ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 62

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
15 februari 2019


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

538e zitting van het EESC, 17.10.2018-18.10.2018

2019/C 62/01

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomstige uitdagingen en industriële reconversie in de lucht- en ruimtevaartsector van de EU

1

2019/C 62/02

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees Pact voor financiën en klimaat (Initiatiefadvies)

8

2019/C 62/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de strategische ontwikkeling van het industriebeleid tot 2030 met het oog op de versterking van het concurrentievermogen en de diversificatie van de industriële basis van Europa en gericht op duurzaamheid in mondiale waardeketens (verkennend advies op verzoek van het Oostenrijkse voorzitterschap)

16


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

 

538e zitting van het EESC, 17.10.2018-18.10.2018

2019/C 62/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (COM(2018) 239 final — 2018/0113 (COD)) en over b) het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 voor wat betreft grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen (COM(2018) 241 final — 2018/0114 (COD))

24

2019/C 62/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding (COM(2018) 435 final — 2018/0224 (COD)) en over b) het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2018) 436 final — 2018/0225 (COD))

33

2019/C 62/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en Europese statistieken, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826 (COM(2018) 441 final — 2018/0231 (COD))

40

2019/C 62/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Douane-programma voor samenwerking op douanegebied (COM(2018) 442 final — 2018/0232 (COD))

45

2019/C 62/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (COM(2018) 447 final — 2018/0236 (COD))

51

2019/C 62/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (COM(2018) 378 final — 2018/203 (COD)) en over b) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (betekening en kennisgeving van stukken) (COM(2018) 379 final — 2018/204 (COD))

56

2019/C 62/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (COM(2018) 386 final — 2018/0211 (COD))

63

2019/C 62/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (COM(2018) 474 final — 2018/0258 (COD))

67

2019/C 62/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan: duurzame groei financieren (COM(2018) 97 final)

73

2019/C 62/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (COM(2018) 375 final — 2018/0196 (COD))

83

2019/C 62/14

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (COM(2018) 372 final — 2018/0197 (COD))

90

2019/C 62/15

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico’s en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341 (COM(2018) 354 final — 2018/0179 (COD))

97

2019/C 62/16

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (COM(2018) 353 final — 2018/0178 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 inzake koolstofarme benchmarks en benchmarks met een positieve koolstofbalans (COM(2018) 355 final — 2018/0180 (COD))

103

2019/C 62/17

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (COM(2018) 334 final — 2018/0173 (CNS)) en het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende een algemene regeling inzake accijns (herschikking) (COM(2018) 346 final — 2018/0176 (CNS)) en het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake de overbrenging van en de controle op accijnsgoederen (herschikking) (COM(2018) 341 final — 2018/0187 (COD)) en het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van het elektronische register (COM(2018) 349 final — 2018/0181 (CNS))

108

2019/C 62/18

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende door overheidsobligaties gedekte effecten (COM(2018) 339 final — 2018/0171 (COD))

113

2019/C 62/19

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (COM(2018) 443 final — 2018/0233 (COD))

118

2019/C 62/20

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor hervormingen (COM(2018) 391 final — 2018/0213 (COD))

121

2019/C 62/21

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen (COM(2018) 387 final — 2018/0212 (COD))

126

2019/C 62/22

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma (COM(2018) 439 final — 2018/0229 (COD))

131

2019/C 62/23

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Bouwen aan een sterker Europa: de rol van het beleid inzake jongeren, onderwijs en cultuur (COM(2018) 268 final), over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van diploma’s hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en de resultaten van leerperioden in het buitenland (COM(2018) 270 final — 2018/0126 (NLE)), over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen (COM(2018) 271 — 2018/0127 (NLE)) en over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen (COM(2018) 272 — 2018/0128 (NLE))

136

2019/C 62/24

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren (COM(2018) 269 final)

142

2019/C 62/25

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe Europese agenda voor cultuur (COM(2018) 267 final)

148

2019/C 62/26

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Versterking van de bescherming van klokkenluiders op EU-niveau (COM(2018) 214 final) en het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (COM(2018) 218 final)

155

2019/C 62/27

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (COM(2018) 382 final — 2018/0206 (COD))

165

2019/C 62/28

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018) 324 final — 2018/0136 (COD))

173

2019/C 62/29

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018) 383 final — 2017/0207 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie (COM(2018)384 final — 2017/0208 (COD))

178

2019/C 62/30

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie (COM(2018) 471 final — 2018/0248 (COD)) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (COM(2018) 473 final — 2018/0249(COD))

184

2019/C 62/31

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (COM(2018) 472 final — 2018/0250 (COD))

189

2019/C 62/32

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Erasmus: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (COM(2018) 367 — 2018/0191 (COD))

194

2019/C 62/33

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Europees Solidariteitskorps en tot intrekking van [verordening inzake het Europees Solidariteitskorps] en Verordening (EU) nr. 375/2014 (COM(2018) 440 final — 2018/0230 (COD))

201

2019/C 62/34

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (COM(2018) 340 final — 2018/0172 (COD))

207

2019/C 62/35

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018) 392 final — 2018/0216 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (COM(2018) 393 final — 2018/0217 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en (EU) nr. 229/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (COM(2018) 394 final — 2018/0218 (COD))

214

2019/C 62/36

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (COM(2018) 385 final — 2018/209 (COD))

226

2019/C 62/37

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (COM(2017) 772 final — 2017/0309 (COD))

231

2019/C 62/38

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het hergebruik van overheidsinformatie (herschikking) en mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Naar een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte (COM(2018) 234 final — 2018/0111 (COD); COM(2018) 232 final)

238

2019/C 62/39

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Europa in beweging — Duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, geconnecteerd en schoon (COM(2018) 293 final)

254

2019/C 62/40

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/96/EG betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (COM(2018) 274 final — COD 2018/0129)

261

2019/C 62/41

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Europees maritiem éénloketsysteem en tot intrekking van Richtlijn 2010/65/EU (COM(2018) 278 final — 2018/0139 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake elektronische informatie over goederenvervoer (COM(2018) 279 final — 2018/0140 (COD))

265

2019/C 62/42

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (COM(2018) 277 final — 2018/0138 (COD))

269

2019/C 62/43

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit: een EU-strategie voor de mobiliteit van de toekomst (COM(2018) 283 final)

274

2019/C 62/44

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (COM(2018) 296 final — 2018/0148 (COD))

280

2019/C 62/45

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen (COM(2018) 284 final — 2018-143 (COD)) en over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad wat betreft de termijn voor de uitvoering van de speciale voorschriften voor de maximumlengte in het geval dat cabines betere prestaties op het vlak van aerodynamica, energie-efficiëntie en veiligheid leveren (COM(2018) 275 final — 2018/0130 (COD))

286

2019/C 62/46

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 (COM(2018) 434 final — 2018/0227 (COD))

292

2019/C 62/47

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 391/2009 wat betreft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (COM(2018) 567 final — 2018/0298 (COD))

298

2019/C 62/48

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1316/2013 wat betreft de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (COM(2018) 568 final — 2018/0299 (COD))

301

2019/C 62/49

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG (COM(2018) 639 final — 2018/0332 (COD))

305

2019/C 62/50

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft de middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang en tot rectificatie van die verordening wat betreft de middelen voor de doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid(COM(2018) 498 final — 2018/0265 (COD))

308

2019/C 62/51

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de EU-informatiesystemen (grenzen en visa) en tot wijziging van Beschikking 2004/512/EG van de Raad, Verordening (EG) nr. 767/2008, Besluit 2008/633/JBZ van de Raad, Verordening (EU) 2016/399, Verordening (EU) 2017/2226, Verordening (EU) 2018/XX [ETIAS-verordening], Verordening (EU) 2018/XX [SIS-verordening op het gebied van grenscontroles] en Verordening (EU) 2018/XX [eu-LISA-verordening] (COM(2018) 478 final — 2017/0351 (COD)) en over het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de EU-informatiesystemen (politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie) en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/XX [de Eurodac-verordening], Verordening (EU) 2018/XX [de SIS-verordening op het gebied van rechtshandhaving], Verordening (EU) 2018/XX [de ECRIS-TCN-verordening] en Verordening (EU) 2018/XX [de eu-LISA-verordening] (COM(2018) 480 final — 2017/0352 (COD))

309

2019/C 62/52

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (codificatie) (COM(2018) 499 final — 2018/0263 (COD))

310

2019/C 62/53

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (LGO-besluit) (COM(2018) 461 final)

311

2019/C 62/54

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het economisch beleid van de eurozone (2018) (vervolgadvies) (COM(2017) 770 final)

312


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

538e zitting van het EESC, 17.10.2018-18.10.2018

15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomstige uitdagingen en industriële reconversie in de lucht- en ruimtevaartsector van de EU

(2019/C 62/01)

Rapporteur:

Thomas KROPP

Corapporteur:

Enrico GIBELLIERI

Besluit van de voltallige vergadering

15.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegd orgaan

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

25.9.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

184/1/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De noodzaak om een industriebeleid van de EU voor de luchtvaartsector te ontwikkelen dat deze industrie in de EU in staat stelt op gelijke voet te concurreren, gezien de sterke concurrentie van gevestigde spelers (met name de VS) en toenemende concurrentie van opkomende spelers (met name China). In dit verband is het noodzakelijk op EU-niveau een waarnemingspost voor de luchtvaart op te richten en van de luchtvaart een sleutelelement van de economische diplomatie en het handelsbeleid van de EU te maken.

1.2.

De uitdagingen op het gebied van vaardigheden, onder meer om te garanderen dat hooggespecialiseerde oudere werknemers de kans krijgen om hun kennis en vaardigheden met jongere werknemers te delen, de noodzaak om meer jonge werknemers voor de sector aan te trekken met steeds meer gewilde vaardigheden op het gebied van zowel engineering als ICT, en de dringende noodzaak om huidige werknemers bij te scholen op het gebied van digitalisering.

1.3.

Het onderzoek op het gebied van de burgerluchtvaart moet een topprioriteit blijven in Horizon Europa, met een hoger budget dan in Horizon 2020. In dit verband dienen de succesvolle technologie-initiatieven om de milieu-impact van emissies te beperken te worden voortgezet door Clean Sky 3 en SESAR3 op te starten.

1.4.

Na decennia van overleg is het hoog tijd SESAR-oplossingen toe te passen en het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES) tot stand te brengen. De noodzaak om te investeren in efficiënte capaciteit in de lucht en op de grond, teneinde de groei van de luchtvaart te bevorderen en tegelijkertijd de milieueffecten ervan te verminderen en het veiligheidsniveau te verhogen.

1.5.

De noodzaak om de internationale rol van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) te versterken en de behoefte aan meer op prestaties gerichte EASA-regels om een efficiëntere en veiligere inzet van nieuwe technologie en een gelijk speelveld voor EU-exporteurs mogelijk te maken.

1.6.

Er moeten oplossingen komen voor een efficiënte overeenkomst na de brexit voor: douaneregelingen, regelgevingskaders, samenwerking op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en arbeidsmobiliteit. Ten eerste moeten er technische besprekingen worden gevoerd over de regelgeving om ervoor te zorgen dat er risicobeperkende maatregelen worden genomen.

1.7.

De noodzaak om vooruitgang te boeken op het gebied van screening door de EU van buitenlandse directe investeringen (BDI) ter bescherming van kritieke technologieën voor de luchtvaartproductie- en de ORR-industrie in de EU.

1.8.

Er moet een permanente sociale dialoog gevoerd worden tussen werkgevers, werknemers en het maatschappelijk middenveld. Voorts moet er een sectorspecifieke sociale dialoog voor de luchtvaartindustrie op gang komen in het kader van Besluit 98/500/EG van de Commissie.

2.   Algemene opmerkingen

De luchtvaartindustrie is een van de belangrijkste hightechsectoren van de EU op de wereldmarkt. De sector zorgt direct voor 500 000 hoogwaardige banen (1) (plus 1 miljoen indirecte banen) en omvat een ecosysteem van grote en kleine bedrijven die het hele spectrum van de luchtvaart bestrijken.

De luchtvaartindustrie van de EU is technologisch marktleider op haar gebied en heeft momenteel een marktaandeel van ongeveer een derde van de mondiale markt. De industrie levert een positieve bijdrage aan de handelsbalans van de EU (46 miljard euro aan EU-uitvoer(2).

Inzet van het advies

Defensie en ruimtevaart komen in dit advies niet specifiek aan de orde. Het is echter belangrijk te wijzen op de rol die de civiele luchtvaart voor deze sectoren vervult. Dit omvat de strategische autonomie van Europa door de synergie van technologieën en gemeenschappelijke besluitvormingscentra met defensieactiviteiten.

De kracht en het mondiale leiderschap van de luchtvaartindustrie in de EU zijn het resultaat van robuuste strategieën en productieve activiteiten. Dit leiderschap mag niet als vanzelfsprekend worden beschouwd, aangezien de sector voor veel uitdagingen staat:

1.

de felle concurrentie van gevestigde en opkomende spelers, die aanzienlijke steun krijgen van hun respectieve regeringen;

2.

de verschuiving van de economische groei en de macht naar het oosten, die zowel een kans als een bedreiging is;

3.

de operationele uitdagingen op korte termijn, zoals de brexit, budgettaire beperkingen van de EU en protectionistische maatregelen in derde landen;

4.

de noodzaak voor de luchtvaartindustrie van de EU om haar technologisch leiderschap te behouden, met name wat betreft de beperking van het milieueffect van emissies;

5.

het ontbreken van een samenhangend industriebeleid van de EU;

6.

de behoefte aan een coherente EU-strategie voor de screening van directe buitenlandse investeringen;

7.

de behoefte aan een ruimere internationale aanwezigheid voor het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA);

8.

de noodzaak om het concurrentievermogen van de ORR-sector in de EU te vergroten;

9.

het belang om ervoor te zorgen dat toekomstige werknemers beschikken over de voor de sector vereiste specialistische vaardigheden, met name op het gebied van digitalisering.

Bijzondere opmerkingen

3.   Mondiale markt en uitdagingen

3.1.

De huidige leidende positie van de EU-industrie mag niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. Het bbp van de EU als deel van het mondiale bbp zal met 30 % dalen: van de huidige 17 % naar 12 % (3).

3.2.

Tal van landen hebben vergaande strategieën ontwikkeld en uitgevoerd om zich aan te passen, hun mensen in te zetten en om een toppositie in de mondiale waardeketen te verwerven, tegen de achtergrond van automatisering en een verschuiving van de economische macht naar het oosten.

3.3.

Europa zal te maken krijgen met een totaal andere concurrentiesituatie vol kansen als we erin slagen al onze inspanningen te maximaliseren en moedige beslissingen te nemen. Maar ze zal tal van bedreigingen bevatten als we onze leidende positie gewoonweg als vanzelfsprekend beschouwen.

4.   Steun voor niet-EU industrie door buitenlandse regeringen

4.1.

De Amerikaanse industrie (de belangrijkste concurrent van de EU-industrie) blijft profiteren van sterke overheidssteun, inclusief 34 verschillende agentschappen/ministeries. De Amerikaanse overheid heeft in de loop der jaren een uitgebreid pakket regels, beleidsmaatregelen en instrumenten ingevoerd ter ondersteuning van de civiele luchtvaartindustrie die de defensiesector zeer doeltreffend stimuleert, met name op het gebied van onderzoek, technologie en ontwikkeling (waaronder toewijzingen uit de federale begroting voor onderzoeksprogramma’s). Ook andere gevestigde spelers (Canada en Brazilië) blijven aanzienlijke steun van hun respectieve regeringen ontvangen in de vorm van een algemene industriële strategie.

4.2.

Naast de gevestigde spelers op het gebied van de burgerluchtvaart zetten diverse opkomende landen (China, Indonesië, India, Zuid-Korea, de Filipijnen en andere) zich ook meer in om de ontwikkeling van nationale concurrerende luchtvaartindustrieën in de komende jaren te stimuleren.

4.3.

Van deze landen heeft China de meest omvattende strategie uitgewerkt, die een mix van gecentraliseerde planning en staatsbedrijven omvat. De Chinese regering heeft de ontwikkeling van een nationale burgerluchtvaartindustrie in verschillende officiële, voor het hoogste niveau bestemde documenten als een hoofdprioriteit aangemerkt, waaronder het initiatief Made in China 2025. Het huidige vijfjarenplan van China pleit voor „doorbraken op het gebied van de motortechnologie voor de burgerluchtvaart” en „versnelling van het onderzoek naar grote vliegtuigen, helikopters, regionale vliegtuigen en de algemene luchtvaart”. Het is ook van belang erop te wijzen dat de Chinese luchtvaartindustrie eigendom is van de staat en dat de Chinese Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming alle aankopen van vliegtuigen door Chinese luchtvaartmaatschappijen kan goedkeuren. Dit wordt gebruikt om de aankoop van in het land geproduceerde jetliners zoals de COMAC C919 aan te moedigen (4). Tot slot zorgt het „Internet Plus”-plan ook voor een partnerschap tussen Chinese technologiegiganten en traditionele industrieën, waaronder de luchtvaartsector.

5.   Industriële strategie van de EU

5.1.

Tegen de achtergrond van de veranderende concurrentieverhoudingen vragen vooral het ontbreken van een industriebeleid in de EU ter ondersteuning van de luchtvaartindustrie en het feit dat de EU-instellingen en de nationale regeringen samen geen uniforme aanpak hanteren om maatregelen van de EU. Er dient een EU-industriestrategie voor de luchtvaartindustrie in de EU te komen om ervoor te zorgen dat deze concurrerend blijft en een leidende positie blijft innemen op de mondiale markt voor de burgerluchtvaart.

5.2.

Dit vereist een strategie en inzet op EU-niveau waarbij alle relevante actoren op EU-, nationaal en intergouvernementeel niveau (met inbegrip van de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden, relevante agentschappen zoals EASA en Eurocontrol en gezamenlijke technologie-initiatieven zoals SESAR en Clean Sky) samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken, te weten het ondersteunen van het concurrentievermogen van de EU-luchtvaartsector op de mondiale burgerluchtvaartmarkt.

5.3.

Toezeggingen op EU-niveau zijn nodig om op basis van een routekaart voor de lange termijn permanente overheidssteun te verlenen voor deze cruciale sector, met name op het gebied van onderzoek en innovatie.

5.4.

Binnen de Commissie zou een waarnemingspost voor de luchtvaart moeten worden opgericht om toe te zien op de niet-tarifaire belemmeringen in belangrijke luchtvaartregio’s en om het relatieve concurrentievermogen van de luchtvaartindustrie van de EU te beoordelen.

5.5.

De luchtvaart moet ook een sleutelsector worden voor de economische diplomatie en het handelsbeleid van de EU, en de stem van de EU moet op internationaal niveau worden versterkt, bijvoorbeeld in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie.

6.   O & O ter verbetering van de efficiëntie en ter beperking van de emissies

6.1.

De twee belangrijkste Europese onderzoeksprogramma’s voor de luchtvaart, Clean Sky (groenere en efficiëntere luchtvaarttechnologieën) en SESAR (O&I en ontwikkeling voor luchtverkeersbeheer), fungeren als katalysatoren voor de hele innovatieketen in Europa.

6.2.

Dankzij hun technologieroutekaart voor de lange termijn en hun financiële steun hebben zij hun efficiëntie en hun meerwaarde voor zowel de overheid als de innovatieketen bewezen, voornamelijk door 1) meer concurrerende, veilige en milieuvriendelijke vliegtuigen en systemen voor luchtverkeersbeheer te ontwerpen, te ontwikkelen, te produceren en te exploiteren, 2) een grote en efficiënte wetenschappelijke en technologische gemeenschap van academische onderzoekers en industrieën op te richten, variërend van grote bedrijven tot kmo’s, in alle 28 landen van de EU, en 3) uitmuntende demonstratievliegtuigen te leveren met een reële impact op de luchtvaartprogramma’s en -markt.

6.3.

Succesverhalen van Clean Sky zijn onder andere de testvluchten met de laminaire vleugel in het BLADE-project (kan bogen op een reductie van de vleugelwrijving van 50 % en maximaal 5 % minder CO2-uitstoot) en de Contra-Rotating Open Rotor (met een reductie van het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van ongeveer 30 %).

6.4.

De successen van SESAR blijken het best uit de verreikende resultaten: als de 63 door SESAR geleverde oplossingen worden toegepast, betekent dit een toename van de luchtruimcapaciteit met 34 % en een afname van de vliegtijdvariantie met 30 %, wat betekent dat alle EU-vluchten minder vertraging oplopen en dat 95 % van de vluchten op tijd is, alsook een afname van het brandstofverbruik en de emissies per vlucht met 2,3 %.

6.5.

In het kader van Horizon Europa moet de burgerluchtvaart een topprioriteit blijven, met een hoger budget dan de huidige financiering uit Horizon 2020. Onderzoek en innovatie is de levensader van de luchtvaartindustrie in de EU en de lange onderzoekscycli van de luchtvaartindustrie vereisen risicodeling tussen de publieke en de private sector via financiering op basis van subsidies, in het kader van een langetermijnverbintenis om onderzoeksroutekaarten uit te stippelen. Dit is essentieel voor het concurrentievermogen van de luchtvaartindustrie van de EU. De twee gezamenlijke technologie-initiatieven (Clean Sky en SESAR) moeten derhalve worden gehandhaafd. In de context van de Connecting Europe Facility (CEF) moet de financiering een topprioriteit blijven om de invoering van de in het kader van Clean Sky en SESAR O&I ontwikkelde technologieën te versnellen en aan te moedigen.

6.6.

De burgerluchtvaart heeft in het verleden laten zien dat het zijn milieu-impact kan verminderen. Een nieuwe generatie vliegtuigen verlaagt de emissies doorgaans met 15-20 %. De mondiale burgerluchtvaartindustrie is de eerste ter wereld die overeenstemming heeft bereikt over een alomvattende aanpak van de vermindering van haar emissies. Deze is gebaseerd op de „strategie van vier pijlers”: technologie, operaties, infrastructuur en een wereldwijde marktgebaseerde maatregel.

6.7.

Voortzetting van de EU-steun voor onderzoek en innovatie is van cruciaal belang voor verdere vooruitgang bij het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de burgerluchtvaart (technologische pijler), aangezien ruim 70 % van al het onderzoek verband houdt met milieudoelstellingen.

6.8.

Het „Flightpath 2050” van de Adviesraad voor Luchtvaartonderzoek in Europa heeft een doelstelling voor 2050 vastgesteld voor technologieën en procedures om te komen tot een vermindering van 75 % van de CO2-uitstoot per passagierskilometer, een vermindering van 90 % van de NOx-uitstoot en een vermindering van 65 % van de waargenomen geluidsemissies van vliegende vliegtuigen (ten opzichte van de mogelijkheden van typische nieuwe vliegtuigen in 2000).

6.9.

Bovendien moeten vliegtuigbewegingen emissievrij worden bij het taxiën. Ook moeten luchtvaartuigen zo zijn ontworpen en gebouwd dat ze recycleerbaar zijn. Europa moet bovendien uitgroeien tot een expertisecentrum op het gebied van duurzame alternatieve brandstoffen, ook voor de luchtvaart, op basis van een krachtig Europees energiebeleid.

6.10.

Europa moet een voortrekkersrol spelen op het gebied van atmosferisch onderzoek en het voortouw nemen bij de formulering van een prioritair milieuactieplan en de vaststelling van mondiale milieunormen. Hoewel in het kader van Horizon 2020 flinke vooruitgang is geboekt, moet het tempo van onderzoek en innovatie in het kader van Horizon Europa worden opgevoerd, met inbegrip van elektrificatie en hybridisatie van vliegtuigen.

7.   Digitalisering

7.1.

Digitalisering (inclusief de digitale infrastructuur die nodig is om nieuwe, geautomatiseerde vliegende platforms te kunnen ontvangen), automatisering en technologieën op het gebied van virtual en augmented reality zullen ook een belangrijke prioriteit voor luchtvaartonderzoek zijn. Met de noodzaak om het veiligheidsniveau in de luchtvaart te blijven verbeteren en te blijven werken aan de vermindering van de milieuvoetafdruk van de luchtvaart, zullen zij de routekaart voor onderzoek en innovatie voor SESAR3 en Clean Sky 3 bepalen.

7.2.

SESAR-oplossingen moeten sneller worden ingevoerd en de totstandbrenging van het SES is cruciaal om een efficiënte introductie in heel Europa te garanderen.

8.   Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

8.1.

Een sterkere internationale rol voor het EASA is cruciaal voor de luchtvaartindustrie van de EU (inclusief de onderhouds-, reparatie- en revisiesector (ORR)) om tegenwicht te kunnen bieden aan de aanhoudend sterke internationale rol van de Federal Aviation Administration van de VS bij de bevordering van de luchtvaartindustrie van de VS op de markten van derde landen.

8.2.

Het EASA zou toestemming moeten krijgen om meer kantoren in derde landen te openen, wat cruciaal is voor de bevordering van Europese veiligheidsvoorschriften, certificeringsnormen en -beleid, en om ervoor te zorgen dat de Europese industrie op belangrijke exportmarkten op voet van gelijkheid kan concurreren door dagelijks contact met de burgerluchtvaartautoriteiten van derde landen en door technische belemmeringen voor de validering van Europese producten op die exportmarkten te vermijden.

8.3.

De bilaterale luchtvaartveiligheidsovereenkomsten van de EU met derde landen moeten worden uitgebreid om dubbel veiligheidstoezicht op typecertificering, initiële luchtwaardigheid en permanente luchtwaardigheid/onderhoud te beperken.

8.4.

Tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, moeten de gedetailleerde regels van het EASA meer gebaseerd worden op prestaties en uitgaan van industriële normen om een veilige toepassing van nieuwe technologie op een efficiëntere en snellere manier mogelijk te maken. In dit verband moet de onlangs overeengekomen herziening van de EASA-basisverordening (herziening van Verordening (EG) nr. 216/2008) worden toegejuicht.

9.   Infrastructuur

9.1.

De luchtvaartindustrie in de EU profiteert ook van een florerende bredere burgerluchtvaartindustrie in de EU (d.w.z. luchtvaartmaatschappijen, exploitanten van helikopters en zakenvliegtuigen en andere luchtruimgebruikers), aangezien extra groei voor luchtruimgebruikers leidt tot de behoefte aan meer vliegtuigen en de bijbehorende technologie.

9.2.

Daarom is het van essentieel belang te blijven investeren in veilige en kostenefficiënte infrastructuur, zowel op de grond als in de lucht, en tegelijkertijd buitensporige luchtvaartbelastingen te vermijden.

9.3.

De EU-luchtvaartstrategie wordt derhalve toegejuicht, aangezien zij een reeks instrumenten omvat om het concurrentievermogen van de bredere burgerluchtvaartsector in de EU te verbeteren, waaronder een herziening van de basisverordening van het EASA, een strategie om ervoor te zorgen dat de EU een leidende rol gaat spelen op de opkomende markt van systemen van civiele, op afstand bestuurde luchtvaartuigen en systemen voor onbemand verkeersbeheer, alsook andere voorstellen die van invloed zijn op het concurrentievermogen van de luchtvaartsector (herziening van Verordening (EG) nr. 868/2004 en mogelijke herziening van de richtlijn inzake luchthavengelden).

9.4.

De herziening van Verordening (EG) nr. 1008/2008 (gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap) moet ook uit dit oogpunt worden bezien en moet ervoor zorgen dat de interne markt wordt voorbereid op toekomstige ontwikkelingen. Gezien de nodige verdere consolidatie in de luchtvaartsector in de EU moet voorts een evenwicht worden gevonden tussen een meer geconsolideerde luchtvaartsector en de voordelen voor de EU-consumenten van een keuze aan luchtvaartmaatschappijen en daadwerkelijke concurrentie.

10.   Onderhouds-, reparatie- en revisiediensten (ORR)

10.1.

ORR vormen ook een belangrijk segment van de luchtvaartindustrie in de EU en dragen zowel bij tot het scheppen van banen in de EU als tot de uitvoer voor ORR. Versterking van het concurrentievermogen van de ORR-sector in de EU (ORR voor de luchtvaart, onafhankelijke ORR en ORR voor de fabrikant van originele uitrusting) is daarom ook van cruciaal belang om de sector in staat te stellen banen te blijven scheppen en nieuwe markten te veroveren.

10.2.

Het gebruik van big data en nieuwe technologieën voor ORR zal ook een belangrijk aspect zijn dat in de onderzoeks- en innovatieprogramma’s aan de orde zal komen.

11.   Buitenlandse directe investeringen (BDI)

11.1.

Het Commissievoorstel voor de screening van BDI (COM(2017) 487) zal de uitwisseling van informatie en de effectbeoordeling verbeteren en de transnationale transparantie vergroten, terwijl de uiteindelijke beslissing een nationale zaak blijft. Het voorstel behelst ook doorlichting door de Commissie om redenen van veiligheid of openbare orde voor gevallen die van invloed kunnen zijn op projecten of programma’s van EU-belang.

11.2.

Dit voorstel van de Commissie moet worden toegejuicht als een eerste stap, daar het van het grootste belang is, niet alleen met betrekking tot directe buitenlandse investeringen in de luchtvaartindustrie in de EU en haar toeleveringsketen, maar ook ten aanzien van kritieke technologieën voor de productie in de EU (automatisering, virtuele intelligentie, big data en cyberbeveiliging).

12.   Brexit

De Europese luchtvaartsector is volledig geïntegreerd, met veel componenten die de nationale grenzen meerdere malen overschrijden voordat de eindmontage plaatsvindt. De leveringsketen bestaat uit vele grote, middelgrote en kleine bedrijven die volgens just-in-time principes te werk gaan.

De interne markt en de douane-unie zijn daarom van kapitaal belang, omdat zij de administratieve lasten en de bureaucratische rompslomp, en dus de kosten voor het bedrijfsleven, verminderen.

De EU-27 en het Europees Parlement hebben duidelijk verklaard dat zij de integriteit van de interne markt, met inbegrip van de vier vrijheden, en de jurisdictie van het Europese Hof van Justitie zullen beschermen en dat geen enkele industrie „de krenten uit de pap zal kunnen halen”.

De Britse regering heeft duidelijk gemaakt dat het VK met ingang van 29 maart 2019 een derde land zal zijn.

12.1.

Een brexit zonder overeenkomst moet worden vermeden, daar dit zeer schadelijk zou zijn voor het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartindustrie op wereldschaal en duizenden banen aan beide zijden van het Kanaal in gevaar zou brengen. Voor de volgende aspecten zijn oplossingen nodig, voor een overeenkomst na de brexit:

vlotte douaneregelingen, waaronder exportcontrole voor goederen voor tweeërlei gebruik;

voortzetting van het lidmaatschap van het EASA en ECHA (REACH);

onderzoek in de burgerluchtvaart: voortgezette samenwerking in gezamenlijke technologie-initiatieven;

internationale arbeidsmobiliteit voor hooggeschoolde werknemers.

Ten eerste moeten er technische besprekingen worden gevoerd over de regelgeving omtrent EASA en ECHA om ervoor te zorgen dat er risicobeperkende maatregelen worden genomen en om eventuele verstoringen tot een minimum te beperken.

Nationale overheden moeten duidelijke richtsnoeren opstellen om hun bedrijven te helpen bij de voorbereiding op alle mogelijke veranderingen ten gevolge van de brexit om verstoringen tot een minimum te beperken.

13.   Vaardigheden

13.1.

Het blijvende succes van de luchtvaartindustrie in de EU hangt in hoge mate ook af van haar vermogen om geschoolde arbeidskrachten aan te trekken. Met het oog op een vergrijzende beroepsbevolking en nieuwe technologische uitdagingen (digitalisering, automatisering, cyberveiligheid, industrie 4.0) vergt dit een algemene EU-strategie voor de ontwikkeling van EU-onderwijs- en -opleidingsprogramma’s waarin levenslang leren en hoogwaardige opleidingen centraal staan.

13.2.

Op nationaal niveau worden de lidstaten aangemoedigd om bèta-/technische vakken te bevorderen, met name voor meisjes vanaf jonge leeftijd, alsook de deelname aan Erasmus+-programma’s.

13.3.

Er moeten flexibele trajecten worden verkend tussen het bedrijfsleven en het onderwijs (leren op het werk, stages van hoge kwaliteit en sectorspecifieke opleidingsinitiatieven) en het mkb moet zo nodig extra steun krijgen.

13.4.

Gelet op deze aanzienlijke specifieke sociale uitdagingen zou de luchtvaartindustrie in de EU gebaat zijn bij een sectorale sociale dialoog op EU-niveau (Besluit 98/500/EG) om de sociale partners in staat te stellen specifieke kwesties te bespreken.

Brussels, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Bron: ASD Facts and Figures

(2)  Bron: ASD Facts and Figures

(3)  Bron: PWC.

(4)  Bron: RAND, „Chinese Investment in U.S. Aviation”, 2017.


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/8


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees Pact voor financiën en klimaat

(Initiatiefadvies)

(2019/C 62/02)

Rapporteur:

Rudy DE LEEUW

Besluit van de voltallige vergadering

15.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, reglement van orde

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

5.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

172/4/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC onderschrijft nadrukkelijk de Agenda 2030 van de Verenigde Naties voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs. Toch leidt ons huidige traject er in het beste geval toe dat de temperatuurstijging tot 3 oC beperkt blijft, wat veel hoger is dan hetgeen in de Overeenkomst van Parijs is vastgelegd.

1.2.

Tegelijkertijd heeft Europa behoefte aan een nieuwe impuls en een nieuw project, gebaseerd op samenwerking en convergentie in plaats van op concurrentie, dat aantoont welke concrete meerwaarde het de burgers, en met name jongeren, kan bieden. Het is essentieel om vanaf nu een actief Europees beleid te voeren en duidelijk toe te werken naar het sociaaleconomisch model dat wij willen, voor onszelf maar vooral voor de volgende generaties.

1.3.

Europa moet laten zien dat het zowel een gunstig klimaat voor het scheppen van hoogwaardige, goed betaalde en milieuvriendelijke banen kan creëren als een reële economie kan aanzwengelen die iedereen — Europese werkgevers, werknemers en burgers — ten goede komt.

1.4.

Desalniettemin zorgen enorme hoeveelheden kapitaal voor nieuwe financiële bubbels in plaats van de reële economie te oliën en kondigen instellingen zoals het IMF ons de mogelijkheid aan van een nieuwe crisis, die nog drastischere gevolgen zal hebben dan die van 2008 (1).

1.5.

Het volgende meerjarig financieel kader (2021-2027) moet ten dienste staan van economische ontwikkeling (2) en werkgelegenheid (3) en de EU in staat stellen haar doelstellingen te halen en bij te dragen aan de overgang naar een koolstofarme economie vóór 2050.

1.6.

Op een dode planeet kan men niet leven, niet werken, niet ondernemen. De klimaatverandering biedt dus mogelijkheden om hoogwaardige banen te scheppen en moet werkgevers, werknemers en maatschappelijk middenveld een goede oplossing kunnen bieden. Wachten met aanpassingen of simpelweg niets doen zou de totale kosten van de klimaatverandering fors kunnen doen oplopen (4).

1.7.

De Commissie, de Europese Rekenkamer en de Wereldbank noemen dezelfde bedragen: vanaf 2021 zal elk jaar het equivalent van 1 115 miljard EUR in de EU geïnvesteerd moeten worden om over te gaan tot actie en de doelstellingen van de Unie voor 2030 te halen (5). In deze 1 115 miljard EUR is een aanzienlijk deel van de huidige investeringen begrepen die bestemd moeten worden voor een heroriëntering in de richting van duurzame ontwikkeling (groene earmarking). Wordt er niets gedaan, dan zou dit de EU 190 miljard EUR per jaar kosten (d.w.z. 2 % van haar bbp) (6).

1.8.

Net als een aantal economen en vooraanstaande beleidsmakers van het maatschappelijk middenveld (7) moeten wij aansporen tot en ons sterk maken voor elk project dat de Europese krachten kan verenigen in het belang van de Europese werknemers, werkgevers en burgers. Dat is de doelstelling van een „pact voor financiën en klimaat” voor hoogwaardige banen.

1.9.

Het pact voor financiën en klimaat beoogt het kapitaal dat een nieuwe financiële bubbel zou kunnen veroorzaken te verschuiven naar de strijd tegen de klimaatverandering en de reële economie. Ook moet het voorwerp zijn van nieuwe financieringen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen. Dit pact moet een nieuwe routekaart vormen voor Europees leiderschap waarvoor een geïntegreerd plan is vereist (in samenwerking met China en India, die grote spelers zijn in de strijd tegen de klimaatverandering).

1.10.

Deze routekaart zal volgens het EESC alle aspecten van een beleid voor bestrijding van de klimaatverandering moeten integreren: een billijke overgang (te treffen maatregelen voor het verminderen van de gevolgen van de verandering, maar ook voor het vergoeden van schade en verliezen) alsook reëel beleid voor aanpassing aan de klimaatverandering. Het model van de circulaire economie moet zo veel mogelijk voorrang krijgen (8) en het regelgevingskader ervan moet worden verbeterd. Het geheel zal moeten worden gefinancierd door passende budgetten voor de heroriëntering van de huidige investeringen (groene earmarking) en door nieuwe, toegankelijke financieringsbronnen.

1.11.

Deze overgang zou de nodige transformatie op de arbeidsmarkt tot stand brengen en kunnen bijdragen aan het scheppen van hoogwaardige banen in het kader van de Europese pijler van sociale rechten (9).

1.12.

De evolutie naar een model van een duurzame maatschappij moet op sociale wijze worden begeleid en er moet een actieplan voorhanden zijn voor een billijke overgang waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

1.13.

Voor deze overgang zijn grote investeringen vereist op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O & O) en innovatie om innoverende projecten die aan de Europese taxonomie voldoen, te bewerkstelligen en te ondersteunen.

1.14.

Het gaat erom de fouten uit het verleden niet meer te herhalen (subsidies voor brandstoffen en overexploitatie van fossiele brandstoffen) en projecten die nadelige gevolgen hebben voor het milieu en/of in strijd zijn met de Overeenkomst van Parijs niet meer te bevorderen.

1.15.

Om de doelstellingen van de overeenkomst van Parijs te verwezenlijken moet een aanzienlijk deel van de voor de strijd tegen de klimaatverandering aan te wenden investeringen worden opgebracht door de particuliere sector, in aanvulling op de overheidsfinanciering.

1.16.

Voor het pact is de instelling vereist van een duidelijk en op de lange termijn voorspelbaar Europees beleidskader om de planning van de investeringen veilig te stellen (10). Dit kader zal gepaard moeten gaan met mechanismen voor aanpassing aan de grenzen voor producten die niet aan dezelfde sociale en milieunormen zouden zijn onderworpen.

1.17.

Naar mening van het EESC en zoals de Commissie aangeeft, dient een uniform classificatiesysteem (taxonomie) van de EU te worden uitgewerkt om duurzame projecten te kunnen kiezen (en niet-duurzame projecten uit te sluiten) en te bepalen op welke terreinen investeringen het grootste effect kunnen sorteren. Het Europees Parlement steunt deze benadering en stelt ook voor een „groen label” in te voeren. Dit label zou moeten worden toegekend aan investeringen die voldoen aan de taxonomie van de EU en aan de meest stringente normen op het gebied van duurzaamheid, met het oog op een efficiënte allocatie van investeringen (11).

1.18.

De te steunen projecten, die in overeenstemming zijn met de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en die grote investeringen in innovatie en O & O vergen, moeten worden uitgevoerd met behulp van een instrument waarmee de verschillende financieringsbronnen zichtbaar gemaakt kunnen worden (waaronder het toekomstige meerjarig financieel kader), en op verschillende acties berusten:

de financiering herbestemmen ten bate van duurzame investeringen via een „groene earmarking” en in dit kader leningen met een „groen label” van de Europese Investeringsbank (EIB) bevorderen;

de kwantitatieve versoepeling van de Europese Centrale Bank (ECB) als financieringsbron gebruiken;

het aandeel van het Europees Fonds voor strategische investeringen dat is bestemd voor de strijd tegen de klimaatverandering optrekken tot 40 %;

de EU moet een ambitieniveau tonen dat beantwoordt aan de uitdagingen bij de bestrijding van de klimaatverandering: gemiddeld 40 % van haar totale begrotingsmiddelen (MFK 2021-2027) moet aan deze doelstelling worden toegewezen;

het aandeel van het Cohesiefonds optrekken tot boven de huidige 20 %;

3 % van de pensioen- en verzekeringsfondsen vrijmaken;

ondernemingen, met name kleine en middelgrote, ondersteuning bij hun investeringen in O & O bieden tot een maximumbedrag van 100 miljard EUR dat hiervoor wordt bestemd;

de verbintenissen inzake financiële bijstand ten aanzien van de landen van het Zuiden die deelnemen aan de strijd tegen de klimaatverandering naleven;

in de handelsovereenkomsten van de EU een daadwerkelijk bindende clausule inzake de Overeenkomst van Parijs invoeren.

2.   Inleiding

2.1.

Artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat de EU duurzame, milieuvriendelijke groei moet bevorderen. De klimaatproblematiek is inmiddels een absolute prioriteit geworden, ook voor het EESC, en noopt overheden, maar ook economische actoren, werknemers en burgers wereldwijd tot actie. Derhalve moet een omvangrijke economische, sociale en ecologische transitie worden georganiseerd en vooral gefinancierd (12).

2.2.

De onlangs gestarte discussie over het toekomstige meerjarig financieel kader van de EU voor de periode 2021-2027 moet aldus op horizontale wijze de aan klimaatverandering gerelateerde kwesties behelzen en aansluiten bij de prioritaire doelstelling van een overgang naar een duurzamere wereld.

2.3.

Deze overgang zou de nodige transformatie op de arbeidsmarkt tot stand brengen en kunnen bijdragen aan het scheppen van hoogwaardige banen in het kader van de Europese pijler van sociale rechten.

2.4.

Europa heeft behoefte aan een nieuw project om te bewijzen dat het een meerwaarde biedt en zowel kan zorgen voor een gunstig klimaat voor het scheppen van hoogwaardige, goed betaalde banen als voor een reële, duurzame economie die iedereen ten goede komt.

2.5.

Europa zal deel uitmaken van de oplossing en zich onderscheiden van andere internationale economische actoren als het tegelijkertijd inzet op de sociale, de ecologische en de economische dimensie van duurzame ontwikkeling.

2.6.

In recente studies van het IMF en de OESO is kritiek geuit op het feit dat de crisis van 2008 het hoofd werd geboden met economische maatregelen die burgers, bedrijven en overheden tot bezuinigingen hebben gedwongen.

2.7.

Er moet meer worden geïnvesteerd in innovatie en O & O als antwoord op nieuwe sociaaleconomische ontwikkelingen zoals de energietransitie, de circulaire economie, de deeleconomie en de automatisering, om zo te voorkomen dat de kwaliteit van banen wordt aangetast.

2.8.

Bij die financiële en sociale crisis komen nog een politieke crisis, of in sommige landen grote politieke onrust, en een ecologische crisis.

2.9.

De bestrijding van de klimaatverandering noopt ons ertoe — maar geeft ons ook de kans — onze economieën te hervormen, een duurzaam groeimodel te bevorderen, ongelijkheid beter tegen te gaan en de democratie te versterken.

3.   Bevindingen

3.1.

Het EESC onderschrijft nadrukkelijk de Agenda 2030 van de Verenigde Naties, die een geheel van duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen neerlegt om armoede te bestrijden, de aarde te beschermen, de mensenrechten te doen eerbiedigen, en de welvaart van eenieder te waarborgen. De aanneming van dat programma is een mijlpaal in de overgang naar een nieuw model dat economische, sociale en ecologische ongelijkheid aanpakt binnen een universeel en geïntegreerd kader.

3.2.

Krachtens de Overeenkomst van Parijs moet de stijging van de gemiddelde temperatuur tegen 2100 „ruim onder 2 oC ten opzichte van de pre-industriële niveaus” worden gehouden, en „moeten verdere inspanningen worden geleverd om de stijging tot 1,5 oC te beperken”. Volgens de Verenigde Naties leidt ons huidige traject er evenwel in het beste geval toe dat de temperatuurstijging tot 3 oC beperkt blijft.

3.3.

De klimaatverandering eist een zeer hoge menselijke en financiële tol, met name door de toename van het aantal natuurrampen: hittegolven en stijging van de waterspiegel hebben sinds het begin van de 20e eeuw geleid tot 8 miljoen doden wereldwijd, en 7 000 miljard USD schade (13). We zien tevens een stijging van het aantal klimaatvluchtelingen (250 miljoen tot 2050). De zwaksten zijn dan ook de eerste slachtoffers van klimaatverandering, met als gevolg dat de ongelijkheden worden vergroot. Zo ook stelt het IMF dat de toenemende ongelijkheid een bedreiging vormt voor duurzame economische groei (14).

3.4.

Als de situatie blijft wat ze is, als geen enkele aanpassingsmaatregel wordt genomen, zou de klimaatverandering die zich naar verwachting voor 2080 gaat voltrekken, de huishoudens in de EU jaarlijks 190 miljard EUR, in constante prijzen, kosten (alleen al vanwege de verzekeringskosten voor klimaatschade) (15).

3.5.

Hoewel vorderingen op het gebied van financiering van de strijd tegen de opwarming van de aarde en de gevolgen ervan zijn geboekt, zijn deze ontoereikend. Duurzame financiën en een duurzame economie moeten bovenaan op de politieke agenda staan, met name middels een duidelijk, stabiel en stimulerend beleidskader, dat ook moet aanzetten tot het concretiseren van milieuvriendelijke innoverende projecten met hoge toegevoegde waarde.

3.6.

Terwijl Europa de financiële crisis van 2008 nog niet helemaal te boven is gekomen trekt het IMF al opnieuw aan de alarmbel en waarschuwt het voor een nog zwaardere en bredere crisis dan in 2008 (16).

3.7.

Volgens P. Larrouturou en J. Jouzel is van de 2 200 miljard EUR die de Europese Centrale Bank sinds 2015 in de economie heeft gepompt, slechts 11 % terechtgekomen in de reële economie. Maar liefst 89 % is gebruikt voor speculatie en om een nieuwe financiële bubbel te creëren (17). Voorts wijst het EESC De OESO wijst erop dat in 35 OESO-landen en in zes grote opkomende economieën van de G20 ongeveer 800 programma’s met betrekking tot belastinguitgaven en -verlagingen van toepassing zijn die de productie of de consumptie van fossiele brandstoffen bevorderen (18), wat volledig ingaat tegen de koers die in de Overeenkomst van Parijs is bepaald.

3.8.

Dat soort financieringen, ongeacht of zij het gevolg zijn van speculatie of van allocaties die haaks staan op de EU-doelstellingen om de klimaatverandering te bestrijden, zadelen de hele Europese samenleving met hoge kosten op economisch, sociaal en milieugebied op.

3.9.

Het Europees Parlement stelt vast dat het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 niet in staat is gebleken de bestaande behoeften te lenigen. Bovendien biedt het geen antwoord op een reeks crises en nieuwe uitdagingen (waaronder landbouw, werkgelegenheid voor jongeren, duurzame investeringen en milieu). Daarom moet dit toekomstige financiële kader nu ten dienste worden gesteld van de grote uitdaging die de strijd tegen de klimaatverandering vormt, om op die manier ook hoogwaardige banen te creëren.

4.   Kansen

4.1.

Grote ondernemingen zijn zich bewust van de kansen die de klimaatverandering biedt. Velen menen dat het bedrijfsleven deel moet uitmaken van de oplossing, en merken op dat ondernemingen die op koolstofarme methoden hebben ingezet daar steeds meer voor beloond worden.

4.2.

Het is voor ondernemers mogelijk om banen te scheppen en te innoveren op weg naar een welvarende maar koolstofarme economie (19) waarbij winst wordt geboekt Het is daarom des te belangrijker dat een „koolstofvrij Europa” tegen het midden van de eeuw bewerkstelligd moet zijn om de doelstelling de opwarming te beperken tot 2 oC te behalen.

4.3.

Een pact voor financiën en klimaat moet van de nood om het hoofd te bieden aan de klimaatverandering een deugd helpen maken door de Europese industrie te hervormen en nieuwe vormen van ondernemerschap te genereren. Er zijn dan ook aanzienlijke investeringen in de reële economie en in onderzoek en ontwikkeling nodig om duurzame en hoogwaardige banen te creëren.

4.4.

De algemene werkgelegenheidsgraad in de Europese Unie is gestegen, terwijl de werkloosheid is gedaald door de recente verbetering van de economie. De langdurige werkloosheid, het onzekere karakter van veel banen, vooral voor vrouwen, en de jeugdwerkloosheid, blijven echter grote zorgen baren. De overgang naar duurzame ontwikkeling zou dynamische en innovatieve ondernemingen in staat moeten stellen alle mogelijkheden aan te grijpen die zich voordoen en zo veel mogelijk bij te dragen aan het verbeteren van de werkloosheidssituatie.

4.5.

Het is dan ook essentieel dat de Europese Unie samen met de lidstaten een gecoördineerde strategie uitwerkt voor het scheppen van een gunstig klimaat voor de creatie van duurzame en hoogwaardige banen. De Commissie moet nader kijken naar de mogelijkheid om overheidsinvesteringen die bijdragen aan het scheppen van hoogwaardige banen en een duurzame economie waarvan iedereen — bedrijven en werknemers — profiteert, niet mee te laten tellen bij de berekening van de overheidsschuld (20).

4.6.

De EU moedigt samenwerking tussen de lidstaten aan. Zij steunt en beoordeelt hun inspanningen, met name in het kader van het Europees Semester, de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid en de follow-up van nationaal beleid (gezamenlijke verslagen over de werkgelegenheid, nationale hervormingsprogramma’s en landspecifieke aanbevelingen). Zij moet evenwel ook haar eigen beleid afstemmen op de doelstelling van een gedeelde welvaart voor werkgevers, werknemers en burgers in Europa.

4.7.

Het ADEME (21) schat dat in verband met de klimaatverandering tot 2050 netto 5 à 6 miljoen banen zouden kunnen worden gecreëerd, terwijl de Europese Commissie tot 2020 een potentieel van 3 miljoen banen in de sector hernieuwbare energie ziet.

4.8.

De Duitse unie van werkgevers BDI heeft aangegeven dat zij de doelstelling om in 2050 80 % minder CO2 uit te stoten kan halen mits zij in de betrokken periode elk jaar over 50 miljard EUR kan beschikken.

4.9.

Het aantal banen in de groene economie zit in de lift (4,2 miljoen voltijdequivalenten in 2014 tegenover 2,8 miljoen in 2000). Bepaalde sectoren doen het bijzonder goed: de sector hernieuwbare energie (1 miljoen nieuwe banen sinds 2000, ofwel + 182 %) en de afvalsector (van 0,8 miljoen banen in 2000 naar 1,1 miljoen in 2014, ofwel + 36 %).

4.10.

Het is echter van belang dat kleine en middelgrote ondernemingen, maar ook coöperaties en kleinere organisaties, die zich op elk lokaal niveau bevinden, eveneens aan duurzame projecten kunnen deelnemen en dat zij prioritair financiering krijgen toegewezen. Er moet dus op worden toegezien dat hun toegang tot financiering niet wordt belemmerd (22).

4.11.

Bovendien moet een benadering op meerdere niveaus worden ontwikkeld waarbij alle relevante spelers, zowel openbare als particuliere, moeten worden betrokken voor het aanmoedigen en integreren van de initiatieven, plannen en acties van de netwerken van regio’s, steden en gemeenten die actief zijn in de strijd tegen de klimaatverandering en de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, zoals het Europees Comité van de Regio’s in een recent advies heeft aangegeven (23).

4.12.

Tot slot zal het pact voor financiën en klimaat, dat alle energie en goede wil, in zowel de openbare als de particuliere sector, moet mobiliseren, rekening moeten houden met de door de Commissie voorgestelde begeleidende maatregelen, zoals de taxonomie (classificatie), de verplichte aandacht van institutionele beleggers voor duurzaamheid, de voorlichting van beleggers, de herijking van het eigen vermogen van banken, de transparantere informatieverstrekking door ondernemingen en de EU-labels (voorgesteld door het Europees Parlement).

5.   De verschillende financieringsbronnen en de te ondernemen acties

Heroriëntering (groene earmarking) en nieuwe financieringsbronnen

5.1.

De Europese Commissie — en de Europese Rekenkamer noemt dezelfde bedragen — stelt dat per jaar zo’n 1 115 miljard EUR moet worden uitgetrokken in verband met de strijd tegen de klimaatverandering en de gevolgen ervan.

5.2.

Met dat bedrag van 1 115 miljard EUR voor de periode 2021-2030 dienen twee soorten projecten te worden gefinancierd (24):

enerzijds projecten die een rendement op investeringen opleveren en vallen binnen het bereik van de EIB en van de publieke stimuleringsbanken (25), particuliere banken, pensioen- en verzekeringsfondsen of staatsbeleggingsfondsen;

anderzijds projecten waarvoor overheidssubsidies nodig zijn, te financieren met Europese belastingen.

5.3.

De huidige financiering moet geheel of gedeeltelijk worden herbestemd ten bate van duurzame investeringen, teneinde het financiële kader van de EU te „vergroenen” en de financiële middelen in te zetten in de strijd tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Het gaat om de volgende vormen van financiering:

leningen van de EIB: particuliere banken zouden door de EIB investeringen kunnen laten financieren die voldoen aan de taxonomie (classificatie) van de EU;

geldschepping door de ECB: door het geld afkomstig van de kwantitatieve versoepeling in de reële en duurzame economie te pompen: met 50 % van de jaarlijkse kwantitatieve versoepeling zouden honderden miljarden euro per jaar kunnen worden vrijgemaakt;

40 % (in plaats van de huidige 20 %) van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EIB en Commissie) zou moeten worden ingezet voor de strijd tegen de opwarming van de aarde en de gevolgen ervan, ook wat betreft de sociale dimensie en het onderwijs);

de EU moet een ambitieniveau tonen dat beantwoordt aan de uitdagingen bij de bestrijding van de klimaatverandering: gemiddeld 40 % van haar begroting moet aan deze klimaatdoelstelling worden toegewezen; dit geldt met name voor het Cohesiefonds, dat slechts 20 % van zijn middelen aan deze strijd toewijst in de begroting voor 2014-2020;

naast deze vormen van financiering zou 3 % van de beleggingen van pensioen- en verzekeringsfondsen moeten worden ingezet voor de strijd tegen de opwarming van de aarde.

5.4.

Er moet bijzondere inspanningen worden geleverd op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en beroepsopleiding; speciaal hiervoor moet jaarlijks 100 miljard EUR worden uitgetrokken. Het Comité zal tijdig met voorstellen komen om te bepalen welk(e) instrument(en) moet(en) worden gebruikt om de daartoe benodigde huidige en toekomstige financiering aan te vullen.

Te ondernemen acties

5.5.

Tal van financiële instrumenten kunnen worden ingezet voor de strijd tegen de klimaatverandering, maar de financiering zal pas op gang komen als Europa over een coherent plan met een duidelijke richting op de lange termijn beschikt (26). Dit plan zou de hierna uiteengezette elementen in aanmerking moeten nemen:

5.5.1.

Er dient een duidelijk, stabiel beleidskader op de lange termijn te worden opgesteld. Voor planning en investeringen is zekerheid cruciaal. Niemand wil zich engageren als de beleidskoers voortdurend wijzigt.

5.5.2.

De EIB is sinds januari 2018 de grootste emittent van groene obligaties ter wereld geworden. Als we de EIB in staat willen stellen tegen nog gunstigere voorwaarden leningen te verstrekken aan ontwikkelaars van projecten in het kader van het pact voor financiën en klimaat, zouden twee maatregelen kunnen worden getroffen:

Ten eerste zou het plan-Juncker in die zin kunnen worden uitgebreid dat er meer focus op dit soort projecten komt te liggen, waardoor de EIB gebruik zou kunnen maken van de garantie van het Europees Fonds voor strategische investeringen.

Ten tweede zou kunnen worden bepaald dat de EIB meer financiering van de ECB kan verkrijgen. De EIB heeft nu al toegang tot het ECB-programma voor de aankoop van activa, maar slechts in zeer beperkte mate. Gelet op de geplande bedragen zou de EIB echter snel in de problemen komen met haar kapitaalratio. Daarom is het denkbaar dat de EIB de bank van de duurzame ontwikkeling wordt, die vooral financiering toekent aan projecten op het gebied van energietransitie, ecologische mobiliteit en innovatie, en die afziet van het financieren van traditionele projecten, waaraan vooralsnog de meeste van haar leningen worden toegewezen.

5.5.3.

Daarbij moet worden uitgemaakt in welke sectoren de toewijzingen het meeste effect en de meest gunstige kosten-batenverhouding voor het milieu, de burgers en de economie (energie, huisvesting, landbouw, mobiliteit, vervoer, recycling, water enz.) zouden opleveren. Hoewel een eerlijke toegang tot het net noodzakelijk is, moet rekening worden gehouden met het feit dat sommige sectoren, zoals de sector zonne-energie, voldoende rendabel zijn en geen subsidies meer vergen.

5.5.4.

Het optreden van de EIB moet worden versterkt, niet alleen qua volume maar ook wat betreft haar vermogen om risico’s te nemen. Zo zou de EIB van groter nut zijn voor de strijd tegen de klimaatverandering door het ondersteunen van opkomende sectoren, ook van kleine omvang, dan door miljarden euro in de klassieke sectoren zonne- of windenergie te pompen, die al grotendeels door de particuliere sector worden gefinancierd.

5.5.5.

Financiering moet sowieso, zoals de Commissie voorstelt, passen in een gemeenschappelijke taxonomie (classificatie) van de EU. Het EESC dient als vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld deel te nemen aan de praktische uitwerking van deze classificatie.

5.5.6.

Het model van de circulaire economie moet zo veel mogelijk voorrang krijgen en het regelgevingskader ervan moet worden verbeterd. Dankzij de circulaire economie moet de winning van natuurlijke hulpbronnen worden verminderd en zelfs op termijn worden beëindigd, middels de recycling van voorwerpen (mobiele telefoons worden slechts voor 3 % gerecycled; andere voorwerpen zelfs helemaal niet) en edele metalen. Deze metalen, bijvoorbeeld kobalt en lithium, die worden gebruikt bij de fabricage van producten van de toekomst, zijn slechts in kleine hoeveelheden beschikbaar vergeleken met de toekomstige behoeften — voor elektrificatie van voertuigen en opslag van elektriciteit in het algemeen — waardoor de productie van deze metalen niet in verhouding staat tot de behoeften die zullen ontstaan.

5.5.7.

Ook investeringen op het gebied van energie-efficiëntie van gebouwen, die goed zijn voor 30 % van de CO2-uitstoot, moeten worden aangemoedigd (vooral vanwege de snelle terugverdieneffecten). Bovendien moet worden voorzien in elektriciteits- en gasleidingen met volledige interconnectie om een geïntegreerde Europese energiemarkt tot stand te brengen, verbonden met Afrika en het Midden-Oosten.

5.5.8.

Met het oog op een billijke en sociale transitie zal, conform de Overeenkomst van Parijs en de standpunten van het Institut Jacques Delors (27), een deel van de financiering moeten worden toegewezen aan een aanpassingsfonds voor regio’s en werknemers die met de overgangssectoren te maken hebben. In dit opzicht zou het wenselijk zijn een substantieel deel van het Cohesiefonds dat voor de regio’s bestemd is te gebruiken voor klimaatdoelstellingen en hun positieve sociaaleconomische effecten. Het aanpassingsfonds zal ook in ondersteunende maatregelen moeten voorzien voor werknemers die zich omscholen. Het zal ook moeten anticiperen op veranderingen in plaats van ze te ondergaan. Een deel van de budgetten moet daarom naar innovatie en O & O gaan in de als prioritair aangemerkte sectoren.

5.5.9.

In elk vrijhandelsakkoord moeten sociale en milieuclausules worden aangevuld met een bindende toezegging om de Overeenkomst van Parijs na te leven. (Dit zou gelden voor alle potentiële handelspartners van de EU, aangezien 195 van de 197 leden van de VN de Overeenkomst hebben ondertekend).

5.5.10.

Om te benadrukken dat deze maatregel van het grootste politieke belang is, moeten de hiervoor beschikbaar gestelde budgettaire en financiële middelen worden ingezet door middel van een instrument waarmee de betrokken middelen op concrete en transparante wijze zichtbaar gemaakt kunnen worden.

5.5.11.

Bovendien moet de EU — hoewel dit niet rechtstreeks onder een Europees fonds voor financiën en klimaat valt — haar internationale beleidsverbintenissen nakomen (klimaatconferentie van de Verenigde Naties van 2009), die erin bestaan tegen 2020 100 miljard USD per jaar bijeen te brengen voor het financieren van de strijd van de klimaatverandering in Afrika en in het Middellandse Zeegebied.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  https://www.theguardian.com/business/2018/oct/03/world-economy-at-risk-of-another-financial-crash-says-imf; IMF: Global Financial Stability Report October 2018

(2)  Advies van het EESC over het meerjarig financieel kader, paragraaf 3.1.8 (goedgekeurd op 19.9.2018, nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  EESC, Prioriteiten van de afdeling ECO voor 2018 en daarna.

(4)  OESO, The Economic Consequences of Climate Change, 2.9.2016.

(5)  Europese Commissie, Effectbeoordeling bij het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie”, SWD(2016) 405 final/2 van 6.12.2016, tabel 22 (scenario EUCO30 — bron: Primes-model);

Rekenkamer, https://www.euractiv.fr/section/climat/news/la-cour-des-comptes-fustige-linefficacite-de-la-politique-climat-de-lue/.

(6)  M. Ciscar et al., Climate Impacts in Europe — The JRC PESETA II Project, 2014

(7)  https://www.pacte-climat.eu/en/the-first-signatories-of-the-call/

(8)  EESC-advies Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame industrie (PB C 227 van 28.6.2018, blz. 70).

(9)  Advies van het EESC over de Europese pijler van sociale rechten (PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10).

(10)  Advies van het EESC over De vorming van een coalitie van het maatschappelijk middenveld en subnationale overheden om de toezeggingen in de Overeenkomst van Parijs na te komen (PB C 389 van 21.10.2016, blz. 20).

(11)  Verslag van 4 mei 2018 [2018/2007(INI)] over duurzame financiering, rapporteur: Molly Scott Cato.

(12)  Advies van het EESC over het Actieplan: duurzame groei financieren (zie bladzijde 73 van dit Publicatieblad).

(13)  Studie van James Daniell, Karlsruher Institut für Technologie, april 2016.

(14)  https://blogs.imf.org/2017/02/22/the-imfs-work-on-inequality-bridging-research-and-reality/

(15)  Ciscar Martinez J. et al. Climate Impacts in Europe — The JRC PESETA II Project, 2014.

(16)  https://www.theguardian.com/business/2018/oct/03/world-economy-at-risk-of-another-financial-crash-says-imf; IMF: Global Financial Stability Report October 2018

(17)  Pour éviter le chaos climatique et financier (P. Larrouturou en J. Jouzel, — uitg. Odile Jacob).

(18)  OECD Companion to the Inventory of Support Measures for Fossil Fuels 2015

(19)  Paul Polman, CEO van Unilever, en Jean-Pascal Tricoire, CEO van Schneider Electric en voorzitter van Global Compact France, tijdens de Business & Climate-top: http://www.businessclimatesummit.com/summit/2015/press-room.

(20)  Advies van het EESC over de Financiering van de Europese pijler van sociale rechten (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1).

(21)  Frans agentschap voor milieu en energiebeheersing.

(22)  Advies van het EESC Wat na Parijs? (PB C 487 van 28.12.2016, blz. 24).

(23)  CvdR-advies Klimaatfinanciering: een essentieel instrument voor de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs (PB C 54 van 13.2.2018, blz. 9).

(24)  Volgens Philippe Maystadt, voormalig president van de EIB.

(25)  KfW in Duitsland, CDC in Frankrijk, CDP in Italië, ICO in Spanje.

(26)  Jeffrey Sachs, hoorzitting van het EESC van 18 mei 2018.

(27)  http://institutdelors.eu/wp-content/uploads/2018/01/Pactesocialtransitionénergétique-FernandesPellerinCarlin-janvier18.pdf


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/16


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de strategische ontwikkeling van het industriebeleid tot 2030 met het oog op de versterking van het concurrentievermogen en de diversificatie van de industriële basis van Europa en gericht op duurzaamheid in mondiale waardeketens

(verkennend advies op verzoek van het Oostenrijkse voorzitterschap)

(2019/C 62/03)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Corapporteur:

Gerald KREUZER

Raadpleging

Oostenrijks voorzitterschap van de Raad, 12.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegd orgaan

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

25.9.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

158/9/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het industriebeleid moet de toekomstige kansen voor wereldwijde duurzame en inclusieve groei in kaart brengen en mogelijk maken. Niemand mag worden achtergelaten.

1.2.

Europa moet vasthouden aan zijn ambitie om het aandeel van de industriële productie weer op het vroegere niveau te brengen en deze doelstelling verfijnen door middel van kernprestatie-indicatoren. Het Europese industriebeleid (tussen DG’s, lidstaten, regio’s) moet worden verbeterd, aangezien het deel uitmaakt van complexe grensoverschrijdende waardeketens in een markt die steeds meer globaliseert. Er is een holistische benadering nodig waarmee de uitdagingen op het gebied van groei, klimaat en milieu, alsook maatschappelijke problemen op evenwichtige wijze kunnen worden aangepakt door het ontwerpen van een „eerlijke transitie” waarbij bepalende factoren op nationaal en EU-niveau doeltreffend op elkaar worden afgestemd.

1.3.

Met rEUnaissance moet een volwaardig masterplan voor de Europese industrie worden uitgewerkt dat het industriebeleid in alle EU-beleidsterreinen integreert en de industrie daarmee in staat stelt een dusdanige transformatie te ondergaan dat Europa de grootste kenniseconomie wordt, industriële toegevoegde waarde wordt gecreëerd door middel van creativiteit en slim ontwerpen, sociale innovatie en nieuwe duurzame en inclusieve industriële modellen worden bevorderd (het merk „Made in Europe”).

1.4.

Wil het beleid van de EU op het gebied van het klimaat en de circulaire economie banen in Europa opleveren, dan is het van cruciaal belang dat de essentiële onderdelen van de waardeketen die dit beleid mogelijk maken, zich in Europa bevinden. Daarom is het belangrijk dat in de EU-strategie het belang van waardeketens wordt erkend en ambitieuze maatregelen worden uitgewerkt om deze verder te ontwikkelen. In plaats van zich op afzonderlijke sectoren te concentreren moet de strategie zorgen voor een aantrekkelijk ondernemingsklimaat in Europa. Om te waarborgen dat Europa blijft meespelen in de wereldeconomie moet succes worden afgemeten aan het potentieel van afzonderlijke Europese schakels om in mondiale waardeketens te worden geïntegreerd, d.w.z. dat Europese leveranciers in staat moeten zijn om niet alleen op Europees maar ook op mondiaal niveau de concurrentie het hoofd te bieden.

1.5.

Verbeteringen in onderwijs en opleidingen voor nieuwe banen en diensten moeten ook nauw verbonden zijn met het O & O&I-beleid en met de invoering van werkplekleren, waarbij de Agenda voor vaardigheden (1) moet worden uitgebreid naar belangrijke industriële sectoren, zoals de bouw-, staal- en papiersector, groene technologieën en hernieuwbare energie, de verwerkende industrie en de zeevaart.

1.6.

Om de technologische voorsprong van Europa te behouden moet volgens het EESC ook meer worden geïnvesteerd in baanbrekende en disruptieve technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en robotica, het internet van de dingen, gegevensanalyse, 3D-printen, nieuwe en nanomaterialen, verbeterde virtuele realiteit, bio-economie, duurzame voeding, digitale technologieën, neurotechnologieën, nano-elektronica en oceaan- en ruimteonderzoek.

1.7.

Het meerjarig financieel kader 2021-2027 moet zo specifiek en gedetailleerd mogelijk voorzien in de aanvullende begrotingsmiddelen die moeten worden toegewezen aan iedere afzonderlijke sector, in het bijzonder O & O&I en het cohesiebeleid.

1.8.

Het EESC benadrukt dat het institutioneel bestuur moet worden verbeterd, waaronder de effectbeoordeling daarvan, niet alleen van de economische, maar ook van de maatschappelijke en milieugevolgen voor de gehele waardeketen.

1.9.

Om de hele industriële waardeketen duurzamer te maken is het EESC een sterk voorstander van het stappenplan van de Commissie voor de financiering van duurzame groei (2), het creëren van een taxonomie voor duurzame financiering die verantwoord sparen vervangt door duurzame beleggingen, en verbetering van de Europese strategische investeringen (goede combinatie van het geplande InvestEU-fonds en private financieringsbronnen).

1.10.

Het EESC blijft groot voorstander van de gouden regel voor overheidsinvesteringen, niet alleen bij de cofinanciering van de strategische investeringsprojecten, maar ook bij alle duurzame investeringsprojecten die verband houden met de vorderingen rond het EU-classificatiesysteem (of taxonomie) voor duurzame activiteiten om nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te bieden aan de Europese landen die het hardst door de crisis zijn getroffen.

1.11.

Financieringsinstrumenten: creëren van een gelijk speelveld, verstrekken van overheidsfinanciering voor projecten op industriële schaal (tot 75 % van de investeringskosten, of meer indien dat verantwoord is), ruimer gebruik van preferentiële leningen en betere toegang tot krediet. Toegang tot overheidssubsidies voor acties die gericht zijn op de risicoverlaging van baanbrekende projecten die inherent risicovol zijn.

1.12.

De meest productieve sectoren (met de grootste toegevoegde waarde) zijn ook de sectoren met de meeste innovatie. Daarnaast karakteriseren de sectoren met de strengste milieuwetgeving zich ook door een hoger percentage octrooien, wellicht als gevolg van de hoge regeldruk (3).

1.13.

Een belangrijke factor die bijdraagt aan de kosten van regelgeving is de uitvoering van EU-beleid door middel van gedelegeerde of uitvoeringshandelingen. Technocratische handhavingsprocedures die geen rekening houden met de meest kosteneffectieve manier om de door de regelgeving beoogde resultaten te bereiken, werken remmend op het innovatieve vermogen van industriële marktpartijen, met name kmo’s.

1.14.

Duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen moeten hand in hand gaan. Het EESC dringt erop aan dat er in de EU productnormen worden vastgesteld waaraan zowel binnenlandse als buitenlandse producenten moeten voldoen en die afdwingbaar zijn aan de grens. Door de invoer van producten die sociale en milieuvoorschriften niet in acht nemen, worden de industriële sectoren in de EU geconfronteerd met ernstige belemmeringen wanneer zij proberen tegemoet te komen aan maatschappelijke behoeften en eisen op het gebied van duurzaamheid.

1.15.

De Commissie zou streng toezicht moeten houden op de goede toepassing van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU, met inbegrip van eenvoudige en duidelijke regels. De hoofdstukken over duurzaamheid in de vrijhandelsovereenkomsten moeten de toepassing bevorderen van de arbeidsnormen van de IAO en deVN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten (4) door sectoroverschrijdende minimumvoorwaarden te stellen waarvan niet kan worden afgeweken (rechten van kwetsbare personen, goed fiscaal bestuur enz.). In de handelsbetrekkingen moet wederkerigheid gegarandeerd worden (bijv. investeringen, overheidsopdrachten, subsidies).

1.16.

Een bredere sociale dialoog op verschillende niveaus is noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de gezamenlijke respons die moet worden geboden op wereldwijde waardeketens in duurzame bedrijven waarin werknemers een stem hebben.

1.17.

Het EESC roept de Commissie op om het concurrentievermogen en de leiderschapspositie van de industrie aan te merken als topprioriteit en een programma voor een industriële strategie van de EU op te zetten. Het dringt er bij de Commissie op aan om jaarlijks een verslag over de resultaten van de industriële strategie van de EU te publiceren, waarin alle relevante beleidsterreinen van de Commissie aan bod komen.

2.   Megatrends — slechts één wereld

2.1.

Gezien de enorme reikwijdte van de digitale transformatie en de koolstofarme economie staat de industrie een ingrijpende transformatie te wachten. Hernieuwbare energie zal fossiele brandstoffen vervangen, gegevens zijn de nieuwe dominante grondstof aan het worden en het internet (van de dingen) is de belangrijkste manier van communiceren geworden. Lineaire productiemodellen zullen plaatsmaken voor meer circulaire productie-consumptie-recycling-systemen, terwijl massaproductie zal worden vervangen door processen om producten en diensten op maat te maken. In een moderne industrie vinden productie en innovatie plaats in een netwerk van nauw samenwerkende actoren — grote, middelgrote en kleine ondernemingen — dat zich uitstrekt tot aanverwante diensten in de waardeketen. Kennis heeft de plaats van arbeid of kapitaal als belangrijkste factor ingenomen. Europa’s industriële strategie voor de lange termijn moet al deze (disruptieve) uitdagingen omvatten, nu we op het punt staan een tijdperk in te gaan dat in de geschiedenis van de mens slechts te vergelijken is met de overgang van het paleolithicum naar het neolithicum: het infolithicum (5).

2.2.

Het meeste wetenschappelijk onderzoek waarschuwt ervoor dat 20-50 % van de banen, afhankelijk van de betreffende sector, rond 2030 zal zijn vervangen door technologieën en robotica-toepassingen (6). Er zullen ook nieuwe banen worden gecreëerd, die echter diverser van aard zullen zijn, zowel qua geografische locatie als qua sector en vaardigheden. De uitdaging waar het Europese industriebeleid zich voor gesteld ziet, is te voorkomen dat de EU, haar regio’s en burgers buiten de boot vallen.

2.3.

De digitale transformatie heeft gevolgen voor alle productiefactoren: natuurlijke en ecologische hulpbronnen, arbeid en kapitaal (fysiek, technologisch en institutioneel). Om de sociale gevolgen ervan in goede banen te kunnen leiden is voor ieder land en iedere sector afzonderlijk een alomvattende visie en een nieuwe beoordeling nodig van de belangrijkste middelen of kapitaalvoorraden die de grootste inkomensstromen zullen opleveren.

2.4.

Grote delen van de Europese industrie zijn in toenemende mate afhankelijk van externe export of maken deel uit van complexe grensoverschrijdende waardeketens in een markt die steeds meer globaliseert. Tegelijkertijd wordt de EU geconfronteerd met de verspreiding van het „America First”-beleid, met als gevolg een groter gevaar voor handelsoorlogen, die geen winnaars, maar alleen verliezers zouden opleveren. Ook de naoorlogse multilaterale economische orde wordt hierdoor bedreigd. Tot slot is er ook de opmars van centraal geleide economische modellen.

2.5.

Om voor 2050 een eerlijke transitie naar een duurzamere industrie te kunnen bewerkstelligen (7), moet Europa de volgende uitdagingen het hoofd bieden:

de voortschrijdende klimaatverandering en de verslechterende milieuomstandigheden;

de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen van de aarde en het verlies aan biodiversiteit;

de digitalisering van de meeste industriële sectoren zal de grenzen tussen de industrieën en tussen de fysieke en de virtuele wereld doen vervagen, sectoren openstellen voor nieuwkomers, met een vermindering van manueel werk als gevolg;

sociale ongelijkheid, de toenemende polarisatie op arbeidsmarkten, jeugdwerkloosheid, mensen die aan hun lot zijn overgelaten in regio’s met achtergebleven industrieën;

het verlies aan vertrouwen van het publiek in de overheid, het politieke establishment, de EU en haar bestuursstructuren, en andere instellingen;

demografische veranderingen: vergrijzing, migratie, sterke groei van de wereldbevolking en nieuw milieubewustzijn;

concentratie van de bevolking in megasteden, met integratie van infrastructuurnetwerken, kunstmatige intelligentie, machinaal leren en deep learning;

verschuiving in consumentenvoorkeuren (verandering van consumentengedrag, meer milieubewustzijn, regulering van consumentengedrag door de overheid).

Al deze trends moeten worden ondergebracht in een langetermijnvisie. Inzicht in de uitdagingen en de wijze waarop deze kunnen worden omgezet in kansen is een belangrijke prioriteit voor het Europese industriebeleid. De complexe vormgeving van de oplossingen vergt betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden en gedeelde verantwoordelijkheid. Het succes daarvan hangt af van de inspanningen en samenwerking van de EU-instellingen, lidstaten, regio’s en bovenal van de actieve rol van de industrie zelf.

3.   De transitie: een EU die kiest voor duurzaamheid om haar concurrentievermogen te behouden

3.1.

Om de diverse en ongekende uitdagingen voor de industrie het hoofd te kunnen bieden heeft Europa ervoor gekozen zijn concurrentievermogen te vergroten door de kwaliteit van zijn producten en diensten te verbeteren en een strategie van differentiatie naar regio en industriële sector ten uitvoer te leggen, met als doel groei en werkgelegenheid te genereren door de toegevoegde waarde van creativiteit en slim ontwerpen, sociale innovatie en nieuwe duurzame en inclusieve industriële modellen.

3.2.

Er vallen in Europa al een aantal hoopgevende indicatoren waar te nemen, zoals het aandeel van 40 % in de wereldwijde octrooien voor hernieuwbare technologieën. Er is echter ook sprake van een nieuw en ernstig gebrek aan afstemming tussen het onderwijs- en opleidingsaanbod, de initiatieven van het bedrijfsleven en de door de industrie benodigde vaardigheden.

3.3.

Een andere belangrijke remmende factor voor de industriële ontwikkeling in heel Europa is het gefragmenteerde beleid van de Europese Unie, zowel in geografische als sectorale zin. Om van de huidige situatie, waarbij 28 lidstaten verschillend beleid voeren voor iedere industriële sector, over te stappen op een algemene benadering van het industriebeleid van de EU moet er een afstemming plaatsvinden met de maatregelen voor de voltooiing van de EMU (in het bijzonder de begrotingsunie en de bankenunie), de ontwikkeling van een Europese markt voor durfkapitaal en de vaststelling van een model voor duurzame financiering, om te zorgen voor een evenwichtige en harmonieuze groei in heel de Europese Unie.

3.4.

Inzicht in de vraag of meer groene innovatie de innovatie in andere sectoren bevordert en ook in de effecten ervan op de industriële inputprijzen, is een belangrijke stap op weg naar het beoordelen van de gevolgen van het milieubeleid voor het concurrentievermogen van landen en bij het beter plannen van milieubeleid.

3.5.

Dit vergt ook veel aandacht voor het potentieel van kmo’s in branches die hoogwaardige, innovatieve, kennisintensieve diensten leveren. Innovatie vindt in Europa doorgaans plaats bij kleinschalige bedrijven en de uitvoer van hoogwaardige, kennisintensieve diensten speelt een voortrekkersrol bij de marktpositionering van aanverwante industriële sectoren.

3.6.

Wil Europa zijn leiderschapspositie op het vlak van de kennisindustrie of immaterieel kapitaal weer innemen, dan is industriële samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten in het kader van de ontwikkeling van Europese innovatie van cruciaal belang. Het EESC wijst op de betekenis van gemeenschappelijk Europees belang, innovatieve publiek-private partnerschappen en regionale samenwerking in het kader van strategieën voor slimme specialisatie.

4.   Wereldwijde en holistische strategie

4.1.

Economieën die intensiever deelnemen aan mondiale waardeketens zijn beter in het creëren van toegevoegde waarde. De EU moet zich daarom met meer overtuiging verzetten tegen neoprotectionisme, dat ertoe kan leiden dat deze deelname nog verder wordt afgeremd dan nu al het geval is.

4.2.

De mogelijkheid bestaat om mondiale waardeketens te koppelen aan het lokale bedrijfsleven, waarbij de ontwikkeling van de lokale economie onder meer wordt gestimuleerd door het gebruik van disruptieve technologieën (blockchain, 3D-printers, robotica, het internet van de dingen, energieopslag, hernieuwbare energie, big data, genetische biologie, nanotechnologie enz.) met een inclusieve benadering: zij kunnen ook het pad effenen voor lokale productie met goedkopere productiemiddelen, vooral als deelname van prosumenten wordt ingevoerd (en goed wordt gereguleerd) en de ontwikkeling van productieve en inclusieve micro-ondernemingen wordt aangemoedigd, als aanvulling op de grote mondiale waardeketens.

4.3.

Het nieuwe paradigma van duurzaamheid als concurrentiefactor, gericht op de lange termijn, beoogt voldoende publieke en private middelen aan te trekken, zeker te stellen en in te zetten om de in het EU-beleid vastgestelde doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Het beschikbaar stellen van voldoende middelen is essentieel om tot een eerlijke, evenwichtige en inclusieve transformatie te komen, waarbij niemand achterblijft of van deelname wordt uitgesloten, en waarbij publieke belangen zoals consumentenbescherming, gezondheid, veiligheid en kwaliteit belangrijke prioriteiten blijven.

4.4.

De sectorale initiatieven en samenwerkingsverbanden van de Europese industrie om vorm te geven aan de nieuwe Agenda voor vaardigheden en een catalogus samen te stellen van goed georganiseerde initiatieven waarmee bestaande programma’s (Erasmus+, de nieuwe Europese agenda voor cultuur enz.) kunnen worden versterkt of bijgesteld en nieuwe programma’s kunnen worden uitgevoerd, moeten zo snel mogelijk in heel de EU-27 worden gerealiseerd, waarbij de geografische diversiteit in acht moet worden genomen en de lokale autoriteiten nauw moeten worden betrokken.

4.5.

Daarnaast is het EESC een sterk voorstander van multistakeholder-overlegforums, de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve strategieën en proefprogramma’s met een voorbeeldfunctie, gezamenlijke experimenten, de uitwisseling van beste praktijken en bereidheid om projecten nauwlettend op te volgen en te evalueren. Het wijst er tevens op dat zowel alle partijen uit de industriële waardeketen als de consument daarbij moeten worden betrokken. In dit verband moet melding worden gemaakt van de industriële rondetafelconferentie op hoog niveau, de groep op hoog niveau over energie-intensieve industrieën en de groep op hoog niveau inzake concurrentievermogen en groei.

4.6.

Het is van essentieel belang om de investeringscapaciteit van de EU te verbeteren en de kloof tussen de formulering van sectorbeleid en de gedane financiële investeringen te dichten door meer middelen uit te trekken voor het EFSI 2.0 en de investeringsgerelateerde structuurfondsen om die regio’s en bevolkingsgroepen te bereiken die tijdens de crisisjaren een achterstand hebben opgelopen, en door het recente externe overschot van de EU en dat van overheden te gebruiken voor investeringen die de industriële infrastructuur moderniseren en zo bijdragen tot de productiviteit en economische groei.

5.   Institutioneel bestuur van de industrie in de EU

5.1.

EU-actieplannen voor de lange termijn (EU2020, klimaatplannen enz.) moeten worden weerspiegeld in industriële actieplannen. Het creëren van synergieën tussen verschillende beleidsinitiatieven (circulaire economie, innovatie, vervoersbeleid, handel, vaardigheden, regionaal beleid) zou zeker bijdragen tot het maximaliseren van het effect ervan.

5.2.

Transparantie is een bepalende factor voor het welslagen van dit proces. De industrie moet als geheel „handelen en communiceren” door hoogwaardige informatie (relevant, controleerbaar en vergelijkbaar) te verstrekken die het mogelijk maakt om de financiële en niet-financiële gevolgen in de mondiale waardeketen van een product nauwkeurig te meten.

5.3.

De VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (17 SDG’s en 169 subdoelstellingen) en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering zijn gericht op het algemeen belang, maar het is dringend noodzakelijk om de indicatoren aan te passen en uit te breiden door middel van een gemeenschappelijke methodologie die kwantitatieve en kwalitatieve parameters combineert en externaliteiten in geld uitdrukt. Deze nieuwe reeks indicatoren moet onder meer indicatoren omvatten die betrekking hebben op de dimensie van de mondiale waardeketen en een uitdrukking vormen van de waarden van de EU.

5.4.

Het EESC dringt aan op de invoering van gedragscodes voor geïnternationaliseerde segmenten van Europese waardeketens van producten of diensten, zoals duurzame voeding, waarvan zich een groot aantal nog altijd buiten het bereik van de wetgever bevindt. Het dringt ook aan op strenger markttoezicht en de invoering van afschrikkende maatregelen of sancties voor praktijken die in strijd zijn met duurzaamheid, zoals geplande veroudering.

5.5.

Versterking van verantwoord onderzoek en innovatie in het kader van een bottom-upbenadering. Nauwkeurigere prognoses per regio voor specifieke sectoren, en afstemming van investeringen op de strategische doelstellingen van de EU voor 2030 en de vooruitzichten voor 2050 (8). De EU moet ook garanderen dat de eerste toepassing van door de overheid gefinancierde O & O plaatsvindt binnen de EU. Uiteindelijk moet de doelstelling van 3 % voor O & O-investeringen worden bereikt (momenteel bedraagt het aandeel slechts 1,9 %, minder dan de 2,2 % van China). Voor disruptieve technologieën moeten routekaarten worden opgesteld die betrekking hebben op de desbetreffende uitdagingen en voorwaarden (met inbegrip van de economische, regelgevende en sociale gevolgen).

5.6.

In het meerjarig financieel kader 2021-2027 moeten zo specifiek en gedetailleerd mogelijke bepalingen worden vastgelegd of aanvullende begrotingsmiddelen worden uitgetrokken voor iedere sector, met name voor O & O&I en het cohesiebeleid. In alle stadia van de innovatiecyclus moet meer overheidssteun worden gegeven, met inbegrip van steun voor startende ondernemingen, demonstratie- en proefprojecten, gezamenlijke OTO-projecten, technologieverspreiding enz.

5.7.

De kapitaalmarktunie en de industriële ontwikkeling in de EU moeten het mogelijk maken publieke en particuliere besparingen te mobiliseren via veilige methoden, variërend van maatschappelijk verantwoord beleggen tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dankzij EMAS-certificering zou het financieel rendement geoptimaliseerd kunnen worden en in evenwicht kunnen worden gebracht met duurzaamheidsvariabelen.

5.8.

Een eerlijke beleidstransitie voor 2030 betekent niet alleen innoveren voor mensen en investeren voor werknemers, maar ook innoveren mét mensen en mét werknemers, om hun fatsoenlijk nieuw werk te kunnen bieden. Het EESC beklemtoont in dit verband dat de productie technologieneutraal moet blijven.

6.   Meer ambitie in het actieplan voor de Europese industrie

6.1.

Het opbouwen van een cognitieve samenleving is een basisvoorwaarde voor een innovatieve en concurrerende industrie. Europa kan niet concurreren met opkomende economieën op basis van lonen; het moet slimmer zijn. Vaardigheden zijn voor werknemers van essentieel belang, niet alleen om hun inzetbaarheid te vergroten, maar ook voor hun werkzekerheid, sociale integratie en kansen in het leven. Er moet dan ook worden geïnvesteerd in permanente bij- en omscholing van werknemers en in onderwijs, opleiding en professionele ontwikkeling gedurende het hele beroepsleven. Er is een ambitieuzere „Nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa” nodig, waarbij het Europese kader van sleutelcompetenties wordt herzien om ervoor te zorgen dat mensen de kennis en vaardigheden verwerven die de industrie nodig heeft om de economische veerkracht van Europa te versterken, alsook om duurzame ontwikkeling te bevorderen (subdoelstelling 4 van de SDG’s van de Verenigde Naties).

6.2.

Verbeterde mechanismen voor kennisoverdracht tussen universiteiten + onderzoekscentra en industriële sectoren + werknemers.

6.3.

Kleine en middelgrote ondernemingen zijn voorlopers op het vlak van hoogwaardige innovatieve goederen en diensten, maar ontberen vaak de middelen om die innovaties op een grotere markt af te zetten. In overeenstemming met de prioriteiten van het EU-industriebeleid tot 2030 is een uitgebreid scala aan stimulansen en voordelen nodig, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kracht van het beloningsgerichte pan-Europese openbare kader, en die met name bedoeld zijn voor kmo’s, maar ook voor vrije beroepen, als pioniers bij het verstrekken en exporteren van innovatieve hoogwaardige kennisintensieve diensten.

Strategische overheidsopdrachten vormen een belangrijke speerpunt van het industriebeleid. Het potentieel ervan moet ten volle worden benut door innovatieve, groene en sociale criteria op te nemen in openbare aanbestedingen, en niet alleen te kijken naar de laagste prijs. De EU moet overheden in dit verband ondersteunen door begeleiding te bieden, een helpdesk op te zetten, de planning van grote infrastructuurprojecten te ondersteunen en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen.

steun voor internationalisering

een „sandbox” voor multistakeholder-experimenten, ondersteuning bij de voorafgaande validatie van innovatieve oplossingen

clustering (sectoraal, horizontaal en verticaal) en incubators voor startende bedrijven, het versterken van de banden tussen industriële partijen met het oog op het delen en uitwisselen van middelen

gespecialiseerde begeleiding met grote toegevoegde waarde, regelmatige bijeenkomsten van startende en gevestigde bedrijven in de sector om plannen en initiatieven af te stemmen

belastingvoordelen en overheidsgaranties ter ondersteuning van investeringen

enz.

6.4.

Stimuleren van kennis en consolidatie van de nieuwe duurzame economische modellen (9) die maatschappelijke innovatie bevorderen (nieuwe mensgerichte benaderingen om in maatschappelijke behoeften te voorzien) door de toepassing van nieuwe methoden.

6.5.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar minder ontwikkelde en industriële overgangsregio’s. Lokale ontwikkelingsmaatschappijen en de diverse instrumenten waarover zij beschikken, dienen als aanjagers voor de creatie van „microklimaten” of „ecosystemen” waarin de toenemende synergieën tussen productie en dienstverlening bijeenkomen en tot stand worden gebracht, uitgaande van de behoeften van individuele personen en gebieden.

6.6.

De rol van de internationale handel is cruciaal om de uitdagingen voor de duurzame industrie het hoofd te bieden. Herziening en verbetering van preferentiële vrijhandelsverdragen en -overeenkomsten (van GATT tot TTIP), onder invoering van een zekere conditionaliteit met betrekking tot duurzaamheidsafspraken. Vaststellen van rode lijnen: juridisch en fiscaal bestuur, beslechting van offshore-geschillen, minimumdrempels op sociaal en milieugebied. In de handelsbetrekkingen moet wederkerigheid gegarandeerd worden (bijv. investeringen, overheidsopdrachten, subsidies).

6.7.

Opstellen van een sectorale agenda voor een evenwichtig beheer van de transitie naar een koolstofarme, circulaire economie: vaststellen van sectorale en geografische streefdoelen, opstellen van stappenplannen op basis van reële omstandigheden, het effect van de kosten van energie en andere productiemiddelen.

6.8.

Met de aanpassing aan het digitale tijdperk zal de Europese industrie transformeren in een zeer informatie- en kennisintensief productiesysteem. In dat verband zijn de volgende prioriteiten van belang:

het ten volle bevorderen van de toepassing van informatietechnologieën om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken

ontwikkeling van een EU-brede „high performance” digitale infrastructuur

aanpak van de grote verschillen in digitalisering tussen regio’s en tussen grote en kleine bedrijven

snellere ontwikkeling van ict-normen

aandacht voor de sociale dimensie van de digitalisering: gevolgen voor de kwaliteit en kwantiteit van banen, regulering van de deeleconomie om oneerlijke concurrentie te voorkomen

digitale intelligentie moet op alle beroepsniveaus worden vergroot; digitale vaardigheden moeten op alle onderwijsniveaus (van school tot levenslang leren) worden bevorderd

vaststelling van nieuwe regels voor het belasten van de digitale economie

zorgen voor cyberveiligheid.

6.9.

Veilige, toereikende en duurzame energie is een belangrijke prioriteit voor de industrie en de samenleving. Hernieuwbare energie moet beschikbaar zijn tegen een concurrerende prijs. Dit vergt ook enorme investeringen in slimme netwerken en interconnectiviteit en in baanbrekende technologieën voor energieopslag. Door middel van slim koolstofgebruik kan koolstof- en waterstofafval, dat momenteel wordt verbrand, worden hergebruikt om stroom op te wekken, om synthetische brandstoffen en chemicaliën te vervaardigen. Het gebruik van deze producten zou in het algemeen aanzienlijk geïntensiveerd kunnen worden. CO2-reductie in de gecombineerde staal-/chemie-/vervoersector. Deze synthetische brandstoffen of grondstoffen moeten in de richtlijn hernieuwbare energie gepromoot worden.

6.10.

Het EESC wijst op het belang van actieplannen voor sectoren en waardeketens met een sterk groeipotentieel, voor de structurele modernisering van traditionele industrieën en voor de ondersteuning van het koolstofarm maken van energie-intensieve industrieën.

6.11.

Binnen het industriebeleid zal bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan de vervoerssector, waar een volledig nieuw paradigma aan het ontstaan is, aangezien er veel technologische omwentelingen tegelijk plaatsvinden: elektrificatie, digitalisering van de productie, geconnecteerde en geautomatiseerde auto’s, integratie van particulier en collectief vervoer.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Lopende uitvoering van de Blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden.

(2)  COM(2018) 97 final.

(3)  ftp://ftp.unibocconi.it/pub/RePEc/bcu/papers/iefewp69.pdf

(4)  Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2018 over „de bijdrage van de EU aan een bindend VN-instrument inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met transnationale kenmerken met betrekking tot de mensenrechten (2018/2763(RSP)” http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&reference=P8-TA-2018-0382&format=XML&language=NL

(5)  Lithicum, verwant met „lyse”, oplossen (cfr. elektrolyse), verspreiden. Verspreiden van informatie.

(6)  Acemoglu, D. en P. Restrepo (2017), „Robots and jobs: evidence from US labour markets”, NBER Working Paper no. 23285. Arntz, M. T. Gregory en U. Zierahn (2016), „The risk of automation for jobs in OECD countries: a comparative analysis”, OECD Social, Employment and Migration Working Papers No 189.

(7)  Zie SC/047 in PB C 81 van 2.3.2018, blz. 44.

(8)  Zoals uiteengezet in EESC-advies SC/047 in PB C 81 van 2.3.2018, blz. 44.

(9)  Zie verkennend advies SC/048 van het EESC in PB C 81 van 2.3.2018, blz. 57.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

538e zitting van het EESC, 17.10.2018-18.10.2018

15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/24


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht

(COM(2018) 239 final — 2018/0113 (COD))

en over b) het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 voor wat betreft grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen

(COM(2018) 241 final — 2018/0114 (COD))

(2019/C 62/04)

Rapporteur:

Dimitris DIMITRIADIS

Corapporteur:

Norbert KLUGE

Raadpleging

a)

Europees Parlement, 28.5.2018

a)

Raad, 30.5.2018

b)

Europees Parlement, 28.5.2018

b)

Raad, 29.5.2018

Rechtsgrondslag

a)

Artikel 50, lid 1, en artikel 50, lid 2, onder b), c), f) en g), VWEU

b)

Artikel 50, leden 1 en 2, VWEU

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

190/2/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie voor een integrale aanpak die beoogt de legitieme belangen en behoeften van alle belanghebbenden, kleine en middelgrote ondernemingen, minderheidsaandeelhouders, schuldeisers en werknemers tegen elkaar af te wegen en te beschermen.

1.2.

Tegelijkertijd dient de doelstelling van een eengemaakte markt zonder interne grenzen voor vennootschappen in overeenstemming te worden gebracht met andere doelstellingen van Europese integratie zoals sociale bescherming, die is verankerd in artikel 3, lid 3, VEU, de artikelen 9 en 151 VWEU en de Europese pijler van sociale rechten. Het EESC vindt het recente wetgevingsvoorstel over de mobiliteit van vennootschappen een kans bij uitstek om de discussie over de vereisten en doeltreffendheid van het Europese vennootschapsrecht in het digitale tijdperk verder aan te zwengelen. Daarbij moeten de standpunten van alle belanghebbenden in aanmerking worden genomen, zoals werknemers en de samenleving als geheel. Dit maakt de gewenste ontwikkeling van duurzame ondernemingen tot een concurrentievoordeel van de EU.

1.3.

De voorstellen die het internationale concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen versterken, de kosten verlagen en die registratieprocessen, de melding van veranderingen in de vennootschap en omzettingen harmoniseren en vereenvoudigen, kunnen rekenen op de steun van het EESC. De Commissie zou de lidstaten bij de omzetting van de richtlijnen moeten begeleiden.

1.4.

Wettelijke mazen die brievenbusfirma’s de mogelijkheid bieden om de wetgeving oneigenlijk te gebruiken om te frauderen, belastingen te ontwijken, geld wit te wassen, de arbeidsnormen of sociale bescherming te verlagen of meer oneerlijke concurrentie te bedrijven, moeten worden gedicht. Het EESC dringt er dan ook bij de betrokken autoriteiten op aan frauduleuze praktijken op te sporen en te bestraffen. Het voorstel om de keuze van de lidstaat van inschrijving te beperken tot het land waarmee de vennootschap een werkelijke band heeft, kan op bijval rekenen.

1.5.

Het EESC is voorstander van transparantie, veiligheid en rechtszekerheid. Het belang van doelmatige identiteitscontrole, die verplicht moet zijn bij de oprichting van een vennootschap en in ieder geval voorafgaand aan de inschrijving moet plaatsvinden, kan niet genoeg worden onderstreept. De lidstaten moeten in alle opzichten voldoen aan de EU-normen of gelijkwaardige normen voor doelmatige identiteitscontrole en betrouwbare informatie toepassen, waaronder volledige normen voor de uiteindelijke begunstigden.

1.6.

De indiening van gescande kopieën van paspoorten, identiteitskaarten of volmachten is niet aanvaardbaar en vormt een aantasting van de rechtszekerheid. Volmachten moeten openbare documenten zijn en moeten naar behoren worden gecontroleerd voordat informatie wordt ingediend. Rechtspersonen die ingeschreven staan in de nationale registers moeten online-instrumenten gebruiken voor registratie en het indienen van informatie indien zij worden vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger, die een natuurlijke persoon is en geen houdstermaatschappij.

1.7.

Het EESC is ingenomen met het „eenmaligheidsbeginsel”, zodat kleine en middelgrote ondernemingen niet te maken krijgen met meervoudige registratie en meervoudige officiële bekendmakingen, waarbij de nationale registers de betrouwbaarheid van de door hen verstrekte documenten en informatie waarborgen.

1.8.

De kostenfactor is belangrijk voor micro, kleine en middelgrote ondernemingen, aangezien zij noch over de capaciteit noch over de noodzakelijke instrumenten beschikken om de uitdagingen van de digitale samenleving het hoofd te bieden. Gemakkelijke registratie en grensoverschrijdende mobiliteit kan hen helpen om ten volle te profiteren van de digitale eengemaakte markt en hun administratieve lasten te verlichten. Het initiatief dat documenten en informatie die door ondernemingsregisters worden verstrekt gelijk moeten staan aan „eensluidende afschriften” moet dan ook worden gesteund. De daadwerkelijke administratiekosten die aan het handelsregister moeten worden betaald, moeten echter transparant en redelijk zijn en mogen geen gevolgen hebben voor de toegankelijkheid.

1.9.

Grensoverschrijdende toegang tot ondernemingsregisters om bedrijfsinformatie te bevestigen, bijv. de diskwalificatie van bestuurders, teneinde de controle van bedrijfsinformatie mogelijk te maken en grensoverschrijdende fraude te beperken, moet kosteloos en gemakkelijk zijn.

1.10.

Het voorstel van de Commissie erkent uitdrukkelijk de rol die de notaris in veel lidstaten speelt bij het waarborgen van de rechtszekerheid, het verstrekken van juridisch advies en het voorkomen van fraude en misbruik in een steeds meer gedigitaliseerde economische omgeving. De preventie van fraude en misbruik vormt geen belemmering voor de economische bedrijvigheid, maar is juist een basisvoorwaarde voor een eerlijke en transparante eengemaakte markt in de EU, waarop micro-ondernemingen gelijke kansen krijgen en kunnen meedingen naar klanten in een eerlijke en faciliterende omgeving door de beste producten en diensten aan te bieden, ten bate van alle marktdeelnemers.

1.11.

Het EESC steunt het voorstel van de Commissie om de grensoverschrijdende mobiliteit van vennootschappen te bevorderen, waarvoor duidelijke voorwaarden worden gesteld in secundaire wetgeving. Het moet echter duidelijk worden gemaakt dat, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn rechtspraak heeft benadrukt, het oogmerk van een bedrijf om te profiteren van een gunstigere wetgeving op zichzelf geen misbruik van de vrijheid van vestiging vormt. Bedrijfsmobiliteit stimuleert bovendien de werkgelegenheid in de EU als geheel. Toch moet ook rekening worden gehouden met de nadelige gevolgen van omzettingen, splitsingen en fusies voor lokale en regionale arbeidsmarkten.

1.12.

De Commissie zou aandacht moeten schenken aan de verschillen tussen Richtlijn 2005/56/EG betreffende grensoverschrijdende fusies en de voorgestelde procedures voor grensoverschrijdende omzettingen en splitsingen gezien de mogelijke gevolgen voor de doeltreffendheid en aantrekkelijkheid ervan.

1.13.

De nieuwe procedure voor de verplaatsing van de zetel van de vennootschap (grensoverschrijdende omzetting) biedt rechtszekerheid door de voorafgaande controle in de lidstaat van vertrek en in de lidstaat van bestemming, die zich in het laatste geval zou moeten beperken tot een voorafgaande controle van de eisen voor de aanknoping van de omgezette vennootschap met de nationale rechtsorde. Ook zou een algemene bepaling ter voorkoming van misbruik van het recht van vestiging nuttig zijn.

1.14.

Het voorstel van de Commissie neemt in aanmerking dat omzettingen, fusies en splitsingen frauduleus kunnen worden gebruikt. Het blijft echter onduidelijk wat een „kunstmatige constructie” is. Het EESC stelt daarom met het oog op de verduidelijking van het begrip „kunstmatige constructie” voor om criteria of indicatoren vast te stellen die wijzen op frauduleuze praktijken of onterechte belastingvoordelen die een belemmering vormen voor de rechtszekerheid, eerlijke concurrentie en sociale bescherming.

1.15.

Het EESC vindt het positief dat kleine en micro-ondernemingen worden vrijgesteld van de beoordeling door een onafhankelijke deskundige, aangezien de kosten van het verslag van zo’n deskundige voor hen een zware belasting zouden vormen. Een dergelijk verslag zou alleen verplicht moeten zijn voor grote ondernemingen die met een grensoverschrijdende omzetting, splitsing of fusie willen beginnen.

1.16.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om bestaande participatierechten van werknemers te beschermen. De rol van de Europese ondernemingsraden zou echter moeten worden versterkt in het geval van de transformatie van grote ondernemingen, zoals voorzien in Richtlijn 2009/38/EG.

1.17.

De invoering van geharmoniseerde regels voor de bescherming van minderheidsaandeelhouders en schuldeisers, die in Richtlijn 2005/56/EG nog niet bestonden, is een goede zaak.

1.18.

Alle digitale instrumenten en processen die worden gebruikt voor de doeleinden voorzien in de voorstellen, moeten volledig toegankelijk zijn, met name voor mensen met een visuele handicap.

2.   De voorstellen van de Commissie

2.1.

De Commissie is met een omvattend pakket maatregelen (1) , (2) voor billijke, faciliterende en moderne voorschriften op het gebied van het vennootschapsrecht in de EU gekomen.

2.2.

Het EU-vennootschapsrecht (3) regelt momenteel bepaalde aspecten van digitalisering, zoals de verplichting van lidstaten om informatie over kapitaalvennootschappen online beschikbaar te stellen. Deze voorschriften zijn echter beperkt en onvoldoende nauwkeurig en worden daarom op nationaal niveau op zeer uiteenlopende manieren ten uitvoer gelegd.

2.3.

Het voorstel (4) beoogt vennootschappen op de eengemaakte markt meer digitale oplossingen te bieden en vennootschappen in de EU meer gelijke kansen, terwijl wordt gewaarborgd dat lidstaten over de nodige flexibiliteit beschikken om hun nationale stelsels aan te passen en hun juridische tradities te behouden. De oplossingen moeten het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht onophoudelijk faciliteren en bevorderen, zodat de lidstaten hun bestaande systemen voor voorafgaande controle kunnen digitaliseren.

2.4.

Dit voorstel heeft als algemeen doel ervoor te zorgen dat de eengemaakte markt soepel werkt wanneer vennootschappen in om het even welke fase van hun levenscyclus contact onderhouden met overheidsinstanties om zichzelf of hun bijkantoren te registreren of om informatie in te dienen, waar ook in de EU.

2.5.

De vrijheid van vestiging speelt een cruciale rol bij de ontwikkeling van de eengemaakte markt omdat zij vennootschapsentiteiten in staat stelt op een stabiele basis in andere lidstaten economische activiteiten uit te bouwen. In de praktijk blijft het voor vennootschappen lastig deze vrijheid uit te oefenen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, zoals wordt erkend in de strategie voor de eengemaakte markt uit 2015 (5). De rechtsonzekerheid, de gedeeltelijke ontoereikendheid en ook het ontbreken van regels voor bepaalde grensoverschrijdende handelingen van vennootschappen betekenen echter dat er geen duidelijk kader is om een doeltreffende bescherming van deze belanghebbenden te waarborgen.

2.6.

Een grensoverschrijdende omzetting biedt een efficiënte oplossing voor vennootschappen om te verhuizen naar een andere lidstaat zonder hun rechtspersoonlijkheid te verliezen of hun bedrijfscontracten te hoeven heronderhandelen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat de vrijheid van vestiging van artikel 49 VWEU voor in een lidstaat gevestigde vennootschappen het recht meebrengt hun zetel via een grensoverschrijdende omzetting naar een andere lidstaat te verplaatsen zonder hun rechtspersoonlijkheid te verliezen (6). In zijn recente arrest Polbud (7) heeft het Hof bevestigd dat vennootschappen op grond van de vrijheid van vestiging het recht hebben grensoverschrijdende omzettingen aan te gaan.

2.7.

In overeenstemming met de voorgaande arresten (8) zijn de belangrijkste doelstellingen van de geharmoniseerde regels voor grensoverschrijdende omzettingen (9) tweeledig:

vennootschappen, en met name micro- en kleine ondernemingen, in staat stellen op een ordelijke, efficiënte en doeltreffende wijze grensoverschrijdende omzettingen aan te gaan;

de meest getroffen belanghebbenden, zoals werknemers, schuldeisers en aandeelhouders, op een passende en evenredige wijze beschermen.

2.8.

Het voorstel voorziet ook in geharmoniseerde regels voor de bescherming van schuldeisers en aandeelhouders. De vennootschap moet in het voorstel tot grensoverschrijdende omzetting voorzien in de beoogde bescherming van schuldeisers en aandeelhouders. De regels vormen ook een aanvulling op recente initiatieven om de voorschriften betreffende gedetacheerde werknemers en de bestrijding van belastingontwijking en -fraude aan te scherpen, alsook op het voorstel van de Commissie voor een Europese Arbeidsautoriteit.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (10) codificeert de bestaande richtlijnen betreffende het EU-vennootschapsrecht. De richtlijn trad op 20 juli 2017 in werking, maar voordat er een jaar voorbij was, had de Commissie al nieuwe voorstellen ingediend voor de modernisering van het EU-vennootschapsrecht.

3.2.

Het EESC is ingenomen met deze initiatieven van de Commissie, evenals met de onderlinge overeenstemming tussen de Europese instellingen en de lidstaten over het feit dat de digitalisering moet worden voortgezet om te voldoen aan de strategie inzake de digitale eengemaakte markt van 2015 (11) en het EU-actieplan inzake e-overheid van 2016 (12).

3.3.

De voorstellen van de Commissie tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 bevatten de nodige stappen om vennootschappen op één lijn te brengen met vennootschappen uit andere geïndustrialiseerde landen met een sterke digitale traditie, zoals de VS, Canada en Australië. Vennootschappen moeten kunnen functioneren in een bepaalde juridische en bestuurlijke omgeving die aangepast is aan de nieuwe economische en sociale uitdagingen van een gemondialiseerde en digitale wereld, maar die ook andere legitieme doelstellingen van openbaar belang nastreeft, zoals de bescherming van werknemers, schuldeisers of minderheidsaandeelhouders, en die instanties de noodzakelijke waarborgen biedt om fraude of misbruik te bestrijden, zoals de overdracht van fiscale informatie in het kader van administratieve samenwerking (13), en om de betrouwbaarheid van de in de nationale registers opgenomen documenten en informatie te garanderen.

3.4.

Er moeten echter bepaalde wijzigingen worden aangebracht om de administratieve lasten en kosten te verlagen die de tenuitvoerlegging van de voorgestelde initiatieven met zich meebrengt voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

3.5.   Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht — COM(2018) 239 final

3.5.1.

Het EESC is ingenomen met dit wetgevingsvoorstel (14) dat beoogt ervoor te zorgen dat de eengemaakte markt soepel werkt wanneer vennootschappen in om het even welke fase van hun levenscyclus contact onderhouden met overheidsinstanties om zichzelf of hun bijkantoren te registreren of om informatie in te dienen.

3.5.2.

De digitalisering van het vennootschapsrecht bevordert eerlijke, transparante en efficiënte processen. Het is niet een doel op zichzelf, maar moet de belangen van bedrijven dienen, met name micro-ondernemingen. Het wetgevingsvoorstel betreffende het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht moet daarom zorgen voor toepassing van de genoemde essentiële kenmerken van een modern EU-vennootschapsrecht in het digitale tijdperk, te weten rechtszekerheid en het voorkomen van misbruik, betrouwbare informatie met volledige normen voor de uiteindelijke begunstigden, preventieve controles en transparante vennootschapsstructuren door middel van betrouwbare ondernemingsregisters. Alleen onder deze voorwaarden kan het potentieel van digitalisering ten volle worden benut en kunnen micro-ondernemingen profiteren van een „gelijk digitaal speelveld” met het oog op het creëren van groei en banen in de EU.

3.5.3.

Het EESC verheugt zich over de onderkenning en de door de Commissie voorgestelde verwijdering van de belemmeringen die onnodige administratieve lasten en kosten met zich meebrengen voor ondernemers die een nieuw bedrijf willen opzetten of hun bedrijf willen uitbreiden door hun bijkantoren te registreren. De uit de weg te ruimen belemmeringen zijn:

a)

het online registreren van een vennootschap of bijkantoor is toegestaan, verboden of verplicht op grond van het nationaal recht, waardoor een versnipperd beeld ontstaat dat erg ingewikkeld is voor kleine en middelgrote ondernemingen (15);

b)

meervoudige bekendmaking van vennootschapsgegevens in de nationale publicatiebladen van een groot aantal lidstaten en de indiening van de jaarrekeningen van bijkantoren in andere lidstaten;

c)

uiteenlopende voorwaarden waaronder derden (investeerders, burgers, andere vennootschappen) toegang krijgen tot bedrijfsinformatie in de nationale registers (bepaalde informatie wordt kosteloos verstrekt, andere weer tegen vergoeding).

3.5.4.

Het EESC is van mening dat het bevorderen van digitalisering zeer belangrijk is aangezien:

a)

onlineregistratieprocessen doorgaans goedkoper, sneller en efficiënter zijn dan persoonlijke of papieren registratie (16).

b)

Het initiatief is volledig in overeenstemming met en bouwt voort op reeds bestaande digitale componenten van het vennootschapsrecht van de EU, met name het systeem van gekoppelde ondernemingsregisters (Business Registers Interconnection System of „BRIS”), dat is gebaseerd op wettelijke verplichtingen als vastgelegd in Richtlijn 2012/17/EU (17) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/884 van de Commissie (18).

c)

Het huidige voorstel vormt een aanvulling op het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de oprichting van één digitale toegangspoort, dat betrekking heeft op de onlineregistratie van een bedrijfsactiviteit in het algemeen, maar de oprichting van kapitaalvennootschappen buiten beschouwing laat. Dit voorstel vormt een „lex specialis” met betrekking tot de oprichting van één digitale toegangspoort (19).

3.5.5.

Zorgen over fraude of misbruik, met name door brievenbusmaatschappijen, hoeven geen belemmering te zijn om het voorstel te steunen, om diverse redenen. Het wordt aan de lidstaten overgelaten om deze punten van zorg aan te pakken door de voorwaarden te reguleren waaronder vennootschappen worden opgericht, inclusief verplichte rechterlijke, notariële en/of bestuurlijke controle van de statuten van de vennootschap (20). De EU heeft al diverse maatregelen vastgesteld om belastingontwijking door vennootschappen tegen te gaan met de verplichte melding door intermediairs van fiscale planningsconstructies, de overdracht van fiscale informatie in het kader van administratieve samenwerking (21) en de verplichte erkenning van eIDAS-conforme elektronische identificatiemiddelen van Unieburgers die in een andere lidstaat zijn afgegeven.

3.5.6.

Het EESC gaat akkoord met de bepaling, als laatste redmiddel om fraude te voorkomen, die lidstaten de mogelijkheid biedt om de betrokkenen te verplichten zich fysiek te melden bij de bevoegde instantie, maar alleen indien zulks wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Deze digitale procedure mag niet worden gebruikt door houdstermaatschappijen of door gevolmachtigde vertegenwoordigers die de werkelijke belanghebbende kunnen verhullen. In dit verband moet worden gewaarschuwd voor het gevaar van „identiteitsdiefstal”.

3.5.7.

Het voorstel van de Commissie erkent uitdrukkelijk de rol die de notaris in veel lidstaten speelt bij het waarborgen van de rechtszekerheid, het verstrekken van juridisch advies en het voorkomen van fraude en misbruik in een steeds meer gedigitaliseerde economische omgeving. De preventie van fraude en misbruik vormt geen belemmering voor de economische bedrijvigheid, maar is juist een basisvoorwaarde voor een eerlijke en transparante eengemaakte markt in de EU, waarop micro-ondernemingen gelijke kansen krijgen en kunnen meedingen naar klanten in een eerlijke en faciliterende omgeving door de beste producten en diensten aan te bieden, ten bate van alle marktdeelnemers.

Om de rechtszekerheid te waarborgen en fraude te voorkomen, moeten de lidstaten kunnen voorzien in preventieve controles door de bevoegde autoriteiten en/of notarissen gedurende de hele levenscyclus van vennootschappen, ook als modellen worden gebruikt, mits de procedure geheel online kan worden uitgevoerd. De online-indiening van documenten en de automatische uitwisseling van uittreksels uit ondernemingsregisters mag niet van invloed zijn op de vereisten uit de nationale wetgeving van het land van inschrijving ten aanzien van de vorm en nauwkeurigheid van de ingediende documenten.

3.5.8.

Het EESC is daarom verheugd dat het voorstel van de Commissie de digitalisering in het vennootschapsrecht bevordert op basis van het „eenmaligheidsbeginsel”, dat werkt op grond van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, die nog steeds hun nationale voorschriften voor het oprichten van een vennootschap toepassen.

3.6.   Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen — COM(2018) 241 final

3.6.1.

Het voorstel beoogt duidelijke regels te stellen en het vennootschapsrecht aan te passen aan de grensoverschrijdende mobiliteit van vennootschappen in de EU. Het voorstel brengt een zorgvuldig evenwicht tot stand tussen enerzijds de specifieke regels en procedures betreffende grensoverschrijdende handelingen van vennootschappen die het potentieel van de interne markt willen benutten, en anderzijds de bescherming tegen misbruik van alle belanghebbenden bij de bedrijfsactiviteiten, te weten werknemers, schuldeisers en minderheidsaandeelhouders.

3.6.2.

Het EESC steunt regels inzake grensoverschrijdende omzettingen in de EU (22) en de opname in het Commissievoorstel van het arrest dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in 2017 wees in de zaak Polbud (23). In Polbud oordeelde het Hof dat een nationale regel waarbij als voorwaarde voor de grensoverschrijdende verplaatsing van een vennootschap een verplichting tot vereffening wordt opgelegd, een ongerechtvaardigde en onevenredige beperking vormt, en dus onverenigbaar is met de vrijheid van vestiging. De door een lidstaat opgelegde algemene verplichting om een vereffeningsprocedure te volgen, staat gelijk aan de algemene veronderstelling dat er sprake is van misbruik; dergelijke wetgeving is derhalve niet evenredig. De verplaatsing van de statutaire zetel van een dergelijke vennootschap valt, indien de locatie van de werkelijke zetel niet verandert, binnen het bereik van de vrijheid van vestiging zoals beschermd door het EU-recht. Het Hof van Justitie bevestigde hiermee opnieuw het recht van vennootschappen om alleen hun statutaire zetel van de ene lidstaat naar de andere te verplaatsen, onder behoud van de werkelijke zetel, ook al oefent de vennootschap haar bedrijfsactiviteiten voornamelijk, of zelfs geheel, in de eerste lidstaat uit. Het oogmerk van Polbud om te profiteren van een gunstigere wetgeving vormt op zichzelf geen misbruik van de vrijheid van vestiging.

3.6.3.

Het EESC is in principe voorstander van de vaststelling van een procedure die dergelijke omzettingen mogelijk maakt en van de vaststelling van materiële voorwaarden om een einde te maken aan de rechtsonzekerheid die het gevolg is van uiteenlopende nationale regels, die een ongunstige invloed hebben op vennootschappen, belanghebbenden en lidstaten. Voor zover daar sprake van is, zijn de nationale wetten vaak onderling onverenigbaar of moeilijk met elkaar te combineren. Meer dan de helft van de lidstaten staat grensoverschrijdende omzettingen bovendien niet toe. Vooral kleine en middelgrote ondernemingen worden hierdoor getroffen, aangezien zij niet over de middelen beschikken om met dure en ingewikkelde alternatieve methoden grensoverschrijdende procedures uit te voeren.

3.6.4.

De procedure begint met de afgifte, binnen een maand, van een aan de omzetting voorafgaand attest door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vertrek; in geval van bezwaren gaat de autoriteit over tot een diepgaand onderzoek, dat opnieuw één maand kan duren. De procedure eindigt wanneer de lidstaat van bestemming de omgezette vennootschap gelet op alle relevante feiten en informatie registreert, op voorwaarde dat de vennootschap voldoet aan de wetgeving inzake registratie en de bescherming van werknemers. Alle contacten tussen de bevoegde autoriteiten worden gefaciliteerd door het systeem van gekoppelde ondernemingsregisters (BRIS). Bezwaren met betrekking tot de zeggenschap van werknemers kunnen worden ondervangen door hun recht om tijdig door de onderneming te worden geïnformeerd en geraadpleegd. De bescherming van werknemers kan ook worden bevestigd door de autoriteit van de lidstaat van bestemming. Een belangrijke rol is weggelegd voor de Europese ondernemingsraden.

3.6.5.

Het EESC heeft echter twijfels of een lange en dure procedure voldoet aan de criteria voor de uitoefening van de vrijheid van vestiging in een andere lidstaat en verenigbaar is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-106/16 (Polbud). Het is belangrijk te benadrukken dat het Hof artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) interpreteerde en het algemene beginsel van evenredigheid toepaste. Het recht van een vennootschap op grensoverschrijdende omzetting vloeit derhalve voort uit het Verdrag zelf, en de lidstaten (evenals de EU-instellingen) moeten dus erop letten om hierop geen inbreuk te maken. Het EESC steunt daarom de procedure voor de verplaatsing van de zetel van de vennootschap (grensoverschrijdende omzetting) in de lidstaat van vertrek, maar beveelt aan om de procedure in de lidstaat van bestemming (artikel 86 septdecies) te beperken tot een voorafgaande controle van zijn eisen voor de aanknoping van de omgezette vennootschap met zijn nationale rechtsorde (24). Er zou echter een algemene bepaling ter voorkoming van misbruik van het recht van vestiging van de vennootschap moeten komen. Op deze manier worden er met de nieuwe procedure geen onnodige lasten opgelegd die verder gaan dan de gestelde doeleinden en wordt tegelijkertijd aan de lidstaat van bestemming de bevoegdheid gegeven om zelfs na omzetting te controleren of er sprake is van misbruik.

3.6.6.

Daarnaast moet worden verduidelijkt wat er wordt bedoeld met het begrip „kunstmatige constructies”, die een vennootschap in een lidstaat gebruikt om onterechte belastingvoordelen te verkrijgen. Dit is een begrip dat veelal door het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt gehanteerd en is opgenomen in de overwegingen en in artikel 86 quater, lid 3. Het is een belangrijk begrip op grond waarvan de vrijheid van vestiging van een vennootschap in een andere lidstaat kan worden toegestaan of verboden. Er moeten duidelijke criteria of indicatoren worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat echte economische bedrijvigheid die gebaseerd is op degelijke economische afwegingen niet wordt belemmerd, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt in de zaak Polbud.

3.6.7.

Grensoverschrijdende fusies (25): het voorstel bouwt voort op de positieve ervaringen met Richtlijn 2005/56/EG (26) betreffende grensoverschrijdende fusies, die alleen betrekking heeft op kapitaalvennootschappen, en waarvan het de tekortkomingen probeert te corrigeren. Het voorstel bevat daarom geharmoniseerde materiële regels betreffende de bescherming van schuldeisers en aandeelhouders, terwijl Richtlijn 2005/56/EG alleen voorzag in procedurele regels, bijv. in de verplichting om de aandeelhouders te informeren, waarbij de materiële bescherming werd overgelaten aan de lidstaten. In het voorstel wordt nu vereist dat het voorstel tot fusie het volgende specificeert:

waarborgen voor schuldeisers: het voorstel introduceert de veronderstelling dat er geen sprake is van nadeel indien de schuldeisers moeten worden betaald door een garantiegever of door de ontstane vennootschap, waarbij hun situatie wordt beoordeeld door een onafhankelijke deskundige;

het recht op uittreding van aandeelhouders die niet hebben gestemd of geen stemrechten hebben, hun recht op een passende vergoeding en hun recht om de voorgestelde ruilverhouding voor de aandelen voor de nationale rechter aan te vechten.

3.6.8.

Het EESC kan zich ook vinden in andere onderdelen van het Commissievoorstel:

a)

geharmoniseerde regels betreffende specifieke en volledige informatievoorziening aan werknemers over de gevolgen van grensoverschrijdende fusies, terwijl Richtlijn 2005/56/EG alleen voorzag in de medezeggenschap in het bestuur en een verslag door de directie waarin de implicaties voor de werknemers worden beschreven;

b)

geharmoniseerde regels voor een snelle procedure voor minder complexe fusies of vrijstelling van het vereiste verslag van een onafhankelijke deskundige als alle aandeelhouders daarmee instemmen of in geval van de fusie tussen een moedervennootschap en een dochteronderneming;

c)

koppeling van ondernemingsregisters voor de uitwisseling van informatie; gebruik van digitale instrumenten.

3.6.9.

Grensoverschrijdende splitsingen (27): hiervoor gelden uiteenlopende en onverenigbare nationale regels in slechts 13 lidstaten, zonder enige harmonisatie door de EU, ondanks hun belang voor de groei. Om misbruik te voorkomen en de belanghebbenden te beschermen, moet er een EU-rechtskader worden vastgesteld voor kapitaalvennootschappen dat vergelijkbaar is met het rechtskader voor grensoverschrijdende omzettingen. Daarvoor moet een procedure worden vastgesteld die uit twee fasen bestaat. In de eerste fase worden de voorwaarden voor de splitsing opgesteld, samen met twee verslagen waarin een volledige toelichting wordt gegeven over de gevolgen van de splitsing voor schuldeisers en werknemers. Daarnaast is het verslag van een onafhankelijke deskundige vereist voor middelgrote en grote ondernemingen. Dit is slechts een eerste stap en het EESC is van mening dat het voorstel ook betrekking zou moeten hebben op grensoverschrijdende splitsingen door de overname van de activa/passiva van bestaande vennootschappen en niet alleen op gevallen waarin nieuwe vennootschappen worden gecreëerd.

3.6.10.

Momenteel verschillen de nationale regels sterk per lidstaat en soms zijn buitensporige administratieve procedures vereist die de Commissie in het nieuwe voorstel zou moeten inperken om ondernemingen niet ervan te weerhouden nieuwe kansen te benutten. Hoewel het EESC achter de nieuwe regels en procedures staat, moeten deze zorgvuldig worden beoordeeld zodat zij geen extra administratieve lasten of kosten met zich meebrengen die niet nodig zijn voor de beoogde doeleinden, nl. de bescherming van werknemers, schuldeisers en aandeelhouders.

3.6.11.

Het is goed dat artikel 86 octies van het voorstel kleine en micro-ondernemingen vrijstelt van het onderzoek door een onafhankelijke deskundige, aangezien de kosten van het verslag van zo’n deskundige een zware belasting zouden vormen voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

3.6.12.

Het EESC wijst wel op de rol van onafhankelijke deskundigen bij het opsporen van fraude bij grote vennootschappen wanneer de documenten van de vennootschap worden onderzocht en bijeengebracht in een schriftelijk verslag, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zoals een doeltreffende internecontrolestructuur en operationele standaardprocedures om mogelijke belangenconflicten te vermijden of te beperken en de onafhankelijkheid van verslagen over belanghebbenden te garanderen.

3.6.13.

Het EESC schaart zich van harte achter het voorstel van de Commissie, dat voor het eerst een procedure vaststelt voor grensoverschrijdende omzettingen en een aanvulling vormt op de reeds bestaande procedures voor grensoverschrijdende fusies en splitsingen door de bescherming van de belanghebbenden te vergroten. De verschillen echter tussen de procedures voor grensoverschrijdende fusies enerzijds en grensoverschrijdende omzettingen en splitsingen anderzijds zouden gevolgen kunnen hebben voor de aantrekkelijkheid van die laatste. De Commissie zou die gevolgen moeten onderzoeken.

3.6.14.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om bestaande participatierechten van werknemers te beschermen. Een vennootschap die het resultaat is van een grensoverschrijdende omzetting moet ten minste hetzelfde niveau van medezeggenschap aan werknemers blijven bieden als voorzien in het recht van de lidstaat van vertrek, naar analogie van de procedure en de referentievoorschriften voorzien in Richtlijn 2001/86/EG (28).

3.6.15.

De Europese ondernemingsraden spelen een belangrijke rol bij de transformatie van grote ondernemingen en moeten hier dan ook nauwer bij worden betrokken, overeenkomstig Richtlijn 2009/38/EG (29).

3.7.

Als algemene opmerking benadrukt het EESC dat alle digitale instrumenten en processen die gebruikt worden voor de doeleinden voorzien in de voorstellen, volledig toegankelijk moeten zijn voor mensen met een handicap en met name voor visueel gehandicapten.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  COM(2018) 239 final.

(2)  COM(2018) 241 final.

(3)  Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

(4)  COM(2018) 239 final.

(5)  COM(2015) 550 final.

(6)  Cartesio, C-210/06, EU:C:2008:723, punten 109 tot 112; VALE, C-378/10, EU:C:2012:440, punt 32.

(7)  Polbud-Wykonawstwo, zaak C-106/16, ECLI:EU:C:2017:804.

(8)  Zie voetnoten 6 en 7.

(9)  COM(2018) 241 final.

(10)  PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46.

(11)  COM(2015) 192 final.

(12)  COM(2016) 179 final.

(13)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(14)  COM(2018) 239 final.

(15)  COM(2018) 241, blz. 3.

(16)  COM(2018) 241 final, blz. 5.

(17)  PB L 156 van 16.6.2012, blz. 1.

(18)  PB L 144 van 10.6.2015, blz. 1.

(19)  COM(2017) 256 final.

(20)  Artikel 10 van de gecodificeerde richtlijn vennootschapsrecht, Richtlijn (EU) 2017/1132.

(21)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(22)  Een handeling waarbij een vennootschap die is opgericht en ingeschreven overeenkomstig het recht van de ene lidstaat wordt omgezet in een andere vennootschap die is opgericht en ingeschreven overeenkomstig het recht van een andere lidstaat onder behoud van haar rechtspersoonlijkheid en zonder te worden ontbonden of vereffend.

(23)  Zaak C-106/16. ECLI:EU:C:2017:804. Polbud was een in Polen gevestigde vennootschap die besloot haar statutaire zetel te verplaatsen naar Luxemburg, zonder de werkelijke zetel van de vennootschap te verplaatsen. De inleiding van de liquidatieprocedure werd ingeschreven in het Poolse handelsregister en er werd een vereffenaar aangesteld. In 2013 werd de statutaire zetel van Polbud verplaatst naar Luxemburg. Polbud werd toen „Consoil Geotechnik Sàrl”, een vennootschap naar Luxemburgs recht. Polbud diende bovendien een verzoek in bij de Poolse registerrechter tot schrapping uit het Poolse handelsregister. De registerrechter wees het verzoek tot schrapping af. Polbud stelde beroep in tegen die beslissing. Het Poolse hooggerechtshof, waar beroep werd ingesteld, vroeg het Hof van Justitie eerst of de vrijheid van vestiging van toepassing is op de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat, waar die vennootschap wordt omgezet in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, wanneer er geen sprake is van verplaatsing van de werkelijke zetel van die vennootschap. Zie ook https://curia.europa.eu/jcms/upload/docs/application/pdf/2017-10/cp170112en.pdf.

(24)  Arresten van het Hof in zaak C-378/10, Vale Epitesi, EU:C:2012:440, punt 31 en zaak Polbud C-106/16, ECLI:EU:C:2017:804, punten 33, 35 en 44.

(25)  Een handeling waarbij twee of meer vennootschappen uit twee of meer lidstaten hun activa en passiva overdragen aan een bestaande (overnemende) of een nieuwe vennootschap.

(26)  Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. Deze maakt nu deel uit van de codificatierichtlijn uit 2017.

(27)  Een handeling waarbij een vennootschap wordt opgesplitst en deze alle of een deel van haar activa en passiva overdraagt aan een bestaande of nieuwe vennootschap in een andere lidstaat.

(28)  Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22).

(29)  Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/33


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding

(COM(2018) 435 final — 2018/0224 (COD))

en over b) het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

(COM(2018) 436 final — 2018/0225 (COD))

(2019/C 62/05)

Rapporteur:

Gonçalo LOBO XAVIER

Raadpleging

a)

Europees Parlement, 14.6.2018

Raad, 25.6.2018

b)

Europees Parlement, 14.6.2018

Raad, 27.6.2018

Rechtsgrondslag

a)

artikel 173, lid 3, artikel 182, leden 1, 4 en 5, en artikel 188 VWEU; artikel 7, lid 5, Euratom

b)

artikel 173, lid 3, en artikel 182, lid 4, VWEU

 

 

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

187/1/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ermee ingenomen dat de Europese Commissie duidelijk heeft gemaakt dat onderzoek en innovatie (O&I) ook in de context van het meerjarig financieel kader 2020-2027 essentiële EU-prioriteiten moeten blijven. Het is tevreden dat veel van de aanbevelingen die het heeft gedaan in het kader van de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 zijn overgenomen, zoals op het gebied van gezamenlijk onderzoek en mobiliteit en voor maatregelen om innovatie te bevorderen, regionale verschillen te verkleinen, wetenschap en innovatie onder burgers te promoten, lage succespercentages op te krikken en de administratieve rompslomp te verminderen (1).

1.2.

Het EESC wijst erop dat wetenschap, onderzoek en innovatie ten grondslag moeten liggen aan het Europese integratieproces en staat daarom achter de benadering van Horizon Europa om de kloof tussen de burgers en de activiteiten en verwezenlijkingen op die terreinen te verkleinen. Om die reden moet doeltreffende communicatie over zowel de mogelijkheden van het programma als de impact van innovatie en onderzoek op het dagelijks leven van de burgers deel uitmaken van de strategie om de lidstaten tot grotere ondersteuning van dit programma aan te zetten.

1.3.

Het EESC steunt het ontwerpen van O&I-missies als onderdeel van de strategie van Horizon Europa om O&I-resultaten met een grotere impact te bereiken en het beeld dat burgers hebben van wetenschap en haar impact op hun dagelijks leven, daadwerkelijk te veranderen. Het EESC dringt erop aan dat er snel strategische missies worden gedefinieerd die onderzoeks- en innovatie-ecosystemen in heel Europa kunnen bevorderen en gezamenlijk onderzoek kunnen stimuleren als belangrijkste instrument voor kennisoverdracht en de creatie van impact. Die missies moeten gericht zijn op een specifiek, meetbaar en haalbaar doel en moeten openstaan voor alle mogelijke deelnemers zodat uitmuntendheid uit alle delen van Europa kan worden benut.

1.4.

Het EESC kan zich erin vinden dat de missies ruimte bieden voor diverse bottom-upoplossingen en de gehele O&I-cyclus beslaan. Omdat ze zich moeten richten op middellange- en langetermijndoelstellingen, moet het belang van onderzoek met een laag niveau van technologische paraatheid (TRL) ook in de bij de missies gevolgde aanpak terug te vinden zijn. Verder moeten de missies zich niet alleen maar concentreren op lineaire innovatiemodellen, die zich vaak beperken tot incrementele innovatie, maar zouden ze ook expliciet disruptieve innovatiemodellen moeten stimuleren.

1.5.

Als vertegenwoordiger van de organisaties van het maatschappelijk middenveld is het EESC bereid actief bij te dragen aan het ontwerpproces en steunt het de idee van missies, maar wijst het er toch ook op dat als eindgebruikers te nauw bij de besluitvorming worden betrokken, de missies te beperkt en te weinig baanbrekend kunnen zijn. De missieraden moeten van hoogstaande kwaliteit zijn met voldoende kritische massa van alle belanghebbende partijen om incrementeel onderzoek of, het andere uiterste, missies die te ver vooruitlopen op de huidige technische/technologische capaciteiten, te voorkomen.

1.6.

Het EESC beschouwt de Europese Innovatieraad (EIC) als een belangrijk instrument om baanbrekende innovatie te steunen en ondernemerschap en concurrentievermogen op EU-niveau te bevorderen. Daarom is EESC van mening dat de EIC, gezien het Europese landschap, zich vooral moet richten op heel innovatieve en baanbrekende kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups.

1.7.

Het EESC is het ermee eens dat Horizon Europa sociale en menswetenschappen op een systematische manier in aanmerking moet nemen. Sociale en menswetenschappen moeten in combinatie met de technologische benadering worden bekeken. Innovatie gaat immers veel verder dan technologie alleen en door de verschillende visies, afwegingen en uitdagingen samen te brengen, zal men erin slagen het O&I-landschap in Europa beter vorm te geven. Het EESC is van mening dat als verder wordt gekeken dan technologie alleen, de sociale en menswetenschappen in heel Horizon Europa zouden worden bevorderd.

1.8.

Het EESC steunt de „open wetenschap”-beleidsaanpak als een middel om zich te kunnen toespitsen op excellente wetenschap en hoogwaardige kennis. Hoewel open wetenschap van vitaal belang is voor de globale wetenschappelijke ontwikkeling van de Europese instellingen, moet er worden overwogen om een tijdskader in te voeren waarbinnen alle wetenschappelijke resultaten moeten worden gepubliceerd, om te waarborgen dat alle projectresultaten in passende gegevensbanken en binnen welbepaalde tijd ter beschikking worden gesteld. Het EESC kan zich vinden in de open toegang tot publicaties en onderzoeksgegevens, maar raadt ten zeerste aan om regelmatig de stakeholders op onderzoeksgebied te raadplegen over toekomstige vereisten voor open wetenschap. De bestaande opt-outmogelijkheden moeten in Horizon Europa behouden blijven.

1.9.

Het EESC is het ermee eens dat de hertekende pijlerstructuur de interne samenhang zal bevorderen, met name door de integratie van industriële technologieën in pijler 2, waardoor het bedrijfsleven een grotere bijdrage zal kunnen leveren aan de aanpak van wereldwijde uitdagingen en het aanbod beter op de vraag naar nieuwe oplossingen zal zijn afgestemd. Die benadering is heel aantrekkelijk en er kan onder meer ook worden geopperd om consortia te begunstigen die de innovatiecirkel rondmaken, m.a.w. die academische partners omvatten die creëren, solution providers die innovatieve oplossingen ontwikkelen, en eindgebruikers die hun behoeften op het gebied van duurzaamheid kenbaar maken.

1.10.

Positief vindt het EESC ook de doelstelling om de staatssteunregels verder te vereenvoudigen teneinde de combinatie van verschillende fondsen te vergemakkelijken. Daarmee zouden de grote verschillen tussen het aantal succesvolle O&I-projecten van lidstaten en regio’s kunnen worden verkleind. Synergieën tussen de verschillende EU-financieringsprogramma’s en -beleidsmaatregelen, vooral met structuurfondsen via compatibele regelgeving, zijn essentieel voor een zo groot mogelijke impact van O&I-projecten.

1.11.

Het EESC wijst erop dat het ondersteunen van de mobiliteit van onderzoekers via Marie Skłodowska-Curieacties (MSCA) ook fundamenteel is om de Europese onderzoeksruimte verder te versterken. Het beleid van de EU en de lidstaten moet echter gericht zijn op adequate en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden voor professionals om hersenvlucht te voorkomen, die echt contraproductief is voor het tot stand brengen van cohesie in de EU. Daarnaast is het van cruciaal belang om in het programma van de Europese Onderzoeksraad meer steun te geven voor jonge beroepsonderzoekers.

1.12.

Het EESC vindt dat binnen de pijler „Versterking van de Europese Onderzoeksruimte” speciale aandacht moet worden geschonken aan wetenschapsonderwijs en communicatie over wetenschap. Dit zou de wetenschap met en voor de samenleving binnen deze pijler en daarmee binnen Horizon Europa ten goede komen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC is opgetogen over de recente inspanningen van de Commissie om impulsen te geven aan de groei in Europa met nieuwe en zorgvuldig afgewogen EU-beleidsmaatregelen, ondersteund door grotere stimulering van O & O+I-activiteiten die kunnen zorgen voor Europees leiderschap op diverse terreinen (2). De Europese gemeenschap van innovatoren en onderzoekers heeft de laatste jaren veel doelen bereikt, maar de waarde daarvan wordt door de Europese burgers nog steeds niet ten volle erkend. Daar bestaan meerdere redenen voor, zoals slechte communicatie, de geringe betrokkenheid van de gemeenschap en zelfs onverschilligheid van de burgers tegenover wetenschappelijke prestaties. Er moet daarom binnen de Europese maatschappij een mentaliteitswijziging tot stand worden gebracht, niet alleen op korte termijn, maar ook om op lange termijn bij te dragen tot een wetenschappelijk en innovatie-ecosysteem dat in de samenleving is ingebed.

2.2.

Het EESC staat achter het idee dat die mentaliteitswijziging bij de burgers tot stand kan worden gebracht door belangrijke wereldwijde uitdagingen te identificeren, in een krachtige poging om de samenleving voor het Europees project te mobiliseren en haar daarbij te betrekken. Het is van cruciaal belang dat Europa’s concurrentievermogen via innovatie wordt versterkt en dat de Europese leiders dit voor ogen houden wanneer zij hun beleidsprioriteiten bepalen. Het volstaat immers niet alleen maar te zeggen dat O & O+I-activiteiten een belangrijke bijdrage leveren aan banencreatie en groei. En het is evenmin voldoende de boodschap te verkondigen dat twee derde van de huidige economische groei in Europa aan O & O+I-activiteiten te danken is. De lidstaten moeten ook daadwerkelijk elk hun deel van deze collectieve inspanning leveren.

2.3.

Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een nieuw Europees O&I-programma ter ondersteuning en bevordering van O&I op EU-niveau voor de periode 2021-2027 en met de belangrijkste kenmerken ervan, met name de nadruk op open wetenschap, wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen, en open innovatie. Het EESC is er vast van overtuigd dat de keuze voor co-creatie, met een rol voor alle belanghebbenden uit de kennis- en innovatiegemeenschap, de juiste basis is om concurrentievermogen, banencreatie, sociale samenhang, in het bijzonder bestrijding van de jeugdwerkloosheid, en milieubescherming in Europa naar een hoger niveau te tillen, in lijn met de Agenda 2030 van de Verenigde Naties en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s).

2.4.

Het Horizon Europa-programma lijkt de prioriteit van de Commissie te weerspiegelen om een wetenschappelijk en innovatie-ecosysteem op te bouwen dat de EU kan helpen om haar concurrentievermogen te verbeteren via structurele activiteiten die een economische en maatschappelijke impact hebben. Dit blijkt niet alleen uit de voorgestelde uitbreiding van het financieringspakket, maar ook uit de activiteiten die binnen de drie pijlers van het programma worden gepland.

2.5.

Het EESC staat achter de belangrijkste nieuwe elementen van het Horizon Europa-voorstel, namelijk: i) baanbrekende innovatie ondersteunen via de EIC; ii) een groter effect creëren door zich te richten op missies en burgers erbij te betrekken: O&I-missies; iii) de internationale samenwerking versterken; iv) de openheid versterken door een sterker open wetenschapsbeleid; en v) het financieringslandschap rationaliseren door een nieuwe benadering van Europese partnerschappen.

2.6.

Het opzetten van bottom-up O&I-missies voor de EU, gericht op wereldwijde uitdagingen en het industrieel concurrentievermogen, kan een goede aanpak zijn om de maatschappij meer bij wetenschappelijke en innovatieactiviteiten te betrekken. Op die manier kan men er misschien in slagen de samenleving en de burgers warm te maken voor toekomstige opdrachten en zal er een gemeenschapsgevoel ontstaan dat van doorslaggevend belang kan zijn om resultaten en effecten van betekenis te bereiken. Ook hier kan de rol van de organisaties van het maatschappelijk middenveld van cruciaal belang blijken.

2.7.

Het EESC stelt het ook op prijs dat Horizon Europa „publiek-private partnerschappen” (PPP’s) zal steunen als een doeltreffend instrument om gezamenlijk onderzoek, gericht op door de industrie aangedreven O&I, te stimuleren, en dat het programma daarbij zal kiezen voor een kleiner aantal partnerschappen met een grotere impact. Europa moet aanvaarden dat er nog een lange weg te gaan is als het gaat om vlotte, efficiënte samenwerking tussen de academische wereld en het bedrijfsleven. Er zijn uiteraard veel goede voorbeelden en beste praktijken, maar er is ook ruimte voor verbetering. PPP’s zijn een van de mogelijke oplossingen om de bestaande kloof tussen die twee verschillende, maar complementaire werelden, de academische wereld en het bedrijfsleven/de markt, te dichten.

2.8.

Het EESC dringt er bij de Commissie nogmaals (3) op aan te blijven ijveren voor minder bureaucratie in het Horizon-programma. In dit kader is het EESC verheugd over het voorstel van de Commissie om de bureaucratie terug te dringen en de marktintroductietijd/responsgraad op de voorstellen te verbeteren, zoals in Horizon 2020 bij het specifieke mkb-instrument. Vereenvoudiging moet binnen Horizon Europa een van de belangrijkste streefdoelen zijn, met name met betrekking tot de termijn voor subsidietoekenning en marktintroductie, constante financieringsniveaus, minder instrumenten, beperkt gebruik van urenstaten, wijdverspreid gebruik van forfaitaire bedragen enz.

2.9.

Het EESC is van mening dat, samen met minder bureaucratie, meer vereenvoudiging en een zichtbaardere campagne om kleine en middelgrote ondernemingen aan te trekken tot innovatie- en O&I-activiteiten, het concept dat aan de EIC ten grondslag ligt, zeer gewenst is, vooral ter bevordering van commercialisering, opschaling van innovaties en ondernemerschap. Het EESC gelooft immers dat er dankzij deze strategie meer successen kunnen worden geboekt, aangezien de EIC nu diverse oorzaken voor het in het verleden falen van start-ups en ideeën wil aanpakken. Wij mogen niet vergeten dat de risicoafkerigheid in Europa moet worden aangepakt en de EIC zal daartoe bijdragen. Er moet daarom in zijn globale doelstellingen en evaluatiecriteria ruimte zijn voor risicovolle O&I-activiteiten.

2.10.

Het EESC staat achter het idee dat meer kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups bij het programma worden betrokken, maar heeft zijn twijfels bij het opschalingsvoorstel. Ondanks de inspanningen die in de kaderprogramma’s zijn geleverd, nemen kleine en middelgrote ondernemingen nog altijd onvoldoende deel aan activiteiten op basis van O&I. Horizon Europa is de beste kans om hen „aan boord” te krijgen. Het idee om hun betrokkenheid te vergroten via kapitaal kan een schot in de roos blijken, maar de boodschap moet voor alle bedrijven duidelijk zijn. Omdat kleine en middelgrote ondernemingen nog steeds een andere kijk op „kapitaalbezit” hebben, dient het programma uitvoerig te worden uitgelegd om deelname daaraan te stimuleren en misverstanden te voorkomen. Deze ondernemingen hebben een jarenlange traditie van kapitaal gebaseerd op familieondernemingen. Voorstellen om hun kapitaal „open te stellen” voor de markt, gefinancierd door dit programma, kunnen specifieke vragen oproepen. Het EESC dringt er daarom bij de Commissie op aan om zeer helder over dit interessante voorstel te communiceren.

2.11.

Het EESC gaat ook akkoord met het beginsel dat er van EU-kant uit geen financiële investeringen voor ondernemers meer zullen zijn zonder dialoog met de EU. Dit „motto”, dat onlangs door commissaris Moedas tijdens een openbare bijeenkomst is gelanceerd, geeft blijk van een ambitieus idee van meer directe interactie met ondernemers en kandidaten, maar is ook een erg risicovolle houding: het is immers nog niet duidelijk welk soort middelen zullen worden uitgetrokken voor de interviews met kandidaten en het hele proces moet ook efficiënt blijven. Het EESC is echter wel volledig bereid om deze nieuwe aanpak te steunen en biedt zelfs aan om mee te werken aan het proces door de expertise van zijn leden aan te bieden, evenals de steun van de organisaties van het maatschappelijk middenveld die hun leden ondersteunen.

2.12.

Ten slotte is het EESC ook verheugd over de inspanningen die lijken te worden geleverd om de synergie van fondsen tussen de programma’s te verbeteren. Synergieën kunnen een belangrijke rol spelen bij de bevordering en versterking van de O&I-capaciteiten in de diverse regio’s van Europa. Meer synergie met andere EU-financieringsprogramma’s en -beleidsmaatregelen, vooral met structuurfondsen via compatibele regelgeving, moet een sleutelelement zijn. Volgens de MFK-verordeningen voor de cohesiefondsen mogen de lidstaten maximaal 5 % van hun toewijzingen van het ene fonds naar het andere overdragen waardoor zij investeringsmiddelen aan andere belangrijke domeinen kunnen toewijzen. Ook dit kan bijdragen tot een grotere betrokkenheid van de lidstaten bij de verwezenlijking van het doel van het innovatieprogramma en kan de wetenschappelijke agenda naar een hoger niveau tillen. Het EESC is de mening toegedaan dat het programma alleen maar een succesverhaal met een impact op het dagelijkse leven van de burgers kan worden als de publieke en private sectoren erbij worden betrokken. Een ander belangrijk aspect zou de harmonisatie zijn van de regels en voorschriften van de verschillende fondsen, op zijn minst voor dezelfde soort activiteiten en met name voor O&I.

3.   Het Horizon Europa-voorstel voor de periode 2021-2027

3.1.

Het voorstel van de Commissie voor Horizon Europa is gebaseerd op de aankondiging van een belangrijke verwezenlijking: een O&I-programma ter waarde van 100 miljard EUR, wat op zich al een stap voorwaarts voor de op wetenschap en innovatie gebaseerde Europese kennismaatschappij vormt. In deze context is het feit dat de lidstaten met deze begrotingsverhoging hebben ingestemd, niet alleen een teken van politiek engagement, maar ook een duidelijke boodschap aan de wereld: Europa wil het voortouw nemen in innovatie en de financieringsvoorwaarden hiervoor zijn nu gecreëerd.

3.2.

Naast de begrotingsverhoging wil het EESC ook enkele nieuwe en innovatieve ideeën belichten als punten uit het voorstel die belangrijk zijn voor dit advies. Daarom willen wij kort de volgende punten vermelden:

a)

De driepijlerstructuur van Horizon Europa: zoals de Commissie vermeldt, is Horizon Europa geen revolutie, maar een evolutie. Het programma is dan ook gebaseerd op drie hoofdpijlers: open wetenschap, met de componenten ERC, MSCA en onderzoeksinfrastructuren; wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen, dat vijf clusters omvat: gezondheid; inclusieve en veilige samenleving; digitaal en industrie; klimaat, energie en mobiliteit; en levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen; en open innovatie, met de EIC, de Europese innovatie-ecosystemen en het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT). De drie pijlers worden geschraagd door activiteiten ter versterking van de Europese Onderzoeksruimte.

b)

De oprichting van de Europese Innovatieraad (EIC) om de EU te helpen het voortouw te nemen in marktcreërende innovatie: Europa streeft dit doel al vele jaren na, maar ondanks alle inspanningen, uitmuntende ideeën en een heel sterke gemeenschap van innovatoren en wetenschappers, nemen de groei en de banencreatie niet in die mate toe die gezien de inzet zou kunnen worden verwacht. Het voorstel van de Commissie voorziet daarom in de oprichting van één loket waar de meest veelbelovende en baanbrekende technologieën van het laboratorium naar de markt worden geloodst, en de meest innovatieve start-ups en ondernemingen worden geholpen met de opschaling van hun ideeën. De nieuwe EIC zal helpen met de identificatie en financiering van snel bewegende, riskante innovaties die in staat zijn volledig nieuwe markten in het leven te roepen. De raad zal directe steun geven aan innovatoren, hoofdzakelijk via twee financieringsinstrumenten: één voor de vroege stadia, en de ander voor de ontwikkelingsfase en de uitrol naar de markt. De raad vormt een aanvulling op het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT). Het EESC is van mening dat de EIC zich moet toespitsen op heel innovatieve en baanbrekende kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups.

c)

In de strategische innovatieagenda (SIA) van het EIT zullen voorstellen voor toekomstige kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) van het EIT worden opgenomen. Het EESC is van mening dat deze niet beduidend mogen toenemen en dat hun aantal beperkt moet worden gehouden, in overeenstemming met het beginsel van vereenvoudiging van het O&I-landschap. Daarnaast moeten de toekomstige KIG’s garanderen dat verschillende Europese landen vertegenwoordigd zijn, met name voor wat betreft de locatie van de innovatiehubs. Vanuit academische hoek ondersteund ondernemerschap (bijvoorbeeld ondernemingsgericht onderwijs, bevordering van intense niet-disciplinaire samenwerking tussen ondernemers en academici, identificatie van toekomstige vaardigheden voor toekomstige innovatoren) moet worden versterkt.

d)

Het opzetten van O&I-missies voor de EU, gericht op wereldwijde uitdagingen en het industrieel concurrentievermogen: op deze manier kan men er misschien in slagen de maatschappij en de burgers bij toekomstige opdrachten te betrekken en zal er een gemeenschapsgevoel ontstaan dat van doorslaggevend belang kan zijn om resultaten en effecten van betekenis te bereiken. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de bestrijding van kanker, schoon vervoer, oceanen zonder plastic of schoon water voor iedereen. Burgers, belanghebbende partijen, het Europees Parlement en de lidstaten zullen allemaal bijdragen aan het ontwerpen van deze missies. Als vertegenwoordiger van de organisaties van het maatschappelijk middenveld staat het EESC ervoor open actief bij te dragen aan het ontwerpen van deze missies.

e)

Het innovatiepotentieel in de hele EU optimaliseren en de Europese Onderzoeksruimte versterken: lidstaten met een laag O&I-prestatiepotentieel zullen twee keer zoveel steun krijgen. Bovendien zullen synergieën met de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (bijvoorbeeld het structuurfonds en het Cohesiefonds) het gemakkelijk maken om financiering te coördineren en combineren en om regio’s te helpen innovatie te omarmen en op EU-niveau een hefboomeffect te creëren.

f)

Meer openheid: het beginsel van „open wetenschap/open innovatie” zal de modus operandi van Horizon Europa worden, door open toegang te vereisen tot publicaties en gegevens. Dit zal bevorderlijk zijn voor de verspreiding en exploitatie, de marktacceptatie verbeteren en het innovatievermogen verhogen van resultaten die met EU-financiering zijn gegenereerd.

g)

Een nieuwe generatie Europese partnerschappen en meer synergie met andere EU-programma’s: Horizon Europa zal het aantal door de EU medegeprogrammeerde of medegefinancierde partnerschappen met het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en financieringsfondsen stroomlijnen, zodat zij effectiever en doeltreffender zijn bij het realiseren van de EU-beleidsprioriteiten. Horizon Europa zal effectieve en operationele links bevorderen met andere toekomstige EU-programma’s zoals het cohesiebeleid, het Europees defensiefonds, het programma Digitaal Europa en de Connecting Europe Facility, alsmede met het internationale kernfusieproject ITER.

h)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC), de wetenschaps- en kennisdienst van de Commissie, zal met wetenschappelijk advies, technische ondersteuning en gericht onderzoek een bijdrage blijven leveren.

4.   Wetenschap en innovatie voor alle Europeanen

4.1.

De burgers moeten zich bewust zijn van de Europese mogelijkheden en verwezenlijkingen op het gebied van wetenschap en innovatie. De EU-activiteiten in die domeinen spelen echt een rol in ieders leven en vormen een uitgelezen kans om de maatschappij bij het Europees project te betrekken. Het concept en de maatregelen die de Commissie voorstelt, zijn ambitieus en maken deel uit van een „altijddurend proces”, maar zijn ook de beste kans om burgers verbondenheid te doen voelen met de Europese waarden via innovatie en wetenschap voor iedereen.

4.2.

Wetenschapsonderwijs en communicatie over wetenschap moeten als fundamenteel worden beschouwd om iedereen bij het Europese project te betrekken. Als deelname van de burgers een van de prioriteiten van Horizon Europa wordt, zal dat een grote stap vooruit zijn voor de benutting van O&I-resultaten door de markt en in ons dagelijks leven. Het op een multistakeholderaanpak gebaseerde cocreatieproces zal duidelijk maken dat de burgers bij O&I moeten worden betrokken. Sociale innovatie met deelname van de burgers en vertrouwen in innovatie zullen cruciaal zijn om nieuwe bestuurs-, productie- en consumptiepatronen te bevorderen.

4.3.

De verspreiding, communicatie en exploitatie van de successen van Europese wetenschap en innovatie lijken hun doel enigszins te missen. De burgers schatten de innovaties van andere regio’s hoog in, maar erkennen „Europese verwezenlijkingen” niet, ook al zijn zij ervan op de hoogte. Dit moet veranderen, om diverse redenen: naast het idee om „Europese waarde” te halen uit de investeringen die Europa doet, is het ook belangrijk trots te zijn op de verwezenlijkingen en doelen van de EU in het kader van het Europees project voor iedereen.

4.4.

Europa krijgt vaak kritiek omdat zij „te weinig zou investeren” en „geen cultuur van ondernemerschap en risicobereidheid” zou hebben. Met dit voorstel wil de Commissie hiertegen ingaan en op dit gebied een nieuw verhaal creëren. De creatie van een beter en inclusiever Europa mede dankzij wetenschap en innovatie draagt bij tot de verandering die nodig is om misverstanden over het Europees project te voorkomen, en draagt er zeker ook toe bij dat burgers zich meer betrokken voelen en trots zijn dat zij deel uitmaken van de oplossing. Het is ook belangrijk om onjuiste ideeën over het gebruik van Europese middelen in lokale gemeenschappen uit de wereld te helpen: als burgers zouden erkennen dat het „geld van de belastingbetaler” goed wordt gebruikt, zou dit een grote stap voorwaarts betekenen in de bestrijding van extreem populistische retoriek.

4.5.

Het programma moet vooral helpen om de Europese Onderzoeksruimte te versterken door ervoor te zorgen dat haar financiële middelen hoofdzakelijk worden gebruikt voor gezamenlijk onderzoek met deelnemers uit lidstaten en/of geassocieerde landen, om een duidelijke Europese toegevoegde waarde te hebben. Samenwerking tussen Europese onderzoekers, bedrijfssectoren (met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen) en andere publieke en private instellingen heeft bijgedragen tot de oprichting van de Europese Onderzoeksruimte en is een kenmerk van de Europese kaderprogramma’s voor O&I, dat door de belanghebbende partijen erg op prijs wordt gesteld en in Horizon Europa behouden moet blijven.

4.6.

Horizon Europa-activiteiten worden voornamelijk verwezenlijkt door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen. Er moet worden gewaarborgd dat het merendeel van de Horizon Europa-begroting wordt aangewend via vergelijkende oproepen die rechtstreeks door de Commissie of haar uitvoerende agentschappen op transparante en doeltreffende wijze worden beheerd, en dat het aantal missies en partnerschappen en hun begrotingen op een redelijk niveau worden gehouden, teneinde het O&I-landschap te rationaliseren, in lijn met het hoofddoel van vereenvoudiging.

4.7.

Horizon Europa moet de behoeften en dringende prioriteiten stroomlijnen die uit de raadpleging van de belanghebbenden begin 2018 in het kader van de effectbeoordeling (4) naar voren zijn gekomen. De raadpleging van de belanghebbenden had tot doel de standpunten van geïnteresseerde burgers en belanghebbenden te verzamelen over het ontwerp van Horizon Europa, met name over de bevordering van O&I in de hele EU, de ondersteuning van onderwijs, vaardigheden en opleiding, de realisatie van een schoon en gezond milieu en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen.

4.8.

Om actief bij te dragen aan de samenhang tussen de verschillende regio’s binnen Europa, zijn meer financiële middelen voor de Europese Onderzoeksraad welkom, vooral als ze in de eerste plaats zullen worden toegewezen aan jonge beroepsonderzoekers, als groep die het grootst mogelijke potentieel voor de toekomst van Europa biedt. De hersenvlucht uit de perifere regio’s naar andere gebieden moet worden gestopt en de empowerment van jonge beroepsonderzoekers moet echt realiteit worden.

4.9.

Om ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld zich onderzoeksresultaten meer eigen gaat maken, moet de fundamentele rol van sociale innovatie worden benadrukt. Ook moet het belang worden onderstreept van ondernemingen van de sociale economie en stakeholders in het algemeen, die tegenwoordig naast de industrie en kleine en middelgrote ondernemingen een belangrijk onderdeel van het Europese economische systeem vormen.

5.   Rol van ondernemingen

5.1.

Het EESC dient er nogmaals op te wijzen dat kleine en middelgrote ondernemingen de grootste bedrijfsgemeenschap in Europa vormen. Kleine en middelgrote ondernemingen zorgen voor banengroei en banencreatie en moeten daarom in het beleidsvormingsproces centraal staan. Dit voorstel lijkt hiermee rekening te houden, maar tegelijk vestigt het EESC de aandacht van de Commissie erop dat er geen uniforme oplossing bestaat die in alle lidstaten kan worden toegepast om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan Horizon Europa te vergroten. Het groeiniveau en de structurele innovatie-ecosystemen verschillen van lidstaat tot lidstaat en dat moet op de ene of andere manier tot uiting komen in de specifieke voorgestelde maatregelen.

5.2.

Het EESC erkent de rol die start-ups in de wetenschappelijke en innovatie-ecosystemen spelen, maar wijst de Commissie erop dat ondernemers over een bedrijfsgerichte ingesteldheid moeten beschikken als ze willen slagen. Het is daarom wenselijk om ondernemers te adviseren over het potentieel en de behoeften van de markt. Grote ondernemingen moeten ook bij het proces worden betrokken. Grote ondernemingen bieden meer kansen voor start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen, niet alleen door de uitdagingen die zij creëren, maar ook door de zakelijke mogelijkheden die doorgaans met hun activiteiten gepaard gaan. Het is daarom een uitstekend idee om een efficiënter innovatie-ecosysteem te creëren dat hun dagelijkse realiteiten samenbrengt.

5.3.

Het EESC wil de gemeenschap van ondernemers en de Commissie wijzen op de noodzaak om een nieuw verhaal te brengen over industriële activiteiten. De traditionele industriesectoren zouden echt baat hebben bij de activiteiten van start-ups wanneer die toegespitst worden op uitdagingen die het gevolg zijn van de digitalisering en robotisering van de industriële activiteiten, op bijvoorbeeld de circulaire economie, of die de invoering van heel geavanceerde nieuwe productietechnologieën bevorderen dankzij de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, en hun samenwerking met grote industrieën bevorderen. Er kunnen grotere successen worden geboekt als start-ups op een of andere manier bewust zouden worden gemaakt van de toekomstige industriële uitdagingen.

6.   Financiële kwesties

6.1.

Van de voorgestelde begroting van 100 miljard EUR voor 2021-2027 is 94,1 miljard EUR voor Horizon Europa, 3,5 miljard EUR voor het InvestEU-fonds en 2,4 miljard EUR voor het Euratomprogramma voor onderzoek en opleiding. Het Euratomprogramma, dat onderzoek en opleiding op het gebied van nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming financiert, zal zich meer toespitsen op niet-nucleaire toepassingen, zoals gezondheidszorg en medische apparatuur, en zal ook de mobiliteit van nucleaire onderzoekers bevorderen via de Marie Skłodowska-Curieacties.

6.2.

Uit de indicatieve verdeling van de financiële middelen voor Horizon Europa blijkt een aanzienlijke verhoging van de begroting voor de Europese Onderzoeksraad (ongeveer 20 %) en de Marie Skłodowska-Curieacties (ongeveer 10 %) in vergelijking met het Horizon 2020-kaderprogramma voor 2014-2020. Het EESC staat volledig achter deze verhoging en is van mening dat de Europese Onderzoeksraad het merendeel van zijn begroting moet gebruiken voor jonge beroepsonderzoekers in hun meest productieve en creatieve fase (subsidies voor starters en voor consolidatoren: Starting Grant (5) en Consolidator Grant (6)).

6.3.

De begroting voor de EIC stijgt het sterkst binnen Horizon Europa, tot een totaalbedrag van 13,5 miljard EUR. Binnen de pijler „Wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen” vertoont het cluster „Levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen” de grootste stijging, tot in totaal 10 miljard EUR. Het onderdeel „Versterking van de Europese Onderzoeksruimte” vertoont eveneens een aanzienlijke begrotingsverhoging tot een totaal van 2,1 miljard EUR. Het EESC is van mening dat deze begrotingstrends welkom zijn en de Europese Onderzoeksruimte zullen versterken en in alle Europese regio’s voor een sterker O&I-ecosysteem met meerdere actoren zullen zorgen.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 66 en informatief rapport over Horizon 2020 (evaluatie).

(2)  PB C 197, 8.6.2018, blz. 10.

(3)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 66.

(4)  https://ec.europa.eu/info/publications/horizon-europe-impact-assessment-swd-2018-307_en

(5)  Voor onderzoekers van elke nationaliteit met 2 tot 7 jaar ervaring na het behalen van hun PhD, een veelbelovend wetenschappelijk palmares en een uitmuntend onderzoeksvoorstel (https://erc.europa.eu/funding/starting-grants).

(6)  Voor onderzoekers van elke nationaliteit met 7 tot 12 jaar ervaring na het behalen van hun PhD, een veelbelovend wetenschappelijk palmares en een uitmuntend onderzoeksvoorstel (https://erc.europa.eu/funding/consolidator-grants).


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/40


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en Europese statistieken, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826

(COM(2018) 441 final — 2018/0231 (COD))

(2019/C 62/06)

Rapporteur:

Oliver RÖPKE

Corapporteur:

Violeta JELIĆ

Raadpleging

Europees Parlement, 14.6.2018

Raad, 26.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 114, lid 1, artikel 169, lid 3, artikel 43, lid 2 en artikel 173, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

187/4/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De eengemaakte markt vormt een essentiële basis voor het creëren van economische groei en concurrentievermogen, levert een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid, biedt consumenten een ruime keuze aan producten en diensten en kan ook als grondslag fungeren om een welvarende Europese Unie tot stand te brengen.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vindt het in principe een goede zaak dat vijf vorige programma’s (evenals het Europees statistisch programma, dat verder gaat dan de interne markt) en een aantal begrotingsonderdelen zijn opgenomen in een programma voor de eengemaakte markt, omdat dit naar verwachting zal leiden tot synergieën en een betere kostenefficiëntie.

1.3.

Het EESC deelt de mening van de Commissie dat bestaande belemmeringen uit de weg moeten worden geruimd en dat verder moet worden gewerkt aan de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van het recht van de Unie op het gebied van de interne markt. Dit geldt vooral voor goederen en diensten, overheidsopdrachten en markttoezicht, en op het gebied van het vennootschapsrecht, het contractenrecht en het recht inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, de bestrijding van het witwassen van geld, het vrij verkeer van kapitaal, financiële diensten en het mededingingsbeleid, met inbegrip van de ontwikkeling van beheersinstrumenten. Het EESC dringt aan op de totstandbrenging van een rechtvaardige en volledige interne markt, waar ook rekening wordt gehouden met de naleving van arbeids-, consumenten en milieunormen.

1.4.

Wat de voedselketen betreft, zou het EESC echter graag zien dat de Commissie voor financiering zorgt via categorie 3 „natuurlijke hulpbronnen en milieu”, omdat het programma nauw verband houdt met het landbouwbeleid.

1.5.

Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie om 25 % van de beschikbare financiële middelen te bestemmen voor de verwezenlijking van de klimaatveranderingsdoelstellingen van Parijs, maar zou graag zien dat nader wordt toegelicht welke uitgaven als klimaatgerelateerd worden beschouwd.

1.6.

Het EESC merkt op dat consumentenbeschermingsbeleid steeds meer werk vereist, met name door de digitale transformatie. Het dringt er dan ook bij de Commissie op aan om de samenwerking met netwerken en organisaties van consumenten verder te ontwikkelen en om de financiële middelen voor consumentenbescherming navenant te verhogen.

1.7.

Het EESC stelt vast dat er volgens de Commissie ongeveer 3,9 miljard EUR zal worden uitgetrokken voor de financiering van de prioriteiten van het nieuwe programma voor de eengemaakte markt, wat ongeveer evenveel is als in de huidige financieringsperiode 2014-2020, maar vreest dat de onderhandelingen over het financieel kader van de EU zullen leiden tot bezuinigingen en dus tot een lager budget dan in het verleden. Dat neemt niet weg dat het EESC ingenomen is met het feit dat er in het kader van Cosme nog eens 2 miljard EUR beschikbaar wordt gesteld uit hoofde van het InvestEU-programma en dat de middelen van andere programma’s kunnen worden gecombineerd.

1.8.

De door het Europees statistisch programma geproduceerde statistieken hebben een hoge Europese meerwaarde en liggen mede aan de basis van het EU-beleid op uiteenlopende gebieden, zeker ook op het gebied van de eengemaakte markt. Het EESC is het derhalve met de Commissie eens dat het huidige Europees statistisch programma ook in het nieuwe programma voor de eengemaakte markt op de noodzakelijke middelen moet kunnen blijven rekenen.

1.9.

Het EESC dringt erop aan dat de Europese sociale partners op passende wijze worden betrokken bij elke fase van het nieuwe programma voor de eengemaakte markt.

2.   Algemene opmerkingen over het nieuwe programma voor de eengemaakte markt

2.1.

Het EESC heeft er al meermaals op gewezen dat de eengemaakte markt een hoeksteen van het Europese integratieproces vormt en aanzienlijk bijdraagt aan de economische groei en de werkgelegenheid. Ook kan de eengemaakte markt voor welvaart helpen zorgen (1).

2.2.

In zijn advies over het meerjarig financieel kader na 2020 (2) heeft het EESC al kritiek geuit op het feit dat er voor de volgende financieringsperiode nog minder middelen beschikbaar zijn om de doelstellingen van de EU te verwezenlijken dan in de huidige periode.

2.3.

In het kader van het meerjarig financieel kader van de EU stelt de Commissie voor om een aantal programma’s en begrotingsonderdelen i.v.m. het concurrentievermogen van bedrijven (inclusief kleine en middelgrote ondernemingen), consumentenbescherming, afnemers en eindgebruikers van financiële diensten, beleidsvorming inzake financiële diensten, de voedselketen, en de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken te consolideren. Het EESC is in beginsel ingenomen met dit voorstel, omdat het kan leiden tot synergieën en efficiencywinst bij de financiering van de ondersteunde projecten. Het programma biedt ook een flexibeler financieel kader waarmee het voor begunstigden gemakkelijker wordt om de projecten uit te voeren.

2.4.

Uit een evaluatie van de afzonderlijke programma’s die nu in het nieuwe programma voor de eengemaakte markt zullen worden opgenomen, blijkt ook dat deze verschillende initiatieven een hoge Europese meerwaarde hebben.

2.5.

Er zij op gewezen dat er nog steeds belemmeringen en obstakels voor de eengemaakte markt bestaan. Het is daarom belangrijk om de ontwikkelingen op dit gebied na te speuren, de resterende belemmeringen in kaart te brengen en een stappenplan op te stellen om de eengemaakte markt in ieders belang vlot te laten functioneren. Het EESC vindt net als de Commissie dat het nieuwe programma kan helpen om via de opzet, uitvoering en handhaving van EU-wetgeving de werking van de eengemaakte markt te verbeteren. Het optreden van de EU moet leiden tot een eenvoudig, duidelijk, stabiel en voorspelbaar regelgevingskader voor ondernemingen, werknemers en burgers. Het EESC dringt aan op de totstandbrenging van een rechtvaardige en volledige interne markt, waar ook rekening wordt gehouden met de naleving van arbeids-, consumenten en milieunormen.

2.6.

Het EESC is vooral te spreken over de mogelijkheid om activiteiten en projecten cumulatief te financieren via verschillende EU-programma’s, zoals InvestEU, Horizon Europa en het Europees Sociaal Fonds. Hierdoor kunnen synergieën worden gecreëerd en kan de financiering van projecten vergemakkelijkt worden.

2.7.

Het EESC benadrukt ook het bijzondere belang van de verdere ontwikkeling van het fiscale beleid van de EU om een efficiënte, concurrerende en eerlijke eengemaakte markt te bevorderen (3).

3.   Doelstellingen van het programma

3.1.

Kleine en middelgrote ondernemingen spelen een centrale rol in de Europese economie. De sector kleine en middelgrote ondernemingen is goed voor 99 % van alle bedrijven in de EU en voor twee derde van alle werknemers. Het EESC acht het dan ook van essentieel belang dat de EU kleine en middelgrote ondernemingen helpt om concurrerender te worden. Het EESC zou willen wijzen op het belang van ondersteunende maatregelen voor professionele en zakelijke diensten die bevorderlijk zijn voor het concurrentievermogen van het Europese midden- en kleinbedrijf; deze zijn van essentieel belang voor veel andere sectoren en spelen een centrale rol in de „servitisering” (verschuiving in de richting van een diensteneconomie) van de Europese economie.

3.2.

Het EESC wijst op de positieve ervaringen die zijn opgedaan met het Cosme-programma, dat voor kleine en middelgrote ondernemingen zeer nuttig is geweest doordat er uit hoofde van dit programma op de behoeften afgestemde steun is verleend op gebieden zoals toerisme, de textielindustrie en andere sectoren. Op die manier heeft Cosme een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische groei en het scheppen van nieuwe banen. Ondersteuning via Cosme zou dan ook voortgezet en verder ontwikkeld moeten worden.

3.3.

De laatste jaren is het voor kleine en middelgrote ondernemingen lastig gebleken om toegang te krijgen tot financiering. Door een gebrek aan kredietwaardigheid is het voor hen onmogelijk om adequaat te investeren in moderne ontwikkelingen, waarbij kan worden gedacht aan digitalisering, innovatie en mondialisering. Dit werkt negatief uit op de economische groei en het creëren van arbeidsplaatsen, en kan zelfs het voortbestaan van bedrijven in gevaar brengen. Het EESC juicht het daarom toe dat in het kader van het nieuwe InvestEU-fonds de bijkomende mogelijkheid wordt geschapen om te herfinancieren via schuldinstrumenten en eigenvermogensinstrumenten.

3.4.

Daarnaast is er behoefte aan steun voor capaciteitsopbouw bij de sociale partners, overheidsdiensten en andere begunstigden om deze actoren in staat te stellen aan EU-programma’s deel te nemen.

3.5.

Ondersteuning van jonge ondernemers en van innovatieve producten en diensten zal tot de voornaamste elementen van het programma voor de eengemaakte markt behoren. Het EESC is er voorstander van dat er gebruik wordt gemaakt van clusterinitiatieven ter ondersteuning van nieuwe bedrijfsmodellen, geavanceerde technologieën, koolstofarme en hulpbronnenefficiënte oplossingen en andere gebieden zoals initiatieven voor internationale activiteiten, het vinden van personeel en bij- en nascholing. Het EESC steunt het werk van het Europees platform voor clustersamenwerking.

3.6.

In vele economische sectoren is het gebruik van digitale oplossingen al vanzelfsprekend. Om ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote ondernemingen aanhoudend succesvol en concurrerend zijn, is het zeker ook zaak om tijdig te investeren in passende digitale infrastructuur. Het EESC onderschrijft daarom dat deze ondernemingen geholpen moeten worden bij hun investeringen in digitale projecten. Deze projecten moeten van dien aard zijn dat ze zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld als geheel ten goede komen.

3.7.

Het EESC zou graag zien dat de ondersteuning van digitale portaalsites als Uw Europa, Solvit en Uw Europa — Advies, het informatiesysteem voor de interne markt (IMI) en het scorebord van de interne markt wordt voortgezet, en dat de ontwikkeling en uitbreiding van aanvullende openbare digitale diensten en samenwerking tussen de overheidsdiensten, zowel binnen één lidstaat als tussen de lidstaten onderling, op digitaal gebied, onder meer in samenhang met het programma Digitaal Europa, worden bevorderd.

3.8.

In dit verband is het EESC ingenomen met de voortvarende aanpak van de Commissie om 25 % van de beschikbare financiële middelen te bestemmen voor de verwezenlijking van de klimaatveranderingsdoelstellingen van Parijs, maar het zou wel graag zien dat nader wordt toegelicht welke uitgaven als klimaatgerelateerd worden beschouwd.

3.9.

Met het programma voor de eengemaakte markt wordt beoogd de consumentenbelangen te behartigen en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen. Het EESC merkt op dat het consumentenbeschermingsbeleid met steeds groeiende uitdagingen te maken heeft, deels vanwege de onlinehandel in goederen en diensten en vanwege de digitale transformatie, en deels als gevolg van ongeschikte dereguleringsmaatregelen, zoals de afschaffing van wettelijke kwaliteitsborgingsmaatregelen of toegangsvoorwaarden voor het beroep. Het nieuwe programma moet er derhalve voor zorgen dat consumenten bij hun consumentenactiviteiten adequaat geïnformeerd en gesteund worden. Tegelijkertijd moet ook worden gezorgd voor passende steun en informatie voor bedrijven over de regels inzake consumentenbescherming.

3.10.

De in 2008 begonnen financiële en economische crisis heeft laten zien dat het uiterst belangrijk is om consumenten uitgebreid te adviseren en voor te lichten over financiële diensten, inclusief over schuldhulpverlening. Daarnaast moet het maatschappelijk middenveld nauwer worden betrokken bij de beleidsvorming op dit gebied, met name door organisaties te steunen die de beleidsbelangen van consumenten op het gebied van financiële diensten behartigen.

3.11.

De verstrekking van markt- en consumenteninformatie en de toegang tot rechtsmiddelen zouden gewaarborgd moeten worden door consumentenbeschermingsorganisaties en de bevoegde handhavingsautoriteiten te ondersteunen. Het EESC stelt echter vast dat de „new deal” voor consumenten niet beantwoordt aan de legitieme verwachtingen van de consumenten, zoals uiteengezet in het recente advies van het EESC over het desbetreffende voorstel van de Commissie.

3.12.

De consumentenbescherming op EU-niveau wordt sterk ondersteund, met name via het Netwerk van Europese Consumentencentra en het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (BEUC). Het netwerk heeft de voorbije jaren miljoenen consumenten bereikt en op de hoogte gehouden, en heeft ook honderdduizenden vragen van consumenten beantwoord. Het BEUC ijvert voor de behartiging van consumentenbelangen op alle relevante EU-beleidsterreinen. De steun voor het netwerk en voor het BEUC levert een belangrijke Europese meerwaarde op. Het EESC pleit er dan ook voor om de succesvolle samenwerking met het netwerk van Europese consumentencentra en het Europees Bureau van Consumentenverenigingen langdurig voort te zetten en verder te ontwikkelen. Het EESC is ook ingenomen met de geplande samenwerking met nationale consumentenbeschermingsorganisaties.

3.13.

Om de consumentenbelangen op het gebied van financiële diensten beter te behartigen, zijn er financiële middelen verstrekt aan twee non-profitverenigingen, nl. Finance Watch en Better Finance — eerst als deel van een proefproject en vervolgens voor een voorbereidende actie. Verordening (EU) 2017/826 inzake capaciteitsopbouw op dit gebied zorgt voor verdere cofinanciering van deze verenigingen. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de samenwerking met organisaties op dit beleidsterrein verder op te voeren.

3.14.

Gezien de vele verschillende taken die moeten worden verricht, vindt het EESC het budget voor de bescherming van de consumentenbelangen met EUR 198,5 miljoen zeer krap bemeten. Het EESC dringt er bij het Europees Parlement en de Raad op aan om het beschikbare budget navenant te verhogen.

3.15.

Gegevens en statistieken liggen ten grondslag aan besluiten op tal van beleidsterreinen, zoals het sociaal, economisch, regionaal, milieu- en landbouwbeleid. De door het Europees statistisch programma geproduceerde statistieken hebben dan ook een hoge Europese meerwaarde en liggen mede aan de basis van het EU-beleid op uiteenlopende gebieden, zeker ook op het gebied van de eengemaakte markt. Het EESC is het derhalve met de Commissie eens dat het huidige Europees statistisch programma ook in het programma voor de eengemaakte markt op de noodzakelijke middelen moet kunnen blijven rekenen, met name omdat de productie van statistieken gemoderniseerd moet worden en de behoefte aan statistische gegevens toeneemt.

3.16.

Wat normen betreft, pleit het EESC ervoor dat deze snel en tijdig worden opgesteld, in samenwerking met vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf en van werknemers-, consumenten- en milieuorganisaties.

3.17.

Met het programma voor de voedselvoorzieningsketen worden maatregelen ondersteund om een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en de dier- en plantgezondheid te waarborgen en ook om de Europese levensmiddelen- en diervoederproductie duurzamer te maken en de kwaliteitsnormen te verhogen. Met behulp van door de EU gesteunde preventieprogramma’s zou de impact van dierziekten of schadelijke organismen bij planten zo veel mogelijk moeten worden beperkt. Het niveau van milieubescherming en biodiversiteit moet eveneens worden ondersteund.

3.18.

Vele van de activiteiten in het programma voor de voedselvoorzieningsketen vallen onder het landbouwbeleid en het milieubeleid. Daarom zou het EESC graag zien dat de Commissie financiële middelen voor deze voedselketenactiviteiten beschikbaar stelt via categorie 3 „natuurlijke hulpbronnen en milieu”.

4.   Begroting

4.1.

In het Commissievoorstel wordt er voor het programma voor de eengemaakte markt in de periode 2021-2027 een bedrag van in totaal 4 089 miljoen EUR uitgetrokken. Dit omvat:

ca. 438 miljoen EUR voor de doelstelling interne markt;

1 miljard EUR voor het Cosme-programma voor kleine en middelgrote ondernemingen;

198,5 miljoen EUR voor consumenten;

220,5 miljoen EUR voor normalisatie;

552 miljoen EUR voor statistieken, en

EUR 1,68 miljard voor de voedselketen.

4.2.

Wat de vergelijkbaarheid van deze financiële middelen met de huidige financieringsperiode 2014-2020 betreft, merkt het EESC op dat er door de brexit en door de opname van de afzonderlijke programma’s in het programma voor de eengemaakte markt slechts in beperkte mate uitspraken kunnen worden gedaan over de huidige begroting.

4.3.

Volgens de Europese Commissie is het budget van het programma voor de eengemaakte markt vergelijkbaar met dat van de huidige financiële periode (ongeveer 3,9 miljard EUR), maar het EESC vreest dat de onderhandelingen wel eens tot bezuinigingen zouden kunnen leiden en dus tot een vermindering van de beschikbare middelen ten opzichte van de periode 2014-2020.

4.4.

Het EESC stelt vast dat meer dan 41 % van het totale budget — 1,68 miljard EUR — bestemd wordt voor de voedselketen, waarmee dit het best gefinancierde onderdeel van het programma voor de eengemaakte markt is, terwijl er nog geen 5 % naar projecten voor consumentenbeleid gaat.

4.5.

Het is een goede zaak dat er naast het bedrag van 1 miljard EUR voor het Cosme-programma nog eens 2 miljard EUR beschikbaar zal zijn via het InvestEU-programma voor kleine en middelgrote ondernemingen (4).

4.6.

Het EESC dringt aan op een aanzienlijke verhoging van het budget voor het onderdeel „consumentenbeleid” van het programma voor de eengemaakte markt, aangezien het beleid voor consumentenbescherming voor steeds grotere uitdagingen staat, niet in de laatste plaats vanwege het toenemende belang van grensoverschrijdende e-handel en onlinediensten.

4.7.

Wat de voedselketen betreft, zou het EESC graag zien dat maatregelen die niet onder het markttoezicht vallen, worden gefinancierd via categorie 3 „natuurlijke hulpbronnen en milieu”. Hieronder vallen bijvoorbeeld activiteiten ter bestrijding van dierziekten en plantenplagen en maatregelen op het gebied van dierenwelzijn.

4.8.

Het EESC is voorstander van het combineren van projectfinanciering van andere programma’s, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds Plus of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.

4.9.

Behalve voor steun aan het mkb en aan start-ups en voor bevordering van het concurrentievermogen en de groei van ondernemingen moet in het kader van artikel 3 van het programma voor de eengemaakte markt ook geld worden uitgetrokken voor maatregelen die burgers, consumenten, eindgebruikers, vakbonden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven in staat stellen actief deel te nemen aan het politieke debat, de beleidsvorming en de besluitvorming, en moeten ook de activiteiten van nationale en EU-brede representatieve organisaties worden ondersteund.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 1.

(2)  ECO/460 — Advies over het meerjarig financieel kader na 2020 (goedgekeurd tijdens de zitting van september 2018).

(3)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 1.

(4)  COM(2018) 439 final.


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Douane-programma voor samenwerking op douanegebied

(COM(2018) 442 final — 2018/0232 (COD))

(2019/C 62/07)

Rapporteur:

Laure BATUT

Raadpleging

Europees Parlement: 14.6.2018

Raad van de EU: 27.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikelen 114, 33 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

191/3/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

Het EESC is ingenomen met het belang dat aan de douane wordt gehecht voor de interne markt en met de doelstelling van het voorstel om de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen door hun een nieuw financieel instrument ter beschikking te stellen voor de uitvoering van het douanebeleid met het oog op de uniforme toepassing van de regels. Volgens het EESC zou de Europese douane, die al een gemeenschappelijk wetboek toepast, op de lange termijn als één geheel moeten functioneren.

1.1.   Begroting en uitvoering van het Douane-programma:

1.1.1.

Het EESC vreest dat het voor het Douane-programma uitgetrokken bedrag van 950 miljoen euro voor 7 jaar, d.w.z. gemiddeld 5,02 miljoen euro per jaar per land (EU-27), waarschijnlijk onvoldoende is gezien de doelstellingen van het voorstel en de ambities op het gebied van mensen, netwerken, technologieën en apparatuur. Aangezien de last, wat de verantwoordelijkheid betreft, op de lidstaten zal drukken, beveelt het Comité de Commissie aan dat de nationale douaneautoriteiten vlot en volledig gebruik kunnen maken van het programma en de aangekondigde synergieën tussen de programma’s. Het zou graag zien dat de Commissie zorgt voor flexibiliteit tussen de begrotingsonderdelen van het meerjarig financieel kader (MFK).

1.1.2.

Het EESC beseft dat het lastig is om met cijfers onderbouwde veronderstellingen te maken over de kosten van de brexit, die waarschijnlijk zeer hoog zullen zijn; het beveelt aan om de onderhavige tekst geleidelijk aan te passen zonder de voltooiing van de interne markt van de 27 te benadelen en rekening te houden met de essentiële eis om te beschikken over goed opgeleid personeel en gemeenschappelijke douane-instrumenten en -procedures waarmee de concurrentie met landen als de Verenigde Staten en China kan worden aangegaan.

1.2.   De informatica in het programma:

Aangezien dit de grootste meerwaarde is die van het programma wordt verwacht en rekening houdend met de noodzaak om de correcte ontwikkeling van de IT-strategie op douanegebied (1) te waarborgen, is het EESC ingenomen met de integratie van instrumenten om de ontwikkeling en het onderhoud van trans-Europese IT-systemen op douanegebied te financieren en te vergemakkelijken, met inbegrip van de integratie van IT-planningsinstrumenten in het systeem, met name als deze bijdragen tot het verkleinen van de verschillen tussen de lidstaten.

1.2.1.

Technologische innovatie: het EESC beveelt aan om het programma te gebruiken voor de gelijktijdige verspreiding van technologische innovaties in alle deelnemende landen.

1.2.2.

Digitale samenwerking: om deze ten volle te benutten, beveelt het EESC aan de lidstaten aan te moedigen om hun verschillen in praktijken en vaardigheden te verkleinen en om hun gemeenschappelijke inzet voor fraudebestrijding te intensiveren.

1.3.   Uitbreiding van vaardigheden:

Uitbreiding van de vaardigheden van overheidspersoneel en opleidingen op douanegebied zijn van essentieel belang voor een vlot verlopende douanesamenwerking in de EU. Aanbevolen wordt ten volle gebruik te maken van het programma om de reeds in gang gezette ontwikkelingen (2) voort te zetten, die jaren na het Matthaeus-programma zouden kunnen worden uitgebreid met een Erasmus-programma voor de douane (tijdelijke uitwisseling van personeel van alle categorieën).

1.3.1.

Het EESC beveelt aan dat de douaneautoriteiten „bevoegde autoriteiten” worden die toegang krijgen tot interoperabele systemen voor personencontrole aan de grenzen (3).

1.4.   Grondrechten:

Het zou goed zijn als het programma op operationeel gebied bijdraagt aan de eerbiediging van de grondrechten en de bescherming van gegevens.

1.5.   Indicatoren:

Het EESC beveelt aan de deelnemende landen te helpen bij het nakomen van hun rapportageverplichtingen inzake de uitvoering van het programma volgens de voorgestelde indicatoren, met dien verstande dat door beperkingen in de overheidsbegrotingen de nationale overheden niet altijd over voldoende tijd/personeel kunnen beschikken. Het EESC stelt voor om in ieder geval in de eerste vijf jaar de situatie in alle lidstaten te vergelijken.

1.6.   Governance:

Het EESC is voorstander van een open dialoog tussen de lidstaten, de Commissie en belanghebbende partijen over de uitvoering van het programma. Het zou graag zien dat de hernieuwde steun van de Europese Raad in de loop der jaren de zichtbaarheid ervan horizontaal vergroot en de voorwaarden voor het algeheel welslagen ervan bevordert, zoals belastingharmonisatie tussen de lidstaten, de inzet van alle deelnemende landen voor opleiding en hun bereidheid om te investeren in samenwerking, fraudebestrijding en eerlijke handel.

2.   Inleiding

2.1.

In het door de Europese Commissie voorgestelde MFK beoogt het Douane-programma de samenwerking tussen de douaneautoriteiten te ondersteunen en de economische en financiële belangen van de Unie te beschermen. Na 50 jaar beschikt de douane-unie over een geharmoniseerd wettelijk kader op Europees niveau. Er ligt echter nog werk voor de boeg om ervoor te zorgen dat de douanes van de lidstaten hun taken op uniforme en gelijkwaardige wijze uitvoeren. Het tot stand gekomen gemeenschappelijk douanegebied en het gemeenschappelijk buitentarief verbieden douanerechten en heffingen van gelijke werking tussen de lidstaten. Verschillen blijven echter bestaan en het „douanetoerisme”, dat neerkomt op oneerlijke concurrentie, sluipt in de lacunes in de toepassing van de regels, die onder de nationale wetgeving valt, wat overigens ook voor de douanesancties geldt.

2.2.

Uniforme invoering is des te moeilijker tot stand te brengen omdat de douane een veelzijdig takenpakket heeft. Zij dient een politiek evenwicht te vormen tussen nationale, Europese en internationale handelsregels en het vrije verkeer. De douane houdt zich bezig met goederen: legale goederen, waarvan het verkeer moet worden bevorderd, illegale goederen, die ze moet onderscheppen, en gevaarlijke goederen, die ze moet stoppen. In sommige lidstaten zorgt zij voor de statistieken van de buitenlandse handel.

2.3.

Daarnaast zorgt de douane ervoor dat veel andere dan douanewetten worden nageleefd:

a.

zij beschermt de bevolking tegen terroristische, milieu- en gezondheidsbedreigingen, vuurwapens en drugs, controleert valutabewegingen, intellectuele-eigendomsrechten, volksgezondheid en openbare veiligheid, productveiligheid, bescherming van wilde dieren en planten, het milieu enz. Haar rol groeit ten aanzien van alle veiligheidsvraagstukken;

b.

de douaneautoriteiten vervullen ook een cruciale rol voor de waarborging van de integriteit van de toeleveringsketen. Er zijn veel synergieën tussen andere financiële programma’s van het MFK en het Douane-programma.

2.4.

De douane maakt al gebruik van digitale apparatuur en technologieën die de controletijden en de overheidsuitgaven hebben teruggedrongen, ondanks de toename van de wereldhandel en de grensoverschrijdende criminaliteit. Ze is een essentieel instrument voor de nationale overheden en de EU. Zij kan in de hele EU worden ingezet ter bescherming van haar financiële belangen (bv. douanerechten/Verenigde Staten) en die van haar burgers (bv. de gekkekoeienziekte). De Europese grens- en kustwacht (4) zal haar versterken.

3.   Samenvatting van de voorgestelde verordening

3.1.

De Europese Commissie heeft haar totale ontwerpbegroting voor de periode 2021-2027 (5) toegespitst op de beleidsdoelstellingen van de EU-27. In dit kader wordt met het nieuwe Douane-programma beoogd om het Douane 2020-programma in versterkte en uitgebreide vorm voort te zetten en om de uitvoering van het douanewetboek van de Unie (DWU) (6) en het douanebeleid te ondersteunen. Hiertoe wordt vooral ingezet op gestructureerde, methodologische en budgettaire samenwerking en op versterking van de operationele samenwerking tussen de lidstaten onderling en met de „deelnemende” landen, waaronder met name de kandidaat-lidstaten en de toetredingslanden.

3.2.

Het aantal douaneaangiften neemt toe (circa 310 miljoen in 2016, ofwel 10 aangiften per seconde, waarvan 98 % elektronisch wordt ingediend). In het kader van het DWU is er al van start gegaan met het project om tegen 2020-25 17 elektronische systemen op grote schaal te digitaliseren. Deze zijn gericht op ondersteuning van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. Volgens de Commissie vormen zij de grootste meerwaarde van het Douane-programma.

3.3.

Uit de effectbeoordelingen is gebleken dat er behoefte is aan meer capaciteit en coördinatie tussen de douanediensten van de EU en aan vereenvoudigde indicatoren om hun administratieve lasten te verminderen. In het voorstel wordt gesproken over intensivering van de acties, zowel op operationeel niveau, met structurele uitwisselingen van goede praktijken en operationele kennis tussen de lidstaten, als met een reeks IT-systemen en -infrastructuren om de douane (7) volledig online te maken. De projecten nemen diverse jaren in beslag en worden uiteraard afgestemd op het Fiscalis-programma.

3.4.

De Commissie zal de internationale verplichtingen van de EU in het kader van de WTO nakomen. Conform de politieke boodschap in haar mededeling over de governance van de douane-unie (8) moeten de douanediensten van de lidstaten functioneren alsof zij één enkele entiteit zijn.

3.5.

Gezien de besparingen naar aanleiding van de brexit, de hervormingen en bezuinigingen en de nieuwe bijdragen die van de lidstaten worden gevraagd, stelt de Commissie een meerjarig financieel kader voor de Unie voor van in totaal 1 279 miljard euro voor de periode 2021-2027, ofwel 1,11 % van het bni van de 27 lidstaten, waarvan 950 miljoen euro voor het Douane-programma.

3.5.1.

Combinatie van financiering maakt synergieën mogelijk door nieuwe flexibiliteit tussen verschillende onderdelen in het beheer van de totale begroting, bijvoorbeeld voor IT. De nationale douane kan het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer gebruiken om de controleapparatuur te verbeteren (aankoop, onderhoud en modernisering van in aanmerking komende apparatuur), terwijl met het Douane-programma alle gerelateerde acties zullen worden ondersteund, zoals samenwerkingsactiviteiten voor de beoordeling van behoeften aan apparatuur of opleidingen met betrekking tot aangekochte apparatuur.

3.5.2.

Het steunprogramma voor structurele hervormingen zal de administratieve capaciteit van de douaneautoriteiten van de Unie kunnen verbeteren. Het Douane-programma zal de douaneautoriteiten helpen de financiële belangen van de EU te beschermen en zal ook profiteren van de steun van het fraudebestrijdingsprogramma, dat het vervolg is op het lopende Hercules III-programma (9) en het informatiesysteem voor fraudebestrijding ter ondersteuning van de wederzijdse bijstand in douanezaken. Het zal afgestemd worden op Fiscalis, de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie en het programma „Justitie” van het Fonds voor justitie, rechten en waarden op het gebied van opleiding over de toepassing van EU-douanewetgeving.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.   Uitvoering van het Douane-programma

4.1.1.

Op 24 maart 2018 heeft het Europees Parlement aanbevolen de totale begroting van de Unie met 219 miljard euro te verhogen. De Commissie wil de nadruk leggen op de Europese meerwaarde ten opzichte van de nationale overheidsuitgaven. De totale begroting vertegenwoordigt echter slechts 1,11 % van het bni van de EU (10) (1,13 % in de vorige periode). Tussen 1993 en 1999 bedroeg het gemiddelde 1,25 %. Het EESC, dat al jaren pleit voor een verhoging van de eigen middelen van de EU (11), zou graag zien dat de politieke wil om de interne markt te voltooien tot uitdrukking komt in het douanebeleid en dat de nationale douaneautoriteiten de middelen krijgen om dit voor elkaar te helpen brengen.

4.1.2.

Het vraagt zich af hoe het bedrag van 950 miljoen euro voor 2021-2027 is vastgesteld (artikel 4, lid 1, van het voorstel): 137,7 miljoen euro per jaar, ofwel 5,02 miljoen euro per jaar per land (EU-27) met verschillende ontwikkelingsniveaus, lijkt weinig.

4.2.

In het voorstel is sprake van gunning van contracten en subsidies onder rechtstreeks beheer. De flexibiliteit van het nieuwe MFK-model kan synergieën opleveren tussen verschillende programma’s en tussen de verschillende taken van de douane, haar betrekkingen met andere overheidsdiensten, de andere werkterreinen van de EU, zoals het programma voor een digitaal Europa (12), Fiscalis, Justitie enz. en de daarmee samenhangende begrotingsonderdelen. Het EESC vindt dit een goed beginsel, maar vraagt zich af wat de selectiecriteria zullen zijn voor de toekenning van de gevraagde steun tussen de permeabele onderdelen van elk programma. Gevreesd wordt voor een kloof tussen de theorie en de praktijk van deze financieringscombinaties in gevallen waarin verschillende acties tegelijkertijd toegang willen krijgen tot hetzelfde fonds, dat dan niet kan worden uitgebreid.

4.3.

De Commissie lijkt te denken dat er voor de inkomsten van de lidstaten en de EU rooskleurige tijden kunnen aanbreken, maar dit is niet meer dan een veronderstelling die over een periode van zeven jaar moeilijk kan worden geverifieerd.

4.4.

In het voorstel blijft een groot deel van de budgettaire verantwoordelijkheid bij de lidstaten, die op hun niveau onderdelen zullen moeten uitwerken, rekening houdend met nationale beperkingen. Deze hebben echter nog steeds te maken met het door het Europees Semester opgelegde bezuinigingsbeleid en met een haperende groei, met name in de eurozone. Het voorstel biedt de lidstaten echter via het instrument voor gestructureerde samenwerking de mogelijkheid om samen te werken, met name op het gebied van de ontwikkeling van onderdelen van IT-systemen.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1.   Computersystemen

5.1.1.

Deze worden beschouwd als de grootste meerwaarde van het programma (13). De douane is waarschijnlijk de eerste steen van de e-overheid die de Unie heeft gelegd. De boomstructuur van controle- en rapportagetools vereist een steeds grotere interconnectiviteit en interoperabiliteit. Hiervoor is in de eerste plaats nodig dat alle lidstaten over efficiënte IT-infrastructuur voor de douane beschikken, met overal zeer hoge bandbreedte. Het EESC zou overigens graag zien dat de douaneautoriteiten van de 27 lidstaten worden erkend als „bevoegde autoriteiten” om gebruik te maken van de toekomstige architectuur van interoperabele grenscontrolesystemen (14).

5.1.2.

In artikel 7, lid 5, en artikel 8 van het voorstel wordt vermeld dat het financieringspercentage voor projecten van de Commissie tot 100 % kan oplopen voor de samenwerkingsacties. Als de actie de ontwikkeling en exploitatie van een Europees elektronisch systeem betreft, worden alleen de kosten in verband met de gemeenschappelijke componenten en de coördinatie gedekt; de lidstaten dragen de kosten voor de taken die hun volgens de tekst worden toevertrouwd.

5.1.3.   IT-innovatie

5.1.3.1.

Digitale netwerken met zeer hoge capaciteit ondersteunen alle innovatieve digitale diensten. Wil de meerwaarde van de douane-IT de verwachte resultaten opleveren, dan moeten alle particuliere (bedrijven) en openbare (autoriteiten van derde landen) exploitanten die met de douane te maken hebben, toegang hebben tot de beste apparatuur en diensten.

5.1.3.2.

Als het strategisch meerjarenplan voor elektronische douanesystemen (e-douane MASP-C) (15) het Douane-programma integreert, zal elke digitale innovatie via dit plan verlopen. Het EESC zou graag zien dat elke door de autoriteiten gevalideerde innovatie veilig wordt verspreid in het hele onderling verbonden douanenetwerk in de Unie, zodat er na validatie door de autoriteiten geen tijd verloren gaat en het handelsverkeer niet wordt verlegd.

5.1.3.3.

De behoefte aan cyberbeveiliging geldt voor alle gebieden voor gegevens en netwerken. Hoe meer onderlinge verbindingen, hoe meer risico’s er zijn. Het EESC acht dit belangrijk genoeg om in het programma te worden vermeld en te worden gefinancierd, temeer daar douaneactiviteiten strategische aspecten hebben.

5.2.   Indicatoren

5.2.1.

De Commissie legt de nadruk op de steun die het programma kan verlenen bij de uniforme uitvoering van de douanewetgeving en het douanebeleid en stelt originele kwalitatieve indicatoren voor de evaluatie daarvan voor.

5.2.2.

Het Comité beveelt aan dat de deelnemende landen worden voorbereid met behulp van de in het programma opgenomen opleidingen voor deze interessante verzameling van gegevens, zowel wat betreft het verzamelen als de verwerking. In tijden van bezuinigingen op de overheidsuitgaven kan het de douane aan tijd en personeel ontbreken om deze onderzoeken te ontwikkelen, waarvan de betrouwbaarheid dan kan worden betwijfeld. Meetapparatuur bestaat al, en de software zou direct informatie kunnen verstrekken, zoals over de „beschikbaarheid van Europese elektronische systemen”.

5.3.   Governance

5.3.1.

Om verleggingen van het handelsverkeer en het concurrentievermogen te voorkomen, streeft de Commissie naar coördinatie van de acties met het oog op een uniforme toepassing van de regels. Net als in het verleden wil zij zich omringen met comités en deskundigengroepen en dringt zij aan op deelname van het maatschappelijk middenveld.

5.3.2.

Deze coördinatie moet worden afgestemd met de nationale douaneautoriteiten en gespecialiseerde vertegenwoordigers op operationeel niveau en op lange termijn. Het EESC is vóór een open dialoog met belanghebbenden zoals externe deskundigen en vertegenwoordigers van de overheid, met name uit derde landen, vertegenwoordigers van internationale organisaties, economische actoren en het maatschappelijk middenveld; het zou graag zien dat 1) de Europese Raad het Douane-programma gedurende de looptijd bevordert en belang hecht aan de volledige uitvoering ervan; 2) het programma nadere bijzonderheden verschaft over de deelnemers uit het maatschappelijk middenveld en over de toegang tot rechtsmiddelen die burgers kunnen gebruiken om voor hun rechten op te komen.

5.3.3.

Volgens het Comité moeten alle lidstaten en EU-instellingen in dezelfde zin aan transparantie werken om deze standaardisering te bereiken. Het EESC had het op prijs gesteld als het na het politieke besluit over de prioriteiten mogelijk was geweest om onderscheid te maken tussen acties die betrekking hebben op de controle van legale en illegale goederen en op de controle van personen aan de grens (met inachtneming van het douane- en migratiebeleid).

5.3.4.

Gewezen moet worden op de algemene elementen die het welslagen van het Douane-programma zouden ondersteunen, zoals belastingharmonisatie tussen de lidstaten, de inzet van alle deelnemende landen voor opleiding en hun bereidheid om te investeren in samenwerking, fraudebestrijding en eerlijke handel.

5.4.   Ontwikkeling van persoonlijke kwalificaties

5.4.1.

De douane begint niet bij nul, maar heeft mensen, materialen en kennis in huis. Dit belangrijke punt wordt in het programma vermeld, maar niet uitgewerkt. Elke nationale administratie dient in aanmerking te komen voor het programma Infrastructuur en kennisontwikkeling.

5.4.2.

Het Comité pleit voor veralgemening van gemeenschappelijke Europese opleidingen, naar het voorbeeld van Europol. Zij zouden thema’s kunnen bestrijken als interoperabiliteit, OEA-audits (16), fraudebestrijding, cyberveiligheid, interne veiligheid enz. Naast de gemeenschappelijke modules die de Europese Commissie reeds in digitaal formaat heeft ontwikkeld, zouden deze opleidingen kunnen worden aangevuld met een op bijscholing gericht Erasmus-programma voor de douane dat tijdelijke uitwisselingen van personeel van alle rangen mogelijk maakt en gefinancierd wordt in het kader van het Douane-programma.

5.4.3.

Het Comité is ervan overtuigd dat voor een succesvolle samenwerking tussen nationale overheden met verschillende culturen en voor de vaststelling en uitwisseling van goede praktijken personeel nodig is dat elkaar heeft leren kennen en het beroep op vergelijkbare (17) wijze uitoefent, en niet alleen bij de toepassing van digitale technologie (administratieve vaardigheden). Volgens het EESC zou het zowel voor de lidstaten als de Unie goed zijn om vast te houden aan de concrete fysieke aanwezigheid van de douanediensten, ondanks de steeds strenger wordende technische eisen. Het hoopt dat de bezuinigingen, gekoppeld aan de in het programma vermelde ambitie, niet zullen leiden tot inkrimping van het overheidspersoneel en dat iedereen zijn kennis zal kunnen verrijken om samen te werken met zijn Europese ambtgenoten.

5.5.   Bescherming van de grondrechten

5.5.1.

Het Comité benadrukt dat het Douane-programma niet alleen een instrument voor de uitvoering van het douanebeleid is, maar ook een katalysator kan zijn voor de naleving van de grondrechten door middel van geharmoniseerde opleidingen van ambtenaren en vertegenwoordigers van de deelnemende derde landen, en dat het belangrijk is om deze kans niet voorbij te laten gaan.

5.5.2.

De algemene verordening gegevensbescherming (AVG (18)) is in de gehele Unie van toepassing. Commerciële gebruikers, bedrijven en beambten moeten zich aan de verordening houden, en moeten zich er ook op kunnen beroepen. De bescherming van civiele, industriële en commerciële gegevens kan van vitaal belang zijn en moet worden gewaarborgd door nationale en gemeenschappelijke systemen in reguliereprocedures en geschillenprocedures, alsook in de elektronische handel en in de statistieken met betrekking tot de voortgangsindicatoren van het programma.

5.5.2.1.

Het beheer van de buitengrenzen van de Unie, in samenwerking met Frontex, kan leiden tot gevallen waarin de mensenrechten bedreigd worden. De betrokken douanediensten moeten de mensenrechten eerbiedigen, zowel ten aanzien van vermeende overtreders als ten aanzien van haar ambtenaren.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  COM(2018) 178 final: verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 11.4.2018.

(2)  SWD(2017) 34 final.

(3)  COM(2017) 793 en 794 final — 2017/0351 et 352 (COD).

(4)  Verordening (EU) 2016/1624.

(5)  COM(2018) 322 final.

(6)  Op grond van het DWU — Douanewetboek van de Unie, Verordening (EU) nr. 952/2013, van toepassing sinds 1.5.2016 — kan een marktdeelnemer zijn aangiften naar één douanekantoor in de Unie doorsturen (centralisatie), zelfs als zijn goederen verschillende plaatsen passeren; er wordt naar gestreefd om de douaneformaliteiten tegen 31 december 2020 100 % digitaal te maken.

(7)  Besluit nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008, „Papierloze omgeving voor douane”.

(8)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 43.

(9)  Hercules III (Verordening (EU) nr. 250/2014, 104,9 miljoen euro) beoogt de financiële belangen van de EU te beschermen door acties ter bestrijding van onregelmatigheden, fraude en corruptie ten nadele van de EU-begroting te ondersteunen. Het wordt beheerd door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

(10)  Bruto nationaal inkomen.

(11)  PB C 74 van 23.3.2005, blz. 32, paragraaf 4.5.15.

(12)  COM(2018) 434 final.

(13)  SWD (2018) 322 final — effectbeoordeling.

(14)  COM(2017) 793 final.

(15)  Strategische meerjarenplan voor de elektronische douanesystemen (e-customs MASP-C Multi-Annual Strategic Plan), Taxud.a.3(2017) 6498377.

(16)  OEA: Opérateur Économique Agréé, geautoriseerd marktdeelnemer.

(17)  Zoals in het verleden het Matthaeus-programma.

(18)  AVG: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=uriserv:OJ.L_.2016.119.01.0001.01.NLD&toc=OJ:L:2016:119:TOC


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/51


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU

(COM(2018) 447 final — 2018/0236 (COD))

(2019/C 62/08)

Rapporteur:

Raymond HENCKS

Raadpleging

Europese Commissie, 12.7.2018

Raad, 13.7.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 VWEU

 

 

Bevoegde afdeling

Afdeling „Interne Markt, Productie en Consumptie”

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

189/3/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De Europese Unie heeft op ruimtevaartgebied al belangrijke successen geboekt. Met haar ruimtevaartprogramma’s helpt zij oplossingen vinden voor bepaalde belangrijke mondiale uitdagingen zoals de klimaatverandering, veiligheid en betere levensomstandigheden voor de burgers, zonder daarbij haar soevereiniteit en strategische onafhankelijkheid ten opzichte van de andere ruimtevaartmogendheden op te geven.

1.2.

Het EESC steunt de Unie in haar bijkomende inspanningen om een sterke, onafhankelijke ruimtevaartmogendheid te blijven. Het vindt het goed dat de Unie de nodige financiële middelen uittrekt om haar ambities te kunnen waarmaken, in dit geval een „voornaamste referentiebedrag” van 16 miljard EUR, dat het EESC als een minimumbudget beschouwt. Het EESC herhaalt zijn verzoek om samen met de Europese Investeringsbank naar nieuwe financieringsmogelijkheden te zoeken om projecten van particuliere ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen voor onderzoek, ontwerpen en fabricage in de ruimte te ondersteunen.

1.3.

Voor wat de specifieke doelstellingen van het Europees ruimtevaartprogramma betreft, is het EESC opgetogen dat de Unie niet alleen aan de permanente evolutie van de twee boegbeelden van het programma, Galileo en Copernicus, maar ook aan „space surveillance and tracking” (ruimtebewaking en monitoring) meer autonomie en capaciteiten toekent om de ruimtevaartinfrastructuur te beschermen tegen de risico’s van het vele ruimteschroot dat rond de aarde zweeft. Het EESC is eveneens verheugd over het nieuwe Govsatcom-initiatief, dat inspeelt op de behoeften op het gebied van veilige Europese satellietcommunicatie.

1.4.

Het EESC stelt echter vast dat de Unie in haar communicatie met de burgers weinig uitweidt over de voordelen die de communautaire ruimtevaartactiviteiten voor de samenleving en de economie inhouden. Het stelt voor een passende campagne op te zetten om de burgers bewust te maken van de toegevoegde waarde van de Europese ruimtevaartactiviteiten, die onmisbaar zijn geworden in hun dagelijks leven, de werkgelegenheid, groei en investeringen bevorderen en hun veiligheid verhogen.

1.5.

Bovendien worden de voordelen van de ruimtevaart voor de Europese economie nog lang niet optimaal benut. De mogelijkheden die het aardobservatieprogramma en de exploitatie van de enorme hoeveelheid hierdoor gegenereerde gegevens opleveren blijven grotendeels ongebruikt. Het EESC pleit voor een voorlichtings- en bewustmakingscampagne voor potentiële begunstigden, met name in de mariene en de landbouwsector.

1.6.

De Europese ruimtevaartsector moet het hoofd bieden aan zeer scherpe internationale concurrentie. Buiten de EU wordt de ruimtevaart wordt namelijk commerciëler van aard doordat er steeds meer particuliere actoren deze markt betreden. Om die reden moet het belang van de interne markt absoluut worden vergroot en moet in de ruimtevaartsector een beginsel van „Europese voorkeur” worden gehanteerd.

1.7.

Gezien het toenemend aantal draagraketten en de scherpe concurrentie heeft Europa behoefte aan concurrerende draagraketten die in de behoeften van zowel commerciële als institutionele gebruikers kunnen voorzien, als zij haar autonome toegang tot de ruimte wil behouden. Het EESC spoort de Commissie aan te bekijken hoe zij het onderzoek en de Europese lanceerinfrastructuur kan ondersteunen.

1.8.

Het EESC is van mening dat het futuristische project om ruimtegrondstoffen te winnen en terug te winnen (space mining), waarin één lidstaat een voortrekkersrol speelt, nadere follow-up door de Unie verdient met het oog op het behoud van een duidelijke Europese toegevoegde waarde.

2.   Inleiding

2.1.

Sinds de jaren 1990 heeft de EU een communautair ruimtevaartbeleid gevoerd waarin de onafhankelijkheid van de andere ruimtevaartmogendheden centraal staat, door met name programma’s en toepassingen in belangrijke industriële sectoren te ontwikkelen, zoals communicatie, beveiliging, hulpdiensten, navigatiesystemen, informatie, uitzending van evenementen, klimaatverandering, weersvoorspellingen enz.

2.2.

Intussen heeft de EU, met de hulp van het Europees Ruimteagentschap (ESA), een groot netwerk van satellieten uitgebouwd en heeft zij haar eigen toegang tot de ruimte met Europese draagraketten vanuit het lanceercentrum in Frans-Guyana. De ESA-lidstaten (1) beschikken, op hun beurt, over hun eigen ruimteagentschappen en programma’s, onderzoekscentra, grondinstallaties en aanzienlijke industriële capaciteiten. Algemeen genomen liggen zij aan de basis van de ruimtevaartinitiatieven die vervolgens in het kader van de EU of het ESA worden genomen.

2.3.

De rol van de Unie behelst met name de uitwerking, integrale financiering en exploitatie van de volgende ruimtevaartprogramma’s, waarvoor zij de globale verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan draagt, met inbegrip van de veiligheidsaspecten:

Galileo is de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen infrastructuur met hoge precisie voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die gratis ter beschikking wordt gesteld aan de gebruikers;.

Copernicus levert aardobservatiegegevens op zes gebieden: atmosfeer, marien milieu, land, klimaatverandering, crisisbeheer en veiligheid;

Egnos is een pan-Europees systeem van drie satellieten dat de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie verbetert en meer nauwkeurige plaatsbepalingsgegevens verstrekt;

SST (space surveillance and tracking) is een systeem voor ruimtebewaking en monitoring van de circa 780 000 schrootfragmenten (ruimteschroot) die zich in een baan om de aarde bewegen;

Govsatcom is een satellietcommunicatiesysteem voor de overheid waarmee (civiele en militaire) satellietcommunicatiediensten kunnen worden geleverd, dat als een onderdeel van de globale strategie voor buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie wordt beschouwd.

2.4.

De Commissie heeft de ontwikkeling en de stationering van de ruimtevaartinfrastructuur momenteel gedelegeerd aan het ESA, dat verantwoordelijk is voor de stationering van de Galileo-infrastructuur, terwijl het agentschap van de Europese Unie in Praag (Europees GNSS-Agentschap — GSA) de marktpenetratie van Galileo moet bevorderen. Het ESA beheert ook een deel van de Copernicus-acties.

2.5.

De Europese ruimtevaartsector heeft meer dan 231 000 mensen in dienst, waarvan 41 333 in de sector van de vervaardiging van ruimtevaarttuigen, en genereerde in 2017 volgens ramingen van de Europese Commissie een toegevoegde waarde van 53 à 62 miljard EUR.

3.   Voorstel van de Commissie

3.1.

Het voorgestelde ruimtevaartprogramma is in overeenstemming met de strategie voor het industriebeleid die voorzitter Juncker in zijn Staat van de Unie van 2017 heeft voorgesteld, en met de mededeling van de Commissie van 26 oktober 2016 getiteld „Ruimtestrategie voor Europa”.

3.2.

De volgende verordeningen en besluiten:

Verordening (EU) nr. 1285/2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen Galileo en Egnos,

Verordening (EU) nr. 377/2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma,

Besluit nr. 541/2014/EU tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) en

Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap

worden ingetrokken en vervangen door onderhavige verordening waarin algemene bepalingen voor alle onderdelen van het programma worden vastgesteld, met name betreffende begrotingsbijdragen en -mechanismen, financiële bepalingen, openbare aanbestedingen, bestuur en veiligheid. De verordening bevat daarnaast ook specifieke bepalingen voor elk van de onderdelen van het programma afzonderlijk.

3.3.

Het Europees GNSS-Agentschap dat belast is met het operationeel maken van een volgende generatie satellietnavigatiesystemen (GNSS) wordt het „Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma”, dat moet bijdragen aan het programma, met name wat betreft veiligheid, communicatie en promotie, alsook commercialisering van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten.

3.4.

Het nieuwe ruimtevaartprogramma heeft tot doel:

hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, veilige met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten te verstrekken;

de sociaaleconomische voordelen te maximaliseren;

de veiligheid van de Unie en haar lidstaten vergroten;

de rol van de Unie op internationaal niveau als voortrekker in de ruimtevaartsector te bevorderen.

3.5.

In het voorstel voor een verordening wordt de totale begrotingstoewijzing voor alle ruimtevaartactiviteiten van de Unie, met inbegrip van onderzoek, voor de periode 2021-2027 vastgesteld op 16 miljard EUR (tegenover 12,6 miljard EUR voor de periode 2014-2020). Deze begrotingstoewijzing vormt het voornaamste referentiebedrag overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 betreffende de begrotingsdiscipline en wordt als volgt verdeeld:

Galileo + Egnos 9,7 miljard EUR;

Copernicus 5,8 miljard EUR;

SST/Govsatcom 0,5 miljard EUR.

3.6.

In de nieuwe verordening komen ook de verschillende vormen van samenwerking en partnerschap tussen de belanghebbenden aan bod, evenals de betrekkingen met internationale organisaties en derde landen.

3.7.

De Commissie zal aan het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van het ruimtevaartprogramma op basis van nog te bepalen prestatie-indicatoren.

3.8.

Daarnaast wordt het programma eens om de vier jaar geëvalueerd. De conclusies van de evaluaties, alsmede de opmerkingen van de Commissie, worden meegedeeld aan het Europees Parlement, de Raad, het EESC en het Comité van de Regio’s.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Allereerst moet worden erkend dat de EU zich erop mag laten voorstaan dat zij op tijd haar eigen ruimtevaartbeleid heeft uitgestippeld en nu onafhankelijk is van de andere ruimtevaartmogendheden, ook van hen die vroeger als betrouwbare partners werden beschouwd, maar intussen onvoorspelbaar zijn geworden.

4.2.

Het EESC steunt de Unie in haar bijkomende inspanningen om een sterke, onafhankelijke ruimtevaartmogendheid te blijven en haar technische voordelen met de nodige middelen te consolideren. De ruimtevaartsector is een sector die aanzienlijke financiële middelen vereist. Een ambitieus ruimtevaartbeleid zonder overeenkomstige middelen is onmogelijk.

4.3.

Het in het voorstel voor een verordening uitgedrukte voornemen om de Unie de nodige financiële middelen te geven om haar ambities te kunnen waarmaken, met name een begrotingstoewijzing voor de uitvoering van het programma van 16 miljard EUR, dat het „voornaamste referentiebedrag” vormt, kan dus alleen maar worden toegejuicht. Hieruit volgt dat het Parlement en de Raad, alsook de Commissie wanneer zij de ontwerpbegroting opstelt, zich ertoe verbinden niet meer dan 10 % van dit bedrag af te wijken voor de hele duur van het programma (behoudens uitzonderlijke omstandigheden). Het EESC herhaalt echter zijn verzoek om samen met de Europese Investeringsbank naar nieuwe financieringsmogelijkheden te zoeken om projecten van particuliere ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen voor onderzoek, ontwerpen en fabricage in de ruimte te ondersteunen, bijvoorbeeld wat betreft nanosatellieten, geminiaturiseerde voortstuwingssystemen, verlenging van de levensduur van satellieten en nieuwe aardobservatietoepassingen.

4.4.

Daarnaast kunnen onderzoek en innovatie op ruimtevaartgebied, die beiden moeten worden versterkt als de Unie voorop wil blijven lopen, ook via Horizon Europa worden gefinancierd, in het kader van het werkprogramma „Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën”, dat over een begroting van 13,5 miljard EUR beschikt.

4.5.

Het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om na de brexit om verdere deelname aan het Europese ruimteprogramma te verzoeken kan in deze context alleen maar worden toegejuicht. Het EESC betreurt echter dat slechts 20 van de huidige 28 lidstaten van de Europese Unie lid zijn van het ESA.

4.6.

Wat de specifieke doelstellingen van het ruimtevaartprogramma betreft kan het EESC zich erin vinden dat de nieuwe toepassingen en nieuwe diensten rekening houden met de ontwikkeling op het gebied van zelfrijdende auto’s, drones, robots en het internet der dingen (Galileo) en dat in het belang van de mensheid de nadruk wordt gelegd op het toezicht op de klimaatverandering (bijvoorbeeld bewaking van de antropogene emissies van CO2 en broeikasgassen), op het grondgebruik ter ondersteuning van de landbouw, de observatie van de poolgebieden, bos- en waterbeheer en de detectie van kleine voorwerpen (bijvoorbeeld vaartuigen) voor toezicht op de illegale handel (Copernicus).

4.7.

Het EESC staat eveneens achter het voorstel om aan het SST meer autonomie en capaciteiten toe te kennen om de ruimtevaartinfrastructuur en de aarde tegen ruimterisico’s te beschermen, alsook achter de ontwikkeling van nieuwe activiteiten om ruimteschroot, extreme ruimteweersverschijnselen ten gevolge van zonneactiviteit, of asteroïden en kometen (aardscheerders) te observeren. Ruimteschroot is een direct probleem voor meer dan 60 landen die momenteel satellieten bezitten en gebruiken. Deze ruimtebewaking is van cruciaal belang gezien het risico van beschadiging van essentiële infrastructuren die een bepalende rol spelen in het dagelijks leven van de burgers, met onderbrekingen in de dienstverlening, ongemakken en economische verliezen tot gevolg.

4.8.

Het nieuwe initiatief inzake het Govsatcom-systeem speelt in op de behoefte aan veilige Europese satellietverbindingen (grensbewaking, zeevaartsector, politietaken, civiele bescherming, humanitaire hulp, extern optreden van de EU enz.). Dat maakt het mogelijk om de veiligheid verhogen en de Europese onafhankelijkheid van de toekomstige beveiligde communicatiesystemen en -diensten versterken, iets wat het EESC niet anders dan positief kan onthalen.

4.9.

De Europese Unie heeft in de ruimtevaartsector dus al belangrijke successen geboekt. Het EESC stelt echter vast dat de Unie in haar communicatie met de burgers weinig uitweidt over de voordelen die de ruimtevaart voor de samenleving en de economie inhoudt. Veel burgers staan er bijvoorbeeld niet bij stil dat zij van ruimtediensten gebruikmaken wanneer zij hun mobiele telefoon of smartphone of navigatiesysteem gebruiken, televisie kijken per satelliet, geld afhalen of per auto, bus, trein of vliegtuig reizen. De burgers moeten er dus met een passende voorlichtingscampagne van bewust worden gemaakt dat de Europese ruimtevaartactiviteiten onmisbaar zijn voor hun dagelijks leven, de werkgelegenheid, groei en investeringen bevorderen en hun veiligheid verhogen.

4.10.

Bovendien worden de voordelen van de ruimtevaart voor de Europese economie nog lang niet optimaal benut. De mogelijkheden die het aardobservatieprogramma en de exploitatie van de enorme hoeveelheid hierdoor gegenereerde gegevens opleveren blijven grotendeels ongebruikt. Het EESC pleit voor een voorlichtings- en bewustmakingscampagne voor potentiële begunstigden, met name in de mariene en de landbouwsector.

4.11.

Zoals de Commissie schrijft, zijn er een aantal moeilijkheden met betrekking tot de capaciteit om gepast personeel aan te werven. De ruimtevaartwetenschap moet in het schoolsysteem worden geïntegreerd en de universiteiten in de lidstaten moeten worden aangespoord om een masteropleiding ruimtetechniek aan te bieden.

4.12.

De Europese ruimtevaartsector zal het hoofd moeten bieden aan zeer scherpe internationale concurrentie. De ruimtevaart wordt namelijk commerciëler doordat steeds meer particuliere actoren deze markt betreden. De grote Europese spelers verrichten het grootste deel van hun activiteiten buiten Europa. Om die reden moet het belang van de interne markt absoluut worden vergroot en moet in de ruimtevaartsector een beginsel van „Europese voorkeur” worden gehanteerd.

4.13.

Zoals de Commissie verduidelijkt, maakt de ruimtevaart ook deel uit van een mondiale waardeketen, die wordt geconfronteerd met ingrijpende veranderingen waardoor de traditionele grenzen van de ruimtevaartsector worden verlegd. De zogenoemde „nieuwe ruimtevaart” betekent een revolutie voor de ruimtevaartsector, niet alleen vanuit technologisch oogpunt, maar ook wat betreft het bedrijfsmodel. Het is derhalve van cruciaal belang dat de Unie actief de gehele ruimtevaartsector steunt, met name onderzoek en ontwikkeling, startende ondernemingen en starterscentra voor ondernemingen die actief zijn in de ruimtevaartsector. Het EESC betreurt het dat de Commissie in de onderhavige verordening slechts aankondigt dat het ruimtevaartprogramma de samenwerking tussen bedrijven ondersteunt in de vorm van ruimtevaarthubs, waarin op nationaal en regionaal niveau ruimtevaart- en digitale actoren worden samengebracht, zonder dat verder wordt aangegeven hoe deze centra functioneren en hoe zij worden gefinancierd.

Zo’n „new Space”-project zou kunnen bestaan in de ontwikkeling van space mining, waarbij het de bedoeling is ruimtegrondstoffen te winnen. Asteroïden bijvoorbeeld kunnen nikkel, platina, ijzer en kobalt bevatten. NASA schat de waarde van de asteroïdengordel tussen Mars en Jupiter (bestaande uit meer dan een miljoen asteroïden) op 700 triljoen USD. Deze grondstoffen kunnen naar de aarde worden gebracht of in de ruimte worden gebruikt als energiebron voor satellieten of om basissen te bouwen van waaruit verder gelegen delen van het heelal kunnen worden verkend.

4.14.

Luxemburg is het tweede land ter wereld, na de Verenigde Staten, dat een door sommigen bekritiseerde wetgeving heeft goedgekeurd die de exploitatie en het commercieel gebruik van ruimtegrondstoffen toestaat. De EIB is ook in het project gestapt, in de rol van adviseur, net zoals het ESA, dat adviezen en richtsnoeren wil verstrekken via zijn dienst voor financieel advies en innovatie.

4.15.

Het EESC is van mening dat de Unie in technologisch, financieel en juridisch opzicht een actievere rol moet gaan spelen in het onderzoek in het kader van space mining en ervoor moeten zorgen dat het project een uitgesproken Europese waarde blijft behouden, nu andere Amerikaanse, Arabische of Aziatische organisaties of ondernemingen zich al bij het project hebben aangesloten.

4.16.

Europa heeft draagraketten nodig die in de behoeften van commerciële en institutionele gebruikers kunnen voorzien, als het zijn autonome toegang tot de ruimte wil behouden. Herbruikbare raketten zijn een veelbelovende ontwikkeling die de kosten zullen verlagen en de tijd tussen lanceringen zullen verkleinen. Op de commerciële markt blijft de concurrentie intens en soms oneerlijk. Het EESC spoort de Commissie aan te bekijken hoe zij het onderzoek en de Europese lanceerinfrastructuur kan ondersteunen, rekening houdend met het feit dat verdere onafhankelijke toegang tot de ruimte voor Europa van cruciaal belang is.

4.17.

Hoewel op grond van het VWEU de bevoegdheid om de diensten van algemeen belang vast te stellen bij de lidstaten berust, laat het de bevoegdheid van de Unie onverlet om op haar niveau dergelijke diensten vast te stellen, wanneer dit noodzakelijk blijkt om de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken. Het EESC pleit ervoor dat de communautaire instellingen het bestaan en de noodzaak van communautaire diensten van algemeen belang erkennen op die gebieden waarop het optreden van de EU doeltreffender is om haar doelstellingen te bereiken, wat overduidelijk het geval is voor de ruimtevaartsector.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  ESA telt 22 lidstaten. De nationale ruimtevaartagentschappen in de volgende landen maken deel uit van de raad van bestuur van het ESA: Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Polen, Portugal, Tsjechië, Roemenië, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Canada neemt ook deel aan de Raad en aan sommige projecten via een samenwerkingsovereenkomst. Slovenië is een geassocieerd lid. Zeven andere lidstaten van de EU hebben samenwerkingsovereenkomsten gesloten met het ESA: Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta en Slowakije.


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/56


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over a) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

(COM(2018) 378 final — 2018/203 (COD))

en over b) het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (betekening en kennisgeving van stukken)

(COM(2018) 379 final — 2018/204 (COD))

(2019/C 62/09)

Rapporteur:

Bernardo HERNÁNDEZ BATALLER

Raadpleging

a)

Europees Parlement, 10.9.2018

b)

Europees Parlement, 10.9.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

184/0/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt kennis van de voorstellen van de Commissie tot wijziging van de verordening inzake de bewijsverkrijging en de verordening inzake de betekening en kennisgeving van stukken.

1.2.

Het EESC zou graag zien dat de Commissie de opmerkingen over haar voorstellen in dit advies ter harte neemt, en dan met name de opmerkingen in de paragrafen 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.9, 5.10, 6.3, 6.4. en 6.6, want zonder een echte justitiële ruimte kunnen de vrijheden van de interne markt niet ten volle worden benut.

2.   Achtergrond

2.1.

Met het doel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (EU) te creëren zijn in artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de grondslagen vastgelegd voor de ontwikkeling van de zogenaamde „justitiële samenwerking in burgerlijke zaken” voor aangelegenheden met grensoverschrijdende gevolgen, door de EU bevoegdheden te geven die haar machtigen om maatregelen te nemen inzake de onderlinge aanpassing van de wet- en regelgeving van de lidstaten.

2.2.

Wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt, is als wettelijke bepaling vastgesteld om maatregelen te nemen om de wederzijdse erkenning — tussen de lidstaten — te waarborgen van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken, de tenuitvoerlegging daarvan en de samenwerking bij het vergaren van bewijsmiddelen.

2.3.

Om de justitiële bijstand tussen de lidstaten te regelen heeft de EU de in de Verdragen van Den Haag genoemde systemen vervangen door de goedkeuring van de volgende rechtsinstrumenten:

2.3.1.

Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad (1) betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, goedgekeurd op initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland (hierna „verordening inzake de bewijsverkrijging” genoemd), van toepassing in alle lidstaten behalve Denemarken.

2.3.2.

Deze verordening voorziet voor de hele EU in een rechtstreeks en snel systeem voor het verzenden en uitvoeren van verzoeken voor het verkrijgen van bewijs tussen de gerechten, en bevat precieze voorschriften ten aanzien van de vorm en de inhoud van dergelijke verzoeken. Er is hiermee een systeem van rechtstreeks bilateraal contact tussen de gerechten in het leven geroepen dat het vorige vervangt, volgens hetwelk aanvragen werden verzonden van een gerecht van een lidstaat naar het centrale orgaan van de andere lidstaat.

2.3.3.

Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad (2) inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna „verordening inzake de betekening en kennisgeving van stukken” genoemd), van toepassing in alle lidstaten (3).

2.3.4.

Deze verordening is van toepassing in burgerlijke en in handelszaken, waarin een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat moet worden verzonden ter betekening of kennisgeving aldaar. Deze verordening is echter niet van toepassing in fiscale, douane- en/of administratieve zaken of in het geval van aansprakelijkheid van de staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag (acta iure imperii).

2.4.

Het EESC is altijd voorstander geweest van de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de EU, die onder meer inhoudt dat er maatregelen worden genomen die op het gebied van justitiële samenwerking en burgerzaken nodig zijn zodat burgers en bedrijven niet vanwege de incompatibiliteit of complexiteit van de rechtsstelsels van de lidstaten worden belet of ontmoedigd om hun rechten uit te oefenen.

2.5.

Om de Europese justitiële ruimte tot stand te brengen is het in ieder geval absoluut noodzakelijk de samenwerking tussen de rechtbanken te verbeteren en derhalve de procedures voor het opheffen van storingen en vertragingen te vereenvoudigen en te versnellen.

3.   De voorstellen van de Commissie

3.1.

De voorstellen van de Commissie zijn bedoeld om de twee bestaande verordeningen betreffende de bewijsverkrijging en de betekening en kennisgeving van stukken te wijzigen.

3.2.   Het voorstel tot wijziging van de verordening inzake de bewijsverkrijging

3.2.1.

Met het voorstel wordt beoogd de werking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en de interne markt te verbeteren door de grensoverschrijdende bewijsverkrijging te verbeteren en te versnellen.

3.2.2.

Het voorstel heeft tot doel de verordening aan te passen aan technische ontwikkelingen door de voordelen van digitalisering te benutten, door te verplichten dat de communicatie en uitwisseling van documenten standaard middels elektronische hulpmiddelen tot stand worden gebracht en met respect voor gegevensbescherming en privacy, zonder dat dit ten nadele gaat van de procedurele rechten van de partijen. Met het oog hierop moet het systeem een gedecentraliseerde structuur bevatten die rechtstreekse communicatie tussen de eindpunten mogelijk maakt.

3.2.3.

In het voorstel wordt het gebruik van moderne middelen van bewijsverkrijging bevorderd, zoals videoconferenties ingeval een persoon uit een andere lidstaat dient te worden verhoord. Het voorstel heeft tot doel ervoor te zorgen dat beter, frequenter en sneller een beroep wordt gedaan op de rechtstreekse bewijsverkrijging bij het verhoren van getuigen, partijen of deskundigen die in een andere lidstaat wonen.

3.2.4.

Het voorstel heeft tot doel juridische belemmeringen weg te nemen voor de aanvaarding van elektronisch (digitaal) bewijsmateriaal. Het voorziet in de wederzijdse erkenning van digitaal bewijs. Dit leidt tot een beperking van de lasten voor burgers en bedrijven in geval van procedures, en van het aantal gevallen waarin elektronisch bewijsmateriaal wordt afgewezen.

3.2.5.

Met het voorstel wordt beoogd de uiteenlopende interpretaties aan te pakken van het begrip „gerecht”, dat momenteel niet is gedefinieerd in de verordening inzake de bewijsverkrijging. Zo wordt geprobeerd de onzekerheid in dit opzicht weg te nemen.

3.2.6.

Het voorstel is verenigbaar met bestaande instrumenten van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, en vormt geen belemmering voor de uitwisseling van informatie die door de autoriteiten kan worden uitgevoerd op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid (4) noch op het gebied van onderhoudsverplichtingen (5), zelfs als dergelijke informatie bewijskracht heeft, zodat de verzoekende autoriteit vrij is om de meest geschikte methode te kiezen.

3.2.7.

In het voorstel wordt de mogelijkheid geregeld van bewijsverkrijging door diplomatieke of consulaire ambtenaren van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat en in het gebied waar zij hun functies uitoefenen zonder dat een voorafgaand verzoek aan het centrale orgaan of de bevoegde autoriteit van die lidstaat nodig is.

3.2.8.

Om de wederzijdse erkenning van digitaal bewijs te waarborgen, mag digitaal bewijs dat in een lidstaat is verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat zijn hoedanigheid van bewijs niet verliezen in andere lidstaten door het enkele feit dat het digitaal van aard is.

3.2.9.

Om de in de bijlagen opgenomen modelformulieren bij te werken of aan te passen is er in het voorstel in voorzien dat de bevoegdheden hiervoor overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerd worden aan de Commissie.

3.3.   De verordening inzake de betekening en kennisgeving van stukken

3.3.1.

De regels van de verordening zijn in hoofdzaak gericht op de vaststelling van uniforme kanalen voor de verzending van stukken van de ene naar de andere lidstaat met het oog op de betekening of kennisgeving daarvan in die andere lidstaat. De ervaring met de toepassing van de huidige verordening en de jurisprudentie die het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) hierover heeft uitgesproken, is zeer nuttig gebleken.

3.3.1.1.

Het toepassingsgebied is gewijzigd, hoewel de huidige formulering van de bepaling inzake buitengerechtelijke stukken ongewijzigd blijft. Anderzijds is de verordening met betrekking tot gerechtelijke stukken van toepassing in alle situaties waarin degene voor wie het stuk is bestemd in een andere lidstaat woonachtig is.

3.3.1.2.

Deze norm, op grond waarvan alle fasen van de betekening of kennisgeving van stukken dwingend binnen de werkingssfeer vallen wanneer degene voor wie het stuk is bestemd in een andere lidstaat woonachtig is, is alleen van toepassing op de betekening of kennisgeving van de stukken waarmee de procedure wordt ingeleid. Voor de gevallen van betekening of kennisgeving die zich vervolgens gedurende een gerechtelijke procedure voordoen, is extra bescherming minder relevant.

3.4.

De communicatie en uitwisseling van stukken tussen verzendende en ontvangende instanties moet elektronisch plaatsvinden, via een gedecentraliseerd IT-systeem, dat is samengesteld uit nationale IT-systemen die onderling zijn verbonden door een veilige en betrouwbare communicatie-infrastructuur, hoewel de mogelijkheid bestaat om alternatieve (traditionele) communicatiemethoden te gebruiken in geval van onvoorziene en uitzonderlijke verstoring van het IT-systeem.

3.5.

Bepaald wordt dat de lidstaten hulp moeten bieden bij het achterhalen van de verblijfplaats van een ontvanger in een andere lidstaat, waarvoor drie alternatieve opties worden voorgesteld:

het bieden van rechtshulp via door de lidstaten aangewezen autoriteiten;

het bieden van toegang tot bevolkingsregisters via het Europees e-justitieportaal;

het bieden van gedetailleerde informatie via het e-justitieportaal over de instrumenten die beschikbaar zijn om personen op het grondgebied van de betreffende lidstaat te lokaliseren.

3.6.

Buitenlandse partijen kunnen bij een procedure verplicht worden een vertegenwoordiger aan te wijzen voor betekening of kennisgeving aan hen van stukken in de lidstaat van de procedure.

3.7.

Er is een verbetering in de procedure inzake het recht van degene voor wie het stuk bestemd is om te weigeren dit in ontvangst te nemen wanneer het niet in een passende taal is gesteld of vertaald.

3.8.

In het voorstel worden de aanbieders van postdiensten verplicht om gebruik te maken van een specifiek retourdocument (ontvangstbevestiging) bij de betekening of kennisgeving per post krachtens de verordening. Er wordt tevens een minimumnorm ingevoerd wat betreft personen die geacht moeten worden om in aanmerking te komen als vervangende ontvangers wanneer de aanbieder van de postdienst het document niet persoonlijk kan overhandigen aan degene voor wie het is bestemd.

3.9.

