding van de antidopingregels heeft begaan en op grond daarvan is uitgesloten van deelname aan (nationale en internationale) wedstrijden, een verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten in de zin van artikel 10 van de algemene verordening gegevensbescherming? |
5) |
Ingeval de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord: valt de bij § 8 van het Anti-Doping-Bundesgesetz 2021 (federale antidopingwet 2021) ingestelde Unabhängige Schiedskommission onder het begrip “overheid” als bedoeld in artikel 10 van de algemene verordening gegevensbescherming? |
(1) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2022 door Dyson Ltd, Dyson Technology Ltd, Dyson Operations Pte Ltd, Dyson Manufacturing Sdn Bhd, Dyson Spain, SL, Dyson Austria GmbH, Dyson sp. z o.o., Dyson Ireland Ltd, Dyson GmbH, Dyson, Dyson Srl, Dyson Sweden AB, Dyson Denmark ApS, Dyson Finland Oy, Dyson BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 8 december 2021 in zaak T-127/19, Dyson e.a. / Commissie
(Zaak C-122/22 P)
(2022/C 207/24)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Dyson Ltd, Dyson Technology Ltd, Dyson Operations Pte Ltd, Dyson Manufacturing Sdn Bhd, Dyson Spain, SL, Dyson Austria GmbH, Dyson sp. z o.o., Dyson Ireland Ltd, Dyson GmbH, Dyson, Dyson Srl, Dyson Sweden AB, Dyson Denmark ApS, Dyson Finland Oy, Dyson BV (vertegenwoordigers: E. Batchelor, T. Selwyn Sharpe en M. Healy, solicitors en advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
Het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen; |
— |
verklaren dat de Commissie een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht heeft begaan; de schadevordering terugverwijzen naar het Gerecht, en |
— |
de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van Dyson met betrekking tot deze procedure en de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ten eerste heeft het Gerecht Dysons middelen verkeerd begrepen en zijn beslissing niet gemotiveerd. Het middel van Dyson was uitsluitend gericht op de ernstige en kennelijke fout van de Commissie bij het kiezen van de enige testmethode die duidelijk buiten haar beoordelingsvrijheid viel, namelijk testen zonder stof. Het Gerecht heeft dit middel niet onderzocht.
Ten tweede heeft het Gerecht de rechtspraak inzake voldoende gekwalificeerde schending onjuist toegepast, door geen beslissend gewicht toe te kennen aan zijn conclusie dat de Commissie niet heeft voldaan aan het dwingend vereiste van artikel 10 van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB 2010, L 153, blz. 1).
Ten derde heeft het Gerecht de rechtspraak inzake voldoende gekwalificeerde schending onjuist toegepast en het bewijs juridisch onjuist gekarakteriseerd door te concluderen dat de specificatie “tijdens het gebruik” in richtlijn 2010/30 aanleiding gaf tot uitleggingsproblemen.
Ten vierde heeft het Gerecht de rechtspraak inzake voldoende gekwalificeerde schending onjuist toegepast door te concluderen dat de specificatie “tijdens het gebruik” in richtlijn 2010/30 aanleiding gaf tot complexe regelgeving.
Ten vijfde heeft het Gerecht de rechtspraak inzake voldoende gekwalificeerde schending onjuist toegepast door te concluderen dat er geen sprake was van een ernstige en kennelijke fout in verband met de schending door de Commissie van het fundamentele beginsel van gelijke behandeling.
Ten zesde heeft het Gerecht de rechtspraak inzake voldoende gekwalificeerde schending onjuist toegepast door te concluderen dat er geen sprake was van een ernstige en kennelijke fout in verband met de schending door de Commissie van de fundamentele beginselen van behoorlijk bestuur en/of van zorgvuldigheid.
Ten zevende heeft het Gerecht de rechtspraak inzake voldoende gekwalificeerde schending onjuist toegepast door te concluderen dat er geen sprake was van een ernstige en kennelijke fout in verband met de schending door de Commissie van het fundamentele beginsel van vrije uitoefening van een beroepsactiviteit.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (Italië) op 25 februari 2022 — BM, NP / Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca
(Zaak C-132/22)
(2022/C 207/25)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale amministrativo regionale per il Lazio
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: BM, NP
Verwerende partij: Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 45, leden 1 en 2, VWEU en artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 492/2011 (1) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling als die van artikel 1, lid 655, van wet nr. 205/2017, volgens welke voor deelneming aan de procedure voor opneming in de ranglijsten die worden opgesteld met het oog op het sluiten van onderwijsovereenkomsten voor onbepaalde en bepaalde tijd met Italiaanse AFAM-instellingen, uitsluitend de beroepservaring in aanmerking wordt genomen die de kandidaten bij deze nationale instellingen hebben verworven, en niet eveneens die welke zij hebben verworven bij instellingen van hetzelfde niveau in andere Europese landen, gelet op het bijzondere doel van de betrokken procedure precaire arbeidsverhoudingen tegen te gaan? En indien de Italiaanse regeling volgens het Hof in abstracte zin niet in strijd is met het Unierecht, kunnen dan de daarin vastgestelde maatregelen in concreto worden geacht evenredig te zijn aan het voornoemde doel van algemeen belang?
(1) Verordening (EU) nr. 492/2011 van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 1 maart 2022 — Association Avocats pour la défense des droits des étrangers (ADDE) e.a. / Ministre de l’Intérieur
(Zaak C-143/22)
(2022/C 207/26)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d’État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Association Avocats pour la défense des droits des étrangers (ADDE), Association nationale d’assistance aux frontières pour les étrangers (ANAFE), Association de recherche, de communication et d’action pour l’accès aux traitements (ARCAT), Comité inter-mouvements auprès des évacués (CIMADE), Fédération des associations de solidarité avec tou-te-s les immigré-e-s (FASTI), Groupe d’information et de soutien des immigré.e.s (GISTI), Ligue des droits de l’homme (LDH), Le paria, Syndicat des avocats de France (SAF), SOS — Hépatites Fédération
Verwerende partij: Ministre de l’Intérieur
Prejudiciële vraag
Kan, in geval van tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, onder de voorwaarden van titel III, hoofdstuk II, van verordening (EU) 2016/399 (1), aan een vreemdeling die rechtstreeks afkomstig is van het grondgebied van een staat die partij is bij de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst, bij controles aan die grens de toegang worden geweigerd op grond van artikel 14 van die verordening, zonder dat richtlijn 2008/115/EG (2) van toepassing is?
(1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB 2016, L 77, blz. 1).
(2) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal du travail de Liège (België) op 2 maart 2022 — OP / Gemeente Ans
(Zaak C-148/22)
(2022/C 207/27)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal du travail de Liège
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: OP
Verwerende partij: Gemeente Ans
Prejudiciële vragen
1) |
Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) aldus worden uitgelegd dat het toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en het derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in contact komen met het publiek, verbiedt om tekens van een overtuiging te dragen? |
2) |
Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep aldus worden uitgelegd dat het toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en het derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in contact komen met het publiek, verbiedt om tekens van een overtuiging te dragen, ook al lijkt dit neutrale verbod in meerderheid vrouwen te raken en is het dus mogelijk een verkapte discriminatie op grond van geslacht? |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 15 maart 2022 — Kopiosto r.y. / Telia Finland Oyj
(Zaak C-201/22)
(2022/C 207/28)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Kopiosto r.y.
