ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 66

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
26 februari 2021


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2021/C 66/01

Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030)

1


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2021/C 66/02

Mededeling van de Commissie over richtsnoeren betreffende de uitvoering van de bepalingen inzake het uitvoeren van audits op grond van artikel 6 van Verordening (EU) 2017/625

22

2021/C 66/03

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10116 — ION/NN/bpfBOUW/IRP JV) ( 1 )

33

2021/C 66/04

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10128 — Stirling Square Capital Partners/TA Associates/Glenigan) ( 1 )

34

2021/C 66/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10064 — AnaCap/Carrefour/Market Pay) ( 1 )

35

2021/C 66/06

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10072 — Sojitz/Eneos/Edenvale Solar Park) ( 1 )

36

2021/C 66/07

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10004 — EQT/Zentricity/Cajelo/Recipharm) ( 1 )

37

2021/C 66/08

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10109 — Cinven/BCI/Compre) ( 1 )

38

2021/C 66/09

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10145 — American Industrial Partners/Personal Care Business of Domtar) ( 1 )

39


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2021/C 66/10

Conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied

40

2021/C 66/11

Kennisgeving ter attentie van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van Besluit 2012/642/GBVB van de Raad en van Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Belarus van toepassing zijn

46

2021/C 66/12

Kennisgeving aan de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2012/642/GBVB van de Raad en Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Belarus van toepassing zijn

47

 

Europese Commissie

2021/C 66/13

Wisselkoersen van de euro — 25 februari 2021

49


 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2021/C 66/14

Bericht van opening betreffende de mogelijke verlenging van de vrijwaringsmaatregel die van toepassing is op de invoer van bepaalde staalproducten

50

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2021/C 66/15

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10148 — FCA/EEPS/JV) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

56

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2021/C 66/16

Bekendmaking van een mededeling van de goedkeuring van een standaardwijziging van een productdossier voor een naam in de wijnsector als bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie

58

2021/C 66/17

Bekendmaking van een enig document dat is gewijzigd naar aanleiding van de goedkeuring van een minimale wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

66


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/1


Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030)

(2021/C 66/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN HET VOLGENDE:

de bekrachtiging van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010 (ET 2010) door de Europese Raad in maart 2002 in Barcelona, de instelling van een nieuwe cyclus door middel van de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (Onderwijs en Opleiding 2020 — ET 2020) en de beoordeling in het kader van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020). Deze leidden tot de vaststelling, en continuïteit, van een solide kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en met als hoofddoel de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels te helpen verbeteren door middel van aanvullende EU-instrumenten, wederzijds leren en het uitwisselen van goede praktijken via de open coördinatiemethode,

de politieke achtergrond van dit vraagstuk (zie bijlage I),

en ZICH BEWUST VAN HET VOLGENDE:

dat de leiders van de EU in de verklaring van Rome van maart 2017 hebben beloofd toe te werken naar een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden,

dat de EU-leiders tijdens de sociale top van Göteborg in 2017 gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten hebben afgekondigd, waarin het recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding en op een leven lang leren voor iedereen als eerste beginsel is vastgelegd, het recht op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen, met inbegrip van opleiding en herscholing, als vierde beginsel, evenals het recht van kinderen op betaalbare en goede opvang en onderwijs voor jonge kinderen, en het recht van kinderen uit kansarme milieus op specifieke maatregelen die gelijke kansen versterken, als elfde beginsel,

dat onderwijs in de conclusies van de Europese Raad van 14 december 2017 is aangemerkt als cruciaal voor de opbouw van inclusieve, hechte samenlevingen en voor het op peil houden van het Europese concurrentievermogen, waarbij onderwijs en opleiding voor het eerst centraal staan op de Europese politieke agenda,

de vooruitgang die is geboekt in het kader van het ET 2010-werkprogramma en het ET 2020-kader, met name ter ondersteuning van nationale hervormingen, in het besef dat er nog aanzienlijke uitdagingen blijven bestaan als Europa de in bovengenoemde verklaringen vastgestelde ambities wil verwezenlijken,

dat de Commissie, samen met de lidstaten, maatregelen heeft genomen om deze visie op de toekomst van onderwijs en opleiding te verwezenlijken door vanaf 2018 een Europese Onderwijsruimte (1) tot stand te brengen, waarop de Raad heeft geantwoord middels de aanneming van de conclusies van de Raad van 22 mei 2018 over toewerken naar een visie op een Europese Onderwijsruimte en de resolutie van de Raad van 8 november 2019 over het verder ontwikkelen van de Europese Onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels,

het werk dat is gedaan in het kader van het Bolognaproces, versterkt door het ministeriële communiqué van Rome van november 2020, alsook in het kader van het proces van Kopenhagen, dat onlangs ook is versterkt door de verklaring van Osnabrück van november 2020,

dat in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 het belang wordt benadrukt van het waarborgen van gelijke kansen en inclusief onderwijs, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan kansarme groepen en wordt geïnvesteerd in omscholing en bijscholing,

BEKLEMTOONT het volgende:

Onderwijs en opleiding spelen een cruciale rol bij het vormgeven van de toekomst van Europa, nu het absoluut noodzakelijk is dat zijn samenleving en zijn economie samenhangender, inclusiever, digitaler, duurzamer, groener en veerkrachtiger worden, en dat burgers persoonlijke ontplooiing en welzijn kunnen vinden, zich kunnen aanpassen aan en presteren op een veranderende arbeidsmarkt en actief en verantwoordelijk burgerschap kunnen aangaan.

De COVID-19-pandemie heeft de onderwijs- en opleidingssector onder ongekende druk gezet en heeft geleid tot een brede verschuiving naar afstands- en gemengd onderwijs en leren. Deze verschuiving heeft verschillende uitdagingen en kansen voor onderwijs- en opleidingsstelsels en -gemeenschappen met zich meegebracht, waardoor de impact van de digitale kloof en de lacunes in de connectiviteit in de lidstaten, alsook ongelijkheden tussen groepen van verschillende welvaartsniveaus en stedelijke en landelijke omgevingen aan het licht zijn gekomen, en tevens het potentieel van onderwijs en opleiding voor het opbouwen van veerkracht en het bevorderen van duurzame en inclusieve groei is belicht.

Via de Europese Onderwijsruimte zullen lerenden hun studies in verschillende levensfasen kunnen voortzetten en in de hele EU op zoek kunnen gaan naar werk, en zullen de lidstaten en belanghebbenden kunnen samenwerken, zodat hoogwaardige, innovatieve en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, ter ondersteuning van economische groei en hoogwaardige werkgelegenheid, alsook persoonlijke, sociale en culturele ontwikkeling, de realiteit worden in alle lidstaten en regio’s in de EU.

Voorts zal de Europese Onderwijsruimte een ruimte zijn waar lerenden en onderwijspersoneel gemakkelijk kunnen samenwerken en communiceren over vakgebieden, culturen en grenzen heen, en waar kwalificaties en leerresultaten van leerperioden in het buitenland automatisch worden erkend (2).

ONDERKENT het volgende:

Het vorige strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) heeft geholpen om wederzijds leren in onderwijs en opleiding te bevorderen door middel van gemeenschappelijke strategische doelstellingen, gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen, bewijs en gegevens van alle relevante Europese agentschappen en internationale organisaties en de uitwisseling van goede praktijken en intercollegiaal leren tussen EU-lidstaten en andere belanghebbenden, en heeft de uitvoering van nationale hervormingen op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteund.

Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding — met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de diversiteit van de nationale onderwijsstelsels van de lidstaten, en voortbouwend op de resultaten van eerdere kaders — zal deze samenwerking verbeteren en zorgen voor met name betere coördinatie, ook op politiek niveau, en grotere synergie tussen verschillende beleidsmaatregelen die bijdragen tot sociale en economische groei en de groene en de digitale transitie, alsmede voor versterkte communicatie en verspreiding van resultaten, binnen een meer innovatief en toekomstgericht perspectief van steun voor hervormingen inzake onderwijs en opleiding.

De COVID-19-crisis heeft aangetoond dat de onderwijs- en opleidingsstelsels flexibel genoeg moeten zijn en bestand moeten zijn tegen onderbrekingen in hun reguliere cycli, en heeft laten zien dat de EU-landen in staat zijn oplossingen te vinden om onderwijs- en leerprocessen op verschillende manieren en in verschillende contexten voort te zetten en ervoor te zorgen dat alle lerenden, ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond of leerbehoeften, blijven leren. Hetzelfde geldt voor het kader voor Europese samenwerking, dat flexibel genoeg moet blijven om te kunnen reageren op zowel huidige als toekomstige uitdagingen, ook in de context van de Europese Onderwijsruimte.

VERWELKOMT en NEEMT NOTA van

de belangrijkste elementen van, en met name de visie die is uiteengezet in, de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” (3), waarin wordt uiteengezet hoe Europese samenwerking de kwaliteit, de inclusiviteit en de digitale en de groene dimensie van de onderwijs- en opleidingsstelsels van de EU verder kan verrijken. In deze mededeling wordt een kader voorgesteld om samenwerking met de lidstaten en relevante belanghebbenden mogelijk te maken, met inbegrip van een rapportage- en analysestructuur, vergezeld van voorstellen voor onderwijsdoelstellingen om hervormingen in onderwijs en opleiding aan te moedigen en te volgen, teneinde de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 tot stand te brengen.

en is TEVENS INGENOMEN met

de belangrijkste elementen van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” van juli 2020 (4).

de belangrijkste elementen van de mededeling van de Commissie van september 2020 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld “Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk” (5).

KOMT het volgende OVEREEN:

1.

Tot 2030 zal de totstandbrenging en verdere ontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte de overkoepelende politieke doelstelling van het nieuwe strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding zijn, met inachtneming van alle strategische prioriteiten en prioritaire gebieden, zoals uiteengezet in deze resolutie, rekening houdend met het feit dat dit nieuwe strategische kader, door middel van zijn initiatieven en gemeenschappelijke visie, in een geest van cocreatie het belangrijkste instrument zal zijn om de Europese Onderwijsruimte te ondersteunen en uit te voeren, en aldus bij te dragen tot de succesvolle totstandbrenging en ambitieuze verdere ontwikkeling ervan (6).

2.

Bij de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 moet de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de eerste plaats gericht zijn op het ondersteunen van de verdere ontwikkeling van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten, die tot doel hebben te zorgen voor:

a)

de persoonlijke, sociale en professionele ontplooiing van alle burgers, waarbij democratische waarden, gelijkheid, sociale cohesie, actief burgerschap en interculturele dialoog worden bevorderd;

b)

duurzame economische welvaart, de groene en de digitale transitie en inzetbaarheid.

3.

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode tot 2030 moet tot stand worden gebracht in de context van een strategisch kader dat de onderwijs- en opleidingsstelsels overkoepelt en een inclusief en holistisch perspectief inzake een leven lang leren omvat. Dit moet worden benadrukt als basisbeginsel dat ten grondslag ligt aan het gehele kader, waarbij het de bedoeling is dat het kader betrekking heeft op onderwijs, opleiding en leren in alle contexten en op alle niveaus — zowel formeel, niet-formeel als informeel — van voor- en vroegschoolse educatie en opvang tot volwasseneneducatie, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs, een en ander ook in digitale omgevingen. Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet ook bijdragen aan de prioriteiten van het Europees Semester hieromtrent.

4.

De werkzaamheden die in de context van dit nieuwe kader worden verricht, moeten bijdragen tot de groene en de digitale transitie, overeenkomstig de doelstellingen die zijn vastgelegd in de mededeling van de Commissie van december 2019 over “De Europese Green Deal” (7), en de belangrijkste elementen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van februari 2020, getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (8).

5.

Dergelijke doelstellingen moeten ook in een wereldwijd perspectief worden gezien, aangezien samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding geleidelijk een belangrijk instrument is geworden voor de uitvoering van het externe beleid van de EU, gebaseerd op Europese waarden, vertrouwen en autonomie. Dit zal ertoe bijdragen dat de EU een nog aantrekkelijker bestemming en partner wordt, zowel in de wereldwijde wedloop om talent als bij het bevorderen van strategische partnerschappen met internationale partners om aan iedereen in alle contexten en op alle onderwijsniveaus inclusief kwaliteitsonderwijs te bieden. Daarom vormt samenwerking een essentiële dimensie voor het verwezenlijken van de geopolitieke prioriteiten van de Unie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 van de VN, zowel wereldwijd als in de EU-lidstaten. Intensievere coördinatie tussen de EU en de lidstaten zal de positie van Europa als belangrijke mondiale partner op onderwijsgebied verstevigen en de banden tussen de Europese Onderwijsruimte en de rest van de wereld helpen versterken.

6.

Doeltreffende en efficiënte investeringen in onderwijs en opleiding zijn een voorwaarde om de kwaliteit en inclusiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels te verhogen en de onderwijsresultaten te verbeteren, alsook om duurzame groei aan te sturen, het welzijn te verbeteren en een inclusievere samenleving tot stand te brengen. Meer inspanningen op het gebied van investeringen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, kunnen helpen om de huidige crisis te boven te komen en bij te dragen tot de groene en de digitale transitie van de onderwijs- en opleidingssector.

7.

De periodieke monitoring van de vooruitgang die wordt geboekt bij het verwezenlijken van de doelstellingen door middel van systematische verzameling en analyse van internationaal vergelijkbare gegevens vormt een essentiële bijdrage in de richting van een empirisch onderbouwde beleidsvorming. Daarom moeten de hieronder omschreven strategische prioriteiten gedurende de periode 2021-2030 vergezeld gaan van indicatoren en EU-streefcijfers, zoals uiteengezet in bijlage II bij deze resolutie. Voortbouwend op de resultaten van de laatste cyclus van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding zullen deze helpen de algemene vooruitgang op Europees niveau te meten en aan te tonen wat er is bereikt, en de ontwikkeling en hervormingen van onderwijs- en opleidingsstelsels te bevorderen en te ondersteunen.

8.

In het volgende decennium zal het strategisch kader met name betrekking hebben op de volgende vijf strategische prioriteiten:

–   Strategische prioriteit 1: zorgen voor meer kwaliteit, kansengelijkheid, inclusie en slaagkansen voor iedereen in onderwijs en opleiding

Om te kunnen gedijen in de wereld van vandaag en om toekomstige veranderingen in de samenleving en de economie en op de arbeidsmarkt het hoofd te kunnen bieden, moet men over de juiste kennis, vaardigheden, competenties en attitudes beschikken. Onderwijs en opleiding zijn essentieel voor de persoonlijke, burgerlijke en professionele ontplooiing van de Europese burgers.

Op EU-niveau betekent de visie op kwaliteit in onderwijs en opleiding dat sleutelcompetenties en ook basisvaardigheden essentieel zijn voor toekomstig succes (9), waarbij de beheersing ervan moet worden verwezenlijkt met de ondersteuning van hooggekwalificeerde en gemotiveerde leerkrachten en opleiders, en ander onderwijzend personeel.

Hoewel afgenomen in de afgelopen tien jaar, blijft voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding, waardoor de sociaal-economische kansen van jongeren en volwassenen verkleinen, een uitdaging, met name gezien de verwachte gevolgen van de COVID-19-pandemie. Er moeten blijvende inspanningen worden geleverd om het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding terug te dringen, met als doel dat meer jongeren een diploma hoger secundair onderwijs behalen.

De nationale onderwijs- en opleidingsstelsels hebben hun prestaties op deze gebieden kunnen verbeteren, maar er is nog steeds behoefte aan politieke maatregelen die het succes van het onderwijs voor alle lerenden kunnen stimuleren.

Door te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige, inclusieve onderwijs- en opleidingsvoorzieningen voor iedereen kunnen de lidstaten sociale, economische en culturele ongelijkheden verder afbouwen. In heel Europa zijn lerenden uit kansarme milieus, waaronder plattelands- en afgelegen gebieden, echter oververtegenwoordigd in de categorie van ondermaats presterenden en de COVID-19-pandemie heeft het belang van kansengelijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding nog sterker benadrukt.

Om te zorgen voor werkelijk inclusief onderwijs en gelijke kansen voor alle lerenden op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding, moeten het academische niveau en de academische prestaties los worden gezien van de sociale, economische en culturele status of van andere persoonlijke omstandigheden.

De kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie en opvang speelt een bijzonder belangrijke rol en moet verder worden versterkt als basis voor toekomstig succes op onderwijsgebied.

Alle andere acties voor bredere inclusie moeten worden aangemoedigd, zoals het ondersteunen van de toegang tot inclusief kwaliteitsonderwijs voor personen met een handicap (10), personen met specifieke leerbehoeften, lerenden met een migratieachtergrond en andere kwetsbare groepen, het ondersteunen van de herintegratie in het onderwijs vanuit het perspectief van een leven lang leren en het bieden van kansen om via verschillende onderwijs- en opleidingstrajecten tot de arbeidsmarkt toe te treden.

Inclusief onderwijs en inclusieve opleiding omvatten ook de ontwikkeling van genderbewustzijn in de leerprocessen en in de onderwijs- en opleidingsinstellingen en het doorbreken en oplossen van genderstereotypen, met name die welke jongens en meisjes beperken bij het kiezen van hun studierichting. Traditioneel door mannen of vrouwen gedomineerde beroepen moeten verder worden bevorderd voor personen van het ondervertegenwoordigde geslacht. Er moet ook meer werk worden gemaakt van een echt genderevenwicht in leidinggevende functies in onderwijs- en opleidingsinstellingen.

Digitale technologieën spelen een belangrijke rol om leeromgevingen, leermaterialen en onderwijsmethoden aan te passen aan en geschikt te maken voor diverse lerenden. Zij kunnen echte inclusie bevorderen, op voorwaarde dat digitale kloven, zowel wat infrastructuur als digitale vaardigheden betreft, parallel worden aangepakt.

–   Strategische prioriteit 2: van een leven lang leren en mobiliteit een realiteit maken voor iedereen

Maatschappelijke, technologische, digitale, ecologische en economische uitdagingen hebben steeds meer invloed op de manier waarop we leven en werken, met inbegrip van de verdeling van banen en de vraag naar vaardigheden en competenties. Het hoge aantal loopbaanveranderingen die de gemiddelde Europese burger naar verwachting zal doormaken, in combinatie met de verhoging van de pensioenleeftijd, maakt een leven lang leren en levenslange loopbaanbegeleiding, onder meer met outreachactiviteiten, essentieel voor een rechtvaardige transitie, aangezien het niveau van onderwijs en van vaardigheden, met inbegrip van digitale vaardigheden, een fundamentele factor op de arbeidsmarkt blijft.

Een leven lang leren komt naar voren in de algemene visie en doelstellingen voor onderwijs en opleiding in de EU, en omvat op holistische wijze alle niveaus en soorten onderwijs en opleiding, alsook niet-formeel en informeel leren.

Verdere vooruitgang is nog steeds nodig om alle lerenden een leven lang leren van hoge kwaliteit aan te bieden, onder meer door te zorgen voor doorstroming en flexibiliteit tussen de verschillende leertrajecten in verschillende vormen en niveaus van onderwijs en opleiding, en door niet-formeel en informeel leren te valideren.

Stelsels voor onderwijs en opleiding moeten flexibeler, veerkrachtiger, toekomstbestendiger en aantrekkelijker worden, door een meer diverse groep van lerenden te bereiken en te zorgen voor erkenning en validatie van eerder onderwijs en eerdere opleiding, bij- en omscholingsmogelijkheden, ook op hogere kwalificatieniveaus en gedurende het hele beroepsleven (11), ondersteund door initiatieven zoals de Europese universiteiten en de kenniscentra voor beroepsopleiding, die in het kader van het Erasmus+-programma van start zijn gegaan.

Momenteel kunnen op de arbeidsmarkt zowel een groeiende behoefte aan een andere mix van vaardigheden en kwalificaties als structurele veranderingen in beroepsonderwijs en -opleiding worden waargenomen. Beide ontwikkelingen vragen om gemoderniseerde, doeltreffende, inclusieve en uitstekende voorzieningen voor beroepsonderwijs en -opleiding die bijdragen aan het aanpakken van de problemen van de arbeidsmarkt en de maatschappij. Beroepsonderwijs en -opleiding moeten verder worden ontplooid als een aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig traject voor banen en het leven.

De gemiddelde participatiegraad van volwassenen in leeractiviteiten in de EU blijft laag, wat een werkelijk duurzame en eerlijke economische groei in de Unie in gevaar brengt. Innovaties in leertrajecten, nieuwe onderwijsbenaderingen, met inbegrip van individuele benaderingen, en innovaties in leeromgevingen in alle onderwijs- en opleidingsinstellingen, waaronder instellingen voor hoger onderwijs, alsook in werk- en gemeenschapsomgevingen, zijn een voorwaarde om beter in te spelen op de behoeften van een breder scala aan lerenden, aangezien een groeiend aantal volwassenen omscholing en bijscholing nodig zal hebben.

