ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
63e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
RESOLUTIES |
|
|
Comité van de Regio's |
|
2020/C 39/01 |
||
|
RESOLUTIES |
|
2020/C 39/02 |
||
|
ADVIEZEN |
|
|
Comité van de Regio's |
|
2020/C 39/03 |
||
|
ADVIEZEN |
|
2020/C 39/04 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over betere communicatie over het cohesiebeleid |
|
2020/C 39/05 |
||
2020/C 39/06 |
||
2020/C 39/07 |
||
2020/C 39/08 |
||
2020/C 39/09 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het uitvoeringsverslag inzake overheidsopdrachten |
|
2020/C 39/10 |
||
2020/C 39/11 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over actief en gezond ouder worden |
|
2020/C 39/12 |
||
2020/C 39/13 |
||
2020/C 39/14 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over nomadische veeteelt |
|
2020/C 39/15 |
||
2020/C 39/16 |
||
2020/C 39/17 |
||
2020/C 39/18 |
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Comité van de Regio's
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/1 |
Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Ontwikkelingen in de interinstitutionele onderhandelingen over het meerjarig financieel kader voor 2021-2027
(2020/C 39/01)
I. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
COM(2018) 375 final
Aanbeveling voor wijziging 1
Artikel 32
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Bovenop artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten, begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen. (…) |
Boven op artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand, waaronder investeringen in uitrusting, voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten, begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen en voor een grotere institutionele en administratieve capaciteit van lokale en regionale overheden, inclusief aanvullende investeringen in uitrusting . (…) |
Motivering
Gezien de stopzetting van thematische doelstelling 11 is het van belang dat de capaciteitsopbouw van lokale en regionale overheden in alle programma's wordt ondersteund met TD 11-achtige maatregelen.
COM(2018) 383 final/2
Aanbeveling voor wijziging 2
Artikel 2, lid 1
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties met het oog op de instandhouding van een open, democratische en inclusieve samenleving. |
1. De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties, lokale en regionale overheden en hun vertegenwoordigers , met het oog op de instandhouding van een open, democratische, op gendergelijkheid berustende en inclusieve samenleving. |
Motivering
De middelen van het programma zijn ook bestemd voor de lokale en regionale overheden, die met name een belangrijke rol te vervullen hebben op het vlak van de bevordering van burgerparticipatie en de bescherming van de rechten van de Europese burgers.
COM(2018) 383 final/2
Aanbeveling voor wijziging 3
Artikel 18, lid 2
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
2. De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen. |
2. De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan, met name via de Europe Direct-informatiecentra . De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen. 3. De EU dient alle mogelijke begunstigden zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de financieringsmogelijkheden, zodat allerhande organisaties uit de verschillende lidstaten en partnerlanden kunnen deelnemen. Aanvragers moeten toegang hebben tot een aanspreekpunt dat ondersteuning biedt, vragen over de aanvraagprocedure beantwoordt en controleert of hun aanvraag volledig is voordat deze wordt verzonden. |
Motivering
Het is van belang dat zo goed en zo breed mogelijk wordt gecommuniceerd over de mogelijkheden die alle lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden worden geboden, zodat wordt vermeden dat alleen de bevoorrechte partners van de EU of de best geïnformeerde organisaties hiervan gebruik kunnen maken.
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S (CvdR),
1. |
betreurt eens te meer de voorgestelde omvang van het volgende MFK, waardoor de nagestreefde resultaten voor afzonderlijke EU-beleidsterreinen uiteindelijk wellicht niet haalbaar zullen zijn; is fel tegen de voorgestelde bezuinigingen op het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die de ontwikkeling van de regio's en steden in de EU kunnen schaden; dringt er daarom nogmaals met klem op aan dat het komende MFK ten minste 1,3 % van het bni van de EU-27 bedraagt; op die manier wordt ervoor gezorgd dat de begroting tegemoetkomt aan de behoeften, verwachtingen en zorgen van de EU-burgers; |
2. |
is uitermate bezorgd over het feit dat er weinig vooruitgang zit in de beraadslagingen binnen de Raad over het MFK 2021-2027 en vraagt zich af of het door de staatshoofden en regeringsleiders in juni vastgestelde tijdschema, op grond waarvan de onderhandelingen over het MFK eind 2019 afgerond moeten zijn, nog steeds aangehouden kan worden; roept de Europese Commissie op dringend een noodplan voor te leggen om te voorkomen dat programma's worden opgeschort indien het MFK te laat wordt vastgesteld; |
3. |
benadrukt dat voor een sterk MFK betrouwbare en stabiele eigen middelen nodig zijn; is voorstander van een vereenvoudiging van de ontvangstenzijde van de EU-begroting, en met name van het voorstel om alle kortingen voor lidstaten geleidelijk af te schaffen en de btw-inkomsten te stroomlijnen; er kan alleen overeenstemming worden bereikt over de uitgavenzijde van het MFK als er ook aan de ontvangstenzijde vooruitgang wordt geboekt; |
4. |
is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om doeltreffende mechanismen in te voeren teneinde de eerbiediging van de rechtsstaat te waarborgen, met inbegrip van de recente, op drie pijlers berustende blauwdruk voor actie (1. Bevorderen van de rechtsstaat: opbouwen van kennis en een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur; 2. Voorkomen van problemen: samenwerking en ondersteuning ter versterking van de rechtsstaat op nationaal niveau; 3. Gemeenschappelijke respons: handhaving op EU-niveau als nationale mechanismen falen); benadrukt in dit licht dat lokale en regionale overheden als lokaal gekozen organen een cruciale rol kunnen spelen bij het bevorderen van de rechtsstaat en het in kaart brengen van de gevaren waaraan deze eventueel blootstaat door burgers te betrekken bij de participatiedemocratie, een rechtsstatelijke cultuur op te bouwen en organisaties te ondersteunen die daarbij van essentieel belang zijn, waaronder vrije en onafhankelijke media; de lokale en regionale overheden zouden dan ook een grotere rol moeten krijgen binnen de driepijlerstructuur; is weliswaar verheugd over de toezeggingen van de Commissie dat zij een naadloze financiering voor EU-eindbegunstigden wil garanderen indien stappen worden ondernomen tegen een lidstaat, maar is nog altijd tegen een conditionaliteit die de toegang van lokale en regionale overheden tot financiering in het kader van het cohesiebeleid zou beperken wegens schending van de rechtstaat of de democratische beginselen door de nationale overheid; verwacht dan ook dat de Commissie nadere maatregelen uitwerkt om de belangen van eindbegunstigden te beschermen en roept haar nogmaals op om duidelijke criteria vast te stellen op basis waarvan kan worden bepaald wat moet worden verstaan onder een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat; |
5. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het MFK flexibeler te maken, zodat nieuwe en onvoorziene uitdagingen tijdig kunnen worden aangepakt, maar ziet niets in het idee van één enkel marge-instrument, zoals voorgesteld door de Raad in het onderhandelingsdocument; er is meer flexibiliteit nodig, maar die mag niet ten koste gaan van de planningszekerheid op lange termijn van met name de programma's onder gedeeld beheer; |
6. |
is het eens met de oproep van het Europees Parlement om het MFK halverwege de looptijd zorgvuldig tegen het licht te houden, zodat goed kan worden nagegaan hoe het staat met de verwezenlijking van de belangrijkste doelstellingen — met name wat de klimaatverandering en de mainstreaming van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling betreft — om alle flexibiliteitsinstrumenten te gebruiken en zo nodig te herschikken, en uiteindelijk ook om de rubrieken van het MFK op een zinvolle manier aan te passen, waarbij eventueel nieuwe rubrieken of plafonds kunnen worden ingevoerd; |
7. |
is ingenomen met het feit dat het onderhandelingsdocument nu passages bevat waarin staat dat gendergelijkheid integraal deel moet uitmaken van alle maatregelen die uit de langetermijnbegroting van de EU gefinancierd worden; voorts zou genderbudgettering verdiept, verbreed en gesystematiseerd moeten worden en moet er zo snel mogelijk een nieuwe langetermijnstrategie voor gendergelijkheid worden goedgekeurd; |
8. |
wijst erop dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU op sommige regio's, door hun ligging, aard en/of de omvang van hun handelsbetrekkingen, een grotere weerslag zal hebben dan op andere; het is dan ook zaak na te gaan hoe deze regio’s concreet kunnen worden geholpen om de door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk veroorzaakte problemen de baas te worden; roept de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad op om ervoor te zorgen dat er bij herstructureringen als gevolg van een wanordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, ook ad hoc een beroep kan worden gedaan op het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+); verzoekt daarnaast de Europese Commissie andermaal om na te gaan of er behoefte is aan een meer gestructureerde reactie op middellange en lange termijn via een stabilisatiefonds voor regio's die het meest te lijden hebben onder de terugtrekking van het VK uit de EU, dat niet ten koste gaat van de middelen voor het cohesiebeleid, maar waarvoor extra financiering uitgetrokken zou moeten worden; |
9. |
blijft bezorgd over de schrapping van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) uit de verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening), waardoor de geïntegreerde aanpak van de structuurfondsen en de investeringsfondsen in plattelandsgebieden weleens ondermijnd zou kunnen worden; het Elfpo zou dan ook opnieuw in de GB-verordening moeten worden opgenomen; |
10. |
wijst erop dat het ESF+, gezien zijn grote belang voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, een essentiële pijler van het cohesiebeleid moet blijven; het voorstel van de Raad, in het huidige ontwerponderhandelingsdocument, om een aparte subrubriek voor economische, sociale en territoriale cohesie in te voeren kan dan ook op bijval van het CvdR rekenen; |
11. |
onderstreept het belang van het partnerschaps- en het multilevel governance-beginsel en is fel gekant tegen pogingen om de bepalingen van artikel 6 van de voorgestelde GB-verordening af te zwakken; ook moet de gedragscode integraal worden toegepast bij de voorbereiding en uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten en wil het CvdR ervoor zorgen dat de inbreng van lokale en regionale overheden als een volwaardig partnerschap gaat gelden; |
12. |
onderstreept het grote belang van de partnerschapsovereenkomsten voor de strategische coördinatie tussen de fondsen en voor een vroege inbreng van lokale en regionale overheden en andere partners in het proces; zij zouden daarom verplicht moeten blijven, ongeacht de omvang van de middelen van de fondsen of het aantal programma's; |
13. |
blijft fel gekant tegen het negatieve idee van een macro-economische conditionaliteit waarbij, als resultaat van de koppeling tussen de ESIF en economisch bestuur, lokale en regionale overheden “bestraft” worden voor nalatigheden van de nationale regering; staat in dit verband volledig achter het voorstel van het Europees Parlement om artikel 15 van de GB-verordening te schrappen; |
14. |
benadrukt dat het in het licht van artikel 21 van de GB-verordening zaak is dat overdrachten tussen de fondsen of van de fondsen naar andere EU-instrumenten in direct of indirect beheer worden beperkt tot 5 % van de financiële toewijzingen van een programma, in overleg met de bevoegde beheersautoriteiten geschieden, in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het cohesiebeleid, geheel en al voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en multilevel governance en geen afbreuk doen aan de gebiedsgerichte aanpak van de fondsen; |
15. |
deelt het standpunt van het Europees Parlement dat de middelen voor regio's die in de programmaperiode 2021-2027 in een lagere categorie vallen, ten minste gehandhaafd moeten worden op het niveau van de toewijzingen voor de periode 2014-2020; |
16. |
verwerpt het voorstel van de Raad ten aanzien van artikel 22 van de GB-verordening, op grond waarvan de lidstaten zelf zouden beslissen of zij al dan niet gebruikmaken van geïntegreerde territoriale instrumenten; pleit in plaats daarvan voor een veel intensiever gebruik van territoriale instrumenten in de lidstaten en verplichte oormerking in alle fondsen teneinde de vernieuwde Territoriale Agenda (TA) en de cohesiedoelstellingen te realiseren; |
17. |
onderstreept dat het noodzakelijk is om in zowel de partnerschapsovereenkomsten als de programma's rekening te houden met de bijzondere situatie en specifieke behoeften van gebieden met natuurlijke of demografische belemmeringen, waaronder insulaire gebieden, overeenkomstig artikel 174 VWEU; |
18. |
bekrachtigt zijn standpunt ten aanzien van de bepalingen van de GB-verordening die door de Raad in het onderhandelingsdocument zijn opgenomen, met name die inzake de financieringsvoorwaarden voor regio's, het nationale vangnet, de medefinancieringspercentages, de hoogte van de voorfinanciering, de vrijmakingsregels en het budget voor traditionele territoriale samenwerking; |
19. |
benadrukt dat het noodzakelijk is om de administratieve en institutionele capaciteit van de lokale en regionale overheden te verbeteren, zoals wel blijkt uit het feit dat in 2019, 17 lidstaten landspecifieke aanbevelingen kregen met betrekking tot kwesties die verband houden met de bestuurlijke capaciteit op lokaal en regionaal niveau; gezien het risico dat de voor capaciteitsopbouw beschikbare middelen die de lokale en regionale overheden in het kader van gedeeld beheer rechtstreeks kunnen benutten, worden verlaagd, stelt het voor artikel 32 van de GB-verordening of artikel 2 van de voorgestelde EFRO/CF-verordening dusdanig te herzien dat er ruimte wordt geboden voor acties die vergelijkbaar zijn met de acties die in het kader van thematische doelstelling 11 van het cohesiebeleid in het huidige MFK binnen alle operationele programma's worden gefinancierd; |
20. |
dringt er met betrekking tot de programma's die via het EFRO ten uitvoer worden gelegd op aan dat de middelen in elke lidstaat worden geconcentreerd op regiocategorieën die zijn geclassificeerd op basis van de door de Commissie voorgestelde parameters, en is het met het Parlement eens dat de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van ultraperifere regio's, in overleg met de betrokken regio's kunnen verzoeken om beperking van de thematische concentratie op het niveau van de regiocategorie; wil de EU haar verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs volledig kunnen nakomen, dan zou het streefcijfer voor de concentratie op beleidsdoelstelling “Een groener, koolstofarm Europa” (BD 2) voor alle regiocategorieën ten minste 30 % moeten bedragen; |
21. |
is het met het Europees Parlement eens dat minste 5 % van de op nationaal niveau beschikbare EFRO-middelen moet worden toegewezen aan geïntegreerde territoriale ontwikkeling in niet-stedelijke gebieden die kampen met natuurlijke, geografische of demografische belemmeringen of met uitdagingen zoals omschreven in de in het nieuwe artikel 10 bis voorgestelde definities; deze strategieën zijn mogelijk ook gebaat bij een meerfondsenaanpak, met name voor geïntegreerde projecten in het kader van het “Pact voor slimme dorpen”; |
22. |
geeft nogmaals aan het voorstel van de Commissie om het aandeel van de Europese territoriale samenwerking in de cohesiebegroting te verlagen van 2,75 % naar 2,5 % te betreuren, en verzet zich fel tegen het besluit om maritieme grensoverschrijdende samenwerking te verschuiven van component 1 (grensoverschrijdende component) naar component 2 (transnationale component); spreekt dan ook zijn krachtige steun uit voor het voorstel van het Europees Parlement om de in artikel 104, lid 7, van de GB-verordening aangegeven vastleggingen dusdanig te wijzigen dat de begroting voor traditionele territoriale samenwerking (componenten 1 en 4) wordt opgetrokken tot ongeveer 3 % van de cohesiebegroting; |
23. |
benadrukt het belang van het Interreg-programma, dat voor veel regionale overheden onmisbaar is gebleken voor de uitwisseling van expertise en succesvolle praktijken op het gebied van belangrijke uitdagingen, maar ook voor de totstandbrenging van menselijke contacten tussen regionale overheden en voor de bevordering van de Europese identiteit; |
24. |
houdt vast aan een aanvullende begroting van 970 miljoen EUR voor investeringen in interregionale innovatie die niet alleen prioriteit geven aan excellentie, maar ook de territoriale samenhang versterken door regio's met een lager innovatieniveau te helpen om aan de interregionale innovatiedynamiek in Europa te gaan deelnemen; de toch al schaarse Interreg-middelen mogen in geen geval verder worden ingeperkt; |
25. |
is gezien de noodzaak om niet alleen financiële middelen uit te trekken voor de visserij, maar ook voor de opkomende blauwe economie, maritieme bewaking en de bescherming van het mariene milieu, van mening dat de totale EFMZV-begroting had moeten worden verhoogd tot de minimumdrempel van 1 % van het MFK voor 2021-2027; |
26. |
herhaalt dat het EFMZV het geïntegreerde maritieme beleid en de groei van de blauwe economie dient te ondersteunen via regionale platforms voor de financiering van innovatieve projecten en dat er in de nationale operationele programma's in het kader van het EFMZV een regionaal operationeel programma moet worden opgenomen voor subnationale overheden die bevoegd zijn voor visserij en maritieme zaken; |
27. |
stelt voor om de totale financiële steun van de EU voor plattelandsontwikkeling, die aanzienlijk is afgenomen ten opzichte van de vorige programmeringsperiode, op te trekken; wijst de voorgestelde verlaging van de begroting voor plattelandsontwikkeling binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) met 28 % dan ook van de hand en spreekt zich uit tegen de mogelijkheid om middelen van de tweede naar de eerste pijler van het GLB over te hevelen; |
28. |
is van mening dat alleen een sterke verhoging van de begroting van de Unie een herbeoordeling van de financiële middelen voor Horizon Europa kan rechtvaardigen, die dan op pijler III en “versterking van de Europese onderzoekruimte” toegespitst zou moeten worden door een bredere deelname te ondersteunen; |
29. |
acht uitbreiding van Erasmus+ noodzakelijk om de cohesie binnen de EU te versterken, het draagvlak voor de Europese integratie te verbeteren en ontmoetingen met jonge Europese burgers te bevorderen; |
30. |
acht het van essentieel belang dat de synergieën tussen de verschillende fondsen en het kaderprogramma nauwkeurig worden omkaderd; benadrukt dat een doeltreffende coconstructiebenadering, met name bij de invoering van het excellentiekeurmerk, van cruciaal belang is; |
31. |
is er sterk tegen gekant dat door de lidstaten en niet door de betrokken beheersautoriteit zou worden besloten of een deel van de middelen van het cohesiebeleid naar Horizon Europa wordt overgeheveld; de betrokken beheersautoriteit en de Commissie moeten samen bepalen hoe deze middelen ingezet worden en waarborgen dat deze middelen weer bij het betrokken geografische gebied terechtkomen; |
32. |
onderstreept de rol die een goede uitvoering van de maatregelen van het EFG kan spelen om de impact te beperken van onvoorziene incidenten als gevolg van grote herstructureringen; spreekt zijn krachtige steun uit voor het voorstel van het EP om, in het kader van de geplande evaluatie van de financiële bijdragen van het EFG, ook effectbeoordelingen van de toepassing ervan op nationaal, regionaal en lokaal niveau uit te voeren; |
33. |
is ingenomen met de voorgestelde bredere taakomschrijving en het ruimere toepassingsgebied van het EGF, dat zal optreden bij onverwachte grote herstructureringen van enigerlei aard, maar roept het EP en de Raad op om lagere drempels voor het aantal ontslagen en langere referentieperioden overeen te komen dan die welke in het voorstel van de Commissie zijn opgenomen; |
34. |
is verheugd over de kenmerken van het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen die de Eurogroep heeft opgesteld (14 juni 2019) en over het voornemen van de nieuwe Commissievoorzitter om dit instrument in de eurozone in te voeren “ter ondersteuning van op groei gerichte hervormingen en investeringen van de lidstaten” in de eurozone en voor EU-landen die tot de eurozone willen toetreden; verwacht met het oog op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel echter wel dat de Commissie van tevoren een definitie voorstelt van “structurele hervormingen” die in aanmerking voor financiële ondersteuning door de EU zouden komen; deze hervormingen zouden een Europese toegevoegde waarde moeten bieden, relevant moeten zijn voor de bevoegdheden van de EU, moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de in het Verdrag vastgelegde cohesiedoelstelling en gericht moeten zijn op het stimuleren van langetermijninvesteringen, onder meer om de kwaliteit van het openbaar bestuur te verbeteren; de lokale en regionale overheden zouden rechtstreeks toegang tot dit instrument moeten hebben om hun investerings- en hervormingsprojecten te ondersteunen, en zouden ook als partners betrokken moeten worden bij de opzet en uitvoering van de steun die via dit instrument wordt verleend; |
35. |
is ingenomen met het voornemen van de nieuwe Commissievoorzitter om van het Europees Semester een instrument te maken waarin de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (SDG's) een plaats hebben gekregen; voortbouwend op haar discussienota zou de nieuwe Commissie binnen honderd dagen een langetermijnstrategie voor groei en werkgelegenheid moeten voorleggen die de SDG's omvat; de lokale en regionale overheden zouden als partners bij de uitwerking en uitvoering van deze strategie betrokken moeten worden; |
36. |
is er nog steeds van overtuigd dat het voornemen om 25 % van de EU-begrotingsmiddelen in te zetten om de klimaatverandering aan te pakken, onvoldoende lijkt te zijn om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te bereiken; voor de volgende financieringsperiode moet ernaar worden gestreefd om het aandeel van de uitgaven die bijdragen aan het koolstofarm maken van energie, industrie en vervoer en aan de circulaire economie op te trekken tot boven de 30 %; tegelijkertijd dient de koolstofvoetafdruk van de EU te worden verkleind, o.a. door de overheidssteun voor fossiele brandstoffen af te schaffen; |
37. |
deelt de nadruk die de nieuwe Commissievoorzitter legt op het stimuleren van de overgang van de EU naar klimaatneutraliteit tegen 2050 aan de hand van passende industriële strategieën, evenals op het steunen van de mensen en regio's die het meest worden getroffen door de maatschappelijke, sociaaleconomische en milieugevolgen van de structurele veranderingen in de Europese steenkoolregio's met behulp van een nieuw fonds voor een rechtvaardige transitie ten bedrage van 4,8 miljard EUR; pleit ervoor dat een dergelijk fonds en de programma's in het kader van het cohesiebeleid nauw op elkaar worden afgestemd, dat de financiering van het fonds evenwel niet ten koste gaat van het cohesiebeleid, maar dat er aanvullende middelen voor worden uitgetrokken en dat er voldoende speelruimte is voor regio's wat de voorschriften van het mededingingsbeleid betreft; |
38. |
merkt op dat het Europees Parlement in het kader van de begrotingsprocedure 2020 twee voorbereidende acties met betrekking tot steenkoolregio's in transitie voorstelt; acht het in dit licht dringend noodzakelijk dat het pad wordt geëffend voor een Fonds voor een rechtvaardige transitie om te zorgen voor een zo effectief mogelijke gedecentraliseerde financiële en beleidsmatige ondersteuning voor de periode na 2020; |
39. |
benadrukt met betrekking tot het volgende programma “Creatief Europa” dat er sprake moet zijn van een adequaat evenwicht tussen de middelen die voor belangrijke grootschalige projecten worden uitgetrokken en de financiering van maatregelen en activiteiten die zich vooral op lokaal en regionaal niveau afspelen, waaronder die van kleine en middelgrote ondernemingen; onderstreept de noodzaak om cultuur en cultureel erfgoed beter te integreren in de prioriteiten van het volgende MFK, zowel door mainstreaming als door synergieën met andere programma's en beleidsmaatregelen; |
40. |
benadrukt dat in de huidige programmeringsperiode 14 miljard EUR uit de ESI-fondsen is gereserveerd voor de aanleg van breedbandinfrastructuur; dit sluit een toename van het aantal financiële instrumenten (zoals leningen) in samenwerking met de Europese Investeringsbank en andere ontwikkelingsbanken niet uit; |
41. |
beschouwt het voorstel van de Commissie om 9,2 miljard EUR uit te trekken voor het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 als het absolute minimum, aangezien digitale cohesie een integraal onderdeel uitmaakt van territoriale cohesie, zoals omschreven in het EU-Verdrag, en vereist dat de kloven op het gebied van digitale vaardigheden en digitale infrastructuur binnen de EU worden gedicht, en aangezien er voor de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie substantiële financiële middelen vrijgemaakt moeten worden; |
42. |
dringt er met betrekking tot het programma Rechten en waarden op aan dat de Europese instellingen zich in samenwerking met de lidstaten inzetten voor de oprichting van een netwerk van Europese correspondenten, die de lokale afgevaardigden op de hoogte brengen van de Europese actualiteit, zodat deze toegerust zijn om zo goed mogelijk te voldoen aan de verwachtingen van de burgers; op die manier zullen de burgers zich weer meer betrokken gaan voelen bij Europese aangelegenheden; |
43. |
dringt er in overeenstemming met het standpunt van het Europees Parlement ten aanzien van het voorstel voor een verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie opnieuw op aan dat de lokale en regionale overheden en de hen vertegenwoordigende organisaties rechtstreeks toegang tot de financiering uit hoofde van de opvolger van het huidige AMIF krijgen en onderstreept eens temeer het belang van een consistente toepassing van het partnerschapsbeginsel; wijst erop dat de totale begroting voor dit fonds dringend verhoogd moet worden om ervoor te zorgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken en dat er een evenwichtige aanpak komt van alle acties en beleidsmaatregelen die verband houden met migratie en integratie; |
44. |
dringt er in overeenstemming met het standpunt van het Europees Parlement ten aanzien van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking op aan dat de lokale en regionale overheden een belangrijke plaats binnen de thematische pijler krijgen toegewezen — op gelijke hoogte als het maatschappelijk middenveld — en dat er een specifieke begroting van 500 miljoen EUR gereserveerd wordt; |
45. |
draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Finse voorzitterschap van de Raad en de voorzitter van de Europese Raad toe te sturen. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
RESOLUTIES
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/7 |
Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over het Europees Semester 2019, met het oog op de jaarlijkse groeianalyse 2020
(2020/C 39/02)
Ingediend door de fracties van EVP, PSE, Renew Europe, EA en ECR
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR):
— |
gezien de mededeling van de Europese Commissie over de jaarlijkse groeianalyse 2019 (1) en het Europees Semester 2019, |
— |
gezien zijn resolutie van 10 oktober 2018 over het economisch beleid van de eurozone en met het oog op de jaarlijkse groeianalyse 2019 (2), en zijn advies van 10 april 2019 getiteld “Het Europees Semester en het cohesiebeleid: structurele hervormingen en langetermijninvesteringen op elkaar afstemmen”, |
— |
gezien de resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2019 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2019 (3), |
1. |
is verheugd dat in de jaarlijkse groeianalyse 2019 de nadruk wordt gelegd op investeringen en hervormingen die duurzame en inclusieve groei bevorderen, teneinde het concurrentievermogen en de cohesie tussen en binnen de lidstaten en regio’s te verbeteren en alle investeringsmaatregelen van de EU, ook in het kader van het cohesiebeleid, te coördineren; |
2. |
dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden formeel worden betrokken bij de structurele hervormingen in het kader van het Europees Semester om ervoor te zorgen dat deze hervormingen lokaal draagvlak hebben en doeltreffend worden uitgevoerd, conform de beginselen van partnerschap en multilevel governance (4) en op basis van het voorstel van het CvdR voor een “gedragscode voor de inbreng van de lokale en regionale overheden in het Europees Semester” (5); |
3. |
constateert dat de groei vertraagt en dat de spanningen op handelsgebied en het risico van een no-deal Brexit onzekerheid veroorzaken die investeringen ontmoedigt. Het CvdR dringt er daarom bij de EU op aan om vroegtijdig maatregelen te nemen die de Europese investeringsprogramma’s een boost geven en steun te verlenen aan gebieden die de meeste gevolgen zouden kunnen ondervinden van een no-deal Brexit; |
4. |
wijst erop dat de overheidsinvesteringen op nationaal niveau fors zijn afgenomen en te laag blijven, vooral in de landen die het meest werden getroffen door de crisis; merkt op dat de lopende uitgaven in tijden van ernstige budgettaire beperkingen lang niet zo sterk zijn teruggelopen als de investeringen; onderstreept dat subnationale overheden, die verantwoordelijk zijn voor meer dan de helft van de overheidsinvesteringen in de EU, hun investeringen onevenredig hebben moeten terugschroeven (6); |
5. |
verzoekt de Commissie om, voorafgaand aan de voor 2020 geplande hervormingen van het stabiliteits- en groeipact (SGP), het gebruik van de flexibiliteitsclausules van het SGP sinds 2015 te evalueren. Het CvdR is van mening dat de hervorming van het SGP moet leiden tot duidelijker regels die procyclisch begrotingsbeleid helpen voorkomen, een redelijke en duurzame schuldvermindering voor de meest kwetsbare economieën in een situatie van lage inflatie mogelijk maken, de financiële bijdragen van de lidstaten aan de cohesieprogramma’s niet meer meetellen bij de berekening van de SGP-maxima, en een “gouden boekhoudregel” invoeren die overheden op alle niveaus de noodzakelijke budgettaire ruimte geeft om de langetermijninvesteringen te doen die nodig zijn om duurzame ontwikkeling te waarborgen; |
6. |
benadrukt dat de lidstaten die over voldoende begrotingsruimte beschikken, de overheidsinvesteringen moeten doen die nodig zijn om de groei op lange termijn te stimuleren, zodat de macro-economische onevenwichtigheden in de EU en de eurozone afnemen; |
7. |
is groot voorstander van de toezegging van de nieuwe voorzitter van de Commissie om van het Europees Semester een instrument te maken waarin de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties een plaats hebben gekregen; |
8. |
staat in principe achter het voornemen van de nieuwe voorzitter van de Commissie om een investeringsplan voor een duurzaam Europa op te stellen, in het kader waarvan de komende tien jaar in de hele EU voor 1 biljoen EUR zal worden geïnvesteerd, maar zou graag zien dat er meer duidelijkheid wordt verschaft over hoe dit plan zich verhoudt tot met name het InvestEU-programma en welke gevolgen te verwachten zijn voor de investeringen in de regio’s en steden van de EU. Het CvdR steunt ook het voornemen van de nieuwe voorzitter van de Commissie om een strategie voor groene financiering op te stellen; |
9. |
deelt de nadruk die de nieuwe voorzitter van de Commissie legt op het stimuleren van de overgang van de EU naar klimaatneutraliteit tegen 2050 aan de hand van passende industriële strategieën, evenals het steunen van de mensen en regio’s die hierdoor het meest worden getroffen met behulp van een nieuw fonds voor een rechtvaardige transitie. Het CvdR wijst erop dat dit fonds met name de maatschappelijke, sociaal-economische en milieugevolgen van de structurele veranderingen in de Europese steenkoolregio’s moet helpen verzachten; |
10. |
beklemtoont dat de handelsovereenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten, moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; |
11. |
merkt op dat de landspecifieke aanbevelingen nog steeds traag en niet overal in dezelfde mate worden uitgevoerd en denkt dat dit ook het gevolg is van een gebrek aan draagvlak en een ontoereikende administratieve en institutionele capaciteit; wijst erop dat in 2019 maar liefst 137 deelaanbevelingen (d.w.z. losse aanbevelingen die deel uitmaken van de meer algemene landspecifieke aanbevelingen), oftewel 62 % van alle deelaanbevelingen voor 2019, direct of indirect tot de lokale en regionale overheden waren gericht of een territoriale impact hadden, tegen 120 in 2018 (7). 112 van deze deelaanbevelingen hadden betrekking op belemmeringen voor investeringen, tegen 79 in 2018, als gevolg van de sterkere nadruk die dit jaar in het Europees Semester werd gelegd op investeringen, terwijl 26 deelaanbevelingen betrekking hadden op de verbetering van de administratieve capaciteit van lokale en regionale overheden en gericht waren tot 17 lidstaten. Hieruit blijkt duidelijk dat de lokale en regionale overheden een rol spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Semester, hetgeen onvoldoende wordt erkend in het governanceproces van het Europees Semester; |
12. |
benadrukt dat 55 deelaanbevelingen van de landspecifieke aanbevelingen voor 2019 betrekking hadden op de rol van lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten. Aangezien sociale ongelijkheden vaak het gevolg zijn van regionale ongelijkheden, moeten deze in de landenrapporten en de nationale hervormingsprogramma’s uitvoerig worden bestudeerd. Het CvdR heeft in samenwerking met Eurostat bijgedragen aan een methodologisch onderzoek naar de wijze waarop vorm kan worden gegeven aan een Europees regionaal sociaal scorebord, dat in het kader van het Europees Semester kan worden gebruikt om de voortgang van de Europese pijler van sociale rechten te monitoren, en verzoekt de nieuwe Commissie om hieraan verdere steun te verlenen; |
13. |
is op de hoogte van de meerjarige beoordeling door de Europese Commissie van de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen, waaruit blijkt dat in meer dan twee derde van de gevallen minstens “enige vooruitgang” is geboekt met de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen die tot 2018 zijn gedaan (8), maar betreurt eens te meer het aanhoudende gebrek aan transparantie omtrent de criteria waarop een dergelijk oordeel is gebaseerd; |
14. |
is ingenomen met de richtsnoeren voor de programmering van de ESI-fondsen voor de periode 2021-2027, die zijn opgenomen in de landenrapporten (bijlage D); merkt echter op dat de analyse van de regionale verschillen die hieraan ten grondslag ligt nog steeds onvoldoende is, ook omdat de lokale en regionale overheden hierbij niet betrokken zijn, zoals blijkt uit onderzoek dat het CvdR vlak na de publicatie van de landenrapporten heeft verricht; |
15. |
benadrukt dat de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het investeringsbeleid jaarlijks in het kader van het Europees Semester moet worden beoordeeld; onderstreept dat de lokale en regionale overheden, via hun vertegenwoordigende organisaties, vanaf de publicatie van de landenrapporten bij deze beoordeling moeten worden betrokken, evenals bij de dialoog tussen de bevoegde vicevoorzitter van de Commissie en de lidstaten; |
16. |
wijst erop dat het gebrek aan structurele en permanente betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het Europees Semester, met name bij het opstellen en uitvoeren van de nationale hervormingsprogramma’s, leidt tot asymmetrie tussen het Semester, dat gecentraliseerd en top-down is, en het cohesiebeleid, dat onder gedeeld beheer valt en gedecentraliseerd is. Het CvdR stelt voor deze kwestie onmiddellijk aan te pakken door de huidige gedragscode inzake partnerschap uit te breiden tot het beleidsproces van het Europees Semester; |
17. |
beklemtoont dat het nationale hervormingsprogramma (NHP) ook het enige document is waarmee elke EU-lidstaat de Europese Commissie jaarlijks het specifieke beleid voorlegt dat de lidstaat wil gaan voeren om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, voor houdbare overheidsfinanciën te zorgen en structurele hervormingen door te voeren, alsook voorstellen doet om de groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de aanbevelingen van het Europees Semester en de “tienjarendoelstellingen” (targets) van de Europa 2020-strategie. Het is zaak dat het beginsel van multilevel governance ten volle wordt toegepast en daarom moeten de regio’s aan het opstellen van het NHP deelnemen, zoals in sommige landen reeds gebeurt. Het NHP kan dan gebruikt worden als een instrument dat een geïntegreerde planning van de maatregelen op het terrein mogelijk maakt, mede in het licht van de nieuwe elementen die met de EU-verordeningen voor de programmeringsperiode 2021-2027 zijn ingevoerd met het oog op de aanpassing aan het Europees Semester. Het CvdR wil er in dit verband aan herinneren dat het een Europees regionaal sociaal scorebord in het leven heeft geroepen (9), en is dan ook ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie om een regionale dimensie toe te voegen aan het sociaal scorebord dat in het kader van het Europees Semester wordt gebruikt — een voorstel dat wat het CvdR betreft niet snel genoeg kan worden gerealiseerd; |
18. |
betreurt, nogmaals, dat de Europese Commissie nog altijd geen definitie heeft gegeven van “structurele hervormingen” in de context van de economische governance van de EU en van eventuele steunverlening uit hoofde van EU-programma’s zoals het voorgestelde steunprogramma voor hervormingen. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zou de EU-steun alleen bestemd moeten zijn voor structurele hervormingen op strategische gebieden die voor de verwezenlijking van de Verdragsdoelstellingen relevant zijn en rechtstreeks verband houden met de bevoegdheden van de Unie; |
19. |
verwacht dat het Europees Semester zal leiden tot een brede, gecoördineerde en geïntegreerde EU-aanpak om een antwoord te bieden op de ontwrichtende effecten van demografische verandering, in het bijzonder door het cohesiebeleid doeltreffender te maken en regionale strategieën te bevorderen, met name strategieën die gericht zijn op de ontwikkeling van slimme en concurrerende plattelandsgebieden; |
20. |
stelt vast dat de woningmarkt in de landspecifieke aanbevelingen wordt aangemerkt als een risicofactor voor de financiële stabiliteit en dat het gebrek aan geschikte en betaalbare huisvesting in verschillende lidstaten steeds problematischer wordt, waardoor de eventuele invoering van een Europese agenda voor huisvesting, waarbij de lidstaten een ruime discretionaire marge zouden behouden binnen hun bevoegdheidsgebied, des te noodzakelijker wordt (10); |
21. |
wijst erop dat multilateralisme en een op regels gebaseerde wereldorde in het belang zijn van de EU en moeten worden verdedigd. Het Comité is dan ook ingenomen met initiatieven die bedoeld zijn om een gelijk speelveld te bevechten en streng op te treden tegen landen die hun concurrentiepositie te danken hebben aan dumping, deregulering of subsidiëring; waarschuwt er echter voor dat de regels van het interne mededingingsbeleid van de EU veel strenger zijn dan de internationale regels, waardoor Europese bedrijven op mondiaal niveau in een nadelige positie dreigen te komen; |
22. |
is van mening dat de onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten onder meer gebaseerd moeten zijn op regionale effectbeoordelingen, aangezien dit vroegtijdige opsporing en kwantificering van eventuele verschillen in impact op Europese regio’s mogelijk zou maken, zodat de overheid snel kan reageren; |
23. |
schaart zich achter het pleidooi van de Europese Raad (11) voor een geïntegreerde beleidsaanpak om de eengemaakt markt te verdiepen en versterken, een industriebeleid uit te werken dat klaar is voor de toekomst, in te spelen op de digitale revolutie en te zorgen voor een billijke en doeltreffende belastingheffing; |
24. |
is ingenomen met het verslag van de groep op hoog niveau van de Europese Commissie voor de toekomst van de Europese industrie (12), waarin een langetermijnvisie voor een Europese industriële strategie wordt geschetst en de regionale dimensie van een dergelijke strategie wordt benadrukt; |
25. |
herhaalt zijn oproep tot meer EU-steun voor pan-Europese en interregionale samenwerking die gericht is op het ontwikkelen van synergieën en het bereiken van een kritische massa op het gebied van cofinanciering van innovatie in industriële waardeketens in heel Europa, evenals het benutten van het potentieel van de circulaire en koolstofneutrale economie; |
26. |
erkent dat het concurrentievermogen van de Europese economie en industrie afhangt van het ondernemings- en innovatiepotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); verzoekt de Europese Commissie en de Raad om bij het uitwerken van de economische langetermijnstrategieën van de EU rekening te houden met de specifieke behoeften van kmo’s en ook maatregelen te nemen om de bestaande belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten op de eengemaakte markt van de EU, die vooral de groei van Europese kmo’s in de weg staan, te slechten; |
27. |
wijst erop dat een verbetering van lokale en regionale aanbestedingen het concurrentievermogen bijzonder ten goede zou komen en de efficiency aanzienlijk zou verhogen. Dit wordt bevestigd door de analyses van het Comité van de Regio’s, die aantonen dat de complexiteit van de huidige aanbestedingsregels en de neiging van veel lidstaten tot “goldplating” de kans op fouten en het daaruit voortvloeiende risico op gerechtelijke stappen vergroten, wat er op zijn beurt toe leidt dat veel lokale en regionale overheden te risicomijdende aanbestedingsstrategieën hanteren; |
28. |
draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, het Finse voorzitterschap van de Raad en de voorzitter van de Europese Raad toe te sturen. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) Mededeling van de Commissie van 21 november 2018, getiteld “Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid” (COM(2018) 770).
(2) https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/cor-2018-03900-00-00-res-tra-nl.docx/content
(3) http://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-8-2019-0201_NL.html
(4) Advies van het CvdR over het Europees Semester en het cohesiebeleid: structurele hervormingen en langetermijninvesteringen op elkaar afstemmen, dat op 10 april 2019 met algemene stemmen werd aangenomen door de voltallige vergadering (https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/cor-2018-05504-00-00-ac-tra-en.docx/content).
(5) https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/cor-2016-05386-00-00-ac-tra-nl.docx/content
(6) https://www.eib.org/attachments/efs/economic_investment_report_2018_key_findings_en.pdf
(7) CvdR, Europees Semester 2019, Territoriale analyse van de landenspecifieke aanbevelingen
(https://portal.cor.europa.eu/europe2020/Pages/welcome.aspx#).
(8) Mededeling van de Commissie over de landspecifieke aanbevelingen 2019, blz. 3
(https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52019DC0500&from=EN).
(9) European Regional Social Scoreboard.
