ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 361

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
5 oktober 2018


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

129e CvdR-zitting, 16.5.2018-17.5.2018

2018/C 361/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio's over de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor de lokale en regionale overheden in de EU

1

2018/C 361/02

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tussentijdse evaluatie van de bosstrategie van de EU

5

2018/C 361/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) na 2020 — Investeren in Europa’s kustgemeenschappen

9

2018/C 361/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei

15

2018/C 361/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over versterking van de Europese identiteit door onderwijs en cultuur

19

2018/C 361/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Cultureel erfgoed als strategische hulpbron voor robuustere EU-regio’s met een grotere cohesie

31


 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

129e CvdR-zitting, 16.5.2018-17.5.2018

2018/C 361/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de herziening van het Uniemechanisme voor civiele bescherming

37

2018/C 361/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking))

46

2018/C 361/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

72


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Comité van de Regio's

129e CvdR-zitting, 16.5.2018-17.5.2018

5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio's over de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor de lokale en regionale overheden in de EU

(2018/C 361/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

gezien het gezamenlijk verslag van de onderhandelaars van de Europese Unie (EU) en de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) van 8 december 2017 over de voortgang gedurende fase 1 van de onderhandelingen uit hoofde van artikel 50 VEU over de terugtrekking van het VK uit de EU, en het ontwerpterugtrekkingsakkoord van de Europese Commissie van 28 februari 2018,

gezien de richtsnoeren van de Europese Raad (artikel 50) van 23 maart 2018 inzake het kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK,

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2018 over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK,

1.

is verheugd over de goedkeuring van de voorwaarden van de overgangsperiode, op grond waarvan er geen sprake mag zijn van discriminatie tussen EU-burgers die vóór het verstrijken van de overgangsperiode in het VK zijn aangekomen en Britse staatsburgers die vóór het verstrijken van de overgangsperiode in de EU-27 zijn aangekomen. Het CvdR is ermee ingenomen dat de rechten uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord van Britse burgers die in de EU zullen blijven en van EU-burgers die in het VK zullen blijven, levenslang worden beschermd en verlangt garanties dat toekomstige beleidswijzigingen in de EU-lidstaten of het VK deze rechten niet in gevaar brengen. Dit omvat het recht op gezondheidszorg en de wederzijdse erkenning van socialezekerheidsbijdragen;

2.

is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de kwesties die in het toekomstige kader voor de betrekkingen tussen de EU en het VK moeten worden besproken, en dringt er bij de onderhandelende partijen op aan om zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen over de belangrijkste onderdelen van de samenwerking (zoals de structuur, governance en reikwijdte ervan, alsook de mechanismen voor geschillenbeslechting, handhaving en participatie), om de lokale en regionale overheden de nodige handvatten en zekerheden te geven;

3.

benadrukt het belang van volledige afstemming van regelgeving tussen Ierland en Noord-Ierland en derhalve met de EU, de zogenaamde „vangnetclausule”. Het herinnert eraan dat een optimale, operationele en juridisch werkbare oplossing voor de grens tussen Noord-Ierland en Ierland moet worden gevonden en hoopt dat verdere vooruitgang wordt geboekt in de aanloop naar de top van de Europese Raad in juni;

4.

merkt op dat de terugtrekking van het VK onvermijdelijk gevolgen zal hebben en dat, afhankelijk van het akkoord dat tussen de EU en het VK wordt gesloten, de nieuwe betrekkingen de uitwisseling van goederen en diensten en het verkeer van personen en kapitaal moeilijker zouden kunnen maken dan in de douane-unie en de interne markt waartoe het VK momenteel behoort. Daarom is pragmatisme geboden om negatieve gevolgen voor beide partijen te voorkomen en tegelijkertijd de integriteit van de douane-unie en de interne markt te respecteren;

5.

merkt evenwel op dat hoewel het VK in de toekomst verschillende mogelijkheden heeft om betrekkingen met de EU aan te knopen, er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de vraag hoe de toekomstige betrekkingen er op het niveau van de lokale en regionale overheden zouden moeten uitzien. Veel belangrijke kwesties vragen om lokale en regionale maatregelen en daarom is verdere samenwerking en uitwisseling van beste praktijken op het niveau van lokale en regionale overheden nodig;

6.

herinnert eraan dat het CvdR sinds het referendum een platform heeft geboden voor een permanente dialoog met de lokale en regionale overheden in het VK, terwijl het tegelijkertijd raadplegingen heeft gehouden en diepgaande evaluaties heeft verricht van de gevolgen van de terugtrekking van het VK op subnationaal niveau. Daaruit blijkt dat de economische en sociale gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU hoogstwaarschijnlijk asymmetrisch zullen zijn, en niet alleen zullen verschillen tussen diverse sectoren van de economie, maar ook tussen regio’s en landen, waarbij sommige regio’s en lidstaten meer worden blootgesteld vanwege de aard en omvang van hun handelsbetrekkingen met het VK;

7.

wijst erop dat uit de analytische werkzaamheden van het CvdR blijkt dat de meeste regio’s er tot nu toe niet in zijn geslaagd om de mogelijke gevolgen van de terugtrekking van het VK goed te beoordelen, met name gezien de onzekerheid rond de onderhandelingen en de toekomstige betrekkingen. Het ontbreken van gegevens over de gevolgen van de terugtrekking van het VK zal onvermijdelijk de mogelijkheden beperken om zich doeltreffend voor te bereiden en verzachtende maatregelen te nemen;

8.

wijst erop dat, gezien de onzekerheden in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de concrete gevolgen daarvan, alle bestuursniveaus, zowel in het VK als in de EU-27, zich moeten blijven voorbereiden op alle mogelijke uitkomsten, zoals de Europese Raad heeft benadrukt. Het is met name van belang dat de lokale en regionale overheden zich op alle scenario’s voorbereiden. In alle fasen van de besluitvorming dient sprake te zijn van een hoog niveau van transparantie. Dit is absoluut noodzakelijk zodat de lokale en regionale overheden met alle mogelijke uitkomsten rekening kunnen houden;

9.

wijst erop dat extra maatregelen nodig zijn om het publiek op de hoogte te brengen van veranderingen in de toekomstige betrekkingen. Bewustmaking en uitwisseling van informatie zal ondernemingen, met name kmo’s/mkb-bedrijven, helpen zich beter voor te bereiden op structurele en economische aanpassingen. Het CvdR roept lokale en regionale overheden op om specifieke strategieën te ontwikkelen die zijn aangepast aan hun behoefte om de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk te verzachten, waar dat nodig en gerechtvaardigd is;

10.

dringt er bij de EU-lidstaten en de EU-instellingen op aan ervoor te zorgen dat de lokale en regionale overheden deze uitdagingen niet in hun eentje het hoofd moeten bieden en dat de gevolgen zo veel mogelijk worden ondervangen door positieve toekomstige betrekkingen. Het CvdR neemt in dit verband met grote bezorgdheid kennis van de MFK-voorstellen die de Europese Commissie onlangs heeft gepresenteerd en blijft erbij dat een krachtig cohesiebeleid, evenals versterkte programma’s voor Europese territoriale samenwerking zoals Interreg, essentieel zijn voor de lokale en regionale overheden in de EU om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK te ondervangen. Ook andere EU-beleidsterreinen, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid, zouden moeten worden ingezet om deze negatieve gevolgen te verzachten. Dit is iets om rekening mee te houden bij het nemen van besluiten over de toekomstige financiering ervan; verzoekt de Europese Commissie om vóór 29 maart 2019 na te gaan of er behoefte is aan een stabilisatiefonds voor regio’s die het meest te lijden hebben onder de terugtrekking van het VK uit de EU;

11.

wijst erop dat voldoende flexibiliteit in de staatssteunregels ook nodig kan zijn om lokale en regionale overheden in staat te stellen het hoofd te bieden aan specifieke kritieke situaties;

12.

herinnert eraan dat hoewel het VK als derde land niet aan het besluitvormingsproces van de EU kan deelnemen, de beste manier om de gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU te verzachten een ambitieuze overeenkomst is, waarin een echt partnerschap tussen de EU en het VK wordt vastgelegd, dat zich niet beperkt tot handels- en economische betrekkingen. Hoewel een dergelijke overeenkomst pas kan worden gesloten nadat het VK de EU heeft verlaten, moet toch worden gestreefd naar een snelle ondertekening daarvan. Verder dienen er specifieke overeenkomsten te komen met betrekking tot het buitenlands en defensiebeleid om ervoor te zorgen dat de samenwerking tussen het VK en de EU op dit gebied en hun onderlinge uitwisseling van inlichtingen behouden blijven;

13.

dringt er bij de Europese Unie op aan om prioriteit te geven aan de connectiviteit van mensen en goederen tussen regio’s in de Europese Unie en ook tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk. Havens, luchthavens, wegen- en spoorwegennetwerken spelen een cruciale rol bij de totstandbrenging van deze connectiviteit en het CvdR zou graag zien dat het beleid en de investeringen op dit gebied worden bijgesteld;

14.

herinnert eraan dat het Verenigd Koninkrijk de bescherming van Europese oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen moet handhaven, alsook de Europese wetgeving inzake sanitaire, fytosanitaire en milieukwesties moet blijven erkennen, om te voorkomen dat er nieuwe exportcontroles ontstaan die de verschepingen naar dat land zouden hinderen;

15.

is ingenomen met de voorlopige overeenkomst over een overgangsperiode zoals uiteengezet in deel 4 van het ontwerpterugtrekkingsakkoord, tijdens welke het recht van de Unie van toepassing zal zijn op en in het VK, hetgeen meer rechtszekerheid en tijd biedt voor onderhandelingen over de toekomstige betrekkingen tussen de EU-27 en het Verenigd Koninkrijk;

16.

herinnert eraan dat de lokale en regionale overheden in de EU-27 er belang bij hebben dat het VK als derde land met een passende financiële participatie kan deelnemen aan bepaalde programma’s van de Unie, met name op het gebied van onderwijs, cultuur, onderzoek, innovatie en de relevante agentschappen, en dat beide partijen nauwe betrekkingen onderhouden op het gebied van veiligheid, grens- en migratiebeheer;

17.

is ingenomen met de vier onderliggende beginselen van het ontwerpterugtrekkingsakkoord, namelijk waarborgen dat de bestaande rechten van de burgers worden beschermd, dat financiële verbintenissen van de EU-28 zullen worden nagekomen, dat de Noord-Zuidsamenwerking op het eiland Ierland zal worden gehandhaafd en dat een harde grens tussen Noord-Ierland en Ierland zal worden vermeden;

18.

acht het van essentieel belang dat een toekomstige partnerschapsovereenkomst bepalingen bevat over het verkeer van natuurlijke personen op basis van volledige wederkerigheid en non-discriminatie tussen de lidstaten, na een overgangsperiode. Met het oog op de toekomstige mobiliteit moet de overeenkomst de wederzijdse erkenning van beroeps- en academische kwalificaties garanderen;

19.

benadrukt dat het van het grootste belang is ervoor te zorgen dat er geen harde grens wordt opgetrokken op het eiland Ierland en dat het Goede Vrijdag-akkoord niet in gevaar wordt gebracht. Het VK en de EU zouden daarom moeten blijven zoeken naar oplossingen voor de voortzetting van het verkeer van goederen, personen en diensten tussen hun grondgebieden, zonder de integriteit van de Europese douane-unie en van de eengemaakte markt of de rechten en plichten van Ierland uit hoofde van het EU-recht aan te tasten, ook met betrekking tot het vrije verkeer van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit. Het Verenigd Koninkrijk dient als partner betrokken te blijven bij de EU-programma’s Peace en Interreg;

20.

herinnert aan zijn eerder uitgesproken hoop dat de regio Andalusië en met name de duizenden werknemers van de zeven gemeenten van het district Campo de Gibraltar, die dagelijks Gibraltar binnenkomen om er te werken, evenals de burgers aan beide zijden, niet de dupe worden van het feit dat het Verenigd Koninkrijk vertrekt uit de EU, gezien de zeer sterke onderlinge sociale en economische afhankelijkheid in dit gebied, en dan met name in de grensstad Línea de la Concepción;

21.

wijst erop dat de ultraperifere regio’s van de Europese Unie te kampen hebben met de structurele problemen die worden omschreven in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het feit dat een aantal van deze regio’s zeer sterk afhankelijk zijn van de Britse economie noopt tot specifieke beschermingsmaatregelen van de EU, zodat een eventuele weerslag op hun kwetsbare economieën kan worden opgevangen;

22.

dringt er bij de partijen op aan uitdrukkelijk vast te leggen dat de in het ontwerpterugtrekkingsakkoord genoemde gemengde organen zich met de territoriale dimensie bezighouden, en benadrukt dat het zich zal bezinnen over een passende structuur, zoals een gemengd comité dat vergelijkbaar is met de organen waarin het CvdR andere niet-EU-leden treft, voor zijn verdere samenwerking met lokale en regionale overheden in het VK tijdens de overgangsperiode en daarna;

23.

wijst erop dat voor de periode na 2020 passende regelingen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat lokale en regionale overheden via macroregionale strategieën, Interreg en EGTS-kaders of via deelname aan EU-samenwerkingsprogramma’s, zoals Noorwegen of IJsland dat momenteel doen, gemakkelijk samenwerken met EU-partners;

24.

herinnert er in dit verband aan dat hoewel het CvdR geen formele rol speelt in de onderhandelingen, sommige van zijn leden en de door hen vertegenwoordigde overheden de mogelijkheid hebben om formele standpunten in te nemen, afhankelijk van de rol die zij innemen binnen hun nationale rechtskaders; het dringt er dan ook op aan dat de komende onderhandelingen over de toekomstige partnerschapsovereenkomst op transparante en inclusieve wijze plaatsvinden, zodat de lokale en regionale overheden tijdig en adequaat hun mening kunnen geven en kunnen reageren, en kunnen anticiperen op eventuele met name economische consequenties om zo hun bestuursgebied te beschermen. Het herhaalt dat het CvdR in de beste positie verkeert om institutionele mechanismen ter bevordering van regelmatig overleg na de terugtrekking en interactie met lokale bestuursorganen en decentrale parlementen en assemblees in het VK uit te denken en te implementeren en stemt ermee in interne voorbereidingen te treffen om te voorkomen dat er na de terugtrekking een leemte in de betrekkingen ontstaat;

25.

onderstreept dat de onderhandelingen over het vertrek van het VK uit de EU en over de toekomstige relatie van het VK met de EU laten zien wat de kosten en risico’s zijn van het ontbreken van de EU en wat de meerwaarde is van die EU als gemeenschappelijke bestemming en waardengemeenschap op basis van feitelijke solidariteit en concrete verwezenlijkingen voor het welzijn van haar burgers, met om te beginnen het vrij verkeer. Het CvdR is voorts van mening dat de onderhandelingen de gelegenheid bieden om verder te gaan met de Europese integratie als proces zonder vast einddoel, teneinde een rechtvaardigere en inclusievere EU tot stand te brengen die is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en de bevordering van multilevel governance tussen de Europese, nationale en regionale en lokale bestuursniveaus;

26.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie toe te sturen aan de hoofdonderhandelaar van de Commissie, de brexit-coördinatoren van het Europees Parlement en de Europese Raad, de regering van het Verenigd Koninkrijk, de assemblees en regeringen van de decentrale overheden en lokale bestuursorganen in het VK en het Bulgaarse Raadsvoorzitterschap van de EU.

Brussel, 17 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/5


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tussentijdse evaluatie van de bosstrategie van de EU

(2018/C 361/02)

Rapporteur:

Ossi MARTIKAINEN (FI/ALDE), lid van de gemeenteraad van Lapinlahti

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

I.   INLEIDING

Achtergrond van de bosstrategie van de EU

1.

In de Europese Unie valt bosbouwbeleid onder de bevoegdheid van de lidstaten.

2.

Op verschillende andere beleidsterreinen die op bossen en het gebruik daarvan van invloed zijn, heeft de Europese Unie echter exclusieve bevoegdheden, of deelt ze de bevoegdheden met de lidstaten. Het gaat hierbij met name om het gemeenschappelijk handelsbeleid en landbouwbeleid, ontwikkelingsbeleid, klimaatbeleid, milieu, energie, de bio-economie en de circulaire economie.

3.

Het is dan ook zaak om op EU-niveau te zorgen voor coördinatie van EU-beleid dat gevolgen heeft voor bosbouwaangelegenheden en om na te gaan welk effect mondiale toezeggingen van de EU hebben op het duurzame gebruik van bossen. De bosstrategie zou de gemeenschappelijke doelstellingen van de lidstaten en de verschillen tussen hen moeten weerspiegelen. Wanneer de EU onderhandelt over bosbouwaangelegenheden (zie punt 2 hierboven) op het niveau van bijv. de Verenigde Naties of de Wereldhandelsorganisatie, moet ze rekening houden met de bosbouwstandpunten van de lidstaten en hun regio’s. De bosstrategie is een doeltreffend middel om beleidsmaatregelen op diverse terreinen te harmoniseren en om de verschillende zienswijzen van de lidstaten en hun regio’s met elkaar in evenwicht te brengen. Doel ervan is ook om de aandacht te vestigen op nieuwe doelstellingen en maatregelen die op EU-niveau zouden moeten worden onderzocht.

4.

In de EU worden pan-Europees afgesproken beginselen van duurzaam bosbeheer erkend, die in het kader van het Forest Europe-proces zijn ontwikkeld. Deze beginselen, die een duurzaam bosbeheer waarborgen en ook het beginsel van „cascadering” zouden moeten omvatten, worden toegepast bij het opstellen van nationale wetgeving inzake bos- en natuurbehoud en van marktgebaseerde certificaten.

5.

43 % van het landoppervlak van de EU-lidstaten bestaat uit bosareaal, dat gekenmerkt wordt door een zeer grote verscheidenheid, zowel wat het type bos (inclusief niet-bebost bosareaal) als de gebruiksmogelijkheden ervan betreft. Ruim 60 % van deze bossen is in particuliere handen, terwijl de rest onder verschillende vormen van overheidseigendom valt. Lokale overheden spelen ook een belangrijke rol als boseigenaren. De eigendom van lokale overheden is de op twee na meest voorkomende vorm van bosbezit in Europa.

6.

Lokale en regionale overheden kunnen boseigenaren zijn. Zij kunnen ook bossen beheren en de desbetreffende wetgeving ten uitvoer leggen. Dit betekent dat zij over aanzienlijke ervaring en expertise op dit gebied beschikken. Voor lokale en regionale overheden vormen bossen een belangrijk onderdeel van een economisch, ecologisch en sociaal duurzame ontwikkeling die al ruim een eeuw lang gaande is. In deze periode is werk gemaakt van het opstellen en uitvoeren van beheersplannen waarin behoud, stabiliteit en duurzame opbrengst van de diverse bosproducten centraal staan, alsook de toepassing van solide wetgeving met betrekking tot bossen waarmee deze behoed en beschermd worden. Daarom moeten lokale en regionale overheden worden geraadpleegd wanneer de bosbouwstrategie van de EU wordt geactualiseerd. Lokale en regionale overheden zijn wat bosbouwaangelegenheden betreft niet alleen belangrijke stakeholders, maar ook daadwerkelijk belanghebbende partijen, net als boseigenaren dat zijn.

II.   EEN DUURZAAM BOSBOUWBELEID VANUIT HET PERSPECTIEF VAN LOKALE EN REGIONALE OVERHEDEN

7.   Economisch duurzaam bosbouwbeleid

7.1.

