ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 168

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
16 mei 2019


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

2019/C 168/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over bestrijding van haatzaaiende taal en haatmisdrijven

1

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

2019/C 168/02

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie — De kans om de toekomst van Europa vorm te geven

4

 

ADVIEZEN

2019/C 168/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over kunstmatige intelligentie voor Europa

11

2019/C 168/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de bestrijding van onlinedesinformatie: een Europese benadering

15

2019/C 168/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over digitalisering van de gezondheidszorg

21

2019/C 168/06

Advies van het Comité van de Regio’s over de ontwikkeling van een 8e milieuactieprogramma (MAP)

27


 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

Comité van de Regio's

2019/C 168/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over Creatief Europaen Een nieuwe Europese agenda voor cultuur

37

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

2019/C 168/08

Advies van het EuropeesComité van de Regio's over Erasmus – Programma voor onderwijs, opleiding,jeugd en sport

49

2019/C 168/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het voorstel voor een verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht

74

2019/C 168/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de verkeersveiligheid en geautomatiseerde mobiliteit

81

2019/C 168/11

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de stroomlijning van de TEN-T-uitvoering

91


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over bestrijding van haatzaaiende taal en haatmisdrijven

(2019/C 168/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

is bedroefd en diep geschokt door de moord op de burgemeester van Gdańsk en CvdR-lid Paweł Adamowicz, een echte Europeaan die de waarden van vrijheid, solidariteit, democratie, sociale inclusie en waardigheid heeft bevorderd en verdedigd;

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

gezien het Handvest van de grondrechten van de EU;

gezien zijn advies van 6 februari 2019 over „Bestrijding van online-desinformatie: een Europese benadering”;

gezien zijn advies van 15 juni 2016 over „De strijd tegen radicalisering en gewelddadig extremisme: mechanismen voor preventie op lokaal en regionaal niveau”;

gezien het debat van 30 januari 2019 in het Europees Parlement over „De strijd tegen het klimaat van haat en fysiek geweld ten aanzien van democratisch gekozen mandaathouders”;

gezien de werkzaamheden van de EU-groep op hoog niveau voor de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid;

gezien de noodzaak om de dialoog met de bevolking te verdiepen, ook met het oog op de lopende en toekomstige verkiezingen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau;

1.

maakt zich grote zorgen over de toename van haatzaaiende taal en haatmisdrijven en de ontaarding van het publieke debat, hetgeen aanleiding geeft tot allerlei vormen van geweld, extremisme, propaganda en onverdraagzaamheid in de Europese Unie (EU), en tevens de fundamenten van het Europese project op losse schroeven zet. Het is zorgwekkend dat volksvertegenwoordigers in allerlei landen worden blootgesteld aan intimidatie bij de uitoefening van hun democratische taak. Populisme en ondemocratische krachten trekken een wissel op de democratie en kunnen de werking ervan op termijn aantasten;

2.

benadrukt dat de EU is gegrondvest op een aantal gemeenschappelijke kernwaarden, waaronder menselijke waardigheid en non-discriminatie, zoals bepaald in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsook op vrijheid van meningsuiting, zoals bepaald in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de EU;

3.

verwacht van de Europese, nationale, regionale en lokale bestuursniveaus, de media, maatschappelijke organisaties, economische actoren en individuele burgers dat zij deze waarden eerbiedigen, aangezien zij de basis vormen voor wederzijds vertrouwen en begrip, en een hoeksteen zijn van een open en democratische samenleving;

4.

wijst erop dat haatzaaiende retoriek onze samenleving verdeelt, angst en radicalisering in de hand werkt, personen belastert en ontmenselijkt, en kan leiden tot gruwelijke daden. Dergelijke retoriek vernietigt het doel dat wij allen delen: een sterk Europa, verenigd in verscheidenheid, vrede en gemeenschappelijke waarden;

5.

roept alle bestuursniveaus op maatregelen te nemen om geweld te voorkomen en burgers te beschermen tegen geweld, intimidatie, haatzaaiende taal en haatmisdrijven; dringt er bovendien op aan dat politieke partijen, die toch de basis vormen van een goed werkende democratie, allemaal afzien van het gebruik van haatzaaiende taal en propaganda als middel om politiek voordeel te behalen;

6.

wijst erop dat regionale en lokale politici, die dicht bij de burgers staan, met name burgemeesters en gemeenteraadsleden, vaker het slachtoffer zijn van haat en fysiek geweld;

7.

beklemtoont dat zij vanuit de frontlinie samen met tal van lokale en regionale initiatieven en actoren uit het maatschappelijk middenveld strijd voeren tegen onverdraagzaamheid en tevens de plicht en de verantwoordelijkheid hebben om gewelddadig gedrag en haatzaaiende taal te bestrijden;

8.

roept alle EU-lidstaten en alle bestuursniveaus op om te investeren in onderwijs en om de burgers bewust te maken van de noodzaak van wederzijds respect en de ernstige risico’s die haatzaaiende taal en haatmisdrijven met zich meebrengen voor personen, de samenleving en de democratie;

9.

pleit voor bevordering van verantwoord internetgebruik en mediageletterdheid, om de burgers, met name onze jongeren, de kennis en vaardigheden mee te geven om haatzaaiende taal en haatmisdrijven te identificeren en online en offline te bestrijden;

10.

roept alle sociale media en internetplatforms op collectieve verantwoordelijkheid te nemen om de vrijheid van meningsuiting te bevorderen en te faciliteren, maar tevens ook haatzaaiende taal en haatmisdrijven aan te pakken in overeenstemming met de gedragscode voor de bestrijding van illegale haatzaaiende uitlatingen op het internet, die in mei 2016 door Facebook, Twitter, Microsoft en YouTube met de Europese Commissie is overeengekomen; dringt voorts aan op doeltreffende instrumenten om de anonimiteit te beëindigen, nepaccounts te stoppen en toezicht te houden op het „dark web”, dat vaak wordt gebruikt om radicale inhoud te verspreiden;

11.

neemt kennis van de op 4 februari 2019 door de Europese Commissie gepresenteerde vierde evaluatie van de EU-gedragscode voor de bestrijding van illegale haatzaaiende uitlatingen op het internet; stelt vast dat in 72 % van de gevallen de deelnemende IT-bedrijven op haatzaaiende uitlatingen hebben gereageerd door inhoud te verwijderen; betreurt het tegelijkertijd dat er nog maar in 65,4 % van de gevallen sprake is van feedback naar de gebruikers; is er dan ook voorstander van om de vrijwillige aanpak van de code aan te vullen met regelgevende maatregelen op EU-niveau;

12.

moedigt betere samenwerking en verbindende communicatie tussen alle bestuursniveaus, politie, vervolgings- en rechterlijke autoriteiten en maatschappelijke organisaties aan om haatzaaiende taal en haatmisdrijven in een vroeg stadium in kaart te brengen, passende maatregelen te nemen om ze te voorkomen en te bestrijden, en te zorgen voor gedegen onderzoek, vervolging en veroordeling;

13.

acht het van essentieel belang dat in elke lidstaat, in samenwerking met de EU en de regionale en lokale overheden, een waarschuwingssysteem wordt opgezet zodat, als iemand de neiging tot gewelddadig extremisme en haatmisdrijven gaat vertonen, familieleden of kennissen snel en gemakkelijk hulp kunnen zoeken en ondersteuning en begeleiding kunnen krijgen;

14.

pleit voor ondersteuning van en solidariteit met alle slachtoffers en getuigen van haatzaaiende taal en haatmisdrijven en moedigt hen aan om dergelijk gedrag te melden bij de bevoegde autoriteiten, die ervoor moeten zorgen dat slachtoffers en getuigen worden beschermd; dringt aan op invoering van maatregelen en mechanismen om de strafrechtelijke autoriteiten in staat te stellen met slachtoffers, het maatschappelijk middenveld en lokale organisaties doeltreffender contact te houden om dit probleem aan te pakken;

15.

wijst erop dat de bestaande instrumenten geen volledige bescherming van de mensenrechten en de menselijke waardigheid garanderen en roept de lidstaten dan ook op om samen met lokale en regionale overheden en de EU doeltreffende wetgeving en instrumenten te ontwikkelen om de verspreiding van haatzaaiende taal en het aanzetten tot haatmisdrijven tegen te gaan, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (1);

16.

draagt zijn voorzitter op deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, het Europees Parlement, de Raad, de voorzitter van de Europese Raad, het Roemeense voorzitterschap van de Raad van de EU en de politieke families in de EU.

Brussel, 7 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Overeenkomstig de richtsnoeren van de EU-groep op hoog niveau voor de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid.


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/4


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over „Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie — De kans om de toekomst van Europa vorm te geven”

(2019/C 168/02)

Rapporteur:

Birgitta SACRÉDEUS (SE/EVP), lid van de provincieraad van Dalarna

Referentiedocument:

Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie — De kans om de toekomst van Europa vorm te geven

COM(2018) 306 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is verheugd over de duidelijke verklaring van de Commissie dat onderzoek en innovatie een prioriteit voor de EU blijven en acht het ook een goede zaak dat zij in het meerjarig financieel kader 2021-2027 meer maatregelen op dit gebied voorstelt. Alle bestuursniveaus (d.w.z. EU, nationaal, regionaal en lokaal) moeten echter wel samenwerken om de doelstellingen van de onderzoeks- en innovatieagenda te verwezenlijken; De Commissie is terecht van mening dat er gezien de uitdagingen waarvoor Europa zich gesteld ziet een nieuwe aanpak van onderzoek en innovatie moet worden ontwikkeld. Op zijn beurt vereist dat weer een gemeenschappelijke aanpak van de kant van de regio’s, de lidstaten en de Commissie.

2.

Lokale en regionale overheden dragen in belangrijke mate bij aan de totstandbrenging van doeltreffende regionale ecosystemen en innovatiehubs, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van regionale strategieën voor slimme specialisatie (RIS3). De nieuwe agenda en steunprogramma’s voor onderzoek en innovatie moeten de rol van de publieke sector verduidelijken, niet alleen als ontvanger of begunstigde van onderzoek en innovatie, maar ook als actor in onderzoek en innovatie;

3.

Er zijn brede definities en omschrijvingen nodig van regionale ecosystemen en innovatiehubs, mede in verband met de oprichting van een Europees netwerk van digitale-innovatiehubs, waarin nationale, regionale en lokale overheden, het bedrijfsleven, de publieke maar niet-gouvernementele sector, universiteiten, hogescholen, het maatschappelijk middenveld en de non-profitsector, burgers en eindgebruikers van onderzoek en innovatie expliciet worden benoemd. Op die manier wordt een reëel beeld verkregen van zo’n lokaal, geïntegreerd en ingebed ecosysteem.

4.

Er bestaat een rechtstreeks evenredig verband tussen minder ontwikkelde regio’s en lage investeringen in innovatie en onderzoek. Aangezien O&I-resultaten onlosmakelijk verbonden zijn met de onderzoeksinfrastructuur, zijn stimulansen geboden door een deel van de EU-fondsen, zoals de structuurfondsen of Horizon Europa, te richten op de gebieden van de Europese Unie met de grootste, door werkloosheid veroorzaakte sociaaleconomische ontwikkelingsproblemen en op regio’s met ernstige en permanente natuurlijke of demografische nadelen, zoals insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.

5.

In de uiteindelijke wetgevingsteksten zou een nauwkeurige definitie van regionale ecosystemen en innovatiehubs moeten worden opgenomen, zodat deze ecosystemen bij de tenuitvoerlegging van alle onderdelen van het toekomstige kaderprogramma daadwerkelijk in aanmerking kunnen worden genomen;

6.

Innovatie is van doorslaggevend belang voor groei en duurzame ontwikkeling. Toekomstige EU-steun voor onderzoek en innovatie moet op uitgebalanceerde wijze het hele onderzoeks- en innovatieproces bestrijken, van fundamenteel onderzoek tot vraaggestuurd onderzoek, ontwikkeling en innovatie, waarbij de concrete noden vooraf zijn vastgesteld in overleg met de verschillende actoren van het systeem, en de verspreiding en exploitatie van resultaten.

7.

Om gemakkelijker verschillende EU-programma’s met elkaar te kunnen combineren moeten de regels voor staatssteun verder worden vereenvoudigd. Alleen zo kunnen regionale verschillen in deelname worden weggewerkt en zijn succesvolle onderzoeks- en innovatieactiviteiten mogelijk. Programma’s of acties die medefinanciering uit verschillende fondsen ontvangen en gebaseerd zijn op de instrumenten en uitvoeringsbepalingen van het kaderprogramma, moeten binnen het rechtskader van het kaderprogramma uitgevoerd kunnen worden.

8.

Het programma Horizon Europa moet zich richten op de financiering van gebieden met een duidelijke Europese meerwaarde, zoals de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling. Daarom zou het prioriteit moeten geven aan onderzoeks- en innovatieprojecten die gebaseerd zijn op samenwerking tussen de verschillende complementaire belanghebbenden, aangezien deze bij uitstek in staat zijn om een dergelijke meerwaarde te creëren.

9.

Maatschappelijke uitdagingen, met name de verwezenlijking van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s), kunnen alleen worden opgelost door op een overkoepelend Europees niveau ambitieuzere streefcijfers vast te leggen en door alle actoren, waaronder steden en regio’s, te mobiliseren om gecoördineerde maatregelen te treffen, op grotere schaal dan die van één enkel onderzoeksproject. Bovendien moeten deze maatregelen een langere looptijd hebben dan in Horizon 2020; conform dit programma moeten programma’s namelijk zo worden opgezet dat financiering op lange termijn kan worden verkregen.

Europa’s kans om te investeren in de toekomst

10.

Inderdaad leent de situatie in Europa zich bij uitstek voor geavanceerd onderzoek, maar er zijn meer en grotere inspanningen nodig om de resultaten om te zetten in innovaties en toepassingen die duurzame ontwikkeling en groei kunnen bevorderen. Verder zouden onderzoek, innovatie en ontwikkeling een prominente plaats moeten krijgen in het programma „Horizon Europa”, waarbij ervoor wordt gezorgd dat alle fasen van het innovatieproces evenwichtig worden versterkt.

11.

In het licht van de conclusies van de taskforce Subsidiariteit is het zaak dat de lokale en regionale overheden ten volle worden betrokken bij de strategische planning alsook in andere bestuursorganen die de tenuitvoerlegging van Horizon Europa zullen aansturen, en dat in dit verband rekening wordt gehouden met regionale strategieën voor slimme specialisatie. Evenzo moet bij de effectbeoordeling van het programma en de projecten voortaan ook altijd naar de territoriale effecten wordt gekeken (1).

12.

Onderzoek en innovatie vinden in het bedrijfsleven plaats en ook — met lokale en regionale financiering — in de publieke sector. Het is een goede zaak dat de nieuwe agenda concrete maatregelen bevat die de bijdrage van de publieke sector kunnen ondersteunen.

13.

Het CvdR is het ermee eens, en heeft er al eerder op gewezen, dat de verbetering en een efficiëntere coördinatie van de bestaande instrumenten van doorslaggevend belang is voor het onderzoeks- en innovatiepotentieel van de EU. Het is in dit verband cruciaal dat het cohesiebeleid wordt afgestemd op het onderzoeks- en innovatiebeleid, terwijl de lidstaten tegelijkertijd de nodige flexibiliteit wordt geboden om hun prioriteiten af te stemmen op hun behoeften. Daartoe moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de ongelijkheid toeneemt, en om deze in ieder geval te compenseren, tussen enerzijds steden en regio’s die enorm profiteren van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en die over een steeds groter budget zullen beschikken, en anderzijds steden en regio’s die de dupe worden van de ingekrompen begroting voor het cohesiebeleid (2).

14.

Het CvdR merkt op dat de volledige voordelen van investeringen in digitale technologieën en platforms in heel Europa moeten worden opgeschaald. Hierbij is een cruciale rol weggelegd voor het Programma Digitaal Europa als een robuust investerings- en ontwikkelingsprogramma om de gecreëerde kansen te benutten die nodig zijn om tot een volledig functionerende digitale eengemaakte markt te komen. Het CvdR benadrukt het belang van de oprichting van het netwerk van digitale-innovatiehubs met voldoende dekking voor alle regio’s (3).

15.

Het CvdR is voorstander van een brede discussie op gang brengt over de relatie tussen onderzoek en innovatie en de samenleving en over de interacties daartussen. Dat zou moeten gebeuren op basis van empirische analyses en van overwegingen over wereldwijde veranderingen en de gevolgen daarvan voor zowel de wetenschap als de samenleving als geheel, en over de nieuwe uitdagingen die op alle niveaus veranderingen met zich meebrengen voor alle onderzoeks- en innovatieactoren.

16.

Europese regio’s zijn van cruciaal belang voor de industrie. In dit verband herinnert het CvdR aan zijn standpunten over het industriebeleid (4).

Een vernieuwde agenda voor een sterker Europees ecosysteem voor onderzoek en innovatie

17.

Het CvdR is het ermee eens dat onderzoek en innovatie plaatsvinden in een ecosysteem waarin verschillende actoren samen werken aan een vitale en dynamische omgeving. Om succesvolle strategieën te ontwikkelen is het echter van essentieel belang dat rekening wordt gehouden met de lokale en regionale diversiteit van ecosystemen. Met dit in gedachten biedt de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden een duidelijke meerwaarde.

18.

Het is van essentieel belang dat digitalisering, onderzoek en innovatie in alle belangrijke EU-programma’s en in partnerschappen in het kader van regionale ecosystemen geïntegreerd worden.

19.

De specifieke kenmerken van de Europese regionale ecosystemen en innovatiehubs moeten worden benut om ze beter te laten functioneren. Bij het uitstippelen van het Europese onderzoeks- en innovatiebeleid moet echter ook de belangrijke rol van regionale en lokale actoren — zoals lokale overheden, steden en regio’s, als motor, producenten en eindgebruikers van innovaties — in deze systemen in aanmerking worden genomen (5).

20.

Lokale en regionale overheden moeten betrokken worden bij de opzet en het beheer van onderzoeks- en innovatieprogramma’s (6). Het belang van onderzoek en innovatie op alle beleidsterreinen en in allerlei sectoren van de samenleving kan moeilijk worden overschat, maar ook de zowel bottom-up als top-down opererende drijvende krachten in deze systemen zijn van groot belang om de doelstellingen van de vernieuwde agenda volledig te kunnen verwezenlijken en ecosystemen daadwerkelijk te kunnen versterken. Dat betekent dat de agenda niet alleen ’open wetenschap’, maar ook ’open innovatie’ moet omvatten en bevorderen.

21.

Een strategischer gebruik van lokale en regionale innovatie-ecosystemen, waarbij sterker wordt ingezet op de complexe samenwerking rond onderzoek en innovatie (met een viervoudige en vijfvoudige helix), is van cruciaal belang voor een succesvolle ontwikkeling van kennis in het algemeen, maar ook voor een goede overdracht van kennis en een juiste toepassing van onderzoeks- en innovatieresultaten, alsmede voor sterke synergieën tussen verschillende financieringsinstrumenten en voor de coördinatie van verschillende beleidsgebieden, zoals cohesiebeleid en onderzoeks- en innovatiebeleid.

Essentiële overheidsinvesteringen waarborgen en particuliere investeringen stimuleren

22.

Het is een goede zaak dat de investeringen in onderzoek en innovatie worden verhoogd met de toewijzing van 100 miljard euro aan het programma Horizon Europa en diverse andere programma’s in het meerjarig financieel kader. Wel is het voor goede resultaten van cruciaal belang dat de regels voor staatssteun worden herzien en vereenvoudigd, zodat er een innovatievriendelijk klimaat ontstaat dat een mix van verschillende financieringsvormen mogelijk maakt.

23.

Het Comité staat volledig achter de in Horizon Europa genoemde Europese partnerschapsaanpak als een belangrijk instrument ter ondersteuning van bottom-upprojecten die zijn opgezet door consortia van regionale ecosystemen en innovatiehubs en die worden gefinancierd met gecombineerde middelen van Horizon Europa, andere EU-programma’s en nationale, regionale of lokale publieke en particuliere fondsen.

24.

Regio’s, steden en gemeenten financieren onderzoek en innovatie en nemen dus een deel van de overheidsinvesteringen voor hun rekening. Niettemin wijst de Commissie er terecht op dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om ambitieuzere maatregelen te nemen, zodat zij de doelstelling – 3 % van het bbp investeren in onderzoek en innovatie — tegen 2020 kunnen verwezenlijken. Daarnaast moeten de randvoorwaarden voor particuliere investeringen worden verbeterd en moet het bedrijfsleven worden aangezet tot aanvullende maatregelen.

25.

Volgens het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie is er veel te zeggen voor specifieke maatregelen om de toegang van ultraperifere EU-regio’s tot de horizontale programma’s van de Unie te verbeteren (rekening houdend met hun structurele, sociale en economische situatie). Helaas is dit niet terug te vinden in de voorgestelde artikelen, waardoor er weinig kans is dat de specifieke kenmerken van deze regio’s, en het feit dat ze conform hun strategieën voor slimme specialisatie bij uitstek geschikt zijn als proeftuinen voor onderzoek en innovatie op het gebied van onder meer bio-economie en klimaatverandering, door het programma in aanmerking zullen worden genomen.

26.

Via hun deelname aan Europese consortia hebben gemeenten, steden en regio’s massaal geïnvesteerd in Europese onderzoeks- en innovatie-infrastructuur. Daaruit blijkt ook dat onderzoek en innovatie in een lokale en regionale context zijn ingebed en dat er beter voor moet worden gezorgd dat ook andere gebruikers uit de hele Europese Unie en uit alle regio’s er toegang toe hebben.

27.

Het is een goede zaak dat de Europese structuurfondsen en het Europees Sociaal Fonds worden gebruikt om deelname van regio’s aan een door innovaties gedreven economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en duurzame groei te ondersteunen. Daarbij moet beslist gezorgd worden voor synergie tussen Horizon Europa en InvestEU enerzijds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, Erasmus+, Digitaal Europa, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het ruimtevaartprogramma anderzijds. Deze synergie moet zorgen voor meer samenhang, complementariteit en compatibiliteit tussen de fondsen en tegelijkertijd een op co-constructie gebaseerde aanpak bevorderen en territoriale verbindingen versterken.

28.

Het Comité is ingenomen met de maatregelen om de toegang tot durfkapitaal voor innovatie te waarborgen door VentureEU op te schalen tot een Europees fonds en de bestaande regelgeving te herzien door middel van het initiatief inzake de kapitaalmarktenunie.

29.

Het Comité is er echter sterk tegen gekant dat systematisch door de lidstaten wordt besloten of een deel van de middelen van het cohesiebeleid naar Horizon Europa overgeheveld wordt. Het stelt nadrukkelijk dat het aan de betrokken beheersautoriteit moet zijn om van deze mogelijkheid gebruik te maken en dat deze autoriteit en de Commissie samen moeten bepalen hoe een en ander plaatsvindt en moeten waarborgen dat de vrijgemaakte middelen weer bij het betrokken geografische gebied terechtkomen (7).

30.

De Europese Investeringsbank speelt een steeds belangrijkere rol bij de ondersteuning van O&I via financiële instrumenten. Daardoor worden subsidies in toenemende mate aangevuld met andere financiële instrumenten.

Aanpassing van het regelgevingskader om innovatie te stimuleren

31.

Het Comité is van mening dat de Europese en nationale wet- en regelgevingen doorgelicht moeten worden, uitgaande van een beoordeling van het effect ervan op innovatie. Het Comité is zeer te spreken over het feit dat de Commissie innovatie concreet wil stimuleren door de lokale en regionale overheden een reeks gerichte voorbeelden aan te reiken om innovatiegericht inkopen en publiek-private partnerschappen te vergemakkelijken en hen aldus beter in staat te stellen om een pioniersrol te vervullen.

32.

Het Comité verwelkomt het initiatief van de Commissie om de staatssteunregels te vereenvoudigen alsook andere ondersteunende maatregelen, zoals een reeks kwalitatieve beoordelingscriteria voor onderzoeks- en innovatieprojecten.

33.

Het Comité wijst erop dat gecoördineerde richtsnoeren voor regels op het gebied van onderzoeksethiek bijzonder belangrijk zouden zijn om collaboratief onderzoek en innovatie zoals plaatsvindt binnen de gezondheidszorg, het onderwijs en het maatschappelijk werk, alsook interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek naar mensen en menselijk gedrag te faciliteren. Dit zou grensoverschrijdende klinische en praktische onderzoeks- en innovatieactiviteiten waarbij meerdere partijen samenwerken, moeten vergemakkelijken in die situaties waarin de regels en eisen momenteel per land verschillen en het daardoor bijvoorbeeld moeilijk is om de ethische beoordeling van onderzoek op nationaal, regionaal en lokaal niveau voor alle deelnemers gelijk te trekken.

34.

Het Comité is verheugd over de mogelijkheid om projecten die bij Horizon Europa zijn ingediend een excellentiekeur te verlenen, waardoor zij in aanmerking komen voor financiering door de structuurfondsen. Wel is het zaak dat lidstaten en regio’s te allen tijde zelf moeten kunnen bepalen of middelen uit de structuurfondsen worden toegekend aan projecten die bij Horizon Europa zijn ingediend en dat besluiten hierover door de verantwoordelijke regionale autoriteiten genomen moeten worden.

Europa tot een koploper op het gebied van marktcreërende innovaties maken

35.

Het Comité is ingenomen met het initiatief om een Europese Innovatieraad op te richten.

36.

Het benadrukt dat deze innovatieraad zich ook zou moeten toeleggen op nadruk op voldoende steun voor het stimuleren van vroegtijdige innovatie en samenwerkingsverbanden, alsook op sociale en maatschappelijke innovaties, waaronder innovaties op het gebied van dienstverlening, die grotendeels op lokaal en regionaal niveau plaatsvinden. Daar worden nieuwe diensten, zakelijke kansen en arbeidsplaatsen gecreëerd die beantwoorden aan basisbehoeften van de samenleving in bredere zin, en de digitalisering van openbare diensten biedt zelf ruimte voor baanbrekende innovaties (8).

37.

Het Comité herinnert eraan dat de kansen op baanbrekende innovaties voor de lokale en regionale overheden en de overige publieke sector zeker net zo goed voor het oprapen liggen als voor bedrijven (9).

38.

Ter illustratie wijst het Comité op de onderzoeks- en innovatieactiviteiten in gemeenten en regio’s die als „levende laboratoria”en kweekvijvers op het vlak van o.m. gezondheidszorg, planologie en algemene welvaartsontwikkeling fungeren; in een dergelijke plaatsgebonden context kunnen innovaties die van groot nut zijn voor de eindgebruiker/burger ook rechtstreeks worden toegepast.

39.

In dit verband wijzen wij op de kansen die de demografische veranderingen opleveren, zoals de kansen van de ’zilveren economie’ voor bedrijven en entiteiten die innoverende producten en diensten voor ouderen ontwerpen en op de markt brengen. Bovendien liggen juist in regio’s die kampen met demografische veranderingen de grootste kansen voor sociale innovatie en diensteninnovatie.

40.

Het Comité vindt dat naast de academische wereld en het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, ook lokale en regionale overheden binnen de Europese Innovatieraad vertegenwoordigd moeten worden, opdat de werkzaamheden van deze raad zich duidelijk richten op maatschappelijke vraagstukken, en dat de activiteiten van de Innovatieraad zich moeten uitstrekken tot lokale en regionale actoren.

41.

De Innovatieraad zou regionale overheden in staat moeten stellen om betrokken te worden bij de opzet van investeringssteun.

Vaststelling van onderzoek- en innovatiemissies voor de gehele EU

42.

Het Comité staat achter het idee om interdisciplinaire en multidisciplinaire onderzoeks- en innovatieactiviteiten op te zetten op basis van welbepaalde missies met duidelijk omschreven doelstellingen die voor de hele EU van belang zijn en een duidelijke Europese meerwaarde hebben, en om op die manier synergieën te creëren met onderzoeks- en innovatiestrategieën op nationaal, regionaal en lokaal niveau, met name met de strategieën voor slimme specialisatie. Een voorbeeld hiervan is de bio-economie (10).

43.

Deze missies moeten duidelijk maatschappelijk relevant zijn en erop gericht zijn de burgers, die ook bij de ontwikkeling van de missies moeten worden betrokken, concrete voordelen op te leveren. Bovendien zouden de programma’s dusdanig moeten worden opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor van onderop aangestuurde onderzoeks- en innovatieactiviteiten die via oproepen tot het indienen van voorstellen worden geselecteerd, alsook voor exploratief onderzoek en innovatie.

44.

Het Comité herinnert eraan dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de vaststelling en uitvoering van de missies, meent dat de missies gekoppeld moeten worden aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling die in de VN Agenda 2030 zijn vastgelegd, en benadrukt dat steden en regio’s een essentiële rol bij de implementatie van de SDG’s spelen.

Ondersteunen van een snelle verspreiding en toepassing van innovatie in de gehele Unie

45.

Het Comité is ingenomen met het feit dat de Europese structuur- en innovatiefondsen worden opengesteld om alle regio’s beter te betrekken bij een innovatiegedreven economie door het stimuleren van strategieën voor slimme specialisatie (S3) en van interregionale innovatiesteun. Tegelijkertijd moet op lokaal en regionaal niveau, waar men het beste weet waar behoefte aan bestaat, worden bepaald hoe een en ander in de praktijk vormgegeven moet worden.

46.

Het Comité wijst op de analyse (11) van de verschillende manieren waarop regio’s de moeilijkheden waarmee zij bij de ontwikkeling van interregionale samenwerking op verschillende niveaus te maken krijgen, het hoofd bieden. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het uitwerken van alle financiële instrumenten die worden gebruikt om onderzoek en innovatie in lokale en regionale onderzoeks- en innovatie-ecosystemen te ondersteunen.

47.

De Europese Commissie en de lidstaten die betrokken zijn bij de macroregionale strategieën zouden de wetenschappelijk-academische samenwerking tussen hun universiteiten verder moeten ontwikkelen en verdiepen, ook met het oog op de totstandbrenging van Europese universiteiten tegen 2024 (12).

Op alle niveaus in vaardigheden investeren en ervoor zorgen dat Europese universiteiten ondernemender worden en op meer interdisciplinaire wijze werken

48.

Het Comité erkent dat een innovatieve en lerende samenleving ook veranderingen in het hoger en het basisonderwijs vergt en dat universiteiten en hogescholen meer met bedrijfsleven en maatschappij moeten samenwerken om een onderwijsstelsel te ontwikkelen dat snel en flexibel kan inspelen op veranderingen in de vraag naar vaardigheden en op de behoefte van individuele burgers, bepaalde beroepsgroepen en geschoolde arbeiders aan opleiding en bijscholing.

49.

Het Comité is van mening dat open wetenschap als leidend beginsel voor universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen een goede manier is om de verspreiding van kennis in de samenleving in het algemeen te bevorderen, maar dringt er bij de Commissie op aan alles in het werk te stellen om een snelle overgang in deze richting te bevorderen, met inbegrip van toegang tot onderzoeks- en innovatieresultaten, waardoor al mogelijkheden voor open innovatie en een bredere maatschappelijke betrokkenheid bij onderzoek en innovatie worden gecreëerd.

50.

Het Comité is het ermee eens dat de agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa (13) een nuttig instrument vormt om vast te stellen hoe onderwijs en innovatie-ecosystemen aan elkaar gekoppeld moeten worden, evenals de beginselen in het actieplan voor digitaal onderwijs en de strategie voor digitale vaardigheden, en wijst erop dat het uit oogpunt van een leven lang leren van cruciaal belang is dat universiteiten en hogescholen in staat zijn om open onderwijs te ondersteunen.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  COR 2017-00854-00-01 — advies over de lokale en regionale dimensie van Horizon 2020 en het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

(2)  COR 2017-00854-00-01 — advies over de lokale en regionale dimensie van Horizon 2020 en het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

(3)  COR-2018-03951-00-01 — Programma Digitaal Europa (2021-2027).

(4)  COR 2017-03214-00-00 — advies over een Europese strategie voor de industrie: de rol en het perspectief van lokale en regionale overheden

(5)  COR 2017-04757-00-00 — advies over versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei

(6)  COR 2017-00854-00-01 — advies over de lokale en regionale dimensie van Horizon 2020 en het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

(7)  COR 2017-00854-00-01 — advies over de lokale en regionale dimensie van Horizon 2020 en het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

(8)  COR 2016-02882-00-01 — advies over Europees actieplan inzake e-overheid 2016-2020

(9)  COR 2017-03529-00-00 — advies over bevordering van innovatie in de overheidssector via digitale oplossingen vanuit lokaal en regionaal perspectief

(10)  COR 2017-00044-00-01 — advies over de lokale en regionale dimensie van de bio-economie en de rol van steden en regio’s

(11)  COR 2017-04757-00-00 — advies over versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei

(12)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur — Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017 (COM(2017) 673 final).

(13)  COR 2016-04094-00-01 — advies over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa


ADVIEZEN

16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/11


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over kunstmatige intelligentie voor Europa

(2019/C 168/03)

Rapporteur

Jan TREI (EE/EVP), burgemeester van Viimsi

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Kunstmatige intelligentie voor Europa

COM(2018) 237 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met de mededeling „Kunstmatige intelligentie voor Europa” en staat pal achter de doelstelling een gezamenlijke aanpak uit te werken om investeringen aan te zwengelen, te anticiperen op sociaaleconomische veranderingen, de rechtszekerheid voor activiteiten op het gebied van kunstmatige intelligentie (KI) te vergroten en ethische richtsnoeren op te stellen. Wel betreurt het dat de Commissie een zeer korte termijn heeft vastgesteld voor de raadpleging over deze ontwerprichtsnoeren (1).

2.

Het CvdR onderschrijft het standpunt van de Europese Commissie dat KI buitengewone, baanbrekende veranderingen met zich mee zal brengen. Het wijst erop dat KI een belangrijke rol kan spelen bij de inspanningen om de Europese Unie concurrerender, inclusiever en duurzamer te maken en daarbij kan bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) en het verbeteren van de levenskwaliteit van Europeanen.

3.

Het CvdR moedigt de EU aan de kans te grijpen om terugkerende handelingen en taken met behulp van machines en KI te automatiseren. Op die manier kunnen ze op veel grotere schaal en veel sneller worden uitgevoerd dan met menselijke arbeidskrachten mogelijk zou zijn. Het waarschuwt echter tegen de gevaren van automatisch leren („machine learning”) zonder toezicht en van geautomatiseerde besluitvorming, waardoor de menselijke dimensie en de door mensen geleverde meerwaarde worden ondermijnd.

4.

KI brengt momenteel een transformatie teweeg in de Europese economie en maatschappij en deze ontwikkeling zal zich doorzetten. Daarom is een duidelijk Europees kader voor KI nodig.

5.

De politieke besluitvormers moeten ervoor zorgen dat een KI-omgeving wordt gecreëerd en ethische richtsnoeren voor het KI-ecosysteem worden opgesteld. Op Europees niveau is echter dringend wetgeving nodig.

6.

Publieke spelers (Europese, nationale, regionale en lokale overheden) en particuliere partijen leveren gezamenlijk inspanningen om het totale investeringsvolume tot 2020 en daarna geleidelijk te vergroten.

7.

Zeer belangrijk voor de bevordering van KI is een betere integratie van de diverse EU-beleidsmaatregelen en -programma’s (waaronder het EFSI, de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon Europa, Digitaal Europa en Erasmus).

8.

vindt dat de lokale en regionale overheden de komende jaren moeten bijdragen aan het scheppen van de voorwaarden en van een gunstig klimaat om meer in KI te investeren; deze maatregelen moeten op nationaal en Europees niveau worden afgestemd om de EU-burgers in staat te stellen zowel bedenkers als afnemers van innovatieve oplossingen te worden;

9.

Investeringen in KI moeten gepaard gaan met een aangepast rechtskader, een definitie van de interactie ervan met openbare diensten en een regelgevingsaanpak m.b.t. het gebruik van gegevens en het gebruik van KI in de openbare ruimte, alsook met scholing van burgers, werknemers, werkgevers, overheidsinstellingen en de jongere generaties.

10.

Het CvdR herinnert aan de toezeggingen die zijn gedaan in de Verklaring van Tallinn (2) over e-overheid en wijst erop dat het gebruik van KI voor e-overheidstoepassingen de efficiëntie en transparantie van en de toegang tot overheidsdiensten in de hele EU kan verbeteren.

11.

Het is van groot belang dat meer wordt geïnvesteerd in onderzoek naar automatisering van de industrie door middel van KI en dat de productiviteit in alle Europese regio’s aanzienlijk toeneemt.

12.

KI en de daaraan gekoppelde investeringen in baanbrekende innovaties moeten op het hoogste politieke niveau serieus worden genomen, zodat het Europese concurrentievermogen en het welzijn van de Europese burgers kunnen worden verbeterd.

13.

Weliswaar worden inspanningen geleverd om investeringen in KI zowel in de huidige programmaperiode als in de voorstellen voor het toekomstige meerjarig financieel kader te stimuleren, maar het CvdR vreest dat het voorgestelde bedrag onvoldoende is om de nieuwe uitdagingen aan te gaan en een antwoord te kunnen bieden op de strategieën van andere landen in de wereld.

14.

Het CvdR betreurt dat de voorgestelde strategie niet bindend is voor de lidstaten, hoewel KI van groot belang is voor de economische groei. Als Europa serieus werk wil maken van KI, dan moet er op meerdere niveaus sprake zijn van echt politiek en financieel engagement.

15.

Met name moeten de diverse EU-beleidsmaatregelen en -programma’s (bijv. het EFSI, de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon Europa, Digitaal Europa en Erasmus) beter worden geïntegreerd om KI te bevorderen. Het CvdR dringt in dit verband aan op een heldere visie.

16.

Er moeten flexibelere mechanismen komen voor de toepassing van KI en de financiering van de daarmee gepaard gaande innovaties gezien de snelle ontwikkelingen op dit gebied. Langlopende financieringsmechanismen bieden onvoldoende flexibiliteit om gelijke tred te kunnen houden met de veranderingen.

17.

Essentieel voor de publieke sector en de gebieden van algemeen belang zijn interoperabiliteit en een optimale benutting van de digitale capaciteit, dus ook van KI.

18.

De mededeling beoogt gezamenlijke inspanningen van de (nationale en Europese) publieke sector en het bedrijfsleven om de technische en industriële capaciteiten van de EU en de benutting van KI in alle economische sectoren te bevorderen.

19.

Het lokale en regionale niveau wordt niet betrokken bij de beoogde maatregelen voor de publieke sector. Deze beide bestuursniveaus zouden echter niet mogen worden veronachtzaamd want voor hen is een belangrijke rol weggelegd bij het doen en het bevorderen van investeringen in KI en bij de stimulering van KI-ecosystemen in hun bestuursgebied.

20.

In dit verband zou de interregionale samenwerking moeten worden versterkt via strategieën voor slimme specialisatie. Dit betekent intra- en interregionale samenwerking op basis van overleg en besluitvorming van ondernemers, onderzoekers en innoveerders. Daardoor zullen vraaggerichte innovaties en gemeenschappelijke oplossingen worden bevorderd, die ook het pad kunnen effenen voor KI in zowel de publieke sector als het bedrijfsleven.

21.

Wat dit betreft kan met de realisering van regionale ecosystemen en innovatiehubs aanzienlijk worden bijgedragen aan de totstandkoming van doeltreffende territoriale contacten en kunnen het concurrentievermogen en de cohesie in de EU worden bevorderd.

22.

Het CvdR staat achter het plan voor de oprichting van een breed multistakeholderplatform — een Europese KI-alliantie — dat zich met alle aspecten van KI moet gaan bezighouden. Bij de werkzaamheden van dit platform moeten ook regionale en lokale belanghebbenden worden betrokken.