(10) Paragraaf 20 van de resolutie over de voorstellen van het Europees Comité van de Regio’s voor het nieuwe wetgevingsmandaat van de Europese Unie, 27 juni 2019, https://webapi2016.cor.europa.eu/v1/documents/cor-2019-02550-00-01-res-tra-en.docx/content
(11) Zie de conclusies van de Europese Raad van 20 juni 2019: https://www.consilium.europa.eu/media/39955/20-21-euco-final-conclusions-nl.pdf
(12) Gepubliceerd op 26 juni 2019: https://ec.europa.eu/growth/industry/policy/industry-2030_en#vision2030
ADVIEZEN
Comité van de Regio's
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/11 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over aanbevelingen over de uitwerking van succesvolle regionale ontwikkelingsstrategieën voor na 2020
(2020/C 39/03)
Rapporteur |
: |
Adam Struzik (PL/EVP), voorzitter van het provinciebestuur van Mazovië |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Algemene opmerkingen
1. |
formuleert in dit advies aanbevelingen over de uitwerking van succesvolle regionale ontwikkelingsstrategieën voor na 2020. Daarbij heeft het zich gebaseerd op onderzoek naar de strategische kenmerken van de regio’s, gekeken naar de uitdagingen voor de regio’s, en de ervaringen met het cohesiebeleid in aanmerking genomen. |
2. |
De geformuleerde aanbevelingen hebben alleen betrekking op prioritaire investeringsgebieden en de randvoorwaarden voor succesvolle regionale ontwikkelingsstrategieën. |
3. |
De lokale en regionale overheden hebben duidelijk gedefinieerde ontwikkelingsstrategieën voor de middellange en lange termijn nodig op basis van reële behoeften, de verwachte trends en uitdagingen en de specifieke territoriale omstandigheden. |
4. |
Het belangrijkste aspect van strategische territoriale planning (in een regio, provincie, district of gemeente) is het optimaal laten functioneren en ontwikkelen van het gebied door middel van een duurzame transformatie van de plaatselijke factoren en hulpbronnen voor de productie van goederen en diensten. |
5. |
Ontwikkelingsstrategieën behoren tot de essentiële instrumenten van het regionaal en lokaal bestuur. Ze zijn koersbepalend voor besluiten en maatregelen tot vaststelling van doelstellingen en prioriteiten, en getuigen van een visie op de ontwikkeling van Europa. |
6. |
Regionale ontwikkelingsstrategieën en strategieën voor slimme specialisatie zijn in dit verband belangrijke instrumenten om voor synergie te zorgen, ze staan in wisselwerking met sectorale instrumenten en garanderen adequate inspraak van belanghebbenden, in overeenstemming met de plaatsgebonden benadering van economische, sociale en territoriale ontwikkeling. |
7. |
Het Comité wijst op de discrepantie tussen het Europees Semester en de doelstellingen van het cohesiebeleid. Het cohesiebeleid is op zichzelf staand beleid en de Verdragsdoelstelling (economische, sociale en territoriale cohesie) moet te allen tijde gehandhaafd blijven. Dit vraagt om aandacht voor de mate van relevantie tussen de landspecifieke aanbevelingen en de cohesieprogramma’s, en het belang van de samenwerking tussen nationale, regionale en lokale overheden, zowel wat betreft de Nationale Hervormingsprogramma’s (NHP’s) als de cohesieprogramma’s. |
Aanbeveling 1: strategische regionale planning als uitgangspunt voor succesvolle ontwikkeling
8. |
Het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang in Europa is krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een van de voornaamste doelstellingen van de EU. |
9. |
Het cohesiebeleid zou strategische doelstellingen om Europese en mondiale uitdagingen het hoofd te bieden, moeten koppelen aan regionale en lokale ontwikkelingsstrategieën voor de lange termijn en de uitvoering daarvan in de lidstaten. |
10. |
Veel problemen waarmee steden en regio’s worden geconfronteerd, hebben een sterke territoriale dimensie, aangezien de gevolgen ervan verder reiken dan bestuursgebieden en administratieve grenzen. Dit betekent dat de uitdagingen op het vlak van ontwikkeling niet door de steden en regio’s afzonderlijk kunnen worden aangegaan. Elk van hen is echter volledig autonoom om een politieke ontwikkelingskoers en visie te formuleren voor de eigen gemeenschap, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). |
11. |
Territoriale strategieën zijn van belang om investeringen op een geïntegreerde en gecoördineerde wijze te sturen. “Geïntegreerd” wil zeggen dat alle bestuursniveaus, van het lokale tot het Europese, samenwerken om de doelstellingen van een gebied te verwezenlijken. “Gecoördineerd” wil zeggen dat de verschillende financieringsbronnen complementair bijdragen aan dezelfde, overeengekomen territoriale doelstellingen. |
12. |
Financiële en strategische besluiten moeten absoluut worden genomen op basis van actuele sociaal-economische ontwikkelingsindicatoren. De voorstellen voor de meerjarenbegroting 2021-2027 zijn gebaseerd op gegevens uit de periode 2014-2016, waardoor een zeer vertekend beeld ontstaat van de huidige sociaal-economische situatie in de regio’s. De indicatoren die in aanmerking worden genomen, zouden betrekking mogen hebben op hoogstens de drie jaren voorafgaand aan de financieringsperiode, wat in dit geval wil zeggen de jaren 2017-2019. |
13. |
Bij de uitwerking van het toekomstige ontwikkelingsbeleid, met name in samenhang met het meerjarig financieel kader (MFK) van de EU en de financiële vooruitzichten voor 2021-2027 en daarna, moet rekening worden gehouden met de bestaande statistische indelingen. Daarom zou de Europese Commissie bij de vaststelling van het MFK nog eens heel goed moeten nadenken over de door haar gekozen aanpak. |
14. |
Eurostat moet worden betrokken bij de herziening van de aanpak en de realisering van de aanbevelingen. Ook zou Eurostat er meer aan moeten doen om het systeem voor de verzameling en verwerking van gegevens die helpen bij de aanpassing aan nieuwe omstandigheden en die samenwerking bevorderen te verbeteren, en om de gegevensverwerving doeltreffender te maken. |
15. |
Het Comité benadrukt dat het bbp een maatstaf van productie is en niets zegt over ecologische duurzaamheid, efficiënt hulpbronnengebruik, sociale integratie en sociale vooruitgang in het algemeen. Daarom zijn extra indicatoren nodig die de levenskwaliteit op een eerlijkere en duidelijkere manier meten en het bbp aanvullen. |
16. |
Het Comité pleit voor de ontwikkeling van heldere en meetbare indicatoren die rekening houden met klimaatverandering, biodiversiteit, efficiënt hulpbronnengebruik en sociale integratie. Het dringt bovendien aan op de ontwikkeling van indicatoren die beter zijn afgestemd op de situatie van huishoudens, rekening houdend met hun inkomen, consumptie en rijkdom. |
Aanbeveling 2: de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling als basis voor langetermijnstrategieën van steden en regio’s
17. |
Zowel de Europa 2020-strategie als de gemeenschappelijke strategische kaders hebben randvoorwaarden en richtsnoeren opgeleverd voor de voorbereiding van partnerschapsovereenkomsten en programma’s binnen het cohesiebeleid voor 2014-2020 en hebben in het bijzonder gezorgd voor afstemming tussen de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF) en andere instrumenten. |
18. |
Op EU-niveau moet een beleidskader voor de lange termijn worden vastgesteld als opvolger van de Europa 2020-strategie op basis waarvan nationale, regionale en lokale strategieën kunnen worden uitgewerkt om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s). Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de voordelen van grensoverschrijdende partnerschappen voor de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen. |
19. |
Het Comité is ingenomen met de discussienota van de EU “Naar een duurzaam Europa in 2030” en verzoekt de Europese Commissie en de Europese Raad de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de 17 SDG’s van die agenda aan te merken als prioriteit op de politieke agenda en overkoepelende doelstelling van het volgende strategisch plan van de EU voor 2019-2024 en daarna. |
20. |
Voor de realisering van de SDG’s en de uitvoering van de bijbehorende beleidsstrategie moet een aanpak worden geformuleerd die in overeenstemming is met het beginsel van multilevel governance, waarbij alle bestuursniveaus en belanghebbenden passend worden betrokken en die het mogelijk maakt op nationaal, regionaal en lokaal niveau gedifferentieerde doelstellingen vast te leggen. |
21. |
De 17 SDG’s omvatten geen specifieke regionale doelstelling die verband houdt met de doelstellingen uit het VWEU om een evenwichtige regionale ontwikkeling in de EU te waarborgen, de regionale ontwikkelingsverschillen te verkleinen en ervoor te zorgen dat geen enkel gebied achterblijft. |
22. |
De steden en regio’s zouden de SDG’s als uitgangspunt moeten nemen voor de uitwerking van regionale resp. lokale ontwikkelingsstrategieën, vooral omdat de strategie voor een duurzaam Europa tegen 2030 nog moet worden opgesteld. Dit vereist dat zij, als de besluitvormingsniveaus die het dichtst bij de burgers, ondernemingen en lokale gemeenschappen staan, de SDG’s op de plaatselijke omstandigheden afstemmen. |
Aanbeveling 3: steden en regio’s moeten hun regionale ontwikkelingsstrategieën baseren op een zorgvuldige toekomstanalyse
23. |
Om doeltreffende regionale ontwikkelingsstrategieën te kunnen uitwerken, moeten toekomstige trends in aanmerking worden genomen. Langetermijnplanning, prognoses en andere strategische voorspellingsmethodes zijn dan ook belangrijke instrumenten voor de vormgeving van het toekomstige regionaal beleid. |
24. |
De regionale ontwikkelingsstrategieën moeten na 2020 worden gekoppeld aan de nieuwe territoriale agenda om in de hele EU successen te kunnen boeken. |
25. |
De belangrijkste toekomstige ontwikkelingsuitdagingen, die in de regionale strategieën aan bod moeten komen, houden verband met megatrends en milieuveranderingen en zullen in alle regio’s van de EU ingrijpende economische en maatschappelijke consequenties hebben. |
26. |
Technologische veranderingen zullen de sociaal-economische ontwikkeling aanzienlijk beïnvloeden, met name omdat automatisering en machinaal leren grote gevolgen kunnen hebben voor de arbeidsmarkt. Maar daarnaast kunnen veel opkomende technologieën voordelen met zich meebrengen voor plattelandsgebieden doordat ze er de problemen verkleinen die samenhangen met de geringe bevolkingsdichtheid en lange afstanden. |
27. |
Om de nieuwe technologieën te kunnen benutten, is het essentieel dat de daarvoor benodigde fundamentele technische infrastructuur wordt aangelegd. Toch doen veel voordelen van de opkomende technologieën zich niet automatisch voor, maar zijn eerst aanvullende beleidsmaatregelen vereist om bijvoorbeeld ervoor te zorgen dat mensen over de juiste vaardigheden beschikken om de technologieën te gebruiken. |
28. |
De Europese pijler van sociale rechten dient volledig ten uitvoer te worden gelegd. Hoewel er in de EU sprake is van sociale vooruitgang, moeten alle bestuursniveaus de beginselen van deze pijler beter gaan toepassen. In dit opzicht vervult het Sociaal Fonds de rol van schakel tussen de doelstellingen van de sociale pijler en de regionale behoefte aan maatregelen en investeringen voor de ontwikkeling van de regio, bijvoorbeeld op het gebied van vaardigheden. |
29. |
Onder invloed van de digitalisering doen zich op de arbeidsmarkt nieuwe ontwikkelingen voor. In dit verband dient erop te worden gelet dat in nieuwe bedrijfsmodellen de rechten van werknemers worden gerespecteerd en dat ook bij nieuwe arbeidsvormen fatsoenlijke lonen, sociale zekerheid en bescherming tegen discriminatie zijn gewaarborgd. |
30. |
De ruimtelijke ordening moet samenhangender worden en moet rekening houden met de aanpassing aan de klimaatverandering. Ook is ruimtelijke ordening essentieel om de risico’s te verminderen die voortvloeien uit de toename van extreme weersomstandigheden en natuurrampen. |
31. |
Groene en blauwe infrastructuur zijn van groot belang voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering en om het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen. De lidstaten en lokale en regionale overheden zouden biodiversiteit bovendien in aanmerking moeten nemen in de besluitvorming en in hun strategiedocumenten. |
32. |
Het Comité betreurt dat het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) uit de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen is geschrapt. In combinatie met de uiteenlopende sectorale regelgeving maakt dit het lastiger om de middelen voor aanpassing aan de klimaatverandering en biodiversiteit goed af te stemmen en algemene fondsoverschrijdende strategieën en samenwerkingsstructuren op regionaal niveau te coördineren. |
33. |
Bij de planning van strategische infrastructuur moet van begin af aan rekening worden gehouden met de gevolgen voor het milieu en ook moeten relevante strategische milieu- en milieueffectbeoordelingen correct worden uitgevoerd. Dit zal later tevens leiden tot minder problemen bij de goedkeuring en uitvoering van projecten. |
34. |
De territoriale benadering moet de regionale en lokale identiteit weerspiegelen. Elke afzonderlijke gemeenschap is rechtstreeks verantwoordelijk en bevoegd voor de uitwerking van beleid in overeenstemming met haar eigen territoriale, sociale en culturele bijzonderheden. Het Comité benadrukt dat elke regio haar eigen unieke kenmerken heeft, die belangrijke ontwikkelingsfactoren zijn en helpen crises te boven te komen. |
35. |
Het is spijtig dat in de Europa 2020-strategie voor de verdere ontwikkeling van de EU wordt voorbijgegaan aan het aspect cultuur. Daarom pleit het Comité ervoor om cultuur, samen met de culturele instellingen en locaties, in toekomstige strategieën en plannen aan te merken als strategisch beleidsterrein. In verband hiermee roept het de regio’s die hun cultureel erfgoed als zeer sterke troef beschouwen, op om daarvan in hun slimme specialisatiestrategieën blijk te geven. |
Aanbeveling 4: investeringen in institutionele en administratieve capaciteitsopbouw als voorwaarde voor doeltreffende besteding van publieke middelen
36. |
Doorslaggevend voor succesvolle geïntegreerde beleidsvorming is de kwaliteit van de nationale en regionale overheidsdiensten. Institutionele en administratieve capaciteit is essentieel voor een goed beheer van de ESIF-programma’s, maar draagt ook in belangrijke mate bij aan de economische welvaart in het algemeen. |
37. |
Uit veel onderzoeken blijkt dat een goed bestuur en het prestatievermogen van overheidsdiensten belangrijker zijn voor een doeltreffende besteding van publieke middelen dan macro-economische factoren. Het rendement van investeringen hangt niet alleen direct af van het investeringsniveau, maar ook van de kwaliteit van het bestuur. |
38. |
Goed leiderschap (en goed bestuur in het algemeen) is onmisbaar voor een succesvolle uitvoering van regionale en lokale ontwikkelingsstrategieën. Daarom hebben zowel de EU als de steden en regio’s leiders nodig die er niet voor terugdeinzen om toekomstvisies voor hun bestuursgebieden te schetsen en deze in ontwikkelingsstrategieën te gieten. De activiteiten van de regionale overheden zijn een conditio sine qua non voor de ontwikkeling van de regio’s. |
39. |
Op alle onderwijsniveaus moet passende steun worden verleend om de digitale vaardigheden en competenties van de burgers te ontwikkelen. De digitale vaardigheden van werknemers in de EU moeten worden vergroot om het hoofd te kunnen bieden aan de transformatie van de arbeidsmarkt en personeelstekorten en vaardighedenkloven te voorkomen. |
Aanbeveling 5: bevordering van synergie tussen fondsen en andere spelers
40. |
Het cohesiebeleid moet, net als al het andere EU-beleid, bijdragen aan de verwezenlijking van de fundamentele, in de Verdragen vastgelegde doelstellingen. Omgekeerd moet al het andere beleid ook bijdragen aan de verwezenlijking van de in de Verdragen vastgelegde cohesiedoelstellingen. |
41. |
Ondanks de concrete doelstellingen van de afzonderlijke ESI-fondsen, die in de Verdragen zijn vastgelegd en relevant blijven, kunnen deze fondsen tezamen bijdragen aan de verwezenlijking van de cohesiedoelstellingen, waarbij elk fonds ook bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de andere fondsen. |
42. |
Om synergie te creëren en de impact en doeltreffendheid van de verschillende instrumenten te vergroten, is het essentieel om de strategieën en soorten maatregelen alsmede de samenwerking tussen de diverse spelers al vanaf het begin van het programmeringsproces aan te passen. |
43. |
Transparantie en de strategische benutting van overheidsopdrachten zijn op alle bestuursniveaus van groot belang, met name met het oog op duidelijke en ondubbelzinnige voorschriften. Daarbij gaat het erom verschillen tussen de lidstaten, tussen de diverse bestuursniveaus en tussen de lidstaten en de Europese Commissie te voorkomen en de administratieve lasten zo gering mogelijk te houden. |
44. |
Lokale en regionale initiatieven, strategieën, actieplannen en publiek-private partnerschappen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM) kunnen een belangrijke rol spelen om de ontwikkelingsverschillen in Europa te verkleinen. Door op lokaal en regionaal niveau prioriteit te geven aan STEAM-onderwijs en aan samenwerkingsinitiatieven en investeringen voor de ontwikkeling ervan kan een flinke bijdrage worden geleverd aan het beperken van de schadelijke gevolgen van hersenvlucht. |
Aanbeveling 6: territoriale samenwerking in functionele gebieden
45. |
Administratieve grenzen stemmen vaak niet overeen met de economische vervlechting in een bepaald gebied. Zo kunnen er bijvoorbeeld sterke banden bestaan tussen steden en omliggende verzorgingsgebieden, tussen stedelijke en plattelandsgebieden en tussen aangrenzende regio’s in verschillende landen. |
46. |
De territoriale impact van bijna elk ontwikkelingsvraagstuk overstijgt de lokaal afgebakende gebieden en administratieve grenzen. Besluiten op de verschillende bestuursniveaus moeten daarom gezamenlijk worden genomen. Deze besluiten moeten worden voorafgegaan door een gezamenlijke dialoog die al moet beginnen vanaf het moment dat naar oplossingen voor de vraagstukken wordt gezocht. |
47. |
Bijzondere aandacht verdient eveneens de situatie van afgelegen, perifere, dunbevolkte, grens- en geïsoleerde regio’s en regio’s die voor bepaalde uitdagingen staan (met name insulaire en berggebieden) en soms met een ontwikkelingsachterstand te kampen hebben, waarbij de nadruk moet worden gelegd op het verbeteren van de verbindingen met en tussen deze gebieden. |
48. |
Het Comité beveelt aan om gemeenschappelijke strategieën voor functionele gebieden uit te werken en indien mogelijk relevante strategieën en programma’s aan te passen. |
Aanbeveling 7: samenwerkingsprojecten in het kader van nationale en regionale ESIF-programma’s van buurlanden
49. |
Het Comité beveelt de beheersautoriteiten aan om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor het cohesiebeleid (artikel 57, lid 4, van het voorstel van de Europese Commissie), teneinde interregionale of grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten in het kader van regionale ESIF-programma’s te plannen, gelet op het grensoverschrijdende karakter van functionele gebieden. Als zulke projecten worden uitgewerkt, moeten ze nauw worden afgestemd op de desbetreffende Interreg-programma’s om voor complementariteit te zorgen en overlappingen te voorkomen. |
50. |
Het Comité spreekt nogmaals zijn steun uit voor het voorgestelde EU-mechanisme voor grensoverschrijdende samenwerking, dat van enorm belang zou zijn om belemmeringen en knelpunten op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking weg te werken. |
51. |
De EU moet de aanzet geven tot een echte strategie voor culturele diplomatie. Daartoe moeten contacten en uitwisselingen op artistiek en cultureel gebied tussen met name meer afgelegen EU-regio’s en derde landen worden bevorderd, onder meer via financiële steun voor kunstenaars om naar derde landen te reizen en daar hun werk te presenteren en omgekeerd. |
Aanbeveling 8: versterking van de territoriale benadering door volledige benutting van het potentieel van geïntegreerde instrumenten, zoals vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) en geïntegreerde territoriale investeringen (ITI)
52. |
Om de lokale en regionale en ook grensoverschrijdende cohesie te vergroten is een gebiedsgebonden bottom-upaanpak vereist waarmee geschikte praktijkoplossingen moeten worden uitgewerkt. |
53. |
Het Comité beveelt aan om in het kader van alle programma’s territoriale strategieën op te stellen. In dit verband wijst het op de toegevoegde waarde van meerfondsenprogramma’s en pleit het voor een grootschaligere toepassing van territoriale instrumenten in functionele gebieden. |
54. |
Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) is een speciaal instrument dat voor het subregionale niveau van groot belang is en andere steuninstrumenten op lokaal niveau aanvult. |
55. |
Participatie, raadpleging en samenwerking van lokale gemeenschappen en alle betrokken overheden en private spelers vormen de grote meerwaarde van CLLD en waarborgen dat lokale en specialistische kennis wordt benut en specifieke territoriale behoeften in aanmerking worden genomen. |
56. |
Slimme specialisatie is, vooral dankzij Europese onderzoeksfinanciering, zeer belangrijk voor de versteviging van regionale innovatiesystemen, de kennisuitwisseling tussen regio’s en de bevordering van synergie. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
ADVIEZEN
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/16 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over betere communicatie over het cohesiebeleid
(2020/C 39/04)
Rapporteur |
: |
Adrian Ovidiu Teban (RO/EVP), burgemeester van Cugir |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Algemene overwegingen
1. |
wijst erop dat de uitgaven voor het cohesiebeleid ter hoogte van 351 miljard EUR over de programmeringsperiode 2014-2020 ongeveer een derde van de begroting van de EU uitmaken. Hiermee wordt in een kader voor langetermijninvesteringen ten gunste van de regio’s en de lidstaten voorzien dat een betrouwbaardere planning mogelijk maakt dan de nationale jaarlijkse of tweejaarlijkse begrotingen. |
2. |
Een grotere zichtbaarheid van de ESI-fondsen kan helpen om de perceptie van de doeltreffendheid van het cohesiebeleid te verbeteren en het vertrouwen van burgers in het Europees project te herstellen. Het is echter van essentieel belang om voor een samenhangend communicatiekanaal te zorgen, niet alleen voor top-downinformatie over de concrete resultaten van de ESI-fondsen, maar ook voor bottom-upcommunicatie die erop is gericht lokale overheden en belanghebbenden bewust te maken van financieringsmogelijkheden, wat het voordeel heeft dat het publiek sterker wordt betrokken bij het uitvoeringsproces. |
3. |
In beginsel moet communicatie een integraal onderdeel uitmaken van de beleidsvorming en -uitvoering. De bekendheid van door de EU gefinancierde plaatselijke projecten onder begunstigden en in het maatschappelijk middenveld is van cruciaal belang — ondanks het feit dat de financieringsbedragen per regio verschillen — en kan alleen worden bewerkstelligd als alle betrokken bestuurslagen hun krachten bundelen. Het model van multilevel governance en het partnerschapsbeginsel, die beide gestoeld zijn op een versterkte coördinatie tussen overheidsinstanties, economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties, kunnen bijdragen tot een effectievere communicatie over de doelstellingen en resultaten van EU-beleid. |
4. |
Het CvdR benadrukt dat beheersautoriteiten van operationele programma’s die uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) worden gefinancierd, informatie moeten verstrekken over de doelen, financieringsmogelijkheden en resultaten van programma’s en projecten in het kader van het cohesiebeleid. Daarom is beheersautoriteiten en begunstigden in de lidstaten de belangrijke taak toebedeeld om vragen te beantwoorden als “Welke investeringsmogelijkheden zijn er?”, “Hoe kunnen begunstigden voor de nodige publiciteit zorgen?” of “Wie komt in aanmerking voor financiële steun en waarvoor wordt steun verleend?” |
5. |
Het cohesiebeleid van de EU en de maatregelen van de fondsen gaan gepaard met informatie- en publiciteitseisen, wat betekent dat de nationale en regionale overheden die belast zijn met de uitvoering, alsook de eindbegunstigden, wettelijk verplicht zijn om communicatieactiviteiten te ontplooien. Deze eisen zijn de afgelopen drie decennia uitgedijd van eenvoudige informatiemaatregelen zoals gedenkplaten tot meer verfijnde communicatiestrategieën, waaronder meerjarige strategieën, jaarplannen, minimumeisen en evaluaties die voor elk operationeel programma moeten worden uitgevoerd. |
6. |
Voorlichting aan potentiële begunstigden over financieringsmogelijkheden vormt een cruciaal onderdeel van het programmabeheer. Om ervoor te zorgen dat er in het kader van het cohesiebeleid wordt geïnvesteerd in de relevantste en innovatiefste projecten, moet een zo breed mogelijk publiek van potentiële begunstigden worden aangesproken. Dit kan niet alleen worden bereikt door te wijzen op investeringsmogelijkheden, maar ook door behaalde resultaten en goede praktijkvoorbeelden onder de aandacht te brengen. |
7. |
Het cohesiebeleid van de EU heeft een aantoonbaar positief effect op de economie en het leven van de burgers, maar de resultaten worden jammer genoeg niet altijd even goed voor het voetlicht gebracht en de bekendheid van deze positieve gevallen lag de afgelopen tien jaar helaas constant op een laag peil. Volgens een Flash Eurobarometer-enquête van 2017 had slechts 35 % van de EU-burgers gehoord van projecten in de buurt van hun woonplaats die door de EU waren medegefinancierd. De mensen die wel van dergelijke projecten hadden gehoord, vinden echter dat er sprake is van een positief effect op de ontwikkeling in hun regio (78 %). |
8. |
De Europese cohesiebeleidsmaatregelen worden volgens dezelfde Eurobarometer nog steeds gebrekkig gecommuniceerd en het spectrum aan beschikbare informatiebronnen is doorgaans niet bijzonder breed. In het algemeen moet digitale communicatie in de volgende programmeringsperiode, na 2020, veel meer aandacht krijgen. |
9. |
Het CvdR vestigt de aandacht op het feit dat niet alle lidstaten even veel vooruitgang hebben geboekt bij het stroomlijnen van administratieve procedures in de vorm van een bredere inzet en betrokkenheid van regionale en lokale partners, waaronder de economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties, en wijst op het belang van burgerparticipatie en sociale dialoog. Opmerkelijk is dat investeren in regio’s met een hoge werkloosheid wordt ervaren als de hoogste prioriteit. Investeringen in het kader van het regionaal beleid van de EU moeten voornamelijk gericht zijn op infrastructuur in het onderwijs, de gezondheidszorg en de sociale sector, die als de belangrijkste investeringsdomeinen worden beschouwd. Bovendien is het cohesiebeleid voor regio’s en steden het belangrijkste investeringsinstrument van de EU als het erom gaat de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) te verwezenlijken. Een dergelijke benadering is een absolute voorwaarde voor de uitbreiding van de “lokalisering” van de SDG’s en zou de verwezenlijking ervan door middel van het cohesiebeleid bevorderen (1), en zo de weg banen voor de overgang van de lineaire naar de circulaire economie (2). |
10. |
Zowel de perceptie van het cohesiebeleid als de steun voor de EU kan per bevolkingsgroep en per regio verschillen. Er is in dit verband echter meer bewijs nodig om duidelijke conclusies te trekken. Daartoe is informatie nodig over representatieve steekproeven van personen in alle EU-regio’s. Daarom stelt het CvdR voor om, wanneer een Eurobarometer in alle EU-regio’s (NUTS 2 of gelijkwaardig) representatief moet zijn, vragen op te nemen over de perceptie van het cohesiebeleid en de steun van de burgers aan het Europese project. |
11. |
Er moet meer inzicht worden verkregen in de impact van de perceptie van het cohesiebeleid van de EU door de burgers op hun steun aan het Europese project. Dit is cruciaal voor de evaluatie vooraf van de doeltreffendheid van specifiek communicatiebeleid dat gericht is op het bevorderen van een positieve houding ten aanzien van het cohesiebeleid en de EU in het algemeen. Daarom stelt het CvdR voor specifieke vragen over de steun voor de EU en de perceptie van het EU-cohesiebeleid op te nemen in dezelfde standaard Eurobarometer-enquêtes. |
12. |
Het CvdR benadrukt dat het beleid niet alleen door economische factoren onder de aandacht kan worden gebracht. In verschillende onderdelen van de analyse worden groepen burgers aangewezen wier bekendheid met het EU-(cohesie)beleid rechtstreeks verband lijkt te houden met hun identificatie met de Europese Unie als een politieke eenheid. Er lijkt ook een positieve relatie te bestaan tussen de mate van besef van bepaalde EU-beleidsterreinen, waaronder het cohesiebeleid, en het opkomstpercentage bij de Europese verkiezingen. Omgekeerd lijkt het ook waar dat het publiek zich bewuster is van het Europees (cohesie)beleid wanneer het zich sterk identificeert met de Europese Unie en met een gemeenschappelijke Europese geschiedenis en cultuur. Om deze redenen is het belangrijk om de communicatie over de resultaten van het cohesiebeleid van de EU te verbeteren en te intensiveren om de politieke legitimiteit van de Europese Unie en het gevoel van betrokkenheid bij een gemeenschappelijk project onder haar burgers te versterken. |
13. |
Het CvdR onderstreept ook dat communicatie omtrent het cohesiebeleid niet alleen de verantwoordelijkheid is van de Europese Commissie, maar veeleer van alle actoren die van het cohesiebeleid profiteren, met inbegrip van de lidstaten en de lokale overheden. |
14. |
Het CvdR is van mening dat het cohesiebeleid anders moet worden uitgedragen, onder meer door een breder publiek te benaderen dat zich niet beperkt tot de belanghebbenden. Het grote publiek moet doelgericht worden aangesproken door een vorm van communicatie die weerklank vindt bij de mensen: er moeten verhalen worden verteld over praktische gevolgen voor lokale burgers en er mogen niet alleen cijfers en grafieken worden gespuid over arbeidsmarkten of infrastructuurproblemen en mensen ver van hun bed. Zij moet zich richten op de rol van de EU als bestuurlijk niveau in het leven van de mensen, en niet op het informeren van de burgers over haar uiteenlopende fondsen en projecten. Essentieel is dat het vertrouwen in de boodschapper minstens even belangrijk is als boodschap zelf, en het vertrouwen in lokale en regionale overheden is nu eenmaal groter dan dat in nationale regeringen of de EU. Daarom is een mogelijk doorslaggevende rol weggelegd voor regionale en lokale politici, en de leden van het CvdR in het bijzonder moeten als “ambassadeurs van Europa in de regio’s, steden en gemeenten” het goede voorbeeld geven. |
15. |
Er is behoefte aan gerichte communicatie. De toon van deze communicatie moet gericht zijn op de “buurt”; er is emotie nodig, omdat statistische gegevens de mensen niet aanspreken. Ter wille van betere communicatie moet een multilevel governanceaanpak worden gehanteerd. 55 % van de respondenten in de laatste Eurobarometer vindt dat besluiten op subnationaal niveau moeten worden genomen, waarbij bijna een derde (30 %) kiest voor het regionale en een kwart (25 %) voor het lokale niveau, terwijl bijna een op de vijf vindt dat deze besluiten op Europees niveau moeten worden genomen. |
16. |
Het CvdR wijst erop dat een meer permanente dialoog moet worden aangegaan met de burgers en dat zij vaker moeten worden betrokken bij de besluitvorming, zodat voor een sterkere verantwoordingsplicht en meer legitimiteit bij de uitvoering van het cohesiebeleid kan worden gezorgd. In dit opzicht dienen de bestaande ervaringen met vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en participatieve begrotingsplanning op lokaal niveau met het oog op de nieuwe overkoepelende doelstelling 5 voor de periode 2021-2027 — “Europa dichter bij de burgers brengen” — te worden verzilverd, alsook met andere methoden om de burgerparticipatie te vergroten. Betrekking van CvdR-leden, burgemeesters en andere lokaal gekozen vertegenwoordigers bij de communicatiecampagnes van de Europese Commissie over het cohesiebeleid kan bijdragen tot een positief beeld van de voordelen van de Europese Unie in het dagelijks leven van burgers. |
Uitdagingen in verband met zichtbaarheid
17. |
Een betere zichtbaarheid van de ESI-fondsen kan bijdragen tot een positievere perceptie van de Europese Unie en kan helpen om het vertrouwen van het publiek in Europees beleid te herstellen. |
18. |
Het CvdR wijst er in dit verband op dat het groeiende euroscepticisme en de toenemende steun voor politieke partijen die zich verzetten tegen een verdere integratie van de EU ook te maken hebben met de perceptie van economische, sociale en territoriale ongelijkheden. Het cohesiebeleid is een krachtig instrument voor de bevordering van “territoriale veerkracht” als bouwsteen voor een passende beleidsreactie, terwijl maatregelen om de positieve effecten voor de regio’s en het leven van de mensen in de verf te zetten nu van essentieel belang zijn. |
19. |
Het CvdR pleit voor operationele programma’s die aandacht besteden aan de behoeften van de mensen en aan communicatie die niet zozeer “tot de mensen” is gericht, maar meer een gesprek “met de mensen” vormt. In dit verband benadrukt het het belang van de partnerschapsovereenkomsten die voorzien in dialoogmechanismen met de burgers tot stand te brengen bij de uitwerking van acties die door het EU-cohesiebeleid worden medegefinancierd, en wel in alle stadia van de uitwerking, uitvoering en evaluatie van operationele programma’s, waarbij de lidstaten wordt aanbevolen om lokale overheden in alle fasen bij het proces te betrekken. |
20. |
Het CvdR spreekt zich uit voor de introductie van democratische innovaties zoals participatieve begrotingsplanning en beraadslaging (via jury’s, panels en referenda), teneinde lokale burgers inspraak te geven en zo hun deelname aan het communicatiemechanisme drastisch te veranderen. |
21. |
De zichtbaarheid van investeringen in het kader van het cohesiebeleid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en de lidstaten en de bevoegde lokale en regionale overheden dienen te worden betrokken bij het formuleren van doeltreffende communicatiestrategieën. |
22. |
De Europese Commissie wordt opgeroepen om lering te trekken uit de succesvolle communicatie van door de EU gefinancierde kleinschalige en intermenselijke projecten in grensregio’s. Het CvdR neemt nota van de grote betrokkenheid van de mensen die aan dergelijke projecten deelnemen en van hun bijdrage aan de effectieve communicatie van de resultaten van de projecten. |
23. |
Het CvdR is verheugd over het voorstel dat is opgenomen in het nieuwe wetgevingspakket voor het cohesiebeleid, namelijk om nationale contactpersonen voor communicatie te benoemen die op geïntegreerde wijze moeten zorgen voor de zichtbaarheid van activiteiten in verband met regionale EFRO-programma’s, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds alsook het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer en het Fonds voor interne veiligheid. In dit verband dient tevens optimaal gebruik te worden gemaakt van andere toekomstige EU-programma’s met lokale zichtbaarheid, zoals Horizon Europa, InvestEU e.d., alsook van de Europe Direct-informatiecentra. |
24. |
De benutting van Refit-achtige platforms om door middel van eenvoudige ICT-oplossingen contact te onderhouden met de Europese burgers, komt een efficiëntere beleidsuitvoering die aan de maatschappelijke verwachtingen beantwoordt, ten goede. De lokale overheden hebben hier veel ervaring mee. Zij gebruiken al toepassingen waarmee ze lokale problemen meteen kunnen oplossen. Er zou uitsluitend op tweerichtingscommunicatie moeten worden ingezet. |
25. |
Het CvdR verzoekt de Europese Commissie de reeds met beheersautoriteiten geleverde inspanningen uit te breiden tot politieke vertegenwoordigers van regio’s en steden om nieuwe communicatiemethoden te testen. Lokale en regionale overheden zijn naast de begunstigden de meest doeltreffende gesprekspartners die het dichtst bij de burgers staan. |
26. |
De communicatie over het cohesiebeleid moet zich niet alleen op de resultaten van door de EU gefinancierde projecten richten, maar vooral op de voordelen die deze projecten in het dagelijks leven van de burgers opleveren. Zo gezien lijkt het lokale en regionale niveau het meest geschikt voor dergelijke communicatie (hoe de EU mijn gemeente, stad of regio heeft geholpen) en dient de actieve rol van de Europe Direct-informatiecentra te worden aangemoedigd. |
27. |
Het CvdR dringt er evenwel op aan dat conform de doelstelling van territoriale cohesie de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid ontwikkelde nationale communicatie-initiatieven worden gecoördineerd en zich richten op bepaalde gebieden (waaronder het platteland) die in hun ontwikkeling achterblijven en waar het gevoel dat men in de steek gelaten is de afgelopen jaren het euroscepticisme heeft aangewakkerd. |
28. |
Daarom verzoekt het CvdR de Raad en het Europees Parlement om in de rubriek “technische bijstand” een specifieke financiële enveloppe voor communicatie op te nemen en in de nieuwe verordening gemeenschappelijke bepalingen voor de periode na 2020 te zorgen voor meer bindende publiciteits- en informatievoorschriften voor projecten in het kader van het cohesiebeleid. |
29. |
Het CvdR stelt voor om “slimme communicatieplanning” in te voeren aan de hand van de ontwikkeling van geïntegreerde communicatiestrategieën, met inbegrip van resultaatindicatoren met referentiewaarden, gereserveerde financiële middelen en gespecificeerde kosten. |
30. |
Er moet in bredere en grotere mate gebruik worden gemaakt van digitale media, met een minder technisch taalgebruik en doelgerichtere acties, en er moet worden bijgehouden hoeveel mensen door de communicatieactiviteiten worden bereikt (bijvoorbeeld door het aantal bezoekers van een webpagina na een bepaald evenement te meten). |
31. |
Van de succesvolle verzilvering van resultaten in projecten zou een selectiecriterium kunnen worden gemaakt om projecten uit het Cohesiebeleid te financieren (zoals het geval is bij de EU-programma’s Horizon 2020 en Cosme). De vereiste publiciteit moet echter in verhouding staan tot de omvang van het project, met name op het niveau van kleine projecten, die voor de eindbegunstigden een grote administratieve last kunnen inhouden. |
32. |
In criteria voor de selectie van projecten in het kader van operationele programma’s moeten ten minste communicatiebeginselen worden geformuleerd, zodat het gemakkelijker wordt om op EU-niveau evaluaties en vergelijkingen uit te voeren. |
33. |
De Europese Commissie zou een evaluatie kunnen invoeren waarbij rekening wordt gehouden met communicatieresultaten en die zich uitstrekt tot communicatieplannen en -maatregelen, verbeterde methoden (enquêtes, doelgroepen, mediamonitoring), EU-richtsnoeren voor evaluatie, een educatief platform waar evaluaties van communicatieactiviteiten beschikbaar worden gemaakt en, tot slot, een databank met goede communicatiepraktijken. |
34. |
Positief is het voorstel van de Europese Commissie om één financieringsportaal op EU-niveau op te zetten met alle oproepen tot het indienen van voorstellen en een gemeenschappelijke lijst van activiteiten, alsook afzonderlijke nationale websites die toegang bieden tot informatie over alle EU-programma’s en -fondsen. Onlineportaalsites van de diverse instellingen en diverse DG’s van de Commissie zouden moeten worden samengebracht onder één enkel “EU”-merk. |
Mediastrategie
35. |
Het CvdR stelt voor om bij het uitwerken van (sociale)mediastrategieën naar de lokale context te verwijzen, bijvoorbeeld door positieve formuleringen te gebruiken, langere verhaallijnen te ontwikkelen die aanknopen bij individuele belevenissen, en negatieve formuleringen niet te negeren, maar actief ter discussie te stellen. |
36. |
Een verdere diversificatie van communicatieactiviteiten en de opvoering van de aanwezigheid in de media van alle EU-activiteiten zijn van essentieel belang om het effect van communicatie over het cohesiebeleid te vergroten. |
37. |
De communicatieactiviteiten moeten in dit verband in lijn zijn met de zichtbaarheid van de Europese structuur- en investeringsfondsen en programma’s als Interreg, Urbact en Espon, teneinde de aanwezigheid van de EU in de regio’s en steden te versterken. |
38. |
De activiteit op sociale media moet worden opgevoerd om het draagvlak voor het cohesiebeleid te vergroten, naar het voorbeeld van de campagne #Cohesionalliance, die politieke actoren heeft samengebracht met een duidelijke politieke boodschap over een EU-beleid dat voor al haar gebieden voordelen oplevert. |
39. |
De Europese Week van regio’s en steden is het belangrijkste politieke evenement op het gebied van de uitvoering van het cohesiebeleid, waar politieke vertegenwoordigers, mensen uit de praktijk, onderzoekers en burgers de mogelijkheid krijgen om kennis op te doen, ideeën uit te wisselen, invloed op de EU uit te oefenen en hun eigen mening over het regionaal en stedelijk beleid te uiten. |
40. |
Het CvdR stelt voor dat de Europese Commissie een artikel ter zake opneemt in de nieuwe versie van de gedelegeerde verordening van de Commissie betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen. Hierdoor zou het respect voor en de inachtneming van de beginselen inzake partnerschappen in het algemeen en partnerschappen op verschillende bestuursniveaus bij het ontwikkelen van communicatieactiviteiten worden versterkt. |
Verbetering van de communicatie over het cohesiebeleid in de periode na 2020
41. |
Het CvdR stelt voor dat investeringen in communicatieprojecten in het toekomstige cohesiebeleid voor de periode na 2020 worden gefinancierd uit één welomschreven begrotingslijn, aangezien uit een vergelijking van communicatiestrategieën is gebleken dat het moeilijk is om de begrotingen voor deze activiteiten moeilijk samen te voegen en te vergelijken zijn doordat de strategieën op verschillende niveaus zijn vastgesteld met toewijzingen uit uiteenlopende fondsen, en doordat de kostensoorten en de kostenberekeningsmethoden niet altijd duidelijk zijn gedefinieerd. |
42. |
Het CvdR dringt erop aan om betere prestatie-indicatoren vast te stellen, gezien het feit dat er momenteel sprake is van een grote variëteit aan indicatoren, die niet zijn afgestemd op communicatieactiviteiten. |
43. |
Bij de uitwerking van strategieën voor de periode 2021-2027 zou rekening moeten worden gehouden met de resultaten van onderzoek naar de doeltreffendheid van de communicatie inzake het cohesiebeleid dat is verricht in het kader van door de EU gefinancierde projecten als “Cohesify” en “Perceive”, en zou moeten worden ingegaan op de geografische verdeling van ontevredenheid die naar voren is gekomen uit populistische debatten over het Europese project. |
44. |
We hebben behoefte aan flexibele branding- en zichtbaarheidsstrategieën: de EU-vlag moet alomtegenwoordig zijn in alle verplichte en informele materialen. |
45. |
Het CvdR is verheugd over de recente mededeling van de Europese Commissie (3) waarin zij benadrukt dat de unieke communicatie-uitdaging van Europa in tijden van fragmentatie en desinformatie moet worden aangepakt, en wijst erop dat het cohesiebeleid een centrale rol te spelen heeft om van de communicatie van de EU een gezamenlijke inspanning te maken waaraan alle bestuursniveaus en instellingen van de EU een bijdrage leveren. |
46. |
Het CvdR is voorstander van een vereenvoudiging van de communicatie over door de EU gefinancierde projecten, door uniforme branding (geen verwijzingen naar ESI-fondsen of het programmaniveau); één enkele nationale website die toegang biedt tot informatie over alle EU-programma’s en -fondsen; bijzondere zichtbaarheid voor strategisch belangrijke activiteiten en activiteiten waarmee kosten boven de 10 miljoen EUR zijn gemoeid; nationale communicatiecoördinatoren die verantwoordelijk zijn voor alle EU-fondsen en een belangrijke rol voor communicatiemedewerkers binnen programma’s; inhoudelijke integratie van een communicatiestrategie (afgeslankte versie) in programma’s; de mogelijkheid voor beheersautoriteiten om een financiële correctie (van maximaal 5 %) toe te passen als begunstigden niet aan de communicatievoorschriften voldoen; en de mogelijkheid tot hergebruik van communicatiemateriaal — beheersautoriteiten moeten (op verzoek) het recht hebben om het geproduceerde communicatiemateriaal waarover de EU-instellingen beschikken verder te gebruiken. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) https://cor.europa.eu/en/events/Pages/ECON-sc-follow-up-UN-SDGs.aspx
(2) Discussienota naar een Duurzaam Europa in 2030, Europese Commissie COM(2019)22 van 30 januari 2019, https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/rp_sustainable_europe_30-01_en_web.pdf
(3) Europese Commissie (2019): Europa in mei 2019. “Voorbereidingen voor een meer verenigde, sterkere en democratischere Unie in een steeds onzekerder wereld” (Brussel, 30 april 2019).