Met het voorstel wordt de elektronische betekening of kennisgeving van stukken ingevoerd als een extra alternatieve wijze van betekening of kennisgeving krachtens de verordening.

3.10.

In geval van niet-verschenen verweerder worden twee belangrijke nieuwe maatregelen ingevoerd:

a)

De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt wordt ertoe verplicht om een waarschuwing over de inleiding van de procedure of over het verstekvonnis te verzenden naar de beschikbare gebruikersaccount van de niet verschenen verweerder;

b)

Er wordt een gemeenschappelijke periode van twee jaar vastgesteld, te rekenen vanaf de dag waarop het verstekvonnis is uitgesproken, om een buitengewone nieuwe termijn voor te stellen voor het aanwenden van een rechtsmiddel in het kader van een betwisting van de erkenning en de tenuitvoerlegging van die beslissing in een andere lidstaat.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met de voorstellen van de Commissie tot wijziging van de verordening inzake de bewijsverkrijging en de verordening inzake de betekening en kennisgeving van stukken, omdat deze de justitiële integratie in de lidstaten vergemakkelijken door uniforme kanalen op hun respectieve toepassingsgebieden tot stand te brengen.

4.2.

Beide voorstellen dragen bij tot de verbetering van de justitiële samenwerking in de EU op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen (artikel 81 van het VWEU), ter versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (artikel 3, lid 2, en artikel 67 van het VWEU) en ter vaststelling van de interne markt (artikel 26 van het VWEU).

4.3.

Kortom, de goedkeuring en toepassing van het door de Commissie voorgestelde regelgevingskader moet objectief bijdragen aan het wegnemen van verschillende onzichtbare obstakels die rechtstreeks van invloed zijn op het leven van alle burgers — zowel onderdanen van de lidstaten als personen die in de EU verblijven — en het handelsverkeer van de bedrijven die actief zijn in de EU.

4.4.

Om toegang tot de rechter en een eerlijk proces te garanderen, is het essentieel dat de bepalingen van deze twee voorstellen worden toegepast in rechtszaken met grensoverschrijdende gevolgen en op passende wijze worden onderbouwd.

4.5.

De voorstellen zijn ook in overeenstemming met de strategie voor de digitale markt op het gebied van e-overheid, met name wat betreft de noodzaak om maatregelen te nemen om het overheidsapparaat te moderniseren en grensoverschrijdende interoperabiliteit te bereiken, hetgeen de interactie met de burgers bevordert.

4.6.

De initiatieven vergroten de rechtszekerheid en dragen aldus bij tot het voorkomen van vertragingen en onnodige kosten voor burgers, bedrijven en overheidsdiensten, en pakken tekortkomingen in de bescherming van de procedurele rechten van partijen aan, aangezien er wordt geprobeerd rechteloosheid te voorkomen volgens het zogenaamde „beginsel van procedurele gelijkheid”.

4.7.

Opgemerkt moet worden dat de bepaling over gedelegeerde handelingen om de bijlage bij de twee voorgestelde verordeningen bij te werken en aan te passen, niet strookt met het standpunt van het EESC (6) in dit verband, aangezien in het voorstel wordt voorzien in een delegatie van onbepaalde duur, ondanks het vereiste dat de uitoefening van de goedkeuring van gedelegeerde handelingen tijdig moet worden vastgesteld.

4.8.

Kortom, het EESC is van mening dat, zonder een echte justitiële ruimte, de vrijheden van de interne markt niet ten volle kunnen worden benut.

5.   Algemene opmerkingen over de verordening inzake de bewijsverkrijging

5.1.

De voorgestelde wijziging van de verordening inzake de bewijsverkrijging is bedoeld om aan de elektronische communicatie tussen de betrokken bevoegde organen de voorkeur te geven boven het gebruik van papier, dat duurder en tijdrovender is, en om videoconferenties te gebruiken om verklaringen af te leggen in een andere lidstaat, zonder dat dit ten nadele gaat van de procedurele rechten van de partijen.

5.2.

Hoewel dit voorstel een zorgvuldig en efficiënt gedrag van de betrokken rechtsinstanties en een strikte naleving van de beginselen van loyale samenwerking en wederzijdse erkenning veronderstelt — dit laatste uitdrukkelijk aangevoerd om te voorkomen dat digitaal bewijs wordt verworpen (vierde overweging en artikel 18 bis van het voorstel) — bevat het geen bepaling voor het geval dat het aangezochte gerecht zich weigerachtig opstelt wegens:

onnodige vertraging;

geen onderbouwing

onvoldoende onderbouwing.

In de praktijk betekenen deze gevallen dat men geen toegang kan krijgen tot een doeltreffende rechtsbescherming, en er moet dan ook voor worden gezorgd dat zij zich niet voordoen.

5.2.1.

Deze omstandigheid is relevant bij de huidige stand van het Europees recht, waarbij de loutere weigering van een rechtbank om een prejudicieel verzoek in te dienen bij het HvJ-EU over een kwestie waarvoor zij bevoegd is kan worden beschouwd als een ernstige schending door de staat van de verplichtingen die voortvloeien uit de EU-wetgeving (7).

5.2.2.

Er zijn talloze situaties waarin het aangezochte gerecht de rechten van justitiabelen ernstig kan schaden indien het niet zorgvuldig meewerkt, met name op het gebied van tussentijdse bescherming, door een voorbehoud te maken om redenen van nationale soevereiniteit, nationale veiligheid, openbare orde enz. (zie artikel 4, lid 2, VEU) of in het geval van afwijkingen die voortvloeien uit de verschillende procedurele praktijken in de lidstaten.

5.2.3.

Deze laatste situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij de pre-trial discovery, aangezien artikel 23 van het Verdrag van Den Haag van 18 maart 1970 inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken, de staten die partij zijn toestaat een voorbehoud van soevereiniteit in te voeren om rogatoire commissies af te wijzen die zijn ontstaan in de voorbereidende fase van het proces (na het indienen van het geding maar vóór aanvang van het proces).

5.2.4.

Hoewel in de huidige Verordening (EG) nr. 1206/2001 deze kwestie niet uitdrukkelijk wordt behandeld, wordt deze buiten het toepassingsgebied gehouden, zoals blijkt uit verklaring 54/01 van de Raad van 4 juli 2001 (doc. 10571/01, blz. 1).

5.2.5.

Soms kan onnodig uitstel te wijten zijn aan onvoldoende technische kwalificatie van de tenuitvoerleggende instanties of aan een storing in de technologische infrastructuur. Om deze situaties zo veel mogelijk te voorkomen en uit te bannen, moet het voorstel een soort bepaling bevatten die de lidstaten ertoe verplicht de digitale actualisering van hun rechterlijke instanties en de toereikendheid van de technologische infrastructuur te waarborgen.

5.3.

Bovendien moeten bepaalde bepalingen van het voorstel worden gespecificeerd. In artikel 1, lid 4, wordt bijvoorbeeld een „rechterlijke instantie” bijvoorbeeld restrictief gedefinieerd als „elke gerechtelijke autoriteit in een lidstaat […] die bevoegd is om handelingen tot het verkrijgen van bewijs te verrichten overeenkomstig deze verordening”.

5.3.1.

Hoewel deze definitie ook openbare ambtenaren kan omvatten (bijvoorbeeld notarissen), zijn arbitrale instanties van particuliere aard uitgesloten, ongeacht of het gaat om investeringsarbitrage, commerciële arbitrage, arbitrage in consumentenzaken of om het even welke arbitrage-instantie die een andere zaak oplost.

5.3.2.

Het grote belang van arbitrage-instanties in het handels- en economische verkeer van de lidstaten en van derde landen wordt zo dus miskend.

5.3.3.

Wat dit laatste betreft kunnen situaties van aanhangigheid ontstaan, of problemen met betrekking tot de uitvoering van besluiten door de tenuitvoerleggende instanties van de lidstaten (bijvoorbeeld een anti-suit injunction) die rechtsonzekerheid zouden kunnen veroorzaken.

5.3.4.

Deze beperkende definitie van „rechterlijke instantie” is zonder twijfel in overeenstemming met de jurisprudentie van het HJEU, die arbitrage-instanties van particuliere aard de status van „rechterlijke instantie” gewoonlijk ontzegt (8).

5.3.5.

Naar de mening van het EESC zou het automatisch toepassen van de jurisprudentie van het HJEU op het betreffende terrein kunnen leiden tot gebrek aan erkenning van de beslissingen van arbitragetribunalen of weigering tot medewerking van het aangezochte gerecht, wat er in sommige gevallen toe zou kunnen leiden dat de belanghebbende partijen weerloos zijn.

5.3.6.

Arbitragebedingen tussen de investeerder en de staat waarnaar in de bilaterale investeringsverdragen wordt verwezen, moeten echter van deze beoordeling worden uitgesloten, omdat ze onverenigbaar zijn met de EU-wetgeving en geen rechtsgevolgen hebben voor zover ze illegaal zijn omdat ze overlappen met de regels van de interne markt en discrimineren tussen investeerders in de EU, overeenkomstig de jurisprudentie van het HJEU in het „Achmea”-arrest (9).

5.4.

In artikel 17 ter wordt erkend dat de diplomatieke of consulaire ambtenaren van een lidstaat de mogelijkheid hebben om zonder voorafgaand verzoek getuigenissen af te nemen op het grondgebied van een andere lidstaat waar zij zijn erkend. Deze bevoegdheid is beperkt tot vrijwillige getuigenissen of ondervragingen van onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen in het kader van een rechtszaak waarvan een rechterlijke instantie van die lidstaat bevoegd is.

5.5.

Het zou van belang zijn dat de taken voor rechtshulp van deze ambtenaren, die in het voorstel zijn voorzien, kunnen worden uitgebreid om ze aan te passen aan de huidige realiteit van de EU, met name in het kader van het vrije verkeer en verblijf van onderdanen van de lidstaten en van de vrijheid van vestiging van hun ondernemingen. Bijgevolg zou de handeling van gerechtelijke stappen door deze functionarissen kunnen worden uitgebreid tot buitenlanders zonder hiervoor de voorafgaande toestemming te hoeven vragen, of tot de onderdanen zelf van de ontvangende staat, indien toegestaan door die staat.

5.6.

Het EESC is het ermee eens dat het noodzakelijk is de verplichting vast te stellen om de verzendende lidstaat bij te staan bij het zoeken naar de verblijfplaats van de persoon aan wie het gerechtelijke of buitengerechtelijke document in een andere ontvangende lidstaat moet worden bekendgemaakt of overgedragen wanneer de verblijfplaats onbekend is.

5.7.

Anderzijds is er, in de context van het onderhavige voorstel, de EU-agenda voor justitie voor 2020, waarmee wordt beoogd de grondrechten te versterken, inclusief procedurele rechten in burgerlijke zaken.

5.8.

In dit verband wordt bij de digitaliseringsmaatregelen van het voorstel rekening gehouden met de gegevensbeschermings- en privacyvereisten in het systeem voor elektronische uitwisselingen tussen de betrokken rechterlijke instanties, zoals de vaststelling van een vooraf gedefinieerde reeks gebruikers van het systeem (alleen de rechterlijke instanties en de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten).

5.9.

Hoewel echter wordt verwacht dat er in de toekomst meer aanvallen zullen plaatsvinden op deze elektronische infrastructuren — een risico dat kan toenemen door de koppeling van de computersystemen in kwestie — wordt niet bepaald hoe de toerekening van aansprakelijkheid zou worden opgelost als cyberaanvallen, of storingen en crashes van het computersysteem, erin slagen om gevoelige informatie te verspreiden of zelfs bewijsmateriaal van een proces te vernietigen.

5.10.

Bijgevolg kunnen de rechten van justitiabelen ernstig worden geschonden zonder dat er een voorzienbare manier is om de aansprakelijkheid te eisen van degenen die verantwoordelijk zijn; het kan zelfs gebeuren dat de justitiabelen hier zelf voor moeten opdraaien indien de verantwoordelijken zich beroepen op overmacht.

6.   Algemene opmerkingen over het voorstel voor de verordening inzake de betekening en kennisgeving van stukken

6.1.

Het EESC is van mening dat het voorstel voor de verordening inzake de betekening en kennisgeving van stukken de justitiële processen zal verbeteren en bespoedigen, aangezien het de samenwerkingsmechanismen voor de betekening en de kennisgeving van stukken zal vereenvoudigen en versoepelen. Dit zal de rechtsbedeling in grensoverschrijdende aangelegenheden verbeteren, de procedurele rechten van de burger versterken en het wederzijds vertrouwen van de EU-lidstaten in elkaars rechtsstelsels vergroten.

6.2.

Met dit voorstel wordt getracht de problemen van traagheid en veelvuldige schending van de vastgestelde termijnen weg te werken — situaties die zich voordoen omdat de stukken door de bevoegde instanties worden overgedragen — door als verplichting in te voeren dat stukken elektronisch worden overgedragen. Het versterkt ook de rechten van verdediging van de ontvanger door middel van verschillende specifieke maatregelen van de bevoegde organen wanneer er geen zekerheid is als gevolg van de niet-aanvaarding van een stuk of in het geval van vonnissen die bij verstek zijn uitgesproken.

6.3.

Vermeldenswaard is ook het brede scala aan subjectieve en materiële toepassingen van dit voorstel, aangezien het alle personen omvat, zowel natuurlijke als rechtspersonen, met inbegrip van alle handelaars, dat wil zeggen ook micro-ondernemingen, en alleen de uitzonderingen worden erkend die uitdrukkelijk zijn vastgesteld (artikel 1, paragrafen 1 en 3).

Uit alle talenversies moet duidelijk blijken dat het voorstel voor een verordening niet alleen betrekking heeft op het document dat de procedure inleidt, maar op alle gerechtelijke documenten in de procedure.

6.4.

Het EESC stemt in met de garanties en waarborgen die zijn vastgesteld om door te gaan met de „weigering van ontvangst van een stuk” door de ontvanger en de verplichting van de ontvangende instantie om erover te informeren. Om de rechten van de partijen bij het proces in evenwicht te brengen, is het echter noodzakelijk dat de gedaagde volledige kennis heeft van het stuk dat aanleiding geeft tot het proces. Het lijkt daarom relevant dat het taalgebruik een taal omvat die door de geadresseerde wordt begrepen of een van de officiële talen van de plaats van kennisgeving of betekening.

6.5.

De verschaffing van aanvullende middelen voor betekening of kennisgeving van stukken die via de post zijn voorzien, de kennisgeving rechtstreeks door middel van gerechtsdeurwaarders, functionarissen of andere bevoegde personen van de aangezochte lidstaat, en de elektronische betekening of kennisgeving, lijkt adequaat.

6.6.

In elk geval is het belangrijk om de integriteit en het doel van het document te beschermen en waarborgen, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van 13 november 2007 tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).

(3)  In het kader van de zogenaamde „parallelle overeenkomst” met Denemarken (PB L 300 van 17.11.2005, blz. 55). Van hun kant hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland, in overeenstemming met artikel 3 van protocol nr. 21 van het Verdrag, vooraf kennis gegeven van de wens om deel te nemen aan de goedkeuring en toepassing van beide verordeningen.

(4)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

(6)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 29; PB C 345 van 13.10.2017, blz. 67.

(7)  Zie de conclusie van advocaat-generaal Wathelet in zaak C-416/17, Europese Commissie tegen Franse Republiek, punten 95-103.

(8)  Bijvoorbeeld in de volgende zaken: zaak Nordsee 102/81(1982), paragrafen 10-13; zaak Eco Swiss C-126/97(1999), paragraaf 34; zaak Denuit en Cordier C-125/04(2005), paragraaf 13; zaak Gazprom C-536/13(2015), paragraaf 36; zaak Achmea C-284/16(2018), paragrafen 45-49 enz.

(9)  „Achmea”-arrest, zaak C-284/16, van 6 maart 2018 (ECLI:EU:C:2018:158).


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/63


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU

(COM(2018) 386 final — 2018/0211 (COD))

(2019/C 62/10)

Rapporteur:

Giuseppe GUERINI

Raadpleging

Commissie, 18.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

193/0/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC staat achter het voorstel van de Europese Commissie om een nieuw fraudebestrijdingsprogramma op te zetten ter bescherming van de financiële belangen van de EU en voor wederzijdse administratieve bijstand aan de douaneautoriteiten van de lidstaten.

1.2.

Het is een goede zaak dat het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma voortbouwt op het programma Hercules III en dat wordt getracht de prestaties ervan te verbeteren in het licht van de zich sindsdien ontwikkelde praktijk, met name met het oog op een uitgebreidere analyse van de beschikbare gegevens en in de context van een doeltreffende combinatie van het Hercules-systeem en de AFIS- en IMS-systemen.

1.3.

Het EESC hoopt dat de Europese Unie vormen van internationale samenwerking op het gebied van fraudebestrijding zal bevorderen, zodat een doeltreffend en gecoördineerd antwoord kan worden gegeven op verschijnselen die voortaan de grenzen van staten en zelfs van het continent overschrijden en die vergen dat doeltreffende methoden voor wereldwijde samenwerking tussen de verschillende bevoegde autoriteiten worden ontwikkeld.

1.4.

Het EESC beveelt de Commissie aan om voldoende te investeren in nieuwe technologieën voor fraudebestrijding, te beginnen met kunstmatige intelligentie, waardoor de bestrijding van illegale activiteiten aanzienlijk kan worden verbeterd.

1.5.

Deze investeringen moeten gepaard gaan met een adequate opleiding van het bij de fraudebestrijding betrokken overheidspersoneel. Om gelijke tred te houden met de ontwikkelingen van de illegale handel is het concreet zaak zowel gebruik te maken van nieuwe technologieën als te voorzien in een passende opleiding voor de betrokkenen op dit gebied.

1.6.

Gezien het strategische belang van de technologie voor de fraudebestrijding stelt het EESC voor om naast de prestatie-indicatoren in het voorstel van de Commissie nog andere indicatoren toe te voegen zodat aldus kan worden gemeten in hoeverre de belastingdiensten beter in staat zijn om nieuwe digitale technologieën en kunstmatige intelligentie in te schakelen in de bestrijding van fraude die de belangen van de EU schaadt.

1.7.

Politiek gezien is het EESC van mening dat de Europese instellingen de fraude beter zouden kunnen bestrijden door ook een extra inspanning te leveren om de wettelijke en fiscale regels die van toepassing zijn in de verschillende nationale jurisdicties te harmoniseren. Het buitensporige verschil in fiscale en wettelijke regels tussen de verschillende lidstaten van de interne markt kan immers leiden tot illegaal gedrag (bv. Btw-carrouselfraude), waarbij gebruik wordt gemaakt van de huidige verschillen in regelgeving met mogelijke directe of indirecte schade voor de EU-begroting of, meer in het algemeen, voor de consolidatie van de interne Europese markt.

2.   Voorstel van de Commissie

2.1.

Het huidige systeem voor de bestrijding van fraude ten koste van de EU-begroting omvat de volgende maatregelen: i) het uitgavenprogramma Hercules III voor de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad; ii) het antifraude-informatiesysteem (AFIS), met een aantal IT-toepassingen op douanegebied die door de Commissie worden beheerd op grond van Verordening (EG) nr. 515/972; iii) het systeem voor het beheer van onregelmatigheden (IMS), een elektronisch communicatie-instrument dat de lidstaten moet helpen te voldoen aan hun verplichting om waargenomen onregelmatigheden te melden.

2.2.

Het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma van de EU, waarover dit advies gaat, zal grotendeels voortbouwen op het vorige programma Hercules III, met enkele verbeteringen, zoals de mogelijkheid om nieuwe initiatieven te financieren — bijvoorbeeld op het gebied van gegevensanalyse — en betere combinatie van dit programma met de AFIS- en IMS-systemen.

2.3.

Het fraudebestrijdingsprogramma heeft twee algemene doelstellingen: i) bescherming van de financiële belangen van de EU, en ii) ondersteuning van wederzijdse bijstand aan de administratieve autoriteiten van de lidstaten, alsook samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de correcte toepassing van de douane- en landbouwwetgeving.

2.4.

Het programma heeft voorts drie specifieke doelstellingen, die rechtstreeks verband houden met de algemene doelstellingen: i) preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de EU schaden; ii) bevordering van de melding van onregelmatigheden, waaronder fraude, wat betreft gedeeld beheer en pretoetredingssteun uit de EU-begroting; en iii) het verstrekken van instrumenten voor de uitwisseling van informatie en de ondersteuning van activiteiten in verband met wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van douane en landbouw.

2.5.

De financiële middelen van het programma voor de periode 2021-2027 belopen 181,207 miljoen euro, waarvan: i) 114,207 miljoen euro voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad; ii) 7 miljoen euro voor de bevordering van de melding van onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, wat betreft gedeeld beheer en pretoetredingssteun uit de EU-begroting; iii) 60 miljoen euro voor instrumenten voor de uitwisseling van informatie en steun voor operationele activiteiten op het gebied van wederzijdse administratieve bijstand in douane- en landbouwzaken.

2.6.

Het nieuwe programma zal ten uitvoer worden gelegd in een nieuw regelgevingskader dat wordt gekenmerkt door ingrijpende veranderingen, met name de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), dat een relevante en hopelijk doeltreffende rol zal spelen en samen met de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2017/1371 inzake fraudebestrijding via het strafrecht moet zorgen voor een betere bescherming van de financiële belangen van de Unie en de Europese burgers.

2.7.

De verordening betreffende het fraudebestrijdingsprogramma is opgesteld na raadpleging van de belanghebbenden door de Commissie — waarbij ook rekening is gehouden met suggesties van een deskundigengroep — en heeft een solide rechtsgrondslag in de Verdragen (artikelen 325 en 33 VWEU).

3.   Algemene en specifieke opmerkingen

3.1.

Het EESC staat volledig achter het voorstel van de Europese Commissie om een nieuw fraudebestrijdingsprogramma op te zetten ter bescherming van de financiële belangen van de EU en voor wederzijdse administratieve bijstand aan de douaneautoriteiten van de lidstaten.

3.2.

Het is van essentieel belang dat de artikelen 325 en 33 VWEU ten uitvoer worden gelegd door middel van passende instrumenten en coördinatie tussen de nationale en Europese autoriteiten; een en ander blijkt uit de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen en die grote bedragen voor de EU-begroting hebben teruggevorderd, hoewel de Commissie opmerkt dat het moeilijk is het precieze teruggevorderde bedrag te ramen.

3.3.

De mondialisering van de markten, de toenemende mobiliteit van goederen en personen en de steeds grotere verspreiding van nieuwe communicatietechnologieën dragen bij tot de exponentiële groei van grensoverschrijdende transacties en handel op digitale platforms. Dit biedt grote kansen voor groei en ontwikkeling van de markten, maar vereist ook een snelle en voortdurende actualisering van de technieken voor toezicht op illegale verschijnselen, alsook regelgeving voor de bestrijding van fraude en verschillende vormen van omzeiling van douanecontroles.

3.4.

Gelet op de steeds geraffineerdere vormen van fraude is het dan ook van cruciaal belang dat de reactie van de overheid op peil is, zowel vanuit het oogpunt van doeltreffendheid van de handhaving als vanuit technologisch oogpunt alsook wat de effectieve samenwerking tussen de verschillende nationale autoriteiten betreft, die gecoördineerd moeten optreden en van synergie moeten getuigen.

3.5.

Het transnationale karakter van fraude en het door de technologie in de hand gewerkte toenemende gemak waarmee illegale praktijken zich snel kunnen ontwikkelen — denk bijvoorbeeld aan het gemak waarmee met illegale activiteiten verworven kapitaal kan worden verplaatst — vereisen de ontwikkeling van steeds intensievere vormen van samenwerking tussen autoriteiten op mondiaal niveau. Het EESC hoopt dat de Europese Unie vormen van internationale samenwerking op het gebied van fraudebestrijding zal bevorderen, zodat een doeltreffend en gecoördineerd antwoord kan worden gegeven op verschijnselen die voortaan de grenzen van staten en van het continent overschrijden.

3.6.

Het is een goede zaak dat het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma voortbouwt op het programma Hercules III en dat wordt getracht eerdere resultaten te verbeteren in het licht van de zich sindsdien ontwikkelde praktijk, met name met het oog op een uitgebreidere en nauwkeurigere analyse van de beschikbare gegevens en in de context van een doeltreffende combinatie van het Hercules-systeem en de AFIS- en IMS-systemen.

3.7.

Dankzij de douane-unie, die op grond van artikel 3 van het VWEU onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt, zijn er thans belangrijke resultaten geboekt op het gebied van harmonisatie van de regels, doeltreffendheid van de controles en afschrikkende sancties. Het is van belang deze resultaten aan te vullen met een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie, hetgeen o.a. betekent dat in nauw overleg met de Commissie blijvend en steeds meer werk moet worden gemaakt van de versterking van de douanesamenwerking tussen de lidstaten.

3.8.

Het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma zal de acties ter bestrijding van illegale activiteiten die de belangen van de Unie schaden, kracht bijzetten, ook via maatregelen die de controleprocedures vereenvoudigen en versnellen dankzij de invoering van nieuwe technologieën m.b.t. de douanewerkzaamheden. In dit verband beveelt het EESC aan om voldoende te investeren in nieuwe fraudebestrijdingstechnologieën, te beginnen met kunstmatige intelligentie, die belangrijke mogelijkheden kan bieden om het optreden van de overheid te verbeteren.

3.9.

Deze investeringen moeten gepaard gaan met een adequate opleiding van het bij de fraudebestrijding betrokken overheidspersoneel. Om gelijke tred te houden met de ontwikkelingen van de illegale handel is het concreet zaak zowel gebruik te maken van nieuwe technologieën als te voorzien in een passende opleiding voor degenen die betrokken zijn bij de bestrijding van fraude en illegale verschijnselen. Zij moeten voortdurend kunnen deelnemen aan opleidings-, trainings- en bijscholingsactiviteiten, aansluitend bij de ontwikkeling van de technologieën ter bestrijding van illegale verschijnselen.

3.10.

Het EESC stemt in met de algemene en specifieke doelstellingen van het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma, maar stelt voor een nieuwe specifieke doelstelling in te voeren voor de bestrijding van douanefraude, corruptie en illegale activiteiten waarvoor IT-kanalen en nieuwe technologieën worden gebruikt, teneinde een douanebeleid ter bestrijding van digitale fraude te ontwikkelen.

3.11.

Er zij op gewezen dat de technologische aanpassing van het douane- en fraudebestrijdingsbeleid niet beperkt mag blijven tot de aanpassing van de instrumenten en fysieke middelen waarover de autoriteiten in de sector beschikken, maar deel moet uitmaken van een echte specifieke strategie voor de lange termijn, die gebaseerd moet zijn op nauwkeurig omschreven doelstellingen en methoden.

3.12.

De Commissie heeft het niet nodig geacht om vooraf een effectbeoordeling uit te voeren, aangezien het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma grotendeels een voortzetting is van een eerder programma, dat al achteraf is geëvalueerd (1) en doeltreffend is bevonden. Het EESC begrijpt de keuze om geen voorafgaande effectbeoordeling uit te voeren en acht de door de Commissie vermelde evaluaties achteraf in principe deugdelijk, maar vindt het belangrijk om het EU-beleid ter voorkoming en bestrijding van fraude op concrete en verifieerbare gegevens te baseren. Bij gebrek aan een voorafgaande effectbeoordeling is het derhalve van essentieel belang dat het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma thans wordt geschraagd door voortdurende monitoring-, evaluatie- en informatie-inspanningen om een doeltreffende beoordeling van de huidige situatie en de in de loop der tijd geboekte vooruitgang mogelijk te maken.

3.13.

Het EESC onderschrijft de invoering van drie indicatoren om na te gaan in hoeverre de specifieke doelstellingen van het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma zijn verwezenlijkt, namelijk: i) tevredenheid van gebruikers en percentage lidstaten dat steun ontvangt met het oog op de voorkoming en bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad; ii) tevredenheid van gebruikers over het systeem voor het beheer van onregelmatigheden; iii) de hoeveelheid informatie over wederzijds beschikbaar gestelde bijstand en het aantal activiteiten dat in het kader van wederzijdse bijstand wordt ondersteund.

3.14.

Gezien de noodzaak om een douane- en fraudebestrijdingsstrategie voor de digitale economie ten uitvoer te leggen, stelt het EESC, in lijn met zijn eerdere oproep om een specifieke doelstelling toe te voegen, voor om ook indicatoren in te voeren waarmee kan worden gemeten in hoeverre de belastingautoriteiten vorderingen maken bij het hanteren van nieuwe digitale en aan kunstmatige intelligentie gerelateerde technologieën ter bestrijding van fraude die de belangen van de EU schaadt.

3.15.

Voor de goede werking van het fraudebestrijdingsprogramma is het van belang dat de ingevoerde maatregelen voldoende worden ondersteund wat toewijzing van financiële middelen betreft. Het EESC steunt dan ook het voorstel van de Commissie om het programma zowel direct als indirect te beheren.

3.16.

Het EESC stemt in met de mogelijke financiering van de kosten van de lidstaten voor het opzetten en onderhouden van de technische, logistieke, IT- en kantoorautomatiseringsinfrastructuur die nodig is om de gezamenlijke douaneacties en andere operationele activiteiten te coördineren. Dit is volgens hem in overeenstemming met de algemene aanpak van de verordening over het nieuwe fraudebestrijdingsprogramma. In dezelfde zin is het EESC ook voorstander van de mogelijkheid om uitgaven te financieren voor de aanschaf, bestudering, ontwikkeling en het onderhoud van IT-infrastructuur, -software en specifieke netwerkverbindingen om fraude te voorkomen en te bestrijden.

3.17.

In het licht van het bovenstaande dringt het EESC bij de Commissie aan op effectieve en stringente coördinatiemechanismen die nodig zijn om de efficiëntie en interoperabiliteit te waarborgen van alle uitrusting die met financiële middelen van de EU wordt aangeschaft, zodat de strijd tegen fraude en illegale verschijnselen die schade toebrengen aan de EU-begroting, op steeds doeltreffender en beter gecoördineerde wijze kan worden gevoerd.

3.18.

Politiek gezien is het EESC van mening dat de Europese instellingen de fraude zouden kunnen bestrijden door ook een extra inspanning te leveren om de wettelijke en fiscale regels die van toepassing zijn in de interne markt te harmoniseren. Het buitensporige verschil in fiscale en wettelijke regels tussen de verschillende lidstaten van de interne markt kan immers leiden tot illegaal gedrag (bv. Btw-carrouselfraude), waarbij gebruik wordt gemaakt van de huidige verschillen in regelgeving met mogelijke directe of indirecte schade voor de EU-begroting of, meer in het algemeen, voor de consolidatie van de interne Europese markt.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Zie de beoordeling van het programma Hercules II (2007-2013) en Hercules III (2014-2017).


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/67


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur

(COM(2018) 474 final — 2018/0258 (COD))

(2019/C 62/11)

Rapporteur:

Antonello PEZZINI

Raadpleging

Europees Parlement: 2.7.2018

Raad: 4.7.2018

Rechtsgrondslag

Artikelen 114, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

200/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Gezien de toenemende problemen in verband met de controle op de buitengrenzen van de EU acht het Europees Economisch en Sociaal Comité het absoluut zaak om werk te maken van een systeem waarmee de mensen en de veiligheid van de grenzen kunnen worden beschermd en tegelijkertijd gezorgd kan worden voor een bloeiend handelsverkeer met derde landen.

1.2.

Dat is een van de grote uitdagingen waar de EU voor staat, en het pakket „grensbeheer”, dat voor de komende meerjarenbegroting van de EU is opgesteld, vormt volgens het EESC een eerste stap in de goede richting.

1.3.

Om de sociale cultuur en de sociale, economische, financiële en milieubelangen van de lidstaten zo goed mogelijk te beschermen, is het naar het oordeel van het EESC van essentieel belang dat de EU kan beschikken over kwalitatief goede en innovatieve douaneapparatuur met het oog op:

de — tot dusverre niet doeltreffende — bestrijding van illegale handel;

de stroomlijning en vereenvoudiging van legale handelspraktijken;

het waarborgen van de veiligheid van de interne markt van de EU;

de bescherming van het milieu en de volksgezondheid;

de eerbiediging van de fundamentele arbeidsrechten;

de bescherming van de consumentenbelangen;

een optimaal beheer van douanerisico’s;

de inning van douanerechten.

1.4.

Voor het nieuwe instrument acht het EESC het ook belangrijk om:

prioriteit te schenken aan apparatuur voor de grenzen die wat controles betreft het meest onder druk staan, zoals de zeegrenzen;

vaart te zetten achter het werk van de beoordelingsteams die op dit gebied actief zijn (1);

te garanderen dat de middelen geografisch eerlijk worden verdeeld;

proportioneel te werk te gaan wat het goederen- en personenverkeer betreft, in synergie met het Fonds voor veiligheid.

1.5.

Het EESC waardeert de inspanningen die de Commissie levert om de EU-grenscontroles te verbeteren en de benodigde fondsen en instrumenten kracht bij te zetten, teneinde te zorgen voor innovatieve en hoogwaardige douanecontroles en voor een zo mogelijk uniforme toepassing van de douanewetgeving in de kantoren aan de buitengrenzen (2).

1.6.

De financiële middelen voor het nieuwe instrument zijn volgens het EESC onvoldoende om de nagestreefde doelen te verwezenlijken, waarbij niet mag worden vergeten dat er ook behoefte is aan apparatuur voor controles op de fytosanitaire veiligheid en aan geavanceerde spectroscopie-instrumenten voor goederencontainers (3).

1.7.

Verder acht het EESC het belangrijk dat er zo snel mogelijk wordt gezorgd voor de levering van apparatuur aan de douanekantoren waar de grenscontroledruk het grootst is, zoals die aan zee. Deze moeten bij de subsidieverlening prioriteit krijgen. In het kader van het nieuwe instrument zou het bovendien wenselijk zijn om te voorzien in het vormen van een reserve die snel kan worden aangewend voor de inzet van nieuwe, innovatieve apparatuur, waarbij tegelijkertijd de mogelijkheid zou moeten bestaan om de lijst van reeds toegestane apparatuur te herzien.

1.8.

Het EESC zou graag zien dat de jaarlijkse werkprogramma’s en de mechanismen voor de toekenning van de rechtstreeks door de Commissie beheerde subsidies (4) zo transparant mogelijk worden vormgegeven.

1.9.

Het EESC pleit voor nauwe coördinatie, in het bijzonder met het Douane-programma, dat bedoeld is voor de financiering van een hele reeks infrastructuurvoorzieningen en informaticasystemen, waaronder de digitalisering van de interactie tussen marktdeelnemers en douanediensten, met Horizon Europa en met andere betrokken fondsen.

1.10.

Het EESC zou op middellange termijn graag een verslag over de tenuitvoerlegging en werking van het nieuwe instrument krijgen dat een analyse op basis van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren bevat.

1.11.

Als er tijdig werk wordt gemaakt van een gemeenschappelijke terminologische basis — zoals bij luchtverkeersleiders bestaat — voor de termen die door douanekantoren regelmatig worden gehanteerd, zou het gemakkelijker worden om het zo gewenste ene, homogene Europese douanesysteem tot stand te brengen.

1.11.1.

Het EESC beveelt aan om de douaneapparatuur tijdig te moderniseren teneinde onverwijld rekening te houden met de ontwikkeling van het internet der dingen, cyberbeveiliging, digitale traceerbaarheid en de meest geavanceerde technologische toepassingen. Zo moet het sneller mogelijk worden om gemoderniseerde apparatuur in te zetten en opleidingen aan te bieden met het oog op het gebruik ervan.

1.11.2.

Tevens dienen er gemeenschappelijke opleidingskaders (5) te worden uitgewerkt aan de hand van het „EU-competentiekader voor de douanesector”, dat erop gericht is de prestatienormen voor de douane in de hele EU te harmoniseren en te verhogen.

1.11.3.

In de tussentijd is het belangrijk om voor gesubsidieerde douane-uitrusting en douaneapparatuur gemeenschappelijke normen en protocollen vast te stellen — een opdracht die bijv. aan de Europese normeringsinstanties zou kunnen worden gegeven.

2.   Inleiding

2.1.

De Commissie stelt voor om in de komende meerjarenbegroting 2021-2027 de middelen voor het beheer van de grenzen van de EU te verdrievoudigen. Deze middelen zijn bestemd om de grenzen te versterken en om de mobiliteit van goederen, diensten en personen, met inbegrip van migranten, te verbeteren. Volgens het Commissievoorstel zullen de middelen hiervoor worden verhoogd van de huidige 13 miljard euro naar 34,9 miljard euro.

2.2.

De Commissie is voornemens om een apart nieuw fonds voor geïntegreerd grensbeheer in het leven te roepen. Het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) zal verder worden versterkt, met een nieuw permanent orgaan van ca. 10 000 grenswachten en extra financiële middelen, bedoeld om de douanecontroles te versterken en de controleapparatuur te verbeteren. Er zal een nieuw fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) worden opgericht ter waarde van ruim 9,3 miljard euro.

2.2.1.

Deze investeringen zullen worden gebruikt om Frontex te versterken, systematische grenscontroles te verrichten, nieuwe grootschalige en interoperabele IT-systemen in te voeren en een toekomstig inreis- en uitreissysteem op te zetten om het grensverkeer te regelen.

2.3.

Het nieuwe IBMF zal bestaan uit twee verschillende instrumenten. Het eerste is voor een „geïntegreerd beheer van grenzen en visa”. Het tweede, dat in de periode 2021-2027 op 1,3 miljard euro kan rekenen, is voor „douanecontroleapparatuur” en zou ertoe moeten bijdragen om in de diverse grenskantoren adequate en gelijkwaardige douanecontroles uit te voeren.

2.3.1.

Dit laatste fonds is bedoeld voor het aanschaffen, onderhouden en updaten van moderne en betrouwbare douanecontroleapparatuur.

2.4.

Ruim 50 jaar na haar inwerkingtreding op 1 juli 1968 is de douane-unie uitgegroeid tot een onmisbare pijler van de interne markt, die de EU-grenzen en de burgers beschermt tegen verboden en gevaarlijke goederen, zoals wapens en verdovende middelen, en tegen namaak-goederen, en die er bovendien toe bijdraagt dat het aandeel van de EU in de wereldhandel voortdurend groeit: in 2017 is 16 % van de wereldhandel door de douane van de EU verwerkt.

2.5.

Om de goede werking van de douane-unie te waarborgen maken de EU-lidstaten gebruik van een gemeenschappelijk pakket normen dat gebaseerd is op het douanewetboek van de Unie. Dit in 2013 goedgekeurde wetboek wordt sinds 2016 in alle EU-lidstaten toegepast. Sedert 2016 vormt het wetboek het nieuwe rechtskader voor het beheer van de invoer, uitvoer, doorvoer en opslag van goederen in het douanegebied en in de handel met derde landen.

2.5.1.

Daarnaast past de douane meer dan 60 niet rechtstreeks douanegerelateerde wetten toe die betrekking hebben op onder meer:

goederen voor tweeledig (civiel en militair) gebruik;

vuurwapens;

drugsprecursoren;

valutabewegingen in contant geld;

intellectuele-eigendomsrechten;

volksgezondheid;

productveiligheid;

consumentenbescherming;

instandhouding van wilde dieren en planten;

milieubescherming.

2.6.

Sinds jaar en dag acht het EESC „een goed functionerende douane-unie een conditio sine qua non voor het Europese integratieproces, die op uniforme wijze op het hele grondgebied van de EU moet zorgen voor een efficiënt, veilig en transparant vrij verkeer van goederen, een optimale bescherming van de consument en het milieu, en een doeltreffende aanpak van fraude en vervalsing” (6).

2.7.

„Voor een vlotter handelsverkeer en een betere coördinatie van de maatregelen op het gebied van preventie en bestrijding is het even belangrijk als noodzakelijk dat er moderniseringsmaatregelen worden getroffen, zoals vereenvoudiging van de douanewetgeving en voltooiing van de interoperabele informatisering van de douane”, zo heeft het EESC eerder benadrukt (7).

2.8.

Al in 2012 heeft de Raad erop gewezen (8) dat het nodig is om de interne governance van de douane-unie te verbeteren en om samen te werken met andere agentschappen en met de particuliere sector, ter wille van een betere dienstverlening aan de marktdeelnemers. In de conclusies van de Raad van juni 2014 wordt bovendien geadviseerd om de beoordeling van prestaties te verbeteren, waarbij specifieke sectoren worden genoemd, en wordt erop aangedrongen om geschikte prestatie-indicatoren op te stellen.

2.9.

In zijn conclusies over douanefinanciering van 23 maart 2017 heeft de Raad de Commissie verzocht om „een oordeel te vormen over de mogelijkheid om benodigde technische apparatuur te financieren uit toekomstige financiële programma’s van de Commissie, en ten behoeve van de financiering de coördinatie te verbeteren en de samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere rechtshandhavingsautoriteiten te versterken”.

2.10.

Het Europees Parlement stelt in zijn resolutie van 7 april 2017 (9) vast „dat de doeltreffendheid van douaneprocedures van cruciaal belang is niet alleen voor de handelsfacilitatie, maar ook voor een doortastende en passende wetshandhaving ten aanzien van het bestrijden van namaak en smokkel van accijnsgoederen die in de EU worden ingevoerd” en „dat douanediensten zich op het raakvlak bevinden tussen de bescherming van het goederenverkeer en dus de bescherming van de consument binnen de EU enerzijds en de tenuitvoerlegging van de bepalingen van handelsovereenkomsten anderzijds”.

3.   De voorstellen van de Commissie

3.1.

Voorgesteld wordt om via een verordening een nieuw financieel instrument voor douanecontroleapparatuur te creëren in het kader van een fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF), dat ten laste moet komen van de begrotingslijn „Migratie- en grensbeheer”. Doel ervan is de lidstaten meer steun te verlenen om ervoor te zorgen dat de douanecontroles in de hele douane-unie op gelijkwaardige wijze worden uitgevoerd en dat de bestaande onevenwichtigheden tussen douanekantoren in de verschillende lidstaten worden weggewerkt.

3.2.

Het nieuwe financieringsinstrument, waarvoor in de periode 2021-2027 een bedrag van 1,3 miljard euro wordt uitgetrokken, is bestemd voor douaneapparatuur voor vier soorten grenzen (land-, zee- en luchtgrenzen (10) en posthubs).

3.3.

De financiering zal door alle lidstaten kunnen worden gebruikt en voor iedere soort grens zullen de behoeften worden beoordeeld. Het deskundigenteam voor de douane aan de oostelijke en zuidoostelijke landgrens (CELBET), samengesteld uit de elf lidstaten die bevoegd zijn voor de landgrenzen van de EU, is al met zijn werkzaamheden ter zake begonnen, terwijl de werkzaamheden ten aanzien van andere grenstypen binnenkort zullen aanvangen, zodat de behoeften van de lidstaten zullen kunnen worden beoordeeld en fondsen zullen kunnen worden toegekend zodra het instrument voor de 27 lidstaten in 2021 in werking treedt (11).

3.4.

Er wordt gestreefd naar meer coördinatie, rechtszekerheid, efficiëntie en complementariteit aan de hand van een gecentraliseerde aanpak en rechtstreeks beheer. Er zullen subsidies tot 80 % van de subsidiabele kosten beschikbaar zijn voor de lidstaten, ter ondersteuning van de aanschaf, het onderhoud en de ontwikkeling van voor verschillende grenstypen bedoelde douanecontroleapparatuur die aan vooraf vastgestelde normen voldoet.

3.5.

Het instrument hangt nauw samen met het nieuwe Douane-programma (12), waarvan de samenwerkingsinstrumenten zullen worden ingezet voor het beoordelen van de behoeften aan innovatieve douanecontroleapparatuur en waar nodig voor „gezamenlijke” (13) training van douanepersoneel, teneinde de apparatuur beter te gebruiken.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Gezien de toenemende uitdagingen in verband met de controle op de buitengrenzen van de EU acht het EESC het absoluut zaak om werk te maken van een robuust systeem waarmee het mogelijk wordt om zowel de mensen, de sociale markteconomie, de veiligheid van de duurzame productie en handel tussen de lidstaten als het handelsverkeer met derde landen te beschermen.

4.2.

Het EESC waardeert het dat de Europese Commissie ervoor ijvert de fondsen en actiemiddelen kracht bij te zetten teneinde de controles aan de buitengrenzen te verbeteren en innovatieve en hoogwaardige douanecontroles te waarborgen, als onderdeel van het streven om de douane-unie te versterken.

4.3.

Volgens het EESC is het budget dat voor het nieuwe instrument wordt uitgetrokken — 1,3 miljard euro, d.w.z. ca. 186 miljoen euro per jaar — echter zwaar onvoldoende. Dit bedrag komt neer op minder dan een dertigste van de totale middelen (34,9 miljard euro) die in de periode 2021-2027 voor grens- en migratiebeheer worden toegewezen.

4.4.

Ook acht het EESC het belangrijk om:

prioriteit te schenken aan apparatuur voor de grenzen die wat controles betreft het meest onder druk staan, zoals de zeegrenzen;

vaart te zetten achter het werk van de beoordelingsteams die op dit gebied actief zijn (14);

te garanderen dat de middelen geografisch eerlijk worden verdeeld;

proportioneel te werk te gaan wat het goederen- en personenverkeer betreft, in complementariteit met het Fonds voor veiligheid.

4.4.1.

Om de sociale cultuur en de economische en financiële belangen van de Unie en haar lidstaten zo goed mogelijk te beschermen is het naar het oordeel van het EESC van fundamenteel belang dat de EU kan beschikken over hoogwaardige en innovatieve douaneapparatuur met het oog op:

de — tot dusverre niet doeltreffende — bestrijding van illegale handel (15);

de stroomlijning en vereenvoudiging van procedures voor legale handel;

het waarborgen van de veiligheid van de interne markt van de EU;

de bescherming van het milieu en de volksgezondheid;

de eerbiediging van de fundamentele arbeidsrechten;

de consumentenbescherming;

risicobeheer;

de inning van douanerechten.

4.5.

Het EESC zou graag zien dat er zo veel mogelijk aandacht wordt gegeven aan de jaarlijkse werkprogramma’s en geplande acties, alsook aan de mechanismen voor de toewijzing van de door de Commissie beheerde subsidies, waarbij gebundelde aanschaf van apparatuur (die innovatief moet zijn) moet worden bevorderd (16).

4.6.

Het EESC pleit voor nauwe coördinatie met het Douane-programma, dat bedoeld is voor de financiering van infrastructuurvoorzieningen en IT-systemen, waaronder de digitalisering van de interactie tussen marktdeelnemers en douanediensten, en met het programma Horizon Europa, dat nuttig is om innovatieve douanecontroletechnieken in kaart te brengen.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1.

Daar er ieder jaar ruim 200 miljoen TEU (17) wordt vervoerd, d.w.z. meer dan 10 miljoen containers, is het erg lastig om aan vele land- en zeegrenzen nauwkeurige controles te verrichten. Daarom zou het nuttig zijn om controles langs de vervoerswegen uit te voeren, gebruikmakend van een verandering in materialen waarvan containers worden gemaakt (18). Zo kan de inhoud van containers worden herkend door middel van drones of via het Galileo-systeem.

5.2.

Het zou een goede zaak zijn om de Conventie van Genève van 1972 en de ISO-normen van 1967, die dateren van vóór de ingrijpende 21e-eeuwse ontwikkelingen waar het gaat om de mondialisering en de — thans zorgwekkende — groei van het verschijnsel namaak (19), te actualiseren.

5.3.