23.

De nagestreefde bevordering van de interactie tussen de Europese KI-alliantie en het Europees Parlement, de lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het CvdR is een goede zaak.

24.

Het CvdR is ingenomen met de geplande ondersteuning van de oprichting van infrastructuren voor tests en experimenten, die toegankelijk zijn voor ondernemingen van elke omvang en uit alle regio’s.

25.

Het CvdR steunt de voorgestelde oprichting van een platform voor KI-on-demand. De digitale-innovatiehubs zullen de toegang tot dit platform vergemakkelijken.

26.

De digitale-innovatiehubs kunnen een doorslaggevende rol spelen bij het aanleren en ontwikkelen van digitale vaardigheden in de publieke sector en het bedrijfsleven.

27.

Met het initiatief voor de digitalisering van het Europese bedrijfsleven wordt beoogd om in elke regio vóór 2020 gegarandeerd een digitale-innovatiehub te realiseren. Veel regio’s zijn echter in het al bestaande netwerk nog ondervertegenwoordigd.

28.

Het CvdR dringt aan op snelle maatregelen om de digitale vaardigheden en kennis van de burgers in de publieke sector en het bedrijfsleven op basis van de behoeften te verbeteren, teneinde te voorkomen dat de ongelijkheid tussen burgers, regio’s en economische sectoren in de EU toeneemt.

29.

In de regio’s moeten openbare proefprojecten worden ondersteund om de toepassing van KI in de leefomgeving van de toekomst te bevorderen (waaronder op behoeften gebaseerde vervoersmogelijkheden, sociale voorzieningen, slimme steden enz.) en burgers in staat te stellen KI te accepteren en ervan te profiteren.

30.

KI kan duurzame groei ondersteunen dankzij schaalvoordelen, maar leidt ook tot een enorme waardeschepping doordat dankzij KI nieuwe goederen, diensten en innovaties kunnen worden gecreëerd.

31.

Voor de lokale en regionale overheden moeten omscholingsprogramma’s opgezet en financiële middelen gereserveerd worden, zodat de werknemers kunnen worden omgeschoold van wie de arbeidsplaatsen door de toepassing van KI zullen veranderen of verdwijnen.

32.

In het volgende meerjarig financieel kader (2021-2027) moeten substantiële financiële middelen worden uitgetrokken voor de ontwikkeling van KI (waaronder voor het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027).

33.

Het raakvlak tussen stedelijke groei, technologie, infrastructuur en kapitaalvereisten biedt steden en regio’s een unieke reeks kansen en uitdagingen, doordat de vraag naar multilevel governance en investeringen in fysieke, digitale en sociale infrastructuur toeneemt. Samenwerking met de particuliere sector is belangrijk om ervoor te zorgen dat de wetgeving op dit gebied aan haar doel beantwoordt.

34.

KI is geen doel op zich en moet in de toekomst worden afgestemd op de e-overheidsdiensten en openbare dienstverlening.

35.

Het CvdR vindt het uitermate belangrijk dat bij de ontwikkeling van KI de privacy en persoonsgebonden rechten in acht worden genomen.

36.

Het CvdR benadrukt het belang van KI en de koppelingen naar uitgebreide, virtuele, en kunstmatige realiteit (resp. XR, VR en AR), 3D-technologieën en robotica, die een nieuwe basis zullen vormen voor het wereldwijde bedrijfsleven, de platformeconomie en leerplatforms. Dit draagt bij tot het bieden van gelijke toegang tot uiteenlopende educatieve en culturele inhoud en tot het creëren van innovatieve platforms voor kennisoverdracht voor de omscholing van werknemers.

37.

Capaciteitsopbouw op KI-gebied is een drijvende kracht voor de digitale transformatie van het bedrijfsleven en de overheidssector.

38.

Om de totstandbrenging van een digitaal Europa te doen slagen, moet de EU met name beschikken over arbeidsmarkten en onderwijs- en opleidingsstelsels die aan het digitale tijdperk zijn aangepast. Geavanceerde digitale technologieën op het vlak van bijvoorbeeld high-performance computing, cyberbeveiliging en KI zijn nu voldoende tot wasdom gekomen om het onderzoeksstadium te kunnen verlaten en op EU-niveau ingevoerd, toegepast en verder ontwikkeld te worden.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/draft-ethics-guidelines-trustworthy-ai

(2)  De Verklaring van Tallinn over e-overheid is op 6 oktober 2017 tijdens het Estse voorzitterschap van de Raad ondertekend op de bijeenkomst van ministers.


16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/15


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de bestrijding van onlinedesinformatie: een Europese benadering

(2019/C 168/04)

Rapporteur:

Olgierd GEBLEWICZ (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van West-Pommeren

Referentiedocument:

COM(2018) 236 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Opmerkingen

1.

merkt op dat zich de laatste jaren grote en snelle veranderingen voltrekken in het mondiale media-ecosysteem. De invloed van die veranderingen op het sociale leven en de politiek kan moeilijk worden overschat. De rol van de zogenaamde sociale media — platforms zoals Facebook, Twitter, WhatsApp, YouTube en Instagram — als prioritair kanaal voor intermenselijke communicatie wordt steeds groter. In enkele jaren tijd hebben zij de wijze veranderd waarop informatie en meningen worden verspreid. De traditionele media daarentegen zagen hun invloed en hun rol in de opinievorming kleiner worden.

2.

In de nabije toekomst zal de overgrote meerderheid van de informatie via onlinekanalen worden doorgegeven en kunnen de sociale media het belangrijkste verspreidingsmiddel van die informatie voor de burgers worden, vooral in de westerse landen. Nu al maakt meer dan de helft van de Europeanen dagelijks of 2 à 3 keer per week gebruik van sociale netwerken.

3.

Het belangrijkste kenmerk van de sociale media is dat zij de in het verleden en in andere soorten media niet bestaande mogelijkheid bieden van communicatie „door iedereen met iedereen”(„many to many”). Elke gebruiker van een willekeurig platform kan (op zijn minst in theorie) met zijn boodschap alle andere miljoenen gebruikers bereiken zonder tussenkomst van een redactie. Dit heeft zowel positieve als negatieve gevolgen.

4.

Nog een onderscheidend kenmerk van de sociale media is dat in de „traditionele” (pers, radio en tv) een welomschreven groep (journalisten, redacteurs en administratief personeel) besluit wat er gepubliceerd wordt. Deze personen kunnen daarvoor op verschillende manieren rechtstreeks ter verantwoording worden geroepen. Dit is in het geval van sociale media vaak veel moeilijker omdat bijvoorbeeld eerst auteurs en distributiekanalen moeten worden opgespoord. Tegelijkertijd maken sociale media een snelle „virale” onder een groot publiek mogelijk, ook van valse informatie.

5.

Dit voor de sociale media karakteristieke gebrek aan verantwoordelijkheid is het resultaat van de geldende regelgeving en van de massale anonimiteit, die door alle socialemediaplatforms wordt getolereerd.

6.

Het CvdR stelt met bezorgdheid vast dat de combinatie van massaliteit, gebrek aan verantwoordelijkheid en anonimiteit op de socialemediaplatforms de praktijken, beginselen, rechtsbescherming en gewoonten die tot nu toe waren bedoeld om een waarborg te vormen voor de betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, ondermijnt.

7.

Tot grote ongerustheid van het CvdR zijn de sociale media verspreiders van desinformatie en een instrument voor politieke, economische en maatschappelijke manipulatie door binnen- en buitenlandse spelers geworden. De huidige schaal van de manipulatie op sociale media valt lastig te becijferen: uit het beschikbare wetenschappelijk onderzoek blijkt dat alleen al in 2018 in 48 landen georganiseerde manipulatie- en desinformatiecampagnes hebben plaatsgevonden, en uiteenlopende politieke krachten (partijen, overheden e.d.) wereldwijd meer dan een half miljard dollar hebben uitgegeven voor psychologische beïnvloeding en manipulatie van de publieke opinie via sociale media.

8.

De bovengenoemde desinformatie wordt voorts vaak gebruikt om meningen te verspreiden die onverenigbaar zijn met de „ondeelbare en universele waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit” zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

9.

De doeltreffendheid van die desinformatiecampagnes is groot dankzij de beschikbaarheid van gedetailleerde persoonlijke informatie over de gebruikers van sociale media. Deze gegevens worden verschaft door of gekocht van de sociale media en kunnen worden gebruikt om de getoonde desinformatie te personaliseren waardoor die maximaal effect sorteert.

10.

Het CvdR waarschuwt dat de huidige werkingsmechanismen van de sociale media, meer dan die van om het even welk ander informatiekanaal, de verspreiding van leugens bevorderen. Een aantal wetenschappelijke onderzoeken laat zien dat valse informatie die verschijnt op bijvoorbeeld Twitter wel 70 % meer kans maakt om door gebruikers verder te worden verspreid (met zgn. „retweets”) dan correcte informatie.

11.

In het beschikbare wetenschappelijk onderzoek worden ook andere verontrustende fenomenen in kaart gebracht: de gebruikers van sociale media vinden het erg lastig om de gefundeerdheid en de betrouwbaarheid van de door die media verspreide informatie te beoordelen.

12.

Het CvdR vraagt zich bezorgd af of de EU en de lidstaten wel klaar zijn om het hoofd te bieden aan de nieuwe golf desinformatie die door kunstmatige intelligentie op gang kan worden gebracht. Desinformatie wordt al beschouwd als een van de gevaarlijkste wapens voor toekomstige oorlogsvoering.

13.

Het Comité valt het Europees Parlement (1) bij dat benadrukt dat de EU en de lidstaten met aanbieders van sociale media moeten samenwerken om via socialemediakanalen verspreide propaganda tegen te gaan die een bedreiging kan vormen voor de sociale samenhang en kan leiden tot radicalisering van burgers, met name jongeren.

14.

Het CvdR is tevreden over het verloop tot nu toe van het op Europees niveau gevoerde debat over het thema nepnieuws (desinformatie). De door de Europese Commissie gepubliceerde mededeling „Bestrijding van online-desinformatie: een Europese benadering” een belangrijk uitgangspunt voor de lopende discussie over hoe desinformatie op het internet een halt kan worden toegeroepen.

15.

De Commissie onderscheidt in haar mededeling vier belangrijke elementen voor strategieën ter bestrijding van online-desinformatie:

grotere transparantie (kennis over de oorsprong van desinformatie, over de wijze waarop zij wordt opgesteld, over de doelgroepen tot wie zij is gericht en over de personen of instanties die voor de productie en verspreiding ervan betalen);

bevordering van de diversiteit van informatie, met name die welke burgers dankzij kwaliteitsjournalistiek ertoe aanzet zelf een kritische mening te vormen;

ontwikkeling van een systeem om de geloofwaardigheid van informatie te beoordelen;

tenuitvoerlegging van bewustmakingsprogramma’s voor de burgers.

16.

Het CvdR heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de door de Commissie ingestelde deskundigengroep op hoog niveau inzake nepnieuws en online-desinformatie, dat als een belangrijke aanvulling op haar mededeling moet worden gezien. Deze groep heeft de gebieden in kaart gebracht waarop het huidige beleid het heeft laten afweten, bijvoorbeeld wat betreft het ondoorzichtige functioneren van de door sociale platforms gebruikte algoritmen om te bepalen hoe aan informatie een bepaald gewicht kan worden toegekend en in welke volgorde ze aan gebruikers wordt doorgegeven.

17.

Het CvdR wijst op de nuttige werkzaamheden van de taskforce East StratCom, een speciale eenheid van de Europese Dienst voor extern optreden die zich bezighoudt met de onthulling van propaganda- en desinformatieactiviteiten van Rusland.

18.

Ook in het Europees Parlement is een debat gehouden over online-desinformatie. Hoewel dat niet heeft geleid tot één standpunt over hoe desinformatie moet worden bestreden (de posities van de fracties lopen uiteen), werd met name onderstreept dat een grote reden tot zorg de invloed van Russische propaganda op de publieke opinie in de lidstaten van de EU zou moeten zijn.

Prioriteiten

19.

Het Handvest van de grondrechten van de EU garandeert aan alle inwoners van de Unie het recht op vrijheid van meningsuiting, dat de vrijheid omvat om een mening te hebben alsmede de vrijheid om kennis te nemen en te geven van informatie en ideeën zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Het optreden van de Europese instellingen moet erop zijn gericht om het recht op informatie doeltreffend te waarborgen.

20.

Het gevaar dat uitgaat van desinformatie vormt op alle niveaus een bedreiging voor democratische samenlevingen en instellingen. Onjuiste informatie die doelgericht online wordt verspreid, kan een even grote destructieve invloed hebben op lokale gemeenschappen (en politieke processen waaronder Europese, nationale en lokale verkiezingen) als op nationaal niveau. In aanloop naar de Europese verkiezingen moet de bestrijding van desinformatie daarom een prioriteit zijn van de Europese instellingen en sociale netwerken om ervoor te zorgen dat die verkiezingen vrij en eerlijk verlopen.

21.

Desinformatie is bovendien in vele opzichten schadelijk voor de samenleving: ze leidt niet alleen tot politieke besluiten op basis van onjuiste veronderstellingen, maar kan ook haat en agressie oproepen, burgers (materiële) schade berokkenen en de gezondheid en het leven van mensen in gevaar brengen. Op lange termijn zal desinformatie ook het vertrouwen van de burgers in alle informatiebronnen, instellingen en autoriteiten en in de democratie aantasten.

22.

De bestrijding van online-desinformatie mag echter niet ten koste gaan van de vrijheid van meningsuiting en het recht op de bescherming van persoonsgegevens, welke altijd het onvervreemdbare eigendom van de individuele gebruiker moeten blijven, die als enige de toegang tot alle of een deel van die gegevens kan toestaan, intrekken en controleren, en andere Europese fundamentele waarden. Iedere vorm van censuur is ongeoorloofd. De gekozen oplossingen moeten proportioneel zijn.

23.

De inspanningen van de belangrijkste spelers op de markt voor sociale media zijn momenteel gericht op bestrijding van desinformatie (met steun van de Europese instellingen) via zelfregulering door de socialemediaplatforms en hun vrijwillige samenwerking met externe instanties (bijv. organisaties die zich bezighouden met factchecking) en overheidsdiensten. Socialemediaplatforms moeten meer moeite doen om nepnieuws te bestrijden, zoals flagging, factchecking en het sluiten van nepaccounts, en voldoende middelen uittrekken voor de monitoring van informatiestromen in verschillende talen in alle lidstaten. Daarnaast moeten socialemediaplatforms het concept van het verifiëren van gebruikersaccounts op Facebook, Twitter, Instagram of YouTube kracht bijzetten teneinde te waarborgen dat ze betrouwbare en ethische bronnen vormen.

24.

Als de huidige maatregelen onvoldoende blijken (bijv. de niet-bindende gedragscode ter bestrijding van desinformatie die in 2018 door Facebook, Twitter en andere platforms vrijwillig is goedgekeurd) en het probleem van desinformatie toeneemt, dan kan het noodzakelijk zijn rechtsinstrumenten in te zetten waardoor de organen die de sociale media controleren worden gedwongen bepaalde maatregelen te nemen.

Rol van de decentrale overheden bij de bestrijding van desinformatie

25.

Desinformatie kan door haar invloed op lokale politieke en maatschappelijke processen ook gevolgen hebben voor de organisatie van lokale gemeenschappen en daarmee voor de kwaliteit van het leven van de burgers.

26.

Het CvdR bevindt zich als de verdragsrechtelijke vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden in de EU in een bijzonder goede positie om deel te nemen aan het debat over de gevaren van desinformatie en om maatregelen van Europese decentrale overheden voor de aanpak daarvan te initiëren en te coördineren, overeenkomstig het algemeen aanvaarde uitgangspunt dat de bestrijding van desinformatie moet zijn gebaseerd op samenwerking tussen veel verschillende instanties.

27.

Het CvdR en de lokale en regionale overheden kunnen op drie belangrijke gebieden het initiatief nemen en de inspanningen ter bestrijding van online-desinformatie doeltreffend ondersteunen: burgerschapsvorming, steun voor ngo’s en maatschappelijke organisaties, en steun voor ethische lokale media.

Burgerschapsvorming

28.

Terecht wordt onder meer in het verslag van de deskundigengroep op hoog niveau inzake nepnieuws en online-desinformatie geconcludeerd dat voorlichting aan en scholing van burgers over een verantwoord en bewust gebruik van online-media, met name sociale media, op lange termijn de beste manieren zijn om desinformatie te bestrijden.

29.

Het CvdR heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de Commissie voor het nieuwe programma „Digitaal Europa” de periode 2021-2027. Het dringt er bij het Europees Parlement op aan voor te stellen om in het Europees Sociaal Fonds voor de jaren 2021-2027 een prioriteit te wijden aan de totstandbrenging van een goed geïnformeerde samenleving die bestand is tegen propaganda en over de vaardigheden beschikt om via het internet verspreide informatie te controleren.

30.

De lokale en regionale overheden zijn als het bestuursniveau dat het dichtst bij de burgers staat — en dat vaak verantwoordelijk is voor het basis- en middelbaar onderwijs — het beste geplaatst om lesprogramma’s op te zetten over een verantwoord gebruik van online-informatiebronnen en waarmee vaardigheden worden aangeleerd om betrouwbare van onbetrouwbare bronnen te onderscheiden.

31.

De lokale en regionale overheden zouden zelf de nodige stappen moeten nemen om ervoor te zorgen dat op alle scholen lessen over het op de juiste manier omgaan met online-media worden gegeven, te beginnen in het basisonderwijs.

32.

Voornoemde lesprogramma’s en lessen moeten zo zijn vormgegeven dat ze eenvoudig kunnen worden gewijzigd en aangevuld, gelet op de voortdurend veranderende aard van online-media, met name sociale media.

33.

In het onderwijs over een verstandig gebruik van online-media moet verder aandacht worden geschonken aan het feit dat berichten op sociale media vaak zijn bedoeld om bij de gebruikers ervan (dikwijls onderbewuste) emoties op te roepen. Daarom moeten leerkrachten worden getraind zodat ze de gebruikers (d.w.z. de doelgroepen van de lesprogramma’s) instrumenten kunnen verschaffen (die op hun leeftijd en opleidingsniveau zijn afgestemd) om hen in staat te stellen niet in deze emotionele val te trappen en evenmin in de val van zgn. cognitieve bias, waarbij alleen die informatie en meningen voor waar worden aangenomen die de al bestaande eigen overtuigingen bevestigen.

34.

Lesgeven in emotionele intelligentie en kritisch denken is moeilijk. Het is dan ook absoluut zaak dat leerkrachten vooraf de nodige training en instrumenten krijgen. Over het algemeen hebben leerkrachten geen opleiding op dit gebied gekregen, en ze zijn zich ook niet altijd bewust van het belang of zelfs het bestaan ervan. Hebben leerkrachten dergelijke essentiële vaardigheden zelf niet, dan moet de moeilijkheid van het lesgeven erin worden ondervangen met instrumenten en processen die aansluiten bij het belang van deze vaardigheden, niet alleen om desinformatie aan te pakken, maar ook met het oog op de ontwikkeling van de burger op persoonlijk en beroepsgebied.

35.

Gebruikers moeten er ook bewust van worden gemaakt dat de wijze waarop bepaalde sociale media en, in zekere mate, ook sommige traditionele media functioneren, kan leiden tot „informatiebubbels” echokamers, waarbinnen zij uitsluitend informatie en meningen voorgeschoteld krijgen die hun bevallen, waaronder ook eventueel nepnieuws, waarvan de rechtzetting achteraf hen niet meer ter ore komt. Bovendien lijken de mechanismen van sociale media het vaak moeilijk te maken om een neutrale dialoog met mensen met andere meningen en invalshoeken aan te gaan en compromissen te sluiten, wat de essentie is van democratie.

36.

De lokale en regionale overheden en onderwijsinstellingen moeten consumenten en met name jongeren er constant op wijzen dat bescherming tegen online-desinformatie absoluut in hun eigen belang is. Want desinformatie beperkt zich niet alleen tot politieke en maatschappelijke kwesties, maar wordt ook op grote schaal voor commerciële doeleinden gebruikt (voor het online aanbieden van producten, financiële diensten en gezondheidsadviezen). Als op basis van desinformatie belangrijke besluiten worden genomen, dan kan dat dus ernstige gevolgen hebben.

37.

Het CvdR is bereid de lokale en regionale overheden bij dit alles te ondersteunen, onder andere door de in de lidstaten opgedane ervaringen te verzamelen en de aanzet te geven tot gedragscodes.

Steun voor ngo’s

38.

Het CvdR roept decentrale overheden en lokale gemeenschappen ertoe op een kader uit te werken voor de ondersteuning van organisaties uit de derde sector die zich bezighouden met de bestrijding van desinformatie (bijv. via factchecking of burgerschapsvorming).

39.

Een dergelijk kader is nodig aangezien de kosten van het controleren van informatie veel hoger liggen dan de kosten van het creëren van onjuiste informatie. Onafhankelijke organisaties die de juistheid van gegevens nagaan of die burgers willen voorlichten over hoe ze leugens kunnen herkennen, moeten daarom op materiële steun kunnen rekenen.

40.

Bij uitstek de lokale en regionale overheden beschikken over de mogelijkheden om die steun in verschillende vormen te verstrekken: vergelijkende onderzoeken met het oog op subsidiëring, gunstige verhuur van kantoorruimten en andere vormen van hulp.

41.

Het CvdR zelf kan in dit verband een coördinerende rol spelen door goede praktijkvoorbeelden te inventariseren en de uitwisseling van ervaringen te faciliteren.

Steun voor lokale media

42.

Een heel groot deel van de online-desinformatie heeft een lokaal karakter. De bestaande lokale en regionale media kunnen dan ook een belangrijke rol spelen om deze desinformatie met inachtneming van desbetreffende protocollen te weerleggen, waarbij ze adequaat moeten worden ondersteund. Dit is een van de redenen waarom het Comité van de Regio’s wijst op het belang van lokale en regionale kwaliteitsmedia met dynamische lokale en regionale mediaspelers, waarbij ook de overheid een belangrijke rol speelt. Dit is vooral van belang gezien de overgangsfase waarin de mediaconsumptie en -productie zich thans bevinden.

43.

De lokale media staan door hun diversiteit garant voor pluriformiteit van politieke opvattingen en informatieverstrekking in een gebied of regio, en de bescherming van deze pluriformiteit moet dan ook een prioritaire doelstelling zijn. In veel lidstaten hebben de lokale media het thans moeilijk. Juist door de komst van de sociale media op de markt en hun technische mogelijkheden (om mensen individueel te benaderen en berichten heel precies tot specifieke groepen te richten) zagen de lokale media de voor hen essentiële inkomsten uit kleine advertenties fors slinken. Soms ging die ontwikkeling nog gepaard met bewuste pogingen van de politiek om het pluralisme van de media te verzwakken. Financieel verzwakte lokale media beschikken uiteraard over minder mogelijkheden om een weerwoord te bieden aan via het internet verspreide leugens.

44.

Het CvdR roept daarom op tot een Europese discussie over de vraag hoe lokale media kunnen worden ondersteund. De discussie moet zich toespitsen op twee aspecten die elkaar aanvullen: steun voor de media bij de ontwikkeling van duurzame bedrijfsmodellen en de bijstand die overheden (lokale en regionale maar ook nationale en Europese) lokale media kunnen verlenen, bijvoorbeeld met subsidies voor bepaalde media, om een gezonde pluraliteit aan meningen te behouden, mét inachtneming van de beginselen van de interne markt, waaronder de staatssteunregels. In de tussentijd adviseert het CvdR de lokale en regionale instellingen voorlopige maatregelen te nemen om de lokale pers te ondersteunen, zodat deze kan overleven.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Europees Parlement 2016/2030 (INI).


16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/21


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over digitalisering van de gezondheidszorg

(2019/C 168/05)

Rapporteur:

Fernando López MIRAS (ES/EVP), minister-president van de regio Murcia

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het mogelijk maken van de digitale transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt; de burger "empoweren" en bouwen aan een gezondere maatschappij

(COM(2018) 233)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de samenwerking tussen de EU-landen op te voeren en aldus vaart te zetten achter de digitalisering van de gezondheidszorg, met als doel om een efficiëntere Europese gezondheidszorg tot stand te brengen, onderzoek naar een hoger plan te tillen, ziektepreventie en gepersonaliseerde zorg te verbeteren en het de burgers gemakkelijker te maken om gelijke rechten op hoogwaardige zorg te doen gelden. De manier waarop gezondheidsstelsels georganiseerd zijn, is overigens altijd een zaak van de lidstaten.

2.

In de hele Europese Unie staan gedecentraliseerde bestuursniveaus voor een grote uitdaging: de bevolking vergrijst, waardoor de incidentie van chronische ziekten en multimorbiditeit toeneemt. Dat betekent dat ook de vraag naar middelen toeneemt en moet worden nagedacht over een ander zorgmodel.

3.

In afzonderlijke systemen zijn momenteel grote hoeveelheden gezondheidsgegevens opgeslagen. Een efficiënter gebruik van deze gegevens door ze onderling te koppelen en "big data" te analyseren, zou de kwaliteit van maatschappelijke en gezondheidsdiensten kunnen verbeteren en ze bovendien duurzamer kunnen maken.

4.

Digitalisering van de gezondheidszorg is nodig om de uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd, te kunnen aangaan.

5.

De invoering van digitale oplossingen voor de gezondheidszorg blijft traag verlopen en verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat en van regio tot regio. Het gevaar bestaat dat vooral grootstedelijke gebieden en de meer ontwikkelde regio’s de vruchten zullen plukken van de informatiemaatschappij. De meest afgelegen regio’s, plattelandsgebieden, gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en eilanden zouden dan aan het kortste eind trekken, terwijl de maatregelen juist hun ten goede zouden moeten komen; ze zouden er minder geïsoleerd door kunnen raken.

6.

Ondanks alle inspanningen die tot nu toe zijn geleverd, worden in de hele EU in systemen voor elektronische medische dossiers nog steeds indelingen en standaarden gebruikt die onderling incompatibel zijn.

7.

Veilige toegang tot en grensoverschrijdende uitwisseling van genomische en andere gezondheidsinformatie zijn noodzakelijk om het onderzoek te verbeteren en te komen tot nauwkeurigere diagnoses en een meer geïndividualiseerde behandeling van ziekten, zodat de geneeskunde meer gepersonaliseerd kan worden.

8.

Het CvdR is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om de invoering van e-gezondheidszorg (eHealth) in de regio’s te ondersteunen en aldus het probleem van de vergrijzing aan te pakken: samenwerkingsstructuren zoals het Europese innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, het aanwijzen van referentiewebsites voor actief en gezond ouder worden of de steun voor de "Blueprint for Digital Transformation of Health and Care for the Ageing Society".

9.

De nieuwe financieringsvoorstellen voor de periode 2021-2027, waarin voor de digitalisering van de gezondheidszorg een prominente plaats is ingeruimd, verdienen bijval. Het CvdR is met name ingenomen met de ontwerpverordening over het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027. Er moet voor worden gezorgd dat in de publieke sector en op beleidsgebieden van openbaar belang, zoals gezondheidszorg en onderwijs, de modernste digitale technologieën — met name high performance computing, kunstmatige intelligentie, informatiebeveiliging en cyberveiligheid — ingevoerd en gebruikt kunnen worden.

Europees elektronisch patiëntendossier en grensoverschrijdende gezondheidszorg: veilige toegang van burgers tot hun gezondheidsgegevens

10.

Gegevensbescherming staat terecht centraal in de voorstellen van de Commissie, terwijl bovendien wordt beseft dat de nieuwe algemene verordening inzake gegevensbescherming de toegang tot gezondheidsgegevens veiliger kan maken.

11.

Het zelfzorgvermogen van burgers en hun kennis op het gebied van gezondheid moeten worden vergoot. Dat is van belang voor hun eigen gezondheid en draagt bij aan de duurzaamheid van de gezondheidsstelsels. Hierbij is voor ICT een cruciale rol weggelegd. Als tegenwicht tegen de enorme wirwar aan wetenschappelijk niet onderbouwde informatie over gezondheidskwesties op internet is het bovendien raadzaam dat gezondheidsautoriteiten de burger wegwijs maken in deze materie.

12.

De meeste burgers zijn niet op de hoogte van de eventuele consequenties als hun persoonsgegevens bekend mochten worden, en van de complexe regels voor de toegang tot die gegevens.

13.

Het valt dan ook te betreuren dat de voorstellen van de Commissie geen concrete maatregelen bevatten om het publiek beter voor te lichten en ervoor te zorgen dat burgers en patiënten volledig op de hoogte zijn van de wetgeving ter bescherming van hun gezondheidsgegevens. Zij zou daarom steun moeten geven aan EU-brede communicatiecampagnes over hoe de bescherming van persoonlijke gezondheidsgegevens in het nieuwe rechtskader zal worden gewaarborgd.

14.

De Commissie zou maatregelen moeten blijven stimuleren waarmee belemmeringen voor de interoperabiliteit van elektronische gezondheidsstelsels worden weggenomen. Dat zou leiden tot efficiëntere systemen, want niet-interoperabiliteit brengt reële en meetbare kosten met zich mee.

15.

Het is een goede zaak dat de Commissie met een aanbeveling zal komen voor de technische specificaties voor een Europees model voor de elektronische uitwisseling van gezondheidsdossiers. Het CvdR pleit daarnaast voor de verdere ontwikkeling van de infrastructuur voor digitale diensten op het gebied van e-gezondheidszorg, zodat burgers en patiënten niet alleen toegang hebben tot hun persoonlijke gezondheidsgegevens en deze gebruikt kunnen worden voor volksgezondheids- en onderzoeksdoeleinden, maar ook het vrije verkeer van personen, dat momenteel moeilijk is voor mensen met complexe ziekten, wordt vergemakkelijkt.

16.

De lidstaten zouden er goed aan doen deze diensten niet op één centrale plek te vestigen (door de misvatting dat zij dan veiliger zouden zijn), maar gegevens decentraal op te slaan met behulp van daarop toegesneden technologieën, zoals de blockchain-technologie. Ook is het belangrijk het gebruik van internationale en open normen te bevorderen om oplossingen te vermijden waarbij afnemers afhankelijk worden van één bepaalde leverancier.

17.

Gegevens van patiënten moeten worden beschermd en goed worden beveiligd, zodat deze informatie niet wordt misbruikt. De mogelijkheden die ontstaan doordat patiëntengegevens gemakkelijker toegankelijk zijn mogen dan ook allerminst leiden tot een ontwikkeling die schadelijk is voor de rechten van patiënten, maar dienen individuele patiënten juist ten goede te komen. Wat dit betreft, dringt het CvdR bij de Commissie aan op maatregelen om patiënten te beschermen tegen de mogelijke machtsongelijkheid tussen hen en zorgverleners die door deze verbeterde toegang tot gezondheidsgegevens kan ontstaan.

18.

Met name voor patiënten met complexe, multisystemische en zeldzame ziekten kan het digitale patiëntendossier de coördinatie van de zorg op nationaal en regionaal niveau verbeteren, omdat het de uitwisseling van gezondheidsgegevens tussen zorgverleners in real time mogelijk maakt.

19.

In sommige lidstaten hebben overheden enorm veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van elektronische patiëntendossiers en digitale platforms die burgers toegang tot (een deel van) hun gezondheidsgegevens bieden. Het is belangrijk om oog te hebben voor deze omvangrijke investeringen, om lering te trekken uit de ervaringen van deze lidstaten en om te voorkomen dat de nationale, regionale en lokale niveaus met verdere en onnodige financiële lasten op dit vlak worden opgezadeld.

20.

De Commissie zou verder moeten gaan dan de ontwikkeling van een Europees model voor de elektronische uitwisseling van gezondheidsdossiers door ook een elektronisch Europees patiëntendossier op te zetten. Met als uitgangspunt dat de toegang tot hun medische dossiers altijd veilig dient te zijn, zouden patiënten de eigenaar van hun gegevens zijn, er al dan niet toegang toe kunnen verlenen en een dergelijke toegang achteraf kunnen controleren.

21.

In sommige lidstaten zijn of worden door overheden digitale governancestructuren en systemen rond toestemmingsverklaringen, logbestanden enz. met betrekking tot patiëntgegevens en de toegang daartoe opgezet. Het is belangrijk dat de ervaring die hiermee op nationaal, regionaal en lokaal niveau is opgedaan, wordt meegenomen bij de ontwikkeling van het Europese patiëntendossier.

Betere databanken voor meer preventie, onderzoek en gepersonaliseerde zorg

22.

De uitwisseling van persoonlijke gezondheidsgegevens is van cruciaal belang voor onderzoek op het gebied van volksgezondheid en klinisch onderzoek, zodat de lidstaten deze met inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming kunnen omzetten in kennis die de burgers weer ten goede komt.

23.

De nationale en regionale initiatieven om genoom- en andere gezondheidsgegevens op het gebied van onderzoek en gepersonaliseerde geneeskunde te bundelen zouden beter op elkaar moeten worden afgestemd, en de lidstaten zouden de verklaring "Towards access to at least 1 million sequenced genomes in the EU by 2022" moeten ondertekenen.

24.

De Commissie zou moeten nagaan of genetische studies die om klinische redenen bij Europese burgers worden uitgevoerd, een unieke identificatie mogelijk kunnen maken waardoor deze informatie — met toestemming van de burger, aangezien de patiënt altijd eigenaar van de gegevens blijft — beter toepasbaar wordt voor preventieve, diagnostische of therapeutische behandelingen die burgers gedurende hun hele leven nodig kunnen hebben. Momenteel is blockchain een veilig protocol dat de beschikbaarheid van gegevens waarborgt, garant staat voor de vertrouwelijkheid hiervan en ervoor zorgt dat de burger er controle over houdt.

25.

Gezien het potentieel van sleuteltechnologieën zoals kunstmatige intelligentie of krachtige computers zou de Commissie ervoor moeten zorgen dat de toepassing van veilige technologieën waarbij de anonimiteit is gewaarborgd, voor het gebruik van gezondheidsgegevens een impuls krijgt door een betere coördinatie tussen de actoren in het systeem, waaronder de regio’s, de openbare en particuliere sector (waaronder kleine en middelgrote ondernemingen op het gebied van e-gezondheid), onderzoeksinstellingen en andere betrokken partijen.

26.

Het is een goede zaak dat de Commissie steun wil verlenen aan de ontwikkeling van technische specificaties voor een veilige toegang tot en een grensoverschrijdende uitwisseling van genoom- en gezondheidsinformatie voor onderzoeksdoeleinden, en dat zij proefprojecten wil starten voor de coördinatie van relevante programma’s, initiatieven en actoren op nationaal en EU-niveau. De waarborgen voor het gebruik van genoomgegevens dienen daarbij wel strenger te zijn.

27.

Ook is het een goede zaak dat de Commissie van plan is een mechanisme voor vrijwillige coördinatie tussen de nationale autoriteiten in de EU op te zetten, zodat deze genoom- en andere gezondheidsgegevens kunnen uitwisselen. Op die manier kan vooruitgang worden geboekt met preventie, onderzoek op het gebied van de volksgezondheid en gepersonaliseerde zorg.

28.

De Commissie zou de door haar te nemen maatregelen voor de toegang tot en het hergebruik van gegevens waarover overheidsdiensten beschikken, moeten coördineren met andere maatregelen van haar hand, zoals haar mededeling „Naar een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte” (COM(2018) 232).

29.

De Commissie zou meer bekendheid moeten geven aan de mogelijkheden die via de Europese referentienetwerken voorhanden zijn in het kader van de richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg. Dat zou ertoe bijdragen dat sectoroverschrijdend, translationeel onderzoek gemakkelijk kan worden omgezet in zorg op maat voor patiënten die lijden aan zeldzame, weinig voorkomende of complexe ziekten.

30.

Het CvdR spoort de Commissie aan om op Europees niveau een debat op gang te brengen over de ethische, juridische en maatschappelijke implicaties van het gebruik van genoom- en gezondheidsgegevens in de gezondheidszorg en voor onderzoeksdoeleinden. In hun regelgeving zouden de Commissie en de lidstaten oog moeten hebben voor deze implicaties, rekening houdend met de rol van ethische en deskundige comités en de autonomie van de gebruikers van gezondheidsdiensten.

31.

De lidstaten zouden hun capaciteit voor het continu en regelmatig verzamelen van gezondheidsgerelateerde gegevens moeten versterken en waar nodig moeten uitbreiden. De internationale gegevens waarover organisaties zoals de WHO en de OESO beschikken, zullen daardoor namelijk aan kwaliteit winnen.

32.

In het licht van het opentoegangbeleid, het streven naar "open wetenschap" en de totstandbrenging van een Europese openwetenschapscloud zouden zij er bovendien goed aan doen om gegevens met elkaar te delen.

Digitale instrumenten voor de "empowerment" van patiënten en voor mensgerichte zorg: geïntegreerde zorg, vergrijzing, chronische ziekten, multimorbiditeit

33.

De vergrijzing van de bevolking, die gepaard gaat met een toename van chronische ziekten en multimorbiditeit en dus van de kosten voor de gezondheidszorg, vereist een multidisciplinaire en geïntegreerde zorgverlening. E-gezondheidszorg en elektronische gegevensuitwisseling tussen patiënten, hun verzorgers en zorgverlenende instanties komen de gepersonaliseerde zorg ten goede en zorgen voor een soepeler overgang van institutionele zorg naar gemeenschapszorg.

34.

Onderwijs is van cruciaal belang om de burgers actief bij de digitalisering te betrekken. De Commissie en de lidstaten zouden daarom meer nadruk moeten leggen op de verbetering van de digitale geletterdheid van burgers en patiënten door adequate onderwijsprogramma’s te ontwikkelen. Er zijn nog steeds groepen Europese burgers die geen toegang hebben tot internet of niet over voldoende digitale vaardigheden beschikken om gebruik te maken van digitale diensten. Om de digitale inclusie te vergroten, zijn dan ook proactieve inspanningen nodig.

35.

De digitale kloof kan alleen worden gedicht als het onderwijs, de opleiding en de permanente professionele ontwikkeling van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg worden aangepast.

36.

Digitale technologie kan de toegang tot gezondheidsdiensten mogelijk maken of verbeteren, met name voor mensen met mobiliteitsproblemen. De territoriale dimensie dient in aanmerking te worden genomen, zodat meer mensen in afgelegen, dunbevolkte of kansarme regio’s, die anders buiten de nationale zorgstelsels zouden kunnen vallen of hier onvoldoende door bediend zouden kunnen worden, toegang krijgen tot hoogwaardige informatie, preventieve gezondheidsmaatregelen, medische behandelingen en controles achteraf.

37.

Er moet voor worden gezorgd dat de digitalisering van de gezondheidszorg de sociale ongelijkheden vermindert en de toegankelijkheid voor gehandicapten en ouderen verbetert.

38.

Wat de toegang tot ICT-diensten betreft, bestaan er nog altijd duidelijke verschillen tussen de regio’s. Daarom zou de Commissie maatregelen moeten blijven stimuleren waarmee de toegang tot ICT-diensten in achterstandsgebieden kan worden verbeterd.

39.

Mobiele gezondheid (mHealth) speelt een cruciale rol bij het streven naar "empowerment" van het publiek en is essentieel voor duurzame gezondheidszorgstelsels. Digitale oplossingen die in economisch opzicht en wat hun effect op de gezondheid betreft efficiënt zijn, dragen bij aan de duurzaamheid van sociale en gezondheidsstelsels.

40.