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/21 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de bijdrage van het CvdR aan de vernieuwde Territoriale Agenda, met bijzondere nadruk op vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
(2020/C 39/05)
Rapporteur |
: |
Radim SRŠEŇ (CZ/EVP), lid van de regioraad van Olomouc |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
pleit voor een veel intensiever gebruik van territoriale instrumenten (vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (community-led local development, CLLD), geïntegreerde territoriale investeringen (integrated territorial investments, ITI’s) enz.) in de lidstaten en verplichte oormerking in alle fondsen teneinde de vernieuwde Territoriale Agenda (TA) en de cohesiedoelstellingen te realiseren. |
2. |
Het cohesiebeleid en territoriale samenhang zijn onlosmakelijk verbonden en er kan geen sprake zijn van een echt cohesiebeleid als er te weinig rekening wordt gehouden met territoriale samenhang. |
3. |
Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) was de eerste EU-instelling die een specifiek voorstel heeft gedaan over de manier waarop CLLD moet worden verwezenlijkt (1). Nog steeds gelooft het CvdR dat geïntegreerde, uit meerdere fondsen gefinancierde lokale ontwikkeling beter kan worden benaderd als een totaalconcept waarin het accent ligt op de uitdagingen en mogelijkheden van allerlei soorten regio’s, of het nu om stedelijke, of landelijke regio’s of een combinatie daarvan gaat, of om functionele gebieden. |
4. |
In de TA voor de periode na 2020 moet de territoriale dimensie op meer beleidsterreinen worden versterkt en moeten meer van onderaf vormgegeven territoriale visies/strategieën, die in een breder kader passen, actief worden aangemoedigd. |
5. |
Het CvdR benadrukt dat territoriale instrumenten als CLLD en ITI’s hun nut als maatregelen om “Europa dichter bij de burger te brengen” reeds bewezen hebben. De resultaten van Leader/CLLD hebben aangetoond dat lokale actiegroepen (LAG’s) de Europese waarden kunnen verdedigen als ze erkend worden als lokale aanjagers van verandering en ontwikkeling op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Dankzij de actieve participatie van alle lokale belanghebbenden en burgers kan het met lokale middelen aan de Europese behoeften tegemoetkomen en zo de legitimiteit van de EU helpen opbouwen. Bovendien vormt Leader/CLLD ook een krachtig instrument om op lokaal niveau werk te maken van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen. Het CvdR pleit er dan ook voor om in de periode na 2020 de lat hoger te leggen en de territoriale instrumenten op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau te ontwikkelen. |
6. |
De maatregelen in het kader van de geïntegreerde territoriale instrumenten moeten rekening houden met de specifieke kenmerken en behoeften van de regio’s zoals gedefinieerd in hun van onderaf vormgegeven geïntegreerde strategieën, en mogen geen doublure vormen van de maatregelen en thematische en territoriale concentratie van de operationele programma’s waarmee die instrumenten worden gefinancierd. |
7. |
Met de TA voor de periode na 2020 moeten zowel de banden tussen stad en platteland als de verschillende soorten gebieden in het algemeen worden versterkt, aangezien regionale en lokale ontwikkeling slechts één aspect vormt en een alomvattende en geïntegreerde aanpak vereist. |
8. |
Het CvdR beklemtoont dat er met de TA 2020 inderdaad resultaten zijn bereikt, voornamelijk dankzij de instrumenten en financiële middelen van het cohesiebeleid, waarmee op alle bestuursniveaus werk is gemaakt van een plaatsgebonden aanpak en van deelname van lokale gemeenschappen aan het opstellen en uitvoeren van duurzame lokale strategieën. Er is echter nog ruimte voor verbetering: de TA moet op subnationaal niveau zichtbaarder worden gemaakt (met behulp van CLLD, ITI’s, EGTS, Europese territoriale samenwerking enz.), de invloed van de territoriale aanpak op de algemene EU-beleidsvorming moet worden versterkt en de Territoriale Agenda zelf moet beter worden uitgevoerd aan de hand van nationale beleidsmaatregelen. |
9. |
De vernieuwde TA biedt de kans om een nieuw en positief verhaal voor de toekomst van de EU te verwoorden en een evenwichtige ontwikkeling van alle gebieden te bevorderen. Voor de burgers en het grote publiek zou in een begrijpelijk en uitvoerig document moeten worden uiteengezet wat ze in de toekomst kunnen verwachten en hoe hun reële behoeften en problemen zullen worden aangepakt. Ze moeten de verzekering krijgen dat niemand in de steek wordt gelaten en dat alle mensen, waar ze ook wonen, gelijke kansen krijgen op een waardig leven. |
10. |
Het CvdR zou graag zien dat de banden tussen het cohesiebeleid en de TA in alle stadia van de planning, uitvoering en monitoring van programma’s worden versterkt, en wijst erop dat de huidige geografische en sectorale scheiding van EU-fondsen dringend moet worden verholpen. De lidstaten moeten er hoe dan ook voor zorgen dat de territoriale dimensie en lokale kenmerken in het Europees Semester worden meegenomen en dat lokale actoren worden geraadpleegd wanneer de nationale prioriteiten worden vastgesteld. |
11. |
CLLD maakt het mogelijk om lokale gemeenschappen, met inbegrip van lokale en regionale overheden, sociale partners en andere maatschappelijke organisaties, alsook de particuliere sector, tot actie aan te zetten en bij het proces te betrekken. Via een participatieve benadering brengt CLLD lokale ontwikkelingsstrategieën in overeenstemming met evoluerende lokale omstandigheden (sociale samenhang, migratie, regionale clusters, groene economie, klimaatverandering, slimme oplossingen, technologie enz.) en past zij de strategieën aan die evolutie aan. |
12. |
Het cohesiebeleid kan dankzij CLLD geloofwaardiger worden gemaakt, omdat daarmee kan worden bewezen dat het inderdaad mogelijk is de verschillende EU-fondsen gemeenschappelijk en op geïntegreerde en doeltreffende wijze ten uitvoer te leggen. |
13. |
Het CvdR vindt nog steeds dat de TA voor de periode na 2020 geen gloednieuw document moet zijn, omdat de huidige TA 2020 in belangrijke opzichten actueel blijft. |
14. |
De TA voor de periode na 2020 is volgens het CvdR essentieel om de ongelijkheid tussen plaatsen en hun inwoners aan te pakken met behulp van toegesneden maatregelen, bijvoorbeeld aan de hand van geïntegreerde territoriale ontwikkeling. |
15. |
Het CvdR onderstreept het belang van betere coördinatie en netwerkvorming tussen alle autoriteiten en belanghebbenden die de TA op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau uitvoeren en financieren. Betere coördinatie en een sterk partnerschapsbeginsel zijn van wezenlijk belang om met de TA doeltreffende resultaten neer te zetten. Als voorbeeld van een goede praktijk op dit gebied kan de coördinatie van de TA in Tsjechië, Zweden, Oostenrijk en andere lidstaten worden aangehaald. |
16. |
Er moet meer rekening worden gehouden met de strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling om investeringen in regio’s doelgerichter volgens de prioriteiten van de regio aan te wenden. Strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling waarmee in de lidstaten sterk uiteenlopende operationele programma’s worden geïmplementeerd, moeten worden uitgewerkt op maat van de behoeften van de burgers. Het is zaak om de communicatie hierover niet slechts tot de burgers te richten, maar vooral “samen met de burgers” vorm te geven. |
17. |
Er moet gebruik worden gemaakt van flexibele en eenvoudige geïntegreerde territoriale instrumenten die kunnen worden afgestemd op het gebied en worden toegepast volgens een methode die uitgaat van een bottom-upbenadering waarbij het accent ligt op partnerschap en stimulering, alsmede op de rol van lokale strategieën voor territoriale ontwikkeling. Mogelijke oplossingen zijn vereenvoudigde kostenopties, een eenvoudig uitvoeringsmodel voor territoriale instrumenten (één nationaal operationeel programma en één beheersautoriteit), één-loketoplossingen, een gezamenlijke reeks eenvoudige voorschriften die op EU-niveau worden vastgesteld om overregulering te voorkomen (CLLD-toolkit, duidelijke richtsnoeren voor het bepalen van de structuur van strategieën, goedkeuringsprocedures, gebruik van het hoofdfonds, evaluatie enz.) enz. |
18. |
IT-oplossingen bieden potentieel voor vereenvoudiging en geautomatiseerde gegevensverzameling op nationaal en lokaal niveau. IT-systemen moeten met daadwerkelijke participatie van alle belanghebbenden worden ontwikkeld en erop gericht zijn bij te dragen aan de globale strategie van ESIF-vereenvoudiging op alle niveaus. |
19. |
Het CvdR pleit voor een vlotte overgang van TA-uitvoeringsstructuren tussen EU-programmeringsperioden om te voorkomen dat kennis, personele middelen en partnerschappen verloren gaan. |
20. |
Geïntegreerde territoriale instrumenten zijn het juiste middel om de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling lokaal invulling te geven, te implementeren, te volgen en te evalueren. |
21. |
CLLD kan uitstekend dienen als een doeltreffend instrument in het kader van het toetredings-, nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid van de EU. Het Enpard-programma in Georgië kan hierbij worden beschouwd als voorbeeld van een goede praktijk. |
De nieuwe Territoriale Agenda
22. |
De huidige uitdagingen op het gebied van territoriale ontwikkeling als bevestigd in de TA 2020 blijven over het algemeen bestaan, met twee kanttekeningen: 1) eventuele wijzigingen houden eerder verband met een intensivering van de situatie omdat we te maken hebben met nieuwe uitdagingen die meer solidariteit tussen de EU-lidstaten vergen; 2) de huidige migratiebewegingen zullen in vergelijking met de gevolgen die we van de klimaatverandering kunnen verwachten waarschijnlijk minder kritieke gevolgen hebben. |
23. |
Het CvdR stelt voor dat er een mechanisme wordt ingevoerd voor een snelle actualisering van de TA voor de periode na 2020, zodat er snel kan worden ingespeeld op nieuwe en opkomende uitdagingen die de TA voor de periode na 2020 vorm kunnen geven, zonder dat het nodig is het hele document volledig te herzien. |
24. |
De toekomstige voorzitterschappen en de contractant die de TA voor de periode na 2020 opstelt, zouden meer belanghebbenden — met name lokale en regionale overheden en maatschappelijke organisaties — kunnen betrekken bij het onderzoek naar de prioriteiten en inhoud van de vernieuwde TA voor de periode na 2020. |
25. |
Het CvdR dringt opnieuw aan op een vervolg op de Europa 2020-strategie. |
26. |
Het CvdR wijst op de primairrechtelijke bepaling van artikel 174, derde alinea, VWEU, op grond waarvan bijzondere aandacht moet worden besteed aan met name plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Met deze prioritaire doelstelling moet sterker rekening worden gehouden, zowel in de territoriale agenda voor de periode na 2020 als in de ESI-fondsen, met als doel om in alle regio’s gelijkwaardige levensomstandigheden te creëren. |
27. |
De Territoriale Agenda 2020 moet de rol van regionale hoofdsteden blijven ondersteunen bij het creëren van eerlijke ontwikkelingskansen voor hun functionele gebieden en moet zich ook richten op de aanpak van de problemen van grote steden in de hele EU. |
28. |
In de TA voor de periode na 2020 moet de rol van kleine en middelgrote steden bij de totstandkoming van evenwichtige, polycentrische ontwikkeling in de hele EU worden versterkt. |
29. |
Het CvdR verzoekt in dit verband opnieuw om het opstellen van een plattelandsagenda, waarin landelijke regio’s niet slechts moeten worden gezien als landbouwareaal, maar als gebieden waar mensen leven en economische activiteiten ontplooien. |
30. |
Het CvdR benadrukt dat de Territoriale Agenda niet alleen een duurzame-ontwikkelingsdoelstelling (SDG) ten gunste van duurzame steden (SDG 11) moet ondersteunen, maar ook een breder perspectief op territoriale ontwikkeling, met inbegrip van plattelandsontwikkeling, moet voorstaan. |
31. |
Om het publiek vertrouwd te maken met de belangrijkste boodschappen van de TA voor de periode na 2020, stelt het CvdR voor dat er een lijst van tien tot twaalf kernboodschappen wordt opgesteld, in gebruikersvriendelijke taal en een welomschreven vorm, en dat deze boodschappen door alle lidstaten en EU-instellingen worden uitgedragen. |
32. |
De Europese Commissie wordt verzocht eenvoudige modellen en richtsnoeren te verstrekken en beste praktijken in te voeren in verband met de uitvoering van geïntegreerde territoriale instrumenten met behulp van een meerfondsenaanpak in de lidstaten. |
33. |
Het CvdR is van mening dat de Territoriale Agenda doeltreffend kan bijdragen aan het verminderen van de trend naar verstedelijking en de daarmee samenhangende problemen van grote steden in alle lidstaten. |
34. |
Het CvdR wijst op de succesverhalen van Europese territoriale samenwerking. Territoriale samenwerking in grensregio’s of op transnationaal niveau zijn een uitstekend voorbeeld van de toegevoegde waarde van de Europese integratie. |
35. |
De rol van een eventueel TA-secretariaat/backoffice moet duidelijk worden afgebakend. In een bijlage bij de TA voor de periode na 2020 moeten de doelstellingen, taken en benodigde begroting voor een dergelijke eenheid/instantie worden vastgesteld, samen met meetbare indicatoren voor het monitoren van de vooruitgang bij het verwezenlijken van die doelstellingen. |
36. |
In de Verklaring van Boekarest, die op 14 juni 2019 werd aangenomen door de ministers belast met stedelijke aangelegenheden, is erkend dat er een functionele relatie moet worden ontwikkeld tussen het nieuwe Handvest van Leipzig, de stedenagenda voor de EU en de Territoriale Agenda 2020+. |
37. |
De intergouvernementele, niet-wetgevende aard van de Europese Territoriale Agenda leent zich uitstekend voor samenwerking met huidige en toekomstige niet-EU-lidstaten aangezien hiermee zou worden bijgedragen tot de ontwikkeling van een pan-Europese aanpak van territoriale ontwikkeling, mogelijk met ondersteuning van een aantal programma’s zoals Leader, Interreg of Espon. Wat deze programma’s betreft wordt er in de huidige voorstellen voor 2021-2027 namelijk ruimte gelaten voor de vrijwillige deelname en cofinanciering van niet-EU-lidstaten. Deze programma’s zijn ook succesvol gebleken als instrument voor stabilisering en verzoening (zo heeft Leader een rol gespeeld in het Goede Vrijdagakkoord en bijgedragen aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de opbouw van de lokale democratie in Turkije). |
CLLD
38. |
Het CvdR is er voorstander van dat in alle EU-regio’s gebruik moet kunnen worden gemaakt van de mogelijkheid om CLLD-acties uit meerdere fondsen te financieren, waarbij moet worden gewaarborgd dat een CLLD-aanpak wordt toegepast op alle soorten territoria: plattelandsgebieden (met inbegrip van afgelegen gebieden, berg- en eilandgebieden), stedelijke gebieden en kustgebieden. Alle EU-regio’s moeten de optie hebben om alle mogelijke middelen te gebruiken om in hun behoeften, die in hun lokale ontwikkelingsstrategieën zijn geformuleerd, te voorzien. |
39. |
Het CvdR zou graag zien dat 8 % van alle ESI-fondsen en het Elfpo verplicht wordt geoormerkt voor CLLD, zodat het potentieel van het instrument en de synergieën tussen de verschillende fondsen voor geïntegreerde lokale ontwikkeling ten volle kunnen worden benut. |
40. |
Er moet worden teruggekeerd naar de basis van de Leader/CLLD-methode, waarbij met name de beginselen van een bottom-upbenadering, partnerschap, dynamisering en de rol van strategieën voor geïntegreerde lokale ontwikkeling moeten worden versterkt. |
41. |
Het beheer van CLLD zou in iedere lidstaat moeten worden afgestemd op het gebied in kwestie en zou de plaatselijke dynamiek en de plaatselijke structuren en benaderingen in acht moeten nemen. |
42. |
Het CvdR (2) en het Europees Parlement (3) hebben prijzenswaardig werk verricht om ervoor te zorgen dat het Elfpo ook in de periode 2021-2027 gebruikt kan blijven worden voor uit meerdere fondsen gefinancierde CLLD-acties en dringt erop aan dat de door beide instellingen aanbevolen bepalingen ter zake behouden blijven in het definitieve akkoord met de Raad, aangezien de voordelen van CLLD pas volledig kunnen worden benut als het mogelijk is om door de ESI-fondsen en het Elfpo gefinancierde interventies te integreren. |
43. |
CLLD zou op EU-niveau moeten worden gereguleerd, op basis van een gedegen effectbeoordeling en met de vaststelling van een uniforme reeks voorschriften voor alle ESI-fondsen, teneinde de enorme bureaucratische rompslomp en overregulering door de lidstaten te beperken en tegelijkertijd machtsmisbruik door beheersautoriteiten of betalingsinstanties te voorkomen. |
44. |
Het CvdR vraagt opnieuw om de GB-verordening volledig te blijven toepassen op het Elfpo. Volmaakte verenigbaarheid tussen alle fondsen is van vitaal belang voor de financiering van territoriale instrumenten, met name CLLD/Leader en de bijbehorende lokale ontwikkelingsstrategieën. |
45. |
De dialoog en de coördinatie tussen alle CLLD-actoren (LAG’s, beheersautoriteiten, directoraten-generaal van de Europese Commissie, betalingsinstanties, Leader-netwerken zoals Elard, alsook nationale Leader- en plattelandsnetwerken) moeten worden opgevoerd om toenemende bureaucratie en lange vertragingen bij het opstarten van de programmeringsperiode en het verstrekken van middelen aan projectaanvragers te voorkomen. Het CvdR stelt daarom voor dat de Europese Commissie op EU-niveau een CLLD-ondersteuningseenheid opricht die alle LAG’s helpt bij communicatie, capaciteitsopbouw, netwerkvorming en transnationale samenwerking in het kader van alle fondsen. |
46. |
De aanwending van meerdere fondsen voor CLLD zou beter moeten worden ondersteund, bijvoorbeeld door een hoger medefinancieringspercentage. Het CvdR betreurt dat artikel 120, lid 5, van de huidige GB-verordening over hogere medefinancieringspercentages voor activiteiten die worden gesteund door middel van instrumenten voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling niet werd opgenomen in het voorstel voor een nieuwe GB-verordening. |
47. |
Er moet vaker gebruik worden gemaakt van vereenvoudigde kostenopties overeenkomstig de artikelen 48 t/m 51 van de nieuwe GB-verordening, waardoor de controlelasten voor de beheersautoriteiten en eindbegunstigden zouden kunnen verminderen. De toepassing van vereenvoudigde kostenopties dient bovendien te worden uitgebreid naar het Elfpo, om ook hier de procedures te harmoniseren wanneer er voor activiteiten een meerfondsenaanpak wordt gehanteerd. |
48. |
CLLD zou een prima uitgangspunt voor een wijdverbreide methode voor de uitvoering van lokale projecten moeten zijn: LAG’s zouden niet volledig afhankelijk mogen zijn van EU-financiering, maar zouden ook moeten worden gebruikt als instrument om nationale, regionale en lokale fondsen te implementeren, aangezien lokale ontwikkeling veel verder gaat dan alleen de Europese structuur- en investeringsfondsen. |
49. |
Het CvdR verzoekt de Raad en het Europees Parlement om terug te grijpen op het Commissievoorstel op grond waarvan beheersautoriteiten twaalf maanden na de goedkeuringsdatum van het laatste betreffende programma de eerste selectieronde van strategieën moeten voltooien en ervoor moeten zorgen dat de geselecteerde LAG’s hun taken kunnen uitvoeren. |
50. |
De rol van LAG’s bij de projectselectie moet duidelijker worden afgebakend om te voorkomen dat de beheersautoriteiten dubbel werk leveren. Bij de projectselectie moeten LAG’s een dominante — geen louter formele — rol spelen, aangezien dit een van de basisbeginselen van Leader/CLLD is. |
51. |
Het CvdR vraagt om duidelijke en eenvoudige modellen voor de evaluatie en monitoring van CLLD-strategieën voor lokale ontwikkeling. Evaluatie moet onderdeel zijn van het leerproces van de gemeenschap en het is dan ook van groot belang om voortdurend informatie te verzamelen en de uitvoering van LAG-strategieën te evalueren. Er moeten geavanceerde IT-oplossingen voor gegevensverzameling en -analyse worden ingevoerd, in combinatie met participatieve processen en kwalitatieve analyses. |
52. |
Kan men zich identificeren met de resultaten, dan zal dat hoogstwaarschijnlijk positief uitwerken op de stabiliteit en duurzaamheid van ontwikkelingsstrategieën voor de langere termijn, die ontwikkeld worden door dezelfde mensen die deze strategieën uitvoeren en die baat hebben bij de uitkomsten ervan. |
53. |
Geslaagde voorbeelden van bestaande lokale partnerschappen die uit het Elfpo en/of het EFMZV worden gefinancierd, moeten de grondslag vormen voor verdere CLLD-financiering uit het EFRO en het ESF. Netwerkvorming en samenwerking via bestaande netwerken of de oprichting van nieuwe netwerken op regionaal, nationaal en transnationaal/interregionaal niveau zijn cruciaal, evenals coaching en mentorschap. |
54. |
Er is behoefte aan betere communicatie omtrent CLLD en de mogelijkheden die dit instrument biedt. Het wordt weliswaar al langer gebruikt voor plattelandsontwikkeling, maar er moeten sterkere stimulansen worden geboden om het ook met name op stedelijke ontwikkeling toe te passen. De manier waarop specifieke lidstaten deze uitdaging hebben aangepakt, moet grondig worden beoordeeld en geanalyseerd, en er moeten aanbevelingen worden gedaan met het oog op een doeltreffende uitvoering. |
55. |
CLLD/Leader wordt door 3 000 soortgelijke instanties (LAG’s en FLAG’s, lokale actiegroepen voor visserij) in de hele Europese Unie gebruikt. Dit feit moet in aanmerking worden genomen om de territoriale samenwerking verder te verbeteren en de Europese diversiteit te omarmen aan de hand van transnationale bottom-upsamenwerking bij de burgers. Om de territoriale samenwerking aan de hand van CLLD verder te stimuleren, moeten de nodige voorwaarden worden gecreëerd die LAG’s in staat stellen zich volledig te richten op hun dynamiserende rol waarbij ze de beste ideeën in de regio naar boven halen en vervolgens toepassen. Een passend aandeel van de begrotingen moet worden gereserveerd voor operationele kosten en dynamiseringskosten, alsook voor transnationale samenwerking. Tegelijkertijd beveelt het CvdR ten zeerste aan een gemeenschappelijke reeks beginselen en voorschriften voor internationale CLLD-samenwerkingsprojecten op Europees niveau vast te stellen om een doeltreffende en vlotte uitvoering te garanderen. |
56. |
CLLD houdt verband met andere instrumenten voor geïntegreerde ontwikkeling: als optioneel instrument draagt het, samen met geïntegreerde territoriale investeringen, bij tot een bredere ontwikkelingsstrategie aan de hand waarvan beleidsmaatregelen lokaal kunnen worden uitgevoerd. In dit verband vraagt het CvdR betere synergieën tussen CLLD en ITI’s. CLLD kan in de programmeringsperiode 2021-2027 worden gebruikt als aanvullend instrument in stedelijke of territoriale strategieën en kan daarom deel uitmaken van een ITI-benadering waarbij de door CLLD aangeboden participatieve aanpak kan helpen bij de behandeling van bepaalde specifieke lokale problemen. |
57. |
CLLD is een essentieel instrument voor de verwezenlijking van de CvdR-voorstellen (4) die door het Europees Parlement zijn goedgekeurd (5), op grond waarvan in door het EFRO medegefinancierde programma’s die ook gebieden met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen als bedoeld in artikel 174 VWEU omvatten, bijzondere aandacht moet worden besteed aan de aanpak van de specifieke problemen van deze gebieden. |
58. |
LAG’s zijn ideale partners om als innovatiemakelaars de “slimme dorpen”-aanpak uit te dragen en het potentieel van plattelandsgebieden te katalyseren, en in veel gevallen doen ze dat ook al. LAG’s vormen een sterk instrument voor endogene ontwikkeling in hun streek, hebben direct contact met lokale ondernemingen, gemeenten en het maatschappelijk middenveld en bouwen bijgevolg sterke capaciteit op in de streek, met gebruikmaking van lokale en regionale middelen en vaardigheden. |
59. |
Het CvdR steunt het voorstel van het Europees Parlement op grond waarvan door het EFRO gefinancierde plannen voor gebieden met een structureel krimpende bevolking potentieel 5 % zouden kunnen krijgen van de EFRO-middelen voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling in niet-stedelijke gebieden die met natuurlijke, geografische of demografische belemmeringen of nadelen kampen of die moeilijk toegang hebben tot basisdiensten, waarbij ten minste 17,5 % van dit bedrag zou moeten worden toegewezen aan plattelandsgebieden en -gemeenschappen voor de ontwikkeling van projecten zoals slimme dorpen. CLLD is in veel opzichten de ideale aanpak om zo’n ambitieus voorstel te verwezenlijken. |
60. |
De betrokkenheid en capaciteitsopbouw van lokale actoren zijn enkele van de grootste voordelen van het CLLD-model. Het is gebleken dat geïntegreerde lokale ontwikkeling de beste manier is om banden en synergieën te ontwikkelen tussen verschillende belanghebbenden en lokale-ontwikkelingskwesties. LAG’s zijn een zeer succesvol instrument gebleken voor strategische planning, dynamisering, netwerkvorming en de coördinatie van activiteiten, bijvoorbeeld in het geval van de lokale actieplannen voor onderwijs of sociale dienstverlening in sommige lidstaten. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) Advies van het Comité van de Regio’s, “Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling”, rapporteur Graham Garvie, Brussel, 29 november 2012, CDR 1684-2012, COTER-V-031 (PB C 17 van 19.1.2013, blz. 18).
(2) Advies van het Comité van de Regio’s, “Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen”, rapporteurs Michael Schneider en Catiusca Marini, Brussel, 5 december 2018, CDR 3593/2018 (PB C 86 van 7.3.2019, blz. 41).
(3) Europees Parlement, Gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen (verslag van Krehl/Novakov), 27 maart 2019, Straatsburg. P8_TA-PROV(2019)0310 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) Advies van het Europees Comité van de Regio’s, “Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds”, rapporteur Michiel Rijsberman, CdR 3594/2018 (PB C 86 van 7.3.2019, blz. 115).
(5) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 maart 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (COM(2018)0372 — C8-0227/2018-2018/0197 COD) (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/27 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — “Naar een duurzaam Europa in 2030 — Follow-up van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, ecologische omschakeling en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering”
(2020/C 39/06)
Rapporteur |
: |
Sirpa Hertell (FI/EVP), gemeenteraadslid van Espoo |
Referentie(s) |
: |
Discussienota “Naar een duurzaam Europa in 2030” (COM(2019) 22 final) |
BELEIDSAANBEVELINGEN
Naar een duurzaam Europa in 2030 — “Er is geen planeet B”
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
wijst op de conclusies van de Raad (1) over het belang van duurzame ontwikkeling en op zijn eigen grote belangstelling om een leidende rol te blijven spelen in de uitvoering van de Agenda 2030, als overkoepelende prioriteit, ten behoeve van de EU-burgers en hun welzijn, en als essentiële factor om de geloofwaardigheid van de EU in Europa en in de wereld te herstellen en verder te versterken. |
2. |
Het CvdR is verheugd over de hernieuwde dynamiek van het debat over een ambitieus EU-klimaatbeleid en het voorstel voor de “Europese Green Deal”, met aangescherpte EU-doelstellingen voor 2030, aangekondigd door de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen; verder roept het de nieuwe Europese Commissie op om de lokale en regionale overheden als echte partners voor duurzaamheid en klimaatactie te betrekken bij de ontwikkeling van de Green Deal, met als doelstelling klimaatneutraliteit in 2050. |
3. |
Het is van belang dat er een nieuwe Europese strategie “Naar een duurzaam Europa tegen 2030” wordt vastgesteld, als uitgangspunt voor de toekomst van Europa op lange termijn. Europa is nu al een voorloper op het gebied van duurzaamheid, maar staat voor complexe mondiale uitdagingen, die de Europese Unie moet aanpakken. Het CvdR is ervan overtuigd dat de verwezenlijking van een duurzame Europese Unie, met inbegrip van de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, fundamentele veranderingen vereist die bewerkstelligd moeten worden door samen te werken op alle bestuursniveaus en met alle delen van onze samenlevingen. |
4. |
Benadrukt zij dat de belangrijkste grondslagen voor een beleid voor een duurzame en veerkrachtige toekomst onder meer een beslissende overgang naar een circulaire economie omvatten, met inbegrip van niet-toxische materiaalcycli, een vastberaden keuze voor klimaatneutraliteit en aanpassing aan de klimaatverandering, de bescherming van het natuurlijk erfgoed, de biodiversiteit en ecosystemen, duurzame landbouw- en voedselsystemen, coherent en consistent landbouw- en milieubeleid en milieu- en klimaatbeleid, alsook veilige en duurzame koolstofarme energie, gebouwen en mobiliteit, en dat deze transitie wereldwijd naar schatting meer dan 200 miljoen nieuwe banen zal opleveren, voor een waarde van ruim 4 biljoen EUR tegen 2030. |
5. |
Van belang zijn tevens mensen, nieuwe technologieën, producten, diensten, bedrijfsmodellen en steun voor bedrijven en openbare en particuliere financiering — en alle door de EC gedefinieerde “horizontale” maatregelen die het mogelijk maken om tegen 2030 een duurzaam en veerkrachtig Europa tot stand te brengen. |
6. |
Gewezen zij op de belangrijke aanbevelingen van het CvdR met betrekking tot de langetermijnstrategie van de EU voor een duurzaam Europa tegen 2030 (2) en de suggesties van de Europese Commissie voor versterking van de rechtsstaat, verbetering van het bestuur van de EU, verbetering van de beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling (PCSD) en het verband tussen de aanpak van betere regelgeving en duurzaamheid. |
7. |
Agenda 2030 bestaat uit vijf pijlers: vrede, planeet, mensen, welvaart en partnerschap. Dit advies zal zich echter toespitsen op de pijler “planeet”, waarin de strategische visie uiteen wordt gezet om de weg te effenen voor duurzame Europese steden en regio’s in 2030. |
Naar een duurzaam Europa in 2030 — Traject voor steden en regio’s
8. |
Het CvdR verwelkomt de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme, klimaatneutrale en biodiverse economie en benadrukt dat er dringend maatregelen moeten worden genomen en dat regeringen op alle niveaus, economische actoren, universiteiten, onderzoekscentra, het maatschappelijk middenveld en burgers hierbij betrokken moeten worden. |
9. |
Het Comité roept alle besluitvormers, op alle bestuursniveaus, op om de actieve en vaak innovatieve rol van lokale en regionale overheden, elk met hun eigen bevoegdheden, in het bereiken van de doelstellingen te erkennen, aangezien zij zich in de frontlinie bevinden en verantwoordelijk zijn voor 65 % van de uitvoering van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) in Europa. |
10. |
Het Comité onderschrijft het bestaande bewijs dat de SDG-doelstellingen en -implementatie niet via een top-downbenadering alleen kunnen worden bereikt, maar dat vooral bottom-up-activiteiten geboden zijn. Alle regio’s, steden en burgers moeten hierbij worden betrokken als actieve actoren van verandering. |
11. |
De uitvoering van de SDG’s in heel Europa vergt een alomvattende en systemische aanpak om beleidscoherentie tussen de verschillende dimensies van de SDG’s te waarborgen; alle SDG’s zijn immers onderling met elkaar verbonden en transversaal, en de vier aspecten van duurzame ontwikkeling, dat wil zeggen het economische, ecologische, sociale en culturele element, hangen nauw met elkaar samen en zullen zorgvuldig afgewogen moeten worden. |
12. |
Benadrukt zij dat zeven van de 17 SDG’s (3) gekoppeld kunnen worden aan de ecologische en de klimaattransitie. SDG 11, met betrekking tot duurzame steden en gemeenschappen, is rechtstreeks gericht tot de lokale en regionale overheden en omvat een aantal belangrijke streefcijfers die politiek optreden op alle niveaus vergen. |
13. |
Opgemerkt zij dat 70 % van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen is toe te schrijven aan steden en meer dan 70 % van de maatregelen ter beperking van de klimaatverandering en tot 90 % van de klimaataanpassingsmaatregelen wordt door lokale overheden genomen. |
14. |
Regio’s en steden vervullen een voortrekkersrol op klimaatgebied; samenwerking op verschillende niveaus en meer decentralisatie zijn geboden. Het CvdR roept de EU op om officieel te erkennen dat lokale en regionale overheden een actieve rol spelen bij de uitwerking van beleid en regelgeving voor het tegengaan van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Het herhaalt daarom zijn oproep aan de lidstaten om de LRO volledig te betrekken bij het opstellen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s). |
15. |
Het is van essentieel belang dat beleidsmaatregelen voor duurzame ontwikkeling op het gebied van klimaat, energie en milieu “gelokaliseerd” en “geterritorialiseerd” worden teneinde de doelstellingen van de Agenda 2030 te realiseren. Europese partnerschappen (4), netwerken van steden en regio’s (5), zoals de “Under2Coalition”, en grensoverschrijdende samenwerking (6) en platforms moeten dan ook worden uitgebouwd om gemeenschappelijke strategieën te ontwikkelen, acties te coördineren, efficiëntere strategieën uit te voeren en middelen te bundelen, met name op het gebied van aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, milieumaatregelen en behoud van biodiversiteit. |
Een duurzaam Europa 2030: een circulaire, koolstofarme, klimaatneutrale en biodiverse economie
16. |
Het CvdR wil een EU-klimaatveranderingsbeleid dat holistisch is, uitgaande van een systemische aanpak; het EU- beleid is vaak versnipperd over verschillende sectoren en over stedelijke en plattelandsgebieden, en in verschillende categorieën, zoals de handel in emissierechten (ETS), de sector die niet onder de ETS valt, landgebruik, veranderingen in landgebruik en de bosbouw (LULUCF). Het CvdR moedigt de regio’s en steden aan om vóór 2030 de geleidelijke overgang naar een nieuw systemisch model te bevorderen en nieuwe, meer alomvattende oplossingen uit te testen. |
17. |
Het CvdR steunt de oproep van het Europees Parlement aan de lidstaten om passende beleidsmaatregelen en financiering in te voeren om de emissies op doeltreffende wijze te verminderen. Het wijst erop dat met EU-bijdragen uit de relevante fondsen waar gepast aanvullende steun kan worden geboden. (7) |
18. |
Nodig zijn een combinatie van passende marktmechanismen, wijzigingen in de belastingheffing, steunmaatregelen, wetgeving en overheidstoezeggingen op het niveau van de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten om voor de niet-ETS-sector klimaatveranderingsinvesteringen aan te trekken die op een kosteneffectieve manier emissiereducties tot stand kunnen brengen. Het CvdR ziet in dit verband uit naar de voorstellen van de nieuwe voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, voor een Europese Green Deal en een Europese klimaatbank. |
19. |
Het CvdR is er echter van overtuigd dat naast het ETS doeltreffende maatregelen om geleidelijk een einde te maken aan directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen (zoals de bestaande belastingvrijstellingen voor vliegtuigbrandstof) noodzakelijk zijn om gelijke concurrentievoorwaarden voor hernieuwbare energieën te creëren, gedragsverandering aan te moedigen en de nodige middelen te genereren om een rechtvaardige transitie te ondersteunen. Het is in dit verband ingenomen met de discussie die de nieuwe voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, op gang heeft gebracht over koolstofbeprijzing en grenstarieven voor koolstof. |
20. |
Sterke marktprikkels om de ontwikkeling van nieuwe koolstofputten en duurzame vervangers van materiaal met een grote CO2-voetafdruk door materiaal met een kleine afdruk aan te trekken, zouden een goed idee zijn, alsmede extra inspanningen ter ondersteuning van onderzoek & ontwikkeling om nieuwe CO2-beperkende technologieën en meetmethoden verder te ontwikkelen. |
21. |
Het CvdR dringt erop aan dat de klimaatdoelstellingen van de EU worden aangescherpt tot een uitvoerbaar niveau overeenkomstig de door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering vastgestelde doelstelling van 1,5 °C en stelt voor een koolstofbudget en andere mechanismen in te voeren om de resterende broeikasgasemissies terug te dringen, alsook om de streefcijfers voor 2030 en 2040 te herzien en af te stemmen op de doelstelling om in 2050 koolstofneutraliteit te bereiken. Daarbij moet de sociale rechtvaardigheid worden gewaarborgd en mag de productiviteit van de lidstaten, noch de internationale samenwerking worden aangetast. |
22. |
Tijdens het Finse EU-voorzitterschap zou de Commissie samen met het CvdR in een studie kunnen bekijken hoe voor de periode na 2030 een meer systemische oplossing kan worden gepland en uitgevoerd. |
23. |
Het CvdR moedigt de regio’s en steden aan om vóór 2030 de geleidelijke overgang naar het nieuwe systemische model en nieuwe oplossingen te stimuleren. |
24. |
De doeltreffendheid en kostenefficiëntie van klimaatmaatregelen moeten de belangrijkste uitgangspunten zijn bij de ontwikkeling van een meer systemische oplossing voor de EU, ook wat betreft maatregelen zoals de uitbreiding en versterking van de regeling voor de handel in emissierechten, terwijl tegelijkertijd de levensduur en de voorspelbaarheid ervan worden verbeterd. |
25. |
De verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en het klimaat zal een aanzienlijke verhoging vergen van de investeringen in schone oplossingen. Als bijv. de vereiste broeikasgasemissiereducties tegen 2050 meer dan 90 % zouden bedragen, zou de jaarlijkse schone investering meer dan verdrievoudigd moeten worden ten opzichte van het huidige niveau. |
26. |
Om de klimaatverandering te beperken zou het emissiehandelssysteem moeten worden uitgebreid en versterkt. Het evenwicht tussen kosten en baten dient echter een leidend beginsel te zijn. |
27. |
Benadrukt zij het belang en de invloed van Europese lokale en regionale overheden en de sterke rol van de burgers op mondiaal niveau via initiatieven als het mondiaal Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en het VN-forum voor leidinggevenden in steden (SDG 25 + 5) voor het stimuleren van de uitwisseling van goede praktijken om de uitvoering van de SDG’s op lokaal niveau te waarborgen. |
28. |
Lokale actoren en burgers zijn bij uitstek geschikt om de bewustwording te vergroten en de klimaatverandering te bestrijden. Benadrukt zij ook dat de lokale en regionale overheden de verantwoordelijkheid hebben om maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de burgers conform de SDG’s kunnen leven, maar ook om de burgers te helpen bij hun inzet om die doelstellingen gestalte te geven. |
29. |
Het CvdR wil zich ervoor inzetten om op de komende internationale fora de stem van lokale en regionale overheden te laten horen, zoals de COP25 van het UNFCCC over klimaatverandering en de COP15 van het VN-VBD over biodiversiteit. Gepleit wordt voor een ambitieus, tijdgebonden, wetenschappelijk onderbouwd mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020, geïntegreerd in de SDG’s. Het CvdR roept de partijen op uit te gaan van meerlagig bestuur, waarbij de LRO formeel worden betrokken bij de planning, uitvoering en de monitoring, rapportage en verificatie (MRV). Voorts herhaalt het zijn oproep tot alomvattende strategieën voor gecoördineerde bewustmaking en betrokkenheid op alle niveaus. |
In detail: een circulaire, koolstofarme, klimaatneutrale, biodiverse economie en een sociaal billijke transitie
30. |
Het CvdR pleit voor de internationale uitwerking van een ambitieus, tijdgebonden, wetenschappelijk gebaseerd kader voor de mondiale circulaire economie en de biodiversiteit van na 2020 dat is afgestemd op en geïntegreerd is in de SDG’s. |
31. |
Het CvdR is ingenomen met de recente vooruitgang in de EU op het gebied van de overgang naar een circulaire economie, met inbegrip van verbeterd afvalbeheer, maar merkt op dat de financiële en regelgevingskaders op Europees niveau nog steeds doeltreffender moeten worden om de strategie voor de circulaire economie te verwezenlijken. Het verzoekt de Europese Commissie dan ook om, in het kader van het door haar aangekondigde nieuwe actieplan voor de circulaire economie, concrete voorstellen te doen voor de ontbrekende elementen van zo'n samenhangend kader, met inachtneming van de centrale rol van de lokale en regionale overheden, en waarbij met name werk wordt gemaakt van veel middelen vergende sectoren als de bouw en van wijzigingen in het productontwerp. De sociale voordelen van de overgang naar een circulaire economie moeten duidelijker worden benadrukt. |
32. |
Verheugend is de volgende strategische EU-agenda voor 2019-2024 (8), die onder meer betrekking heeft op duurzame consumptie en productie, de aanpak van de klimaatverandering en het tegengaan van de achteruitgang van het milieu, de overgang naar een circulaire economie met een efficiënter hulpbronnengebruik door bevordering van groene groei, bio-economie en duurzame innovatie, en het aanpakken van de energiezekerheid en de energiekosten voor huishoudens en bedrijven. |
33. |
Het CvdR bepleit een holistische, plaatsgebonden aanpak van het milieubeleid door middel van multilevel governance, versterking van de rol van steden en regio’s, effectbeoordeling en strategische milieubeoordeling, milieurapportage, toegang tot milieu-informatie en handhaving van de milieuwetgeving. |
34. |
In de overgang naar een circulaire economie is de rol van regio’s en steden essentieel. “Circulaire regio’s” hebben een geïntegreerde en holistische benadering nodig, zoals naar voren komt uit het CvdR-advies over de richtlijn inzake kunststoffen voor eenmalig gebruik (9). |
35. |
Het is dringend noodzakelijk de nationale energiemix in de diverse lidstaten aan te passen aan de eisen van de langetermijnstrategie voor decarbonisatie. Dit betekent ook dat het aandeel van hernieuwbare energie, met name in de basislastcapaciteit, tegen 2030 moet worden verhoogd tot boven het huidige EU-streefcijfer van 32 %, om de uitstoot van broeikasgassen drastisch te verminderen. |
36. |
De publieke en industriële besluitvormers worden verzocht het gebruik van nieuwe strategische energietechnologieën, het SET-plan van de EU, te bespoedigen om de klimaatverandering aan te pakken door de rol van de consumenten te vergroten aan de hand van meer bewustwording en het gebruik van slimme energienetwerken. |
37. |
Benadrukt zij dat de klimaatverandering aanzienlijke groene en blauwe investeringen en innovatie vereist, hierbij wordt gepleit voor meer synergie tussen de financieringsbronnen en een sterkere koppeling tussen publieke en private financiering voor het milieu. Het Comité verwijst in dit verband ook naar zijn advies over specifieke kwesties voor regio’s die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. (10) |
38. |
Geboden zijn evaluaties of geschiktheidscontroles van bestaande milieuwetgeving inzake water, bodem, geluid en luchtkwaliteit, waarin ook aandacht wordt besteed aan de cruciale noodzaak om de beleidssamenhang in de zin van de SDG’s te verbeteren door het promoten van de circulaire economie, bevordering van duurzame productie en consumptie en aanpak van opkomende verontreinigende stoffen zoals microplastic, farmaceutische en persoonlijke verzorgingsproducten, pesticiden, bijproducten van desinfectie en industriële chemicaliën. |
39. |
Het CvdR is zeer bezorgd over de ecologische noodsituatie waarin de wereld zich momenteel bevindt, zoals vermeld wordt in de recente Global Assessment on Biodiversity and Ecosystem Services. Het benadrukt dat het verlies aan biodiversiteit de mogelijkheid van veel landen om de SDG’s te verwezenlijken, ondermijnt en spoort daarom steden en regio’s aan om onmiddellijk maatregelen te treffen om de biodiversiteit (11) in diverse sectorale beleidsgebieden op te nemen, waaronder landbouw en stedelijke en regionale ontwikkeling. Daarbij moet, ook op het niveau van de wettelijke verplichtingen, nadrukkelijk gewezen worden op het belang van de doelstellingen inzake biodiversiteit. De Commissie zou steun moeten verlenen aan innovatieve, op de natuur gebaseerde oplossingen en groene infrastructuur die op subnationaal niveau worden ontwikkeld en uitgevoerd om het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering aan te pakken. |
40. |
Het CvdR herhaalt zijn pleidooi voor de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor klimaatneutraliteit (12) en benadrukt dat lokale en regionale overheden spelen een actieve rol spelen in de ontwikkeling van waarnemingscentra voor klimaatverandering. |
41. |
De herschikte drinkwaterrichtlijn dient te worden goedgekeurd om de toegang tot water voor iedereen te waarborgen (hetgeen waarborging van een goede ecologische toestand van waterlichamen vergt), de gezondheidsrisico’s te beperken tot minder dan 1 %, het verbruik van flessenwater te verminderen, geld te besparen en om plastic afval en de CO2-uitstoot te verminderen. |
42. |
Het CvdR dringt erop aan dat bij de herschikking van de kaderrichtlijn water hetzelfde ambitieniveau wordt aangehouden of zelfs nog een stap verder wordt gegaan, om op die manier de instandhouding en het herstel van waterlichamen en de goede staat van waterecosystemen in de EU te waarborgen. |
43. |
Het CvdR herhaalt zijn oproep om de doeltreffendheid van het waterbeheer in de EU te verbeteren door de werkingssfeer van de EU-verordening inzake minimumeisen voor waterhergebruik uit te breiden, zodat deze niet alleen van toepassing is op irrigatie in de landbouw, maar ook op irrigatie van groene ruimten in stedelijke gebieden, zoals parken en openbare ruimten. (13) |
44. |
Door het CvdR ondersteunde territoriale effectbeoordelingen kunnen een nuttig instrument zijn om de potentiële en mogelijk zeer gedifferentieerde gevolgen van wetgeving voor de klimaat-, energie- en ecologische transitie in de verschillende regio’s in de EU in te schatten. In dit verband zou het CvdR zijn samenwerking met de instrumenten voor effectbeoordeling van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek kunnen uitbreiden om zijn activiteiten op dit gebied verder te versterken. |
45. |
Het beginsel van een rechtvaardige overgang waarbij “niemand wordt vergeten”, is vanuit sociaal, territoriaal en politiek oogpunt een van de uitgangspunten voor de klimaat- en ecologische overgang. In dit verband moet de bestrijding van energiearmoede worden beschouwd als een van de prioriteiten bij het opstellen van beleid en programma’s op energiegebied. Specifieke doelstellingen zijn nodig om deze tegen 2030 terug te dringen en tegen 2050 uit te roeien. (14) |
46. |
De betrokkenheid van jongeren is van cruciaal belang. Regionale en lokale jeugdraden en jeugdbewegingen dienen te worden betrokken bij de opzet en uitvoering van het klimaat- en SDG-beleid. |
47. |
De ecologische overgang levert kwalitatief hoogwaardige ondernemingen en banen in de circulaire economie op, alsook in de sectoren schone energie, levensmiddelen en landbouw. Het CvdR roept de EU op om de samenhang van de klimaatdoelstellingen te vergroten door middel van het cohesiebeleid, het Europees Sociaal Fonds (ESF+) en InvestEU, waarbij wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de SDG’s lokaal en regionaal plaatsvindt. |
Doelstellingen, indicatoren en gegevens
48. |
In het kader van een overkoepelende EU-duurzaamheidsstrategie en de duurzaamheidsstrategieën van de lidstaten ter uitvoering van Agenda 2030 zij nogmaals gewezen op de cruciale behoefte aan gezamenlijk overeengekomen concrete mijlpalen, indicatoren en realtime meting van gegevens met betrekking tot klimaatverandering en SDG’s van lokale gemeenten, steden en regio’s om de economische, ecologische, sociale en culturele duurzaamheidsdoelstellingen gestalte te geven. |
49. |
Er is behoefte aan een reeks kernindicatoren met betrekking tot Agenda 2030 op lokaal en regionaal niveau evenals aan solide subnationale klimaatgegevens en aan het gebruik van nieuwe technologie, zoals kunstmatige intelligentie, om licht te werpen op de klimaatmaatregelen van de lokale gemeenschappen. In dit verband zij opgemerkt dat het belangrijk is om de database van het Burgemeestersconvenant optimaal te benutten en dat het mogelijk is om een brug te slaan tussen lokale en regionale data en nationaal bepaalde bijdragen door lokaal bepaalde bijdragen in te voeren. |
50. |
Steden en regio’s hebben al ervaring opgedaan met de ontwikkeling van specifieke indicatoren op het gebied van milieu, levenskwaliteit en welzijn van de burgers; het is belangrijk dat deze indicatoren worden toegesneden op de lokale behoeften. |
51. |
De EU dient op passende wijze kennisoverdracht en co-creatie van kennis, peer-to-peer-, jumelage- en begeleidingsactiviteiten in kaart te brengen, te bevorderen en te financieren. |
Maatregelen voor de toekomst
52. |
Het CvdR zegt toe zijn eigen processen en praktijken te vernieuwen om de lokale en regionale overheden beter te ondersteunen bij het lokaliseren en uitvoeren van de SDG’s in het kader van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling, en zo tegemoet te komen aan de verzoeken van de burgers om meer actie te ondernemen en concrete resultaten te boeken bij de aanpak van de klimaatverandering. |
53. |
Er dient meer gebruik te worden gemaakt van publiek-private partnerschappen en groene overheidsopdrachten; voorts moeten er meer proefprojecten komen op het gebied van ecologische transitie en de bestrijding van de klimaatverandering. |
54. |
Het CvdR is bezorgd over de vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en andere landen en eist dat deze overeenkomsten in overeenstemming zijn met de SDG’s, de Overeenkomst van Parijs en de milieunormen van de EU. |
55. |
Als afnemers van goederen en diensten en als aanbesteders kunnen lokale en regionale overheden gewicht in de schaal leggen en een belangrijke bijdrage leveren aan een duurzame consumptie en productie, aan een economie waarin minder hulpbronnen worden gebruikt en daarmee aan de verwezenlijking van de SDG’s. |
56. |
Het CvdR onderschrijft het doel van de Agenda 2030 om te komen tot ecologisch duurzame omstandigheden en processen door de natuurlijke hulpbronnen te verbeteren en de meest kwetsbare ecosystemen te beschermen, en wijst op het belang van subnationale en lokale maatregelen op het gebied van milieu en klimaatverandering, in aansluiting op de beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling. Het CvdR benadrukt gedecentraliseerde samenwerking, partnerschappen met diverse belanghebbenden, het leren en delen van ervaringen bij de verkleining van de voetafdruk van de gebieden ten aanzien van het verbruik van hulpbronnen en de CO2-uitstoot. |
57. |
Het CvdR is verheugd over de toezegging van het Europees Parlement voor de SDG’s en met name over het manifest van de interfractiewerkgroep Klimaatverandering, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling, en roept op tot een vruchtbare samenwerking met de bevoegde commissies en de interfractiewerkgroep tijdens het mandaat 2019-2024. |
58. |
Deze aanbevelingen dienen in de toekomstige werkzaamheden van de EU-instellingen in het volgende mandaat te worden geïntegreerd, in samenwerking met het CvdR. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) Conclusies van de Raad Algemene Zaken “Naar een steeds duurzamere Unie in 2030”, 9.4.2019.
(2) COR-2019-00239, Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen: een basis voor een langetermijnstrategie van de EU voor een duurzaam Europa tegen 2030, ECON-VI/044, rapporteur: Arnoldas Abramavičius (LT/EVP) (PB C 404 van 29.11.2019, blz. 16).
(3) Zo moet er in 2030 voor iedereen toegang tot veilige en betaalbare huisvesting zijn, een veilig, betaalbaar, toegankelijk en duurzaam vervoer, en een aanzienlijke vermindering van het aantal doden als gevolg van blootstelling aan rampenrisico’s en verontreiniging van lucht en water. Relevant zijn ook de horizontale doelstellingen om burgers meer bij de besluitvorming te betrekken, strategieën voor een geïntegreerde ontwikkeling van steden en plattelandsgebieden en voor sociale integratie uit te werken, en het cultureel erfgoed te beschermen en de milieu-impact van steden per capita te verminderen.
(4) Bijv. de Klimaat-KIG van het EIT, de Europese Innovatiepartnerschappen, het Energieplatform, EU-partnerschappen voor de stedelijke agenda en het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie.
(5) Bijv. ERRIN, Eurocities, de Klimaatalliantie en het Burgemeestersconvenant.
(6) Zoals grensoverschrijdende waarnemingsposten voor klimaatverandering in de Alpen en de Pyreneeën en met name de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS’en).
(7) Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2019 over klimaatverandering — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs (2019/2582 (RSP)) (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(8) COM(2019) 218 final “Europa in mei 2019: voor een meer verenigde, sterkere en meer democratische Unie in een steeds onzekerder wereld”.
(9) COR-2018-03652 (PB C 461 van 21.12.2018, blz. 210).
(10) COR-2019-00617. Advies over de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs door middel van een innovatieve en duurzame energietransitie op regionaal en lokaal niveau, ENVE-VI/040, rapporteur Witold Stępień (PL/EVP) (zie bladzijde 72 van dit Publicatieblad).
(11) VN-milieuprogramma — Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services IPBES in the recent Global Assessment on Biodiversity and Ecosystem Services.
(12) Zie advies COR-2018-05736 over een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie; ENVE-VI/037, rapporteur Michele Emiliano (IT/PSE) (PB C 404 van 29.11.2019, blz. 58).
(13) COR-2019-03645. Advies over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor hergebruik van water, ENVE-VI/034, rapporteur: Oldřich Vlasák (CZ/ECR) (PB C 86 van 7.3.2019, blz. 353).
(14) Zie advies COR-2018-05877 over multilevel governance en sectoroverschrijdende samenwerking ter bestrijding van energiearmoede, ENVE-VI/038, rapporteur Kata Tüttő (HU/PSE) (PB C 404 van 29.11.2019, blz. 53).