De bosbouwsector is goed voor 7 % van de economische groei in Europa en biedt werk aan 3,5 miljoen mensen, en zelfs aan 4 miljoen als ook de bosgerelateerde bio-energiesector wordt meegeteld. In 2011 had de bosindustrie in de EU een productiewaarde van 460 miljard EUR. Bosbouwactiviteiten en -banen zijn voor landelijke en dunbevolkte regio’s van cruciaal belang, maar zijn ook bevorderlijk voor de economische groei in steden en voor de samenwerking tussen stad en platteland. In de bosstrategie zou de nadruk moeten worden gelegd op economische groei, werkgelegenheid en Europese investeringen en zou gewezen moeten worden op de nieuwe kansen die ze bieden, met speciale aandacht voor de economische ondersteuning van de bosbouwbedrijven in ultraperifere regio’s.

7.2.

Lokale en regionale overheden kunnen een belangrijke rol spelen bij het promoten van het gebruik van lokaal hout door het bedrijfsleven, alsmede bij de overgang naar een bio-economie. Zo zijn allereerst de keuze van bouwmaterialen en de productie van energie om aan de lokale behoeften te voldoen en om gebouwen die in handen van de overheid zijn te verwarmen, en op de tweede plaats de opvoering van het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen in het vervoer nuttige instrumenten die de economie en de werkgelegenheid in de regio’s ten goede kunnen komen. Conform de richtlijn hernieuwbare energie zijn de ontwikkeling en het gebruik van geavanceerde, onder meer uit bosmateriaal te produceren biobrandstoffen een belangrijk onderdeel van het klimaatbeleid van de EU. Te dien einde moet krachtig worden ingezet op technologische ontwikkeling, proefinstallaties, grootschalige productie en een op de lange termijn gericht regelgevingskader dat een stabiel klimaat schept voor de omvangrijke investeringen die nodig zijn.

7.3.

Van het hout dat door Europa als grondstof wordt gebruikt, is 90 % van Europese herkomst. Ter wille van de werkgelegenheid en de economie op lokaal en regionaal niveau moet er geijverd worden voor een nog hogere mate van intern verbruik, rekening houdend met de duurzaamheid van de bosbouw en met de manieren waarop hout wordt gebruikt. Hiertoe is het zaak dat bepaalde, in onze bossen aanwezige soorten waarnaar er op de markt momenteel geen vraag bestaat, beter worden benut door nieuwe gebruiksmogelijkheden en technologieën te onderzoeken.

7.4.

De evaluatie van de bosstrategie moet aansluiten bij de actualisering van de strategie voor de bio-economie. Bij de ontwikkeling van de bosgerelateerde bio-economie en de bevordering van innovatie dient er voor samenhang te worden gezorgd tussen de maatregelen op de diverse EU-beleidsterreinen.

7.5.

Bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid dient ook aandacht te worden besteed aan instrumenten die de bosbouwsector in landelijke gebieden ondersteunen, zoals instrumenten voor de preventie van woestijnvorming, voor herbebossing en vervanging van bepaalde boomsoorten door andere soorten, planning en beheer van bossen, steun voor de bebossing van marginale landbouwgrond en voor de totstandbrenging en vernieuwing van boslandbouwsystemen, instandhouding van bossen als integrerend onderdeel van de productiesystemen van de extensieve veehouderij, en instrumenten ter stimulering van ondernemerschap en opleiding in de sector.

7.6.

Het komt de economische duurzaamheid ook ten goede als bosproducten op efficiënte en transparante wijze worden benut, en op dit gebied kan toegepaste technologie een zeer belangrijke rol spelen.

7.7.

Voorts zouden er dynamische en geïntegreerde systemen voor informatie over en het in kaart brengen van bossen ontwikkeld en ingevoerd moeten worden op basis waarvan boseigenaren en bosbeheerders besluiten kunnen nemen.

8.   Ecologisch duurzaam bosbouwbeleid

8.1.

Europese bossen beschermen de biodiversiteit, houden ecosysteemdiensten in stand en slaan in de atmosfeer uitgestoten CO2 op. Momenteel wordt circa 10 % van de door de EU uitgestoten broeikasgassen in bossen opgeslagen. Wordt er een doeltreffende langetermijnaanpak gevolgd, dan zal afhankelijk van de regionale situatie in de toekomst tot wel 90 % van de Europese bossen als natuurlijk of seminatuurlijk kunnen worden aangemerkt, met een grote soortenrijkdom. Investeren in een duurzame boseconomie zal blijven zorgen voor duurzamere en gezondere bossen.

8.2.

Het gebruik van bossen is duurzaam als hout sneller groeit dan het wordt geoogst en als biodiversiteitsvereisten in aanmerking worden genomen. Er zij op gewezen dat het Europese bosareaal en het groeitempo ervan sinds de jaren 90 van de vorige eeuw zijn toegenomen. Tot de voornaamste doelstellingen van een ecologisch duurzaam bosbouwbeleid behoren naast diversiteit ook het terugdringen van de woestijnvorming in de wereld en in Europese regio’s waar dit probleem zich voordoet. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van bosgebruik moet rekening worden gehouden met de diversiteit van bosecosystemen en met de verschillende betekenis die ze in afzonderlijke EU-regio’s hebben voor de omringende gebieden.

8.3.

Voor vele plant- en diersoorten en voor het recreatieve gebruik van bossen is het belangrijk dat er bij het bosbeheer rekening wordt gehouden met de diversiteit en de vele verschillende facetten van bosecosystemen.

8.4.

In de tussentijdse evaluatie van de bosstrategie zou meer moeten worden benadrukt dat bossen in verschillende opzichten belangrijk zijn voor het klimaatbeleid, voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, voor het bereiken van de Aichi-doelstellingen inzake biodiversiteit en voor het streven om de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN te halen, zodat duurzaam bosbeheer op gelijke voet wordt behandeld met andere maatregelen die op beperking van de CO2-uitstoot zijn gericht. Lokale en regionale overheden kunnen doeltreffender optreden om gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren, ook in de bossector, als de tussentijdse evaluatie concrete, specifieke voorstellen voor beproefde maatregelen alsook voorbeelden bevat.

8.5.

In Europa wordt volop gediscussieerd over de milieutoestand en de ontwikkeling van bossen en dit leidt soms tot geschillen op lokaal en regionaal niveau. Belangrijk is dat er voor onderzoek naar Europese bossen, hun beheer en hun ontwikkeling voldoende middelen worden uitgetrokken en dat er uit publieke bronnen betrouwbare gegevens over bossen beschikbaar worden gesteld voor overheden en maatschappelijke organisaties, zodat de dialoog wordt bevorderd.

8.6.

Om de diversiteit van de bossen in de EU in stand te houden, zijn er tal van initiatieven ontplooid, zoals het Natura 2000-netwerk, de vogel- en habitatrichtlijnen, ondersteuning van groene infrastructuur en de biodiversiteitsstrategie 2020. Lokale en regionale overheden helpen bij de tenuitvoerlegging van deze initiatieven en zouden meer ruimte moeten krijgen om inhoudelijk aan maatregelen bij te dragen.

8.7.

In vele lidstaten en regio’s van de EU vormen bosbranden de grootste bedreiging voor het behoud van bosecosystemen (1). Actie vanuit de lokale gemeenschap is de snelste en meest effectieve manier om door rampen veroorzaakte schade te beperken. Het optreden van de EU moet vooral gericht zijn op technische bijstand en opleiding, zodat de zelfredzaamheid van gemeenschappen kan worden verbeterd, waarbij het ook gaat om het verhogen van de paraatheid van brandweerdiensten en andere instanties voor openbare veiligheid om snel te reageren en de gevolgen van een ramp binnen de perken te houden (2).

8.8.

In dit verband moet erop worden gewezen dat zich in de EU, dankzij een aantal ultraperifere regio’s, ook Amazone- en subtropische bossen bevinden. Deze oerbossen zijn een uniek laboratorium voor wetenschappelijk onderzoek, specialisatie en innovatie (bijvoorbeeld farmaceutisch onderzoek en toepassingen van plantenextracten). De biodiversiteit van ultraperifere regio’s is goed voor ongeveer 80 % van de Europese biodiversiteit en is essentieel voor het ecologisch evenwicht van de planeet. Lokale en regionale overheden zijn de hoeders van deze onschatbare erfenis en zouden voldoende steun moeten krijgen voor het beheer en de instandhouding ervan.

9.   Sociaal duurzaam bosbouwbeleid

9.1.

Bossen leveren naast hout vele ecosysteemdiensten en natuurlijke producten. Met een duurzaam bosbeheer wordt gewaarborgd dat de burgers hierop ook in de toekomst zullen kunnen rekenen. De door bossen geboden natuurlijke producten en recreatiemogelijkheden hebben vele gezondheidsvoordelen.

9.2.

Bossen bieden ook tal van voordelen voor de samenleving wat kwaliteit van leven en welzijn betreft, die van enorm belang zijn voor een evenwichtig leven van de burgers. Het voorstel is dan ook om de aanleg van nieuwe bosgebieden te bevorderen door middel van overheids- of particuliere initiatieven en met steun van de EU.

9.3.

Het gebruik van sociaal duurzame bossen vraagt om een ruimtelijke ordening op lange termijn. Voor het gebruik en de bescherming van bossen moeten de lokale en regionale overheden, de boseigenaren en de bevolking van de betrokken regio’s worden geraadpleegd.

9.4.

De bosstrategie van de EU moet vorm geven aan het mondiale handels- en ontwikkelingsbeleid van de EU: ecologisch duurzaam gebruik van bossen in ontwikkelingslanden, biodiversiteit en sociale duurzaamheid van het bosbeleid (grondbezit, gebruiksrechten voor bossen, rechten van lokale bewoners) moeten hoog op de mondiale agenda van de EU worden geplaatst.

9.5.

Onderzoeksdata over de ontwikkeling en het gebruik van bossen moeten voor burgers en lokale en regionale overheden vlot beschikbaar zijn, zodat ze de besluitvorming kunnen schragen. Het zou dan ook een goede zaak zijn om het onderzoek naar Europese bossen dat de Commissie in 2018 verricht op ruime schaal onder de aandacht te brengen en om het uitvoerig te presenteren aan stakeholders uit de sector en aan het brede publiek.

9.6.

Om al het bovenstaande te bereiken, is de instandhouding, versterking en verrijking van een boscultuur cruciaal. Intern moet hiervoor gezorgd worden door het uitwisselen van ervaringen en praktijken die er in alle Europese bosgebieden bestaan, en extern met de steun van de stedelijke bevolking, die absoluut van het belang van bossen en bosbeheer moet worden doordrongen.

9.7.

In alle bosstrategieën (de regionale, de nationale en met name de Europese) moet prioritair worden ingezet op het behoud van de bevolking die het mogelijk maakt dat boshulpbronnen beheerd en benut worden.

Brussel, 16 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s over bosbeleid: de 20/20/20-doelstellingen (PB C 141 van 29.5.2010, blz. 45).

(2)  Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Herziening van het Uniemechanisme voor civiele bescherming (zie bladzijde 37 van dit Publicatieblad).


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/9


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) na 2020 — Investeren in Europa’s kustgemeenschappen

(2018/C 361/03)

Rapporteur:

Alberto NÚÑEZ FEIJÓO, minister-president van Galicië (ES/EVP)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

1.

is ingenomen met dit debat over een fonds dat van fundamenteel belang is voor de verbetering van de sociale, milieu- en economische situatie van de Europese kustgebieden en voor de ontwikkeling van de zeevisserijsector en de blauwe economie in met name rurale kust- en mariene gebieden.

2.

Het is een goede zaak dat dit debat over de toekomst van het EFMZV wordt aangezwengeld op een cruciaal moment voor het maritieme Europa, dat voor grote uitdagingen staat, zoals de vaststelling van een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) en het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (brexit). Bovendien is het een goede gelegenheid om de geconstateerde beperkingen in de werking van het fonds in zijn huidige vorm te verhelpen, ook al moet dat in een vrij vroeg stadium, nl. niet lang na de inwerkingtreding ervan, gebeuren.

3.

De Europese zeevisserijsector, die meer dan 85 000 vaartuigen telt, werk verschaft aan meer dan 340 000 mensen in de hele keten en meer dan 6 000 000 ton vis en schaal- en schelpdieren uit zee haalt en via kweek voortbrengt, is van groot belang. Deze sector heeft sociaal-economische gevolgen voor veel kustregio’s, die er in hoge mate van afhankelijk zijn, en heeft een aanzienlijk stempel gedrukt op de plaatselijke cultuur en bevolking.

4.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het geïntegreerd maritiem beleid (GMB) zijn van invloed op de toekomst van de zeevisserij in Europa, aangezien hierin wordt gestreefd naar een in ecologisch, sociaal en economisch opzicht duurzame visserij.

5.

Feit is dat eerdere financiële programma’s een belangrijke rol hebben gespeeld bij het geleidelijk verleggen van de koers van de visserijsector, die zich op bewonderenswaardige wijze heeft aangepast, evenals bij de totstandbrenging van een toonaangevende visverwerkende sector die mondiaal kan concurreren.

6.

Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) waarschuwt voor de problemen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van het GVB, zoals het verminderen van teruggooi of het bereiken van de maximale duurzame opbrengst (MDO), evenals voor de problemen die het gevolg zijn van de brexit en de nieuwe uitdagingen die dagelijks ontstaan op de markt voor en in verband met de mondiale productie van mariene eiwitten. Het is zaak om onze markten te voorzien van gezonde en veilige voedingsmiddelen en tegen te gaan dat er producten van buitenaf op de markt worden gebracht die onvoldoende worden gecontroleerd.

7.

Het CvdR wijst op de maatschappelijke bijdrage die de visserij aan de Europese Unie in haar geheel levert, met name op twee gebieden: voeding en klimaat. De visserij dreigt bij tot de voedselautonomie van de Europese Unie door de burger en consument te voorzien van gezonde en hoogwaardige levensmiddelen die met inachtneming van de voorschriften voor een goed visserij- en aquacultuurbeheer zijn geproduceerd. Het CvdR benadrukt dat de voedseldimensie een centrale plaats inneemt in de bevoegdheden van de Unie zoals gedefinieerd in het VWEU, en dat de gemeenschappelijke markt afhankelijk is van de invoer van zeeproducten. Voeding is voorts de tweede duurzame-ontwikkelingsdoelstelling van de Verenigde Naties. Het CvdR looft het initiatief dat is uitgemond in het rapport „Food from the oceans”, waarvan de aanbevelingen een nuttige leidraad vormen. Door middel van investeringen aan boord van schepen en in havens draagt de visserijsector ertoe bij om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken.

Een sector met potentieel en dynamiek die steun verdient in een voortdurend veranderende wereld

8.

Het CvdR vindt dat het noodzakelijke budget moet worden veiliggesteld voor het opvangen van de veranderingen die voortvloeien uit het GLB en i.v.m. de uitdagingen waarmee de zeevisserijsector wordt geconfronteerd.

9.

Het verzoekt de Europese Commissie dan ook om met het oog op het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) een EFMZV-voorstel te presenteren dat voldoende uitgebreid is om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) te verwezenlijken en het pad te effenen voor investeringen in kustgemeenschappen die zich in een transitiefase bevinden en waarin rekening wordt gehouden met de externe dimensie van de visserij.

10.

In de doelstellingen van het EFMZV moeten de zeevisserij, de duurzame zee- en zoetwateraquacultuur en het belang ervan centraal staan en mag niet, zoals al meermaals is opgemerkt, met voorrang worden gestreefd naar vervanging ervan door andere activiteiten, aangezien alle mariene activiteiten verenigbaar kunnen zijn. Het traditionele karakter van de visserij kan best behouden blijven en, met het oog op de toekomst, nieuw leven worden ingeblazen, maar daarvoor is het belangrijk dat het beroep van visser aantrekkelijker wordt. Het is dan ook van groot belang dat het EFMZV ten dienste staat van de visserijsector en de duurzame zee- en zoetwateraquacultuur en gericht is op de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waarbij het er met name om gaat de ambachtelijke kustvisserij te ondersteunen, prikkels te verschaffen voor jonge generaties, het beroep van visser aantrekkelijker te maken en kustgemeenschappen in de EU te stimuleren. Het CvdR zou daarom graag zien dat het EFMZV zo wordt opgezet dat nieuwe activiteiten worden gesteund en de ontwikkeling van de sector wordt bevorderd, en dat dergelijke inspanningen worden geschraagd door de staatssteunregels.

11.

Het verzoek om een Europees financieringsinstrument voor maritieme en milieuzaken in te voeren, in de vorm van leningen en bankgaranties ter ondersteuning van nieuwe en bestaande bedrijven, wordt onderschreven door belanghebbenden. Het is een goede zaak dat de visserij als prioritair aandachtsgebied is opgenomen in het plan-Juncker 2.0. Het CvdR spreekt de wens uit dat deze lijn na 2020 wordt doorgetrokken.

12.

Het CvdR zou graag zien dat het EFMZV na 2020 de territoriale dimensie van het beleid versterkt en de kustgemeenschappen van Europa helpt bij het eventueel diversifiëren van hun traditionele maritieme sector door investeringen te steunen in aanvullende activiteiten, zoals visrestaurants die lokale producten serveren, en milieu-, culturele en educatieve diensten in de visserijsector.

13.

De middelen die beschikbaar zijn voor plaatselijke ontwikkeling zouden moeten worden gehandhaafd en verhoogd, omdat vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling (CLLD) succesvol zijn gebleken voor kleine gemeenschappen door de verlening van financiële steun ten behoeve van maatregelen om gemeenschappen te versterken en de economie te diversifiëren waarbij verder wordt gekeken dan alleen naar de visserijsector.

Het huidige EFMZV, sterke ondersteuning met uiteenlopende doelstellingen en laattijdige uitvoering

14.

Het CvdR erkent het belang van het huidige EFMZV en juicht het toe dat dit fonds zich toespitst op de uitvoering van twee essentiële beleidsonderdelen, nl. het GVB en het GMB, die elkaar niet in de weg zitten.

15.

Het CvdR dringt erop aan dat in het kader van nieuwe EU-programma’s ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van de visserij en andere sectoren van de „blauwe economie” in deze regio’s specifieke beheersmaatregelen en -vormen voor de ultraperifere regio’s worden vastgesteld, rekening houdend met de tenuitvoerlegging van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dergelijke maatregelen zouden samen een specifiek instrument moeten vormen dat ook de regeling ter compensatie van de door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor visserij- en aquacultuurproducten omvat, die momenteel onder het EFMZV valt.

16.

Het CvdR betreurt dat het fonds zo laat operationeel is geworden en dat hierdoor pas laat middelen ter beschikking zijn gekomen. Dat kwam, volgens het CvdR, omdat het erg lang duurde voordat het fonds groen licht kreeg, de goedkeuring van de operationele programma’s veel tijd in beslag nam en de beschrijving van de financiële aspecten omslachtig en onduidelijk was.

17.

Het CvdR dringt dan ook aan op een betere besteding en toepassing van de door het EFMZV verstrekte financiële middelen, zodat de achterstand kan worden ingehaald. Ook zou er meer moeite moeten worden gedaan om financiële steun ter beschikking te stellen, teneinde de lage bestedingsgraad van het fonds, die in november 2017 ongeveer 2,7 % bedroeg, op te krikken.

18.

In de toekomst zou er moeten worden gezorgd voor meer samenhang tussen de maatregelen inzake programmering en structurering die leiden tot tijdelijke discrepanties tussen de doelstellingen van het GVB en de middelen die hiervoor worden uitgetrokken. De kern van het probleem is, volgens het CvdR, dat er een duidelijke strategie moet komen voor de wijze waarop het geld wordt besteed en dat er pas daarna uitdagende doelstellingen als maximale duurzame opbrengst of vermindering van de teruggooi kunnen worden vastgesteld.

19.

Het is een goede zaak dat het economisch belang van vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling (CLLD) wordt erkend en het is een raadzaam en verstandig besluit om geld uit te trekken voor maatregelen ter verbetering van de milieuduurzaamheid en het concurrentievermogen van onze zeevisserijsector.