Het is absoluut zaak dat er geschikte instrumenten worden gecreëerd die een dynamisch evenwicht tussen vraag en aanbod in stand houden en dat de cocreatie van digitale oplossingen wordt gestimuleerd. In dit verband kan geput worden uit de ervaring die bepaalde regio’s op dit gebied hebben opgedaan (1).

41.

De Commissie zou naast de huidige PCP’s en PPI’s, die complex en in hoge mate afhankelijk zijn van ad-hocfinanciering, moeten zorgen voor nieuwe instrumenten ter bevordering van overheidsopdrachten voor innovatie. Daarvoor zouden bijvoorbeeld Europese financieringsprogramma’s en structuurfondsen kunnen worden gecombineerd.

42.

Het is een goede zaak dat het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening inzake de evaluatie van gezondheidstechnologie ook gezondheidstechnologieën en -apparatuur omvat, al zou de EU in haar wetgeving de vergunningsprocedure voor medische apparatuur wel moeten stroomlijnen en de goedkeuringseisen verder moeten verbeteren.

43.

Om systemen duurzamer te maken, zou het toepassingsgebied van de verordening moeten worden uitgebreid tot alle stadia van technologieontwikkeling, inclusief de effectbeoordeling.

44.

Gezien de opkomst van nieuwe toepassingen en hulpmiddelen voor patiënten en gezondheidswerkers (toepassingen, externe of mobiele meetapparatuur enz.) zou er een Europese accreditatie-, certificerings- of markeringsprocedure moeten komen om te kunnen bepalen welke toepassingen en hulpmiddelen daadwerkelijk nuttig zijn of welke bijvoorbeeld door een gezondheidswerker zouden moeten worden voorgeschreven. Dit zou leiden tot minder administratieve belemmeringen, zodat oplossingen die in de ene lidstaat hun waarde hebben bewezen, gemakkelijk in een andere lidstaat op de markt kunnen worden gebracht. De Commissie zou hier dan ook werk van moeten maken.

45.

Apparaten en toepassingen voor patiënten en gezondheidswerkers moeten eenvoudig en gemakkelijk te gebruiken zijn en een aanvulling vormen op de apparaten en toepassingen die al gebruikt worden in de lidstaten.

46.

Er blijken zich problemen voor te doen bij de grootschalige toepassing en invoering van technologische oplossingen die door middel van verkennende studies zijn getest en gevalideerd. Daarom dringt het CvdR er bij de Commissie op aan om de regio’s te steunen en voor de invoering van deze technologieën hun onderlinge samenwerking te bevorderen.

47.

Ook zou moeten worden nagegaan of in Europese financieringsprogramma’s de eis dient te worden opgenomen dat voor financiering voorgedragen projecten worden uitgevoerd als zij succesvol blijken te zijn, zodat de hele bevolking er in de geest van het gelijkheidsbeginsel baat bij heeft en het innovatieproces met een dergelijke opschaling wordt bekroond.

Financiering

48.

Het CvdR juicht het toe dat het toepassingsgebied van de nieuwe "Connecting Europe Facility" is uitgebreid. Ook het voorstel voor het programma "Digitaal Europa voor de periode 2021-2027" , bedoeld om vaart te zetten achter de digitalisering van de gezondheidszorg in Europa, verdient bijval.

49.

De Commissie zou zich moeten inspannen voor de noodzakelijke afstemming tussen Europese, nationale en regionale digitale plannen en strategieën en, in de aanloop naar de volgende programmeringsperiode (2021-2027), voor een goede complementariteit tussen de verschillende Europese financieringsprogramma’s en de publieke en private financiering, zodat op grote schaal mensgerichte en digitaal geïntegreerde zorgdiensten kunnen worden ingevoerd.

50.

Vaak bestaat er al wel goed werkende technologie, maar wordt de toepassing ervan belemmerd of vertraagd door administratieve rompslomp. Daarom zou de Commissie zich sterk moeten maken voor nieuwe modellen om toepassingen van digitale innovatie — waarbij bijvoorbeeld wordt betaald voor bewezen gezondheidsresultaten — te vergoeden, zodat de weg wordt gebaand voor bedrijven in de mobiele en de e-gezondheidszorg die met behulp van digitale technologie diensten van toegevoegde waarde aanbieden.

51.

In de volgende periode 2021-2027 gaat het huidige gezondheidsprogramma op in het ESF+ en worden er minder middelen voor uitgetrokken. In het meerjarig financieel kader van de EU voor 2021-2027 zouden de medewetgevers van de EU de voorgestelde begrotingstoewijzingen voor de digitale transformatie van Europa op peil moeten houden of moeten verhogen.

Subsidiariteit

52.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie op aan om bij de uitvoering van het actieplan niet alleen rekening te houden met de lidstaten, maar ook met de lokale en regionale overheden, die een sleutelrol spelen als het aankomt op de communicatie met en de voorlichting aan patiënten, onderwijs en opleiding van professionals en de ontwikkeling van e-gezondheidszorg.

Brussel, 7 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl Heinz LAMBERTZ


(1)  https://www.indemandhealth.eu/

Het doel van het inDEMAND-project is om met een combinatie van twee factoren innovatie te bevorderen: de vraag bepaalt wat er nodig is en professionals uit de gezondheidszorg en technologiebedrijven werken in onderlinge samenwerking oplossingen uit.


16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/27


Advies van het Comité van de Regio’s over de ontwikkeling van een 8e milieuactieprogramma (MAP)

(2019/C 168/06)

Rapporteur:

Cor LAMERS (NL/EVP), burgemeester van Schiedam

Referentiedocument:

Initiatiefadvies

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

A.    Inleidende opmerkingen

1.

wijst erop dat de EU, om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN te halen, op alle betrokken beleidsterreinen blijk moet geven van een hoger ambitieniveau, met name wat klimaat, biodiversiteit en milieu betreft.

2.

Het Comité merkt op dat ontoereikende tenuitvoerlegging van het beleid en de wetgeving van de EU inzake milieu, biodiversiteit en klimaat de langetermijnduurzaamheid van onze manier van leven bedreigt, ernstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en de levenskwaliteit van de EU-burgers aantast.

3.

Een groeiende wereldbevolking heeft steeds meer voedsel, energie en hulpbronnen nodig. De gevolgen hiervan — klimaatverandering, grootschalig verlies van natuurgebieden en afnemende biodiversiteit — zijn vaak rampzalig.

4.

In deze context is het CvdR er vast van overtuigd dat de EU-milieuactieprogramma’s (MAP’s) strategische richtsnoeren, langetermijnvisies en mogelijkheden bieden om de samenhang tussen milieu- en klimaatdoelstellingen te waarborgen, en daarmee een toegevoegde waarde hebben.

5.

Met de MAP’s is heel wat bereikt; zo begint de verontreiniging in het algemeen langzaam af te nemen, wordt de natuur beter beschermd en wordt er toegewerkt naar een koolstofarme en circulaire economie. Er is echter nog veel werk aan de winkel.

6.

Het was een hoofdprioriteit van het 7e MAP om het milieubeleid en de milieuwetgeving beter ten uitvoer te leggen, maar tekortschietende tenuitvoerlegging — o.m. als gevolg van een zwakke beleidsintegratie — blijft een belangrijk probleem.

7.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie, de Raad en het Parlement dan ook om in overeenstemming met de in dit advies uiteengezette doelstellingen een 8e MAP te ontwikkelen.

B.    Evaluatie van het 7e MAP

8.

Het CvdR ondersteunt de conclusies van het verslag van het Europees Parlement van 17 april 2018 over de "Uitvoering van het zevende milieuactieprogramma" (1) en de bevindingen van de studie die de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement in november 2017 heeft opgesteld (2), en wijst op basis van eerdere CvdR-adviezen (3) nogmaals op uitdagingen zoals het gebrek aan beleidsintegratie, beschikbare financiering en informatie over goede praktijken.

9.

Het CvdR merkt op dat de resultaten met betrekking tot de kernthema’s van het 7e MAP ongelijkmatig en ontoereikend zijn:

a)

de doelstellingen van prioriteit 1 (beschermen van natuurlijk kapitaal) zullen in 2020 niet gehaald worden;

b)

er is vooruitgang geboekt met betrekking tot diverse subdoelstellingen van prioriteit 2 (koolstofarme economie en efficiënt gebruik van hulpbronnen), met name op het gebied van klimaat- en energiegerelateerde doelstellingen, maar tot op zekere hoogte ook op het gebied van doelstellingen inzake afval/circulaire economie;

c)

het is onzeker in hoeverre de doelstellingen van prioritaire doelstelling 3, die verband houden met de druk op het milieu en de risico’s voor de menselijke gezondheid, zullen worden verwezenlijkt;

d)

de vooruitgang in de richting van hetgeen beoogd wordt met doelstelling 8 (duurzame steden) laat een ongelijkmatig beeld zien voor energie-efficiëntie, duurzaam vervoer en duurzame mobiliteit, duurzame stedelijke planning en ontwerp, stedelijke biodiversiteit en duurzame gebouwen.

10.

Het CvdR identificeert vier hoofdoorzaken van de tekortschietende implementatie:

a)

een gebrek aan integratie van milieukwesties in het beleid op andere terreinen, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het cohesiebeleid;

b)

onvoldoende financiering en onvoldoende op maat gesneden financieringsregelingen: een aantal door de EU gefinancierde projecten heeft verbeteringen opgeleverd, maar niet alle EU-fondsen hebben duidelijk omschreven duurzaamheidscriteria. Ook binnen de lidstaten zijn er in dit opzicht onvoldoende financiële middelen beschikbaar;

c)

onvoldoende kennisdeling: er is genoeg kennis van deskundigen beschikbaar, maar deze kennis komt niet altijd terecht bij de beleidsmakers;

d)

gebrekkige betrokkenheid en participatie van lokale gemeenschappen en belanghebbenden (4).

11.

Het CvdR concludeert dat het 7e MAP zijn meerwaarde heeft bewezen en een positieve invloed heeft gehad op het milieubeleid van de EU, de burgers, het milieu en de economie. De langetermijnvisie die eruit spreekt, is belangrijk om binnen de ecologische grenzen van de planeet een stabiel klimaat voor duurzame investeringen en groei te scheppen.

12.

Het 7e MAP was zeer omvangrijk en zeer complex, met vele subdoelen en gedetailleerde omschrijvingen. Aangezien in het 7e MAP doelstellingen voor een bepaalde periode (tamelijk statisch) werden vastgesteld, was het ook niet gemakkelijk om in te spelen op nieuwe technologische ontwikkelingen, veranderende omstandigheden en nieuwe internationale strategieën.

13.

Het CvdR wijst erop dat er in het 7e MAP acties ter verbetering van de duurzaamheid van steden werden geschetst, maar dat andere soorten gemeenschappen, zoals plattelands-, kust-, berg- en eilandgebieden, archipels en ultraperifere regio’s, werden verwaarloosd. Steden zijn voor het bereiken van de doelstellingen weliswaar belangrijke centra, maar kunnen niet los van hun omgeving worden gezien. Er moet meer aandacht worden besteed aan de onderlinge relaties tussen steden en hun achterland.

14.

Het CvdR steunt de conclusie van het verslag van het Europees Milieuagentschap (EMA), waarin zes oorzaken voor een suboptimale tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving worden aangegeven: ondoeltreffende coördinatie tussen lokale, regionale en nationale autoriteiten, gebrek aan administratieve capaciteit en onvoldoende financiering, gebrek aan kennis en gegevens, ontoereikende mechanismen om de naleving te waarborgen en gebrek aan beleidsintegratie (5).

C.    Kernbeginselen bij de ontwikkeling van een 8e MAP

De veranderde context van het Europese milieubeleid en de regionale en lokale impact daarvan

15.

Eenheid en verscheidenheid zijn twee belangrijke kenmerken van de EU. Deze twee concepten maken hoe dan ook deel uit van het wezen van de EU, met name bij het vaststellen van beleidsdoelstellingen en het ontwikkelen van nieuwe wetgeving.

16.

Het sterkste symbool van de eenheid is het acquis. Dit acquis moet volgens het CvdR daarom de basis van het 8e MAP vormen. De wetgeving, normen en waarden van het acquis zijn nog steeds belangrijke instrumenten om het milieu te beschermen, veiligheids- en risicokwesties aan te pakken en de kwaliteit van het bestaan te waarborgen. Daarnaast biedt het acquis gelijke rechten voor de Europese burgers en eerlijke concurrentievoorwaarden voor handel en industrie.

17.

De EU heeft ook een duidelijke verplichting om de politieke, sociale, economische, geografische en bioculturele verscheidenheid tussen lidstaten, regio’s en steden te respecteren. De uitgebreide inspanningen van de EU hebben niet altijd het gewenste resultaat gehad. Nu we in een tijd leven van grote transities is het zaak om met het 8e MAP van top-down- en one-size-fits-all-oplossingen af te stappen en een brug tussen eenheid en verscheidenheid te slaan door een evenwicht te vinden tussen enerzijds het vaststellen van geharmoniseerde normen en anderzijds het scheppen van ruimte voor de uitwerking van maatwerkoplossingen die rekening houden met de lokale context. Het is daarom belangrijk dat er in het beleid en de wetgeving van de EU en de lidstaten voldoende ruimte voor lokale en regionale invulling wordt gelaten.

18.

Het 8e MAP moet ertoe bijdragen dat het huidige acquis daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd, waarbij de Europese Commissie de traditionele rol van hoeder van het acquis dient te spelen.

19.

Het CvdR wijst er in dit verband op dat het traditionele milieubeleid, hoewel al ruim veertig jaar succesvol, niet langer volstaat. Zelfs wanneer grenswaarden worden gerespecteerd, kunnen onvoldoende lucht-, bodem- en waterkwaliteit nog steeds negatieve gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en de natuur. Ook uitvoeringsproblemen kunnen niet worden opgelost door alleen meer wetgeving. Er zijn ook ondersteuningsmechanismen, nieuwe benaderingen en innovatie (naast het acquis) nodig om aan de streefwaarden en normen te voldoen.

20.

In deze context is het problematisch dat verschillende lidstaten nationale wetgeving hebben ingevoerd waarmee de financiële boeten van EU-inbreukprocedures kunnen worden verhaald op gemeenten en regio’s. Een dergelijke decentralisering van de verantwoordelijkheid voor de naleving van de EU-wetgeving levert problemen op omdat nationale overheden vaak alleen gericht zijn op de juridische implementatie, dat wil zeggen de omzetting in nationale wetgeving, terwijl decentrale overheden niet de instrumenten krijgen die nodig zijn om het acquis feitelijk en praktisch te implementeren. In de meeste gevallen zijn het de Europese en de nationale bestuursniveaus die over de passende financiële, wettelijke en administratieve middelen beschikken en daarom zouden zij verantwoordelijk moeten zijn voor het betalen van de geldboetes wegens niet-naleving.

21.

Het is volgens het CvdR absoluut zaak dat de EU tot een nieuw ambitieniveau komt op het gebied van transities, zoals de overgang naar een circulaire economie en naar een duurzamere energie, mobiliteit en voedselproductie en -consumptie. Ook zouden lidstaten, regio’s en steden, die een voortrekkersrol vervullen, door de EU moeten worden aangemoedigd om een milieukwaliteit te bereiken die de EU-normen overtreft. Hiervoor is nodig dat de Europese Commissie hen tot verdere actie aanspoort.

22.

Het CvdR vindt dat er erkenning moet komen voor de inspanningen van regio’s die op het gebied van de circulaire economie, duurzame voedselproductie en -consumptie en de vermindering van luchtverontreiniging, geluidshinder en lichtvervuiling een voortrekkersrol spelen. Het is zaak om hen te steunen en om de navolging van goede praktijken in heel Europa te faciliteren.

23.

De context waarin het milieubeleid is opgesteld en nu ten uitvoer wordt gelegd, is veranderd, waardoor er een nieuw evenwicht tussen oude en nieuwe benaderingen noodzakelijk is, wat te maken heeft met o.m. het volgende:

a)

het beleid op de verschillende terreinen is heden ten dage meer met elkaar verbonden. EU-wetgeving is ingedeeld in sectoren als lucht, water, geluid en energie, maar om de huidige uitdagingen het hoofd te bieden moeten duurzaamheidsaspecten verder geïntegreerd worden, zowel in het dagelijkse gedrag van mensen en het dagelijkse reilen en zeilen van bedrijven als op sociaal-economisch gebied. De EU zou haar regio’s daarom als complexe economische, sociale, ecologische en bioculturele systemen moeten zien;

b)

innovatie en transities zorgen voor de grootste verbeteringen. Leren van elkaar is ook belangrijk; dit vergt een open geest en bekendheid met zowel goede als slechte voorbeelden. In de huidige wetgeving ligt de nadruk op normen en grenswaarden, terwijl er voor innovatie en transities ruimte nodig is voor experimenten. De EU heeft beide nodig;

c)

de EU volgt een lineaire beleidscyclus (voorstel, besluit, uitvoering, evaluatie), maar innovatie gaat zo snel dat een meer circulaire en flexibele aanpak geboden is.

24.

Het CvdR beklemtoont dat deze nieuwe context een andere denkwijze vereist en gericht moet zijn op de onderlinge afhankelijkheid van alle vijf componenten van het door het EMA vastgestelde DPSIR-interpretatiekader, te weten sturende krachten (drivers), druk (pressure), toestand van het milieu (state), gevolgen (impacts) en maatregelen (responses). In het klassieke milieubeleid wordt gefocust op de toestand van het milieu en de gevolgen. Wil men echter de huidige en toekomstige verontreiniging aanpakken, dan moet het beleid van de EU en de lidstaten ook worden gericht op de sturende krachten en de druk op het milieu. Dit staat centraal in de circulaire economie en in andere transities: problemen rechtstreeks aan de bron aanpakken.

Beleidsintegratie

25.

Het 8e MAP moet er absoluut voor zorgen dat beleidsmaatregelen geïntegreerd worden.

26.

Een geïntegreerde aanpak voorkomt mismatches en zorgt voor verbindingen tussen verschillende aspecten, zoals:

a)

de ambitie, tijdschema’s, uitvoeringsprocedures en instrumenten van de verschillende milieu- en klimaatbeleidsmaatregelen;

b)

het milieu- en klimaatbeleid en andere beleidsterreinen, zoals het GLB, het GVB, economisch en sociaal beleid;

c)

de ambitie en tijdschema’s van de grenswaarden van de EU-milieuwetgeving (immissiebeleid) en die van het bronbeleid (emissiebeleid) (6);

d)

EU-, nationaal, regionaal en lokaal beleid, teneinde prioriteiten op elkaar af te stemmen, dubbel werk te voorkomen, tegenstrijdige of langs elkaar heen lopende processen tot een minimum te beperken en bestaande lacunes op het gebied van beleid en daaruit voortvloeiende regelgeving te dichten.

27.

Hamvraag is hoe de EU en overheden op andere niveaus beleidsmaatregelen efficiënt kunnen integreren, en met name hoe milieu-, sociale en economische doelstellingen met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.

28.

Aangezien beleidsintegratie een andere denkwijze vereist, moet het 8e MAP ervoor zorgen dat:

a)

beleidsintegratie wordt gezien als een benadering (in plaats van een prioriteit) om afzonderlijke doelstellingen te combineren en te versterken;

b)

de EU-, nationale, regionale en lokale overheden worden aangespoord om milieubeleid een centrale plaats te geven in het beleid op alle andere terreinen (milieudoelstellingen moeten niet slechts worden meegenomen in al het andere beleid, maar dienen eraan ten grondslag te liggen) en om milieubeleid op te vatten als het voornaamste uitgangspunt bij de implementatie van alle activiteiten;

c)

er een totaalaanpak wordt gehanteerd: het 7e MAP heeft de aanzet gegeven tot een meer geïntegreerde aanpak dan bij de vorige MAP’s het geval was. Het 8e MAP moet verder gaan en de economische, sociale en milieucontext als één geheel beschouwen.

Financiering en investeringen

29.

Om de milieu-, klimaat- en transitie-uitdagingen aan te gaan, is er behoefte aan heel wat groene en blauwe investeringen en innovatie.

30.

Er is meer synergie tussen de verschillende financieringsbronnen op EU-, nationaal en regionaal niveau nodig, alsook sterkere banden tussen publieke en private financiering om de doeltreffendheid van het 8e MAP te vergroten.

31.

De investeringsmogelijkheden van lokale en regionale overheden zijn beperkt zijn en staan onder druk. Sociale thema’s, zoals werkloosheid, vergrijzing en onderwijs, zijn enerzijds vaak grote kostenposten op de lokale/regionale begroting, terwijl anderzijds transities zoals de energietransitie om aanzienlijke investeringen vragen. Om bij de transities significante vooruitgang te boeken, moet er voor een kritische massa worden gezorgd en hiertoe hebben lokale en regionale overheden bijkomende fondsen nodig.

32.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel om het InvestEU-programma op te zetten en met de nadruk daarin op duurzaamheid, alsook met het Commissievoorstel voor het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode na 2020, met de nadruk op duurzame ontwikkeling en de integratie van milieubeleid in alle begrotingsonderdelen. Het CvdR zou echter graag zien dat meer dan 30 % van de begroting wordt gereserveerd voor de mainstreaming van klimaatbeleid. Tevens pleit het ervoor dat er op EU-niveau een fonds voor een rechtvaardige transitie wordt opgericht om de ecologische, economische en sociale uitdagingen aan te pakken van regio’s die een energietransitie doormaken, en dat er in alle regio’s voldoende steun komt voor de transities op het gebied van afvalbeheer en mobiliteit. Deze steun moet de cohesiefondsen aanvullen en ermee verenigbaar zijn.

33.

Het is zeer te spreken over de horizontale beginselen van het Commissievoorstel voor het MFK na 2020: bevordering van geïntegreerde sociale, economische, culturele en ecologische ontwikkeling en veiligheid in stedelijke, landelijke en kustgebieden.

Een plaatsgerichte of gebiedsgeoriënteerde aanpak

34.

Het CvdR is van mening dat een maatwerkaanpak essentieel is, omdat regio’s en gemeenten:

a)

belangrijke ruimtelijke entiteiten zijn waarin mensen wonen, werken en zich verplaatsen, wat resulteert in een aanzienlijke hoeveelheid emissies;

b)

aanzienlijke verschillen vertonen wat de aard en de omvang van vervuiling en emissies betreft;

c)

de EU-wetgeving verschillend ten uitvoer leggen;

d)

flink van elkaar verschillen waar het gaat om hun economische, sociale, geografische en ecologische kansen, en de uitdagingen waarmee ze te maken hebben;

e)

verschillen vertonen wat betreft hun bestuurlijke bevoegdheden, capaciteit en aanpak van de uitvoering van het milieu- en klimaatbeleid;

f)

zich in een bevoorrechte positie bevinden om rechtstreeks met mensen en bedrijven samen te werken teneinde maatregelen zoals groene overheidsopdrachten, een milieuvriendelijk bouw- en vervoersbeleid en milieuvriendelijke onderwijs-, onderzoeks- en bewustmakingsprogramma’s te bevorderen. Hierdoor kunnen ze haalbare oplossingen uitwerken en als proeftuinen voor nieuwe ideeën en kennis fungeren.

35.

Het CvdR meent dat een plaatsgerichte of gebiedsgeoriënteerde totaalaanpak de beste manier is om daadwerkelijk voor een gezond leven van de burgers te zorgen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de plaats of streek in kwestie.

36.

Met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en van de verschillen in bestuursstructuur en -cultuur van de lidstaten raadt het CvdR aan om in het 8e MAP een aantal gebiedsgeoriënteerde strategieën te ontwikkelen om bijvoorbeeld te komen tot gezonde en welvarende stedelijke en metropolitane gebieden, een gezond en levendig platteland en veilige en aantrekkelijke kustgebieden en eilanden, archipels en ultraperifere regio’s. De stedelijke strategie zou kunnen worden gericht op specifieke stedelijke aspecten zoals mobiliteit en stadsplanning, terwijl in de landelijke strategie de nadruk zou kunnen liggen op natuur, innovatie in de landbouw en demografische veranderingen. De aanbevolen strategieën zijn bedoeld om de verschillende transities te ondersteunen, rekening houdend met de menselijke gezondheid, de natuur, de economie en de behoefte aan een goede leefomgeving in de zin van de SDG’s. In dit verband sluit het 8e MAP aan bij de horizontale beginselen van het Commissievoorstel voor het MFK na 2020.

Een aanpak op meerdere niveaus

37.

Tegen deze achtergrond roept het CvdR op tot een goed functionerend kader voor multilevel governance. Radicale en blijvende veranderingen in levensstijl, die nodig zijn om een rechtvaardige, duurzame en koolstofarme samenleving tot stand te brengen, vereisen zowel bottom-up- als top-downbenaderingen. Het CvdR pleit daarom voor een duidelijkere koppeling tussen het 8e MAP en de strategieën en plannen die op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau worden ontwikkeld.

38.

Het CvdR zou dan ook graag zien dat overheden op alle niveaus hun uiterste best doen om bestuurlijke samenwerking te bevorderen, met inbegrip van verticale samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen, interregionale, intergemeentelijke en grensoverschrijdende samenwerking. In dezelfde geest zou het 8e MAP steden, gemeenten en regionale overheden verder moeten aanmoedigen om met elkaar en in de hele EU samen te werken, met inachtneming van de verschillen in bestuursstructuren en geografische situatie in de lidstaten.

39.

Het CvdR steunt EU-initiatieven zoals de partnerschappen in het kader van de stedelijke agenda van de EU. Het beveelt aan om gebruik te maken van de bestaande partnerschappen voor duurzaam bodemgebruik, energietransitie, klimaatadaptatie, stedelijke mobiliteit, luchtkwaliteit en circulaire economie en serieus na te denken over de oprichting van nieuwe horizontale milieu- en klimaatpartnerschappen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het acquis.

40.

Omzetting van doelstellingen op EU-niveau in concrete lokale streefcijfers is geen sinecure, maar van essentieel belang om resultaten te boeken en om het vertrouwen van de burgers te winnen. Derhalve moeten er prikkels worden verschaft om de doelstellingen nog te overtreffen. Speciale onderscheidingen, zoals de Prijs voor de Groene Hoofdstad van Europa en de Green Leaf Award, moeten ook worden toegekend aan kleinere steden en dorpen. Bovendien moeten vrijwillige acties zoals het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en de Waarnemingspost voor stedelijke mobiliteit breder gepromoot worden.

41.

De lidstaten zouden nauwer met lokale en regionale overheden moeten samenwerken en zouden steden en regio’s moeten aanmoedigen om meer te participeren in de ontwikkeling en uitvoering van nationale strategieën en plannen.

42.

Derhalve roept het CvdR de lidstaten op om passende institutionele structuren of platforms voor nauwere samenwerking en permanent overleg op te zetten, zoals verticale interbestuurlijke teams, waarbinnen deskundigen van verschillende overheidsniveaus gezamenlijk nationale plannen en strategieën opstellen.

43.

Coördinatie tussen verschillende overheidsniveaus is op zich echter niet voldoende om tot een doeltreffend beleid te komen. Daarom verzoekt het CvdR de regio’s en steden om nauwe banden aan te knopen met het maatschappelijk middenveld, de particuliere sector en kennisinstellingen op hun grondgebied en daarbuiten, en om interregionale samenwerking in dit verband te steunen, omdat langetermijnpartnerschappen bijdragen tot een goede beleidsvorming.

44.

Dit alles zou de dialoog en de discussie tussen actoren met verschillende belangen, achtergronden en verplichtingen bevorderen, wat tot een betere besluitvorming zou leiden.

45.

Het CvdR moedigt de EU-lidstaten aan om binnen hun nationale onderzoeksfondsen holistische, oplossingsgerichte transdisciplinaire onderzoeksprojecten op te zetten en te financieren.

D.    Voorstel voor een 8e MAP

Een nieuwe aanpak voor het 8e MAP

46.

In de nieuwe context van het milieubeleid moet het 8e MAP:

a)

meer strategisch en geïntegreerd zijn en focussen op de belangrijkste thema’s;

b)

innovatie stimuleren;

c)

de overdracht en opschaling van innovatieve oplossingen mogelijk maken;

d)

zich laten leiden door uitdagingen en oplossingen, in tegenstelling tot het 7e MAP, waarin grenzen en problemen als leidraad fungeerden;

e)

flexibel zijn om in te spelen op nieuwe technologische ontwikkelingen en nieuwe internationale strategieën, in tegenstelling tot het tamelijk statische 7e MAP;

f)

flexibel zijn wat betreft de sociale, culturele, economische en milieucontext van de regio’s.

47.

Het VK en de EU worden verzocht om in het kader van het terugtrekkingsakkoord en de uitvoering daarvan gezamenlijke regelingen te ontwikkelen die strenge milieunormen en wederkerigheid waarborgen, met inbegrip van het hoge ambitieniveau van het volgende milieuactieprogramma.

48.

Toekomstige MAP’s moeten agendabepalend zijn en ertoe leiden dat duurzaamheidscriteria worden geïntegreerd in het EU-beleid op andere terreinen, in macro-economische prioriteiten en in financieringsinstrumenten. Milieufactoren zijn ook een indicator van de duurzaamheid van onze economische ontwikkeling. Het CvdR pleit daarom voor synergie tussen het 8e MAP, het MFK en het Europees Semester.

49.

Het betreurt het in dit verband dat het moment van goedkeuring van een 8e MAP en het MFK voor de periode na 2020 niet op elkaar zijn afgestemd. Het besluitvormingsproces voor toekomstige MAP’s moet worden afgestemd op het tijdschema van het MFK, zodat het voorgestelde MFK goed aansluit bij de doelstellingen van het MAP.

50.

Het CvdR stelt voor dat het 8e MAP de milieu- en klimaatpijler van de nieuwe post-2020-strategie van de EU wordt.

Voorgestelde thema’s voor het 8e MAP

51.

De aanpak die gericht is op een gezond leven in steden en in landelijke gebieden, wordt door het CvdR als een praktische en geïntegreerde aanpak beschouwd. Met deze benadering, waarin wordt uitgegaan van levenskwaliteit, worden de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van duurzaamheid) samengebracht en worden de menselijke gezondheid en de natuur in de bredere context van duurzaamheid geplaatst. Ook sluit ze aan bij de implementatie van de SDG’s.

52.

Het CvdR stelt voor dat het 8e MAP een EU-strategie presenteert om gezond leven voor iedereen te bevorderen, waarin de volgende concepten worden samengebracht:

a)

de menselijke gezondheid, inclusief een hoge levenskwaliteit;

b)

een gezonde planeet waar hulpbronnen op verantwoorde en efficiënte wijze worden gebruikt en de biodiversiteit, de geodiversiteit en de ecosystemen worden beschermd;

c)

een gezonde economie op basis van de circulaire economie, met voldoende groei, duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid, duurzame investeringen en een duurzaam ondernemingsklimaat;

d)

een gezonde samenleving met kansen voor iedereen.

53.

Het CvdR dringt er bij de EU op aan de "gezond leven" -aanpak als uitgangspunt te nemen voor al het EU-beleid, de macro-economische prioriteiten en de financieringsinstrumenten. Deze aanpak moet ook op nationaal, regionaal en lokaal niveau bevorderd en geïmplementeerd worden. De EU zou volgens het CvdR nauwer moeten samenwerken met netwerken voor gezond leven, zoals het WHO-netwerk van gezonde steden.

54.

In het 8e MAP zou moeten worden ingegaan op de uitdagingen die gepaard gaan met transities, zoals de energietransitie, de circulaire economie, de mobiliteitstransitie, de transitie in voedselproductie en -consumptie en de overgang van grijze naar groene en blauwe infrastructuur. Praktijken op het gebied van productie, consumptie en vervoer zijn belangrijke veroorzakers van lucht-, water- en bodemverontreiniging en geluidshinder. De desbetreffende transities sluiten aan bij bronbeleidsmaatregelen en zullen daarom de tenuitvoerlegging van de huidige EU-wetgeving ondersteunen. Zij houden verband met transities inzake levenskwaliteit: naar een gezond leven in stedelijke gebieden en naar levendige plattelandsgebieden met een betere levenskwaliteit. Het 8e MAP moet deze transities faciliteren en hiervoor uitvoeringsagenda’s opstellen.

55.

Het CvdR stelt voor om vast te houden aan de kernthema’s van het 7e MAP (bescherming, behoud en verbetering van het natuurlijk kapitaal van de Unie; omvorming van de EU tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofneutrale economie, die ook voorziet in een kader voor toegankelijk, duurzaam vervoer van mensen en goederen door te zorgen voor groene mobiliteit in stedelijke en landelijke gebieden; bescherming van de EU-burgers tegen aanhoudende milieugerelateerde druk en verbetering van de volksgezondheid en het welzijn), aangezien deze thema’s nog steeds zeer relevant zijn (extra onderwerpen zouden toegevoegd kunnen worden).

56.

Het 8e MAP moet aan de verplichtingen van de Overeenkomst van Parijs voldoen en dient ook de 17 SDG’s te omvatten. Het moet flexibel genoeg zijn om rekening te houden met nieuwe internationale ontwikkelingen en overeenkomsten.

Voorgestelde structuur van het 8e MAP

57.

Het CvdR stelt een helder en gestroomlijnd 8e MAP voor, met vijf centrale hoofdstukken: uitvoering, transities, innovatie, bredere mondiale uitdagingen en communicatie.

58.

Wat er in deze hoofdstukken staat, zou ten uitvoer gelegd moeten worden via EU-actieagenda’s met meetbare doelstellingen, gerichte acties, financiering, investeringen, instrumenten en een duidelijk toezichtsmechanisme, bijvoorbeeld via de "evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid" (EIR). Met deze agenda’s kan de EU kruisbestuivingen tussen de vijf hoofdstukken van het 8e MAP creëren, gebiedsgerichte oplossingen op maat ontwikkelen en adequaat reageren op nieuwe ontwikkelingen en innovatieve praktijken. De EU-actieagenda’s kunnen vervolgens als inspiratiebron dienen voor nationale, regionale en lokale actieplannen.

59.

Met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en van de verschillen in bestuursstructuur en -cultuur van de lidstaten zou het 8e MAP de goedkeuring van nationale en/of regionale actieplannen moeten aanmoedigen. Het is aan de lidstaten om te beslissen of zij één nationaal plan of meerdere regionale plannen dan wel beide willen hebben, aangezien deze besluiten nauw verbonden zijn met nationale en regionale bestuursstructuren. In het volgende MAP moet worden geschetst door welke beginselen lokale en regionale overheden zich in hun optreden moeten laten leiden, en moet worden aangedrongen op de goedkeuring van vrijwillige lokale doelstellingen en plannen. Dit zou bijdragen tot de uitvoering van het MAP en tegelijkertijd enige flexibiliteit mogelijk maken om bij het oplossen van plaatselijke problemen rekening te houden met lokale behoeften en lokale capaciteit, kennis en expertise.

60.

Het CvdR stelt voor dat het eerste hoofdstuk van het 8e MAP bestaat uit de kernthema’s van het 7e MAP. Deze thema’s vereisen een efficiënte uitvoering.

61.

Het eerste hoofdstuk dient EU-actieagenda’s voor de uitvoering te bevatten, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan maatregelen die vermeld zijn in de Europese evaluatie van de beleidsuitvoering (7) en de ondersteunende doelstellingen van het 7e MAP, zoals:

a)

betere beleidsintegratie, effectiever brongebaseerd beleid, gerichte EU-financiering;

b)

onderzoek naar verschillende uitvoeringsproblemen;

c)

uitvoeringsinstrumenten: op dit moment beschikken milieu- en klimaatwetgeving over eigen instrumenten en begeleidingsmateriaal. Om verwarring te voorkomen en ter wille van meer samenhang, stelt het CvdR een meer uniforme methode voor met instrumenten voor capaciteitsopbouw (bijv. instrumenten en programma’s, workshops, webinars, begeleidingsmateriaal enz.);

d)

een verzameling van kennis en beste praktijken in één, voor het publiek toegankelijke en gemakkelijk doorzoekbare databank die de juiste kenmerken bevat waarmee de beste praktijken kunnen worden vastgesteld;

e)

acties ter bevordering, uitbreiding en financiering van bestaande en nieuwe initiatieven ter ondersteuning van de uitwisseling van kennis en beste praktijken door Europese, nationale, regionale en lokale netwerken en samenwerking tussen steden, zoals peerreviews en wederzijdse leeractiviteiten, bezoeken ter plaatse, groene jumelages, partnerbegeleiding en coaching;

f)

monitoring via het EIR-proces (evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid).

62.

Het 8e MAP zou het door de commissie ENVE en DG Milieu opgerichte Technisch Platform voor milieusamenwerking verder moeten versterken om overleg te bevorderen en informatie te verzamelen over lokale en regionale uitdagingen en oplossingen bij de toepassing van de EU-milieuwetgeving. Het CvdR stelt voor binnen het platform een netwerk van ambassadeurs op te richten om de uitvoering van de milieuwetgeving op alle bestuursniveaus te bevorderen, ter aanvulling van de EIR en TAIEX.

63.

Het CvdR stelt voor om via CvdR-adviezen en de werkzaamheden van de toekomstige regionale hubs (8) meer aandacht te besteden aan de uitvoeringsaspecten/uitdagingen in het EU-milieubeleid, teneinde de lacunes aan te pakken en op maat gesneden oplossingen uit te werken.

64.

Het tweede hoofdstuk zou moeten gaan over de belangrijkste transities (de energietransitie, de circulaire economie, de mobiliteitstransitie, de transitie in de voedselproductie en -consumptie en de overgang van grijze naar groene en blauwe infrastructuur). Hierin zou een financieel en wetgevingskader moeten worden voorgesteld om deze transities op rechtvaardige wijze te faciliteren, teneinde innovatie in voortrekkersregio’s verder te stimuleren en steun te verlenen voor koolstofintensieve regio’s die kostbare energietransities doormaken.

65.

Het tweede hoofdstuk vereist implementatie door middel van EU-overgangsagenda’s met acties en financiering om elke transitie en de verdere concrete implementatie van innovatie te vergemakkelijken. Dit vergt concrete maatregelen op regionaal en lokaal niveau. Het 8e MAP moet de ontwikkeling van nationale en regionale overgangsagenda’s bevorderen. Deze agenda’s, die uitdagingen, gezamenlijke acties en adequate beleidsreacties in kaart brengen, kunnen worden opgesteld door middel van cocreatie.

66.

Het derde hoofdstuk zou moeten gaan over het stimuleren van groene innovatie en investeringen. Verdere innovatie is van het grootste belang om milieu- en klimaatuitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Dit hoofdstuk zou onderzoek een prominentere rol moeten geven bij het formuleren van een passende beleidsreactie.

67.

Het derde hoofdstuk moet worden uitgevoerd door middel van een groene innovatieagenda van de EU: een agenda voor een gezonde leefstijl, een duurzame samenleving en een circulaire economie. De agenda moet onderzoek en ontwikkeling ondersteunen. Het moet een coproductie zijn tussen beleidsmakers (EU, nationaal, regionaal en lokaal), het bedrijfsleven en de academische wereld en moet problemen, beleidsopties en gezamenlijke probleemoplossende benaderingen in kaart brengen. Zo’n agenda zou de Europese Commissie, de lidstaten, de steden en de regio’s aanmoedigen om een systemische innovatieve aanpak toe te passen en partnerschappen in groene innovatieprojecten op te zetten of te vergemakkelijken en nader in te gaan op de rol van overheden als "facilitatoren".

68.