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/33 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de uitvoering van het pakket schone energie: nationale energie- en klimaatplannen als instrument voor een lokale en regionale governanceaanpak inzake klimaat, actieve en passieve energie
(2020/C 39/07)
Rapporteur |
: |
József Ribányi (HU/EVP), vicevoorzitter van de raad van het comitaat Tolna |
Referentiedocument |
: |
Initiatiefadvies |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
is ingenomen met de initiatieven van nieuwgekozen Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in het kader van een toekomstige Europese Green Deal en met haar voornemen om de lokale en regionale overheden te betrekken bij de inspanningen om van Europa het eerste klimaatneutrale continent te maken. |
2. |
Het is een goede zaak dat de EU-lidstaten op grond van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (1) van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie verplicht zijn een nationaal energie- en klimaatplan op te stellen als basis voor een meer omvattende en transversale aanpak van klimaat- en energiemaatregelen. |
3. |
De nationale tienjarige energie- en klimaatplannen beslaan de periode 2021-2030 en moeten de nieuwe energie- en klimaatdoelstellingen van de EU voor 2030 op nationaal niveau helpen verwezenlijken, de basis leggen voor een succesvolle uitvoering van de langetermijnstrategie voor een klimaatneutrale EU ter beperking van het tempo van de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde tegen 2050, alsmede aansluiten bij de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het CvdR roept de lidstaten dan ook op om in hun definitieve plannen tegen eind 2019 tegemoet te komen aan de ambitieuze EU-doelstellingen voor 2030, met name op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Uit de eerste beoordelingen van de nationale energie- en klimaatplannen door de Commissie blijkt dat er gedegen vooruitgang is geboekt, maar dat veel ontwerpplannen niet aan de eisen voldoen en dat, wat de algemene EU-doelstellingen en de verwezenlijking daarvan betreft, ambitieuzere maatregelen van alle lidstaten nodig zijn; er zijn dan ook aanvullingen, preciseringen en verbeteringen van de voorstellen geboden. Alle lidstaten moeten thans, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie, hun definitieve nationale energie- en klimaatplannen opstellen en ervoor zorgen dat deze aan de bovengenoemde streefcijfers en doelstellingen tegemoetkomen. |
4. |
Het Comité is verheugd over het feit dat de governanceverordening de rol erkent die de lokale en regionale overheden van meet af aan in de nationale energie- en klimaatplannen toekomt; in de verordening wordt nl. gewezen op het belang van een doeltreffende openbare raadpleging en voorgesteld om een klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus op te zetten, in overeenstemming met het bottom-upbeginsel. De betrokkenheid van de lokale en regionale overheden moet voor alle fasen van het proces gelden, vanaf de voorbereiding, via de reactie op de eerste beoordeling van de Commissie tot de tenuitvoerlegging en de follow-up van de plannen. Tal van lidstaten zijn er evenwel tot dusver niet in geslaagd om lokale en regionale overheden ten volle bij dit proces te betrekken. Er zij op geattendeerd dat het betrekken van lokale en regionale overheden, naast lidstaten, bij het voorbereidingsproces tot gevolg heeft dat de doelstellingen op een meer doeltreffende en inclusieve wijze worden verwezenlijkt. |
5. |
Veel lidstaten menen dat de structuren waarover zij beschikken, volstaan om de doelstellingen inzake openbare raadpleging en de klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus te verwezenlijken. Het feit dat de lidstaten denken het alleen aan te kunnen, is in het verleden een van de belangrijkste redenen tot bezorgdheid geweest. Het Comité beveelt de lidstaten aan om deze structuren aan een kritische blik te onderwerpen, vooral in het licht van de inhoud die zij kunnen genereren en qua dekking en representativiteit van lokale overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, investeerders, andere relevante belanghebbenden en het grote publiek, alsook om de input die deze structuren genereren, beschikbaar te stellen teneinde ervoor te zorgen dat de in de governanceverordening vastgelegde doelstellingen inzake openbare raadpleging en de klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus volledig worden bereikt, en uiteindelijk aldus wordt bijgedragen aan de gezondheid en het welzijn van alle burgers en toekomstige generaties. |
6. |
Er moet gebruik worden gemaakt van de knowhow van lokale en regionale overheden, alsook van hun bevoegdheden inzake tenuitvoerlegging en hun financiële middelen, om de energie-unie te voltooien. Het Comité beveelt dan ook aan om lokale en regionale overheden ten volle bij de uitvoering van het pakket schone energie te betrekken en om eventuele problemen die zij daarbij ondervinden naar behoren in aanmerking te nemen met het oog op mogelijke toekomstige herzieningen. Het wijst erop dat het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en soortgelijke initiatieven een cruciale rol kunnen spelen bij het begeleiden van lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van het nieuwe EU-kader voor energie. |
7. |
Het Comité verzoekt de lidstaten om bij hun nationale energie- en klimaatplannen nauw met het CvdR en zijn leden samen te werken. Dit zou een belangrijk onderdeel van de openbare raadpleging en de klimaat- en energiedialoog op meerdere niveaus kunnen uitmaken en waardevolle feedback van het lokale en regionale niveau kunnen opleveren. |
8. |
De lidstaten hebben beperkte tijd gekregen om het ontwerp van hun energie- en klimaatplannen op te stellen, waardoor zich problemen hebben voorgedaan. Het Comité pleit ervoor dat de definitieve energie- en klimaatplannen, die eind 2019 opgesteld moeten zijn, blijk geven van een hoger ambitieniveau en meer verticale integratie, zodat er een solide klimaatneutraal traject voor Europa uitgezet kan worden dat in overeenstemming is met de Overeenkomst van Parijs en met het meest ambitieuze scenario dat in de langetermijnstrategie voor 2050 wordt voorgesteld. In dit verband is het ook voorstander van de ontwikkeling van een systeem van lokaal vastgestelde bijdragen, als aanvulling op de nationaal vastgestelde bijdragen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, waardoor de rol van lokale en regionale overheden bij het opstellen van alomvattende nationale energie- en klimaatplannen nog meer gewicht zou krijgen. Lokale overheden kunnen via voorlichtings- en bewustmakingscampagnes ertoe bijdragen dat de doelstellingen doeltreffender worden verwezenlijkt, en moeten daartoe over goed opgeleide vakmensen beschikken. Er wordt dan ook voorgesteld EU-middelen in te zetten voor voorlichting en nieuwe banen op het gebied van energie- en klimaatbeleid, met als uiteindelijk doel de gezondheid en het welzijn van alle burgers en toekomstige generaties te beschermen. |
Lokale actieve en passieve energie ten dienste van de nationale energie- en klimaatplannen
9. |
De term “actieve energie”, zoals deze in de bouwsector wordt gebruikt en ook bekend is onder de bredere term “hernieuwbare energie”, verwijst hier naar de energie die door de verschillende lokale actoren (openbare, gemeentelijke en particuliere instanties, huishoudens) ter plaatse geproduceerd, opgeslagen en verbruikt wordt. Hernieuwbare en schone energiebronnen zoals geothermische, zonne-, wind-, thermische, waterkracht- en getijdenenergie, biomassa enz. zijn hier voorbeelden van. Dergelijke energiebronnen spelen een doorslaggevende rol bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de nationale energie- en klimaatplannen voor 2030. |
10. |
De term “passieve energie”, zoals gebruikt in de bouwsector en ook bekend onder de bredere term “energie-efficiëntie”, verwijst anderzijds naar energiebesparingen die gebaseerd zijn op een efficiënt gebruik van alle geproduceerde energie waardoor het energieverbruik en derhalve ook de energiekosten voor de eindverbruiker worden verlaagd, samen met het vervuilingsniveau. In het licht van deze overwegingen moeten de lokale en regionale overheden lokale en regionale overheidsdiensten op een energie-efficiënte manier organiseren, bijv. via een duurzaam aanbestedingsbeleid. |
11. |
Het begrip “passieve energie” hangt nauw samen met klimaataspecten en is ook relevant voor het bepalen van de bredere CO2-voetafdruk van gebouwen en vormt een integraal onderdeel van de circulaire economie. Bij de verlening van bouwvergunningen en rekening houdend met de specifieke lokale omstandigheden en kenmerken van het gebouw, moeten lokale en regionale overheden de betrokkenen aanmoedigen om bouwmaterialen die zijn gemaakt van lokale, milieuvriendelijke grondstoffen (riet, pellets, stro, schors, hennep, hout en verlijmd hout, bij voorkeur koolstofneutraal) te gebruiken in plaats van beton en andere traditionele bouwmaterialen waarvan de productie, installatie, sloop en recyclage gepaard gaan met aanzienlijke CO2-emissies. Daarnaast moeten zij andere maatregelen ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen bevorderen. Deze begrippen moeten worden geïntegreerd in de nationale langetermijnrenovatiestrategieën die de lidstaten uiterlijk in maart 2020 klaar moeten hebben. |
12. |
De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol op het gebied van zowel actieve als passieve energie. Gezien hun belangrijke taken en verantwoordelijkheden — investeringen, onderhoud van gebouwen, openbaar vervoer, publieksvoorlichting, bestrijding van energiearmoede, regelgeving op het gebied van stadsplanning, ruimtelijke ordening en landgebruik, alsook gedecentraliseerde energieproductie en groene overheidsopdrachten — moeten zij op nationaal niveau bij de nationale energie- en klimaatplannen worden betrokken. Een goede planning van de productie en het gebruik van lokale hulpbronnen is noodzakelijk om hen in staat te stellen hun taken naar behoren te vervullen. In dit verband moet aandacht worden besteed aan de verschillende soorten hernieuwbare energie, de energieprestaties van gebouwen, energie-efficiëntie en het gebruik van lokale, natuurlijke en milieuvriendelijke bouwmaterialen. |
13. |
De steun van lokale en regionale overheden ten behoeve van de productie, de opslag en het gebruik van actieve, bij voorkeur hernieuwbare energie, heeft tal van positieve effecten opgeleverd. Een voorbeeld: op het gebied van het vervoer, met name binnen en tussen steden, is het bijzonder belangrijk dat het gebruik van duurzame biobrandstoffen als tussenoplossing en van elektromobiliteit op basis van batterijen en waterstof op middellange termijn wordt uitgebreid en dat er stappen worden gezet om de CO2-uitstoot van het vervoer op een geïntegreerde wijze aan te pakken, die o.m. bevordering van het openbaar vervoer, gedeeld autogebruik en andere innovatieve oplossingen omvat, daar het verkeersvolume naar verwachting zal toenemen en verbrandingsmotoren nog tot de middellange termijn een belangrijke rol zullen spelen. Een voorbeeld van een duurzame biobrandstof als tussenoplossing zou bio-ethanol kunnen zijn, als actieve energie die op lokaal niveau geproduceerd, gebruikt en gemakkelijk opgeslagen wordt, bruikbare bijproducten (zoals veevoer) oplevert, de afhankelijkheid van invoer vermindert en een aanzienlijk aantal banen zou kunnen creëren. Het is uiterst belangrijk dat de herziening van de staatssteunregels en energiebelastingrichtlijn geen belemmeringen opwerpt voor het bevorderen van duurzame bio-energie. |
De rol van lokale en regionale overheden bij het opstellen van de nationale energie- en klimaatplannen
14. |
Het is noodzakelijk dat de lokale en regionale overheden de mogelijkheid wordt geboden om ten aanzien van hun nationaal energie- en klimaatplan met voorstellen en amendementen te komen en dat een onderscheid wordt gemaakt tussen hun rol en die van andere belanghebbenden die niet tot het openbaar bestuur behoren. Lokale en regionale overheden zouden het recht moeten hebben om rechtstreeks te worden betrokken bij maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie, energietransitie, decarbonisatie en klimaatverandering, en zouden ook een belangrijke rol moeten spelen bij het uitvoeren van maatregelen om energiearmoede te bestrijden; zij zouden daarvoor kunnen steunen op alle representatieve organisaties van lokale overheden in de EU (CvdR, Burgemeestersconvenant). |
15. |
Het Comité acht het noodzakelijk ervoor te zorgen dat de lidstaten op de hoogte zijn van de cruciale rol die de lokale en regionale overheden bij een aantal wezenlijke prioriteiten van de verordening betreffende de energie-unie spelen. Het is niet meer dan terecht dat zij rechtstreeks worden betrokken bij maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie, klimaatbescherming en decarbonisatie, via de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de daarvoor benodigde energie-infrastructuur, met inbegrip van opslagtechnologieën en sectorale koppeling, en ook bij maatregelen tegen energiearmoede komt hun een belangrijke rol toe. |
16. |
Het Comité wijst erop dat het grote publiek niet op de hoogte is van het feit dat er nationale energie- en klimaatplannen worden opgesteld, en dat de desbetreffende raadplegingsprocedures wegens tijdsdruk tot op heden niet zo breed en diepgaand zijn geweest als wenselijk zou zijn. Dit valt te betreuren omdat de plannen juist op lokaal niveau, in gemeenten en steden, uitgevoerd zullen worden. De lidstaten, de Commissie en de lokale en regionale overheden zouden dan ook meer inspanningen moeten leveren om een breder publiek te informeren over het proces m.b.t. de nationale energie- en klimaatplannen en, zodra de definitieve plannen zijn ingediend, methoden moeten ontwikkelen om alle belanghebbenden bij de uitvoering ervan te betrekken. |
17. |
De lokale en regionale ontwikkelingsbehoeften in verband met de nationale energie- en klimaatplannen (bijvoorbeeld projectvoorstellen inzake energie-efficiëntie, decarbonisatie, klimaatverandering en energiearmoede) zijn vastgesteld op basis van een ruwe schatting. Dit is deels toe te schrijven aan het feit dat de lokale en regionale dimensie van de plannen tekortschiet. Voorts zij eraan herinnerd dat de databank van het Burgemeestersconvenant nuttige gegevens en informatie kan opleveren voor de lidstaten met een hoog aantal ondertekenaars. |
Goed bestuur: tenuitvoerlegging van de nationale energie- en klimaatplannen in nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden
18. |
De EU-lidstaten moeten in hun nationale energie- en klimaatplannen uitvoeringsinitiatieven opnemen waarvan zowel energie-eindverbruikers en -prosumenten als de andere leveranciers op de retailmarkt voor energie profiteren. Dergelijke initiatieven leveren tal van voordelen op voor het energiesysteem (verminderde behoefte aan transport-infrastructuur en onderhoud, grotere veerkracht en flexibiliteit), waaronder een billijke prijs of de vaststelling van een innovatieve prijsstellingsmethode voor energieoverschotten uit deze systemen die aan het net worden teruggeleverd. |
19. |
De ervaring en kennis van de lokale en regionale overheden als uitvoerende actoren is noodzakelijk om de inconsistenties en potentiële synergieën tussen de nationale energie- en klimaatplannen en het meerjarig financieel kader, het Europees semester en de EU-langetermijnstrategie voor klimaatneutraliteit tegen 2050 aan het licht te brengen. |
20. |
Tevens is coördinatie geboden van lopende initiatieven en goede praktijken. In dit verband wijst het CvdR op de participatieve initiatieven in het kader van het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie; |
21. |
Lokale en regionale overheden kunnen via bewustmakingsinitiatieven en -programma’s energieverbruikers omvormen tot prosumenten door het gebruik van lokaal geproduceerde, opgeslagen en verbruikte energiebronnen te ondersteunen. Hierbij zij met name gedacht aan lokale energiegemeenschappen, waarvan het potentieel nog moet worden ontwikkeld. Prosumenten kunnen dan actieve leden worden van decentrale, door lokale en regionale overheden opgezette slimme energienetten. |
22. |
Het Comité steunt de dialoog op verschillende niveaus over klimaat en energie, daar dit de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de politieke discussies in het kader van de nationale energie- en klimaatplannen zal versterken. Deze dialoog is ook van essentieel belang om de naleving van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel te waarborgen. In het kader van dit proces verdient het aanbeveling om het nauwe verband tussen energie- en klimaatmaatregelen alsook hun noodzakelijke sterke integratie te erkennen. In dit verband moeten lokale en regionale overheden worden voorzien van specifieke “energiemanagers”. Het Comité wijst er dan ook andermaal op dat het zaak is EU-middelen in te zetten voor het scheppen van banen op het gebied van energie- en klimaatbeleid, met als uiteindelijk doel de gezondheid en het welzijn van alle burgers en toekomstige generaties te beschermen. |
23. |
Zo zij bijvoorbeeld gewezen op de Ierse nationale dialoog over klimaatverandering, waarbij via bewustmakings-, activerings- en stimuleringsmaatregelen initiatieven ter bestrijding van de klimaatverandering op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden aangemoedigd. Dankzij deze goede praktijk kan een consensus worden bereikt over de wijze waarop de uitdagingen kunnen worden aangepakt en de nodige maatregelen kunnen worden genomen. Belanghebbenden kunnen permanente mechanismen en platforms opzetten voor regelmatig overleg over kwesties van economisch, sociaal, milieu- en openbaar belang in verband met het energiebeleid en de strijd tegen de klimaatverandering. De nationale dialoog speelt zo ook een belangrijke rol bij de vaststelling van de prioriteiten op het gebied van energiebeleid en klimaatverandering. Dergelijke praktijken moeten sterker worden aangemoedigd en in alle lidstaten worden verspreid door passende voorlichtings- en bewustmakingscampagnes te ondersteunen. |
24. |
Het is raadzaam dat de lidstaten de lokale en regionale overheden erkennen als relevante gesprekspartners bij de uitstippeling van de nieuwe energie- en klimaatstrategie. De uitdagingen en belemmeringen op lokaal niveau moeten worden begrepen en aangepakt en er moeten passende maatregelen en doeltreffende uitvoeringsstrategieën worden vastgesteld om de nationale en Europese verbintenissen geloofwaardig te maken en ervoor te zorgen dat de noodzakelijke veranderingen door de burgers worden aanvaard. Lokale en regionale overheden blijven het bestuursniveau dat het dichtst bij de consument staat, beheren de decentrale energieproductie (bv. de invoering van slimme meters en netwerken) en zijn ook verantwoordelijk voor veel aspecten van de veranderingen die aan de bestaande energie-infrastructuur moeten worden aangebracht. Zij lanceren ook informatie- en bewustwordingsprogramma’s op het gebied van energie en klimaat teneinde de uitgaven en de koolstofvoetafdruk van huishoudens en bedrijven te verminderen, en zij creëren passende investeringsvoorwaarden. |
25. |
De problemen in verband met de overgang naar schone energie vereisen, net als de klimaatproblematiek, een gecoördineerd optreden van alle bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal), alsook van de publieke en particuliere sector, onderzoeks- en innovatiecentra, en belanghebbenden uit de academische wereld en het hoger onderwijs. Ten behoeve van de overgang naar schone energie en het klimaat is het immers een goede zaak dat het energieverbruik gedurende de hele levenscyclus kan worden teruggeschroefd en aldus ook de bekommernissen m.b.t de koolstofvoetafdruk kunnen afnemen. |
26. |
Daar energiearmoede een complex probleem is, moet het in de nationale energie- en klimaatplannen vanuit energie- en klimaatperspectief worden aangepakt, met behulp van de databanken en publicaties van de Europese waarnemingspost voor energiearmoede. Tevens is het belangrijk dat de raming van het aantal energiearme huishoudens, zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening betreffende de governance van de energie-unie en de klimaatactie, gebaseerd is op nauwkeurige en verifieerbare gegevens. |
27. |
Lokale en regionale overheden moeten de nationale overheden ondersteunen bij de uitvoering van toekomstgerichte projecten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) en de JASPERS- en ELENA-initiatieven, die bijdragen tot de verwezenlijking van de Europese klimaat- en energiebeleidsdoelstellingen. In deze geest moet het Europees investeringsadviesplatform voorzien in een versnelde procedure voor het verlenen van steun aan steden die zich inzetten voor de ontwikkeling van projecten met een lage CO2-uitstoot. |
28. |
Betere synergieën tussen de ESI-fondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen zijn cruciaal voor de uitvoering van grensoverschrijdende duurzame-energieprojecten. |
29. |
De nationale energie- en klimaatplannen moeten energie-innovatie bevorderen met het oog op de overgang naar een koolstofarme economie en klimaatneutraliteit in 2050 en dus ook op een veerkrachtige en toekomstgerichte energie-unie met een klimaatbeleid dat werkgelegenheid, groei en investeringen kan stimuleren. Lokale en regionale overheden moeten met name worden betrokken bij initiatieven voor slimme steden, gekoppeld aan groene overheidsopdrachten voor schone energie, op gebieden als energiebesparing in het openbaar vervoer, interregionale vervoersstrategieën, samenwerking op het gebied van nieuwe opslagtechnologieën en slimme overheidsgebouwen. |
30. |
Als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden zou het CvdR via zijn proefproject inzake regionale hubs als facilitator moeten fungeren voor de tenuitvoerlegging van de nationale energie- en klimaatplannen en de klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus, door een extra mogelijkheid te bieden om het lokale en regionale niveau buiten de interne kaders van de lidstaten te bereiken. |
31. |
De Europese Commissie zou met het oog daarop moeten overwegen om mee te werken aan de organisatie van een forum dat regelmatig bijeenkomt om klimaat- en energiekwesties, met inbegrip van de nationale energie- en klimaatplannen, te bespreken. Een en ander zou de samenwerking tussen lokale en regionale overheden, DG Klimaat, DG Energie, de ENVE-commissie van het CvdR en de lidstaten ten goede komen. Dit forum zou op dezelfde wijze kunnen worden opgezet als het huidige Technisch Platform voor milieusamenwerking (DG Milieu en het Europees Comité van de Regio’s), dat tot doel heeft de dialoog over lokale en regionale problemen en oplossingen bij de toepassing van de EU-milieuwetgeving te bevorderen, zoals aangegeven in het algemeen milieuactieprogramma van de EU voor 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (7e MAP). Dit nieuwe forum zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de klimaat- en energiedialogen op verschillende niveaus in alle lidstaten, onder meer door uitwisseling van informatie, inventarisatie van de vooruitgang en uitwisseling van goede praktijken en lessen uit het verleden mogelijk te maken, de klimaat- en energieresultaten te helpen verbeteren en de samenwerking en communicatie tussen alle betrokken actoren te bevorderen. |
32. |
Een succesvolle tenuitvoerlegging van de nationale energie- en klimaatplannen zal het concurrentievermogen van de Europese Unie versterken en tot haar economische stabiliteit bijdragen door investeerders een duidelijk kader te bieden. |
33. |
De nationale energie- en klimaatplannen zorgen voor een band tussen stedelijke en plattelandsgebieden, dankzij het gebruik van lokale en lokaal geproduceerde hulpbronnen waardoor de toekomst van plattelandsbewoners wordt veiliggesteld en tevens, op een klimaatvriendelijke manier, in de energiebehoeften van stedelijke gebieden wordt voorzien. |
34. |
Nationale energie- en klimaatplannen zijn geen eenmalig initiatief. De afronding van de nationale energie- en klimaatplannen eind 2019 is een grote eerste stap, maar de plannen zullen voortdurend moeten worden verfijnd en verbeterd. Het is dan ook zaak te beschikken over structuren en fora om de nationale energie- en klimaatplannen in de toekomst verder te helpen verbeteren en om ervoor te zorgen dat de klimaat- en energiedialogen op verschillende niveaus hier ten volle toe kunnen bijdragen. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/38 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de bijdrage van regio’s en steden aan een nieuw EU-beleidskader voor kmo’s
(2020/C 39/08)
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Inleiding
1. |
stelt vast dat sommige lidstaten zich in een periode van economische neergang bevinden. Dat is het meest zichtbaar op regionaal niveau en heeft tot gevolg dat de arbeidsproductiviteit en de efficiëntie van de productie langzamer groeien, dat de handel minder dynamisch wordt, dat het niveau van openbare en particuliere investeringen in vervoer, energie en digitale infrastructuur laag blijft, en dat de economische en sociale ongelijkheden relatief groot blijven. Mede gezien mondiale tendensen zoals de volgende industriële revolutie, de demografische situatie en de veranderende aard van het werk zijn innovatieve beleidsoplossingen dan ook geboden. |
2. |
Het concurrentievermogen van de Europese economieën hangt af van het ondernemings- en innovatiepotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). Het Comité is dan ook ingenomen met de oproep van de Commissie en de Raad om bij de verdere ontwikkeling van de algemene economische strategie van de EU rekening te houden met de bijzondere rol van deze sector. |
3. |
De “Small Business Act” is inmiddels — tien jaar na de inwerkingtreding ervan — van groot belang voor de ontwikkeling van kmo’s. Wel is het noodzakelijk dat de ondersteuning van kmo’s wordt gestoeld op een horizontale aanpak en dat de gevolgen van dit programma beter gemonitord worden. |
4. |
Het is zaak dat in de programma’s van de Commissie specifieke instrumenten ter ondersteuning van kmo’s gecreëerd worden, rekening houdend met de diversiteit binnen de kmo-sector. Tegelijkertijd dient daarbij gezorgd te worden voor een flexibelere, op efficiëntie gerichte aanpak en moeten de bedrijven in staat worden gesteld zich verder te ontwikkelen. Het Comité verwacht van de Commissie maatregelen die aansluiten bij de aanbevelingen in de CvdR-studie over het “EU-beleidskader voor kmo’s: stand van zaken en uitdagingen” (1). De nieuwe instrumenten moeten worden toegespitst op met name kleine bedrijven met risicovolle projecten. |
5. |
Het Comité wijst op de rol en de verantwoordelijkheid van de lidstaten en regio’s bij het creëren en hanteren van instrumenten voor de uitvoering van het kmo-beleid van de EU. Met name moeten de lidstaten zowel kmo’s als hun werknemers ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van vaardigheden, o.m. op het gebied van digitalisering, wat de ontwikkeling van deze ondernemingen op de lange termijn ten goede zal komen. |
6. |
Het is dringend noodzakelijk dat ook kmo’s buiten stedelijke gebieden ondersteuning krijgen, met name in het kader van de operationele programma’s van de EU-lidstaten. |
7. |
Startende bedrijven zijn belangrijk binnen de kmo-sector (2), aangezien zij tal van radicale innovaties teweegbrengen. Dit neemt niet weg dat ook bestaande ondernemingen bij hun opschaling en bij incrementele innovatie, vanaf het moment dat zij de lokale markt betreden tot het moment waarop zij zich op de wereldmarkt begeven, ondersteuning verdienen. Het Europese beleid moet bij de ondersteuning van ondernemingen uitgaan van een bredere benadering. |
8. |
Het EU-beleid moet in alle Europese regio’s de opname van kmo’s in de internationale waardeketens ondersteunen. De internationalisering van de economische activiteiten van geselecteerde kmo’s buiten de EU kan ervoor zorgen dat goede praktijkvoorbeelden bekend worden, waarvan alle Europese kmo’s profiteren. Dat zal tot een hogere productiviteit van kmo’s leiden, in de eerste plaats door middel van de overdracht van kennis en knowhow. |
9. |
Het Comité wijst op de betekenis van het netwerk van nationale kmo-gezanten, dat een belangrijke rol zou moeten spelen bij het vaststellen van problemen en kansen voor Europese ondernemers. |
10. |
Het is zaak dat er tijdbesparende administratieve procedures komen en dat de administratieve lasten op alle Europese en nationale niveaus worden verminderd; dit is van grote invloed op het functioneren van kmo’s, waaronder op de financiële aspecten van hun activiteiten. |
11. |
Er moet vaart worden gezet achter de ontsluiting van nieuwe financieringsbronnen voor kmo’s. Daarnaast moet de toegang tot traditionele financieringsmethoden voor zo veel mogelijk kmo’s die in verschillende EU-regio’s actief zijn, worden vergemakkelijkt. |
12. |
Het Comité schaart zich achter de oproep tot herziening van de definitie van “kmo’s” die momenteel op EU-niveau wordt gebruikt, zodat rekening kan worden gehouden met het feit dat zogeheten midcaps (met maximaal 500 werknemers) qua structuur zeer vergelijkbaar zijn met kmo’s (met < 250 werknemers en een jaarlijkse omzet van ≤ 50 miljoen EUR of een balanstotaal van ≤ 43 miljoen EUR) maar niettemin niet bevoordeeld worden ten opzichte van grote ondernemingen. |
13. |
Het is belangrijk dat er één loket komt voor de ondersteuning van kmo’s en daartoe moeten de netwerken ter ondersteuning van kmo’s op Europees niveau geconsolideerd worden. In dat verband zou het bestaande Enterprise Europe Network (EEN) ingeschakeld kunnen worden. De door kmo’s en de Commissie nagestreefde synergie-effecten kunnen worden bereikt door verschillende vormen van ondersteuning voor kmo’s binnen een netwerk te combineren en door een samenwerkingsverband tussen dit netwerk en het netwerk van kmo-gezanten op te zetten. |
Verdere ontwikkeling van kmo’s — risico’s en uitdagingen
14. |
Kmo’s staan in de EU voor uitdagingen die onder meer verband houden met de toenemende wereldwijde concurrentie, de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen, de digitalisering en toepassing van nieuwe technologieën in zowel de industrie als de dienstensector, de uitbreiding van de circulaire en de deeleconomie en het waarborgen van duurzame ontwikkeling. |
15. |
Het is van belang steun te verlenen voor samenwerking tussen groepen van gespecialiseerde kleine en middelgrote ondernemingen (clusters). De bestaande EU-instrumenten op dit gebied, zoals het EU Cluster Portal, het Europees waarnemingscentrum voor clusters en het European Cluster Excellence Initiative, zouden voortdurend verder moeten worden ontwikkeld. |
16. |
Het Comité wijst nogmaals op het groeiende belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen voor samenleving en milieu. |
17. |
De groei van kleine en middelgrote ondernemingen verschilt qua tempo en intensiteit van die van grotere ondernemingen. Vanwege de specifieke kenmerken van de minder ontwikkelde regio’s werkt dit een economische polarisatie van de regio’s in de EU in de hand. |
18. |
Kmo’s, en met name micro-ondernemingen, worden in hun groeimogelijkheden beperkt doordat zij aan steeds meer en steeds ingewikkeldere voorschriften moeten voldoen, terwijl het hun aan de benodigde administratieve en financiële capaciteit ontbreekt. De administratieve complexiteit, met name bij grensoverschrijdende transacties, moet dan ook voor bedrijven in de EU worden verminderd. |
19. |
Gezien het toenemende aantal innovatieve oplossingen op de markt en het feit dat deze om financiële redenen slechts beperkt toegankelijk zijn voor kmo’s, moet er een nieuwe aanpak komen waarbij de totstandkoming en verdere ontwikkeling van zgn. “open innovatie” bevorderd wordt. |
20. |
Hoewel Horizon en COSME voor kmo’s steeds belangrijker zullen worden, is het een goede zaak dat het EFRO de belangrijkste financieringsbron zal blijven voor lokale en regionale beleidsmaatregelen ter ondersteuning van kmo’s in de nieuwe programmeringsperiode 2021-2027, met name voor toegang tot financiering, steun voor O & O en innovatie, de ontwikkeling van vaardigheden en de toegang tot markten en internationalisering. Het Comité herhaalt echter zijn bezwaar tegen het voorstel om de thematische concentratie van het EFRO toe te spitsen op het nationale niveau, aangezien een gecentraliseerd toewijzingsmechanisme zou indruisen tegen een plaatsgebonden aanpak en het beginsel van multilevel governance, die essentieel zijn voor een efficiënte en doeltreffende ondersteuning van kmo’s. |
21. |
Het Comité wijst op de verschillen tussen de sectorale beleidsmaatregelen van de EU, zoals openbare aanbestedingen, insolventiewetgeving en milieubescherming alsook de verschillen bij de ondersteuning van clusters en bij de mededingingsbeginselen. Dit alles heeft aanmerkelijke gevolgen voor kmo’s en hun verdere ontwikkeling. |
22. |
De interne markt is weliswaar een belangrijke mijlpaal voor de EU, maar moet verder worden verbeterd, bijvoorbeeld door de bestaande belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten uit de weg te ruimen. Die is een van de redenen waarom kmo’s met moeilijkheden kampen bij de verdere ontwikkeling van de economische activiteit en waarom zij onvoldoende van de internationalisering profiteren. |
23. |
De digitalisering brengt economische veranderingen met zich mee, waardoor kmo’s met hogere kosten voor de verwerving en/of uitbreiding van technologie en knowhow worden geconfronteerd. |
24. |
De Commissie zou instrumenten moeten ontwikkelen om de digitalisering van kmo’s in de regio’s van de EU te ondersteunen, voortbouwend op het succes van bestaande initiatieven zoals Digital Cities Challenge. |
25. |
De digitalisering biedt kmo’s beslist de kans om hun producten en diensten op een grotere, pan-Europese markt alsook buiten Europa af te zetten en hun grensoverschrijdende handelsactiviteiten op te voeren. |
26. |
De EU staat voor de uitdaging om de productiviteit en het concurrentievermogen (met inbegrip van de kostenefficiëntie) in de industriële waardeketens verder te laten toenemen en tegelijkertijd ambitieuze milieudoelstellingen te blijven nastreven. |
Verwachtingen van kmo’s m.b.t. het toekomstig groei- en ontwikkelingsbeleid
27. |
Het Comité wijst op de potentiële voordelen van EU-investeringen in de integratie van regionale zakelijke ecosystemen voor kmo’s en ondernemers, en roept de Commissie tegelijk op om vaart te zetten achter het project dat momenteel wordt uitgevoerd in samenwerking met de Europese Ondernemende Regio’s (EOR) en dat de Europese “Silicon Valleys” met elkaar verbindt. |
28. |
Er zij geattendeerd op de moeilijkheden die veel kmo’s ondervinden om geschoold personeel aan te werven en te behouden. Wat betreft getalenteerde arbeidskrachten ondervinden kmo’s sterke concurrentie van grote bedrijven die over meer middelen beschikken en hogere lonen kunnen bieden, zulks ondanks het feit dat kmo’s de ruggengraat van de Europese economie vormen en 99 % van alle ondernemingen in de EU vertegenwoordigen. |
29. |
Vertegenwoordigers van kmo’s, met inbegrip van actoren en verenigingen die kmo’s ondersteunen, zouden actiever moeten kunnen deelnemen aan de vormgeving en coördinatie van de tenuitvoerlegging van het EU-beleid dat rechtstreeks van invloed is op dit soort ondernemingen. |
30. |
Het Comité verwacht dat vertegenwoordigers van het regionale niveau betrokken worden bij het aansturen van het EU-beleid ter bevordering van kmo’s en bij een nauwere samenwerking met kmo-gezanten. |
31. |
Het industriebeleid van de EU moet gericht zijn op innovatie in de breedste zin van het woord, sleuteltechnologieën, belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI), digitalisering en kmo’s. |
32. |
Het Comité onderschrijft tevens het plan van de Commissie om de administratieve procedures voor fondsenwerving en verslaglegging te vereenvoudigen, die met name voor micro- en kleine ondernemingen met beperkte personele middelen bijzonder belastend zijn. Voorstellen zoals vereenvoudigde kostenopties (standaardtarieven, vaste bedragen en eenheidskosten) zullen de opstelling en het beheer van projectbegrotingen vergemakkelijken, hetgeen zal leiden tot een toename van het aantal kmo’s dat steun ontvangt. |
33. |
De voorkeur gaat uit naar een aanpak die eerst lokaal en regionaal, en pas daarna nationaal en internationaal gericht is. Als ideeën op kleinere schaal worden getest en incrementele innovatie wordt bevorderd, kunnen nieuwe technologische oplossingen sneller worden ontwikkeld en binnen een voor kmo’s haalbaar financieel kader worden omgezet. |
34. |
Het voorgestelde kader voor gemeenschappelijke regels voor de Europese structuur- en investeringsfondsen moet flexibel zijn, zodat operationele programma’s in regio’s waar dat nodig is, op kmo’s en micro-ondernemingen kunnen worden afgestemd. |
35. |
Er moet werk worden gemaakt van programma’s ter bevordering van het potentieel van kmo’s, bijv. met betrekking tot het gebruik van innovatieve financiële instrumenten, bewustmaking van het belang van informatie-uitwisseling en samenwerking, of de mogelijkheid en noodzaak om groeistrategieën en -plannen voor de lange termijn te ontwikkelen. |
36. |
Er zij gewezen op het toenemende belang van de integratie van clusters en met name slimme-specialisatieplatforms, waarbij lokale overheden een centrale rol spelen in de totstandbrenging van geïntegreerde waardeketens op Europees niveau en kmo’s in hun mondiale groei worden ondersteund. |
37. |
Het Comité gaat ervan uit dat de sterke regionale en lokale dimensie van de EEN-contactpunten behouden blijft en dat zij in de toekomst nieuwe taken op zich kunnen nemen. |
38. |
De door EEN aangeboden diensten moeten worden uitgebreid, o.a. met betrekking tot de uitbreiding van de activiteiten van kmo’s, informatie over nationale en Europese regelgeving, financieringsmogelijkheden in de afzonderlijke EU-lidstaten, de ontwikkeling van partnerschappen met andere actoren in de sector of in het productieproces enz. |
39. |
De regionale vertegenwoordigingen van kmo’s moet kracht worden bijgezet, zodat zij bijv. via platforms als het REFIT-platform regelmatig kunnen deelnemen aan de debatten over voorgestelde wetswijzigingen en aan het proces van monitoring, controle en evaluatie van de gevolgen van deze wijzigingen voor kmo’s. |
40. |
Diversificatie van de financieringsbronnen voor kmo’s is van groot belang. Het dichten van bestaande financieringstekorten voor specifieke sectoren of soorten ondernemingen moet een prioriteit zijn. |
41. |
De overeenkomsten die zijn gesloten m.b.t. de kapitaalmarktenunie voor het vergemakkelijken van de toegang van kmo’s tot openbare markten en de invoering van maatregelen om de kosten en de lasten van de regelgeving te vereenvoudigen en te verminderen, zijn een goede zaak. |
42. |
Het Comité is ingenomen met de initiatieven van sommige lidstaten om de deelname van kmo’s aan openbare aanbestedingsprocedures te versterken. |
43. |
Het vestigt de aandacht op het aspect van de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten en stelt het op prijs dat er met deze categorie ondernemingen rekening is gehouden bij de herziening van de richtlijn inzake overheidsopdrachten maar dringt aan op verdere maatregelen om kmo’s te ondersteunen. |
44. |
Betalingsachterstanden, het gebrek aan kennis van kmo’s over belangrijke aspecten van overheidsopdrachten en de hoge potentiële kossten van juridische stappen zijn nog steeds de belangrijkste obstakels die verhinderen dat kmo’s sterker worden en de mogelijkheden voor hun expansie benutten. |
Slotoverwegingen
45. |
Kmo’s zijn, dankzij hun grote structurele flexibiliteit en productieprofiel, in staat om snel te reageren op dynamische veranderingen in de samenleving en de economie. Het gebrek aan financiële middelen vormt echter een obstakel om dergelijke aanpassingen door te voeren. Verdere voorstellen voor steunmaatregelen op dit gebied moeten daarom op de behoeften van kmo’s worden afgestemd. |
46. |
Gezien hun invloed op zowel de arbeidsmarkt als de consument zijn kmo’s een belangrijke stakeholder die medeverantwoordelijk is voor de totstandbrenging van een circulaire economie. Dit moet tot uiting komen in belastingvoordelen of in de toegang tot Europese fondsen. |
47. |
De Commissie moet gebruikmaken van de ervaringen met de Small Business Act en het Actieplan ondernemerschap 2020. Het doel is te optimaliseren en te vereenvoudigen, maar niet om radicale veranderingen door te voeren of af te zien van eerdere verwezenlijkingen op zoek naar geheel nieuwe oplossingen. |
48. |
Het aantal initiatieven om de interregionale en grensoverschrijdende samenwerking te verdiepen is nog steeds onvoldoende. |
49. |
Het Comité herhaalt zijn oproep voor een nieuwe horizontale strategie die in het bijzonder belang moet hechten aan radicale en ook incrementele innovatie en die sleuteltechnologieën en belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (ook m.b.t. digitalisering en kmo’s) moet bevorderen. |
50. |
De Commissie wordt opgeroepen om oplossingen te zoeken die de deelname van kmo’s aan openbare aanbestedingen vergemakkelijken, bijv. door middel van een bonus voor hun lokale/regionale oorsprong, aangezien de innovaties tot nu toe onvoldoende zijn. |
51. |
Ondanks de welkome, uitgebreide en diverse maatregelen van de Commissie zal ondersteuning van kmo’s niet overal in de EU effect sorteren als sommige lidstaten geneigd blijven om complexe binnenlandse regels in te voeren. |
52. |
Lokale en regionale overheden moeten een belangrijke rol spelen bij het creëren van een bedrijfsvriendelijk klimaat en over instrumenten beschikken om de maatregelen aan de veranderende behoeften van kmo’s aan te passen. Tevens moeten zij nauwer worden betrokken bij de vormgeving van het toekomstige industriebeleid van de EU, waaronder het beleid ter ondersteuning van kmo’s. |
53. |
Het Comité deelt het standpunt van het Europees Parlement dat de totale begroting voor het EU-programma van de interne markt voor 2021-2027 moet worden verhoogd om het internationale concurrentievermogen van kmo’s te versterken, markten buiten de EU te openen en innovatie te benutten. |
54. |
Het is ervan overtuigd dat de integratie in het InvestEU-programma van alle financiële instrumenten die voor kmo’s beschikbaar zijn, zoals aangekondigd voor het nieuwe meerjarig financieel kader, zal leiden tot de verwachte vereenvoudiging van de procedures. |
55. |
De EU-instellingen en de lidstaten moeten hun inspanningen opvoeren om de werking van de interne markt te verbeteren en het volledige potentieel ervan te ontsluiten. |
56. |
Het Comité dringt bij de Commissie en het Europees Parlement aan op instrumenten en mechanismen die voor Europese kmo’s een gelijk speelveld in de Europese en mondiale concurrentie creëren, ook voor technologieën die van strategisch belang zijn voor Europa. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) https://cor.europa.eu/en/engage/studies/Documents/EU-SMEs/EU-policy-SMEs.pdf
(2) Advies van het CvdR over de Bevordering van startende en uitbreidende ondernemingen in Europa: regionale en lokale perspectieven, ECON-VI/021, rapporteur: Tadeusz Truskolaski, COR-2017-00032-00-01, juli 2017.