Het belang van een nieuw specifiek horizontaal fonds

20.

Het CvdR wijst erop dat in de Europese begrotingsprocedure ook aandacht moet worden besteed aan „kleine” beleidsterreinen als het GVB. Het EFMZV is belangrijk voor kustgemeenschappen, omdat het hen ondersteunt bij het diversifiëren van hun economie, vissers helpt bij de overgang naar duurzame visserij en projecten financiert die nieuwe banen opleveren en de levenskwaliteit aan de Europese kusten verbeteren.

21.

Ook vindt het CvdR dat er in het MFK na 2020 (1) minstens 1 % moet worden uitgetrokken voor het nieuwe EFMZV, d.w.z. dat de 0,53 % die momenteel aan visserij en aquacultuur wordt besteed dient te worden verhoogd met 0,47 % voor het GMB. Het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de EU te verlaten mag niet als voorwendsel worden gebruikt om te bezuinigen op de toekomstige financiering van het EFMZV, gezien de grote uitdagingen die hierdoor ontstaan op het gebied van milieubescherming, visserij en visserijhandel.

22.

Het CvdR benadrukt dat er nieuwe doelstellingen moeten worden vastgesteld die bijdragen tot de levensvatbaarheid en versterking van de zeevisserij. Om generatieopvolging in de visserij te bevorderen en te verwezenlijken moet in de eerste plaats worden geïnvesteerd in opleiding en in de aankoop of vervanging van schepen om de sector toegankelijk te maken, aangezien dit niet leidt tot een toename van de visserijinspanning.

23.

Verbetering van de veiligheids- en leefomstandigheden van zeelui zou een nadrukkelijke prioriteit van het toekomstige EFMZV moeten zijn in het kader van zijn bijdrage aan de verwezenlijking van de 20 beginselen van de Europese pijler van sociale rechten.

24.

wijst er nog eens op dat de vernieuwing van de vissersvloot moet worden bevorderd om de negatieve gevolgen van een verouderde vloot te voorkomen. De gemiddelde leeftijd van de vissersvaartuigen in de EU bedraagt immers 22,6 jaar. Vernieuwing van de vloot mag echter niet leiden tot een toename van de visserijinspanning, maar moet gericht zijn op verbetering van de veiligheid (zoals bijvoorbeeld brandveiligheid) en de arbeids- en levensomstandigheden aan boord van vissersschepen;

25.

Door innovatieve investeringen (op het gebied van motoren, aerodynamica enz.) algemeen ingang te doen vinden, moet het EFMZV de visserij en aquacultuur helpen om bij te dragen aan de Europese klimaatdoelstellingen. Het CvdR wijst erop dat de huidige EFMZV-verordening restrictieve voorwaarden bevat die de impact ervan op het verzachten van de gevolgen van de klimaatverandering drastisch beperken. Het EFMZV voor de periode na 2020 moet een essentiële rol spelen bij de vermindering van de koolstofvoetafdruk van de sector.

26.

Het CvdR vindt dat er minstens 10 % van het budget moet gaan naar het verzamelen en collationeren van gegevens, evenals naar toegepast onderzoek en betrokkenheid van de sector hierbij, zodat het contact tussen vissers en wetenschappers wordt verbeterd.

27.

Tegelijkertijd moeten er meer doelgerichte maatregelen worden genomen ter verbetering van de instandhouding van de visbestanden en aanpassing van de visserijsector. In ieder geval moet blijvende steun worden verleend aan maatregelen ter compensatie van de sociaal-economische schade die wordt veroorzaakt door milieumaatregelen, zoals een verbod op of tijdelijke stillegging van de visvangst en andere maatregelen ter beperking van de visserijactiviteit.

28.

Het CvdR dringt aan op de handhaving van maatregelen die bijdragen tot een betere organisatie en interne samenhang van de sector, alsook medebeheer in de sector stimuleren en het belang ervan voor een goede definitie en handhaving van normen onderstrepen (2).

29.

Het CvdR zou graag zien dat de adviesraden meer middelen en taken krijgen om de regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid te verdiepen. In dit kader zou, als onderdeel van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten worden voorzien in volwaardige deelname van de bij deze raden betrokken regio’s.

30.

Het CvdR pleit voor voortzetting van de steun aan de visverwerkende industrie en de visserijhandel om het concurrentievermogen van deze sector te vergroten en een gelijk speelveld tot stand te brengen. De EU moet inconsistenties met andere beleidsterreinen, zoals markt- en douanebeleid, vermijden.

31.

Het CvdR dringt aan op het stimuleren van diversificatie en uitbreiding van de economische activiteiten langs de kust, door het bevorderen van vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling (CLLD), vooral in niet-stedelijke kustgebieden waar zij de ontvolking een halt hebben kunnen toeroepen. Daarom zou de meerfondsenbenadering van CLLD moeten worden versterkt.

32.

Het EFMZV zou initiatieven en activiteiten moeten steunen die verband houden met de zeevisserij en waarop de zeevisserij directe invloed uitoefent. Daartoe zou op Europees niveau een financieel instrument (3) in het leven moeten worden geroepen om risicokapitaal en bankgaranties voor leningen te verstrekken, op voorwaarde dat de investeringen de milieuduurzaamheid van de zeevisserij, de schaal- en schelpdierenvisserij, de zee- en zoetwateraquacultuur en de waardeketen zee-industrie helpen verbeteren.

33.

Het CvdR zou graag zien dat er een witboek wordt opgesteld over „De centrale rol van de zee in Europa”, dat voor elk beleidsgebied van de EU ook een maritieme routekaart bevat.

Mogelijke coördinatie en synergie met andere fondsen

34.

Het CvdR wijst op de mogelijkheid van synergie met andere fondsen voor deze sector, die kunnen worden ingezet om de sociaal-economische vooruitgang in kustgebieden te bevorderen zonder dat de structuur ervan hoeft te worden aangepast omdat, gezien hun opzet en doelstellingen, overlappingen zijn uitgesloten. Zoals het CvdR al eerder heeft aangegeven zou het graag zien dat interregionale, nationale en transnationale projecten die bij het strategische raamwerk van het initiatief en bij de strategieën voor slimme specialisatie aansluiten, gefinancierd kunnen worden door regionale, nationale en Europese middelen samen te brengen in een vereenvoudigd kader, en dat deze projecten een EU-premie kunnen krijgen zonder dat nieuwe projectvoorstellen nodig zijn.

35.

De geïntegreerde meerfondsenaanpak van de huidige Europese structuur- en investeringsfondsen, waaronder het EFMZV, zou na 2020 moeten worden versterkt door een eind te maken aan de bestaande regelgevingsverschillen die het thans moeilijker maken om deze fondsen op lokaal niveau samen in te zetten, ook via CLLD.

36.

Daarbij moet dan vooral worden gedacht aan synergie met het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), dat o.m. projecten in niet-stedelijke kustgebieden steunt, via vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling (CLLD); ook zou kunnen worden nagegaan of samenwerking met andere fondsen op het gebied van alle soorten aquacultuur, met name zoetwateraquacultuur in niet aan zee grenzende lidstaten mogelijk is, zoals deze landen en regio’s herhaaldelijk en nadrukkelijk hebben vermeld.

37.

Het CvdR pleit voor steun uit hoofde van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor infrastructuur die verband houdt met de zeevisserij, met name in havens. Dit zou de regionale ontwikkeling in perifere en zeer geïsoleerde gebieden ten goede komen. Zo zouden bepaalde aanpassingshandelingen kunnen worden beschouwd als maatregelen ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen zoals voorzien onder het EFRO.

38.

Ook zouden er meer opleidingen moeten komen, vooral met het oog op generatievernieuwing. Financiële steun uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) zou hierbij uitkomst bieden.

39.

In de aanbevelingen uit zijn advies over „blauwe groei” (4) heeft het CvdR er al op gewezen dat de blauwe economie beschikt over een nog onbenut potentieel dat extra banen kan opleveren en economische groei in heel Europa kan stimuleren als er slim wordt geïnvesteerd in innovatieve en toekomstgerichte ondernemingen. Voorts zouden het EFMZV en Horizon 2020 elkaar minder moeten overlappen op het gebied van visserij, aquacultuur en marien onderzoek.

Een nieuw vereenvoudigd en flexibel fonds dat is toegesneden op het GVB

40.

Het CvdR dringt met klem aan op een aanzienlijke vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging van het EFMZV, waarbij de EU de grote lijnen uitzet en de regio’s bepalen hoe een en ander plaatselijk wordt ingevuld zonder dat er op elk bevoegdheids- en bestuursniveau complexe regels aan toegevoegd worden. Ook de eisen waaraan moet worden voldaan en de formulieren die moeten worden ingevuld om subsidie te ontvangen moeten worden beperkt en vereenvoudigd. De aanvraagprocedure moet door één enkele instantie kunnen worden afgehandeld zonder dat er een beroep moet worden gedaan op deskundige hulp en advies van derden.

41.

Het CvdR steunt de roep om een fonds dat is afgestemd op de omstandigheden van het GVB en de sector. Het CvdR herinnert eraan dat het EFMZV zich, als specifiek financieringsprogramma, moet richten naar de doelstellingen en streefdoelen van het GVB en niet andersom. De middelen moeten worden toegesneden op de activiteiten die zullen worden ontplooid en laattijdige uitkering van de bedragen aan de begunstigden moet worden vermeden om te voorkomen dat hun economie eronder lijdt.

42.

Het is belangrijk dat de onderdelen die moeten worden gesteund, duidelijk worden omschreven zodat het fonds vlot en correct kan worden toegepast. Daarbij moet de EU de grote lijnen uitzetten en moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald welke onderdelen precies voor steun in aanmerking komen. We vragen de Europese Commissie in het bijzonder om een definitie van kleinschalige kustvisserij op te stellen die rekening houdt met nieuwe criteria en die de realiteit en diversiteit van de EU-vloot weerspiegelt.

43.

Gezien de geringe gemiddelde omvang van visserijbedrijven is rechtstreekse overheidssteun in de vorm van subsidie de beste optie. Dit zorgt ervoor dat controle kan worden uitgeoefend op de bestemming en besteding van het geld, de economie een rechtstreekse impuls krijgt, initiatieven worden gestimuleerd, vertrouwen wordt gewekt en het verkrijgen van financiering wordt gewaarborgd, omdat de garantie wordt gegeven dat de middelen worden gebruikt voor investeringen.

44.

Het CvdR is van mening dat er, samen met het midden- en kleinbedrijf, gezorgd moet worden voor meer samenwerking en synergie en dat er centra moeten worden opgericht om onderzoek en innovatie en proefprojecten voor nieuwe innovaties te stimuleren.

45.

Het CvdR wil de discussie heropenen over de vraag of het al dan niet wenselijk is om bedrijven met veel personeel of een hoge omzet in aanmerking te laten komen voor rechtstreekse economische steun, al is het maar gedeeltelijk. Het is nl. goed mogelijk dat hun vermogen om een impuls te geven aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O & O&I), arbeidsvoorwaarden te verbeteren en toegevoegde waarde te genereren in plattelands- en kustgebieden niet volledig kan worden benut omdat zij geen steun krijgen.

46.

Het is dan ook belangrijk dat alle sectoren in de zeevisserij toegang hebben tot steun, naargelang van hun doelstellingen en kenmerken. De steun van het fonds moet het hele kustgebied bereiken en ook de grote stedelijke centra die sterke banden hebben met de zeevisserij moeten in aanmerking komen voor steun uit het EFMZV.

47.

Het CvdR is ook voorstander van versterking van de territoriale dimensie van het fonds door middel van zeegebiedstrategieën, zodat er oplossingen worden geboden die zijn afgestemd op de verschillende omstandigheden en uitdagingen van de Europese regio’s en geen standaardoplossingen.

48.

De regio’s zouden een grotere rol en meer autonomie moeten krijgen bij het vaststellen van de doelstellingen en uitgaven. Het EFMZV wordt momenteel beheerd op het niveau van de lidstaten, maar in bepaalde lidstaten bestaan voorbeelden van gevallen waarin het met succes is gedelegeerd aan de bevoegde regionale overheden. Met de nieuwe EFMZV-verordening zou dit uitdrukkelijk moeten worden aangemoedigd. Dat is een alom gehoorde wens en in veel regio’s zijn positieve ervaringen opgedaan met het beheer van het EFMZV. Deze roep om verandering is met name in de ultraperifere gebieden te horen, waar ook de voorwaarden voor de toepassing van de EFMZV-bepalingen op het gebied van subsidiabiliteit, medefinancieringspercentages en intensiteit van de steun moeten worden herzien en verbeterd. Anderzijds moet de steun in het kader van de plannen voor de compensatie van de extra kosten voor visserij- en aquacultuurproducten in de ultraperifere regio’s worden versterkt, gezien de doelstellingen en specifieke kenmerken ervan, en moeten de uitvoeringsbepalingen worden afgestemd op de bepalingen voor vergelijkbare steun in de landbouwsector.

Een nieuw fonds om de uitdagingen van de toekomst aan te pakken

49.

Het CvdR zou graag zien dat het nieuwe Europese maritieme beleid van de EU de ontwikkeling van nieuwe technologieën ondersteunt en bijdraagt tot op maat gesneden oplossingen om de klimaatverandering tegen te gaan. Het wijst erop dat de klimaatverandering, diverse vormen van vervuiling en de buitensporige exploitatie van hulpbronnen de mariene ecosystemen hebben verzwakt.

50.

Het CvdR benadrukt het belang van het GMB en de noodzaak om hiervoor meer middelen uit te trekken, zodat het scheppen van meer werkgelegenheid en het verhogen van de welvaart in kustregio’s kan worden ondersteund. Het is van fundamenteel belang dat er specifieke fondsen ter beschikking worden gesteld en dat er grensoverschrijdend, transnationaal en interregionaal wordt samengewerkt op dit vlak, vooral op het gebied van maritieme ruimtelijke planning, gegevensverzameling, verbetering van de veiligheid, toezicht en het creëren van zones waar visbestanden zich kunnen herstellen.

51.

Het CvdR dringt aan op de totstandbrenging van een mechanisme of fonds voor Europese investeringen in de blauwe economie — een maritieme versie van het plan Juncker 2.0 — dat op twee elkaar aanvullende niveaus zou kunnen worden ingezet: rechtstreekse financiering op Europees niveau van structurerende en risicovolle projecten, en oprichting van regionale investeringsplatforms.

52.

Het CvdR wijst op de externe dimensie van het GVB en het GMB, en met name op de noodzaak om de bijdrage van de EU aan de verbetering van de oceaangovernance te ondersteunen. Zo kan worden bijgedragen aan een betere duurzaamheid en concurrentiepositie voor onze zeevisserijsector door een gelijk speelveld voor alle partijen tot stand te brengen en onze oceanen duurzamer te maken.

53.

De zeevisserijsector heeft het potentieel om extra banen en economische groei te genereren. Sommige regio’s hebben al gedetailleerde programma’s voor de ontwikkeling van de mariene economie opgesteld en in andere regio’s zijn de voorbereidingen in volle gang.

54.

Er is op internationaal niveau steeds meer aandacht voor maritieme aangelegenheden, zowel in de conclusies van de COP21 en 22 als in vrijhandelsovereenkomsten en feit is dat maritieme bedrijven in de EU in alle sectoren van de blauwe economie, zoals vervoer, energie, innovatie, scheepsbouw, visserij en aquacultuur, met sterke concurrentie van buitenlandse bedrijven hebben te maken. Een samenhangend en adequaat gefinancierd communautair beleid zou dan ook de optimale optie zijn voor de maritieme regio’s van de EU en het CvdR moedigt de EU aan om te investeren in sectoren als hernieuwbare mariene energie en mariene biotechnologie waarin een mondiale voortrekkersrol moet worden nagestreefd.

55.

Op zowel korte als lange termijn zal de zeevisserijsector aanzienlijk beïnvloed worden door de brexit en het is van het grootste belang dat de impact hiervan op de regio’s in kaart gebracht en opgevangen wordt (5). Het CvdR waarschuwt voor de negatieve invloed die dit kan hebben op de visserij en de handel in visserijproducten en pleit voor economische steun om deze invloed te verminderen.

56.

Het is een goede zaak dat er in het algemene financiële pakket een grotere plaats is ingeruimd voor CLLD, aangezien dit instrument doeltreffend is gebleken in kleine kustgemeenschappen. Ook zouden er in deze strategieën nieuwe werkmethoden moeten worden ingevoerd om de belangrijke sociaal-economische rol van de zeevisserij beter tot uiting te doen komen en deze sector aantrekkelijker te maken voor de jeugd, zodat generatievernieuwing wordt gestimuleerd. Tot slot wijst het CvdR op de rol die het Farnet-netwerk speelt en kan spelen bij de coördinatie van alle inspanningen.

Brussel, 16 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Zoals afgesproken tijdens de maritieme zitting van de Algemene Vergadering van de Conferentie van de perifere en maritieme regio’s van de Europese Unie (CPMR) in Helsinki. Het merendeel van de belangrijkste zeevisserijregio’s die steun uit het EFMZV ontvangen is aangesloten bij de CPMR. Op deze manier zou er een constant budget voor het GVB kunnen worden gewaarborgd en zouden er in het kader van het GMB ambitieuzere maatregelen kunnen worden genomen.

(2)  Formules die redelijk succesvol zijn en als model kunnen dienen voor andere, voor steun in aanmerking komende formules moeten onder de aandacht worden gebracht. Voorbeelden hiervan zijn de medebeheerscomités in Catalonië, waarin verschillende belanghebbende partijen zijn vertegenwoordigd, zoals vissers, wetenschappers, ngo’s, overheid en andere actoren, en de systemen voor het beheer van de schaal- en schelpdierbestanden in Galicië.

(3)  Een meerderheid van de geraadpleegde kleine en middelgrote ondernemingen, verenigingen en nieuwe bedrijven in de blauwe economie is voorstander van een dergelijk fonds.

(4)  Zie het CvdR-advies „Een nieuwe fase in het Europees beleid voor blauwe groei” (NAT-VI/019).

(5)  Zie de CvdR-studie over de gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU voor lokale en regionale overheden van de EU.


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/15


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei

(2018/C 361/04)

Rapporteur:

Mikel IRUJO AMEZAGA (ES/EA), hoofd van de delegatie van Navarra in Brussel

Referentiedocument:

Versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei

COM(2017) 376 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Strategieën voor slimme specialisatie als katalysatoren van het groei- en innovatiebeleid

1.

De Europese Unie is weliswaar nog altijd de grootste eengemaakte markt ter wereld, maar ontwikkelingen elders in de wereld dwingen de EU zich op haar groei- en innovatiebeleid te beraden. Modernisering van de industrie is van essentieel belang om het concurrentievermogen van Europa te verbeteren.

2.

Het is belangrijk dat er op alle bestuurlijke niveaus (EU-niveau, nationaal, regionaal en lokaal niveau) wordt samengewerkt en dat de subnationale niveaus voldoende middelen en mogelijkheden krijgen om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen ontwikkelingspotentieel.

3.

De strategieën voor slimme specialisatie (hierna „S3” genoemd) fungeren als katalysatoren van het groei- en innovatiebeleid en zijn van groot belang voor een succesvol cohesiebeleid.

4.

De verdere ontwikkeling van de S3 vergt krachtige, efficiënte en doelgerichte inspanningen op regionaal niveau, waarvoor de EU, ter aanvulling van de maatregelen op nationaal niveau, een gunstig klimaat kan scheppen.

5.

Doordat de S3 gebaseerd zijn op een proces van samenwerking tussen en participatie van de industrie en actoren op het gebied van onderzoek & innovatie, dat vraaggestuurde innovatie en gezamenlijke oplossingen bevordert, is een nieuwe „samenwerkingscultuur” onder de regio’s ontstaan.