Verwerende partij: Telia Finland Oyj
Prejudiciële vragen
1) |
Wordt ten aanzien van organisaties belast met de toekenning van contractuele licenties, die intellectuele-eigendomsrechten collectief beheren, met de procesbevoegdheid om deze rechten te verdedigen, die een belangrijke voorwaarde voor de procesbevoegdheid overeenkomstig artikel 4, onder c), van richtlijn 2004/48 (1) is, uitsluitend verwezen naar de algemene bevoegdheid om in rechte op te treden of is daarvoor een uitdrukkelijk in de nationale wetgeving erkend recht vereist om in eigen naam een vordering ter verdediging van de betrokken rechten in te stellen? |
2) |
Moet, in het kader van de uitlegging op basis van artikel 4, onder c), van richtlijn 2004/48, de uitdrukking “rechtstreeks belang bij de verdediging van de auteursrechten van de rechthebbenden die zij vertegenwoordigt” in alle lidstaten op uniforme wijze worden uitgelegd met betrekking tot het recht van een collectieve beheerorganisatie in de zin van artikel 3, onder a), van richtlijn 2014/26/EU (2) om in eigen naam een vordering wegens inbreuk op het auteursrecht in te stellen, wanneer
|
3) |
Indien ervan wordt uitgegaan dat de organisatie als organisatie belast met de toekenning van contractuele licenties, een rechtstreeks belang en procesbevoegdheid heeft om in eigen naam een vordering in te stellen: welke betekenis moet bij de beoordeling van de procesbevoegdheid, in voorkomend geval in het licht van de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, worden gegeven aan de omstandigheid dat de organisatie als organisatie belast met de toekenning van contractuele licenties, ook auteurs vertegenwoordigt die haar niet hebben gemachtigd om hun rechten te beheren en dat het recht van de organisatie om een vordering ter verdediging van de rechten van die auteurs in te stellen, niet bij wet is geregeld? |
(1) Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45).
(2) Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB 2014, L 84, blz. 72).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/20 |
Beroep ingesteld op 29 maart 2022 — Koninkrijk Spanje / Raad van de Europese Unie
(Zaak C-224/22)
(2022/C 207/29)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. Rodríguez de la Rúa Puig, gemachtigde)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
Verordening (EU) 2022/110 (1) van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee nietig verklaren, wat betreft de vaststelling van i) de maximaal toegestane visserij-inspanning voor beugvisserijvaartuigen op Europese heek (Merluccius merluccius) en zeebarbeel (Mullus barbatus) in de Alboránzee, de Balearen, Noord-Spanje en de Golf van Lion (geografische deelgebieden 1, 2, 5, 6 en 7), zoals bepaald in bijlage III, onder c); en ii) de maximale vangstmogelijkheden voor blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) in de Alboránzee, de Balearen, Noord-Spanje en de Golf van Lion (geografische deelgebieden 1, 2, 5, 6 en 7), zoals vastgesteld in bijlage III, onder e). |
— |
De Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel:
Met betrekking tot de vaststelling van de maximaal toegestane visserij-inspanning voor beugvisserijvaartuigen op Europese heek en zeebarbeel in geografische deelgebieden 1, 2, 5, 6 en 7 worden de volgende argumenten aangevoerd:
1) |
Deze vaststelling is niet overeenkomstig de vereisten van artikel 7, lid 5, van verordening (EU) 2019/1022 (2) gemotiveerd, aangezien niet is aangegeven uit welke wetenschappelijke adviezen was afgeleid dat er sprake was van significante vangsten van een bepaald bestand. |
2) |
Subsidiair: deze vaststelling is (i) in strijd met artikel 7, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2019/1022, omdat in het door het Koninkrijk Spanje onderzochte wetenschappelijke advies geen significante vangsten van een bepaald bestand zijn vastgesteld; en ii) onevenredig, omdat zij duidelijk ongeschikt is voor het bereiken van de doelstelling van verordening 2019/1022 daar zij niet voldoet aan het vereiste van een wetenschappelijk advies of van een coherente ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid in zijn drieledige dimensie (ecologisch, economisch en sociaal), en omdat zij niet nodig is, aangezien er alternatieve maatregelen zijn om die doelstelling te bereiken (sluitingen en verhoogde selectiviteit van sleepnetten). |
Tweede middel:
Met betrekking tot de vaststelling van een specifieke vangstbeperking voor blauwrode diepzeegarnaal in geografische deelgebieden 1, 2, 5, 6 en 7 worden de volgende argumenten aangevoerd:
1) |
De vaststelling is niet overeenkomstig de vereisten van artikel 7, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2019/1022 gemotiveerd, aangezien niet is aangegeven welke wetenschappelijke adviezen de noodzaak van deze instandhoudingsmaatregel ondersteunen; |
2) |
Subsidiair: de vaststelling is (i) in strijd met artikel 7, lid 3, onder b), van verordening (EU) 2019/1022, aangezien die verordening niet in de toepassing van die maatregel voorziet en uit de door het Koninkrijk Spanje onderzochte wetenschappelijke adviezen niet blijkt dat die instandhoudingsmaatregel noodzakelijk is; en ii) onevenredig, omdat zij duidelijk ongeschikt is voor het bereiken van de doelstelling van verordening 2019/1022 daar zij niet voldoet aan het vereiste van een wetenschappelijk advies en een overlap vertoont met andere instandhoudingsmaatregelen, en omdat zij niet nodig is, aangezien er alternatieve maatregelen zijn om die doelstelling te bereiken (sluitingen en verhoogde selectiviteit van sleepnetten). |
(1) Verordening (EU) 2022/110 van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB 2022, L 21, blz. 165).
(2) Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van verordening (EU) nr. 508/2014. (PB 2019, L 172, blz. 1).