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/43 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het uitvoeringsverslag inzake overheidsopdrachten
(2020/C 39/09)
Rapporteur |
: |
Thomas Habermann (DE/EVP), voorzitter van de districtsraad Rhön-Grabfeld |
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
benadrukt dat dit advies een follow-up is van de toezegging van het CvdR om in samenhang met de taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en minder en efficiënter optreden en de agenda voor betere regelgeving feedback te geven op de uitvoering van de EU-wetgeving op lokaal en regionaal niveau. Het CvdR heeft in samenwerking met de Raad van Europese gemeenten en regio’s (CEMR) een EU-brede enquête afgenomen ter beoordeling van de tenuitvoerlegging van het rechtskader voor overheidsopdrachten door gemeenten en regionale overheden, en daarnaast ook opdracht gegeven tot het verrichten van een studie. De resultaten van de enquête geven vanwege de zeer uiteenlopende deelname van de lidstaten geen voor de gehele EU representatief beeld, maar brengen slechts bepaalde tendensen aan het licht. Voorts zij verwezen naar het in juli gepubliceerde verslag over de eerste raadpleging van het CvdR-netwerk van regionale hubs (RegHub) (1), dat de resultaten van de enquête van de CEMR en het CvdR in essentie bevestigt. |
2. |
De ingrijpende herziening van de richtlijn inzake overheidsopdrachten in 2014 is door de lidstaten deels in 2016 en deels veel later in nationale wetgeving omgezet. Er zijn ten hoogste drie jaar verstreken sinds de inwerkingtreding van dit nationale aanbestedingsrecht met rechtstreekse derdenwerking, waardoor de enquête slechts een beperkt inzicht biedt in de praktische toepassing van de nieuwe voorschriften. |
3. |
Zowel overheden als economische actoren hebben zich nu pas op het herziene rechtstelsel inzake aanbestedingen ingesteld en in sommige gevallen lopen op dit moment nog steeds aanpassingsprocessen. Ook gaan deze aanpassingsprocessen in veel gevallen gepaard met aanzienlijke opleidings- en advieskosten (soms van externe adviseurs). Met dit in het achterhoofd is het duidelijk niet opportuun om de komende jaren alweer nieuwe wettelijke voorschriften in te voeren. |
4. |
Het huidige advies is derhalve niet gericht op een nieuwe herziening van de wetgeving, maar op het in kaart brengen van een aantal actuele problemen waarmee aanbestedende overheidsdiensten op gemeentelijk en regionaal niveau bij de toepassing van de regelgeving geconfronteerd worden. Daarnaast zal in het advies dieper worden ingegaan op een aantal aspecten die de Commissie in haar niet-wetgevende mededeling inzake efficiënter, duurzamer en professioneler vormgegeven overheidsopdrachten van oktober 2017 heeft uiteengezet (2). |
5. |
Het CvdR ondersteunt het doel en de kernpunten van de richtlijn, met name de elektronische aanbesteding en de bevordering van de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), de nieuwe concepten van “interne gunning” en samenwerking tussen gemeenten, de mogelijkheid om in het kader van eigen beleidsmatige besluitvormingsprocessen van overheden strategische criteria bij de overheidsopdrachten aan te wenden, en de bevordering van transparantie en integriteit. |
6. |
De resultaten van de enquête (3) wijzen er echter op dat grensoverschrijdende aanbestedingen voor lokale en regionale overheden geen meerwaarde hebben opgeleverd, en dat er geen of zeer weinig grensoverschrijdende inschrijvingen worden ingediend, ondanks het feit dat er regelmatig in de gehele EU aanbestedingen worden uitgeschreven die vaak geldverslindend en tijdrovend zijn. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de elektronische platforms waarover de lidstaten beschikken, verschillend zijn en daarom een belemmering vormen voor de deelname van bedrijven en instanties uit de buurlanden. De platforms, die op nationaal niveau zijn ontworpen en worden gehanteerd, voorzien vaak niet in de mogelijkheid om verschillende talen te gebruiken of om administratieve vereisten op te nemen van andere landen dan die waarin de aanbestedende dienst zich bevindt. |
7. |
Intussen is de juridisch correcte toepassing van het rechtskader voor overheidsopdrachten nu veeleer een doel op zich geworden (4) dan dat het rechtskader wordt gezien als een instrument voor het bestellen van werkzaamheden, leveringen of diensten. |
8. |
Er zou meer duidelijkheid moeten komen over de vraag onder welke omstandigheden lokale en regionale overheden tevens de lokale economische groei en de lokale structuren m.b.t. duurzaamheid en een positief milieueffect kunnen bevorderen dankzij korte ketens (bijvoorbeeld “Holz von hier”) en overeenkomstig het zogeheten “buy local”-beginsel. |
9. |
Het opnemen van groene, sociale of innovatieve criteria in openbare dienstverlening — mogelijk gemaakt door de hervorming van 2014 — moet overeenkomstig het grondbeginsel van lokaal zelfbestuur volledig aan de betrokken lokale overheid worden overgelaten. Een eventuele toekomstige verplichting om strategische criteria voor de gunning van dergelijke overheidsopdrachten op te nemen, moet absoluut worden verworpen om onnodige verzwaring van de aanbestedingsprocedures te voorkomen. Het hanteren van strategische criteria kan in veel aanbestedingsprocedures ook ondoeltreffend zijn, bijvoorbeeld in het geval van standaardinkoop van producten. |
10. |
Aanvullende beleidsdoelstellingen vergroten zowel de kans op fouten als het risico op tegenstrijdigheden tussen deze doelstellingen. De doelstellingen van overheidsopdrachten kunnen slechts worden bereikt in zoverre en op voorwaarde dat het hoofddoel, nl. om de burgers goede producten en diensten tegen een redelijke prijs te leveren, niet wordt ondermijnd. |
11. |
In de hervorming van 2014 werden zowel het recht van lokale overheden om zelf hun diensten aan de hand van eigen faciliteiten, overheidsbedrijven of openbare bedrijven te verlenen en te organiseren, als het concept van “interne gunning” en de samenwerking tussen gemeenten duidelijk erkend. Het gunnen van opdrachten aan derden is in die zin slechts één van de vele alternatieven om openbare diensten ter beschikking te stellen (5). Ten slotte benadrukt het CvdR dat aanbestedende diensten het recht hebben om aan derden gegunde opdrachten weer naar het lokale overheidsniveau over te hevelen. |
12. |
Het CvdR is van mening dat een verhoging van de drempels voor de bekendmaking van overheidsopdrachten in heel Europa een goed streefdoel is om het evenwicht te bewaren tussen transparantie enerzijds en administratieve lasten voor overheden en kmo’s anderzijds. Het verzoekt de Commissie daarom op WTO-niveau te streven naar een aanzienlijke verhoging op lange termijn van de drempels in de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten. |
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
Strategisch aanbesteden
13. |
Het CvdR is van oordeel dat de in de richtlijnen inzake overheidsopdrachten van 2014 opgenomen mogelijkheid voor aanbestedende diensten om in het aanbestedingsproces strategische aanbestedingscriteria in aanmerking te nemen, in sommige gevallen vanuit het oogpunt van de aanbestedende dienst tot “betere aanbestedingen” zal leiden. |
14. |
De daaruit voortvloeiende administratieve lasten voor lokale overheden zouden hoe dan ook in verhouding moeten staan tot de voordelen die overheidsopdrachten de burger kunnen opleveren. Overheidsopdrachten zijn er niet in de eerste plaats voor geschikt om beleidsdoelstellingen, bijvoorbeeld op het vlak van milieubescherming, sociale integratie en innovatie, te verwezenlijken of om bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen kracht bij te zetten, maar worden desalniettemin steeds meer ingezet als instrument voor het aansturen en de verwezenlijking van andere beleidsdoelstellingen. Het doel en het nut van overheidsopdrachten mogen echter niet uit het oog worden verloren: overeenkomstig de beginselen van een strenge begrotingsdiscipline en goed financieel beheer van overheidsdiensten dient te worden gestreefd naar de beste prijs-kwaliteitverhouding; |
15. |
Zoals de resultaten van de enquête van het CvdR en de CEMR hebben aangetoond, zijn lokale en regionale overheden zich bewust van de mogelijkheid om groene, sociale en innovatieve gunningscriteria te hanteren, en worden deze criteria, zo blijkt uit de antwoorden, soms slechts mondjesmaat ingezet, omdat enerzijds de behoefte eraan ontbreekt en anderzijds de kans op gerechtelijke procedures toeneemt vanwege een grotere kans op fouten. Met name regionale en lokale overheden klagen over het gebrek aan professionaliteit om dit soort aanbestedingen te stimuleren. |
16. |
Ondanks de mogelijkheid om overheidsopdrachten op basis van verschillende kwalitatieve criteria toe te kennen, geven lokale en regionale overheden vaak toch de voorkeur aan de gunstigste prijs omdat dit vanuit hun oogpunt niet alleen het meest geschikte gebruik van overheidsgeld vormt maar ook een gemakkelijker toepasbaar criterium is. |
17. |
Het CvdR neemt nota van de kritiek van de Commissie in haar mededeling (6) dat bij 55 % van de aanbestedingsprocedures de laagste prijs nog steeds als enig gunningscriterium wordt gehanteerd. Er moet echter op worden gewezen dat bij de betreffende aanbestedingsprocedures mogelijkerwijs toch rekening is gehouden met strategische doelstellingen, bijvoorbeeld omdat milieu- of energie-efficiëntiecriteria vaak net zo doeltreffend reeds bij de beschrijving van de opdracht kunnen worden aangegeven en de gunning daarna consequent op basis van de laagste prijs gebeurt. |
18. |
Volgens de resultaten van de enquête lopen de behoeften aan strategische gunningscriteria sterk uiteen: aan innovatiebevorderende overheidsopdrachten is over het algemeen nauwelijks behoefte, terwijl de behoefte aan sociale overheidsopdrachten doorgaans evenwichtiger is en groene aanbestedingen de voorkeur van een grote meerderheid wegdragen. Wanneer alle criteria tegelijk worden toegepast, ontstaan er als gevolg van de complexiteit van het rechtskader problemen bij het vaststellen van de voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht en in het bijzonder bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van nationale certificaten en labels, die de toepassing van dergelijke criteria moeten rechtvaardigen (7). |
19. |
Het gebruik van innovatieve aanbestedingen, met inbegrip van innovatiepartnerschappen of precommerciële aanbestedingen, is tot op heden beperkt gebleven tot een gering aantal lokale overheden in slechts enkele lidstaten. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat de bevordering van onderzoek en ontwikkeling zelden op de voorgrond wordt geplaatst, dat er standaardproducten worden aangekocht of dat er budgettaire beperkingen zijn. Het “Big Buyers”-initiatief van de Commissie zou een mogelijk instrument ter bevordering van innovatieve aanbestedingen kunnen zijn. Het CvdR benadrukt echter wel dat groepsaankopen en inkoopcombinaties regelmatig ook kleinere overheden voordeel kunnen bieden en tot grotere efficiëntie kunnen leiden. |
Toegang van kmo’s tot de markt van overheidsopdrachten
20. |
De bevordering van kmo’s was een van de vijf kernpunten van de herziening van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten in 2014. Kmo’s en start-ups ondervinden echter nog altijd moeilijkheden om aan de economische of vaktechnische selectiecriteria te voldoen. Bovendien blijven betalingsachterstanden, een gebrekkige kennis van kmo’s m.b.t. belangrijke aspecten van overheidsopdrachten en de hoge potentiële kosten van gerechtelijke procedures aanzienlijke belemmeringen. |
21. |
Zoals ook blijkt uit de resultaten van de enquête van het CvdR en de CEMR, hebben de maatregelen ter uitbreiding van de deelname van kmo’s niet tot de verwachte verbetering geleid. |
22. |
Strategische aanbestedingsdoelstellingen vormen regelmatig een grote belemmering voor kmo’s die deelnemen aan aanbestedingsprocedures, omdat kmo’s, vergeleken met professioneel georganiseerde grote ondernemingen, vaak niet over de nodige middelen beschikken om aan de strategische aanbestedingscriteria te voldoen. Het aanscherpen van de strategische aanbestedingscriteria druist mogelijk in tegen de passende en nastrevenswaardige doelstelling om de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten te bevorderen en te vergemakkelijken. |
23. |
In dit kader is er behoefte aan een herziening van de destijds op Europees niveau geldende definitie van kmo’s (8). Ondanks het feit dat middelgrote ondernemingen (zogeheten midcaps met maximaal 500 medewerkers) in de huidige definitie qua structuur min of meer vergelijkbaar zijn met kmo’s (met < 250 medewerkers op jaarbasis en een omzet van ≤ 50 miljoen EUR of een balanstotaal van ≤ 43 miljoen EUR), genieten ze evenwel geen enkel voordeel ten opzichte van grote ondernemingen. Tegen een achtergrond van toenemende protectionistische tendensen op belangrijke markten is het van belang dat de EU zich ten behoeve van de eigen Europese economie constructief en nadrukkelijk open opstelt tegenover de mondiale concurrentie, en daarbij ook rekening houdt met de middenstand als sterke economische factor, met name in plattelandsgebieden. |
24. |
Het nieuwe stelsel voor sociale en andere bijzondere diensten stelt de lokale en regionale overheden voor de nodige problemen. De ervaren problematiek hangt onder andere samen met de bijzondere aard van — en de bijzondere context waarbinnen die diensten worden verstrekt. Daarnaast gelden er nu boven een bepaalde drempel (750 000 EUR) tevens aanbestedingsverplichtingen, hoewel de redenen voor het gebrek aan relevantie van dit soort diensten voor de interne markt nog steeds bestaan. Deze voorschriften sluiten soms niet aan bij de nationale stelsels van de lidstaten. In gevallen waarbij er geen sprake is van een selectieve selectie door openbare instanties wanneer dienstverleners opereren in het kader van zuivere vergunningsprocedures of zogenaamde open-house-modellen heeft het Hof van Justitie bepaald dat de aanbestedingsrichtlijn niet van toepassing is (9). Echter, de regels uit de aanbestedingsrichtlijn sluiten niet altijd goed aan bij de nationale stelsels van de lidstaten en kunnen in praktijk leiden tot disproportionele administratieve lasten bij lokale en regionale overheden (10). Bovendien is het toepassingsgebied van het stelsel als gevolg van de verwijzingen naar de inhoudelijk onbepaalde CPV-codes in bijlage XIV niet volkomen duidelijk. |
25. |
Aanbesteding in percelen is in het bijzonder gunstig voor kmo’s en de middenstand en vormt bijgevolg een goede aanpak. Er moet echter wel op worden gewezen dat inefficiënte ondernemingen of te kleine percelen de beheers- en coördinatielasten voor de aanbestedende diensten kunnen doen toenemen. |
Grensoverschrijdende inkoop van goederen en diensten
26. |
Het totale percentage grensoverschrijdende aanbestedingen daalde van 5,95 % in 2013 naar 3,4 % in 2017 (11). |
27. |
Het concept van een overheidsopdracht moet functioneel worden geïnterpreteerd; verschillende soorten planningsdiensten mogen echter zelfs vanuit functioneel oogpunt bij de berekening van de waarde van de opdracht niet worden opgeteld, maar kunnen als afzonderlijke opdrachten worden behandeld. Dit is met name van belang voor de bescherming van en een grotere deelname van kmo’s aan openbare aanbestedingsprocedures. |
28. |
Het CvdR verzoekt de Commissie om uitgebreidere richtsnoeren voor elektronische aanbestedingsprocedures vast te stellen teneinde de rechtszekerheid te vergroten en ervoor te zorgen dat meer kmo’s deelnemen aan elektronische aanbestedingen. |
29. |
In artikel 10, onder h) (uitzondering op het toepassingsgebied) van de richtlijn inzake overheidsopdrachten (Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (12)) komt het grote belang tot uiting van non-profitorganisaties die door vrijwilligers kunnen worden opgezet, met name in het kader van de civiele bescherming. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving expliciet bepalen welke organisaties als organisaties van openbaar nut worden beschouwd als de nationale wetgeving garandeert dat deze organisaties voldoen aan de betreffende criteria van het Hof van Justitie van de EU (13). |
30. |
70 % van de respondenten van de CvdR/CEMR-enquête geeft aan dat grensoverschrijdende inkoop geen meerwaarde biedt bij gebrek aan inschrijvingen uit andere lidstaten, en slechts 24 % van de respondenten is van mening dat dit de mededinging bevordert en tot betere alternatieven leidt. Er zij op gewezen dat in het RegHub-verslag wordt vastgesteld dat sommige sectoren, met name de sociale sectoren, van nature geen grensoverschrijdende dimensie hebben en de noodzakelijke relevantie voor de interne markt dan ook ontbreekt. |
31. |
De doelstelling van de Commissie om het aantal grensoverschrijdende aanbestedingen te verhogen is in principe lovenswaardig. Het lage aantal grensoverschrijdende aanbestedingen is onder meer te wijten aan de behoefte aan meertalige aanbestedingsdocumenten, die tijdrovend en arbeidsintensief zijn en onvermijdelijk tot hogere kosten leiden, en aan de uiteenlopende interpretaties van de aanbestedingsrichtlijnen door de lidstaten. |
32. |
Een andere belangrijke oorzaak is mogelijk gelegen in de verschillende normen en wetgeving die de lidstaten hanteren op het gebied van arbeid en gezondheid en veiligheid op het werk of in de bouwsector. Hierdoor worden potentiële buitenlandse inschrijvers, met name kmo’s, die vaak niet beschikken over de nodige feitelijke en rechtsmiddelen om aan de vereisten van andere lidstaten te voldoen, ervan weerhouden een inschrijving in te dienen. |
33. |
Het CvdR wijst erop dat bedrijven heel vaak dochterondernemingen in andere lidstaten opzetten om zo op de lokale markten aanwezig te zijn. Het zijn meestal deze dochterondernemingen, en niet de moedermaatschappijen, die inschrijven op lokale en regionale aanbestedingen. Deze transacties ontbreken in grensoverschrijdende aanbestedingsstatistieken. |
34. |
Ten slotte moet er ook worden gewezen op de moeilijkheden die inschrijvers ondervinden bij de omgang met de verschillende eisen die de lidstaten stellen ten aanzien van certificaten en elektronische handtekeningen over de grenzen heen. Vandaar de noodzaak te voorzien in gemeenschappelijke richtsnoeren voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke regelgevings- en IT-systemen en de oprichting van elektronische platforms die de deelname van instanties en bedrijven uit verschillende aangrenzende landen mogelijk maken. |
Maatregelen voor een betere omzetting
35. |
De door de Commissie aangekondigde zogenaamde professionalisering, d.w.z. de opleiding van administratief personeel van aanbestedende diensten, valt uitsluitend onder de organisatorische soevereiniteit van de lidstaten en in het bijzonder die van de lokale en regionale overheden. Gelet op de reeds omvangrijke regelgeving valt daarnaast te vrezen dat verdere richtsnoeren en handboeken van de Commissie over de professionalisering van de aanbestedende diensten (bijvoorbeeld het momenteel geplande uitvoerige European Professionalisation Framework, EPF) veeleer zullen leiden tot bijkomende administratieve lasten. |
36. |
Het Comité is verheugd over het definitieve actieplan van 26 oktober 2018 van het Partnerschap voor innovatieve en verantwoorde overheidsopdrachten in het kader van de Stedelijke Agenda (14) en steunt met name de aanbevelingen aan het EU-niveau om EU-financiering te overwegen voor gezamenlijke grensoverschrijdende aanbestedingen, overheidsopdrachten voor innovatie, strategische aanbestedingen, in het bijzonder sociale aanbestedingen (d.w.z. door gebruik te maken van sociale clausules en gunningscriteria in aanbestedingsprocedures en contracten), en circulair inkopen, aan de lidstaten om te investeren in capaciteitsopbouw voor innovatieve en verantwoorde overheidsopdrachten, en aan de lidstaten en de steden om meer opleidingen te geven over circulaire overheidsopdrachten alsook innovatieve en verantwoorde overheidsopdrachten. |
37. |
De EU moet de samenhang waarborgen tussen de verschillende Europese beleidsterreinen die het beleid inzake overheidsopdrachten, mededinging en staatssteun bestrijken, om er zo voor te zorgen dat de EU in haar geheel als vestigingsplaats voor de industrie wordt versterkt en Europese ondernemingen concurrerend zijn in een geglobaliseerde wereld. |
38. |
De Commissie zou een proces voor betrouwbare en duidelijke, in de hele EU erkende keurmerken en certificaten in het leven moeten roepen teneinde rechtszekerheid te scheppen en de lokale aanbestedende diensten te ontlasten. |
39. |
De ontwikkeling van eigen elektronische aanbestedingssystemen en nationale aanbestedingsportalen heeft zowel tussen als binnen de lidstaten soms geleid tot compatibiliteitsproblemen. De ontwikkeling van volledig compatibele systemen zou de procedure voor overheidsopdrachten aanzienlijk kunnen vereenvoudigen en versnellen. |
40. |
Ten slotte moet erop worden gewezen dat de richtlijnen de belangrijkste doelstelling niet hebben gehaald omdat ze niet hebben gezorgd voor een uitvoerige vereenvoudiging voor lokale en regionale overheden. Vanwege de continuïteit en om de eerder uiteengezette redenen wordt een nieuwe herziening van de wetgeving in de komende jaren echter ten zeerste afgeraden. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) Comité van de Regio’s, stuurgroep Subsidiariteit, netwerk van regionale hubs voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van het EU-beleid, evaluatie van de uitvoering, uitvoeringsverslag, eerste raadpleging over overheidsopdrachten, juli 2019.
(2) Mededeling van de Commissie over Succesvolle overheidsopdrachten in en voor Europa, 3.10.2017 (COM(2017) 572).
(3) Zie de enquête ter beoordeling van de uitvoering van de richtlijnen uit 2014 voor openbare aanbestedingen, die tezamen met de Raad van Europese gemeenten en regio’s (CEMR) is opgesteld: “Herausforderungen und Chancen auf regionaler und lokaler Ebene” (Uitdagingen en mogelijkheden op regionaal en lokaal niveau).
(4) Zie de gezamenlijke enquête van het CvdR en de CEMR.
(5) Zie het advies van het Europees Comité van de Regio’s over het pakket maatregelen inzake overheidsopdrachten van 5.7.2018, rapporteur: Adrian Ovidiu Teban (RO/EVP).
(6) Mededeling van de Commissie over Succesvolle overheidsopdrachten in en voor Europa, 3.10.2017 (COM(2017) 572 final).
(7) Zie de enquête van het CvdR en de CEMR.
(8) Aanbeveling van de Commissie 2003/361/EC, 6.5.2003 (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(9) Zaken C-410/14 Falk Pharma en C-9/17 Tirkkonen.
(10) REFIT Platform opinie over de effectiviteit en efficiëntie van aanbestedingen (jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning) door het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 14.3.2019.
(11) Europees Parlement, beleidsondersteunende afdeling Economische Zaken, Wetenschapsbeleid en Levenskwaliteit, Contribution to Growth.European Public Procurement.Delivering Economic Benefits for Citizens and Businesses, januari 2019.
(12) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.
(13) HvJ, arrest in zaak C-465/17 van 21.3.2019.
(14) https://ec.europa.eu/futurium/en/system/files/ged/final_action_plan_public_procurement_2018.pdf
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/48 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over betere regelgeving: inventarisatie en verdere inzet
(2020/C 39/10)
Rapporteur |
: |
Olgierd Geblewicz (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van West-Pommeren |
Referentiedocumenten |
: |
COM(2019) 178 final SWD(2019) 156 |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Opmerkingen
1. |
is ingenomen met de inventarisatieactiviteiten van de Europese Commissie op het gebied van betere regelgeving en benadrukt dat betere regelgeving inderdaad geen verborgen agenda mag zijn om regelgeving af te schaffen, dat betere regelgeving en transparante en inclusieve beleidsvorming op basis van empirische feiten een absolute noodzaak zijn in een klimaat waarin de democratie en compromiscultuur worden aangevallen, maar ook dat instrumenten voor betere regelgeving nooit de democratische politieke besluitvorming mogen vervangen. Omdat aan zulke instrumenten kosten zijn verbonden (in termen van tijd, personele middelen enz.), dient de algehele doeltreffendheid ervan zorgvuldig te worden beoordeeld. Verder moet betere regelgeving een gezamenlijke inspanning van alle bestuursniveaus zijn. Het is daarom bijzonder positief dat de Commissie de noodzaak erkent om de lokale en regionale overheden en het CvdR rechtstreekser bij het EU-beleidsproces te betrekken. |
2. |
Het CvdR is van mening dat de burgers van de Europese Unie regelgeving van goede kwaliteit verdienen die Europese meerwaarde creëert, duidelijk is, over de doelstellingen waarvan goed met de betrokkenen wordt gecommuniceerd en waarvan de impact wordt gemonitord. Aangezien de lokale en regionale overheden ongeveer 70 % van de EU-regelgeving uitvoeren en ook het dichtst bij de burgers staan, moeten ze direct bij de uitwerking van goede Europese regels en bij de beoordeling van de gevolgen daarvan worden betrokken. Omdat het voor de uitvoering van regels en het beeld van de EU essentieel is dat de burgers de doelstellingen van die regels en de daaruit voor hen voortvloeiende voordelen begrijpen, moeten de, voor de burgers geloofwaardige, lokale en regionale overheden ook volledig bij de communicatie daarover worden betrokken, dat wil zeggen bij het geven van begrijpelijke voorlichting op lokaal niveau en het uitleggen van de zin van regels. Bij dit alles speelt het CvdR, als brug tussen de EU-instellingen en de lokale en regionale overheden, een uiterst belangrijke rol. |
3. |
De kwaliteit van regelgeving is essentieel voor het welslagen van de Europese integratie. Europa zal sterker worden, met rechtsstatelijke instellingen en adequaat beleid, en zijn burgers zullen zich gaan engageren en betrokken raken bij de besluitvorming, als de governance samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus garandeert bij de uitvoering van het EU-beleid, bij de doeltreffende toepassing van de regelgeving en bij het vinden van maatschappelijk aanvaardbare antwoorden op mondiale uitdagingen. Het CvdR staat in dit licht achter de opvatting van de Europese Commissie dat een kwantitatieve aanpak (vermindering van de zgn. administratieve lasten met een bepaald percentage) niet geschikt is gelet op de complexe en heterogene aard van de EU-regelgeving en de impact ervan op verschillende niveaus. In verband hiermee onderschrijft het ook de aanbeveling van de taskforce voor subsidiariteit dat de dichtheid van wetgeving ten opzichte van de meerwaarde ervan een kernaspect van Refit moet zijn. Verder is het ingenomen met de toezegging van de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie om in 2020 een conferentie over de toekomst van Europa te houden. Het herinnert aan zijn wens om volledig te worden betrokken bij alle discussies over de verbetering van de EU-governance, en aan zijn voorstel voor een permanent, gestructureerd systeem van burgerdialogen om de democratische werking van de EU te versterken. |
4. |
Terecht stelt de Europese Commissie dat de agenda voor betere regelgeving een instrument is om het beleid van de EU te helpen verbeteren en het uitgangspunt moet vormen voor verstandige beleidsbesluiten die op het juiste moment worden genomen. Deze agenda moet namelijk waarborgen dat de door de EU-instellingen vastgestelde regels meer goed doen dan slecht, dat wil zeggen ervoor zorgen dat wetgevingsmaatregelen empirisch zijn onderbouwd, gedegen in elkaar zitten en burgers, ondernemingen en de gehele samenleving tastbare en blijvende voordelen opleveren. Dit geldt zowel voor nieuwe voorschriften als voor de omvangrijke al van kracht zijnde EU-regelgeving. Het CvdR realiseert zich dat voornoemd instrument in feite het begin is van een proces om de best mogelijke wetgevingsmechanismen te ontwikkelen. |
5. |
De structuren van de Europese Commissie spelen een sleutelrol in het beleid voor betere regelgeving op grond van de hun in de Verdragen toegekende bevoegdheden en de personele middelen waarover zij beschikken. Europese maatregelen volstaan echter niet om de regelgeving te verbeteren. Het CvdR wijst in dit verband nadrukkelijk op het grote, maar nog steeds niet volledig benutte potentieel van samenwerking met de lokale en regionale overheden, waarbij het zelf een natuurlijke verbindende functie vervult. |
6. |
Het CvdR brengt in herinnering dat de EU op gebieden die onder de gedeelde bevoegdheden vallen slechts wetgevend mag optreden indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat wil zeggen conform de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Het onderschrijft de conclusies van de taskforce voor subsidiariteit en evenredigheid en het voorstel voor opener beleid, dat inhoudt dat alle bestuursniveaus beter bij de beleidsvorming moeten worden betrokken op basis van een nieuwe benadering van het subsidiariteitsbeginsel, de zogeheten “actieve subsidiariteit”. |
7. |
Momenteel zijn de lokale en regionale overheden niet rechtstreeks betrokken bij de onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad in het kader van de wetgevingsprocedures en zijn ze evenmin rechtstreeks betrokken bij het formele subsidiariteitscontrolemechanisme. Het CvdR heeft echter het recht om zich tot het Europees Hof van Justitie te wenden als het subsidiariteitsbeginsel niet wordt nageleefd. Het maakt van deze mogelijkheid gebruik om zijn politieke boodschappen ter zake kracht bij te zetten. Aldus draagt het in belangrijke mate ertoe bij dat de stem van de lokale en regionale overheden wordt gehoord. Het roept de Europese Commissie op te onderzoeken hoe de regionale parlementen nauwer bij dit alles kunnen worden betrokken, bijvoorbeeld door ze formeel op te nemen in het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing of het systeem van gele en rode kaarten uit te breiden met de regionale parlementen, zodat zij positief kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van actieve subsidiariteit. |
8. |
Essentieel voor betere regelgeving zijn monitoring en evaluatie. Vaak worden nieuwe voorschriften ingevoerd nog voordat de impact van de tot dan toe geldende regelgeving volledig en naar behoren in kaart is gebracht. De lokale en regionale overheden voeren het grootste deel van de EU-wetgeving uit en beschikken daarom ook over de meest uitgebreide kennis van de praktische gevolgen ervan voor de burgers. |
9. |
Het CvdR is ingenomen met de oproep van de Europese Commissie om de Refit-maatregelen te versterken door het CvdR daar meer bij te betrekken. |
10. |
Het CvdR beschikt over uitgebreide mogelijkheden om de lokale gemeenschappen te raadplegen en te informeren dankzij zijn contacten met de bestaande netwerken van vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden uit de lidstaten. |
Instrumenten voor betere regelgeving en de rol van de lokale en regionale overheden bij de betere benutting van die instrumenten
11. |
Raadpleging van belanghebbenden kan een belangrijke bijdrage leveren aan de inhoud van wetgeving en versterkt de legitimiteit van voorschriften. Zo wordt de acceptatie ervan bevorderd en kunnen ze veel doeltreffender worden uitgevoerd. Het CvdR is dan ook ingenomen met het initiatief voor communicatie met en raadpleging van de burgers via de portaalsite “Geef uw mening”. Maar tot nu toe zijn de bijdragen van individuele burgers op dit portaal nog in de minderheid, wat er waarschijnlijk mee te maken heeft dat de site en het raadplegingsproces nog niet algemeen bekend zijn. Daarom pleit het CvdR voor krachtigere maatregelen om informatie te verstrekken over dit soort raadplegingen en ze te bevorderen, niet in de laatste plaats via samenwerking met de lokale en regionale overheden. Bovendien stelt het voor om specifiek op de lokale en regionale overheden gerichte raadplegingen te overwegen, met name over beleidsterreinen die voor hen van groot belang zijn. Als het CvdR zelf daarbij wordt betrokken en het zijn contacten met de netwerken van vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden benut, zouden grotere groepen individuen en instanties kunnen worden bereikt, wat de uitkomsten van de raadplegingen zou verbeteren. |
12. |
Effectbeoordeling is een essentieel instrument ter vergroting van de legitimiteit en transparantie van de regelgeving. Daarom steunt het CvdR het voornemen van de Europese Commissie om bij de uitvoering van effectbeoordelingen bijzondere aandacht te schenken aan subsidiariteit en evenredigheid. De lokale en regionale overheden kunnen in dit verband zeer waardevolle informatie verschaffen. |
13. |
De ontwikkeling van effectbeoordelingsindicatoren moet worden voortgezet, waaronder instrumenten die de subnationale bestuursniveaus omvatten, en met name indicatoren betreffende de uitwerking van beleidsmaatregelen, zoals de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het sociaal scorebord. Daarmee zullen de Europese, nationale, regionale en lokale overheden inzicht kunnen krijgen in de gevolgen op regionaal niveau en in kaart kunnen brengen welke aspecten van de regelgeving en beleidsvorming op lokaal niveau nog moeten worden verbeterd. |
14. |
Het CvdR vestigt de aandacht op de regionale diversiteit, die tot gevolg kan hebben dat de impact van regelgeving niet overal dezelfde is. Met aanvangseffectbeoordelingen moet worden bepaald of er territoriale gevolgen van de uitvoering van beleid zijn waarmee in een vroeg stadium van het wetgevingsproces rekening moet worden gehouden. Daarom zouden alle directoraten en diensten van de Europese Commissie bij de voorbereiding van wetgeving dit aspect standaard moeten onderzoeken. Dat zou hen in staat stellen een betere inschatting te maken met welke middelen zij hun beleidsdoelstellingen optimaal kunnen verwezenlijken en waar eventueel grondigere effectbeoordelingen van wetgeving moeten worden uitgevoerd. Het zou ook helpen om alle directoraten van de Commissie bewust te maken van de potentiële territoriale en geografische gevolgen van hun beleidskeuzes. |
15. |
In 2018 heeft het CvdR een proefproject gelanceerd voor de oprichting van een netwerk van regionale hubs om met behulp van speciale enquêtes lokale en regionale gegevens over de uitvoering van het EU-beleid te verzamelen (RegHub). Het is zeer tevreden dat de Europese Commissie in haar mededeling over betere regelgeving haar steun voor dit project uitspreekt. Het dringt aan op verdere inspanningen om dit project te verbeteren en het een vaste plaats in de EU-beleidsvorming en -regelgeving te geven als de proeffase een succes blijkt te zijn. |
16. |
Het CvdR staat volledig achter de doelstellingen van het Refit-platform. Sinds de oprichting ervan in 2015 maakt het deel uit van de stakeholdersgroep van dit platform. Het pleit ervoor het mandaat van het platform uit te breiden, zoals voorgesteld door de taskforce voor subsidiariteit. Die stelde grote problemen vast die het CvdR belemmeren om doeltreffender aan het platform bij te dragen. Het CvdR is als adviesorgaan het beste in staat om inhoudelijk input te leveren, maar door het huidige gespecialiseerde en technische karakter van het platform en de korte termijnen kan het zijn mogelijkheden niet ten volle benutten noch op een zinvolle manier aan de werkzaamheden van het platform bijdragen. Voorts zij gewezen op de belangrijke bijdrage die het RegHub-netwerk via het CvdR kan leveren aan de doelstellingen van het Refit-platform. |
Aanbevelingen van het CvdR
17. |
Het CvdR waardeert de tot nu toe door de Europese Commissie verrichte inspanningen voor doorlichting van de bestaande regelgeving, maar beveelt aan om daartoe sectorale plannen op te stellen om te waarborgen dat de door de Commissie vastgestelde doelstellingen coherent en systematisch worden verwezenlijkt. Ook wijst het erop dat samenwerking op meerdere niveaus op basis van wederzijds vertrouwen onmisbaar is voor de evaluatie van oude en de uitwerking van nieuwe voorschriften. Voor deze samenwerking moeten de regio’s en lokale overheden actief worden betrokken bij de opstelling van het jaarlijkse werkprogramma van de Europese Commissie en bij de jaarlijkse planning van de activiteiten voor de evaluatie van en het toezicht op de wetgeving, met name wat de territoriale impact betreft. |
18. |
Het CvdR is voorstander van een betere toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in de besluitvorming van de EU als onderdeel van een bredere agenda op het gebied van betere regelgeving. De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid moeten de hoogste prioriteit krijgen en subsidiariteit moet actief worden ingevuld, als manier om ervoor te zorgen dat met bottom-upinput in het kader van de EU-bevoegdheden volledig rekening wordt gehouden. Deze beginselen moeten als fundamentele elementen van de EU-besluitvorming worden beschouwd, waarbij niet in de laatste plaats nauw moet worden samengewerkt met het CvdR als de institutionele vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden, die voor de rechtstreekse toepassing van grote delen van de Europese regelgeving verantwoordelijk zijn. |
19. |
Met de werkwijze van het Refit-platform wordt beoogd om de technische en politieke aspecten binnen hetzelfde kader te behandelen. Verder wordt het CvdR, als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden, gezien als belangengroep, wat niet strookt met zijn samenstelling. Daarom roept het CvdR ertoe op de werkmethoden van het Refit-platform dusdanig aan te passen dat zijn vertegenwoordigers rechtstreekser worden betrokken bij het politieke proces om de beleidsdoelstellingen van het platform te formuleren en de onderzochte voorschriften te selecteren. Dan zullen de aan het platform deelnemende CvdR-leden ten volle gebruik kunnen maken van hun kennis en hun ervaring met de uitvoering van Europese regelgeving en de gevolgen ervan voor de burgers en ook een burg kunnen slaan met de netwerken van het CvdR. |
20. |
Lokale en regionale overheden moeten de EU-wetgeving kunnen aanpassen aan de lokale en regionale omstandigheden om onnodige bureaucratische rompslomp, beperkingen en financiële lasten te voorkomen. De taskforce voor subsidiariteit en evenredigheid wijst erop dat de wetgevingsdichtheid is toegenomen, waardoor de noodzakelijke interpretatieruimte bij de omzetting van richtlijnen kleiner is geworden. Daardoor wordt het moeilijker om de wetgeving beter en doeltreffender te maken, zoals de Europese Commissie wil. Deze kwestie dient bij de toekomstige werkzaamheden rond betere regelgeving dan ook aangepakt te worden. |
21. |
Daarnaast moet de structuur van het Refit-platform worden gewijzigd: ook lokale en regionale deskundigen moeten worden betrokken bij de werkzaamheden van de deskundigengroep en de stakeholdersgroep. Aldus zou op nog een manier worden beantwoord aan de in de Commissiemededeling genoemde aanbevelingen van de werkgroep voor de versterking van de rol van de lokale en regionale overheden in het wetgevingsproces. |
22. |
De Europese Commissie heeft verklaard de samenwerking met het CvdR alsmede met het Europees Economisch en Sociaal Comité en representatieve verenigingen te willen intensiveren. Als de proeffase een succes blijkt te zijn, kunnen de regionale netwerken (RegHub) een essentiële schakel vormen waarmee die intensievere samenwerking kan worden gerealiseerd. Dit vereist dat de Commissie, het CvdR en alle andere betrokkenen samen met de netwerken de tijdschema’s, beleidsonderwerpen en het regionaal en lokaal belang vaststellen. Wat dit betreft zou de Commissie zich voor het proefproject al meer moeten inzetten. |
23. |
De Europese Commissie zou moeten overwegen om na afloop van het proefproject de regionale netwerken (RegHub) uit te breiden. De potentiële meerwaarde van het project zou met zo'n uitbreiding, door daarbij circa 280 regio’s te betrekken, aanzienlijk toenemen. Pan-Europese regionale netwerken (RegHub) zouden een belangrijk instrument kunnen vormen om het hoofd te bieden aan enkele van de uitdagingen die zich bij het huidige project voor betere regelgeving voordoen. Veel regio’s hebben al interesse getoond om aan het proefproject deel te nemen. Voor de ontwikkeling en instandhouding van zulke netwerken moeten echter personele en financiële middelen ter beschikking worden gesteld, alsook steun voor de regio’s die zich intern willen organiseren om na afloop van het proefproject een permanente bijdrage te leveren aan de activiteiten van het netwerk. |
24. |
Het CvdR is ermee ingenomen dat Europees Parlement, Raad en Europese Commissie in 2016 een nieuw Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven hebben afgesloten en dat dit akkoord heeft geleid tot meer toezicht op de procedure voor de vaststelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Het wijst er echter op dat het akkoord niet volledig ten uitvoer is gelegd door de instellingen die het hebben ondertekend en dat het zelf helaas niet bij de voorbereiding ervan betrokken is geweest. Gelet op het voorafgaande zou het in het algemene institutionele belang van de EU zijn om het CvdR bij alle toekomstige herzieningen van dit interinstitutionele akkoord te betrekken. |
25. |
De Raad voor regelgevingstoetsing zou moeten worden uitgebreid met een door het CvdR aan te wijzen lid. Dat is nodig omdat de regionale en lokale standpunten over Europese regelgeving dringend onder de aandacht van deze Raad moeten worden gebracht. Alleen een krachtigere en formele rol voor de lokale en regionale overheden en het CvdR in de EU-beleidsvorming en -regelgeving kan de doeltreffendheid van voorschriften helpen vergroten, bijdragen tot een betere naleving van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en zo de legitimiteit van beleid en regelgeving versterken. |
26. |
Europees Parlement en Raad zouden effectbeoordelingen moeten uitvoeren van alle belangrijke wijzigingen die zij tijdens het wetgevingsproces voorstellen. Bovendien zouden zij wanneer het door hen bereikte akkoord sterk afwijkt van de oorspronkelijke effectbeoordeling van de Europese Commissie, alvorens een definitief besluit te nemen, gezamenlijk opnieuw de economische, sociale en milieugevolgen en de regeldruk moeten beoordelen. In voorkomend geval zou het CvdR regelmatig geïnformeerd willen worden over het verloop van de onderhandelingen tussen Europees Parlement en Raad en over de impact op de oorspronkelijke inhoud van het regelgevingsvoorstel. Bij substantiële wijzigingen wenst het indien mogelijk opnieuw te worden geraadpleegd. |
27. |
Het CvdR verzoekt de Europese Commissie om bij toekomstige effectbeoordelingen zowel een analyse van de financiële lasten van de nieuwe wetgeving voor overheden als een territoriale analyse uit te voeren. Dit biedt een stevigere basis om te bespreken of EU-wetgeving vanuit het oogpunt van doeltreffendheid het aangewezen instrument is. |
28. |
Het CvdR steunt het verzoek van de Europese Commissie aan de lidstaten om de redenen te verschaffen voor elk nationaal voornemen om tijdens de omzetting van Europese voorschriften in nationale wetgeving specifieke vereisten daaraan toe te voegen (“goldplating”). In dergelijke gevallen, met name als de extra vereisten meer lasten voor de decentrale bestuursniveaus met zich mee zullen brengen bij de uitvoering van EU-regelgeving, zouden de lidstaten de Europese Commissie en het CvdR zo vroeg mogelijk moeten informeren, zodat hierover adequaat overleg kan worden gevoerd. |
29. |
Het CvdR wil worden betrokken bij het volgende interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven dat Europees Parlement, Raad en Europese Commissie zullen afsluiten, en wel door middel van een bij dit akkoord te voegen speciaal protocol over met name de toepassing van bepaalde beoordelings- en raadplegingsmechanismen. |
30. |
De Europese Commissie wordt verzocht om samen met het CvdR de regio’s en lokale overheden te informeren en op te leiden over de procedures en instrumenten voor een betere regelgeving, rekening houdend met de voorlichtings- en opleidingsinitiatieven die de regio’s zelf of hun vertegenwoordigende organisaties in de lidstaten reeds hebben genomen, teneinde de vorming van netwerken, de synergie en de uitwisseling van informatie en goede praktijken tussen de verantwoordelijken voor deze initiatieven en tussen hen en de Europese Commissie via het CvdR te bevorderen. |
31. |
In het kader van betere regelgeving zou de Europese Commissie communicatieconcepten moeten ontwikkelen om de burgers tijdig en op begrijpelijke en zinvolle wijze over nut en noodzaak van complexe of omstreden nieuwe wetgevingsvoorstellen voor te lichten. |
32. |
Er dient rekening te worden gehouden met constitutionele regio’s met wetgevende bevoegdheden en er moeten kanalen worden gecreëerd voor volwaardige en rechtstreekse deelname door hen aan de uitwerking van wetgevingshandelingen die verband houden met hun bevoegdheden. |
33. |
Terecht stelt de Europese Commissie dat betere regelgeving een “gezamenlijke inspanning” vereist. Tegelijkertijd benadrukt het CvdR de meerlagige dimensie van betere regelgeving en de noodzaak om deze verantwoordelijkheid over alle bestuursniveaus te verdelen. Het beveelt de Europese Commissie daarom aan om de richtsnoeren voor betere regelgeving te wijzigen teneinde de territoriale dimensie te integreren in de procedures en instrumenten die in de agenda zijn voorzien voor de gehele beleidscyclus, mede op basis van een adequate raadpleging van de door het CvdR gecoördineerde netwerken van regionale en lokale overheden. |
34. |
Goede regelgeving betekent ook dat de burgers duidelijk moeten worden geïnformeerd over de redenen, zin en voordelen van regels, wat gelet op alle communicatieve, taalkundige, culturele en geografische belemmeringen niet doeltreffend op Europees of nationaal niveau kan gebeuren. Daarom zou de Europese Commissie van begin af aan bij de communicatie over het wetgevingsproces nauw moeten samenwerken met het CvdR, de vertegenwoordiger van de lokale gemeenschappen die door verenigingen van lokale en regionale overheden uit de hele EU wordt ondersteund. Op die manier kan de communicatie goed worden afgestemd op de doelgroepen van de Europese regelgeving, wat het imago van de EU-instellingen en de door hen uitgevaardigde voorschriften ten goede komt. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/53 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over actief en gezond ouder worden
(2020/C 39/11)
Rapporteur |
: |
Birgitta Sacrédeus (SE/EVP), lid van het bestuur van de regio Dalarna |
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Beleidsprioriteiten
1. |
dringt aan op een krachtig programma voor de volksgezondheid en is van mening dat in de begroting prioriteit moet worden gegeven aan gezondheidsbevorderende maatregelen, ziektepreventie en verkleining van de ongelijkheden op het gebied van gezondheid in de onderzoeksprogramma’s van de Europese Unie na 2020, waaronder Horizon Europa. |
2. |
Het CvdR is voorstander van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden en gaat ervan uit dat de Commissie dit initiatief blijft ondersteunen. Innovatie op het gebied van hulpmiddelen speelt een belangrijke stimulerende rol, willen ouderen een actief en gezond leven kunnen leiden. Daarom steunt het CvdR onderzoek en ontwikkeling op dat gebied. |
3. |
Het CvdR dringt er bij alle lokale en regionale overheden op aan om de mogelijkheden die e-gezondheidszorg en digitalisering bieden aan te grijpen en om meer in te zetten op modernisering van de gezondheidszorg en de zorg voor alle leeftijdsgroepen; daarbij moet gebruikgemaakt worden van digitale innovatie om de ongelijkheden op het gebied van gezondheid te verkleinen en de toegang tot zorg, met name in dunbevolkte gebieden, te verbeteren. |
4. |
Het CvdR stelt voor dat de lokale en regionale overheden de ontwikkeling van leeftijdsvriendelijke omgevingen, zelfstandig wonen, gemeenschapszorg en toegankelijkheid meenemen in de planning van de ruimtelijke ordening. |
5. |
Het CvdR is ervan overtuigd dat de vergrijzing ongekende mogelijkheden biedt en steunt maatregelen in de Europese strategie voor de senioreneconomie waarbij de toegenomen levensverwachting een markt vormt voor nieuwe producten en diensten voor een betaalbare prijs die actief en gezond ouder worden bevorderen. |
6. |
Het CvdR wijst erop dat de Europese industrie nauw moet samenwerken met lokale en regionale vertegenwoordigers, omdat dit doorslaggevend is voor de ontwikkeling en implementatie van nieuwe innovatieve en duurzame oplossingen. |
7. |
Volgens het CvdR zullen de uitdagingen als gevolg van de demografische veranderingen onderzoek en een actieve inzet van het Europese bedrijfsleven vergen om nieuwe innovatieve oplossingen voor de vergrijzende bevolking te bedenken, te ontwikkelen en uit te werken, op het gebied van bijvoorbeeld alledaagse producten, infrastructuur, technologie en software. Dit biedt de EU de kans om zich op te werpen als marktleider binnen de senioreneconomie, lokale banen te creëren, welvaart te genereren en creatieve innovaties naar het buitenland te exporteren. |
8. |
Het CvdR herinnert aan zijn institutionele samenwerking met het regiokantoor voor Europa van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en dringt er bij lokale en regionale politici op aan de mogelijkheden te onderzoeken die worden geboden door het memorandum van overeenstemming tussen het CvdR en de WHO en door de bij de WHO aangesloten netwerken Healthy Cities en Regions for Health. |
9. |
Het CvdR benadrukt dat een toename van het aantal gezonde levensjaren een van de belangrijkste doelen is van het gezondheidsbeleid van de EU, aangezien dit niet alleen de situatie van afzonderlijke personen verbetert, maar ook leidt tot lagere overheidsuitgaven voor de zorg en waarschijnlijk ook de mogelijkheden vergroot voor mensen om langer door te werken. |
10. |
Het CvdR is het eens met de beoordeling door de WHO (1) dat actief en gezond ouder worden afhankelijk is van 1) het gezondheids- en het sociale stelsel, 2) gedragsfactoren, 3) persoonlijke factoren, 4) de fysieke omgeving, 5) de maatschappelijke omgeving en 6) economische factoren, en benadrukt dat politieke interventie binnen al deze dimensies daadwerkelijk kan bijdragen aan de ontwikkeling van de markt voor de Europese senioreneconomie. |
11. |
Het CvdR wijst voorts op de belangrijke inspanningen van de sociale partners om ervoor te zorgen dat mensen actief en gezond ouder kunnen worden en verwijst in dit verband naar de kaderovereenkomst inzake actief ouder worden en een intergenerationele aanpak die de Europese sociale partners in 2017 hebben gesloten. In deze kaderovereenkomst wordt bepaald dat er maatregelen moeten worden getroffen om het oudere werknemers gemakkelijker te maken tot de pensioengerechtigde leeftijd actief te blijven op de arbeidsmarkt. Daarmee wordt bijgedragen tot actief en gezond ouder worden. |
Statistische achtergrondgegevens
12. |
Het CvdR merkt op dat de EU-28 op 1 januari 2017 naar schatting 511,5 miljoen inwoners had. Jongeren (0-14 jaar) vormden 15,6 % van de bevolking in de EU-28, terwijl het aantal personen in de werkende leeftijd (15-64 jaar) 64,9 % van de bevolking uitmaakte. Het percentage ouderen (65-plussers) lag op 19,4 % (een stijging van 2,4 procentpunt vergeleken met tien jaar geleden). |
Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden en de mededeling betreffende de digitale transformatie van de zorg
13. |
Het CvdR neemt er kennis van dat de Commissie haar strategie voor een digitale eengemaakte markt in een tussentijdse evaluatie in mei 2017 heeft herzien en in april 2018 een mededeling (2) heeft uitgebracht over het mogelijk maken van de digitale transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt (3). In de mededeling werd het belang onderstreept van drie gebieden die bij de digitale transformatie van zorg en gezondheid prioriteit moeten krijgen:
|
14. |
Het CvdR wijst erop dat het innovatiepartnerschap heeft bijgedragen aan de grootschalige invoering van grensoverschrijdende digitale oplossingen in de gezondheidszorg en de zorg. |
Lokale en regionale relevantie/betekenis voor het CvdR
15. |
Het CvdR merkt op dat de regionale overheden in 20 van de 28 lidstaten in ieder geval deels verantwoordelijk zijn voor de gezondheidszorg (en vaak ook voor het sociale stelsel). Hun begrotingen weerspiegelen de verantwoordelijkheid voor chronische ziekten en de stijgende kosten van langdurige zorg. |
16. |
Tegelijkertijd leveren en verlenen lokale en regionale overheden een breed scala aan diensten die een positief verschil kunnen maken en van invloed zijn op hoe mensen in hun samenleving ouder worden. Door middel van slimme preventieve actie in de gezondheidszorg en de zorg, de bevordering van een gezonde levensstijl, bewustmakingsmaatregelen en gerichte informatiecampagnes kunnen lokale en regionale overheden alle mensen bereiken en hen helpen (langer) gezond te blijven. Deze overheden kunnen daarnaast een innovatieve, bevoegdheidsoverstijgende samenwerking ontwikkelen zodat er extra steun kan worden verleend aan patiëntgerichte oplossingen door middel van geïntegreerde vormen van zorg. |
17. |
De lokale en regionale overheden spelen een centrale rol bij het ontwerpen en opschalen van innovatie die het leven van oudere burgers gemakkelijker maakt. Door middel van investeringen in de sector voor de senioreneconomie, steun aan innovatieve oplossingen voor ondersteuning thuis en bevordering van de verspreiding van zelfzorg en digitale gezondheidszorg kunnen lokale en regionale overheden in de Unie de zogenoemde “demografische tsunami” transformeren in een daadwerkelijke mogelijkheid om hun openbare diensten te verbeteren en tegelijkertijd ook mogelijkheden voor nieuwe banen stimuleren. |
Fiscale stabiliteit en leeftijdsgebonden uitgaven
18. |
Het CvdR herhaalt de conclusies van de Raad Ecofin (4) dat de lidstaten uitvoering moeten geven aan de aanbevelingen die in het kader van het Europees Semester zijn gedaan met betrekking tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, alsmede aan de driesporenstrategie voor het opvangen van de economische en budgettaire gevolgen van de vergrijzing door het afbouwen van de overheidsschuld, het doen toenemen van de arbeidsparticipatie en de productiviteit, en het hervormen van de pensioenstelsels en de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg. |
Langdurige zorg en medisch-sociaal personeel
19. |
Het CvdR wijst op een verontrustend verslag (5) uit 2018 over langdurige zorg in opdracht van DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie en de bevindingen daarvan: 1) thuiszorg en gemeenschapszorg zijn nog steeds onderontwikkeld en moeilijk toegankelijk, 2) de informele zorg neemt toe door het gebrek aan betaalbare alternatieven, wat negatieve gevolgen heeft voor vrouwen en hun deelname aan de arbeidsmarkt, 3) er is sprake van een ernstig tekort aan gekwalificeerd personeel binnen de langdurige zorg, en 4) maatschappelijke zorg en de gezondheidszorg raken steeds verder gefragmenteerd, wat van invloed is op de duurzaamheid op de langere termijn. |
20. |
Het CvdR is zich ervan bewust dat tekortkomingen in de maatschappelijke zorg en in de samenwerking met de eerstelijnsgezondheidszorg ertoe kunnen leiden dat ten onrechte een beroep op medische diensten wordt gedaan, zoals ambulancevervoer en de spoedeisende hulp, en dat ouderen onevenredig lang in het ziekenhuis verblijven, hetgeen mogelijk te wijten is aan een gebrekkige coördinatie en samenhang tussen de ziekenhuis- en de zorgsector. |
21. |
Het CvdR streeft naar een nieuwe discussie over de integratie van maatschappelijke zorg en gezondheidszorg om ervoor te zorgen dat patiënten tijdig worden ontslagen en dat de informatiestroom niet wordt belemmerd door bevoegdheidsgrenzen alsook om gecoördineerde en geïntegreerde zorgoplossingen mogelijk te maken. Het pleit in dit verband voor een grotere samenhang tussen de ziekenhuissector en de zorgsector om te waarborgen dat behandeling en zorg goed op elkaar zijn afgestemd, waarbij de informatiestroom niet wordt belemmerd door bevoegdheidsgrenzen en geïntegreerde zorgoplossingen worden ontwikkeld die in het belang zijn van de patiënt. |
22. |
Het CvdR beklemtoont dat er met het stijgende aantal zorgbehoevende ouderen in Europa een tekort bestaat aan voldoende geschoolde arbeidskrachten in de maatschappelijke zorg en de gezondheidszorg. Het is noodzakelijk dat er meer personeel in de zorgsector wordt aangetrokken, ook om te voorkomen dat de zorg op de schouders van mantelzorgers terechtkomt. Het CvdR wijst er voorts op dat vrouwen onevenredig zwaar belast worden door de mantelzorg die zij vaak verlenen en dringt dan ook aan op meer steun voor mantelzorgers. |
Digitalisering: geheel nieuwe mogelijkheden voor gezondheid, zorg en gezondheidszorg
23. |
Het CvdR herinnert aan de conclusies (6) van de raadpleging van de EU, waarin erop wordt gewezen dat de meeste Europeanen momenteel geen toegang hebben tot digitale gezondheidszorg, en herhaalt de aanbevelingen in zijn advies betreffende de digitalisering van de gezondheidszorg dat de Commissie zich moet inspannen voor de benodigde convergentie van de digitale plannen, strategieën en financieringen op Europees, nationaal en regionaal niveau om de grootschalige invoering van digitale, geïntegreerde en patiëntgerichte zorg te kunnen afronden. |
24. |
E-gezondheidsdiensten, digitalisering en de elektronische uitwisseling van informatie tussen patiënten en hun zorgverleners vereenvoudigen de patiëntgerichte zorg en de overgang van intramurale naar extramurale zorg en biedt individuele personen tegelijkertijd betere mogelijkheden om weloverwogen besluiten over hun eigen zorg te nemen. |
25. |
Het CvdR stelt voor de snelle ontwikkeling op het gebied van digitalisering, waaronder kunstmatige intelligentie, met grotere oplettendheid te volgen om zo toekomstige innovatieve oplossingen mogelijk te maken met het oog op de informatievoorziening voor patiënten en andere personen, de preventiemogelijkheden van zorgpersoneel en de ontwikkeling en financiële positie van zorgverleners. |
26. |
Het CvdR is zich bewust van de omvang op de Europese markt voor huishoudrobots en andere hulpmiddelen voor ouderen en herhaalt de aanbevelingen in het verslag uit 2018 over de senioreneconomie (7) om de markt voor robotica verder te ontwikkelen om zorgverleners te ontlasten en oudere en kwetsbare mensen te helpen. |
Toegankelijkheid
27. |
Het CvdR is ingenomen met de vaststelling van de Europese toegankelijkheidswet door de medewetgevers (8). |
28. |
Krachtens deze wet worden verbeteringen ingevoerd met betrekking tot de toegang tot ict, betaalterminals, e-boeken en e-readers, websites en mobiele apps voor elektronische handel en kaartverkoopautomaten. |
Ouderenzorg
29. |
Het CvdR maakt zich zorgen over het gebrek aan geriatrische artsen en verpleegkundigen in Europa en dringt er bij de lidstaten en hun regio’s op aan om samen met medici en organisaties van verpleegkundigen voorstellen te doen over hoe men het beroep aantrekkelijker kan maken en na te denken over opleidings- en omscholingsmodules en over aantrekkelijke beloningsregelingen, zodat meer artsen besluiten zich te specialiseren in geriatrie en minder van hen besluiten iets anders te gaan doen. In verband hiermee moet ook worden overwogen om gepensioneerde personeelsleden terug in dienst te nemen. |
30. |
Het CvdR is overtuigd dat het waardevol is om van elkaar te leren en is voorstander van bevordering van de mobiliteit van zorgpersoneel, waaronder geriatrische artsen, in de geest van Erasmus+. |
31. |
Het deelt de zorgen die de European Geriatric Medicine Society heeft geuit met betrekking tot de eisen aan vakkennis bij artsen die in verzorgingstehuizen werken en is van mening dat gespecialiseerde opleidingen van nut kunnen zijn, zowel voor het verzorgend personeel als om bewoners de beste zorgoplossingen te garanderen. Uiteraard staat het elke lidstaat daarbij vrij om zijn eigen politieke keuzes te maken. |
Koppelen van informatie
32. |
Het CvdR begrijpt dat beleid voor actief ouder worden een maatschappelijke uitdaging is die een breed pakket aan kennis en methoden vergt, van medische wetenschap en psychologie, sociologie en maatschappelijke gerontologie tot techniek, planning van de openbare ruimte en de economie. |
33. |
Het CvdR merkt op dat veel steden en regio’s beleid opstellen voor actief ouder worden, hetgeen prima kansen biedt om ideeën uit te wisselen, en dringt er bij gemeenten en regio’s die nog niet deelnemen aan transnationale samenwerking en lokale partnerschappen op aan om na te denken over de voordelen die gepaard gaan met van elkaar te leren en om zich te verdiepen in de mogelijkheden van allerlei EU-initiatieven, waaronder het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, Interreg, Urbact (9) en vele andere. |
34. |
Het CvdR deelt de bezorgdheid van het publiek over het tekort aan bepaalde medicijnen op de markt en verzoekt de Commissie om te onderzoeken waarom vaccins en geneesmiddelen in de EU steeds moeilijker verkrijgbaar zijn. Oudere patiënten gebruiken doorgaans meer geneesmiddelen en hun gezondheid kan ernstig in gevaar komen indien zij hun voorgeschreven medicijnen niet tijdig kunnen krijgen. |
35. |
Het CvdR herinnert eraan dat toegang tot veilige, doeltreffende, kwalitatief hoogwaardige en betaalbare essentiële geneesmiddelen van prioritair belang is voor de Europeanen en een belangrijke verbintenis van de EU in het kader van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) en de Europese pijler van sociale rechten. Het is er nog altijd van overtuigd dat de Europese farmaceutische industrie in staat is deze producten te leveren en haar rol op het gebied van innovatie alsook haar wereldwijde toppositie verder uit te bouwen. |
36. |
Het CvdR raadt aan de internationale gids voor leeftijdsvriendelijke steden (10) van de WHO te bestuderen, en in het bijzonder de instrumenten voor lokale besluitvormers en planologen, “Creating age-friendly environments in Europe” (11). Het CvdR is er vast van overtuigd dat een fysieke omgeving die toegankelijk is voor personen met een beperking, voor iedereen goed kan zijn en dringt er bij lokale en regionale overheden op aan het bouwen van woningen te bevorderen die toegankelijk zijn voor personen met een beperking, de bestaande infrastructuur te moderniseren en belemmeringen op het gebied van mobiliteit en de toegankelijkheid van openbaar vervoer of voorzieningen weg te nemen. |
37. |
Het CvdR herhaalt de aanbevelingen in zijn advies over gezondheid in steden, waarin het er bij lokale overheden op aandringt om “een goed beleid voor gezond en actief ouder worden (healthy and active ageing) [uit te stippelen], in verband met het lichamelijke, psychische en sociale welzijn en relaties, waarbij deelname aan recreatieve activiteiten in de stad en intergenerationele programma’s moet worden aangemoedigd, ook om eenzaamheid en isolement tegen te gaan”. |
38. |
Het CvdR verwijst tevens naar zijn advies over gezondheidszorgstelsels en de daarin opgenomen aanbeveling dat “de EU-landen hun eerstelijnsgezondheidszorg moeten verbeteren om tegemoet te komen aan de behoeften van de vergrijzende bevolking, betere zorgketens tot stand te brengen en ziekenhuisopnames beter te rationaliseren”. |
39. |
Het CvdR is ervan overtuigd dat de basis voor actief en gezond ouder worden vroeg in het leven wordt gelegd en beveelt daarom, in lijn met zijn advies over lokale en regionale stimulansen ter bevordering van een gezonde en duurzame voeding, aan “gezonde eetgewoonten te bevorderen en tegelijkertijd jonge generaties ertoe aan te zetten te kiezen voor […] duurzamere voedingskeuzes”. |
40. |
De resultaten van in het kader van verschillende EU-programma’s gefinancierde Europese projecten die op gezond en actief ouder worden en op de bevordering van geïntegreerde zorg zijn gericht, zouden beter benut en onder de aandacht gebracht moeten worden. |
41. |
Het CvdR merkt op dat lichaamsbeweging momenteel nog wordt gezien als iets voor kinderen en jongeren, maar niet voor volwassenen (waarvan 28 % nooit aan sport doet (12)). Het herinnert eraan dat lichaamsbeweging een centraal deel vormt van gezond ouder worden en dringt er bij lokale en regionale overheden op aan om samen te werken met lokale actoren (sportcentra, niet-gouvernementele organisaties, ouderenbonden enz.) om de toegankelijkheid van sportfaciliteiten, fitnesscentra en bewegingsactiviteiten te vergroten, alsook netwerken van wandel- en fietspaden uit te breiden. |
42. |
Het is bemoedigend dat in onderzoek (13) wordt bevestigd dat bewegen op iedere leeftijd noodzakelijk is om ziekten te voorkomen die functiebeperkingen vergroten. Het CvdR dringt er daarom bij besluitvormers op aan om binnen het gezondheidszorgbudget meer middelen uit te trekken voor preventie (momenteel is dat gemiddeld 3 %). |
De toekomst van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden
43. |
Het CvdR is van mening dat het innovatiepartnerschap na 2020 stevig verankerd moet zijn in de politieke prioriteiten van de Unie en nauw verbonden moet zijn met de digitale eengemaakte markt, de Europese pijler van sociale rechten en de gezondheidsgerelateerde SDG’s. Het stelt voor om na de verkiezingen van 2019 contacten te leggen met en samen te werken met de nieuwe EU-commissaris die verantwoordelijk wordt voor het beleidsterrein “actief en gezond ouder worden”, om een nieuw innovatiepartnerschap op te richten. |
44. |
Het CvdR is ervan overtuigd dat het toekomstige innovatiepartnerschap ook een duidelijke koppeling moet hebben met de richtlijn betreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg en de meest recente beleidsregels en praktijken, zoals elektronische recepten en interoperabiliteit tussen elektronische patiëntendossiers. |
45. |
Het CvdR verwacht dat het toekomstige innovatiepartnerschap onderzoek doet naar regio-overschrijdende aanbestedingsmogelijkheden, belemmeringen opspoort en een snellere toepassing en verspreiding van innovatieve elektronische oplossingen voor de gezondheidszorg mogelijk maakt. |
46. |
Het CvdR wijst erop dat een van de grootste uitdagingen in Europa op het gebied van actief en gezond ouder worden erin bestaat grensoverschrijdende innovatieve oplossingen uit te voeren en op te schalen. Het is dan ook ingenomen met het initiatief “Innovation to market (I2M)” van het Europese innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, dat tot doel heeft de aanbodzijde (ondernemingen, startups en onderzoekers) en de vraagzijde (zorgverleners, besluitvormers en verzekeringsmaatschappijen) beter op elkaar af te stemmen. Het is ervan overtuigd dat een dialoog tussen deze twee zijden de toepassing van digitale innovaties kan bevorderen en het bedrijfsleven en de academische wereld kan versterken, hetgeen weer ten goede komt aan de eindgebruiker. |
Brussel, 8 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) https://apps.who.int/iris/bitstream/handle/10665/67215/WHO_NMH_NPH_02.8.pdf;jsessionid=F15F61D4E71955EDF2E37D4E8CFE8698?sequence=1
(2) https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/communication-enabling-digital-transformation-health-and-care-digital-single-market-empowering
(3) Het CvdR heeft op deze mededeling gereageerd middels een advies over digitalisering in de gezondheidszorg.