Daarnaast moeten de maatregelen die volwassenen in staat stellen en motiveren om basisvaardigheden te verwerven, worden versterkt zodat gelijke kansen en een grotere sociale participatie kunnen worden gewaarborgd, waardoor een holistische benadering van volwasseneneducatie mogelijk wordt.

Als essentieel onderdeel van een leven lang leren en een belangrijk middel om de ontwikkeling, de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen van individuen te verbeteren, moet de mobiliteit van lerenden, leerkrachten, opleiders van leerkrachten en personeel verder worden uitgebreid als cruciaal element van de EU-samenwerking en als instrument om de kwaliteit en inclusie in onderwijs en opleiding te verbeteren en meertaligheid in de EU te promoten. Het is belangrijk te streven naar een evenwicht in de mobiliteitsstromen om een optimale “brain circulation” te stimuleren en te monitoren, onder meer door het volgen van afgestudeerden.

Er moeten verdere inspanningen worden geleverd om de huidige obstakels en belemmeringen voor alle soorten leer- en onderwijsmobiliteit weg te nemen, onder meer die met betrekking tot toegang, begeleiding, studentendiensten en erkenning, en ook in het licht van de impact van bestaande of toekomstige reisbeperkingen.

Bovendien is er om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te versterken en mobiliteit te bevorderen, nog werk nodig op gebieden als de automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland en kwaliteitsborging. Er zijn verdere inspanningen nodig om de Europese initiatieven ter bevordering van de mobiliteit, met inbegrip van die gefinancierd in het kader van Erasmus+, te benutten.

–   Strategische prioriteit 3: de competenties en de motivatie in de onderwijssector vergroten

Leerkrachten, opleiders, onderwijzend en pedagogisch personeel en leidinggevenden in onderwijs en opleiding op alle niveaus staan centraal in onderwijs en opleiding. Om innovatie, inclusie, kwaliteit en prestaties op het gebied van onderwijs en opleiding te ondersteunen, moeten leerkrachten zeer bekwaam en gemotiveerd zijn, waarvoor zij gedurende hun hele loopbaan een reeks professionele leermogelijkheden en ondersteuning nodig hebben.

Meer dan ooit moet aandacht worden besteed aan het welzijn van leerkrachten, opleiders en onderwijspersoneel in onderwijs- en opleidingsstelsels, wat ook een belangrijke factor is voor de kwaliteit van onderwijs en opleiding, aangezien dit niet alleen van invloed is op de tevredenheid van leerkrachten, maar ook op de kwaliteit van het lesgeven.

Ook moet het beroep van leerkracht aantrekkelijker worden gemaakt en moet het worden geherwaardeerd, wat steeds belangrijker wordt aangezien de EU-landen te kampen hebben met tekorten aan en de vergrijzing van leerkrachten (12).

Voorts moet bij het creëren van gunstige omgevingen en omstandigheden voor de ontwikkeling van competenties en motivatie van leerkrachten, opleiders en onderwijspersoneel rekening worden gehouden met de centrale rol van leidinggevenden in onderwijs en opleiding, zodat onderwijs- en opleidingsinstellingen als leerorganisaties functioneren. Initiatieven zoals de European Teachers Academies, die via het Erasmus+-programma zullen worden gelanceerd, zullen het netwerken, de uitwisseling van kennis en de mobiliteit tussen instellingen faciliteren door leerkrachten en opleiders in alle fasen van hun carrières leermogelijkheden te bieden, en beste praktijken en innovatieve pedagogische methoden te delen, waardoor wederzijds leren op Europese schaal mogelijk wordt.

–   Strategische prioriteit 4: het hoger onderwijs in Europa versterken

De hogeronderwijssector en de instellingen voor hoger onderwijs zelf hebben aangetoond dat zij veerkrachtig zijn en het hoofd kunnen bieden aan onvoorziene veranderingen, zoals de COVID-19-pandemie. De crisis heeft de nog bestaande uitdagingen aangescherpt, maar heeft ook kansen gecreëerd voor verdere ontwikkeling in het kader van de geplande agenda voor de hervorming van het hoger onderwijs.

In de komende tien jaar zullen de instellingen voor hoger onderwijs worden aangemoedigd om nieuwe vormen van nauwere samenwerking te vinden, met name door transnationale allianties op te zetten, hun kennis en middelen te bundelen en meer kansen te creëren voor mobiliteit en participatie van studenten en personeel en voor het bevorderen van onderzoek en innovatie, onder meer door de volledige uitrol van het initiatief “Europese universiteiten”.

In het kader van het Bolognaproces is al met succes gewerkt aan de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs (EHOR). In de toekomst zal het belangrijk zijn om in het kader van het Bolognaproces te blijven werken en tegelijkertijd meer en sterkere synergieën met de Europese Onderzoeksruimte (EOR) tot stand te brengen, waarbij parallelle of dubbele structuren of instrumenten worden vermeden.

–   Strategische prioriteit 5: de groene en de digitale transitie ondersteunen in en via onderwijs en opleiding

De groene en de digitale transitie vormen de kern van de agenda van de Unie voor het komende decennium. Zowel de transitie naar een ecologisch duurzame, circulaire en klimaatneutrale economie als naar een meer digitale wereld zal significante effecten hebben op sociaal en economisch vlak en op de werkgelegenheid. Als niet wordt gewaarborgd dat alle burgers de nodige kennis, competenties, vaardigheden en attitudes verwerven om deze veranderingen het hoofd te bieden, zal een sociaal rechtvaardige transformatie van de EU onmogelijk zijn.

Er moet een ingrijpende verandering in het gedrag en de vaardigheden van eenieder worden teweeggebracht, waarbij de onderwijs- en opleidingsstelsels en -instellingen als katalysator fungeren. Onderwijs- en opleidingsinstellingen moeten de groene en digitale dimensies opnemen in hun organisatorische ontwikkeling. Dit vereist investeringen, met name in ecosystemen voor digitaal onderwijs, niet alleen om een perspectief van ecologische duurzaamheid en basale en geavanceerde digitale vaardigheden op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding te integreren, maar ook om ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingsinfrastructuur voldoende voorbereid is om deze veranderingen aan te pakken en de mensen te leren daarmee om te gaan. Om de nodige veranderingen voor de groene en de digitale transitie tot stand te brengen, is het van cruciaal belang om onderwijs- en opleidingsinstellingen te heroriënteren naar een aanpak die alle aspecten van de school omvat, en om inclusieve, gezonde en duurzame onderwijsomgevingen te creëren. Daarnaast moeten de bedrijven, de nationale, regionale en lokale autoriteiten en de betrokken belanghebbenden dienovereenkomstig strategieën ontwikkelen en gedeeld ownership creëren. In dit verband is het van belang de studiegebieden wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM) te moderniseren.

KOMT VOORTS het volgende OVEREEN:

1.

Bij het streven om binnen het strategisch kader te werken, op basis van de hierboven beschreven strategische prioriteiten en om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en de verdere ontwikkeling ervan te ondersteunen, moeten in de periode tot 2030 de volgende beginselen in acht worden genomen:

a)

Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet de EU en de bredere onderwijs- en opleidingsgemeenschap in staat stellen resultaten te boeken met initiatieven die bijdragen aan voornamelijk de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025, maar ook aan de verwezenlijking van het actieplan voor digitaal onderwijs en de Europese vaardighedenagenda. Op basis van versterkte sturing van de Raad en overeenkomstig de open coördinatiemethode vereist dit flexibelere samenwerkingsmethoden en sterkere synergieën met andere initiatieven op het gebied van onderwijs en opleiding.

b)

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding moet worden uitgevoerd vanuit een inclusief en holistisch perspectief inzake een leven lang leren, waarbij de beproefde en geteste regelingen, tools, instrumenten en beschikbare beleidsondersteuning voor wederzijds leren, met name die van ET 2020 en die in het kader van de open coördinatiemethode, worden ondersteund en verdiept, en waar nodig synergieën tussen de onderwijs- en opleidingssector en andere beleidsterreinen worden ontwikkeld. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van onderwijs en opleiding en het vrijwillige karakter van de Europese samenwerking op dit gebied in de komende tien jaar, moet het strategisch kader voortbouwen op:

i)

de vijf strategische prioriteiten voor Europese samenwerking die hierboven zijn uiteengezet;

ii)

gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen;

iii)

collegiaal leren, collegiale advisering en de uitwisseling van goede praktijken, met bijzondere aandacht voor de verspreiding en duidelijke zichtbaarheid van de resultaten en voor de nationale impact;

iv)

periodieke monitoring en verslaglegging, onder meer via de EU-streefdoelen, de jaarlijkse Onderwijs- en opleidingsmonitor, ook in samenhang met het Europees Semester, waarbij gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks en extra administratieve lasten voor de lidstaten worden vermeden;

v)

vergelijkbare bewijzen en gegevens van alle relevante Europese agentschappen, Europese netwerken en internationale organisaties, zoals de OESO, de UNESCO en de IEA;

vi)

de deskundigheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, die zou moeten fungeren als eerste forum voor discussie over de gedeelde streefcijfers en indicatoren op EU-niveau en over toekomstige aandachtsgebieden, alsook de samenwerking met andere relevante sectoren (werkgelegenheid, sociale zaken en onderzoek) teneinde te zorgen voor passende en doelmatige indicatoren;

vii)

de volledige benutting van de kansen die de programma’s, fondsen en instrumenten van de EU bieden, met name op het gebied van onderwijs en opleiding, en een leven lang leren.

c)

De Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding behoort relevant, concreet en doeltreffend te zijn. Er moeten verdere inspanningen worden gedaan om ervoor te zorgen dat duidelijke en zichtbare resultaten van tevoren worden gepland en daarna regelmatig en op een gestructureerde manier, via Europese en nationale fora, gepresenteerd, getoetst en verspreid worden, teneinde als basis voor permanente evaluatie en ontwikkeling te fungeren.

d)

Ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om de geplande transformatie van het hoger onderwijs in Europa te vergemakkelijken en de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen, moet worden gezorgd voor nauwe en gestructureerde synergieën met de EHOR en het Bolognaproces, met name wat betreft instrumenten voor kwaliteitsborging, erkenning, mobiliteit en transparantie, waarbij parallelle of dubbele structuren en instrumenten die reeds in de EHOR zijn ontwikkeld, worden vermeden.

e)

Het proces van Kopenhagen is een belangrijk aspect van de Europese samenwerking in het kader van de open coördinatiemethode op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, dat zal bijdragen tot de verwezenlijking van de in dit kader vastgestelde strategische prioriteiten.

f)

De sectoroverschrijdende samenwerking tussen relevante initiatieven van de EU op het gebied van onderwijs en opleiding en aanverwante beleidsterreinen en -sectoren, met name werkgelegenheid, sociaal beleid, onderzoek, innovatie, jongeren en cultuur, moet worden versterkt. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het bevorderen van een betere dialoog tussen het Onderwijscomité en het Comité voor de werkgelegenheid, zodat tijdig informatie kan worden uitgewisseld (13). Wat betreft de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, en met name het eerste, vierde en elfde beginsel ervan, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de monitoring ervan door middel van het sociaal scorebord, dat trends en vooruitgang in de lidstaten zal volgen en zal worden meegenomen in het Europees Semester.

g)

Specifiek met betrekking tot de kennisvierhoek (onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke dienstverlening) moet bijzondere aandacht worden besteed aan beleids- en financieringssynergieën tussen onderwijs en opleiding, onderzoek en innovatie, met name in de context van de Europese Onderzoeksruimte en de Europese Onderwijsruimte, en daarbij de samenhang met de EHOR te verzekeren (14).

h)

Europese samenwerking, met name met het oog op de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte, vereist een transparante en consistente dialoog evenals netwerken, vanuit het oogpunt van cocreatie, niet alleen tussen de lidstaten en de Commissie, maar ook met alle betrokken belanghebbenden.

i)

De beleidsdialoog met derde landen en de samenwerking met internationale organisaties, zoals de Raad van Europa, de OESO en de UNESCO, moeten worden geïntensiveerd, om zo tot bewijzen en gegevens te komen, maar ook om inspiratie op te doen, een nieuwe bron van ideeën aan te boren en verschillende werkmethoden voor vergelijking en verbetering te gebruiken.

j)

De financiële middelen van Erasmus+, de Europese structuurfondsen, React-EU, de faciliteit voor herstel en veerkracht, en andere financieringsprogramma’s en -mechanismen van de Unie moeten worden gebruikt om onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren overeenkomstig de algemene doelstelling om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en de prioriteiten van de lidstaten te verwezenlijken, een en ander binnen de strategische prioriteiten van het nieuwe kader.

k)

De totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte vereist, gezien de fundamentele rol van onderwijs en opleiding voor herstel en de opbouw van sociale en economische veerkracht, meer aandacht voor investeringen in onderwijs. Wat investeringen betreft, zal de Commissie samen met de lidstaten de inspanningen opvoeren, hetgeen onder meer inhoudt dat, indien relevant, de discussies in de gepaste politieke fora op hoog niveau, bijvoorbeeld gezamenlijke debatten tussen de ministers van Financiën van de EU en de ministers van Onderwijs van de EU, en met andere instellingen (bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank en het Europees Parlement) zullen worden bevorderd (15).

2.

Het succesvolle gebruik van de open coördinatiemethode binnen het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding hangt af van de politieke inzet van de lidstaten, van versterkte sturing door de Raad en van doeltreffende werkmethoden op Europees niveau, die gebaseerd moeten zijn op:

a)

Werkcycli — De periode tot 2030 zal in twee cycli worden verdeeld: de eerste cyclus bestrijkt de vijf jaar van 2021 tot en met 2025, volgens het tijdschema dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling over de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte, en de tweede cyclus van 2026 tot en met 2030. De eerste cyclus moet de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 mogelijk maken.

b)

Prioritaire gebieden — Voor elke cyclus zal de Raad een aantal prioritaire gebieden voor Europese samenwerking vaststellen op basis van de strategische prioriteiten en rekening houdend met de algemene doelstelling om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en verder te ontwikkelen. De Europese prioritaire gebieden moeten alle lidstaten in staat stellen samen te werken op bredere gebieden, maar zullen ook meer specifieke en nauwere samenwerking tussen geïnteresseerde lidstaten mogelijk maken om opkomende uitdagingen en specifieke beleidsbehoeften aan te pakken. De prioritaire gebieden voor de eerste cyclus in het nieuwe kader staan in bijlage III.

c)

Wederzijds leren — De Europese samenwerking in de bovengenoemde prioritaire gebieden moet haar beslag krijgen door middel van collegiaal leren en collegiale advisering, conferenties en seminars, workshops, fora of deskundigengroepen op hoog niveau, panels, studies en analyses en samenwerking via internet, in voorkomend geval samen met de betrokken belanghebbenden. Al deze initiatieven moeten worden ontwikkeld op basis van duidelijke mandaten, tijdschema’s en geplande outputs, die door de Commissie in samenwerking met de lidstaten moeten worden voorgesteld.

d)

Gemeenschappelijke referentie-instrumenten en benaderingen — Wederzijds leren kan worden geïnspireerd door, of leiden tot de ontwikkeling van referentie-instrumenten en benaderingen die zijn gebaseerd op gezamenlijke analyse en verdere beleidsontwikkeling op verschillende bestuursniveaus (EU, nationaal, regionaal, lokaal, sectoraal enz.) ondersteunen.

e)

Governancemechanisme — Het strategisch kader moet tijdens de eerste cyclus alle beproefde en geteste regelingen voor wederzijds leren van ET 2020, zoals de werkgroepen, de formaties van directeuren-generaal en de instrumenten voor collegiaal leren, handhaven en de betrokkenheid van andere relevante bestuurlijke organen in stand houden. De lidstaten en de Commissie zullen deze regelingen aanpassen aan de nieuwe strategische prioriteiten en zullen samenwerken om bestuurlijke oplossingen uit te werken om, indien nodig, een efficiënte informatieverstrekking van het technische naar het politieke niveau te faciliteren en de werkzaamheden betreffende het strategisch kader te coördineren, zonder onnodige structuren of extra lasten voor de lidstaten te creëren.

f)

Verspreiding van de resultaten — Om de resultaten van de samenwerking zichtbaarder en effectvoller te maken op nationaal en Europees niveau, zullen zij op grote schaal onder alle betrokken belanghebbenden worden verspreid, en indien nodig op politiek niveau worden besproken.

g)

Monitoring van het proces — Om het boeken van resultaten via de open coördinatiemethode en het nemen van verantwoordelijkheid voor het proces op zowel nationaal als Europees niveau te bevorderen, zullen de lidstaten en de Commissie nauw samenwerken om de balans op te maken van het werk dat op technisch niveau is verricht, door het proces en de resultaten daarvan te evalueren. De jaarlijkse monitoring zal ook plaatsvinden via de Onderwijs- en opleidingsmonitor van de Commissie, die de voortgang bij de verwezenlijking van alle overeengekomen EU-streefcijfers en -indicatoren, ook subindicatoren, op het gebied van onderwijs en opleiding volgt en tevens bijdraagt tot het proces van het Europees Semester.

h)

Voortgangsrapportage — Aan het einde van de eerste cyclus, in 2025, moet de reeks prioritaire gebieden opnieuw worden bekeken om ze aan te passen of nieuwe vast te stellen voor de volgende cyclus, op basis van de uitdagingen van het moment en om na te denken over de geboekte vooruitgang, onder meer om tot bestuurlijke oplossingen te komen die in verhouding staan tot de politieke ambitie van de Europese Onderwijsruimte. In 2022 zal de Commissie een voortgangsverslag over de Europese Onderwijsruimte publiceren, waarin de balans wordt opgemaakt van de verwezenlijkingen op weg naar de Europese Onderwijsruimte via het strategisch samenwerkingskader en waar nodig verdere stappen worden voorgesteld, en in 2023 zal zij ook een tussentijdse evaluatie organiseren. Zowel het voortgangsverslag als de tussentijdse evaluatie zal ook in aanmerking worden genomen in het akkoord van de Raad over mogelijke nieuwe prioritaire gebieden na 2025.

3.

In 2025 zal de Commissie een volledig verslag over de Europese Onderwijsruimte publiceren. Op basis van deze evaluatie zal de Raad het strategisch kader — met inbegrip van de EU-streefcijfers, de governancestructuur en de werkmethoden — opnieuw bekijken en, in voorkomend geval, de nodige aanpassingen aanbrengen voor de tweede cyclus om in te spelen op de realiteit en de behoeften van de Europese Onderwijsruimte of op andere belangrijke ontwikkelingen in de Europese Unie.

VERZOEKT DE LIDSTATEN OM, REKENING HOUDEND MET DE NATIONALE OMSTANDIGHEDEN:

1.

met de steun van de Commissie en onder gebruikmaking van de in deze resolutie omschreven open coördinatiemethode, met vereende krachten de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode tot 2030 te bevorderen op basis van de vijf strategische prioriteiten, de beginselen en de werkmethoden die hierboven zijn beschreven, en de voor elke cyclus overeengekomen prioritaire gebieden (die voor de eerste cyclus 2021-2025 worden omschreven in bijlage III);

2.

op basis van de nationale prioriteiten en met inachtneming van de nationale bevoegdheden op het gebied van onderwijs en opleiding, nationale maatregelen te overwegen die erop gericht zijn vooruitgang te boeken met de in het strategisch kader bepaalde strategische prioriteiten en bij te dragen tot de collectieve verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte en van de in bijlage II vermelde doelstellingen op EU-niveau. Bij het uitstippelen van nationale onderwijs- en opleidingsbeleidsmaatregelen inspiratie te putten uit het wederzijds leren op Europees niveau;

3.

in voorkomend geval na te gaan hoe en in welke mate zij kunnen bijdragen tot de collectieve verwezenlijking van de EU-streefcijfers door middel van nationale maatregelen en acties, en zo nationale streefcijfers vast te stellen in overeenstemming met de specifieke kenmerken van hun onderwijs- en opleidingsstelsel en rekening houdend met de nationale omstandigheden, met inbegrip van de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de economie en de samenleving en voor de onderwijs- en opleidingssector zelf;

4.

de hierboven uiteengezette governancestructuur en de gekozen werkmethoden te ondersteunen, en verantwoordelijkheid voor het proces te nemen;

5.

doeltreffend gebruik te maken van het beleid en de financieringsinstrumenten van de EU ter ondersteuning van de uitvoering van nationale maatregelen en acties teneinde vooruitgang te boeken met de verwezenlijking van de strategische prioriteiten en bijbehorende streefdoelen op EU- en nationaal niveau, met name in de context van herstel en de groene en de digitale transitie.