Gerecht
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/22 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Martinair Holland / Commissie
(Zaak T-323/17) (1)
(“Mededeling - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht”)
(2022/C 207/30)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Martinair Holland NV (Haarlemmermeer, Nederland) (vertegenwoordiger: M. Smeets, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, barrister)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie zal een derde van haar kosten dragen. |
3) |
Martinair Holland NV zal haar eigen kosten en twee derde van die van de Commissie dragen. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/23 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — SAS Cargo Group e.a. / Commissie
(Zaak T-324/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Rechten van verdediging - Processuele gelijkheid - Artikel 266 VWEU - Overheidsdwang - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Duur van de deelname aan de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Zeer beperkte deelname - Verzwarende omstandigheden - Recidive - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/31)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: SAS Cargo Group A/S (Kastrup, Denemarken), Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden (Stockholm, Zweden), SAS AB (Stockholm) (vertegenwoordigers: B. Creve, M. Kofmann, J. Killick en G. Forwood, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, barrister)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, in essentie strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoeksters betreft en, subsidiair, tot verlaging van de hun opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder o), p) en q), lid 2, onder o) en p), lid 3, onder o) en p), en lid 4, onder o), p) en q), van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op de deelname van SAS AB, SAS Cargo Group A/S en Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden aan het onderdeel van de enkele voortdurende inbreuk bestaande in de weigering om commissie te betalen over de toeslagen. |
2) |
Artikel 1, lid 2, onder o) en p), voor zover daarin wordt vastgesteld dat artikel 101 VWEU op de routes vanuit Thailand naar de Europese Unie tussen 20 juli 2005 en 14 februari 2006 is geschonden voor wat betreft het onderdeel dat verband houdt met de brandstoftoeslag, en artikel 1, lid 3, onder o) en p), voor zover daarin wordt vastgesteld dat artikel 53 van de EER-Overeenkomst op de routes vanuit Thailand naar de Europese Economische Ruimte tussen 20 juli 2005 en 14 februari 2006 is geschonden voor wat betreft het onderdeel dat verband houdt met de brandstoftoeslag, worden nietig verklaard. |
3) |
Artikel 3, onder n) tot en met r), wordt nietig verklaard. |
4) |
Het bedrag van de aan Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden opgelegde geldboete moet worden vastgesteld op 7 030 618 EUR, dat van de aan SAS Cargo Group en Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden hoofdelijk opgelegde geldboete op 5 937 909 EUR, dat van de aan SAS Cargo Group, Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden en SAS hoofdelijk opgelegde geldboete op 6 314 572 EUR, dat van de aan SAS Cargo Group en SAS hoofdelijk opgelegde geldboete op 29 045 427 EUR, en dat van de aan SAS Cargo Group opgelegde geldboete op 21 687 090 EUR. |
5) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
6) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en driekwart van de kosten van SAS Cargo Group, Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden en SAS. |
7) |
SAS Cargo Group, Scandinavian Airlines System Denmark-Norway-Sweden en SAS dragen ieder een kwart van hun eigen kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/24 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Koninklijke Luchtvaart Maatschappij / Commissie
(Zaak T-325/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorend gedrag door overheidsinstanties - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/32)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (Amstelveen, Nederland) (vertegenwoordiger: M. Smeets, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Vollrath, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, barrister)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft, en, subsidiair, tot gedeeltelijke nietigverklaring van dit besluit en tot verlaging van de haar opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt een derde van haar kosten. |
3) |
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV draagt haar eigen kosten en twee derde van die van de Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/25 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Air Canada / Commissie
(Zaak T-326/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Rechten van de verdediging - Geen nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Eén enkele voortdurende inbreuk - Intrekking van het clementieverzoek - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Air Canada (Saint-Laurent, Quebec, Canada) (vertegenwoordigers: T. Soames, I.-Z. Prodromou-Stamoudi, advocaten, en J. Joshua, barrister)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en H. Leupold, gemachtigden, bijgestaan door G. Peretz, QC)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft, en, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de haar opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder a), lid 2, onder a), lid 3, onder a), en lid 4, onder a), van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht) wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op de deelname van Air Canada aan het onderdeel van de enkele voortdurende inbreuk bestaande in de weigering om commissie te betalen over de toeslagen. |
2) |
Het bedrag van de bij artikel 3, onder a), van besluit C(2017) 1742 final aan Air Canada opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 17 952 000 EUR. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en een derde van de kosten van Air Canada. |
5) |
Air Canada draagt twee derde van haar eigen kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/26 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Cargolux Airlines / Commissie
(Zaak T-334/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Rechten van de verdediging - Geen nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Duur van de deelname aan de inbreuk - Aanvullend bedrag - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorend gedrag door overheidsinstanties - Rol van meeloopster - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Cargolux Airlines International SA (Sandweiler, Luxembourg) (vertegenwoordiger: A. Aliende Ropdriguez, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan en A. Dawes, gemachtigden, bijgestaan door E. MacKenzie, barrister)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft, en, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de haar opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt een derde van haar kosten. |
3) |
Cargolux Airlines International SA draagt haar eigen kosten en twee derde van die van de Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/27 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Air France-KLM / Commissie
(Zaak T-337/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid van de inbreukmakende gedraging - Voorwaarden voor de toekenning van immuniteit - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Duur van de deelname aan de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorend gedrag door overheidsorganen - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/35)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Air France-KLM (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Wachsmann, A. de La Cotardière en A.-E. Herrada, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Giolito, gemachtigden, bijgestaan door N. Coutrelis, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft, en, subsidiair, tot de gedeeltelijke nietigverklaring van dat besluit en de verlaging van de haar opgelegde geldboeten
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt een derde van haar kosten. |
3) |
Air France-KLM draagt haar eigen kosten en twee derde van de kosten van de Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/28 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Air France / Commissie
(Zaak T-338/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Voorwaarden voor de toekenning van immuniteit - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Duur van de deelname aan de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorend gedrag door overheidsinstanties - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Société Air France (Tremblay-en-France, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Wachsmann en A. de La Cotardière, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Giolito, gemachtigden, bijgestaan door N. Coutrelis, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft, en, subsidiair, tot gedeeltelijke nietigverklaring van dit besluit en tot verlaging van de haar opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt een derde van haar kosten. |
3) |
Société Air France draagt haar eigen kosten en twee derde van die van de Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/28 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Japan Airlines / Commissie
(Zaak T-340/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Artikel 266 VWEU - Verjaring - Rechten van verdediging - Non-discriminatie - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Aanvullend bedrag - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorend gedrag door overheidsorganen - Zeer beperkte deelname - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Japan Airlines Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en K. Van Hove, advocaten, en R. Burton, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, G. Koleva en C. Urraca Caviedes, gemachtigden, bijgestaan door J. Holmes, QC)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT. 39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoeksters betreft en, subsidiair, verlaging van de haar opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder h), en lid 4, onder h), van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT. 39258 — Luchtvracht), wordt nietig verklaard. |
2) |
Het bedrag van de bij artikel 3, onder h), van dit besluit aan Japan Airlines Co. Ltd opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 28 875 000 EUR. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