In het vierde hoofdstuk zouden bredere mondiale uitdagingen centraal moeten staan. Internationale ontwikkelingen en strategieën, zoals de Overeenkomst van Parijs, de SDG’s, het Verdrag inzake biologische diversiteit en de Stedelijke Agenda van de VN, hebben een grote invloed op het milieu- en klimaatbeleid. Bovendien kunnen veel van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP alleen worden verwezenlijkt in samenwerking met partnerlanden of als onderdeel van een algemene aanpak. Verbetering van de capaciteit van regionale en lokale overheden om bij de decentrale samenwerking te worden betrokken, kan dan ook aanzienlijke voordelen opleveren. Om de vervuiling die door de industrie, het toerisme en de huishoudens wordt veroorzaakt en de milieucriminaliteit aan te pakken, dienen er internationale verbintenissen te worden aangegaan, waarna er gecoördineerd moet worden opgetreden.

69.

Het vierde hoofdstuk moet uitgevoerd worden via een internationale milieu- en klimaatagenda die de Unie helpt deze uitdagingen het hoofd te bieden en een leidende rol te spelen op het internationale toneel door gebruik te maken van economisch en handelsbeleid ten behoeve van het milieu en het klimaat in de wereld.

70.

Het vijfde hoofdstuk zou over communicatie moeten gaan en zich moeten concentreren op de bewustmaking van het belang en de voordelen van een solide uitvoering van het 8e MAP en de meerwaarde van het 8e MAP voor de burgers, het bedrijfsleven en het milieu. Als de burgers en de andere belanghebbenden de milieuprioriteiten van de EU, de te nemen maatregelen en de concrete resultaten die zij kunnen opleveren beter zouden begrijpen, zou het een stuk gemakkelijker worden om het MAP ten uitvoer te leggen.

Brussel, 7 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Ref.: P8_TA(2018)0100.

(2)  Over de "Mid-term review of the implementation of the 7th Environment Action Programme (2014-2020)" (Tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het zevende milieuactieprogramma (2014-2020))".

(3)  De volgende CvdR-adviezen: ENVE-V-044 (PB C 271 van 19.8.2014, blz. 25); ENVE-V-045 (PB C 271 van 19.8.2014, blz. 45); ENVE-V-046 (PB C 415 van 20.11.2014, blz. 23); ENVE-VI/001 (PB C 260 van 7.8.2015, blz. 6); ENVE-VI/005 (PB C 51 van 10.2.2016, blz. 48); ENVE-VI/008 (PB C 240 van 1.7.2016, blz. 15); ENVE-VI/011 (PB C 88 van 21.3.2017, blz. 83); ENVE-VI/013 (PB C 88 van 21.3.2017, blz. 43); ENVE-VI/014 (PB C 207 van 30.6.2017, blz. 45); ENVE-VI/015 (PB C 207 van 30.6.2017, blz. 51); ENVE-VI/021 (PB C 54 van 13.2.2018, blz. 21); ENVE-VI-024 (PB C 54 van 13.2.2018, blz. 9); ENVE-VI-028 (PB C 361 van 5.10.2018, blz. 46); ENVE-VI-029 (PB C 461 van 21.12.2018, blz. 30), en ENVE-VI-030 (PB C 387 van 25.10.2018, blz. 42).

(4)  CvdR-studie: "Towards an 8th Environment Action Programme — Local and regional dimension".

(5)  EMA, Environmental indicator report 2017. In support of the monitoring of the Seventh Environment Action Programme (EMA-verslag 21/2017); EMA, 2015. The European Environment: State and Outlook 2015: Synthesis report. Europees Milieuagentschap, Kopenhagen.

(6)  CvdR-advies: ENVE-V-046.

(7)  CvdR-advies: ENVE-VI/021.

(8)  https://ec.europa.eu/commission/files/report-task-force-subsidiarity-proportionality-and-doing-less-more-efficiently_nl


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

Comité van de Regio's

16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/37


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over „Creatief Europa”en „Een nieuwe Europese agenda voor cultuur”

(2019/C 168/07)

Rapporteur:

János Ádám KARÁCSONY (HU/EPP), Local councillor, Tahitótfalu village

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013

COM(2018) 366 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe Europese agenda voor cultuur

COM(2018) 267 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 Overweging 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet rekening houden met het duale karakter van de culturele en creatieve sectoren en derhalve oog hebben voor enerzijds de intrinsieke en artistieke waarde van cultuur, en anderzijds de economische waarde van die sectoren, waaronder de bredere bijdrage ervan aan concurrentievermogen, creativiteit en innovatie. Daarvoor zijn sterke Europese culturele en creatieve sectoren nodig, met name een levendige Europese audiovisuele industrie, gezien het vermogen ervan om een groot publiek te bereiken en het economische belang ervan, ook voor andere creatieve sectoren en voor cultureel toerisme […]

Het programma moet rekening houden met het duale karakter van de culturele en creatieve sectoren en derhalve oog hebben voor enerzijds de intrinsieke en artistieke waarde van cultuur, en anderzijds de economische waarde van die sectoren, alsook de bredere bijdrage ervan aan de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang in de Europese Unie en van concurrentievermogen, creativiteit en innovatie. Daarvoor zijn sterke Europese culturele en creatieve sectoren nodig, met name een levendige Europese audiovisuele industrie, gezien het vermogen ervan om een groot publiek te bereiken en het economische belang ervan, ook voor andere creatieve sectoren, voor de territoriale ontwikkeling en het verband ervan met de strategie voor slimme specialisatie en in het kader van cultureel toerisme […]

Motivering

Regionale en Europese territoriale samenwerking creëert groei en banen en promoot Europa als bestemming (onder meer via macro-regionale culturele routes). Er is ruimte om op deze ervaringen voort te bouwen teneinde in de hand te werken dat bij de opleving van cultuur op het grondgebied de in artikel 174 VWEU bedoelde beginselen worden nageleefd, en de rol van cultuur bij op innovatie gebaseerde territoriale ontwikkeling te versterken. Zoals staat te lezen in de blauwdruk voor een Nieuwe Europese agenda voor cultuur, is de Commissie voornemens om „regio’s die op cultuur gerichte strategieën voor slimme specialisatie en macro-regionale strategieën uitvoeren, [te] blijven ondersteunen”.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 Overweging 20

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal het programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 25 % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma zullen de relevante acties worden geïdentificeerd, en vervolgens in het kader van de desbetreffende evaluaties en herzieningsprocessen worden herbeoordeeld.

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties als koploper ten uitvoer te leggen, zal het programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 30 % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen, en aan de mainstreaming van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling in alle beleidsterreinen van de Unie . Tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma zullen de relevante acties worden geïdentificeerd, en vervolgens in het kader van de desbetreffende evaluaties en herzieningsprocessen worden herbeoordeeld.

Motivering

Het wijzigingsvoorstel is bedoeld om het belang van de SDG’s te benadrukken en weerspiegelt het standpunt van het CvdR ten aanzien van de financiering ervan.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 22

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Europese Filmacademie heeft sinds haar oprichting unieke deskundigheid opgebouwd en is in de unieke positie om een pan-Europese gemeenschap van filmmakers en beroepsbeoefenaars op te richten, voor de promotie en verspreiding van Europese films over de nationale grenzen heen en de ontwikkeling van een waar Europees publiek. Het jeugdorkest moet derhalve voor directe steun van de Unie in aanmerking komen.

 

Motivering

Deze bepaling komt neer op ongepaste positieve discriminatie ten gunste van deze instantie. Er is onvoldoende rechtvaardiging voor de noodzaak van directe steun van de EU voor deze instantie. Directe ondersteuning zou niet transparant zijn.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 23

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Jeugdorkest van de Europese Unie heeft sinds zijn oprichting unieke deskundigheid opgebouwd wat de bevordering van de interculturele dialoog, wederzijds respect en begrip door cultuur betreft. Bijzonder aan het Jeugdorkest van de Europese Unie is het feit dat het een Europees orkest is dat de culturele grenzen overschrijdt en dat bestaat uit jonge musici die volgens veeleisende artistieke criteria jaarlijks door middel van strenge audities in alle lidstaten worden geselecteerd. H et jeugdorkest moet derhalve voor directe steun van de Unie in aanmerking komen.

Het Jeugdorkest van de Europese Unie heeft sinds zijn oprichting unieke deskundigheid opgebouwd wat de bevordering van de interculturele dialoog, wederzijds respect en begrip door cultuur betreft. Bijzonder aan het Jeugdorkest van de Europese Unie is het feit dat het een Europees orkest is dat de culturele grenzen overschrijdt en dat bestaat uit jonge musici die volgens veeleisende artistieke criteria jaarlijks door middel van strenge audities in alle lidstaten worden geselecteerd. Als alle betrokken partijen de onderhavige verordening volledig in acht nemen, moet het jeugdorkest derhalve voor directe steun van de Unie in aanmerking komen.

Motivering

Overeenkomstig de bovengenoemde argumenten die ook worden vermeld in het Commissiedocument, moet het jeugdorkest in aanmerking kunnen komen voor directe steun van de Unie en het programma Creatief Europa 2021-2027, voor zover uiteraard alle financieringsregels in acht worden genomen.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 25

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle acties en activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd, een Europese meerwaarde hebben en dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten, en er moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma’s ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen en met horizontaal beleid zoals het concurrentiebeleid van de Unie.

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle acties en activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd, een Europese meerwaarde hebben en dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten en de regio’s , en er moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma’s ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen en met horizontaal beleid zoals het concurrentiebeleid van de Unie.

Motivering

Er moet ook worden gekeken naar de complementariteit met de activiteiten van de regio’s; vanwege de specifieke kenmerken van met name de ultraperifere regio’s worden er op regionaal niveau immers ook specifieke beleidsmaatregelen genomen.

Wijzigingsvoorstel 6

Nieuwe overweging invoegen na overweging 34

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

In overeenstemming met artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet het programma rekening houden met de specifieke — structurele, sociale en economische — situatie van ultraperifere regio’s. In alle onderdelen van het programma moeten maatregelen worden genomen om de deelname van deze regio’s te vergroten en de culturele uitwisseling tussen deze regio’s en de rest van de EU en de rest van de wereld te bevorderen. Voorts zullen die maatregelen worden gevolgd en geëvalueerd.

Motivering

Het programma moet een verwijzing naar de specifieke situatie van deze regio’s bevatten, omdat zij, ondanks hun grote afstand, deel uitmaken van bepaalde EU-lidstaten. Aangezien zij de Europese cultuur verrijken, moeten hun culturele betrekkingen met de Unie worden versterkt. Ook omdat het huidige programma geen enkele verwijzing naar hen bevat.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 3, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

versterking van de economische, sociale en externe dimensies van samenwerking op Europees niveau om de culturele verscheidenheid in en het culturele erfgoed van Europa te ontwikkelen en bevorderen, het concurrentievermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren te verbeteren en de internationale culturele betrekkingen te verstevigen;

(a)

enhancing the economic, social and external dimension of European level cooperation to develop and promote European cultural diversity and Europe’s cultural heritage and strengthening the competitiveness of the European cultural and creative sectors, with special attention to small and medium-sized enterprises (SMEs) and reinforcing international cultural relations;

Motivering

Het toepassingsgebied van de specifieke doelstellingen van het programma moet breder worden geformuleerd en verder gaan dan de culturele en creatieve sectoren. Door zich te focussen op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen wordt de realiteit van degenen die in de creatieve en culturele sectoren werkzaam zijn correcter weergegeven.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen heeft het onderdeel CULTUUR de volgende prioriteiten:

a)

versterken van de grensoverschrijdende dimensie en circulatie van Europese culturele en creatieve actoren en werken;

b)

vergroten van culturele deelname in heel Europa;

c)

bevorderen van maatschappelijke veerkracht en sociale inclusie via cultuur en cultureel erfgoed;

d)

vergroten van het vermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren om tot bloei te komen en werkgelegenheid en groei te genereren;

e)

versterken van de Europese identiteit en waarden door cultureel bewustzijn, kunstonderwijs en cultuurgebaseerde creativiteit in het onderwijs;

g)

bijdragen aan de mondiale strategie van de Unie voor internationale betrekkingen door culturele diplomatie.

In overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen heeft het onderdeel CULTUUR de volgende prioriteiten:

a)

versterken van de grensoverschrijdende dimensie en circulatie van Europese culturele en creatieve actoren en werken, rekening houdend met regio’s die met specifieke geografische moeilijkheden te kampen hebben, zoals de ultraperifere regio’s ;

b)

vergroten van culturele deelname in heel Europa;

c)

bevorderen van maatschappelijke veerkracht, sociale inclusie en innovatie via cultuur en cultureel erfgoed;

d)

vergroten van het vermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren om tot bloei te komen en werkgelegenheid en groei te genereren en bij te dragen aan de lokale en regionale ontwikkeling ;

e)

versterken van de Europese identiteit en waarden door cultureel bewustzijn en uitwisselingen , kunstonderwijs en cultuurgebaseerde creativiteit in het onderwijs;

g)

bijdragen aan de mondiale strategie van de Unie voor internationale betrekkingen door culturele diplomatie waarbij ook de ultraperifere regio’s als essentiële actoren worden beschouwd .

Motivering

De afgelegen gebieden met geografische moeilijkheden vergen bijzondere aandacht. Die specifieke situatie van de ultraperifere gebieden wordt erkend in artikel 349 VWEU.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

oprichten en ondersteunen van programmadesks voor het bevorderen van het programma in de desbetreffende landen en om grensoverschrijdende samenwerking binnen de culturele en creatieve sectoren te stimuleren.

d)

oprichten en ondersteunen van programmadesks en - netwerken voor het bevorderen van het programma op nationaal, regionaal en lokaal niveau in de desbetreffende landen en om grensoverschrijdende samenwerking binnen de culturele en creatieve sectoren te stimuleren.

Motivering

Zoals wordt benadrukt in het tussentijdse evaluatieverslag van het programma Creatief Europa (2014-2020), bereikt het programma de burgers via de ondersteunde werken en activiteiten en verrijkt het daarmee hun Europese identiteit. Het algemene succes hangt af van de efficiëntie bij de verspreiding van informatie en de bewustmaking van de mogelijkheden en uitdagingen op hun niveau. De programmadesks van Creatief Europa moeten worden aangemoedigd om hun rol te ontwikkelen door succesverhalen te delen, niet alleen uit hun eigen land, maar ook op pan-Europees niveau en in lokaal en regionaal verband.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 7, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode 2021-2027 bedragen 1 850 000 000  EUR in lopende prijzen.

De indicatieve financiële verdeling voor de uitvoering van het programma is als volgt:

tot 609 000 000  EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder a), vermelde doelstelling (onderdeel CULTUUR);

tot 1 081 000 000  EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder b), vermelde doelstelling (onderdeel Media);

tot 160 000 000  EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder c), vermelde doelstelling (SECTOROVERSCHRIJDEND onderdeel).

De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode 2021-2027 bedragen 2 000 000 000  EUR in lopende prijzen.

De indicatieve financiële verdeling voor de uitvoering van het programma is als volgt:

tot 759 000 000  EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder a), vermelde doelstelling (onderdeel CULTUUR);

tot 1 081 000 000  EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder b), vermelde doelstelling (onderdeel Media);

tot 160 000 000  EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder c), vermelde doelstelling (SECTOROVERSCHRIJDEND onderdeel).

Motivering

Cultuur en cultureel erfgoed moeten beter worden geïntegreerd in de prioriteiten van het komende MFK, zowel door mainstreaming als door de vaststelling van een begrotingsdoelstelling van meer dan 2 miljard EUR voor het programma dat het programma „Creatief Europa”opvolgt. Voor het subprogramma Media wordt bijna 78 % meer geld uitgetrokken dan voor het subprogramma CULTUUR, ondanks het feit dat het subprogramma CULTUUR meer kunstsectoren bestrijkt; daarom stellen wij voor de voorgestelde verhoging van 150 000 000 EUR toe te wijzen aan het subprogramma CULTUUR.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 7, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a)], van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder c)], van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a)], van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder c)], van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. De middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Motivering

Er moeten vraagtekens worden geplaatst bij de bepaling in artikel 7, lid 4 van het voorstel dat een lidstaat een deel van de middelen in gedeeld beheer kan overdragen aan het programma Creatief Europa. In dat geval krijgt de lidstaat onvoldoende garanties dat deze middelen ten voordele van de betrokken lidstaat worden toegewezen. Daarom moet het voorstel zo worden geformuleerd dat deze middelen zeker zullen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Wijzigingsvoorstel 12

Een nieuw artikel 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Comitéprocedure

1.

De Commissie wordt bijgestaan door een comité (het „Comité Creatief Europa”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.

Het Comité Creatief Europa kan in specifieke samenstellingen vergaderen voor het behandelen van concrete punten met betrekking tot de subprogramma’s en het sectoroverschrijdende onderdeel.

3.

In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 182/2011 van toepassing.

4.

In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) Nr. 182/2011 van toepassing.

Motivering

De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid kunnen alleen volledig worden verwezenlijkt als de „comitéprocedure”in het voorstel in ere wordt hersteld, zodat de lidstaten een adequate controle kunnen uitoefenen op het beheer van het programma.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor de algemene consistentie en complementariteit van het programma met het relevante beleid en de relevante programma’s, met name op het gebied van evenwicht tussen vrouwen en mannen, onderwijs, jeugd en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en ondernemingen, landbouw en plattelandsontwikkeling, milieu en klimaatactie, cohesie, regionaal beleid en stadsontwikkeling, staatssteun en internationale samenwerking en ontwikkeling.

De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor de algemene consistentie en complementariteit van het programma met het relevante beleid en de relevante programma’s, met name op het gebied van evenwicht tussen vrouwen en mannen, onderwijs, jeugd en solidariteit, de bescherming van minderheden, in het bijzonder de instandhouding van het erfgoed van inheemse nationale, etnische en taalkundige minderheden , werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, duurzaam toerisme , industrie en ondernemingen, landbouw en plattelandsontwikkeling, milieu en klimaatactie, cohesie, regionaal beleid en stadsontwikkeling, staatssteun en internationale samenwerking en ontwikkeling.

Motivering

Cultureel-erfgoedtoerisme draagt bij tot de aantrekkelijkheid van Europa en zijn regio’s, steden en landelijke gebieden door het aantrekken van privéinvesteringen, de ontwikkeling van culturele creatieve wijken en het aantrekken van talent en ongebonden bedrijven — waardoor de regionale en nationale concurrentiekracht wordt versterkt, zowel binnen Europa als wereldwijd. Aangezien veel burgers van de Europese Unie (ongeveer 50 miljoen mensen) een burgerschap hebben dat niet overeenkomt met hun moedertaal en nationaliteit, moet in het wetgevingsproces van de Unie ook rekening worden gehouden met hun belangen.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 18, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, maar het tussentijdse evaluatieverslag zal uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen worden voorgelegd .

Motivering

Het tussentijdse evaluatieverslag is van groot belang voor de opstelling van het volgende kaderprogramma en moet dus op tijd voor de volgende programmeringsperiode klaar en beschikbaar zijn.

Wijzigingsvoorstel 15

Bijlage 1, Onderdeel Cultuur

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Sectorale acties:

a)

ondersteuning van de muzieksector; bevorderen van verscheidenheid, creativiteit en innovatie op het gebied van muziek, met name de verspreiding van muzikaal werk in Europa en erbuiten, opleidingen en publieksontwikkeling voor Europese muzikanten en ondersteuning voor gegevensverzameling en -analyse;

b)

ondersteuning van de boeken- en uitgeverijsector; gerichte acties ter bevordering van verscheidenheid, creativiteit en innovatie, met name de vertaling en het aanprijzen van Europese literatuur over de grenzen heen binnen en buiten Europa, opleidingen en uitwisselingen voor beroepsbeoefenaars in de sector, auteurs en vertalers en transnationale projecten voor samenwerking, innovatie en ontwikkeling in de sector;

c)

ondersteuning van de architectuursector en de sector cultureel erfgoed; gerichte acties voor de mobiliteit van actoren, capaciteitsopbouw, publieksontwikkeling en internationalisering van de sector cultureel erfgoed en de architectuursector, bevordering van Baukultur, ondersteuning van het veiligstellen, bewaren en versterken van cultureel erfgoed en de waarden ervan door bewustmaking, netwerken en intercollegiaal leren;

d)

ondersteuning van andere sectoren; gerichte acties ter bevordering van de ontwikkeling van de creatieve aspecten van de ontwerp- en modesectoren en cultureel toerisme en de aanprijzing en vertegenwoordiging ervan buiten de Europese Unie.

Sectorale acties:

a)

ondersteuning van de muzieksector; bevorderen van verscheidenheid, creativiteit en innovatie op het gebied van muziek, met name de verspreiding van muzikaal werk in Europa en erbuiten, opleidingen en publieksontwikkeling voor Europese muzikanten en ondersteuning voor gegevensverzameling en -analyse;

b)

ondersteuning van de boeken- en uitgeverijsector; gerichte acties ter bevordering van verscheidenheid, creativiteit en innovatie, met name de vertaling en het aanprijzen van Europese literatuur over de grenzen heen binnen en buiten Europa, opleidingen en uitwisselingen voor beroepsbeoefenaars in de sector, auteurs en vertalers en transnationale projecten voor samenwerking, innovatie en ontwikkeling in de sector;

c)

ondersteuning van de architectuursector en de sector cultureel erfgoed; gerichte acties voor de mobiliteit van actoren, capaciteitsopbouw, publieksontwikkeling en internationalisering van de sector cultureel erfgoed en de architectuursector, bevordering van Baukultur, ondersteuning van het veiligstellen, bewaren en versterken van cultureel erfgoed — met inbegrip van traditionele volkscultuur — en de waarden ervan door bewustmaking, netwerken en intercollegiaal leren;

d)

ondersteuning van andere sectoren; gerichte acties ter bevordering van de ontwikkeling van de creatieve aspecten van de ontwerp- en modesectoren en cultureel toerisme en de aanprijzing en vertegenwoordiging ervan buiten de Europese Unie.

Motivering

Traditionele volkscultuur in haar verschillende vormen (ambachten, muziek, dans enz.) is een belangrijke bron van vitaliteit voor dorpen, van lokale en regionale ontwikkeling en van Europese culturele uitwisseling. Het is ook een instrument voor het versterken van de Europese culturele identiteit en het behoud van het beginsel van „eenheid in verscheidenheid”.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Creatief Europa

1.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het lopende programma Creatief Europa voort te zetten als een op zichzelf staand programma dat ten goede komt aan alle actoren van de culturele sector. Een autonoom financieel kader is de beste manier om de continuïteit van de resultaten van de periode 2014-2020 te waarborgen en een geloofwaardige evaluatie voor de toekomst te maken.

2.

Het programma Creatief Europa maakt deel uit van een ruimer voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader (gepubliceerd op 2 mei 2018), zodat het resultaat van de onderhandelingen over het begrotingsvoorstel grote gevolgen heeft voor de uiteindelijke vorm en inhoud van het programma. Het programma Creatief Europa is van groot belang voor de ontwikkeling en internationalisering van de culturele sector. De verhoging van het budget van het programma wordt daarom toegejuicht. Het is van essentieel belang dat de middelen die in de totale EU-begroting voor het programma worden vrijgemaakt op hetzelfde peil blijven, met name gezien de uitdagingen waarvoor de Europese samenwerking zich gesteld ziet.

3.

Het CvdR wijst erop dat cultuur als beleidsterrein steeds breder wordt: het aantal sectoroverschrijdende projecten op het gebied van cultuur neemt toe, en omvat gebieden als stadsvernieuwing, gezondheid, jongerenemancipatie, welzijn en sociale inclusie. Het is een goede zaak dat deze ontwikkeling in het voorstel wordt weerspiegeld.

4.

Met betrekking tot de rol van kunst en cultuur voor identiteitsvorming en cohesie, onderstreept het CvdR het belang van artistieke vrijheid en vrijheid van meningsuiting, die moeten worden gewaarborgd met respect voor de menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit, alsmede met de beginselen van democratie en de rechtsstaat.

5.

Voor de ontwikkeling van de „Europese burgeridentiteit”is het bovendien van cruciaal belang dat acties en middelen worden ingezet voor de verspreiding van gemeenschappelijke elementen die alle Europeanen delen, op gebieden als geschiedenis, cultuur en erfgoed. In dat opzicht zijn een uitgebreide versie van het programma Creatief Europa en de nieuwe Europese agenda voor cultuur van groot belang.

6.

Het CvdR is verheugd dat het voorstel zowel de sociale, economische en externe dimensie betreft als het cultureel erfgoed en digitalisering, als twee transversale beleidsterreinen van de nieuwe Europese agenda voor cultuur waarvoor maatregelen worden voorgesteld.

7.

Het CvdR is ingenomen met de versterkte internationale dimensie van het voorstel, maar wijst erop dat het moeilijk kan zijn om de prioriteiten binnen en buiten de EU met elkaar te verzoenen.

8.

Het CvdR is ingenomen met de verwijzingen naar de synergieën met — onder andere — het beleid voor regionale, stedelijke en landelijke ontwikkeling, dat „een belangrijke rol [speelt] bij de bevordering van het herstel van cultureel erfgoed en de ondersteuning van culturele en creatieve industrieën” (1).

9.

Er zou explicieter moeten worden verwezen naar de sleutelrol van de lokale en regionale overheden bij de bevordering en instandhouding van hun eigen kunst- en cultuurleven, en regionale en lokale overheden moeten worden aangemoedigd aan het programma deel te nemen. De middelen die voor belangrijke grootschalige projecten worden uitgetrokken en de financiering van maatregelen en activiteiten die zich vooral op lokaal en regionaal niveau afspelen, ook van kmo’s, moeten met elkaar in evenwicht worden gebracht.

10.

De meeste ondernemingen in de culturele en creatieve sectoren zijn micro-ondernemingen, kleine of middelgrote ondernemingen of bedrijven van zelfstandige werknemers en vragen om initiatieven en een organisatie op lokaal niveau. Zo’n lokale benadering heeft een voordeel voor regio’s, omdat de lokale economie erdoor wordt gestimuleerd en talentvlucht erdoor wordt tegengegaan, zodat ook de bijbehorende banen lokaal bewaard blijven. Er dient dan ook rekening gehouden te worden met de bijzondere situatie van culturele werknemers en ondernemers, met inbegrip van degenen die actief zijn in regio’s met permanente en structurele beperkingen (2).

11.

Het CvdR zet vraagtekens bij het feit dat het Jeugdorkest van de Europese Unie (EUYO) expliciet wordt genoemd in de preambule van het voorstel, als een entiteit die „voor directe steun van de Unie in aanmerking [moet] komen”, terwijl in de door de lidstaten overeengekomen wijziging van de huidige verordening duidelijk staat dat „[a]an het EUYO […] bij wijze van uitzondering financiering [moet] worden toegekend tot het einde van het programma Creatief Europa op 31 december 2020”. Het CvdR zou graag de garantie krijgen dat alle betrokken partijen de huidige verordening, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/596 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018, volledig naleven.

12.

Met het oog op de speciale situatie van culturele werknemers en culturele ondernemers is het belangrijk om er met Creatief Europa voor te zorgen dat mensen worden geïnformeerd over en aangemoedigd om gebruik te maken van de garantiefaciliteit die in de vorige programmeringsperiode is opgezet, ook wanneer de garantiefaciliteit zich elders bevindt.

Onderdeel Cultuur

13.

Het CvdR spreekt zijn bezorgdheid uit over de balans tussen de horizontale maatregelen en de nieuwe sectorale acties, omdat een iets hogere begroting er niet automatisch toe leidt dat een veel groter aantal prioriteiten wordt gerealiseerd.

14.

Met betrekking tot de sectorale acties:

wijst het erop dat de nadruk op architectuur ten koste kan gaan van de resultaten van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed 2018, dat tot doel heeft het Europees cultureel erfgoed te ervaren en te verkennen door de horizonten van de mensen te verbreden en verder te kijken dan alleen het bouwkundig erfgoed; in dat opzicht wordt ervan uitgegaan dat het een goede zaak zou zijn om in het kader van het programma Creatief Europa een specifieke lijn te creëren ter ondersteuning van de verspreiding van het Europees cultureel erfgoed na 2018;

vestigt het de aandacht op het feit dat de onder d) genoemde gebieden — design, mode en cultureel toerisme — een sectoroverschrijdend karakter hebben en dat de ondersteuning ervan derhalve een zekere mate van coördinatie met andere beleidsgebieden vereist;

is bekommerd om het evenwicht tussen de verschillende kunsten in de horizontale maatregelen en de nieuwe sectorale acties.

15.

Het CvdR stelt voor dat de maatregelen van het onderdeel cultuur van het programma die betrekking hebben op de Europese identiteit en waarden nauwer worden gekoppeld aan artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) om ervoor te zorgen dat de doelstelling wordt verwezenlijkt en dat het programma niet verkeerd wordt begrepen.

16.

Het CvdR moedigt alle culturele en audiovisuele sectoren — zoals de muzieksector — ten zeerste aan om hun digitale kennis en vaardigheden over te dragen om contacten te bevorderen en ook op lokaal en regionaal niveau innovatieve samenwerkingsverbanden tot stand te brengen.

Sectoroverschrijdend onderdeel

17.

Het CvdR is ingenomen met de nieuwe prioriteiten en de versterking van dit onderdeel, waardoor de synergieën binnen het programma worden gewaarborgd. Tegelijkertijd wijst het erop dat in het programma Creatief Europa voor de periode 2014-2020 meer nadruk werd gelegd op gegevensverzameling en statistieken dan in het huidige voorstel, en dat dit ook in het toekomstige programma moet worden opgenomen.

Onderdeel Media

18.

Het CvdR erkent dat de digitale omwenteling een paradigmaverschuiving met zich meebrengt, in de manier waarop culturele goederen worden gecreëerd, beheerd, verspreid, toegankelijk gemaakt, geconsumeerd en in geld worden uitgedrukt. Maar met de digitalisering ontstaan ook nieuwe mogelijkheden om regio’s in Europa met elkaar te verbinden, door audiovisuele werken uit te wisselen en nieuwe manieren te verkennen om banden te smeden en inhoud uit te wisselen. Dit overgangsproces kan hen ook helpen om een nieuw publiek aan te trekken, alternatieve inhoud te baat te nemen, nieuwe diensten te verlenen en inhoud uit verschillende regio’s zichtbaarder te maken (3). De overgang naar digitale technologieën maakt het voor initiatiefnemers van culturele projecten mogelijk zich te profileren als actoren van innovatie, dankzij de nieuwe multidirectionele en multi-channel digitale communicatiemiddelen. Op die manier zorgen zij voor een grotere binding met het grondgebied en worden ze zelf actoren van een duurzame en intelligente culturele en economische ontwikkeling.

19.

Het CvdR vestigt in dit verband de aandacht op het grote aantal kunstenaars wier werk en ontwikkeling, hoewel niet digitaal, even belangrijk zijn, en op de structuren die het grote publiek opleidingsmogelijkheden en instrumenten bieden, zoals bibliotheken.

20.

Het CvdR moedigt alle culturele en audiovisuele sectoren — zoals de muzieksector — ten zeerste aan om hun digitale kennis en vaardigheden over te dragen om contacten te bevorderen en ook op lokaal en regionaal niveau innovatieve samenwerkingsverbanden tot stand te brengen.

21.

Het wijst er in dit verband op dat niet-digitale artistieke scheppingen en ontwikkeling blijven bestaan en als zodanig ook een waardige plaats moeten krijgen in de gemeenschappen van de 21e eeuw.

Begroting

22.

Het CvdR spreekt zijn bezorgdheid uit over de voorgestelde begroting van het nieuwe programma, op grond van de volgende factoren:

het voorstel van de Commissie lijkt geen rekening te houden met de inflatie; de Commissie zij er in dit verband aan herinnerd dat er bij de formulering van het vorige voorstel sprake van was dat de begroting voor culturele en creatieve sectoren kon oplopen tot 1,801 miljard EUR (4);

de thans voorgestelde begroting van 1,85 miljard EUR is bestemd voor een aanzienlijk groter aantal prioriteiten, als gevolg van de nieuwe sectorale acties in het onderdeel Cultuur;

hoewel het CvdR begrijpt dat de Commissie de efficiëntie wil verbeteren door het centraliseren van de vele financiële instrumenten van de EU die momenteel beschikbaar zijn om investeringen in de EU te ondersteunen, is het bezorgd dat de resultaten van de Garantiefaciliteit in het nieuwe programma kunnen tegenvallen, aangezien de personen in de culturele sector die verantwoordelijk zijn voor dit instrument, minder goed geïnformeerd zullen zijn dan in de huidige periode.

23.

Het CvdR stelt in dit verband voor om een begrotingsdoelstelling van meer dan 2 miljard EUR vast te stellen, en onderstreept de noodzaak om cultuur en cultureel erfgoed beter te integreren in de prioriteiten van het volgende MFK, zowel door mainstreaming als door synergieën met andere programma’s en beleidsmaatregelen.

24.

Het CvdR dringt er met klem op aan dat de regionale en lokale overheden systematisch worden geraadpleegd over het ontwerp, de uitvoering en het beheer van de maatregelen voor de financiering van culturele en creatieve sectoren in heel Europa, met aandacht voor een brede geografische dekking.

25.

Met betrekking tot de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU spreekt het CvdR de hoop uit dat de EU en het Verenigd Koninkrijk, voortbouwend op de gemeenschappelijke verworvenheden en culturele ervaringen tot nu toe, de wederzijds voordelige betrekkingen op cultureel gebied zullen kunnen voortzetten en uitbouwen.

26.

De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid kunnen alleen volledig worden verwezenlijkt als de „comitéprocedure”in het voorstel in ere wordt hersteld, zodat de lidstaten een adequate controle kunnen uitoefenen op het programmabeheer. Bovendien zouden de lokale en regionale niveaus regelmatig moeten worden geraadpleegd over de beleidsoriëntatie en de jaarlijkse werkprogramma’s.

Een nieuwe Europese agenda voor cultuur

27.

Het CvdR is ingenomen met de nieuwe Europese agenda voor cultuur als een opmerkelijke en alomvattende beleidsbasis om de Europese identiteit te versterken door de diversiteit van de Europese culturen te erkennen, de Europese culturele en creatieve sectoren en hun betrekkingen met partners buiten Europa te versterken en de banden tussen cultuur, onderwijs en andere beleidsgebieden nauwer aan te halen.

28.

Het is een goede zaak dat de nieuwe Europese agenda, door de invoering van het begrip „culturele capaciteit”, rekening houdt met de veranderende verwachtingen van het publiek, nl. dat de lokale bevolking nauwer wordt betrokken bij het opzetten van culturele programma’s, door gebruik te maken van hun ideeën en hen te betrekken bij de uitvoering ervan.

29.

Het CvdR juicht het toe dat in de mededeling expliciet wordt verwezen naar steden en regio’s als een van de drie ecosystemen waarop de aandacht moet worden toegespitst; tegelijkertijd benadrukt het dat bij de praktische uitvoering van de prioriteiten rekening moet worden gehouden met de cruciale rol van de lokale en regionale overheden.

30.

Het heeft er al eerder op gewezen dat de lokale en regionale overheden door hun nauwe contact met de burgers zich strategisch gezien in een uitstekende positie bevinden om tegemoet te komen aan de specifieke noden en vragen van de verschillende culturele groepen in de Europese Unie, wat ook een hoge mate van verantwoordelijkheid met zich meebrengt (5).

31.

In de nieuwe agenda wordt terecht erkend dat er behoefte is aan een verschuiving van STEM (exacte wetenschappen, technologie, ingenieurswetenschappen en wiskunde) naar STEAM (met inbegrip van alfawetenschappen), dat het tijd is om creatief en kritisch denken uit te breiden naar alle niveaus van onderwijs en opleiding, en dat een einde moet worden gemaakt aan de strikte scheiding tussen exacte en geesteswetenschappen. Kunst is het vermogen om nieuwe en bruikbare ideeën uit te werken. Door kunst en creativiteit op te nemen wordt STEM nog aantrekkelijker, creatiever en innovatiever. Kunstzinnige vakken ondersteunen de ontwikkeling van talenten en van cultuur. Juist daarom moeten ze worden geïntegreerd met technologie.

32.

De cultuur van inheemse nationale, etnische en taalkundige minderheden is een belangrijk onderdeel van het culturele erfgoed van de Europese Unie. De bescherming, ondersteuning en universele toegang tot deze specifieke culturen is een taak die op lokaal en regionaal niveau moet worden uitgevoerd. De Unie moet hiervoor financiële ondersteuning bieden, met inbegrip van gerichte middelen die specifiek worden toegewezen voor de uitvoering van taken die onder de regionale bevoegdheden vallen en die verband houden met de bescherming van de culturele context van minderheden. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het gebruik van innovatieve virtuele instrumenten en aan de bevordering van de verschillende minderheidsculturen binnen de EU.

33.

Het CvdR dringt erop aan dat overheden op EU- en nationaal niveau de innovatie van de culturele en creatieve sector (CCS) erkennen als drijvende kracht achter een holistische lokale en regionale ontwikkeling.

34.

Het wijst erop dat lokale en regionale overheden de culturele en creatieve sector met succes in hun ontwikkelingsstrategieën hebben geïntegreerd, en dat dit de lokale economie een impuls heeft gegeven en hun grondgebieden bevolkt heeft gehouden (6).

35.

De integratie van slimmespecialisatiestrategieën (S3) in de regionale ontwikkelingsstrategieën vormt echter nog steeds een uitdaging. Regio’s hebben dan ook meer steun van de EU-instellingen nodig om slimme specialisatie te realiseren, in de vorm van een regionaal beleidskader voor innovatiegedreven groei.

36.

Het Europees Jaar van het cultureel erfgoed 2018 heeft geleid tot een sterke participatie in het veld, met duizenden activiteiten in heel Europa, waardoor het delen en waarderen van het Europese culturele erfgoed als een gemeenschappelijke hulpbron is aangemoedigd, het bewustzijn van hun geschiedenis en hun gemeenschappelijke Europese waarden is vergroot en het gevoel tot een gemeenschappelijke Europese ruimte te behoren is versterkt.

37.

Het CvdR dringt erop aan dat de impact en de positieve resultaten van het Jaar verder worden benut, ondersteund en uitgebouwd en dat de partnerschappen en netwerken die in de loop van het Jaar tot stand zijn gekomen, na het Jaar worden voortgezet als onderdeel van de culturele samenwerking in de EU. Het is dan ook ingenomen met het in december 2018 gepresenteerde Europese kader voor cultureel erfgoed, met vijf concrete acties die erop gericht zijn een echte verschuiving teweeg te brengen in de manier waarop wij het Europese culturele erfgoed waarderen, beschermen en verbeteren.

38.

Het CvdR stemt in met de keuze voor artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als rechtsgrondslag. Het erkent het belang van de artikelen 173 en 208 VWEU en steunt de drie strategische doelstellingen (de sociale, economische en externe dimensie) en de twee transversale maatregelen (cultureel erfgoed en digitalisering).

39.

Als het gaat om de sociale dimensie, beveelt het CvdR aan om in de passage „Het Europees cultureel erfgoed als een gedeelde rijkdom beschermen en promoten om het besef van onze gemeenschappelijke geschiedenis en waarden te versterken en een gevoel van een gemeenschappelijke Europese identiteit te bevorderen”de bescherming en eerbiediging van Europa’s religieuze erfgoed te steunen en de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) beschreven kernwaarden te bevorderen.

40.

Met betrekking tot de derde dimensie (externe betrekkingen) wijst het CvdR erop dat „de samenwerking op lokaal, regionaal en nationaal niveau […] sterker uitgebreid [moet] worden ter wille van de uit te werken en te ontwikkelen strategieën ter ondersteuning van hun internationale culturele betrekkingen en activiteiten” (7) en is het ervan overtuigd dat stedendiplomatie een stap in de goede richting kan zijn voor de wereldwijde bevordering van de Europese culturele identiteit.

41.