VERZOEKT DE COMMISSIE OM, CONFORM DE VERDRAGEN EN MET VOLLEDIGE INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

1.

in het kader van deze samenwerking op basis van de vijf strategische prioriteiten, de beginselen en de werkmethoden die hierboven zijn beschreven en de respectievelijk in de bijlagen II en III vermelde EU-streefcijfers en overeengekomen prioritaire gebieden, tijdens de periode tot 2030 haar steun en medewerking te verlenen aan de lidstaten;

2.

tot eind 2021 met de lidstaten samen te werken om overeenstemming te bereiken over een passende governancestructuur om de werkzaamheden te coördineren en de ontwikkeling van het strategisch kader te sturen, een en ander binnen de overkoepelende doelstelling om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen en verder te ontwikkelen, waarbij ook wordt nagedacht over kwesties die verder moeten worden besproken in het kader van een debat op een hoger politiek niveau, zonder dat dit extra lasten voor de lidstaten met zich meebrengt en tegelijkertijd hun eigen verantwoordelijkheid voor het proces waarborgt;

3.

met de lidstaten samen te werken en gerichte steun aan lokale, regionale en nationale autoriteiten te verlenen om wederzijds leren, en analysen en de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van investeringen in onderwijsinfrastructuur te vergemakkelijken;

4.

met name door middel van voortgangsrapportage te analyseren in welke mate de strategische prioriteiten van dit kader zijn verwezenlijkt wat betreft de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte, maar ook op het gebied van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding op nationaal niveau;

5.

op basis van en rekening houdend met het deskundig advies van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, werk te maken van voorstellen voor mogelijke indicatoren of EU-streefcijfers op het gebied van inclusie en kansengelijkheid, het beroep van leerkracht, en duurzaamheid, inclusief de vergroening van onderwijs- en opleidingsstelsels;

6.

met de lidstaten samen te werken om te analyseren hoe de gegevensverzameling en -analyse voor bestaande streefcijfers en indicatoren op EU-niveau kunnen worden verbeterd, teneinde empirisch onderbouwde beleidsvorming te bevorderen, en daarbij onder meer een beroep te doen op de deskundigheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, en om over deze discussies verslag uit te brengen aan de Raad;

7.

met de lidstaten samen te werken om na 2025 die streefcijfers en indicatoren van de EU te bestuderen waarvoor de vastgestelde termijnen niet samenvallen met de periode van tien jaar waarin dit kader voorziet, en verslag uit te brengen aan de Raad over mogelijke nieuwe waarden voor deze streefcijfers en indicatoren;

8.

een systematisch overzicht en een stappenplan te presenteren en regelmatig te actualiseren van de huidige en de geplande beleidsmaatregelen, samenwerkingsinstrumenten, financieringsinstrumenten, initiatieven en gerichte oproepen op het niveau van de Unie, die bijdragen tot de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte en tot de ontwikkeling van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding;

9.

het actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, en met name het eerste, vierde en elfde beginsel ervan, te presenteren;

10.

een platform voor de Europese Onderwijsruimte op te richten als interactieve openbare toegangspoort ter ondersteuning van de toegang van de lidstaten en belanghebbenden tot informatie, acties, diensten, instrumenten en resultaten, en ter bevordering van samenwerking en uitwisselingen.

(1)  Doc. COM(2017) 673 final.

(2)  Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1).

(3)  Doc. COM(2020) 625 final.

(4)  Doc. COM(2020) 274 final.

(5)  Doc. COM(2020) 624 final.

(6)  Overeenkomstig de resolutie van de Raad van 8 november 2019 over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels (PB C 389 van 18.11.2019, blz. 1).

(7)  Doc. COM(2019) 640 final.

(8)  Doc. COM(2020) 67 final.

(9)  Zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(10)  Overeenkomstig het VN-Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap.

(11)  Overeenkomstig de doelstellingen die zijn uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1) en in de verklaring van Osnabrück van 30 november 2020.

(12)  Zoals benadrukt in de conclusies van de Raad van 9 juni 2020 over Europese leraren en opleiders voor de toekomst (PB C 193 van 9.6.2020, blz. 11).

(13)  Na de aanneming van en in overeenstemming met de resolutie van de Raad van 27 februari 2020 over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen (PB C 64 van 27.2.2020, blz. 1).

(14)  Deze werkzaamheden kunnen op technisch niveau worden ondersteund.

(15)  Op technisch niveau zal een groep deskundigen op het gebied van kwaliteitsinvesteringen in onderwijs en opleiding dit proces ondersteunen, hetgeen ertoe zal bijdragen dat de nadruk blijft liggen op nationale en regionale investeringen.


BIJLAGE I

POLITIEKE ACHTERGROND

1.

Conclusies van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — (12 mei 2009)

2.

Resolutie van de Raad betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie (20 december 2011)

3.

Aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (20 december 2012)

4.

Verklaring over de bevordering, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie (Parijs, 17 maart 2015)

5.

Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (23 en 24 november 2015)

6.

Conclusies van de Raad inzake het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en het bevorderen van goede schoolresultaten (23-24 november 2015)

7.

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling en inclusiviteit in de EU via het onderwijs: de bijdrage van onderwijs en opleiding aan het Europees Semester 2016 (24 februari 2016)

8.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (10 juni 2016)

9.

Aanbeveling van de Raad tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (19 december 2016)

10.

Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over inclusie in verscheidenheid met het oog op hoogwaardig onderwijs voor iedereen (17 februari 2017)

11.

Aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (22 mei 2017)

12.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur — Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg (17 november 2017)

13.

Aanbeveling van de Raad over het volgen van afgestudeerden (20 november 2017)

14.

Conclusies van de Raad over ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs (20 november 2017)

15.

Conclusies van de Raad over een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs (20 november 2017)

16.

Conclusies van de Europese Raad (14 december 2017)

17.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het actieplan voor digitaal onderwijs (17 januari 2018)

18.

Aanbeveling van de Raad voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (15 maart 2018)

19.

Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) (18 april 2018)

20.

Aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (22 mei 2018)

21.

Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven (22 mei 2018)

22.

Conclusies van de Raad over toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte (22 mei 2018)

23.

Aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (26 november 2018)

24.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het gecoördineerd plan inzake kunstmatige intelligentie (7 december 2018)

25.

Conclusies van de Raad — Naar een steeds duurzamere Unie in 2030 (9 april 2019)

26.

Aanbeveling van de Raad inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen (22 mei 2019)

27.

Aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang (22 mei 2019)

28.

Conclusies van de Raad over de toekomst van een sterk gedigitaliseerd Europa na 2020 — Versterking van het digitale en economische concurrentievermogen in de hele Unie en van de digitale cohesie (7 juni 2019)

29.

Europese Raad: De nieuwe strategische agenda 2019-2024 (20 juni 2019)

30.

Resolutie van de Raad over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels (8 november 2019)

31.

Conclusies van de Raad over de sleutelrol van leven lang leren-beleid om samenlevingen in staat te stellen om te gaan met de technologische en groene transitie ter ondersteuning van inclusieve en duurzame groei (8 november 2019)

32.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese Green Deal (11 december 2019)

33.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (14 januari 2020)

34.

Resolutie van de Raad over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen (20 februari 2020)

35.

Conclusies van de Raad over Europese leraren en opleiders voor de toekomst (25 mei 2020)

36.

Conclusies van de Raad over het bestrijden van de COVID-19-crisis in onderwijs en opleiding (16 juni 2020)

37.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (1 juli 2020)

38.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (30 september 2020)

39.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen (30 september 2020)

40.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk (30 september 2020)

41.

Ministerieel communiqué van Rome (19 november 2020)

42.

Aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (24 november 2020)

43.

Conclusies van de Raad over digitaal onderwijs in de kennismaatschappijen van Europa (24 november 2020)

44.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027 (24 november 2020)

45.

Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën (30 november 2020)

BIJLAGE II

EU-STREEFCIJFERS — Referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding

Teneinde de vooruitgang te monitoren, uitdagingen te signaleren en bij te dragen tot een empirisch onderbouwde beleidsvorming door het systematisch vergaren en analyseren van internationaal vergelijkbare gegevens, dient een reeks referentieniveaus van de Europese gemiddelde prestatie op het vlak van onderwijs en opleiding (“EU-streefcijfers”) de strategische prioriteiten in de resolutie voor de periode 2021-2030 te ondersteunen. Zij mogen alleen op vergelijkbare en betrouwbare gegevens worden gebaseerd en dienen rekening te houden met de verschillende situaties in de individuele lidstaten (1). Zij mogen niet worden beschouwd als concrete doelstellingen die door elk land in 2025 of 2030 moeten worden bereikt. Zoals beschreven in deze resolutie, wordt de lidstaten verzocht na te denken over de vaststelling van gelijkwaardige nationale streefcijfers.

Op basis hiervan hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de volgende zeven EU-streefcijfers:

1.   15-jarigen met ontoereikende beheersing van basisvaardigheden (2)

Het percentage 15-jarigen dat zwak presteert op het gebied van lezen, wiskunde en wetenschappen moet uiterlijk in 2030 minder dan 15 % bedragen.

2.   Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden (3)

Het percentage zwak presterende leerlingen voor computer- en informatievaardigheden moet uiterlijk in 2030 minder dan 15 % bedragen.

3.   Deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang (4)

Uiterlijk in 2030 moet ten minste 96 % van de kinderen tussen 3 jaar en de beginleeftijd voor verplicht basisonderwijs deelnemen aan voorschoolse en vroegschoolse educatie en opvang.

4.   Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (5)

Uiterlijk in 2030 moet het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding minder dan 9 % bedragen.

5.   Hoogst behaalde onderwijsniveau in het tertiair onderwijs (6)

Uiterlijk in 2030 moet het percentage 25- tot 34-jarigen met een diploma tertiair onderwijs ten minste 45 % bedragen.

6.   Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en beroepsopleiding aan werkplekleren (7)

Het percentage pas afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding dat tijdens die studies of opleiding werkplekleren heeft gevolgd, moet uiterlijk in 2025 ten minste 60 % bedragen.

7.   Participatie van volwassenen in leeractiviteiten (8)

Uiterlijk in 2025 moet ten minste 47 % van de volwassenen in de leeftijdscategorie 25-64 jaar in de laatste 12 maanden aan leeractiviteiten hebben deelgenomen.


(1)  Deze streefcijfers moeten ook rekening houden met de verschillende context in de lidstaten en met het feit dat, afgaande op internationale prognoses, de uitgangsgegevens voor de jaren 2020 en 2021 mogelijk kunnen wijzigen als gevolg van de grote impact van de COVID-19-pandemie op de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU.

(2)  De gegevensbron is het “Programme for International Student Assessment” (PISA), waarbij de gegevens worden verzameld en beheerd door de OESO. Aan de hand van het streefcijfer wordt het percentage 15-jarigen gemeten dat niveau 2 op de PISA-schaal voor lezen, wiskunde of wetenschappen niet haalt.

(3)  Het streefcijfer is gebaseerd op de enquête “Computer and Information Literacy” (CIL) van de “International Computer and Information Literacy Study” (ICILS), uitgevoerd door de “International Association for the Evaluation of Educational Achievement” (IEA). De doelgroep van de ICILS bestaat uit leerlingen in hun achtste onderwijsjaar.

(4)  De gegevensbron is Eurostat, online gegevenscode: [educ_uoe_enra21].

(5)  Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête. Onlinegegevenscode: [edat_lfse_14], dit is het percentage van de bevolking van 18-24 jaar dat hoogstens de onderbouw van de middelbare school heeft voltooid en geen onderwijs of opleiding meer volgt. Dit EU-breed streefcijfer zal worden gekoppeld aan een indicator betreffende het hoogst behaalde onderwijsniveau in het hoger secundair onderwijs, waarmee het percentage 20- tot 24-jarigen met ten minste een diploma hoger secundair onderwijs wordt gemeten (op basis van gegevens van Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête). Onlinegegevenscode: [edat_lfse_03].

(6)  Eurostat, EU-arbeidskrachtenenquête. Onlinegegevenscode: [edat_lfse_03].

(7)  Hierbij gaat het om de leeftijdsgroep van 20-34 jarigen die sedert 1 tot 3 jaar hun studie of opleiding hebben beëindigd. De indicator zal worden gebaseerd op gegevens die vanaf 2021 in het kader van de EU-arbeidskrachtenquête van Eurostat (EU AKE) worden verzameld, als gedefinieerd onder de identificatiecode “HATWORK” in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2240 van de Commissie. Hierbij gaat het om gegevens over werkervaring op een werkplek in een markt- of niet-markteenheid (d.w.z. in een bedrijf, een overheidsinstantie of een non-profitorganisatie) die is opgedaan in het kader van het leerplan van het formele programma dat heeft geleid tot het hoogste met succes voltooide onderwijsniveau. Indien een respondent meerdere werkervaringen had, wordt de cumulatieve duur van alle werkervaringen in aanmerking genomen. De werkervaringen moeten worden uitgedrukt in voltijdequivalenten.

(8)  Eurostat, gegevensverzameling via EU-arbeidskrachtenquête vanaf 2022. Aangezien de gegevensbron in 2022 zal worden gewijzigd (van de enquête volwasseneneducatie naar de EU-arbeidskrachtenenquête), moet de doelstelling in 2023 worden bevestigd op basis van ervaring met de nieuwe gegevensbron. De Commissie zal, in samenwerking met de Permanente Groep indicatoren en benchmarks, het effect van deze veranderingen evalueren door de resultaten van de enquête volwasseneneducatie en de arbeidskrachtenenquête in 2023 te vergelijken, en mogelijke wijzigingen in de methode van de arbeidskrachtenenquête of in het niveau van de doelstelling overwegen. Op basis van deze evaluatie zal de Raad beslissen over een eventuele aanpassing van het doelstellingniveau.


BIJLAGE III

PRIORITAIRE GEBIEDEN VOOR EUROPESE SAMENWERKING IN ONDERWIJS EN OPLEIDING TIJDENS DE EERSTE CYCLUS: 2021-2025

Met het oog op vooruitgang in de vijf strategische prioriteiten van het strategisch kader voor Europese samenwerking, moet het vaststellen van prioritaire gebieden, concrete punten en acties (1) voor een specifieke werkcyclus de efficiëntie van de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding verbeteren, en tegelijkertijd de behoeften van de verschillende lidstaten tot uiting brengen, onder meer wanneer zij geconfronteerd worden met nieuwe omstandigheden en uitdagingen.

De in deze resolutie genoemde prioritaire gebieden, samen met de meest relevante concrete punten en acties, tonen aan dat het noodzakelijk is: i) de samenwerking voort te zetten op gebieden waar belangrijke uitdagingen blijven bestaan en die verband houden met recentere uitdagingen; ii) de samenwerking te ontwikkelen op gebieden die als bijzonder belangrijk worden beschouwd tijdens deze werkcyclus.

Indien de lidstaten dit noodzakelijk achten, kunnen de activiteiten rond specifieke prioritaire gebieden worden voortgezet in de volgende werkcycli, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de nationale omstandigheden.

Prioritair gebied 1 — Kwaliteit, kansengelijkheid, inclusie en slaagkansen in onderwijs en opleiding

Concrete punten en acties

i)

Bevorderen van de beheersing van sleutelcompetenties (2), met inbegrip van basisvaardigheden, die onontbeerlijk zijn om in het leven vooruit te komen, een boeiende baan te vinden of te creëren en een betrokken burger te worden.

ii)

Bevorderen en ondersteunen van het onderwijzen en leren van talen en van meertaligheid, waardoor lerenden, leerkrachten en opleiders kunnen profiteren van een echte Europese leerruimte, door verdere uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 2019 inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen, ook in beroepsonderwijs en -opleiding.

iii)

Een Europees perspectief op onderwijs en opleiding bieden, lerenden inzicht geven in wat Europa als geheel, en de Unie in het bijzonder, in hun dagelijks leven betekenen, onder meer door de Jean Monnetacties uit te breiden en te versterken.

iv)

Ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsinstellingen veilige omgevingen blijven, vrij van geweld, pesterij, schadelijke uitlatingen, desinformatie en alle vormen van discriminatie, onder meer door de verdere uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven.

v)

Stimuleren van een veilige en ondersteunende schoolomgeving als noodzakelijke voorwaarde voor concrete punten, zoals het aanpakken van discriminatie, racisme, seksisme, segregatie, pesten (met inbegrip van cyberpesten), geweld en stereotypen, en voor het individuele welzijn van alle lerenden.

vi)

Alle lerenden helpen een basisniveau op het gebied van basisvaardigheden te bereiken, met bijzondere aandacht voor groepen die het risico lopen ondermaats te presteren en voortijdig de school te verlaten, onder meer door het vaststellen van doeltreffende beleidshervormingen ter ondersteuning van een betere beheersing van basisvaardigheden, met name wat betreft onderwijsaanbod en/of -beoordeling, evenals het vermogen van instellingen en personeel om innovatief te zijn en hun leerbenaderingen en -omgevingen verder te ontwikkelen.

vii)

Bevorderen van succesvolle onderwijsstrategieën op nationaal niveau om de succesvolle afsluiting van onderwijs- en opleidingstrajecten door alle lerenden te stimuleren, voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te verminderen en het aantal slecht presterende leerlingen te verlagen, door het bevorderen van een heleschoolbenadering met een algemene inclusieve visie op onderwijs waarbij de lerende centraal staat.

viii)

Rekening houden met de toenemende diversiteit van lerenden en verbeteren van de toegang tot hoogwaardige en inclusieve onderwijs- en opleidingsvoorzieningen voor alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen, zoals lerenden met specifieke leerbehoeften, minderheden, mensen met een migratieachtergrond en Roma, en lerenden met minder kansen vanwege hun geografische en/of hun sociaal-economisch minder bevoorrechte situatie.

ix)

Uitvoeren van het Europese kwaliteitskader voor hoogwaardig onderwijs en opvang voor jonge kinderen.

x)

Aanpakken van de genderkloven in onderwijs en opleiding en van de kansenongelijkheid tussen meisjes en jongens, vrouwen en mannen, door meer genderevenwichtige onderwijskeuzen te bevorderen, genderstereotypen in het onderwijs en in onderwijscarrières aan te pakken en op te lossen (vooral op de studiegebieden wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde), kwesties als ondermaatse prestaties bij jongens, pestgedrag en seksuele intimidatie aan te pakken en een grotere gendergevoeligheid in onderwijs- en opleidingsprocessen en -instellingen te ontwikkelen.

xi)

Ondersteunen van gegevensverzameling en innovatie ten behoeve van inclusie en genderneutraliteit in onderwijs.

xii)

Burgerschaps-, interculturele en sociale competenties, wederzijds begrip en respect, en identificatie met democratische waarden en grondrechten bevorderen op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding (3).

xiii)

Bevorderen, waarderen en erkennen van niet-formeel leren, met inbegrip van vrijwilligerswerk, en verbeteren van de inclusiviteit, kwaliteit en erkenning van grensoverschrijdende solidariteitsactiviteiten.

xiv)

Ontwikkelen van ethisch gedrag en bevorderen van kritisch denken, samen met digitale geletterdheid en mediageletterdheid.

xv)

Bevorderen van duurzame investeringen in inclusieve onderwijs- en opleidingssystemen van hoge kwaliteit.

Prioritair gebied 2 — Een leven lang leren en mobiliteit

Concrete punten en acties

i)

Hervatten en voortzetten van de strategieën voor een leven lang leren en aanpakken van de overgangsfasen in onderwijs en opleiding, en daarbij door hoogwaardige beroepskeuzebegeleiding de overgang naar en tussen beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwasseneneducatie, met inbegrip van niet-formeel en informeel leren, en van onderwijs en opleiding naar werk, bevorderen.

ii)

Strategieën voor een leven lang leren robuuster en inclusiever maken om degenen die het onderwijssysteem voortijdig hebben verlaten in staat te stellen tijdens hun hele leven op flexibele wijze opnieuw onderwijs te volgen, en om degenen die er behoefte aan hebben in alle levensfasen toegang te verschaffen tot programma’s voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding om vaardigheden waarnaar op de toekomstige arbeidsmarkt vraag zal zijn, bij te werken of te verwerven (bij- en omscholing).

iii)

Ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsstelsels, inclusief stelsels voor volwasseneneducatie, alle lerenden helpen toegang te krijgen tot een veranderende arbeidsmarkt en bijdragen aan hun persoonlijke ontwikkeling, dat deze stelsels flexibeler, veerkrachtiger, toekomstbestendiger, aantrekkelijker en aangepast aan de groene en de digitale transitie worden, dat zij gedurende het hele beroepsleven bij- en omscholingsmogelijkheden bieden en dat zij de samenwerking met andere belanghebbenden, zoals bedrijven of andere werkplekken, versterken.

iv)

Uitvoeren van de Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en voor rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën.

v)

Versterken van de sleutelrol van de stelsels voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding bij het ondersteunen van een leven lang leren en het bereiken van een meer diverse studentenpopulatie. Het concept en gebruik van “micro-credentials” verkennen, kan helpen om de leermogelijkheden te verruimen en de rol van hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding op het gebied van een leven lang leren te versterken door flexibelere en modulaire leermogelijkheden te bieden en inclusievere leertrajecten aan te reiken.

vi)

Actualiseren van de vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie.

vii)

Bevorderen van de vrijheid voor lerenden, leerkrachten en opleiders, en ander onderwijs- en opleidingspersoneel, om mobiel te zijn en voor instellingen om onderling relaties aan te gaan in Europa en elders, door middel van leermobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking. Er moeten verdere inspanningen worden geleverd om de huidige obstakels en belemmeringen voor alle soorten leer- en onderwijsmobiliteit weg te nemen, met inbegrip van kwesties inzake toegang, begeleiding, studentendiensten en erkenning.

viii)

Actualiseren van het kader voor leermobiliteit bij het versterkte Erasmus+-programma teneinde een veel diversere groep deelnemers mobiliteitsmogelijkheden te bieden, groene en digitale mobiliteit te bevorderen, onder meer door online- en fysieke uitwisselingen te combineren, en evenwichtige mobiliteit te bevorderen.

ix)

Blijven werken aan de volledige uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (26 november 2018).