Japan Airlines draagt een derde van haar eigen kosten. |
5) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en twee derde van de kosten van Japan Airlines. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/29 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — British Airways / Commissie
(Zaak T-341/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Motiveringsplicht - Artikel 266 VWEU - Overheidsdwang - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Duur van de deelname aan de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorende gedragingen door overheidsinstanties - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: British Airways plc (Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Turner, R. O’Donoghue, QC, en A. Lyle-Smythe, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan en A. Dawes, gemachtigden, bijgestaan door A. Bates, barrister)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft en, subsidiair, tot intrekking of verlaging van de haar opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder e), lid 2, onder e) en lid 3, onder e) van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op de deelname van British Airways plc aan het onderdeel van de enkele voortdurende inbreuk dat de weigering betreft om commissie te betalen over de toeslagen. |
2) |
Artikel 1, lid 4, onder e), van besluit C(2017) 1742 final wordt nietig verklaard. |
3) |
Het bedrag van de in artikel 3, onder e), van besluit C(2017) 1742 final, aan British Airways opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 84 456 000 EUR. |
4) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
5) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en een derde van de kosten van British Airways. |
6) |
British Airways zal twee derde van haar eigen kosten dragen. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/30 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Deutsche Lufthansa e.a. / Commissie
(Zaak T-342/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Motiveringsplicht - Ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten - Overheidsdwang - Eén enkele voortdurende inbreuk”)
(2022/C 207/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland), Lufthansa Cargo AG (Frankfurt am Main, Duitsland), Swiss International Air Lines AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: S. Völcker, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en H. Leupold, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1 van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoeksters betreft.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt een derde van haar kosten. |
3) |
Deutsche Lufthansa AG, Lufthansa Cargo AG en Swiss International Air Lines AG dragen hun eigen kosten en twee derde van die van de Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/31 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Cathay Pacific Airways / Commissie
(Zaak T-343/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Rechten van de verdediging - Verjaring - Overheidsdwang - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Aanmoediging van mededingingsverstorend gedrag door overheidsinstanties - Zeer beperkte deelname - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/40)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Cathay Pacific Airways Ltd (Hong Kong, China) (vertegenwoordigers: R. Kreisberger, QC, N. Grubeck, barrister, M. Rees, solicitor, en E. Estellon, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Urraca Caviedes, gemachtigden, bijgestaan door J. Holmes, QC)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoekster betreft, en, subsidiair, tot verlaging van de haar opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder g), en lid 4, onder g), van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht) wordt nietig verklaard. |
2) |
Het bedrag van de bij artikel 3, onder g), van dit besluit aan Cathay Pacific Airways Ltd opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 47 040 000 EUR. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
Cathay Pacific Airways draagt een derde van haar eigen kosten. |
5) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en twee derde van die van Cathay Pacific Airways. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/32 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Latam Airlines Group en Lan Cargo / Commissie
(Zaak T-344/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Verjaring - Ne-bis-in-idembeginsel - Non-discriminatiebeginsel - Rechten van de verdediging - Overheidsdwang - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Zeer beperkte deelname - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/41)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Latam Airlines Group SA (Santiago, Chili), Lan Cargo SA (Santiago) (vertegenwoordigers: B. Hartnett, barrister, O. Geiss en W. Sparks, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, H. Leupold en G. Koleva, gemachtigden, bijgestaan door G. Peretz, QC)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoeksters betreft, en, subsidiair, tot verlaging van de hun opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder i) en j), lid 3, onder i) en j), en lid 4, onder i) en j), van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht) wordt nietig verklaard. |
2) |
Artikel 1, lid 2, onder i) en j), van dit besluit wordt nietig verklaard voor zover daarin wordt vastgesteld dat Latam Airlines Group SA en Lan Cargo SA hebben deelgenomen aan, ten eerste, de onderdelen van de enkele voortdurende inbreuk die betrekking hebben op de veiligheidstoeslag en de weigering om commissie te betalen en, ten tweede, het onderdeel van de enkele voortdurende inbreuk dat betrekking heeft op de brandstoftoeslag vóór 22 juli 2005. |
3) |
Artikel 3, onder i), van dit besluit wordt nietig verklaard. |
4) |
Het bedrag van de geldboete die hoofdelijk aan Latam Airlines Group en Lan Cargo is opgelegd, wordt vastgesteld op 2 244 000 EUR. |
5) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
6) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/33 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Singapore Airlines en Singapore Airlines Cargo / Commissie
(Zaak T-350/17) (1)
(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Luchtvrachtmarkt - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland inzake luchtvervoer wordt vastgesteld - Coördinatie van onderdelen van de prijs voor luchtvrachtdiensten (brandstoftoeslag, veiligheidstoeslag, betaling van commissie over toeslagen) - Uitwisseling van informatie - Territoriale bevoegdheid van de Commissie - Ne-bis-in-idembeginsel - Overheidsdwang - Eén enkele voortdurende inbreuk - Bedrag van de geldboete - Waarde van de verkopen - Ernst van de inbreuk - Volledige rechtsmacht”)
(2022/C 207/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Singapore Airlines Ltd (Singapore, Singapore), Singapore Airlines Cargo Pte Ltd (Singapore) (vertegenwoordigers: J. Kallaugher, J. P. Poitras, solicitors, en J. Ruiz Calzado, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Urraca Caviedes, gemachtigden, bijgestaan door C. Brown, barrister)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht), voor zover dit besluit verzoeksters betreft, en, subsidiair, verlaging van de hun opgelegde geldboete
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt een derde van haar kosten. |
3) |
Singapore Airlines en Singapore Airlines Cargo dragen hun eigen kosten en twee derde van de kosten van de Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/33 |
Arrest van het Gerecht van 23 maart 2022 — Necci / Commissie
(Zaak T-129/19 RENV) (1)
(“Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Sociale zekerheid - GSZV - Afwijzing van het verzoek om aansluiting na een overdracht van pensioenrechten - Voorwaarde verband houdende met een arbeidsduur van meer dan drie jaar - Artikel 95 RAP - artikel 34, lid 1, van het Handvest van de grondrechten - Artikel 45 VWEU”)
(2022/C 207/43)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Claudio Necci (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin en T. Bohr, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. Van Pottelberge en I. Terwinghe, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en M. Alver, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 18 april 2018 tot stilzwijgende afwijzing van verzoekers verzoek om aansluiting bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen (GSZV) van 18 december 2017
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en de kosten die Claudio Necci in de hogere voorziening voor het Hof in zaak C-202/20 P heeft gemaakt. |
3) |
Necci wordt verwezen in de kosten van de terugverwijzingsprocedure voor het Gerecht in zaak T-129/19 RENV en van de oorspronkelijke procedure voor het Gerecht in zaak T-129/19. |
4) |
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten in zaak T-129/19 en in de onderhavige procedure na terugverwijzing. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/34 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Yanukovych/Raad
(Zaak T-291/20) (1)
(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)
(2022/C 207/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Viktor Fedorovych Yanukovych (Rostov aan de Don, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Anderson, solicitor, E. Dean en J. Marjason-Stamp, barristers)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Haas, P. Mahnič, S. Van Overmeire en A. Boggio-Tomasaz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 10), en van uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.
Dictum
1) |
Besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, worden nietig verklaard voor zover de naam van Viktor Fedorovych Yanukovych is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn. |
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/35 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Yanukovych/Raad
(Zaak T-292/20) (1)
(“Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)
(2022/C 207/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Oleksandr Viktorovych Yanukovych (Sint-Petersburg, Rusland) (vertegenwoordigers: M. Anderson, solicitor, E. Dean en J. Marjason-Stamp, barristers)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Haas, P. Mahnič, S. Van Overmeire en A. Boggio-Tomasaz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 10), en van uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2020, L 71, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.