(4) https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2018/05/25/public-finances-conclusions-on-age-related-spending/
(5) https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=8128&furtherPubs=yes
(6) https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/ehealth/docs/2018_consultation_dsm_en.pdf
(7) https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/silver-economy-study-how-stimulate-economy-hundreds-millions-euros-year
(8) http://www.europarl.europa.eu/legislative-train/theme-deeper-and-fairer-internal-market-with-a-strengthened-industrial-base-labour/file-jd-european-accessibility-act
(9) https://urbact.eu/
(10) https://www.who.int/ageing/publications/Global_age_friendly_cities_Guide_English.pdf
(11) http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0018/333702/AFEE-tool.pdf?ua=1
(12) https://www.euronews.com/2019/03/28/over-a-quarter-of-europeans-do-not-exercise-at-all-eurostat
(13) https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1878764916300699
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/58 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de sociaal-economische structurele verandering van steenkoolregio’s in Europa
(2020/C 39/12)
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Ondersteuning van de doelstellingen van het klimaatbeleid
1. |
is ingenomen met de klimaatdoelstellingen van de lidstaten. Op de VN-klimaatconferentie in december 2015 in Parijs zijn 197 landen het eens geworden over een wereldwijde klimaatbeschermingsovereenkomst, die ook door de lidstaten is geratificeerd. Daarin verbinden de staten zich ertoe de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 °C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk en zich in te spannen om de stijging van de gemiddelde temperatuur tot 1,5 °C te beperken. |
2. |
De Europese Commissie stelt in haar mededeling in de aanloop naar de VN-klimaattop in Katowice dat de EU tegen 2050 klimaatneutraal moet zijn om voor de wereld toonaangevend te zijn. Daartoe moet in de EU uiteindelijk toch grotendeels worden afgezien van het verbruik van fossiele brandstoffen. Met name de opwekking van elektriciteit uit steenkool moet aanzienlijk worden verminderd. |
3. |
Er zij op gewezen dat momenteel in 41 regio’s op NUTS 2-niveau in 12 lidstaten (waaronder het Verenigd Koninkrijk) nog steeds steenkool wordt gedolven. Voor deze regio’s zijn de steenkoolsector en aanverwante sectoren van groot economisch belang voor de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid. Los daarvan echter lopen deze regio’s sterk uiteen wat geografische ligging, economische ontwikkeling en demografische vooruitzichten betreft. |
4. |
Om de doelstellingen van het klimaatbeleid te bereiken, zullen deze regio’s de vroegere waardeketens, gebaseerd op de steenkoolproductie, moeten opgeven of op een nieuwe leest moeten schoeien. Verder moeten zij op korte, middellange of lange termijn ook steenkoolmijnen en dagbouwmijnen sluiten. |
5. |
De sociaal-economische structurele verandering in de Europese steenkoolregio’s dient plaats te vinden tegen de achtergrond van het wereldwijd toenemende streven om het gebruik van steenkool geleidelijk af te bouwen. De aandacht zij met name gericht op de huidige situatie in China, dat de helft van de wereldwijde steenkoolproductie consumeert en een vergelijkbaar aandeel in de wereldwijde invoer voor zijn rekening neemt, en waar de binnenlandse vraag naar kolen nu een hoogtepunt bereikt, ondanks de massale binnenlandse overcapaciteit. Het CvdR wijst ook op een uitspraak van de rechtbank in de staat New South Wales in Australië, het grootste steenkool exporterende land ter wereld, die voor het eerst een bedrijf verhinderde nieuwe mijnen te ontginnen omdat deze investering niet in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs werd geacht. Het steunt daarom internationale samenwerkingsinitiatieven om de geleidelijke afschaffing van steenkool in goede banen te leiden, zoals de Powering Past Coal Alliance, die onder meer 30 nationale regeringen en 22 subnationale regeringen omvat. |
Beperking van de sociaal-economische gevolgen van het omschakelingsproces
6. |
De geplande verdere vermindering van de steenkoolwinning en de elektriciteitsproductie uit steenkool zal in deze regio’s gepaard gaan met een omvangrijke transformatie van de economische structuur, in combinatie met grote verliezen van werkgelegenheid, waardeschepping en koopkracht. De meeste steenkoolregio’s zijn van oudsher industriegebieden waar de industrialisatie hand in hand ging met de exploitatie van de lokale bodemschatten. De regio’s zijn dus voornamelijk verbonden met de ijzer-, staal- en metaalindustrie, de chemische industrie en andere energie-intensieve industrieën. Op weg naar een meer gediversifieerde en koolstofarme economie dienen de structurele veranderingen in de betrokken steenkoolregio’s economisch succesvol, ecologisch duurzaam en vooral sociaal aanvaardbaar te verlopen. |
7. |
Thans zijn er in heel Europa nog 185 000 mensen werkzaam in de steenkoolproductie en nog eens 52 000 in kolengestookte elektriciteitscentrales. Daarnaast is de kolenindustrie indirect verbonden met verschillende sectoren van de economie, zoals fabrikanten van inputs, apparatuur, diensten en consumptiegoederen. In een studie van de Europese Commissie wordt geraamd dat nog eens 215 000 werknemers afhankelijk zijn van deze onderling verweven sectoren. Volgens deze studie kunnen de huidige plannen voor de stopzetting van de steenkoolwinning en de elektriciteitsproductie ertoe leiden dat er tussen nu en 2030 circa 160 000 banen verloren gaan. |
8. |
De lidstaten zijn overeengekomen om het voortouw te nemen in de wereldwijde overgang naar een koolstofneutrale en circulaire economie. De daarmee gepaard gaande ingrijpende verandering van het gehele energiesysteem zal niet alleen lasten, maar ook mogelijkheden opleveren. Door de ingezette energietransformatie is in Europa al een groot aantal nieuwe banen gecreëerd. Er moet voor worden gezorgd dat ook de steenkoolregio’s van deze ontwikkeling profiteren. De Europese strategie voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen moet rekening houden met de gevolgen voor de regio’s. |
9. |
De ervaring die tot nu toe in de steenkoolgebieden is opgedaan, toont aan dat deze transformatieprocessen een zaak van lange adem zijn. Daarom moeten er voor de kolenregio’s nu al nieuwe perspectieven worden ontwikkeld en maatregelen worden genomen. Dit vereist grote inspanningen op alle niveaus. |
10. |
Een succesvolle transformatie van de economische structuur betekent ook dat de werknemers in de betrokken kolenindustrie een nieuw perspectief moet worden geboden. Dit houdt tevens in dat ze voor nieuwe activiteiten gekwalificeerd worden. Voorts moet de toegang tot nieuwe banen in de regio of in naburige regio’s worden vergemakkelijkt. |
Bevordering van de sociaal-economische omschakeling in de steenkoolregio’s
11. |
De nagestreefde energietransformatie en daarmee de structurele verandering in de kolenregio’s is een opdracht voor Europa. Dit vereist een totaalaanpak, met inbegrip van met name maatregelen voor infrastructuurontwikkeling, innovatie, onderzoek en wetenschap, ondersteuning en ontwikkeling van het bedrijfsleven, professionele ontwikkeling, marketing, cultuur en toerisme. |
12. |
Voor duurzame structurele veranderingen in de regio’s moeten de huidige sterke punten worden benut. De bestaande industriële en energiestructuren moeten de basis vormen voor de toekomstige ontwikkeling en rekening houden met de innovatie- en investeringscycli van de aanwezige industriële actoren. Daarom moet worden voortgebouwd op regionale industriële clusters en operationele vaardigheden, de competenties van professionals en de bestaande sterke punten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. |
13. |
Gezien deze uitgangssituatie bestaat het risico dat in de betrokken regio’s zeer vergelijkbare strategieën voor het transformatieproces worden ontwikkeld. Om inefficiëntie, bijvoorbeeld ten gevolge van parallelle ontwikkelingen, te voorkomen, moet op Europees niveau een wederzijdse uitwisseling plaatsvinden. |
14. |
Het is dan ook een goede zaak dat de Europese Commissie een “Platform voor de overgang van de steenkoolregio’s” heeft opgericht, dat op 11 december 2017 voor het eerst bijeen is gekomen. Het platform beoogt de 41 steenkoolregio’s in twaalf lidstaten bij te staan bij hun inspanningen om hun economische structuren te moderniseren en hen op de structurele en technologische veranderingen voor te bereiden. Deze werkzaamheden moeten verder worden geïntensiveerd. |
15. |
Dit platform kan volgens het CvdR als een interregionaal instrument worden gebruikt voor het verlenen van technische bijstand op EU-niveau via de uitwisseling van ervaringen en gecoördineerde toegang tot de diensten van de Commissie, indien nodig. |
16. |
Interregionale en grensoverschrijdende samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van bestaande initiatieven zoals het Vanguard-initiatief of in het kader van een lokale aanpak bij de structuur- en investeringsfondsen, moet een belangrijke rol vervullen bij structurele veranderingen. Ook op dit gebied zou de EU een grotere rol kunnen spelen bij het opzetten en bevorderen van dergelijke vormen van samenwerking. |
17. |
Een veilig klimaat voor investeringen op lange termijn en het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen is noodzakelijk. Voor zover mogelijk moeten de bestaande waardeketens in de regio’s verder worden uitgebreid. Het CvdR benadrukt dat openbare en particuliere investeringen moeten worden aangemoedigd, met name gelet op de huidige economische groei, om investeringen in de modernisering en het koolstofvrij maken van de Europese industriële, vervoers- en energiesystemen te bevorderen. |
18. |
Het innovatievermogen van de regio’s moet versterkt worden. Het CvdR dringt er bij de kolenregio’s op aan een strategie uit te werken om bestaande ondernemingen te ondersteunen bij hun inspanningen om innovatiever te worden en om de oprichting van nieuwe bedrijven, met name op toekomstgerichte gebieden als digitalisering en kunstmatige intelligentie, te bevorderen. In dit verband is het van het grootste belang dat de randvoorwaarden voor startende ondernemingen worden verbeterd. In veel kolenregio’s zijn meestal kleinere industriële, commerciële en ambachtelijke werkgevers gevestigd. |
19. |
De wetenschappelijke sector speelt een centrale rol in de economische ontwikkeling van de regio’s. Kolenregio’s zouden daarom ook de oprichting moeten bevorderen van universiteiten die op toekomstige technologieën gericht zijn en die kunnen dienen als clusters voor nieuwe bedrijven. Coördinatie op Europees niveau is in dit verband bijzonder nuttig om inefficiënte structuren te voorkomen. Daarnaast moet de interregionale samenwerking op onderzoeksgebied worden bevorderd. |
20. |
Een moderne en efficiënte vervoers- en energie-infrastructuur en een digitale infrastructuur zijn een eerste vereiste voor succesvolle structurele veranderingen om deze gebieden als vestigingsplaats voor ondernemingen aantrekkelijker te maken. Coördinatie op Europees niveau en sterkere netwerkvorming zijn ook hier nuttig. |
Financiële steun voor steenkoolregio’s
21. |
De ontwikkeling van nieuwe economische sectoren in de regio’s is een langdurig proces dat aanzienlijke financiële middelen vergt. Lokale en regionale overheden in steenkoolregio’s hebben hiervoor steun nodig, vooral omdat zij in eerste instantie inkomsten mislopen doordat de steenkoolproductie en de elektriciteitsopwekking met steenkool worden stopgezet. Een groot deel van de investeringen voor economische ontwikkeling moet afkomstig zijn uit de openbare middelen van de betrokken lidstaten of door het aantrekken van nieuwe particuliere investeringen. In dit verband doet het CvdR in de eerste plaats een beroep op de betrokken lidstaten om hiervoor voldoende financiële en andere middelen ter beschikking te stellen. |
22. |
Het culturele en industriële erfgoed uit het rijke verleden, alsmede de sportinfrastructuur en traditie moeten een positieve rol spelen bij deze transformatie en mogen niet alleen worden gezien als een lastige erfenis van betere tijden die voorbij zijn. |
23. |
De structurele veranderingen moeten ook op Europees niveau worden ondersteund. Met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is al een belangrijk instrument om de regio’s te ondersteunen. Ook het Europees Sociaal Fonds, Horizon 2020 en de middelen van de Europese Investeringsbank leveren een belangrijke bijdrage aan de regionale ontwikkeling. Het CvdR wijst er echter op dat de daar uitgetrokken middelen niet rechtstreeks op de kolenregio’s zijn gericht en te beperkt zijn, gezien de uitdagingen waarmee deze regio’s worden geconfronteerd en de voordelen die zij voor andere regio’s opleveren. Het CvdR dringt dan ook aan op extra middelen die zijn afgestemd op de behoeften van de steenkoolregio’s. |
24. |
Financiële steun van de EU is vooral nuttig bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten. Aangezien alle steenkoolregio’s momenteel structurele veranderingen ondergaan, is samenwerking tussen regio’s bij de ontwikkeling van toekomstgerichte projecten bijzonder veelbelovend. Het kan ook zinvol zijn naburige regio’s bij de strategieën te betrekken om functionele eenheden te creëren. |
25. |
Het CvdR steunt in dit verband het pleidooi van het Europees Parlement in het kader van de lopende onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK) voor extra middelen om de maatschappelijke, sociaal-economische en milieugevolgen van de structurele veranderingen in de Europese kolenregio’s te verzachten door middel van het nieuwe “Fonds voor een eerlijke energietransitie” ter waarde van 4,8 miljard EUR. Het benadrukt echter dat dit fonds gefinancierd zou moeten worden met aanvullende middelen en niet uit de voor de Europese structuur- en investeringsfondsen voorziene middelen. Het is verheugend dat de beoogde nieuwe voorzitter van de Commissie in de in juli 2019 gepresenteerde politieke richtsnoeren ook haar steun heeft uitgesproken voor het beginsel van een dergelijk Fonds voor een eerlijke energietransitie. |
26. |
Het CvdR meent dat deze middelen nauw dienen te worden gekoppeld aan het cohesiebeleid en dringt erop aan dat deze middelen niet worden berekend binnen de voorgestelde maxima voor de beperking van bijlage XXII, maar dat ze extra beschikbaar worden gesteld. Deze aanvullende financiering kan dan worden gebruikt om de komende zeven jaar de EFRO- en ESF-programma’s voor deze NUTS 2-regio’s te versterken. Dankzij deze koppeling zou ook op maat gesneden steun voor alle steenkoolregio’s mogelijk zijn. Deze middelen zijn bedoeld om de Europese meerwaarde actief te bevorderen en moeten openstaan voor alle steenkoolregio’s die door structurele veranderingen worden getroffen. Voor de toewijzingscriteria valt te denken aan de totale werkgelegenheid in de kolenmijnbouw en de omvang van de steenkoolproductie in het referentiejaar 2019. Regio’s die al begonnen zijn met het sluiten van kolenmijnen en die gedeeltelijk zulke transities hebben ondergaan, mogen niet worden uitgesloten, mits er nog steenkool wordt gewonnen. |
27. |
Deze middelen moeten evenals EFRO-middelen rechtstreeks worden toegewezen aan de regio’s waar deze steenkoolmijnen zich bevinden. De steun voor de betrokken regio’s zou worden gekoppeld aan een specifieke strategie voor de stopzetting van de steenkoolwinning en worden beoordeeld aan de hand van verifieerbare doelstellingen. |
28. |
Deze toewijzing kan worden gefinancierd uit de middelen die in het volgende meerjarig financieel kader voor het hervormingsinstrument zijn gereserveerd. |
29. |
Het Europees Parlement en de Raad worden verzocht dit voorstel voor een speciale overgangsregeling op te nemen in de lopende onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader. |
Herziening van de staatssteunregels
30. |
In dit verband moet de Europese wetgeving inzake staatssteun in acht worden genomen, aangezien de huidige kaderregeling voor staatssteun in 2020 afloopt, tenzij de toepassing van de staatssteunregels met twee jaar wordt verlengd (tot eind 2022). Het CvdR roept de Commissie op om bij het uitwerken van de nieuwe richtsnoeren ook aandacht te schenken aan de structurele veranderingen in de steenkoolproducerende regio’s, zodat deze regio’s voldoende flexibiliteit krijgen om de sociale en economische gevolgen van de stopzetting van de steenkoolwinning op te vangen. |
31. |
Uit het oogpunt van het recht inzake staatssteun is het nu reeds mogelijk om projecten met grensoverschrijdende samenwerking te steunen, met name als het projecten van gemeenschappelijk Europees belang betreft. De bevoegde EU-instellingen zouden de regio’s meer advies moeten geven over de planning en uitvoering van dergelijke projecten. |
32. |
In dit verband moeten voor de steenkoolregio’s speciale steungebieden worden aangewezen conform artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en moet de EU-steunwetgeving voor deze speciale steungebieden worden aangepast, teneinde het mogelijk te maken maatregelen te nemen voor het beheer van de structurele veranderingen die het verlies aan meerwaarde ten gevolge van politiek hogere doelstellingen te compenseren. Bovendien moet worden onderzocht of zulke steunmaatregelen gebaseerd kunnen worden op artikel 107, lid 3, onder b), VWEU, gezien het prominente en voorbeeldige belang van de klimaatvriendelijke herstructurering van de kolenregio’s voor het energie- en klimaatbeleid van de Europese Unie. Om deze problemen tijdig op te lossen, wordt voorgesteld om zo spoedig mogelijk een gezamenlijke werkgroep op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken kolenregio’s en de lidstaten, de directoraten-generaal Concurrentie en Regionaal beleid en het CvdR. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/62 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over Afrikaanse varkenspest en de EU-markt voor varkensvlees
(2020/C 39/13)
Rapporteur |
: |
Sławomir Sosnowski (PL/EVP), lid van de regioraad van Lublin |
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Beleidscontext
1. |
wijst erop dat de Afrikaanse varkenspest (AVP) een bedreiging en uitdaging vormt op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en dat het zich daarom daarover moet uitspreken, als EU-instelling die de lokale en regionale overheden in de Europese Unie vertegenwoordigt, en ook moet meehelpen om alle betrokkenen die belang hebben bij de bestrijding van dit uiterst gevaarlijke virus, te mobiliseren. |
2. |
De uitbraak van AVP vormt met name in Midden- en Oost-Europa een gevaar voor het milieu, de economie en vooral voor de bewoners van het platteland en de mensen die in de varkenshouderij werkzaam zijn. |
3. |
Voor de bestrijding van AVP zijn niet alleen doelstellingen uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het milieubeleid, maar ook andere beleidsterreinen en financieringsprogramma’s van belang, zoals sociaal beleid en regionale ontwikkeling, om voor een coherente aanpak in alle sectoren te zorgen. Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) steunt, in het kader van het voor 2020 uitgetrokken budget voor steunmaatregelen voor de landbouw ter bestrijding van AVP, de voorgestelde 50 miljoen EUR voor noodmaatregelen en de voorgestelde 28 miljoen EUR voor de ontwikkeling van een vaccin/geneesmiddel tegen AVP. |
4. |
AVP vormt een internationaal probleem. De Europese regio’s moeten zich solidair tonen ten aanzien van het gevaar dat AVP inhoudt voor plattelandsgebieden, de landbouw en de agrarische verwerkende industrie. Het huidige tempo waarmee het virus zich verspreidt kan leiden tot de ineenstorting van de EU-markt voor varkensvlees en het wegvallen van de inkomsten van honderdduizenden landbouwers. Het gaat hier niet langer om een lokaal of regionaal probleem, maar om een bedreiging voor heel Europa. Op dit moment is de ziekte in meerdere Europese landen vastgesteld:
|
* Gegevens voor de periode1.1.-15.4.2018.
5. |
Het CvdR is van mening dat de financiële bijdrage waarover wordt gesproken in artikel 5, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1), in geval van AVP-uitbraken telkens 100 % moet bedragen, aangezien AVP een grote impact heeft op de volksgezondheid en tot economische ontwrichtingen dreigt te leiden. |
6. |
In het bijzonder is grensoverschrijdende samenwerking noodzakelijk, die even intensief zou moeten zijn als die welke is voorzien bij natuurrampen. Weliswaar doen de problemen zich ook langs de buitengrenzen van de EU voor, maar de grensoverschrijdende samenwerking moet absoluut worden opgevoerd. Er is behoefte aan verdergaand en permanent gezamenlijk optreden over grenzen heen om de situatie in de buurlanden van de EU (Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië) te stabiliseren. |
7. |
De door AVP veroorzaakte crisis kan leiden tot een reeks sociaaleconomische problemen. Naast zorgen over de volksgezondheid en de gevolgen voor de EU-markt voor varkensvlees en de daarmee gepaard gaande ingrijpende structuurveranderingen in de varkensvleesproductie kunnen ook andere sectoren worden getroffen, zoals het toerisme, de bosbouw, de vleesverwerkende industrie en de handel. Daarnaast heeft de uitbraak van AVP gevolgen voor het imago van afzonderlijke landen en de hele EU. |
Voorgestelde maatregelen
8. |
Het CvdR staat achter de binnen het huidige financiële kader door het Europees Parlement en de Europese Commissie genomen maatregelen om AVP te bestrijden, maar wijst erop dat in het volgende meerjarig financieel kader meer middelen moeten worden uitgetrokken, waaronder aanzienlijke subsidies voor wetenschappelijk onderzoek met het oog op de ontwikkeling van een doeltreffend vaccin tegen het AVP-virus. |
9. |
Er zou afzonderlijke specifieke grensoverschrijdende financiële steun moeten komen ter bestrijding van AVP in het kader van gezamenlijke projecten van ten minste twee landen. |
10. |
De nationale regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie zouden intensief overleg moeten gaan voeren met voornoemde derde landen over gezamenlijke, coherente maatregelen ter bestrijding van AVP en moeten nadenken over mogelijke steun voor zulke maatregelen via grensoverschrijdende programma’s op het gebied van voedselveiligheid. Corleap kan een geschikt forum zijn om dit soort grensoverschrijdende acties te bespreken. |
11. |
Het CvdR roept alle betrokkenen, namelijk:
ertoe op om zich onder leiding van de Europese Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) actief in te zetten voor de bestrijding van AVP. |
12. |
Het CvdR pleit voor meer geld voor voorlichting en opleiding van de betrokkenen teneinde het maatschappelijk bewustzijn over AVP en over de preventie en bestrijding ervan te vergroten. Deze ziekte vormt immers een grote bedreiging voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden, lokale en regionale economieën, het milieu, de veehouderij en daarmee in het bijzonder voor de burgers en de volksgezondheid. |
13. |
Het CvdR roept de lokale en regionale overheden op om ter voorkoming van de verspreiding van AVP meer informatie te verschaffen over de naleving van zorgvuldigheidsverplichtingen, om voortdurend samen te werken teneinde ervoor te zorgen dat bioveiligheidsmaatregelen met name in kleine landbouwbedrijven doorlopend worden toegepast, en om nog nauwer samen te werken bij uitbraken in grensgebieden. Alle varkenshouders en alle mensen die in contact komen met wilde zwijnen zouden hierover moeten worden geïnformeerd. |
14. |
Jagers zouden meer epidemiologisch toezicht moeten houden op de wilde dieren in de besmette gebieden en de jacht moeten intensiveren in gebieden met grote aantallen wilde zwijnen. Hoewel burgers en met name jagers niet door de ziekte worden getroffen, kunnen zij AVP wel verspreiden door:
|
15. |
De doeltreffende bestrijding van AVP hangt in hoge mate samen met de grootte van de populatie wilde zwijnen. Daarom zijn ook maatregelen nodig om die populatie in de betrokken regio’s tot een passende instandhoudingsomvang te beperken. Verder moeten op de specifieke omstandigheden in de lidstaten afgestemde programma’s worden bevorderd om de samenwerking tussen de landbouw- en milieusector te stimuleren (jachtbeheer, bijvoederverbod voor zover niet noodzakelijk voor de jacht (lokaas), landbouwmethoden). |
16. |
Het CvdR is ingenomen met de huidige inspanningen van de Europese Commissie ter bestrijding van AVP, maar stelt voor dat zij ook binnen het nieuwe programma Horizon Europa meer middelen uittrekt voor dergelijke maatregelen omdat alle oproepen tot het indienen van voorstellen met betrekking tot AVP in het kader van het Horizon 2020-programma al afgesloten zijn. |
17. |
Het CvdR vindt dat landbouwbedrijven die door AVP schade hebben geleden, van de EU bijzondere ondersteuning zouden moeten krijgen in de vorm van:
|
18. |
Het CvdR is bezorgd over de verdere verspreiding van het AVP-virus en dringt er bij de Europese Commissie op aan zich te blijven inspannen om de maatregelen ter bestrijding van AVP in de EU samen met de lokale en regionale overheden te monitoren en te evalueren. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/65 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over nomadische veeteelt
(2020/C 39/14)
Rapporteur |
: |
Jacques Blanc (FR/EVP), burgemeester van La Canourgue |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
is van mening dat het behoud van nomadischeveeteeltactiviteiten van essentieel belang is voor de instandhouding van de landbouw in alle regio’s, het voortbestaan van een levendige plattelandsgemeenschap — ten behoeve van de territoriale samenhang, zoals nagestreefd in het Verdrag van Lissabon — en de verwezenlijking van onze doelen m.b.t. het milieu en de bescherming van de biodiversiteit. |
2. |
De nomadische veeteelt wordt echter bedreigd door verschillende factoren, die niet in volgorde van belang gezet kunnen worden en zich in de verschillende gebieden in uiteenlopende mate doen gevoelen, maar waarvan sommige op zichzelf genomen al problematisch genoeg zijn om de sector in gevaar te brengen: bij de toewijzing van steun uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt niet terdege rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de nomadische veeteelt (met bomen en struiken begroeide weidegronden, mobiliteit, collectieve weidegronden enz.), de economische context zorgt voor moeilijkheden, nomadische veetelers moeten met anderen concurreren om grond, de overdracht van kennis verloopt problematisch, uitdagingen op milieugebied belemmeren het organiseren van begrazing, er zijn problemen doordat de gronden ook door andere partijen worden gebruikt (met name voor recreatieve doeleinden) en de kuddes worden bedreigd door grote carnivoren. |
3. |
Zoals het Comité al eerder in zijn advies over de hervorming van het GLB heeft aanbevolen, zou bij de heroriëntering van de GLB-steun meer rekening moeten worden gehouden met de nomadische veeteelt en de extensieve en duurzame veehouderij, aangezien deze bij uitstek bijdragen tot een evenwichtige regionale ontwikkeling en we zo de milieu- en klimaatdoelen beter kunnen halen. |
4. |
Het Comité is verheugd over het voorstel van de commissie AGRI van het Europees Parlement met betrekking tot de verordening tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen, nl. om artikel 4 van de verordening over de strategische GLB-plannen in die zin te wijzigen dat met bomen en struiken begroeide weidegronden worden erkend als landbouwproductiearealen die in aanmerking komen voor basisbetalingsregelingen. Wel dringt het erop aan dat in de definitieve versie van dit artikel ook het begrip “nomadischeveeteeltareaal”, waarop al dan niet kruidachtige gewassen groeien (bijvoorbeeld onder bomen), wordt opgenomen. Ter verduidelijking van de status van nomadischeveeteeltarealen en hun subsidiabiliteit moeten dergelijke gronden worden erkend als landbouwarealen die zich onderscheiden van blijvend grasland. Er moet een aparte definitie voor “nomadischeveeteeltareaal” worden vastgesteld, los van die van blijvend grasland, door iedere verwijzing naar de noodzakelijke aanwezigheid van kruidachtige gewassen te schrappen. Blijvende graslanden en nomadischeveeteeltarealen zouden vervolgens samen “blijvend weiland” genoemd kunnen worden. |
5. |
Het Comité beveelt aan dat nomadischeveeteeltarealen volledig erkend moeten kunnen worden als landbouwproductiearealen, binnen een stabiel en veilig regelgevingskader waarin de GLB-steun aan een effectief plafond is gebonden, net als in andere sectoren het geval is. |
6. |
De nomadische veeteelt is een activiteit waarbij de dieren zich voeden met gewassen die van nature groeien in de gebieden waar zij worden geweid, en vergt daarom de nodige flexibiliteit en zekerheid om slechte weersomstandigheden het hoofd te kunnen bieden. Nomadische veetelers hebben dan ook “bufferarealen” nodig, d.w.z. gronden — overwegend heide- en bosgebieden en uiterwaarden — die niet elk jaar benut hoeven te worden of het ene jaar veel intensiever begraasd worden dan het andere, maar die nodig zijn in droge seizoenen. Door de klimaatverandering wordt het steeds noodzakelijker om dergelijke arealen in te zetten. Aangezien deze gronden niet elk jaar worden gebruikt en op de datum van indiening van de GLB-dossiers niet kan worden voorzien of ze gebruikt zullen worden, moeten de binnen de eerste GLB-pijler opgenomen regelingen ter erkenning van de nomadischeveeteeltarealen deze bufferarealen erkennen en de rechtszekerheid ervan waarborgen. Daarnaast ontplooit de nomadische veeteelt agro-ecologische praktijken voor de uitwisseling van ecosysteemdiensten door ook gebruik te maken van arealen die voor andere doeleinden zijn bestemd, met name wijngaarden en boomgaarden. Daardoor hoeven minder productiefactoren en machines gebruikt te worden. De EU zou de ontwikkeling van deze praktijken, waarbij nomadische veetelers gebruikmaken van door andere landbouwers opgegeven gebieden, moeten erkennen en aanmoedigen en juridisch doortimmerde oplossingen moeten vinden om ze uit te bouwen. Nomadische veetelers laten hun dieren soms ook grazen op beboste arealen, wat ook in het voordeel van de betrokken bosbouwers is. De EU zou een dergelijk gemengd gebruik van bosbouwarealen moeten erkennen en aanmoedigen, aangezien deze praktijken onder bepaalde omstandigheden bijzonder gunstig zijn uit oogpunt van de bescherming van bossen tegen brand en de aanpassing van de veeteelt aan de klimaatverandering, terwijl ze de verjonging van bossen en de houtproductie niet in de weg staan. |
7. |
Het Comité steunt het voorstel van de commissie ENVI van het Europees Parlement met betrekking tot de verordening tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen, nl. om grenzen te stellen aan de veebezetting op het landbouwbedrijf en subsidies voor landbouwbedrijven die deze grenzen overschrijden, te beperken. |
8. |
Het Comité is ingenomen met het voorstel van de commissie AGRI van het Parlement om artikel 68 van diezelfde verordening in die zin te wijzigen dat het Elfpo de aankoop van honden ter bescherming van het vee tegen grote roofdieren die door de habitatrichtlijn worden beschermd, kan blijven steunen. |
9. |
Lidstaten met berggebieden zouden verplicht moeten worden om een geïntegreerd bergbeleid te voeren. Dit moet gebeuren door een aanzienlijk deel van de ter beschikking gestelde instrumenten (betalingen ter ondersteuning van gebieden met natuurlijke beperkingen, steun binnen de tweede pijler voor probleemgebieden, specifiek subprogramma voor berggebieden enz.) gericht in te zetten en daarvoor een budget uit te trekken dat in verhouding staat tot het belang van deze gebieden. |
10. |
Het Comité verzoekt de EU om de ecosysteemdiensten die nomadische veetelers en boseigenaren in mediterrane en berggebieden als lokale kennisdragers zoals bedoeld door het IPBES (het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten) verlenen, te erkennen en daarvoor een billijke vergoeding toe te kennen omdat de gehele bevolking er immers wel bij vaart. |
11. |
Het Comité zou graag zien dat elke lidstaat de mogelijkheid heeft om bepaalde maatregelen in het kader van de eerste pijler (ecoregelingen) en de tweede pijler toe te passen op het gehele nomadischeveeteeltareaal, en niet alleen op het areaal dat voor steun in aanmerking komt; sommige maatregelen, bijvoorbeeld bepaalde lokale agromilieuklimaatmaatregelen zoals bosbrandpreventie, zouden het gehele fysieke areaal moeten kunnen beslaan. |
12. |
Ter ondersteuning van de instandhouding van de landbouw in probleemgebieden en gebieden met een handicap zou de compenserende vergoeding voor natuurlijke handicaps verplicht moeten worden gesteld voor de lidstaten waar deze vergoeding toegepast kan worden. |
13. |
Het Comité spoort de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan om investeringen te financieren in gebieden waar nomadische veeteelt wordt bedreven, die vaak niet met machines bewerkt kunnen worden. Het aanleggen van infrastructuurvoorzieningen (onderdak voor de herders, veekralen, omheiningen, waterpuntinstallaties enz.), het plegen van onderhoud en het verwijderen van struikgewas zijn van essentieel belang voor een duurzaam beheer van deze gebieden. |
14. |
Het Comité is van mening dat initiatieven met betrekking tot het beheer van landbouw- en nomadischeveeteeltgronden op lokaal niveau ondersteund moeten worden. In gebieden met een groot aantal grondeigenaren is oprichting van een speciale organisatie onontbeerlijk voor een dynamische nomadische veeteelt. |
15. |
Het Comité moedigt de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan om ervoor te zorgen dat nomadische veetelers gemakkelijker toegang tot grond hebben. Dit zou met name moeten gebeuren door middel van specifieke meerjarenovereenkomsten waarbij de veetelers of gebruikerscollectieven de garantie krijgen dat de grond alleen voor de nomadische veeteelt gebruikt mag worden. |
16. |
De lidstaten en de lokale en regionale overheden zouden er goed aan doen om steunmechanismen op te zetten die op de praktijken van collectief beheer zijn afgestemd. Om de gronden van de noodzakelijke infrastructuur te kunnen voorzien en de nodige arbeidskrachten in te kunnen zetten hebben nomadische veetelers al in een zeer vroeg stadium originele vormen van collectieve organisatie ontwikkeld die alleen betrekking hebben op het gebruik — en niet de eigendom — van de grond. Daarbij worden percelen in privéeigendom en gemeentegronden binnen een bepaalde omtrek tot één groot areaal voor de nomadische veeteelt gemaakt, dat door één organisatie wordt beheerd. Op deze manier wordt ook de relatie met de overheid en de verschillende soorten partners of gebruikers geregeld. |
17. |
Het Comité dringt erop aan dat de EU de ontwikkeling van landbouwproducten met een kwaliteitskeurmerk blijft bevorderen en toegevoegde waarde blijft creëren door hoogwaardige uit de nomadische veeteelt afkomstige voedingsmiddelen te beschermen. Lidstaten moeten met name worden aangespoord de facultatieve kwaliteitsaanduiding “bergproducten” te gebruiken. Dat gebeurt namelijk nog altijd niet, hoewel deze aanduiding in 2014 werd ingevoerd. |
18. |
Het Comité dringt er tevens op aan dat de aanduidingen “weidemelk”, “weidekaas” en “weidevlees” alleen gebruikt mogen worden indien de voeding van de dieren voor meer dan 80 % afkomstig is van begrazing tijdens het beweidingsseizoen. |
19. |
De veehouders hebben te lijden onder oneerlijke concurrentie van goedkope import, waardoor het voortbestaan van de nomadische veeteelt in Europa wordt bedreigd. Deze situatie leidt ertoe dat de EU de concurrentievervalsing moet compenseren door de nomadische veeteelt en andere bedrijfstakken steun te verlenen. Als grootste levensmiddelenimporteur en -exporteur ter wereld zou zij al haar gewicht in de schaal moeten werpen om de regels voor de internationale handel in landbouwproducten (WTO, 1994) zodanig te wijzigen dat er meer rechtvaardigheid en solidariteit komt in de handelsbetrekkingen (zie het advies van het CvdR over het GLB na 2020). |
20. |
Het Comité is ingenomen met het door het Europees Parlement opgezette en ondersteunde proefproject waarbij regionale platforms worden opgericht om conflictsituaties met betrekking tot wolven, beren, veelvraten en lynxen aan te pakken. Het dringt erop aan dat de gevolgen van predatie en de bescherming van de kuddes ten volle worden onderkend binnen deze platforms en worden aangepakt in het kader van passende beheersplannen, en dat alle mogelijke wettelijke middelen er worden besproken, inclusief legale mogelijkheden om roofdieren bij wijze van afschrikking af te schieten. Het Comité wijst erop dat sommige regio’s ook zelf discussieplatforms hebben opgericht. |
21. |
Binnen de nomadische veeteelt moeten grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden worden aangegaan om te voorkomen dat er instabiliteit ontstaat als gevolg van tegenstrijdige maatregelen die niet op het Europese grondgebied als geheel zijn afgestemd. |
22. |
De biodiversiteitsstrategie zou gebaseerd moeten zijn op een nieuw specifiek fonds voor de instandhouding van soorten. Dit fonds moet de schade vergoeden die wordt veroorzaakt door grote carnivoren — een sterk stijgende kostenpost — en de bescherming van de kuddes waarborgen; de kosten hiervan kunnen een steeds groter deel van het Elfpo in beslag nemen terwijl er juist flink in de Elfpo-begroting wordt gesneden. Als zo’n nieuw fonds er niet komt, moeten de bestaande financiële instrumenten op regionaal, nationaal en EU-niveau (met inbegrip van het Elfpo) worden benut. |
23. |
Het Comité verzoekt de Commissie om op basis van het volgende verslag over de stand van de natuur in 2020 na te gaan of de habitatrichtlijn, rekening houdend met de resultaten van het actieplan voor de natuur, de mensen en de economie en de instandhouding van de verschillende soorten en habitats moet worden herzien. Bij een eventuele herziening van de habitatrichtlijn moet gekeken worden naar de mogelijkheid om de bijlagen in de toekomst via de comitéprocedure te wijzigen, zodat er sneller kan worden gereageerd op veranderingen in specifieke populaties en de beschermingsstatus per land of gebied sneller en eenvoudiger naar boven of beneden kan worden bijgesteld indien dit gezien de groei of afname van de populaties van de beschermde soorten en de bedreiging voor de nomadische veeteelt gerechtvaardigd is. |
24. |
Het Comité verzoekt de Commissie om binnen de wetenschappelijke studies meer ruimte in te bouwen voor landbouwkundige en zoötechnische studies om de politieke besluitvorming te ondersteunen. Besluiten moeten zijn gebaseerd op de beste beschikbare kennis op het gebied van natuur-, landbouw- en sociale wetenschappen, op een feedbackbasis die breed genoeg is en op een tijdsbestek dat lang genoeg is om richting te kunnen geven aan het overheidsbeleid. In het bijzonder is het noodzakelijk dat casestudy’s van de nomadische veeteelt en grote carnivoren uitvoerig worden beschreven om de lokale omstandigheden te begrijpen en te zien in hoeverre praktijken om kuddes te beschermen en grote carnivoren te beheren doeltreffend zijn en al dan niet als verrijking voor het collectieve overleg en de richtsnoeren in andere gebieden kunnen dienen. Ook kan zo lering worden getrokken uit problemen en tegenslagen om te zorgen voor meer mogelijkheden om Europese teksten en de nodige maatregelen af te stemmen op de realiteit en daarmee het beheer van soorten en met name van wolven te verbeteren. |
25. |
Het Comité verzoekt de Commissie om onderzoek dat is gericht op de erkenning van de organoleptische eigenschappen van producten afkomstig van nomadische veeteelt en grazende dieren, te bevorderen. |
26. |
De EU moet een ambitieus beleid ontwikkelen om bossen te beschermen tegen bosbranden, waarbij de aanwezigheid van kuddes in bossen en heidegebieden wordt gestimuleerd. Daartoe moeten deze gebieden van tevoren als productiegebied worden erkend (zie hierboven). |
27. |
Het CvdR is ingenomen met het project “Erfgoed en EU” van de Unesco, waarmee het werelderfgoed wordt gebruikt als instrument om de economische en sociale duurzaamheid van plattelandsgebieden in Europa te verbeteren, en moedigt de Europese instellingen aan om dit initiatief te steunen. Landschappen waar nomadische veeteelt wordt bedreven staan ook op de werelderfgoedlijst, niet alleen als cultuurlandschap maar ook als overgebleven landschap of afbeeldingen in rotskunst. Dit maakt de gebieden aantrekkelijker voor toeristen. |
28. |
Het Comité dringt er bij de EU op aan zich in te zetten voor het beroep van nomadische veeteler en van herder. De lidstaten moeten meer waarde hechten aan het werk dat door nomadische veetelers en herders in loondienst wordt verricht en deze beroepen binnen en buiten de landbouwsector een grotere zichtbaarheid geven. De kennisoverdracht kan worden verbeterd door nomadische veetelers en herders beter op te leiden (met name op het vlak van de weidegang en de gezondheid van de dieren, maar ook wat de bescherming van de kuddes en de omgang met waak- en verdedigingshonden betreft) en door mentorschapsregelingen met ervaren mensen uit de praktijk in te voeren. Met betrekking tot de herders valt ook aan andere stimulansen te denken die op ruimere schaal ontwikkeld zouden moeten worden, zoals verbetering van hun leef- en arbeidsomstandigheden op hooggelegen weides en in graasgebieden binnen het bedrijf, met name in het Middellandse Zeegebied, investeringen in de voor fatsoenlijke leef- en arbeidsomstandigheden benodigde infrastructuurvoorzieningen, opstelling van collectieve arbeidsovereenkomsten en oprichting van banenmarkten om seizoenarbeiders te vinden. In zijn advies over innovatie en modernisering van plattelandsgebieden beval het Comité aan om het aanbod aan beroepsopleidingen op het platteland te moderniseren en af te stemmen op de mondiale concurrentiesituatie en op de behoeften van lokale ondernemingen, en om binnen het ESF meer geld uit te trekken voor beroepsopleidingen in plattelandsgebieden, waarvan het aanbod momenteel ondermaats is. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/68 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over onderzoeksinfrastructuur: de toekomst van de Europese Onderzoeksruimte vanuit een regionaal en grensoverschrijdend perspectief
(2020/C 39/15)
Rapporteur |
: |
Eamon Dooley (IE/Renew Europe), lid van de graafschapsraad van Offaly |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Inleiding
1. |
is ingenomen met de algemene benadering van de Europese Commissie om de belangrijke rol te bepalen die onderzoeksinfrastructuur kan vervullen en reeds vervult in de vooruitgang van kennis en technologie. Onderzoeksinfrastructuren en het gebruik ervan zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte (EOR). Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) schaart zich in dit opzicht achter het werk van het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (Esfri) dat een belangrijke rol vervult in beleidsvorming op het gebied van onderzoeksinfrastructuur op EU-niveau en helpt bij het tot stand brengen van een Europese interne markt voor wetenschap. |
2. |
Onderzoeksinfrastructuren hebben een sterk territoriaal karakter. Ze zijn van cruciaal belang voor regionale ontwikkeling, van wetenschappelijke output over de impact op onderwijsecosystemen tot algemene markt- en maatschappelijke voordelen. |
3. |