Prioritair gebied 3 — Leerkrachten en opleiders

Concrete punten en acties

i)

Verbeteren van de werving en de selectie van de beste en meest geschikte kandidaten voor het beroep van leraar en pedagoog, op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding.

ii)

Verhogen van de aantrekkelijkheid en de status van het beroep van leraar en pedagoog door de maatschappelijke en financiële herwaardering ervan, onder andere door de geplande Europese prijs voor innovatief onderwijs.

iii)

Bekijken of er Europese richtsnoeren voor nationale loopbaankaders en levenslange begeleiding kunnen worden uitgewerkt teneinde de loopbaanontwikkeling van het schoolonderwijskorps te ondersteunen.

iv)

Bekijken of er beleidsinstrumenten kunnen worden uitgedacht in de vorm van competentiekaders voor leerkrachten om de initiële leerprogramma’s voor leerkrachten relevanter te maken, of er mogelijkheden voor permanente professionele ontwikkeling kunnen worden gecreëerd en of kan worden voorzien in loopbaanbegeleiding voor leerkrachten.

v)

Ondersteunen van het initieel onderwijs, de introductie en de permanente professionele ontwikkeling op alle niveaus, met name om te kunnen omgaan met de toegenomen diversiteit van lerenden en hun specifieke behoeften, om vroegtijdig verlaten van onderwijs en opleiding aan te pakken, om werkplekleren te promoten, en ondersteunen van de digitale basiscompetenties en geavanceerde competenties en innovatieve onderwijsmethoden, onder meer door ervoor te zorgen dat de lerarenopleiding leerkrachten de vaardigheden bijbrengt om les te geven in digitale omgevingen.

vi)

Opzetten van netwerken van instellingen voor lerarenopleiding, via de voorgestelde Erasmus Teacher Academies, om praktijkgemeenschappen te bevorderen, leerkrachten leermogelijkheden te bieden, innovatie te ondersteunen en input te verschaffen voor het nationale en Europese beleid voor lerarenopleiding.

vii)

Ondersteunen van het bevorderen van excellentie in onderwijs en opleiding op alle niveaus, door een doeltreffende organisatie van het leren en structurele stimulansen, door te zorgen voor passende ondersteuningsmechanismen en infrastructuur, adequaat didactisch materiaal en een op onderzoek gebaseerde lerarenopleiding, en door nieuwe methoden te onderzoeken om de kwaliteit van de leerkrachtenopleiding te beoordelen.

viii)

Ondersteunen van leerkrachten en opleiders bij het beheer van de taalkundige en culturele diversiteit in onderwijs- en opleidingsinstellingen.

ix)

Bekijken of er een beleidskader kan worden ontwikkeld om de leermobiliteit van leerkrachten in Europa kwantitatief en kwalitatief te verbeteren op basis van hun reële mobiliteitsbehoeften.

x)

Uitwerken van maatregelen en opzetten van mechanismen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en werkgerelateerde stress te verminderen, teneinde het welzijn van leerkrachten, opleiders en pedagogisch en onderwijspersoneel te bevorderen.

xi)

Streven naar het terugdringen van genderongelijkheid op alle niveaus en in alle soorten onderwijs- en opleidingsgerelateerde beroepen.

xii)

Ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsprogramma’s voor leerkrachten en opleiders, op alle niveaus en in alle soorten programma’s, hen ook voorbereiden op hun sleutelrol, te weten lerenden de vaardigheden bijbrengen om te leven, te werken en te handelen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling en hun welzijn en geestelijke gezondheid verbeteren.

Prioritair gebied 4 — Hoger onderwijs

Concrete punten en acties

i)

Aanmoedigen van nauwere en diepere samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs, met name door het stimuleren en bevorderen van een naadloze transnationale samenwerking, waardoor allianties tussen instellingen voor hoger onderwijs, zoals die in het kader van het initiatief “Europese universiteiten”, hun sterke punten kunnen benutten en gezamenlijk transformatief hoger onderwijs kunnen verstrekken.

ii)

Meewerken aan de uitrol van het initiatief “Europese universiteiten” in het kader van het Erasmus+-programma, in synergie met Horizon Europa en andere financieringsinstrumenten.

iii)

Opstellen van een agenda voor de transformatie van het hoger onderwijs, met bijzondere aandacht voor inclusie, innovatie, connectiviteit, digitale en groene paraatheid, internationaal concurrentievermogen, fundamentele academische waarden en hoge ethische beginselen, evenals werkgelegenheid en inzetbaarheid.

iv)

Evenwicht in de mobiliteitsstromen en optimale “brain circulation” aanmoedigen.

v)

Bevorderen van de rol van instellingen voor hoger onderwijs als centrale actoren van de “kennisvierhoek” (onderwijs, onderzoek, innovatie en dienstverlening aan de samenleving), versterken van synergieën en faciliteren van verdere werkzaamheden tussen hoger onderwijs en onderzoek.

vi)

Versterken van de automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland met het oog op mobiliteit en verder leren, waarbij ervoor wordt gezorgd dat kwaliteitsborgingsmechanismen een sterke basis bieden voor het vertrouwen van het publiek in verder leren en de autonomie van instellingen voor hoger onderwijs waarborgen. Er moet werk worden gemaakt van de automatische erkenning van gezamenlijke transnationale activiteiten en de erkenning en overdraagbaarheid van korte cursussen, in voorkomend geval.

vii)

Aanmoedigen van het verder gebruik van het initiatief “Europese studentenpas” zodat het alle mobiele studenten in Europa ten goede komt.

viii)

Bevorderen van de relevantie van het hoger onderwijs voor de arbeidsmarkt en de samenleving, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van onderwijsprogramma’s die inzetten op meer werkplekleren en nauwere samenwerking tussen instellingen en werkgevers aan te moedigen, met volledige inachtneming van de holistische benadering van het hoger onderwijs en de autonomie van instellingen voor hoger onderwijs, en door te bekijken of er een Europees mechanisme voor het volgen van afgestudeerden kan worden uitgewerkt.

Prioritair gebied 5 — De groene en de digitale transitie

Concrete punten en acties

i)

Verbeteren van de beschikbaarheid en de kwaliteit van, en de toegang tot, digitale apparatuur en infrastructuur, connectiviteit, open en digitale onderwijsmiddelen en -methoden op alle onderwijs- en opleidingsniveaus om onderwijs- en opleidingsstelsels te steunen in de overstap naar het digitale tijdperk.

ii)

Aanpakken van de ontwikkeling van fundamentele en geavanceerde digitale vaardigheden en competenties op alle niveaus en in alle soorten onderwijs en opleiding, formeel, niet-formeel, informeel, traditioneel, gemengd en op afstand, als antwoord op de technologische en digitale transformatie van de economie en de samenleving.

iii)

De uitwisseling van beste praktijken en de uitvoering van acties in het Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 opvoeren, en nagaan hoe de ontwikkeling van het beleid inzake digitaal onderwijs beter geïntegreerd kan worden vormgegeven via de eventuele oprichting van een Europese digitale-onderwijshub.

iv)

Mobiliseren van expertise en middelen om te kunnen netwerken, en ondersteunen van creatieve benaderingen in groen onderwijs, d.w.z. via de geplande “Education for Climate Coalition”.

v)

Bevorderen van ecologische-duurzaamheidsperspectieven in alle onderwijs- en opleidingsprogramma’s op alle niveaus en in het kader van een interdisciplinaire aanpak, en bevorderen van onderwijsconcepten zoals “Education for Sustainable Development” en “Global Citizenship Education”, om burgers in staat te stellen bij te dragen aan duurzame ontwikkeling.

vi)

Bevorderen van nieuwe duurzame onderwijs- en opleidingsinfrastructuur en renoveren van bestaande gebouwen (“vergroening van de onderwijsinfrastructuur”).

(1)  Door voorgestelde toekomstige acties of initiatieven op de volgende prioritaire gebieden te vermelden wordt niet vooruitgelopen op toekomstige besluiten die op het passende niveau moeten worden genomen.

(2)  Zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(3)  Zoals uiteengezet in de “Declaration on Promoting Citizenship and the Common Values of Freedom, Tolerance and Non-Discrimination through Education”.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/22


Mededeling van de Commissie over richtsnoeren betreffende de uitvoering van de bepalingen inzake het uitvoeren van audits op grond van artikel 6 van Verordening (EU) 2017/625

(2021/C 66/02)

Voorwoord

In artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (1) is bepaald dat de bevoegde autoriteiten interne audits uitvoeren of audits bij zichzelf laten uitvoeren en op basis van de resultaten daarvan passende maatregelen nemen.

Deze richtsnoeren zijn bedoeld om de nationale bevoegde autoriteiten bij te staan bij de toepassing van de bovengenoemde voorschriften. Zij zijn uitgewerkt door de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, en zij zijn niet wettelijk bindend (2). Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de bevoegdheid om een bindende interpretatie van het Unierecht te geven.

Inhoudsopgave

1.

Doel en toepassingsgebied 24

2.

Juridische achtergrond 24

3.

Definities 24

4.

Grondbeginselen 25

5.

Uitvoering van het auditproces 25

5.1.

Systematische aanpak 25

5.2.

Transparantie 26

5.3.

Onafhankelijkheid 27

5.4.

Onafhankelijke doorlichting 28

5.5.

Voornaamste doelstellingen 28

6.

Een audit uitvoeren 29

6.1.

Planning en voorbereiding van een audit 29

6.2.

Uitvoering van de audit 29

6.3.

Auditrapportage 30

6.4.

Follow-up van de output van de audit 31

7.

Evaluatie en verspreiding van de auditresultaten 31

8.

Andere kwesties 31

8.1.

Middelen 31

8.2.

Bevoegdheid van de auditoren 32

1.   Doel en toepassingsgebied

De richtsnoeren hebben betrekking op de aard en de uitvoering van de auditsystemen door de bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 3, punt 3, onder a) en b), van Verordening (EU) 2017/625. De auditsystemen hebben tot doel na te gaan of de officiële controles en andere officiële activiteiten (3) die zijn geregeld bij Verordening (EU) 2017/625, doeltreffend worden uitgevoerd en adequaat zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de desbetreffende wetgeving, met inbegrip van de naleving van de nationale controleplannen.

Met deze richtsnoeren wordt niet zozeer beoogd gedetailleerde methoden te beschrijven als wel de uit Verordening (EU) 2017/625 voortvloeiende beginselen met betrekking tot het opzetten van nationale auditsystemen en het uitvoeren van interne audits te bespreken. Het is immers de bedoeling de toepassing van deze beginselen in de uiteenlopende controle- en auditsystemen van de lidstaten te vergemakkelijken. De voor de toepassing van deze beginselen gekozen methoden kunnen variëren al naargelang van de omvang, aard, complexiteit en het aantal van de in de diverse lidstaten voor officiële controles verantwoordelijke bevoegde autoriteiten.

2.   Juridische achtergrond

Deze richtsnoeren zijn bedoeld om de lidstaten bij te staan bij de uitvoering van de bepalingen inzake het uitvoeren van de audits zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2017/625, dat als volgt luidt:

Artikel 6

Audits van de bevoegde autoriteiten

1.   Om te waarborgen dat zij aan deze verordening voldoen, voeren de bevoegde autoriteiten interne audits uit of laten audits bij zichzelf uitvoeren en nemen op basis van de resultaten daarvan passende maatregelen.

2.   De in lid 1 bedoelde audits zijn aan een onafhankelijke toetsing onderworpen en worden op transparante wijze uitgevoerd.

De gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die krachtens Verordening (EU) 2017/625 zijn vastgesteld, worden weliswaar niet expliciet genoemd in artikel 6, maar zijn ook cruciaal voor het waarborgen van de naleving van deze verordening. De audits moeten derhalve ook worden uitgevoerd om de naleving van deze gedelegeerde en uitvoeringshandelingen te waarborgen.

3.   Definities

Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verwezen naar de definities die zijn vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4).

 

Zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 30, van Verordening (EU) 2017/625 is een “audit” een systematisch en onafhankelijk onderzoek om te bepalen of activiteiten en de resultaten daarvan met geplande regelingen overeenstemmen en of deze regelingen op doeltreffende wijze worden uitgevoerd en geschikt zijn om de gestelde doeleinden te bereiken.

Andere definities die relevant zijn met het oog op de toepassing van deze richtsnoeren:

 

“auditinstantie”: de instantie die het auditproces uitvoert. Dit kan een interne of een externe instantie zijn;

 

“auditomgeving”: een inventarisatie van auditgebieden die wordt opgesteld en wordt bijgehouden door de auditinstantie om tijdens het planningsproces voor de audit gebieden voor de audit te identificeren;

 

“auditsysteem”: een combinatie van een of meer auditinstanties die een auditproces binnen bepaalde of alle bevoegde autoriteiten uitvoeren;

 

“auditproces”: het geheel van de in punt 5.1 (Systematische aanpak) en punt 6 (Een audit uitvoeren) beschreven activiteiten;

 

“auditprogramma”: een of meer audits, die voor een bepaald tijdsbestek gepland zijn en op een specifiek doel gericht zijn;

 

“auditplan”: de beschrijving van de werkzaamheden en maatregelen ten behoeve van een audit;

 

“auditaanpak”: de nadruk die tijdens een audit moet worden gelegd op de activiteiten die worden gecontroleerd (bv. een directe audit van de naleving, met een initiële nadruk op output en resultaten ten opzichte van een audit van de controlesystemen, met een initiële nadruk op systemen en controles).

Voor specifieke audittermen kan het nuttig zijn om de huidige versies van internationale normen zoals ISO 19011, ISO 9000 en het Institute of Internal Auditors (IIA) (5) te raadplegen.

4.   Grondbeginselen

De auditsystemen moeten alle officiële controles en andere officiële activiteiten beslaan in alle stadia van de agro-voedselproductieketen van de Unie die vallen onder Verordening (EU) 2017/625, met inbegrip van de activiteiten van alle bevoegde autoriteiten, ongeacht de manier waarop zij georganiseerd zijn en ongeacht hun bestuurlijke niveau, en van alle betrokken agentschappen en controle-instanties. Met het oog hierop moeten audits, waar noodzakelijk, organisatorische grenzen overschrijden. Indien in een lidstaat meerdere auditsystemen bestaan, moet worden voorzien in mechanismen om te waarborgen dat zij, wanneer zij worden gecombineerd, alle bovengenoemde activiteiten volledig beslaan.

Het beheer en de uitvoering van het auditproces moeten transparant zijn voor alle belanghebbenden om het vertrouwen in de integriteit van het auditsysteem op te bouwen en in stand te houden. In het bijzonder moet tussen auditinstantie en gecontroleerde sprake zijn van volledige transparantie (zie de tabel in punt 5.2 hieronder). Als wordt gegarandeerd dat het auditproces in de ogen van de overige belanghebbende partijen transparant is, draagt dit bij tot de bevordering van het vertrouwen en de verspreiding van informatie, en met name tot de uitwisseling van beste praktijken binnen en tussen bevoegde autoriteiten.

De onafhankelijkheid moet op organisatorisch en functioneel niveau en op het niveau van het auditproces en van de auditor in aanmerking worden genomen. De auditinstantie en het auditteam moeten door het topmanagement van de bevoegde autoriteiten worden benoemd en hieraan verslag uitbrengen. Er moet een duidelijk schriftelijk mandaat worden gegeven waarin voldoende bevoegdheden worden toegekend om de audits uit te voeren. Dit mandaat moet ten minste het doel, de verantwoordelijkheden, de bevoegdheid en de verantwoordingsplicht van de auditinstantie omvatten, evenals andere aspecten die noodzakelijk worden geacht om te zorgen voor een toereikend niveau van onafhankelijkheid. De auditinstantie noch het auditteam mag bij het management van of het toezicht op de geauditeerde controlesystemen betrokken zijn.

Indien controletaken worden gedelegeerd en de bevoegde autoriteit de voorkeur geeft aan een audit boven een inspectie van de gemachtigde instantie, dient die gemachtigde instantie contractueel verplicht te worden met de auditeisen en de voorwaarden daarvan akkoord te gaan.

De onafhankelijke doorlichting moet een gepland extern proces zijn dat regelmatig wordt uitgevoerd, teneinde ervoor te zorgen dat het auditsysteem objectieve resultaten kan opleveren en de bevoegde autoriteiten hun verplichtingen op grond van artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 kunnen nakomen.

ISO 19011 kan naast de in dit document beschreven specifieke richtsnoeren als algemeen richtsnoer worden gebruikt.

5.   Uitvoering van het auditproces

5.1.   Systematische aanpak

Het auditproces moet op systematische wijze worden beheerd. Hiertoe moet het auditproces:

het resultaat zijn van een transparant planningsproces waarbij op risico’s gebaseerde prioriteiten worden vastgesteld die in overeenstemming zijn met de verantwoordelijkheden waarover de bevoegde autoriteit krachtens Verordening (EU) 2017/625 beschikt;

een meerjarige strategische planning omvatten die:

de basis vormt voor het vaststellen van doelstellingen en prioriteiten;

een uitgangspunt is voor de beslissing welke auditonderwerpen voor de audit zullen worden geselecteerd, en

een basis vormt voor een gedetailleerde jaarlijkse planning;

de auditomgeving bepalen aan de hand van strategische planning, waarbij deze wordt onderverdeeld in auditeerbare entiteiten, waarbij informatiebronnen voor het planningsproces worden geïdentificeerd en waarbij selectiecriteria worden vastgesteld die moeten worden gebruikt voor de keuze van de auditonderwerpen;

een auditprogramma vaststellen waarmee alle relevante werkterreinen en alle relevante bevoegde autoriteiten die vallen onder Verordening (EU) 2017/625 met een voldoende op risico’s gebaseerde frequentie gedurende een termijn van maximaal vijf jaar gegarandeerd adequaat worden bestreken. Het auditprogramma kan informatie omvatten over het soort audits, de middelen, het tijdschema en de frequentie van de evaluatie (bv. één keer per jaar of vaker);

berusten op gedocumenteerde procedures en administratieve gegevens om de consistentie te waarborgen en te bewijzen dat er een systematische aanpak is gevolgd. Dergelijke procedures moeten het volgende omvatten:

een op risico’s gebaseerde planning van het auditprogramma;

het genereren van auditbevindingen, met inbegrip van het vaststellen van bewijsmateriaal voor de naleving of niet-naleving, al naargelang het geval;

het opstellen, goedkeuren en verspreiden van auditverslagen;

een evaluatie van de conclusies van audits, zodat sterke en zwakke punten in het gehele controlesysteem in kaart kunnen worden gebracht, beste praktijken kunnen worden verspreid en het toezicht op corrigerende en preventieve maatregelen kan worden gegarandeerd;

op de voet worden gevolgd en geëvalueerd om te garanderen dat de doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt en om mogelijkheden tot verbetering te signaleren.

Als in een lidstaat meer dan een auditprogramma wordt gepland, moeten deze programma’s effectief worden gecoördineerd om een naadloos, alle relevante bevoegde autoriteiten omvattend auditproces te waarborgen. De auditprogramma’s moeten ook alle relevante hiërarchische niveaus van de bevoegde autoriteit bestrijken.

5.2.   Transparantie

Om aan te tonen dat het auditproces transparant is, moeten de gedocumenteerde procedures een duidelijk gedefinieerd proces voor auditplanning ondersteunen dat de vaststelling van auditdoelstellingen en -criteria en de keuze van de auditaanpak omvat, evenals mechanismen voor de goedkeuring en verspreiding van auditverslagen.