Dictum
1) |
Besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, worden nietig verklaard voor zover de naam van Oleksandr Viktorovych Yanukovych is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn. |
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/36 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — KF / EIB
(Zaak T-299/20) (1)
(“Openbare dienst - Personeel van de EIB - Klacht wegens psychisch geweld - Administratief onderzoek - Besluit tot afwijzing van de klacht - Beoordelingsfout - Beginsel van behoorlijk bestuur - Aansprakelijkheid”)
(2022/C 207/46)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: KF (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: K. Carr en J. Pawlowicz, gemachtigden, bijgestaan door J. Currall en B. Wägenbaur, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de EIB van 27 januari 2020 tot afwijzing van verzoeksters klacht wegens psychisch geweld en, ten tweede, vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij door dat besluit zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het besluit van de president van de Europese Investeringsbank (EIB) van 27 januari 2020 wordt nietig verklaard. |
2) |
De EIB wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 3 000 EUR aan KF. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De EIB wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van KF. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/36 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Perry Street Software/EUIPO — Toolstream (SCRUFFS)
(Zaak T-720/20) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk SCRUFFS - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001]”)
(2022/C 207/47)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Perry Street Software, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Hawkins, solicitor, en T. Dolde, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en V. Ruzek, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Toolstream Ltd (Yeovil, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Hourigan, solicitor)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 september 2020 (zaak R 550/2020-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Perry Street Software en Toolstream
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Perry Street Software, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/37 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — L’Oréal/EUIPO — Debonair Trading Internacional (SO COUTURE)
(Zaak T-30/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk SO COUTURE - Uniewoordmerk SO…? - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2022/C 207/48)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: L’Oréal (Clichy, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Treis en E. Strobel, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Debonair Trading Internacional Lda (Funchal, Portugal) (vertegenwoordigers: J. Quirin en J.-P. Jacquey, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 november 2020 (zaak R 158/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen Debonair Trading Internacional en L’Oréal
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
L’Oréal wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/38 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — SFD/EUIPO — Allmax Nutrition (ALLNUTRITION DESIGNED FOR MOTIVATION)
(Zaak T-35/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk ALLNUTRITION DESIGNED FOR MOTIVATION - Oudere Uniewoordmerken ALLMAX NUTRITION - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2022/C 207/49)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: SFD S.A. (Opole, Polen) (vertegenwoordiger: T. Grucelski, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en V. Ruzek, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Allmax Nutrition Inc. (North York, Ontario, Canada)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 28 oktober 2020 (zaak R 511/2020-2) inzake een oppositieprocedure tussen Allmax Nutrition en SFD
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
SFD S.A. wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/38 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — PO / Commissie
(Zaak T-36/21) (1)
(“Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/338/17 - Niet-plaatsing op de reservelijst - Artikel 21 van het Handvest van de grondrechten - Artikel 1 quinquies, leden 1 en 4, van het Statuut - Redelijke aanpassingen - Beginsel van non-discriminatie op grond van handicap - Richtlijn 2000/78/EG - Motiveringsplicht - Zorgplicht - Aansprakelijkheid - Materiële en immateriële schade”)
(2022/C 207/50)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: PO (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio en D. Milanowska, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het na heronderzoek genomen besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek van 29 april 2020 om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/338/17 en van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 14 oktober 2020 tot afwijzing van zijn klacht en, ten tweede, tot vergoeding van de schade die hij door die besluiten zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/39 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Kalita en Haas/EUIPO — Kitzbühel Tourismus (Weergave van twee dieren)
(Zaak T-206/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat twee dieren weergeeft - Ouder Uniebeeldmerk dat een dier weergeeft - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)
(2022/C 207/51)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Oliver Kalita (Jochberg, Oostenrijk) en Christian Haas (Kitzbühel, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: G. Donath, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Graul en D. Hanf, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Kitzbühel Tourismus, Körperschaft des öffentlichen Rechts (Kitzbühel) (vertegenwoordiger: M. Horak, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 2 februari 2021 (zaak R 863/2020-1) inzake een oppositieprocedure tussen Kitzbühel Tourismus, enerzijds, en O. Kalita en C. Haas, anderzijds
Dictum
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 februari 2021 (zaak R 863/2020-1) wordt vernietigd. |
2) |
Het EUIPO draagt zijn eigen kosten en de helft van de kosten van Oliver Kalita en Christian Haas. |
3) |
Kitzbühel Tourismus, Körperschaft des öffentlichen Rechts draagt zijn eigen kosten en de helft van de kosten van Kalita en Haas. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/40 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Établissement Amra/EUIPO — eXpresio (Vorm van een laars met opspringend effect)
(Zaak T-264/21) (1)
(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een laars met opspringend effect - Absolute weigeringsgrond - Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen - Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001 - Aanwezigheid van woordelementen - Geen wezenlijke niet-functionele kenmerken”)
(2022/C 207/52)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Établissement Amra (Vaduz, Liechtenstein) (vertegenwoordiger: M. Gómez Calvo, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: eXpresio, estudio creativo, SL (La Nucia, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 maart 2021 (zaak R 1083/2020-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Établissement Amra en eXpresio, estudio creativo
Dictum
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 15 maart 2021 (zaak R 1083/2020-1) wordt vernietigd. |
2) |
Het EUIPO wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/40 |
Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 — Hesse/EUIPO — Wedl & Hofmann (Testa Rossa)
(Zaak T-451/21) (1)
(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Testa Rossa - Ouder Uniebeeldmerk TESTA ROSSA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)
(2022/C 207/53)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Kurt Hesse (Nürnberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Krogmann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en E. Markakis, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Wedl & Hofmann GmbH (Mils/Hall in Tirol, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: T. Raubal, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 20 mei 2021 (zaak R 878/2020-1) inzake een oppositieprocedure tussen Wedl & Hofmann en K. Hesse
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Kurt Hesse wordt verwezen in de kosten. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/41 |
Beschikking van het Gerecht van 22 maart 2022 — Miquel y Costas & Miquel/EUIPO (Pure Hemp)
(Zaak T-17/21) (1)
(“Uniemerk - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)
(2022/C 207/54)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Miquel y Costas & Miquel, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Mora Cortés, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 oktober 2020 (zaak R 853/2020-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken Pure Hemp als Uniemerk
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Miquel y Costas & Miquel, SA. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/41 |
Beschikking van het Gerecht van 18 maart 2022 — Saure/Commissie
(Zaak T-232/21) (1)
(“Beroep tot nietigverklaring - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Correspondentie van de Commissie met betrekking tot de hoeveelheden en levertijden van COVID-19-vaccins van AstraZeneca - Impliciete weigering van toegang - Na de instelling van het beroep vastgesteld expliciet besluit - Afdoening zonder beslissing - Verzoeken om de conclusies aan te passen - Aanhangigheid - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)
(2022/C 207/55)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Hans-Wilhelm Saure (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Partsch, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara, K. Herrmann en A. Spina, gemachtigden)
Voorwerp
Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoeker om nietigverklaring van het stilzwijgende besluit van 30 april 2021 en — na aanpassing van de conclusies — van het uitdrukkelijke besluit van 13 juli 2021, bij welke besluiten de Commissie zijn confirmatief verzoek om toegang tot bepaalde documenten heeft afgewezen.