De mobiliteit van culturele beroepsbeoefenaren zou moeten worden gerekend tot de transversale maatregelen, aangezien dit een aanzienlijke toegevoegde waarde levert aan alle drie de dimensies.

42.

Het CvdR benadrukt nogmaals dat de verzameling van gegevens en statistieken over cultuur moet worden verbeterd, als voorwaarde om in de toekomst een geloofwaardig, empirisch onderbouwd beleid te kunnen ontwikkelen. Het pleit voor een strategische onderzoeksbenadering die de kennisoverdracht tussen de huidige versnipperde initiatieven vergemakkelijkt, om ervoor te zorgen dat alle sectoren worden bestreken, in samenwerking met de culturele belanghebbenden.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  COM(2018) 366 final.

(2)  CdR 401/2011 fin.

(3)  CdR 293/2010 fin.

(4)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52011AR0401&from=NL.

(5)  CdR 44/2006 fin.

(6)  CdR 181/2010 fin.

(7)  COR-2016-05110-00-00-AC-TRA.


COMITÉ VAN DE REGIO'S

16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/49


Advies van het Europees Comité van de Regio's over Erasmus – Programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport

(2019/C 168/08)

Rapporteur

Ulrike HILLER (DE/PSE), lid van de senaat, gevolmachtigd vertegenwoordiger van de Vrije Hanzestad Bremen op federaal niveau en voor Europa

Referentiedocument

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van "Erasmus": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013

COM(2018) 367 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In een context van snelle en ingrijpende veranderingen als gevolg van de technologische revolutie en de mondialisering, zijn investeringen in leermobiliteit, samenwerking en innovatieve beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport cruciaal voor de opbouw van inclusieve, hechte en weerbare samenlevingen en voor het behoud van het concurrentievermogen van de Unie, en dragen zij tegelijkertijd bij tot de versterking van de Europese identiteit en tot een democratischer Unie.

In een context van snelle en ingrijpende veranderingen als gevolg van de technologische revolutie en de mondialisering, zijn investeringen in verspreiding van kennis en cultuur , leermobiliteit, samenwerking en innovatieve beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport cruciaal voor de opbouw van inclusieve, hechte en weerbare samenlevingen en voor het behoud van het concurrentievermogen van de Unie, en dragen zij tegelijkertijd bij tot de versterking van de Europese identiteit en tot een democratischer Unie.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Europese pijler van sociale rechten, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 17 november 2017 plechtig hebben afgekondigd en ondertekend, stelt als eerste beginsel dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen.

De Europese pijler van sociale rechten, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 17 november 2017 plechtig hebben afgekondigd en ondertekend, stelt als eerste beginsel dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen. Dit is met name relevant voor alle jonge mensen in Europa die op dit moment geen werk hebben. Gelijke toegang tot onderwijs moet worden gewaarborgd, ongeacht geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid of geografische ligging en met inachtneming van de rechten van taalminderheden.

Motivering

De Europese pijler van sociale rechten erkent geen onderwijsgerelateerde problemen waarmee mensen die in afgelegen gebieden wonen of tot een taalminderheid behoren, worden geconfronteerd.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In haar mededeling van 2 mei 2018 ("Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 2021-2027") vroeg de Commissie in het volgende financieel kader meer aandacht voor de jeugd, met name door de middelen voor het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020, een van de meest opvallende succesverhalen van de Unie, ruim te verdubbelen. De focus van het nieuwe programma zou moeten liggen op inclusie en deelname van kansarme jongeren. Hierdoor zouden nog meer jongeren naar een ander land kunnen voor onderwijs of om werkervaring op te doen.

In haar mededeling van 2 mei 2018 ("Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 2021-2027") vroeg de Commissie in het volgende financieel kader meer aandacht voor de jeugd, met name door de middelen voor het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020, een van de meest opvallende succesverhalen van de Unie, ruim te verdubbelen. De focus van het nieuwe programma zou moeten liggen op inclusie en deelname van kansarme jongeren. Hierdoor zouden nog meer jongeren naar een ander land kunnen voor onderwijs of om werkervaring op te doen. Om te zorgen dat het beginsel "Geen onderwijs- of opleidingskwalificatie zonder deelname aan een Europees project"zo snel mogelijk kan worden verwezenlijkt, moet het programma ook rekening houden met de gerichte benadering, motivering en opleiding van zowel medewerkers van buitenschoolse vorming als van onderwijs en opleiding, zodat zij zoveel mogelijk jonge mensen kunnen motiveren.

Motivering

Aangezien het personeel van zowel buitenschoolse vorming als van onderwijs en opleiding de functie hebben van "poortwachters"voor kansarme personen, is het absoluut noodzakelijk ook te investeren in hun kwalificatie. Tegelijkertijd moet terdege rekening worden gehouden met het fenomeen van hersenvlucht.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In deze context moet een programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport ("het programma") worden vastgesteld als opvolger van het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020 dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad. Het geïntegreerde karakter van het programma 2014-2020, dat leren in alle contexten – formeel, niet-formeel en informeel leren – en in alle levensfasen bestrijkt, moet worden gehandhaafd teneinde flexibele leertrajecten te bevorderen die mensen in staat stellen de competenties te ontwikkelen die nodig zijn om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw aan te gaan.

In deze context moet een programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport ("het programma") worden vastgesteld als opvolger van het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020 dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad. Het geïntegreerde karakter van het programma 2014-2020, dat leren in alle contexten – formeel, niet-formeel en informeel leren – en in alle levensfasen bestrijkt, moet worden gehandhaafd teneinde flexibele leertrajecten te bevorderen die mensen in staat stellen een leerervaring op te doen om hun Europese identiteit en begrip voor de culturele diversiteit van Europa te versterken en daardoor de competenties te ontwikkelen die nodig zijn om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw aan te gaan.

Motivering

Het feit dat de ontwikkeling van toekomstgerichte professionele competenties door een leerervaring in een ander Europees land een belangrijke impuls krijgt en in nauwe wisselwerking staat met de ontwikkeling van een Europese identiteit, moet duidelijk worden vermeld.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet aldus zijn toegerust dat het nog meer kan bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en prioriteiten van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. E en coherente aanpak van een leven lang leren is cruciaal om de overgangen waaraan mensen tijdens hun leven het hoofd moeten bieden, op te vangen. In het licht van deze aanpak moet het volgende programma nauw aansluiten bij het algemene strategische kader voor Europese beleidssamenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, met inbegrip van de beleidsagenda's voor scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs, en nieuwe synergieën met andere gerelateerde programma's en beleidsterreinen van de Unie ontwikkelen en versterken.

Het programma moet aldus zijn toegerust dat het nog meer kan bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en prioriteiten van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Met het oog hierop moet het programma het onderwijs en de acceptatie van de fundamentele waarden die de kern van de Europese Unie vormen, versterken: eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid (met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting), democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een Europese samenleving waarin pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid tussen vrouwen en mannen de boventoon voeren. Voorts is e en coherente aanpak van een leven lang leren cruciaal om de overgangen waaraan mensen tijdens hun leven het hoofd moeten bieden, op te vangen. In het licht van deze aanpak moet het volgende programma nauw aansluiten bij het algemene strategische kader voor Europese beleidssamenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, met inbegrip van de beleidsagenda's voor scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs, en nieuwe synergieën met andere gerelateerde programma's en beleidsterreinen van de Unie ontwikkelen en versterken.

Motivering

De voorgestelde toevoeging onderstreept de urgentie – zoals aangegeven door de ministers van Onderwijs in de Verklaring van Parijs over de bevordering, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie – en verduidelijkt de richting van de "beleidsdoelstellingen en prioriteiten van de Unie".

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma is een centrale component van de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte. Het moet bijdragen aan de opvolger van het strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, en de agenda voor vaardigheden voor Europa met een gezamenlijke inzet voor het strategische belang van vaardigheden en competenties voor het behoud van banen, groei en concurrentievermogen. Het moet de lidstaten ondersteunen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verklaring van Parijs over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs.

Het programma is een centrale component van de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte. Het moet bijdragen aan de opvolger van het strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, en de agenda voor vaardigheden voor Europa met een gezamenlijke inzet voor het strategische belang van vaardigheden en competenties voor het behoud van banen, groei en concurrentievermogen. Het moet de lidstaten ondersteunen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verklaring van Parijs over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs, zodat ook jongeren toegewijde burgers van de Unie worden die zich bewust zijn van de Europese waarden, de kennis bezitten om deze hoog te houden en in staat zijn hun rechten te doen gelden . Daarom stelt het programma het strategische belang van vaardigheden en competenties om banen, groei en concurrentievermogen te behouden centraal.

Motivering

Het feit dat de ontwikkeling van toekomstgerichte professionele competenties door een leerervaring in een ander Europees land een belangrijke impuls krijgt en in nauwe wisselwerking staat met de ontwikkeling van een Europese identiteit, moet duidelijk worden vermeld.

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma dient in overeenstemming te zijn met de nieuwe EU-strategie voor jongeren, het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2019-2027), dat gebaseerd is op de mededeling van de Commissie van 22 mei 2018 ("Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren").

Het programma dient in overeenstemming te zijn met de nieuwe EU-strategie voor jongeren, het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2019-2027), dat gebaseerd is op de mededeling van de Commissie van 22 mei 2018 ("Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren")"), en dient rekening te houden met het werkplan voor jongeren van de Europese Unie .

Motivering

Om de samenhang van het beleid te verbeteren, moet er rekening worden gehouden met het EU-werkplan voor jongeren.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet bijdragen aan de versterking van de innovatiecapaciteit van de Unie, met name door de ondersteuning van mobiliteit en samenwerkingsactiviteiten die een stimulans geven aan de ontwikkeling van competenties in toekomstgerichte studierichtingen of vakgebieden zoals wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, klimaatverandering, milieu, schone energie, kunstmatige intelligentie, robotica, gegevensanalyse en kunst/ design, om mensen te helpen de kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen die nodig zijn voor de toekomst.

Het programma moet bijdragen aan de versterking van de innovatiecapaciteit van de Unie, met name door de ondersteuning van mobiliteit en samenwerkingsactiviteiten die een stimulans geven aan de ontwikkeling van competenties in toekomstgerichte studierichtingen of vakgebieden zoals wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, klimaatverandering, milieu, schone energie, kunstmatige intelligentie, robotica, gegevensanalyse, design, alsook op het gebied van kunsten en geesteswetenschappen , om mensen te helpen de kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen die nodig zijn voor de toekomst. Deze holistische opleiding zal een verdieping van de democratie, een kritische analyse van de hedendaagse realiteit en interculturaliteit mogelijk maken, alsook de ontwikkeling bevorderen van sociale vaardigheden zoals intercultureel teamwerk, empathie, tolerantie en leervermogen via zelfstandig werk, die allemaal van cruciaal belang zijn.

Motivering

Aangezien de innovatiecapaciteit van de Unie niet alleen afhankelijk is van de deskundigheid in de relevante vakgebieden en disciplines, maar ook van competenties op het gebied van kunsten en geesteswetenschappen alsook van de ontwikkeling van de genoemde sociale vaardigheden van (toekomstige) personeelsleden en managers, moet er in dit programma met al deze aspecten voldoende rekening worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de gecombineerde middelen van het programma en van het programma Horizon Europa (1) worden gebruikt om activiteiten te ondersteunen die de Europese instellingen voor hoger onderwijs versterken en moderniseren. Horizon Europa zal in voorkomend geval de steun van het programma voor het initiatief "Europese universiteiten"aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie. Synergieën met Horizon Europa zullen bijdragen aan de integratie van onderwijs en onderzoek in instellingen voor hoger onderwijs.

Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de gecombineerde middelen van het programma en van het programma Horizon Europa worden gebruikt om activiteiten te ondersteunen die de Europese instellingen voor hoger onderwijs versterken en moderniseren, met bijzondere aandacht voor de problemen van plattelandsgebieden, ultraperifere gebieden van de Unie, gebieden met ernstige en permanente natuurlijke of demografische handicaps zoals insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden, alsook gebieden in de lidstaten die door natuurrampen worden getroffen . Horizon Europa zal in voorkomend geval de steun van het programma voor het initiatief "Europese universiteiten"aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie. Synergieën met Horizon Europa zullen bijdragen aan de integratie van onderwijs en onderzoek in instellingen voor hoger onderwijs, ook om convergentie op dit gebied voor achtergebleven regio’s aan te moedigen .

 

Motivering

Onderwijs en onderzoek zijn van doorslaggevend belang voor de sociaal-economische ontwikkeling en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en daarom moet ook aandacht worden besteed aan de perifere en achtergebleven regio's van de EU.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet inclusiever worden door een beter contact met kansarmen, onder meer door flexibeler vormen van leermobiliteit en door het stimuleren van de deelneming van kleine organisaties, met name nieuwkomers en lokale grassrootsorganisaties die direct werken met minder kansrijke lerenden van alle leeftijden. Virtuele modellen, zoals virtuele samenwerking, gemengde en virtuele mobiliteit, moeten worden bevorderd om meer deelnemers te bereiken, in het bijzonder kansarmen en personen voor wie een fysieke verplaatsing naar een ander land dan het land van hun woonplaats een belemmering zou zijn.

Het programma moet inclusiever worden door een beter contact met kansarmen, onder meer door flexibeler vormen van leermobiliteit en door het stimuleren van de deelneming van kleine organisaties, met name nieuwkomers en lokale grassrootsorganisaties, ook op lokaal en regionaal niveau , die direct werken met minder kansrijke lerenden van alle leeftijden.

Bovendien moeten instellingen voor buitenschoolse vorming, onderwijs en opleiding, die veel te maken hebben met kansarme leerlingen en die nog nooit of al lang niet meer met Europese programma's hebben gewerkt, meer gelegenheid krijgen om bij de voorbereiding van een project op lokaal en regionaal niveau samen te werken met een vakkundige instelling voor niet-formeel leren.

Virtuele modellen, zoals virtuele samenwerking, gemengde en virtuele mobiliteit, moeten worden bevorderd om meer deelnemers te bereiken, in het bijzonder kansarmen en personen voor wie een fysieke verplaatsing naar een ander land dan het land van hun woonplaats een belemmering zou zijn. Bij de bevordering van deze virtuele modellen moet rekening worden gehouden met de behoefte aan snelle internettoegang voor iedereen in heel Europa en met de noodzaak om de gemeenschappelijke Europese regels inzake gegevensbescherming na te leven.

 

Er moet alles aan worden gedaan om fysieke mobiliteit te bieden aan kansarme personen, met name aan personen met een fysieke, zintuiglijke of cognitieve handicap.

Motivering

De actieve deelname van grassrootsorganisaties op lokaal en regionaal niveau moet worden aangemoedigd. Aangezien volgens recente studies in veel gevallen de drempelvrees voor de als te gecompliceerd waargenomen Europese projecten aanzienlijk is, moeten er mogelijkheden worden gecreëerd die het betrokken personeel in staat stellen om bijscholing op de werkplek te volgen en hiervoor samen te werken met een pedagogische instelling.

Hoewel virtuele mobiliteit fysieke mobiliteit nuttig kan aanvullen, zonder evenwel een gelijkwaardige vervanging te zijn, zijn toegang tot breedband in de hele EU en volledige inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming een noodzakelijke voorwaarde. Voorts moet ervoor worden gezorgd dat alle vormen van mobiliteit door iedereen kunnen worden gebruikt, ook door lerenden met fysieke/cognitieve handicaps, die vaak gerichte ondersteuning vergen.

Wijzigingsvoorstel 11

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In haar mededeling over de versterking van de Europese identiteit via onderwijs en cultuur heeft de Commissie gewezen op de cruciale rol die onderwijs, cultuur en sport spelen bij het bevorderen van actief burgerschap en gemeenschappelijke waarden bij de jongere generaties. De versterking van de Europese identiteit en de bevordering van de actieve participatie van de burgers in het democratisch proces is van cruciaal belang voor de toekomst van Europa en onze democratische samenlevingen. In het buitenland gaan studeren, leren, vakkennis opdoen en werken, of deelnemen aan jeugd- of sportactiviteiten draagt bij tot de versterking van die Europese identiteit in al haar diversiteit en van het gevoel deel uit te maken van een culturele gemeenschap, en tot de bevordering van actief burgerschap bij mensen van alle leeftijden. De deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten zouden zich moeten inzetten voor hun lokale gemeenschappen en de lokale gemeenschappen in hun gastland, en er hun ervaringen delen. Activiteiten die alle aspecten van creativiteit op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd versterken en de individuele kerncompetenties vergroten, moeten worden ondersteund.

In haar mededeling over de versterking van de Europese identiteit via onderwijs en cultuur heeft de Commissie gewezen op de cruciale rol die onderwijs, cultuur en sport spelen bij het bevorderen van actief burgerschap en gemeenschappelijke waarden bij de jongere generaties. De versterking van de Europese identiteit en de bevordering van de actieve participatie van de burgers in het democratisch proces is van cruciaal belang voor de toekomst van Europa en onze democratische samenlevingen. In het buitenland gaan studeren, leren, vakkennis opdoen en werken, als scholier aan een algemene of beroepsopleiding een korte, middellange of langdurige stage lopen , of deelnemen aan jeugd- of sportactiviteiten draagt bij tot de versterking van die Europese identiteit in al haar diversiteit en van het gevoel deel uit te maken van een culturele gemeenschap, en tot de bevordering van actief burgerschap bij mensen van alle leeftijden. De deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten zouden zich moeten inzetten voor hun lokale gemeenschappen en de lokale gemeenschappen in hun gastland, en er hun ervaringen delen. Organisaties die contacten leggen en ondersteunen tussen studenten en instellingen voor buitenschoolse vorming, beroepsopleiding en onderwijs, met name degene die werken met kansarme jongeren, moeten bij hun werk worden aangemoedigd en worden ondersteund in hun lokale en Europese netwerken. Activiteiten die alle aspecten van creativiteit op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd versterken en de individuele kerncompetenties vergroten, moeten worden ondersteund.

Motivering

Aangezien stages voor beroepsopleidingen al worden gefinancierd in het kader van het huidige Erasmus+-programma en intussen zeer belangrijk zijn, moet deze mogelijkheid worden verlengd en uitgebreid tot het terrein van de beroepsoriëntatie op scholen voor algemeen onderwijs.

Uit het werk van organisaties die contacten tussen studenten en instellingen voor onderwijs en opleiding ondersteunen, is gebleken dat een dergelijke bemiddelingsactiviteit zinvol is omdat het de Erasmusstudenten een dieper inzicht geeft in het onderwijssysteem van hun gastland en de studenten een laagdrempelige peer-to-peertoegang tot Europa verschaft, wat met name bijzonder belangrijk kan zijn voor kansarme jongeren.

Wijzigingsvoorstel 12

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De internationale dimensie van het programma moet worden versterkt, zodat meer kansen kunnen worden geboden voor mobiliteit, samenwerking en beleidsdialoog met niet met het programma geassocieerde derde landen. Voortbouwend op de geslaagde uitvoering van de internationale activiteiten inzake hoger onderwijs en jeugd in het kader van de vorige programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, moeten de internationalemobiliteitsactiviteiten worden uitgebreid naar andere sectoren, zoals beroepsonderwijs en -opleiding.

De internationale dimensie van het programma moet worden versterkt, zodat meer kansen kunnen worden geboden voor mobiliteit, samenwerking en beleidsdialoog met niet met het programma geassocieerde derde landen. Voortbouwend op de geslaagde uitvoering van de internationale activiteiten inzake hoger onderwijs en jeugd in het kader van de vorige programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, moeten de internationalemobiliteitsactiviteiten worden uitgebreid naar andere sectoren, zoals beroepsonderwijs en -opleiding, tevens rekening houdend met de sociaal-economische en geografische kenmerken van de betrokken landen, die van invloed zijn op het scheppen van banen en daarmee ook op het ondernemerschap en de inzetbaarheid van jongeren en volwassenen .

Motivering

Het wijzigingsvoorstel heeft tot doel een sterkere link te leggen tussen enerzijds onderwijs en opleiding en anderzijds de concrete sociale en economische realiteit van met name perifere en achtergestelde gebieden.

Wijzigingsvoorstel 13

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De basisstructuur van het programma 2014-2020, met drie hoofdstukken – onderwijs en opleiding, jeugd en sport – gestructureerd rond drie kernacties, is succesvol gebleken en moet worden gehandhaafd. Verbeteringen moeten worden aangebracht om de door het programma ondersteunde acties te stroomlijnen en te rationaliseren.

De basisstructuur van het programma 2014-2020, met drie hoofdstukken – onderwijs en opleiding, jeugd en sport – gestructureerd rond drie kernacties, is succesvol gebleken en moet worden gehandhaafd. Verbeteringen moeten worden aangebracht om de door het programma ondersteunde acties te stroomlijnen en te rationaliseren. Er moeten bijvoorbeeld sectorspecifieke, uiterst vereenvoudigde aanvraagprocedures worden ingevoerd om de beoogde toename van het aantal deelnemers en de bereidheid van het personeel om ook aanvragen in te dienen, te verhogen. Hiervoor is op lokaal en regionaal niveau – omdat men op lokaal en regionaal niveau het meeste inzicht in de behoeften heeft – uitgebreid advies, ondersteuning en begeleiding nodig, alsook ondersteuning van kleinschalige partnerschappen tussen kleine lokale organisaties waarvoor de administratieve lasten vereenvoudigd en verlicht moeten worden.

Motivering

De benodigde tijd voor het indienen van een aanvraag wordt, afhankelijk van het type project, zelfs door personen die er ervaring mee hebben, geschat op 40 tot 80 uur. Dit was bij de voorgaande programma's niet in deze mate het geval en het kan nuttig zijn zich te oriënteren op de gangbare normen. Deze problematiek heeft met name betrekking op algemeen vormend onderwijs, beroepsopleiding en niet-formeel leren, daar er in deze context, in tegenstelling tot universiteiten, meestal geen "international offices"zijn en dit werk dus gewoon naast het reguliere werk moet worden gedaan

Wijzigingsvoorstel 14

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet de bestaande mogelijkheden voor leermobiliteit verbeteren, met name in de sectoren waar het programma de grootste efficiëntiewinst zou kunnen boeken, teneinde het bereik ervan te verbreden en aan de grote onvervulde vraag te voldoen . Dit moet met name gebeuren door het vergroten en bevorderen van mobiliteit voor studenten in het hoger onderwijs, scholieren en deelnemers aan beroepsonderwijs en -opleiding. De mobiliteit van laaggeschoolde volwassen lerenden moet worden ingebed in partnerschappen voor samenwerking. Ook de mogelijkheden voor mobiliteit voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leeractiviteiten zouden moeten worden uitgebreid om meer jongeren te bereiken. Wegens het hefboomeffect moet ook de mobiliteit van personeel in het onderwijs, de beroepsopleiding, het jeugdwerk en de sport worden verbeterd. Overeenkomstig de visie van een echte Europese onderwijsruimte moet het programma ook een impuls geven aan de mobiliteit en de uitwisseling van studenten en hun deelname aan educatieve en culturele activiteiten bevorderen door de digitalisering van processen, zoals de Europese studentenpas, te ondersteunen. Dit initiatief kan een belangrijke stap zijn om mobiliteit voor iedereen in de praktijk te brengen, in de eerste plaats door instellingen voor hoger onderwijs in staat te stellen meer uitwisselingsstudenten uit te sturen en te ontvangen en toch de kwaliteit van de mobiliteit van studenten te verbeteren, en door de studenten vóór hun aankomst bij de buitenlandse instelling betere toegang te geven tot verschillende diensten (bibliotheken, vervoer, accommodatie).

Het programma moet de bestaande mogelijkheden voor leermobiliteit verbeteren door het vergroten en bevorderen van mobiliteit voor studenten in het hoger onderwijs, scholieren en deelnemers aan beroepsonderwijs en -opleiding. De mobiliteit van laaggeschoolde volwassen lerenden moet worden ingebed in partnerschappen voor samenwerking. Ook de mogelijkheden voor mobiliteit voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leeractiviteiten zouden moeten worden uitgebreid om meer jongeren te bereiken. Wegens het hefboomeffect moet ook de mobiliteit van personeel in het onderwijs, de beroepsopleiding, het jeugdwerk en de sport worden verbeterd. Overeenkomstig de visie van een echte Europese onderwijsruimte moet het programma ook een impuls geven aan de mobiliteit en de uitwisseling van studenten en hun deelname aan educatieve en culturele activiteiten bevorderen door organisaties aan te moedigen in het gastland contacten te leggen tussen studenten en jongerenorganisaties alsook instellingen voor buitenschoolse vorming en voor beroepsopleiding en algemeen onderwijs, met name voor kansarme jongeren, en door de digitalisering van processen, zoals de Europese studentenpas, te ondersteunen. Dit initiatief kan een belangrijke stap zijn om mobiliteit voor iedereen in de praktijk te brengen, in de eerste plaats door instellingen voor hoger onderwijs in staat te stellen meer uitwisselingsstudenten uit te sturen en te ontvangen en toch de kwaliteit van de mobiliteit van studenten te verbeteren, en door de studenten vóór hun aankomst bij de buitenlandse instelling betere toegang te geven tot verschillende diensten (bibliotheken, vervoer, accommodatie). Om de mobiliteit van studenten in het algemeen te bevorderen, moeten zij systematisch van tevoren worden geïnformeerd om hen te helpen zich voor te bereiden. Voorts moet er ook steun komen voor het systematisch verzamelen van goede praktijken die voor studenten van nut zijn.

Motivering

Uit het werk van organisaties die contacten tussen studenten en instellingen voor onderwijs en opleiding ondersteunen, is gebleken dat zij ertoe kunnen bijdragen scholieren van hun gastland een laagdrempelige peer-to-peertoegang tot Europa te verschaffen, wat met name bijzonder belangrijk kan zijn voor kansarme jongeren.

Wijzigingsvoorstel 15

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet de deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa aanmoedigen, onder meer door de ondersteuning van participatieprojecten waarbij jongeren zich inzetten voor en deelnemen aan het maatschappelijk middenveld, en aldus het bewustzijn van de gemeenschappelijke Europese waarden vergroten, jongeren en besluitvormers op lokaal, nationaal en Europees niveau samenbrengen, en bijdragen aan het Europese integratieproces.

Het programma moet de deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa aanmoedigen, onder meer door de ondersteuning van participatieprojecten, versterking en uitbreiding van bestaande goede praktijken en acties in het kader van het Erasmusprogramma , waarbij jongeren zich inzetten voor en deelnemen aan het maatschappelijk middenveld, en aldus het bewustzijn van de gemeenschappelijke Europese waarden vergroten, jongeren en besluitvormers op lokaal, regionaal , nationaal en Europees niveau samenbrengen, en bijdragen aan het Europese integratieproces.

Motivering

Met zowel de lokale als de regionale kenmerken moet rekening worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 16

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet jongeren meer kansen bieden om Europa te ontdekken door middel van leerervaringen in het buitenland. Achttienjarigen, en met name zij die minder kansen hebben, moeten de gelegenheid krijgen om een eerste, korte individuele of collectieve ervaring op te doen door Europa door te reizen in het kader van een informele educatieve activiteit die gericht is op het bevorderen van hun gevoel van verbondenheid met de Europese Unie en het ontdekken van haar culturele diversiteit. Het programma moet organen in kaart brengen die belast zijn met het aanspreken en de selectie van de deelnemers en moet activiteiten ondersteunen die de leerdimensie van de ervaring vergroten.

Het programma moet jongeren meer kansen bieden om Europa te ontdekken door middel van leerervaringen in het buitenland. Achttienjarigen, en met name zij die minder kansen hebben, moeten de gelegenheid krijgen om hun eerste, korte individuele of collectieve ervaring op te doen door Europa door te reizen in het kader van een informele educatieve activiteit die gericht is op het bevorderen van hun gevoel van verbondenheid met de Europese Unie en het ontdekken van haar culturele diversiteit. Alle jongeren moeten – onder gelijke voorwaarden, en ongeacht waar zij wonen, dus ook als zij uit ultraperifere of minder ontwikkelde gebieden afkomstig zijn – kunnen deelnemen aan het programma en overal in Europa leerervaringen kunnen opdoen zodat ze de kans krijgen om personen met verschillende achtergronden en uit alle delen van Europa te ontmoeten. Er kan voorts worden overwogen om aan kansarme jongeren niet alleen de reiskosten te vergoeden maar ook beurzen te verstrekken voor kost en inwoning en – indien nodig – voor begeleiding. Dit programma heeft ook het potentieel om een publiek-privaat samenwerkingsproject te zijn, bijvoorbeeld met de vervoers- en toeristische sector, om ook op financieel gebied meer te bereiken. Nauwe betrokkenheid van middenveldgroepen bij bovengenoemde partnerschappen, alsook bij innovatieve vormen van samenwerking kan hen tevens in staat stellen een actieve rol te spelen en er ook steeds toe bijdragen de doeltreffendheid van het Erasmusprogramma te verbeteren en de reikwijdte ervan te vergroten. Het programma moet op regionaal of lokaal niveau organen in kaart brengen die verantwoordelijk zijn voor het aanspreken van de deelnemers door het verspreiden van informatie via geschikte media en via relevante instellingen voor formeel of niet-formeel leren , en moet activiteiten ondersteunen die de leerdimensie van de ervaring vergroten.

Motivering

Om met dit aanbod van niet-formeel leren daadwerkelijk werkloze jongeren of jongeren met een lichamelijke handicap te bereiken is het niet voldoende om de gebruikelijke middelen te kiezen voor het verspreiden van informatie. Bovendien zal het helpen om niet alleen de reiskosten te financieren, maar ook beurzen toe te kennen die de extra kosten dekken die in deze gevallen automatisch ontstaan. Tegelijkertijd moeten minder ontwikkelde regio's ook worden beschouwd als een bestemming voor leerervaringen in het buitenland, en is het dus belangrijk om ook voor deze regio's de belangstelling en het enthousiasme van jongeren te wekken.

Wijzigingsvoorstel 17

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet ook het leren van talen stimuleren, met name door een groter gebruik van online-instrumenten, aangezien e-leren, wat toegang en flexibiliteit betreft, extra voordelen biedt voor het leren van talen.

Het programma moet ook het leren van talen stimuleren, met name door een groter gebruik van online-instrumenten, aangezien e-leren, wat toegang en flexibiliteit betreft, extra voordelen biedt voor het leren van talen. In dit verband moet het programma de nodige aandacht besteden aan regionale en minderheidstalen, mede op basis van de bepalingen van artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie betreffende culturele, religieuze en taalverscheidenheid.

Motivering

De wetgever moet het culturele en identiteitsaspect van regionale en minderheidstalen bevorderen, overeenkomstig artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de EU en het Europees Handvest van de regionale en minderheidstalen van de Raad van Europa (1992), dat ondertekend is door 16 EU-lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 18

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het programma moet maatregelen ondersteunen die de samenwerking tussen instellingen en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport bevorderen , met erkenning van hun fundamentele rol bij het toerusten van mensen met de kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn in een veranderende wereld, en bij de adequate verwezenlijking van het potentieel voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap, met name in de digitale economie .

Het programma moet maatregelen ondersteunen die de samenwerking bevorderen tussen instellingen en organisaties die actief zijn op het gebied van buitenschoolse vorming en van onderwijs en opleiding en sport, binnen de onderwijssectoren en – onder transparante voorwaarden – sectoroverstijgend in het veld , met erkenning van hun fundamentele rol bij het toerusten van mensen met de kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn in een veranderende wereld, en bij de adequate verwezenlijking van het potentieel voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap.

Motivering

Aangezien er ook buiten de digitale economie creatieve en innovatieve onderwijsinstellingen bestaan, zou de voorgestelde concentratie leiden tot ongerechtvaardigde uitsluiting.

Wijzigingsvoorstel 19

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wegens het belang van de strijd tegen klimaatverandering overeenkomstig de verbintenissen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en tot verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, zal dit programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in het beleid van de Unie en aan het algemene streven dat 25 % van de uitgaven op de begroting van de Unie klimaatdoelstellingen ondersteunen. De desbetreffende acties zullen worden vastgesteld tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma en zullen opnieuw worden bekeken in het kader van de desbetreffende processen van evaluatie en beoordeling.

Wegens het belang van de strijd tegen klimaatverandering overeenkomstig de verbintenissen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en tot verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, zal dit programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in het beleid van de Unie en aan het algemene streven dat 25 % van de uitgaven op de begroting van de Unie klimaatdoelstellingen ondersteunen. De desbetreffende acties, ook gericht op opleiding m.b.t. de klimaatverandering en overdracht van vaardigheden voor jonge Europeanen , zullen worden vastgesteld tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma en zullen opnieuw worden bekeken in het kader van de desbetreffende processen van evaluatie en beoordeling.

Motivering

Het is belangrijk om jongeren op te leiden op het gebied van preventie, mitigatie en beperking van het risico op natuurrampen, die o.a. het gevolg zijn van de klimaatverandering.

Wijzigingsvoorstel 20

Overweging 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Deze verordening moet de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang verlenen om hun bevoegdheden ten volle te kunnen uitoefenen. De volledige deelneming van derde landen aan het programma moet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarden in specifieke overeenkomsten betreffende de deelneming van het betrokken derde land aan het programma. Volledige deelname brengt bovendien de verplichting mee om een nationaal agentschap op te richten en sommige acties van het programma decentraal te beheren. Particulieren en entiteiten uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten kunnen deelnemen aan sommige acties van het programma, zoals omschreven in het werkprogramma en de door de Commissie gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen. Voor de uitvoering van het programma kunnen specifieke regelingen worden getroffen met betrekking tot particulieren en entiteiten uit de Europese microstaten.

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten en structurele samenwerkingsverbanden zoals de macroregionale strategieën van de Europese Unie . Deze verordening moet de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang verlenen om hun bevoegdheden ten volle te kunnen uitoefenen. De volledige deelneming van derde landen aan het programma moet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarden in specifieke overeenkomsten betreffende de deelneming van het betrokken derde land aan het programma. Volledige deelname brengt bovendien de verplichting mee om een nationaal agentschap op te richten en sommige acties van het programma decentraal te beheren. Particulieren en entiteiten uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten kunnen deelnemen aan sommige acties van het programma, zoals omschreven in het werkprogramma en de door de Commissie gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen. Voor de uitvoering van het programma kunnen specifieke regelingen worden getroffen met betrekking tot particulieren en entiteiten uit de Europese microstaten.

Motivering

De toevoeging is bedoeld om de macroregionale dimensie van het Europese beleid in het licht te stellen, tevens met verwijzing naar de deelname aan het Erasmus-programma door derde landen die betrokken zijn bij de vier thans bestaande macroregionale strategieën.

Wijzigingsvoorstel 21

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU"moet het programma rekening houden met de specifieke situatie van die gebieden. Er zullen maatregelen worden genomen om de deelname van de ultraperifere gebieden aan alle acties te vergroten. Mobiliteitsuitwisselingen en samenwerking tussen mensen en organisaties uit die gebieden en derde landen, met name hun buren, moeten worden bevorderd. Dergelijke maatregelen zullen worden gemonitord en zullen regelmatig worden geëvalueerd.

Overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de mededeling van de Commissie "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU"moet het programma rekening houden met de specifieke situatie van die gebieden. Er zullen maatregelen worden genomen om de deelname van de ultraperifere gebieden aan alle acties te vergroten. Mobiliteitsuitwisselingen en samenwerking tussen mensen en organisaties uit die gebieden en derde landen, met name hun buren, moeten worden bevorderd. Dergelijke maatregelen zullen worden gemonitord en zullen regelmatig worden geëvalueerd.

Motivering

De overweging moet de rechtsgrondslag van artikel 349 VWEU bevatten, omdat de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's hierin worden verwoord. Daarom stellen wij deze nieuwe formulering voor.

Wijzigingsvoorstel 22

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Bij alle acties van het programma moet er ook naar worden gestreefd de deelname te vergroten van regio's die te kampen hebben met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden als bedoeld in artikel 174, derde alinea, VWEU.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 23

Overweging 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er moet worden gezorgd voor een passende outreach, en passende bekendmaking en verspreiding van de mogelijkheden en resultaten van de door het programma ondersteunde acties op Europees, nationaal en lokaal niveau. De activiteiten inzake outreach, bekendmaking en verspreiding moeten uitgaan van de uitvoeringsorganen van het programma, in voorkomend geval met de steun van andere centrale belanghebbenden.

Er moet worden gezorgd voor een passende outreach, en passende bekendmaking en verspreiding van de mogelijkheden en resultaten van de door het programma ondersteunde acties op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. De activiteiten inzake outreach, bekendmaking en verspreiding moeten uitgaan van de uitvoeringsorganen van het programma, in voorkomend geval met de steun van andere centrale belanghebbenden.

Motivering

Met zowel de lokale als de regionale kenmerken moet rekening worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 24

Overweging 44

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om te zorgen voor een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening zal het programma maximaal gebruikmaken van de al bestaande uitvoeringsmechanismen. De uitvoering van het programma dient derhalve te worden toevertrouwd aan de Commissie en aan nationale agentschappen. Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, zouden de nationale agentschappen dezelfde moeten zijn als die welke waren aangewezen voor het beheer van het vorige programma. Het toepassingsgebied van de evaluatie vooraf van de naleving moet worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn, tenzij dit gerechtvaardigd is, zoals in geval van ernstige tekortkomingen of ondermaats presteren van het betrokken nationale agentschap.

Om te zorgen voor een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening zal het programma maximaal gebruikmaken van de al bestaande uitvoeringsmechanismen en op regionaal niveau worden versterkt . De uitvoering van het programma dient derhalve te worden toevertrouwd aan de Commissie en aan nationale agentschappen, die nauwer met het regionale niveau samenwerken . Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, zouden de nationale agentschappen, die intensiever met het regionale niveau moeten samenwerken , dezelfde moeten zijn als die welke waren aangewezen voor het beheer van het vorige programma. Om de efficiëntie en acceptatie van de door de nationale agentschappen genomen maatregelen verder te vergroten, moeten zij, in samenwerking met de relevante belanghebbenden, op lokaal of regionaal niveau adviesraden en ombudsmannen instellen om de administratieve procedures en besluiten te verbeteren en mogelijke protesten en geschillen tussen nationale agentschappen en gebruikers op een transparante, zakelijke en neutrale manier te beslechten. Het toepassingsgebied van de evaluatie vooraf van de naleving moet worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn, tenzij dit gerechtvaardigd is, zoals in geval van ernstige tekortkomingen of ondermaats presteren van het betrokken nationale agentschap.

Motivering

Om de betrokkenen nog meer aan het programma en met name aan de uitvoering daarvan te laten deelnemen, moeten de andere nationale agentschappen lessen trekken uit de goede ervaringen die het Bundesinstitut für berufliche Bildung (BIBB) in Duitsland heeft opgedaan met de oprichting van een gebruikersadviesraad.

Aangezien in het verleden herhaaldelijk protesten zijn gerezen tegen de subsidiebesluiten van nationale agentschappen en het niet logisch is dat de nationale agentschappen zelf protesten tegen hun beslissingen kunnen behandelen, is het een goed idee om, naar het praktijkvoorbeeld van Oostenrijk, ombudsmannen in te stellen die kunnen bijdragen tot de transparantie van besluitvormingsprocedures en tot deskundige maar neutrale oplossingen.

Wijzigingsvoorstel 25

Overweging 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten dienen ernaar te streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Dat houdt in dat, waar mogelijk en onverminderd het Unierecht inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen, kwesties die problemen veroorzaken bij het verkrijgen van visa en verblijfsvergunningen moeten worden opgelost. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden de lidstaten aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren.

De lidstaten zouden alle nodige maatregelen moeten treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Dat houdt in dat, waar mogelijk en onverminderd het Unierecht inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen, studiebeurzen van belasting moeten worden vrijgesteld en kwesties die problemen veroorzaken bij het verkrijgen van visa en verblijfsvergunningen moeten worden opgelost. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (3) worden de lidstaten aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren.

Motivering

In overeenstemming met overweging 49.

Wijzigingsvoorstel 26

Overweging 49

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de vereisten waaraan de begunstigden moeten voldoen te vereenvoudigen, moet zo veel mogelijk worden gebruikgemaakt van vereenvoudigde subsidies in de vorm van vaste bedragen, eenheidskosten en financiering volgens een vast percentage. De vereenvoudigde subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties van het programma, zoals door de Commissie gedefinieerd, moeten rekening houden met de kosten van levensonderhoud in het gastland. De Commissie en de nationale agentschappen in de uitzendende landen moeten deze vereenvoudigde subsidies kunnen aanpassen op basis van objectieve criteria, met name om de toegang van kansarme personen te garanderen. De lidstaten moeten voorts worden aangespoord die subsidies vrij te stellen van belasting en sociale premies, overeenkomstig het nationale recht. Die vrijstelling moet eveneens gelden voor publieke of particuliere entiteiten die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden.

Om de vereisten waaraan de begunstigden moeten voldoen te vereenvoudigen, moet zo veel mogelijk worden gebruikgemaakt van vereenvoudigde subsidies in de vorm van vaste bedragen, eenheidskosten en financiering volgens een vast percentage. De vereenvoudigde subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties van het programma, zoals door de Commissie gedefinieerd, moeten regelmatig worden herzien en aangepast aan de kosten van levensonderhoud in het gastland en de gastregio . De Commissie en de nationale agentschappen in de uitzendende landen moeten deze vereenvoudigde subsidies kunnen aanpassen op basis van objectieve criteria, met name om de toegang van kansarme personen te garanderen, wier deelnamekosten volledig door dergelijke subsidies moeten worden gedekt . De lidstaten moeten die subsidies voorts vrijstellen van belasting en sociale premies, overeenkomstig het nationale recht. Die vrijstelling moet eveneens gelden voor publieke of particuliere entiteiten die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 27

Overweging 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er moet worden gezorgd voor de complementariteit van alle acties die in het kader van het programma worden uitgevoerd met de activiteiten van de lidstaten en andere activiteiten van de Unie, met name op het gebied van onderwijs, cultuur en media, jongeren en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, landbouw en plattelandsontwikkeling met de nadruk op jonge landbouwers, cohesie, regionaal beleid, en internationale samenwerking en ontwikkeling.

Er moet worden gezorgd voor de complementariteit van alle acties die in het kader van het programma worden uitgevoerd met de activiteiten van de lidstaten en de regio's en andere activiteiten van de Unie, met name op het gebied van onderwijs, cultuur en media, jongeren en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, landbouw en plattelandsontwikkeling met de nadruk op jonge landbouwers, cohesie, regionaal beleid, en internationale samenwerking en ontwikkeling.

Motivering

Er moet ook worden gekeken naar de complementariteit van de acties in het kader van het programma met de activiteiten van de regio's.

Wijzigingsvoorstel 28

Overweging 52

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Hoewel het regelgevingskader het de lidstaten en regio's in de vorige programmeringsperiode al mogelijk maakte om synergieën te creëren tussen Erasmus+ en andere instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, die ook bijdragen tot de kwalitatieve ontwikkeling van de onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels in de Unie, is dat potentieel tot dusver te weinig benut, waardoor de systemische effecten van projecten en het effect op het beleid beperkt zijn gebleven. Op nationaal niveau moet doeltreffend worden gecommuniceerd en samengewerkt tussen de nationale instanties die belast zijn met het beheer van deze instrumenten, teneinde de impact ervan te maximaliseren. Het programma moet actieve samenwerking met deze instrumenten mogelijk maken.

Hoewel het regelgevingskader het de lidstaten en regio's in de vorige programmeringsperiode al mogelijk maakte om synergieën te creëren tussen Erasmus+ en andere instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, die ook bijdragen tot de kwalitatieve ontwikkeling van de onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels in de Unie, is dat potentieel tot dusver te weinig benut, waardoor de systemische effecten van projecten en het effect op het beleid beperkt zijn gebleven. Op nationaal niveau moet doeltreffend worden gecommuniceerd en samengewerkt tussen de nationale en regionale instanties die belast zijn met het beheer van deze instrumenten, teneinde de impact ervan te maximaliseren. Het programma moet actieve samenwerking met deze instrumenten mogelijk maken.

Motivering

Er moet ook worden gekeken naar de samenwerking met regionale instanties, aangezien dit niveau autoriteiten kent die verantwoordelijk zijn voor het beheer van andere EU-instrumenten, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen.

Wijzigingsvoorstel 29

Hoofdstuk 1, artikel 2, punt 6 (Definities)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

"breedtesport": georganiseerde sport die op lokaal niveau door amateursporters wordt beoefend, en sport voor iedereen;

"breedtesport": georganiseerde sport die op lokaal of regionaal niveau door amateursporters wordt beoefend, en sport voor iedereen;

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 30

Hoofdstuk 1, artikel 2, punt 14 (Definities)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

"partnerschap": een overeenkomst tussen een groep instellingen en/of organisaties om gezamenlijk activiteiten te ontplooien en projecten op te zetten;

"partnerschap": een overeenkomst tussen een groep instellingen en/of organisaties om gezamenlijk activiteiten te ontplooien en projecten op te zetten in het kader van het programma ;

Motivering

Er moet voor worden gezorgd dat niet elke vorm van samenwerking wordt aangemerkt als een "partnerschap"in de zin van de verordening.

Wijzigingsvoorstel 31

Hoofdstuk 1, artikel 2, punt 25 (Definities)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

"kansarme personen": personen die kampen met belemmeringen die hen om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migratieachtergrond of om redenen zoals een handicap en leerproblemen ervan weerhouden daadwerkelijk toegang te hebben tot de mogelijkheden in het kader van het programma;

"kansarme personen": personen die kampen met barrières die hen om economische, sociale, culturele, taal -, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migratieachtergrond of om redenen zoals fysieke, zintuiglijke of cognitieve handicaps ervan weerhouden daadwerkelijk toegang te hebben tot de mogelijkheden in het kader van het programma; barrièrevrije toegankelijkheid is een prioritaire doelstelling van het programma, die voorrang heeft op kwantitatieve of financiële aspecten ;

Motivering

Gelijke toegang tot kansen vergt dat belemmeringen zoals taalbarrières of leerproblemen worden aangepakt.

Wijzigingsvoorstel 32

Hoofdstuk 1, artikel 2, nieuw punt 27 bis (Definities)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

"vreemde taal": iedere taal die niet de eerste taal is van de lerende;

Motivering

Het leren van nieuwe talen dat door dit programma wordt bevorderd, mag niet beperkt blijven tot de officiële talen van de EU.

Wijzigingsvoorstel 33

Hoofdstuk 1, artikel 2, nieuw punt 27 ter (Definities)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

"personen met een handicap": personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen, die hen, in wisselwerking met diverse barrières, kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen aan de samenleving deel te nemen.

Motivering

Definitie overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, artikel 1, lid 2.

Wijzigingsvoorstel 34

Hoofdstuk II, artikel 4, kernactie 1 Leermobiliteit

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 1:

a)

de mobiliteit van studenten en personeel in het hoger onderwijs;

b)

de mobiliteit van lerenden en personeel in beroepsonderwijs en -opleiding;

c)

de mobiliteit van scholieren en schoolpersoneel;

d)

de mobiliteit van personeel in het volwassenenonderwijs;

e)

mogelijkheden voor het leren van talen, inclusief die welke mobiliteitsactiviteiten ondersteunen.

Op het gebied van opleiding en onderwijs ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 1, die ook kunnen worden uitgevoerd in combinatie met virtuele uitwisselingsprojecten :

a)

de korte, middellange of langdurige mobiliteit van studenten en personeel in het hoger onderwijs;

b)

de korte, middellange of langdurige mobiliteit van lerenden en personeel in beroepsonderwijs en -opleiding, met name van leerlingen, medewerkers en opleiders in kleine en middelgrote ondernemingen. Om lerenden voor te bereiden op taal- en interculturele uitdagingen, moeten doelgroepgerichte cursussen worden ontwikkeld, waarvoor ook op verschillende momenten van het jaar een aanvraag kan worden ingediend ;

c)

de korte, middellange of langdurige mobiliteit van scholieren en schoolpersoneel, onder andere voor stages in het algemeen vormend onderwijs ;

d)

de korte, middellange of langdurige mobiliteit personeel in het volwassenenonderwijs;

e)

mogelijkheden voor het leren van talen, inclusief die welke mobiliteitsactiviteiten ondersteunen, die moeten worden afgestemd op de specifieke behoeften van de verschillende doelgroepen ;

f)

de mobiliteit van volwassenen en ouderen in het kader van de universiteiten van de derde leeftijd of andere initiatieven op het gebied van permanente vorming;

g)

de mobiliteit van jongeren en jongerenwerkers voor leerdoeleinden op het gebied van niet-formeel onderwijs.

Motivering

(a-e)

Leermobiliteit moet vooral voor deze groep mensen en dit opleidingsgebied in het leven worden geroepen, met de mogelijkheid van een passende voorbereiding in het belang van een kwalitatief hoogstaand aanbod.

(f)

Ter aanmoediging en ondersteuning van levenslang leren en opleiding voor volwassenen en ouderen om hun kennis en vaardigheden te verbeteren, hun levenskwaliteit te verbeteren, hun integratie te bevorderen en de Europese identiteit onder alle leeftijdsgroepen te verspreiden.

(g)

Alleen het toepassingsgebied van het formele en meer academische onderwijs is in het wijzigingsvoorstel opgenomen. Het is passend om een punt betreffende de mobiliteit van jongeren en jongerenwerkers in kernactie 1 op te nemen.

Wijzigingsvoorstel 35

Hoofdstuk 2, artikel 5, kernactie 2 Samenwerking tussen organisaties en instellingen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:

a)

partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;

b)

partnerschappen voor excellentie, met name Europese universiteiten, kenniscentra voor beroepsopleiding en gezamenlijke mastergraden;

c)

partnerschappen voor innovatie ter versterking van de Europese innovatiecapaciteit;

d)

online platforms en hulpmiddelen voor virtuele samenwerking, inclusief de ondersteunende diensten voor eTwinning en voor het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa.

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:

a)

partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen op regionaal gebied ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;

b)

partnerschappen voor excellentie, met name Europese universiteiten en kenniscentra voor beroepsopleiding, die niet alleen in de grote steden van Europa hoeven te zijn, moeten met de deelname van de regio's de belanghebbenden ondersteunen in hun operationele samenwerkingsverbanden en gezamenlijke mastergraden ontwikkelen ;

c)

partnerschappen voor innovatie ter versterking van de Europese innovatiecapaciteit en om "Europese bedrijven en ondernemingen"te onderscheiden die zich in het bijzonder inzetten voor de Europese kwalificatie van hun stagiairs ;

d)

online platforms en hulpmiddelen voor virtuele samenwerking, inclusief de ondersteunende diensten voor eTwinning en voor het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa.

Motivering

De kenniscentra voor beroepsopleiding kunnen hun doel alleen bereiken als zij voortbouwen op bestaande structuren en met de belanghebbenden samenwerken in plaats van hen tegen te werken.

Wijzigingsvoorstel 36

Hoofdstuk II, artikel 6, kernactie 3 Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Kernactie 3

Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:

a)

de voorbereiding en uitvoering van de algemene en sectorale beleidsagenda's op het gebied van onderwijs en opleiding, mede met de steun van het Eurydice-netwerk of activiteiten van andere relevante organisaties;

b)

de ondersteuning van instrumenten en maatregelen van de Unie ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie en de erkenning van competenties, vaardigheden en kwalificaties (4);

c)

de beleidsdialoog en de samenwerking met belangrijke belanghebbenden, inclusief Uniewijde netwerken, Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van onderwijs en opleiding;

d)

maatregelen die bijdragen tot de kwalitatieve en inclusieve uitvoering van het programma;

e)

samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie;

f)

verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en -prioriteiten en over het programma.

Kernactie 3

Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:

a)

de voorbereiding en uitvoering van de algemene en sectorale beleidsagenda's op het gebied van onderwijs en opleiding, mede met de steun van het Eurydice-netwerk of activiteiten van andere relevante organisaties;

b)

de ondersteuning van instrumenten en maatregelen van de Unie ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie en de erkenning van competenties, vaardigheden en kwalificaties (5);

c)

de beleidsdialoog en de samenwerking met belangrijke belanghebbenden, inclusief Uniewijde netwerken, Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van onderwijs en opleiding;

d)

maatregelen die bijdragen tot de kwalitatieve en inclusieve uitvoering van het programma;

e)

samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie;

f)

verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en -prioriteiten en over het programma;

g)

de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën van de EU.

Motivering

Voorgesteld wordt het Erasmusprogramma ook op macroregionaal niveau uit te bouwen ter ondersteuning van de relevante strategieën voor economische, sociale en territoriale samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen.

Wijzigingsvoorstel 37

Hoofdstuk II, artikel 7 Jean Monnet-acties

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Jean Monnet-acties

Het programma ondersteunt onderwijs, leren, onderzoek en discussie over de Europese integratie door middel van de volgende acties:

a)

Jean Monnet-actie op het gebied van het hoger onderwijs;

b)

Jean Monnet-actie op andere onderwijs- en opleidingsgebieden;

c)

steun aan de volgende instellingen met een doelstelling van Europees belang: het Europees Universitair Instituut in Florence, inclusief zijn school voor transnationale governance; het Europacollege (campussen Brugge en Natolin); het Europees Instituut voor Bestuurskunde in Maastricht; de Academie voor Europees Recht in Trier; het Europees Agentschap voor bijzondere onderwijsbehoeften en inclusief onderwijs in Odense en het Internationaal Centrum voor Europese vorming in Nice;

Jean Monnet-acties

Het programma ondersteunt onderwijs, leren, onderzoek en discussie over de Europese integratie door middel van de volgende acties:

a)

Jean Monnet-actie op het gebied van het hoger onderwijs;

b)

Jean Monnet-actie op andere onderwijs- en opleidingsgebieden;

c)

steun aan de volgende instellingen met een doelstelling van Europees belang: het Europees Universitair Instituut in Florence, inclusief zijn school voor transnationale governance; het Europacollege (campussen Brugge en Natolin); het Europees Instituut voor Bestuurskunde in Maastricht; de Academie voor Europees Recht in Trier; het Europees Agentschap voor bijzondere onderwijsbehoeften en inclusief onderwijs in Odense en het Internationaal Centrum voor Europese vorming in Nice;

d)

Jean Monnet-actie op het gebied van opleiding en onderzoek inzake milieubescherming, de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling en het milieu- en klimaatbeleid in ruimere zin, met inbegrip van natuurrampen, met bijzondere nadruk op preventie, mitigatie en beperking van schade.

Motivering

De voorgestelde aanvulling is bedoeld om de Jean Monnet-acties in het kader van het programma kracht bij te zetten.

Wijzigingsvoorstel 38

Hoofdstuk IV, artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Daarnaast zal er steun zijn voor de bevordering van de mobiliteit van amateursporters die deelnemen aan wedstrijden, met name als zij in afgelegen, insulaire of ultraperifere gebieden wonen.

Motivering

Het is van essentieel belang om mobiliteitsmaatregelen te ondersteunen voor deze sporters, die vanwege hun woonplaats grotere moeilijkheden ondervinden wanneer zij een uitwedstrijd spelen. Alle sporters moeten gelijke toegang hebben tot mobiliteit.

Wijzigingsvoorstel 39

Hoofdstuk IV, artikel 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;

a)

partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma; om ook kleinere lokale en regionale instanties in staat te stellen aan dit programma deel te nemen, moet het minimumaantal landen dat aan een maatregel moet deelnemen, tot zes landen worden teruggebracht ;

Motivering

Aangezien veel activiteiten worden georganiseerd door kleine lokale of regionale instanties, moet het vereiste aantal landen concreet worden verminderd in het belang van een ruimere en meer inclusieve toegang.

Wijzigingsvoorstel 40

Hoofdstuk IV, artikel 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

6.   […]

6.   […]

7.     De subsidies voor leermobiliteit van personen zoals bedoeld in artikel 4 moeten zijn afgestemd op de regelmatig herziene reële kosten van levensonderhoud in de gastregio.

Motivering

Het is zaak de terugbetaling van kosten voor levensonderhoud in een gastland af te stemmen op de geüpdatete reële kosten in een specifieke gastregio daar nationale gemiddelden bedrieglijk kunnen zijn.

Wijzigingsvoorstel 41

Hoofdstuk VIII, artikel 22, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in artikel 24 bedoelde nationale agentschappen ontwikkelen een consistente strategie voor een doeltreffende outreach en voor de verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties, staan de Commissie bij in de uitvoering van haar algemene taak van voorlichting over het programma, met inbegrip van informatie over de op nationaal en Unieniveau beheerde acties en activiteiten, en de resultaten ervan, en informeren relevante doelgroepen over de acties die in hun land zijn ondernomen.

De in artikel 24 bedoelde nationale agentschappen ontwikkelen een consistente strategie voor een doeltreffende outreach waarmee de afzonderlijke gebieden van het programma zichtbaar worden gemaakt , en voor de verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties, staan de Commissie bij in de uitvoering van haar algemene taak van voorlichting over het programma, met inbegrip van informatie over de op nationaal en Unieniveau beheerde acties en activiteiten, en de resultaten ervan, en informeren relevante doelgroepen vanaf de vooropleiding tot hoger onderwijs en beroepshogeschool via relevante media en in overleg met de belanghebbenden over de acties die in hun land zijn ondernomen.

Motivering

Voor het bereiken van de verdrievoudiging van het aantal beoogde deelnemers moet in zowel de interne als de externe communicatie op passende wijze rekening worden gehouden met de programmagebieden, om op die wijze multiplicatoreffecten te kunnen bereiken.

Wijzigingsvoorstel 42

Hoofdstuk IX, artikel 23, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten treffen alle nodige en passende maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen, waar mogelijk ook maatregelen gericht op het oplossen van problemen die het verkrijgen van een visum bemoeilijken.

De lidstaten treffen alle nodige en passende maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen, waar mogelijk ook maatregelen gericht op het voorkomen van belastingen op subsidies, het waarborgen van de meeneembaarheid van rechten tussen de sociale stelsels van de EU en het oplossen van problemen die het verkrijgen van een visum bemoeilijken.

Motivering

Formulering met het oog op samenhang met voorgaande overwegingen.

Wijzigingsvoorstel 43

Hoofdstuk IX, artikel 25, nieuw lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De Commissie richt een adviesraad op waarin de essentiële belanghebbenden, met inbegrip van lokale en regionale belanghebbenden, de Commissie voortdurend adviseren over de uitvoering van het programma en zo bijdragen aan een betere verwezenlijking van de doelstellingen ervan.

Motivering

Om de betrokkenen nog meer aan het programma en met name aan de uitvoering daarvan te laten deelnemen, moet de Commissie lessen trekken uit de goede ervaringen die het Bundesinstitut für berufliche Bildung (BIBB) in Duitsland heeft opgedaan met de oprichting van een gebruikersadviesraad.

Wijzigingsvoorstel 44

Hoofdstuk XI, artikel 29, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van het programma, die zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van dit programma en die voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep, maar die niet worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen, kunnen worden geselecteerd voor financiering door de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen). In dat geval zijn de medefinancieringspercentages en de subsidiabiliteitsregels op basis van deze verordening van toepassing. Die acties worden door de in artikel [65] van Verordening (EU)XX [GB-verordening] bedoelde beheersautoriteit uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van die verordening en de fondsspecifieke verordeningen, met inbegrip van de voorschriften inzake financiële correcties.

Acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van het programma, die zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van dit programma en die voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep, maar die niet worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen, moeten worden voorzien van een excellentiekeurmerk ter erkenning van hun hoge kwaliteit . Een en ander kan hun steunaanvraag faciliteren, evenals hun eventuele selectie voor financiering uit andere bronnen, waaronder de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen). In dat geval zijn de medefinancieringspercentages en de subsidiabiliteitsregels op basis van deze verordening van toepassing. Die acties worden door de in artikel [65] van Verordening (EU)XX [GB-verordening] bedoelde beheersautoriteit uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van die verordening en de fondsspecifieke verordeningen, met inbegrip van de voorschriften inzake financiële correcties.

Motivering

Het excellentiekeurmerk wordt succesvol gebruikt voor O&I-projecten. Er kan daarom worden overwogen de regeling uit te breiden tot Erasmus-projecten.

Wijzigingsvoorstel 45

Hoofdstuk XII, artikel 31, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het comité kan in specifieke samenstelling bijeenkomen teneinde sectorale vraagstukken te behandelen. In voorkomend geval kunnen, overeenkomstig zijn reglement van orde en per geval, externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van de sociale partners, als waarnemer voor een vergadering worden uitgenodigd.

Het comité kan in specifieke samenstelling bijeenkomen teneinde sectorale vraagstukken te behandelen. In voorkomend geval kunnen, overeenkomstig zijn reglement van orde en per geval, externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van de sociale partners of relevante regionale belanghebbenden , als waarnemer voor een vergadering worden uitgenodigd.

Motivering

Spreekt voor zich.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

is verheugd over de algemene doelstelling om de persoonlijke, educatieve en beroepsontwikkeling van personen in buitenschoolse opleiding, opleiding en onderwijs en het hoger onderwijs, zowel in Europa als daarbuiten, te ondersteunen en zo bij te dragen tot duurzame groei, werkgelegenheid en sociale samenhang en de versterking van de Europese identiteit; deze belangrijke taak begint op lokaal en regionaal niveau in het veld en moet daarom nauw verbonden worden met het Europese niveau.

2.

Het is een goede zaak dat de Commissie een verdubbeling van de programmabegroting voorstelt. Het beoogde doel om het aantal deelnemers aan het programma te verdrievoudigen is onder de huidige voorwaarden, zoals een grotere sociale inclusiviteit, echter moeilijk te bereiken. Ook zou het wenselijk zijn dat de toenemende administratieve rompslomp van het programma in de toekomst wordt weggenomen. De rol van veel lokale overheden, die financieel bijdragen aan de economische steun die jongeren ontvangen wanneer zij deelnemen aan Erasmus+, wordt tevens als goede praktijk beschouwd.

3.

Het CvdR dringt aan op een transparante, gelijkmatige verdeling van de middelen over de gehele periode van zeven jaar, met name om aan het begin van de looptijd van het programma een toename van de middelen mogelijk te maken en aan de verwachtingen van het programma te kunnen voldoen. De begroting moet niet alleen aan de verschillende onderwijssectoren, met inbegrip van universiteiten, maar ook gedifferentieerd aan de kernacties worden gekoppeld zodat duidelijk wordt welke aandelen centraal door de Commissie en welke aandelen decentraal in de lidstaten en regio’s worden beheerd.

4.

Om deelname aan het programma te stimuleren, moeten studiebeurzen worden vrijgesteld van belasting, terwijl de deelname van kansarmen volledig moet worden gedekt door subsidies.

5.

Het CvdR pleit nadrukkelijk voor een substantiële vereenvoudiging van de procedure voor het indienen van aanvragen, het projectbeheer en de documentatieplicht voor alle programmagebieden. Voorts moet opnieuw steun worden ingevoerd voor "voorbereidende bezoeken"voor de planning van aanvragen. Het CvdR dringt erop aan dat het onlineplatform van het programma wordt geïntegreerd met de diensten van andere Europese programmaplatforms, zoals Horizon 2020, zodat de begunstigden zowel tijdens de voorbereiding en indiening van voorstellen als tijdens het beheer van projecten de grootst mogelijke doeltreffendheid en transparantie wordt geboden. Voorts moet het excellentiekeurmerk, dat met succes wordt gebruikt voor O&I-projecten, ook worden toegekend aan acties van hoge kwaliteit die voor het programma in aanmerking komen maar niet worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen. Doel is de hen betreffende steunaanvraag en uiteindelijke selectie voor financiering via andere financiële instrumenten van de EU te vergemakkelijken.

6.

Het CvdR wijst op het belang van levenslang leren: daarom moeten alle leeftijdsgroepen en formeel en niet-formeel leren in dezelfde mate door het programma worden ondersteund. Onderwijs mag niet alleen de verbetering van de inzetbaarheid nastreven maar moet de algehele ontwikkeling van de persoon en van zijn/haar vaardigheden en competenties beogen.

7.

Het CvdR beschouwt het voorstel van de Commissie om het programma toegankelijk te maken voor organisaties met weinig of geen relevante aanvraagervaring en/of met een geringe operationele capaciteit als zinvol en is daarom verheugd over de invoering van de specifieke maatregel "kleinschalige partnerschappen".

8.

Het CvdR is het eens met de Commissie dat het voorgestelde Erasmusprogramma zijn bestaansrecht ontleent aan de in de artikelen 165 en 166 van het VWEU genoemde doelstellingen en in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel ten uitvoer moet worden gelegd. Het is van groot belang lokale en regionale instanties, besturen en besluitvormers bij het ontwerp, de uitvoering en het beheer van de voorgestelde maatregelen te betrekken. Zij staan namelijk dichter bij de betrokkenen, beschikken over sleutelcompetenties in het onderwijs- en opleidingsbeleid en spelen een belangrijke rol spelen in het jeugd- en arbeidsmarktbeleid. Het CvdR erkent in dit verband dat de Commissievoorstellen het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel recht doen.

9.

Met name mobiliteitsactiviteiten moeten worden uitgebreid en bevorderd en de participatiemogelijkheden voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leer-, sport-, culturele en onderzoeksactiviteiten moeten worden verbeterd. Het valt voorts toe te juichen dat vrijwilligers in deze context ook expliciet worden genoemd.

10.

De Commissie heeft terecht de resultaten van de tussentijdse evaluatie van het huidige Erasmus+-programma meegenomen en de structuur van het vorige programma gehandhaafd.

11.

De ontwerpverordening is zeer algemeen en zorgt voor veel flexibiliteit bij de uitvoering. Het Comité wijst in dit verband op het belang van de uitvoeringsbepalingen en roept de Commissie op de lidstaten, nationale agentschappen, de regionale overheden en belanghebbenden, alsmede het regionale niveau nauw te betrekken bij de uitwerking ervan.

12.

Het CvdR betreurt het dat het programma niet langer "Erasmus+"maar "Erasmus"zal worden genoemd. Aangezien het acroniem "Erasmus"staat voor "European Region Action Scheme for the Mobility of University Students", wijst het CvdR erop dat er passende maatregelen moeten worden genomen om de zichtbaarheid van de afzonderlijke onderwijs- of steungebieden te waarborgen, om ervoor te zorgen dat het merk "Erasmus"in verband wordt gebracht met alle gebieden van onderwijs, jeugd en sport.

13.

Het is een goede zaak dat de meeste mobiliteitsmaatregelen, ook alle vormen van mobiliteit op het gebied van onderwijs en onderzoek, met name mobiliteit voor scholieren, in de toekomst zullen worden gegroepeerd onder kernactie 1 "Individuele leermobiliteit".

14.

Het CvdR dringt erop aan dat het Verenigd Koninkrijk na zijn uittreden uit de Europese Unie onder vooraf vastgestelde voorwaarden kan blijven deelnemen aan het programma, en verheugt zich erover dat deze mogelijkheid is gecreëerd door middel van artikel 16, lid 1, onder d) "Geassocieerde derde landen".

15.

Er moet worden overwogen de door dit programma gecreëerde mogelijkheden voor virtuele samenwerking ook geleidelijk open te stellen voor onderwijs- en opleidingsprojecten met instellingen in de mediterrane landen en in Afrika.

16.

Voor alle vormen van leermobiliteit moeten doeltreffende prikkels worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijk vervoer en aldus het principe wordt nageleefd dat 25 % van de EU-uitgaven de klimaatdoelstellingen moeten ondersteunen.

17.

De subsidies en specifieke beurzen voor leermobiliteit moeten worden aangepast aan de regelmatig herziene reële kosten van levensonderhoud in de gastregio.

18.

Het CvdR pleit voor de instandhouding en versterking van decentraal beheerde "strategische partnerschappen"op het gebied van opleiding en onderwijs, aangezien deze vorm van samenwerking zijn waarde heeft bewezen en het onlangs geïntroduceerde concept van "partnerschappen voor samenwerking"minder ambitieus overkomt.

19.

Het is van groot belang dat het technisch overleg met de Commissie hierover wordt voortgezet. In dit verband wordt gewezen op het belang van het effectbeoordelingsverslag dat de Commissie op basis van de samenwerkingsovereenkomst met het CvdR te gelegener tijd zal publiceren.

Opleiding en onderwijs

20.

Het CvdR betreurt het dat de bereidheid van bedrijven om stagiairs naar andere programmalanden te sturen, nog steeds laag is. Hiervoor moeten stimulansen worden ingevoerd en moeten campagnes worden gevoerd bij institutionele economische actoren zoals Kamers van Koophandel en Industrie alsook bedrijven en hun organisaties en verenigingen die opleidingsdiensten verstrekken, met name op regionaal en lokaal niveau.

21.

Het CvdR stelt voor na te denken over de onderscheiding "Europese onderneming"om ondernemingen en bedrijven meer te motiveren hun stagiairs en de desbetreffende opleiding meer open te stellen voor "Europa"middels het gebruik van de kansen die Erasmus biedt. Met het oog daarop verzoekt het de Commissie een register op te stellen van bedrijven die aan het Erasmus-programma deelnemen en die het logo van "Erasmus-bedrijf"zouden kunnen krijgen.

22.

Op het gebied van beroepsopleiding moeten zowel korte als langere verblijven in het buitenland worden bevorderd om te voldoen aan de bedrijfsbehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen alsook om tegemoet te komen aan de individuele mogelijkheden van de deelnemers. Voorts moet het programma ook taal- en interculturele voorbereidende maatregelen ondersteunen met systematische leerbegeleiding voor lerenden.

23.

Het CvdR wijst erop dat de doelgroep volwassenenonderwijs bestaat uit volwassenen van alle leeftijden en sociale achtergronden, niet alleen uit volwassenen met lage (formele) kwalificaties.

24.

"Volwassenenonderwijs"moet bovendien worden bevorderd in de zin van algemene ontwikkeling en mag niet worden beperkt tot "voortgezette beroepsopleiding". In het volwassenenonderwijs moet rekening worden gehouden met freelancers en vrijwilligers.

25.

Het CvdR is verheugd over de uitbreiding van de leermobiliteit in scholen, met name over de mogelijkheid voor individuele mobiliteit. Tegelijkertijd moeten er echter ook strategische oplossingen worden ontwikkeld om niet alleen de mobiliteit van leerlingen en studenten te verbeteren, maar ook hun mogelijke terugkeer naar hun regio van herkomst te vergemakkelijken.

26.

De introductie van de "Netwerken van Europese universiteiten"is een goede zaak, hoewel dit hogere kosten met zich mee kan brengen. De Europese netwerken moeten worden opgezet, ondersteund en geleid door universiteiten om het universitaire landschap in Europa duurzaam te versterken via de kennisdriehoek (onderwijs, onderzoek, innovatie), met behulp van financiering door de overheid én financiering door de particuliere sector.

27.

Gepleit wordt, met name op het gebied van beroepsopleiding, voor de ontwikkeling van "Europese scholen", in de zin van "Europese universiteiten", die duurzame samenwerking tussen instellingen uit verschillende lidstaten op het gebied van uitwisseling van jongeren en personeel, leerplancoördinatie en virtuele samenwerking zouden bevorderen.

28.

Het CvdR is verheugd over de uitbreiding van Jean Monnet-acties van het hoger onderwijs naar andere gebieden van onderwijs en opleiding, en daarmee de overdracht van kennis over kwesties van EU-integratie aan een breder publiek.

Jongeren

29.

Bestaande lokale en regionale jeugdwerkinstellingen moeten meer als potentiële begunstigden worden beschouwd.

30.

Het CvdR is verheugd dat het nieuwe programma "DiscoverEU"jonge mensen van 18 jaar en ouder de kans geeft om binnen een beperkt tijdsbestek per trein de EU-landen te verkennen, maar wijst erop dat, ook al moet dit nieuwe programma een sterke leercomponent bevatten, dit niet ten koste mag gaan van leermobiliteit, die het hoofddoel van het Erasmusprogramma moet blijven. Het Comité benadrukt dat het wenselijk is dat alle EU-jongeren de mogelijkheid krijgen deze diversiteit van cultuur, natuur en mensen te leren kennen, ongeacht de draagkracht van hun ouders en stelt voor om prioriteit te geven aan publiek-private partnerschappen voor financiering, met name met de vervoers- en toeristische sector.

31.

Het CvdR is ingenomen met de samenhang met de nieuwe EU-jongerenstrategie en andere initiatieven op het gebied van jongeren, zoals het Europese solidariteitskorps.

Sport

32.

Het CvdR wijst op het speciale belang van sportevenementen zonder winstoogmerk en acht het opportuun het huidige plafond van 10 % van de sportbegroting dat kan worden gebruikt voor sportevenementen, af te schaffen. Ook is het er voorstander van om in de toekomst kleinere evenementen met minder dan tien deelnemende programmalanden te ondersteunen.

33.

Het CvdR pleit ervoor om met name voor de breedtesport het aantal programmalanden aanzienlijk uit te breiden, aangezien de Europese sport traditioneel ver over de grenzen van de Europese Unie heen reikt.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)   COM(2018) [].

(2)  Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).

(3)  Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).

(4)  Met name het enkele Uniekader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties; het Europees kwalificatiekader; het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten; het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs; de Europese Vereniging voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs; het Europees netwerk van informatiecentra in de Europese regio en de nationale informatiecentra voor academische erkenning in de Europese Unie; en de Euroguidance-netwerken.

(5)  Met name het enkele Uniekader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties; het Europees kwalificatiekader; het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten; het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs; de Europese Vereniging voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs; het Europees netwerk van informatiecentra in de Europese regio en de nationale informatiecentra voor academische erkenning in de Europese Unie; en de Euroguidance-netwerken.


16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/74


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het voorstel voor een verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht

(2019/C 168/09)

Algemeen rapporteur:

Anna MAGYAR (HU/EPP), vicevoorzitter van de raad van het comitaat Csongrád

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden nr. 98/700/JBZ van de Raad, Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad —

Een bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van leiders in Salzburg op 19—20 september 2018

COM(2018) 631 fina

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2018) 631 final Artikel 2, lid (16)

Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„operationeel personeel”: de grenswachters, terugkeerbegeleiders, terugkeerspecialisten en andere relevante personeelsleden die het „permanente korps van de Europese grens- en kustwacht”uitmaken. Overeenkomstig de drie onder artikel 55, lid 1, omschreven categorieën is operationeel personeel in dienst van het Europees Grens- en kustwachtagentschap als statutair personeel (categorie 1), door de lidstaten gedetacheerd bij het Agentschap (categorie 2) of door de lidstaten ter beschikking gesteld om voor een korte tijd te worden ingezet (categorie 3). Operationeel personeel wordt ingedeeld bij grensbeheerteams, ondersteuningsteams voor migratiebeheer of terugkeerteams met uitvoerende bevoegdheden. Tot het operationeel personeel behoort ook het statutair personeel dat verantwoordelijk is voor de werking van de centrale Etias-eenheid;

„operationeel personeel”: de grenswachters, terugkeerbegeleiders, terugkeerspecialisten en andere relevante personeelsleden die het „permanente korps van de Europese grens- en kustwacht”uitmaken. Overeenkomstig de vier onder artikel 55, lid 1, omschreven categorieën is operationeel personeel in dienst van het Europees Grens- en kustwachtagentschap als statutair personeel (categorie 1), door de lidstaten gedetacheerd bij het Agentschap (categorie 2) of door de lidstaten ter beschikking gesteld om voor een korte tijd of voor snelle interventies te worden ingezet (categorie 3 en 4 ). Operationeel personeel wordt ingedeeld bij grensbeheerteams, ondersteuningsteams voor migratiebeheer of terugkeerteams. Personeelsleden van de categorieën 2, 3 en 4 mogen uitvoerende bevoegdheden uitoefenen . Tot het operationeel personeel behoort ook het statutair personeel dat verantwoordelijk is voor de werking van de centrale Etias-eenheid;

Motivering

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2018) 631 final Artikel 3 (a)

Europees Grens- en kustwachtagentschap

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

a)

grenstoezicht, met inbegrip van maatregelen om legale grensoverschrijdingen te vergemakkelijken en, waar passend, maatregelen op het gebied van het voorkomen en opsporen van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals het smokkelen van migranten, mensenhandel en terrorisme, en maatregelen in verband met de doorverwijzing van mensen die internationale bescherming behoeven of wensen aan te vragen;

a)

grenstoezicht, met inbegrip van maatregelen om legale grensoverschrijdingen te vergemakkelijken en, waar passend, maatregelen op het gebied van het voorkomen, opsporen en stoppen van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals het smokkelen van migranten, mensenhandel en terrorisme, en maatregelen in verband met de doorverwijzing van mensen die internationale bescherming behoeven of wensen aan te vragen;

Motivering

Grensbeheer moet ook operationele steun bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit omvatten.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2018) 631 final Artikel 8, lid (4), (6) en (7)

Cyclus voor het meerjarig strategisch beleid inzake Europees geïntegreerd grensbeheer

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(4)    De Commissie is bevoegd om, op basis van de in artikel 30, lid 2, bedoelde strategische risicoanalyse voor Europees geïntegreerd grensbeheer, overeenkomstig artikel 118 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot ontwikkeling van een meerjarig strategisch beleid voor het Europees geïntegreerd grensbeheer. In die gedelegeerde handelingen worden de beleidsprioriteiten en de strategische richtsnoeren met betrekking tot de in artikel 3 vermelde onderdelen vastgesteld voor de volgende vier jaar.

[…]

(6)   Met het oog op de uitvoering van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handelingen zorgen de lidstaten ervoor dat bij de opstelling van hun nationale strategie voor geïntegreerd grensbeheer nauw wordt samengewerkt tussen alle nationale autoriteiten die belast zijn met grensbeheer en terugkeer. Die nationale strategie is in overeenstemming met artikel 3, de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handelingen en de in lid 5 bedoelde technische en operationele strategie.

(7)   42 maanden na de vaststelling van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handeling verricht de Commissie, met de steun van het Agentschap, een grondige evaluatie van de uitvoering van de handelingen. Bij de voorbereiding van de volgende cyclus wordt rekening gehouden met de resultaten van die evaluatie.

(4)    Uiterlijk op [nader te bepalen datum] stuurt de Commissie een ontwerp van meerjarig strategisch beleid voor de eerste cyclus van het meerjarig strategisch beleid naar het Europees Parlement en de Raad , op basis van de in artikel 30, lid 2, bedoelde strategische risicoanalyse voor Europees geïntegreerd grensbeheer. Binnen [nader te bepalen termijn] na de presentatie door de Commissie komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bijeen om het ontwerp van meerjarig strategisch beleid te bespreken. Daarna is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 118 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot ontwikkeling van een meerjarig strategisch beleid voor het Europees geïntegreerd grensbeheer. In die gedelegeerde handelingen worden de beleidsprioriteiten en de strategische richtsnoeren met betrekking tot de in artikel 3 vermelde onderdelen vastgesteld voor de volgende vier jaar.