Volgens de strategische routekaart van het Esfri dragen onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang bij tot het vervullen van de behoeften op lange termijn van Europese onderzoeksgemeenschappen op tal van wetenschappelijke gebieden. Bovendien kan het als positief worden bestempeld dat investeringen in onderzoeksinfrastructuren worden aangemerkt als een methode voor het vergroten van het regionale concurrentievermogen en dus van cohesie tussen de verschillende lidstaten en regio’s. |
4. |
Onderzoeksinfrastructuren hebben een belangrijke rol te vervullen in het aanpakken van mondiale uitdagingen op het gebied van milieu- en klimaatverandering die van invloed zijn op onze samenleving op alle niveaus, van lokaal tot regionaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau. |
5. |
Het is tevens duidelijk dat eerdere adviezen van het CvdR de spijker op de kop wisten te slaan met betrekking tot de belangrijke rol van lokale en regionale overheden bij het creëren van effectieve innovatie-ecosystemen, met name aan de hand van de strategische vaststelling van regionale onderzoeksprioriteiten middels de ontwikkeling van strategieën voor slimme specialisatie (S3) (1). |
6. |
Europa heeft een succesvolle visie voor de middellange en lange termijn ontwikkeld met het oog op de totstandbrenging van een onderzoeksinfrastructuur-ecosysteem waarbij samenwerking tussen bestaande infrastructuren wordt gestimuleerd terwijl tegelijkertijd plannen worden gemaakt om de volgende generatie onderzoeksinfrastructuren op te zetten en te ontwikkelen zoals bepaald door het Esfri. |
7. |
De Europese Raad is tot de terechte conclusie gekomen dat een goed functionerende EOR aanzienlijk zal bijdragen tot de verbetering van de efficiëntie en effectiviteit van het algehele Europese onderzoeks- en innovatie-ecosysteem en erkent het belang van een nauw partnerschap tussen de lidstaten en de Europese Commissie om gezamenlijk te werken aan het versterken van de EOR, met name middels Horizon Europa als belangrijkste financieringsinstrument (2). Er is echter jammer genoeg onvoldoende erkenning van de Raad voor de rol die lokale en regionale overheden in dit proces kunnen spelen. |
8. |
Het is behoorlijk zorgwekkend dat diverse tekortkomingen in het EOR-kader ten aanzien van onderzoeksinfrastructuren blijven bestaan, met als gevolg een achterstand bij de uitvoering waarmee potentiële voordelen en efficiëntieverbeteringen worden beperkt. |
9. |
Positief is wel de door de Europese Commissie voorgestelde begrotingstoewijzing van 100 miljard EUR voor het financieren van wetenschap, onderzoek en innovatie in de periode 2021-2027 om deze tekortkomingen aan te pakken. Tegelijkertijd is het CvdR bezorgd over de dreigende toename van de ongelijkheden tussen de steden en regio’s die de begunstigden zijn van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, waarvoor meer middelen zullen worden uitgetrokken, en de andere steden en regio’s, die de gevolgen zullen ondervinden van de verlaging van de budgetten voor het cohesiebeleid (3). |
10. |
Tot slot is het van cruciaal belang om de Europese meerwaarde van elke Europese beleidsmaatregel aan te tonen, met name gelet op het feit dat deze maatregelen steeds meer onder de loep worden genomen. Uit recente analyses blijkt dat, hoewel de tenuitvoerlegging van de EOR verder vordert, deze zich in een trager tempo voltrekt dan voorheen, alsook dat er nog steeds grote verschillen tussen de lidstaten bestaan, zowel wat prestatieniveau als groeipercentage betreft (4). Daarom is er betere communicatie nodig over de impact van Europese O&I door middel van solidere en duidelijkere statistieken. |
Uitdagingen voor de EOR, zoals geïdentificeerd vanuit het regionale en grensoverschrijdende perspectief
11. |
Het aandeel in onderzoeksfinanciering van de overheidssector in de EU bleef jammer genoeg tussen 2014 en 2016 op ongeveer 2,03 % steken (5). Dit toont aan dat het aandeel van het nationaal inkomen dat wordt besteed aan O & O nog steeds ver onder de in 2002 vastgestelde Barcelona-doelstelling van 3 % van het bruto binnenlands product ligt en dat minder dan 1 % van de nationale O & O-middelen wordt besteed aan transnationaal onderzoek (6). |
12. |
Nog een reden tot bezorgdheid is dat de onevenwichtige verdeling van de bruto binnenlandse O & O-uitgaven ook op regionaal niveau wordt weerspiegeld, met als gevolg dat er slechts 31/281 NUTS 2-regio’s zijn die melding maakten van O & O-investeringen boven het EU-streefdoel van 3,0 % in 2015, met duidelijke onderzoeksintensieve “clusters” in bepaalde regio’s in de EU. Deze regio’s zijn veelal gelegen in Duitsland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, België, Denemarken, Frankrijk en Finland (7). |
13. |
Bij de totstandbrenging van de EOR bestaan er ook verschillen tussen de toewijzing van Horizon 2020-middelen en O&I-investeringen uit hoofde van ESI-fondsen. EU-13-lidstaten zijn de belangrijkste bestemmelingen van ESI-fondsen, terwijl de toepassing van uitmuntendheid als criterium in het kader van Horizon 2020 voornamelijk in de EU-15 tot een concentratie van middelen alsook O&I-capaciteiten heeft geleid, waardoor de innovatiekloof tussen de EU-15 en EU-13 is toegenomen (8). |
14. |
Duurzaamheid op de lange termijn is ook een van de belangrijke uitdagingen voor onderzoeksinfrastructuren, met name grootschalige pan-Europese infrastructuren die erg duur zijn om te bouwen, te onderhouden en te exploiteren, met bouwkosten die vaak meer dan 1 miljard EUR bedragen en met bijbehorende jaarlijkse operationele kosten van ongeveer 10 % van de bouwkosten. Met nationale wetenschapsbegrotingen die zulke kosten vaak evenaren of overtreffen, blijft de kwestie van hun duurzaamheid op de lange termijn een probleem (9). |
15. |
Kosten in verband met toegang tot faciliteiten van onderzoeksinfrastructuren, met name in grensoverschrijdende situaties, kunnen een belemmering vormen voor onderzoekers en daardoor dus wetenschappelijke vooruitgang in de weg staan. |
16. |
Onderzoeksinfrastructuren moeten, met het oog op de aanpak van de zogenaamde grote uitdagingen zoals klimaatverandering, met name naburige onderzoeksinfrastructuren kunnen integreren, om zo tot een grotere uitwisseling van kennis te komen en aan interdisciplinair onderzoek bij te dragen. In dit opzicht is digitale onderzoeksinfrastructuur van essentieel belang en daarom pleit het CvdR voor een grotere beschikbaarheid van open data via de Europese open wetenschapscloud. |
17. |
Menselijk kapitaal vormt een belangrijk aspect van onderzoeksinfrastructuren. Aan de hand van personeelsbeleid en -beheer worden de kwaliteit en omvang bepaald van het aan te werven personeelsbestand dat van cruciaal belang is voor het waarborgen van de passende uitvoering, exploitatie en impact van de onderzoeksinfrastructuren (10). Daarom zijn de ontwikkeling van vaardigheden en de mobiliteit van leidinggevend personeel alsook de ontwikkeling van de vaardigheden van gebruikers van onderzoeksinfrastructuren van groot belang. |
18. |
De impact van O&I-infrastructuren op het bedrijfsleven en de samenleving is nog steeds niet optimaal. De Europese Commissie levert echter inspanningen om de wetenschappelijke expertise van Europa in verkoopbare producten en diensten om te zetten. |
19. |
Onderzoeksinfrastructuren moeten ook in de behoeften van het bedrijfsleven voorzien om een impact te hebben op de samenleving in het algemeen. Daarom zou een krachtig, onderling verbonden onderzoeksinfrastructuur-ecosysteem moeten kunnen zorgen voor responsen in alle disciplines om complexe problemen aan te pakken. |
20. |
Er is gewaarschuwd dat communicatie over bestaande en toekomstige onderzoeksinfrastructuren, in samenhang met in deze infrastructuren uitgevoerde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, beter aan de burgers moet worden overgebracht, als onderdeel van de algemene EU-communicatie over de voordelen van de EU voor haar burgers. |
Onderzoeksinfrastructuur: beleidsaanbevelingen
21. |
Het CvdR roept de nieuwe Europese Commissie op te blijven controleren of de lidstaten en regio’s hun verplichting om 3 % van het bbp aan O & O te besteden tot het eind van het huidige decennium blijven nakomen. |
22. |
Met het oog daarop dringt het CvdR er bij de Europese Commissie op aan om snel met een opvolger voor de Europa 2020-strategie te komen, die ook op het gebied van O & O gekwantificeerde doelstellingen moet bevatten. |
23. |
Gezamenlijke inspanningen moeten op alle niveaus worden versterkt en er moeten verdere hervormingen van nationale en regionale onderzoeks- en innovatiesystemen worden doorgevoerd om een goed functionerende EOR tot stand te brengen en excellentie door middel van synergieën te helpen verspreiden. Het CvdR is het dan ook grotendeels eens met de voorstellen van de Europese Commissie om nieuwe initiatieven ter verbetering van de doeltreffendheid van onderzoeksinfrastructuren in de programmeringsperiode 2021-2027 op te nemen, inclusief het gebruik van regionale fondsen, een Europees hervormingsinstrument en Horizon Europa, dat een speciale pijler bevat om de EOR te helpen versterken (11). |
24. |
Onderzoeksinfrastructuren creëren regionale kansen om mee te dingen naar EU-middelen voor investeringen, wat kan leiden tot de ontwikkeling van innovatiehubs binnen gedistribueerde onderzoeksinfrastructuren. Met het oog op duurzaamheid op lange termijn van onderzoeksinfrastructuren zijn aanvullende specifieke financieringsmodellen in de hele levenscyclus van onderzoeksinfrastructuren vereist om de financieringskloof aan te pakken wanneer Europese, nationale of andere financieringsbronnen ontoereikend zijn. In het bijzonder zijn speciale begrotingslijnen vereist voor:
Dit zou kunnen bestaan uit een creatiever gebruik van middelen uit ESIF, Interreg en het kaderprogramma en van leningen van de Europese Investeringsbank, maar ook uit Erasmus+, Digitaal Europa, Cosme, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, LIFE enz., mogelijk samen met een medefinancieringsmodel met nationale onderzoeksfondsen. Dit is van cruciaal belang voor de duurzaamheid op lange termijn van onderzoeksinfrastructuren. |
25. |
Het CvdR staat voorts achter de benadering “Excellentie verspreiden en deelname verbreden” (12) in combinatie met het meer op O&I richten van de EU-staatssteunregels als mechanisme om steun gelijk te trekken en het volledige onderzoekspotentieel van alle EU-regio’s, ook buiten de onderzoeksintensieve clusters, te verwezenlijken. |
26. |
Het initiatief dat Horizon 2020, het Europees Fonds voor strategische investeringen en het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen bundelt om VentureEU op te starten teneinde risicokapitaal in Europa te stimuleren en voor meer particuliere investeringen voor onderzoeksactiviteiten te zorgen (13), kan op de volledige steun van het CvdR rekenen. |
27. |
Horizon Europa zou specifieke acties moeten omvatten met het oog op toegang tot onderzoeksinfrastructuren, waaronder het subsidiabel maken van kosten met betrekking tot toegang, aangezien dit de ontwikkeling van diensten van onderzoeksinfrastructuren kan vergemakkelijken en duurzaamheid op de lange termijn kan waarborgen. |
28. |
Er zouden tevens meer acties moeten komen voor meer open toegang tot onderzoeksinfrastructuren. Dit kan met behulp van de volgende maatregelen worden bewerkstelligd:
|
29. |
Er zou een betere harmonisatie en standaardisering moeten plaatsvinden van toegangsregels en -procedures, met name middels de ontwikkeling van toegangsreglementen om billijkheid en consistentie te waarborgen (14). |
30. |
Een bijzonder positieve evolutie zou zijn om het O&I-beleid te koppelen aan de ontwikkeling en uitvoering van S3, aangezien dit innovatieve benaderingen zijn voor het stimuleren van economische groei, het scheppen van banen op basis van vastgestelde regionale behoeften en het inschakelen en betrekken van regio’s bij O&I-activiteiten. Bovendien bieden zij de mogelijkheid van interregionale en gelijkwaardige samenwerkingsverbanden bij de uitvoering van RIS3 door lokale en regionale overheden om doelstellingen te verfijnen, synergieën te ontwikkelen en voor een betere afstemming te zorgen. |
31. |
Lokale en regionale overheden zouden meer moeten worden betrokken bij de opzet en uitvoering van O&I-initiatieven vanwege het belang van kleine en middelgrote faciliteiten van onderzoeksinfrastructuren voor lokale en regionale ontwikkeling en omdat tal van die initiatieven op het lokale en regionale niveau worden uitgevoerd. |
32. |
Het CvdR herhaalt zijn steun voor de totstandbrenging van een Europees netwerk van regionale ecosystemen en innovatiehubs door het creëren van synergieën tussen bestaande Europese, nationale en regionale strategieën en het koppelen van regionale ecosystemen en innovatiehubs aan belangrijke industriële waardeketens om een concurrerend O & O&I-ecosysteem te bevorderen en daarbij de impact van het volgende kaderprogramma op de samenleving te maximaliseren (15). |
33. |
Er zouden meer geïntegreerde regio-overschrijdende en grensoverschrijdende campussen voor onderzoeksinfrastructuren moeten worden opgericht om meer kansen te creëren voor het aanknopen van nauwe banden met actoren in regionale ecosystemen, d.w.z. lokale onderzoeksinfrastructuur, starterscentra, technologische parken, universiteiten. Daarom moeten strategische initiatieven zoals ASTRONET of APPEC absoluut worden ondersteund. |
34. |
Hoger onderwijs speelt een belangrijke rol bij het voorzien in de toekomstgerichte vaardigheden en bekwaamheden om succesvol te innoveren. Het lijkt tevens nodig om sterkere gestructureerde samenwerkingsverbanden tussen onderzoeksinfrastructuren en universiteiten tot stand te brengen ten behoeve van meer mobiliteit en uitwisselingsprogramma’s tussen deze sectoren. |
35. |
Het nieuwe streven van het Esfri naar meer interdisciplinaire raakvlakken en meer coördinatie tussen het Esfri en nationale strategieën en routekaarten is de juiste manier om te zorgen voor betere coördinatie en meer efficiëntie in het onderzoeksinfrastructuur-ecosysteem, daar een krachtig, onderling verbonden onderzoeksinfrastructuur-ecosysteem zou moeten kunnen zorgen voor responsen in alle disciplines om complexe problemen aan te pakken. |
36. |
Concreet zou er een bredere verstrekking van informatie moeten plaatsvinden over door de overheid gefinancierde innovaties en innovatoren en hun rijpheid voor de markt middels het gebruik van de innovatieradar (16). |
37. |
Het CvdR ondersteunt het gebruik van gemeenschappelijke evaluatiecriteria — voortbouwend op bestaande kwaliteitsborgingsmechanismen als een manier om tot grensoverschrijdende vergelijkbaarheid te komen — en steunt het besluit van de Raad van de Europese Unie van mei 2018 ter aanmoediging van de lidstaten om een gemeenschappelijke benadering voor toezicht op de prestaties van onderzoeksinfrastructuren te ontwikkelen (17). |
38. |
De Europese Commissie en de lidstaten zouden nauw moeten samenwerken met lokale en regionale overheden om informatie over onderzoeksinfrastructuren en de daaraan gerelateerde activiteiten te verzamelen, met inbegrip van het in kaart brengen van activiteiten en resultaten, teneinde burgers meer bewust te maken van de bijdrage daarvan, niet alleen voor hen als individu maar ook voor de regionale, nationale en Europese economie. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) CvdR: Slimme-specialisatiestrategieën (RIS3): gevolgen voor de regio’s en de interregionale samenwerking (2017).
(2) Raad van de Europese Unie: ontwerpconclusies van de Raad over de governance van de Europese Onderzoeksruimte. Brussel, november 2018.
(3) CvdR-advies over Horizon Europa: 9e kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COR-2018-03891) (PB C 461 van 21.12.2018).
(4) Europese Onderzoeksruimte: voortgangsverslag 2018, COM(2019) 83 final.
(5) Eurostat, Europe 2020 indicators — R&D and innovation.
(6) EPRS: European Added Value Unit: PE 603.239, december 2017.
(7) Eurostat, Europe 2020 indicators — R&D and innovation.
(8) European Parliament Briefing: European Research Area Regional and Cross-Border Perspective. PE 637.939, april 2019.
(9) SWD(2017) 323 final: Sustainable European Research Infrastructures — A Call for Action.
(10) ENEA; Reflection Paper on Research Infrastructure — the Future of the ERA from a regional and cross-border perspective; mei 2019.
(11) Europese Commissie: EOR voortgangsverslag 2018, COM(2019) 83 final, blz. 4.
(12) https://ec.europa.eu/programmes/horizon2020/en/h2020-section/spreading-excellence-and-widening-participation
(13) Europese Commissie: Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie — de kans om de toekomst van Europa vorm te geven: EU mei 2018. COM(2018) 306 final.
(14) ENEA: Reflection Paper on Research Infrastructures — the Future of the ERA from a Regional and Cross-Border Perspective. Mei 2019.
(15) CvdR: Ontwerpadvies. Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie. Europa’s kans om te investeren in de toekomst. 2019.
(16) Innovation Radar: Identifying Innovations and Innovators with High Potential in ICT FP7, CIP, & H2020 projects.
(17) EU; Conclusies van de Raad van de Europese Unie “Accelerating knowledge circulation in the EU”. Mei 2018. Doc 9507/1.
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/72 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs door middel van een innovatieve en duurzame energietransitie op regionaal en lokaal niveau
(2020/C 39/16)
Rapporteur |
: |
Witold Stępień (PL/EVP), lid van de regioraad van Łódź |
Referentiedocument |
: |
initiatiefadvies |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Uitvoering van de Overeenkomst van Parijs door middel van een snelle, doeltreffende energietransitie op meerdere niveaus
1. |
wijst erop dat een innovatieve en duurzame energietransitie een ingrijpende verandering vereist van het hele energiesysteem — productie, transmissie en verbruik — met rechtstreekse gevolgen voor de infrastructuur, de markt, het milieu en de samenleving. Dit is een kans om een veiligere, rechtvaardigere en transparantere energiemarkt tot stand te brengen, grensoverschrijdende netwerken te creëren, de toegang tot en de distributie van hernieuwbare energie te verbeteren, energiearmoede uit te roeien en de rechten van consumenten en prosumenten in het energiesysteem te waarborgen. |
2. |
Het CvdR onderschrijft de conclusies in het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) dat de opwarming van de aarde alleen kan worden beperkt tot 1,5 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus als er in alle sectoren een snelle en brede overgang naar een duurzaam en emissiearm energiesysteem plaatsvindt (1). De omvang van deze transitie vergt geïntegreerde oplossingen en nauwe samenwerking tussen alle bestuursniveaus en het maatschappelijk middenveld, willen we de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs verwezenlijken. |
3. |
Het CvdR is verheugd dat het Europees Parlement (2) erkent dat een anticiperende aanpak nodig is om een rechtvaardige overgang voor de EU-burgers te waarborgen en de regio’s die het zwaarst worden getroffen door het koolstofarm maken van de economie, te ondersteunen, aangezien de overgang naar een klimaatneutraal Europa de economie concurrerender maakt, de planeet beschermt en de gezondheid en het welzijn van onze burgers verbetert. |
4. |
Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de nieuwgekozen Commissievoorzitter, Ursula von der Leyen, voor een Europese groene deal en een Europese klimaatwet waarin de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 wordt vastgelegd. Het is met name verheugd over de oprichting van een nieuw fonds voor een rechtvaardige transitie, dat steenkoolregio’s zal helpen bij de overgang naar schone energie en tegelijkertijd het Europese concurrentievermogen zal versterken. |
5. |
De Commissie en de lidstaten zouden een krachtige doelstelling voor de middellange termijn moeten steunen die in overeenstemming is met de doelstellingen van de energie-unie, als cruciale stap op weg naar een netto-nul-uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 (3). Ook zouden zij het ambitieniveau van de nationaal vastgestelde bijdragen van de Unie (Nationally Determined Contributions — NDC’s) (4) moeten verhogen met een voor de hele economie geldende doelstelling, namelijk om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Hierbij moet bijzondere nadruk worden gelegd op niet-ETS-sectoren, aangezien hun uitstoot niet langer wordt beperkt door de toepassing van de EU-regeling voor de handel in emissierechten. Het CvdR dringt nogmaals aan op de vaststelling van ambitieuze en realistische doelstellingen voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op EU-niveau en uitgebreide steun voor de ontwikkeling van innovatieve technologieën die verdere vooruitgang mogelijk maken. |
6. |
Het CvdR dringt erop aan dat alle bestuursniveaus op adequate wijze worden betrokken bij de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van doeltreffende en doelgerichte klimaat- en energiemaatregelen en dat zij over de nodige capaciteit beschikken om actie te ondernemen. Het wijst op de grote verantwoordelijkheid van de lidstaten en de EU, aangezien zij de randvoorwaarden vaststellen. Lokale en regionale overheden zijn het beste in staat om de lokale gemeenschappen erbij te betrekken, particuliere investeerders aan te trekken en ambitieuze en tijdige maatregelen te nemen, niet alleen als beheerders, maar ook als energiedienstverleners en belangrijke afnemers van energiediensten (bijv. elektriciteitsnetwerken, verwarmingsdiensten, openbaar vervoer, verlichting). Bovendien kunnen lokale en regionale overheden het goede voorbeeld geven en hun gemeenschappen inspireren. |
Kennisoverdracht en cohesiebevordering met het oog op een gelijklopende Europese energietransitie: ondersteuning van steenkool- en koolstofintensieve regio’s en eilanden
7. |
De klimaatverandering is een wereldwijde uitdaging; de door de EU geboekte vooruitgang om tegen 2050 een klimaatneutrale economie te bereiken moet vergezeld gaan van soortgelijke inspanningen van derde landen. Het CvdR wijst er in dit verband op dat het mondiale concurrentievermogen van de EU in gevaar kan komen doordat derde landen minder ambitieuze klimaatdoelstellingen nastreven. De Commissie en de lidstaten worden dan ook opgeroepen om de klimaatverandering als een strategische diplomatieke prioriteit te blijven zien, teneinde wereldwijd een gelijk speelveld tot stand te brengen. |
8. |
Het CvdR benadrukt dat het van belang is de energietransitie te beheren op de niveaus die het dichtst bij de burgers staan, en om inzicht te hebben in de lokale en regionale kenmerken en de financiële, historische, geografische en geopolitieke beperkingen en behoeften. Het roept de lidstaten op om, met steun van de Europese instellingen, meer solidariteit te tonen en een gelijklopende, duurzame energietransitie te ontwikkelen en tegelijkertijd de economische ontwikkeling en sociale cohesie in Europa te bevorderen. Hierbij moet bijzondere aandacht en steun worden gegeven aan mijnbouwgebieden, koolstofintensieve regio’s en eilanden met ontvolkingsproblemen die ernstig zullen worden getroffen door de vernietiging van de werkgelegenheid die deze transitie met zich meebrengt. |
9. |
Het CvdR is ingenomen met de initiatieven van de Commissie, zoals “Steenkool- en koolstofintensieve overgangsregio’s” en “Schone energie voor de EU-eilanden”, die tot doel hebben technische bijstand te verlenen aan sociaaleconomisch meer kwetsbare regio’s, waarvan de kenmerken deze transitie moeilijker en een goede planning des te dringender maken. |
10. |
Er zijn momenteel 41 steenkoolregio’s van NUTS 2-niveau in 12 EU-landen (met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk); de kolensector levert ongeveer 240 000 directe banen in de steenkoolmijnen en steenkoolcentrales, en ongeveer 215 000 indirecte arbeidsplaatsen. Daarnaast zijn er ook regio’s die sterk afhankelijk zijn van koolstofintensieve activiteiten (zoals de ijzer-, staal- en turfproductie). Het Comité dringt er dan ook op aan dat de EU en de lidstaten financiële en technische steun verlenen om de continuïteit van de energievoorziening in de door systemische veranderingen getroffen regio’s te waarborgen en om de negatieve sociale en economische aspecten van de transitie te verzachten. |
11. |
Meer dan 2 200 bewoonde Europese eilanden, die 12 miljoen mensen herbergen, worden bijzonder hard getroffen door de energietransitie vanwege hun grote afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in combinatie met de hoge energieprijzen. Wel kunnen eilanden belangrijke proeftuinen zijn voor schaalbare duurzame energieoplossingen om over te schakelen op een systeem zonder fossiele brandstoffen, en om de voortslepende subsidiëring van fossiele brandstoffen af te bouwen. |
12. |
Het CvdR steunt de ontwikkeling van regionale innovatiecentra om onderzoek, universiteiten en het bedrijfsleven bij elkaar te brengen. Deze centra moeten als klankbord fungeren door de kennis en het bewustzijn van burgers en lokale gemeenschappen op het gebied van de energietransitie te vergroten en moeten ruimte bieden om de regionale innovatiestrategieën op interactieve wijze te ontwerpen en uit te voeren. |
13. |
Aangezien de overgang naar schone energie in de hele EU al 2 miljoen banen heeft opgeleverd, pleit het CvdR voor de oprichting van regionale centra voor beroepsopleiding op het gebied van de energietransitie om te zorgen voor capaciteitsopbouw (met inbegrip van digitale vaardigheden) en opleidingen, om de beroepsvaardigheden aan te passen aan de behoeften van een duurzamere industrie. |
14. |
Ook zou er in het kader van Erasmus en Erasmus Plus meer nadruk moeten worden gelegd op het thema energietransitie, om het bewustzijn te vergroten en personen die door de transitie worden getroffen meer mogelijkheden te bieden om hun kansen te vergroten dankzij uitwisselingen en het delen van kennis. Het CvdR spreekt opnieuw zijn steun uit voor “strategische partnerschappen” (5) onder gedecentraliseerd beheer, om de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van energie-innovatie tussen lokale en regionale overheden via grensoverschrijdende en transnationale projecten mogelijk te maken. |
15. |
Dankzij hun economische ontwikkeling en het belang van energieproductie voor de ontwikkeling van de beschaving verdienen steenkool- en koolstofintensieve overgangsregio’s erkenning. Veel van hen hebben specifieke kennis en een cultureel besef ontwikkeld ten aanzien van het belang van veranderende patronen van energieproductie, en staan open voor innovatie ten behoeve van de economische en sociale ontwikkeling in de energiesector. Deze tradities en kansen moeten worden aangegrepen voor de ontwikkeling van regionale strategieën, met inbegrip van kennisoverdracht en bijscholing, waarbij deskundigheid en arbeid worden gekanaliseerd naar koolstofarme technologieën en innovaties. |
Investeren in een toekomstbestendige energietransitie voor Europa
16. |
De energietransitie biedt een geweldige kans om te investeren in een toekomstbestendige infrastructuur en een omschakeling te stimuleren die de levenskwaliteit van alle Europeanen ten goede zal komen. De Commissie en de lidstaten zouden de lokale en regionale overheden dan ook voldoende middelen, mandaten en steun moeten geven om de energietransitie in Europa te versnellen. |
17. |
Het CvdR is in dit verband ingenomen met de aankondiging van de nieuwgekozen Commissievoorzitter, Ursula von der Leyen, om een nieuw fonds voor een rechtvaardige transitie op te richten. Het dringt erop aan dat de financiering nauw wordt gekoppeld aan het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027, om de getroffen NUTS 2-regio’s in staat te stellen hun operationele programma’s te versterken, aangezien zij de grootste uitdagingen moeten overwinnen bij het vergroenen van hun economieën en het waarborgen van een rechtvaardige energietransitie voor hun burgers. Deze toewijzing moet niet binnen de in bijlage XXII voorgestelde maxima vallen, maar moet als aanvullende financiering beschikbaar worden gesteld. Deze aanvullende financiering kan dan worden gebruikt om de komende zeven jaar de EFRO- en ESF-programma’s voor deze NUTS 2-regio’s te versterken en de meerwaarde van de EU actief te bevorderen. |
18. |
Het CvdR dringt er niet alleen op aan om in de begroting meer rekening te houden met de klimaatverandering maar dringt ook aan op doeltreffende maatregelen om directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen (zoals de bestaande belastingvrijstellingen voor vliegtuigbrandstof) geleidelijk af te schaffen, om gelijke concurrentievoorwaarden voor hernieuwbare energieën te creëren, gedragsverandering aan te moedigen en de nodige middelen vrij te maken voor een rechtvaardige transitie. Het is in dit verband ingenomen met het debat dat de nieuwgekozen voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, op gang heeft gebracht over koolstofprijzen en de invoering van een koolstofbelasting aan de grens. |
19. |
Het CvdR benadrukt het belang van medefinancieringspercentages voor EU-fondsen om de toegang tot deze fondsen voor kleine gemeenschappen en eilanden te vergemakkelijken. Hun capaciteit als “proeftuinen” voor energietransitie moet worden versterkt door innovatieve oplossingen en gecoördineerde beleidsmaatregelen te ontwikkelen die gericht zijn op beleidskaders, regelgevende maatregelen, financiering, samenwerking en betrokkenheid van de belanghebbenden. |
20. |
Het CvdR is ingenomen met het voorstel voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 en de nadruk op duurzame ontwikkeling, en herhaalt zijn oproep om meer dan 30 % van de begroting te reserveren voor de mainstreaming van het klimaatbeleid. Het dringt aan op meer steun voor de ontwikkeling van slimme specialisatiestrategieën om meer innovatieve producten en processen op de Europese markt te brengen (6). Het is ingenomen met het voorgestelde onderzoeksgebied van klimaatneutrale en slimme steden in het kader van Horizon Europa, met het oog op het stimuleren van onderzoek en innovatie in de hele EU. |
21. |
Met betrekking tot het LIFE-subprogramma “Clean Energy Transition” beveelt het CvdR aan om het financieringspercentage te verhogen van de voorgestelde 60 % tot 70 % voor organisaties met winstoogmerk en 100 % voor overheden en non-profitorganisaties, en om door te gaan met het aantrekken van lokale en regionale overheden en kleinere organisaties zoals lokale energieagentschappen. Het is ingenomen met de oprichting van het InvestEU-fonds en stelt voor deze mogelijkheid te benutten om de energietransitie te vergemakkelijken, met name in kwetsbare regio’s. Het CvdR stelt voor om in deze programma’s extra punten toe te kennen aan projecten die worden ontwikkeld in overgangsregio’s. |
22. |
Met het oog op de staatssteunregels na 2020 pleit het CvdR voor een verhoging van het toegestane niveau van staatssteun en voldoende flexibiliteit voor projecten in verband met de energietransitie in steenkoolregio’s, koolstofintensieve regio’s en eilanden, maar ook in lokale gemeenschappen, om investeringen door het bedrijfsleven aan te moedigen. |
23. |
Het CvdR dringt erop aan dat mechanismen worden opgezet voor de bredere ondersteuning en financiering van projecten voor de energietransitie in regio’s die als steenkool- en koolstofintensieve overgangsregio’s worden aangemerkt, en wel om de volgende redenen: 1) we moeten niet wachten tot de gevolgen van de transitie onherstelbaar zijn voor deze regio’s; 2) het moet mogelijk worden gemaakt om de maximale steunniveaus voor alle ondernemingen maar met name voor grote ondernemingen te verhogen, vanwege de mogelijkheden die zij hebben om in deze regio’s te investeren en vanwege het multiplicatoreffect dat daarvan uitgaat; 3) andere maatregelen om de gevolgen van de transitie te verzachten, zoals een verhoging van de EFRO-steun, moeten eveneens mogelijk worden gemaakt; 4) steenkoolregio’s moeten worden aangewezen als steungebieden overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de EU-steunregels voor die gebieden moeten dienovereenkomstig worden aangepast. |
24. |
Het herhaalt zijn oproep om de administratieve rompslomp te verminderen en de procedures voor de voorbereiding van projecten en capaciteitsopbouw in lokale en regionale overheden te vereenvoudigen. Bovendien moeten steden en regio’s op maat gesneden technische bijstand blijven ontvangen om investeringen voor ambitieuze projecten veilig te stellen. Zij moeten zowel worden geholpen bij de toegang tot de JASPERS en ELENA-programma’s van de Europese Investeringsbank, als bij de ontwikkeling van financierbare projecten, met inbegrip van kleinschalige projecten. Het CvdR kijkt in dit verband uit naar de door de nieuwgekozen Commissievoorzitter, Ursula von der Leyen, aangekondigde voorstellen voor een Europese klimaatbank. |
25. |
Er is meer synergie tussen de verschillende financieringsbronnen op EU-, nationaal en regionaal niveau nodig, alsook sterkere synergieën tussen publieke en private financiering om de doeltreffendheid van de transitie naar schone energie te vergroten. |
26. |
Het CvdR steunt de ontwikkeling van een financiële faciliteit voor steenkool- en koolstofintensieve regio’s om vanaf een zeer vroeg stadium in de projectontwikkeling financiële en technische bijstand te verlenen. Het beveelt aan om de nieuw ontwikkelde regionale strategieën te koppelen aan uitgebreide plannen voor de uitbanning van fossiele brandstoffen en niet-duurzame praktijken, en tegelijkertijd kansen te creëren voor hoogwaardige werkgelegenheid. |
Stimuleren van innovatie en strategische toepassingen van technologie
27. |
De lokale en regionale overheden fungeren nu reeds als facilitatoren en katalysatoren voor sociale, bestuurlijke en technologische innovatie, door organisatorische en institutionele platforms op te richten waar belanghebbenden gezamenlijk strategieën kunnen ontwikkelen voor een rechtvaardige, duurzame en innovatieve energietransitie. |
28. |
Er is al een brede waaier aan technische oplossingen voor een kostenefficiënt, klimaatneutraal Europa op de markt. Met de huidige technologieën kan tot 86 % van de CO2-emissies (7) worden teruggedrongen in een onderling gekoppeld energiesysteem. |
29. |
De ontwikkeling van nieuwe oplossingen voor energieopslag die niet afhankelijk zijn van schaarse of geografisch sterk geconcentreerde grondstoffen moet worden gestimuleerd. Ook moet vooruitgang worden geboekt met commerciële technologieën en processen voor de afvang, het gebruik en de opslag van CO2 voor industriële processen die met de huidige kennis niet volledig koolstofvrij zijn (bijv. geïntegreerde staalproductie). |
30. |
De belangrijkste belemmeringen voor een snelle toepassing van koolstofarme technologieën houden verband met het gebrek aan financiële en personele middelen, bestaand beleid en regelgeving en organisatiestructuren die nog steeds afhankelijk zijn van op fossiele brandstoffen gebaseerde waardeketens, maar ook met sociaal-culturele factoren zoals een gebrek aan maatschappelijke aanvaarding, vooral omdat dit in mijnbouwregio’s kan leiden tot vernietiging van de werkgelegenheid en ontvolking. Het CvdR is het er dan ook mee eens dat innovatie moet voortkomen uit specifieke lokale contexten en rechtstreeks gericht moet zijn op het hele systeem en de gemeenschap ter plaatse, en dat processen die leiden tot een gebrek aan maatschappelijk draagvlak moeten worden tegengegaan. |
31. |
Het CvdR dringt aan op verdere administratieve vereenvoudiging en vermindering van de regelgevingsbelemmeringen voor de ontwikkeling en toepassing van nieuwe en innovatieve technologieën en bedrijfsmodellen. |
32. |
De integriteit en de werking van de EU-regeling voor de handel in emissierechten moet worden verbeterd, terwijl kwetsbare regio’s en groepen een betrouwbare en betaalbare duurzame energievoorziening moet worden geboden. |
Complexe uitdagingen vergen gedeelde oplossingen: bijdragen op alle niveaus mogelijk maken om de Overeenkomst van Parijs te laten slagen
33. |
Het is van belang dat alle actoren — burgers, bedrijfsleven en particulieren — maar met name de meest terughoudende bij dit proces worden betrokken door de aandacht te vestigen op alle nevenvoordelen van de energietransitie: betere luchtkwaliteit, gezondheid, milieu, groene ruimte, biodiversiteit, goedkopere energie enz. |
34. |
Het CvdR is ingenomen met de goedkeuring van het pakket “Schone energie voor iedereen” (8) en onderstreept het belang van doeltreffende publieke inspraak en regionale samenwerking bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de nationale energie- en klimaatplannen (9). De lidstaten worden opgeroepen om een permanente klimaat- en energiedialoog op meerdere niveaus te voeren met de lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden bij de energietransitie (10), en om de systematische horizontale en verticale coördinatie van de politieke en technische besluitvorming te versterken. De dialoog met regionale en lokale overheden en energieagentschappen is immers van groot belang, vanwege hun grondige kennis van het gebied. |
35. |
Het CvdR benadrukt de dringende noodzaak om de complementariteit tussen de NDC’s en de lokaal/regionaal vastgestelde bijdragen ten volle te benutten door steun te verlenen aan vrijwillige lokale en regionale geïntegreerde plannen (11), door de rapportageverplichtingen op elkaar af te stemmen en de impact op sector- (12) en overheidsniveau te maximaliseren. |
36. |
Meer dan 9 000 lokale en regionale overheden in heel Europa hebben zich verbonden tot ambitieuze doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en de klimaatverandering aan te pakken door deel te nemen aan initiatieven zoals het Europees Burgemeestersconvenant, en door strategieën en actieplannen te ontwikkelen waarmee zij rechtstreeks tegemoet komen aan de behoeften van hun burgers en hun visie op een duurzame toekomst. |
Een energietransitie waarbij de mens centraal staat
37. |
Burgers en energiegemeenschappen hebben tegenwoordig ongekende mogelijkheden om “prosumenten” (actieve marktdeelnemers) te worden. Het CvdR is verheugd over de formele oprichting van lokale energiegemeenschappen in het pakket schone energie, en roept op tot de vaststelling van duidelijke rechten en plichten en voorwaarden voor nationale steun, om het potentieel van dergelijke structuren volledig operationeel te maken. |
38. |
Om consumenten autonomer en meer verantwoordelijk te maken voor hun eigen energieverbruik herhaalt het CvdR zijn oproep om betaalbare, kosteneffectieve, goed werkende, niet-fraudegevoelige, gebruiksvriendelijke en veilige slimme netten en meters te installeren (mits zij economisch in het belang van de eindverbruiker zijn) die afgestemd zijn op de behoeften en wensen die deze eindgebruikers hebben op het gebied van voorlichting, de regeling van hun energieverbruik en de daling van hun facturen. |
39. |
Het CvdR moedigt de Commissie en de lidstaten aan om het potentieel van een gedecentraliseerde productie door prosumenten ten volle te benutten, door de ontwikkeling van energienetwerken te bevorderen en rechtszekerheid te bieden voor zowel kleine als grootschalige investeringen in energie, en door de toegang tot gedigitaliseerde transmissie- en distributiesystemen, diensten en platforms voor consumenten te verbeteren. |
40. |
Om de energietransitie te versnellen moet worden gezorgd voor duidelijke marktregels, stabiel beleid, vereenvoudigde en flexibele administratieve procedures en gerichte financiële steunregelingen. |
Versterking van synergieën voor een systemische verschuiving tussen sectoren
41. |
De thermische sector is van essentieel belang voor de koppeling van sectoren en de meest kosteneffectieve oplossing die de integratie van het aandeel variabele hernieuwbare energie tot 87 % en meer mogelijk maakt met de reeds beschikbare technologieën, en tegelijkertijd flexibiliteit biedt en de stabiliteit van een algemeen geïntegreerd duurzaam energiesysteem waarborgt (13). Er is momenteel sprake van extreme energieverliezen, zoals overtollige warmte binnen de elektriciteitsproductie, die in theorie het gehele gebouwenbestand van Europa van energie zou kunnen voorzien (14) maar rechtstreeks verantwoordelijk is voor 36 % van de CO2-uitstoot en voor bijna 75 % als energie-inefficiënt wordt beschouwd (15). |
42. |
Bij een duurzame energietransitie moet rekening worden gehouden met het energiesysteem in zijn geheel, waarin productie, levering, distributie en verbruik nauw met elkaar verbonden zijn. Het CvdR staat volledig achter het primaire vereiste van energie-efficiëntie en de toezegging om de huidige doelstelling van 32 % hernieuwbare energie tegen 2030 op te krikken naar 40 %, teneinde het tempo van de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde te vertragen en zodat tegen 2050 klimaatneutraliteit kan worden bereikt, en dringt aan op een geïntegreerde en sectoroverschrijdende energiemarkt waarin energieverliezen worden tegengegaan en een efficiënte voorziening van hernieuwbare energie mogelijk is. |
43. |
Het CvdR vestigt de aandacht op de uitdagingen waarmee de ultraperifere regio’s te maken krijgen bij de tenuitvoerlegging van een duurzame energietransitie. Het verzoekt de Europese Commissie daarom de inherente beperkingen van deze regio’s te erkennen en wetgeving aan te nemen om ervoor te zorgen dat zij ten minste op gelijke voet met de andere regio’s van Europa komen te staan. |
44. |
De energietransitie biedt een kans om een veiliger en toekomstbestendig energiesysteem tot stand te brengen door de energie-efficiëntie te verhogen en het verbruik te verminderen, het aandeel hernieuwbare energie te vergroten en in heel Europa infrastructuur en interconnecties aan te leggen om snel te kunnen reageren op verstoringen van de energievoorziening. Het CvdR steunt daarom de ontwikkeling van synergieën tussen stedelijke en plattelandsgebieden om hun mogelijkheden als het gaat om de productie van hernieuwbare energie en het beheer van energieverliezen, te combineren in geoptimaliseerde en veerkrachtigere energie-infrastructuren waarin minder energie verloren gaat. |
45. |
De circulaire economie is van groot belang als integrerend onderdeel van een duurzame energietransitie, waarbij gebruik wordt gemaakt van levenscyclusconcepten voor de vraag naar en het aanbod van infrastructuur, producten en diensten. Overheidsopdrachten bieden grote mogelijkheden om klimaatverandering tegen te gaan. Dit moet worden ondersteund door eisen inzake ecologisch ontwerp, normen en informatiesystemen voor levenscyclusgegevens, zowel op EU-niveau als in de lidstaten. Overheidsopdrachten voor innovatie zijn een strategisch instrument om deze geïntegreerde aanpak te ondersteunen, waarin de lokale en regionale overheden een cruciale rol kunnen spelen bij de sectoroverschrijdende tenuitvoerlegging en schaalvergroting. |
46. |
Om een transitie op meerdere niveaus te realiseren, zowel in regio’s als in gemeenten, zouden lokale en regionale overheden energiemanagers kunnen aanstellen om het klimaat- en energiebeleid op verschillende niveaus doeltreffend te coördineren. |
47. |
Het CvdR spoort zijn leden aan een interfractiewerkgroep op te richten waarin vertegenwoordigers van steenkool- en koolstofintensieve regio’s, alsmede deskundigen en belanghebbenden bijeen worden gebracht om concrete voorstellen uit te werken voor een innovatieve en duurzame energietransitie en om beste praktijken uit te wisselen in de hele EU. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) Overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs zou uiterlijk in 2050 70-85 % van de elektriciteit wereldwijd uit hernieuwbare energiebronnen afkomstig moeten zijn. Volgens door het Europees Milieuagentschap (EEA) in 2017 uitgebrachte statistieken is de energievoorzieningssector de grootste veroorzaker (28 %) van de directe uitstoot van broeikasgassen in de EU.