Dictum
1) |
Op de vordering tot nietigverklaring van het stilzwijgende besluit van de Europese Commissie van 30 april 2021 waarbij het confirmatief verzoek om toegang tot bepaalde documenten is afgewezen, hoeft niet meer worden beslist. |
2) |
Voor het overige wordt het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
3) |
De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Hans-Wilhelm Saure met betrekking tot het verzoekschrift en het verzoek om de zaak zonder beslissing af te doen. |
4) |
Saure wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Commissie met betrekking tot het verzoek tot aanpassing van het verzoekschrift. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/42 |
Beschikking van het Gerecht van 8 maart 2022 — UNIS/Commissie
(Zaak T-431/21) (1)
(“Beroep tot nietigverklaring - Sociale zekerheid - Instellingen die zijn belast met het beheer van wettelijke stelsels van ziektekosten- en ouderdomsverzekering - Nationaal fonds voor de ouderdomsverzekering - Economische activiteit - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Niet-ontvankelijkheid”)
(2022/C 207/56)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Union nationale des indépendants solidaires (UNIS) (Lorient, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Ortega, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin, H. van Vliet, T. Baumé en A. Boitos, gemachtigden)
Voorwerp
Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster, een beroepsorganisatie die op 21 februari 2020 naar Frans recht is opgericht, nietigverklaring van een brief van de Europese Commissie van 18 mei 2021 waarin de Commissie zich onbevoegd heeft verklaard om de kwesties te onderzoeken die verzoekster in haar klacht van 7 april 2021 aan de orde had gesteld.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Union nationale des indépendants solidaires (UNIS) draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/42 |
Beschikking van het Gerecht van 21 maart 2022 — Kalypso Media Group/EUIPO (COMMANDOS)
(Zaak T-550/21) (1)
(“Uniemerk - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”)
(2022/C 207/57)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Kalypso Media Group GmbH (Worms, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Boddien, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 juli 2021 (zaak R 1864/2020-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken COMMANDOS als Uniemerk
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Kalypso Media Group GmbH. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/43 |
Beroep ingesteld op 7 maart 2022 — Ecocert India/Commissie
(Zaak T-123/22)
(2022/C 207/58)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ecocert India Pte Ltd (Gurugram, India) (vertegenwoordigers: Y. Martinet, D. Todorova en J. Sohm, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
artikel 1, juncto punt 5 van bijlage I, voor zover het betrekking heeft op India, van uitvoeringsverordening (EU) 2021/2325 van de Commissie van 16 december 2021 tot vaststelling, op grond van verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad, van de lijst van derde landen en van de lijst van controleautoriteiten en controleorganen die op grond van artikel 33, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad zijn erkend met het oog op de invoer van biologische producten in de Unie (1), nietig verklaren voor zover daarin Ecocert India Private Limited wordt verwijderd van de lijst met voor India erkende controleorganen, die geaccrediteerd zijn voor het uitvoeren van controles en voor het afgeven van inspectiecertificaten waarmee toestemming wordt verleend om uit India ingevoerde waren in de Europese Unie in het vrije verkeer te brengen als biologische producten, en |
— |
de Commissie verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.
1. |
Verweerster was niet bevoegd om verzoekster te verwijderen van de lijst van erkende Indiase controleorganen.
|
2. |
Verweerster heeft wezenlijke vormvoorschriften geschonden.
|
3. |
Verweerster heeft de feiten kennelijk onjuist opgevat en het bewijs niet gecontroleerd en heeft bij de vaststelling van verordening (EU) 2021/2325 blijk gegeven van een beoordelingsfout.
|
4. |
Verweerster heeft het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel geschonden.
|
(2) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB 2007, L 189, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB 2008, L 334, blz. 25).
(4) Gedelegeerde verordening (EU) 2021/1342 van de Commissie van 27 mei 2021 tot aanvulling van verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad met voorschriften inzake de informatie die door derde landen en door controleautoriteiten en controleorganen moet worden verzonden met het oog op het toezicht op hun erkenning uit hoofde van artikel 33, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad voor ingevoerde biologische producten en de maatregelen die bij de uitoefening van dat toezicht moeten worden genomen (PB 2021, L 292, blz. 20).
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/44 |
Beroep ingesteld op 23 maart 2022 — Hyundai Heavy Industries Holdings / Commissie
(Zaak T-156/22)
(2022/C 207/59)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Hyundai Heavy Industries Holdings Co. Ltd (Seoul, Zuid-Korea) (vertegenwoordigers: S. Völcker, J. Ruiz Calzado, H. Armengod Suarez, J.-B. Douchy, advocaten, en D. Little, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Commissie van 13 mei 2022 in de zaak M.9343 — Hyundai Heavy Industries Holdings / Daewoo Shipbuilding & Marine Engineering (het besluit) in zijn geheel nietig verklaren, en |
— |
de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: de poging van de Commissie om aan te tonen dat een machtspositie in het leven wordt geroepen is juridisch onjuist omdat het steunt op een inhoudelijke analyse die losstaat van de juridische toets die het besluit beoogt toe te passen. |
2. |
Tweede middel: de Commissie heeft bij haar conclusie dat de bestreden transactie een machtspositie in het leven zou hebben geroepen die de daadwerkelijke mededinging op de interne markt op significante wijze zou belemmeren het recht onjuist toegepast, beoordelingsfouten gemaakt en een ontoereikende motivering gegeven, om de volgende redenen: a) zij heeft zich beroepen op marktaandelen als “prima facie”-bewijs voor het in het leven roepen van een machtspositie ondanks aanhoudend lage marges, structurele overcapaciteit en niet-frequente aanbestedingen, (b) zij heeft de concurrentiedruk die uitgaat van concurrenten en een gebrekkige beoordeling van de omschakelingsmogelijkheid niet onderkend, c) zij is voorbijgegaan aan de duidelijke kracht van de afnemers op een kopersmarkt die wordt gekenmerkt door overcapaciteit en niet-frequente aanbestedingen voor aanzienlijke bedragen, d) zij heeft niet aangetoond hoe de bestreden transactie de daadwerkelijke mededinging op de interne markt op significante wijze zou belemmeren, en e) zij heeft een onjuiste beoordeling gemaakt van de waaier aan mogelijke uitkomsten die zonder de bestreden transactie zouden hebben bestaan. |
3. |
Derde middel: de Commissie heeft de rechten van de verdediging en het recht op behoorlijk bestuur geschonden doordat zij heeft nagelaten een aanvullende mededeling van punten van bezwaar vast te stellen om het gebrek aan duidelijkheid over de belangrijkste aspecten van de mededeling van punten van bezwaar en het beroep op bewijs dat niet in de mededeling van punten van bezwaar was opgenomen, te verhelpen. |
4. |
Vierde middel: de Commissie heeft de zorgplicht geschonden omdat veel van het bewijsmateriaal in de mededeling van bezwaar achterhaald was tegen de tijd dat zij haar besluit vaststelde, en omdat zij de meest kritische feiten niet zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht, waardoor zij is vooruitgelopen op de uitkomst van de betwiste transactie. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/45 |