6.

De S3 hebben de ontwikkeling van echte regionale innovatie-ecosystemen een impuls gegeven. Dergelijke ecosystemen hebben een belangrijke impact op de economie en het concurrentievermogen op regionaal niveau en zijn een bron van geweldige innovaties die dicht bij de burgers staan en aansluiten bij de lokale behoeften.

7.

De S3 gaan verder dan de afzonderlijke strategieën van de regio’s en zouden benut moeten worden om een doeltreffender innovatiebeleid tot stand te brengen en interregionale samenwerking te stimuleren.

8.

Een interregionale, op de S3 gebaseerde samenwerking zal beslist bijdragen tot de opbouw en herinrichting van waardeketens in de EU doordat de synergie tussen investeringen van de particuliere en de overheidssector bevorderd wordt, hetgeen de ontwikkeling van de hele Europese economie ten goede komt.

Strategieën voor slimme specialisatie 2.0 op basis van interregionale samenwerking

9.

De toekomstige S3 2.0 zouden gebaseerd moeten zijn op interregionale strategische samenwerking en duurzame verbindingen tussen regionale ecosystemen op de prioritaire gebieden van slimme specialisatie. Dit is van essentieel belang om het concurrentievermogen en de veerkracht van regio’s te vergroten. Met het oog hierop zou Interreg activiteiten zoals gezamenlijke projecten, demonstratieactiviteiten, nieuwe waardeketens enz. die verband houden met slimme-specialisatiegebieden moeten kunnen financieren: dit zou regio’s helpen om innovatie-ecosystemen een Europese dimensie te geven en zo het concurrentievermogen van de eengemaakte markt te ondersteunen.

10.

Bevordering van de interregionale en grensoverschrijdende dimensie door het creëren van interregionale investeringsmogelijkheden zal zeker leiden tot meer innovatie op lokaal en regionaal niveau. Door de infrastructuren waarover de verschillende regio’s op het gebied van technologie, industrie en menselijke hulpbronnen beschikken — naargelang van hun sterke punten en capaciteiten — te combineren kunnen een kritische massa en schaalvoordelen gemakkelijker bereikt worden. Op die manier kan de doeltreffendheid van onderzoeks- en innovatiesystemen vergroot worden.

11.

Dankzij samenwerking en de vorming van waardeketens op interregionaal niveau zal de toegang tot gecombineerde en onderling verbonden technologie-infrastructuren beter worden. Daarmee zullen ook de technologische risico’s en de onzekerheid in de industriesector verminderd worden.

12.

Nu de onderhandelingen en discussies over een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2027 op gang zijn gekomen, is het tijd om na te gaan welk soort instrumenten de EU moet inzetten om interregionale S3-samenwerkingsverbanden te bevorderen.

13.

Gezien de noodzaak om op alle niveaus — van lokaal tot Europees — de handen ineen te slaan, moeten de volgende uitdagingen aangepakt worden:

het fondsbeheer zo veel mogelijk vereenvoudigen en de synergie-effecten en samenhang van het fondsbeheer vergroten om een ecosysteem te kunnen creëren dat synergieën tussen regionale en Europese financiering mogelijk maakt;

aantrekkelijke financiële instrumenten opzetten om een ecosysteem voor interregionale samenwerking tot stand te helpen brengen;

een bottom-upbenadering handhaven waarbij rekening wordt gehouden met lokale behoeften en aanverwante S3-prioriteiten om de synergie bij de EU-fondsen te vergroten.

14.

De EU zou er goed aan doen in de volgende financieringsperiode via de Commissie en het GCO een nieuwe fase van de S3 2.0 in te leiden, gebaseerd op de ontwikkeling van een proces om het interregionale potentieel in kaart te brengen, waarbij regio’s hun S3 uitgaande van interregionale „triple helix”-modellen bundelen.

15.

Dit proces moet een bottom-upaanpak behelzen, waarbij de regionale overheden hun ontwikkelingsdoelstellingen delen met andere regio’s in de EU, lijsten opstellen van de belangrijkste partijen die bij de ontwikkeling van hun regio zijn betrokken, samen hun tekortkomingen en uitdagingen in kaart brengen en de beschikbare steuninstrumenten analyseren.

16.

Regio’s zouden moeten worden aangemoedigd om een overzicht op te nemen van de regionale prioriteiten in hun S3 en de verschillende financierings- of investeringsregelingen op regionaal, nationaal en EU-niveau (Horizon 2020, Cosme enz.). De Europese Commissie zou S3-strategieën die een dergelijk overzicht bevatten moeten verzamelen en gebruiken om de samenwerking tussen regio’s en de ontwikkeling van adequate financieringsinstrumenten te bevorderen. Op deze manier zou het gemakkelijker moeten worden om middelen op alle niveaus (lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau) te combineren ter ondersteuning van projecten met een interregionale dimensie.

17.

Op basis van een bottom-upbenadering moeten regio’s de mogelijkheid krijgen om te voorzien in een S3-contactpunt. Deze S3-contactpunten zouden belast worden met de ontwikkeling van het proces om het regionale potentieel in kaart te brengen, met als doel een impuls te geven aan interregionale samenwerking op basis van interregionale „triple helix”-modellen.

18.

Het is van essentieel belang dat het S3-platform beschikt over voldoende middelen om instrumenten uit te werken ter ondersteuning van de implementatie van maatregelen inzake slimme specialisatie, zoals EYE@RIS3, ICT Monitoring Tool, R&I Regional Viewer en de digitale-innovatiehubs. Er moet een beter en grootschaliger systeem komen om statistische en andere gegevens op regionaal niveau te verzamelen.

Synergieën tussen EU-fondsen en regionale initiatieven en financiering

19.

Het Comité is verheugd dat de Commissie in haar mededeling over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 (1) aangeeft dat er meer synergieën met andere financieringsprogramma’s en ander beleid van de EU gecreëerd moeten worden, in het bijzonder omdat zij in dat verband naar de synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen en de S3 verwijst.

20.

In de S3 zelf zou een tweeledig doel opgenomen moeten worden: 1) creëren van synergieën tussen het regionale innovatie- en ontwikkelingsbeleid en de financieringsinstrumenten, 2) voorkomen van overlappingen. Er moet dan ook worden gestreefd naar meer synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) en andere financieringsinstrumenten, zoals het toekomstige negende kaderprogramma, alsook nationale en regionale middelen.

21.

Het proces om het regionale potentieel in kaart te brengen zou in het negende kaderprogramma ondergebracht moeten worden en het kaderprogramma zou de totstandbrenging, versterking en internationalisering van regionale innovatie-ecosystemen moeten ondersteunen. Met de ondersteuning van onderzoek in samenwerkingsverband, innovatie en internationalisering kan de EU een echte meerwaarde bieden — een aspect dat tijdens de volgende programmeringsperiode verbeterd zou moeten worden. Bovendien zou binnen de toekomstige O&I-fondsen meer aandacht moeten uitgaan naar het effect van onderzoeks- en innovatiemaatregelen op lokaal en regionaal niveau.

22.

Het inzetten van de ESI-fondsen ten behoeve van interregionale en transnationale samenwerking stuit op een aantal belangrijke obstakels, zoals het gebrek aan middelen of administratieve capaciteit, het ontbreken van voorbeelden van goede praktijken, onzekerheid over de manier waarop dit moet gebeuren, het ontbreken van een referentie en methodologisch kader, onduidelijkheid over doelstellingen, ongelijke politieke bevoegdheden, regelgevingsbelemmeringen en het ontbreken van een financieel kader om een en ander te vergemakkelijken.

23.

De diensten van de Europese Commissie en de partijen die bij het regionale innovatie-ecosysteem zijn betrokken, zouden een structurele dialoog moeten aangaan om de haalbaarheid te waarborgen van (bestaande en nieuwe) maatregelen en financieringsinstrumenten ter ondersteuning van regionale innovatie-ecosystemen en de desbetreffende interregionale samenwerking.

24.

Het Comité vindt dat de innovatiepartnerschappen (ERA-NET, JPI, ETP enz.) aan een evaluatie onderworpen moeten worden. Deze partnerschappen kunnen een doeltreffende manier zijn om versnippering tegen te gaan, dubbel werk te voorkomen, de innovatie te verbeteren en sociale uitdagingen aan te gaan, maar er moet onderzoek naar het effect ervan worden gedaan.

25.

Het Comité erkent, verwelkomt en steunt de inspanningen die de Europese Commissie zich met name via het S3-platform heeft getroost om verspreidingsstudies uit te werken en de ontwikkeling van methoden voor interregionale samenwerking te ondersteunen, alsook de resultaten die zij in dat verband heeft bereikt. De opgerichte thematische platforms en proefprojecten voor interregionale samenwerking zijn in dit verband uiterst waardevolle demonstratie-instrumenten.

26.

Dit neemt niet weg dat de ontwikkeling van een echt ecosysteem voor interregionale samenwerking nog altijd wordt belemmerd door regelgevingsobstakels en het ontbreken van een financieringskader. Op basis van de ervaringen die met het Vanguard-initiatief zijn opgedaan kunnen de uitdagingen waarmee regio’s bij een interregionaal samenwerkingsproject te maken hebben, in drie niveaus worden ingedeeld. Het eerste niveau beslaat de activiteiten in de opstartfase, die verband houden met het opzetten van de demonstratie-infrastructuur (vorming van netwerken van regionale actoren, vinden van synergieën bij activiteiten enz.) Het tweede niveau heeft betrekking op de operationele kosten van demonstratieactiviteiten die verband houden met de ontwikkeling van concrete projecten. Het derde en laatste niveau omvat kosten die verband houden met de mogelijke industriële productie of marktvoering van het product dat of de dienst die in de eerdere fasen in interregionaal samenwerkingsverband is ontwikkeld, als dergelijke demonstratieactiviteiten eenmaal met succes zijn afgerond, d.w.z. gevalideerd en gecertificeerd zijn.

27.

Er zouden dringend maatregelen moeten worden genomen om adequate en flexibele ad-hocfinancieringsinstrumenten ter bevordering van interregionale samenwerking te creëren die beantwoorden aan de behoeften op de drie bovengenoemde niveaus. Daarbij valt te denken aan een combinatie van financiering (zoals combinaties van kredieten en leningen, en van publieke en private financiering op verschillende niveaus) met een innovatief gebruik van middelen ter ondersteuning van proefprojecten in het kader van interregionale samenwerkingsnetwerken waarbij sprake is van rechtstreekse contacten met het bedrijfsleven en een duidelijke impact:

Wat de initiële kosten van activiteiten met betrekking tot het opzetten van de demonstratie-infrastructuur (eerste niveau) betreft, zouden bestaande EU-fondsen een aanvulling moeten vormen op publiek-private investeringen voor innovatie-infrastructuur in het kader van interregionale samenwerkingsprojecten. Ook wordt aanbevolen om Interreg flexibeler in te zetten om de totstandbrenging van industriële waardeketens te ondersteunen. Ook zou het concept van de „digitale-innovatiehubs” moeten worden uitgebreid tot andere industriële en technologische gebieden;

wat de operationele kosten van de demonstratieactiviteiten in verband met de ontwikkeling van concrete projecten (tweede niveau) betreft, pleit het Comité ervoor dat landen/regio’s desgewenst middelen kunnen inzetten voor de ontwikkeling van een systeem van vouchers waarmee de deelname van hun ondernemingen aan interregionale projecten kan worden ondersteund. Deze vouchers zijn bedoeld om de kosten in verband met de voorbereiding van het interregionale samenwerkingsproject te compenseren (bezichtiging van demonstratiefaciliteiten in andere regio’s, complementariteitsstudies, opstellen van studies en projectplannen enz.). Dit interregionale vouchersysteem zou kunnen worden aangevuld met cofinancieringsmechanismen (zoals het Europees Investeringsfonds) om de toegang van bedrijven tot diensten en infrastructuur buiten hun eigen regio te vergemakkelijken. De EU zou een katalyserende en ondersteunende functie ten aanzien van de regionale beheersautoriteiten kunnen vervullen (bijvoorbeeld voor gezamenlijk overeengekomen certificeringsregelingen of voor de beoordeling en controle van uitgaven buiten de eigen regio);

wat de noodzakelijke investeringen of uitgaven in verband met de mogelijke industriële productie of marktvoering van het ontwikkelde product of de ontwikkelde dienst (niveau 3) betreft, verdient het aanbeveling om instrumenten zoals InnovFin uit te breiden.

28.

Het Comité is zeer te spreken over de wijziging en vereenvoudiging van artikel 65, lid 1, en artikel 70 van de kaderverordening inzake de structuurfondsen, en is ervan overtuigd dat de inzet van het EFRO op het gebied van interregionale samenwerking van essentieel belang is voor de ontwikkeling van de toekomstige S3 2.0. Desondanks dringt het voor de volgende financieringsperiode aan op een gebruiksvriendelijk rechtskader dat synergie en het combineren van middelen op alle niveaus (lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau) ter ondersteuning van projecten met een interregionale dimensie bevordert.

Brussel, 16 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  COM(2018) 2 final.


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/19


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over versterking van de Europese identiteit door onderwijs en cultuur

(2018/C 361/05)

Rapporteur:

Tanya HRISTOVA (BG/EVP), burgemeester van Gabrovo

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur — Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017

COM(2017) 673 final

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

COM(2018) 23 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(2)

Geïnspireerd door deze waarden is de Unie erin geslaagd om mensen, gemeenschappen en landen samen te brengen in een uniek politiek project dat heeft geleid tot de langste periode van vrede in Europa, wat op zijn beurt heeft geleid tot sociale stabiliteit en economische welvaart. Doordat alle lidstaten de in het Verdrag vastgelegde waarden hebben aangenomen, is er een gemeenschappelijke basis die de Europese manier van leven en de Europese identiteit typeert en de Unie haar eigen plaats geeft op het wereldtoneel.

(2)

Geïnspireerd door deze waarden is de Unie erin geslaagd om mensen, gemeenschappen en landen evenals hun regio’s, steden en plattelandsgebieden samen te brengen in een uniek politiek project dat heeft geleid tot de langste periode van vrede in Europa, wat op zijn beurt heeft geleid tot sociale stabiliteit en economische welvaart. Doordat alle lidstaten de in het Verdrag vastgelegde waarden hebben aangenomen, is er een gemeenschappelijke basis die de Europese manier van leven en de Europese identiteit typeert en de Unie haar eigen plaats geeft op het wereldtoneel.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(3)

De Unie en haar lidstaten worden geconfronteerd met uiteenlopende uitdagingen zoals populisme, xenofobie, polariserend nationalisme, discriminatie, de verspreiding van nepnieuws en desinformatie, evenals radicalisering. Deze verschijnselen kunnen niet alleen een ernstige bedreiging vormen voor de fundamenten van onze democratieën, maar ook het vertrouwen in de rechtsstaat en de democratische instellingen ondermijnen en het gevoel van samenhorigheid in en tussen onze Europese samenlevingen schaden.

(3)

De Unie, haar lidstaten en lokale en regionale overheden worden geconfronteerd met uiteenlopende uitdagingen zoals populisme, xenofobie, polariserend nationalisme, discriminatie, de verspreiding van nepnieuws en desinformatie, evenals radicalisering. Deze verschijnselen kunnen niet alleen een ernstige bedreiging vormen voor de fundamenten van onze democratieën op alle bestuursniveaus , maar ook het vertrouwen in de rechtsstaat en de democratische instellingen ondermijnen en het gevoel van samenhorigheid in en tussen onze Europese samenlevingen schaden.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 3

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(5)

Aangezien de lokale en regionale overheden dicht bij de Europese burgers staan en dus worden beschouwd als het bestuursniveau dat nauwe voeling heeft met de praktijk, is voor hen een sleutelrol weggelegd in het onderwijs- en cultuurbeleid. Zij moeten daarom ook in de toekomst een centrale rol blijven spelen bij de uitvoering en aanpassing van de voorgestelde maatregelen en hervormingen, en vroegtijdig betrokken worden bij de besluitvorming om te waarborgen dat efficiënte en adequate maatregelen worden vastgesteld en het Europese onderwijs- en cultuurbeleid in de praktijk echt meerwaarde oplevert.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 4

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

(13)

In dit verband is het ook van cruciaal belang dat er bij de hervorming van de onderwijs- en opleidingsstelsels oog is voor regionale verschillen en de economische en sociale impact van het tekort aan bepaalde vaardigheden en de discrepantie in de EU tussen vraag en aanbod op het gebied van vaardigheden.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(13)

Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat de lidstaten hun inspanningen opvoeren om alle doelstellingen van de Verklaring van Parijs van 2015 te verwezenlijken. Het is vooral ook belangrijk om gemeenschappelijke waarden te blijven bevorderen als katalysator voor samenhang en inclusie, alsook de ontwikkeling van participatieve leeromgevingen op alle niveaus van onderwijs aan te moedigen, de opleiding van leerkrachten inzake burgerschap en diversiteit te verbeteren en de mediageletterdheid en het kritisch denkvermogen van alle leerlingen te stimuleren.

(13)

Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat de lidstaten hun inspanningen opvoeren om alle doelstellingen van de Verklaring van Parijs van 2015 te verwezenlijken en de lokale en regionale overheden uitrusten met de nodige instrumenten om een adequate implementatie in de praktijk te garanderen . Het is vooral ook belangrijk om gemeenschappelijke waarden te blijven bevorderen als katalysator voor samenhang en inclusie, alsook de ontwikkeling van participatieve leeromgevingen op alle niveaus van onderwijs aan te moedigen, de opleiding van leerkrachten inzake burgerschap en diversiteit te verbeteren en de mediageletterdheid en het kritisch denkvermogen van alle leerlingen te stimuleren.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 6

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(15)

Het Erasmus+-programma illustreert dat mobiliteit en grensoverschrijdende contacten de meest efficiënte manier zijn om zich bewust te worden van de Europese identiteit. Het is van essentieel belang dat alle categorieën lerenden in gelijke mate gebruikmaken van de mogelijkheden die worden geboden door het programma, met name via schooluitwisselingen tussen de lidstaten. Virtuele mobiliteit, bijvoorbeeld via e-twinning, is een uitstekend instrument om directe contacten te leggen tussen leerlingen, en zal in de komende jaren op grotere schaal worden ontwikkeld, samen met fysieke mobiliteit.

(15)

Het Erasmus+-programma illustreert dat mobiliteit en grensoverschrijdende contacten de meest efficiënte manier zijn om zich bewust te worden van de Europese identiteit. Het is van essentieel belang dat alle categorieën lerenden in gelijke mate gebruikmaken van de mogelijkheden die worden geboden door het programma, met name via schooluitwisselingen tussen en binnen de lidstaten. Virtuele mobiliteit, bijvoorbeeld via e-twinning, is een uitstekend instrument om directe contacten te leggen tussen leerlingen en studenten , en zal in de komende jaren op grotere schaal worden ontwikkeld, samen met fysieke mobiliteit. In dit verband moeten ook de maatregelen op het vlak van culturele mobiliteit uitgebreid worden en moeten er nieuwe mogelijkheden komen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 7

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Artikel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

3.     het gebruikmaken van het feit dat de lokale en regionale overheden dicht bij de burgers staan en strategisch gezien in de beste positie verkeren om de specifieke behoeften van de verschillende culturele groepen op hun grondgebied in kaart te brengen en daarop in te spelen, de basis te leggen voor een doeltreffende interculturele dialoog en gemeenschappelijke waarden te bevorderen.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 8

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Verstrekking van inclusief onderwijs

Verstrekking van inclusief onderwijs

4.   inclusief onderwijs voor alle leerlingen bevorderen, met name door:

4.   inclusief onderwijs voor alle leerlingen bevorderen, met name door:

a)

alle leerlingen van jongs af aan kwalitatief hoogwaardig onderwijs te laten volgen;

a)

alle leerlingen van jongs af aan kwalitatief hoogwaardig onderwijs te laten volgen en gelijke kansen en gelijke toegang tot onderwijs te waarborgen voor alle leerlingen en studenten, met inbegrip van hen die om taal-, religieuze, etnische of andere redenen tot minderheden behoren ;

b)

leerlingen en studenten, waaronder leerlingen en studenten uit sociaal-economisch achtergestelde milieus, met een migratieachtergrond, met speciale onderwijsbehoeften of met uitzonderlijke talenten, de nodige steun te bieden in overeenstemming met hun behoeften;

b)

leerlingen en studenten, waaronder leerlingen en studenten uit sociaal-economisch achtergestelde milieus, met een migratieachtergrond, inclusief vluchtelingen die zich willen integreren en EU-burger willen worden, met speciale onderwijsbehoeften of met uitzonderlijke prestaties , de nodige steun en begeleiding te bieden in overeenstemming met hun behoeften;

c)

de overgang tussen de verschillende onderwijsniveaus te vergemakkelijken en adequate onderwijs- en loopbaanbegeleiding te bevorderen;

c)

in te spelen op de specifieke behoeften van leerlingen in EU-regio’s met problemen op geografisch en demografisch gebied, inclusief leerlingen uit ultraperifere regio’s;

 

d)

de overgang tussen de verschillende onderwijsniveaus te vergemakkelijken en adequate onderwijs- en loopbaanbegeleiding te bevorderen, alsook alle mogelijkheden op het vlak van een leven lang leren ; daarnaast moet alle leerlingen steun worden geboden voor onderwijs en opleiding gedurende het hele leven ;

 

e)

de nodige steun te verlenen zodat al in de programma’s van lagere scholen meer belang kan worden gehecht aan taalonderwijs, omdat taalverwerving niet alleen zeer doeltreffend is bij jonge kinderen maar ook omdat gebrekkige talenkennis een van de grootste belemmeringen is voor het vrije verkeer van personen en de vorming van een beroepsbevolking die relevant is voor de behoeften van de Europese economie;

 

f)

ervoor te zorgen dat jongeren via formeel en niet-formeel leren aanvullende vaardigheden kunnen verwerven, daar dit niet alleen hun inzetbaarheid verhoogt wanneer hun vaardigheden beter op de behoeften van de arbeidsmarkt zijn afgestemd, maar zij aldus ook actiever kunnen bijdragen aan solidariteitsprojecten en de vormgeving van de toekomst van Europa  (1) .

Motivering

Verdere toespitsing op bepaalde aspecten van specifieke onderwijsbehoeften en gelijke kansen en verwijzing naar opleiding en begeleiding een leven lang, aangezien onderwijs niet beperkt mag blijven tot leerlingen van een bepaalde leeftijd.

Wijzigingsvoorstel 9

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Artikel 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bevordering van de Europese dimensie in lesgeven

Bevordering van de Europese dimensie in lesgeven

6.   een Europese dimensie in lesgeven bevorderen, met name door het stimuleren van:

6.   een Europese dimensie in lesgeven bevorderen, met name door het stimuleren van:

a)

de kennis van de Europese context en het gemeenschappelijk erfgoed en het besef van de verscheidenheid van de lidstaten van de Unie;

a)

de kennis van de Europese context en het gemeenschappelijk erfgoed en het besef van de verscheidenheid van de lidstaten van de Unie , waaronder de rijke diversiteit van hun subnationale structuren, zodat de kennis over het gemeenschappelijk Europees cultureel erfgoed wordt vergroot;

b)

de kennis van het ontstaan en de werking van de Unie;

b)

de kennis van het ontstaan en de werking van de Unie , waaronder de rechten die EU-burgers genieten ;

c)

de deelname van studenten en leerkrachten aan het e-twinning-netwerk en grensoverschrijdende mobiliteit, met name voor scholen;

c)

de deelname van studenten en leerkrachten aan het e-twinning-netwerk en grensoverschrijdende mobiliteit, met name voor scholen;

d)

plaatselijke projecten in onderwijsinstellingen die de kennis van de Europese Unie bevorderen, met name via rechtstreekse interactie met jongeren.

d)

plaatselijke projecten in onderwijsinstellingen die de kennis van de Europese Unie bevorderen, met name via rechtstreekse interactie met jongeren op de het dichtst bij hen staande lokale en regionale bestuursniveaus;

 

e)

een positieve houding ten aanzien van levenslang leren, hetgeen onder meer volwassenenonderwijs omvat en een onderzoekende geest en een hang naar kennis en excellentie stimuleert, die al tijdens het basisonderwijs (of voorschoolse onderwijs) kunnen worden gecultiveerd en in alle stadia van het onderwijs moeten worden geïntegreerd;

 

f)

de aandacht voor thema’s die verband houden met de digitalisering van de Europese samenleving, om zo leerlingen vertrouwd te maken met de beginselen van coderen en hun vaardigheden aan te leren op het gebied van cyberbeveiliging en mediageletterdheid;

 

g)

het voornemen om elke student in Europa ten minste één keer ervaring te laten opdoen in een onderneming, om onderwijs in ondernemerschap en project- en onderzoekgebaseerd leren in zowel het formeel als het informeel onderwijs te bevorderen .

Motivering

De diversiteit van de subnationale structuren van de lidstaten is een essentieel aspect van het politieke en culturele erfgoed van de EU en vormt een van de hoekstenen voor de ontwikkeling van actief burgerschap op basis van de Europese burgerrechten.

Wijzigingsvoorstel 10

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Ondersteuning van leerkrachten en lesgeven

Ondersteuning van leerkrachten en lesgeven

7.   leerkrachten, schoolhoofden en academisch personeel helpen om gemeenschappelijke waarden te bevorderen en inclusief onderwijs aan te bieden, door:

7.   leerkrachten, schoolhoofden en academisch personeel helpen om gemeenschappelijke waarden te bevorderen en inclusief onderwijs aan te bieden, door:

a)

maatregelen om leerkrachten, schoolhoofden en academisch personeel in staat te stellen om niet alleen gemeenschappelijke waarden over te brengen en actief burgerschap te bevorderen, maar ook een gevoel van samenhorigheid uit te dragen en in te spelen op de uiteenlopende behoeften van lerenden, alsook

a)

maatregelen om leerkrachten, schoolhoofden en academisch personeel in staat te stellen om niet alleen gemeenschappelijke waarden over te brengen en actief burgerschap te bevorderen, maar ook een gevoel van samenhorigheid uit te dragen en in te spelen op de uiteenlopende behoeften van lerenden,

b)

programma’s voor uitwisselingen en collegiaal leren, evenals begeleiding en mentoring voor docenten en wetenschappelijk personeel te bevorderen.

b)

programma’s voor uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en collegiaal leren, evenals begeleiding en mentoring voor docenten en wetenschappelijk personeel en mobiliteit via het Erasmus+-programma te bevorderen  (1) , alsook

c)

maatregelen om de betrekkingen tussen leraars en ouders of verzorgers te bevorderen om zo de banden tussen school en het gezin of de thuisomgeving aan te halen en een permanente dialoog op gang te houden, wat cruciaal is voor een geslaagde integratie van de leerlingen in de schoolomgeving en voor hun algemene socialisatie.

Motivering

Wijzigingsvoorstel 11

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

12.     ervoor zorgen dat alle overheidsinstanties, scholen en onderwijsinstellingen in de EU beschikken over de noodzakelijke snelle breedbandinfrastructuur en digitale uitrusting, met name als ze zich bevinden in gebieden die kampen met geografische, demografische of sociale problemen, om te voorkomen dat de culturele en onderwijskloof in het digitale tijdperk groter wordt.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 12

Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

15.   de maatregelen die ingevolge deze aanbeveling zijn genomen evalueren en beoordelen, met name in het kader van ET 2020, met inbegrip van de Onderwijs- en opleidingsmonitor.

15.   de maatregelen die ingevolge deze aanbeveling zijn genomen jaarlijks via het Europees Semester en in het kader van ET 2020 evalueren en beoordelen, met inbegrip van de Onderwijs- en opleidingsmonitor.

Motivering

Opname in het Europees Semester maakt een efficiënte monitoring en evaluatie van de vorderingen op dit gebied mogelijk.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

staat achter de algemene visie op een Europese onderwijsruimte en is het ermee eens dat onderwijs en cultuur in de huidige context van toenemende globalisering en in het licht van de geopolitieke ontwikkelingen cruciaal zijn om Europa veerkrachtiger te maken.

2.

Het Comité kan zich er ook in vinden dat de steun voor de reeks waarden waarop de EU is gegrondvest en die alle lidstaten bij hun toetreding hebben onderschreven, moet worden bevorderd. In dit verband is het van belang dat zij zich er samen voor blijven inspannen om deze waarden hoog in het vaandel te houden, omdat ze een fundamenteel aspect van de Europese identiteit vormen. Dat vereist een in de culturele diversiteit geworteld actief Europees burgerschap.

3.

Onderwijs en cultuur hebben op alle gebieden een grote impact en kunnen met name helpen de samenleving sterker te maken; zij zijn met andere woorden de drijvende kracht achter culturele integratie tussen Europeanen, en daarmee ook achter sociale integratie. Burgerschapseducatie is in dit verband essentieel. Initiatieven op het gebied van bewustmaking van het EU-burgerschap moeten in eerste instantie op jongeren worden gericht (1).

4.

De lidstaten dragen samen met de lokale en regionale overheden de voornaamste verantwoordelijkheid voor onderwijs en cultuur; EU-maatregelen zijn overeenkomstig artikel 6 van het VWEU enkel bedoeld om het optreden van de lidstaten aan te vullen, te ondersteunen of te coördineren en regionale en territoriale samenwerkingsinitiatieven op deze gebieden te bevorderen. Alle EU-maatregelen op dit gebied moeten volledig gerechtvaardigd zijn vanuit het oogpunt van subsidiariteit en evenredigheid.

5.

Cultuur speelt een bepalende rol in de zoektocht naar identiteit; er moet dan ook worden ingezet op de versterking van een Europese identiteit door middel van cultuur, om zo de legitimiteit van de democratische structuren op Europees niveau te ondersteunen; het Comité is dan ook voorstander van acties om de intrinsieke waarde van de artistieke en culturele productie te verspreiden en bekend te maken bij alle Europeanen, teneinde de gemeenschappelijke culturele elementen van onze Europese identiteit te versterken.

6.

Aangezien de lokale en regionale overheden dicht bij de Europese burgers staan is voor hen een sleutelrol weggelegd in het onderwijs- en cultuurbeleid; zij moeten ook in de toekomst een centrale rol blijven spelen bij de uitvoering en aanpassing van de voorgestelde maatregelen en hervormingen.

7.

De voorgestelde maatregelen lijken geen aanleiding te geven tot bezorgdheid over de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Wel wil het Comité erop wijzen dat ook de hand moet worden gehouden aan het evenredigheidsbeginsel, om nieuwe financiële en administratieve lasten te vermijden. Tegelijkertijd dient in het volgende MFK substantiële financiële steun te worden verleend aan maatregelen en programma’s op het gebied van onderwijs en cultureel erfgoed.

Europese agenda

8.

Het Comité kan zich vinden in de lijst van belangrijke ontwikkelingen, maar wijst erop dat deze niet los van elkaar staan, en dringt erop aan dat wordt nagegaan hoe zij zich tot elkaar verhouden.

9.

In het kader van de kennis en verspreiding van het Europese project moet aandacht worden besteed aan het belang van het Europe Direct-netwerk, dat er onder meer op gericht is de Europese burgers op de hoogte te brengen van diverse aspecten van dit project.

10.

Het Comité steunt het recht op onderwijs in de Europese pijler van sociale rechten als sociaal grondrecht en fundamenteel mensenrecht (2).

Europese identiteit en bewustzijn van het culturele erfgoed

11.

De in het Handvest van de grondrechten verankerde waarden van de EU — menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit — zijn onmisbaar om het algemeen belang te kunnen behartigen. Daarom pleit het Comité voor meer integratie, respect voor het geestelijke en morele erfgoed van de volkeren van Europa, en erkenning van initiatieven om beter samen te leven.

12.

Het is zaak de nodige aandacht te besteden aan de kennis en verspreiding van de Europese cultuur, geschiedenis en identiteit, en daarvoor de nodige middelen vrij te maken. In dit verband wordt voorgesteld het programma Europa voor de burger uit te breiden, zodat meer initiatieven in dit verband steun kunnen krijgen.

13.

Het Comité wijst op het belang van burgerparticipatie in het politieke beleid van de EU en, zoals uiteengezet in het rapport „De banden aanhalen met de EU-burger — Een nieuwe kans”, op de essentiële rol van „het begrip „gemeenschap”, dat de lokale, regionale, nationale en internationale kaders omvat waarbinnen individuen leven om een gemeenschappelijke publieke ruimte te scheppen, waarbinnen zij samen kunnen handelen op basis van gedeelde fundamentele waarden” (3). De Europese identiteit en gedeelde waarden zouden dan ook een aanvulling moeten vormen op de bestaande regionale en nationale gevoelens van verbondenheid met de Unie, teneinde een meerlagig burgerschap te bevorderen, zoals is vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 2 van het Verdrag van Lissabon.

14.

Het Comité wijst nogmaals op het belang van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed 2018 voor de bevordering van het cultureel bewustzijn alsook de rol van cultuur, zowel bij de versterking van de Europese identiteit als bij de ondersteuning van inclusie.

15.

De lidstaten en hun regio’s en steden zouden zich meer moeten inspannen voor de ontwikkeling van een Europese visie en een grotere bekendheid van EU-projecten en -initiatieven, die momenteel vaak onzichtbaar blijven omdat successen worden genationaliseerd of die in een slecht daglicht worden gesteld omdat mislukkingen aan de EU worden toegeschreven, zoals ook Commissievoorzitter Juncker heeft benadrukt in zijn toespraak over de staat van de Unie in 2016.

16.

Het Comité pleit voor specifieke maatregelen om de Europese traditionele kunsten en ambachten en het levend erfgoed en de geschiedenis te beschermen, ontwikkelen en verspreiden, alsook voor andere culturele en artistieke initiatieven en activiteiten die deel uitmaken van de cultuur van de hedendaagse Europese samenleving en die een gemeenschappelijke identiteit ten goede komen, waarbij de nadruk wordt gelegd op „al doende leren” en de culturele betrokkenheid wordt vergroot.

17.

Het zou dan ook graag zien dat het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed 2018 wordt opgenomen in de strategische initiatieven die bedoeld zijn om de regionale culturele ontwikkeling en wederzijdse kennis te ondersteunen en nieuwe mogelijkheden te bieden op het vlak van duurzaam cultureel toerisme. Deze initiatieven zouden kunnen worden gefinancierd via het programma Creatief Europa, om zo de verspreiding van het Europees cultureel erfgoed na 2018 te ondersteunen.

18.

In het kader van dit initiatief om de Europese identiteit te versterken zou gebruik moeten worden gemaakt van het Europees erfgoedlabel; de banden met de regio’s moeten worden aangehaald, de procedures voor de selectie van nieuwe sites die dit label willen krijgen moeten worden verduidelijkt en er moeten doeltreffende maatregelen worden genomen voor de verspreiding ervan.

19.

Ook moeten de maatregelen op het vlak van culturele mobiliteit worden uitgebreid en moeten in dit verband nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor alle regio’s, inclusief de meest afgelegen gebieden zoals de ultraperifere en eilandregio’s.

20.

De lokale en regionale overheden verkeren strategisch gezien in de beste positie om de specifieke behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen op hun grondgebied in kaart te brengen en daarop in te spelen, en de basis te leggen voor een doeltreffende interculturele dialoog die de kennis van de gemeenschappelijke Europese cultuur ten goede komt en deze toegankelijker maakt.

21.

Het Comité wijst op het belang van nieuwe gebruiksdoeleinden en toepassingen van het cultureel erfgoed, de ontwikkeling van de culturele en creatieve industrieën en de opleiding en specialisatie van toekomstige professionals in de culturele sector.

22.

Cultuur fungeert als instrument om volkeren nader tot elkaar te brengen, zodat culturele en taalkundige banden kunnen worden aangeknoopt. Daarnaast kan cultuur het wederzijds begrip en vertrouwen en de wederzijdse belangstelling en het respect tussen landen versterken, en zo de politieke en economische dialoog aanzwengelen.

23.

Het is van groot belang dat de Europese cultuur en de bijbehorende waarden worden overgedragen aan de Europese jongeren.

Onderwijs

24.

De digitalisering van de samenleving in Europa zou — ook in het onderwijs — wel eens de meest vernieuwende onderneming van de EU tot nog toe kunnen blijken te zijn. Het gaat om een geleidelijk, multidimensionaal proces dat niet alleen veranderingen moet teweegbrengen in het klassikaal onderricht voor leerlingen van alle leeftijden, maar ook op het vlak van communicatie, evaluatie, bestuur en administratie en verzameling en analyse van gegevens in alle stadia van het onderwijs.

25.

Het is belangrijk om de aandacht te vestigen op de gevolgen van het misbruik van digitale hulpmiddelen, die in de handen van antidemocratische krachten een gevaarlijk propaganda-instrument kunnen worden. Het Comité is dan ook ingenomen met de Commissiemededeling over „Bestrijding van online-desinformatie: een Europese benadering” (4), waarin de vier beginselen centraal staan waarnaar wordt verwezen in het rapport „De banden aanhalen met de EU-burger — Een nieuwe kans”, te weten „transparantie, integriteit, participatie en samenwerking” (5).

26.

Het baart het Comité zorgen dat volgens de Commissie „veel scholen […] nog geen toegang (hebben) tot hogesnelheidsconnectiviteit en digitale uitrusting”. Een en ander wordt nog verergerd door het feit dat veel van de scholen in kwestie gevestigd zijn in regio’s met demografische, geografische en sociale problemen — inclusief de afgelegen, ultraperifere en eilandregio’s —, zodat de verschillen op het gebied van onderwijs groter zullen worden in plaats van kleiner, tenzij er snel wordt ingegrepen.

27.

Het Comité benadrukt dat de digitalisering extra eisen stelt aan leerkrachten op het vlak van vaardigheden en competenties, en dat de sector het onderwijzend personeel hierop tijdig en op de juiste manier moet voorbereiden tijdens onderwijs en opleiding; tegelijk wijst het erop dat de digitalisering kansen kan bieden voor innovatieve lesmethoden en interactie.

28.

Tevens wijst het erop dat de toenemende digitalisering ook het aanvalsoppervlak en de impact van cyberdreigingen vergroot, en dat het gevoelige en private karakter van de gegevens die scholen verzamelen en gebruiken de situatie nog ernstiger maakt.

29.

In het licht van het voorgaande dringt het Comité er met klem op aan dat onderwijsinstellingen erop toezien dat hun educatieve software en alle andere software en databanken die zij gebruiken voldoen aan de eisen van „beveiliging door ontwerp”. Er moeten transparante beleidsmaatregelen worden uitgewerkt voor het verzamelen en opslaan van persoonsgegevens.

30.

Attitudes, waarden en identiteit vinden hun oorsprong grotendeels binnen het gezin en de thuisomgeving in ruimere zin; vandaar de behoefte aan maatregelen om actief samen te werken met de ouders, waarbij de banden tussen ouders en school worden aangehaald en in het algemeen de nadruk wordt gelegd op een „schoolbrede aanpak”.

31.

Het gebrek aan talenkennis is een van de belangrijkste obstakels voor het vrij verkeer van werknemers, en initiatieven op het gebied van levenslang leren en programma’s voor initiële en voortgezette taalopleidingen zorgen ervoor dat de beroepsbevolking en de professionals in de Europese Unie beter beantwoorden aan de behoeften van de arbeidsmarkt.

32.

Aangezien het leren van talen veel effectiever wordt geacht op jonge leeftijd, zou daaraan meer aandacht moeten worden besteed op de basisschool.

33.

Het bestuursniveau dat verantwoordelijk is voor het onderwijsprogramma van scholen zou extra aandacht moeten vragen voor de culturele en etnografische aspecten van de geschiedenis — wat ook betekent dat een kritische en filosofische analyse van de universele waarden binnen de diversiteit moet worden opgemaakt — alsook lessen over de Europese Unie in het curriculum moeten opnemen, waarbij de rol van de mensenrechten, het ideaal van burgerschap en kosmopolitisme als bouwstenen van de EU centraal moet komen te staan; vandaar dat verder moet worden samengewerkt met lokale actoren op het gebied van cultuur, om bijvoorbeeld een cultuureducatieplan ter versterking van het lesprogramma en een culturele route langs het lokale kunst- en cultuuraanbod uit te werken.

34.

Voorts moet sterker de klemtoon worden gelegd op thema’s die verband houden met de digitalisering van de samenleving, om zo de leerlingen vertrouwd te maken met de beginselen van coderen en hun niet alleen instrumentele maar ook ethische, kritische en reflectieve vaardigheden aan te leren op het gebied van cyberbeveiliging, sociale netwerken en mediageletterdheid.

35.

Het Comité steunt het voornemen om elke student en leerling in Europa ten minste één keer ervaring te laten opdoen in een onderneming, eventueel in een ander EU-land, en pleit voor meer onderwijs in ondernemerschap en meer project- en onderzoekgebaseerd leren in zowel het formeel als het informeel onderwijs, alsook in bedrijven, verenigingen, stichtingen en alle andere openbare en particuliere instellingen, ter bevordering van de creativiteit en de ondernemingsgeest. Daarom pleit het voor meer samenwerking tussen scholen, het bedrijfsleven en instanties uit de tertiaire sector en ook voor de uitwerking van onderwijsprogramma’s die erop zijn gericht de vaardigheden van studenten af te stemmen op de arbeidsmarktbehoeften.

36.

Het Comité staat achter de maatregelen om de ongelijkheid terug te dringen en ervoor te zorgen dat alle studenten en leerlingen gelijke kansen krijgen, en zou graag zien dat diepgaand onderzoek wordt verricht naar de onderliggende oorzaken van deze ongelijkheid, zodat de efficiëntie van Europese initiatieven op dit gebied kan worden verbeterd.

37.

Het Comité adviseert uitdrukkelijk om duidelijk te maken dat „verder gaan dan alleen maar gelijke kansen” moet worden begrepen als „zorgen voor eerlijke kansen”, om op die manier voor inclusie te zorgen; krachtig optreden is in dit verband geboden. Het volstaat niet de gevolgen van kwesties als ongelijkheid, ondervertegenwoordiging en uitsluiting aan te pakken door bepaalde groepen meer onderwijskansen te bieden. In de plaats daarvan zouden overheden hun maatregelen moeten richten op het bestrijden van de onderliggende oorzaken en de getroffen burgers en gemeenschappen moeten helpen die te boven te komen. De lokale en regionale overheden, die het dichtst bij de Europese burgers staan, zouden de bevoegdheden moeten krijgen om zulke maatregelen te onderzoeken, ontwikkelen en implementeren overeenkomstig de specifieke behoeften van de lokale gemeenschappen.

38.

Het is van cruciaal belang dat er bij de hervorming van de onderwijs- en opleidingsstelsels oog is voor de regionale verschillen en dat een gemeenschappelijke grondslag wordt geboden voor de onderwijsstelsels in de EU-lidstaten, zodat wordt voorkomen dat het tekort aan bepaalde vaardigheden en de discrepantie in de EU tussen vraag en aanbod op het gebied van vaardigheden, een economische en sociale impact heeft. Om opnieuw een verbinding tot stand te brengen met organisaties aan de basis, moet de EU de knowhow van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld ten volle erkennen en benutten (6).

39.

Het is van belang dat er een gezamenlijk kader voor de erkenning van informeel en niet-formeel onderwijs komt om de uitwerking van relevante nationale procedures te vergemakkelijken.

40.

Het Comité is een overtuigd voorstander van de uitbreiding van het Erasmus+-programma met als doel om tegen 2025 het aantal deelnemers te verdubbelen, kansarme groepen bij het programma te betrekken en het toepassingsgebied uit te breiden tot een leven lang leren en mobiliteit van leerkrachten, zodat alle studenten, ook die uit afgelegen, ultraperifere en eilandregio’s, ongeacht hun woonplaats, gelijke kansen krijgen op het gebied van mobiliteit.

41.

Om desinformatiecampagnes en populair nepnieuws aan te pakken, zouden de Europese instellingen moeten worden aangemoedigd en geholpen om daarop snel te reageren en proactief en in een begrijpelijke vorm relevante gegevens te verstrekken. Ook met behulp van moderne webtechnologieën kunnen betere instrumenten worden ontwikkeld om in te gaan op vragen en zorgen van burgers.

42.

Om de Erasmus+-middelen voor alle Europese burgers in gelijke mate toegankelijk te maken, zouden zij allemaal gelijke toegang moeten hebben tot informatie en ondersteuning. Dat vraagt om speciale maatregelen om mensen uit kansarme milieus te bereiken. Door de lokale en regionale overheden de mogelijkheid te geven burgers en organisaties uit hun gemeenschappen te helpen aan het programma deel te nemen, kan de basis van Erasmus+ op een blijvende en adequate manier worden verbreed.

43.

Er zouden activiteiten moeten worden opgezet om de administratieve capaciteit van de bestaande Erasmus+-bureaus te vergroten, zoals kortdurende personeelsuitwisselingen, administratieve informatiedagen en andere activiteiten die nodig worden geacht. Zo kunnen de vaardighedentekorten van Erasmus+-medewerkers in onderwijsinstellingen worden verkleind, die ertoe leiden dat studenten van die instellingen geen gelijke kansen hebben.

44.

Activiteiten op het vlak van burgerwetenschap en de daarmee verbonden filosofische overwegingen zouden kunnen worden opgenomen in Erasmus+: zij zijn immers relevant voor een leven lang leren, kunnen sterke rolmodellen onder peers ontwikkelen en spelen een belangrijke rol bij het promoten van geestes- en sociale wetenschappen en STEM-vakken.

45.

Volwassenenonderwijs valt onder een leven lang leren, maar de twee begrippen mogen niet op één lijn worden gesteld. Het volwassenenonderwijs richt zich op onderwijsbehoeften van de steeds grotere groep volwassenen wier werk ingrijpende veranderingen ondergaat, en op de verwerving van nieuwe kennis en maatschappelijke vaardigheden in de context van een leven lang leren. Voorwaarden voor een leven lang leren zijn een onderzoekende geest en een hang naar kennis en excellentie, die al tijdens het basisonderwijs (of voorschoolse onderwijs) kunnen worden gecultiveerd en in alle stadia van het onderwijs moeten worden geïntegreerd.

46.

Voor de promotie van Erasmus+ moeten meer middelen worden uitgetrokken en moeten de procedures worden vereenvoudigd, dit met het oog op de te bereiken doelstellingen; aangezien het Verenigd Koninkrijk momenteel een belangrijke deelnemer aan het programma is roepen we de onderhandelaars op om de lokale en regionale overheden van het Verenigd Koninkrijk de kans te geven na 2020 te blijven deelnemen aan Europese samenwerkingsprogramma’s, zoals ook andere niet-EU-lidstaten reeds doen.

47.

Het CvdR is een groot voorstander van prioritaire maatregelen om inclusieve en onderling verbonden hogeronderwijsstelsels op te zetten en dringt erop aan dat bijzondere aandacht wordt besteed aan perifere en ultraperifere universiteiten en grensoverschrijdende samenwerking. Uitgangspunt moet zijn dat geen enkele universiteit perifeer is en dat alle universiteiten ook regionaal van aard zijn of moeten zijn.

Cruciaal beleid

48.

Het CvdR is in het algemeen ingenomen met de belangrijkste beleidsvoorstellen van de Europese Commissie en onderstreept dat het belangrijk is om de hele Europese samenleving, en met name jongeren, te betrekken bij de hervormingen van het onderwijs- en cultuurbeleid en naar hen te luisteren.

49.

De versterking van de Europese dimensie van Euronews is een eerste stap in de goede richting, maar dat kan alleen maar gebeuren als onderdeel van een bredere beleidsaanpak en strategie gericht op media en informatie, die inspeelt op de recente maatschappelijke en geopolitieke ontwikkelingen.

Brussel, 17 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)   CDR 851/2017 — Investeren in de jongeren van Europa en een Europees solidariteitskorps

(1)   COR-2017-03139 — SEDEC-VI/029: Modernisering van scholen en het hoger onderwijs

(1)  CDR 1319/2017.

(2)  CDR 3141/2017.

(3)  „De banden aanhalen met de EU-burger — Een nieuwe kans” (blz. 10), door Luc Van den Brande, CvdR-lid en speciaal adviseur van Commissievoorzitter Juncker wat het bereiken van de burger betreft (https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reaching-out-to-citizens-report_nl.pdf).

(4)  COM(2018) 236 final.

(5)  https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reaching-out-to-citizens-report_nl.pdf

(6)  Van den Brande, „De banden aanhalen met de EU-burger — Een nieuwe kans”, blz. 14.


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/31


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Cultureel erfgoed als strategische hulpbron voor robuustere EU-regio’s met een grotere cohesie

(2018/C 361/06)

Rapporteur:

Babette WINTER (DE/PSE), staatssecretaris voor Europese en Culturele Zaken, deelstaatregering Thüringen

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Culturele verscheidenheid en gemeenschappelijk Europees erfgoed

1.

merkt op dat het rijkgeschakeerde cultureel erfgoed van grote waarde is voor Europa: het kan in de EU een aanzienlijk hefboomeffect hebben voor duurzamere regio’s met een grotere cohesie en bijdragen tot een sterkere identiteit in een regio en in heel Europa. Als zodanig is het exemplarisch voor het motto van de EU „In verscheidenheid verenigd” en vormt het een aanvulling op het engagement van de Europese Unie om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen, zoals vastgelegd in artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

2.

Tot grondslag van dit advies dienen documenten van de Europese Commissie (1) (2), de Europese Raad (3) en het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) (4) over de toekomst van Europa en de versterking van de Europese identiteit door onderwijs en cultuur.

3.

Het CvdR benadrukt het belang van de in het Handvest van de grondrechten genoemde waarden van de EU — waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit — voor het algemeen welzijn en pleit er daarom voor om hier meer rekening mee te houden bij de promotie van het cultureel erfgoed.

4.

Cultureel erfgoed en culturele identiteit zijn een belangrijk middel om ervoor te zorgen dat burgers een beter inzicht krijgen in en meer doordrongen raken van de uiteenlopende, door de waarden van de Verlichting gekenmerkte gemeenschappelijke culturele, filosofische en religieuze wortels van Europa. Cultureel erfgoed en culturele identiteit kunnen wat dit betreft leiden tot een beter begrip voor de geschiedenis van en veranderingen in de samenleving, alsook tot meer tolerantie en een breder draagvlak voor verschillen, en als zodanig een antwoord bieden op euroscepsis en toenemende anti-Europese verdeeldheid.

5.

Juist de kennis van de eeuwenoude culturele dwarsverbanden in Europa moet, met wederzijds respect, begrip opleveren voor de diversiteit en de onderlinge verschillen, die zeker niet mogen worden gebruikt als voorwendsel om mensen te weren of zelfs buiten te sluiten. Misbruik van cultureel erfgoed voor dergelijke doeleinden binnen en buiten de EU is dan ook uit den boze.

6.

Cultuur wordt volgens een Eurobarometer-enquête (5) door de EU-burgers gezien als het sterkste verbindende element in de Europese Unie — zelfs nog sterker dan de Europese waarden en de rechtsstaat — maar tegelijkertijd is er volgens ruim 50 % van de ondervraagden geen sprake van een gemeenschappelijke Europese cultuur (6).

7.

Deze resultaten zijn niet echt met elkaar in tegenspraak. Zij duiden er eerder op dat gemeenschappelijke culturele wortels en netwerken zich regionaal verschillend manifesteren, waarmee ze het motto van de EU — „In verscheidenheid verenigd” — weerspiegelen.

8.

Daaruit valt op te maken dat met name regio’s een speciale verantwoordelijkheid hebben om cultuur als belangrijk bindmiddel in de maatschappij te promoten, zowel met haar specifieke regionale kenmerken als via netwerken en uitwisselingen binnen Europa, maar ook over de grenzen van de huidige Europese Unie heen. In het geografische Europa krijgt de EU hierdoor de functie van een anker.

9.

De Unie wordt dan ook aangemoedigd om haar eigen identiteit en gedeelde waarden toe te voegen aan de bestaande regionale en nationale gevoelens van verbondenheid met de Unie, teneinde een meerlagig burgerschap te bevorderen, zoals is vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 2 van het Verdrag van Lissabon.

10.

Het CvdR wijst op de verslagen van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van het Unesco-verdrag (7), dat veel — maar niet alle — lidstaten van de EU hebben ondertekend.

11.

De Europese Commissie tekent terecht aan dat de verantwoordelijkheid voor onderwijs en cultuur in de eerste plaats bij de lidstaten ligt, op nationaal, lokaal en regionaal niveau (8). Aangezien in de artikelen 6 en 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bevoegdheid van de EU op het gebied van cultuur alleen wordt omschreven als de bevoegdheid om acties van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, steunt het CvdR EU-initiatieven op dit gebied waarin de belangrijke transnationale en Europese dimensies op dit beleidsterrein worden benadrukt.

12.

Het is een goede zaak dat tijdens een informele Raad van ministers van Cultuur „(Cultuur — een inclusieve waarde van de EU”) en in de conclusies van de Raad over een „werkplan voor cultuur” (9) het belang van toegang tot cultuur, behoud van cultureel erfgoed, mobiliteit van kunstenaars en meer overheidssteun is benadrukt.

Cultureel erfgoed en culturele activiteiten voor identificatie, sociale samenhang en sociale ontwikkeling

13.

Cultureel erfgoed kan het gevoel van een gemeenschappelijke identiteit in een regio — en de manier waarop deze verband houdt met de eigen traditie en geschiedenis — versterken en intraregionale samenwerkingsverbanden helpen opzetten. Dat kan een impuls zijn voor nieuwe culturele en educatieve initiatieven, voor de interculturele dialoog en dus ook voor maatschappelijke activiteiten.

14.

Lokale en regionale overheden over belangrijke bevoegdheden beschikken om de interculturele dialoog te bevorderen, met name door de coördinatie van multidimensionale lokale en regionale culturele netwerken die alle relevante actoren omvatten. Binnen dit kader is het zaak om publiek-private partnerschappen te versterken.

15.

Het CvdR is ingenomen met de erkenning van onderwijs, cultuur en op jongeren gerichte strategieën in de Verklaring van Rome (10) van de EU-leiders en is het ermee eens dat onderwijs en cultuur niet alleen het concurrentievermogen, maar ook de inclusiviteit en samenhang van onze samenlevingen ten goede moeten komen.

16.

Het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed 2018 (EYCH 2018) is een belangrijk initiatief, en het is toe te juichen dat de Europese Commissie inmiddels een evaluatie ervan heeft aangekondigd. In dit verband is het van belang dat de positieve effecten van EYCH 2018 in de komende jaren door middel van follow-upmaatregelen worden versterkt. In het komende MFK moet dat, ter ondersteuning van de verspreiding van het Europees cultureel erfgoed na 2018, ook uit de verschillende steunprogramma’s blijken.

17.

De mobiliteit van kunstenaars — mede mogelijk gemaakt door Creatief Europa — draagt bij aan het succes van de Europese integratie. Het programma Creatief Europa zou daarom moeten worden voortgezet en uitgebreid.

18.

Cultureel erfgoed draagt zonder twijfel bij aan de sociale samenhang en de kwaliteit van het bestaan. Met zijn historische culturele locaties, die zich niet alleen bevinden in plaatsen die heden ten dage veel worden bezocht, maar ook in plaatsen en regio’s die momenteel met specifieke problemen kampen, kan dit erfgoed ontwikkelingskansen bieden, onder meer omdat het veel kan betekenen voor de werkgelegenheid. Dat geldt met name voor regio’s die te maken hebben met demografische veranderingen en bevolkingsafname, voor ultraperifere regio’s en voor stedelijke agglomeraties met grote integratieproblemen.

19.

Een participatieve aanpak in gemeenten en regio’s kan geschikt zijn om culturele ontwikkelingsplannen een breed draagvlak te verschaffen en om meer steun voor en vereenzelviging met culturele investeringen te bereiken. Dat leidt tot een duurzame versterking van de sociale interactie en van de verantwoordelijkheid van de samenleving voor het lokale culturele erfgoed.

20.

Lokale en regionale overheden zouden hun ervaringen met dergelijke participatieve benaderingen moeten evalueren en onderling moeten delen.

21.

Verschillende actoren zouden intensiever met elkaar van gedachten moeten wisselen over de manier waarop bibliotheken, musea en andere culturele locaties meer kunnen gaan fungeren als agora, als „derde plaats”, voor gedachtewisselingen en discussies over de toekomst van onze steden en regio’s. In dit verband zou gebruik kunnen worden gemaakt van de algemene informatienetwerken van de Europese Unie, zoals Europe Direct.

22.

Tegelijkertijd zou de EU de uitwisseling van ervaringen tussen lokale en regionale overheden en tussen vertegenwoordigers van culturele instellingen uit verschillende regio’s en lidstaten meer moeten stimuleren.

23.

Met name taalbarrières spelen lokale actoren parten, en voor het slechten ervan is Europese steun nodig.

24.

Ook het volgende meerjarig financieel kader (mfk) zou steun voor de infrastructuur van het cultureel erfgoed moeten omvatten, met bijzondere aandacht voor de sociaalculturele cohesie. Daarnaast moeten productieketens die verband houden met duurzaam beheer van cultureel erfgoed worden versterkt en sectoroverschrijdende samenwerkingsprojecten, bijvoorbeeld tussen cultureel erfgoed en onderwijs, worden ondersteund.

25.

Cultuur is weliswaar een gemeenschappelijke taak van alle sociale actoren — lokale en regionale overheden en de lidstaten — maar er zijn ook speciale particuliere financiering en vrijwillige of maatschappelijke activiteiten voor nodig.

26.

Vooral de digitalisering van zowel het cultureel erfgoed als de communicatie erover biedt belangrijke mogelijkheden voor de toekomst: zo kunnen met name voor de jongere generaties nieuwe manieren ontstaan om met het erfgoed in contact te komen. Maar ook de kennis van de culturele verscheidenheid kan op deze manier in heel Europa over grenzen heen worden verspreid. Digitalisering is per definitie ook transnationaal en is van grote waarde voor de ontwikkeling van een gediversifieerd en duurzaam type toerisme.

27.

Alle bestuurslagen doen er daarom goed aan om Europeana, het openbare digitale platform voor ons erfgoed, krachtig te steunen.

28.

Culture Action Europe (11) bepleit terecht om ervoor te zorgen dat ten minste 1 % van het volgende MFK wordt toegewezen aan cultuur, op alle beleidsterreinen en via alle ondersteunende programma’s.

Impact van cultureel erfgoed op het toerisme en de economische ontwikkeling van regio’s

29.

Daarbij speelt vooral toerisme een rol, aangezien 26 % van alle reizigers in de EU (12) cultuur een bepalende factor noemt voor de bestemming die zij kiezen, maar ook als zachte vestigingsfactor aanmerkt voor de aantrekkelijkheid van arbeidsplaatsen.

30.

De culturele en creatieve sector, goed voor ruim 3 % van het bbp en voor een vergelijkbaar percentage van de werkgelegenheid in de EU (13), wordt steeds belangrijker voor de economie, met name in stedelijke agglomeraties.

31.

Lokale en regionale overheden hebben de culturele en creatieve sector met succes in hun ontwikkelingsstrategieën geïntegreerd, en dit heeft de lokale economie een impuls gegeven, ook door de oprichting van nieuwe hoogwaardige en multisectorale ondernemingen te stimuleren. Om het creatieve potentieel in de regio’s nog beter te benutten, zijn uitgebreide financieringsscenario’s gewenst die meer omvatten dan economie en cultuur.

32.

Naast de prioriteit die wordt gegeven aan restauratie en behoud van culturele monumenten, zijn het beheer van en de pedagogische communicatieactiviteiten door culturele instellingen van groot belang en bepalend voor de vraag of een cultureel monument in cultureel, toeristisch, economisch en sociaal opzicht volledig tot zijn recht kan komen.

33.

De creatieve omgang van kunstenaars met cultureel erfgoed met het oog op de toekomst van de samenleving een bijzonder en innovatief potentieel biedt om lering te trekken uit de geschiedenis.

34.

Het gebrek aan zichtbaarheid van en politiek bewustzijn met betrekking tot culturele hulpbronnen vormt, naast financiële middelen, in sommige gevallen een belemmering voor de ontwikkeling van cultureel erfgoed tot strategisch erfgoed van een regio.

35.

In dit verband is het positief dat er een Europees erfgoedlabel is ingesteld; de Europese Commissie wordt verzocht maatregelen te nemen om dit meer zichtbaarheid te geven.

36.

Na overheidsdiensten en infrastructuur zoals huisvesting, openbaar vervoer en onderwijs voor kinderen speelt cultuur een doorslaggevende rol speelt voor de aantrekkelijkheid van locaties. Gezien de huidige ontwikkelingen op het gebied van intra- en extraregionale mobiliteit en demografie wordt dit steeds belangrijker voor lokale en regionale ontwikkelingsstrategieën om werknemers voor achterstandsregio’s te behouden en om in stedelijke agglomeraties een evenwicht tot stand te brengen.

37.

Cultureel erfgoed is niet alleen een aantrekkelijk hedendaags cultureel aanbod, maar zou ook een voorbeeld van duurzaam toerisme moeten zijn met een in het bijzonder regionale impact. Dit geldt zowel voor de zogenoemde vuurtorens, Unesco-werelderfgoedsites of sites met het Europees erfgoedlabel, als voor de vele en gevarieerde lokale culturele erfgoedsites.

38.

Het ruimtelijk wijdverspreide culturele erfgoed biedt de mogelijkheid om met een breed toeristisch aanbod de effecten van het cultuurtoerisme te heroriënteren en beter te verdelen. Zo kunnen plaatsen ontlast worden die wat het aantal toeristen betreft aan hun limiet zitten en waar een verdere toename tot schade aan het cultureel erfgoed zou leiden. De toeristische exploitatie van minder bekend cultureel erfgoed is een zinvolle manier om het toeristische aanbod te verbreden en om de duurzame ontwikkeling in marginale gebieden te stimuleren, zeker indien de afzonderlijke projecten voor toeristische exploitatie samenhangen met bredere territoriale ontwikkelingsplannen en geïntegreerd zijn in het stelsel van lokale diensten, vooral voor duurzame mobiliteit. Hierbij moet vooral worden bedacht dat het cultureel toerisme in Europa groeit en met name lokale banen schept.

Vereiste stappen voor de ontwikkeling en benutting van het potentieel van cultureel erfgoed

39.

Vreemd genoeg ontbreekt cultuur in de Europa 2020-strategie voor de verdere ontwikkeling van de EU.

40.

Gezien het aantoonbare belang voor de cohesie en sociaaleconomische ontwikkeling van de EU in veel regio’s wordt ervoor gepleit om cultuur met de instellingen en erfgoedlocaties in de follow-upstrategie en de beleidsplanning als een strategisch gebied te beschouwen.

41.

Cultuur en cultureel erfgoed beter moeten worden geïntegreerd in de prioriteiten van het komende MFK, zowel door mainstreaming als door de vaststelling van een begrotingsdoelstelling van meer dan 2 miljard EUR voor het programma dat het programma „Creatief Europa” opvolgt.

42.

In alle lidstaten dienen er culturele partnerschappen te komen; in dit verband wordt gepleit voor intensievere bevordering van thematische culturele routes over de grenzen van de lidstaten heen, onder meer in het kader van het Interreg-programma.

43.

De steun voor cultureel erfgoed voor regionale ontwikkeling moet een belangrijk onderdeel worden van het cohesiebeleid na 2020. De middelen voor cultureel erfgoed in brede zin dienen te worden verhoogd en mogen in geen geval worden verlaagd. De middelen voor cultureel erfgoed in brede zin dienen te worden verhoogd en mogen in geen geval worden verlaagd. Bij thematische concentratie — mits deze als regel voor de periode na 2020 wordt gehandhaafd — moet rekening worden gehouden met culturele aspecten.

44.

De Europese Unie dient de aanzet te geven voor een strategie voor culturele diplomatie. Het is daarom van essentieel belang artistieke en culturele communicatie en uitwisselingen tussen de regio’s van de EU en derde landen te bevorderen, onder meer door de mobiliteit van kunstenaars en hun werken naar derde landen en omgekeerd te vergemakkelijken. Daarom wordt de Europese Commissie nogmaals opgeroepen om prioriteit te geven aan de verdere ontwikkeling van culturele diplomatie, met het oog op de integratie ervan in het buitenlands beleid van de EU (14).

45.

De door de Europese Commissie vastgestelde bovengrens van het projectbudget voor EFRO-investeringen in de culturele infrastructuur, te weten 5 miljoen EUR in de huidige steunperiode van de structuurfondsen en het Cohesiefonds, belemmert de ontwikkeling van grotere culturele infrastructuren.

46.

De Europese Commissie wordt derhalve verzocht dit willekeurige plafond op te heffen en de programma’s te baseren op inhoudelijke criteria en doelstellingen die moeten worden bereikt, met name de Europese meerwaarde.

47.

Het CvdR verzoekt de partijen die onderhandelen over het vertrek van het VK opnieuw om rekening te houden met de mogelijke gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de onderwijs-, cultuur- en jeugdprogramma’s van de EU en roept hen op passende oplossingen te vinden om de integratie van niet-EU-landen mogelijk te maken.

48.

Het is noodzakelijk dat de Raad zijn werkplan „Cultuur 2015-2018” voortzet en verder ontwikkelt (15).

49.

Het CvdR onderschrijft de doelstelling van de Europese Commissie om een EU-actieplan voor het cultureel erfgoed (16) voor de lange termijn op te stellen en zo de activiteiten in het kader van EYCH 2018 te bestendigen.

50.

De Europese Commissie en de Raad zouden vertegenwoordigers van de regio’s met hun directe ervaring adequaat en veel nauwer kunnen betrekken bij de conferenties en initiatieven voor peer learning, zoals beschreven in de conclusies van de Raad over het werkplan Cultuur.

51.

Het CvdR steunt de uitbreiding van de financiële capaciteit van de garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sector en dringt erop aan dat de reikwijdte ervan wordt verbreed en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hierin worden opgenomen, aangezien zij de culturele en creatieve sector goed weerspiegelen.

52.

De lidstaten wordt verzocht in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ook de steun voor culturele infrastructuur, onderwijs, herscholing, innovatie en samenwerkingsprojecten op te voeren.

53.

De lokale en regionale overheden worden aangemoedigd om ook in de Leader-werkgroepen aandacht te schenken aan de culturele infrastructuur op het platteland, als een belangrijke factor voor sociale cohesie, door te zorgen voor vormen van duurzame mobiliteit die bezoekers in staat stellen van het landschap te genieten met een minimale milieu-impact, zoals fiets-, wandel- of waterwegen.

54.

Ook ondernemers uit de culturele en creatieve sector worden verzocht actief deel te nemen aan de ontwikkeling van de gemeenschap en de samenleving, ook door op Europese schaal succesvolle modellen voor de organisatie van netwerken tussen bedrijven over te nemen, ter ondersteuning van het mkb in de sector, om de historische en culturele excellentie van het gebied te benutten.

55.

Gepleit wordt voor nauwe samenwerking met de European Festivals Association (EFA) bij de ontwikkeling van uitwisselingen en vrijwilligersactiviteiten onder de paraplu van het Europees Solidariteitskorps op het gebied van cultuur en cultureel erfgoed in de context van EYCH 2018.

56.

De EU zou zich, in haar rol van subsidiair ondersteuner, meer moeten richten op culturele concepten, met name op regionaal en interregionaal niveau.

57.

Het CvdR merkt kritisch op dat het schort aan vergelijkende evaluaties op Europees niveau en verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie daarom om regelmatig evaluaties en technische studies voor Europese vergelijkingen te laten uitvoeren en de resultaten daarvan te gebruiken voor beleidsdebatten op alle niveaus.

58.

Een regelmatige, alomvattende gegevensverzameling en verplichte verslaglegging worden echter als te bureaucratisch afgewezen.

59.

De Europese Commissie zij eraan herinnerd dat veel meer regio’s cultureel erfgoed en creativiteit definiëren als een belangrijke factor voor regionale ontwikkeling dan de S3-specialisatie suggereert.

60.

Daarom zou de financiering van onderzoek in dit verband beter gefaciliteerd moeten worden en verder moeten gaan dan de beperkte aandacht voor strategieën voor intelligente specialisatie (S3).

61.

De regio’s die hun cultureel erfgoed als een bijzonder sterke hulpbron beschouwen, zouden dit in hun S3-strategie tot uiting moeten laten komen.

62.

Helaas is de toegang tot kunst en cultuur, die van cruciaal belang zijn voor sociale cohesie en inclusiviteit, niet verankerd in de Europese pijler van sociale rechten (17).

63.

De steun voor de virtuele bibliotheek Europeana verdient voortzetting en uitbreiding, waarbij nationale digitaliseringsbenaderingen moeten worden geïntegreerd. Het tienjarig bestaan van Europeana in 2018 is de ideale gelegenheid om de volgende ontwikkelingsfase te betreden.

64.

De Europese Commissie zou meer prijzen en onderscheidingen moeten instellen, ongeacht of er EU-middelen aan de projecten zijn toegekend. Het onderscheiden van innovatieve projecten zorgt voor een betere perceptie buiten de regio en de lidstaat, bevordert de Europese uitwisseling en stimuleert navolgers in andere regio’s van Europa.

65.

Het CvdR herhaalt zijn krachtige steun voor de Europese culturele hoofdsteden (2020-2033) en dringt aan op voortzetting van het initiatief na 2033, dat nog meer de volledige diversiteit van de culturele rijkdom van Europa moet weerspiegelen en de langetermijnontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese culturele ruimte op basis van publieke participatie moet bevorderen. In dit verband heeft de Europese Commissie helaas besloten het VK uit te sluiten van de editie 2023. De gemeenschappelijke Europese culturele ruimte reikt immers verder dan de grenzen van de Europese Unie.

66.

Aanbevolen wordt om dit initiatiefadvies te behandelen tijdens de vergadering van de Raad cultuur van 22-23 mei 2018, die zich zal concentreren op „de toekomst van de EU op basis van een langetermijnvisie op de Europese culturele inhoud” en op de noodzaak om het Europees cultureel erfgoed in alle richtlijnen te integreren.

67.

De leden van het CvdR zouden zelf regelmatig projecten en ervaringen in verband met cultureel erfgoed kunnen uitwisselen.

Brussel, 17 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Witboek over de toekomst van Europa. Beschouwingen en scenario’s voor de EU27 tegen 2025 (COM(2017) 2025 final).

(2)  Mededeling „Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur”, bijdrage aan de bijeenkomst van de staats- en regeringshoofden van de EU in Göteborg (Zweden) op 17 november 2017 (COM(2017) 673 final).

(3)  Leidersagenda over cultuur en onderwijs, hier in het Engels te downloaden: http://www.european-council.europa.eu/media/31544/en_leaders-agenda-note-on-education-and-culture.pdf

(4)  RESOL-VI/014, CdR 4785/2016 fin.

(5)  Standaard Eurobarometer 88.

(6)  Speciale Eurobarometer 466.

(7)  Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijke erfgoed, aangenomen door de Algemene Vergadering tijdens de zeventiende zitting te Parijs, 16 november 1972.

(8)  COM(2017) 673 final

(9)  Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan voor cultuur (2015-2018) (PB C 463 van 23.12.2014, blz. 4).

(10)  https://europa.eu/european-union/eu60_nl

(11)  https://cultureactioneurope.org/files/2018/03/CAE-Reflection-paper-Agenda-for-Culture-2018.pdf

(12)  Voorkeuren van Europeanen met betrekking tot toerisme — Flash Eurobarometer Report 432 (maart 2016):

http://ec.europa.eu/COMMFrontOffice/publicopinion/index.cfm/Survey/getSurveyDetail/instruments/FLASH/surveyKy/2065

(13)  https://ec.europa.eu/culture/policy/cultural-creative-industries_en

(14)  COR-2016-05110.

(15)  PB C 463 van 23.12.2014, blz. 4

(16)  Dit zou het resultaat kunnen zijn van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed 2018 en kunnen worden besloten tijdens de „Assises du Patrimoine”.

(17)  CDR 3141/2017.


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

129e CvdR-zitting, 16.5.2018-17.5.2018

5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/37


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de herziening van het Uniemechanisme voor civiele bescherming

(2018/C 361/07)

Rapporteur:

Adam BANASZAK (PL/ECR), vicevoorzitter van de provincieraad van Kujavië-Pommeren

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

COM(2017) 772 final/2

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio’s — Versterking van het EU- rampenbeheer: „rescEU” solidariteit met verantwoordelijkheid

COM(2017) 773 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Artikel 1, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Besluit nr. 1313/2013/EU wordt als volgt gewijzigd:

Besluit nr. 1313/2013/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1 wordt het volgende punt e) toegevoegd:

a)

Aan lid 1 wordt het volgende punt e) toegevoegd:

 

„e)

het vergroten van de beschikbaarheid en het gebruik van wetenschappelijke kennis over rampen.”

 

„e)

het vergroten van de beschikbaarheid en het gebruik van wetenschappelijke kennis over rampen.”

b)

Lid 2, onder a), wordt vervangen door:

b)

Lid 2, onder a), wordt vervangen door:

 

„a)

vooruitgang in de implementatie van het rampenpreventiekader, die wordt afgemeten aan het aantal lidstaten dat een samenvatting van zijn risicobeoordelingen, een evaluatie van zijn risicobeheersingsvermogen, en een samenvatting van zijn rampenrisicobeheersplanning als bedoeld in artikel 6 ter beschikking van de Commissie heeft gesteld;”

 

„a)

vooruitgang in de implementatie van het rampenpreventiekader, die wordt afgemeten aan het aantal lidstaten dat een samenvatting van zijn risicobeoordelingen, een evaluatie van zijn risicobeheersingsvermogen, en een samenvatting van zijn rampenrisicobeheersplanning als bedoeld in artikel 6 ter beschikking van de Commissie heeft gesteld;”

 

c)

na lid 2 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.     In het Uniemechanisme wordt een centrale plaats toegekend aan de versterking van de weerbaarheid tegen rampen, waaronder het risico op overstromingen, aardbevingen en ongecontroleerde branden, via opleidingsmogelijkheden voor lokale responseenheden, inclusief groepen vrijwilligers.”

Artikel 1, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

In artikel 5, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

In artikel 5, lid 1,

 

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

„a)

verbeteren van de kennisbasis betreffende rampenrisico’s en vergemakkelijken van de uitwisseling van kennis, de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, informatie en beste praktijken, met name onder lidstaten die met dezelfde risico’s worden geconfronteerd.”

 

„a)

verbeteren van de kennisbasis betreffende rampenrisico’s en vergemakkelijken van de uitwisseling van kennis, de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, informatie en beste praktijken, met name onder lidstaten en lokale en regionale overheden die met dezelfde risico’s worden geconfronteerd.”

 

b)

In lid 1, wordt na punt f) een nieuw punt toegevoegd:

„g)

uiterlijk op 31 december 2018 richtsnoeren en interventiecriteria opstellen voor de seismische herindeling van woningen en infrastructuur.”

 

c)

in lid 1 wordt punt h) als volgt gewijzigd:

„h)

bevorderen van het gebruik van verschillende financiële middelen van de Unie die duurzame rampenpreventie kunnen ondersteunen, en ervoor zorgen dat informatie over de benutting van deze financieringsmogelijkheden vlot toegankelijk is, zowel online als op papier in de bureaus van de Commissie in de lidstaten;”

Motivering

In veel gevallen beschikken de lokale en regionale overheden over meer kennis op het gebied van het risico op rampen dan de nationale overheid.

Er is behoefte aan een modern en homogeen kader van technische normen dat, samen met Eurocode, voorziet in een classificatie van de kwetsbaarheid voor aardbevingen en prioriteitscriteria. In de toepassingsrichtsnoeren gaat de versterking van de aardbevingsbestendigheid van bestaande gebouwen hand in hand met energie-efficiëntie.

Artikel 1, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

4)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

4)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De punten a) en b) worden vervangen door:

a)

De punten a), b) en d) worden vervangen door:

 

„a)

uiterlijk op 22 december 2018 en vervolgens om de drie jaar opstellen van risicobeoordelingen op nationaal of passend subnationaal niveau en deze aan de Commissie ter beschikking stellen ;

 

„a)

opstellen van risicobeoordelingen op nationaal of passend subnationaal niveau in overleg met de bevoegde lokale en regionale overheden, die zijn afgestemd op het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. De gegevens uit de risicobeoordelingen die cruciaal zijn voor de goede werking van het mechanisme moeten uiterlijk op 22 december 2018 en vervolgens om de drie jaar ter beschikking worden gesteld aan de Commissie;

 

b)

ontwikkelen en verfijnen van hun risicobeheersplanning op nationaal of passend subnationaal niveau, gebaseerd op de risicobeoordelingen als bedoeld onder a), en rekening houdend met de beoordeling van hun risicobeheervermogen als bedoeld onder c), en het overzicht van de risico’s als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c).”

 

b)

ontwikkelen en verfijnen van hun risicobeheersplanning op nationaal of passend subnationaal niveau, gebaseerd op de risicobeoordelingen als bedoeld onder a), en rekening houdend met de beoordeling van hun risicobeheervermogen als bedoeld onder c), en het overzicht van de risico’s als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c).

 

 

d)

op vrijwillige basis deelnemen aan collegiale toetsingen van de beoordeling van het risicobeheersingsvermogen en organiseren van stresstests met betrekking tot de aanpak van crisissituaties.”

b)

de volgende tweede en derde alinea worden toegevoegd:

b)

de volgende tweede en derde alinea worden toegevoegd:

 

„Een samenvatting van de relevante elementen van de risicobeheersplanning dient uiterlijk op 31 januari 2019, en vervolgens om de drie jaar, bij de Commissie te worden ingediend, met inbegrip van informatie over de uitgekozen preventie- en paraatheidsmaatregelen. Daarnaast kan de Commissie van de lidstaten vragen specifieke preventie- en paraatheidsplannen mede te delen die zowel de inspanningen op de korte als op de lange termijn moeten bestrijken. De Unie onderzoekt terdege de vooruitgang die door de lidstaten wordt geboekt inzake rampenpreventie en rampenparaatheid als onderdeel van elke toekomstige toepasselijke ex-antevoorwaarde in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen.