[…]

(6)   Met het oog op de uitvoering van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handelingen zorgen de lidstaten ervoor dat bij de opstelling van hun nationale strategie voor geïntegreerd grensbeheer nauw wordt samengewerkt tussen alle nationale autoriteiten die belast zijn met grensbeheer en terugkeer en in overleg met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten van de betrokken subnationale gebieden . Die nationale strategie is in overeenstemming met artikel 3, de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handelingen en de in lid 5 bedoelde technische en operationele strategie.

(7)   42 maanden na de vaststelling van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handeling verricht de Commissie, met de steun van het Agentschap, een grondige evaluatie van de uitvoering van de handelingen. Bij de voorbereiding van de volgende cyclus wordt rekening gehouden met de resultaten van die evaluatie. De Commissie brengt de Raad, het Europees Parlement en het Europees Comité van de Regio’s op de hoogte van de evaluatie.

Motivering

De nationale strategieën voor geïntegreerd grensbeheer moeten worden besproken met de lokale en regionale overheden van de gebieden die in hoge mate betrokken zijn bij de huidige, verwachte of potentieel sterke migratiestromen of die voor andere uitdagingen staan met ernstige gevolgen voor het lokale of regionale niveau. Bovendien moet de Commissie verslag uitbrengen aan de medewetgevers (Am. 23 ontwerpverslag LIBE) en aan de politieke vertegenwoordiging van het lokale en regionale bestuur op EU-niveau.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2018) 631 final Artikel 21, lid (1) en (3)

Nationaal coördinatiecentrum

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(1)   Elke lidstaat voorziet in de aanwijzing, het beheer en de instandhouding van een nationaal coördinatiecentrum, dat belast is met de coördinatie van informatie en de uitwisseling daarvan tussen alle autoriteiten die op nationaal niveau belast zijn met toezicht op de buitengrenzen, en met de andere nationale coördinatiecentra en het Agentschap. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de oprichting van het nationale coördinatiecentrum, waarna de Commissie daarvan aan de andere lidstaten en het Agentschap onverwijld mededeling doet.

[…]

(3)   Het nationaal coördinatiecentrum:

a)

draagt zorg voor de tijdige informatie-uitwisseling en de tijdige samenwerking tussen alle nationale autoriteiten met een taak op het gebied van toezicht op de buitengrenzen en met andere nationale coördinatiecentra en het Agentschap;

[…]

(1)   Elke lidstaat voorziet in de aanwijzing, het beheer en de instandhouding van een nationaal coördinatiecentrum, dat belast is met de coördinatie van informatie en de uitwisseling daarvan tussen alle autoriteiten die op nationaal niveau belast zijn met toezicht op de buitengrenzen, en, in voorkomend geval, met de bevoegde lokale en regionale overheden en andere nationale coördinatiecentra en het Agentschap. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de oprichting van het nationale coördinatiecentrum, waarna de Commissie daarvan aan de andere lidstaten en het Agentschap onverwijld mededeling doet.

[…]

(3)   Het nationaal coördinatiecentrum:

a)

draagt zorg voor de tijdige informatie-uitwisseling en de tijdige samenwerking tussen alle nationale autoriteiten met een taak op het gebied van toezicht op de buitengrenzen en, in voorkomend geval , met de bevoegde lokale en regionale overheden en andere nationale coördinatiecentra en het Agentschap;

[…]

Motivering

Om voor een goede verspreiding en uitwisseling van informatie op lokaal en regionaal niveau te zorgen, wanneer de lokale en regionale overheden bij een en ander zijn betrokken.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2018) 631 final Artikel 39, lid 3, (m)

Operationeel plan voor gezamenlijke operaties

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

m)

procedures ter bepaling van een mechanisme voor de ontvangst en doorzending naar het Agentschap van klachten tegen alle personen die deelnemen aan een gezamenlijke operatie of een snelle grensinterventie, waaronder grenswachters of andere relevante personeelsleden van de ontvangende lidstaat en teamleden, over vermeende inbreuken op de grondrechten in het kader van hun deelname aan een gezamenlijke operatie of snelle grensinterventie;

n)

logistieke regelingen, waaronder informatie over de werkomstandigheden en de omgeving van de gebieden waar de gezamenlijke operatie is gepland.

m)

een versnelde procedure voor de behandeling van onderdanen van derde landen die illegaal het grondgebied van een lidstaat binnenkomen ;

n )

procedures ter bepaling van een mechanisme voor de ontvangst en doorzending naar het Agentschap van klachten tegen alle personen die deelnemen aan een gezamenlijke operatie of een snelle grensinterventie, waaronder grenswachters of andere relevante personeelsleden van de ontvangende lidstaat en teamleden, over vermeende inbreuken op de grondrechten in het kader van hun deelname aan een gezamenlijke operatie of snelle grensinterventie;

o)

logistieke regelingen, waaronder informatie over de werkomstandigheden en de omgeving van de gebieden waar de gezamenlijke operatie is gepland.

Motivering

Tijdens een gezamenlijke operatie moet er ook een versnelde procedure zijn voor onderdanen van derde landen die illegaal het grondgebied van een lidstaat binnenkomen, zodat er zo snel mogelijk een terugkeerbesluit voor hen kan worden uitgevaardigd.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2018) 631 final Artikel 55, lid 1

Permanent korps van de Europese grens- en kustwacht

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Tot het Agentschap behoort een permanent korps van de Europese grens- en kustwacht met 10 000 operationele personeelsleden. Dat permanente korps is samengesteld uit de volgende drie categorieën personeel, in overeenstemming met het in bijlage I opgenomen schema van per jaar ter beschikking te stellen aantallen:

a)

categorie 1: operationele personeelsleden van het Agentschap die worden aangeworven overeenkomstig artikel 94, lid 1, en die worden ingezet in operationele gebieden overeenkomstig artikel 56;

b)

categorie 2: operationeel personeel dat door de lidstaten voor lange termijn bij het Agentschap wordt gedetacheerd als onderdeel van het permanente korps, overeenkomstig artikel 57;

c)

categorie 3: operationeel personeel dat door de lidstaten ter beschikking van het Agentschap wordt gesteld om voor een korte tijd deel uit te maken van het permanente korps, overeenkomstig artikel 58.

1.   Tot het Agentschap behoort een permanent korps van de Europese grens- en kustwacht met 10 000 operationele personeelsleden. Dat permanente korps is samengesteld uit de volgende vier categorieën personeel, in overeenstemming met het in bijlage I opgenomen schema van per jaar ter beschikking te stellen aantallen:

a)

categorie 1: operationele personeelsleden van het Agentschap die worden aangeworven overeenkomstig artikel 94, lid 1, en die worden ingezet in operationele gebieden overeenkomstig artikel 56;

b)

categorie 2: operationeel personeel dat door de lidstaten voor lange termijn bij het Agentschap wordt gedetacheerd als onderdeel van het permanente korps, overeenkomstig artikel 57;

c)

categorie 3: operationeel personeel dat door de lidstaten ter beschikking van het Agentschap wordt gesteld om voor een korte tijd deel uit te maken van het permanente korps, overeenkomstig artikel 58;

d)

categorie 4: operationeel personeel voor de snel inzetbare pool.

Motivering

Toevoeging van een vierde categorie operationeel personeel zou betekenen dat de lokale en regionale overheden geen personeel ter beschikking hoeven te stellen en dat de pool voor snelle grensinterventies wordt uitgebreid (Am. 55 en am. 64 van het ontwerpverslag van LIBE).

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2018) 631 final Artikel 64, lid 6

Pool van technische uitrusting

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]

Als de minimumhoeveelheid technische uitrustingsartikelen niet blijkt te volstaan om het voor die activiteiten overeengekomen operationele plan uit te voeren, herziet het Agentschap deze hoeveelheid op basis van gemotiveerde behoeften en een overeenkomst met de lidstaten.

[…]

Als de minimumhoeveelheid technische uitrustingsartikelen niet blijkt te volstaan om het voor die activiteiten overeengekomen operationele plan uit te voeren, herziet het Agentschap deze hoeveelheid op basis van gemotiveerde behoeften en een overeenkomst met de lidstaten en zorgt het ervoor dat die artikelen beschikbaar zijn .

Motivering

Om de uitvoering van de operationele plannen te waarborgen, zorgt het Agentschap, waar nodig, na onderzoek van de behoeften van de afzonderlijke operationele plannen, voor een minimale hoeveelheid technische uitrustingsartikelen.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2018) 631 final Artikel 84, lid 1

Accreditatiedocument

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

een recente digitale foto; en

d)

taken die tijdens de opdracht mogen worden uitgevoerd.

c)

een recente digitale foto;

d)

taken die tijdens de opdracht mogen worden uitgevoerd; en

e)

een specifiek identificatienummer.

Motivering

Elk document moet het specifieke identificatienummer bevatten van de houder van de kaart die wordt verstrekt voor het uitoefenen van een bepaald soort taken en bevoegdheden. Een specifiek identificatienummer zorgt er ook voor dat iemand sneller wordt teruggevonden in het registratiesysteem.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2018) 631 final Artikel 102, lid 4-6

Vergaderingen van de raad van bestuur

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Ierland wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

5.   Het Verenigd Koninkrijk wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur die plaatsvinden vóór de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

6.   Vertegenwoordigers van het Asielagentschap van de Europese Unie en Europol worden uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur. De raad van bestuur kan ook een vertegenwoordiger van relevante instellingen, organen en instanties van de Unie uitnodigen.

4.   Ierland wordt uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur.

5.   Het Verenigd Koninkrijk wordt uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur die plaatsvinden vóór de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

6.   Vertegenwoordigers van het Asielagentschap van de Europese Unie en Europol worden uitgenodigd om als waarnemers deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur. De raad van bestuur kan ook een vertegenwoordiger van relevante instellingen, organen en instanties van de Unie uitnodigen om als waarnemer op te treden .

Motivering

Alleen leden hebben stemrecht in de vergadering van de raad van bestuur. Andere landen en instanties worden uitgenodigd en mogen aan de vergadering deelnemen als waarnemers, maar hebben geen stemrecht.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2018) 631 final Artikel 116, lid 1

Evaluatie

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

de tenuitvoerlegging van Europese samenwerking op het gebied van kustwachttaken;

c)

de tenuitvoerlegging van Europese samenwerking op het gebied van grens- en kustwachttaken;

Motivering

Overeenkomstig artikel 4 wordt er samen met het Agentschap een Europese grens- en kustwacht gevormd.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

wijst nogmaals op de behoefte aan een grotere ondersteunende rol en een ruimer mandaat voor het Europees Grens- en kustwachtagentschap (hierna „het Agentschap” genoemd), met name met het oog op samenwerking met derde landen, om ervoor te zorgen dat de buitengrenzen van de EU goed worden beschermd en de terugkeer van illegale migranten veel doeltreffender verloopt. Een ruimer mandaat impliceert echter wel dat er meer garanties nodig zijn om ervoor te zorgen dat het Agentschap bij zijn optreden alle grondrechten en de internationale verplichtingen van de EU en haar lidstaten ten volle respecteert, met name het beginsel van non-refoulement, en om te voorkomen dat het Agentschap betrokken raakt bij operaties in derde landen waarbij de naleving van de grondrechten niet kan worden gegarandeerd.

2.

Het Comité erkent dat een doeltreffende controle van de buitengrenzen van de EU een belangrijk onderdeel is van een alomvattend EU-beleid op het gebied van migratie, en dat de voorgestelde versterking van de Europese grens- en kustwacht in dit verband noodzakelijk kan zijn; onderstreept echter, zoals vermeld in het recente advies van het CvdR over het Fonds voor asiel en migratie, dat de toename van de financiële en operationele middelen voor grensbewaking gepaard moet gaan met overeenkomstige inspanningen om de andere aspecten van het migratiebeleid van de EU kracht bij te zetten, teneinde een evenwichtige aanpak te waarborgen.

3.

Het Comité benadrukt dat vrij verkeer van EU-burgers een van de voornaamste verworvenheden van de EU is en dat ongedocumenteerde migratie over de buitengrenzen in een ruimte zonder binnengrenzen ernstige juridische, economische en veiligheidsgerelateerde gevolgen heeft voor de werking van het Schengensysteem.

4.

Als er weer grenscontroles worden ingevoerd aan de binnengrenzen, al is het maar tijdelijk, dan wordt het voor aangrenzende regio’s een stuk lastiger om met elkaar samen te werken; bovendien heeft dit ernstige gevolgen voor de regionale economie en daarom zijn effectieve controles aan de buitengrenzen essentieel.

5.

Een doeltreffende bescherming van de buitengrenzen draagt bij tot de bestrijding van mensenhandel en brengt het bedrijfsmodel van smokkelaars een definitieve slag toe, waardoor tragisch verlies van mensenlevens wordt voorkomen; bovendien kan een effectieve controle van de buitengrenzen lokale en regionale overheden helpen bij het voorkomen van bepaalde bedreigingen van de interne veiligheid, de openbare orde en de volksgezondheid, vooral langs de buitengrenzen van de EU.

6.

Het Comité is van mening dat een goed functionerend migratiebeleid staat of valt met een alomvattende aanpak van migratie, een betere controle van de buitengrenzen van de EU, evenals een functionerend gemeenschappelijk Europees asielstelsel, een gezamenlijke aanpak van mensen die internationale bescherming nodig hebben, een coherent systeem van wettelijke trajecten voor migratie en een veel consistenter beleid dat aandacht besteedt aan de externe dimensie en oorzaken van migratie.

7.

Een doeltreffend terugkeerbeleid is een essentieel onderdeel van een alomvattende aanpak van migratie en daarom moet het Agentschap de lidstaten ondersteuning kunnen bieden waar het gaat om de terugkeer van migranten, overeenkomstig het internationale en EU-recht en met inachtneming van het beginsel van non-refoulement.

8.

Het Comité is blij dat het Agentschap een ruimer mandaat heeft gekregen om uitgebreide steun te verlenen aan lidstaten en derde landen op het gebied van effectieve en humane terugkeer. Dit kan in specifieke gevallen ook betekenen dat derde landen op verzoek en zonder geografische beperkingen operationele ondersteuning kan worden geboden teneinde te voorkomen dat crisissituaties uit de hand lopen; in dergelijke gevallen zijn echter duidelijke garanties en waarborgen nodig met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten en het internationale recht, alsook passende mechanismen om ervoor te zorgen dat het Agentschap verantwoording aflegt over zijn optreden buiten de jurisdictie van de lidstaten.

9.

Voorts wijst het Comité op het feit dat de bescherming van de buitengrenzen een gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten is en daarom moet het voorstel ervoor zorgen dat de Commissie toeziet op de coördinatie en de controle van de buitengrenzen van de Unie.

10.

Het Comité vindt het noodzakelijk dat de lidstaten verplicht zijn bij te dragen aan de gezamenlijke acties van het Agentschap, maar is bezorgd over het voorstel om een permanent korps van 10 000 grenswachten op te richten, aangezien de inzet van nationale grenswachten en nationale personeelsleden voor het Agentschap kan leiden tot een mogelijke braindrain; onderstreept dat de invoering van dergelijke nieuwe structuren geen extra last mag vormen voor de lokale en regionale overheden, met name in de grensregio’s, en de uitvoering van taken aan de buitengrenzen door bestaande nationale, regionale of lokale structuren niet in gevaar mag brengen, en daarom stelt het Comité een meer realistische en stapsgewijze oprichting van het in bijlage I genoemde permanente korps voor.

11.

Het Comité is bezorgd over het ontbreken van een passende beoordeling van de verschillende aspecten van de impact van het voorstel, met inbegrip van de mogelijke territoriale impact, en vindt dat moet worden nagegaan hoe de ondersteunende rol van het Agentschap op de meest kosteneffectieve wijze kan worden gewaarborgd. In een dergelijke effectbeoordeling moet ook aandacht worden besteed aan de financiële gevolgen in zowel normale als crisissituaties, evenals aan de complexe juridische kwesties die zich met name bij operaties buiten het EU-grondgebied kunnen voordoen.

12.

Bij grensbeheer zijn meerdere partijen betrokken en ook de lokale en regionale overheden kunnen hierbij een rol spelen, zoals omschreven in artikel 22. Zo moeten de betreffende lokale en regionale autoriteiten (zoals de instanties die de grens- en kustregio’s beheren) naar behoren worden betrokken bij de uitwisseling van informatie, met name met betrekking tot de nationale coördinatiecentra (artikel 21) en bij de voorbereiding van nationale strategieën voor geïntegreerd grensbeheer (artikel 8).

13.

Het Comité benadrukt dat irreguliere migratie de lokale en regionale overheden onder grote druk zet en uitdagingen met zich meebrengt waar het gaat om het verlenen van beperkte openbare diensten aan mensen jegens wie wij een internationale verplichting hebben om opvang en asiel te bieden. Het is daarom van essentieel belang dat afgewezen asielzoekers snel worden teruggestuurd en dat legale migratiekanalen worden gerespecteerd.

14.

Het Comité is van mening dat de bescherming van de buitengrenzen van de EU van gemeenschappelijk belang is en dat de doelstellingen van de voorgestelde wetgeving door de lidstaten en de regionale overheden alleen niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt, en dat het voorstel derhalve in overeenstemming is met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio’s

Karl-Heinz LAMBERTZ


16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/81


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de verkeersveiligheid en geautomatiseerde mobiliteit

(2019/C 168/10)

Rapporteur:

József RIBÁNYI (HU/EVP), vicevoorzitter van de raad van het comitaat Tolna

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit: een EU-strategie voor de mobiliteit van de toekomst

COM(2018) 283 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Europa in beweging Duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, geconnecteerd en schoon

COM(2018) 293 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur

COM(2018) 274 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (COM(2018) 274 final)

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een groot gedeelte van de verkeersongevallen doet zich voor op een klein gedeelte van het wegennet, namelijk op wegen met grote verkeersintensiteiten, hoge snelheden en met grote verschillen in rijsnelheid. Een beperkte uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2008/96/EG tot de autosnelwegen en hoofd wegen die geen deel uitmaken van het TEN-T-netwerk zal dan ook een aanzienlijke bijdrage leveren tot de verbetering van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur in de hele Unie.

Een groot gedeelte van de verkeersongevallen doet zich voor op een klein gedeelte van het wegennet, namelijk op wegen met grote verkeersintensiteiten, hoge snelheden en met grote verschillen in rijsnelheid. Een uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2008/96/EG tot de autosnelwegen en andere hoofd wegen die geen deel uitmaken van het TEN-T-netwerk zal dan ook een aanzienlijke bijdrage leveren tot de verbetering van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur in de hele Unie en de waarborging van hetzelfde hoge veiligheidsniveau voor alle weggebruikers . Het is van essentieel belang dat lokale en regionale belanghebbenden worden betrokken bij de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn, met name bij de vaststelling van de weggedeelten die onder de reglementering vallen. Met een dergelijke aanpak zou het Commissievoorstel kunnen worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Motivering

Beperking van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot autosnelwegen en andere hoofdwegen conform de nationale wegindelingen.

Aangezien de regionale en lokale actoren hun grondgebied kennen, garandeert hun betrokkenheid dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot bepaalde wegvakken terdege gerechtvaardigd is. Voor zover deze aanpak gebaseerd is op multilevel governance en in overeenstemming is met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, zal de voorgestelde uitbreiding van het toepassingsgebied de harmonisatie van de veiligheidseisen voor alle EU-burgers vergemakkelijken.

Wijzigingsvoorstel 2

Nieuwe overweging na overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Om ervoor te zorgen dat een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied het beoogde effect heeft, is het logisch dat andere hoofdwegen ten minste de wegen omvatten die grote steden of regio's verbinden en die in de nationale wegindeling tot de hoogste wegcategorie onder de categorie "autosnelweg"behoren.

Motivering

De richtlijn dient in de eerste plaats gericht te zijn op wegen die van Europees belang zijn, d.w.z. wegen die grotere steden of regio's verbinden.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bovendien zal de verplichte toepassing van Richtlijn 2008/96/EG op alle weginfrastructuurprojecten buiten stedelijke gebieden die met middelen van de Unie worden gebouwd, garanderen dat deze middelen niet worden gebruikt om potentieel onveilige wegen aan te leggen.

Bovendien zal de verplichte toepassing van Richtlijn 2008/96/EG op alle weginfrastructuurprojecten buiten stedelijke gebieden die met middelen van de Unie worden gebouwd, garanderen dat deze middelen niet worden gebruikt om potentieel onveilige wegen aan te leggen. Op dezelfde manier moet ook aandacht worden besteed aan de situatie van bestaande onveilige wegen. Op dit gebied hebben regionale vervoersprogramma's vier keer zo veel middelen ter beschikking als de Connecting Europe Facility; in beide gevallen zijn er financiële middelen beschikbaar voor de planning en aanleg van nieuwe weggedeelten. Daarom moeten er voldoende middelen worden uitgetrokken voor de verbetering van bestaande wegen. Bij de uitvoering hiervan moeten maatregelen worden overwogen om kleinere regio's en steden in staat te stellen om de voor het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur vereiste investeringen te doen.

Motivering

Veilig wegvervoer moet in alle Europese woongebieden en regio's toegankelijk zijn; hiervoor zijn gerichte financiële middelen nodig voor de planning, het aanleggen en de exploitatie van wegen, met name in regio's die niet over de nodige financiële en andere middelen beschikken voor dergelijke doeleinden. Daar nieuwe weggedeelten vóór goedkeuring aan hogere verkeersveiligheidsnormen worden onderworpen, moeten bestaande wegen systematisch worden nagezien om te voldoen aan de geldende criteria voor het beheer van de verkeersveiligheid.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Risicogebaseerde wegennetbeoordelingen zijn een efficiënt en effectief instrument gebleken om te bepalen welke weggedeelten aan een meer gerichte en gedetailleerde verkeersveiligheidsinspectie moeten worden onderworpen en welke investeringen prioriteit moeten krijgen omdat ze kunnen leiden tot een verbetering van de veiligheid op het volledige wegennet. Het volledige wegennet dat onder deze richtlijn valt, moet dan ook systematisch worden beoordeeld om de verkeersveiligheid in de hele Unie te verbeteren.

Risicogebaseerde wegennetbeoordelingen zijn een efficiënt en effectief instrument gebleken om te bepalen welke weggedeelten aan een meer gerichte en gedetailleerde verkeersveiligheidsinspectie moeten worden onderworpen en welke investeringen prioriteit moeten krijgen omdat ze kunnen leiden tot een verbetering van de veiligheid op het volledige wegennet. Het volledige wegennet dat onder deze richtlijn valt, moet dan ook systematisch worden beoordeeld om de verkeersveiligheid in de hele Unie te verbeteren. Omdat veilig wegvervoer in alle Europese woongebieden en regio's mogelijk moet zijn, moet bij de methodologie van de risicogebaseerde wegennetbeoordeling voldoende rekening worden gehouden met multilevel governance. Territoriale eenheden van een hoger niveau moeten coördinatiefuncties inzake het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur krijgen, terwijl de functies die de staat en de gemeenten vervullen, op elkaar moeten worden afgestemd.

Motivering

Aangezien verkeersveiligheid deel uitmaakt van de toekomstvisie op woongebieden en regio's, moeten de relevante territoriale eenheden daar in overeenstemming met hun bevoegdheidsniveau aan bijdragen. Dit maakt de synchronisatie van de functies, uitgevoerd door de gemeenten en de staat, essentieel.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het veiligheidsniveau van bestaande wegen moet worden verbeterd door de investeringen te richten op de weggedeelten met het hoogste aantal ongevallen en het grootste potentieel om het aantal ongevallen te doen afnemen.

Het veiligheidsniveau van bestaande wegen moet worden verbeterd door de investeringen te richten op de weggedeelten met het hoogste aantal ongevallen en het grootste potentieel om het aantal ongevallen te doen afnemen. In dat proces moeten de fysieke en digitale infrastructuur van openbare wegen, waarop de richtlijn is gericht, parallel worden ontwikkeld. In dit verband moeten geautomatiseerde voertuigen met adaptieve cruisecontrol en vervoersondersteunende systemen bijdragen aan een veilig en doeltreffend verloop van het wegverkeer. Er moet voor worden gezorgd dat ook kleinere en ultraperifere regio's en regio’s met demografische uitdagingen in staat worden gesteld om de universele beschikbaarheid van digitale infrastructuur te waarborgen.

Motivering

Verkeersveiligheid is een ingewikkelde kwestie, maar biedt tevens schaalvoordelen. In dit verband moeten gerichte investeringen op plaatsen met de meeste ongevallen en verkeersdoden gepaard gaan met de ontwikkeling van complexe fysieke en digitale infrastructuur en met het faciliteren van uitgebreid gebruik van geautomatiseerde voertuigen met adaptieve cruisecontrol en toe te passen vervoerstechnologieën.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In 2016 maakten kwetsbare weggebruikers 46 % uit van alle verkeersdoden in de Unie. De veiligheid van deze weggebruikers zou moeten verbeteren door ervoor te zorgen dat in alle procedures van de richtlijn betreffende het beheer van de verkeersveiligheid rekening wordt gehouden met deze gebruikers.

In 2016 maakten kwetsbare weggebruikers 46 % uit van alle verkeersdoden in de Unie. De veiligheid van deze weggebruikers zou moeten verbeteren door ervoor te zorgen dat in alle procedures van de richtlijn betreffende het beheer van de verkeersveiligheid rekening wordt gehouden met deze gebruikers. De doelstelling om verkeersongevallen met voetgangers, fietsers en motorrijders te voorkomen of te beheersen, moet worden nagestreefd via onderwijs- en opleidingsinstrumenten en tegelijkertijd via de ontwikkeling van kwaliteitseisen voor infrastructuur die de mobiliteit en veiligheid van voetgangers en fietsers ondersteunt, d.w.z. wegmarkeringen, verkeersborden en voldoende voetgangersoversteekplaatsen, met name naast haltes van het openbaar vervoer en openbare gebouwen, alsmede door de aanleg van verhoogde, aparte fietszones en voetpaden langs alle wegvakken .

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het ontwerp en onderhoud van wegmarkeringen en verkeersborden is belangrijk voor de veiligheid van de weginfrastructuur, met name in het licht van de ontwikkeling van voertuigen die zijn uitgerust met rijhulpsystemen of hogere automatiseringsniveaus. Het is met name belangrijk ervoor te zorgen dat wegmarkeringen en verkeersborden gemakkelijk en betrouwbaar kunnen worden herkend door dergelijke voertuigen.

Het ontwerp en onderhoud van wegmarkeringen en verkeersborden is belangrijk voor de veiligheid van de weginfrastructuur, met name in het licht van de ontwikkeling van voertuigen die zijn uitgerust met rijhulpsystemen of hogere automatiseringsniveaus. Het is met name belangrijk ervoor te zorgen dat wegmarkeringen en verkeersborden gemakkelijk en betrouwbaar kunnen worden herkend door dergelijke voertuigen. Zo komen ook slimme wegen, slimme wegmarkeringen en verkeersborden de verkeersveiligheid in Europese regio's en steden ten goede. Voorts moet aandacht worden besteed aan de klimaatomstandigheden in deze regio's en steden, daar bijv. het plaatsen van wegdeksensoren en verkeerstekens afhankelijk is van het plaatselijke klimaat. Verder moet ervoor worden gezorgd dat deze sensoren ook kwetsbare en niet-geconnecteerde weggebruikers waarnemen.

Motivering

Bij veilig wegvervoer moet worden voorzien in wegmarkeringen en verkeersborden en -tekens die onder alle klimatologische omstandigheden herkenbaar zijn.

Wijzigingsvoorstel 8

Nieuwe overweging invoegen na overweging 18:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Bij het uitvoeren van wegennetbeoordelingen en verkeersveiligheidsinspecties moeten realistische uitvoeringstermijnen worden vastgesteld, rekening houdend met de administratieve en financiële capaciteiten van nationale, regionale en lokale diensten die bij de planning en uitvoering van het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur betrokken zijn, met name in landelijke, bergachtige, afgelegen en achterblijvende Europese regio's.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 1, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze richtlijn is van toepassing op wegen die deel uitmaken van het trans-Europese wegennet, op autosnelwegen en op hoofdwegen, en heeft betrekking op zowel wegen in de ontwerp- of aanlegfase als op wegen die reeds in gebruik zijn.

Deze richtlijn is van toepassing op wegen die deel uitmaken van het trans-Europese wegennet, op autosnelwegen en op andere hoofdwegen, en heeft betrekking op zowel wegen in de ontwerp- of aanlegfase als op wegen die reeds in gebruik zijn.

Motivering

Beperking van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot autosnelwegen en andere hoofdwegen conform de nationale wegindelingen.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 1(1) nieuw lid invoegen na lid 2:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Elke lidstaat duidt de hoofdwegen op zijn grondgebied aan, rekening houdend met zijn bestaande wegindeling en in passend overleg met de bevoegde lokale en regionale overheden. Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn in kennis van de hoofdwegen op zijn grondgebied. De lidstaten geven kennis van elke latere wijziging daarvan.

Motivering

Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het aan de afzonderlijke lidstaten om besluiten over wegindelingen te nemen.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 1, nieuw lid invoegen na lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(2a) aan artikel 4 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

De Commissie stelt op basis van de ervaring van alle nationale, regionale en lokale vervoersautoriteiten richtsnoeren op met precieze technische kenmerken voor de aanleg en het onderhoud van "vergevingsgezinde wegen"(wegen die op intelligente wijze zijn aangelegd om ervoor te zorgen dat rijfouten niet onmiddellijk ernstige gevolgen hebben) en promoot deze bij auditors en vervoersplanners. De Commissie verleent technische en financiële bijstand om de bevoegde instantie te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S

Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit – technologie, infrastructuur en cohesie

1.

erkent dat geconnecteerde en geautomatiseerde voertuigen zowel een kwestie van weginfrastructuur is als een voertuiggerelateerd probleem. In plattelandsgebieden moet prioriteit worden gegeven aan de ontwikkeling van slimme voertuigen, terwijl in stedelijke gebieden de nadruk meer op de ontwikkeling van slimmere wegen moet worden gelegd.

2.

Voor de harmonisatie in tijd en ruimte van het vervoer moet het gebruik van geautomatiseerde voertuigen worden uitgebreid. Het belangrijkste in het gemengde verkeer (door mensen bestuurde, begeleide en geautomatiseerde voertuigen) is het vaststellen van afgebakende verkeerszones die bijdragen tot minder congestie.

3.

Geautomatiseerde voertuigen kunnen een bijdrage leveren aan de cohesiedoelstellingen van de EU, daar zij met name intraregionale ongelijkheden kunnen verminderen en het woon-werkverkeer over langere afstanden gemakkelijker kunnen maken en aldus kunnen bijdragen tot minder verzadiging van grote stedelijke gebieden.

4.

Geautomatiseerde voertuigen kunnen als onderdeel van geïntegreerd vervoer helpen om de vervoersknooppunten gemakkelijk te bereiken. Het CvdR wijst op de voordelen van het uitbreiden van zelfrijdende oplossingen tot plattelandsgebieden, teneinde te voorzien in een flexibele aanvoer voor bussen of treinen.

5.

In dit verband merkt het CvdR tevens op dat openbaar vervoer grotendeels een bevoegdheid van lokale en regionale overheden is. De Commissie wordt dan ook opgeroepen om een kader en passende richtsnoeren te bieden voor regio's en gemeenschappen die hun ticketingsystemen en dienstregelingen alsook hun aanvoersystemen voor particuliere voertuigen op een hoger administratief niveau (regionaal, nationaal of Europees) willen integreren, in overeenstemming met de door de marktdeelnemers gehanteerde systemen.

6.

In piek- en stille verkeersperioden kunnen geautomatiseerde voertuigen een flexibele prijsstelling en reserveringen mogelijk maken, waardoor de capaciteit gelijkmatiger kan worden gebruikt. Daarnaast kunnen via geïntegreerde ticketing garanties worden geboden tegen vertragingen/annuleringen van verbonden geautomatiseerde vervoersdiensten die voorkomen dat reizigers te laat of niet aankomen. Het is van het grootste belang dat deze grotere flexibiliteit wordt aangewend om het openbaar vervoer te verbeteren, zodat niet alleen de emissies en het lawaai van het autoverkeer worden verminderd, maar ook de toegankelijkheid voor iedereen en de gelijkheid in het vervoerssysteem worden verbeterd.

7.

Hoewel in het geautomatiseerde vrachtvervoer in tunnels gebruik kan worden gemaakt van vrachtwagenkonvooien in tunnels, is deze oplossing niet geschikt voor stedelijk vervoer met zijn complexe interactie van weggebruikers. De regio’s moeten de mogelijkheid krijgen om invloed uit te oefenen op het besluitvormingsproces met betrekking tot meer uitgebreide tests met zelfrijdende voertuigen, en er kunnen bijzondere regelingen nodig zijn.

8.

Gedecentraliseerde duurzame energiebronnen kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren voor de aandrijving van geautomatiseerde voertuigen. Ook is het aan te bevelen dat de energie, die voor de exploitatie van slimme weginfrastructuur nodig is, door lokale slimme energienetten wordt geleverd.

9.

De interoperabiliteit van verschillende soorten zelfrijdende auto's zorgt voor een aantal uitdagingen. Het zal dan ook nodig zijn de verschillende niveaus van autonoom rijden die momenteel op verschillende continenten worden waargenomen, te harmoniseren om de relevante technologieën voor ondersteund of geautomatiseerd rijden op het Europese continent veilig te kunnen gebruiken. Het CvdR benadrukt tevens dat Europese auto's zonder bestuurder (niveau 5) ethische problemen oproepen, terwijl bij halfgeautomatiseerd of geassisteerd rijden (niveaus 1-4) de extra kosten en complexiteit van het rijden aangepakt moeten worden. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de gevolgen voor de verkeersveiligheid wanneer een groot deel van het wagenpark bestaat uit auto's die halfgeautomatiseerd of geassisteerd rijden.

10.

Bij autorijlessen moet ook aandacht worden besteed aan de technologie op het gebied van rijhulpsystemen. In dit verband kan de automobielindustrie, samen met gemeenten, opleidingscursussen en -locaties voor particuliere en beroepschauffeurs aanbieden. Daarnaast kunnen de aanleg en modernisering van de infrastructuur een belangrijke bijdrage leveren aan territoriale cohesie en economische convergentie. Jammer genoeg liggen de investeringen in infrastructuur in de EU nog steeds aanzienlijk onder het niveau van vóór de crisis. Het is daarom belangrijk om in de komende jaren voor passende financiële middelen voor de modernisering van de infrastructuur en verkeersveiligheidsmaatregelen te zorgen, onder andere ter ondersteuning van kleinere en achterblijvende regio's en voor capaciteitsopbouw. In de context van het voorgestelde MFK 2021-2027 zal het met name zaak zijn de mogelijkheden van alle beschikbare financieringsinstrumenten volledig te benutten en synergieën te optimaliseren (CEF na 2020, Horizon Europa, voorgesteld programma Digitaal Europa enz.).

Een Europese eengemaakte markt voor geautomatiseerde mobiliteit – de rol van lokale en regionale overheden

11.

Het CvdR is ingenomen met de tijdige presentatie van de EU-agenda over geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit en de geleidelijke voltooiing van de wettelijke en beleidskaders ter ondersteuning van de uitrol van die geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit.

12.

Het is belangrijk dat wetgevers op het gebied van zelfrijdende voertuigen nauw samenwerken met belanghebbenden op het gebied van vervoersorganisatie, -exploitatie en voertuigontwikkeling. Een aanpak op basis van multilevel governance is daarbij geboden. Mobiliteit en vervoer vallen immers onder de bevoegdheid van de lokale en regionale overheden, die op hun grondgebied belast zijn met het uitstippelen en uitvoeren van mobiliteitsbeleid en het aanbieden van openbaar vervoer.

13.

Er is sprake van toenemende beschikbaarheid van halfgeautomatiseerde oplossingen op de korte termijn, zodat zo snel mogelijk een robuust wettelijk en regelgevend kader voor dergelijke technologieën moet worden vastgesteld.

14.

Het CvdR bevestigt zijn steun voor een betere grensoverschrijdende samenwerking bij het testen van geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit en beveelt aan dat toekomstige samenwerkingsfora voorzien in een passende deelname van lokale en regionale overheden.

Gevolgen voor de samenleving en de economie

15.

Geautomatiseerde mobiliteit maakt het openbaar vervoer concurrerender door middel van niet op uurroosters maar op de vraag gebaseerde, gepersonaliseerde, gedeelde, hoogwaardige, energie-efficiënte mobiliteitsdiensten binnen en buiten woonwijken. Om verdere vooruitgang in deze richting te boeken, is het noodzakelijk dat techniek en regelgeving zich parallel aan elkaar ontwikkelen.

16.

In onderontwikkelde, perifere of ultraperifere Europese regio's stellen diensten voor autodelen, carpooling en ride-sourcing de lokale bevolking met digitale oplossingen in staat om verder weg gelegen centra te bereiken op een wijze die minder belastend is voor het milieu en er tegelijkertijd voor zorgt dat de lokale bevolking niet wegtrekt uit het gebied. Met name zij gewezen op het potentieel van geautomatiseerde mobiliteit om verspreide en met demografische problemen kampende gemeenschappen te ontsluiten en de kosten van mobiliteit daar te verminderen. Bij het ontwerpen, ontwikkelen en testen van gebruikersvriendelijke systemen is het evenwel zaak ook rekening te houden met de behoeften van oudere gebruikers.

17.

Het belang van het evalueren van de sociale en ecologische gevolgen van geautomatiseerde voertuigen middels proefprojecten kan niet genoeg worden benadrukt. Dergelijke tests met personen- en goederenvervoer over de weg moeten stapsgewijs en op gecontroleerde wijze worden doorgevoerd om een breed draagvlak voor zelfrijdende voertuigen te creëren. Daarnaast is er ook behoefte aan bijzondere steun voor regio's waar de sociaal-economische gevolgen van de overgang naar geautomatiseerde voertuigen waarschijnlijk het grootst zullen zijn.

18.

Onderwijs en bewustmaking spelen een cruciale rol bij de bevordering en acceptatie van geautomatiseerde voertuigen. In het bijzonder moeten de basisprincipes en de werking van kunstmatige intelligentie, die een sleutelrol speelt in geautomatiseerde voertuigsystemen, aan alle weggebruikers en bestuurders worden uitgelegd.

19.

De aanvoer- en "laatste kilometer"-functies van geautomatiseerd vrachtvervoer over de weg binnen en tussen wijken zorgen voor ingrijpende veranderingen in het concept van toeleveringsketens.

20.

In de multi-etnische Europese Unie moeten oplossingen voor geautomatiseerd vervoer alsook universele bewegwijzering worden toegepast die gemakkelijk en door een breed publiek worden begrepen.

21.

In de stedelijke en interstedelijke planning en in de regionale ruimtelijke ordening van Europese steden en gemeenten moet ruimte zijn voor het afbakenen van gebieden voor geautomatiseerd vervoer en mobiliteit, alsook voor de herbeoordeling van planningspraktijken op basis van niet-geassisteerde of niet-geautomatiseerde mobiliteit. Een idee zou zijn om vooraf een studie uit te voeren over de gevolgen van geautomatiseerde voertuigen voor stedelijke en regionale planning in grootstedelijke gebieden, omdat bijvoorbeeld een doeltreffend gebruik van geautomatiseerde voertuigen tot een grotere beschikbaarheid van parkeerplaatsen zal leiden, wat ook een heroverweging van de methoden voor stadsplanning vereist. Daarbij zij o.m. gedacht aan betere toegankelijkheid voor voetgangers en fietsers, met name op haltes van het openbaar vervoer, het beschikbaar stellen van veilige en aantrekkelijke ruimte voor iedereen (voetgangers, fietsers) samen met parkeerruimte, alsook het opnemen van mogelijke fietsdelingsregelingen op vervoersknooppunten in regionale planningsinstrumenten. Automatisering moet worden ingezet om de openbaarvervoersnetwerken te verbeteren en de sociale en economische efficiëntie en het gebruik ervan te vergroten.