Beroep ingesteld op 22 maart 2022 — Dehaen/EUIPO — National Geographic Society (NATIONAL GEOGRAPHIC)
(Zaak T-157/22)
(2022/C 207/60)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Karolien Dehaen (Schilde, België) (vertegenwoordigers: T. van Innis en A. Van der Planken, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: National Geographic Society (Washington, District of Columbia, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk NATIONAL GEOGRAPHIC — Uniemerk nr. 2 148 799
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 december 2021 in zaak R 972/2020-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/46 |
Beroep ingesteld op 22 maart 2022 — Dehaen/EUIPO — National Geographic Society (NATIONAL GEOGRAPHIC)
(Zaak T-158/22)
(2022/C 207/61)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Karolien Dehaen (Schilde, België) (vertegenwoordigers: T. van Innis en A. Van der Planken, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: National Geographic Society (Washington, District of Columbia, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk NATIONAL GEOGRAPHIC — Uniemerk nr. 9 419 731
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 december 2021 in zaak R 975/2020-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/47 |
Beroep ingesteld op 25 maart 2022 — 1906 Collins/EUIPO — Peace United (bâoli BEACH)
(Zaak T-160/22)
(2022/C 207/62)
Taal van het verzoekschrift: Frans
Partijen
Verzoekende partij: 1906 Collins LLC (Miami, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Mateu, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Peace United Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk bâoli BEACH — Uniemerk nr. 16 552 333
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 januari 2022 in zaak R 223/2021-2
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen; |
— |
Uniebeeldmerk bâoli BEACH nr. 16 552 333 nietig te verklaren op grond van artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) [2017/1001]; |
— |
merk nr. 16 552 333 vanaf de datum van indiening ervan nietig te verklaren; |
— |
de vennootschap Peace United overeenkomstig artikel 134, lid 1, en artikel 190 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te veroordelen tot terugbetaling van de belastingen en kosten die 1906 COLLINS in de onderhavige procedure heeft gedragen, met inbegrip van de kosten waarover de nietigheidsafdeling en de kamer van beroep van het EUIPO uitspraak hebben gedaan. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 95, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
schending van artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/47 |
Beroep ingesteld op 28 maart 2022 — Transformers Manufacturing Company/EUIPO — H&F (TMC TRANSFORMERS)
(Zaak T-163/22)
(2022/C 207/63)
Taal van het verzoekschrift: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Transformers Manufacturing Company Pty Ltd (Melbourne, Australië) (vertegenwoordiger: F. Caricato, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: H&F Srl (Milaan, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk TMC TRANSFORMERS — inschrijvingsaanvraag nr. 17 262 668
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2022 in zaak R 1211/2021-5
Conclusies
— |
primair, en bij wijze van prejudiciële beslissing, verklaren dat H&F Srl geen procesbevoegdheid bezit en de procedure in eerste en tweede aanleg voor het EUIPO niet-ontvankelijk verklaren; |
— |
de bestreden beslissing herzien op grond dat zij feitelijk en rechtens ongegrond en ontoereikend gemotiveerd is; |
— |
subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen en terugverwijzen op grond dat zij feitelijk en rechtens ongegrond is; |
— |
het EUIPO en interveniënte te verwijzen in de kosten van de procedure in alle drie de instanties. |
Aangevoerde middelen
— |
Gebrek aan procesbevoegdheid van H&F Srl waarover het EUIPO zich niet heeft uitgesproken of waarvoor het geen redenen heeft opgegeven. |
— |
Onjuiste beoordeling in feite en in rechte van het gevaar voor verwarring [artikel 8 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad]. |
— |
Ontoereikende motivering van de beslissing. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/48 |
Beroep ingesteld op 28 maart 2022 — Transformers Manufacturing Company/EUIPO — H&F (TMC TRANSFORMERS)
(Zaak T-167/22)
(2022/C 207/64)
Taal van het verzoekschrift: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Transformers Manufacturing Company Pty Ltd (Melbourne, Australië) (ertegenwoordiger: F. Caricato, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: H&F Srl (Milaan, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk TMC TRANSFORMERS — inschrijvingsaanvraag nr. 17 264 664
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 februari 2022 in zaak R 1212/2021-5
Conclusies
— |
primair, en bij wijze van prejudiciële beslissing, verklaren dat H&F Srl geen procesbevoegdheid bezit en de procedure in eerste en tweede aanleg voor het EUIPO niet-ontvankelijk verklaren; |
— |
de bestreden beslissing herzien op grond dat zij feitelijk en rechtens ongegrond en ontoereikend gemotiveerd is; |
— |
subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen en terugverwijzen op grond dat zij feitelijk en rechtens ongegrond is; |
— |
het EUIPO en interveniënte te verwijzen in de kosten van de procedure in alle drie de instanties. |
Aangevoerde middelen
— |
Gebrek aan procesbevoegdheid van H&F Srl waarover het EUIPO zich niet heeft uitgesproken of waarvoor het geen redenen heeft opgegeven. |
— |
Onjuiste beoordeling in feite en in rechte van het gevaar voor verwarring [artikel 8 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad]. |
— |
Ontoereikende motivering van de beslissing. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/49 |
Beroep ingesteld op 30 maart 2022 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Fontana Food (GRILLOUMI)
(Zaak T-168/22)
(2022/C 207/65)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, Barrister-at-law, en C. Milbradt, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fontana Food AB (Tyresö, Zweden)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk GRILLOUMI — inschrijvingsaanvraag nr. 15 963 291
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 januari 2022 in zaak R 1612/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
toewijzing van verzoeksters beroep |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
De kamer van beroep heeft het onderscheidend vermogen in wezen onjuist geanalyseerd. |
— |
De kamer van beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestaat. |
— |
De kamer van beroep heeft er niet voor gezorgd dat verzoekster op alle punten een eerlijk proces kreeg. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/50 |
Beroep ingesteld op 31 maart 2022 — Telefónica de España / Commissie
(Zaak T-170/22)
(2022/C 207/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Telefónica de España, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: F. González Díaz, advocaat, P. Stuart, Barrister-at-Law en J. Blanco Carol, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het besluit van de Europese Commissie van 21 januari 2022 betreffende de aanbesteding DIGIT/A3/PR/2019/RP/010 — Trans-Europese diensten voor telematica tussen administraties (TESTA), nietig te verklaren; |
— |
iedere andere maatregel toe te kennen die het Hof gezien de omstandigheden geschikt acht; |
— |
in elk geval de Commissie te verwijzen in verzoeksters proceskosten en andere honoraria en uitgaven in verband met het onderhavige beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.