De „gereedschapskist” met douaneapparatuur (equipment tools) moet tijdig worden gemoderniseerd om onverwijld rekening te houden met de ontwikkeling van het internet der dingen, cyberbeveiliging, digitale traceerbaarheid en de meest geavanceerde technologische toepassingen. Zo moet het sneller mogelijk worden om gemoderniseerde apparatuur in te zetten en opleidingen aan te bieden met het oog op een oordeelkundig gebruik ervan, via het European Union Customs Competency Framework (EU Customs CFW(20). Het is in dit verband belangrijk dat het nieuwe instrument voor financiële steun voorziet in het vormen van een reserve die snel kan worden aangewend voor de inzet van innovatieve apparatuur, waarbij tegelijkertijd de lijst van toegestane apparatuur wordt herzien.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Momenteel is voor slechts elf lidstaten met externe landgrenzen in het Oosten en Zuid-Oosten van de EU de noodzakelijke inventaris van de apparatuur en soorten maatregelen gemaakt en aangegeven welke normen er voor elke categorie worden voorgesteld.

(2)  Het gaat hierbij om 2 140 douanekantoren, zie https://ec.europa.eu/info/publications/annual-activity-report-2016-taxation-and-customs-union_en.

(3)  Zeer nuttig om de inhoud van de talloze containers te controleren.

(4)  De van het financieel reglement afwijkende subsidies worden toegekend aan de lidstaten, die eigenaar van het materiaal worden; artikelen 7, 10.2, 195f en 197 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van 18.7.2018.

(5)  Het European Union Customs Competency Framework (EU Customs CFW) is bedoeld om de prestatienormen voor de douane in de hele EU te harmoniseren en te verhogen. © Europese Unie, 2015. In het EU-competentiekader voor de douanesector wordt aangegeven uit welke onderdelen het competentiekader voor de douanesector moet bestaan en op basis van welke benadering de EU de competenties heeft vastgesteld. Ook wordt erin uitgelegd waarom er op de verschillende gebieden voor bepaalde competenties is besloten. Daarbij wordt vooral ingegaan op de criteria die voor de vaststelling van de lijst met operationele vaardigheden zijn gebruikt (bijv. verwijzing naar het douanewetboek van de Unie, samenhang met praktische vaardigheden op de werkplaats en toekomstgerichtheid).

(6)  Zie PB C 229 van 31.7.2012, blz. 68.

(7)  Ibidem voetnoot 6.

(8)  Zie PB C 80 van 19.3.2013, blz. 11.

(9)  Zie http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+REPORT+A8-2017-0162+0+DOC+XML+V0//NL#title1PE 595.633v02-00 A8-0162/2017.

(10)  Er zijn ca. 400 burgerluchthavens in de EU.

(11)  Het voorstel is ingediend voor een Unie van 27 lidstaten, daar het Verenigd Koninkrijk te kennen heeft gegeven de EU en Euratom te willen verlaten.

(12)  Zie COM(2018) 442 final, waarover het EESC advies INT/860 heeft opgesteld (zie blz. 45 van dit Publicatieblad).

(13)  Zie de verlenging van het programma „werkbezoeken”.

(14)  Momenteel is voor slechts elf lidstaten met externe landgrenzen in het Oosten en Zuid-Oosten van de EU de noodzakelijke inventaris van de apparatuur en soorten maatregelen gemaakt en aangegeven welke normen er voor elke categorie worden voorgesteld.

(15)  In 2017 zijn er 31,4 miljoen namaakproducten in beslag genomen, met een waarde van 582 miljoen euro. 25 % daarvan betrof levensmiddelen, 11 % speelgoed en 8 % sigaretten (Bron: Europese Commissie).

(16)  Zie COM(2018) 178 final, Verslag van de Commissie over de IT-strategie voor de douane.

(17)  TEU (Twenty-foot Equivalent Unit), 1 TEU komt overeen met 1 container van 20 voet, d.w.z. 28 ton gewicht en 40 m3.

(18)  Veel containers bestaan nu al uit hout of andere materialen.

(19)  Zie PB C 345 van 13.10.2017, blz. 25.

(20)  Zie voetnoot 6.


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/73


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan: duurzame groei financieren

(COM(2018) 97 final)

(2019/C 62/12)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Raadpleging

Europese Commissie, 10.4.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

7.9.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

164/6/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Om de grootste problemen van de kapitaalmarktenunie (KMU) aan te pakken en de eurozone veerkrachtiger te maken, alsook om het vertrouwen in de markten te herstellen en besparingen gepaard te laten gaan met duurzame investeringen, terwijl voor het midden- en kleinbedrijf aanvullende bronnen worden aangeboord en groene en sociale infrastructuurprojecten een extra steun in de rug krijgen, is een solide systeem voor de financiering van duurzame groei op de lange termijn van eminent belang.

1.2

Het Comité verwelkomt het actieplan van de Commissie en beaamt dat „Europa […] in een goede positie [verkeert] om de rol van wereldleider op zich te nemen” (1). Het Comité meent dat het van belang is dat het concurrentievermogen van de EU op lange termijn gewaarborgd wordt. Ruimer gezien gaat het hier om de bevordering van aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen (nr. 8 van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen).

1.3

Deze uitdagingen moeten op harmonieuze wijze worden aangepakt, waarbij iedereen — ook actoren in de financiële sector, ondernemingen, burgers en overheden — de handen ineenslaat. Voorts is de overgang naar een duurzaam groeimodel een complexe taak en ongetwijfeld een geleidelijk proces waarbij rekening moet worden gehouden met specifieke sectorale kenmerken.

1.4

Prioriteit moet uitgaan naar een holistische visie, samenwerking en verdere integratie tussen de lidstaten. Het is van het grootste belang dat de hele EU op dit gebied met één stem spreekt en dezelfde aanpak hanteert. Dit is niet alleen zinvol om de gestelde doelen te bereiken, maar ook om vorderingen op andere belangrijke gebieden, zoals de energie-unie, de bankenunie, de kapitaalmarktunie en de digitale agenda, mogelijk te maken.

1.5

Duurzame economische modellen moeten steunen op een divers financieel stelsel waarin banken van verschillende omvang en met uiteenlopende bedrijfsmodellen en andere financiële actoren op voet van gelijkheid opereren. In dit verband is het overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel van essentieel belang dat de regels worden aangevuld, een grotere samenhang gaan vertonen en beter worden toegepast.

Het omleiden van de kapitaalstromen naar een duurzamere economie, dient absoluut hand in hand te gaan met financiële integratie en sociale cohesie — in Europa mag niemand achterblijven. De groeiende verschillen tussen de inkomens van de burgers kunnen namelijk een belemmering vormen voor duurzame groei, en deze situatie moet worden aangepakt met corporate governance en institutionele governance.

1.6

Er moet voor coherentie tussen de verschillende financiële kaders op mondiaal niveau worden gezorgd, waarbij de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals — SDG's) van de VN de gezamenlijke leidraad zijn en de duurzame taxonomie daaraan wordt getoetst (2). De vernieuwde EU-taxonomie waarin het plan voorziet moet wereldwijd worden gepromoot, en dient in alle lidstaten op uniforme wijze en gelijktijdig te worden geïntegreerd in het EU-recht, waarbij voor periodieke herziening en actualisering moet worden gezorgd.

1.7

Kortom, het EESC steunt nadrukkelijk de routekaart van de Commissie voor het financieren van duurzame groei, die de hele financiële waardeketen duurzamer moet maken. Wel wil het een aantal opmerkingen plaatsen over de maatregelen in het plan en hun uitvoering:

I.

Een alomvattende aanpak, waarbij gebruik wordt gemaakt van de levenscyclusmethodologie (3) voor het integreren van financiële materialiteit in het investeringsproces, vergt duurzaam beleggen en verantwoorde kredietverlening: als een van beide ontbreekt zou dat inconsequent zijn en de voltooiing van de financiële unie (banken en kapitaal) vertragen

II.

De taxonomie dient dynamisch te zijn en geleidelijk te worden opgebouwd aan de hand van een duidelijke definitie van de MSG-criteria voor duurzame economische activiteiten. Het is zaak om in een vroeg stadium te beginnen met de configuratie van milieufactoren (M), al dient daarbij gezorgd te worden voor waarborgen op sociaal gebied en op het gebied van goed ondernemingsbestuur.

III.

De tien acties vertonen grote onderlinge samenhang en grijpen op elkaar in. Daarom moet de configuratie van de nieuwe taxonomie (actie 1) goed worden afgestemd op de mening van kredietbeoordelaars (actie 6) voor de ontwikkeling van scoringsystemen op basis van betrouwbare, door bedrijven verstrekte informatie (actie 9), ter aanvulling van de labels (actie 2) en duurzaamheidsbenchmarks (actie 5). De actoren van het financiële stelsel zullen aldus over een betrouwbare basis beschikken om bij hun beleggingsbeslissingen rekening te kunnen houden met milieu-, sociale en corporate-governancefactoren (M) (actie 7) op basis van voorafgaand advies en proactief contact met hun cliënten (actie 4). Dit zal gebeuren in de geest van de fiduciaire plicht om in het belang van investeerders of begunstigden te handelen (op basis van de „prudent person”-regel in het EU-acquis).

IV.

Standaardisering en, waar nodig, verdere labeling van duurzame financiële producten zouden kunnen worden aangevuld met het nieuwe Europese kader voor gedekte obligaties (4) en kunnen worden gebruikt voor de geplande duurzame pan-Europese producten, te beginnen met de pensioenen.

V.

Het is van het allergrootste belang dat de verschillende prikkels om duurzame investeringen te stimuleren op elkaar worden afgestemd, mits daarvan aantoonbaar positieve externe effecten zullen uitgaan. Een geharmoniseerde methode voor koolstofarme emissiewaarden moet als leidraad dienen voor de berekening van andere effecten. Rekening houdend met de weerbaarheid en stabiliteit van de financiële sector zou de mogelijkheid van een groene ondersteuningsfactor moeten worden onderzocht, teneinde de grenzen ervan goed te definiëren. In dit verband onderschrijft het EESC het standpunt van het EP dat de opname van duurzaamheidsrisico's in het Bazel IV-kader moet worden bevorderd (5). Eventueel moet nagedacht worden over andere alternatieven die de uiteindelijke kredietnemers en investeerders rechtstreeks ten goede komen, zoals belastingstimulansen.

VI.

Voor betere externe controles moet worden gestreefd naar de publicatie van zoveel mogelijk geharmoniseerde, volledigere, relevante en vergelijkbare niet-financiële informatie van hoge kwaliteit. Daartoe dient ook de impact van Richtlijn 95/2014/EU betreffende de niet-financiële verslaglegging te worden herzien geëvalueerd. Parallel hieraan zouden alternatieve boekhoudkundige behandelingen moeten worden ontwikkeld.

VII.

De Europese toezichthoudende autoriteiten en hun gemengd comité (‘Joint Committee’) dienen gebruik te maken van gespecialiseerde technische middelen (er zijn veel entiteiten met een lange ervaring op het gebied van duurzaam beleggen) om de technische normen vorm te geven die verband houden met de door de Europese Commissie voorgestelde gedelegeerde handelingen en met het latere toezicht op de tenuitvoerlegging van de omvangrijke regelgeving. Daarbij moeten zij evenredige en efficiënte processen opzetten zonder in overmatige technocratie te vervallen.

VIII.

De bewaarder van een belegging moet in staat zijn om efficiënt toezicht te houden op de werkzaamheden van de beheermaatschappij of beleggingsmaatschappij. Zijn onafhankelijkheid moet dan ook gewaarborgd zijn. Dit vereist met name een beleid inzake belangenconflicten in het geval aandeelhoudersverbanden of wederzijdse participaties (6).

IX.

Wat het verband met het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 (7) betreft, is het EESC van mening dat het voorstel een stap in de goede richting is, hoewel het ambitieuzer zou moeten zijn om de verplichtingen van de agenda voor duurzame ontwikkeling van 2030 te kunnen nakomen. In dit verband dringt het EESC erop aan om de EU-uitgaven die bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen met ten minste 30 % te verhogen, zonder dat dit ten koste gaat van andere zaken (8). Het EESC is bovendien ingenomen met de aanzienlijke ‘procentuele’ stijging van de vastleggingen voor milieu- en klimaatactie (+46 %). De hiervoor uitgetrokken begrotingsmiddelen blijven echter duidelijk ontoereikend voor de overgang naar een duurzame ontwikkeling en de strijd tegen de klimaatverandering.

1.8

Uit studies (9) blijkt dat beleggers wensen dat bij hun beleggingen rekening gehouden wordt met klimaat- en milieuaspecten en met sociale overwegingen. Om de toegang van beleggers eenvoudiger en veiliger te maken, moeten „duurzame pan-Europese financiële vlaggenschipproducten” worden opgezet, te beginnen met pan-Europese persoonlijke pensioenproducten (PEPP). De internationale promotie van deze veilige en duurzame producten zou buitenlandse investeringen naar Europa aantrekken.

1.9

Communiceren over deze acties is uiterst belangrijk om de burgers duidelijk te maken wat de EU voor hen doet. Alle publieke en private actoren moeten samen verantwoordelijkheid dragen en financiële educatie (10) moet worden verplicht om ervoor te zorgen dat de mensen de nieuwe aanpak begrijpen en dat zo een impuls wordt gegeven aan zowel maatschappelijk verantwoorde retailinvesteringen als de duurzame productie van goederen en diensten.

1.10

Tot slot wijst het EESC op het potentieel van kunstmatige intelligentie om investeringen te vinden die beantwoorden aan de voorkeuren van eindbeleggers. Gezien de ervaringen met de toegevoegde waarde van „ESG Machine Learning” (een combinatie van duurzaamheidsindicatoren, duurzaamheidsbenchmarks, enz.) zou in deze nieuwe initiatieven de nieuwe taxonomie moeten worden uitgeprobeerd. Er moet ook worden gekeken naar de oplossingen die ‘machine learning’ biedt om ervoor te zorgen dat banken en beleggers meer leningen kunnen verstrekken aan specifieke sectoren of activiteiten die aan de MSG-principes voldoen.

1.11

Het EESC roept de medewetgevers publiekelijk op om de drie uit het actieplan voortvloeiende wetgevingsvoorstellen die de Commissie op 24 mei 2018 heeft aangenomen, snel te bespreken en goed te keuren.

2.   Inleiding: naar het nieuwe scenario

2.1

De financialisering of financiële verdieping van de economie begon snel toe te nemen vanaf 1971, toen de VS de dollar loskoppelden van de goudstandaard en geld een meer fiduciair en immaterieel karakter kreeg, waarvoor vertrouwen cruciaal was. Tot de jaren tachtig vormde de geldhoeveelheid (M2) ongeveer 50 % van het mondiale bbp, vergelijkbaar met het aandeel financiële derivaten.

2.2

Na een terugval tijdens de crisis keerde het cijfer in 2015 terug naar de eerdere niveaus, waarbij de M2 verviervoudigde en het aantal derivaten meer dan vertienvoudigde.

2.3

Deze onbalans tussen de reële en de financiële economie wordt steeds groter door de recente opkomst van FinTech en InsurTech. Er zijn dan ook bijkomende inspanningen nodig om een degelijke regelgeving en supervisie met het oog op financiële stabiliteit te waarborgen.

2.4

De 17 SDG's van de VN voor 2030 en de Overeenkomst van Parijs, die tot doel heeft structuren aan te passen aan en bestand te maken tegen de klimaatverandering, moeten zorgen voor stabiliteit, herstel en een beter evenwicht tussen inclusieve samenlevingen en welvarende economieën.

2.5

Overeenkomstig de geest van de EU-Verdragen en het daaruit volgende beleid is de overgang naar een koolstofarme, meer hulpbronnenefficiënte en circulaire economie cruciaal om het concurrentievermogen van de EU op lange termijn te waarborgen, maar ook om de economische, de sociale en de governancedimensie („ESG”) op een evenwichtige manier te integreren.

2.6

Het Europese antwoord op de Agenda 2030 moet dan ook stroken met onze Verdragen, en gericht zijn op een langetermijnvisie op duurzaamheid waarin economische groei, sociale cohesie en milieubescherming hand in hand gaan en elkaar versterken.

2.7

Het financieel stelsel kan een belangrijke rol spelen bij de aanpak van duurzaamheidsproblemen, met name wat betreft het aantrekken van de middelen die nodig zijn om de jaarlijkse investeringskloof van bijna 180 miljard euro te dichten. Dat is nodig is om de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU voor 2030 te halen (11). In dit verband wijst de Groep op hoog niveau inzake duurzame financiering er terecht op dat de transformatie van de EU-economie in de reële economie moet plaatsvinden, waarbij een stabiele samenwerking tussen de publieke en de particuliere sector bevorderen dient te worden bevorderd.

2.8

Bij de transitie naar een duurzame economie zullen digitale technologie en innovatie een rol spelen en zouden mondiale waarden beschermd en bevorderd moeten worden (12), zoals de secretaris-generaal van de VN zegt. Door de gebrekkige regulering en transparantie van de blockchain-technologie, cryptovaluta en slimme contracten worden de juridische en operationele risico’s hiervan groter. Voor een betere bescherming van consumenten en beleggers, het behoud van de marktintegriteit en het vermijden van schadelijke praktijken (belastingontduiking, witwassen van geld of financiering van terrorisme) zijn stimulansen nodig om financiële-innovatienetwerken veiliger en transparanter te maken (13).

2.9

Voor projecten in verband met de doelstellingen van de COP21 (14) moet genoeg stabiel kapitaal worden toegezegd, zowel financieel als immaterieel (menselijk, technologisch en ander relationeel, waaronder institutioneel, kapitaal).

2.10

Een aanpassing van het overheidsbeleid, waarbij de privésector stimulansen krijgt, en bijkomende begrotingsmiddelen zijn nodig, waarbij transparantie en langetermijndenken in de economie ruim baan moeten krijgen.

2.11

Een duurzame visie vereist een nauwere, meer omvattende en holistische koppeling met specifieke beleidsmaatregelen zoals de energie-unie, de digitale agenda en de Europese pijler van sociale rechten. Dat is de manier om sociale en groene investeringen — particuliere en publieke — aan te zwengelen.

2.12

Deze denkwijze staat ook centraal in het EU-project van de kapitaalmarktenunie, en het EESC deelt de mening dat particulier kapitaal, EFSI-financiering (Europees Fonds voor strategische investeringen) en andere EU-middelen op een efficiënte manier zouden moeten worden gecombineerd om beleggingen toe te leiden naar bedrijven die positieve maatschappelijke en ecologische effecten kunnen voorleggen.

2.13

Het is tijd om te handelen. Europa is al 28 jaar een koploper op het gebied van duurzaamheid, maar het is zeker niet de enige speler.

3.   Financiële sector voor een duurzamere wereld

3.1

Steeds meer worden we geconfronteerd met de catastrofale, onvoorspelbare gevolgen van de klimaatverandering en de uitputting van hulpbronnen. Meestal nemen de sociale uitsluiting of de ongelijkheid daardoor toe.

3.2

Artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat de EU duurzame, milieuvriendelijke groei moet bevorderen. De klimaatproblematiek is inmiddels een absolute prioriteit geworden, ook voor het EESC, en noopt overheden, maar ook economische actoren, werknemers en burgers wereldwijd tot actie. Derhalve moet een omvangrijke economische, sociale en ecologische transitie worden georganiseerd en vooral gefinancierd.

3.3

Deze uitdagingen moeten op harmonieuze wijze worden aangepakt, via een gezamenlijke inspanning van iedereen. De financiële sector moet een belangrijke rol spelen in het kanaliseren van middelen, spaargelden en beleggingen van burgers, spaarders en investeerders in de economie. Uiteindelijk is het in de economie dat de werkelijke transitie zal plaatsvinden, en de rol van bedrijven is dan ook essentieel en onmisbaar. Ook de autoriteiten zullen in dit opzicht hun verantwoordelijkheid moeten nemen.

3.4

Europa zal alleen sterk kunnen staan als een zo groot mogelijke consensus over het Plan bestaat. De lidstaten moeten hier één lijn trekken en hun krachten bundelen. Individuele benaderingen en eigenbelang moeten hier wijken ten voordele van een gezamenlijk toekomstproject, dat tegelijk de toekomst van de komende generaties veilig moet stellen. Het Europese antwoord op de Agenda 2030 moet gericht zijn op een langetermijnvisie op duurzaamheid en duidelijke doelstellingen, waarin economische groei, sociale cohesie en milieubescherming hand in hand gaan en elkaar versterken.

3.5

Een langetermijnbenadering van duurzame groei moet hand in hand gaan met overheidsbeleid waarin negatieve externe effecten en duurzame en niet-duurzame investeringsopties naar behoren worden beoordeeld. Dit moet ook gepaard gaan met een voorspelbaar en beter geïntegreerd industriebeleid binnen de mondiale waardeketens, in alle lidstaten. Een en ander moet gebeuren aan de hand van een grondige analyse, gevolgd door een adequaat politiek proces dat door de Commissie en de lidstaten moet worden ondersteund.

3.6

Het EESC benadrukt dat duurzame groei betrekking moet hebben op ecologische, economische, sociale en governance-aspecten, middels een evenwichtige, mondiale en alomvattende aanpak die strookt met alle SDG's en met de Klimaatovereenkomst van Parijs, waarbij minimale horizontale voorwaarden gelden die niet kunnen worden vervangen. Deze niet te negeren drempels zitten vervat in de internationale verdragen inzake de rechten van kwetsbare bevolkingsgroepen (vrouwen en meisjes, kinderen, vluchtelingen en arbeidsmigranten, personen met een handicap enz.) (15) en worden gehandhaafd door inachtneming van een goed begrotingsbeheer.

3.7

Aangezien duidelijk is aangetoond dat de Europese burgers het belangrijk vinden dat hun spaargeld en beleggingen worden gebruikt voor maatschappelijke en ecologische doeleinden, moeten zij ook vertrouwd worden gemaakt met vraagstukken inzake duurzame financiering.

3.8

Daarom zou moet het financieel stelsel uiteindelijk meer in de richting van een transparant, op feiten gebaseerd en voor de EU-burger begrijpelijk systeem moeten gaan. Het verbeteren van de toegang tot informatie over duurzaamheidsprestaties en het bevorderen van financiële geletterdheid (een beter begrip van hoe de financiële wereld functioneert) zijn in dit verband essentieel.

4.   Kapitaalstromen heroriënteren naar een duurzamere economie

4.1

Sinds zijn oprichting heeft het EFSI particuliere en overheidsinvesteringen in strategisch belangrijke EU-projecten gemobiliseerd, en is het beheerd volgens de projectenlijst van de Europese Investeringsbank (investeringen in groene energie en hulpbronnenefficiëntie, water, digitale sectoren, vervoer enz.).

4.2

Er zijn echter los van het EFSI meer investeringen nodig in andere sectoren, met name die welke gericht zijn op maatschappelijke infrastructuur en instellingen die jongeren, vrouwen en andere uitgesloten of kwetsbare sociale groepen in staat stellen hun immaterieel kapitaal te benutten.

4.3

Endogeen spaargeld is cruciaal voor duurzame economische groei, en dus moeten duurzame projecten van kleine en middelgrote ondernemingen via lokale banken worden gefinancierd.

4.4

Volgens het EESC dient de EFSI-financiering te worden verhoogd door daarin kapitaal op te nemen van financiële instellingen en staatsbanken van de EU-lidstaten, die als een netwerk moeten fungeren om gezamenlijk een meer strategisch en inclusief langetermijnperspectief te ontwikkelen, na de vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van „duurzaam” en van een routekaart voor de geleidelijke decarbonisatie van bedrijven.

4.5

Tegelijkertijd zou het EESC graag zien dat de Europese Centrale Bank (ECB) nagaat of een groene en sociale rentevoet haalbaar is om een impuls geven aan duurzame investeringen en leningen en deelt het de mening van het Europees Parlement dat de ECB in haar richtsnoeren die de koers van haar aankoopprogramma bepalen, expliciet rekening moet houden met de Overeenkomst van Parijs en de MSG-doelstellingen.

4.6   Uniform classificatiesysteem voor duurzame activiteiten

4.6.1

De traditionele berekeningsmethoden en effectbeoordelingen moeten opnieuw tegen het licht worden gehouden. Kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren moeten beter worden afgelijnd zodat ze betrouwbaarder worden en een evenwicht houden tussen economische en ecologische prioriteiten enerzijds en maatschappelijke waarden en het voortbestaan van de mensheid anderzijds.

4.6.2

Het EESC is het met de Commissie eens dat dringend werk moet worden gemaakt van de eerste fase in de totstandbrenging van een robuuste maar dynamische „taxonomie van de duurzaamheid”, om met een holistische aanpak te zorgen voor consistentie op de markt en voor een duidelijk beeld van wat verstaan wordt onder „groen”, „sociaal” en „goed bestuur”.

4.6.3

Een technische deskundigengroep inzake duurzame financiering moet dit proces schragen. Zij dient te allen tijde hooggekwalificeerd te zijn en specifieke expertise te bezitten inzake strategische industriële sectoren, zodat een robuuste en betrouwbare ecologische en sociale taxonomie van de grond kan komen.

4.6.4

De groep zou om te beginnen duidelijke inhoudelijke doelstellingen en een duidelijk tijdschema moeten bepalen, waarbij de eerste stap moet zijn de nieuwe taxonomie te stroomlijnen met andere bestaande internationale classificaties (economische werkzaamheden, beroepen, studies enz.) teneinde beter aan te sluiten op de criteria en referenties van de VN.

4.6.5

Deze Europese taxonomie moet drie niveaus omvatten:

een minimumnorm, conform de SDG's voor 2030, de Overeenkomst van Parijs en het „do-no-harm”-beginsel in overeenstemming met de ESG-risicoanalyse;

een tussenniveau met activiteiten die een aantoonbaar „positief effect” hebben, volgens de definitie van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties voor financiële instellingen (UNEP FI);

een niveau met activiteiten die een positieve omslag kunnen bespoedigen en ecologische, economische en sociale uitdagingen kunnen ondersteunen, in overeenstemming met de behoeften van de verschillende belanghebbenden die de taxonomie als referentiepunt zullen nemen.

4.6.6

Er is dringend behoefte aan een indeling van de verschillende soorten voordelen van investeringen die kunnen worden toegeschreven aan de invoering van de duurzaamheidsfactor (taxonomie). Positieve criteria moeten dan ook worden aangevuld met voor het milieu schadelijke effecten (16), die het mogelijk maken niet-duurzame activa in kaart te brengen.

4.6.7

De nieuwe taxonomie moet worden gekoppeld aan de EU-strategie en het EU-investeringsplan voor de overgang naar een koolstofarme economie. Zij moet financiële activiteiten ten behoeve van emissiereductie in de sectoren van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) (17) en in de sectoren van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (18) omvatten.

4.7   Normen en labels voor duurzame financiële producten

4.7.1

De toegang van beleggers eenvoudiger en veilig maken is essentieel om duurzame financiële markten uit te breiden. De Europese normen voor duurzame financiering moeten oordeelkundig worden ontworpen, waarbij het zaak is minimumnormen inzake maatschappelijk verantwoord investeren (Socially Responsible Investment — SRI) vast te stellen.

4.7.2

Dat zou de aanzet geven tot een officiële EU-norm voor groene obligaties, en zou een EU-label of -certificaat voor groene obligaties, onderworpen aan een verplichte externe controle, kunnen worden overwogen met het oog op heilzame investeringen. In het kader van het „actieplan inzake financiële diensten voor de consument: betere producten, meer keuze” beveelt het EESC aan (19) dat de Commissie bijkomende producten moet omschrijven die onderling gemakkelijk te vergelijken, volkomen transparant en eenvoudig zijn en dezelfde kenmerken bezitten,

4.7.3

Dit maakt het mogelijk „duurzame pan-Europese vlaggenschipproducten” aan te bieden, alsook passende, onafhankelijke, verplicht gecertificeerde vergelijkingsinstrumenten (20) voor duurzame financiële producten in de diverse rechtsgebieden van de EU.

4.7.4

Krachtens de regeling betreffende pan-Europese persoonlijke pensioenproducten (PEPP) (21), zoals vermeld in het door de Commissie op 29 juni 2017 goedgekeurde wetsvoorstel, zouden pensioenverstrekkers openbaar moeten maken of en hoe zij ESG-factoren meewegen in hun risicobeheersystemen, maar zij zijn niet verplicht rekening te houden met ESG-factoren in hun beleggingsbeleid. Als dit een verplichting wordt, zou het ertoe bijdragen dat het als een van de duurzame oplossingen wordt gebruikt.

4.7.5

Het EESC verzoekt de lidstaten om deze verplichting tijdig uit te breiden tot alle pensioenproducten Dit zou bijdragen tot een duurzame oplossing voor de problemen met de huidige „pay-as-you-go”-regeling (omslagstelsel).

4.8   Investeringen in duurzame projecten bevorderen

4.8.1

Op grond van de hernieuwde strategische doelstellingen van het industriebeleid van de EU is het zaak om bij de heroriëntatie van kapitaalstromen naar langetermijnbeleggingen de groei van kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen, minder ontwikkelde regio's te ondersteunen, infrastructuur te verbeteren, en mensen te emanciperen via onderwijs en opleiding.

4.8.2

Wat de uitdaging van het investeren in duurzame infrastructuur betreft, is een breder macroprudentieel beleid nodig dat rekening houdt met de fysieke effecten (hogere blootstelling aan klimaatgebonden risico's), conform de Solvabiliteit II-richtlijn. Zo zou de uitwerking van bouwcodes om de gevolgen van natuurrampen te beperken verzekeringsmaatschappijen ertoe nopen hun risicobeleid aan te passen aan de nieuwe beginselen van duurzaam verzekeren.

4.8.3

Het EESC steunt de versterking van het EFSI 2.0 en het EFDO. Wat het MFK 2021-2027 betreft is het EESC ingenomen met de oprichting van InvestEU, dat meer particulier kapitaal zou moeten omvatten en in staat zou moeten zijn de obligatie-, verzekerings- en pensioenmarkt te bereiken.

4.8.4

Er moet worden gezocht naar aanvullend particulier kapitaal om bedrijven, met name het mkb, aan te moedigen en te ondersteunen bij hun investeringen in innovatie en O&O.

4.8.5

Tot slot beveelt het EESC aan beter in kaart te brengen waar publieke en particuliere initiatieven erin geslaagd zijn de meest duurzame en weerbare infrastructuur tot stand te brengen, zodat deze voorbeelden zowel in de EU als in de partnerlanden kunnen worden gevolgd in een aanpak op maat.

4.9   Duurzaamheidsoverwegingen bij financieel advies

4.9.1

Zoals te lezen staat in zijn advies over „Duurzaamheidsverplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders (22)” is het EESC voorstander van het wijzigen van de MiFID II en de richtlijn verzekeringsdistributie, zodat zal moeten worden nagegaan hoe de duurzaamheidsvoorkeuren van beleggers in deze wetgeving kunnen worden opgenomen. Zo zouden adviseurs passende aanbevelingen over financiële producten kunnen doen, en daarbij duidelijke informatie verstrekken over de mogelijke risico's en voordelen van het opnemen van de verschillende duurzaamheidsfactoren.

4.9.2

Het is een goede zaak dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) in haar richtsnoeren inzake duurzaamheidsbeoordelingen bepalingen over duurzaamheidsvoorkeuren opneemt

4.10   Duurzaamheidsbenchmarks

4.10.1

Idealiter komt er uiteindelijk een gemeenschappelijke methode tot stand om de niet-financiële prestaties van duurzame investeringen te meten. Daarom juicht het EESC initiatieven voor het harmoniseren van benchmarks met koolstofarme emittenten toe, en het ziet dit als een eerste stap die moet worden uitgebreid tot andere duurzaamheidsparameters.

4.10.2

Het EESC vraagt de Commissie dan ook aandacht te schenken aan de sociale dimensie, via de technische deskundigengroep die de taak krijgt alle belanghebbenden te raadplegen en een rapport over het ontwerp en de methode van de koolstofbenchmark te publiceren.

5.   Duurzaamheid tot vast onderdeel van risicobeheer maken

Duurzaamheid betreft alle risico's waarmee welvaartcreatie gepaard gaat; daarbij kan niet voorbijgegaan worden aan de impact van de ontginning, de verwerving en de teloorgang van hulpbronnen.

5.1   Duurzaamheid in marktonderzoek en kredietbeoordelingen

5.1.1

Het EESC heeft beklemtoond dat kredietbeoordelaars geen enkel belangenconflict mogen kennen, teneinde de onafhankelijkheid van onderzoekers/scorers te garanderen. Voorts is een transparante en tijdige verantwoording van de gebruikte methode, per geval, noodzakelijk.

5.1.2

De huidige kredietbeoordelaars houden bij het bepalen van de toekomstige kredietwaardigheid van emittenten onvoldoende rekening met de invloed van disruptieve ESG-tendensen. Het EESC pleit voor duidelijke EU-normen en -toezicht wat betreft de integratie van ESG-factoren in het werk van alle in de EU actieve kredietbeoordelaars. Ook pleit het voor het opzetten van een accreditatieprocedure voor een „label voor groene financiering” door de ESMA gecertificeerde agenten.

5.1.3

Verder moet worden gedacht aan het accrediteren van actoren: banken, fondsbeheerders, enz. Dit zou de verschillende financiële actoren meer verplichten en „greenwashing” voorkomen.

5.1.4

Tot slot stelt het EESC voor om na te gaan of onafhankelijke groene kredietratings kunnen worden opgesteld. Een duidelijke „groene” beoordeling naast een landenbeoordeling zou landen ook stimuleren om hun prestaties steeds te blijven verbeteren. Tegelijkertijd zouden zo buitenlandse investeringen kunnen worden aangetrokken.

5.2   Duurzaamheidsverplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders: fiduciaire verplichting

5.2.1

De toezichthoudende autoriteiten van de EU- (ETA's) moeten waarborgen dat de taken van diensten voor financiële bemiddeling volledig worden nagekomen.

5.2.2

Dit vergt een meer holistische aanpak dan die welke in het actieplan van de Commissie wordt voorgesteld, met het accent op betrekkingen op onderwijskundig, factorieel, gendergerelateerd, geografisch, raciaal of etnisch, religieus of cultureel gebied dan wel op een ander diversiteitsgebied.

5.2.3

Een fundamentele wettelijke verplichting van de beleggers bestaat erin dat zij proactief de dialoog met hun cliënten moeten aangaan, teneinde zicht te krijgen op hun niet-financiële belangen en hen duidelijk in te lichten over de mogelijke financiële risico's en voordelen van het opnemen van ESG-factoren.

5.2.4

Regelgevende instanties, beleggers, vermogensbeheerders, werknemers in de financiële sector en adviseurs moeten handelen in het belang van de begunstigde (bijv. toekomstige gepensioneerden) of de cliënt (individuele of institutionele beleggers). In alle overheidsacties en bij elke stemming moet de bescherming van de duurzame waarde van beleggingsactiva centraal staan, conform de fiduciaire verplichtingen. Zij moeten verslag uitbrengen over de wijze waarop zij als houders van fondsactiva gebruik maken van hun stemrechten.

5.2.5

Door de verplichtingen van beleggers met betrekking tot duurzaamheidsfactoren te verduidelijken bevordert de EU langetermijninvesteringen (duurzame financiering heeft per definitie betrekking op de lange termijn).

5.3   Prudentiële vereisten voor banken en verzekeringsmaatschappijen

5.3.1

Het EESC heeft recentelijk gewezen op de potentiële rol die banken door middel van hun taken als intermediair tussen bewust sparen en SRI kunnen vervullen. Het pleit voor „een gunstigere behandeling, wat kapitaalvereisten betreft, voor investeringen in de groene economie en niet-complexe inclusieve langetermijnleningen, zoals bijv. hypotheken, met name wanneer zij verband houden met energie-efficiëntie, de installatie van zonnepanelen enz. Daarnaast zouden kapitaaltoeslagen moeten worden overwogen voor beleggingen in de ecologisch schadelijke activa om een positieve overgang naar duurzame activiteiten te stimuleren. Er moet eventueel worden gekeken naar alternatieven die rechtstreeks ten goede komen aan de uiteindelijke kredietnemers en investeerders, bijvoorbeeld fiscale prikkels. Het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) zou hierop gericht toezicht moeten houden (23).”

5.3.2

Niettemin moet, voor de berekening van naar risico gewogen activa, bij modellen voor de rating van banken telkens worden uitgegaan van het meest actuele risiconiveau in verband met die duurzame activa, zodat een hoog niveau van consumentenbescherming gewaarborgd wordt.

5.3.3

Derhalve is het nodig de reikwijdte van de zogenoemde „groene ondersteuningsfactor” beter af te bakenen en daarbij aan de hand van een nauwkeurige omschrijving van ‘groene investeringen’ te zorgen voor volledig en duidelijk feitenmateriaal. Verantwoord onderzoek en verantwoorde innovatie (Engelse afkorting: RRI), in het kader van Horizon 2020 en het komende Horizon Europa-programma, zou een uitstekende manier kunnen zijn om tot wetenschappelijke resultaten te komen.

5.3.4

Kortom, om de veerkracht en de financiële stabiliteit te behouden, vereist dit nieuwe scenario een goed beheer van financiële risico's, waarbij rekening wordt gehouden met de ESG-impact op het financiële rendement, en waarbij de regels middels een dynamisch proces worden aangepast. Zoals vermeld in de resolutie van het Europees Parlement over duurzame financiering (24) moet de Commissie ijveren voor de opname van duurzaamheidsrisico’s in het kader van Bazel IV.

6.   Transparantie en langetermijndenken stimuleren

6.1.1

Voor duurzame financieringen zijn stimulansen nodig die kapitaalstromen sturen naar waar er behoefte is aan investeringen, zodat er wordt gezorgd voor een billijke ecologische en sociale transitie in Europa. Op die manier, met zijn voortrekkersrol als het op waarden aankomt, kan Europa het Europese bedrijfsleven een concurrentievoordeel bieden.

6.2   Openbaarmaking en verslaglegging

6.2.1

Het EESC merkt op dat de EU-richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie is omgezet op een weinig ambitieuze en niet-gestroomlijnde manier, waarbij alleen grote ondernemingen de gevolgen voelden. De omzetting heeft nauwelijks bijdragen tot eerlijke, alomvattende duurzame investeringen in Europa.

6.2.2

Duurzaamheid brengt een aantal nieuwe zorgen en uitdagingen met zich mee wanneer het gaat om de openbaarmaking van niet-financiële informatie, zoals digitalisering, nieuwe metingen, standaardisering, verplichte taken, nieuwe duurzame economische modellen enz. De taxonomie en de methode voor verslaglegging moeten zoveel mogelijk worden gestandaardiseerd en de regels moeten worden aangepast met het oog op meer en beter beschikbare niet-financiële informatie. Regelgevende instanties en markttoezichthouders zouden zo een beter zicht krijgen op de mondiale markttrends en beter in staat zijn daarnaar te handelen. De huidige fase wordt „geschiktheidscontrole” genoemd en zal rekening houden met overwegingen in overeenstemming met de taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie van de Raad voor financiële stabiliteit, na de openbare raadpleging die de Commissie heeft opgestart.

6.2.3

Wat crowdfundingplatforms betreft, dienen vanuit boekhoudkundig oogpunt (25) op het blad met essentiële beleggersinformatie („key investment information sheet”) ook de belangrijkste immateriële maar in financieel opzicht concrete risico's en voordelen in verband met het financieren van een crowdfundingproject te worden vermeld.

6.2.4

Het EESC steunt tevens de resolutie van het Europees Parlement over de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS 9) (26), en dringt aan op een effectbeoordeling over IFRS'en inzake duurzame beleggingen.

6.2.5

Het EESC is ingenomen met het feit dat de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) de gevolgen van nieuwe of herziene IFRS'en voor duurzame beleggingen zal moeten beoordelen en zal moeten onderzoeken of er andere boekhoudkundige behandelingen mogelijk zijn.

6.2.6

Het EESC beveelt ook aan dat de Commissie de ESMA verzoekt om:

de huidige praktijken op de markt van kredietbeoordelaars te evalueren, en te bekijken in welke mate ESG-overwegingen in aanmerking worden genomen;

gegevens over ecologische en sociale duurzaamheid in haar richtsnoeren inzake door kredietbeoordelaars te verstrekken informatie op te nemen, en waar nodig bijkomende maatregelen te overwegen.

6.3   Corporate governance en overmatig kortetermijndenken op de kapitaalmarkt

6.3.1

Veel beleggers willen weten of een bedrijf correcte en transparante boekhoudmethodes toepast, en of gewone aandeelhouders mogen meestemmen over belangrijke kwesties. Zij willen tevens dat bedrijven belangenconflicten bij de aanstelling van leden van de raad van bestuur, kredietbeoordelaars en auditors vermijden.

6.3.2

Het is tijd dat niet alleen de factoren E (ecologisch) en S (sociaal) (normen, labels, groene en sociale ondersteuningsfactor voor prudentiële vereisten, duurzaamheidsbenchmarks), maar ook de factor G (governance) ernstig worden genomen, zodat bedrijven die verzuimen transparant te zijn over cruciale aspecten, zoals budgettaire governance, mensenrechten, corruptie, witwassen van geld en andere illegale activiteiten, al hun voordelen en hun duurzame ranking verliezen.

7.   Uitvoering van het actieplan

7.1

Het EESC dringt erop aan dat de acties van alle betrokken Europese instellingen, instanties en mechanismen op elkaar worden afgestemd, en dat zij zo nodig hun respectieve mandaten aanpassen aan het tijdschema van de uitvoering van het actieplan.

7.2

Onzekerheid over de toekomst en het gebrek aan openheid over langetermijnrisico's vormen een aanzienlijke belemmering voor het maken van langetermijnanalyses (slechts enkele analyses bestrijken een periode van meer dan 5 jaar).

7.3

De Europese toezichthoudende autoriteiten zouden een volwaardige rol moeten spelen bij het monitoren van duurzaamheid. Met het oog op een gemeenschappelijke EU-methode voor scenarioanalyses zouden ESG-risicofactoren op langere termijn moeten worden bestudeerd, en deze zouden geleidelijk kunnen worden meegenomen in de stresstests van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB).

7.4

Ten slotte moet de Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders (IOSCO) internationale normen voor regelgeving en toezicht (27) op het gebied van duurzame financiering ontwikkelen en de naleving ervan bevorderen om wereldwijde consistentie in de nieuwe duurzaamheidsarchitectuur te bewerkstelligen.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Zie het Actieplan: duurzame groei financieren (COM(2018) 97 final), hoofdstuk 6.

(2)  Zie de ontwerptaxonomie van de EIB: https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/180131-sustainable-finance-final-report-annex-3_en.pdf

(3)  Een materialiteitskader analyseert de factoren die het meest relevant zijn voor de financiële prestaties van de bedrijven’ met inbegrip van duurzaamheidsfactoren van financieel materieel belang.

(4)  Gedekte obligaties zijn schuldinstrumenten die door kredietinstellingen worden uitgegeven en worden zeker gesteld door een afgezonderde pool activa waarop obligatiehouders als preferente crediteuren direct verhaal kunnen nemen. Zie de nieuwe reguleringsvoorstellen COM(2018) 93 final, 2018/0042 (COD) en COM(2018) 94 final, 2018/043 (COD).

(5)  Het kader van Bazel is een internationaal regelgevingsakkoord dat een reeks hervormingen heeft ingevoerd om de regelgeving, het toezicht en het risicobeheer binnen de banksector te verbeteren. Alle normen van het Bazelse Comité zijn minimumeisen die gelden voor internationaal opererende banken, en daarom zullen ook in dit kader bepalingen voor duurzaamheid ertoe bijdragen dat wereldwijd dezelfde koers wordt aangehouden. https://www.bis.org/bcbs/basel3.html

(6)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=uriserv%3AOJ.L_.2016.078.01.0011.01.ENG

(7)  Zie voor het uitgebreide standpunt van het EESC-advies ECO/460 over het MFK na 2020 (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106).

(8)  De Europese Commissie heeft voorgesteld dat minimaal 25 % van de EU-uitgaven zou moeten bijdragen aan de klimaatdoelstellingen voor de periode 2021-2027 (in de periode 2014-2020 was dat 20 %).

(9)  https://www.morganstanley.com/pub/content/dam/msdotcom/ideas/sustainable-signals/pdf/Sustainable_Signals_Whitepaper.pdf

(10)  Zie het IOSCO/OESO-rapport The Application of Behavioural Insights to Financial Literacy and Investor Education Programmes and Initiatives.

(11)  Supra, Actieplan, Achtergrond, punt 1.1

(12)  Het doel is te bepalen hoe het systeem van de Verenigde Naties het gebruik van deze technologieën zal ondersteunen om de uitvoering van de agenda voor duurzame ontwikkeling voor 2030 te versnellen en de aanpassing ervan aan de waarden die zijn vastgelegd in het VN-Handvest, de Universele verklaring van de rechten van de mens en de normen en standaarden van het internationaal recht te vergemakkelijken. http://www.un.org/en/newtechnologies/images/pdf/SGs-Strategy-on-New-Technologies.pdf

(13)  Zie EESC-advies over actieplan van de Commissie over Financiële technologie (Fin Tech) (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 61).

(14)  COP 21: VN-klimaatconferentie 2015

(15)  Zie met name de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten, het Handvest van de grondrechten van de EU en de fundamentele arbeidsnormen van de IAO.

(16)  Zie de OESO-aanbeveling inzake een gemeenschappelijke aanpak van door de overheid gesteunde exportkredieten en de in acht te nemen zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied.

(17)  Zoals genoemd in Richtlijn 2003/87/EG, bijlage 1 — gewijzigd bij Richtlijn 2009/29.

(18)  Verordening betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013.

(19)  Zie het advies van het EESC over financiële diensten voor de consument (PB C 434 van 15.12.2017, blz. 51).

(20)  Op basis van de „belangrijkste beginselen voor vergelijkingsinstrumenten”.

(21)  In de OESO-landen waren activa in publieke en particuliere pensioenregelingen eind 2016 goed voor meer dan 38 biljoen USD.

(22)  Zie EESC-advies ECO/466 — Duurzaamheidsverplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders, paragraaf 3.8. (zie blz. 97 van dit Publicatieblad).

(23)  Zie het EESC-advies over de voltooiing van de bankenunie (PB C 237, 6.7.2018, blz. 46).

(24)  http://www.europarl.europa.eu/news/en/press-room/20180529IPR04517/meps-back-resolution-on-sustainable-finance

(25)  De posten in de jaarrekening zijn van materieel belang indien zij de economische beslissingen van de gebruikers zouden kunnen beïnvloeden. Het materialiteitsbegrip is het algemeen aanvaarde boekhoudbeginsel dat rapporterende ondernemingen al deze zaken moeten vermelden. https://www.business-case-analysis.com/materiality-concept.html

(26)  http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P8-TA-2016-0381+0+DOC+XML+V0//NL

(27)  Zie Methodology for Assessing Implementation of the IOSCO Objectives and Principles of Securities Regulation.


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/83


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

(COM(2018) 375 final — 2018/0196 (COD))

(2019/C 62/13)

Rapporteur:

Stefano MALLIA

Raadpleging

Europees Parlement, 11.6.2018

Europese Raad, 19.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 177, artikel 304, en artikel 322, lid 1, VWEU

 

 

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

3.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

111/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het cohesiebeleid is een van de meest tastbare beleidslijnen van de EU; de effecten ervan zijn direct merkbaar in het dagelijks leven van de burgers. In het licht hiervan verwerpt het EESC het voorstel van de Commissie om de EU-begroting in reële termen met 10 % te verlagen ten stelligste. Het dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan te zoeken naar manieren om de begroting op het niveau van de programmeringsperiode 204-2020 te kunnen handhaven (prijzen van 2020).