De bevoegde autoriteiten moeten passende maatregelen vaststellen om de transparantie te waarborgen, rekening houdend met de relevante voorschriften van de nationale en Uniewetgeving en, indien passend, andere voorwaarden. Hiertoe moeten de bevoegde autoriteiten overwegen om praktijken aan te moedigen waardoor de procedure transparanter wordt. In de tabel worden enkele voorbeelden van dergelijke praktijken gegeven. De bevoegde autoriteiten dienen bij het besluit over de vraag welke maatregelen moeten worden toegepast de noodzaak tot transparantie af te wegen tegen het risico dat de capaciteit van het auditsysteem om de doelstellingen ervan te verwezenlijken, wordt ondermijnd. Om zoveel mogelijk van de transparantie te profiteren, is daarnaast een evenwichtige rapportage noodzakelijk, d.w.z. een adequate combinatie van geverifieerde naleving van de voorschriften (positieve bevindingen) enerzijds en terreinen die voor verbetering in aanmerking komen (negatieve bevindingen) anderzijds.

Tabel — Voorbeelden van praktijken voor het behoud van de transparantie van een auditproces

 

Gecontroleerde

Binnen bevoegde autoriteit

Bij alle bevoegde autoriteiten (in de lidstaten)

Publieke en andere belanghebbenden

Toegang tot gedocumenteerde procedures van auditinstantie

 

Overleg over planning van het auditprogramma

 

Publicatie van het auditprogramma

Indiening van het auditplan

 

 

Gelegenheid tot het geven van commentaar op het ontwerpauditverslag

 

 

Verspreiding van het definitieve auditverslag

 

Publicatie van het commentaar van de gecontroleerde op het ontwerpverslag

Publicatie van het definitieve auditverslag

Publicatie van samenvattingen van definitieve auditverslagen en van het jaarverslag

Publicatie van het actieplan van de gecontroleerde

Publicatie van de resultaten van de follow-up

Opmerking: De bevoegde autoriteiten moeten de voor hun specifieke omstandigheden in aanmerking komende praktijken (eerste kolom) en de mate waarin deze worden toegepast (overige kolommen) kiezen.

5.3.   Onafhankelijkheid

Auditinstanties mogen niet blootstaan aan commerciële, financiële, hiërarchische, politieke of andere druk die hun oordeel of de uitslag van het auditproces zou kunnen beïnvloeden. Het auditsysteem, de auditinstantie en de auditoren mogen niet bij de te controleren activiteit betrokken zijn en moeten onpartijdig en zonder belangenconflicten te werk te gaan.

In veel omstandigheden kan niet voor een volledige onafhankelijkheid worden gezorgd. Er is een niveau van onafhankelijkheid vereist dat een redelijke externe waarnemer als toereikend zou beschouwen om ervoor te zorgen dat de audits op eerlijke, objectieve en onpartijdige wijze worden uitgevoerd en dat de auditinstantie en de auditoren niet op ongepaste wijze worden beïnvloed of een belangenconflict hebben dat het auditproces of de afzonderlijke audits zou schaden.

De auditinstantie moet worden voorzien van voldoende gekwalificeerd en bekwaam personeel, financiering, infrastructuur en andere middelen die nodig zijn om het auditprogramma uit te voeren. De auditinstantie moet toegang krijgen tot bij- en nascholing en tot de relevante technische deskundigheid.

De auditinstantie mag op geen van de niveaus van het auditproces op ongepaste wijze worden beïnvloed. Met name de goedkeuring van het auditprogramma en de verslagen mag niet worden beïnvloed of belemmerd door de gecontroleerde. De auditinstantie moet de vrijheid hebben om het toepassingsgebied en de doelstellingen van de audit te ontwikkelen en zij moet toegang krijgen tot alle ruimten en informatie die zij nodig heeft om de auditdoelstellingen te kunnen behalen.

Er moet worden gecontroleerd of zich voor de auditinstantie, het auditteam of verbonden technisch deskundigen geen belangenconflict voordoet. Leden van het auditteam moeten objectief, onpartijdig, onafhankelijk, zonder vooringenomenheid, met eerlijkheid, intellectuele eerlijkheid en integriteit handelen en een belangenconflict, indien relevant, melden. Het rouleren van auditoren en/of auditteams zou in dit verband nuttig kunnen zijn.

Als de voor de audit benodigde technische expertise slechts binnen de geauditeerde bevoegde autoriteit beschikbaar is, moeten er maatregelen worden genomen om de onafhankelijkheid van het auditteam te waarborgen. Als de controleactiviteiten op regionale basis worden georganiseerd, zouden de technisch deskundigen kunnen worden uitgewisseld om hun onafhankelijkheid te garanderen. Wanneer technisch deskundigen moeten worden aangetrokken van buiten de auditinstantie, moeten maatregelen worden genomen om te waarborgen dat zij onafhankelijk zijn en geen belangenconflict hebben dat de onafhankelijkheid van het auditteam in gevaar zou brengen.

5.4.   Onafhankelijke doorlichting

Het proces van onafhankelijke doorlichting moet worden uitgevoerd door een of meer buitenstaanders van zowel de auditinstantie als de organisatie ten aanzien waarvan de interne audits worden uitgevoerd, met een toereikend niveau van onafhankelijkheid en deskundigheid om het auditproces door te lichten. Als er een orgaan of comité is ingesteld ten behoeve van een onafhankelijke doorlichting van het auditproces, dienen een of meer onafhankelijke personen hiervan deel uit te maken.

De onafhankelijke doorlichting moet het volledige auditproces beslaan, met inbegrip van de programmering, de planning en de uitvoering van audits, de rapportage (waaronder de goedkeuring van verslagen), corrigerende maatregelen en de follow-up. De doorlichting moet ook de verschillende bedreigingen voor de onafhankelijkheid omvatten, evenals mechanismen om deze aan te pakken. De onafhankelijke doorlichting is geen audit, maar een dergelijke doorlichting kan ook worden verricht aan de hand van een auditaanpak. Het toepassingsgebied, de gedetailleerdheid en de intensiteit van de doorlichting kunnen variëren en met de doorlichting moet worden voorzien in:

een objectieve evaluatie van de doeltreffendheid en onafhankelijkheid van het auditproces en de auditinstantie;

feedback met het oog op voortdurende verbetering;

vertrouwen voor de auditinstantie, het management van de bevoegde autoriteiten en andere belanghebbenden dat het auditproces voldoet aan de doelstellingen van artikel 6 van Verordening (EU) 2017/625.

Een dergelijke doorlichting moet regelmatig plaatsvinden, maar de frequentie kan verschillen naargelang de resultaten van de vorige doorlichting en de interne controles die door de auditinstantie worden uitgevoerd.

De bevoegde autoriteiten moeten ervoor zorgen (6) dat het proces van onafhankelijke doorlichting wordt gedocumenteerd, met inbegrip van: de beschrijving van de opdracht, de rollen en verantwoordelijkheden, de vertrouwelijkheid, de gedragscode, de rechten en verplichtingen, de voorschriften voor rapportage en verspreiding.

De auditinstantie moet maatregelen nemen om eventuele tekortkomingen te verhelpen die bij de onafhankelijke doorlichting zijn aangetroffen.

5.5.   Voornaamste doelstellingen

De auditsystemen hebben tot doel na te gaan of de bevoegde autoriteiten Verordening (EU) 2017/625 naleven en of de officiële controlesystemen naar behoren werken. Hiertoe en om aan de voorschriften van artikel 6 van Verordening (EU) 2017/625 te kunnen voldoen, moet in het auditsysteem met de volgende drie in artikel 3, punt 30, van deze verordening vastgelegde aspecten rekening worden gehouden:

a)

Verificatie dat de officiële controles worden verricht in overeenstemming met de geplande regelingen

Dit heeft tot doel zekerheid te bieden dat de bevoegde autoriteiten voldoen aan hun algemene verplichtingen (7) en dat de officiële controles zoals beoogd worden uitgevoerd en dat de instructies of richtsnoeren door het controlerende personeel worden opgevolgd.

De verificatie van dit voorschrift kan grotendeels aan de hand van de controle van documenten plaatsvinden, maar moet ook controles ter plaatse omvatten. Het auditteam moet een goede algemene vakkennis en deskundigheid bezitten om aan deze auditdoelstelling te voldoen.

b)

Verificatie dat de geplande regelingen op doeltreffende wijze worden toegepast

Doeltreffendheid is de mate waarin met de officiële controles een (beoogd) effect/een doelstelling wordt verwezenlijkt. Met een adequaat werkend systeem van officiële controles moet, aan de hand van de geplande regelingen ervan, de naleving worden geverifieerd van de relevante wettelijke voorschriften. Wanneer daarbij wordt vastgesteld dat er sprake is van niet-naleving, moet daar actie tegen worden ondernomen om deze niet-naleving binnen een passende termijn te beperken of te beëindigen. Bovendien moet een dergelijk systeem zorgen voor een niveau van controle en handhaving dat niet-naleving kan ontmoedigen en de risico’s voor veilige levensmiddelen kan beheren.

De verificatie van dit voorschrift moet een beoordeling omvatten van de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de consistentie van de controles, alsook auditactiviteiten ter plaatse. Het auditteam moet over de relevante technische expertise beschikken om aan deze auditdoelstelling te voldoen.

c)

Verificatie dat de geplande regelingen geschikt zijn om de doelstellingen van de officiële controles te verwezenlijken

Geschiktheid heeft betrekking op de geschiktheid voor een bepaald doel van het ontwerp en de uitvoering van het controlesysteem om de gewenste resultaten te behalen, dat wil zeggen de doelstellingen van Verordening (EU) 2017/625, of van de meerjarige nationale controleplannen van de lidstaten of nationale beleidsdoelstellingen. Dit aspect is met name relevant wanneer er aanwijzingen bestaan dat de controles, die in overeenstemming met de geplande regelingen worden uitgevoerd, er niet toe leiden dat de geplande resultaten of doelstellingen worden behaald.

De verificatie van dit voorschrift moet de beoordeling van de officiële controles omvatten, bijvoorbeeld de planning, frequentie/intensiteit en de toegepaste methoden, rekening houdend met de structuur en het risicoprofiel van de productieketen(s) en de productiepraktijken en -volumes. Bij de verificatie moet bovendien worden gekeken naar beperkingen die van invloed kunnen zijn geweest op de planning of uitvoering van de regelingen (8).

Het auditteam moet over een aanzienlijke kennis van en inzicht in de audit van systemen beschikken en een beroep kunnen doen op technische inbreng om aan deze auditdoelstelling te voldoen.

6.   Een audit uitvoeren

6.1.   Planning en voorbereiding van een audit

De auditor (of het auditteam) moet de audit plannen op een wijze die waarborgt dat de audit op efficiënte, doeltreffende en tijdige wijze wordt uitgevoerd.

Het auditplan moet voorzien in een technisch en juridisch begrip van het auditonderwerp en de waarschijnlijke gecontroleerde, de bepaling van de auditdoelstellingen en het toepassingsgebied, de vaststelling van de auditcriteria en de belangrijke/risicogebieden, een selectie van de auditaanpak en een raming van de middelen en tijd.

De auditcriteria moeten doelstellingen omvatten die afkomstig zijn uit de meerjarige nationale controleplannen, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EU) 2017/625, evenals specifieke voorschriften van relevante EU-wetgeving en nationale wetgeving, indien van toepassing.

Zodra de doelstellingen, het toepassingsgebied en de auditcriteria zijn gedefinieerd, moeten de aanpak, de methode en de technieken van de audit worden bepaald. Met het uiteenzetten van de auditaanpak moet ervoor worden gezorgd dat de auditdoelstellingen worden behaald en dat voldoende geschikt auditbewijs wordt verzameld om geldige, betrouwbare auditconclusies te trekken. De auditor (of het auditteam) moet een dergelijke aanpak ontwikkelen aan de hand van zijn/haar professionele oordeel.

Het auditteam moet in de planningsfase van de audit nadenken over de vraag welk auditbewijs vereist moet zijn. Het plannen van het benodigde bewijs en de manier waarop, wanneer en waar dit moet worden verzameld, vormt een integraal onderdeel van het planningsproces voor een audit. De kwaliteit van het verzamelde bewijs heeft directe en grote gevolgen voor de bevindingen en conclusies van de audit.

6.2.   Uitvoering van de audit

Alvorens te beginnen met auditactiviteiten moet het auditteam ervoor zorgen dat de gecontroleerde volledig op de hoogte is van het doel, de doelstellingen en het toepassingsgebied van de audit en van eventueel vereiste bijdragen of ondersteuning van de gecontroleerde, zoals de toegang tot gebouwen, documenten of gegevens, voorafgaand aan of tijdens de audit.

Een openingsvergadering biedt een goede mogelijkheid om het auditteam en het belangrijkste personeel van de gecontroleerde relevante informatie met elkaar te laten uitwisselen. Deze vergadering biedt een forum om de auditdoelstellingen te verduidelijken, te waarborgen dat het auditplan helder is voor iedereen, werkregelingen vast te stellen en openstaande kwesties aan te pakken.

Bij het uitvoeren van een audit moet het auditteam het auditbewijs verzamelen, verifiëren en analyseren/evalueren om te waarborgen dat het geschikt en toereikend is om de auditdoelstellingen te behalen, met name ten aanzien van de naleving van de geplande regelingen, de doeltreffendheid van de uitvoering en de geschiktheid van de geplande regelingen om de vermelde doelstellingen te behalen. Deze activiteiten moeten worden vastgelegd.

Het auditbewijs moet worden vergeleken met de auditcriteria en de auditdoelstellingen om het auditteam in staat te stellen auditbevindingen uit te brengen en overtuigende auditconclusies te presenteren. Alleen auditbewijs dat geschikt en toereikend is, zal auditbevindingen, -conclusies en -aanbevelingen (waar van toepassing) onderbouwen die stand kunnen houden en bevredigend kunnen worden geacht bij een interne en externe evaluatie.

Tijdens de afsluitende vergadering presenteert het auditteam de resultaten van de audit en moet het mogelijk zijn:

om de voorlopige bevindingen en conclusies te bespreken met het management van de gecontroleerde en hierover feedback te krijgen;

dat de gecontroleerde misvattingen corrigeert, de voorlopige bevindingen en conclusies bespreekt en verdere informatie of verduidelijkingen verstrekt ter ondersteuning van zijn standpunt;

dat de gecontroleerde zijn standpunten over de uitvoering van de audit kenbaar maakt.

Het auditteam kan de voorlopige bevindingen en conclusies herzien op basis van een verdere analyse van het verzamelde bewijsmateriaal of het aanvullende bewijsmateriaal dat nog moet worden ingediend.

Relevante feedback van de gecontroleerde moet worden vastgelegd en in aanmerking worden genomen wanneer verslag wordt uitgebracht over de audit en wanneer toekomstige audits worden uitgevoerd.

6.3.   Auditrapportage

Het auditverslag is een zeer belangrijk deel van de audit om de volgende redenen:

het biedt relevante zekerheden ten aanzien van de werking van de gecontroleerde processen;

het draagt bij tot de identificatie en verspreiding van goede praktijken;

het leidt tot het aanmerken van gebieden van niet-naleving of tekortkomingen die onder de aandacht van de gecontroleerde worden gebracht zodat deze corrigerende en/of preventieve maatregelen kan nemen;

het legt een grondslag voor de follow-up van de maatregelen die de gecontroleerde naar aanleiding van de auditaanbevelingen genomen heeft;

het biedt een mogelijkheid om, indien van toepassing, met andere belanghebbenden in gesprek te gaan.

Een auditverslag moet objectief, overtuigend en tijdig zijn.

Met het oog op de objectiviteit moet het auditteam bij de rapportage relevant bewijs presenteren, met inbegrip van eventueel bewijs dat zijn standpunt of conclusie tegenspreekt of niet ondersteunt. Een selectieve presentatie van bewijs moet worden vermeden en standpunten van het auditteam die niet door degelijk bewijsmateriaal worden ondersteund, mogen niet in het verslag worden opgenomen. De rapportage moet evenwichtig zijn en mag niet uitsluitend gericht zijn op negatieve aspecten. Het verslag moet positieve verklaringen bevatten wanneer wordt vastgesteld dat de activiteiten van de gecontroleerde goed zijn georganiseerd en uitgevoerd.

Een overtuigende audit verkrijgt pas geloofwaardigheid wanneer geldige, op bewijs gebaseerde bevindingen, logische conclusies en praktische, realistische en relevante aanbevelingen worden gepresenteerd. Het verslag moet logisch gestructureerd zijn en de lezer door het proces leiden, vanaf het doel van de audit, via de doelstellingen en het toepassingsgebied van de audit tot de bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Er moet een duidelijke samenhang bestaan tussen bewijs, bevindingen, conclusies en aanbevelingen.

De conclusies moeten aangeven in hoeverre de geplande regelingen zijn nagekomen, hoe doeltreffend zij zijn uitgevoerd en hoe geschikt zij zijn gebleken om de geformuleerde doelstellingen te bereiken (zie punt 5.5). Zij moeten op objectief bewijsmateriaal berusten. Met name kan er, als er conclusies worden getrokken betreffende de geschiktheid van de geplande regelingen voor de verwezenlijking van de geformuleerde doelstellingen, bewijsmateriaal uit de verzamelde bevindingen van verscheidene audits en de analyse daarvan worden verkregen. In dit geval moeten de conclusies niet tot afzonderlijke bedrijven, eenheden van autoriteiten of tot afzonderlijke autoriteiten beperkt blijven.

De aanbevelingen moeten gericht zijn op het wegnemen of corrigeren van de redenen waarom de gecontroleerde niet aan de auditcriteria heeft voldaan. Aan de hand van de aanbevelingen mag niet worden voorgeschreven welke maatregelen de gecontroleerde moet nemen. Wel moet duidelijk worden aangegeven welk resultaat moet worden behaald met de corrigerende en/of preventieve maatregelen waarmee de gecontroleerde ingrijpt.

In het verslag moet ten minste het volgende worden vermeld:

de data, locaties en gecontroleerde van de audit;

de doelstellingen, het toepassingsgebied, de methode en de criteria van de audit;

de auditbevindingen (en het hieraan gerelateerde bewijsmateriaal), conclusies en, indien van toepassing, aanbevelingen.

Het auditteam kan al dan niet in het verslag worden vermeld. Dit hangt af van het beleid van de auditinstantie.

6.4.   Follow-up van de output van de audit

Zo nodig dient de gecontroleerde een door hem opgesteld actieplan in. Dit dient voorstellen te bevatten ten aanzien van voor een bepaalde termijn vastgelegde corrigerende en preventieve maatregelen (9) om in het kader van de audit gedane aanbevelingen uit te voeren. Het auditteam (10) moet de geschiktheid van het actieplan beoordelen en kan bij de controle op de uitvoering ervan betrokken zijn.

Aan de hand van het actieplan kan het auditteam nagaan of de voorgestelde corrigerende en preventieve maatregelen toereikend zijn om aan de aanbevelingen van het auditverslag te voldoen. Actieplannen moeten op risico’s gebaseerde prioriteiten, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en tijdschema’s voor de voltooiing van corrigerende en preventieve maatregelen vermelden. Er zijn heel wat verschillende actieplannen die adequaat kunnen worden geacht. Het is aan de gecontroleerde om uit de diverse opties een keuze te maken.

Corrigerende en preventieve maatregelen mogen niet tot specifieke technische eisen beperkt blijven, maar moeten zo nodig betrekking hebben op maatregelen die het gehele systeem omvatten (bijvoorbeeld communicatie, samenwerking, coördinatie, evaluatie en stroomlijning van de controleprocedures). De gecontroleerde dient bij niet-naleving van de voorschriften een analyse van de fundamentele oorzaken te verrichten om de beste corrigerende en preventieve maatregelen in kaart te kunnen brengen. Eventuele meningsverschillen tussen gecontroleerde en auditteam moeten uit de weg worden geruimd.

Afwikkeling: er moeten mechanismen worden ingevoerd door middel waarvan kan worden gewaarborgd dat de actieplannen adequaat zijn en de corrigerende en preventieve maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de gestelde termijn. De gecontroleerde en het auditteam moeten procedures voor de controle op de afwikkeling van het actieplan overeenkomen.

7.   Evaluatie en verspreiding van de auditresultaten

De auditresultaten en, indien van toepassing, de feedback moeten in aanmerking worden genomen tijdens de planning van toekomstige auditprogramma’s en in het kader van de evaluatie van het auditproces.

De implicaties van de auditbevindingen of gevallen van niet-naleving voor andere sectoren, andere regio’s of andere bevoegde autoriteiten moeten in aanmerking worden genomen, met name in lidstaten waar verschillende bevoegde autoriteiten controles uitvoeren of deze uitvoering gedecentraliseerd is.

Interne audits voorzien in een onafhankelijke evaluatie van de doeltreffendheid en geschiktheid van de officiële controles om doelstellingen te bereiken. De auditresultaten moeten derhalve beschikbaar worden gesteld aan de relevante bevoegde autoriteiten van de lidstaten zodat zij deze kunnen gebruiken bij de ontwikkeling en verbetering van hun controlesystemen en de evaluatie van hun meerjarige nationale controleplannen.

In de auditresultaten kunnen ook voorbeelden worden aangemerkt van beste praktijken die moeten worden verspreid. Deze voorbeelden kunnen door de gecontroleerde op andere gebieden worden gebruikt of ze kunnen worden aangewend door andere entiteiten die vergelijkbare activiteiten uitvoeren teneinde hun processen te verbeteren. Hiertoe moeten de verslagen op verzoek aan andere sectoren en regio’s in de desbetreffende lidstaat en aan de Commissie ter beschikking worden gesteld.

8.   Andere kwesties

8.1.   Middelen

De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten beschikken over toereikende (wettelijke en bestuursrechtelijke) uitvoeringsbevoegdheden en voldoende middelen om een doeltreffend auditsysteem in te voeren, te implementeren en in stand te houden.

Voor het beheer van, het toezicht op en de controle van het auditproces moet het benodigde personeel ter beschikking worden gesteld en moet worden voorzien in de daaraan verbonden middelen, gelet op het feit dat alle bevoegde autoriteiten en hun controleactiviteiten die vallen onder Verordening (EU) 2017/625 moeten worden gecontroleerd. Met het oog op de benodigde expertise om aan het doel en het toepassingsgebied van de audits en de auditprogramma’s te voldoen, kunnen alle combinaties van auditoren — zowel generalisten als technische specialisten — en technische deskundigen deel uitmaken van het auditteam.

ISO 19011 bevat algemene richtsnoeren voor de ten behoeve van audits benodigde middelen.

8.2.   Bevoegdheid van de auditoren

De bevoegdheid van de auditoren en de selectiecriteria dienen aan de hand van de volgende punten te worden vastgelegd:

algemene kennis en vaardigheden;

auditbeginselen, -procedures en -technieken; leidinggevende/organisatorische vaardigheden;

specifieke vakkennis en deskundigheid;

persoonlijke eigenschappen (11);

opleiding;

werkervaring;

opleiding tot en ervaring als auditor.

Het is van groot belang een mechanisme in te voeren op basis waarvan wordt gegarandeerd dat auditoren consequent te werk gaan en dat hun kennis actueel blijft. De door auditteams verlangde competenties kunnen wisselen, afhankelijk van de terreinen die zij binnen de controle- of toezichtsystemen controleren. De auditoren moeten beschikken over de vereiste technische kennis en vaardigheden en vertrouwd zijn met de onderwerpen voor het opleiden van personeel dat officiële controles en andere officiële activiteiten uitvoert, zoals uiteengezet in hoofdstuk I van bijlage II bij Verordening (EU) 2017/625.


(1)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(2)  “Moet/moeten” en “dient/dienen” duiden in deze richtsnoeren op een goede praktijk en niet op een bindend voorschrift.

(3)  Volgens artikel 1, lid 5, van Verordening (EU) 2017/625 is artikel 6 van deze verordening ook van toepassing op andere officiële activiteiten. Met het oog op de toepassing van deze richtsnoeren wordt met “officiële controles” ook “andere officiële activiteiten” bedoeld.

(4)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(5)  https://na.theiia.org/Pages/IIAHome.aspxhttps://na.theiia.org/Pages/IIAHome.aspx

(6)  Een zekere mate van flexibiliteit wordt verwacht, aangezien de verantwoordelijkheid voor de onafhankelijke doorlichting in de lidstaten verschilt.

(7)  Uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/625.

(8)  Een analyse van de onderliggende oorzaken kan een belangrijk instrument zijn om de geschiktheid te beoordelen.

(9)  In deze context betekent “corrigerende maatregelen” maatregelen om de oorzaak van een geval van niet-naleving weg te nemen en te voorkomen dat deze niet-naleving opnieuw plaatsvindt, terwijl “preventieve maatregelen” maatregelen zijn om de oorzaak weg te nemen van een potentiële niet-naleving (om te voorkomen dat een geval van niet-naleving zich zal voordoen) of van een andere potentiële onwenselijke situatie.

(10)  Een zekere mate van flexibiliteit wordt verwacht, aangezien de verantwoordelijkheid voor de follow-up tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verschilt.

(11)  Auditoren moeten ethisch en met onafhankelijkheid van geest handelen, ze moeten ruimdenkend, diplomatiek, opmerkzaam, scherpzinnig, veelzijdig, vasthoudend, daadkrachtig, assertief en autonoom zijn en openstaan voor verbetering.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/33


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10116 — ION/NN/bpfBOUW/IRP JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/03)

Op 17 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10116. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/34


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10128 — Stirling Square Capital Partners/TA Associates/Glenigan)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/04)

Op 19 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10128. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/35


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10064 — AnaCap/Carrefour/Market Pay)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/05)

Op 19 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10064. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/36


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10072 — Sojitz/Eneos/Edenvale Solar Park)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/06)

Op 15 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10072. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/37


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10004 — EQT/Zentricity/Cajelo/Recipharm)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/07)

Op 10 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10004. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/38


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10109 — Cinven/BCI/Compre)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/08)

Op 17 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10109. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/39


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10145 — American Industrial Partners/Personal Care Business of Domtar)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/09)

Op 4 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10145. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/40


Conclusies van de Raad

over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied

(2021/C 66/10)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1.

WAARDEERT de blijvende productieve samenwerking in belastingaangelegenheden die tussen de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) van de EU (“Groep gedragscode”) en de meeste jurisdicties in de wereld is opgezet om wereldwijd de beginselen van goed fiscaal bestuur te bevorderen;

2.

IS INGENOMEN met de vorderingen die in de betrokken jurisdicties zijn gemaakt dankzij de actieve stappen die binnen de overeengekomen termijnen zijn gezet om de tekortkomingen te verhelpen die de Groep gedragscode had vastgesteld en ONDERSTREEPT dat die stappen bijdragen tot het versterken van de mechanismen voor goed fiscaal bestuur, eerlijke belastingheffing, mondiale fiscale transparantie en de bestrijding van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking, zowel op EU-niveau als wereldwijd;

3.

ERKENT dat de huidige COVID-19-pandemie nog steeds gevolgen heeft voor het vermogen van veel jurisdicties om nieuwe toezeggingen te doen of hun reeds gedane toezeggingen gestand te doen, evenals voor de algemene werkmethoden van de Groep gedragscode;

4.

VERZOEKT de groep vooruitgang te blijven boeken met alle openstaande kwesties waarop de COVID-19-pandemie invloed heeft, teneinde deze zo snel mogelijk af te ronden, en wanneer passend te starten met de bespreking over mogelijke verzoeken om toezeggingen van jurisdicties;

5.

BETREURT dat sommige jurisdicties niet voldoende stappen hebben ondernomen om hun toezeggingen binnen de overeengekomen termijn gestand te doen, of geen volwaardige dialoog zijn aangegaan die tot dergelijke toezeggingen kan leiden, en VERZOEKT deze jurisdicties met de Groep gedragscode samen te werken om de resterende problemen op te lossen;

6.

BETREURT met name dat Turkije geen wezenlijke vooruitgang heeft geboekt bij de effectieve uitvoering van de automatische uitwisseling van inlichtingen met alle lidstaten van de EU, en bijgevolg nog niet al zijn toezeggingen in verband met de uitvoering van de beginselen van goed fiscaal bestuur, overeenkomstig het verslag van de Groep gedragscode, gestand heeft gedaan; NEEMT ER NOTA VAN dat de uitwisseling van inlichtingen met 21 EU-lidstaten is geactiveerd, en dat ze volgens de planning vanaf 2022 met nog vijf EU-lidstaten van start zal gaan; BETREURT dat er geen bewijs is geleverd van effectieve uitwisseling van gegevens door Turkije met een van de lidstaten; BEKLEMTOONT dat er geen vooruitgang is geboekt wat betreft de uitwisseling van inlichtingen met één lidstaat; HERHAALT dat de effectieve uitwisseling van inlichtingen met alle lidstaten een voorwaarde voor Turkije is om te voldoen aan criterium 1.1 van de EU-lijst overeenkomstig de Raadsconclusies van februari 2020; ROEPT Turkije op zich uiterlijk op 31 mei 2021 op hoog politiek ten volle te verbinden tot het daadwerkelijk activeren, uiterlijk op 30 juni 2021, van zijn relatie inzake automatische uitwisseling van inlichtingen met de zes resterende lidstaten; Voor alle 27 lidstaten moeten de inlichtingen voor het boekjaar 2019 uiterlijk op 1 september 2021 worden toegezonden, en moeten de inlichtingen voor de boekjaren 2020 en 2021 worden toegezonden overeenkomstig de OESO-kalender voor de automatische uitwisseling van inlichtingen en in elk geval niet later dan, respectievelijk, 30 september 2021 en 30 september 2022; STELT dat niet-inachtneming van een van de vijf bovengenoemde termijnen ertoe zou leiden dat Turkije aan de voorwaarden voldoet om in bijlage I onder criterium 1.1 te worden opgenomen; VERZOEKT de groep Turkije in kennis te stellen van dit verzoek, de vorderingen met de effectieve uitwisseling van inlichtingen met alle lidstaten te volgen en de Raad op de hoogte te houden van de ontwikkelingen ter zake, en ondertussen haar dialoog met Turkije hierover gaande te houden, en STELT dat de Raad in oktober 2021 het nodige besluit over plaatsing op de lijst zal nemen op basis van de analyse door de groep van de naleving door Turkije, en dit besluit na afloop van de resterende bovengenoemde termijn opnieuw zal bezien;

7.

KEURT het verslag van de Groep gedragscode in document 6223/21 GOED;

8.

HECHT derhalve ZIJN GOEDKEURING AAN de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied (“EU-lijst”) in bijlage I;

9.

ONDERSCHRIJFT de in bijlage II opgenomen stand van zaken wat betreft toezeggingen van coöperatieve jurisdicties om uitvoering te geven aan de beginselen van goed fiscaal bestuur;

10.

VERZOEKT de EU-instellingen en -lidstaten in voorkomend geval rekening te blijven houden met de in bijlage I vervatte herziene EU-lijst bij het buitenlands beleid, de economische betrekkingen en ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van de desbetreffende derde landen, onverminderd de onderscheiden bevoegdheden van de lidstaten en de Unie ingevolge de Verdragen.

BIJLAGE I

De EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied

1.   Amerikaans Samoa

Amerikaans Samoa wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, ook niet via de jurisdictie waarvan het afhankelijk is, heeft niet toegezegd de BEPS-minimumnormen toe te passen en heeft niet toegezegd deze punten aan te pakken.

2.   Anguilla

Anguilla heeft van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, en heeft dit punt nog niet opgelost.

3.   Dominica

Dominica heeft van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, en heeft dit punt nog niet opgelost.

4.   Fiji

Fiji is geen lid van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, heeft schadelijke preferentiële belastingregelingen, is nog geen lid van het Inclusief Kader inzake de bestrijding van BEPS, heeft de OESO-minimumnorm inzake de bestrijding van BEPS nog niet ingevoerd, en heeft deze punten nog niet opgelost.

5.   Guam

Guam wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, ook niet via de jurisdictie waarvan het afhankelijk is, heeft niet toegezegd de BEPS-minimumnormen toe te passen en heeft niet toegezegd deze punten aan te pakken.

6.   Palau

Palau wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, en heeft deze punten nog niet opgelost.

7.   Panama

Panama heeft van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, en heeft dit punt nog niet opgelost.

8.   Samoa

Samoa heeft een schadelijke preferentiële belastingregeling en heeft dit punt nog niet opgelost.

9.   Seychellen

De Seychellen hebben schadelijke preferentiële belastingregelingen en hebben deze punten nog niet opgelost.

Bovendien hebben de Seychellen geen rating van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden gekregen van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, en heeft het land dit punt nog niet opgelost.

10.   Trinidad en Tobago

Trinidad en Tobago wisselen niet automatisch financiële inlichtingen uit, hebben van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, hebben het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, hebben schadelijke preferentiële belastingregelingen, en hebben deze punten nog niet opgelost.

11.   Amerikaanse Maagdeneilanden

De Amerikaanse Maagdeneilanden wisselen niet automatisch financiële inlichtingen uit, hebben het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, ook niet via de jurisdictie waarvan zij afhankelijk zijn, hebben schadelijke preferentiële belastingregelingen, hebben niet toegezegd de BEPS-minimumnormen toe te passen en hebben niet toegezegd deze punten aan te pakken.

12.   Vanuatu

Vanuatu heeft van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, faciliteert offshoreconstructies en -regelingen waarmee winsten zonde reële economische substantie worden aangetrokken, en heeft deze punten nog niet opgelost.


BIJLAGE II

Stand van zaken van de samenwerking met de EU in verband met de gedane toezeggingen van coöperatieve jurisdicties inzake de toepassing van de beginselen van goed fiscaal bestuur

1.   Transparantie

1.1.   Toezegging om de automatische uitwisseling van inlichtingen in te voeren door de ondertekening van de Multilaterale overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten, of via bilaterale overeenkomsten

Van de volgende jurisdictie wordt verwacht dat zij uiterlijk op 31 mei 2021 op hoog politiek niveau toezeggingen doet en uiterlijk op 30 juni 2021 haar relatie inzake automatische uitwisseling van inlichtingen met alle 27 lidstaten activeert overeenkomstig de in punt 6 van deze Raadsconclusies bedoelde termijn.

Turkije

1.2.   Lidmaatschap van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden (“Mondiaal Forum”) en een bevredigende rating inzake de uitwisseling van inlichtingen op verzoek

De volgende jurisdictie, die had toegezegd om uiterlijk eind 2018 een bevredigende rating te hebben, wacht op een aanvullende evaluatie door het Mondiaal Forum:

Turkije

Het volgende ontwikkelingsland zonder financieel centrum, dat had toegezegd om uiterlijk eind 2019 een bevredigende rating te hebben, wacht op een aanvullende evaluatie door het Mondiaal Forum:

Botswana

De volgende jurisdictie wacht op een aanvullende evaluatie door het Mondiaal Forum:

Barbados

1.3.   Het Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO (“het WABB-verdrag”) ondertekenen en ratificeren, of een netwerk van regelingen hebben dat alle EU-lidstaten omvat

De volgende ontwikkelingslanden zonder financieel centrum, die wezenlijke vooruitgang hebben geboekt bij het nakomen van hun toezeggingen, hebben tot en met 31 december 2020 gekregen om het WABB-verdrag te ondertekenen, en tot en met 31 december 2021 om het te ratificeren:

Botswana, Eswatini, Jordanië, Thailand

Het volgende ontwikkelingsland zonder financieel centrum, dat vooruitgang heeft geboekt bij het nakomen van zijn toezeggingen, heeft tot en met 30 april 2021 gekregen om het WABB-verdrag te ondertekenen, en tot en met 31 december 2021 om het te ratificeren:

Maldiven

2.   Eerlijke belastingheffing

2.1.   Schadelijke belastingregelingen

De volgende jurisdictie, die had toegezegd haar schadelijke belastingregeling uiterlijk eind 2019 te wijzigen of op te heffen maar dit niet kon vanwege een vertraagde procedure in het forum schadelijke belastingmaatregelen van de OESO, heeft tot eind 2021 gekregen om haar wetgeving aan te passen:

Australië

De volgende jurisdictie, die wezenlijke vooruitgang heeft geboekt bij het nakomen van haar toezegging om haar schadelijke belastingregeling te wijzigen of op te heffen, heeft daarvoor tot en met 31 december 2021 gekregen:

Jordanië

De volgende jurisdictie, die had toegezegd haar schadelijke belastingregeling te wijzigen of op te heffen, heeft tot 31 december 2022 gekregen om haar wetgeving aan te passen:

Jamaica


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/46


Kennisgeving ter attentie van de personen en entiteiten waarop de beperkende maatregelen van Besluit 2012/642/GBVB van de Raad en van Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Belarus van toepassing zijn

(2021/C 66/11)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen en entiteiten die worden aangewezen in de bijlage bij Besluit 2012/642/GBVB van de Raad (1), gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/353 van de Raad (2), en in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad (3), uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/339 van de Raad (4) betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Belarus.

De Raad van de Europese Unie heeft, na evaluatie van de lijst van personen en entiteiten die in bovengenoemde bijlagen worden aangewezen, vastgesteld dat de beperkende maatregelen van Besluit 2012/642/GBVB en Verordening (EG) nr. 765/2006 van toepassing moeten blijven op die personen en entiteiten. De redenen voor plaatsing van de betrokken personen en entiteiten op de lijst staan in de desbetreffende vermeldingen in die bijlagen.

De betrokken personen en entiteiten worden erop geattendeerd dat zij tot de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat (lidstaten), vermeld op de websites in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 765/2006, een verzoek kunnen richten om een machtiging te verkrijgen voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 3 van de verordening).

De betrokken personen en entiteiten kunnen, onder overlegging van bewijsstukken, vóór 30 november 2021 op onderstaand adres een verzoek bij de Raad indienen tot heroverweging van het besluit om hen op bovengenoemde lijst te plaatsen:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX.1.C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Met eventuele ontvangen opmerkingen zal rekening worden gehouden bij de periodieke toetsing door de Raad, overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Besluit 2012/642/GBVB en artikel 8 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 765/2006, van de lijst van aangewezen personen en entiteiten.


(1)  PB L 285 van 17.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 68 van 26.2.2021, blz. 189

(3)  PB L 134 van 20.5.2006, blz. 1.

(4)  PB L 68 van 26.2.2021, blz. 29


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/47


Kennisgeving aan de betrokkenen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2012/642/GBVB van de Raad en Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Belarus van toepassing zijn

(2021/C 66/12)

De aandacht van de betrokkenen wordt gevestigd op onderstaande informatie, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1).

De rechtsgrond voor deze verwerking is Besluit 2012/642/GBVB van de Raad (2), als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/353 van de Raad (3), en Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/339 van de Raad (5).

De verantwoordelijke voor de verwerking is de afdeling RELEX.1.C. in het directoraat-generaal Buitenlandse Betrekkingen - Relex van het secretariaat-generaal van de Raad (SGR), waarmee contact kan worden opgenomen op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX.1.C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Er kan met de functionaris voor gegevensbescherming van het SGR contact worden opgenomen op:

Functionaris voor gegevensbescherming

data.protection@consilium.europa.eu

Het doel van de verwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn in overeenstemming met Besluit 2012/642/GBVB, als gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/353, en Verordening (EG) nr. 765/2006, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/339.

De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgesteld in Besluit 2012/642/GBVB en Verordening (EG) nr. 765/2006.

De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokken persoon, de motivering en eventuele andere daarmee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden uitgewisseld met de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie.

Onverminderd de beperkingen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van inzage, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf het moment waarop de betrokkene is geschrapt van de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn of totdat de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, of voor de duur van eventueel begonnen gerechtelijke procedures.

Onverminderd een eventueel rechterlijk, administratief of buitengerechtelijk beroep, kunnen betrokkenen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een klacht indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 (edps@edps.europa.eu).


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 285 van 17.10.2012, blz. 1.

(3)  PB L 68 van 26.2.2021, blz. 189

(4)  PB L 134 van 20.5.2006, blz. 1.

(5)  PB L 68 van 26.2.2021, blz. 29


Europese Commissie

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/49


Wisselkoersen van de euro (1)

25 februari 2021

(2021/C 66/13)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2225

JPY

Japanse yen

129,73

DKK

Deense kroon

7,4363

GBP

Pond sterling

0,86408

SEK

Zweedse kroon

10,0668

CHF

Zwitserse frank

1,1076

ISK

IJslandse kroon

153,30

NOK

Noorse kroon

10,2275

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

26,110

HUF

Hongaarse forint

360,18

PLN

Poolse zloty

4,5122

RON

Roemeense leu

4,8748

TRY

Turkse lira

8,8344

AUD

Australische dollar

1,5317

CAD

Canadese dollar

1,5257

HKD

Hongkongse dollar

9,4793

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6409

SGD

Singaporese dollar

1,6120

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 359,14

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

18,1101

CNY

Chinese yuan renminbi

7,8898

HRK

Kroatische kuna

7,5895

IDR

Indonesische roepia

17 352,10

MYR

Maleisische ringgit

4,9383

PHP

Filipijnse peso

59,492

RUB

Russische roebel

90,3519

THB

Thaise baht

36,858

BRL

Braziliaanse real

6,6663

MXN

Mexicaanse peso

25,3424

INR

Indiase roepie

88,7940


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/50


Bericht van opening betreffende de mogelijke verlenging van de vrijwaringsmaatregel die van toepassing is op de invoer van bepaalde staalproducten

(2021/C 66/14)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft op 1 februari 2019 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 (1) een definitieve vrijwaringsmaatregel ten aanzien van bepaalde staalproducten ingesteld. De thans geldende maatregel is een tariefcontingent, gebaseerd op de historische invoer, dat van toepassing is op de invoer in de Unie van elk van de 26 productcategorieën waaruit het betrokken product bestaat. Wanneer het betrokken tariefcontingent is uitgeput, wordt een aanvullend recht geheven van 25 % op de nettoprijs, franco grens Unie.

De vrijwaringsmaatregel werd ingesteld voor een aanvankelijke periode van drie jaar, d.w.z. tot en met 30 juni 2021.

1.   Verzoek om verlenging van de maatregel

De Commissie heeft op 15 januari 2021 van twaalf lidstaten een gemotiveerd verzoek ontvangen om overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad (2) en artikel 16 van Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad (3) te onderzoeken of de geldende maatregel moet worden verlengd.

Het verzoek bevat bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de vrijwaringsmaatregel noodzakelijk blijft om ernstige schade te voorkomen of te verhelpen, en dat de producenten in de Unie zich aanpassen. Het bevat met name informatie over de negatieve prestaties van bepaalde belangrijke schade-indicatoren en het bestaan van aanhoudende aanzienlijke druk van de invoer uit derde landen. Voorts bevat het verzoek elementen die erop wijzen dat de mondiale overcapaciteit op een zeer hoog niveau blijft, dat derde landen nog steeds vele handelsbeperkende en handelsbeschermende maatregelen vaststellen, en dat niets erop wijst dat de VS de maatregelen op grond van Section 232 voor staal zal intrekken. Daarom wordt in het verzoek gesteld dat het risico van verlegging van het handelsverkeer blijft bestaan en dat de bedrijfstak van de Unie, indien de maatregel zou worden ingetrokken, te maken zou krijgen met een overvloedige invoer die zeer negatieve gevolgen zou hebben voor zijn economische prestaties. Bovendien bevat het verzoek voorbeelden van aanpassingen door de producenten in de Unie. Volgens de Commissie vormt de verstrekte informatie, inclusief de bronnen en het bewijsmateriaal, een voldoende basis om een onderzoek te openen.

2.   Reikwijdte en doel van het onderzoek

Overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) 2015/478 en artikel 16 van Verordening (EU) 2015/755 kan de aanvankelijke looptijd van een vrijwaringsmaatregel worden verlengd. Om vast te stellen of een dergelijke verlenging gerechtvaardigd is, moet de Commissie een onderzoek uitvoeren op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2015/478 en artikel 3 van Verordening (EU) 2015/755.

In de loop van het onderzoek zal de Commissie met name nagaan of de vrijwaringsmaatregel noodzakelijk blijft om ernstige schade te voorkomen of te verhelpen, of er bewijs is dat de producenten in de Unie zich aanpassen en of een verlenging in het belang van de Unie is. Het onderzoek zal in voorkomend geval ook de passende duur van de verlenging bepalen.

3.   Onderzocht product

Het onderzochte product bestaat uit bepaalde staalproducten die in bijlage bij dit bericht zijn opgenomen.

4.   Procedure

Nu zij heeft vastgesteld dat zij over voldoende bewijsmateriaal beschikt, opent de Commissie hierbij een onderzoek om vast te stellen of de huidige vrijwaringsmaatregel ten aanzien van bepaalde staalproducten moet worden verlengd.

4.1.   Antwoorden op de vragenlijst (alleen producenten in de Unie)

Voor een correcte beoordeling van de noodzaak om de looptijd van de huidige vrijwaringsmaatregel te verlengen teneinde ernstige schade te voorkomen of te verhelpen, acht de Commissie het noodzakelijk specifieke gegevens van de bedrijfstak van de Unie te verzamelen. Het gaat onder meer om de prestaties van de belangrijkste economische en financiële indicatoren voor de beoordelingsperiode (2018-2020).

De producenten in de Unie wordt derhalve verzocht de vragenlijsten binnen 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in te vullen en in te dienen via hun respectieve verenigingen in de Unie. Een model van de desbetreffende vragenlijst is beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2519

4.2.   Schriftelijke opmerkingen

Teneinde alle relevante, voor het onderzoek noodzakelijk geachte informatie te verkrijgen, wordt belanghebbenden, dat wil zeggen partijen die een objectieve band tussen hun activiteiten en het onderzochte product hebben, verzocht binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen bij de Commissie. Alle schriftelijke opmerkingen moeten worden ingediend via TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Zie punt 4.6 voor meer informatie.

Belanghebbenden die opmerkingen indienen, wordt verzocht in hun correspondentie duidelijk aan te geven op welke van de onderstaande punten hun opmerkingen betrekking hebben, en hun argumenten uiteen te zetten onder de volgende rubrieken:

a)

is de maatregel nog steeds nodig en waarom;

b)

belang van de Unie;

c)

andere.

Omwille van de efficiëntie en zoals zij in eerdere herzieningsonderzoeken heeft gedaan, zal de Commissie de status van belanghebbende automatisch uitbreiden tot alle betrokkenen die in het kader van de huidige vrijwaringsmaatregel die status hebben. Dit geldt echter niet voor volmachten.

Voor ondernemingen, verenigingen of regeringen van derde landen die via externe wettelijke vertegenwoordigers wensen deel te nemen aan de procedure die door de bekendmaking van dit bericht wordt ingeleid, is een voor deze procedure specifieke volmacht nodig.

Belanghebbenden die aan de procedure wensen deel te nemen en die momenteel niet als belanghebbenden zijn geregistreerd, wordt verzocht hun belang en band met de zaak toe te lichten wanneer zij via TRON opmerkingen indienen.

4.3.   Mogelijkheid om opmerkingen te maken over door andere belanghebbenden ingediende informatie

Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op de kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen. In een weerlegging dienen belanghebbenden specifiek te vermelden welke opmerkingen van welke belanghebbende(n) zij tegenspreken en moeten zij de hiervoor genoemde structuur volgen.

Die opmerkingen moeten uiterlijk tien dagen nadat de in punt 4.2 vermelde opmerkingen en de antwoorden op vragenlijsten van producenten in de Unie in TRON ter beschikking zijn gesteld voor inzage door belanghebbenden, in het bezit van de Commissie zijn. De Commissie zal de belanghebbenden via TRON naar behoren meedelen wanneer deze tweede fase van de schriftelijke procedure ingaat.

Het dossier voor inzage door belanghebbenden is toegankelijk via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Volg de instructies op die pagina om toegang te krijgen.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie om de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.

4.4.   Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Het verzoek om te worden gehoord moet binnen vijftien dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed, alsook een samenvatting bevatten van wat de belanghebbende tijdens de hoorzitting wenst te bespreken.

De belanghebbenden wordt er echter op gewezen dat de Commissie, gezien de noodzaak om uiterlijk op 30 juni 2021 het onderzoek te voltooien en tot een besluit te komen (zie punt 5), het waarschijnlijk grote aantal belanghebbenden en het feit dat deze belanghebbenden de mogelijkheid zullen krijgen opmerkingen te maken over de opmerkingen van andere belanghebbenden, waardoor hun voldoende gelegenheid wordt geboden om zich te verdedigen en hun standpunt kenbaar te maken, voornemens is het onderzoek schriftelijk uit te voeren, zonder mondelinge hoorzittingen, tenzij belanghebbenden kunnen aantonen dat er een bijzondere behoefte bestaat om mondeling te worden gehoord.

4.5.   Indiening van informatie en verlenging van in dit bericht gespecificeerde termijnen

In de regel kunnen belanghebbenden alleen binnen de in dit bericht gespecificeerde termijnen informatie indienen. Een eventuele verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien dit naar behoren gerechtvaardigd is. Naar behoren gerechtvaardigde uitzonderlijke verlengingen van de termijn voor het indienen van opmerkingen zijn normaliter beperkt tot maximaal drie extra dagen.

4.6.   Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van een handelsbeschermingsprocedure, moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

Alle schriftelijke opmerkingen die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten voorzien zijn van de vermelding “Limited” (4). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Limited” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 8 van Verordening (EU) 2015/478 (5) en artikel 5 van Verordening (EU) 2015/755 (6) een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte informatie en moet tegelijkertijd met de “Limited”-versie bij de Commissie worden ingediend.

Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten, via TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen. Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “CORRESPONDENTIE MET DE EUROPESE COMMISSIE IN HANDELSBESCHERMINGSZAKEN” op de website van het directoraat-generaal Handel (https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend via het platform TRON.tdi of per e-mail, tenzij zij uitdrukkelijk verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op via TRON.tdi verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H, eenheid G5

Kamer CHAR 03/66

1049 Brussel

BELGIË

TRON.tdi: https://webgate.ec.europa.eu/tron/tdi

E-mailadres: TRADE-SAFE009-REVIEW@ec.europa.eu

5.   Tijdschema voor het onderzoek

De geldende maatregel komt op 30 juni 2021 te vervallen, tenzij wordt besloten hem te verlengen. Eventuele besluiten die het gevolg zijn van deze procedure moeten derhalve vóór die datum worden vastgesteld.

6.   Niet-medewerking

Wanneer belanghebbenden de vereiste informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2015/478 en artikel 3 van Verordening (EU) 2015/755 conclusies worden getrokken op basis van de beschikbare gegevens. Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

7.   Raadadviseur-auditeur

De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Deze behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur wordt ingeschakeld. In beginsel wordt de raadadviseur-auditeur alleen ingeschakeld voor de kwesties die tijdens het onderhavige nieuwe onderzoek aan het licht zijn gekomen.

Een verzoek om interventie door de raadadviseur-auditeur moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Belanghebbenden wordt verzocht om bij verzoeken om inschakeling van de raadadviseur-auditeur de in punt 4.1 tot en met punt 4.3 van dit bericht vastgestelde termijnen voor de indiening van opmerkingen bij de Commissie te eerbiedigen. Wanneer dergelijke verzoeken buiten de desbetreffende termijnen worden ingediend, kan de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor deze late verzoeken onderzoeken, met inachtneming van de belangen van goed bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/).

8.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7).

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie is beschikbaar op de website van DG Handel (http://trade.ec.europa.eu/doclib/html/157639.htm)


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 van de Commissie van 31 januari 2019 tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (PB L 31 van 1.2.2019, blz. 27).

(2)  Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16).

(3)  Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33).

(4)  Een “Limited”-document wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 8 van Verordening (EU) 2015/478, artikel 5 van Verordening (EU) 2015/755 en artikel 3.2 van de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(5)  PB L 83 van 27.3.2015, blz. 16.

(6)  PB L 123 van 19.5.20115, blz. 33.

(7)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

Productcategorienummer

Productcategorie

1

Bladen en strippen van niet-gelegeerd of ander gelegeerd staal, warm gewalst

2

Niet-gelegeerde en ander gelegeerde koudgewalste platen

3.A

Elektroplaten (andere dan met gerichte korrels)

3.B

4.A

Metallisch beklede bladen

4.B

5

Organisch beklede platen

6

Blik

7

Kwartoplaten van niet-gelegeerd of ander gelegeerd staal

8

Roestvrije warmgewalste platen en banden

9

Roestvrije koudgewalste platen en banden

10

Roestvrije warmgewalste kwartoplaten

12

Niet-gelegeerd en ander gelegeerd staafstaal, waaronder lichte profielen

13

Betonstaal

14

Staven en lichte profielen van roestvrij staal

15

Walsdraad van roestvrij staal

16

Niet-gelegeerde en ander gelegeerde walsdraad

17

Walsdraad, staven en profielen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal

18

Damwandprofielen

19

Spoorwegmateriaal

20

Gasbuizen

21

Holle profielen

22

Naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal

24

Andere naadloze buizen

25A

Grote gelaste buizen

25B

26

Andere gelaste buizen

27

Staven van niet-gelegeerd of ander gelegeerd staal, door koud nabewerken verkregen

28

Draad van niet-gelegeerd staal


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/56


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10148 — FCA/EEPS/JV)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 66/15)

1.   

Op 18 februari 2021 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

FCA Italy S.p.A. (“FCA”, Italië), een dochteronderneming van Fiat Chrysler Automobiles N.V. Group (“FCA NV”, Nederland), die Peugeot S.A. zal opnemen en hernoemd worden als Stellantis N.V. (Nederland);

EPS E-mobility S.r.l. (“EPS E-mobility”) die momenteel eigendom is van ENGIE EPS Italia S.r.l. (“EEPS”, Italië), een dochteronderneming van ENGIE Group (Frankrijk).

FCA en EEPS verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over EPS E-mobility.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

FCA NV: wereldwijde automobielgroep die zich bezighoudt met het ontwerp, de vervaardiging en de verkoop van personenwagens en lichte bedrijfsvoertuigen (onder de merken Abarth, Alfa Romeo, Chrysler, Dodge, Fiat, Fiat Professional, Jeep, Lancia, Maserati en Ram), alsook onderdelen en productiesystemen over de hele wereld;

EEPS: industriële speler van de groep ENGIE die zich bezighoudt met de aanbieding van microgrid-oplossingen, energieopslagsystemen voor producenten van hernieuwbare energie en e-mobiliteitsdiensten;

EPS E-mobility: ontwikkelaar van innovatieve oplossingen en technologieën voor elektrische en hybride voertuigen door de aanbieding van innovatieve oplaadoplossingen.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10148 — FCA/EEPS/JV

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

Email: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/58


Bekendmaking van een mededeling van de goedkeuring van een standaardwijziging van een productdossier voor een naam in de wijnsector als bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie

(2021/C 66/16)

Deze mededeling wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie (1).

MEDEDELING VAN EEN STANDAARDWIJZIGING VAN EEN ENIG DOCUMENT

“LA JARABA”

PDO-ES-01895-AM01

Datum van mededeling: 16.11.2020

BESCHRIJVING VAN EN REDENEN VOOR DE GOEDGEKEURDE WIJZIGING

Titel

TOEVOEGING VAN WITTE WIJN

Punt 2.1 van het productdossier (Parameters, drempelwaarden en toleranties) en de rubriek “Beschrijving van de wijn(en)” van het enig document.

Beschrijving en motivering

Gezien de toevoeging van de witte monocepagewijn sauvignon blanc moeten de analytische parameters voor witte wijnen worden vastgelegd.

NIEUWE TEKST:

2.1.2.

Witte wijn

Parameter

Grenswaarde

Tolerantie

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

≥ 11,5

± 0,2

Minimaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

≥ 12,5

± 0,2

Reducerende suikers (g/l, uitgedrukt in glucose)

≤ 4

± 0,5

Totale zuurgraad (g/l, uitgedrukt in wijnsteenzuur)

4 < AT <7

± 0,3

Vluchtige zuren (mEq/l)

≤ 16,7

± 3

Totaal zwaveldioxide (mg/l)

≤ 130

± 15

Gehalte strontium (mg/l)

≥ 2,2

± 0,2

MOTIVERING

Aangezien het afgebakende gebied van de BOB “La Jaraba” een perceel omvat met druiven van het ras sauvignon blanc, waarvan wijnen met een hoog strontiumgehalte worden verkregen, wordt verzocht het productdossier te wijzigen door het witte druivenras sauvignon blanc en de daarvan geproduceerde witte wijnen erin op te nemen.

Titel

TOEVOEGING VAN WITTE WIJN

Punt 2.2 van het productdossier (Middels organoleptische analyse te bepalen kenmerken) en de rubriek “Beschrijving van de wijn(en)” van het enig document.

Beschrijving en motivering

Gezien de toevoeging van de witte monocepagewijn sauvignon blanc moeten de organoleptische kenmerken voor witte wijnen op basis van dit ras worden vastgesteld.

NIEUWE TEKST:

2.2.4.

Witte monocepagewijn sauvignon blanc

Visuele kenmerken: zuiver, glinsterend, kristalhelder, strogele kleur.

Geurkenmerken: intens, vol, met aroma’s die specifiek zijn voor het druivenras (vooral witte steenvruchten) en florale toetsen.

Smaakkenmerken: fris, zijdeachtig en evenwichtig.

MOTIVERING

Aangezien het afgebakende gebied van de BOB “La Jaraba” een perceel omvat met druiven van het ras sauvignon blanc, waarvan wijnen met een hoog strontiumgehalte worden verkregen, wordt verzocht het productdossier te wijzigen door het witte druivenras sauvignon blanc en de van dat ras geproduceerde witte wijnen erin op te nemen.

Titel

METHODEN VOOR DE VINIFICATIE EN BEREIDING VAN WITTE WIJN

Punt 3 van het productdossier (Specifieke oenologische procedés) en de rubriek “Specifieke oenologische procedés” van het enig document.

Beschrijving en motivering

Gezien de toevoeging van het ras sauvignon blanc aan het productdossier worden de specifieke oenologische procedés voor de bereiding van witte wijn opgenomen.

NIEUWE TEKST:

De most van witte druiven die is verkregen door het kneuzen en persen van de afgeriste oogst, wordt gedurende ten minste twaalf uur bij een temperatuur tussen 15 °C en 20 °C geklaard. Alcoholische vergisting van de most bij een temperatuur tussen 10 °C en 21 °C in roestvrijstalen tanks. Onder normale omstandigheden wordt de alcoholische gisting op gang gebracht door de eigen microbiële flora van de druiven. Vervolgens wordt de most gezuiverd en net voor de botteling gefilterd door middel van filters met grote poriën om het product zoveel mogelijk te ontzien.

MOTIVERING

Gezien de opname van witte wijn in het productdossier moet bij de beschrijving van de methoden voor de vinificatie en wijnbereiding een onderscheid worden gemaakt tussen de rode en de witte wijn.

Titel

WIJZIGING VAN DE RIJPINGSTIJD

Punt 3 van het productdossier (Specifieke oenologische procedés) en de rubriek “Specifieke oenologische procedés” van het enig document.

Beschrijving en motivering

De wijziging betreft een kortere bewaartijd in het vat en in de fles in de beschrijving van de vinificatie- en wijnbereidingsmethoden.

NIEUWE TEKST:

3.1

Rode assemblagewijnen met verschillende verhoudingen van tempranillo, cabernet sauvignon, merlot en graciano

Deze wijnen rijpen minstens drie maanden in eiken vaten met een capaciteit van 225 liter. Ze rijpen minstens 1 maand op fles.

3.2

Rode assemblagewijnen met verschillende verhoudingen van tempranillo, cabernet sauvignon en merlot

Deze wijnen rijpen minstens drie maanden in eiken vaten met een capaciteit van 225 liter. Ze rijpen minstens 1 maand op fles.

MOTIVERING

Deze wijziging is toe te schrijven aan de toenemende vraag naar wijnen met een kortere rijpingsduur.

Titel

TOEVOEGING MAXIMUMOPBRENGST

Punt 5 van het productdossier (Maximumopbrengsten) en de rubriek “Maximumopbrengst” van het enig document.

Motivering

Toevoeging van de maximumopbrengsten van het ras sauvignon blanc

NIEUWE TEKST:

5.

Maximumopbrengsten

Tempranillo: 10 500 kg/ha of 73,5 hl/ha

Cabernet sauvignon: 11 000 kg/ha of 77 hl/ha

Merlot: 10 000 kg/ha of 70 hl/ha

Graciano: 10 000 kg/ha of 70 hl/ha

Sauvignon blanc: 11 000 kg/ha of 77 hl/ha

MOTIVERING

Gezien de opname van het ras sauvignon blanc in het productdossier wordt de maximumopbrengst per hectare voor dit ras vastgesteld.

Titel

TOEVOEGING VAN EEN WIJNDRUIVENRAS

Punt 6 van het productdossier (Wijndruivenrassen) — geen wijziging van het enig document.

Motivering

Toevoeging van het ras sauvignon blanc

NIEUWE TEKST:

6.

Wijndruivenrassen

Rood: tempranillo, cabernet sauvignon, merlot, graciano.

Wit: sauvignon blanc.

MOTIVERING

Gezien de opname van het ras sauvignon blanc in het productdossier wordt dit ras toegevoegd aan punt 6.

ENIG DOCUMENT

1.   Naam van het product

La Jaraba

2.   Type geografische aanduiding

BOB — beschermde oorsprongsbenaming

3.   Categorieën wijnbouwproducten

1

— Wijn

4.   Beschrijving van de wijn(en)

Rode wijn

Wijn met een kersenrode kleur van gemiddelde tot hoge intensiteit, met aroma’s van rood en zwart fruit en een vol, vlezig gevoel in de mond. In vergelijking met andere wijnen bevat deze wijn hoge concentraties strontium, dat rijkelijk in de bodem aanwezig is en intense, aromatische, volle wijnen met uitgesproken minerale en balsemieke toetsen oplevert.

*

Het maximale totale alcoholgehalte mag de wettelijke limieten uit hoofde van de desbetreffende EU-wetgeving niet overschrijden.

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

 

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

11

Minimale totale zuurgraad

4 g/l, uitgedrukt in wijnsteenzuur

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

15

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

130

Witte wijn

Zuiver, glinsterend, kristalhelder, strogele kleur. Intense, volle geur met aroma’s die specifiek zijn voor het druivenras (vooral witte steenvruchten) en florale toetsen. In de mond fris, zijdeachtig en evenwichtig.