1. |
Verweerster heeft, in schending van het transparantiebeginsel, het recht onjuist toegepast, alsook feitelijke vergissingen en beoordelingsfouten begaan door het consortium (1) te benadelen wegens het niet verstrekken van informatie die in het bestek geheel niet werd gevraagd. |
2. |
Verweerster heeft, in schending van het transparantie- en rechtszekerheidsbeginsel, het recht onjuist toegepast, alsook feitelijke vergissingen en beoordelingsfouten begaan door de offerte (2) niet te beoordelen in overeenstemming met het bestek. |
3. |
Verweerster heeft, in schending van het transparantie- en zekerheidsbeginsel en van de rechten van de verdediging, het recht onjuist toegepast, alsook feitelijke vergissingen en beoordelingsfouten begaan door geen duidelijke, eenduidige gunningscriteria bekend te maken, en nagelaten de nodige informatie te verschaffen om het puntentotaal van de offerte te kunnen beoordelen. |
4. |
Verweerster heeft, in schending van de beginselen van goed bestuur en van een eerlijke procedure, het recht onjuist toegepast, alsook feitelijke vergissingen en beoordelingsfouten begaan door niet om verduidelijking te verzoeken wanneer dit mogelijk en nuttig was. |
5. |
In de aanbestedingsprocedure zijn de grondbeginselen van het Unierecht meermaals geschonden. |
6. |
Verweerster heeft het recht onjuist toegepast door geen maatregelen op te leggen ter bescherming van het recht van de lidstaten krachtens artikel 346 VWEU om geen inlichtingen te verschaffen die strijdig zijn met de wezenlijke belangen van hun veiligheid, en heeft het beginsel van gelijke behandeling geschonden. |
(1) Het “consortium”, zoals omschreven in het inleidend verzoekschrift, bestaat uit Telefonica de España, verzoekster, en uit twee andere entiteiten.
(2) Met de “offerte” wordt de offerte van het consortium in het kader van de aanbesteding bedoeld.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/51 |
Beroep ingesteld op 31 maart 2022 — OR en OS / Commissie
(Zaak T-171/22)
(2022/C 207/67)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: OR en OS (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit van het PMO van 12 juli 2021 tot afwijzing van het verzoek dat verzoekers op 18 maart 2021 krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut hebben ingediend en waarbij zij hebben verzocht om betaling van de pensioenrechten die hun overleden vader heeft verworven krachtens de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie en de pensioenrechten die hij vóór zijn indiensttreding had verworven; |
— |
nietigverklaring, voor zover dit als een aanvullende motivering zou worden beschouwd, van het besluit van het TABG van 22 december 2021 tot afwijzing van verzoekers klacht van 20 september 2021; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot terugbetaling aan verzoekers van het bedrag van de rechten die overeenkomen met de bijdragen van de overledene aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie en het bedrag van zijn nationale pensioenrechten dat aan die pensioenregeling is overgedragen; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling van rente over de terug te betalen bedragen tegen de rentevoet van de Europese Centrale Bank vermeerderd met twee punten vanaf de datum van overdracht en van de maandelijkse bijdragen; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen een middel aan, ontleend aan ongerechtvaardigde verrijking van de Unie. Zij betogen dat hun vader vóór zijn overlijden het recht had verworven om zijn krachtens de pensioenregeling van de Europese Unie verworven annuïteiten en zijn nationale pensioenrechten over te dragen en dat voor dit recht geen vervaltermijn geldt. Aangezien hun vader bij zijn overlijden nog geen tien dienstjaren had en hij geen aanspraak kon maken op een ouderdomspensioen krachtens de pensioenregeling van de Europese Unie, vormen de bijdragen een ongerechtvaardigde verrijking van de Unie.
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/52 |
Beroep ingesteld op 31 maart 2022 — Gönenç/EUIPO — Solar (termorad “ALUMINIUM PANEL RADIATOR”)
(Zaak T-172/22)
(2022/C 207/68)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Salim Selahaddin Gönenç (Konya, Turkije) (vertegenwoordiger: V. Martín Santos, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Solar A/S (Vejen, Denemarken)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk termorad “ALUMINIUM PANEL RADIATOR” — inschrijvingsaanvraag nr. 18 027 358
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2022 in zaak R 770/2021-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing zodat Uniemerk nr. 18 027 358 in zijn geheel wordt toegekend; |
— |
verwijzing van interveniënte en/of het EUIPO in de kosten van verzoekende partij die verband houden met dit beroep, en in alle proceskosten die zijn opgekomen bij de beslissingen van het EUIPO. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/52 |
Beroep ingesteld op 4 april 2022 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTREV)
(Zaak T-174/22)
(2022/C 207/69)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis AG (Basel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann-Schiffel, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: AstraZeneca AB (Södertälje, Zweden)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk BREZTREV — inschrijvingsaanvraag nr. 18 088 373
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 januari 2022 in zaak R 738/2021-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/53 |
Beroep ingesteld op 4 april 2022 — Novartis/EUIPO — AstraZeneca (BREZTRI)
(Zaak T-175/22)
(2022/C 207/70)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis AG (Basel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann-Schiffel, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: AstraZeneca AB (Södertälje, Zweden)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk BREZTRI — Uniemerk nr. 17 816 687
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 januari 2022 in zaak R 737/2021-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
Schending van artikel 27, lid 3, onder b), van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430 van de Commissie. |
— |
Schending van artikel 60, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/54 |
Beroep ingesteld op 4 april 2022 — FA World Entertainment/EUIPO (FUCKING AWESOME)
(Zaak T-178/22)
(2022/C 207/71)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: FA World Entertainment Inc. (Los Angeles, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Breuer, I. Dimitrov en C. Tenbrock, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk FUCKING AWESOME — inschrijvingsaanvraag nr. 1 564 573
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2022 in zaak R 1131/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij het beroep voor de kamer van beroep is verworpen, dat wil zeggen voor zover de kamer van beroep is uitgegaan van schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
Schending van artikel 7, lid 1, onder b), juncto artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
— |
Schending van de algemene beginselen van rechtszekerheid, gelijke behandeling en behoorlijk bestuur. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/54 |
Beroep ingesteld op 5 april 2022 — Farco-Pharma/EUIPO — Infarco (FARCO)
(Zaak T-179/22)
(2022/C 207/72)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Farco-Pharma GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Schoene, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Infarco, SA (Madrid, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk FARCO in de kleuren rood, wit en zwart — inschrijvingsaanvraag nr. 17 838 178
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 januari 2022 in zaak R 172/2021-4
Conclusies
— |
de bestreden beslissing, waarbij de kamer van beroep heeft bevestigd dat oppositie B 3 054 342 tegen beeldmerk nr. 17 838 178 dient te worden toegewezen, vernietigen en de zaak voor een nieuw onderzoek terugverwijzen naar het EUIPO; |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/55 |
Beroep ingesteld op 11 april 2022 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (EF)
(Zaak T-183/22)
(2022/C 207/73)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Eggers & Franke Holding GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en H. Förster, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: E. & J. Gallo Winery (Modesto, Californië, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk EF — inschrijvingsaanvraag nr. 17 927 894
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 4 februari 2022 in zaak R 729/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, interveniënte, in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
23.5.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/55 |
Beroep ingesteld op 12 april 2022 — Eggers & Franke/EUIPO — E. & J. Gallo Winery (E & F)
(Zaak T-184/22)
(2022/C 207/74)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Eggers & Franke Holding GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Ebert-Weidenfeller en H. Förster, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: E. & J. Gallo Winery (Modesto, Californië, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk E & F — inschrijvingsaanvraag nr. 18 037 083
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2022 in zaak R 730/2021-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, interveniënte, in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |