ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 17

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
14 januari 2019


Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

REKENKAMER

2019/C 17/01

Advies nr. 6/2018 (uitgebracht krachtens artikel 287, lid 4, en artikel 322, lid 1, onder a), van het VWEU) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

1


NL

 


III Voorbereidende handelingen

REKENKAMER

14.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/1


ADVIES Nr. 6/2018

(uitgebracht krachtens artikel 287, lid 4, en artikel 322, lid 1, onder a), van het VWEU)

over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

(2019/C 17/01)

INHOUD

 

Paragraaf

Bladzijde

INLEIDING

1-4

3

SAMENVATTENDE BEOORDELING IN HET LICHT VAN DE HOOFDDOELSTELLINGEN VAN DE COMMISSIE

5-14

4

STRATEGISCHE AANGELEGENHEDEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET COHESIEBELEID

15-46

5

De uitvoering van EU-prioriteiten

15-23

5

Eén „rulebook”

24-25

7

Begrotingsflexibiliteit

26-30

8

Een gunstig klimaat voor investeringen

31-43

9

Tussentijdse evaluatie

44-46

11

KADER VOOR PROGRAMMERING EN MONITORING

47-68

12

Het beginsel van vereenvoudiging in de programmering

47-49

12

Het evenwicht tussen vereenvoudiging, resultaten en verantwoording

50-56

13

Het prestatiekader

57-60

14

Monitoring en gebruik van informatie over prestaties

61-68

15

UITVOERINGSSYSTEEM EN SUBSIDIABILITEITSREGELS

69-97

18

Financieringsinstrumenten

69-75

18

Vereenvoudigde uitvoeringsvormen

76-84

20

Selectie van projecten en subsidiabiliteitsregels

85-90

22

Stopgezette regelingen

91-97

23

REGELINGEN INZAKE VERANTWOORDINGSPLICHT

98-132

25

Taken en verantwoordelijkheden in beheers- en controlesystemen

98-104

25

Standaardbeheers- en controlesysteem

105-111

26

Verbeterde evenredige regelingen voor beheers- en controlesystemen

112-120

28

Indiening van rekeningen en financiële correcties

121-125

29

Voorwaarden voor een attest van de Rekenkamer

126-132

30

SLOTOPMERKINGEN

133-139

32

BIJLAGE

34

INLEIDING

1.

Op 29 mei 2018 heeft de Commissie haar voorstel (1) gepubliceerd voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (een zogenaamde „GB-verordening”) inzake zeven EU-fondsen in gedeeld beheer voor de volgende programmeringsperiode, die loopt van 2021 tot en met 2027. Krachtens de rechtsgrondslag van het voorstel van de Commissie is raadpleging van de Rekenkamer verplicht (2). Met dit advies wordt aan die verplichte raadpleging voldaan.

2.

De zeven fondsen, die samen goed kunnen zijn voor ongeveer 360 miljard EUR (een derde van de totale EU-begroting voor de periode 2021-2027), zijn:

het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO),

het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+),

het Cohesiefonds (CF),

het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV),

het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF),

het Fonds voor interne veiligheid (ISF),

het Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI).

3.

Het advies begint met een samenvatting van onze analyse van de mate waarin met het voorstel aan de drie hoofddoelstellingen wordt voldaan die de Commissie ermee nastreeft en die een rode draad vormen in de GB-ontwerpverordening: de administratieve lasten voor begunstigden en beheersautoriteiten aanzienlijk verminderen; de flexibiliteit verhogen om programmadoelstellingen en middelen aan te passen in het licht van wijzigende omstandigheden, en de programma’s nauwer afstemmen op de EU-prioriteiten en de doeltreffendheid ervan verhogen (3). Aangezien van een GB-ontwerpverordening zeer breed is, delen wij de elementen ervan in onze beoordeling als volgt in: doelstellingen van het cohesiebeleid en het programmerings- en monitoringkader (met betrekking tot de titels I, II, III, IV en VIII van het voorstel); het uitvoeringsmechanisme en de subsidiabiliteitsregels (titels V en VII), en tot slot de regelingen inzake verantwoordingsplicht, waaronder controle door de Europese Rekenkamer (titel VI).

4.

In de analyse stellen leggen wij een aantal punten ter overweging voor aan de Commissie en de wetgevers. Wij verwijzen naar de artikel(en) in de GB-ontwerpverordening waarop deze kwesties betrekking hebben, maar als de wetgevers dat wensen, kan een aantal ervan aan de orde worden gesteld in ondersteunende wetgeving op een lager niveau — gedelegeerde en uitvoeringshandelingen — of in afzonderlijke richtsnoeren. Ondersteunende wetgeving krijgt minder aandacht dan verordeningen, terwijl die juist kan leiden tot onnodige complexiteit en administratieve lasten. Twee daarvan reiken verder dan de GB-verordening en de bijbehorende ondersteunende wetgeving, maar zijn in onze ogen belangrijk genoeg om onder de aandacht te worden gebracht van de Commissie en de wetgevers (kwesties 5 en 18). Tot slot bevat de bijlage een lijst met specifieke redactionele suggesties, met verwijzingen naar het desbetreffende punt ter overweging.

SAMENVATTENDE BEOORDELING IN HET LICHT VAN DE HOOFDDOELSTELLINGEN VAN DE COMMISSIE

5.

De GB-verordening bouwt voort op het kader dat in de vorige programmeringsperiode is opgezet. Hierin zijn gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen vastgesteld, is de toewijzing van middelen aan alle 27 lidstaten gedefinieerd en zijn regels opgenomen voor de programmering en de handhaving van het beleid. In tegenstelling tot de bijbehorende verordening voor de programmeringsperiode 2014-2020 (4) is het voorstel niet onderworpen aan een effectbeoordeling. Volgens de toelichting komt dit doordat er in het voorstel „gemeenschappelijke regels en een uitvoeringsmechanisme voor andere beleidsmaatregelen worden vastgesteld” (5). De fondsspecifieke verordeningen (6) voor de zeven fondsen die onder de GB-verordening vallen, zijn wel onderworpen aan effectbeoordelingen. In die beoordelingen werd evenwel voorbijgegaan aan een aantal belangrijke kwesties van algemeen belang, zoals de hoogte van de vaste percentages in het kader van vereenvoudigde vormen van steun (paragraaf 81) en de effecten van de voorgestelde verbeterde evenredige regelingen (paragrafen 112-120).

6.

De belangrijkste doelstellingen van de Commissie die aan de voorgestelde beleidsopzet ten grondslag liggen, zijn vereenvoudiging, een flexibele uitvoering van beleid en een betere afstemming tussen financiering en EU-prioriteiten (7). Hieronder zetten wij onze conclusies over elk van deze doelstellingen uiteen. Overeenkomstig onze rol als extern controleur van de EU geven we daarnaast ook onze analyse van de voorgestelde nieuwe regelingen inzake verantwoordingsplicht.

Vereenvoudiging

7.

Het voorstel laat duidelijk zien dat de Commissie moeite doet om gehoor te geven aan de verzoeken om het cohesiebeleid te vereenvoudigen. Wij steunen de ambities van de Commissie om vereenvoudiging te realiseren volledig, en vele aspecten van de GB-ontwerpverordening brengen ook vereenvoudiging teweeg. In sommige gevallen zijn wij echter van mening dat de potentiële voordelen van vereenvoudiging in de vorm van lagere administratieve lasten en een hogere efficiëntie niet opwegen tegen de verhoogde risico’s voor de naleving van de regels en voor goed financieel beheer.

8.

Zo zijn wij ermee ingenomen dat de structuur van de programma’s grotendeels intact blijft. Tegelijkertijd merken wij echter op dat sommige bepalingen in het voorstel voor een GB-verordening aan duidelijkheid te wensen overlaten, waardoor de regels wellicht verschillend worden uitgelegd, met alle gevolgen van dien voor de rechtszekerheid. Voorbeelden zijn de methode voor de tussentijdse evaluatie (paragraaf 45), de criteria voor de beoordeling van de belangrijkste controlevereisten (paragraaf 101) en de voorwaarden voor het gebruik van de verbeterde evenredige regelingen (paragraaf 117).

9.

Het voorstel omvat een reeks vereenvoudigingsmaatregelen — zoals vereenvoudigde kostenopties en financiering die niet gekoppeld is aan kosten — waarmee, indien ze naar behoren worden opgezet en doeltreffend worden toegepast door de lidstaten, de focus kan worden verlegd van uitgaven naar resultaten. De combinatie van deze maatregelen kan er echter toe leiden dat het terugbetaalde bedrag hoger of lager ligt dan de gemaakte kosten en levert risico’s op voor de kosteneffectiviteit.

10.

De voorgestelde schrapping van een aantal bestaande procedures, zoals de ex-antebeoordelingen van programma’s, de beoordeling van grote projecten, de strategische verslaglegging en de prestatiereserve, levert weliswaar vereenvoudiging op, maar verzwakt naar onze mening de bestaande mechanismen voor het boeken van resultaten.

Flexibiliteit

11.

In de GB-ontwerpverordening wordt een aantal maatregelen voorgesteld ter ondersteuning van een flexibeler EU-begroting, waar wij in het algemeen voorstander van zijn. Een nieuw element dat voor de periode 2021-2027 wordt voorgesteld, is programmering in twee fasen (5 + 2) voor drie fondsen, waarbij de toewijzingen voor de laatste twee jaar in 2025 worden vastgesteld op basis van een tussentijdse evaluatie. Hoewel dit de flexibiliteit kan bevorderen en het gemakkelijker maakt om in te spelen op veranderende omstandigheden, zijn wij bezorgd over het voorgestelde tijdstip van de evaluatie en over de bijbehorende administratieve lasten, die het proces eerder ingewikkelder dan eenvoudiger maken. Voorts zijn wij van mening dat bepaalde processen verder moeten worden verduidelijkt.

Afstemming tussen financiering en EU-prioriteiten

12.

Wij zijn ingenomen met de stappen die de Commissie heeft gezet om de koppeling tussen het gebruik van EU-financiering en de EU-regelingen op hoog niveau inzake economisch bestuur — het Europees Semester — te versterken, bijvoorbeeld door meer nadruk te leggen op de uitvoering van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen binnen de programma’s. Ook ondersteunen wij de overgang van ex-antevoorwaarden naar eenvoudigere randvoorwaarden en geven wij de Commissie in dit verband een aantal overwegingen mee.

13.

Op andere gebieden maken wij ons grotere zorgen. In tegenstelling tot de twee vorige programmeringsperioden wordt de GB-ontwerpverordening voor de volgende periode niet ondersteund door een EU-brede strategie of EU-brede streefdoelen. In plaats daarvan omvat de GB-verordening vijf beleidsdoelstellingen op hoog niveau die niet worden vertaald naar meetbare, gekwantificeerde resultaten op EU-niveau. Het ontbreekt in de GB-verordening zodoende aan een duidelijke visie op het doel dat de EU met haar beleid beoogt, en het wordt aan de lidstaten overgelaten om de belangrijkste strategische doelstellingen te bepalen. Naar onze mening zorgt het voorstel zodoende niet voor afstemming tussen de financiering en de EU-prioriteiten en is het minder resultaatgericht dan in de periode 2014-2020.

Regelingen inzake verantwoordingsplicht

14.

Wat de verantwoordingsplicht betreft wordt in het voorstel de verantwoordelijkheid voor de uitvoering verschoven naar de lidstaten, wordt het beginsel van één enkele audit uitgebreid en krijgt de Commissie een kleinere rol toebedeeld. Mits ze naar behoren wordt toegepast, kan de voorgestelde rationalisering van de beheersverificaties (door die te richten op gebieden met een verhoogd risico) in potentie de administratieve lasten verlichten en de doelmatigheid van deze controles verhogen. De voorgestelde verbeterde evenredige regelingen voor controlesystemen nemen in wezen echter het toezicht door de Commissie weg en kunnen resulteren in een verhoogde risicoblootstelling voor EU-fondsen. Dit element van het voorstel kan de resultaten die in de afgelopen twee decennia zijn bereikt op het gebied van interne controle op het spel zetten. Wij doen de Commissie op dit gebied verschillende aanbevelingen.

STRATEGISCHE AANGELEGENHEDEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET COHESIEBELEID

De uitvoering van EU-prioriteiten

Voorafgaande toewijzing van middelen aan de lidstaten

15.

Voor grote delen van de EU-begroting — met name die onder gedeeld beheer — is het maximale uitgavenniveau binnen de rubrieken van het meerjarig financieel kader (MFK) opgedeeld in jaarlijkse toewijzingen per lidstaat. Ofschoon de voorafgaande toewijzing van middelen gebaseerd is op tal van overwegingen (artikelen 102-104 van en bijlage XXII bij de GB-verordening), maken prestatiecriteria daar geen deel van uit.

16.

Bij eerdere controles hebben wij opgemerkt dat het een uitdaging is om kwalitatief hoogwaardige resultaten te behalen met regelingen waarin de opname van middelen door de lidstaten een impliciete doelstelling is (8). Naar onze mening moet de toewijzing van middelen aansluiten op de strategische prioriteiten (beleidsdoelstellingen). Wij merken op dat dit niet het geval is, integendeel: de prioriteiten (artikel 4 van de GB-verordening) zijn aangepast aan de financiering.

Vereisten inzake thematische concentratie

17.

De GB-ontwerpverordening waarborgt de continuïteit van de financiering aan de hand van de vastgestelde beleidsdoelstellingen (artikel 4), doordat het dezelfde gebieden ondersteunt die in de periode 2014-2020 als prioriteit waren aangewezen in het kader van de Europa 2020-strategie.

18.

Ook de eisen inzake thematische concentratie (artikel 8) worden in de ontwerpverordening overgenomen, waarbij de investeringen voornamelijk worden gericht op innovatie en een groener, koolstofarm Europa (artikel 3 van het voorstel voor een EFRO/CF-verordening), sociale inclusie en de bestrijding van jeugdwerkloosheid (artikel 7 van het voorstel voor een ESF+-verordening). Bij eerdere controles hebben wij vastgesteld dat eisen inzake thematische concentratie een grote invloed hebben op de vaststelling van passende financieringsprioriteiten (9). Wij zijn dan ook ingenomen met het feit dat deze eisen behouden blijven, omdat ze een gerichtere EU-financiering mogelijk maken en zodoende de impact van deze schaarse middelen maximaliseren.

19.

Wij merken evenwel op dat het aandeel van EU-financiering in de totale overheidsuitgaven in de verschillende lidstaten uiteenloopt en in sommige lidstaten erg klein is (zie de figuur hieronder). Voor deze lidstaten hangt het succes van EU-financiering zelfs bij thematische concentratie voornamelijk af van hun vermogen om aanvullende nationale financiering te mobiliseren.

Figuur

EFRO en CF als percentage van de overheidsinvesteringen 2015-2017

Image

Bron: Werkdocument van de diensten van de Commissie, effectbeoordeling, SWD(2018) 282 final.

Strategie en doelstellingen op EU-niveau

20.

In het verleden hebben wij reeds aangegeven dat de EU-prioriteiten moeten worden omgezet in nuttige operationele doelstellingen en streefcijfers voor beheerders om een consistente monitoring en verslaglegging met betrekking tot de bijdrage van de fondsen aan de EU-prioriteiten mogelijk te maken (10). In haar voorstel beweert de Commissie dat de doelstellingen van de GB-verordening beter worden afgestemd op de EU-prioriteiten (11); in de GB-ontwerpverordening wordt evenwel niet duidelijk aangegeven wat die EU-prioriteiten zijn. In tegenstelling tot de twee vorige programmeringsperioden wordt de GB-ontwerpverordening voor de periode na 2020 niet geschraagd door een gemeenschappelijke EU-strategie of gemeenschappelijke EU-streefdoelen. Wij onderkennen dat de ontwikkeling van een strategie voorbarig zou kunnen zijn omdat er volgend jaar verkiezingen plaatsvinden voor het Europees Parlement en er een nieuwe Commissie zal aantreden. Het ontbreken van een strategie op hoog niveau die ten grondslag ligt aan de doelstelling van de GB-verordening vormt evenwel een belangrijke omissie. In onze jaarverslagen voor 2014 en 2015 vestigden wij reeds de aandacht op de complicaties die voortvloeien uit het feit dat de Europa 2020-strategie niet is afgestemd op de MFK-perioden, noch op de zittingstermijn van de Commissie (12).

21.

In plaats daarvan wordt verwezen naar de bijdrage van de fondsen aan vage doelstellingen, zoals „de integratie van klimaatactie” (overweging 9 en artikel 4, lid 3) (13), en aan de „„fondsspecifieke taken overeenkomstig hun in [artikel 174 van] het Verdrag vastgelegde doelstellingen” (overweging 8 en artikel 4, lid 2). Voorts kan nog het volgende worden opgemerkt:

met betrekking tot de drie Cohesiefondsen en het EFMZV wordt niet uitgelegd hoe de in het Verdrag neergelegde EU-prioriteiten (14) leiden tot de vijf beleidsdoelstellingen (op lager niveau) die in de GB-ontwerpverordening zijn opgenomen (artikel 4);

deze vijf beleidsdoelstellingen zijn vaag geformuleerd en lijken zeer ambitieus (artikel 4) (15). De fondsspecifieke verordeningen gaan wel nader in op de uitgavengebieden die kunnen bijdragen aan de verschillende beleidsdoelstellingen, maar die doelstellingen vormen niet één reeks meetbare en gekwantificeerde operationele doelstellingen;

de beleidsdoelstellingen hebben slechts op vier fondsen betrekking; in de fondsspecifieke verordeningen worden afzonderlijke beleidsdoelstellingen geformuleerd voor het AMIF, het ISF en het BMVI (overweging 8 en artikel 1, lid 3);

in recente briefingdocumenten is gewezen op het belang van Europese meerwaarde bij de toewijzing van middelen en het ontwerpen en evalueren van uitgavenprogramma’s (16). Aangezien „Europese meerwaarde” in de gewijzigde financiële verordening niet wordt gedefinieerd, is het voor de Commissie lastig om dit begrip toe te passen bij de totstandkoming van het GB-kader.

22.

Zodoende wordt er in het de GB-ontwerpverordening geen duidelijke visie geformuleerd op het doel dat de EU nastreeft met de betrokken fondsen, met alle potentiële risico’s van dien voor het ontwerp, de uitvoering en de impact van het beleid.

23.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

1.

duidelijke EU-prioriteiten met bijbehorende streefdoelen voor te stellen, waaraan de fondsen moeten bijdragen, en zo de probleempunten te verhelpen die wij in paragraaf 21 aan de orde stellen (artikel 4 van de GB-ontwerpverordening).

Eén „rulebook”

24.

Met het voorstel voor een GB-verordening beoogt de Commissie te voorzien in een eenvoudig, begrijpelijk rulebook met onderling afgestemde uitvoeringsbepalingen voor iedereen (17). Wij verwelkomen de vereenvoudigde algemene structuur van het wetgevingskader, met een kleiner aantal, aanzienlijk ingekorte verordeningen. De wetgeving is nu verdeeld over drie niveaus (de GB-verordening, de fondsspecifieke verordeningen en gedelegeerde handelingen op basis van de in de GB-verordening uiteengezette bevoegdheidsdelegaties). Dat zijn er minder dan in de vorige programmeringsperiode (18).

25.

Voor het eerst zijn zeven fondsen in gedeeld beheer (zie paragraaf 2 hierboven) opgenomen in één rechtskader. Net als in de programmeringsperiode 2014-2020 (19) beweert de Commissie dat hierdoor de tenuitvoerlegging van de fondsen wordt vereenvoudigd en de synergieën tussen de fondsen worden bevorderd (20). Wij merken evenwel op dat de uitvoeringsbepalingen slechts ten dele op elkaar zijn afgestemd, omdat in het kader van de GB-verordening verschillende regels blijven gelden voor verschillende fondsen. Bijvoorbeeld:

terwijl de financiële regels van toepassing zijn op alle zeven fondsen, gelden de gemeenschappelijke bepalingen slechts voor vier daarvan (artikel 1, lid 1): het CF, het EFRO, het ESF+ en het EFMZV;

titel VIII van het financieel kader is niet van toepassing op het EFMZV (artikel 1, lid 4);

voor de programma’s gelden afhankelijk van het fonds verschillende monitoringregelingen: een jaarlijks prestatieverslag in het geval van het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI (artikel 36, lid 6) en een eindverslag over de prestaties, dat uiterlijk op 15 februari 2031 moet worden ingediend (artikel 38), in het geval van het EFRO, het CF en het ESF+.

Begrotingsflexibiliteit

Subsidiabiliteitsperiode

26.

Wij hebben de aandacht reeds eerder gevestigd op de problemen die optreden wanneer de subsidiabiliteitsperioden van twee programmeringsperioden overlappen (met name de administratieve lasten en de het effect daarvan op de start van de volgende programmeringsperiode). Daarom zijn wij ingenomen met het voorstel in artikel 99 om deze periode aan het eind van 2021-2027 te verkorten van drie tot twee jaar (volgens het jargon: een overstap van n+3 naar n+2) als een eerste stap in de goede richting om de subsidiabiliteitsperiode zo goed mogelijk af te stemmen op de programmeringsperiode (21).

Flexibiliteit via de mogelijkheid om middelen over te dragen tussen programma’s

27.

In de GB-verordening wordt voorgesteld om het mogelijk te maken om een bedrag van maximaal 5 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3 % van de programmabegroting over te dragen naar een ander fonds van hetzelfde programma voor dezelfde regiocategorie zonder dat hiervoor een besluit van de Commissie nodig is (artikel 19, lid 5). In de GB-ontwerpverordening wordt ook de mogelijkheid geboden om maximaal 5 % van de toewijzingen over te dragen tussen de fondsen in gedeeld beheer en andere instrumenten (artikel 21). Deze mogelijkheid om fondsen over te dragen biedt de lidstaten meer flexibiliteit en is bedoeld om hen te helpen de EU-middelen uit te geven die zij tot hun beschikking hebben.