*

Het maximale totale alcoholgehalte mag de wettelijke limieten uit hoofde van de desbetreffende EU-wetgeving niet overschrijden.

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

 

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

11,5

Minimale totale zuurgraad

4 g/l, uitgedrukt in wijnsteenzuur

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

10

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

130

5.   Wijnbereidingsprocedés

a.   Specifieke oenologische procedés

Specifiek oenologisch procedé

De most van blauwe druiven ondergaat alcoholische vergisting bij een temperatuur tussen 15 °C en 30 °C in roestvrijstalen tanks of vaten van Franse eik, en blijft ten minste tien dagen op tank voor de maceratie.

De most van witte druiven die is verkregen door het kneuzen en persen van de afgeriste oogst, wordt gedurende ten minste twaalf uur bij een temperatuur tussen 15 °C en 20 °C geklaard. Alcoholische vergisting van de most bij een temperatuur tussen 10 °C en 21 °C in roestvrijstalen tanks.

De geperste druiven leveren een maximale opbrengst op van zeventig liter sap per honderd kilogram druiven.

Na de rijping in eiken vaten met een capaciteit van 225 liter volgt een rijping op fles. De rijpingstijd is als volgt:

Rode assemblagewijnen met verschillende verhoudingen van tempranillo, cabernet sauvignon, merlot en graciano: rijping in eiken vaten met een capaciteit van 225 liter gedurende ten minste drie maanden en rijping op fles gedurende ten minste een maand.

Rode assemblagewijnen met verschillende verhoudingen van tempranillo, cabernet sauvignon en merlot: rijping in eiken vaten met een capaciteit van 225 liter gedurende ten minste drie maanden en rijping op fles gedurende ten minste een maand.

Rode monocepagewijn merlot: rijping in eiken vaten met een capaciteit van 225 liter gedurende ten minste zes maanden en rijping op fles gedurende ten minste zes maanden.

Teeltmethode

De druiven worden geoogst wanneer ze de juiste fenolische rijpheid hebben bereikt en daarbij worden de trossen met de beste structuur en de hoogste concentratie fenolverbindingen geselecteerd. In de wijngaarden waar wordt geoogst, is het enige organische materiaal dat wordt gebruikt, schapenmest afkomstig van eigen dieren van het bedrijf.

b.   Maximumopbrengsten

Tempranillo

73,5 hectoliter per hectare

Tempranillo

10 500 kg druiven per hectare

Cabernet sauvignon

77 hectoliter per hectare

Cabernet sauvignon

11 000 kg druiven per hectare

Merlot en graciano

70 hectoliter per hectare

Merlot en graciano

10 000 kg druiven per hectare

6.   Afgebakend geografisch gebied

Het afgebakende gebied ligt in de gemeente El Provencio (Cuenca). Volgens het wijnbouwkadaster is het als volgt ingedeeld in percelen: polygoon 9, percelen 14b, 14d, 14f, 14h, 26d, 26e, 26h, 26i, 26j, 26k, 26m, 26n, 26v.

De druiven die in de afgebakende wijngaarden worden geoogst, worden verwerkt tot wijn en gebotteld in de binnen het productiegebied gelegen wijnmakerij.

7.   Voornaamste wijndruivenras(sen)

MERLOT

TEMPRANILLO — CENCIBEL

8.   Beschrijving van het (de) verband(en)

OMGEVING (NATUURLIJKE EN MENSELIJKE FACTOREN)

Zoals blijkt uit het huidige Spaanse plattelandskadaster, is La Jaraba de geografische naam van de plaats waarin het afgebakende gebied gelegen is. Het gebied ligt in een vallei met sedimentafzetting, die wordt doorkruist door de oude, nu slechts sporadisch verschijnende waterloop Cañada de Valdelobos, die uitmondt in de Záncara, de rivier op de grens tussen de provincies Cuenca en Albacete. Het gebied, dat zich op een hoogte van 700 m boven de zeespiegel bevindt en waar geen noemenswaardige hoogteverschillen aanwezig zijn, kan als volledig vlak worden beschouwd.

De locatie van de wijngaarden, grotendeels beschermd door 92 ha steeneik- en pijnboombossen, zorgt voor een microklimaat dat bijzonder gunstig is voor de ontwikkeling van de wijnstokken. Die blijven in ruime mate gespaard van de waterstress die de warme, droge oostenwind vaak met zich meebrengt, waardoor de druiven langer kunnen rijpen en dus meer kleurstoffen, kwalitatieve tannines en aroma’s bevatten dan de druiven die buiten het afgebakende gebied worden geoogst.

De bodem dateert uit het quartair en vormt een morfostratigrafische eenheid van het rivierstelsel van de Guadiana. De samenstelling van de bodem varieert, met onder meer kwartsiet, kwarts en kalksteen uit het mesozoïcum en het mioceen. Daardoor houdt de grond langer vocht vast dan in de omliggende gebieden, waar veel meer kalksteen aanwezig is.

De bodems zijn van het type alfisol, met rode mediterrane bodems op kalksteen. Zij hebben een ontwikkeld profiel, een pH tussen 7 en 8,5, een laag kationenuitwisselingsvermogen, een goede interne afwatering, een goede doordringbaarheid tot aan de kalksteenlagen (op ongeveer 60 tot 90 centimeter diepte) en een textuur die varieert van zandige leem tot klei. De bodem is rijk aan alluviale elementen, waardoor hij veel voedingsstoffen bevat. Daarnaast levert de morfologie van de vruchtbare bodem, die rijk is aan grove alluviale keien, in combinatie met de jaarlijkse bemesting een luchtig en licht bodemprofiel op. Dergelijke gronden zijn uitermate geschikt voor de wijnbouw en zijn daardoor medebepalend voor de hoge kwaliteit van de druiven.

Het klimaat kan worden omschreven als gematigd mediterraan met continentale kenmerken. De meest significante klimatologische jaargemiddelden zijn een temperatuur tussen 14 en 16 °C en een neerslagwaarde van 450 mm.

In de bodem is een bovengemiddelde hoeveelheid strontium van meer dan 100 mg/kg aangetroffen in de verschillende percelen. Het gaat meer bepaald om hoeveelheden tussen 111,67 en 158,41 mg/kg, veel meer dan in de bodems rondom het afgebakende gebied. Zo is het strontiumgehalte in het gebied dat “Los Canforrales” wordt genoemd, 76,59 mg/kg en in “Manteleros” 20,19 mg/kg, d.i. bijna acht keer minder dan in La Jaraba.

Dit heeft directe gevolgen voor de wijnen, waarin strontiumgehaltes van meer dan 2,2 mg/l en in sommige gevallen zelfs 3,3 mg/l, zijn aangetroffen. Dat is beduidend meer dan in de wijnen uit de aangrenzende gebieden, waar de waarden tussen 0,95 en 1,6 mg/l liggen. Het strontiumgehalte van de wijnen kan dan ook worden beschouwd als een betrouwbare indicator met betrekking tot de wijnproductie van La Jaraba.

Wat de productiemethoden betreft, is het enige organische materiaal dat wordt gebruikt, schapenmest afkomstig van eigen dieren van het bedrijf.

Wat de verwerkingsmethoden betreft, wordt de alcoholische gisting op gang gebracht door de eigen microbiële flora van de druiven en wordt bij de persing ten hoogste 70 liter wijn verkregen per 100 kg druiven.

BESCHRIJVING VAN DE WIJN

De plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid, die de fenolen intensiteit, stabiliteit en elegantie verleent, is bepalend voor de wijnen van La Jaraba, die imponeren door hun structuur, mineraalgehalte en body. De organoleptische kenmerken van deze wijnen worden beïnvloed door de rijping ervan in het vat en op de fles. Het resultaat zijn wijnen met een matig tot zeer intense kersenrode kleur, aroma’s van rood en zwart fruit en een vol, vlezig gevoel in de mond. In vergelijking met andere, buiten het afgebakende gebied geproduceerde wijnen bevatten deze wijnen hoge concentraties strontium, dat rijkelijk in de bodem van La Jaraba aanwezig is en resulteert in volle wijnen met uitgesproken minerale en balsemieke toetsen.

VERBAND

Het afgebakende gebied is gelegen in een rivierdal met sedimentafzetting, met wisselende hoeveelheden kwartsiet, kwarts en kalksteen en een bovengemiddeld gehalte strontium in de bodem. Al deze factoren dragen bij tot de productie van intense, aromatische, volle wijnen met uitgesproken minerale en balsemieke toetsen, waarbij het strontiumgehalte als een betrouwbare indicator kan worden beschouwd.

Hoewel het gebied zich binnen het productiegebied van de BOB “La Mancha” bevindt, onderscheidt het zich daarvan door de hiernavolgende factoren.

NATUURLIJKE FACTOREN

De afbakening van het gebied is gebaseerd op een strontiumgehalte in de bodem dat aanzienlijk hoger is dan in de omliggende gebieden en dat het minerale karakter van de in het gebied geproduceerde wijn versterkt.

Uit een door de aanvrager verstrekt onderzoek van de omgeving blijkt dat het strontiumgehalte buiten het gebied tussen 20 en 80 mg/kg ligt, terwijl in het afgebakende gebied waarden tussen 110 en 160 mg/kg worden bereikt. Gevolg is dat de wijnen uit het gebied een strontiumgehalte van 2,5 à 3,3 mg/l hebben, terwijl dat bij wijnen uit de omliggende wijngaarden slechts ongeveer 1 mg/l is.

Naast het strontiumgehalte houdt het unieke karakter van het gebied ook verband met het feit dat het omgeven is met uitgestrekte steeneik- en pijnboombossen, die het gebied beschermen tegen de warme, droge oostenwind. Door de resulterende hogere vochtigheid kunnen de druiven langer rijpen en zijn er meer kleurstoffen, tannines en aroma’s aanwezig in zowel de druiven als de wijnen.

MENSELIJKE FACTOREN

Hierna volgen de meest in het oog springende verschillen tussen de productiemethode voor “La Jaraba”-wijnen en die voor de wijnen uit het aangrenzende gebied met de BOB “La Mancha” (de vergelijking geldt voor gerijpte rode wijnen, omdat dit de enige soort is die in La Jaraba wordt geproduceerd):

BOB LA MANCHA

LA JARABA

VERSCHILLEN

> 11,5 % vol.

> 12,5 % vol.

hoger alcoholgehalte

< 10 mEq/l

< 16,7 mEq/l

hoger gehalte aan vluchtige zuren

< 13 000  kg/ha

< 11 000  kg/ha

lagere productie per hectare

≤ 1,6 mg/l

≥ 2,2 mg/l

hoger strontiumgehalte

Gelet op de afbakening van het gebied op basis van het strontiumgehalte in de bodem, is er in het gebied slechts één wijnmakerij, namelijk die van de aanvrager.

Opgemerkt moet worden dat de aanvrager eigenaar is van een gebied dat groter is dan het afgebakende gebied. De afbakening is dus niet gebeurd op basis van de eigendom van de aanvrager, maar op basis van de hierboven uiteengezette omgevingsomstandigheden.

Bovendien mogen ook andere producenten die zich in de toekomst in het afgebakende geografische gebied vestigen, de geregistreerde naam gebruiken, mits zij zich houden aan de voorwaarden van het productdossier. Aangezien het gebied ongeveer 75 hectare groot is, is het immers best mogelijk dat meer wijnmakerijen er zich vestigen.

9.   Andere essentiële voorwaarden (verpakking, etikettering, andere vereisten)

Rechtskader:

nationale wetgeving

Soort aanvullende voorwaarde:

verpakking in het afgebakende geografische gebied

Beschrijving van de voorwaarde:

De druiven die in de afgebakende wijngaarden worden geoogst, worden verwerkt tot wijn en gebotteld in de binnen het productiegebied gelegen wijnmakerij, omdat het productieproces van de rode wijn een tweede rijpingsfase op fles van minstens een maand omvat. Het reductieproces dat tijdens die periode plaatsvindt, verbetert de kwaliteit van de wijnen en zorgt voor een ronde smaak. De wijn is klaar voor consumptie wanneer hij beschikt over de organoleptische kenmerken die voor elke soort wijn in het productdossier zijn vastgelegd. Doel van de vinificatie en botteling in het productiegebied is de kwaliteit en oorsprong te waarborgen en de controle te garanderen, teneinde de in het productdossier vermelde kenmerken van de rode en witte wijnen van de BOB “La Jaraba” te verkrijgen.

Link naar het productdossier

http://pagina.jccm.es/agricul/paginas/comercial-industrial/consejos_new/pliegos/MOD_PLIEGO_LA-JARABA_20200529-II.pdf


(1)  PB L 9 van 11.1.2019, blz. 2.


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 66/66


Bekendmaking van een enig document dat is gewijzigd naar aanleiding van de goedkeuring van een minimale wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

(2021/C 66/17)

De Europese Commissie heeft deze minimale wijziging goedgekeurd overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 664/2014 van de Commissie (1).

De aanvraag tot goedkeuring van deze minimale wijziging kan worden geraadpleegd in de eAmbrosia-databank van de Commissie.

ENIG DOCUMENT

“SALCHICHÓN DE VIC”/“LLONGANISSA DE VIC”

EU-nr.: PGI-ES-0119-AM02 — 9.9.2020

BOB ( ) BGA (X)

1.   Naam/namen

“Salchichón de Vic”/“Llonganissa de Vic”

2.   Lidstaat of derde land

Spanje

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.2 Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

“Salchichón de Vic”/“Llonganissa de Vic” is een traditionele worst uit Catalonië die vervaardigd wordt van mager varkensvlees en uitsluitend met vet, suiker, zout en peper op smaak gebracht wordt. De ingrediënten worden gehakt en na een rustperiode in een darm gestopt. Vervolgens laat men de worst rijpen.

De worst is in natuurdarm geperst en wordt gekenmerkt door een oneffen uiterlijk waarbij de darm dicht tegen het vleesmengsel aangedrukt zit, een min of meer cilindrische vorm en een witachtige kleur aan de buitenkant die na verloop van tijd paarsbruine tinten vertoont. Aan de binnenzijde zijn de vetblokjes en peperkorrels te zien.

Het product heeft een karakteristieke en aangename geur en smaak, die het ontleent aan de kruiden en het rijpingsproces.

De diameter en het formaat van “Salchichón de Vic”/“Llonganissa de Vic” met BGA worden bepaald door de darm. De afmetingen op het moment van verzending en de rijpingstijden zijn hieronder vermeld:

Gewicht (g)

Diameter van de gerijpte worst

(gedroogd) (mm)

Minimale rijpingsperiode (in dagen)

200-300

≥ 35

≤ 75

30 dagen

≥ 300

> 40

≤ 90

45 dagen

Fysisch-chemische parameters:

Maximaal vetgehalte: 48 % (*)

Minimaal eiwitgehalte: 38 % (*)

Maximale verhouding collageen/eiwitten × 100: maximaal 12

Totaal aan oplosbare suikers uitgedrukt in maximaal glucosegehalte: 3 % (*)

Toegevoegde eiwitten: afwezig

Wateractiviteit bij 20 °C: Aw < 0,92

5,3 ≤ pH ≤6,2

(*)

waarde uitgedrukt op basis van droge stof.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Er worden geselecteerd mager varkensvlees (ham, schouderham en eersteklas mager vlees), vet, zout, peper en natuurdarm (wijd, geribbeld, genaaid of opnieuw samengesteld) gebruikt.

Andere ingrediënten: De enige toelaatbare ingrediënten zijn suiker (mono- en disachariden), de eigen zuurdesem van de producent, kaliumnitriet, natriumnitriet, kaliumnitraat, natriumnitraat, ascorbinezuur en het natriumzout daarvan.

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De vervaardiging van het product (bereiding van het verse vlees, raffineren en hakken, mengen, kneden, laten rusten, in de darm persen en laten rijpen) moet plaatsvinden in het onder punt 4 beschreven geografische gebied.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

Salchichón de Vic mag in plakken verpakt worden verkocht, zowel in als buiten het onder punt 4 beschreven geografische gebied.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De beschermde geografische aanduiding “Salchichón de Vic” (Spaans) of “Llonganissa de Vic” (Catalaans) en het BGA-logo, alsook het BGA-logo van de EU en het erkende, genummerde label van de raad van toezicht, moeten duidelijk op de verpakking zijn aangegeven, samen met de overige informatie die gewoonlijk volgens de geldende wetgeving verplicht is.

Reproductie van het logo zelf:

Image 1

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het gebied dat door deze aanduiding wordt afgebakend, omvat de op de vlakte van Vic gelegen gemeenten in het district Osona, provincie Barcelona, namelijk:

Aiguafreda, Sant Martí de Centelles, El Brull, Seva, Tona, Muntanyola, Malla, Taradell, Sant Julià de Vilatorta, Santa Eugènia de Berga, Calldetenes, Folgueroles. Vic. Santa Eulàlia de Riuprimer, Gurb, Tavèrnolas, Roda de Ter, Manlleu, Santa Cecila de Voltregà, Sant Hipòlit de Voltregà, Les Masies de Voltregà, Oris, Torelló, Centelles, Balenyà, Les Masies de Roda, San Vicenç de Torelló en Sant Pere de Torelló.

5.   Verband met het geografische gebied

Het unieke karakter van Salchichón de Vic berust op de reputatie en de faam die dit product in de loop der tijd, met name sinds de 19e eeuw, zowel in Catalonië als in de rest van Spanje heeft verworven. Het is ook te danken aan de milieu- en klimaatomstandigheden in het geografische gebied die de productie ervan mogelijk maken.

Het geografische gebied van de BGA, de vlakte van Vic, is een vlakte met uitstekende landbouwomstandigheden en een groot aantal boerderijen en kleine plattelandscentra. Het gebied is gelegen op een hoogte van 400 tot 600 meter en wordt omringd door de bergketens Guilleries, Montseny, Collsacabra en Lluçanés, waardoor het min of meer van de buitenwereld afgesloten is. Er heerst een continentaal mediterraan klimaat, maar door de ligging kan de lucht in situaties met hoge luchtdruk boven het gebied stil blijven hangen. Er treedt dan thermische inversie op, waarbij de temperatuur op de vlakte wel 20 °C lager kan zijn dan in het omringende gebied. Bovendien hangt er aanhoudend mist boven het gebied (gemiddeld 225 dagen mist per jaar). Om al deze redenen heerst er op de vlakte van Vic een zeer specifiek klimaat dat moeilijk te reproduceren is. Dit bevordert de groei van een typische microbiële flora, die verantwoordelijk is voor de fermentatie en de enzymatische processen waaraan Salchichón de Vic zijn karakteristieke geur en smaak ontleent.

Salchichón de Vic wordt reeds genoemd in documenten uit 1456, maar zou zelfs teruggaan tot de vierde eeuw. Vroeger werd dit product op de plaatselijke boerderijen bereid om zo de beste stukken vlees te conserveren. Vanaf het midden van de 19e eeuw werd de reputatie van Salchichón de Vic bevestigd door de lovende bewoordingen die er in veel teksten aan werden gewijd. Zo werd in de krant “El Porvenir” op 29 mei 1867 melding gemaakt van: “[…] los ya famosos salchichones de Vic” (“de reeds beroemde salchichones de Vic”). Het is zelfs bekend dat een van de liefhebbers van Salchichón de Vic koning Alfonso XIII zelf was. Zo zijn de namen van de vlakte en de worst al jaren onafscheidelijk en hebben ze in de loop der tijd ingang gevonden als benaming van een kostbaar kleinood.

Hoewel een “salchichón” van oudsher een dikke, gerijpte worst is, moet worden benadrukt dat deze worst in het Catalaans “llonganissa” heet. Deze oorspronkelijke autochtone naam wordt in het Spaans vertaald als “salchichón”. Dit is de reden waarom de aanduidingen “Salchichón de Vic” en “Llonganissa de Vic” door elkaar gebruikt worden.

Samengevat is Salchichón de Vic een product met een uitstekende reputatie, die terug te voeren is op de ervaring die producenten van generatie op generatie aan elkaar hebben doorgegeven en de specifieke klimaatomstandigheden in het gebied waar de worst wordt vervaardigd.

Verwijzing naar de bekendmaking van het dossier

(Artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening)

Het bijgewerkte productdossier kan tijdens de verwerking van het wijzigingsverzoek worden geraadpleegd via de volgende link http://agricultura.gencat.cat/web/.content/al_alimentacio/al02_qualitat_alimentaria/normativa-dop-igp/plecs-tramit/pliego-condiciones-igp-llonganissa-vic-cambio-logo.pdf. Zodra het wijzigingsverzoek is goedgekeurd, kan het bijgewerkte productdossier worden geraadpleegd via de link http://agricultura.gencat.cat/ca/ambits/alimentacio/segells-qualitat-diferenciada/distintius-origen/dop-igp/normativa-dop-igp/plecs-condicions/.


(1)  PB L 179 van 19.6.2014, blz. 17.