1.2.

Het EESC vindt dat er een duidelijke politieke strategie nodig is die is afgestemd op de globale vastleggingen van de EU. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan de Europa 2020-strategie te vernieuwen en de prioriteiten van de nieuwe verordening gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) af te stemmen op deze nieuwe strategie. Ook zou het EESC graag zien dat de Commissie de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) doeltreffend integreert in de verordeningen die verband houden met het cohesiebeleid, door erop toe te zien dat zij in alle prioriteiten van de fondsen terug te vinden zijn.

1.3.

Het EESC is van mening dat de economische omstandigheden die bij de GB-verordening worden ingevoerd (macro-economische conditionaliteit, minder medefinanciering enz.) te rigide zijn en schadelijk kunnen zijn voor investeringen. Derhalve:

verwerpt het EESC de macro-economische conditionaliteit, omdat die regio’s en burgers bestraft die geen blaam treft voor op nationaal en Europees niveau genomen macro-economische beslissingen;

verzoekt het EESC de Commissie om de vrijmakingsvoorschriften te handhaven op N+3;

verzoekt het de Commissie opnieuw te overwegen om de medefinancieringspercentages te verhogen.

1.4.

Het EESC stelt de inspanningen op het gebied van vereenvoudiging, flexibiliteit en doeltreffendheid zeer op prijs; deze wijzen in de goede richting. Het valt evenwel te betreuren dat het nieuwe rulebook niet één set regels is.

1.5.

De voorschriften inzake thematische concentratie zijn in de ogen van het EESC te streng. Het stelt voor dat de lidstaten een van de beleidsdoelstellingen kiezen en wijst er in dit verband op dat pasklare oplossingen voor specifieke problemen het best kunnen worden gerealiseerd met beleidsdoelstelling 5.

1.6.

Het EESC beveelt de Commissie aan de benodigde instrumenten te ontwikkelen aan de hand waarvan gebieden met permanente en structurele nadelen (eilanden, berggebieden enz. (1)) doeltreffend het hoofd kunnen bieden aan hun specifieke en complexe problemen. De bevoegdheid hiervoor kan niet alleen bij de nationale autoriteiten berusten. Ook zou het EESC graag zien dat projecten op dit gebied worden ondersteund door hogere medefinancieringspercentages.

1.7.

Er moeten ad-hocoplossingen worden uitgewerkt voor de landen of regio’s die in de programmeringsperiode 2007-2013 werden aangemerkt als convergentieregio’s en tijdens de periode 2014-2020 profiteerden van een medefinancieringspercentage van 80 %, en die nu zullen worden aangemerkt als overgangsregio’s voor de periode 2021-2027, tegen een medefinancieringspercentage van 55 %.

1.8.

Het EESC is van mening dat de Commissie de synergieën verder moet versterken door een manier te vinden om het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling weer op te nemen in het rulebook en door de koppeling met het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) te versterken. Ook pleit het voor meer integratie met en tussen andere financieringsprogramma’s en -instrumenten (Horizon 2020, InvestEU enz.).

1.8.1.

Deze banden zouden ook in de programmering van de fondsen moeten worden weerspiegeld. Het EESC moedigt de lidstaten aan om meerfondsenprogramma’s uit te werken en uit te voeren waarmee de uitdagingen op een geïntegreerde manier kunnen worden aangepakt. Integratie is ook nodig waar het gaat om territoriale samenwerking; men denke aan de banden — binnen redelijke grenzen — tussen plattelands- en stedelijke gebieden, en tussen stedelijke en voorstedelijke gebieden. Een gebiedsgerichte aanpak is m.a.w. essentieel.

1.9.

Een van de belangrijkste voorwaarden voor het welslagen van het cohesiebeleid is de invoering van „multilevel en multi-actor governance”, waarbij de economische en sociale partners een stem krijgen in het besluitvormings- en uitvoeringsproces. Wat de gedragscode betreft neemt het EESC nota van de ontevredenheid bij de Europese sociale partners en vraagt het deze code te herzien en bij te werken in rechtstreeks overleg met hen. Het EESC verzoekt voorts de gedragscode bindend te maken.

1.10.

Het EESC verwerpt de schrapping van de beginselen van bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, non-discriminatie en de toegang van personen met een handicap en van duurzame ontwikkeling uit het voorstel voor een nieuwe GB-verordening. Het EESC beveelt dan ook ten zeerste aan dat artikel 7 van de huidige GB-verordening 2014-2020 wordt opgenomen in de voorgestelde nieuwe GB-verordening, en dat dit beginsel integraal wordt opgenomen in de hoofdtekst van de voorgestelde verordening inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (EFRO en CF). Voorts dringt het EESC er met klem op aan dat de toegankelijkheid voor personen met een handicap wordt opgenomen in artikel 67 — selectie van concrete acties — van de voorgestelde GB-verordening.

1.11.

Een doeltreffendere algemene communicatiestrategie is in de ogen van het EEC essentieel. Maar al te vaak worden door de EU gefinancierde projecten uitgevoerd terwijl de burgers amper of niet op de hoogte zijn van de rol die de EU daarbij speelt. Het EESC verzoekt de Commissie dan ook om een effectievere voorlichtingsstrategie op te zetten voor de burgers en de verschillende begunstigden.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC betreurt ten zeerste dat de begroting van het cohesiebeleid in reële termen met 10 % is verlaagd. Het EESC wijst de voorgestelde bezuiniging op de EU-begroting dan ook ten stelligste af en stelt voor dat de lidstaten zoeken naar manieren om de begroting op het niveau van 2020 te handhaven.

2.2.

Het cohesiebeleid is een van de belangrijkste instrumenten om de burgers te betrekken bij het streven naar Europese integratie. Het cohesiebeleid heeft duidelijk een meerwaarde voor het creëren van banen, duurzame groei en moderne infrastructuur, het wegnemen van structurele belemmeringen, het stimuleren van menselijk kapitaal en het verbeteren van de levenskwaliteit van mensen. Daarom is het EESC bijzonder ingenomen met het feit dat alle regio’s in aanmerking komen voor financiering.

2.2.1.

Het EU-cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van een Europese investeringsstrategie, met een sterke plaatselijke aanpak, teneinde elke regio de nodige instrumenten in handen te geven om het concurrentievermogen te versterken. Het moet een economische en structurele transformatie teweegbrengen, om in alle regio’s een stevige basis te leggen uitgaande van hun sterke punten (2).

2.3.

Het EESC neemt er nota van dat de nieuwe aanpak, ofschoon die nog steeds stoelt op drie categorieën (minder ontwikkelde, overgangs- en meer ontwikkelde regio’s), meer op maat gesneden is. Hoewel het model voor de toewijzing van de middelen nog steeds hoofdzakelijk gebaseerd is op het bbp per hoofd van de bevolking, zijn er nieuwe criteria toegevoegd (jeugdwerkloosheid, laaggeschoolden, klimaatverandering en de opvang en integratie van migranten). Dit is een betere afspiegeling van de werkelijkheid ter plekke, hoewel het EESC van mening is dat er — in overeenstemming met de effectbeoordeling waarom door de Raad voor regelgevingstoetsing werd verzocht (3) — meer moet worden gedaan om deze aanpak fijner af te stellen.

2.4.

Het EESC is zeer bezorgd over het voorstel van de Commissie om het medefinancieringspercentage te verlagen en de uitwerking die dit zal hebben op de betrokkenheid van minder kapitaalkrachtige begunstigden. De toevoeging van de btw als subsidiabele uitgavenpost is een goede zaak, hoewel dit in zekere zin al het geval is in de huidige periode.

2.5.

Verder moet worden opgemerkt dat er gevallen zijn waarin landen of regio’s die in de programmeringsperiode 2007-2013 werden aangemerkt als convergentieregio’s en tijdens de periode 2014-2020 profiteerden van een medefinancieringspercentage van 80 % nu worden aangemerkt als overgangsregio’s voor de periode 2021-2027, tegen een medefinancieringspercentage van 55 %, wat een aanzienlijke daling van de medefinanciering inhoudt. Het EESC vindt dat er een specifieke aanpak moet komen voor dit soort gevallen. Bovendien moet worden opgemerkt dat begunstigden in projecten met particuliere financiering alleen medefinanciering ontvangen voor het publieke deel.

2.6.

De prioriteit van de EU met het oog op de ultraperifere regio’s moet zijn dat hun banden met het Europese continent worden aangehaald en dat hun burgers zich meer betrokken gaan voelen bij het Europese project (4). Het EESC is ingenomen met het feit dat de ultraperifere regio’s blijven profiteren van speciale EU-steun.

2.7.

Het EESC betreurt evenwel dat het cohesiebeleid nog steeds geen alomvattende oplossingen biedt voor de uitdagingen van de specifieke gebieden die worden genoemd in artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (5). Uit studies blijkt dat centrale overheden niet altijd maatregelen treffen voor de specifieke gebieden als bedoeld in artikel 174. Het EESC vindt daarom dat de Commissie de betrokkenheid van regionale en lokale belanghebbenden bij de door de lidstaten gekozen aanpak voor deze gebieden moet aanmoedigen, met inachtneming van de ter plaatse geldende institutionele en juridische kaders.

3.   Algemene beginselen

3.1.

Het EESC verwerpt de schrapping van de beginselen van bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, non-discriminatie en de toegang van personen met een handicap en van duurzame ontwikkeling uit het voorstel voor een nieuwe GB-verordening. Het EU-acquis heeft voor deze elementen een horizontale aanpak ontwikkeld in de programmering en uitvoering van de fondsen (artikel 7 van de huidige GB-verordening en artikel 16 van de GB-verordening voor 2007-2013).

3.1.1.

Het EESC beveelt dan ook ten zeerste aan dat artikel 7 van de huidige GB-verordening 2014-2020 wordt opgenomen in de voorgestelde nieuwe GB-verordening, en dat dit beginsel integraal wordt opgenomen in de hoofdtekst van de voorgestelde verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds. Voorts dringt het EESC er met klem op aan dat de toegankelijkheid voor personen met een handicap wordt opgenomen in artikel 67 — selectie van concrete acties — van de voorgestelde GB-verordening.

3.2.

Aangezien de EU partij is bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap acht het EESC het passend om dit verdrag op te nemen in de rechtsgrondslag van het voorstel voor een GB-verordening.

3.3.

Het EESC is ervan overtuigd dat een echt partnerschap op alle niveaus, met de economische en sociale partners en belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie achteraf van de programma’s en projecten van het EU-cohesiebeleid ten goede komt aan de kwaliteit en de efficiënte uitvoering ervan. Het EESC heeft zelf om een gedragscode inzake partnerschap gevraagd. Daarom staat het onvoorwaardelijk achter het initiatief van de Commissie en stemt het in met de voorgestelde aanbevelingen (artikel 6) (6). Het merkt evenwel op dat het voorstel van de Commissie mogelijk verder moet worden afgesteld om rekening te houden met de sectorspecifieke uitdagingen (met name op het gebied van de nationale veiligheid) die de migratie- en veiligheidsprogramma’s met zich meebrengen.

3.4.

Het EESC is ervan overtuigd dat partnerschap tussen de bestuurlijke autoriteiten en de economische en sociale actoren op regionaal, nationaal en EU-niveau, in de vorm van multilevel en multi-actor governance, een essentiële voorwaarde is voor het slagen van het cohesiebeleid. Dit moet de basisvoorwaarde zijn voor de toekenning van partnerschapsovereenkomsten en Europese fondsen. Het EESC is ingenomen met de nieuwe bindende formulering en vraagt de wetgever uitdrukkelijk om de huidige formulering „betrekken” te handhaven.

3.5.

Wat de gedragscode betreft heeft het EESC nota genomen van de ontevredenheid bij de Europese sociale partners en vraagt het deze code te herzien en bij te werken in rechtstreeks overleg met hen. Het EESC verzoekt de gedragscode bindend te maken.

3.6.

Om de vaardigheden en de doeltreffendheid van het partnerschap te versterken roept het EESC op maatregelen op het gebied van capaciteitsopbouw en technische bijstand te treffen voor de in artikel 6 genoemde partners. Het EESC zou ook graag zien dat er een jaarlijks mechanisme voor de raadpleging van de desbetreffende partners wordt opgezet.

3.7.

Het EESC is het ermee eens dat ieder lid van het toezichtcomité één stem kan uitbrengen. Om te zorgen voor een billijk evenwicht in de besluitvorming moeten de stemmen als volgt worden gewogen: 50 % voor de bestuurlijke autoriteiten en de autoriteiten als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), en 50 % voor de economische en sociale partners als bedoeld onder b) en c). Het EESC merkt op dat dit voorstel mogelijk verder moet worden afgesteld om rekening te houden met gevoelige kwesties, bijvoorbeeld in verband met de nationale veiligheid.

4.   Vereenvoudiging

4.1.

Het EESC vindt het van het allergrootste belang om de onnodige administratieve last voor begunstigden aanzienlijk te verminderen en tegelijkertijd een hoog niveau van wettigheid en regelmatigheid te blijven waarborgen. Het EESC erkent en verwelkomt het feit dat in het voorstel van de Commissie verschillende malen aandacht wordt besteed aan vereenvoudiging.

4.2.

Het EESC stelt voor stelselmatig het „eenmaligheidsbeginsel” van de Small Business Act toe te passen om ervoor te zorgen dat projectbeheerders de administratieve, audit- en controlestukken slechts één keer hoeven in te dienen bij de rechtstreekse bevoegde beheersautoriteit, die de documenten vervolgens moet doorsturen naar de nationale en Europese beheersautoriteiten.

4.3.

Het EESC beveelt voorts aan een minimaal, versimpeld controle- en auditsysteem in te voeren voor zeer kleine projecten: wanneer de eerste beheersautoriteit vaststelt en verklaart dat de verwachte resultaten zijn behaald, is er geen verdere controle of audit nodig.

4.4.

Het gaat te ver om de GB-verordening te bestempelen als een enkele set regels. Hoewel er zeven fondsen in zijn opgenomen, is er door het grote aantal „uitzonderingen op de regel” sprake van een gebrek aan samenhang; er gelden vaak afwijkende bepalingen, zoals bijvoorbeeld voor het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa. In overeenstemming met de conclusies van de groep op hoog niveau voor vereenvoudiging na 2020 (7), is het EESC van mening dat het regelgevingspakket sterk vereenvoudigd moet worden en dat microbeheer van de fondsen moet worden vermeden.

4.5.

Het EESC neemt nota van de opneming van de nieuwe fondsen ter bestrijding van de migratiecrisis en voor de aanpak van veiligheidsproblemen (8) in de GB-verordening, maar betreurt ten zeerste dat het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling geen deel uitmaakt van het rulebook en dat de banden met het ESF+ minder sterk zijn dan met het vorige fonds. Het EESC verzoekt de Commissie deze beslissing te heroverwegen.

4.6.

Het EESC is het ermee eens dat prioriteit moet worden gegeven aan het schorsen van vastleggingen en niet van betalingen om verergering van crises te voorkomen. Betalingen mogen alleen worden geschorst wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden en in het geval van significante niet-naleving.

5.   Flexibiliteit

5.1.

Om het opzetten van bedrijven en groei te vergemakkelijken, moet de EU hervormingen ondersteunen die gericht zijn op een investeringsvriendelijk klimaat waarin bedrijven tot bloei kunnen komen, en moet zij de randvoorwaarden voor ondernemerschap verbeteren. Cohesiemiddelen moeten worden gebruikt om startende bedrijven en nieuwe innovatieve kmo’s beter in staat stellen om te groeien en om de opvolging binnen familiebedrijven te vergemakkelijken. In dit verband vindt het EESC dat het cohesiebeleid een stabiel maar flexibel kader moet bieden (9).

5.2.

Ten aanzien van de verplichte overdracht van middelen naar de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) merkt het EESC op dat het totale over te dragen bedrag op het huidige niveau is gebleven, terwijl de totale financiering met 10 % is verminderd. Zodoende is het percentage van de totale overgedragen middelen in feite hoger dan in de huidige programmeringsperiode. Het EESC is het met de algemene benadering eens, mits de totale begroting voor het cohesiebeleid wordt gehandhaafd op het niveau van 2014-2020.

5.3.

Bovendien worden momenteel alle naar de CEF overgedragen middelen per lidstaat afgebakend. Het voorstel voor de nieuwe periode is om slechts 70 % af te bakenen voor de betreffende lidstaat en 30 % te bestemmen voor projecten naar keuze van de Commissie. Het EESC is sterk gekant tegen deze voorgestelde benadering.

5.4.

Het EESC is ingenomen met het feit dat de specifieke regels voor inkomstengenererende investeringen worden afgeschaft. Het EESC merkt ook op dat er geen procedure voor grote projecten is (in plaats daarvan worden de strategische projecten gevolgd door het toezichtcomité). Hoewel dit op zich een welkome ontwikkeling is, vraagt het EESC zich af hoe de deugdelijkheid van grote projecten nog kan worden gewaarborgd.

5.5.

Het EESC is ook ingenomen met de mogelijkheid om programmadoelen en -middelen aan te passen in het licht van veranderende omstandigheden zodat het vanaf dag één van een natuurramp mogelijk wordt om EU-middelen te mobiliseren (10).

5.6.

Het EESC is het ermee eens dat de aanzienlijke investeringskloof niet kan worden gedicht met subsidies alleen. Subsidies kunnen doeltreffend worden aangevuld met financieringsinstrumenten, waarvan een hefboomwerking uitgaat en die dichter bij de markt staan. Het EESC is derhalve ingenomen met het feit dat het makkelijker wordt om subsidies met financieringsinstrumenten te combineren en dat het nieuwe kader voorts speciale bepalingen omvat om meer particulier kapitaal aan te trekken.

5.7.

Het EESC steunt de vereenvoudiging van de technische bijstand van de lidstaten en wijst erop dat ook de in artikel 6 bedoelde partners hiervan gebruik moeten kunnen maken.

6.   Doeltreffendheid

6.1.

Het EESC betreurt het dat de Commissie nog geen participatief proces is gestart dat moet uitmonden in een overkoepelende en geïntegreerde strategie voor een duurzaam Europa in 2030 en daarna. Het is de vraag op welke prioriteiten de Commissie de partnerschapovereenkomst en de operationele programma’s van de lidstaten wil afstemmen.

6.2.

Het EESC beveelt de Commissie aan om het cohesiebeleid af te stemmen op de VN-agenda 2030 en om de bijbehorende doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling op te nemen in de hoofdtekst van de GB-verordening, die alle fondsen dekt.

6.3.

Het EESC heeft bedenkingen bij de nieuwe regels met betrekking tot thematische concentratie. Het vindt de concentratie van middelen op twee prioriteiten te beperkend en is bezorgd over de pasklare benadering waar de Commissie in dit verband voor kiest. Het EESC is van mening dat de thematische concentratie flexibel genoeg moet zijn om ervoor te zorgen dat de financieringsprioriteiten kunnen voorzien in de verschillende nationale en regionale ontwikkelingsbehoeften.

6.4.

Het EESC is ingenomen met de sterkere koppeling met het Europees Semester aan de hand van de landspecifieke aanbevelingen (11). Het EESC verwerpt evenwel de macro-economische conditionaliteit, omdat die regio’s en burgers bestraft die geen blaam treft voor op nationaal en Europees niveau genomen macro-economische beslissingen (12). Het EESC is het ermee eens dat het ook belangrijk is om te zorgen voor volledige complementariteit en coördinatie met het nieuwe, verbeterde steunprogramma voor hervormingen.

6.5.

Het EESC waardeert de versterkte synergieën tussen bepaalde programma’s („excellentiekeur”), omdat die de toegang tot financiering kunnen helpen vergemakkelijken, maar vindt het voorstel in de meeste gevallen niet duidelijk genoeg (bijvoorbeeld wanneer de structuurfondsen in het kader van vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling kunnen worden gecombineerd met het Elfpo).

6.6.

Wat betreft de vrijmakingsvoorschriften betreurt het EESC dat de huidige regel van N+3 in het voorstel wordt gewijzigd in een N+2-regel; het EESC verzoekt de Commissie dit voornemen te heroverwegen. Het EESC wil rekening houden met de behoeften van de landen die moeite hebben gehad met de uitvoering van de programma’s en wil hun meer en niet minder flexibiliteit bieden.

6.7.

Bovendien moet worden opgemerkt dat de administratieve capaciteit van met name de kleine lidstaten en regio’s onder grote druk kan komen te staan tijdens de beginfase van de periode 2021-2027. De context hierbij is dat de lidstaten, terwijl zij nog bezig zijn de huidige programmeringsperiode af te sluiten, onder druk komen te staan om te beginnen met de uitvoering van de laatste twee jaren van de nieuwe programmeringsperiode (door de 5 + 2-aanpak), opgeteld bij de N+2-regel en de verminderde voorfinanciering.

6.8.

Het is voor kleine en micro-ondernemingen en maatschappelijke organisaties niet altijd eenvoudig om gebruik te maken van de mogelijkheden van de Europese fondsen in het algemeen. Het EESC zou dan ook graag zien dat steun wordt verleend aan acties die hun toegang tot informatie verbeteren, coaching en begeleiding bieden en hun capaciteit om actie te ondernemen vergroten.

7.   Programmering en uitvoering

7.1.

Het EESC is ingenomen met het feit dat het aantal beleidsdoelstellingen wordt verminderd en dat deze flexibeler lijken te zijn dan de vorige beleidsdoelstellingen, maar betreurt dat ze niet zijn ingebed in een breder strategisch kader.

7.2.

Het EESC is bijzonder ingenomen met de nieuwe beleidsdoelstelling nr. 5 getiteld „Een Europa dat dichter bij de burger staat”. Het EESC hoopt dat de lidstaten — de naam van deze doelstelling (en de vereisten van artikel 17, lid 3, onder g)) indachtig — hun programma’s in het kader van deze doelstelling zullen voorbereiden en uitvoeren in nauwe samenwerking met burgers, economische en sociale partners en maatschappelijke organisaties.

7.3.

Het EESC is bezorgd om het feit dat in eerste instantie alleen de eerste vijf jaar worden geprogrammeerd. Het EESC ziet in welke voordelen deze benadering met zich meebrengt, maar vreest dat deze een zware administratieve last kan worden voor de autoriteiten, die ook al het risico lopen dat zij niet voldoen aan de vrijmakingsvoorschriften.

7.4.

De vereenvoudiging van de programmeringsdocumenten (partnerschapsovereenkomst en operationele programma’s) is een welkome zaak. Het EESC onderschrijft met name de vereenvoudiging van de partnerschapsovereenkomst en meent dat hiervan een strategisch document op hoog niveau moet worden gemaakt. Vandaar dat inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat de programma’s van de lidstaten blijven aansluiten op de EU-prioriteiten en onderlinge synergieën blijven vertonen. Tevens is het EESC ingenomen met de vereenvoudiging van de gedelegeerde handelingen. Om overregulering door de beheersautoriteiten te voorkomen zou de Commissie de Europese economische en sociale actoren moeten betrekken bij de formulering van de gedelegeerde handelingen.

7.5.

Het EESC vind het essentieel om eenvoudige oplossingen voor te stellen om de verschillende aan het cohesiebeleid gerelateerde initiatieven (strategieën en programma’s) van de verschillende bestuurslagen met elkaar te verbinden, zowel horizontaal (bijv. macro-regionale strategieën met transnationale programma’s) als verticaal (tussen de verschillende bestuurslagen). Om deze reden is het EESC ingenomen met artikel 17 en moedigt het de Commissie aan op deze weg verder te gaan.

7.6.

Tegenwoordig woont meer dan de helft van de wereldbevolking in steden, en dat percentage zal naar verwachting stijgen naar 70 % tegen 2050 (13). Het EESC is derhalve ingenomen met de hogere EFRO-oormerking voor geïntegreerde duurzame stadsontwikkeling, maar betreurt dat die niet wordt uitgebreid naar het ESF+.

7.7.

Het EESC meent dat geïntegreerde territoriale strategieën de juiste aanpak vormen voor territoriale ontwikkeling en de lokale spelers in staat stellen hun mogelijkheden en specifieke behoeften in kaart te brengen, zodat zij partnerschappen kunnen aangaan om daaraan te voldoen. Deze vorm van goed bestuur moet zo veel mogelijk worden aangemoedigd en versterkt. Het is in dit verband een goede zaak dat de partners overeenkomstig artikel 6 moeten worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de territoriale strategieën.

7.8.

Ook is het EESC ingenomen met het nieuwe „ander[e] territoriaal instrument” dat wordt genoemd in artikel 22, onder c), omdat een dergelijk instrument de identificatie en uitvoering van op maat gesneden, bij de lokale situatie passende oplossingen mogelijk kan maken, maar betreurt dat het gebruik ervan beperkt is tot beleidsdoelstelling nr. 5. Een dergelijk instrument moet beschikbaar zijn voor alle beleidsdoelstellingen. Aangezien de uitleg bij dit instrument vrij vaag is, beveelt het EESC de Commissie aan hier verder op in te gaan om de lidstaten aan te moedigen deze optie volledig te benutten.

7.9.

Voor een betere aansluiting op de werkelijkheid en om ervoor te zorgen dat de lokale belangen in aanmerking worden genomen in de acties van het nieuwe Europees Urban-initiatief vindt het EESC dat het maatschappelijk middenveld een grote rol moet gaan spelen in de bestuursstructuur van dat initiatief en daarin moet worden vertegenwoordigd. Het EESC is een groot voorstander van de invoering van een dergelijk governance-mechanisme op Europees niveau, waarbij ook de relevante maatschappelijke organisaties zouden worden betrokken.

7.10.

Het zijn de maatregelen in het kader van het cohesiebeleid die het best zichtbaar zijn voor de burgers en de economische en sociale actoren. Ondersteuning van bepaalde acties is een van de meest efficiënte manieren om de strijd tegen euroscepticisme en anti-Europese bewegingen aan te binden. Vandaar dat directe en vlot toegankelijke informatie moet worden verstrekt die is afgestemd op de beroepsactiviteit van de betrokkenen, bijvoorbeeld met richtsnoeren voor goede praktijken. Het EESC verzoekt de Commissie om samen met alle partners een strategisch communicatieplan uit te werken.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(2)  https://www.businesseurope.eu/sites/buseur/files/media/position_papers/ecofin/2017-06-09_eu_cohesion_policy.pdf

(3)  SEC(2018) 268.

(4)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 52.

(5)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 9.

(6)  PB C 44 van 15.2.2013, blz. 23.

(7)  http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/newsroom/pdf/simplification_proposals.pdf.

(8)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 63.

(9)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 1.

(10)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 38.

(11)  https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/qe-02-17-362-en-n.pdf en https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/qe-01-14-110-en-c.pdf.

(12)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 30.

(13)  http://www.un.org/en/development/desa/news/population/world-urbanization-prospects-2014.html.


15.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/90


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

(COM(2018) 372 final — 2018/0197 (COD))

(2019/C 62/14)

Rapporteur:

Ioannis VARDAKASTANIS

Corapporteur:

Ester VITALE

Raadpleging

Europees Parlement, 11.6.2018

Europese Raad, 19.6.2018

Rechtsgrondslag

Artikelen 177, 178, 304, en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

3.10.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

138/0/1

Dit EESC-advies heeft betrekking op het voorstel van de Europese Commissie van 29 mei 2018 voor een verordening van de Raad en het Europees Parlement (1) inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds voor de periode 2021-2027. Het advies bevat ook enkele korte opmerkingen over sommige bepalingen van de voorgestelde verordening gemeenschappelijke bepalingen (VGB) (2) die rechtstreeks betrekking hebben op relevante aspecten van de opzet, de inhoud, de onderlinge afstemming en de verdere tenuitvoerlegging van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF).

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC bevestigt zijn sterke gehechtheid aan en geloof in het cohesiebeleid, en is van mening dat dit beleid een belangrijk instrument is om de EU dichter bij haar burgers te brengen en verschillen tussen de EU-regio’s en ongelijkheden tussen burgers aan te pakken.

1.2.

Het EESC is zich bewust van de redenering van de Commissie, maar is het volstrekt oneens met de bezuinigingen op het cohesiebeleid in het algemeen, en met name de bezuinigingen van 12 % op het EFRO en 46 % op het CF. Het EESC verzoekt de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad de ontwerpbegroting derhalve te verhogen om in ieder geval dezelfde middelen in constante prijzen te handhaven als in het huidige financieel kader.

1.3.

Het EESC onderstreept dat de verlaging van de Europese medefinancieringspercentages de uitvoering van projecten zal belemmeren, met name van projecten die door lidstaten worden uitgevoerd die te kampen hebben met begrotingsproblemen, en uiteraard ook de lidstaten die het zwaarst door de crisis zijn getroffen.

1.4.

Het EESC verzoekt de Commissie de cofinancieringscriteria flexibeler te maken, zodat rekening wordt gehouden met de economische en financiële situatie van elke lidstaat en zodat uitvoering wordt gegeven aan de regel die het EESC in verschillende van zijn laatste adviezen heeft aanbevolen, nl. dat investeringsuitgaven niet worden meegeteld bij de berekening van de tekorten in het kader van het stabiliteits- en groeipact.

1.5.

Het EESC is van mening dat het voorstel van de Commissie om de N+2-regel opnieuw in te voeren niet door feitelijk bewijs wordt geschraagd, noch door de resultatenanalyse met betrekking tot de toepassing van de N+3-regel. Het EESC is het derhalve niet eens met dit voorstel en verzoekt de Commissie voor de nieuwe programmeringsperiode de N+3-regel te handhaven.

1.6.

Het EESC is verheugd over het voorstel van de Commissie inzake de vereenvoudiging van het gebruik van de fondsen wat betreft hun opzet, administratie en beheer, als gevolg waarvan de fondsen gemakkelijker en doeltreffender toegankelijk zijn. De vereenvoudiging van de fondsen mag echter geen afbreuk doen aan de beginselen en waarden die integraal deel uitmaken van het EU-acquis.

1.7.

Het EESC is ingenomen met het feit dat het voorstel van de Commissie voorziet in verbeterde multilevel governance met de nadruk op gedeeld beheer, met als gevolg een grotere participatie van maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden bij de programmering, toepassing, evaluatie en bewaking van het gebruik van de fondsen. Alle aspecten van de Europese gedragscode inzake partnerschap (EGP) dienen echter te worden geëerbiedigd en te worden versterkt in de vorm van garanties en maatregelen die de volledige tenuitvoerlegging ervan waarborgen. De naleving van de EGP zou als randvoorwaarde moeten worden beschouwd. Dit zal belanghebbenden en maatschappelijke organisaties in staat stellen een cruciale rol als bemiddelende partijen te spelen, als gevolg waarvan de afstand tussen de projecten en de uiteindelijke begunstigden wordt verkleind.

1.8.

Het EESC benadrukt dat de maatschappelijke organisaties op EU-niveau geen structurele rol spelen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. Het EESC raadt de Commissie derhalve ten zeerste aan een Europees cohesieforum van maatschappelijke organisaties op te richten met deelname van de sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden, dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties gedurende de gehele programmeringscyclus 2021-2027 jaarlijks zal raadplegen over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het cohesiebeleid.

1.9.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan met name door middel van de verordeningen inzake de gemeenschappelijke bepalingen, het EFRO en het Cohesiefonds de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) doeltreffend in het cohesiebeleid te integreren door erop toe te zien dat deze doelstellingen in alle prioriteiten van de fondsen worden opgenomen, en niet alleen met betrekking tot klimaatactie.

1.10.

Het EESC stelt voor dat op de steun voor dunbevolkte gebieden, afgelegen gebieden, kleine eilanden en berggebieden overeenkomstig de bepalingen van artikel 174 van het VWEU dezelfde vereisten van thematische concentratie, hetzelfde interventiegebied en dezelfde voordelen en uitzonderingen van toepassing zijn als op ultraperifere gebieden. De investeringsstrategieën moeten gericht zijn op de doelstellingen van macroregio’s en territoriale en grensoverschrijdende samenwerking, met name om complexe verschijnselen zoals migratie aan te pakken.

1.11.

Het EESC raadt aan voor de nieuwe programmeringsperiode de begroting voor de „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) te verhogen teneinde de opdracht en doelstellingen ervan doeltreffend te kunnen uitvoeren. Het EESC stelt bovendien voor het EFRO van voldoende steun te voorzien voor de toepassing van het grensoverschrijdend mechanisme. Het EESC is voorts van mening dat investeringsstrategieën gericht moeten zijn op de doelstellingen van de macroregio’s en zeegebieden.

1.12.

Het EESC verzoekt de Commissie om naast het bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner ook andere sociale indicatoren in aanmerking te nemen bij het classificeren van lidstaten op basis van de op hen van toepassing zijnde vereisten van thematische concentratie.

1.13.

Het EESC is voorstander van thematische concentratie maar verzoekt de Commissie tot een evenwichtige verdeling van de vereisten van thematische concentratie te komen waar het de investeringen in beleidsdoelstellingen (BD’s) betreft, aangezien de toewijzing voor BD’s 3 tot en met 5 onvoldoende lijkt om te voorzien in de sociaaleconomische behoeften en het streven Europa dichter bij de burgers te brengen.

1.14.

Het EESC betreurt het feit dat geen van de onderhavige door de Commissie voorgestelde verordeningen de horizontale integratie van gelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid voor personen met een handicap behelzen. Het beveelt dan ook ten zeerste aan dat artikel 7 van de huidige verordening gemeenschappelijke bepalingen (VGB) 2014-2020 wordt opgenomen in de voorgestelde nieuwe VGB, en dat dit beginsel integraal wordt overgenomen in de hoofdtekst van de voorgestelde verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds. Ook beveelt het EESC ten zeerste aan om de toegankelijkheid voor personen met een handicap op te nemen in artikel 67 van de voorgestelde VGB, dat betrekking heeft op de selectie van concrete acties.

1.15.

Het EESC onderstreept dat het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) integraal moet worden opgenomen in de hoofdtekst van de voorgestelde verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds, alsook in de VGB. Het UNCRPD moet met name volledig deel uitmaken van de rechtsgrondslag van de verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds, en toegankelijkheid voor personen met een handicap moet een verplicht subsidiabiliteitscriterium worden.

1.16.

Het EESC verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het bouwen of renoveren van gesegregeerde zorginstellingen buiten het toepassingsgebied van de steunverlening uit het EFRO en het Cohesiefonds valt. In plaats daarvan dient sociale inclusie te worden bevorderd door middel van de overgang van institutionele naar door de gemeenschap gedragen zorg.

1.17.

Het EESC is ingenomen met de verbeterde coördinatie tussen de verschillende fondsen, evenals met de koppeling tussen deze fondsen, het Europees Semester en de steunprogramma’s voor structurele hervormingen.

1.18.

Het EESC is van mening dat de opname van macro-economische voorwaarden, waartoe op nationaal en Europees niveau wordt besloten, de regio’s, gemeenten, andere belanghebbenden en burgers sterk belemmert bij het gebruik van de fondsen. Vandaar dat het EESC deze volledig verwerpt en de Commissie verzoekt de opnamecriteria te herzien.

1.19.

Het EESC is van mening dat de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) binnen het cohesiebeleid een prioriteit moet vormen en niet alleen binnen het ESF+. Het dringt er dan ook sterk op aan dat minstens 10 % van de middelen wordt toegewezen aan BD 4 van het EFRO ten behoeve van het lanceren van een regionaal initiatief inzake sociale duurzaamheid en toegankelijkheid.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC beschouwt het cohesiebeleid — zoals het dat al jarenlang doet — nog altijd als een van de fundamentele pijlers voor de verwezenlijking van de integratie in de EU. Het is dan ook van mening dat in tijden van onzekerheid en toenemende populisme, nationalisme en euroscepsis, het cohesiebeleid echt een manier is om de burgers aan het EU-project te binden.

2.2.

Het EESC benadrukt dat het cohesiebeleid en de bijbehorende financieringsinstrumenten hadden kunnen worden gebruikt om de Europese burgers een nieuw en positief verhaal over het EU-project te vertellen.

2.3.

Het EESC wijst er dan ook op dat het voorstel van de Commissie politiek gezien niet ambitieus genoeg is geweest, wat zich in de voorgestelde begroting voor het MFK 2021-2027 heeft vertaald in bezuinigingen in constante prijzen van respectievelijk 12 % en 46 % ten opzichte van de huidige begrotingen van het EFRO en het Cohesiefonds. Deze bezuinigingen zijn voorgesteld ondanks het feit dat de Commissie in haar toelichting erkent dat het EFRO en het Cohesiefonds in veel landen ten minste 50 % van de overheidsinvesteringen uitmaken. De bezuinigingen zullen derhalve negatieve gevolgen hebben voor landen die hun economieën terug op koers proberen te krijgen na de crisis, alsook voor hun burgers die de bezuinigingsmaatregelen het hoofd proberen te bieden. In veel landen is nog steeds sprake van hoge armoede en ongelijkheid en in sommige gevallen nemen deze alleen maar toe, met grote verschillen tussen landen, tussen en binnen regio’s en bevolkingsgroepen, met name waar het sociale indicatoren met betrekking tot vrouwen, de Roma, personen met een handicap, ouderen enz. betreft.

2.4.

Gezien het vitaal belang van zowel het EFRO als het Cohesiefonds voor de economische en sociale ontwikkeling, alsook de cohesie van de Europese regio’s, verzoekt het EESC dat wordt gewaarborgd dat in het MFK 2021-2027 de financiering van het cohesiebeleid wordt gehandhaafd, in ieder geval met dezelfde middelen in constante prijzen als in het huidige financieel kader (3).

2.5.

Het voorstel van de Commissie om de medefinancieringspercentages voor de drie categorieën (4) regio’s te verlagen, ondermijnt het vermogen om onder gelijke voorwaarden toegang te krijgen tot en gebruik te maken van de fondsen, met name voor de lidstaten met grotere uitgavenproblemen en de lidstaten die het hardst door de crisis zijn getroffen.

2.6.

Het EESC is verheugd over de inspanningen met betrekking tot het vereenvoudigen van het cohesiebeleid en over het verlagen van het aantal doelstellingen van elf naar vijf, aangezien de middelen zo kunnen worden geconcentreerd op prioriteiten die verband houden met het concurrentievermogen van ondernemingen en de rechten van personen. Minder, duidelijkere en kortere regels mogen echter niet uitmonden in minder doeltreffende verordeningen gericht op het behalen van algemene en specifieke doelstellingen. Meer in het bijzonder mag de vereenvoudiging zoals genoemd in de voorgestelde verordening er niet toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan horizontale beginselen die integraal deel uitmaken van het Europees acquis.

2.7.

Vereenvoudiging door het harmoniseren van fondsen en het verhogen van de toegankelijkheid voor de begunstigden, met name door het beheer meer in handen van de lidstaten te leggen en meer gebruik te maken van vereenvoudigde kostenopties, is noodzakelijk om de doeltreffendheid van de investeringen te verhogen. De uitbreiding van het beginsel van één enkele audit en een grotere betrokkenheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten zullen er ook voor zorgen dat de middelen voor technische bijstand efficiënter worden besteed. Het EESC is voorts verheugd over de versterking van het beleid inzake e-cohesie en gegevensuitwisseling aangezien dit de transparantie en doeltreffendheid van het EFRO en Cohesiefonds ten goede zal komen. Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de interregionale samenwerking te versterken via de strategie voor slimme specialisatie (S3).

2.8.

Het EESC is van mening dat „Europese territoriale samenwerking” een belangrijke manier is om specifieke grensoverschrijdende regio’s te ondersteunen die vaak te kampen hebben met problemen op het gebied van infrastructuur, de levering van openbare diensten, communicatie en vervoer, onder meer als gevolg van geografische en/of historische kenmerken. Interreg dient op praktische wijze als instrument te worden ingezet voor het bevorderen van de economische en sociale convergentie van deze regio’s, subregio’s en lokale gebieden, en het EESC stelt dan ook voor de begroting voor dit instrument te verhogen. Het EESC dringt er voorts op aan dat er EFRO-middelen worden vrijgemaakt ter ondersteuning van de doeltreffende werking en toepassing van het grensoverschrijdend mechanisme.

2.9.

Hoewel gelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid voor personen met een handicap in de preambule worden genoemd, is het EESC er vast van overtuigd dat zij volledig moeten worden opgenomen in de hoofdtekst van de voorgestelde verordening inzake het EFRO en het Cohesiefonds en tot verplichte subsidiabiliteitscriteria voor financiële steun moeten worden gemaakt. Ook zou de toegankelijkheid voor personen met een handicap moeten worden opgenomen in artikel 67 van de voorgestelde VGB inzake de selectie van concrete acties (5).

2.10.

De classificatie van de regio’s volgens welke de vereisten van thematische concentratie per regio worden bepaald, is nog steeds gebaseerd op de „Berlijnmethode” en houdt alleen rekening met het bruto nationaal inkomen en het aantal inwoners van de desbetreffende regio (6). De Commissie heeft echter besloten nieuwe indicatoren voor de toewijzingsmethode op te nemen, zoals werkloosheid, nettomigratie of de uitstoot van broeikasgassen. Zelfs als deze oplossing zou bijdragen aan een meer accurate verdeling van de fondsen op basis van de behoeften van de regio’s, zouden de vereisten van thematische concentratie alsnog worden bepaald aan de hand van een classificatiemethode die geen rekening houdt met deze ongelijkheden.

2.10.1.

Dit houdt in dat veel regio’s in de lidstaten in „groep 1” mogelijk weliswaar de „juiste” toewijzing zouden krijgen ten aanzien van de ongelijkheden waar ze mee kampen, waarbij verder wordt gekeken dan het bni, maar dat zij vervolgens alsnog moeten voldoen aan de vereisten van thematische concentratie, waardoor zij mogelijk belemmerd worden bij het aanpakken van deze ongelijkheden. De toelichting in de effectbeoordeling — in antwoord op het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing (7) — met betrekking tot de keuze voor de „Berlijnmethode”, verklaart niet waarom andere relevante indicatoren niet in aanmerking zijn genomen. Het EESC verzoekt de Commissie derhalve haar standpunt te heroverwegen.

2.11.

Dunbevolkte gebieden, die worden genoemd in artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsook geïsoleerde gebieden zoals kleine eilanden, zijn regio’s die met specifieke problemen op het gebied van communicatie — waaronder internettoegang — en vervoer te maken hebben. Daarnaast is er vaak een gebrek aan sociale infrastructuur (gezondheidszorg, onderwijs enz.). Het feit dat de bevolking zo verspreid over deze regio’s woont en het gebrek aan werkgelegenheid, met een verontrustend tempo van vergrijzing tot gevolg, leiden tot een geleidelijke stijging van de kosten die samengaan met het leveren van openbare diensten, als gevolg waarvan het steeds moeilijker wordt om werkgelegenheidsprogramma’s te ontwikkelen en bedrijven aan te trekken.

2.11.1.

In het voorstel wordt een deel van de begroting aan deze regio’s toegewezen, in combinatie met de regio’s die als ultraperifere gebieden zijn ingedeeld. Volgens de classificatie van de regio’s zijn de ultraperifere gebieden echter in „groep 3” ingedeeld, waarbij geen rekening wordt gehouden met de bijzondere kenmerken van dunbevolkte gebieden, maar alleen met het bni per inwoner. Het EESC is van mening dat de problemen waar dunbevolkte en afgelegen gebieden mee te maken hebben, een bijzondere aanpak vergen in de vorm van voldoende financiële middelen en de juiste vereisten van thematische concentratie, en dat deze gebieden in aanmerking moeten komen voor dezelfde thematische concentratie, hetzelfde interventiegebied en dezelfde afwijkingen als die welke van toepassing zijn op ultraperifere gebieden.

2.12.

Het EESC is verheugd over de verbeterde coördinatie van de zeven fondsen onder gedeeld beheer — een verbetering die met name voortvloeit uit het voorstel voor de VGB — waarmee aan een belangrijke behoefte van de belanghebbenden wordt voldaan. Voor het EFRO en het Cohesiefonds is de koppeling met het steunprogramma voor structurele hervormingen (8) met name relevant aangezien deze koppeling het mogelijk maakt de uitvoering van de programma’s af te stemmen op de aanbevelingen in het kader van het Europees Semester, wanneer ze sociaal duurzaam zijn, met een verhoogde doeltreffendheid van de investeringen tot gevolg. Over deze koppeling moet specifiek worden onderhandeld tussen de nationale en Europese autoriteiten, met de actieve betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties.

2.13.

Het EESC erkent het belang van het combineren van verschillende soorten fondsen en instrumenten met de middelen van het cohesiebeleid, met name de financiële instrumenten, om zo de doelstellingen doeltreffender te kunnen verwezenlijken. Ook de mobilisering van particulier kapitaal waarborgt en verhoogt de waarde van investeringen en een bredere verdeling van de gunstige effecten.

2.14.

Het EESC is verheugd over de door de Commissie voorgestelde verbeterde flexibiliteit met betrekking tot de aanpassing van fondsen en programma’s aan onvoorziene omstandigheden. De voorgestelde koppeling tussen de landspecifieke aanbevelingen, de programmeringsperiode en de tussentijdse evaluatie, is van belang voor de doeltreffendheid van de fondsen. Indien er echter te vaak aanpassingen worden doorgevoerd, kan dit een negatief effect hebben op de aard van de programmering. Voorts worden de middelen volgens het voorstel pas in de laatste twee jaar ingepland, als gevolg waarvan het wegens tijdgebrek mogelijk lastig wordt de middelen in te zetten.

2.15.

Het EESC is ermee ingenomen dat het door de Commissie voorgestelde MFK 2021-2027 in vergelijking met het MFK 2014-2020 voorziet in een verhoging van de middelen voor de klimaatdoelstellingen, namelijk 30 % van de totale middelen uit het EFRO en 37 % van de totale middelen uit het Cohesiefonds. Aangezien deze doelstelling van vitaal belang is, net als het vermogen van beide fondsen om deze doelstelling te behalen, is het EESC van mening dat een verdere verhoging in overweging moet worden genomen.

2.16.

De Commissie heeft de voorgestelde uitgaven ten behoeve van de klimaatdoelstellingen mede gebaseerd op de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s). Het EESC is van mening dat de Commissie een betere afstemming moet waarborgen tussen de voorgestelde verordening, de vijf voorgestelde prioriteiten met betrekking tot de programmering en uitvoering van de fondsen, en de SDG’s. Dit dient te gebeuren door erop toe te zien dat ook de sociale en economische dimensie van de SDG’s in de verordening wordt opgenomen.

2.17.

Het voorstel van de Commissie voorziet in een model van multilevel governance met de nadruk op gedeeld beheer van de programma’s door de Commissie en de lidstaten, die nu meer directe verantwoordelijkheid dragen. Voorts is de verdeling van de verantwoordelijkheden duidelijker en wordt een grotere bijdrage gevraagd van de regionale en lokale autoriteiten, de sociale partners en maatschappelijke organisaties (9). Er moeten echter krachtige garanties en specifieke maatregelen worden toegepast om de sociale partners en maatschappelijke organisaties in staat te stellen een cruciale rol te spelen als bemiddelende partijen, waardoor projecten efficiënter kunnen worden ontwikkeld en de afstand tot de de eindbegunstigden wordt verkleind.

2.18.

Het EESC benadrukt dat er behoefte is aan meer samenwerking, participatie en betrokkenheid van de maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden ten behoeve van het toezicht