28.

Het hoofddoel van de begrotingsoverdracht moet er volgens ons evenwel niet zijn om het gemakkelijker te maken om het geld uit te geven; er mogen enkel middelen worden overgedragen als dat nodig is om te voorzien in zeer dringende behoeften. Bovendien leidt een dergelijke overdracht waarschijnlijk tot extra complicaties bij het bijstellen van het prestatiekader en van andere administratieve processen. Ook is niet duidelijk hoe het over te dragen bedrag wordt berekend. In het voorstel voor een GB-verordening wordt niet aangegeven of de overdraagbare percentages betrekking hebben op de initiële toewijzing of op de toewijzing op ieder ander moment.

Programmering in twee fasen (5 + 2)

29.

Een nieuw element dat voor de periode 2021-2027 wordt voorgesteld, is programmering in twee fasen voor het EFRO, het CF en het ESF+, waarbij de financiële toewijzingen in de programma’s slechts voor de eerste vijf jaar (2021-2025) worden vastgesteld (artikel 17, lid 6) en de toewijzingen voor de laatste twee jaar in 2025 worden bepaald op basis van de verplichte tussentijdse evaluatie (artikel 14, lid 2, onder a)). Dit moet de flexibiliteit bevorderen en de EU beter in staat stellen om in te spelen op veranderende omstandigheden. Het wijzigen van alle programma’s tegelijkertijd zal de administratieve lasten voor de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten in de beginfase van de uitvoeringsprogramma’s echter aanzienlijk vergroten (22).

30.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

2.

de voorwaarden voor de overdracht van middelen te verduidelijken en te zorgen voor de nodige resultaatgerichtheid (artikelen 19 en 21 van de GB-ontwerpverordening);

3.

de voorgestelde aanpak van de tweefasenprogrammering (artikel 17, lid 6, van de GB-ontwerpverordening) te heroverwegen gezien de risico’s in verband met de administratieve belasting.

Een gunstig klimaat voor investeringen

Economisch bestuur en koppelingen met het cohesiebeleid

31.

Wij zijn ingenomen met de stappen die de Commissie heeft gezet om de koppeling tussen het gebruik van EU-financiering en de EU-regelingen op hoog niveau inzake economisch bestuur — het Europees Semester — te versterken. We zijn ook ingenomen met de mogelijkheid om programma’s te evalueren en te wijzigen ter ondersteuning van de uitvoering van de tot de lidstaten gerichte relevante landspecifieke aanbevelingen (artikel 15).

32.

Om deze bepalingen op goed te benutten en om de koppeling tussen EU-financiering en de EU-prioriteiten te versterken, moet de Commissie er echter voor zorgen dat de landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) die zij voorstelt relevant zijn, kunnen worden uitgevoerd en rechtstreeks kunnen bijdragen tot het wegnemen van de vastgestelde tekortkomingen. We brachten onlangs verslag uit over zowel het gebrek aan een systematische koppeling tussen de specifieke vastgestelde onevenwichtigheden in de diepgaande evaluaties en de aan de lidstaten gerichte LSA’s (23) als over tekortkomingen in de formulering van de LSA’s. In Speciaal verslag nr. 18/2018 deden we de aanbeveling dat in de LSA’s de logica achter de aanbeveling en de bijbehorende risico’s moeten worden verduidelijkt (24). De bepalingen met betrekking tot maatregelen in verband met behoorlijk economisch bestuur zullen dus staan of vallen met de vraag of de LSA’s voldoende duidelijk zijn geformuleerd om eenduidige operationele maatregelen mogelijk te maken die kunnen worden gemonitord en waarvan de succesvolle uitvoering kan worden vastgesteld.

33.

We zijn ingenomen met het voorstel om de rol van de Commissie te versterken door haar de bevoegdheid te verlenen om betalingen rechtstreeks te schorsen in gevallen waarin lidstaten niet optreden naar aanleiding van een verzoek om een evaluatie of wijziging van een programma (artikel 15, lid 6). We wijzen er echter op dat deze bevoegdheid wordt ondermijnd door het feit dat in de GB-ontwerpverordening geen regelingen zijn opgenomen voor de monitoring van de uitvoering van maatregelen in verband met behoorlijk economisch bestuur door de lidstaten.

34.

Wanneer een lidstaat de vereiste maatregelen niet neemt of de Raad twee opeenvolgende besluiten goedkeurt tijdens dezelfde procedure voor onevenwichtigheden, moet de Commissie de Raad voorstellen om de vastleggingen of betalingen te schorsen (artikel 15, lid 7). In deze gevallen wordt prioriteit gegeven aan het schorsen van vastleggingen; betalingen worden alleen geschorst wanneer men onmiddellijk wil optreden en in het geval van significante niet-naleving. Wij zijn van mening dat het verleggen van de nadruk van de schorsing van betalingen — zoals het geval is in de huidige programmeringsperiode — naar de schorsing van vastleggingen, het effect van de bestraffing beperkt. Dit effect wordt nog verder versterkt door het nieuwe voorstel waarin wordt gesteld dat de Commissie de schorsing binnen tien dagen kan opheffen op grond van uitzonderlijke economische omstandigheden of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de lidstaat. We wijzen erop dat in het voorstel niet wordt verduidelijkt wat uitzonderlijke economische omstandigheden of een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat precies zijn, waardoor deze gevoelige bepaling kan leiden tot verschillende interpretaties.

35.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

4.

er in overeenstemming met onze vorige aanbeveling voor te zorgen dat LSA’s vanaf 2019 duidelijk, eenduidig en uitvoerbaar zijn zodat de in artikel 15 voorgestelde bepalingen op passende wijze worden aangewend;

5.

bepalingen op te nemen inzake regelingen voor de monitoring van en verslaglegging over de uitvoering van maatregelen in verband met behoorlijk economisch bestuur (artikel 15 van de GB-ontwerpverordening);

6.

in plaats van vastleggingen betalingen te laten schorsen en te verduidelijken wanneer schorsingen moeten worden opgeheven (artikel 15 van de GB-ontwerpverordening).

Randvoorwaarden

36.

De ex-antevoorwaarden van de huidige periode worden in het voorstel vervangen door eenvoudigere randvoorwaarden (artikel 11). We zijn ingenomen met verscheidene aspecten van de voorgestelde regelingen, namelijk de vereenvoudiging van de opzet ervan, de versterkte voorwaarden voor de doeltreffende toepassing van de regelingen en het feit dat de regelingen in sterkere mate gericht moeten zijn op de ontwikkeling van strategische en planningskaders. We zijn ook ingenomen met de vereiste samenhang tussen de geselecteerde concrete acties en de bijbehorende strategieën en planningdocumenten wat de naleving van de randvoorwaarden betreft. Ons inziens is dit een belangrijke stap in de goede richting om ervoor te zorgen dat de voorwaarden gedurende de volledige programmeringsperiode worden toegepast.

37.

We hebben echter ook een aantal terreinen gevonden waarop de voorgestelde bepalingen inzake randvoorwaarden vatbaar zijn voor verbetering:

het is mogelijk dat enkele van de voorgestelde criteria niet van invloed zijn op de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de bijbehorende specifieke doelstelling, onze eerdere aanbeveling ten spijt (25). De thematische randvoorwaarde „Er is voorzien in een nationale strategie voor de integratie van Roma” (bijlage IV bij de GB-ontwerpverordening) kan bijvoorbeeld slechts deels bijdragen tot de verwezenlijking van de bijbehorende specifieke doelstelling, die een bredere groep gemarginaliseerde gemeenschappen — en niet alleen de Roma — steunt;

in een recent verslag deden we de aanbeveling dat in de wetgeving voor de periode na 2020 duidelijke criteria moeten worden vastgesteld om te beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan, met inbegrip van, voor zover haalbaar, meetbare streefdoelen om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van wat er moet worden bereikt (26). We zijn echter van mening dat enkele criteria ambigu zijn. Met name ten aanzien van de voorgestelde thematische voorwaarden met betrekking tot de ontwikkeling van strategieën en strategische beleidskaders is er niet nauwkeurig genoeg aangegeven hoe de strategieën moeten worden gedefinieerd, welke entiteiten verantwoordelijk moeten zijn voor de uitvoering hiervan, welke capaciteiten nodig zijn voor de uitvoering en toepassing van de strategieën en, in de meeste gevallen, hoe deze moeten worden gemonitord;

we deden ook de aanbeveling dat de wetgeving voor de programmeringsperiode na 2020 ervoor moet zorgen dat de beoordeling van de criteria ten aanzien van de vervulling van de voorwaarden afgestemd is op het Europees Semester (27). We constateren dat deze aanbeveling niet terugkomt in het voorstel.

38.

In de GB-ontwerpverordening wordt voorgesteld om ervoor te zorgen dat de uitgaven die gekoppeld zijn aan een specifieke doelstelling waarvan de randvoorwaarde niet is vervuld, niet mogen worden opgenomen in de betalingsaanvragen (artikel 11, lid 6). Dit is een verbetering ten opzichte van de periode 2014-2020. Het is echter niet duidelijk of voordien gedane uitgaven naderhand kunnen worden opgenomen in een betalingsaanvraag zodra aan de randvoorwaarde is voldaan. In artikel 67, lid 3, onder b), wordt vereist dat de geselecteerde concrete acties overeenstemmen met de documenten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de randvoorwaarden, maar de GB-ontwerpverordening bevat geen aanvullende normatieve bepalingen.

39.

Om de desbetreffende uitgaven naar behoren uit te sluiten van betalingsaanvragen, moet de Commissie beschikken over doeltreffende regelingen voor gevallen waarin niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. We merken echter op dat de GB-ontwerpverordening niet voorziet in dergelijke regelingen, aangezien zij geen jaarlijkse verslaglegging door de lidstaten vereist. In het kader van de fondsspecifieke verordeningen voor drie van de zeven fondsen die onder de GB-ontwerpverordening vallen — het AMF, het ISF en het BMVI — moeten de lidstaten wel jaarlijks verslag uitbrengen over de vraag of de aanvragen voldoen aan de randvoorwaarden, maar bij de fondsspecifieke verordeningen voor het EFRO/CF, ESF+ en het EFMZV is dit niet het geval.

40.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

7.

de randvoorwaarden opnieuw te definiëren zodat deze daadwerkelijk leiden tot de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de specifieke doelstellingen (bijlagen III en IV bij de GB-ontwerpverordening);

8.

duidelijke criteria op te nemen om te beoordelen of aan de randvoorwaarden, is voldaan, alsmede regelingen voor de monitoring en, indien van toepassing, meetbare streefdoelen en doelstellingen, om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van wat er moet worden bereikt (bijlagen III en IV bij de GB-ontwerpverordening);

9.

bepalingen op te nemen waarmee wordt gewaarborgd dat de naleving van de criteria wordt beoordeeld in overeenstemming met de relevante landspecifieke aanbevelingen en landverslagen die in het kader van het Europees Semester worden gepubliceerd (artikel 11, leden 2 en 4, van de GB-ontwerpverordening);

10.

te verduidelijken dat uitgaven die voorafgaand aan de naleving van de randvoorwaarden zijn gedaan en die niet in overeenstemming zijn met de strategieën en planningdocumenten die zijn vastgesteld met het oog op de vervulling van de randvoorwaarden, niet moeten worden opgenomen in de betalingsaanvragen (artikel 11, lid 6, van de GB-ontwerpverordening);

11.

bepalingen op te nemen waarmee wordt voorzien in een doeltreffende monitoring van de vraag of nog steeds aan de randvoorwaarden wordt voldaan (artikel 11 van de GB-ontwerpverordening).

Bestuurlijke capaciteit

41.

In tegenstelling tot de verordening voor de huidige programmeringsperiode, omvat het voorstel geen lijst van maatregelen die in aanmerking komen voor technische bijstand (28). Hierdoor ontstaat het risico op overlappingen en een gebrek aan complementariteit met de in het kader van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het steunprogramma voor hervormingen beoogde financiering (29). In de GB-ontwerpverordening wordt van de lidstaten en de Commissie geëist dat zij zorgen voor coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de fondsen die onder de GB-verordening vallen en andere EU-instrumenten (artikel 4, lid 4). Wij zijn van mening dat het risico op overlappingen, gezien het gebrek aan details omtrent technische bijstand, blijft bestaan.

42.

Uit hoofde van het voorstel voor een GB-verordening kan technische bijstand worden gefinancierd door middel van een mechanisme met vaste percentages voor activiteiten die „nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik” van de EU-fondsen (artikelen 30 en 31) en door middel van financiering die geen verband houdt met kosten voor „aanvullende acties […] om de capaciteit te versterken” (artikelen 32 en 89). Wij zijn van mening dat het onderscheid tussen deze twee scenario’s — het opbouwen of versterken van de bestuurlijke capaciteit — onduidelijk is. Er bestaat dus een verhoogd risico op een te hoge vergoeding voor technische bijstand. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de Commissie niet kan bepalen of een betalingsaanvraag met betrekking tot financiering die geen verband houdt met kosten als bedoeld in artikel 32, wat de onderliggende uitgaven betreft geen verdubbeling vormt van een betalingsaanvraag met betrekking tot een vast percentage die uit hoofde van artikel 31 is ingediend.

43.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

12.

vast te stellen welke maatregelen in aanmerking komen voor financiering in het kader van technische bijstand, zodat de GB-verordening de voorgestelde verordening tot vaststelling van het steunprogramma voor hervormingen aanvult (artikelen 29 en 30 van de GB-ontwerpverordening);

13.

te verduidelijken wanneer er gebruik moet worden gemaakt van financiering op basis van een vast percentage en van financiering die geen verband houdt met kosten (artikelen 29-32 van de GB-ontwerpverordening).

Tussentijdse evaluatie

44.

In de programmeringsperiode 2014-2020 was de prestatiereserve volgens de Commissie het belangrijkste instrument om lidstaten te stimuleren om zich na de start van programma’s te richten op prestaties. We stelden vast dat er sprake was van ontwerpfouten met betrekking tot de prestatiereserve (30) en deden eerder de aanbeveling om de reserve voor de periode na 2020 om te zetten in een meer resultaatgericht instrument waarmee middelen worden toegewezen aan programma’s waarmee goede resultaten zijn behaald (31).

45.

Voor de periode na 2020 stelt de Commissie daarentegen voor om de prestatiereserve stop te zetten, en in plaats daarvan rekening te houden met de prestaties door middel van de invoering van een tussentijdse evaluatie van elk programma in 2025 (artikel 14), in combinatie met een herprogrammering van de middelen (zie paragraaf 29 hierboven) (artikel 19). In theorie is het mogelijk dat de hoogte van de financiering van twee van de zeven jaar (potentieel tot 30 %) kan worden geherprogrammeerd op basis van de prestaties. In het geval van de prestatiereserve voor de periode 2014-2020 was dit 6 %. We zijn echter van mening dat de voorgestelde tussentijdse evaluatie enkele tekortkomingen vertoont:

de evaluatie is grotendeels beperkt tot de gerapporteerde waarden van outputindicatoren en heeft op geen enkele manier betrekking op resultaatindicatoren, aangezien er in het prestatiekader geen mijlpalen beschikbaar zijn voor de resultaatindicatoren (artikel 12);

de tussentijdse evaluatie kan te vroeg in de programmeringsperiode komen om de vooruitgang te kunnen beoordelen, met name wanneer de uitvoering van programma’s vertraging oploopt, zoals het geval was bij de voorgaande programma’s (in de programmeringsperioden 2000-2006, 2007-2013 en 2014-2020 werd slechts 20 % van de middelen in de eerste vier jaar van de programmeringsperiode opgenomen);

de methode die moet worden toegepast voor de evaluatie en de koppeling hiervan aan de prestaties, is onduidelijk. In het voorstel wordt met name niet aangegeven of er initiële streefdoelen moeten worden vastgesteld op basis van de financiële toewijzingen voor uitsluitend de periode 2021-2025, of voor de gehele periode;

het is onduidelijk hoe de prestaties zullen worden beoordeeld en wat de gevolgen van deze beoordeling zullen zijn. Zoals reeds het geval is voor de periode 2014-2020, lopen de lidstaten geen risico dat ze middelen verliezen, ongeacht hun prestaties.

46.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

14.

ervoor te zorgen dat de tussentijdse evaluatie niet alleen gericht is op input en output, maar ook, voor zover mogelijk, op resultaten (artikel 14 van en bijlage V bij de GB-ontwerpverordening). Wanneer het te vroeg is om de resultaten te beoordelen, zouden mijlpalen in de programma’s dit kunnen compenseren;

15.

de methode te verduidelijken die zal worden gebruikt voor de tussentijdse evaluatie; bijvoorbeeld door aan te geven wat er onder bevredigende prestaties wordt verstaan en hoe dit van invloed kan zijn op de financiële toewijzing (artikel 14 van de GB-ontwerpverordening).

KADER VOOR PROGRAMMERING EN MONITORING

Het beginsel van vereenvoudiging in de programmering

47.

We hebben reeds opgemerkt dat eenvoudige en stabiele regels de eerste stap zijn op weg naar vereenvoudiging (32). Tegen deze achtergrond zijn we verheugd over het feit dat veel regels met betrekking tot het kader voor programmering en monitoring onveranderd zijn gebleven ten opzichte van de voorgaande programmeringsperiode. De belangrijkste onderdelen van het kader voor de periode 2014-2020, zoals partnerschapsovereenkomsten, zijn behouden gebleven, en de algehele structuur van programma’s is nog steeds dezelfde (programmamodel, opsplitsing van financiële middelen van het programma per specifieke doelstelling en gemeenschappelijke nomenclatuur voor financiële gegevens). In combinatie met het feit dat er modellen voor de programmeringsdocumenten beschikbaar zijn, zou dit moeten betekenen dat de autoriteiten bekend zijn met de regels, zodat het voor hen gemakkelijker wordt om de nodige documenten op te stellen.

48.

Bij eerdere controles hebben we erop gewezen dat de Commissie en de lidstaten een gedeelde verantwoordelijkheid hebben voor de vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid en dat een aanzienlijk deel van de administratieve lasten voor begunstigden wordt veroorzaakt door de organisatorische structuren en administratieve ondoelmatigheden van de lidstaten (33). Het is daarom belangrijk dat de lidstaten de oorzaken van administratieve lasten opsporen en mogelijke maatregelen vaststellen om deze te beperken; op termijn moeten zij ook verslag uitbrengen over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de beperking van de administratieve kosten en lasten (34). In het voorstel wordt vereist dat er voor programma’s uitdagingen op het vlak van administratieve capaciteit en bestuur worden vastgesteld (artikel 17, lid 3, onder a), iv) en dat de toezichtcomités de vorderingen met de capaciteitsopbouw onderzoeken (artikel 35, lid 1, onder i)), maar het is onduidelijk of deze vereisten ook vereenvoudigingsmaatregelen en een beperking van de administratieve lasten omvatten.

49.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

16.

te vereisen dat er in de partnerschapsovereenkomsten (artikel 8 van en bijlage II bij de GB-ontwerpverordening) of programma’s (artikel 17 van en bijlage V bij de GB-ontwerpverordening) een beschrijving wordt opgenomen van de maatregelen die de lidstaten nemen om de administratieve lasten aan te pakken, in combinatie met indicatoren om de vooruitgang ten aanzien van deze doelstelling te meten, en te vereisen dat de lidstaten hierover verslag uitbrengen.

Het evenwicht tussen vereenvoudiging, resultaten en verantwoording

50.

Zoals we eerder opmerkten, zijn we van mening dat vereenvoudiging niet ten koste mag gaan van de publieke verantwoording en de prestaties (35).

Partnerschapsovereenkomsten

51.

We zijn verheugd over het feit dat in de GB-verordening wordt voorgesteld om partnerschapsovereenkomsten te behouden in de vorm van een strategisch document (artikel 7), aangezien deze overeenkomsten de basis vormen voor de onderhandelingen tussen de Commissie en de lidstaten (overweging 15). In ons speciaal verslag over partnerschapsovereenkomsten kwamen we tot de conclusie dat deze ertoe hadden bijgedragen dat uitgaven in het kader van het cohesiebeleid op de Europa 2020-strategie werden gericht (36).

52.

In tegenstelling tot de periode 2014-2020 is er geen vaste uiterste termijn voor de indiening van de partnerschapsovereenkomst door de lidstaten, wat betekent dat het vereiste dat de programma’s ten laatste drie maanden na de indiening moeten worden ingediend (artikel 16) weinig nut heeft. We hebben er eerder op gewezen dat het belangrijk is dat de uitvoering van programma’s zo vroeg mogelijk in de programmeringsperiode begint, om te voorkomen dat aan het einde van de programmeringsperiode nog een aanzienlijk bedrag aan middelen moet worden geabsorbeerd, wat ook een risico vormt voor de resultaatgerichtheid (37).

53.

We zijn ook verheugd over de opname van een model voor een partnerschapsovereenkomst in de GB-ontwerpverordening (bijlage II). We stelden eerder vast dat het ontbreken van een gemeenschappelijk model in de programmeringsperiode 2014-2020 nadelig was voor de kwaliteit van de verstrekte informatie over de prestaties (38). Het model voor partnerschapsovereenkomsten moet ook de onderhandelingen hierover tussen de Commissie en de lidstaten vergemakkelijken.

54.

In de GB-verordening wordt voorgesteld de partnerschapsovereenkomsten te vereenvoudigen door het soort informatie dat deze moeten bevatten, te beperken (artikel 8 en bijlage II). Het gevaar bestaat echter dat de voorgestelde regelingen ertoe leiden dat de partnerschapsovereenkomst een eenmalige activiteit wordt die een beperkte waarde heeft:

we erkenden al eerder de rol die partnerschapsovereenkomsten spelen bij het behalen van goede resultaten dankzij de vaststelling van een duidelijke interventielogica (39), doordat de behoeften worden vastgesteld voordat er wordt geanalyseerd hoe en waarvoor de EU-middelen kunnen worden besteed. Dat is in dit voorstel niet het geval. De voorgestelde partnerschapsovereenkomst is gericht op beleidskeuzes (artikel 8), maar schrijft geen duidelijke formulering voor van de behoeften die met het beleid worden aangepakt. Bovendien hoeven de belangrijkste verwachte resultaten, hoewel lidstaten wel verplicht zijn deze op te nemen (artikel 8), niet te worden gekwantificeerd en zijn deze niet bedoeld om politieke doelstellingen op hoog niveau of beleidsdoelstellingen om te zetten in operationele doelstellingen. Het zal daarom moeilijk zijn om te beoordelen of de voorgestelde doelstellingen en resultaten realistisch zijn, en dus ook om te bepalen of de voorgestelde maatregelen om de problemen aan te pakken passend zijn;

in tegenstelling tot de huidige programmeringsperiode, wordt in de GB-ontwerpverordening niet voorzien in enige monitoring van of verslaglegging over de resultaten die in de partnerschapsovereenkomsten zijn uiteengezet. Naar onze mening zijn regelmatige verslaglegging en transparantie ten aanzien van de resultaten van EU-interventies essentieel om de publieke verantwoording te waarborgen en het vertrouwen van burgers te winnen (40).

Programma’s

55.

Een robuustere interventielogica was een van de belangrijkste verbeteringen op het gebied van prestaties in de periode 2014-2020 (41). Bovendien is er, in tegenstelling tot de programmeringsperiode 2014-2020, geen verplichting om een ex-ante-evaluatie uit te voeren van de interventielogica die in de programma’s is uiteengezet. Het Financieel Reglement vereist dat programma’s en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen, worden onderworpen aan ex-ante-evaluaties (42). In ons advies over het ontwerp van het Financieel Reglement benadrukten we het belang van ex-ante-evaluaties door aan te bevelen dat nieuwe bepalingen de criteria die hieronder vallen niet mogen beperken (43).

56.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

17.

een tijdschema voor te stellen aan de Raad en het Europees Parlement voor de goedkeuring van de GB-verordening, de fondsspecifieke verordeningen en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, om ervoor te zorgen dat de programma-uitvoering tijdig — d.w.z. in het begin van de programmeringsperiode — van start gaat;

18.

een verplichte uiterste termijn vast te stellen voor de indiening van partnerschapsovereenkomsten, om de tijdige indiening van programma’s te waarborgen (artikel 7 van de GB-ontwerpverordening);

19.

in de partnerschapsovereenkomst (artikel 8 van en bijlage II bij de GB-ontwerpverordening) voor elke beleidsdoelstelling een analyse van de behoeften op te nemen, evenals een afdeling waaronder de lidstaten de gekwantificeerde resultaten moeten vermelden die zij willen behalen en moeten aangeven hoe deze aansluiten op de EU-prioriteiten;

20.

te vereisen dat de lidstaten deze resultaten monitoren en hierover verslag uitbrengen, ten minste voorafgaand aan de evaluaties van de Commissie in 2024 en 2031 (artikel 8 van de GB-ontwerpverordening);

21.

een verplichte ex-ante-evaluatie van programma’s in te voeren en de lidstaten te verplichten in hun programma’s een strategie uiteen te zetten voor de bijdrage van het programma aan de verwachte resultaten die in de partnerschapsovereenkomst zijn vastgesteld (artikel 16 van de GB-ontwerpverordening), in overeenstemming met de vereisten van het Financieel Reglement.

Het prestatiekader

57.

In de GB-verordening wordt voorgesteld een prestatiekader in te voeren om de monitoring en evaluatie van, en de verslaglegging over de prestaties van programma’s mogelijk te maken tijdens de uitvoering hiervan (artikel 12). Het kader moet voor elk programma bestaan uit output- en resultaatindicatoren die gekoppeld zijn aan specifieke doelstellingen die in de fondsspecifieke verordeningen zijn vastgesteld (44). We zijn van mening dat dit vereiste een belangrijke stap in de goede richting is op weg naar een grotere nadruk op prestaties, aangezien het voor regelmatiger en samenhangender informatie over de prestaties zou moeten zorgen.

Gemeenschappelijke definitie van output- en resultaatindicatoren

58.

We stelden al eerder vast dat de Commissie verschillende definities toepaste voor „output” en „resultaat”, en deden de aanbeveling de standaarddefinities van deze begrippen op te nemen in het Financieel Reglement (45). Hoewel we verheugd zijn over de voorgestelde definitie van output- en resultaatindicatoren (artikel 2), wijzen we erop dat in de definitie van resultaatindicator wordt verwezen naar de „kortetermijneffecten” van interventies. Dit is niet volledig in overeenstemming met de definities van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie zelf (46), noch met de definitie in het herziene Financieel Reglement (47), waar wordt verwezen naar respectievelijk „onmiddellijke effecten” en „gevolgen”” van interventies. De definitie van resultaatindicator die in de GB-ontwerpverordening wordt gegeven, is bovendien niet in overeenstemming met de definities die worden gebruikt in alle fondsspecifieke verordeningen: in de ontwerpverordening voor het ESF+ wordt niet verwezen naar „resultaatindicatoren” maar wordt een onderscheid gemaakt tussen „indicatoren van onmiddellijke resultaten” en „indicatoren van resultaten op langere termijn” (48).

Gemeenschappelijke en programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren voor programma’s

59.

We zijn verheugd over de invoering van een reeks gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor elk fonds. Dit is in overeenstemming met onze eerdere verslagen waarin we opmerkten dat het gebruik van gemeenschappelijke indicatoren een belangrijke stap kan zijn op weg naar het versterken van de nadruk op de prestaties (49). Het gebruik van gemeenschappelijke indicatoren vergemakkelijkt ook de samenvoeging van prestatiegegevens en daarmee vergelijkingen van de prestaties op het niveau van het programma, de lidstaat en de EU. We nemen er nota van dat de Commissie de gemeenschappelijke indicatoren zal gebruiken als basis voor de verslaglegging van „kernindicatoren” aan het Europees Parlement en de Raad (bijlage II bij de ontwerpverordening voor het EFRO/CF).

60.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

22.

de voorgestelde definitie van resultaatindicatoren in de GB-Verordening (artikel 2) af te stemmen op de fondsspecifieke verordeningen (artikel 2 van en de bijlagen bij de ESF+-verordening; bijlage I bij de EFRO/CF-verordening).

Monitoring en gebruik van informatie over prestaties

61.

In het kader van onze eerdere werkzaamheden wezen we op het belang voor de lidstaten en de Commissie van het aantonen van de resultaten door middel van de verbetering van doelstellingen, indicatoren, informatie, evaluatie en stimulansen, om voldoende bewijs te vergaren ter ondersteuning van de uitgavenbesluiten van de EU (50). Informatie over de prestaties moet kunnen worden samengevoegd, moet betrouwbaar zijn en moet worden beperkt tot het strikt noodzakelijke.

Samenvoeging van prestatiegegevens

62.

We hebben al eerder gemeld dat niet alle gemeenschappelijke indicatoren op consistente wijze werden gebruikt voor de programma’s die door het EFRO werden ondersteund en dat dit een zinvolle samenvoeging van gegevens op EU-niveau belemmerde (51). We zijn van mening dat enkele van de voorgestelde elementen van de GB-verordening geen consistent gebruik van prestatie-indicatoren waarborgen, waardoor het gevaar bestaat dat een zinvolle samenvoeging van de gegevens niet mogelijk is en de kwaliteit van de verslaglegging in het gedrang komt. Dit komt tot uiting in de volgende voorbeelden:

in de GB-verordening wordt de algemene ex-antevoorwaarde ten aanzien van het bestaan van een systeem ter waarborging van de tijdige verzameling en samenvoeging van statistische gegevens afgeschaft die van toepassing was in de periode 2014-2020;

de relevantie van de voorgestelde gemeenschappelijke indicatoren voor de beleidsdoelstelling is niet altijd duidelijk. Dit is met name het geval voor beleidsdoelstelling 5 — Europa dichter bij de burgers brengen — waarvan de voorgestelde indicatoren een algemeen karakter hebben;

voor de EFRO-/CF-/ESF+-/EFMZV-programma’s is het onduidelijk welke gemeenschappelijke indicatoren de lidstaten voor elke specifieke doelstelling moeten gebruiken. Voor al deze fondsen is het bovendien onduidelijk of de lidstaten gegevens over alle gemeenschappelijke indicatoren moeten verzamelen en of ze hierover verslag moeten uitbrengen. We hebben al eerder gemeld dat niet alle gemeenschappelijke indicatoren op consistente wijze werden gebruikt voor de programma’s die door het EFRO werden ondersteund in de periode 2014-2020 en dat dit een zinvolle samenvoeging van gegevens op EU-niveau belemmerde (52);

met uitzondering van de cohesieprogramma’s (EFRO/CF/ESF+), wordt in de ontwerpen van fondsspecifieke verordeningen geen onderscheid gemaakt tussen output- en resultaatindicatoren. Het is daarom mogelijk dat de lidstaten de resultaatindicatoren niet op consistente wijze gebruiken;

het systeem van financiële interventiecategorieën dat wordt voorgesteld voor de programmeringsperiode 2021-2027 brengt een directe koppeling tot stand tussen de financiële toewijzing en de specifieke doelstellingen van de programma’s (bijlage V). Dit is een verbetering ten opzichte van de bepalingen van de periode 2014-2020. De interventiegebieden (53) (bijlage I) die moeten worden gebruikt om de financiële gegevens van de lidstaten op te splitsen, zijn echter talrijk, ambigu en niet gekoppeld aan de output of de resultaten.

63.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

23.

na te gaan of de voorgestelde gemeenschappelijke indicatoren voor het EFRO/CF (bijlage I bij de ontwerpverordening voor het EFRO/CF) voldoen aan de kwaliteitscriteria (RACER-indicatoren) die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement en de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen (54);

24.

te verduidelijken of de lidstaten al dan niet verplicht zijn om de gemeenschappelijke indicatoren voor het EFRO/CF en het ESF+ te gebruiken (artikelen 2 en 15 van en de bijlagen bij de ontwerpverordening voor het ESF+; artikel 7 van en bijlage I bij de ontwerpverordening voor het EFRO/CF);

25.

de nomenclatuur van financiële gegevens in bijlage I bij de GB-ontwerpverordening te stroomlijnen en te verduidelijken.

Kwaliteit van de prestatiegegevens

64.

Prestatiegegevens zijn alleen nuttig wanneer ze van aanvaardbare kwaliteit zijn. De bepalingen in de GB-ontwerpverordening laten aan duidelijkheid te wensen over wat betreft de vraag wie er verantwoordelijk is voor de waarborging van de kwaliteit van de gegevens.

In de GB-ontwerpverordening wordt voorgesteld dat het toezichtcomité toezicht houdt op de uitvoering van het programma (artikel 33). Hoewel het toezichtcomité de jaarverslagen en eindverslagen over de prestaties die bij de Commissie zijn ingediend moet evalueren en goedkeuren, is dit niet het geval voor de prestatiegegevens.

Er zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de rol van de Commissie bij het controleren van de kwaliteit van de overgedragen gegevens.

65.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

26.

de regelingen te verduidelijken voor de waarborging van de kwaliteit van de gegevens die zijn ingediend door programma-autoriteiten, met name met betrekking tot de rol van de Commissie en het toezichtcomité (artikel 37 van de GB-ontwerpverordening).

Gebruik van op EU-niveau gegenereerde prestatiegegevens

66.

We hebben voorgesteld het prestatiekader van de EU te versterken door het totale aantal prestatiedoelstellingen en -indicatoren te beperken (55). We zijn van mening dat enkele bepalingen van de GB-verordening kunnen leiden tot meer complexiteit, zonder dat deze een navenant voordeel opleveren voor het beoordelen van de verwezenlijking van de EU-prioriteiten.

We hebben de lidstaten al eerder aanbevolen om het gebruik van onnodige specifieke indicatoren stop te zetten (56). De GB-verordening biedt echter nog steeds de mogelijkheid om programmaspecifieke indicatoren voor de programma’s vast te stellen (57).

Krachtens de GB-ontwerpverordening zijn de lidstaten verplicht om de twee maanden informatie in te dienen over de uitvoering van elk programma op financieel en prestatiegebied via een elektronisch systeem (artikel 37). Dit houdt een aanzienlijke toename van de verslagleggingsvereisten in ten opzichte van de periode 2014-2020. De vergaderingen van de Commissie en de lidstaten over de evaluatie van de prestaties en de vergaderingen van het toezichtcomité vinden echter slechts één of twee keer per jaar plaats.

67.

We zijn van mening dat het ook onduidelijk is waarvoor de Commissie bepaalde gegenereerde informatie over de prestaties zal gebruiken:

de lidstaten zijn niet verplicht om verslag uit te brengen over de uitvoering van partnerschapsovereenkomsten, noch om jaarlijkse uitvoeringsverslagen in te dienen (58). In plaats daarvan worden in de GB-ontwerpverordening vergaderingen tussen de Commissie en de lidstaten over de evaluatie van de prestaties ingevoerd; tijdens die vergaderingen zullen de prestaties van de programma’s worden onderzocht (artikel 36) (59). Hoewel we ingenomen zijn met het voorstel om de dialoog tussen de Commissie en de lidstaten op te voeren, zijn de voorgestelde bepalingen onduidelijk ten aanzien van de deelnemers, de inhoud en de gevolgen van deze vergaderingen;

in het kader van de evaluaties die door de lidstaten of de Commissie moeten worden uitgevoerd (artikelen 39 en 40) hoeft de „zuinigheid” — het concept waarbij de middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld — niet te worden onderzocht. We hebben eerder gewezen op het belang van de opname van „zuinigheid” in evaluaties in ons advies over het ontwerp van het Financieel Reglement (60).

68.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

27.

het gebruik van programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren te beperken met het oog op het verminderen van de administratieve lasten (artikel 7 van de ontwerpverordening voor het EFRO/CF, artikel 15 van de ontwerpverordening voor het ESF+);

28.

de indiening van gegevens minder frequent te laten plaatsvinden (artikel 37 van de GB-ontwerpverordening), rekening houdend met het daaropvolgende gebruik van de gegevens door de Commissie en de bijbehorende administratieve lasten;

29.

voor de jaarlijkse vergaderingen over de evaluatie van de prestaties de vereisten te verduidelijken wat betreft deelnemers, inhoud en gevolgen (artikel 36 van de GB-ontwerpverordening);

30.

te vereisen dat in evaluaties zuinigheid aan de orde komt (artikelen 39 en 40 van de GB-ontwerpverordening).

UITVOERINGSSYSTEEM EN SUBSIDIABILITEITSREGELS

Financieringsinstrumenten

Selectie van de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren

69.

Krachtens de wetgeving voor de periode 2014-2020 dienen financiële intermediairs te worden geselecteerd volgens openbare, transparante, evenredige en niet-discriminerende procedures, waarbij belangenconflicten worden vermeden. Deze wetgeving bevat ook vereisten inzake het toevertrouwen van de uitvoering van financiële instrumenten aan instanties die over voldoende capaciteit beschikken om deze uit te voeren (61). de GB-ontwerpverordening bevat echter geen soortgelijke vereisten. Er wordt alleen in bepaald dat de beheersautoriteit de instantie selecteert die een financieringsinstrument uitvoert (artikel 53, lid 2).

Ex-antebeoordelingen voor financieringsinstrumenten

70.

In tegenstelling tot de programmeringsperiode 2014-2020 is het krachtens de GB-ontwerpverordening (artikel 52, lid 3) niet langer vereist om de ex-antebeoordeling van een financieringsinstrument te baseren op een marktkloofanalyse, zoals bewijzen van marktfalen of „suboptimale investeringssituaties”. Zonder deze analyse bestaat het risico dat financieringsinstrumenten omvangrijker zijn dan nodig (62) en dat particuliere en publieke financiering wordt verdrongen. Overeenkomstig artikel 52, lid 2, moet met financieringsinstrumenten steun worden verstrekt aan projecten „waarvoor op de markt niet voldoende financiering te vinden is”. Onze ervaring met controles van financieringsinstrumenten leert echter dat dit niet gelijkstaat aan een marktkloofanalyse en daarom niet volstaat om de geïdentificeerde risico’s te beperken.

Verslaglegging over financieringsinstrumenten

71.

We zijn ingenomen met het feit dat het voorstel voor een GB-verordening de lidstaten verplicht om in hun betalingsaanvragen (bijlage XIX) zowel de vooruitbetaling als de uitbetaling van middelen aan eindontvangers te vermelden (artikel 86, lid 2). Deze informatie zou voor controleurs voldoende moeten zijn om de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven te kunnen beoordelen (zie ook paragraaf 109). De bepaling in de wetgeving voor de periode 2014-2020 waarmee verslaglegging over afzonderlijke financiële instrumenten werd voorgeschreven (63), is echter geschrapt. Volgens het voorstel voor een GB-verordening dienen beheersautoriteiten enkel op programmaniveau gegevens te verstrekken over financiële instrumenten (artikel 37, lid 3, en de bijlagen XIX en XX). Aangezien de gegevens met betrekking tot een afzonderlijk financieringsinstrument echter over meerdere programma’s kunnen worden verdeeld, is het in de nieuwe situatie niet mogelijk om de prestaties van het instrument, met inbegrip van bijvoorbeeld de omvang van beheersvergoedingen, te beoordelen. De reden voor het invoeren van afzonderlijke verslaglegging in de vorige periode, namelijk om „de transparantie van het uitvoeringsproces te vergroten en voor een passende monitoring […] van de implementatie van acties op het gebied van financiële instrumentering te zorgen” (64), doet nog steeds ter zake. Dit betekent ook dat de termijn tussen het verslag en de daarin beschreven periode kleiner moet worden gemaakt (65).

Regelingen inzake de verantwoordingsplicht met betrekking tot financieringsinstrumenten

72.

In het voorstel voor een GB-verordening wordt bepaald dat noch de beheersautoriteit, noch de auditautoriteit audits verricht voor financieringsinstrumenten op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is. In plaats daarvan bezorgen de EIB of andere financiële instellingen de Commissie en de auditautoriteit een jaarlijks auditverslag dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe auditors is opgesteld (artikel 75). Hierdoor worden in het voorstel de toegangsrechten van de Europese Rekenkamer met betrekking tot de door de EIB of andere internationale financiële instellingen uitgevoerde financieringsinstrumenten niet beschreven. Dit is een ernstige omissie (66). Bovendien ontbreken in de GB-ontwerpverordening operationele bepalingen over de wijze waarop de resultaten van dergelijke externe audits tot uiting zullen komen in de berekening van de foutenpercentages door de auditautoriteiten.

73.

Volgens het voorstel voor een GB-verordening kunnen er geen beheersverificaties plaatsvinden of audits worden verricht door de auditautoriteit op het niveau van de eindontvangers (artikel 75). Krachtens de GB-verordening voor de periode 2014-2020 mogen er audits worden uitgevoerd op het niveau van de eindontvangers indien er bewijs is dat de documenten die beschikbaar zijn op het niveau van de managementautoriteit of de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, geen waarheidsgetrouw en nauwkeurig beeld van de verleende steun geven (67). Wij erkennen dat het in het algemeen waarschijnlijk niet nodig is om de eindontvangers te bezoeken in het kader van een audit van financieringsinstrumenten. We zijn echter van mening dat het mogelijk moet zijn het onderzoek uit te breiden tot het niveau van de eindontvangers om na te gaan of aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan (68).

Hefboomeffect van financieringsinstrumenten

74.

Een van de belangrijkste voordelen van financieringsinstrumenten is het feit dat ze aanvullende particuliere en publieke middelen kunnen aantrekken. Wij hebben de Commissie al eerder aanbevolen om een definitie te geven van het hefboomeffect van financieringsinstrumenten, waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het hefboomeffect in de zin van mobilisering van particuliere en nationale publieke bijdragen in het kader van het operationeel programma en/of van aanvullende particuliere of publieke kapitaalbijdragen, en waarin rekening wordt gehouden met het soort instrument waarvan sprake is (69). Hoewel er in het voorstel wel een definitie wordt gegeven van het begrip „hefboomeffect” (artikel 2, punt 22), wordt daarin niet het onderscheid gemaakt dat wij hebben aanbevolen (70).

75.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

31.

de selectie van financiële intermediairs volgens openbare, transparante en niet-discriminerende procedures verplicht te stellen en meer duidelijkheid te verschaffen over de soorten instanties waaraan de uitvoering van financieringsinstrumenten kan worden toevertrouwd alsook over de vereisten waaraan deze instanties moeten voldoen (artikel 52 van de GB-ontwerpverordening);

32.

marktkloofanalyses op het niveau van de financieringsinstrumenten verplicht te stellen in het kader van ex-antebeoordelingen (artikel 52, lid 3, van de GB-ontwerpverordening);

33.

het verslagleggingssysteem uit de periode 2014-2020 te handhaven en de tijdige uitvoering ervan te verbeteren, aangezien dit de verslaglegging op het niveau van de financieringsinstrumenten vergemakkelijkt en het mogelijk maakt om de prestaties ervan te beoordelen (artikel 53 van de GB-ontwerpverordening);

34.

specifiek te vermelden dat de Rekenkamer, in het kader van audit- of verificatieovereenkomsten tussen de EIB en externe auditors, toegang moet krijgen tot alle informatie die zij nodig acht voor de controle van EU-middelen (artikel 75, lid 4, van de GB-ontwerpverordening);

35.

in de in artikel 73 bedoelde gedelegeerde handeling de operationele aspecten te verduidelijken van de wijze waarop de resultaten van audits door de EIB en andere internationale financiële instellingen (artikel 75, lid 4, van de GB-ontwerpverordening) moeten worden meegenomen in de berekening van de foutenpercentages en in het auditadvies van de auditautoriteiten;

36.

in de GB-verordening de mogelijkheid op te nemen om audits te verrichten op het niveau van de eindontvangers teneinde na te gaan of aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan (artikel 75, lid 4, van de GB-ontwerpverordening);

37.

het multiplicator-/hefboomeffect van financieringsinstrumenten te verduidelijken, zodat de prestaties van een instrument kunnen worden beoordeeld aan de hand van de nationale publieke bijdrage ervan (artikel 2 van de GB-ontwerpverordening).

Vereenvoudigde uitvoeringsvormen

Financiering die geen verband houdt met kosten als een vorm van steun voor programma’s

76.

Uit onze controles is gebleken dat op rechten gebaseerde betalingen, die worden verricht wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, minder vatbaar zijn voor nalevingsfouten dan betalingen die gebaseerd zijn op de vergoeding van subsidiabele kosten. Ze helpen bovendien de administratieve lasten te verminderen. Wij hebben aanbevolen dat betalingen op basis van vervulde voorwaarden of behaalde resultaten de voorkeur genieten binnen de hele begroting (71). Het voorstel van de Commissie omvat de mogelijkheid om op deze basis betalingen te verrichten (artikel 46). Een vergelijkbare vorm van financiering bestaat ook al in de programmeringsperiode 2014-2020 (namelijk de „gezamenlijke actieplannen” (72)), maar in mei 2018 was nog voor geen enkel operationeel programma van deze mogelijkheid gebruikgemaakt (73). Dit lijkt erop te wijzen dat het voor de lidstaten moeilijk is deze doelstelling in praktijk te brengen.

77.

Tegen deze achtergrond zijn wij van mening dat het voorstel op zich niet ver genoeg gaat om de lidstaten te helpen gebruik te maken van deze vorm van vereenvoudiging. Het uiteindelijke succes van het voorstel zal grotendeels afhangen van de vraag of de Commissie en de lidstaten de neiging kunnen weerstaan om terug te grijpen op betalingen voor inputs en outputs, zoals dat in de periode 2014-2020 is gebeurd in verband met de prestatiereserve (74).

Vereenvoudigde vormen van subsidies voor begunstigden

78.

We merken op dat de methodologie die ten grondslag ligt aan het gebruik van vereenvoudigde vormen van subsidies aan begunstigden zal worden uiteengezet in de programma’s en vervolgens moet worden goedgekeurd door de Commissie (artikel 88 en bijlage V). Dit zou de lidstaten welkome rechtszekerheid moeten bieden.

79.

Wat de vereenvoudigde vormen van subsidies aan begunstigden betreft, staan wij achter de inspanningen van de Commissie om de toepassing van vereenvoudigde kostenopties (SCO’s, simplified cost options) uit te breiden (75). In onze ervaring waren SCO’s in de programmeringsperiode 2014-2020 de meest doeltreffende maatregel om de administratieve lasten van begunstigden te beperken. Bovendien hebben we van 2012 tot 2016 geen enkele kwantificeerbare fout met betrekking tot het gebruik van SCO’s vastgesteld (76). We benadrukten echter ook dat de Commissie en de lidstaten ervoor moeten zorgen dat vereenvoudigingsmogelijkheden gepaard gaan met meer aandacht voor de prestaties (77). Op het gebied van plattelandsontwikkeling stelden we vast dat de aandacht in de periode 2014-2020 mede dankzij de invoering van SCO’s is verschoven van input naar output, maar dat dit niet heeft geleid tot een grotere resultaatgerichtheid (78).

80.

In dit verband merken we op dat de in de GB-ontwerpverordening voorgestelde vaste percentages voor directe personeelskosten (artikel 50, lid 1) en andere subsidiabele kosten (artikel 51) verband houden met inputs en niet met outputs of resultaten. Hoewel dit gebruik van vaste percentages het voor lidstaten gemakkelijker kan maken om EU-financiering aan te vragen en te ontvangen, heeft het geen effect op de prestaties. Dit is in strijd met het Financieel Reglement, waarin ertoe wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat vaste percentages, „waar mogelijk en passend, […] zodanig [moeten] worden bepaald dat ze kunnen worden betaald bij het bereiken van concrete outputs en/of resultaten” (79).

81.

Bovendien is er, bij gebrek aan een effectbeoordeling (paragraaf 5), geen bewijs dat de omvang van de voorgestelde vaste percentages rechtvaardigt voor directe personeelskosten, andere subsidiabele kosten of indirecte kosten. In de praktijk zijn de percentages die in de periode 2014-2020 voor het ESF worden gebruikt in het voorstel uitgebreid tot de andere fondsen. Het cohesiebeleid bestrijkt echter een zeer breed scala aan sectoren en projecten, met zeer uiteenlopende interne kostenstructuren. Als dezelfde vaste percentages algemeen worden toegepast, kunnen de lidstaten voor projecten met hoge kosten aanspraak maken op hoge forfaitaire kosten, zonder de garantie dat deze kosten op de juiste hoogte worden vastgesteld.

82.

De uitbreiding van de vaste percentages tot directe personeelskosten kan het proces eerder ingewikkelder dan eenvoudiger maken. Wij zijn van oordeel dat het voorstel voor een GB-Verordening (artikel 50, lid 2) de berekening en de toerekening van personeelskosten al aanzienlijk vereenvoudigt. Op grond van het voorstel kunnen begunstigden echter wettelijk aanspraak maken op vaste percentages met betrekking tot directe personeelskosten voor projecten waarbij geen sprake is van directe personeelskosten (bijv. projecten die volledig worden uitgevoerd via overheidsopdrachten). Aangezien er vaste percentages kunnen worden gedeclareerd voor zowel directe personeelskosten als andere directe kosten, kan een instantie die verantwoordelijk is voor meerdere projecten op verschillende manieren haar subsidiabele uitgaven bepalen, door voor het ene project forfaitaire personeelskosten te gebruiken en andere directe kosten te declareren voor het andere. Hierdoor wordt het mogelijk dat zij meer dan eens dezelfde kosten declareert. Krachtens artikel 51, lid 3, van het voorstel mogen de lidstaten dit niet doen, maar gezien de beperkte bewijsstukken die bij de desbetreffende betalingsaanvragen moeten worden gevoegd, betwijfelen wij of de beheers- en auditautoriteiten — evenals de Commissie — in staat zullen zijn inbreuken op deze bepaling op te sporen.

83.

De in de vorige programmeringsperiode van kracht zijnde beperkingen in verband met het gebruik van vereenvoudigde vormen van steun bij concrete acties die uitsluitend door middel van overheidsopdrachten worden uitgevoerd (80), zijn in het voorstel niet overgenomen. Volgens het voorstel dienen de Commissie en de lidstaten, indien er bij dergelijke projecten wordt gebruikgemaakt van vereenvoudigde vormen van steun, alleen te verifiëren of er is voldaan aan de voorwaarden voor betaling (81). De regels inzake overheidsopdrachten blijven gelden, maar worden niet gecontroleerd als onderdeel van het proces van het aanvragen van EU-steun, aangezien naleving ervan niet langer een voorwaarde voor betaling is. De regels inzake overheidsopdrachten vormen een hoeksteen van de interne markt van de EU. Door het voorstel voor een GB-verordening neemt echter het risico aanzienlijk toe dat inbreuken op deze regels onopgemerkt blijven.

84.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

38.

vóór de programmering gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 88 en 89 van de GB-ontwerpverordening vast te stellen met betrekking tot: niet aan kosten verbonden steun, met kant-en-klare oplossingen ter vergemakkelijking van het gebruik van deze vorm van steun, en vereenvoudigde vormen van steun aan begunstigden. Een sterkere resultaatgerichtheid moet een van de doelstellingen zijn;

39.

opnieuw te beoordelen of de vaste percentages bedoeld in de GB-ontwerpverordening geschikt zijn voor het financieringsgebied en het type en de omvang van de projecten (artikel 49, artikel 50, lid 1, en artikel 51 van de GB-ontwerpverordening);

40.

directe personeelskosten uit te sluiten van de vereenvoudigde kostenoptie met vaste percentages (artikel 50, lid 1, van de GB-ontwerpverordening);

41.

van de auditautoriteiten te verlangen dat zij de naleving van de regels voor overheidsopdrachten controleren in het kader van hun systeemaudits (artikel 88, lid 3, van de GB-ontwerpverordening).

Selectie van projecten en subsidiabiliteitsregels

Selectie van projecten

85.

Bij verscheidene controles hebben wij tekortkomingen bij de selectie van projecten vastgesteld wat heeft geleid tot aanbevelingen voor het aanscherpen van de criteria en een sterkere rol voor de Commissie (82). Uit onze recente controle, waarbij projectselectie centraal stond, is gebleken dat de selectiecriteria weliswaar over het algemeen de programmadoelstellingen ondersteunen, maar dat er niet voldoende rekening wordt gehouden houden met de resultaten en dat ze vooral gericht zijn op output en absorptie (83). Tegen deze achtergrond zijn wij ingenomen met de invoering van eisen inzake de selectie van projecten (artikel 67, lid 3). Toch zouden nadere details ons inziens nuttig zijn.

86.

In het briefingdocument dat wij onlangs hebben uitgebracht, wezen wij op de mogelijke administratieve lasten voor begunstigden die ontstaan wanneer nationale regels en wettelijke verplichtingen verder gaan dan die welke zijn vastgesteld op EU-niveau („gold-plating”). Wij hebben dit probleem aangewezen als een van de belangrijkste gebieden waarop het cohesiebeleid op doeltreffende wijze kan worden vereenvoudigd (84). Hoewel de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor het stroomlijnen van het selectieproces, zijn wij van oordeel dat de Commissie hierbij meer steun zou kunnen bieden door nationale procedures te analyseren en goede praktijken in kaart te brengen. Wij zijn dan ook verheugd dat de Commissie op haar verzoek kan worden betrokken bij de ontwikkeling van selectiecriteria in verband met kwaliteit (artikel 67, lid 2).

Subsidiabiliteitsregels en btw

87.

De schending van de subsidiabiliteitsregels is een van de belangrijkste oorzaken van fouten op het gebied van cohesie (85). Naar aanleiding van onze eerdere aanbevelingen stemde de Commissie ermee in om een gerichte analyse van de nationale subsidiabiliteitsregels te verrichten en benadrukte daarbij de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de regels te vereenvoudigen. In april 2018 had de Commissie deze analyse nog niet verricht (86). Aangezien het niet duidelijk is of de lidstaten op grond van het programmamodel in het huidige voorstel maatregelen moeten vaststellen om de regels te vereenvoudigen en de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen (zie paragraaf 48), blijft het risico bestaan dat de nationale subsidiabiliteitsregels onnodig ingewikkeld blijven.

88.

Volgens het voorstel voor een GB-verordening is de btw voor projecten waarvan de totale kosten minder dan 5 miljoen EUR bedragen, een subsidiabele uitgave, ongeacht of deze al dan niet terugvorderbaar is (artikel 58). In de huidige programmeringsperiode bestaat er geen drempel waarboven de btw niet subsidiabel is, maar beperkt de subsidiabiliteit zich tot niet-terugvorderbare btw. De btw die door overheidsinstanties wordt betaald, vertegenwoordigt volgens ons geen nettokosten voor de betrokken lidstaat, aangezien het om inkomsten gaat. Door een drempel in verband met projectomvang op te leggen, zoals in het voorstel wordt gedaan, wordt het terugbetaalbare btw-bedrag beperkt, hetgeen echter slechts gedeeltelijk tegemoetkomt aan onze aanbeveling dat door overheidsinstanties betaalde btw niet in aanmerking mag komen voor een vergoeding met EU-middelen (87). Evenzo is terugvorderbare btw geen echte kostenpost voor particuliere instanties en mag deze dus niet voor vergoeding in aanmerking komen.

89.

Wij maken ons daarnaast ook zorgen over de voorstellen voor de behandeling van btw die in de GB-verordening zijn opgenomen. Deze punten van zorg zijn er, ongeacht de vraag of de begunstigde een publieke of een particuliere organisatie is:

de GB-ontwerpverordening gaat niet in op het in het verleden reeds door ons aangetoonde probleem dat de financiering die begunstigden op grond van de huidige regels voor btw-teruggaaf ontvangen, hoger kan liggen dan de kosten die zij maken (88);

het voorstel zou de autoriteiten ertoe kunnen aanzetten om projecten kunstmatig op te splitsen, zodat zij onder de drempel van 5 miljoen EUR komen te liggen. Wij kennen geen enkele reden waarom deze kunstmatige drempel op dit specifieke niveau is vastgesteld;

het voorstel is niet in overeenstemming met de regels betreffende direct beheer, waarbij alle terugvorderbare btw nog steeds niet-subsidiabel is (89). Zoals wij hebben aangegeven, vormen verschillen tussen regelingen een van de elementen die de complexiteit voor begunstigden vergroten en de synergieën tussen fondsen beperken (90).

Btw is een gecompliceerd onderwerp dat wij op dit moment nog nader onder de loep nemen.

90.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

42.

bepalingen op te nemen waarin duidelijk wordt omschreven welk soort analyse de beheersautoriteiten moeten uitvoeren om ervoor te zorgen dat de geselecteerde concrete acties een minimale verdienste hebben en voldoen aan de vereisten van artikel 67, lid 3, onder c), van de GB-ontwerpverordening;

43.

in de GB-verordening of in een gedelegeerde handeling de belangrijkste criteria op te nemen op grond waarvan de Commissie over de selectiecriteria moet worden geraadpleegd (artikel 67, lid 2, van de GB-ontwerpverordening);

44.

in overeenstemming met het jaarverslag voor 2017 (91) de vergoeding van btw aan overheidsinstanties uit EU-fondsen uit te sluiten (artikel 58, lid 1, onder a), van de GB-ontwerpverordening).

Stopgezette regelingen

91.

De Commissie stelt voor de huidige regelingen op twee belangrijke gebieden te versoepelen: de beoordeling van grote projecten (doorgaans projecten met een totale kostprijs van ten minste 50 miljoen EUR, goed voor ongeveer een derde van de totale toewijzing van middelen in het kader van het cohesiebeleid (92)), en de aanpak van de financiering van projecten die pas na voltooiing inkomsten genereren (zoals tolwegen).

Grote projecten

92.

In de huidige programmeringsperiode worden grote projecten, als voorwaarde voor financiering, door de lidstaten onderworpen aan een gedetailleerde kosten-batenanalyse en moeten zij vervolgens worden beoordeeld en goedgekeurd door de Commissie (93). In de loop der jaren heeft de Commissie gemeenschappelijke normen voor deze kosten-batenanalyse ontwikkeld (94). In het voorstel van de Commissie voor een GB-verordening worden alle specifiek voor grote projecten vastgestelde beoordelingsvoorschriften geschrapt. In plaats daarvan hoeven de lidstaten de Commissie alleen informatie te verstrekken over „concrete acties van strategisch belang”, gedefinieerd als concrete acties die een cruciale bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de programmadoelstellingen, zonder verdere details (95).

93.

In een aantal van onze vorige verslagen hebben we vastgesteld dat het ontbreken van een strikte toepassing van de kosten-batenanalyse een bijzonder gevaar oplevert voor goed financieel beheer. Op het niveau van de lidstaten hebben we bijvoorbeeld zwakke plekken gevonden in de toepassing en de kwaliteit van kosten-batenanalyses, met directe gevolgen voor de daaropvolgende financieringsbesluiten (96). Wat het goedkeuringsproces van de Commissie betreft, hebben we een aantal tekortkomingen vastgesteld in de werking van de onafhankelijke kwaliteitsevaluatie (97) van grote projecten. Tegelijkertijd merkten we echter ook op dat deze aanvullende beoordeling een positieve invloed had op de kwaliteit van de projecten (98).

94.

Tegen deze achtergrond betekent het schrappen van alle specifiek voor grote projecten vastgestelde beoordelingsvoorschriften weliswaar een vermindering van de algemene administratieve lasten, maar zijn wij bezorgd dat dit effect teniet wordt gedaan door het toegenomen risico dat de gecofinancierde investeringen niet de beste prijs-kwaliteitverhouding bieden.

Inkomstengenererende projecten

95.

In de huidige programmeringsperiode is EU-steun voor inkomstengenererende projecten aan een maximumlimiet gebonden. De lidstaten kunnen ofwel een ad-hocanalyse uitvoeren om het financieringstekort vast te stellen, ofwel vaste percentages hanteren, variërend van 20 % tot 30 % naargelang de sector (99). In het voorstel voor een GB-verordening wordt deze beperking van EU-financiering voor dergelijke projecten opgeheven, zodat alle kosten in verband met inkomstengenererende projecten in aanmerking kunnen komen voor EU-steun. In plaats daarvan wordt in het voorstel bepaald dat voor dergelijke projecten lagere cofinancieringspercentages gelden. Ook wordt gesuggereerd dat financieringsinstrumenten een essentieel uitvoeringsmechanisme kunnen worden voor projecten die inkomsten genereren (blz. 9 van de GB-verordening).

96.

Dit voorstel is vergelijkbaar met de schrapping van het winstverbod bij de recente herziening van het Financieel Reglement. In ons advies over de herziening van het Financieel Reglement hebben wij benadrukt dat wij het niet nodig achten het winstverbod te schrappen (100). De Commissie wijst op mogelijke besparingen dankzij lagere cofinancieringspercentages voor alle projecten die in de GB-ontwerpverordening (artikel 106) worden voorgesteld, en schat dat de afschaffing van de huidige regels voor inkomstengenererende projecten de totale administratieve lasten met 1 % zou verminderen (101). Lagere cofinancieringspercentages en een mogelijke vermindering van de administratieve lasten wegen naar ons oordeel echter niet op tegen de aanzienlijke extra kosten die de EU-begroting door het afschaffen van het huidige maximale steunbedrag zal moeten dragen. Zo zou een wegenbouwproject in een minder ontwikkelde regio met een totale kostprijs van 10 miljoen EUR op grond van het nieuwe voorstel EU-cofinanciering van 7 miljoen EUR kunnen aantrekken, wat ongeveer 4,5 miljoen EUR meer is dan het volgens de regels voor 2014-2020 had kunnen krijgen (102).

97.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

45.

in de GB-verordening opnieuw een verplichte onafhankelijke beoordeling en gemeenschappelijke verplichte beoordelingsnormen, zoals een kosten-batenanalyse, in te voeren voor het selecteren van in financieel opzicht belangrijke concrete acties die de beste prijs-kwaliteitverhouding kennen;

46.

de EU-bijdrage aan inkomstengenererende projecten te beperken tot het noodzakelijke door opnieuw een forfaitair plafond in te voeren voor de totale subsidiabele uitgaven of door financieringsinstrumenten als voorkeursoptie te gebruiken voor de cofinanciering van inkomstengenererende projecten.

REGELINGEN INZAKE VERANTWOORDINGSPLICHT

Taken en verantwoordelijkheden in beheers- en controlesystemen

98.

In de GB-ontwerpverordening wordt voorgesteld de bestaande beheers- en controlesystemen voort te zetten. In principe vinden wij dit een goed initiatief: het is zinvol om voort te bouwen op de in het verleden bereikte resultaten wat betreft versterkte interne controle en om de goed functionerende elementen van de huidige programmeringsperiode over te hevelen naar de nieuwe periode (103). We merken op dat in artikel 72 wordt verwezen naar de noodzaak om „systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie” op te nemen in de auditstrategie van de auditautoriteiten. Wij zijn van mening dat deze eis moet worden uitgebreid naar alle substantiële systeemwijzigingen die van invloed kunnen zijn op de werking van de betrokken systemen, zoals wijzigingen in de aanpak van beheersverificaties.

99.

In het voorstel voor een GB-verordening wordt ook de mogelijkheid geboden om de oude certificeringsautoriteit te vervangen door een nieuwe boekhoudfunctie, die minder verantwoordelijkheden omvat (artikel 66, lid 2, en artikel 70). Deze maatregel is in overeenstemming met de behoefte aan verduidelijking van de dekking en reikwijdte van de respectieve werkzaamheden van beheers- en certificeringsautoriteiten die wij in ons briefingdocument over vereenvoudiging hebben vastgesteld (104). De certificeringsautoriteiten vormden een belangrijk onderdeel van de controle vooraf en hebben het corrigerende vermogen op het niveau van de lidstaten vergroot. Door de certificeringsautoriteiten te vervangen door de nieuwe boekhoudfunctie — als er voor deze optie wordt gekozen — krijgen de beheersautoriteiten meer verantwoordelijkheden en moeten zij voor hun nieuwe rol moeten worden toegerust.

100.

In de huidige programmeringsperiode 2014-2020 bestond er een vrij omslachtige procedure waarbij de lidstaten autoriteiten moesten aanwijzen voor het uitvoeren van bepaalde taken (105). We hebben reeds verslag uitgebracht over het verband tussen de aanzienlijke vertragingen in de aanwijzingsprocedure in de lidstaten en hun vermogen om EU-financiering aan te vragen (106). Daarom zijn we ingenomen met het feit dat het voorstel de noodzaak van een aanwijzingsprocedure overbodig maakt. In plaats daarvan zijn de lidstaten alleen verplicht om een beheersautoriteit en een auditautoriteit te „identificeren” (artikel 65).

101.

De lidstaten moeten hun beheers- en controlesystemen beschrijven aan de hand van een model dat bij de tekst is gevoegd (artikel 63, lid 9, en bijlage XIV). De belangrijkste vereisten voor systemen zijn opgenomen in bijlage X. In vergelijking met de huidige periode wordt in de GB-verordening voorgesteld om de vereiste inhoud van de beschrijving aanzienlijk te verminderen. Hoewel dit meer vrijheid en minder bureaucratie voor de lidstaten betekent, leert de ervaring dat het gebrek aan duidelijkheid tot onzekerheid kan leiden, hetgeen niet bevorderlijk is voor doeltreffende vereenvoudiging (107). Wij zijn van oordeel dat een vermindering van de richtsnoeren en verduidelijkingen met betrekking tot de controlevereisten een risico vormt voor de kwaliteit van de uitgevoerde controles. In het voorstel worden bijvoorbeeld een aantal sleutelbegrippen niet gedefinieerd, zoals „passende beheersverificaties” en „nieuw geïdentificeerde autoriteit”. Een ander belangrijk ontbrekend element zijn de termijnen voor de vaststelling van auditstrategieën.

102.

De GB-ontwerpverordening bevat een afzonderlijk artikel (artikel 74) over regelingen inzake één enkele audit. Deze bepalingen hebben betrekking op het beginsel dat de Commissie en de auditautoriteiten dubbele audits van dezelfde uitgaven moeten vermijden, teneinde de auditkosten tot een minimum te beperken en de administratieve lasten voor de begunstigden te verminderen. Wij steunen deze doelstellingen, op voorwaarde dat zij worden geschraagd door een kader dat ervoor zorgt dat uitgaven consequent volgens dezelfde normen worden gecontroleerd en dat de resultaten van die controles nauwkeurig worden gerapporteerd (108).

103.

Hoewel de term niet werd gebruikt, werd het idee van één enkele audit reeds gedeeltelijk toegepast in de voorgaande programmeringsperioden; het was toen echter beperkt tot de verhouding tussen de auditautoriteiten en de Commissie. De belangrijkste wijziging van het voorstel bestaat erin dat de regelingen inzake één enkele audit moeten worden uitgebreid naar de verhouding tussen de audit- en beheersautoriteiten: de auditautoriteiten moeten, waar mogelijk, niet om documenten van de begunstigden vragen maar gebruikmaken van documenten die reeds beschikbaar zijn als gevolg van de werkzaamheden van de beheersautoriteiten, met inbegrip van beheersverificaties. Auditautoriteiten mogen de begunstigden daarom alleen om aanvullende documenten en bewijs vragen „als zij dit, op basis van hun professionele oordeel, nodig achten ter staving van betrouwbare auditconclusies” (artikel 74, lid 1). Niettegenstaande deze bepaling zijn wij, op basis van onze lange ervaring met controles op dit gebied, van mening dat het gevaar bestaat dat de auditautoriteiten onder ongewenste druk komen te staan om het werk van de beheersautoriteiten niet al te kritisch te bekijken. Een onafhankelijke openbare audit vormt een sleutelelement voor het waarborgen van de transparantie en verantwoordingsplicht van de EU-uitgaven (109). We onderstrepen daarom hoe belangrijk het is dat auditautoriteiten vrij zijn om audits uit te voeren overeenkomstig internationale auditnormen, en dat de Commissie haar volledige medewerking verleent om dit proces te vergemakkelijken.

104.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

47.

duidelijk aan te geven voor welke systeemwijzigingen een systeemaudit door de auditautoriteiten vereist is (artikel 72 van de GB-ontwerpverordening). Zie ook de gedetailleerde suggesties in de bijlage;

48.

aan de beschrijving van de beheers- en controlesystemen (bijlage XIV bij de GB-ontwerpverordening) een beschrijving van de beheersverificaties en de relevante criteria toe te voegen, zodat auditautoriteiten kunnen nagaan of aan de belangrijkste controlevereisten van bijlage X bij de GB-ontwerpverordening is voldaan;

49.

vage definities en onduidelijke of onrealistische tijdschema’s (bijv. „nieuw aangewezen autoriteiten” en „eerste werkjaar”) te verduidelijken in de systeembeschrijving (bijlage XIV bij de GB-ontwerpverordening) en in artikel 72 van de GB-ontwerpverordening.

Standaardbeheers- en controlesysteem

Beheersverificaties

105.

Beheersverificaties vormen een belangrijk onderdeel van het beheers- en controlesysteem. In de GB-ontwerpverordening worden beheersverificaties gedefinieerd als administratieve verificaties met betrekking tot betalingsaanvragen van begunstigden en verificaties ter plaatse van concrete acties. Anders dan in voorgaande programmeringsperioden zijn administratieve verificaties niet langer verplicht, maar risicogebaseerd (artikel 68, lid 2). Dit betekent dat betalingsaanvragen van sommige begunstigden mogelijk niet aan beheersverificaties worden onderworpen.

106.

In beginsel zijn wij ingenomen met de overgang naar een risicogebaseerde aanpak. Mits goed uitgevoerd, biedt deze de mogelijkheid om de administratieve lasten te verminderen en de doeltreffendheid van de controles te verbeteren. Wij stellen regelmatig vast dat beheersverificaties moeten worden versterkt wat betreft de verificatie van subsidiabele uitgaven (110). Uit ons eerdere werk is gebleken dat de reikwijdte en intensiteit van de bestaande beheersverificaties al aanzienlijk verschillen tussen en binnen de lidstaten, wat erop wijst dat er verschillende interpretaties van de vereisten de ronde doen (111). Wij zijn van oordeel dat de risicobeoordeling betreffende beheersverificaties duidelijk gericht moet zijn op regelmatigheid en alle aanvragen moet bestrijken. De beheersverificaties zelf moeten plaatsvinden voordat de betalingsaanvragen bij de Commissie worden ingediend.

Audits

107.

Op grond van de GB-ontwerpverordening kunnen auditautoriteiten hun steekproef van concrete acties nemen uit groepen van EFRO-, Cohesiefonds- en ESF+-programma’s (artikel 73, lid 2). De steekproef moet in de regel representatief zijn en gebaseerd op statistische steekproefmethoden. Volgens het voorstel voor een GB-verordening is niet-statistische steekproefneming echter mogelijk wanneer de populatie uit minder dan driehonderd steekproefeenheden bestaat; in dat geval moet de steekproef minimaal 10 % van de steekproefeenheden bestrijken, die op aselecte wijze zijn gekozen (artikel 73, lid 2). De interpretatie van een „steekproefeenheid” heeft belangrijke implicaties voor de willekeurige selectie van de steekproef, maar deze term wordt niet precies gedefinieerd. Op basis van onze ruime ervaring met praktijkobservaties in de lidstaten zijn wij van oordeel dat het gebruik van niet-statistische steekproeven het risico met zich meebrengt dat de geselecteerde steekproeven niet omvangrijk genoeg zijn om representatief te zijn, hetgeen kan leiden tot onbetrouwbare foutenpercentages en auditadviezen.

108.

Voor de audit van programma’s die vallen onder de verordening betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg), zal de Commissie een gemeenschappelijke steekproef van concrete acties selecteren die alle programma’s bestrijkt (112). Dit zal deze audits waarschijnlijk vereenvoudigen. Net als bij de steekproeven in het kader van het voorstel voor een GB-verordening bestaat hierbij echter het risico dat een dergelijke gemeenschappelijke steekproef niet representatief is voor de afzonderlijke programma’s, waardoor de betrouwbaarheid van de auditadviezen over de werking van de systemen in de afzonderlijke programma’s afneemt.

109.

Wat betreft de reikwijdte van de door auditautoriteiten uitgevoerde audits met betrekking tot financieringsinstrumenten, hebben wij erop gewezen dat de werkzaamheden van de auditautoriteiten zich toespitsen op vooruitbetalingen aan de financieringsinstrumenten, waarbij de kans op fouten veel minder groot is. Wij hebben de Commissie aanbevolen ervoor te zorgen dat de audits betrekking hebben op de uitbetalingen aan eindontvangers, dat wil zeggen op de subsidiabele uitgaven (113). Wij zijn ingenomen met het feit dat de lidstaten krachtens het voorstel voor een GB-verordening verplicht zijn zowel de vooruitbetaling als de uitbetaling van middelen aan eindontvangers in de betalingsaanvraag te vermelden (artikel 86, lid 2). In het voorstel voor een GB-verordening worden de subsidiabele uitgaven die door de auditautoriteiten moeten worden gecontroleerd, echter niet gedefinieerd, en wordt evenmin vermeld dat bij de berekening van het restfoutenpercentage alleen rekening moet worden gehouden met de middelen die aan de eindontvangers worden uitbetaald.

110.

In de periode na 2020 kunnen de lidstaten ook subsidiabele uitgaven doen buiten het programmagebied of buiten de EU (artikel 57, lid 4). De GB-ontwerpverordening bevat geen bepalingen waarmee de noodzakelijke auditrechten van de auditautoriteit, de Commissie of de Europese Rekenkamer in deze omstandigheden worden gewaarborgd (114). Dit is een groot hiaat wat betreft verantwoordingsplicht in het voorstel.

111.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

50.

de vereisten voor de risicogebaseerde aanpak van beheersverificaties te verduidelijken door middel van richtsnoeren of een gedelegeerde handeling. Zie de bijlage voor gedetailleerde opmerkingen over artikel 68, lid 2, van de GB-ontwerpverordening;

51.

door middel van een gedelegeerde handeling als bedoeld in artikel 73, lid 4, van de GB-ontwerpverordening criteria vast te stellen voor het bundelen van programma’s (met inbegrip van betrouwbaarheidsniveaus) alsook voor kleine populaties, zodat er een representatieve steekproef kan worden verkregen. Deze kwestie is ook van toepassing op de controlesteekproeven in het kader van de verbeterde regelingen (zie onderstaande paragraaf 115);

52.

voor groepen Interreg-programma’s meerdere steekproeven in te voeren, of één steekproef met strata met gelijke kenmerken (artikel 48 van de ETS-ontwerpverordening);

53.

in artikel 73 van de GB-ontwerpverordening te verduidelijken dat audits van concrete acties ten aanzien van financieringsinstrumenten betrekking moeten hebben op subsidiabele uitgaven als bedoeld in artikel 62, en de vooruitbetalingen aan financieringsinstrumenten moeten uitsluiten;

54.

ervoor te zorgen dat er duidelijke auditrechten zijn voor uitgaven buiten de EU en dit toe te lichten in artikel 57, lid 4, van de GB-ontwerpverordening.

Verbeterde evenredige regelingen voor beheers- en controlesystemen

Regelingen

112.

Een radicale wijziging die in de GB-ontwerpverordening wordt voorgesteld, houdt in dat de lidstaten, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, „verbeterde evenredige regelingen” voor programma’s kunnen toepassen. Op grond van deze regelingen zouden de nationale procedures worden gebruikt voor beheersverificaties, de audits van de auditautoriteit worden beperkt tot een steekproef van dertig eenheden, zonder systeemaudits, en de audits van de Commissie beperkt tot een toetsing van de werkzaamheden van de auditautoriteit (artikel 77).

113.

Wij hebben een aantal bedenkingen over dit voorstel, waarop we in de volgende paragrafen dieper zullen ingaan. In het algemeen merken wij op dat er zonder effectbeoordeling (paragraaf 5) geen bewijs bestaat dat de potentiële voordelen van vereenvoudiging opwegen tegen de risico’s, door lagere administratieve kosten en minder administratieve lasten voor de begunstigden. Het voorstel druist dan ook in tegen ons standpunt dat „elk voorstel voor administratieve vereenvoudiging gebaseerd [moet] zijn op deugdelijk bewijs” (115). We merken ook op dat de versterkte regelingen inzake verantwoordingsplicht die sinds de periode 2007-2013 gelden voor het cohesiebeleid ertoe hebben bijgedragen dat wij aanzienlijk lagere foutenpercentages kunnen rapporteren (116).

114.

Met betrekking tot de drie elementen van de verbeterde regelingen merken wij op dat de tekst van artikel 77, onder a), betreffende beheersverificaties aan duidelijkheid te wensen overlaat, gezien de potentiële impact van deze wetgeving. Nog belangrijker is het gebrek aan duidelijkheid omtrent de toegevoegde waarde van deze bepaling, aangezien de beheersverificaties in het kader van de GB-ontwerpverordening risicogebaseerd kunnen zijn (paragraaf 105). Een beheersautoriteit zou evengoed de bepalingen van de standaardregelingen kunnen gebruiken om de voordelen te verkrijgen die worden beoogd met de verbeterde regelingen.

115.

Het tweede element van het voorstel houdt in dat de audits door de auditautoriteit worden beperkt. Wij maken ons zorgen over de mogelijke beperking van de omvang van de steekproef die door de auditautoriteit wordt genomen, namelijk tot dertig eenheden van wat een groep programma’s kan zijn (zie ook paragraaf 107 hierboven). Het gevaar bestaat dat de auditautoriteiten de bepaling in artikel 77, onder b), te ruim interpreteren, met als gevolg dat een dergelijke steekproef niet groot genoeg is om representatief te zijn, wat leidt tot onbetrouwbare foutenpercentages.

116.

Het derde element van het voorstel betreft minder uitgebreide audits door de Commissie. Volgens het voorstel zouden de eigen audits van de Commissie uitdrukkelijk niet verder mogen gaan dan het niveau van de auditautoriteit en zich niet mogen richten op de begunstigden, tenzij er een „ernstige tekortkoming in het werk van de auditautoriteit” wordt vermoed. Deze aanpak is inherent aan het beginsel van één enkele audit (paragraaf 103) en hoeft daarom niet op deze manier te worden geregeld. Volgens de internationale controlenormen moeten controleurs er al voor zorgen dat zij de nodige bewijzen verzamelen om tot een gedegen auditadvies te komen.

Voorwaarden

117.

De voorwaarden voor deze regelingen zijn opgenomen in artikel 78. De belangrijkste voorwaarde (117) is dat de Commissie in haar gepubliceerde jaarlijkse activiteitenverslagen voor de voorafgaande twee jaar moet hebben bevestigd dat het beheers- en controlesysteem van het programma doeltreffend functioneert en het totale foutenpercentage voor elk jaar lager ligt dan 2 %. Dit betekent dat:

er geen garantie bestaat dat in het kader van de nieuwe verbeterde regelingen hetzelfde systeem zal worden toegepast dat eerder als doeltreffend is beoordeeld, met name gezien de overgang van de ene programmeringsperiode naar de andere. We merken op dat auditautoriteiten geen systeemaudits hoeven uit te voeren voordat de verbeterde regelingen worden toegepast, waardoor het risico ontstaat dat het systeem niet verenigbaar is met de EU-vereisten;

uit de tekst van de GB-ontwerpverordening niet duidelijk blijkt of het foutenpercentage dat wordt gebruikt om de geschiktheid van programma’s voor de verbeterde regelingen te beoordelen, is onderworpen aan de wettigheids- en regelmatigheidscontroles van de Commissie. Het foutenpercentage in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de Commissie is het door de auditautoriteiten gerapporteerde foutenpercentage. Dit foutenpercentage zou te laag kunnen zijn, aangezien latere correcties naar aanleiding van de wettigheids- en regelmatigheidscontroles van de Commissie er niet in zijn verwerkt (118). De beoordeling of een programma in aanmerking komt voor de verbeterde regelingen op basis van een onbetrouwbare maatregel zou de bijbehorende risico’s alleen maar vergroten;

het niet duidelijk is hoe de aanvullende voorwaarde met betrekking tot de samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie zal worden toegepast.

De beëindiging van de verbeterde regelingen

118.

Een andere bron van zorg betreft de regelingen voor de beëindiging van deze verbeterde regelingen (in de ontwerptekst „aanpassing” genoemd) en de terugkeer naar de standaardregelingen (artikel 79). Dit proces neemt een aantal jaren in beslag en vereist aanvullende auditwerkzaamheden, evenals een analyse van het volgende jaarlijkse controleverslag, systeemaudits, en tijd voor de lidstaat om zijn zaak voor te leggen. In deze periode, waarin de lidstaten potentieel met een relatief onbetrouwbaar systeem werken onder beperkt beheer en met geringe controle, ligt het voor de hand dat er vaker fouten zullen optreden. De voorgestelde regelingen vertragen de mogelijkheid om corrigerende maatregelen te treffen echter aanzienlijk.

119.

In ons briefingdocument over vereenvoudiging hebben we de aandacht gevestigd op de versterkte regelingen inzake verantwoordingsplicht in de huidige en vorige programmeringsperioden, waarbij de Commissie zekerheid verkrijgt over de regelmatigheid van de uitgaven door te vertrouwen op controles die door de auditautoriteiten in de lidstaten worden verricht (119). De ruimte die de standaardregelingen bieden om beheerscontroles op risico’s te baseren, moet de administratieve lasten voor goed functionerende systemen verminderen. De door de Commissie verkregen zekerheid dreigt met de voorgestelde verbeterde regelingen wezenlijk te worden afgezwakt. Wij zijn van mening dat de wijzigingen in het kader van de standaardregelingen voldoende ruimte bieden om de administratieve lasten te verminderen.

120.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

55.

na te gaan of de risico’s die inherent zijn aan de verbeterde regelingen worden gecompenseerd door de potentiële voordelen van vereenvoudiging (artikelen 77-79 van de GB-ontwerpverordening).

Indiening van rekeningen en financiële correcties

121.

Voor de periode 2014-2020 zal de Commissie in het kader van het voorstel voor een GB-verordening initieel 90 % van de door de lidstaten aangevraagde tussentijdse betalingen vergoeden en na onderzoek van de rekeningen het eindsaldo betalen (artikelen 87 en 94) (120). De Commissie kan de rekeningen voor vergoeding slechts „aanvaarden” als zij ervan overtuigd is dat deze „volledig, nauwkeurig en waarachtig” zijn en het door de auditautoriteit gemelde restfoutenpercentage lager ligt dan 2 % (zie artikel 93). Zolang de rekeningen als volledig, nauwkeurig en waarachtig worden beschouwd, betaalt de Commissie het saldo, zelfs wanneer de auditautoriteit in haar advies tekortkomingen vaststelt met betrekking tot de werking van het systeem en/of de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen (zie de artikelen 95 en 96).

122.

De Commissie kan de wettigheid en regelmatigheid van de rekeningen enkel controleren na dit initiële onderzoek, de afsluiting van de rekeningen en de betaling van het eindsaldo. Bij de in het voorstel bedoelde procedure wordt dus geen rekening gehouden met latere financiële correcties door de Commissies of de noodzaak om foutenpercentages dienovereenkomstig te wijzigen. Bijgevolg biedt de aanvaarding van de rekeningen door de Commissie geen enkele zekerheid aan de begunstigden, aangezien de uitgaven in kwestie na de feitelijke afsluiting van de rekeningen nog worden onderworpen aan aanvullende controles door de Commissie. Wij hebben op dit probleem reeds de aandacht gevestigd in ons advies over het voorstel voor een GB-verordening voor de programmeringsperiode 2014-2020 (121). Onlangs hebben wij de Commissie aanbevolen voldoende controles uit te voeren om conclusies te kunnen trekken over de doeltreffendheid van het werk van de auditautoriteiten en om uiterlijk in het jaarlijkse activiteitenverslag dat zij in het jaar volgend op het jaar van aanvaarding van de rekeningen publiceert, redelijke zekerheid te kunnen verkrijgen over de regelmatigheid van uitgaven (122). Van even groot belang is het om in het voorstel voor een GB-verordening voor de periode 2021-2027 duidelijke termijnen voor de definitieve beschikking op te nemen.

123.

Hoe doeltreffendheid het rekeningenstelsel is, hangt af van de mate waarin het de lidstaten stimuleert om onregelmatige bedragen terug te vorderen en verbeteringen aan te brengen in systemen (123). Wij zijn daarom ingenomen met het feit dat in het voorstel voor de GB-verordening de mogelijkheid wordt behouden om financiële nettocorrecties op te leggen voor onregelmatige uitgaven die de Commissie in de aanvaarde rekeningen ontdekt (zie artikel 98). Wij zijn van oordeel dat in het voorstel in deze context ook moet worden verwezen naar onregelmatigheden die door de Rekenkamer worden ontdekt, zoals het geval is in de verordening voor de huidige periode (124). De mogelijkheid tot het opleggen van financiële nettocorrecties op grond van ernstige tekortkomingen in de werking van het beheerssysteem is echter niet opgenomen in het voorstel, terwijl die voor de periode 2014-2020 wel bestond. Krachtens het voorstel voor een GB-verordening kunnen de lidstaten onregelmatige uitgaven vervangen (125). Wij zijn van mening dat de lidstaten hierdoor veel minder geneigd zullen zijn om hun systemen te verbeteren.

124.

De waarde van de beheersverklaring is afhankelijk van de onderliggende werkzaamheden van de beheersautoriteit. Wij merken op dat er in het model voor de beheersverklaring — een van de vier onderdelen van het zekerheidspakket (zie paragraaf 121 hierboven) — zoals vastgesteld in bijlage XV bij het voorstel, geen gewag wordt gemaakt van de behoorlijke werking van het controlesysteem, hetgeen nochtans is vereist uit hoofde van het Financieel Reglement (126). Dit gebrek aan samenhang heeft gevolgen voor het auditadvies van de auditautoriteit, aangezien deze haar auditadvies over de werking van het systeem uitbrengt op basis van de beheersverklaring.

125.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om:

56.

duidelijke termijnen op te nemen voor de wettigheids- en regelmatigheidscontroles van de rekeningen door de Commissie (artikelen 93-96 van de GB-ontwerpverordening). De Commissie moet voldoende regelmatigheidscontroles uitvoeren om uiterlijk in het jaarlijkse activiteitenverslag dat zij in het jaar volgend op het jaar van aanvaarding van de rekeningen bekendmaakt, conclusies te kunnen trekken over de regelmatigheid van de uitgaven;

57.

adviezen met voorbehoud en afkeurende adviezen van de auditautoriteit over de behoorlijke werking van de systemen, alsook over wettigheid en regelmatigheid, toe te voegen aan de gronden voor niet-aanvaarding door de Commissie van de ingediende rekeningen (zie de artikelen 95 en 96 van de GB-ontwerpverordening);

58.

de mogelijkheid tot toepassing van financiële nettocorrecties op grond van ernstige tekortkomingen in de werking van het beheerssysteem opnieuw op te nemen (artikel 98, leden 1 en 4, van de GB-ontwerpverordening).

Voorwaarden voor een attest van de Rekenkamer

126.

In onze strategie voor 2018-2020 hebben wij te kennen gegeven onze aanpak ten aanzien van de betrouwbaarheidsverklaring te willen veranderen door zo veel mogelijk zekerheid te ontlenen aan de wettigheid en regelmatigheid van de door gecontroleerden verstrekte informatie, als een stap in de goede richting om de betrouwbaarheidsverklaring als „attestopdracht” te organiseren. Hierbij beoordelen wij of het restfoutenpercentage dat door de Commissie op basis van de door de auditautoriteiten verstrekte percentages is vastgesteld, een betrouwbare raming is. Bij deze aanpak houden wij rekening met het herziene controle- en zekerheidskader van het cohesiebeleid en proberen wij het werk van andere betrokken controleurs — de auditautoriteiten en de Commissie, in voorkomend geval — te benutten zodat onze eigen controlewerkzaamheden, en dus ook de algemene controledruk, afnemen.

127.

De betrouwbaarheidsverklaring voor 2017 voor MFK-subrubriek 1b (economische, sociale en territoriale cohesie), zoals uiteengezet in hoofdstuk 6 van ons jaarverslag voor 2017, heeft gediend als proefproject om de haalbaarheid van de nieuwe aanpak te onderzoeken. De verklaring was gebaseerd op de toetsing van een steekproef van verrichtingen die door de auditautoriteiten reeds waren onderworpen aan een audit.

128.

Bij de beoordeling van de resultaten van dit proefproject hebben wij vier voorwaarden vastgesteld om over te kunnen stappen op een attestopdracht:

i.

er is een restfoutenpercentage waarvan wij juistheid kunnen bevestigen;

ii.

dit foutenpercentage is geschikt voor het beoogde doel (d.w.z. solide en betrouwbaar);

iii.

de Commissie verstrekt de vereiste informatie tijdig voor ons doel;

iv.

er is voldaan aan de voorwaarden om het werk van andere controleurs te gebruiken (onafhankelijkheid, deskundigheid, omvang van het werk, kosteneffectiviteit, met voldoende bewijs gestaafde auditconclusies).

129.

Onderstaande tabel weerspiegelt onze samenvattende beoordeling en geeft weer of aan bovenstaande voorwaarden is voldaan in het proefproject voor de betrouwbaarheidsverklaring voor 2017. In de tabel is ook onze mening weergegeven over de vraag of de tekortkomingen die wij hebben ontdekt door middel van de GB-verordening zouden kunnen worden aangepakt en of zij in het voorstel voor een GB-verordening concreet worden behandeld.

Voorwaarde

Belangrijkste tekortkomingen vastgesteld in de betrouwbaarheidsverklaring voor 2017

Kunnen deze tekortkomingen door middel van de GB-verordening worden aangepakt?

Worden zij in de GB-verordening aangepakt?

i.

Is er een restfoutenpercentage waarvan wij de juistheid kunnen bevestigen?

Er is geen algemeen totaal restfoutenpercentage voor deze subrubriek van het MFK. De Commissie bundelt de indicator enkel per DG. Daarnaast heeft het foutenpercentage zoals bedoeld in het jaarlijkse auditverslag betrekking op uitgaven die nog niet de volledige controlecyclus hebben doorlopen.

Nee (valt onder het Financieel Reglement)

N.v.t.

ii.

Is het restfoutenpercentage geschikt voor het beoogde doel?

Het grootste zwakke punt ligt besloten in het feit dat het restfoutenpercentage van het door ons onderzochte boekjaar mogelijk vooruitbetalingen aan financieringsinstrumenten en staatssteunprojecten bevat. In dat geval is het restfoutenpercentage mogelijk te laag.

Ja

Deels

iii.

Wordt de informatie tijdig door de Commissie verstrekt?

Het door de Commissie in haar jaarlijkse auditverslag voor 2017 geraamde foutenpercentage voor uitgaven in de rekeningen die zij in mei 2017 heeft aanvaard, is onvolledig en kan nog worden gecorrigeerd.

Ja

Neen

iv.

Is er voldaan aan de voorwaarden voor het gebruik van het werk van andere controleurs?

Gebreken op het gebied van steekproeven en documentatie

Deels

Deels

130.

Wij zijn van mening dat niet alle toepasselijke voorwaarden voor een attest kunnen worden opgenomen in de GB-verordening zelf. De lidstaten en de Commissie moeten op de gebieden waarvoor zij bevoegd zijn regelingen uitwerken om de tekortkomingen te verhelpen. De mogelijke tekortkomingen die in het proefproject voor de betrouwbaarheidsverklaring van 2017 zijn geconstateerd, worden niet allemaal in het voorstel voor de GB-verordening aangepakt. Wij concluderen dan ook dat de GB-ontwerpverordening slechts gedeeltelijk voldoet aan de voorwaarden voor een attestopdracht voor zowel standaard- als verbeterde regelingen. In dit verband merken wij op dat de GB-verordening niet bedoeld is om een nieuwe aanpak van onze controles te faciliteren. De discrepantie tussen onze behoeften met betrekking tot een attestopdracht en de bepalingen van de voorgestelde wetgeving is niet door de opzet daarvan ontstaan, maar vloeit voort uit de uiteenlopende doelstellingen.

131.

Wij hebben hierboven gewezen op de risico’s die volgens ons door de voorgestelde nieuwe regelingen zouden ontstaan en die kunnen zorgen voor een minder goede controleomgeving, met name bij de verbeterde regelingen. Dit is dan weer van invloed op de zekerheid die door de Commissie kan worden verkregen, en zodoende ook op de voorwaarden voor attestering. Een attestopdracht zou redelijkerwijs kunnen worden gebruikt in het kader van de standaardbeheers- en controlesystemen. Hiertoe moeten ten minste de volgende wijzigingen worden aangebracht:

het steekproefrisico moet worden verkleind door in de gedelegeerde handeling voor te stellen om de auditautoriteiten consequent kant-en-klare statistische steekproefmethoden te laten uitvoeren in specifieke situaties. Dit voorstel kan er ook voor zorgen dat de Commissie de steekproefmethode van de auditautoriteiten moet valideren voordat de laatste steekproef wordt afgenomen;

artikel 73 moet worden aangepast om te waarborgen dat, in het geval van financieringsinstrumenten, audits van concrete acties enkel betrekking hebben op uitgaven en niet op vooruitbetalingen aan financieringsinstrumenten;

de auditautoriteiten moeten op de hoogte worden gebracht van de minimumeisen inzake de omvang van de auditwerkzaamheden die moeten worden uitgevoerd en van de wijze waarop deze moeten worden gedocumenteerd — in overleg met de ERK;

in aansluiting op de aanbevelingen die wij in ons jaarverslag voor 2017 hebben gedaan (127), moet de Commissie in haar verslagen over de overeenstemming van systemen de nadruk leggen op uitgaven die de volledige controlecyclus hebben doorlopen. De GB-verordening moet ervoor zorgen dat de Commissie voldoende regelmatigheidscontroles uitvoert om conclusies te kunnen trekken over de doeltreffendheid van het werk van de auditautoriteiten en om uiterlijk in de jaarlijkse activiteitenverslagen die zij in het jaar volgend op het jaar van aanvaarding van de rekeningen publiceert, redelijke zekerheid te kunnen verkrijgen over de regelmatigheid van uitgaven.

132.

De voorgestelde verbeterde evenredigheidsregelingen maken de eisen voor een attestopdracht voor de ERK nog ingewikkelder (zie de paragrafen 112-120 hierboven). Deze regelingen moeten worden verduidelijkt — en de in de vorige paragraaf uiteengezette wijzigingen moeten worden doorgevoerd — voordat een controleopdracht mogelijk is. Daarnaast zou het voorstel voor verbeterde regelingen leiden tot een situatie waarin de ERK, bij het ontbreken van door de Commissie of een auditautoriteit uitgevoerde beheersverificaties en -audits, de systemen van louter nationale autoriteiten aan audits zal moeten onderwerpen, waarbij die autoriteiten alle documentatie aan ons beschikbaar moeten stellen die wij nodig achten om ons mandaat uit hoofde van het Verdrag uit te voeren.

SLOTOPMERKINGEN

133.

Over het algemeen is de Commissie er met haar wetgevingsvoorstel in geslaagd de tekst te vereenvoudigen. Er is echter geen sprake van een grotere gerichtheid op de kosteneffectiviteit en een deel van de regelingen inzake de verantwoordingsplicht is aanzienlijk afgezwakt.

134.

Het voorstel zelf is veel korter en bevat de belangrijkste documenten en modellen die de lidstaten nodig hebben voor hun programmeringsactiviteiten, wat handig is. Daarnaast wordt het programmeringskader dat in de voorgaande perioden werd vastgesteld, grotendeels in stand gehouden. Dit moet leiden tot stabiele regels die een soepelere programmering bevorderen. Een aantal bepalingen zijn echter onduidelijk, wat mogelijk aanleiding geeft tot verschillende interpretaties en de rechtszekerheid kan beïnvloeden.

135.

Het voorstel biedt meer flexibiliteit bij de toewijzing en overdracht van middelen dankzij onder meer de programmering in twee fasen (5 + 2) en de combinatie van financieringsinstrumenten en subsidies. Zo kan er beter worden ingespeeld op veranderende omstandigheden. Er bestaat echter een risico dat deze grotere flexibiliteit, en met name de programmering in twee fasen, gepaard zal gaan met een aanzienlijke toename van de administratieve lasten.

136.

Wat de prestatiegerichtheid betreft, maakt het voorstel, in tegenstelling tot de voorgaande perioden, geen deel uit van een EU-brede gemeenschappelijke strategie. In het voorstel komt geen duidelijke visie tot uiting op hetgeen de EU met haar beleid beoogt. Bovendien worden in het voorstel met het oog op vereenvoudiging veel elementen geschrapt die bedoeld waren om het gebruik van middelen resultaatgerichter te maken, zoals de ex-ante-evaluatie van programma’s, de prestatiereserve en gemeenschappelijke beoordelingsnormen voor grote projecten.

137.

Een pluspunt is wel dat het ontwerpvoorstel voorziet in een breed scala aan vereenvoudigde vormen van steun (zoals de vereenvoudigde kostenopties en financiering die geen verband houdt met kosten) die, mits ze naar behoren worden toegepast, de administratieve lasten kunnen verminderen en de nadruk van input kunnen verleggen naar output en resultaten. We zijn ook ingenomen met het streven van de Commissie om de governance en andere voorwaarden te versterken die bedoeld zijn om een gunstig klimaat te scheppen voor uitgaven op het gebied van cohesie, zoals koppelingen met het Europees Semester en de vervanging van ex-antevoorwaarden door randvoorwaarden. In dit verband reiken wij de Commissie en de wetgevers een aantal overwegingen aan om hen te helpen het volledige potentieel van de voorgestelde veranderingen te verwezenlijken.

138.

Met het voorstel wordt gestreefd naar de rationalisering en stroomlijning van regelingen inzake verantwoordingsplicht. De exhaustieve beheersverificaties worden bijvoorbeeld vervangen door risicogebaseerde verificaties. Hoewel wij achter dit streven staan, zijn we van mening dat het beheers- en controlesysteem op sommige punten kan worden aangescherpt.

139.

Het voorstel voorziet ook in de mogelijkheid om systemen met een goede staat van dienst op radicalere wijze te vereenvoudigen („verbeterde evenredige regelingen”), waarbij de Commissie haar toezicht aanzienlijk zou beperken en grotendeels zou vertrouwen op nationale controles. Dit idee druist echter in tegen de belangrijkste fundamenten van het betrouwbaarheidsmodel dat de Commissie de afgelopen twintig jaar heeft ontwikkeld en verlaagt daardoor het betrouwbaarheidsniveau dat zij kan verkrijgen. Het zorgt bovendien voor uitdagingen ten aanzien van de manier wij onze controles inzake de betrouwbaarheidsverklaring uitvoeren.

Dit advies werd door de Rekenkamer te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 25 oktober 2018.

Voor de Rekenkamer

Klaus-Heiner LEHNE

President


(1)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa, COM(2018) 375 final.

(2)  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 322, lid 1, onder a). De Europese Rekenkamer heeft op 21 juni 2018 schriftelijke verzoeken om advies ontvangen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

(3)  Toelichting, afdeling 5, COM(2018) 375 final.

(4)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(5)  Toelichting, afdeling 3, COM(2018) 375 final.

(6)  COM(2018) 372 final, COM(2018) 382 final, COM(2018) 390 final, COM(2018) 472 final, COM(2018) 473 final en COM(2018) 471 final.

(7)  Toelichting, afdeling 5, COM(2018) 375 final.

(8)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2012, paragraaf 10.4 (PB C 331 van 14.11.2013, blz. 1). Zie ook paragraaf 4 van Advies nr. 7/2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (PB C 47 van 17.2.2012, blz. 1).

(9)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragrafen 67-80.

(10)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, hoofdstuk 3 (PB C 373 van 10.11.2015, blz. 1).

(11)  Toelichting, afdeling 5, COM(2018) 375 final.

(12)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, paragraaf 3.8, en het jaarverslag over het begrotingsjaar 2015, paragraaf 3.21 (PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1).

(13)  In Speciaal verslag nr. 31/2016 „Minimaal elke vijfde euro uit de EU-begroting aan klimaatactie besteden: er wordt ambitieus aan gewerkt, maar het risico dat het doel niet wordt gehaald, blijft groot” brachten wij verslag uit over de integratie van klimaatactie in de verschillende EU-financieringsinstrumenten.

(14)  Artikel 174 VWEU.

(15)  Een slimmer Europa; een groener, koolstofarm Europa; een meer verbonden Europa; een socialer Europa; een Europa dat dichter bij de burger staat.

(16)  Briefingdocument „Future of EU finances: reforming how the EU budget operates”, paragraaf 33; briefingdocument „The Commission’s proposals for the 2021-2027 Multiannual Financial Framework”, paragraaf 26.

(17)  Handboek vereenvoudiging van de Europese Commissie (2018), blz. 2.

(18)  Advies nr. 7/2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen, paragraaf 5.

(19)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, paragraaf 3.39.

(20)  Handboek vereenvoudiging van de Europese Commissie (2018), blz. 2, en de toelichting bij COM(2018) 375 final, blz. 7: „Deze vereenvoudiging maakt synergieën en flexibiliteit mogelijk tussen verscheidene componenten binnen een bepaalde doelstelling, waarbij de kunstmatige onderscheiden tussen verschillende beleidsmaatregelen die bijdragen tot dezelfde doelstelling worden weggenomen.”

(21)  Speciaal verslag nr. 36/2016 „Een beoordeling van de regelingen voor de afsluiting van de programma’s 2007-2013 voor cohesie en plattelandsontwikkeling”, paragrafen 129 en 130 en aanbeveling 4.

(22)  Speciaal verslag nr. 17/2018 „Met de maatregelen die de Commissie en de lidstaten tijdens de laatste jaren van de programma’s voor de periode 2007-2013 namen, werd lage absorptie aangepakt, maar ze waren te weinig resultaatgericht”, figuur 4.

(23)  Speciaal verslag nr. 3/2018 „Controle van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO)”, paragrafen 35-43.

(24)  Speciaal verslag nr. 18/2018 „Is de belangrijkste doelstelling van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact behaald?”, paragrafen 121-125 en aanbeveling 6.

(25)  Speciaal verslag nr. 15/2017 „Ex-antevoorwaarden en prestatiereserve bij cohesie: innovatieve, maar vooralsnog geen doeltreffende instrumenten”, aanbeveling 1, onder a).

(26)  Speciaal verslag nr. 15/2017 „Ex-antevoorwaarden en prestatiereserve bij cohesie: innovatieve, maar vooralsnog geen doeltreffende instrumenten”, aanbeveling 1, onder c).

(27)  Speciaal verslag nr. 15/2017 „Ex-antevoorwaarden en prestatiereserve bij cohesie: innovatieve, maar vooralsnog geen doeltreffende instrumenten”, aanbeveling 1, onder b).

(28)  Artikel 58, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(29)  Het steunprogramma voor hervormingen is bedoeld om financiële stimulansen te geven voor structurele hervormingen en technische ondersteuning te bieden voor de versterking van de bestuurlijke capaciteit van de lidstaten. De steun van dit programma moet de steun aanvullen die wordt verstrekt uit hoofde van de fondsen die onder de GB-verordening vallen. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor hervormingen, COM(2018) 391 final.

(30)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, paragraaf 3.63; Advies nr. 7/2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen, paragrafen 17 en 18; jaarverslag over het begrotingsjaar 2013, paragrafen 10.14-10.16 (PB C 398 van 12.11.2014, blz. 1).

(31)  Speciaal verslag nr. 15/2017 „Ex-antevoorwaarden en prestatiereserve bij cohesie: innovatieve, maar vooralsnog geen doeltreffende instrumenten”, aanbeveling 2.

(32)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, paragraaf 50 (PB C 322 van 28.9.2017, blz. 1).

(33)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, paragrafen 60-72.

(34)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, paragraaf 24.

(35)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, paragraaf 14.

(36)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragraaf 143.

(37)  Speciaal verslag nr. 17/2018 „Met de maatregelen die de Commissie en de lidstaten tijdens de laatste jaren van de programma’s voor de periode 2007-2013 namen, werd lage absorptie aangepakt, maar ze waren te weinig resultaatgericht”, paragraaf 82 en aanbeveling 1.

(38)  Speciaal verslag nr. 2/2017, „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragraaf 60.

(39)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, paragraaf 3.57.

(40)  Landschapsoverzicht „Hiaten, overlappingen en uitdagingen: een landschapsoverzicht van EU-regelingen inzake verantwoording en controle van de overheidsfinanciën”, 2014, paragraaf 14.

(41)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragrafen 5 en 83.

(42)  Artikel 34 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(43)  Advies nr. 1/2017 over het voorstel tot herziening van het „Financieel Reglement”, paragraaf 89 (PB C 91 van 23.3.2017, blz. 1).

(44)  Met uitzondering van technische bijstand en de specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie (artikel 12, lid 2, van COM(2018) 375 final).

(45)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, aanbeveling 3.

(46)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, SWD(2017) 350 van 7 juli 2017, blz. 49.

(47)  Artikel 2, lid 56, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(48)  Artikel 2, lid 1, punten 5 en 6, van de ontwerpverordening inzake het ESF+: „gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten”: gemeenschappelijke resultaatindicatoren die uiterlijk vier weken na de dag waarop de deelname aan een actie afloopt (einddatum), een beeld van de effecten geven; „gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn”: gemeenschappelijke resultaatindicatoren die zes maanden nadat de deelname aan een actie afloopt, een beeld van de effecten geven.

(49)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, paragraaf 3.50.

(50)  Landschapsoverzicht „Hiaten, overlappingen en uitdagingen: een landschapsoverzicht van EU-regelingen inzake verantwoording en controle van de overheidsfinanciën”, blz. 13, en Briefingdocument „Future of EU finances: reforming how the EU budget operates”, paragraaf 6, 2018.

(51)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragrafen 103 en 150.

(52)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragrafen 103 en 150.

(53)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragrafen 92-99.

(54)  Artikel 33, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046: „In voorkomend geval worden […] relevante, aanvaarde, geloofwaardige, eenvoudige en robuuste indicatoren bepaald.”

(55)  Briefingdocument „Future of EU finances: reforming how the EU budget operates”, paragraaf 38, 2018.

(56)  Speciaal verslag nr. 2/2017 „De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014-2020”, paragraaf 147 en aanbeveling 4.

(57)  Bijlage I bij de ontwerpvoorstellen voor een verordening voor het EFRO/CF (COM/2018/372 final); het ESF+ (COM(2018) 382 final), en het EFMZV (COM(2018) 390 final). Bijlage VIII bij de ontwerpvoorstellen voor een verordening voor het AMF (COM(2018) 471 final); het ISF (COM(2018) 472 final), en het BMVI (COM(2018) 473 final).

(58)  In plaats daarvan zal belangrijke informatie over de uitvoering van het programma gerapporteerd worden door de lidstaten in de vorm van een jaarlijks prestatieverslag aan de Commissie voor de programma’s die onder het EFMZV, het AMF, het ISF en het BMVI vallen (artikel 36, lid 6 van COM(2018) 375 final) en een eindverslag over de prestaties voor het EFRO, ESF+ en CF, dat uiterlijk op 15 februari 2031 moet worden ingediend (artikel 38 van COM(2018) 375 final).

(59)  Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma’s vindt de evaluatievergadering tijdens de programmeringsperiode ten minste twee keer plaats.

(60)  Advies nr. 1/2017 over het voorstel tot herziening van het „Financieel Reglement”, paragraaf 89 (PB C 91 van 23.3.2017, blz. 1).

(61)  Artikel 38 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van de Commissie en artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 5).

(62)  Speciaal verslag nr. 19/2016 „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken”, paragrafen 47-52.

(63)  Artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(64)  Verordening (EU) nr. 1310/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 1).

(65)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, paragraaf 2.35 (PB C 357 van 4.10.2018, blz. 1).

(66)  Advies nr. 1/2017 over een voorstel tot herziening van het „Financieel Reglement”, paragraaf 40: „Audit- of verificatieovereenkomsten [beperken] onze toegang tot noodzakelijke informatie om de middelen van de Unie te controleren […] niet.”

(67)  Artikel 40, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(68)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, hoofdstuk 6, paragraaf 6.62.

(69)  Speciaal verslag nr. 19/2016, paragraaf 152 en aanbeveling 3.

(70)  Speciaal verslag nr. 19/2016 „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken”, samenvatting, punt VIII.

(71)  Advies nr. 1/2017 over het voorstel tot herziening van het „Financieel Reglement”, paragraaf 84.

(72)  Artikel 104 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (de GB-verordening).

(73)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 79.

(74)  Speciaal verslag nr. 15/2017 „Ex-antevoorwaarden en prestatiereserve bij cohesie: innovatieve, maar vooralsnog geen doeltreffende instrumenten”, paragraaf 106.

(75)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2011, hoofdstuk 6, paragraaf 30 (PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1); Jaarverslag over het begrotingsjaar 2012, hoofdstuk 6, paragraaf 42; Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, hoofdstuk 6, paragraaf 79.

(76)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 75; Jaarverslag over het begrotingsjaar 2016, paragraaf 6.12.

(77)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf IV.

(78)  Speciaal verslag nr. 11/2018 „Nieuwe opties voor de financiering van projecten voor plattelandsontwikkeling: eenvoudiger, maar niet resultaatgericht”, paragraaf 81, aanbeveling 4.

(79)  Artikel 181, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(80)  Artikel 67, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(81)  Artikel 88, lid 3, van COM(2018) 375 final.

(82)  Speciaal verslag nr. 20/2014 „Was de EFRO-steun aan kmo’s op het gebied van e-handel doeltreffend?”; Speciaal verslag nr. 7/2014 „Heeft het EFRO met succes de ontwikkeling van starterscentra ondersteund?”; Speciaal verslag nr. 6/2014 „Heeft de steun met middelen voor cohesiebeleid voor opwekking van hernieuwbare energie goede resultaten opgeleverd?”.

(83)  Speciaal verslag nr. 21/2018 „Selectie en monitoring van EFRO- en ESF-projecten zijn in de periode 2014-2020 nog steeds hoofdzakelijk outputgericht”, paragrafen 23 en 24.

(84)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragrafen 60-69.

(85)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, kader 6.4; Jaarverslag over het begrotingsjaar 2016, tekstvak 6.2 (PB C 322 van 28.9.2017, blz. 1); Jaarverslag over het begrotingsjaar 2015, figuur 6.2; Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, grafiek 6.2.

(86)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 62.

(87)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, hoofdstuk 6, aanbeveling 2.

(88)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, paragrafen 6.40-6.42, ERK (2016); Jaarverslag over het begrotingsjaar 2015, paragrafen 6.31-6.35.

(89)  Artikel 186, lid 4, onder c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (het Financieel Reglement). Deze bepalingen, bijvoorbeeld artikel 186, lid 4, onder c), zijn van toepassing op onder meer InvestEU, Horizon Europa, interregionale innovatieve investeringen en technische bijstand op initiatief van de Commissie.

(90)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 52. Een specifiek voorbeeld hiervan is het risico dat het voorstel extra administratieve lasten met zich meebrengt voor projecten die onder de staatssteunregels vallen, waarbij de autoriteiten de subsidiabele btw in acht moeten nemen bij de vaststelling van de steunintensiteit en er vervolgens toezicht op moeten houden.

(91)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, paragrafen 6.40-6.42 en paragraaf 6.78, aanbeveling 2.

(92)  Analyse door de Europese Rekenkamer van de database van het gemeenschappelijk systeem voor gedeeld fondsenbeheer van de Commissie.

(93)  Artikelen 101 en 102 van Verordening (EU) nr. 1303/2013; hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 480/2014; bijlagen II en III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/207 van de Commissie (PB L 38 van 13.2.2015, blz. 1).

(94)  Bijv. Europese Commissie (2004) „Guide to cost benefit analysis of major projects in the context of EC Regional Policies”, en Europese Commissie (december 2014) „Guide to COST-Benefit Analysis of Investment Projects, economic appraisal tool for Cohesion Policy 2014-2020”.

(95)  Artikel 2, punt 4, en artikel 67, lid 6, van COM(2018) 375 final. Volgens het voorstel moeten concrete acties van strategisch belang worden beschreven in operationele programma’s, onderzocht door het toezichtcomité en gepromoot door begunstigden via een communicatie-evenement (artikelen 17, 35 en 45 van COM(2018) 375 final).

(96)  Bijv. Speciaal verslag nr. 1/2008 over het proces van onderzoek en evaluatie van grote investeringsprojecten in de programmeringsperioden 1994-1999 en 2000-2006; Speciaal verslag nr. 8/2010 „Verbetering van de vervoersprestaties op de trans-Europese spoorwegassen: zijn de EU-investeringen in spoorweginfrastructuur doeltreffend geweest?”; Speciaal verslag nr. 5/2013 „Worden de EU-cohesiebeleidsmiddelen voor wegen goed besteed?”; Speciaal verslag nr. 6/2014 „Heeft de steun met middelen voor cohesiebeleid voor opwekking van hernieuwbare energie goede resultaten opgeleverd?”; Speciaal verslag nr. 21/2014 „Door de EU gefinancierde luchthaveninfrastructuur: een slechte kosten-batenverhouding”; Speciaal verslag nr. 19/2018 „Een Europees hogesnelheidsnet: geen realiteit, maar een ondoeltreffende lappendeken”.

(97)  Jaspers: Joint Assistance to Support Projects in European Regions (gezamenlijke bijstand ter ondersteuning van projecten in Europese regio’s).

(98)  Speciaal verslag nr. 1/2018 „Gezamenlijke ondersteuning van projecten in de Europese regio’s (Jaspers) — tijd voor een meer doelgerichte aanwending”.

(99)  Artikel 61, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(100)  Advies nr. 1/2017 over het voorstel tot herziening van het „Financieel Reglement”, paragraaf 34.

(101)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over het EFRO en het Cohesiefonds, SWD(2018) 282 final, blz. 66.

(102)  In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 61 en bijlage V.

(103)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, richtsnoer IV.

(104)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 88.

(105)  Artikelen 123 en 124 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(106)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2016, paragraaf 6.30.

(107)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 49.

(108)  Speciaal verslag nr. 16/2013 „Evaluatie van de „single audit” en van het vertrouwen van de Commissie in het werk van de nationale auditautoriteiten op het gebied van cohesie”, aanbeveling 5.

(109)  Briefingdocument „The Commission’s proposal for the 2021-2027 Multiannual Financial Framework”, juli 2018, paragraaf 32.

(110)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2016, paragraaf 6.19, vergezeld van het antwoord van de Commissie; Jaarverslag over het begrotingsjaar 2015, paragraaf 6.36; Jaarverslag over het begrotingsjaar 2014, paragraaf 6.44.

(111)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, blz. 42.

(112)  COM(2018) 374 final, Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden, artikel 48.

(113)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2016, paragraaf 6.35 en aanbeveling 2 (PB C 322 van 28.9.2017, blz. 1); Jaarverslag over het begrotingsjaar 2015, paragrafen 6.59-6.61 en aanbeveling 5 (PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1).

(114)  Bijlage XI bevat informatie over het auditspoor, maar deze is algemeen en gaat niet in op het specifieke geval van verrichtingen buiten de EU.

(115)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragrafen 19 en 86, en bijlage III.

(116)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragraaf 39.

(117)  De enige andere voorwaarde betreft „deelname van de betrokken lidstaat aan de nauwere samenwerking op het gebied van het Europees Openbaar Ministerie”.

(118)  Uit onze audits blijkt dat de aanvaarding van de rekeningen door de Commissie en de gepubliceerde foutenpercentages geen afspiegeling zijn van haar beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven. Bijgevolg zou het nodig kunnen zijn om de gepubliceerde foutenpercentages aan te passen zodra de beoordeling is gemaakt, wat betekent dat de situatie mogelijk pas na drie jaar wordt verholpen. Zie het Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, hoofdstuk 6, paragraaf 6.68.

(119)  Briefingdocument „De vereenvoudiging van de uitvoering van het cohesiebeleid na 2020”, mei 2018, paragrafen 39 en 40.

(120)  De rekeningen maken deel uit van het „zekerheidspakket” dat de lidstaten jaarlijks bij de Commissie moeten indienen, samen met een beheersverklaring van de beheersautoriteit, alsmede een door de auditautoriteit opgesteld auditadvies en jaarlijks controleverslag (zie artikel 92).

(121)  Advies nr. 7/2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen, paragrafen 31-33.

(122)  Zie het Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, hoofdstuk 6, aanbeveling 7.

(123)  Advies nr. 7/2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen, paragraaf 36.

(124)  Artikel 145, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(125)  Artikel 145, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(126)  Artikel 63, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(127)  Jaarverslag over het begrotingsjaar 2017, paragraaf 6.78, aanbeveling 6.


BIJLAGE

Gedetailleerde opmerkingen en redactionele suggesties (opmerkingen bij en redactionele suggesties voor artikelen uit de GB-verordening)

In onderstaande redactionele suggesties zijn enkele, maar niet alle overwegingen die in dit advies aan bod zijn gekomen verwerkt. Het is aan de Commissie en de wetgevers om rekening te houden met deze overwegingen en ze te verwerken in de desbetreffende artikelen van de voorgestelde GB-verordening en/of fondsspecifieke verordeningen.

Tekst in het voorstel

Suggestie van de Rekenkamer

Opmerkingen

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

COM(2018) 375 final

Inhoudsopgave

 

De voorgestelde verordening moet een inhoudsopgave bevatten die is gebaseerd op de structuur van het document.

Overwegende hetgeen volgt:

[…]

(2)

Met het oog op een verdere ontwikkeling van de coördinatie en harmonisatie van de uitvoering van de EU-Fondsen onder gedeeld beheer, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling („EFRO”), het Europees Sociaal Fonds Plus („ESF+”), het Cohesiefonds, maatregelen gefinancierd onder gedeeld beheer in het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij („EFMZV”), het Fonds voor asiel en migratie („AMIF”), het Fonds voor interne veiligheid („ISF”) en het Instrument voor grensbeheer en visa („BMVI”) moeten financiële regels op basis van artikel 322 VWEU worden vastgesteld voor al deze Fondsen („de Fondsen”), waarbij het toepassingsgebied van de verschillende bepalingen duidelijk wordt gespecificeerd. Voorts moeten gemeenschappelijke bepalingen op basis van artikel 177 VWEU worden vastgesteld met het oog op beleidsspecifieke regels voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV.

 

In de voorgestelde bepaling in overweging 2 moet, na de eerste zin, worden verduidelijkt wat er precies wordt verstaan onder „financiële regels”, aangezien de voorgestelde verordening niet-financiële bepalingen bevat die van toepassing zijn op alle fondsen.

Aan het eind van overweging 2 moet voor het EFMZV de juiste verwijzing worden toegevoegd, aangezien het aangehaalde artikel 177 VWEU alleen betrekking heeft op de structuurfondsen.

Artikel 2

Definities

 

Zie overwegingen 22 en 37.

Artikel 4

Beleidsdoelstellingen

 

Zie overweging 1.

De Commissie en de wetgevers moeten in het bijzonder overwegen duidelijke streefdoelen voor de drie Cohesiefondsen te formuleren wat betreft uitgaven voor klimaatactie, in overeenstemming met het streefcijfer van 25 % dat voor dergelijke uitgaven is vastgesteld in de hele EU-begroting.

Artikel 7

Voorbereiding en indiening van de partnerschapsovereenkomst

 

Zie overweging 18.

Artikel 8

Inhoud van de partnerschapsovereenkomst

 

Zie de overwegingen 16, 19 en 20.

Artikel 11

Randvoorwaarden

Artikel 11

Randvoorwaarden

Zie ook overwegingen 9, 10 en 11.

1.   Voor elke specifieke doelstelling worden in deze verordening voorafgaande voorwaarden („randvoorwaarden”) vastgesteld voor de daadwerkelijke en doeltreffende uitvoering ervan.

In bijlage III worden horizontale randvoorwaarden vastgesteld die gelden voor alle specifieke doelstellingen en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

In bijlage IV worden thematische randvoorwaarden vastgesteld voor het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF+ en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

1.   Voor elke specifieke doelstelling, elk steungebied of elk soort concrete actie worden in deze verordening voorafgaande voorwaarden („randvoorwaarden”) vastgesteld voor de daadwerkelijke en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan.

In bijlage III worden horizontale randvoorwaarden vastgesteld die gelden voor alle specifieke doelstellingen, steungebieden of soorten concrete acties en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

In bijlage IV worden thematische randvoorwaarden vastgesteld voor het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF+ en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.

2.   Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of de randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, zijn vervuld. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle gerelateerde criteria. De lidstaat identificeert in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden en wanneer de lidstaat van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld, wordt dit door de lidstaat gemotiveerd.

2.   Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling, een nieuw steungebied of een nieuw soort concrete actie als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of de randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, het geselecteerde steungebied of het geselecteerde soort concrete actie, zijn vervuld, rekening houdend met de landverslagen en landspecifieke aanbevelingen die voortvloeien uit het Europees Semester. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle gerelateerde criteria. De lidstaat identificeert in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden en wanneer de lidstaat van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld, wordt dit door de lidstaat gemotiveerd.

3.   Wanneer niet is voldaan aan een randvoorwaarde op het ogenblik dat het programma wordt goedgekeurd of gewijzigd, rapporteert de lidstaat aan de Commissie zodra hij met een motivatie van oordeel is dat de randvoorwaarde is vervuld.

3.   Wanneer niet is voldaan aan een randvoorwaarde op het ogenblik dat het programma wordt goedgekeurd of gewijzigd, rapporteert de lidstaat aan de Commissie zodra hij met een motivatie van oordeel is dat de randvoorwaarde is vervuld.

4.   Binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie voert de Commissie een evaluatie uit en stelt zij de lidstaat ervan in kennis of zij akkoord gaat met de naleving.

Wanneer de Commissie het oneens is met de beoordeling van de lidstaat, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken.

4.   Binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie voert de Commissie een evaluatie uit, waarbij zij rekening houdt met de landverslagen en landspecifieke aanbevelingen die voortvloeien uit het Europees Semester, en stelt zij de lidstaat ervan in kennis of zij akkoord gaat met de naleving.

Wanneer de Commissie het oneens is met de beoordeling van de lidstaat, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken.

5.   Uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling, kunnen niet worden opgenomen in de betalingsaanvragen totdat de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld overeenkomstig lid 4.

De eerste alinea is niet van toepassing op de concrete acties die bijdragen tot de naleving van de overeenkomstige randvoorwaarden.

5.   Uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling, het steungebied of het soort concrete actie, kunnen niet worden opgenomen in de betalingsaanvragen totdat de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld overeenkomstig lid 4.

De eerste alinea is niet van toepassing op de concrete acties die bijdragen tot de naleving van de overeenkomstige randvoorwaarden.

6.   De lidstaat zorgt ervoor dat de randvoorwaarden gedurende de volledige programmeringsperiode vervuld en toegepast zijn. Hij stelt de Commissie in kennis van elke wijziging die de vervulling van de randvoorwaarden beïnvloedt.

Wanneer de Commissie vaststelt dat een randvoorwaarde niet langer is vervuld, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken. Wanneer de Commissie concludeert dat de niet-naleving van de randvoorwaarden blijft voortduren, kunnen uitgaven die gekoppeld zijn aan de desbetreffende specifieke doelstelling niet worden opgenomen in betalingsaanvragen met ingang van de datum dat de Commissie de lidstaat hieromtrent in kennis stelt.

6.   De lidstaat zorgt ervoor dat de randvoorwaarden gedurende de volledige programmeringsperiode vervuld en toegepast zijn. Hij stelt de Commissie in kennis van elke wijziging die de vervulling van de randvoorwaarden beïnvloedt.

Wanneer de Commissie vaststelt dat een randvoorwaarde niet langer is vervuld, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken. Wanneer de Commissie concludeert dat de niet-naleving van de randvoorwaarden blijft voortduren, kunnen uitgaven die gekoppeld zijn aan de desbetreffende specifieke doelstelling, het desbetreffende steungebied of het desbetreffende soort concrete actie niet worden opgenomen in betalingsaanvragen met ingang van de datum dat de Commissie de lidstaat hieromtrent in kennis stelt.

7.   Bijlage IV is niet van toepassing op programma’s die worden gefinancierd in het kader van het EFMZV.

7.   Bijlage IV is niet van toepassing op programma’s die worden gefinancierd in het kader van het EFMZV.

Artikel 12

Prestatiekader

Artikel 12

Prestatiekader

 

1.   De lidstaat stelt een prestatiekader op dat de mogelijkheid biedt tot toezicht op, rapportage over en evaluatie van de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan en dat bijdraagt tot het meten van algemene prestaties van de Fondsen.

Het prestatiekader bestaat uit:

1.   De lidstaat stelt een prestatiekader op dat de mogelijkheid biedt tot toezicht op, rapportage over en evaluatie van de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan en dat bijdraagt tot het meten van algemene prestaties van de Fondsen.

Het prestatiekader bestaat uit:

a)

de output- en resultaatindicatoren die gekoppeld zijn aan specifieke doelstellingen die in de fondsspecifieke verordeningen zijn vastgesteld;

a)

de output- en resultaatindicatoren die gekoppeld zijn aan specifieke doelstellingen, steungebieden of soorten concrete acties die in de fondsspecifieke verordeningen zijn vastgesteld;

b)

de mijlpalen die tegen eind 2024 moeten zijn bereikt voor de outputindicatoren, en

b)

de mijlpalen die tegen eind 2024 moeten zijn bereikt voor de outputindicatoren output- en resultaatindicatoren, en

c)

de doelstellingen die tegen eind 2029 moeten zijn bereikt voor de resultaatindicatoren.

c)

de doelstellingen die tegen eind 2029 moeten zijn bereikt voor de resultaatindicatoren. De doelstellingen moeten worden gebaseerd op een realistische raming van de totale financiële toewijzingen voor de desbetreffende periode.

2.   Mijlpalen en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel [4, onder c), vii),] van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie.

2.   Mijlpalen en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling, elk steungebied of elk soort concrete actie binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel [4, onder c), vii),] van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie.

3.   Mijlpalen en doelstellingen stellen de Commissie en de lidstaten in staat de vooruitgang te meten die is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen. Zij voldoen aan de in artikel [33, lid 3,] van het Financieel Reglement bedoelde vereisten.

[…]

3.   Mijlpalen en doelstellingen stellen de Commissie en de lidstaten in staat de vooruitgang te meten die is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen, op het steungebied of met het soort concrete actie. Zij voldoen aan de in artikel [33, lid 3,] van het Financieel Reglement bedoelde vereisten.

[…]

Artikel 14

Tussentijdse evaluatie

 

Zie de overwegingen 14 en 15.

Artikel 15

Maatregelen om doeltreffendheid van de Fondsen te koppelen aan behoorlijk economisch bestuur

[…]

 

Zie de overwegingen 4, 5 en 6.

13.   De leden 1 tot en met 12 zijn niet van toepassing op de in artikel [4, onder c), v), ii),] van de ESF+-verordening bedoelde prioriteiten of programma’s.

 

In lid 13 van dit artikel moet een wijziging worden aangebracht in de verwijzing naar de bepaling(en) van de ESF+-verordening.

Artikel 16

Voorbereiding en indiening van programma’s

 

Zie overweging 21.

Artikel 17

Inhoud van programma’s

 

Zie de overwegingen 3 en 16.

Artikel 19

Wijziging van programma’s

 

Zie overweging 2.

Artikel 21

Overdracht van middelen

 

Zie overweging 2.

Artikel 29

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

 

Zie overweging 12.

Artikel 30

Technische bijstand van de lidstaten

 

Zie overweging 12.

Artikel 31

Financiering volgens een vast percentage voor technische bijstand van lidstaten

 

Zie overweging 13.

Artikel 32

Financiering die geen verband houdt met kosten voor technische bijstand van lidstaten

 

Zie overweging 13.

Artikel 35

Functies van het toezichtcomité

1.   Het toezichtcomité onderzoekt:

[…]

Artikel 35

Functies van het toezichtcomité

1.   Het toezichtcomité onderzoekt:

[…]

j)

de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van maatregelen om de administratieve lasten voor de begunstigden te verminderen.

[…]

3.   Het toezichtcomité kan opmerkingen indienen bij de beheersautoriteit met betrekking tot de elementen waarop wordt ingegaan in de leden 1 en 2, met inbegrip van initiatieven voor de vermindering van de administratieve lasten voor begunstigden. Het toezichtcomité houdt toezicht op de maatregelen die naar aanleiding van zijn opmerkingen worden genomen.

De voorgestelde verordening moet het toezichtcomité verplichten de vooruitgang te onderzoeken die wordt geboekt met het oog op de vermindering van de administratieve lasten.

Dankzij het nieuwe lid dat wordt ingevoegd, wordt de afstemming tussen artikel 35 en artikel 69, onder b), gewaarborgd.

Artikel 36

Jaarlijkse evaluatie van de prestaties

 

Zie overweging 29.

Artikel 37

Indiening van gegevens

 

Zie de overwegingen 26 en 28.

De Commissie en de wetgevers moeten overwegen om te vereisen dat de resultaten van uitgaven voor klimaatactie en de omvang van de geplande uitgaven worden gemonitord en dat hierover verslag wordt uitgebracht.

Artikel 39

Evaluaties door de lidstaat

Artikel 40

Evaluatie door de Commissie

 

Zie overweging 30.