(2) Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2019 over klimaatverandering — een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs (2019/2582 (RSP)).
(3) COM(2018) 773 final.
(4) In de NDC’s hebben de EU en haar lidstaten zichzelf een bindend streefcijfer opgelegd om de binnenlandse uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met minstens 40 % te verminderen ten opzichte van 1990.
(5) CDR 3950/2018 (PB C 168 van 16.5.2019, blz. 49).
(6) COM(2018) 374 final.
(7) Wetenschappelijke studie van Heat Roadmap Europe, scenario van 2050 ten opzichte van 1990, Quantifying the Impact of Low-carbon Heating and Cooling Roadmaps (en).
(8) Het pakket “Schone energie voor iedereen” bevat doelstellingen voor 2030: een bindend streefcijfer inzake hernieuwbare energie van minstens 32 % en een energie-efficiëntiestreefcijfer van minstens 32,5 % (met mogelijk een opwaartse bijstelling in 2023).
(9) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(10) CDR 830/2017 (PB C 342 van 12.10.2017, blz. 111).
(11) Zoals de actieplannen voor duurzame energie en klimaat (SECAP’s) in het kader van het Burgemeestersconvenant.
(12) Zoals de sectoren elektriciteit, verwarming en koeling, vervoer, afval, landbouw en hun subsectoren.
(13) Wetenschappelijke studie van Heat Roadmap Europe, scenario van 2050 ten opzichte van 1990, Quantifying the Impact of Low-carbon Heating and Cooling Roadmaps (en).
(14) Guidelines for the Energy System Transition. The Energy Union Perspective (en).
(15) EASME, High energy performing buildings — Support for innovation and market uptake under Horizon 2020 energy efficiency.
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/78 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over slimme steden: nieuwe uitdagingen voor een rechtvaardige overgang naar klimaatneutraliteit: hoe moeten de SDG’s in praktijk worden gebracht?
(2020/C 39/17)
Algemeen rapporteur |
: |
Andries GRYFFROY (BE/EA), lid van het Vlaams Parlement |
Referentiedocument |
: |
Schriftelijke adviesaanvraag van het Finse voorzitterschap |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
1. |
merkt op dat een slimme stad een plaats is waar traditionele netwerken en diensten met behulp van digitale en telecommunicatietechnologieën efficiënter worden gemaakt ten bate van burgers en bedrijven. Niet alleen worden informatie- en communicatietechnologieën (ICT) er gebruikt om hulpbronnen beter te benutten en emissies te verminderen, maar is het stadsbestuur er ook interactiever en speelt het beter in op de behoeften van de bevolking door te zorgen voor slimmere vervoersnetwerken, verbeterde drinkwater- en afvalvoorzieningen en efficiëntere verlichting en verwarming van gebouwen, waarbij niemand wordt uitgesloten. Een slimme stad moet ook een plaats zijn waar de nadruk wordt gelegd op het creëren van inclusieve en toegankelijke onderwijs- en opleidingsstructuren om de capaciteiten en talenten van de burgers te ontwikkelen en ervoor te zorgen dat zij kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van hun gemeenschap. Het Comité is er juist daarom mee ingenomen dat de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN sterk gericht zijn op het feit dat duurzaamheid een alomvattende benadering vereist van alle relevante aspecten. |
2. |
Het Comité heeft er in zijn advies “Multilevel governance en sectoroverschrijdende samenwerking ter bestrijding van energiearmoede” (rapporteur Kata Tüttő, HU/PSE) (1) al op gewezen dat ook moet worden gelet op het aspect energiearmoede als beleid wordt vastgesteld. Een van de belangrijkste politieke ontwikkelingen van de afgelopen jaren is de duidelijke erkenning dat bij de vormgeving van het huidige en toekomstige energie- en klimaatbeleid eveneens rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen daarvan. |
3. |
Het Comité heeft er in zijn advies “Slimme steden en gemeenschappen — Europees innovatiepartnerschap”, opgesteld door Ilmar Reepalu (SE/PSE), al op gewezen dat het belangrijk is de bestaande grote verscheidenheid aan stedelijke gebieden, of die nu wel of niet als steden worden beschouwd, en hun relatie en complementariteit met het omliggende platteland te erkennen. In zijn advies “Landelijke gebieden nieuw leven inblazen via slimme dorpen”, opgesteld door Enda Stenson (IE/EA), schreef het al: “Net als bij “slimme steden” zou bij “slimme plattelandsgebieden” gekozen moeten worden voor een brede aanpak van ontwikkeling en innovatie die de volgende zes dimensies omvat:
Het benadrukt echter dat een essentieel bijkomend element van de bevordering van “slimme” gebieden moet zijn dat de burgers daarbij worden betrokken en de voorwaarden voor hen worden geschapen om hun potentieel te ontwikkelen, via onderwijs en de ondersteuning van onderzoek, innovatie en sociale samenhang. Dit vereist ook doeltreffende, transparante en betrouwbare regelgeving voor gegevensbescherming en -gebruik. |
4. |
Tussen regio’s, grotere en kleinere steden en kleine gemeenschappen gaapt een kloof op het gebied van personele en financiële middelen, vaardigheden en digitalisering. Daarom herhaalt het Comité dat slimme-ontwikkelingsstrategieën moeten worden afgestemd op de omvang van de betrokken gemeenschappen en dat de gekozen benadering moet aansluiten op de specifieke situatie van elk van hen; daarbij moet worden voorzien in de infrastructuur en steun die nodig zijn om ervoor te zorgen dat alle groepen voldoende toegang hebben tot digitale en informatiediensten. |
5. |
De Europese Commissie heeft in de aanbevelingen die zij heeft uitgebracht na de beoordeling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) van de lidstaten voor de periode 2021-2030, aangedrongen op meer ambitie om de klimaatdoelen voor 2030 uit de Overeenkomst van Parijs en de overgang naar een klimaatneutrale economie tegen 2050 te verwezenlijken, en wel door meer gebruik te maken van hernieuwbare energie, meer in te zetten op energie-efficiëntie en de economie te moderniseren. |
6. |
Omdat de klimaatverandering een enorme horizontale uitdaging vormt, zijn geïntegreerde, probleemgebaseerde oplossingen vereist die rekening houden met de vele onderling samenhangende en elkaar beïnvloedende dynamische factoren en doelstellingen. |
7. |
Het is van belang dat de SDG’s nauw verband houden met de beleidsdoelstellingen van het cohesiebeleid voor 2021-2027, met name beleidsdoelstelling 2 “een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer”. Aldus kan de verwezenlijking van de SDG’s worden vergemakkelijkt via de specifieke doelstellingen uit de desbetreffende verordeningsvoorstellen. |
8. |
De overgang naar een klimaatneutrale toekomst betekent, naast de noodzakelijke aanpassing aan de effecten van de klimaatverandering (adaptatie), niet alleen het koolstofvrij maken van energie, gebouwen en vervoer, maar ook de overgang naar een circulaire economie, de duurzame transformatie van landbouw en voedselsystemen, en de bescherming van ecosystemen en biodiversiteit. In dit verband steunt het Comité de eventuele oprichting van een Europese waarnemingspost voor klimaatneutraliteit. |
9. |
In het kader van het Burgemeestersconvenant en het initiatief “Schone energie voor de EU-eilanden” worden grote inspanningen geleverd om lokale overheden, lokale ondernemingen, lokale universiteiten en onderwijsinstellingen en lokale gemeenschapsorganisaties te betrekken bij de uitwerking van strategieën voor het koolstofvrij maken van de economie. Het Comité roept de Europese lokale en regionale overheden op om in lijn met voornoemd convenant en initiatief maatregelen te nemen, uit te voeren en te monitoren. |
10. |
De lidstaten zouden het thema “slimme gemeenschappen” in hun nationale energie- en klimaatplannen moeten opnemen als erkenning van het grote potentieel van zulke gemeenschappen op het gebied van kostenefficiëntie, energie-efficiëntie en emissiereductie. |
Slimme governance van slimme gemeenschappen
11. |
Slimme steden en gemeenschappen bieden de kans bij uitstek om slimme governancemechanismen te implementeren. Daarmee worden lokale overheden beter in staat gesteld om in een steeds complexere omgeving besluiten te nemen. |
12. |
De overgang naar een model voor slimme governance op lokaal en regionaal niveau moet worden versneld door de ontwikkeling en toepassing van elektronische diensten, waarmee burgers vanaf één account toegang kunnen krijgen tot een breder scala aan e-overheidsdiensten. |
13. |
Het Europees Semester, het instrument voor de coördinatie van het economisch beleid van de EU, zou moeten worden beschouwd als het kader waarbinnen de SDG’s kunnen worden versterkt en de uitvoering ervan in de hele EU kan worden gepland, gemonitord en geëvalueerd. |
14. |
Voor een doeltreffende aanpak van de klimaatverandering en uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) door de lokale overheden is multilevel governance cruciaal. Slimme steden spelen in dit verband een belangrijke faciliterende rol. |
15. |
Het Comité erkent dat belastingen en openbare aanbestedingen kunnen worden ingezet als instrument om innovatieve en duurzame technologieën sneller op de markt te brengen, mits hiermee aan de vraag wordt beantwoord en het mogelijk is decentrale, lokale oplossingen te bedenken om de uitdagingen het hoofd te bieden. |
16. |
Open data in standaardformaten zijn essentieel bij het creëren en ontwikkelen van slimme steden. Daarnaast zijn “open componenten” (d.w.z. open applicatieprogramma-interfaces, API’s) belangrijke instrumenten voor de snelle uitwerking en verspreiding van flexibele oplossingen voor slimme steden. |
17. |
Het Comité ziet het potentieel van gegevens die afkomstig zijn van echte gebruikersinterfaces, zoals mobiele apparaten en slimme meters van burgers. Het pleit voor de ontwikkeling van algemene kaders waarbinnen door gebruikers gegenereerde gegevens worden geïntegreerd en gebruikt met het oog op slimme governance en tegelijkertijd de voor de gegevenseigenaren vereiste bescherming wordt gewaarborgd. |
18. |
Het is van belang dat regionale en stedelijke klimaatdoelen worden geschraagd met gedegen en bijpassende technische en wetenschappelijke transitieoplossingen, of die doelen nu rechtstreeks worden opgelegd of voortvloeien uit de klimaatdoelstellingen van een hoger niveau. |
19. |
Slimme duurzame stedelijke governance impliceert een verschuiving van niet-algemene kortetermijnmaatregelen naar een stelselmatige, op leren gebaseerde aanpak voor de lange termijn. Deze verschuiving vereist strategisch en continu veranderingsmanagement voor de bestaande stedelijke-governancestructuren die op de korte termijn gerichte, geïsoleerde besluiten zouden kunnen nemen. |
20. |
Er moeten niet alleen doelstellingen worden opgelegd, maar ook de noodzakelijke concrete maatregelen worden uitgewerkt, en die maatregelen moeten worden gemonitord zodat ze waar nodig kunnen worden aangepast. Dit “leerproces” (vinden van geschikte maatregelen voor de doelstellingen) kan worden verbeterd door met andere betrokkenen en kenniscentra leernetwerken op te richten. |
Slimme grotere en kleinere steden en dorpen en de uitvoering van de SDG’s
21. |
Het Comité heeft zich de afgelopen jaren intensief met de SDG’s beziggehouden. Een overzicht van zijn standpunten ter zake is te vinden in de recente adviezen “Duurzameontwikkelingsdoelstellingen: een basis voor een langetermijnstrategie van de EU voor een duurzaam Europa tegen 2030”, opgesteld door Arnoldas Abramavičius (LT/EVP) (2), en “Naar een duurzaam Europa in 2030: follow-up van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, ecologische omschakeling en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering”, opgesteld door Sirpa Hertell (FI/EVP) (3). |
22. |
“Er zij nogmaals gewezen op de cruciale behoefte aan gezamenlijk overeengekomen concrete mijlpalen, indicatoren en realtime meting van gegevens met betrekking tot klimaatverandering en SDG’s van lokale gemeenten, steden en regio’s om de economische, ecologische, sociale en culturele duurzaamheidsdoelstellingen gestalte te geven”, aldus het Comité in zijn advies “Naar een duurzaam Europa in 2030: follow-up van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, ecologische omschakeling en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering”, opgesteld door Sirpa Hertell (FI/EVP) (4). Slimme steden en gemeenschappen kunnen wat dit betreft een voortrekkersrol vervullen dankzij de door hen gebruikte slimme technologieën en processen voor gegevensverzameling. |
23. |
Het Comité stelt opnieuw: “Er is behoefte aan solide subnationale klimaatgegevens en aan het gebruik van nieuwe technologie, zoals kunstmatige intelligentie, om licht te werpen op de klimaatmaatregelen van de lokale gemeenschappen. In dit verband zij opgemerkt dat het belangrijk is om de database van het Burgemeestersconvenant optimaal te benutten en dat het mogelijk is om een brug te slaan tussen lokale data en nationaal bepaalde bijdragen door lokaal bepaalde bijdragen in te voeren” (5). In samenhang hiermee wijst het Comité er nogmaals op dat het van cruciaal belang is om slimme steden en gemeenschappen instrumenten te verschaffen waarmee ze hun capaciteiten op het vlak van gegevensverzameling en -analyse kunnen vergroten en aldus hun besluitvormingsprocessen kunnen verbeteren. |
24. |
Een slimme aanpak is onmisbaar om de doelstellingen te verwezenlijken die verband houden met SDG 11 (duurzame steden en gemeenschappen) alsook SDG 13 (klimaatactie). |
25. |
Slimme steden moeten samenwerken met hun burgers zodat die actief kunnen deelnemen aan de inrichting van hun omgeving. Dankzij initiatieven van mensen, ondersteund en aangevuld met ICT, en een lokaal op de burger afgestemd dienstenaanbod, ontstaan slimme oplossingen en collectieve ideeën om steden beter en duurzamer te maken en kunnen deze worden uitgevoerd. Daarbij worden sociaal kapitaal en veerkrachtige gemeenschappen opgebouwd en moet er ook oog zijn voor de noodzaak om energiearmoede aan te pakken. Het is in dit verband van belang de digitale kloof te overbruggen en de vaardigheden van burgers te verbeteren om ervoor te zorgen dat kwetsbare burgers in slimme gemeenschappen niet geïsoleerd raken en om elke vorm van sociale uitsluiting te voorkomen. Ook in de sociale woningbouw moeten energie-efficiëntie en innovatieve technologieën worden bevorderd om energiearmoede te bestrijden. |
Slimme grotere en kleinere steden en dorpen en de overgang naar een hulpbronnenefficiënt en klimaatneutraal Europa met een grote biodiversiteit
26. |
Om een slimme transitie mogelijk te maken is het van strategisch belang specifieke programma’s te ontwikkelen ter vergroting van de digitale vaardigheden van de burgers, rekening houdend met verschillende bevolkingsgroepen en uiteenlopende beroepssituaties en op basis van de ervaringen en goede praktijkvoorbeelden van slimme steden die vergelijkbare projecten uitvoeren. |
27. |
Het Comité is ingenomen met de pionierservaring van enkele slimme gemeenschappen die al bezig zijn over te stappen op circulair-economische oplossingen voor gebouwen, mobiliteit, producten, afvalbeheer, ruimtelijke ordening en territoriale planning. De Europese Commissie zou zulke oplossingen voor alle slimme gemeenschappen moeten aanmoedigen. Dat zal in aanzienlijke mate bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s. |
28. |
Slimme technologieën spelen een sleutelrol bij de uitvoering van het pakket schone energie en een succesvolle overgang naar schone energie. Slimme steden en gemeenschappen zijn een krachtig instrument om te bewerkstelligen dat slimme technologieën op consistente en samenhangende wijze worden toegepast en synergiemogelijkheden optimaal worden benut. |
29. |
Lokale energiegemeenschappen zijn een krachtig instrument om ervoor te zorgen dat de overgang naar schone energie eerlijk verloopt. Burgers zouden bij slimme steden en gemeenschappen moeten worden betrokken. Het Comité wijst in dit verband op de voorstellen die het in een advies hierover (6) heeft gedaan. |
30. |
De natuur speelt een belangrijke rol in de SDG’s die verband houden met armoede, honger, gezondheid, welzijn en duurzame steden. Slimme steden en gemeenschappen moeten op de natuur gebaseerde oplossingen en groene-infrastructuurmaatregelen beschouwen als essentiële beleidsaanvullingen om ecosysteemdiensten en de biodiversiteit te behouden en een duurzaam gebruik daarvan te bevorderen, evenals de verstening van steden te beperken. |
31. |
In de langetermijnstrategie voor een klimaatneutrale EU in 2050 wordt erkend dat slimme technologieën en steden een centrale rol spelen bij het bereiken van klimaatneutraliteit. |
32. |
Het Comité dringt er niet alleen op aan om in de begroting meer rekening te houden met de klimaatverandering, maar pleit ook voor doeltreffende maatregelen om subsidies voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen, teneinde gelijke concurrentievoorwaarden voor hernieuwbare energieën te creëren, gedragsverandering aan te moedigen en de nodige middelen vrij te maken voor een rechtvaardige overgang. |
33. |
De overgang naar klimaatneutraliteit levert kwalitatief hoogwaardige banen in de circulaire economie op, alsook in de sectoren schone energie, levensmiddelen en landbouw. Het Comité roept de EU op om de samenhang van de klimaatdoelstellingen te vergroten door middel van het cohesiebeleid, het Europees Sociaal Fonds (ESF+) en InvestEU. |
34. |
“Slimme wateroplossingen” worden een steeds belangrijker onderdeel van een compleet beleid voor slimme steden waarin klimaatduurzame oplossingen centraal staan. |
35. |
Het is van groot belang dat slimme infrastructuur wordt gerealiseerd. Slimme steden en gemeenschappen zijn natuurlijke pioniers op dit gebied. |
36. |
De energie-efficiëntie van gebouwen is cruciaal voor een succesvolle overgang naar klimaatneutraliteit en slimme oplossingen moeten in dit verband de doorslag geven. Die slimme oplossingen zullen alleen maar doeltreffend zijn als ze binnen slimme steden en gemeenschappen en niet als losse maatregelen worden uitgevoerd. Verder speelt het initiatief “Slimme financiering voor slimme gebouwen” hierbij een belangrijke rol, dat voor dit doel financieringsmechanismen verschaft. |
37. |
De lokale en regionale overheden spelen bij de uitvoering van een duurzaam huisvestingsbeleid een belangrijke rol en leveren een aanzienlijke bijdrage aan de praktische verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU. |
38. |
Het Comité pleit voor prikkels om maximale energie-efficiëntie in nieuwe gebouwen en renovaties de norm te laten worden, in lijn met de passiefhuisstandaard, zo nodig samen met de toepassing van slimme technologie in gebouwen. |
39. |
Het Comité herhaalt zijn steun voor duurzame stedelijke mobiliteitsplannen op basis van multimodaliteit en een gecoördineerd gebruik van emissiearme en emissievrije stedelijke en regionale vervoers- en logistieke middelen. Ook wijst het op de belangrijke rol van vervoer per spoor en over water bij emissiereductie. |
40. |
Het stadsvervoer geeft momenteel vorm aan en ondergaat een structuurverandering doordat er tegelijkertijd transities plaatsvinden op het gebied van energiegebruik (elektrificatie, alternatieve brandstoffen), technologie (intelligente vervoerssystemen, ITS) en consumentengedrag (deeleconomie, nadruk op actieve mobiliteit). Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor zowel het personen- als vrachtvervoer en voor zowel zakelijke als privéverplaatsingen. Ze kunnen worden benut voor het realiseren van de doelstellingen van slimme steden, zoals stimulering van de lokale innovatiemarkt, mainstreaming van de beste beschikbare technologieën en besluitvorming op basis van kennis. |
41. |
Slimme mobiliteitstechnologieën kunnen helpen om in dunbevolkte, plattelands- en perifere gebieden duurzame mobiliteitsoplossingen te vinden en een actief mobiliteitspatroon te promoten, dat de volksgezondheid ten goede kan komen. |
Meer kansen creëren voor slimme gemeenschappen om innovatieve oplossingen te financieren en te versnellen
42. |
Ultraperifere en andere eilandregio’s zijn ideale plaatsen om te experimenteren met alternatieve technologieën, energiebronnen en processen, en worden zelfs als “levende laboratoria” beschouwd. Hun isolement, de afstand tot het centrum van Europa, de grote biodiversiteit, de nabijheid en toegankelijkheid van de zee, de extreme (atmosferische en geologische) milieuverschijnselen en de beschikbaarheid van aardwarmte zijn, met het oog op het uitwerken van oplossingen voor de tenuitvoerlegging van de SDG’s, eerder geografische voordelen dan nadelen en maken deze regio’s bijzonder geschikt voor het testen van prototypes onder gecontroleerde, zij het uiterst moeilijke omstandigheden. |
43. |
Het Comité wijst op het potentieel van lokale zones waar flexibele en innovatieve regelgevingsinstrumenten en alternatieven voor regelgeving kunnen worden getest in een echte stedelijke context, omdat zo duurzame innovaties kunnen worden onderzocht en vervolgens eventueel uitgevoerd (bijv. op het gebied van huisvesting). In een stad die een “leerschool” vormt, wordt sociaal leren vergemakkelijkt en samenwerking mogelijk gemaakt, waardoor sociale risico’s kunnen worden verkleind. |
44. |
Het Comité vindt decentralisatie op belastinggebied van groot belang voor een betere inbedding van fiscale klimaatmaatregelen van regio’s en (grote) steden op lokaal niveau. |
45. |
Lokale gemeenschappen moeten de instrumenten en middelen voor capaciteitsopbouw krijgen die hen in staat stellen om slimme gemeenschappen te worden, de digitale kloof te overbruggen en ervoor te zorgen dat geen enkele burger en geen enkel gebied aan zijn lot wordt overgelaten. |
46. |
Zoals al eerder gezegd, spelen publiek-private partnerschappen (PPP’s) een cruciale rol bij het creëren en ontwikkelen van slimme steden en gemeenschappen. Het Comité roept de Europese Commissie op meer inspanningen te leveren om voor grote en kleine lokale overheden gunstige voorwaarden te scheppen zodat ze van dit instrument gebruik gaan maken. |
47. |
Het Comité wijst er nogmaals op dat slimme gemeenschappen de aanjagers van een slimme en inclusieve energietransitie zijn en dringt er bij de Europese Commissie op aan om het optreden van slimme steden en gemeenschappen met specifieke en toegankelijke financieringsinstrumenten te ondersteunen. |
48. |
Het Comité verwelkomt het besluit van de Europese Commissie om in het nieuwe programma Horizon Europa een missie voor klimaatneutrale en slimme steden op te nemen. |
49. |
Het Comité pleit voor een alomvattend EU-klimaatbeleid op basis van een systematische en geïntegreerde aanpak en merkt op dat het nationale en EU-beleid tot nu toe vaak versnipperd is tussen verschillende sectoren en categorieën en tussen stedelijke en landelijke gebieden. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) COR-2018-05877-00-01-AC-TRA (EN) (PB C 404 van 29.11.2019, blz. 53).
(2) COR-2019-00239-00-00-AC-TRA (EN) (PB C 404 van 29.11.2019, blz. 16).
(3) COR-2019-00965-00-01-PAC-TRA (EN) (zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad).
(4) COR-2019-00965-00-01-PAC-TRA (EN).
(5) COR-2019-00965-00-01-PAC-TRA (EN).
5.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 39/83 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over digitaal Europa voor iedereen: slimme en inclusieve oplossingen in de praktijk
(2020/C 39/18)
Rapporteur |
: |
Anne Karjalainen (FI/PSE), gemeenteraadslid van Kerava |
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Inleiding
1. |
stelt op verzoek van het Finse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie solide voorstellen op over de wijze waarop lokale en regionale gemeenschappen slimme en inclusieve digitale oplossingen kunnen ontwikkelen en implementeren voor alle burgers, ongeacht waar zij in de Europese Unie wonen. |
2. |
Het CvdR neemt kennis van de voorstellen die door de voorzitter en eerste vicevoorzitter van het CvdR in het strategiedocument “Digitaal Europa voor iedereen” (1) zijn gedaan om in de strategische agenda van de volgende Europese Commissie voor de ontwikkeling van de digitale eengemaakte markt te worden opgenomen. |
3. |
Het CvdR hoopt dat de voorstellen bijdragen aan de strategische benaderingen van het programma Digitaal Europa van de Europese Commissie, dat de inhoud zal bepalen van de werkprogramma’s en van specifieke financieringsaanvragen voor de periode 2021-2022; verder wil het een bijdrage verschaffen aan de investeringsprioriteiten van het programma Digitaal Europa: high-performance computing, kunstmatige intelligentie, cyberveiligheid, geavanceerde digitale vaardigheden en ondersteuning van een zo breed mogelijke invoering van digitale technologieën in verschillende sectoren van de samenleving. |
Maatschappelijke uitdagingen aanpakken met digitale oplossingen
4. |
In de prioriteiten van de toekomstige politieke agenda van de Commissie wordt onderstreept dat speerpunttechnologieën, zoals kunstmatige intelligentie en de platformeconomie, moeten worden bevorderd, maar wordt onvoldoende nadruk gelegd op een inclusieve digitale eengemaakte markt. Het CvdR vindt dit zorgwekkend. |
5. |
Wil de digitale eengemaakte markt een blijvend succes worden, dan dienen alle burgers in de hele Europese Unie hiervan te profiteren. |
6. |
Het CvdR onderschrijft het voorstel van de Europese Commissie voor een solide programma Digitaal Europa, dat echter de hele Europese Unie moet omvatten via een in het kader van dat programma gefinancierd regionaal netwerk van digitale innovatiecentra, zodat iedereen een redelijke kans krijgt om de vruchten te plukken van de uitwisseling van informatie, peer-to-peer-leren en de ontwikkeling van interregionale partnerschappen. |
7. |
Volgens het CvdR is toegang tot en actieve deelname aan de digitale economie van cruciaal belang voor het welslagen van de lokale en regionale ontwikkeling in de toekomst. |
8. |
Het CvdR meent dat de term “digitale cohesie” een belangrijke aanvullende dimensie is van het gangbare concept van economische, sociale en territoriale cohesie, zoals dat in het EU-Verdrag omschreven is. Het CvdR stelt daarom een open debat voor over de toekomstige rol van digitalisering bij de bevordering van de “cohesie” in de Europese Unie. Doel hiervan is om maatschappelijke uitdagingen, zoals demografische uitdagingen, klimaatverandering en een veranderende werkomgeving aan te gaan, zonder daarbij mensen of regio’s uit te sluiten, terwijl het ondernemerschap wordt gestimuleerd. |
9. |
Het CvdR is ingenomen met de fenomeengerichte aanpak van de Commissie om onderzoek en innovatie in te zetten bij het zoeken naar oplossingen voor mondiale problemen. Digitale technologieën zijn cruciaal om de lidstaten in staat te stellen de belangrijke maatschappelijke kwesties aan te pakken waarmee lokale en regionale overheden in de EU worden geconfronteerd op gebieden als klimaatverandering, demografische veranderingen en veranderingen op de arbeidsmarkt. |
10. |
Het CvdR benadrukt met name de mogelijkheden van bestaande en opkomende technologieën in de overheidssector om de administratieve lasten en verspilling te verminderen, efficiëntieverbeteringen te cumuleren en nieuwe oplossingen te bieden voor maatschappelijke vraagstukken. |
11. |
Het CvdR staat achter een visie op Europa waarin digitale technologieën, innovatie en kunstmatige intelligentie de Europese burgers concurrerende banen, een betere gezondheid en levenskwaliteit, betere openbare diensten en toegang tot internationale kennisstromen kunnen bieden. |
12. |
Het CvdR pleit voor sterke Europese samenwerking tussen alle bestuursniveaus in de EU om te komen tot een beter gebruik, verdere versterking en schaalvergroting van een door de burger gestuurde digitale transformatie in steden en gemeenschappen. |
13. |
Uit het oogpunt van EU-beleid is het essentieel om te investeren in de totstandbrenging van innovatieve ecosystemen, waarbij innovatie in cruciale technologieën zoals KI, het internet der dingen (IoT) en 5G op lokaal en regionaal niveau in de hele EU wordt bevorderd, en regionale strategieën voor slimme specialisatie in het kader van de desbetreffende EU-fondsen als een belangrijke kans worden aangemerkt. |
14. |
Het is van belang dat regio’s de status van de bestaande hubs kunnen beoordelen in het licht van de criteria voor en de toekomstige taken van digitale innovatiehubs. Willen het mkb en de lokale overheden daadwerkelijk kunnen profiteren van de expertise van de hubs, dan moeten deze en de netwerken daarvan efficiënt werken, uitgaande van een hoog niveau van expertise en dienstverlening. De regionale en thematische dekking van de hubs en de samenwerking met lokale scholen en universiteiten en regionale ecosystemen zijn belangrijk om de doelstelling waar te maken. |
15. |
Het netwerk van digitale innovatiehubs in de hele EU moet worden bevorderd om te bereiken dat elke NUTS2-regio één hub heeft, dat met steun van het programma Digitaal Europa tot stand wordt gebracht. |
16. |
De mogelijkheden van kunstmatige intelligentie en ethische aspecten in kaart brengen en deze verenigen, zou Europa’s sterke punt moeten zijn. De gemeenschappelijke kernwaarden van Europa bieden goede mogelijkheden om democratie en mensenrechten met kunstmatige intelligentie in evenwicht te brengen. Voor kunstmatige intelligentie zijn ethische richtsnoeren en een wettelijk kader geboden. |
17. |
Lokale en regionale overheden moeten op grote schaal samenwerken om de interoperabiliteit van overheidsdiensten en de openbaredienstverlening te verbeteren. Ontwikkeling van grensoverschrijdende infrastructuur, interoperabiliteit en gemeenschappelijke normen vormen samen een onderdeel van het programma Digitaal Europa dat een echte Europese meerwaarde kan bieden. Met de interconnectie van grote Europese, nationale en regionale infrastructuurvoorzieningen moet worden doorgegaan. Het CvdR dringt er daarom op aan dat het ISA2-programma (Interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten) na 2020 wordt voortgezet. |
Toekenning van bevoegdheden aan lokale en regionale overheden
18. |
Steden en regio’s dienen, ongeacht hun omvang en in heel Europa, deel uit te maken van de Europese digitale transformatie. Regio’s en gemeenten moeten beslissingen nemen over bestuurlijke herbeoordeling, technische infrastructuur, diensten en databeleid. Het programma Digitaal Europa moet regionale en lokale overheden sectorale opleidingsprogramma’s aanbieden voor geavanceerde digitale vaardigheden. |
19. |
Het CvdR onderschrijft de komende verklaring van Eurocities, “Collaborate, Empower, Sustain” over het bundelen van de krachten ter bevordering van de digitale transformatie in de Europese steden en gemeenschappen, om een sterke Europese samenwerking tussen alle bestuursniveaus in de EU te bevorderen met het oog op een beter gebruik, verdere versterking en schaalvergroting van een door de burgers gedragen digitale transformatie in steden en gemeenschappen. |
20. |
Terecht stelt Eurocities dat steden en gemeenten de ideale proeftuin voor digitale oplossingen zijn en een gecoördineerde participatie van de belanghebbenden alsook een actieve inbreng van de burgers garanderen. |
21. |
De lokale en regionale overheden zouden de dialoog moeten bevorderen tussen alle lagen van de overheid en het bedrijfsleven, werkgevers en vakbondsorganisaties over arbeidsomstandigheden en de rechten van werknemers in een steeds meer gedigitaliseerde werkomgeving, waarbij het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in het licht van de nieuwste technologische ontwikkelingen moet worden heroverwogen. |
22. |
Ervoor zorgen dat er voldoende natuurlijke bronnen ter beschikking staan en dat de koolstofvoetafdruk wordt verkleind, is cruciaal om duurzame ontwikkeling te realiseren. Het is mogelijk duurzame ontwikkeling te versnellen door digitalisering en de invoering van slimme oplossingen in bedrijven, in het dagelijks leven en in overheidsdiensten, met name op het gebied van vervoer en energie-efficiëntie. |
23. |
Regionale en lokale actoren worden verzocht zo veel mogelijk gebruik te maken van opensourcelicenties. In opdracht van lokale overheden voor eigen behoeften gemaakte software en softwarecomponenten moeten in principe onder een softwarelicentie worden geproduceerd die het de klant, conform zijn wensen en behoeften, mogelijk maakt het product te bewerken, te ontwikkelen en te distribueren of dit door een derde partij te laten doen. Dit zet aan tot daadwerkelijke schepping van ecosystemen en vrije, op kennis gebaseerde concurrentie. Bovendien wordt het grootste deel van de compensatie voor projecten met open source betaald aan regionale en lokale actoren, niet aan partijen buiten de EU. Herbruikbare oplossingen vergroten het vertrouwen en zorgen voor transparantie, waardoor het draagvlak onder burgers wordt vergroot. |
24. |
In de context van interoperabele overheidsdiensten zou door overheidsdiensten verwerkte digitale informatie in overeenstemming kunnen worden gebracht met open specificaties/standaarden en beschikbaar kunnen zijn voor toegang en hergebruik als open gegevens, tenzij er specifieke beperkingen gelden (bv. voor de bescherming van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid of intellectuele-eigendomsrechten) (2). Het CvdR beaamt dat “gelijke concurrentievoorwaarden voor opensourcesoftware moeten worden gewaarborgd en dat actief en eerlijk moet worden nagedacht over het gebruik van opensourcesoftware, rekening houdend met de totale eigendomskosten van de oplossing” (3), waarbij de voorkeur moet worden gegeven aan open specificaties. |
25. |
Het CvdR staat achter het door DG CNECT tijdens de Digitale Vergadering 2019 gedane voorstel, te weten om een “lokale DESI” op te stellen ter aanvulling van de bestaande DESI (Digital Economy and Society Index), die elk jaar op nationaal niveau wordt geproduceerd. Verder stelt het voor dat DG CNECT, het Europees Comité van de Regio’s, ESPON (de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied) en andere initiatieven en instellingen nauw met elkaar samenwerken om het concept van zo’n index te ontwikkelen, die vervolgens jaarlijks door DG CNECT, naast de nationale DESI, moet worden opgesteld. |
26. |
De lokale DESI kan worden beschouwd als een belangrijk instrument voor de beoordeling van de territoriale impact en de sturing van toekomstig EU-beleid ter bevordering van grotere digitale inclusiviteit en om specifieke uitdagingen van digitale ongelijkheid in kaart te brengen. Het CvdR benadrukt dat de lokale DESI ook nuttig zou zijn voor de steden en regio’s in Europa om gemeenschappelijke problemen en succesvolle praktijken in kaart te brengen en om peer-to-peer leren en samenwerking tussen steden en regio’s te bevorderen. |
27. |
Uitgaande van de positieve ervaringen met het WIFI4EU-initiatief zou het goed zijn om soortgelijke gebruiksvriendelijke initiatieven te ontwikkelen, met beperkte administratieve lasten voor de begunstigden. Er zou dan ook een vergelijkbare voucherregeling voor digitale audits op lokaal niveau kunnen worden ingevoerd waarbij de deelnemende lokale overheden een voucher ontvangen voor een eerste beoordeling van de beschikbaarheid en kwaliteit van digitale diensten in de gemeenschap, waarna de bevindingen worden gebruikt voor een goed onderbouwd debat in de lokale raad en met de lokale burgers. Deze auditverslagen zouden ook moeten worden gebruikt om advies te geven over de aansluiting bij soortgelijke initiatieven van andere lokale overheden in de EU en over de toegang tot aanvullende EU-steun, indien nodig. |
28. |
De digitale transformatie moet worden gebaseerd op een duurzame, concurrerende en door de mens gestuurde data-economie in de EU, die op de kwaliteit van de gegevens moet berusten en de rechten en privacy van het individu moet respecteren. Om inconsistentie en versnippering tegen te gaan zou Europa er goed aan doen een brede aanpak te ontwikkelen, een kader voor datagovernance te creëren — waarin data beschouwd worden als collectieve goederen en middelen voor democratie en lokale ontwikkeling — en richtsnoeren voor de omgang met data op te stellen. |
29. |
Persoonsgegevens moeten beter worden beschermd, waarbij met name aandacht dient te worden besteed aan de vraag hoe de AVG moet worden toegepast op gebieden van algemeen belang. Verder moet er een Europese definitie komen van het begrip gegevens van algemeen belang op territoriaal niveau. |
30. |
Het gegevensvraagstuk is van cruciaal belang. Het moet op zichzelf worden aangepakt, maar ook in de context van kunstmatige intelligentie en wat betreft de manier waarop lokale en regionale overheden ermee omgaan. Het CvdR zou in dit verband een bijdrage kunnen leveren door de uitwisseling van goede praktijken te faciliteren en dieper na te denken over het beheer van persoonlijke en openbare gegevens door lokale en regionale overheden. Het wijst voorts op de rol van open gegevens bij de verspreiding van digitale innovaties voor de regio’s, als een democratische tegenhanger en een mogelijkheid om de betrokkenheid van de burgers te stimuleren. Tegelijkertijd roept het CvdR op om serieus na te denken over de beginselen inzake het circuleren van gegevens in het licht van de uitdagingen op het gebied van de bescherming en soevereiniteit van gegevens van algemeen belang ten opzichte van digitale giganten. |
De burger centraal stellen
31. |
Het CvdR verzoekt overheden op alle niveaus ervoor te ijveren om de betrokkenheid en empowerment van de burgers in het kader van de digitalisering te vergroten, zodat zij een rol kunnen spelen bij de gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe digitale oplossingen voor uiteenlopende behoeften van de burgers, met name in het kader van slimmere steden en gemeenschapsprojecten. Er is een verschuiving van focus nodig: van technologiegestuurde productontwikkeling naar de ontwikkeling van technieken, diensten en producten waarbij de mens centraal staat. Ook ontwerp, cocreatie en snelle proefprojecten in dit verband moeten op de gebruikers gericht zijn. |
32. |
Het CvdR benadrukt dat digitalisering een kwestie van vertrouwen is. Bij ontstentenis daarvan is het niet mogelijk openbare e-diensten te ontwikkelen of de consument de noodzakelijke bescherming te bieden. |
33. |
Er moet gewerkt worden aan het lokale publieke vermogen om digitale uitdagingen aan te gaan. Ook is het zaak om de autonomie van lokale overheden ten opzichte van de digitale giganten te vergroten. De oprichting van lokale publieke en maatschappelijke platforms om onder meer digitale training aan te bieden, is een stap in de goede richting. |
34. |
Digitale technologieën bieden burgers niet alleen nieuwe mogelijkheden voor communicatie en informatieverspreiding, maar brengen ook nieuwe risico’s met zich mee. Hierbij valt te denken aan cyberaanvallen en -fraude, gegevensdiefstal, bedreigingen van de burgerlijke vrijheden en van overheidsoptreden, met name op lokaal niveau, en pogingen om onze democratieën te destabiliseren. Investeren in cyberveiligheid is cruciaal, aangezien vertrouwen en bewustwording de basis van een digitaal Europa voor iedereen vormen. |
35. |
Belangrijk is dat de burgers met KI overweg kunnen, zodat ze aan het maatschappelijke debat over KI kunnen meedoen en beweringen kritisch tegen het licht kunnen houden. |
36. |
Het CvdR wijst ook op het belang van consumentenbescherming met betrekking tot digitale diensten. Handhaving en bewustmaking van de bestaande regels kunnen de toegang van burgers tot de rechter verbeteren en hun vertrouwen in de e-handelsector vergroten. De geplande wet op digitale diensten bijv. zou moeten helpen om de situatie gemakkelijker te maken. |
37. |
In 2017 beschikte 43 % van de EU-bevolking niet over voldoende digitale vaardigheden (4) en had slechts een vijfde van de bedrijven naar eigen zeggen hun personeel ICT-training aangeboden (5). Door gebruik te maken van het European Digital Competence Framework (DigComp) en andere soortgelijke kwalificatiekaders voor digitale vaardigheden moeten lokale en regionale actoren ervoor zorgen dat digitale vaardigheden als een essentieel onderdeel van een leven lang leren systematisch worden ontwikkeld op alle onderwijsniveaus, van voorschools onderwijs tot en met studies die tot een beroeps- of academische kwalificatie leiden. Digitale educatie moet tegelijkertijd ook het kritische denkvermogen ontwikkelen, zodat gebruikers van digitale technologie minder passief worden in hun consumptie van inhoud en ze verstandig kunnen omgaan met het sociale gebruik van digitale technologie. |
38. |
Het CvdR pleit voor de uitwisseling van goede praktijken voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden buiten het formele onderwijsstelsel om, met name voor kwetsbare groepen, door o.a. beter gebruik te maken van initiatieven op het gebied van digitale vaardigheden, zoals de EU-programmeerweek, de dag voor een veiliger internet, de nationale coalitie voor digitale vaardigheden en banen en het cv-instrument Europass. |
39. |
De digitale transformatie leidt ertoe dat arbeidsgewoontes, de inhoud van het werk en beroepen veranderen. Het is daardoor onvermijdelijk dat sommige banen verouderd raken. De publieke sector en het bedrijfsleven moeten dan ook in staat zijn zich aan te passen en de werknemers om te scholen. Er zijn diverse maatregelen en mechanismen nodig om de vaardigheden van mensen in het beroepsleven voortdurend te verbeteren. |
40. |
Toegankelijke openbare onlinediensten en mobiele toepassingen moeten door alle soorten gebruikers in alle situaties kunnen worden gebruikt, ongeacht beperking of handicap. De toegankelijkheidsrichtlijn moet onverwijld ten uitvoer worden gelegd. |
41. |
Digitalisering maakt openbare diensten toegankelijker voor mensen die internet kunnen en willen gebruiken, maar kan tegelijkertijd een uitdaging vormen voor degenen die wellicht het meest behoefte aan digitale diensten hebben. Hierdoor dreigt de digitale ongelijkheid toe te nemen. Lokale overheden moeten de ontwikkeling van digitale ongelijkheid dan ook goed in de gaten houden en manieren proberen te vinden om digitale uitsluiting te voorkomen. |
42. |
In alle digitale maatregelen moet een genderperspectief worden opgenomen. Het CvdR is ingenomen met initiatieven zoals de Digital4Her-verklaring, die de integratie van vrouwen in technologiesectoren bevordert. |
Infrastructuur
43. |
Het CvdR benadrukt het recht op connectiviteit voor alle Europese burgers, zodat zij aan de digitale samenleving kunnen deelnemen en toegang krijgen tot digitale diensten. Met een geïntegreerde en alomtegenwoordige digitale infrastructuur zal iedereen, ongeacht de locatie, de vruchten kunnen plukken van het digitale tijdperk. Het EU-beleid moet er in de toekomst op gericht zijn de kosten van de uitrol en het gebruik van breedbandnetwerken in lokale gemeenschappen te verlagen, ongeacht hun omvang en bevolkingsdichtheid. |
44. |
Het CvdR wijst erop dat de ultraperifere regio’s moeilijkheden ondervinden bij de uitrol van digitale infrastructuur, wat te wijten is aan de beperkingen van deze regio’s en hun ligging ver van het Europese vasteland. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat deze regio’s, net als andere Europese regio’s, met inbegrip van de afgelegen regio’s, het volste recht hebben op connectiviteit. |
45. |
Digitale diensten en e-overheidsdiensten vereisen snelle en ononderbroken breedbandverbindingen, die ook beschikbaar moeten zijn in gebieden waar de huidige commerciële voorwaarden de aanleg van verbindingen niet ondersteunen. Vezelnetwerken moeten bij voorkeur worden gebouwd op basis van open toegang, waarbij de netwerkeigenaar, bijvoorbeeld een regionale coöperatie, alle geïnteresseerde marktdeelnemers in staat stelt hun diensten aan eindgebruikers aan te bieden. De bestaande optischevezelnetwerken moeten worden opengesteld voor concurrentie. |
46. |
Het CvdR is ingenomen met investeringen die uit hoofde van het programma Digitaal Europa worden gedaan in geavanceerde digitale infrastructuur met een hoge capaciteit, zoals 5G-netwerken, die nodig zijn om de uitrol van digitale diensten en technologieën overal in Europa mogelijk te maken. In deze context kan breedband een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van innovatieve en concurrerende digitale diensten, op voorwaarde dat een snelle 5G-standaardisering de interoperabiliteit van de telecommunicatienetwerken kan waarborgen. |
47. |
Het CvdR onderstreept de noodzaak van betrouwbare snelle dataverbindingen in Europa, niet alleen ter ondersteuning van digitale diensten en de data-economie, maar ook om het potentieel van geavanceerde technologieën op gebieden als automatisering en slimme landbouw ten volle te benutten. Wat communicatietechnologieën voor slimme en interoperabele systemen en diensten betreft, moeten de beginselen van technologieneutraliteit worden ondersteund. |
Financiering en synergie met ander EU-beleid
48. |
Het CvdR gaat ervan uit dat er in het kader van het nieuwe programma Digitaal Europa voldoende middelen worden uitgetrokken voor vaardigheden, high-performance computing, innovatiehubs en het stimuleren van de invoering van KI-technologieën. |
49. |
Het stelt voor om het programma Digitaal Europa uit te voeren via uitgebreide regionale netwerken van hubs voor digitale innovatie, die uit het programma worden gefinancierd en worden opgenomen in sterk regionale digitale strategieën die alle geledingen van de samenleving bereiken (en die worden gefinancierd in het kader van de ESIF-programma’s). |
50. |
Belangrijk is dat het programma Digitaal Europa en andere Europese programma’s die digitale maatregelen omvatten, zoals Horizon Europe, Connecting Europe en ESF+, zo duidelijk en complementair mogelijk worden samengebracht, teneinde dubbel werk te voorkomen en synergie tot stand te brengen. |
Brussel, 9 oktober 2019.
De voorzitter
van het Europees Comité van de Regio’s
Karl-Heinz LAMBERTZ
(1) COR-2019-03082-00-00-TCD-TRA.
(2) New European Interoperability Framework — Promoting seamless services and data flows for European public administrations (https://ec.europa.eu/isa2/sites/isa/files/eif_brochure_final.pdf).
(3) Idem.
(4) DESI 2019.
(5) Enterprises providing training to their personnel to develop their ICT skills, 2017.