22.

Er moet rekening worden gehouden met het verband tussen de stedelijke dimensie van het vervoersbeleid en het bredere concept van ruimtelijke ordening, niet alleen om het stadsvervoer en de stedelijke infrastructuur te verbeteren, maar ook om stadsuitbreiding tegen te gaan en de relatie tussen steden en de omliggende gebieden opnieuw te bekijken.

23.

De hoogst mogelijke kwaliteitsnormen moeten worden toegepast op geautomatiseerde mobiliteit. Daarbij komt nog dat, hoewel veiligheid altijd van het grootste belang is, dit aspect ook zeer nauw verbonden is met efficiëntie.

24.

Het is een goede zaak dat de regionale en lokale overheden nauwer betrokken zijn bij de vaststelling van maatregelen en beleid op het gebied van verkeersveiligheid; daarnaast moet echter ook worden verduidelijkt hoe de strategieën, programma's en maatregelen in praktijk moeten worden gebracht, met name wat betreft de financiële middelen waarover de regio's in dit verband moeten kunnen beschikken.

25.

In stedelijke regio's kan geautomatiseerd rijden leiden tot een aanzienlijke toename van het wegverkeer en een toenemend gebruik van het openbaar vervoer. Een belangrijke stap in de verwezenlijking van competitief openbaar vervoer is dat de ontwikkeling van het concept „mobiliteit als dienst”gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de techniek van zelfrijdende voertuigen. Zelfrijdende voertuigen moeten worden gezien als onderdeel van een breder mobiliteitsconcept dat gebaseerd is op een duidelijke visie op hoe mobiliteit als dienst kan inspelen op de duurzaamheidsbehoeften op lokaal, regionaal en nationaal niveau.

26.

Verder stelt het CvdR vast dat de Commissie tot nu toe veel aandacht besteedt aan het wegvervoer per auto, maar dat ook bij verschillende vormen van openbaar en particulier vervoer geautomatiseerde systemen in ontwikkeling zijn.

27.

Het CvdR stelt voor om aansluiting en interoperabiliteit met openbaar vervoer en tussen de verschillende modaliteiten met gerichte maatregelen te bevorderen.

Veranderende digitale omgeving – kansen en uitdagingen

28.

Aangezien 5G-technologie nog niet overal beschikbaar is, zorgen 3G- en 4G-oplossingen voor een doeltreffende verbinding van wegvoertuigen. De bestaande wijdverspreide verbindingstechnologieën tussen voertuigen zou moeten worden ondersteund.

29.

Financiële of uitvoeringsbelemmeringen voor de ontwikkeling van fysieke wegeninfrastructuur kunnen worden weggenomen door digitalisering. Het is zaak daarvan gebruik te maken, want het upgraden van digitale infrastructuur is goedkoper, zorgt voor betere en geactualiseerde gedigitaliseerde beelden en kan ontwikkelingen in de publieke en private sector met elkaar verbinden.

30.

Aanbevolen wordt om slimme wegsystemen en voertuigen (Waze, Google-verkeersgegevens enz.) op een eenvoudigere en universele manier met elkaar te verbinden.

31.

Er wordt met belangstelling uitgekeken naar communicatie en bediening via smartphone en slimme apparaten die een verlengstuk kunnen vormen voor geassisteerde/geautomatiseerde mobiliteit en kunnen bijdragen aan het opschalen van verkeersmethoden. Daarbij moet ook worden beseft dat de gegevens die in dit netwerk worden verzameld, de stedelijke autoriteiten in staat kunnen stellen een beter inzicht te krijgen in de eisen van de stedelijke logistiek, de efficiëntie van verplaatsingen kunnen helpen verbeteren en geschiktere routes voor voertuigen kunnen aanwijzen, wat leidt tot lagere emissies.

32.

Bij het bijwerken van kaarten en databanken voor geautomatiseerde mobiliteit moet prioriteit worden gegeven aan het gebruik van oplossingen van Europese oorsprong en moet op dit gebied een EU-brede aanpak worden aangemoedigd.

33.

Door invloeden van buitenaf, zoals bijv. sneeuw, mist en regen, kan niet altijd worden gegarandeerd dat wegmarkeringen en verkeersborden gemakkelijk en betrouwbaar kunnen worden herkend door zowel menselijke bestuurders als voertuigen die zijn uitgerust met rijhulpsystemen of hogere niveaus van automatisering. In geval van zware sneeuwval kan bijv. zelfs wanneer sneeuw met inzet van alle middelen volledig wordt verwijderd zodat wegen nagenoeg volledig ijs- en/of sneeuwvrij zijn, niet worden gegarandeerd dat zij ook de klok rond sneeuwvrij zijn. Bij een evenzeer gangbare oppervlakkigere sneeuwruiming, waarbij verse sneeuw grotendeels opzij wordt geschoven en de resterende sneeuw wordt vastgereden zodat een vaste laag wordt gevormd, garandeert de methode per definitie al niet dat eventuele wegmarkeringen altijd zichtbaar zijn. Dat wegenonderhoudsdiensten om die reden aansprakelijk kunnen worden gesteld voor mogelijke ongevallen ten gevolge van een verkeerde interpretatie door rijhulpsystemen of voertuigen met een hoger automatiseringsniveau, moet worden uitgesloten, daar anders het risico op uitval van rijhulpsystemen van de automobielindustrie impliciet op wegenonderhoudsdiensten wordt afgewenteld.

34.

Er is behoefte aan communicatie tussen voertuigen, evenals aan de ontwikkeling en harmonisatie van wegmarkeringen en verkeersborden, met inbegrip van naamborden in de openbare ruimte. Voor zelfrijdende voertuigen is het ook belangrijk dat de lokale verkeersregels en bewegwijzering heel duidelijk zijn.

35.

Het is mogelijk dat tal van weggebruikers, waaronder kwetsbare weggebruikers zoals fietsers en voetgangers, niet met het netwerk verbonden zullen zijn. Bij elk wettelijk, digitaal en fysiek kader voor slimme voertuigen zal dan ook rekening moeten worden gehouden met gemengd verkeer.

36.

Overheden en wagenparkexploitanten moeten voorbereid zijn om het hoofd te bieden aan door geautomatiseerde mobiliteit gegenereerde elektrische smog.

37.

Eerlijke en directe toegang tot voertuiggegevens moet bestuurders in staat stellen het gebruik ervan te bepalen en andere exploitanten en dienstverleners zakelijke kansen bieden. Een en ander mag de rechten van weggebruikers m.b.t. privacy en gegevensbescherming echter niet in het gedrang brengen. Het CvdR wijst erop dat lokale en regionale overheden, als grootste beheerders van wegennetwerken in de Unie, op passende wijze toegang moeten krijgen tot dergelijke gegevens. In dit verband is het belangrijk dat de publieke sector proefprojecten bevordert en ondersteunt, barrièrewerking tegengaat en gegevens toegankelijk maakt.

38.

Het CvdR dringt dan ook aan op maatregelen voor een afdoende bescherming van persoonsgegevens en gebruikersgegevens, die van doorslaggevend belang is voor een succesvolle invoering van coöperatieve, communicerende en automatische voertuigen.

39.

Er moeten verdergaande maatregelen komen om het potentieel van geautomatiseerde mobiliteit en communicatie tussen voertuigen ten volle te benutten en de doelstellingen op langere termijn te verwezenlijken: emissiearm, volledig geautomatiseerd multimodaal vervoer, mobiliteit als dienst, en vervoer van deur tot deur, met name ter bevordering van sociale integratie.

Brussel, 6 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


16.5.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/91


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de stroomlijning van de TEN-T-uitvoering

(2019/C 168/11)

Rapporteur:

Michiel SCHEFFER (NL/ALDE), lid van de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

Referentiedocument:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk

COM(2018) 277 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk

COM(2018) 277 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad[1] voorziet in een gemeenschappelijk kader voor de verwezenlijking van moderne, interoperabele netwerken met het oog op de ontwikkeling van de interne markt. De trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) hebben een structuur met twee lagen: een uitgebreid netwerk dat alle regio’s in de Unie ontsluit en een kernnetwerk dat de verbindingen omvat die voor de Unie van het grootste strategisch belang zijn. In Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn bindende termijnen vastgesteld voor de verwezenlijking van het TEN-T: 2030 voor het kernnetwerk en 2050 voor het uitgebreide netwerk.

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad[1] voorziet in een gemeenschappelijk kader voor de verwezenlijking van moderne, interoperabele netwerken met het oog op de ontwikkeling van de interne markt evenals voor de sociale, economische en territoriale cohesie van de Unie . De trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) hebben een structuur met twee lagen: een uitgebreid netwerk dat alle regio’s in de Unie ontsluit, evenals de noodzakelijke vertakkingen om het kernnetwerk te voeden , en een kernnetwerk dat de verbindingen omvat die, naast dat zij voor de EU van het grootste strategisch belang zijn, moeten dienen als grensoverschrijdende en multimodale versnellers voor één Europese vervoers- en mobiliteitsruimte . In Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn bindende termijnen vastgesteld voor de verwezenlijking van het TEN-T: 2030 voor het kernnetwerk en 2050 voor het uitgebreide netwerk. Verordening (EU) nr. 1315/2013 besteedt ook bijzondere aandacht aan de tenuitvoerlegging van grensoverschrijdende verbindingen, die de interoperabiliteit tussen de verschillende vervoerswijzen verbeteren en zullen bijdragen tot een multimodale integratie van het vervoer van de Unie.

Motivering

De TEN-T hebben vele doelstellingen, waaronder bevordering van de sociale, economische en territoriale cohesie. Grensoverschrijdende samenwerking dient zo eenvoudig en gemakkelijk mogelijk te zijn om de koolstofarme, grensoverschrijdende mobiliteit te verbeteren, in lijn met paragraaf 18 van de beleidsaanbevelingen.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Niettegenstaande de uitvoeringsverplichting en bindende termijnen voor TEN-T-projecten, is in de praktijk gebleken dat investeringen voor de voltooiing van het TEN-T vaak met de complexiteit van vergunningsprocedures, grensoverschrijdende aanbestedingen en andere procedures worden geconfronteerd. Dit brengt de tijdige uitvoering van projecten in het gedrang en leidt in veel gevallen tot aanzienlijke vertragingen en hogere kosten. Er is actie op EU-niveau nodig om die problemen aan te pakken en een gesynchroniseerde realisatie van het TEN-T mogelijk te maken.

Niettegenstaande de uitvoeringsverplichting en bindende termijnen voor TEN-T-projecten, is in de praktijk gebleken dat investeringen voor de voltooiing van het TEN-T vaak met de complexiteit van vergunningsprocedures, grensoverschrijdende aanbestedingen en andere procedures worden geconfronteerd. Daarnaast wordt vaak onvoldoende aandacht besteed aan tijdige publieke inspraak en het creëren van draagvlak, wat leidt tot te weinig steun van de bevolking door een gebrek aan transparantie. Dit brengt de tijdige uitvoering van projecten in het gedrang en leidt in veel gevallen tot aanzienlijke vertragingen en hogere kosten. Er is actie op EU-niveau nodig om die problemen aan te pakken en een gesynchroniseerde, vereenvoudigde en tijdige realisatie van het TEN-T mogelijk te maken.

Motivering

De vergunningsprocedures zijn niet de enige reden waarom projecten vertraging oplopen. Het gebrek aan tijdige publieke deelname en consensus zorgt ook voor vertraging.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In de regelgeving van talrijke lidstaten wordt prioriteit gegeven aan bepaalde categorieën van projecten die van strategisch belang zijn voor de economie . Een prioritaire behandeling vertaalt zich in kortere termijnen, gelijktijdige procedures of beperkte beroepsprocedures, waarbij wordt gewaarborgd dat de doelstellingen van andere horizontale beleidsterreinen worden verwezenlijkt. Wanneer het nationale regelgevingskader in een dergelijk kader voorziet, moet dit automatisch gelden voor EU-projecten die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn aangewezen als projecten van gemeenschappelijk belang.

In de regelgeving van talrijke lidstaten wordt prioriteit gegeven aan bepaalde categorieën van projecten die van strategisch belang zijn voor de territoriale, economische en sociale cohesie van de Unie en de strijd tegen klimaatverandering . Een prioritaire behandeling vertaalt zich in kortere termijnen, gelijktijdige procedures of beperkte beroepsprocedures, waarbij wordt gewaarborgd dat de doelstellingen van andere horizontale beleidsterreinen worden verwezenlijkt. Wanneer het nationale regelgevingskader in een dergelijk kader voorziet, moet dit automatisch gelden voor EU-projecten die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn aangewezen als projecten van gemeenschappelijk belang. Ingeval een dergelijk kader niet bestaat, is het raadzaam dat de bevoegde instanties genoemde prioritaire behandeling toepassen om de administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en de uitvoering van projecten te harmoniseren of, in voorkomend geval, de nodige maatregelen te treffen om de oprichting van een gemeenschappelijke beheersentiteit te vergemakkelijken.

Motivering

Een van de voornaamste doelstellingen van het EU-vervoersbeleid moet bestrijding van de klimaatverandering zijn.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de effectiviteit van milieueffectbeoordelingen te verhogen en het besluitvormingsproces te stroomlijnen en indien de verplichting om kernnetwerkprojecten aan een milieubeoordeling te onderwerpen niet alleen voortvloeit uit Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU, maar ook uit andere EU-regelgeving, zoals Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2008/98/EG, Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2012/18/EU en Richtlijn 2011/42/EG, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijke procedure wordt ingevoerd die aan de eisen van al die richtlijnen voldoet.

Om de effectiviteit van milieueffectbeoordelingen te verhogen en het besluitvormingsproces te stroomlijnen en indien de verplichting om kernnetwerkprojecten aan een milieubeoordeling te onderwerpen niet alleen voortvloeit uit Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU, maar ook uit andere EU-regelgeving, zoals Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2008/98/EG, Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2012/18/EU en Richtlijn 2011/42/EG, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijke procedure wordt ingevoerd die aan de eisen van al die richtlijnen voldoet, waarbij niet noodzakelijkerwijs nieuwe procedures hoeven te worden vastgesteld indien er al geschikte procedures voorhanden zijn .

Motivering

Sommige lidstaten beschikken al over geïntegreerde procedures, zodat de invoering van nieuwe procedures alleen maar tot extra administratieve lasten zou leiden.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 8

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Gezien de urgentie van de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk, moet de vereenvoudiging van de vergunningprocedures worden gekoppeld aan een termijn waarbinnen de bevoegde instanties een raambesluit over de bouw van een project dienen te nemen. Die maximumtermijn moet aansporen tot een efficiëntere afhandeling van procedures en mag in geen geval afbreuk doen aan de strenge EU-normen inzake milieubescherming en publieke inspraak.

Gezien de urgentie van de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk, moet de vereenvoudiging van de vergunningprocedures worden gekoppeld aan een termijn waarbinnen de bevoegde instanties een raambesluit over de bouw van een project dienen te nemen. Die maximumtermijn moet aansporen tot een efficiëntere afhandeling van procedures en mag in geen geval afbreuk doen aan de strenge EU-normen inzake milieubescherming en publieke inspraak. Deze termijn moet echter pas bepaald worden na een eerste vroegtijdige publieke inspraakronde, onder meer met de lokale en regionale overheden, over het geplande project.

Motivering

Spreekt voor zich. De vergunningsprocedures zijn niet de enige reden waarom projecten vertraging oplopen. Het gebrek aan tijdige publieke deelname en consensus zorgt ook voor vertraging.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de Richtlijnen 2014/25/EU en/of 2014/24/EU. Om een efficiënte uitvoering van de grensoverschrijdende kernnetwerk projecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, moeten overheidsopdrachten die door één gezamenlijke entiteit worden geplaatst onder één nationaal regelgevingskader vallen. In afwijking van de EU-regelgeving inzake overheidsopdrachten, moet in beginsel de nationale regeling van de lidstaat waar de gezamenlijke entiteit zijn statutaire zetel heeft worden toegepast. Het moet ook mogelijk blijven in een intergouvernementele overeenkomst vast te leggen welke regelgeving van toepassing is.

Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de Richtlijnen 2014/25/EU en/of 2014/24/EU. Om een efficiënte uitvoering van de grensoverschrijdende TEN-T -projecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, moeten overheidsopdrachten die in onderling overleg tussen de partijen door één gezamenlijke beheers entiteit worden geplaatst onder één EU-regelgevingskader of, in voorkomend geval, één nationaal regelgevingskader vallen. In afwijking van de EU-regelgeving inzake overheidsopdrachten, moet in beginsel de nationale regeling van de lidstaat waar de gezamenlijke entiteit zijn statutaire zetel heeft worden toegepast. Het moet ook mogelijk blijven in een intergouvernementele overeenkomst vast te leggen welke regelgeving van toepassing is.

Motivering

Dit zou de grensoverschrijdende samenwerking vergemakkelijken, in lijn met paragraaf 18 van de beleidsaanbevelingen.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden de eisen vastgesteld die van toepassing zijn op de administratieve procedures die door de bevoegde instanties van de lidstaten worden gevolgd voor de vergunning en uitvoering van alle projecten van gemeenschappelijk belang op het kernnetwerk van het trans-Europees netwerk.

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden de eisen vastgesteld die van toepassing zijn op de administratieve procedures die door de bevoegde instanties van de lidstaten worden gevolgd (nationale, regionale of lokale instanties of andere deelnemende initiatiefnemers) voor de vergunning en uitvoering van alle infrastructuuronderdelen en vereisten van alle projecten van gemeenschappelijk belang op het kernnetwerk van het trans-Europees netwerk met een prioritaire status als bedoeld in artikel 3 .

Motivering

In plaats van de voorgestelde procedure op alle TEN-T-projecten toe te passen, moet de verordening specificeren op welke projecten zij van toepassing is, teneinde zich te richten op de belangrijkste projecten en de tenuitvoerlegging daarvan te versnellen. De lidstaten moeten besluiten welke prioritaire projecten onder de verordening vallen.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 2, onder e)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

"grensoverschrijdend project van algemeen belang": een project van algemeen belang overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 dat een grensoverschrijdend traject omvat als gedefinieerd in artikel 3, punt m), van die verordening en dat door een gezamenlijke entiteit wordt uitgevoerd.

"grensoverschrijdend project van algemeen belang": een project van algemeen belang overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 dat een grensoverschrijdend traject omvat in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of een ander soort overeenkomst tussen lidstaten of tussen lidstaten en regionale of lokale overheden of tussen regionale of lokale overheden in verschillende lidstaten of tussen lidstaten en derde landen, voor de planning en uitvoering van vervoersinfrastructuur en dat door een gezamenlijke entiteit wordt uitgevoerd.

Motivering

Gewezen moet worden op het potentieel van lokale en regionale overheden in grensoverschrijdende projecten.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Prioritaire status van projecten van gemeenschappelijk belang

1.

Elk project van gemeenschappelijk belang op het TEN-T-kernnetwerk wordt onderworpen aan een geïntegreerde vergunningsprocedure die wordt beheerd door de enige bevoegde instantie die door elke lidstaat is aangewezen overeenkomstig de artikelen 5 en 6.

2.

Wanneer in het nationaal recht sprake is van projecten met een prioritair statuut krijgen projecten van gemeenschappelijk belang het statuut van project van grootste nationaal belang en worden zij als dusdanig behandeld in de vergunningsprocedures, voor zover en op de manier waarop de nationale regelgeving in een dergelijke behandeling voorziet voor vergelijkbare soorten vervoersinfrastructuur.

3.

Om een efficiënt verloop van de administratieve procedures voor projecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, zorgen de initiatiefnemers en alle betrokken instanties ervoor dat die projecten zo snel als wettelijk mogelijk worden afgehandeld en dat daarvoor de nodige middelen worden uitgetrokken.

Prioritaire status van projecten van gemeenschappelijk belang

1.

De lidstaten bepalen de prioritaire onderdelen van het TEN-T. Projecten

van gemeenschappelijk belang die deel uitmaken van een prioritair traject krijgen een "prioritaire status" en worden onderworpen aan een geïntegreerde vergunningsprocedure die wordt beheerd door de enige bevoegde instantie die door elke lidstaat is aangewezen overeenkomstig de artikelen 5 en 6.

2.

Wanneer in het nationaal recht sprake is van projecten met een prioritair statuut krijgen projecten van gemeenschappelijk belang het statuut van project van grootste nationaal belang en worden zij als dusdanig behandeld in de vergunningsprocedures, voor zover en op de manier waarop de nationale regelgeving in een dergelijke behandeling voorziet voor vergelijkbare soorten vervoersinfrastructuur.

3.

Om een efficiënt verloop van de administratieve procedures voor projecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, zorgen de initiatiefnemers en alle betrokken instanties ervoor dat die projecten zo snel als wettelijk mogelijk worden afgehandeld en dat daarvoor de nodige middelen worden uitgetrokken.

Motivering

Zie wijzigingsvoorstel 7.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 4, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Teneinde de in artikel 6 vastgestelde termijnen na te leven en de administratieve lasten voor de voltooiing van projecten van gemeenschappelijk belang te reduceren, worden alle administratieve procedures uit hoofde van zowel het toepasselijke EU-recht als de nationale wetgeving geïntegreerd en afgesloten met één raambesluit.

Teneinde de in artikel 6 vastgestelde termijnen na te leven en de administratieve lasten voor de voltooiing van projecten van gemeenschappelijk belang te reduceren, worden alle administratieve procedures uit hoofde van het toepasselijke recht, met inbegrip van de desbetreffende milieubeoordelingen en voorlichtingscampagnes en publieke inspraak op nationaal en EU-niveau , geïntegreerd en afgesloten met één raambesluit.

Motivering

Een van de voornaamste doelstellingen van het EU-vervoersbeleid moet bestrijding van de klimaatverandering zijn.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Uiterlijk ... (PB: gelieve de datum in te voegen — één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening) wijst elke lidstaat één bevoegde instantie aan die tot taak heeft de vergunningsprocedure te faciliteren, met inbegrip van de vaststelling van het raambesluit.

Uiterlijk ... (PB: gelieve de datum in te voegen — één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening) wijst elke lidstaat de enige bevoegde instantie /instanties aan die tot taak heeft /hebben een geïntegreerde vergunningsprocedure te faciliteren, met inbegrip van de vaststelling van het raambesluit. Indien een lidstaat de enige bevoegde instantie/instanties al heeft aangewezen, kan de betreffende lidstaat de aanwijzing van die enige bevoegde instantie/instanties bevestigen.

Motivering

Sommige lidstaten beschikken al over geïntegreerde procedures of hebben de bevoegde instanties al aangewezen. De invoering van nieuwe procedures of het aanwijzen van nieuwe bevoegde instanties zou voor hen daarom extra administratieve lasten met zich meebrengen.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 5, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De verantwoordelijkheid van de in lid 1 bedoelde instantie en/of de haar toebedeelde taken kunnen per project van gemeenschappelijk belang of per specifieke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang worden gedelegeerd aan of uitgevoerd door een andere instantie op het passende administratieve niveau, op voorwaarde dat:

(a)

slechts één instantie verantwoordelijk is voor elk project van gemeenschappelijk belang;

(b)

die instantie tijdens de procedure met het oog op een raambesluit voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang het enige aanspreekpunt is voor de initiatiefnemer, en

(c)

die instantie de indiening van alle relevante documenten en informatie coördineert.

De enige bevoegde instantie mag verantwoordelijk blijven voor de vaststelling van termijnen, onverminderd de overeenkomstig artikel 6 vastgestelde termijnen.

De lidstaten kunnen de verantwoordelijkheid van de in lid 1 bedoelde instantie en/of de haar toebedeelde taken per project van gemeenschappelijk belang of per specifieke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang delegeren aan een bestaande of nieuw opgerichte instantie op het passende administratieve niveau, rekening houdend met de nationale, regionale en lokale bevoegdheden , op voorwaarde dat:

(a)

slechts één instantie verantwoordelijk is voor elk project van gemeenschappelijk belang;

(b)

die instantie tijdens de procedure met het oog op een raambesluit voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang het enige aanspreekpunt is voor de initiatiefnemer, en

(c)

die instantie de indiening van alle relevante documenten en informatie coördineert.

Motivering

De verordening mag niet indruisen tegen de grondwettelijke structuur van de lidstaten, met name omdat in sommige lidstaten verschillende bestuurslagen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze taken.

De termijnen moeten in nauwe samenwerking met de initiatiefnemer worden vastgesteld om op maat gemaakte tijdschema’s voor projecten mogelijk te maken. Door de vroegtijdige betrokkenheid van alle belanghebbenden mogelijk te maken en genoeg tijd uit te trekken voor het creëren van draagvlak bij alle belanghebbenden, zal de uitvoering van de projecten aanzienlijk worden verbeterd.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 5, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer er voor een project van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve enige bevoegde instanties alle nodige maatregelen om voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie te zorgen. Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het toepasselijke EU- en internationaal recht, streven de lidstaten naar gemeenschappelijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten.

Wanneer er voor een project van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve enige bevoegde instanties alle nodige maatregelen om voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie te zorgen. Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het toepasselijke EU- en internationaal recht, streven de lidstaten naar gemeenschappelijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten. Met name wanneer de deelnemende lidstaten of bevoegde lokale en regionale overheden een gemeenschappelijke entiteit instellen, profiteert deze entiteit van gemeenschappelijke procedures en coördinatie tussen de lidstaten en hoeft zij slechts contact te hebben met één bevoegde vergunningverlenende instantie.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 6, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Duur en verloop van de vergunningsprocedure

1.

De vergunningsprocedure bestaat uit de voorbereidende fase, de fase waarin de vergunningsaanvraag wordt beoordeeld en de uiteindelijke besluitvorming door de enige bevoegde instantie.

2.

De voorbereidende fase, die de periode bestrijkt vanaf het begin van de vergunningsprocedure tot de indiening van het volledige aanvraagdossier bij de enige bevoegde instantie, mag in beginsel niet meer dan twee jaar duren.

3.

Om de vergunningsprocedure te starten stelt de initiatiefnemer de enige bevoegde instanties van de lidstaten die bij het project zijn betrokken schriftelijk in kennis van het project, met een uitvoerige beschrijving van dat project. Uiterlijk twee maanden na ontvangst van die kennisgeving, bevestigt de enige bevoegde instantie de ontvangst van het dossier en neemt zij dit in behandeling of, indien zij van oordeel is dat het project nog niet rijp is om de vergunningsprocedure te starten, verwerpt zij die kennisgeving schriftelijk. Indien de enige bevoegde instantie besluit de kennisgeving te verwerpen, motiveert zij haar besluit. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de bevoegde instantie geldt als de startdatum van de vergunningsprocedure. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, geldt de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie als startdatum van de vergunningsprocedure.

4.

Binnen drie maanden na het begin van de vergunningsprocedure en in nauwe samenwerking met de initiatiefnemer en de andere betrokken instanties en rekening houdend met de door de initiatiefnemer verstrekte informatie op basis van de in lid 3 bedoelde kennisgeving, stelt de enige bevoegde instantie een gedetailleerd aanvraagschema op en stelt zij de initiatiefnemer daarvan in kennis; dit schema vermeldt:

(a)

het materiële toepassingsgebied en het detailniveau van de informatie die de initiatiefnemer dient te verstrekken in het kader van het vergunningsdossier met het oog op de vaststelling van een raambesluit;

(b)

een overzicht van het vergunningsproces, met daarin minstens de volgende elementen:

(i)

de vast te stellen besluiten en in te winnen adviezen;

(ii)

de autoriteiten, belanghebbenden en bevolking die wellicht bij het dossier moeten worden betrokken;

(iii)

de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

(iv)

de belangrijkste mijlpalen en de desbetreffende termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit;

(v)

de door de autoriteiten voorziene middelen en de eventuele behoefte aan extra middelen.

Duur en verloop van de vergunningsprocedure

1.

De vergunningsprocedure bestaat uit de voorbereidende fase, de fase waarin de vergunningsaanvraag wordt beoordeeld en de uiteindelijke besluitvorming door de enige bevoegde instantie.

De enige bevoegde instantie betrekt, in overeenstemming met het institutionele en wettelijke kader van de betreffende lidstaat, de lokale en regionale overheden op wier grondgebied de projecten betrekking hebben in een participatieve procedure die als doel heeft het project vooraf, en ook voordat definitief toestemming is gegeven, te evalueren.

2.

De voorbereidende fase, die de periode bestrijkt vanaf het begin van de vergunningsprocedure tot de indiening van het volledige aanvraagdossier bij de enige bevoegde instantie, mag in beginsel niet meer dan twee jaar duren. De enige bevoegde instantie kan de initiatiefnemer in bijzondere gevallen meer tijd gunnen, afhankelijk van de omvang en de aard van het project, en/of om genoeg tijd in te ruimen om het publiek inspraak te geven. Die openbare raadplegingen en inspraak moeten al voor de voorbereidende fase hebben aangevangen. De uitkomsten van de publieke inspraak, voor zover deze bestaan uit afspraken die de uitvoering van de infrastructuur rechtstreeks beïnvloeden, en de verdere geplande maatregelen voor publieke raadpleging, bepalen de lengte van de voorbereidingsfase.

3.

Om de vergunningsprocedure te starten stelt de initiatiefnemer de enige bevoegde instanties van de lidstaten die bij het project zijn betrokken schriftelijk in kennis van het project, met een uitvoerige beschrijving van dat project. Uiterlijk twee maanden na ontvangst van die kennisgeving, bevestigt de enige bevoegde instantie de ontvangst van het dossier en neemt zij dit in behandeling of, indien zij van oordeel is dat het project nog niet rijp is om de vergunningsprocedure te starten, verwerpt zij die kennisgeving schriftelijk. Indien de enige bevoegde instantie besluit de kennisgeving te verwerpen, motiveert zij haar besluit. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de bevoegde instantie geldt als de startdatum van de vergunningsprocedure. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, geldt de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie als startdatum van de vergunningsprocedure.

4.

Binnen drie maanden na het begin van de vergunningsprocedure en in nauwe samenwerking met de initiatiefnemer en de andere betrokken instanties en rekening houdend met de door de initiatiefnemer verstrekte informatie op basis van de in lid 3 bedoelde kennisgeving, stelt de enige bevoegde instantie een gedetailleerd aanvraagschema op en stelt zij de initiatiefnemer daarvan in kennis; dit schema vermeldt:

 

(a)

het materiële toepassingsgebied en het detailniveau van de informatie die de initiatiefnemer dient te verstrekken in het kader van het vergunningsdossier met het oog op de vaststelling van een raambesluit;

(b)

een overzicht van het vergunningsproces, met daarin minstens de volgende elementen:

(i)

de vast te stellen besluiten en in te winnen adviezen, inclusief met name de adviezen van de lokale en regionale overheden, in overeenstemming met het institutionele en wettelijke kader van de betreffende lidstaat ;

ii)

de reeds getroffen maatregelen om belanghebbenden bij het proces te betrekken en het publiek te laten participeren, en hoe deze zullen worden voortgezet tijdens de gehele uitvoeringsfase van het project;

iii)

de autoriteiten, inclusief de lokale en regionale overheden die hierbij moeten worden betrokken, in overeenstemming met het institutionele en wettelijke kader van de betreffende lidstaat;

(iv)

de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

(v)

de belangrijkste mijlpalen en de desbetreffende termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit;

vi)

de door de autoriteiten voorziene middelen en de eventuele behoefte aan extra middelen.

Motivering

Door voor ieder project een op maat gesneden aanpak te hanteren en het publiek vroegtijdig bij het proces te betrekken, kunnen de vertragingen bij het verlenen van de vergunningen aanzienlijk worden teruggebracht doordat er minder bezwaarprocedures tegen de uitkomsten van de planningsprocedure zullen worden ingesteld. De vereiste termijn voor het creëren van draagvlak bij de betrokken belanghebbenden kan derhalve niet in algemene termen worden bepaald. Deze moet daarentegen worden vastgesteld op basis van kwantificeerbare aspecten van de projectuitvoering en de verschillende afspraken die met de betrokken belanghebbenden worden gemaakt tijdens de consensusvorming. Een dergelijke flexibele, op maat gesneden aanpak kan de projectuitvoering zelfs versnellen in vergelijking met een aanpak waarbij strikte termijnen worden opgelegd.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 7, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor projecten waarbij twee of meer lidstaten zijn betrokken, stemmen de bevoegde instanties hun termijnen op elkaar af en stellen zij een gemeenschappelijke planning vast.

Voor projecten waarbij twee of meer lidstaten zijn betrokken, stemmen de bevoegde instanties hun termijnen op elkaar af en stellen zij een gemeenschappelijke planning vast. Als een door de deelnemende lidstaten opgerichte gezamenlijke entiteit een aanvraag voor een vergunning indient, hoeft zij hiervoor slechts één bevoegde instantie te benaderen. Die bevoegde instantie zal vervolgens zorgen voor coördinatie met de andere betrokken instanties, om te waarborgen dat alle verplichtingen uit hoofde van de geldende wetgeving in alle bij het project betrokken lidstaten worden nagekomen, zoals voorzien in artikel 5, lid 5.

Motivering

Dit is bedoeld om het verlenen van grensoverschrijdende vergunningen te vergemakkelijken door een éénloketaanpak voor gezamenlijke entiteiten te hanteren.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S

Belangrijke punten

1.

benadrukt dat de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide netwerk bepalend is voor de territoriale samenhang, doordat het alle regio's toegankelijker maakt en de economische ontwikkeling in perifere en grensoverschrijdende regio's stimuleert.

2.

De ontwikkeling van vervoersinfrastructuur is vaak een bevoegdheid van regionale overheden, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening, het goedkeuren van plannen en het verlenen van vergunningen voor projecten op hun grondgebied.

3.

Het CvdR herinnert eraan dat met de Connecting Europe Facility (CEF) en de TEN-T-verordening ambitieuze doelstellingen zijn vastgesteld voor de ontwikkeling van infrastructuur in Europa. Het TEN-T-netwerk zou in 2030 voltooid moeten zijn, maar het zal moeilijk worden om aan de financiële behoeften te voldoen die deze ambitieuze doelstellingen met zich meebrengen.

4.

Stroomlijning vormt naast het versterken van de projectplanning, het verbreden van de financiering (via de CEF) en het bevorderen van een gunstig investeringsklimaat een belangrijke pijler van het TEN-T-beleid.

5.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Commissie in het licht van de versnelling van de uitvoering van het TEN-T-netwerk en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het is ook van groot belang voor het harmoniseren van de procedures en de technische normen, en voor een betere interoperabiliteit.

6.

De volgende drie fundamentele beginselen worden door het CvdR benadrukt:

waarborgen dat procedures in verschillende gebieden op elkaar worden afgestemd, zowel binnen als tussen lidstaten;

waarborgen dat de verschillende wettelijke regelingen, zoals de richtlijnen betreffende habitats, water en biodiversiteit, op elkaar zijn afgestemd;

handhaven en verbeteren van de inspraakmogelijkheden.

7.

Het CvdR wenst te benadrukken hoe belangrijk het is om procedures e.d. in grensregio's te stroomlijnen. De vereenvoudiging van de administratieve vergunningen, van de procedures voor de afgifte van vergunningen en van andere regelgevingsprocedures moet aldus de voltooiing van het TEN-T faciliteren.

8.

Indien lidstaten de bestaande procedures al hebben gestroomlijnd, dan moeten zij de mogelijkheid hebben om hun eigen gestroomlijnde procedure te hanteren.

9.

Het CvdR suggereert dat de verordening de voorgestelde procedure niet op alle TEN-T-projecten moet toepassen, maar moet specificeren op welke projecten deze van toepassing is. De lidstaten moeten bijvoorbeeld zelf kunnen beslissen welke projecten onder de verordening vallen.

10.

De tijdige voltooiing van het TEN-T-netwerk wordt gehinderd door vertragingen die het gevolg zijn van langdurige vergunningsprocedures. De afgifte van die vergunningen vindt echter plaats in het geïntegreerde kader van nationale overheden, waarbij de Europese en nationale rechtskaders op het gebied van ruimtelijke ordening, milieubescherming en burgerrechten in acht worden genomen. Het is moeilijk om deze complexe procedure uit te voeren op basis van een identieke aanpak voor iedereen. Een maatwerkbenadering is derhalve geschikter.

11.

Het CvdR herinnert eraan dat vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten hoofddoelstellingen van de huidige Commissie zijn. Dit komt tot op zekere hoogte in het voorstel tot uitdrukking. De administratieve lasten moeten echter niet worden vereenvoudigd en beperkt ten koste van de subsidiariteit en de evenredigheid. Maatwerkbenaderingen moeten mogelijk zijn indien een lidstaat de bestaande procedures al heeft gestroomlijnd.

12.

De verwezenlijking van de doelstellingen van Parijs vereist dat de ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur wordt versneld, prioriteit wordt gegeven aan het oplossen van knelpunten, ontbrekende schakels worden aangelegd en steun wordt geboden aan grensoverschrijdende infrastructuur voor groene mobiliteit, overeenkomstig de adviezen "Ontbrekende verbindingen in grensregio's" en "Invulling geven aan emissiearme mobiliteit". De EU kan verder bijdragen aan de financiële haalbaarheid van groene mobiliteit door een internationale ETS actief te ondersteunen alsook een EU-ETS met stabiele, hoge koolstofprijzen die niet louter ten gevolge van speculatie fluctueren, in lijn met het CvdR-advies over "Kostenefficiënte emissiereducties en koolstofarme investeringen".

13.

Het CvdR benadrukt de noodzaak om de algemene, maar niet noodzakelijk expliciet geformuleerde belangen van gebruikers (burgers en marktdeelnemers) in het kader van de vrijheid van verkeer van personen en goederen af te wegen tegen de belangen van degenen die de gevolgen van infrastructuurontwikkeling ondervinden.

Grensoverschrijdende aspecten

14.

Het is noodzakelijk om te blijven ijveren voor grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in het kader van het streven om de in artikel 174 VWEU bedoelde territoriale samenhang te versterken.

15.

Het CvdR wijst erop dat een aantal van zijn opmerkingen over de tekortkomingen die voortvloeien uit de verschillende procedurele of organisatorische benaderingen bij grensoverschrijdende projecten (zie bijvoorbeeld het advies "Ontbrekende verbindingen in grensregio's") nog steeds relevant zijn, en dringt aan op verwijdering van de juridische en administratieve obstakels voor de grensoverschrijdende ontwikkeling van vervoersinfrastructuur (zie bijvoorbeeld het advies "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU").

16.

Het CvdR is ermee ingenomen dat met het voorstel wordt beoogd om grensoverschrijdende samenwerking voor de ontwikkeling van vervoersverbindingen makkelijker te maken, om zo ontbrekende schakels op te vullen. De randvoorwaarden voor grensoverschrijdende projecten en puur nationale projecten zijn echter verschillend, zodat een top-downbenadering gezien hun specifieke kenmerken wellicht niet geschikt is.

17.

Hoewel het TEN-T-netwerk een planningsinstrument is voor de ontwikkeling van pan-Europese vervoersverbindingen, moet de gebiedsgebonden aanpak gehandhaafd blijven voor afzonderlijke TEN-T-projecten. Ruimtelijke ordening, evenals inspraak en de participatie van belanghebbenden, dienen plaats te vinden op lokaal en regionaal niveau.

18.

Het CvdR spoort de Commissie aan om maatregelen te stimuleren die gericht zijn op het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende uitvoering van en het oplossen van knelpunten bij TEN-T-projecten door de stroomlijning van administratieve procedures en voorschriften.

Brussel, 7 februari 2019.

De voorzitter

van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