Artikel 49

Financiering met een vast percentage van indirecte kosten voor subsidies

Artikel 50

Directe personeelskosten voor subsidies

Artikel 51

Financiering met een vast percentage van subsidiabele kosten, andere dan directe personeelskosten, met betrekking tot subsidies

Artikel 49

Financiering met een vast percentage van indirecte kosten voor subsidies

Artikel 50

Directe personeelskosten voor subsidies

De directe personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage van maximaal 20 % van de andere directe kosten dan de directe personeelskosten van die concrete actie, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is, mits de directe kosten van de concrete actie geen overheidsopdrachten voor werken of voor leveringen of diensten omvatten waarvan de waarde de drempels overschrijdt die zijn vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad46 of in artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad47.

Voor het AMIF, het ISF en het BMVI worden alle kosten waarvoor een overheidsopdracht is uitgeschreven en de directe personeelskosten van die concrete actie uitgesloten van de grondslag voor de berekening van het vaste percentage.

Artikel 51

Financiering met een vast percentage van subsidiabele kosten, andere dan directe personeelskosten, met betrekking tot subsidies

Zie ook de overwegingen 39 en 40.

Artikel 52

Financieringsinstrumenten

 

Zie overweging 31.

Artikel 53

Uitvoering van financieringsinstrumenten

 

Zie de overwegingen 32 en 33.

Artikel 57

Subsidiabiliteit

 

Zie overweging 54.

Artikel 58

Niet-subsidiabele kosten

[…]

c)

belasting over de toegevoegde waarde (btw), behalve voor concrete acties waarvan de totale kostprijs lager is dan 5 000 000  EUR.

 

Zie overweging 44.

Artikel 65

Programma-autoriteiten

Artikel 65

Programma-autoriteiten

 

1.   Voor de toepassing van artikel [63, lid 3], van het Financieel Reglement, identificeert de lidstaat voor elk programma een beheersautoriteit en een auditautoriteit. Wanneer een lidstaat gebruikt maakt van de in artikel 66, lid 2, bedoelde mogelijkheid, wordt de desbetreffende instantie geïdentificeerd als een programma-autoriteit. Deze autoriteiten kunnen voor meerdere programma’s verantwoordelijk zijn.

[…]

1.   Voor de toepassing van artikel [63, lid 3], van het Financieel Reglement, identificeert wijst de lidstaat voor elk programma een beheersautoriteit en een auditautoriteit aan. Wanneer een lidstaat gebruikt maakt van de in artikel 66, lid 2, bedoelde mogelijkheid, wordt de desbetreffende instantie geïdentificeerd aangewezen als een programma-autoriteit. Deze autoriteiten kunnen voor meerdere programma’s verantwoordelijk zijn.

[…]

3.   De beheersautoriteit kan een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken onder haar verantwoordelijk uit te voeren. Regelingen tussen de beheersautoriteit en intermediaire instanties worden schriftelijk vastgelegd.

[…]

3.   De beheersautoriteit kan een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken onder haar verantwoordelijk uit te voeren. Regelingen tussen de beheersautoriteit en intermediaire instanties worden schriftelijk vastgelegd.

[…]

5.   De instantie die het in artikel [11] van Verordening EU […] [Horizon Europa deelnameregels] bedoelde medefinanciering voor het programma uitvoeren, worden geïdentificeerd als een intermediaire instantie door de beheersautoriteit van het desbetreffende programma, overeenkomstig lid 3.

5.   De instantie die het in artikel [11] van Verordening EU […] [Horizon Europa deelnameregels] bedoelde medefinanciering voor het programma uitvoeren, worden geïdentificeerd aangewezen als een intermediaire instantie door de beheersautoriteit van het desbetreffende programma, overeenkomstig lid 3.

Artikel 66

Functies van de beheersautoriteit

1.   De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer van het programma met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het programma. Zij heeft met name de volgende functies:

[…]

Artikel 66

Functies van de beheersautoriteit

1.   De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer van het programma, in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het programma. Zij heeft met name de volgende functies:

[…]

 

Artikel 67

Selectie van concrete acties door de beheersautoriteit

[…]

2.   Op verzoek van de Commissie raadpleegt de beheersautoriteit de Commissie en houdt zij rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité en voordat deze criteria worden gewijzigd.

Artikel 67

Selectie van concrete acties door de beheersautoriteit

[…]

2.   Op verzoek van de Commissie raadpleegt de beheersautoriteit de Commissie en houdt zij rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité en voordat deze criteria worden gewijzigd.

De Commissie stelt onnodig belastende vereisten vast en doet de lidstaten aanbevelingen met betrekking tot de wijze waarop dit kan worden ingeschat.

Zie ook de overwegingen 42 en 43.

Artikel 68

Programmabeheer door de beheersautoriteit

[…]

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde beheersverificaties zijn risicogebaseerd en proportioneel met de in een risicobeheersstrategie vastgestelde risico’s.

Beheersverificaties omvatten administratieve verificaties met betrekking tot elke betalingsaanvraag van begunstigden en verificaties ter plaatse van concrete acties. Zij worden uitgevoerd voordat de rekeningen overeenkomstig artikel 92 worden voorbereid.

[…]

Artikel 68

Programmabeheer door de beheersautoriteit

[…]

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde beheersverificaties zijn risicogebaseerd en proportioneel met de in een risicobeheersstrategie vastgestelde risico’s.

Beheersverificaties omvatten administratieve verificaties met betrekking tot elke betalingsaanvraag van begunstigden en verificaties ter plaatse van concrete acties. Zij worden uitgevoerd voordat de rekeningen overeenkomstig artikel 92 worden voorbereid.

[…]

Zie overweging 50.

Artikel 72

Auditstrategie

1.   […] De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie binnen een termijn van negen maanden na hun eerste werkjaar. […]

Artikel 72

Auditstrategie

1.   […] De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie, alsook van wijzigingen in de methoden die worden gehanteerd voor beheersverificaties en IT-systemen, binnen een termijn van negen maanden na hun eerste werkjaar. […]

Zie ook de overwegingen 47 en 49.

Artikel 73

Audits van concrete acties

1.   Audits van concrete acties hebben betrekking op bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in het boekjaar op basis van een steekproef. Die steekproef is representatief en gebaseerd op statistische steekproefmethodes.

Artikel 73

Audits van concrete acties

1.   Audits van concrete acties hebben betrekking op bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in het boekjaar op basis van een steekproef. Die steekproef is representatief en gebaseerd op statistische steekproefmethodes. In afwijking hiervan moeten bij audits van concrete acties met betrekking tot financieringsinstrumenten alle subsidiabele uitgaven in de zin van artikel 62 worden gecontroleerd.

Zie ook de overwegingen 51 en 53.

Artikel 75

[…]

4.   De auditautoriteit verricht geen audits op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, voor financieringsinstrumenten die zij uitvoeren.

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de Commissie en de auditautoriteit evenwel een jaarlijks auditverslag dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe auditors is opgesteld. Dit verslag heeft betrekking op de in bijlage XVII opgenomen elementen.

Artikel 75

[…]

4.   De auditautoriteit verricht geen audits op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, voor financieringsinstrumenten die zij uitvoeren.

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de Commissie en de auditautoriteit evenwel een jaarlijks auditverslag dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe auditors is opgesteld. Dit verslag heeft betrekking op de in bijlage XVII opgenomen elementen.

Audit- of verificatieovereenkomsten tussen de EIB en externe auditors mogen de toegang van de Europese Rekenkamer tot noodzakelijke informatie om de middelen van de Unie te controleren, niet beperken.

Zie ook de overwegingen 34, 35 en 36.

Artikel 77

Verbeterde evenredige regelingen

Artikel 78

Voorwaarden voor de toepassing van verbeterde evenredige regelingen

Artikel 79

Aanpassing tijdens de programmeringsperiode

1.   Wanneer de Commissie of de auditautoriteit op basis van de uitgevoerde audits en het jaarlijkse controleverslag concluderen dat niet meer wordt voldaan aan de in artikel 78 vastgestelde voorwaarden, verzoekt de Commissie de auditautoriteit aanvullende auditwerkzaamheden te verrichten overeenkomstig artikel 63, lid 3, en corrigerende maatregelen te nemen.

Artikel 77

Verbeterde evenredige regelingen

Artikel 78

Voorwaarden voor de toepassing van verbeterde evenredige regelingen

Artikel 79

Aanpassing tijdens de programmeringsperiode

1.   Wanneer de Commissie of de auditautoriteit op basis van de uitgevoerde audits en het jaarlijkse controleverslag concluderen dat niet meer wordt voldaan aan de in artikel 78 vastgestelde voorwaarden, verzoekt de Commissie de auditautoriteit aanvullende auditwerkzaamheden te verrichten overeenkomstig artikel 63, lid 3., en De beheersautoriteit neemt corrigerende maatregelen te nemen. en brengt verslag uit aan het toezichtcomité en de Commissie over de voorgenomen corrigerende maatregelen en de verwachte resultaten daarvan.

Zie overweging 55.

Artikel 88

[…]

Artikel 88, lid 3

[…]

De audits van de Commissie of de lidstaten hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie.

Artikel 88

[…]

Artikel 88, lid 3

[…]

De audits van de Commissie of de lidstaten hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie.

Als uitzondering hierop wordt bij audits van via overheidsopdrachten uitgevoerde concrete acties of projecten die deel van uitmaken van concrete acties ook de naleving van de regels inzake overheidsopdrachten gecontroleerd.

Zie overweging 41.

Artikel 93

Onderzoek van rekeningen

Artikel 94

Berekening van het saldo

Artikel 95

Procedure voor het onderzoek van rekeningen

Artikel 96

Contradictoire procedure voor het onderzoek van rekeningen

 

Zie de overwegingen 56 en 57.

Artikel 98

Financiële correcties door de Commissie

 

Zie overweging 58.

 

Zie overweging 25.

De Commissie en de wetgevers moeten ook overwegen om de coëfficiënt voor de berekening van steun voor klimaatveranderingsdoelstellingen ten gunste van nieuw aangelegde spoorwegen te verlagen naar 40 % en de coëfficiënt ten gunste van digitalisering van het wegvervoer terug te brengen tot 0 %.

 

Zie overweging 16.

 

Zie de overwegingen 7 en 8.

BIJLAGE IV

Thematische randvoorwaarden die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds — artikel 11, lid 1

[…]

[Kolom „Specifieke doelstelling”]

[…]

2.2

Bevordering van hernieuwbare energie door investeringen in opwekkingscapaciteit

BIJLAGE IV

Thematische randvoorwaarden die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds — artikel 11, lid 1

[…]

[Kolom „Specifieke doelstelling”]

[…]

2.2

Bevordering van hernieuwbare energie door investeringen in opwekkingscapaciteit

Zie ook de overwegingen 7 en 8.

EFRO en Cohesiefonds:

2.2

Bevordering van hernieuwbare energie door investeringen in opwekkingscapaciteit

[…]

EFRO en Cohesiefonds:

2.2

Bevordering van hernieuwbare energie door investeringen in opwekkingscapaciteit

[…]

EFRO en Cohesiefonds:

2.5

Bevordering van waterefficiëntie

EFRO en Cohesiefonds:

2.5

Bevordering van duurzaam waterefficiëntie waterbeheer

EFRO en Cohesiefonds:

2.6

Ontwikkeling van (de overgang naar) de circulaire economie door middel van investeringen in de afvalsector en in een efficiënt gebruik van hulpbronnen

EFRO en Cohesiefonds:

2.6

Ontwikkeling Bevordering van (de overgang naar) de een circulaire economiedoor middel van investeringen in de afvalsector en in een efficiënt gebruik van hulpbronnen

EFRO en Cohesiefonds:

2.6

Bevordering van groene infrastructuur in de stedelijke omgeving en vermindering van verontreiniging

[…]

EFRO en Cohesiefonds:

2.7 6

Versterking van de biodiversiteit en Bevordering van groene infrastructuur in de stedelijke omgeving en vermindering van verontreiniging

[…]

3.3

Duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van een verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

[…]

3.3

Ontwikkeling van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van een verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

[…]

ESF:

4.1.1

Verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle werkzoekenden, dus ook voor jongeren, en niet-inactieven en bevordering van arbeid als zelfstandige en van de sociale economie;

ESF:

4.1.1

Verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle werkzoekenden, dus ook in het bijzonder voor jongeren en langdurig werklozen, en niet-inactieven, en bevordering van arbeid als zelfstandige en van de sociale economie;

4.1.2

Modernisering van de arbeidsmarktinstellingen en -diensten om te zorgen voor tijdige en op maat gesneden hulp en ondersteuning voor aansluiting op de arbeidsmarkt, loopbaanveranderingen en mobiliteit;

[…]

4.1.2

Modernisering van de arbeidsmarktinstellingen en -diensten om behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen en te zorgen voor tijdige en op maat gesneden hulp en ondersteuning voor aansluiting op de arbeidsmarkt, loopbaanveranderingen en mobiliteit;

[…]

ESF:

4.1.3

Bevordering van een beter evenwicht tussen werk en privéleven, waaronder de toegang tot kinderopvang, een gezonde en goed aangepaste werkomgeving waarin gezondheidsrisico’s worden aangepakt, de aanpassing

van werknemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden;

[…]

ESF:

4.1.3

Bevordering van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, een beter evenwicht tussen werk en privéleven, waaronder de toegang tot kinderopvang, een gezonde en goed aangepaste werkomgeving waarin gezondheidsrisico’s worden aangepakt, de aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, en actief en gezond en actiefouder worden;

[…]

ESF:

4.2.1

Verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels op het gebied van kwaliteit, doeltreffendheid en relevantie voor de arbeidsmarkt;

[…]

ESF:

4.2.1

Verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels op het gebied van kwaliteit, doeltreffendheid en relevantie voor de arbeidsmarkt om de verwerving van sleutelcompetenties, waaronder digitale vaardigheden, te ondersteunen;

[…]

4.2.3

Bevordering van gelijke toegang, met name voor achtergestelde groepen, tot hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, van opvang en onderwijs voor jonge kinderen, over algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, tot het tertiaire niveau;

[…]

4.2.3

Bevordering van gelijke toegang tot en voltooiing van hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, met name voor achtergestelde groepen, van opvang en onderwijs voor jonge kinderen en algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, tot het tertiaire niveau, evenals volwassenenonderwijs en -opleiding, onder meer door de leermobiliteit voor iedereen te vergemakkelijken;tot hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, van opvang en onderwijs voor jonge kinderen, over algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, tot het tertiaire niveau;

[…]

ESF:

4.3.1

Bevordering van actieve inclusie, mede met het oog op de bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en verbetering van de inzetbaarheid;

ESF:

4.3.1

Bevordering Stimulering van actieve inclusie, mede met het oog op de bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en verbetering van de inzetbaarheid;

ESF:

4.3.2

Bevordering van de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma

[…]

ESF:

4.3.2

Bevordering van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen en van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma;

[…]

ESF:

4.3.4

Verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare diensten; verbetering van de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels; verbetering van de toegang tot diensten voor langdurige zorg

[…]

ESF:

4.3.4

Verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare diensten; modernisering van stelsels voor sociale bescherming, onder meer door de toegang tot sociale bescherming te bevorderen; verbetering van de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels; verbetering van de toegang tot en diensten voor langdurige zorg;

[…]

BIJLAGE V

Model voor programma’s die steun krijgen van het EFRO (doelstelling Investeren in werkgelegenheid en groei), het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV — artikel 16, lid 3

BIJLAGE V

Model voor programma’s die steun krijgen van het EFRO (doelstelling Investeren in werkgelegenheid en groei), het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV — artikel 16, lid 3

Zie ook de overwegingen 14 en 16.

2.1.1.2

Indicatoren

[Tabel 3: Resultaatindicatoren]

 

Daarnaast moet tabel 2.1.1.2 van bijlage V bij de voorgestelde verordening mijlpalen bevatten voor de resultaatindicatoren, in overeenstemming met de bepalingen van de ESF+-verordening en artikel 15, lid 3, van de ontwerpverordening voor het ESF+.

[…]

Afdeling 4. Randvoorwaarden

Referentie: Artikel 19, lid 3, onder h)

[…]

[…]

Afdeling 4. Randvoorwaarden

Referentie: Artikel 17 9, lid 3, onder h)

[…]

 

In bijlage VII bij de voorgestelde verordening moet worden verduidelijkt welke informatie moet worden ingediend voor de programma’s die in het kader van het ESF+, het AMIF, het ISF en het BMVI worden ondersteund.

Bijlage VII moet ook informatie bevatten betreffende „financiering die geen verband houdt met kosten”, in overeenstemming met het vereiste uit hoofde van artikel 125, lid 3, van het Financieel Reglement.

 

Zie overweging 48.

 

Zie overwegingen 48 en 49.

BIJLAGE XV

Model voor de beheersverklaring — artikel 68, lid 1, onder f)

Ik/wij, ondergetekende(n) […] verklaar/verklaren […] hierbij dat:

[…]

BIJLAGE XV

Model voor de beheersverklaring — artikel 68, lid 1, onder f)

Ik/wij, ondergetekende(n) […] verklaar/verklaren […] hierbij dat:

[…]

Zie paragraaf 124.

b)

de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en zijn gebruikt voor het beoogde doel,

b)

de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en zijn gebruikt voor het beoogde doel,

 

c)

de ingevoerde controlesystemen de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen waarborgen.

Ik bevestig/wij bevestigen dat de onregelmatigheden die zijn vastgesteld in de definitieve audit- en controleverslagen met betrekking tot het boekjaar op passende wijze in de rekeningen zijn behandeld, met name om te voldoen aan artikel 92 voor de indiening van rekeningen waarbij wordt verzekerd dat het percentage onregelmatigheden onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt.

Ik bevestig/wij bevestigen dat de onregelmatigheden die zijn vastgesteld in de definitieve audit- en controleverslagen met betrekking tot het boekjaar op passende wijze in de rekeningen zijn behandeld, met name om te voldoen aan artikel 92 voor de indiening van rekeningen waarbij wordt verzekerd dat het percentage onregelmatigheden onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt.

Bepalingen die momenteel niet zijn opgenomen in het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa, COM(2018) 375 final

N.v.t.

 

In de voorgestelde GB-verordening moet opnieuw een verplichte onafhankelijke beoordeling en gemeenschappelijke verplichte beoordelingsnormen — zoals kosten-batenanalyses — worden opgenomen voor het selecteren van in financieel opzicht belangrijke concrete acties met de beste prijs-kwaliteitverhouding.

Zie overweging 45.

N.v.t.

 

In de voorgestelde verordening moet de bijdrage van de EU aan inkomstengenererende projecten worden beperkt tot het noodzakelijke, door vaste percentages in te voeren die de totale subsidiabele uitgaven voor inkomstengenererende projecten per sector begrenzen op basis van een analyse van beschikbaar bewijs of door financieringsinstrumenten te gebruiken als voorkeursoptie voor het cofinancieren van inkomstengenererende projecten.

Zie overweging 46.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

COM(2018) 372 final

Artikel 7

Indicatoren

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage I wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1], tweede alinea, onder a), artikel [17, lid 3,] onder d), ii), en artikel [37, lid 2,] onder b), van Verordening (EU) 2018/xxx [nieuwe GB-verordening].

[…]

Artikel 7

Indicatoren

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage I wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1], tweede alinea, onder a), artikel [17, lid 3,] onder d), ii), en artikel [37, lid 2,] onder b), van Verordening (EU) 2018/xxx [nieuwe GB-verordening].

[…]

Zie overwegingen 24 en 27.

 

Zie de overwegingen 22, 23 en 24.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)

COM(2018) 382 final

Artikel 2

Definities

 

Zie overweging 22.

Artikel 15

Indicatoren en verslaglegging

 

Zie ook de overwegingen 24 en 27.

1.   Programma’s die algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer ontvangen, gebruiken de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. De programma’s mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

1.   Programma’s die algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer ontvangen, gebruiken de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. De programma’s mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

2.   Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedraagt de basiswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

[…]

2.   Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren indicatoren bedraagt de basiswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

[…]

BIJLAGEN I-III

 

Zie overweging 24.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden

COM(2018) 374 final

Artikel 33

Indicatoren voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking (Interreg)”

 

Zie overweging 27.

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], en artikel 17, lid 3, onder d), ii), en artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening.

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], en artikel 17, lid 3, onder d), ii), en artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening.

Artikel 48

Audit van concrete acties

 

Zie overweging 52.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad

COM(2018) 390 final

 

In de bepalingen moet het gebruik van zowel output- als resultaatindicatoren worden voorgeschreven. Ook moeten de gemeenschappelijke indicatoren worden gespecificeerd die lidstaten moeten gebruiken voor elk steungebied of elk soort concrete actie en moet de verslaglegging over deze indicatoren verplicht worden gesteld.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie

COM(2018) 471 final

 

In de bepalingen moet het gebruik van zowel output- als resultaatindicatoren worden voorgeschreven. Ook moet in de bepalingen verplichte verslaglegging over alle output- en resultaatindicatoren met betrekking tot een specifieke doelstelling mogelijk worden gemaakt.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa

COM(2018) 473 final

 

In de bepalingen moet het gebruik van zowel output- als resultaatindicatoren worden voorgeschreven. Ook moet in de bepalingen verplichte verslaglegging over alle output- en resultaatindicatoren met betrekking tot een specifieke doelstelling mogelijk worden gemaakt.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid

COM(2018) 472 final

 

In de bepalingen moet het gebruik van zowel output- als resultaatindicatoren worden voorgeschreven. Ook moet in de bepalingen verplichte verslaglegging over alle output- en resultaatindicatoren met betrekking tot een specifieke doelstelling mogelijk worden gemaakt.