 

„Een samenvatting van de relevante elementen van de risicobeheersplanning dient uiterlijk op 31 januari 2019, en vervolgens om de drie jaar, bij de Commissie te worden ingediend, met inbegrip van informatie over de uitgekozen preventie- en paraatheidsmaatregelen. Daarnaast kan de Commissie de lidstaten vragen preventie- en paraatheidsplannen voor te leggen, met inachtneming van de bepalingen van artikel 346, lid 1, onder a) VWEU inzake de openbaarmaking van informatie die samenhangt met de wezenlijke belangen van hun veiligheid, en biedt zij hun een leidraad voor de voorbereiding van deze plannen, die zowel de inspanningen op de korte als op de lange termijn moeten bestrijken. De Unie onderzoekt terdege de vooruitgang die door de lidstaten wordt geboekt inzake rampenpreventie en rampenparaatheid als onderdeel van elke toekomstige toepasselijke ex-antevoorwaarde in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen.

 

De Commissie kan tevens een specifiek overlegmechanisme opzetten om passende preventie- en paraatheidsplanning en -coördinatie tussen de lidstaten die vaak door rampen worden getroffen, te bevorderen.”

 

De Commissie kan tevens een specifiek overlegmechanisme opzetten om passende preventie- en paraatheidsplanning en -coördinatie tussen de lidstaten — ook op regionaal en lokaal niveau — die vaak door rampen worden getroffen, te bevorderen.”

Motivering

Risicobeoordelingen mogen niet van bovenaf, dus met voorbijgaan van de lokale en regionale autoriteiten, worden uitgevoerd. Subnationale autoriteiten beschikken soms over meer informatie met betrekking tot de risico’s in een bepaald gebied, en hun vertegenwoordigers moeten actief worden betrokken bij de voorbereiding van de risicobeoordelingen.

Artikel 1, lid 4 bis — aanvullen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Artikel 8a wordt gewijzigd als volgt:

„De Commissie voert de volgende acties uit in verband met de paraatheid:

a)

beheren van het ERCC in samenwerking met de bevoegde nationale, lokale en regionale organen;”

Motivering

Beheer van het ERCC in samenwerking met de bevoegde nationale en regionale organen is van cruciaal belang om het gebruik van parallelle structuren of onduidelijke operationele procedures op Europees niveau te voorkomen.

Artikel 1, lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

7.   De responscapaciteit die de lidstaten beschikbaar stellen voor de Europese pool voor civiele bescherming wordt beschikbaar gesteld voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme naar aanleiding van een verzoek om bijstand via het ERCC , tenzij de lidstaten worden geconfronteerd met een uitzonderlijke situatie waardoor de taken in eigen land aanzienlijk in het gedrang zouden komen .

7.   De responscapaciteit die de lidstaten beschikbaar stellen voor de Europese pool voor civiele bescherming wordt beschikbaar gesteld voor responsoperaties in het kader van het Uniemechanisme naar aanleiding van een verzoek om bijstand via het ERCC en zulks op besluit van de uitzendende lidstaat .

Motivering

Het is praktisch niet te voorzien welke situatie, vanuit het oogpunt van zowel de uitzendende als de verzoekende lidstaat, bijstand vereist. Daarom moeten de uitzendende en de verzoekende lidstaat per geval besluiten of responscapaciteit moet worden geleverd.

Artikel 1, lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

9)

In artikel 13 worden de titel en de eerste zin van de eerste alinea vervangen door:

9)

In artikel 13 worden de titel en de eerste zin van de eerste alinea vervangen door:

 

„Kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming

 

„Kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming

 

1.   De Commissie zet een netwerk op van relevante actoren en instellingen inzake civiele bescherming en rampenbeheer, die tezamen met de Commissie een kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming vormen.

 

1.   De Commissie zet een netwerk op van relevante actoren, instellingen en organisaties van de vrijwilligers- en gemeenschapssector inzake civiele bescherming en rampenbeheer, die tezamen met de Commissie een kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming vormen.

 

Het netwerk voert op het gebied van opleiding, oefeningen, geleerde lessen en kennisverspreiding de volgende taken uit, in nauwe coördinatie met de relevante kenniscentra, waar passend:”

 

Het netwerk voert op het gebied van opleiding, oefeningen, geleerde lessen en kennisverspreiding de volgende taken uit, in nauwe coördinatie met de relevante kenniscentra, waar passend:”

Motivering

De vrijwilligers- en de gemeenschapssector kunnen een belangrijke rol spelen in het zorgen voor veerkracht na een ramp, maar hun bijdrage wordt vaak onderschat.

Artikel 1, lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

10)

artikel 15, lid 1, wordt vervangen door:

10)

artikel 15, lid 1, wordt vervangen door:

 

„1.   Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, kan de getroffen lidstaat via het ERCC om bijstand verzoeken. Dit verzoek dient zo concreet mogelijk te zijn. Een verzoek om bijstand komt te vervallen na een maximum van 90 dagen, tenzij nieuwe elementen bij het ERCC worden ingediend die de noodzaak van voortgezette of aanvullende steun rechtvaardigen.”

 

„1.   Wanneer binnen de Unie een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, kan de getroffen lidstaat via het ERCC om bijstand verzoeken. Dit verzoek dient zo concreet mogelijk te zijn en ten minste informatie te bevatten over:

 

 

a)

het soort grote ramp;

b)

de geografische omvang ervan en de gebieden die potentieel worden bedreigd;

c)

de tijd en de financiële en materiële middelen die nodig zijn voor de aanpak van de gevolgen van de (dreigende) ramp.

 

 

Een verzoek om bijstand komt te vervallen na een maximum van 90 dagen, tenzij nieuwe elementen bij het ERCC worden ingediend die de noodzaak van voortgezette of aanvullende steun rechtvaardigen.”

Motivering

Als de lidstaten duidelijkere informatie verstrekken in hun verzoeken om hulp n.a.v. grote rampen, kan via het mechanisme doeltreffender, gerichter en kostenefficiënter bijstand worden geboden en kunnen de geformuleerde doelstellingen sneller worden gerealiseerd, wat van groot belang is voor de respons.

Artikel 1, lid 11 bis — nieuw

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

11)

Artikel 16, lid 3b, wordt vervangen door:

„waar mogelijk in samenwerking met het getroffen land en zo nodig met de regionale en lokale contactpunten, onmiddellijk maken van aanbevelingen op basis van de behoeften ter plaatse en van de nodige vooraf ontwikkelde plannen, doen van een verzoek aan de lidstaten om specifieke capaciteiten in te zetten en faciliteren van de coördinatie van de gevraagde bijstand;”

Motivering

Direct contact met regionale en lokale contactpunten kan de tijd die nodig is om aanbevelingen te doen verkorten en ertoe leiden dat meer gedetailleerde informatie wordt verkregen. Dit geldt met name voor grootschalige rampen, waarbij het vermogen van de nationale autoriteiten om snel te reageren beperkt is.

Artikel 1, lid 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

14)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

14)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1, onder j), wordt vervangen door:

„j)

vaststellen, beheren en in stand houden van rescEU overeenkomstig artikel 12;”

a)

Lid 1, onder j), wordt vervangen door:

„j)

vaststellen, beheren en in stand houden van rescEU overeenkomstig artikel 12;”

[…].

 

 

b)

punten n) en o) worden toegevoegd:

„n)

ondersteunen van adviesverlening en workshops voor lokale en regionale overheden en andere relevante organisaties, met het oog op de integratie van beleid/programma’s en financiële instrumenten, waarvan de uitvoering kan bijdragen aan het beperken van de gevolgen van meteorologische verschijnselen en rampen of het voorkomen daarvan.

o)

ondersteunen van stresstests en een procedure voor de certificering van de responscapaciteit die de lidstaten ter beschikking stellen van de Europese pool voor civiele bescherming.”

[…]

Motivering

Rampenpreventie kost minder dan het herstellen van de schade. Het lijkt daarom logisch ook acties op te nemen die leiden tot investeringen die het risico op rampen rechtstreeks of onrechtstreeks verkleinen of helpen de gevolgen ervan te beperken.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

is het ermee eens dat de recente grootschalige rampen duidelijk hebben gemaakt dat het Uniemechanisme voor civiele bescherming zijn grenzen kent. Het Comité beklemtoont dat het mechanisme inderdaad aan een hervorming toe is, maar dat op de eerste plaats moet worden gestreefd naar rampenbestendigheid. Door de klemtoon te leggen op rampenbestrijding, net nu het aantal rampen en de ernst ervan toenemen, gaan we voorbij aan de kern van het probleem. Op EU-niveau moeten de beginselen van rampenbestendigheid en betere wederopbouw worden opgenomen in alle EU-beleid en -fondsen. Het Comité herhaalt dat het beginsel van rampenbestendigheid de hoeksteen moet vormen van het investeringsbeleid van de EU, zodat gemeenschappen dankzij overheidsgeld in staat worden gesteld de negatieve gevolgen van rampen beter op te vangen en er geen mensenlevens op het spel worden gezet (1).

2.

Uit de Eurobarometer-enquête van mei 2017 blijkt dat er een breed draagvlak is voor EU-steun aan de coördinatie van rampenbestrijding in de lidstaten (via zijn rol op het vlak van civiele bescherming).

3.

Met het voorstel en de mededeling van de Commissie is weer een stap gezet op weg naar verdere vereenvoudiging en stroomlijning van de wetgeving.

4.

Het Comité kan zich vinden in de conclusie van de Commissie dat de klimaatverandering het risico op natuurrampen doet toenemen. Het verzoekt de EU-instellingen dan ook erop toe te zien dat de klimaatactie van de EU meer wordt toegespitst op rampenrisicovermindering en het werken aan een Europa dat beter bestand is tegen rampen via een vanuit de gemeenschap geleide, gebiedsgebonden en op multilevel governance gebaseerde aanpak.

5.

Het Comité merkt op dat de Commissie in haar voorstel sterk de nadruk legt op rampenrespons, en dat er in een aanzienlijk aantal gevallen waarin het mechanisme wordt ingezet sprake is van cyclische rampen. Er moet dan ook bij de lidstaten op worden aangedrongen dat zij de nodige preventieve maatregelen nemen om te zorgen voor voldoende nationale responscapaciteit.

6.

De voorstellen van de Commissie moeten worden afgestemd op het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering, om zo gezamenlijk optreden mogelijk te maken, de capaciteitsondersteuning te verbeteren en overlappingen te vermijden, met name wat betreft de uitwerking van nationale en lokale strategieën voor rampenrisicovermindering.

7.

Verbetering van het Uniemechanisme voor civiele bescherming is niet los te denken van de maatregelen om de gevolgen van de klimaatverandering te ondervangen. Er is behoefte aan meer synergie tussen de netwerken voor de aanpassing aan de klimaatverandering en de netwerken die zich bezighouden met rampenbestendigheid. Daarnaast is er behoefte aan meer synergie tussen het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en de „Making Cities Resilient”-campagne van het VN-Bureau voor rampenrisicovermindering.

Rol van de lokale en regionale overheden

8.

Het Comité is het ermee eens dat in het licht van de huidige trends op het gebied van rampen (zowel weergerelateerde rampen als rampen die verband houden met interne veiligheid) meer aandacht moet worden besteed aan civiele bescherming, maar wijst erop dat daarbij moet worden gekozen voor een sterkere territoriale en vanuit de gemeenschap geleide aanpak. EU-maatregelen moeten gericht zijn op coördinatie en ondersteuning van het optreden van de lidstaten en hun lokale en regionale overheden. Actie vanuit de lokale gemeenschap is de snelste en meest effectieve manier om door rampen veroorzaakte schade te beperken.

9.

De Commissie en de lidstaten moeten de lokale en regionale overheden betrekken bij de screening van de geplande investeringen in het kader van alle relevante programma’s, alsook bij de discussie over mogelijke veranderingen.

10.

Bepalingen inzake risicobeoordeling en planning van risicobeheer, zoals vereist uit hoofde van de wetgeving inzake civiele bescherming of de hoogwaterrichtlijn van de EU, moeten worden opgesteld in samenwerking met de lokale en regionale overheden. In veel gevallen beschikken de lokale en regionale overheden over meer kennis op het gebied van risico’s dan de nationale overheid. Het Comité dringt aan op een gedragscode voor de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de opstelling van dergelijke plannen. Ook onderstreept het dat de lokale, regionale en nationale bestuursniveaus goede praktijken moeten uitwisselen.

11.

Het Comité hamert nogmaals (2) op de noodzaak van een kader voor risicobeheerplannen dat kan fungeren als richtsnoer voor de lidstaten. Op die manier zou het ook gemakkelijker worden de inhoud van de plannen te vergelijken. Een EU-kader zou niet indruisen tegen het subsidiariteitsbeginsel. De lokale en regionale overheden moeten hun eigen beheerplannen kunnen opstellen, maar een EU-kader dat fungeert als leidraad zou nuttig zijn.

12.

De nationale en regionale overheden van de landen die deelnemen aan het Uniemechanisme moeten mee verantwoordelijk zijn voor het beheer van het Europese Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC).

13.

Zowel de lokale en regionale overheden als de vrijwilligers- en de gemeenschapssector moeten worden betrokken bij het nieuwe kennisnetwerk op het gebied van Europese civiele bescherming.

14.

De Commissie zou samen met de nationale, regionale en lokale overheden een strategie voor rampenparaatheid moeten ontwikkelen; het betreft dan onder meer een programma voor opleiding en training alsook de oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het Uniemechanisme, het programma voor de uitwisseling van deskundigen en de ontwikkeling van risicoscenario’s.

15.

De regionale en lokale actoren moeten terdege op de hoogte worden gebracht van het Uniemechanisme, zodat het risicobeheer niet alleen op grensoverschrijdend niveau maar ook in het kader van de samenwerking tussen de Europese, nationale, regionale en lokale overheden kan worden verbeterd.

16.

Het Comité beklemtoont het belang van nationale en subnationale voorlichtingscampagnes over het Uniemechanisme en de lokale en regionale risico’s die in de desbetreffende documenten over risicobeoordeling op lokaal en regionaal niveau in kaart worden gebracht. Dergelijke voorlichtingscampagnes moeten zich ook richten op scholen.

17.

Het Comité schaart zich achter de oproep om een nieuw Erasmusprogramma voor civiele bescherming op te zetten in overeenstemming met de regels en beginselen van Verordening (EU) nr. 1288/2013 tot oprichting van Erasmus+ (3). Een dergelijk nieuw Erasmusprogramma moet op internationale leest geschoeid worden en openstaan voor nationale én regionale en lokale vertegenwoordigers.

Financieringsmogelijkheden

18.

De Commissie, de Raad en het Parlement zouden meer inspanningen moeten doen om de samenhang met andere EU-instrumenten op het gebied van rampenrisicopreventie en -beheer te versterken. Daartoe moet niet alleen een verband worden gelegd tussen het Uniemechanisme en het beleid inzake cohesie, plattelandsontwikkeling, gezondheid en onderzoek, en worden gestreefd naar integratie van deze activiteiten in het milieubeleid, maar moet ook worden nagegaan hoe deze verbanden kunnen worden versterkt in het nieuwe meerjarig financieel kader en de regels voor het gebruik van de middelen.

19.

De Commissie zal voor de periode na 2020 bekijken of het gebruik van risicobeoordelingen en risicobeheersplannen als ex-antevoorwaarde kan worden gesteld voor zowel de cohesiefondsen als het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling. Het Comité wijst erop dat ex-antevoorwaarden die alleen zijn gebaseerd op risico-evaluatie en risicobeheersplanning niet leiden tot rampenbestendigheid. Rampenbestendigheid moet worden opgenomen in de criteria voor het gebruik van de fondsen: elk project dat door de EU wordt gefinancierd moet gericht zijn op rampenbestendigheid.

20.

Het Comité is ingenomen met de doelstelling om wetenschappelijke kennis breder te verspreiden en bij de uitwerking en uitvoering van preventiemaatregelen meer gebruik te maken van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Samenwerking met de privésector is belangrijk om te komen tot een opengegevensbeleid en te voorkomen dat commerciële belangen voorrang krijgen boven openbare veiligheid en welzijn.

21.

Gemeenschappen moeten worden aangezet tot zelfredzaamheid, omdat het vaak lang wachten is op hulp van buiten. De EU moet daarom aandacht besteden aan technische bijstand en opleiding, zodat de zelfredzaamheid van gemeenschappen kan worden verbeterd en zij beter voorbereid zijn om snel te reageren en de gevolgen van een ramp binnen de perken te houden. Specifieke opleidingen en training voor mensen die verantwoordelijk zijn voor de civiele veiligheid, zoals kopstukken uit de gemeenschap en mensen uit de sociale en medische sector, de reddingsdiensten en de brandweer, kunnen helpen de gevolgen van een ramp en het aantal dodelijke slachtoffers tijdens en in de nasleep van een crisis te beperken (4).

22.

Voor de privésector is een belangrijke rol weggelegd bij het streven naar rampenbestendigheid; ook kan deze sector ertoe bijdragen dat de wederopbouw na een ramp zo snel en doeltreffend mogelijk verloopt. Particuliere verzekeringen bijvoorbeeld zijn onmisbaar om risicogedrag te ontmoedigen, ervoor te zorgen dat mensen zich bewust worden van risico’s en de wederopbouw te bespoedigen (5).

Een speciale reserve van responsmiddelen: rescEU

23.

Voorgesteld wordt om een afzonderlijke speciale reserve van responsmiddelen — rescEU — op te zetten ter aanvulling van de responscapaciteiten van de lidstaten en versterking van het collectieve rampenresponsvermogen. Volgens het voorstel van de Commissie zal „rescEU” uitgroeien tot een belangrijk responsinstrument, met name voor grensoverschrijdend optreden. Wel betreurt het Comité dat het voorstel van de Commissie niet vergezeld gaat van een effectbeoordeling, wat ertoe heeft geleid dat de Commissie geen alternatieve opties biedt. Om ervoor te zorgen dat het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd, moeten de lidstaten de hoofdverantwoordelijkheid dragen in verband met het doel en de taak van „rescEU”; tegelijk moet de samenwerking tussen de getroffen lidstaten en de lokale en regionale overheden worden vergemakkelijkt. Om onmiddellijk en doeltreffend te kunnen reageren zijn goed opgeleide en goed uitgeruste lokale eenheden van cruciaal belang, evenals de rol van vrijwilligersgroepen op gemeenschapsniveau. De lidstaten moeten zorgen voor voldoende financiële middelen voor de responseenheden. Het Comité meent echter dat de focus met name op het streven naar rampenbestendigheid moet blijven liggen, om zo het risico op rampen te verkleinen en de schade te beperken.

24.

Het feit dat het huidige systeem vereenvoudigd wordt en er één co-financieringspercentage (75 %) komt voor aanpassings-, reparatie-, transport- en operationele kosten van de middelen die deel uitmaken van de Europese pool voor civiele bescherming is positief, evenals het besluit om de financiële last voor de deelnemende landen te verlichten door de in aanmerking komende kosten uit te breiden en het medefinancieringspercentage op te trekken tot 75 %; wel beklemtoont het Comité dat de nieuwe reserve bedoeld is ter ondersteuning maar de lidstaten niet mag ontslaan van hun verplichting om hun eigen reddingspotentieel te ontwikkelen.

25.

De voorgestelde samenstelling van rescEU omvat middelen die reeds in voldoende mate zijn toegewezen aan de vrijwillige pool; het moet daarom mogelijk blijven dat de Commissie de EU-reserve in overleg met de lidstaten opnieuw samenstelt, zodat de middelen volledig kunnen worden afgestemd op de vastgestelde capaciteitstekorten.

26.

De deelname aan rescEU van overheidsinstellingen uit de lidstaten en van de particuliere sector moet vrijwillig zijn.

Subsidiariteit en evenredigheid

27.

Ten aanzien van civiele bescherming is het de rol van de EU het optreden van haar lidstaten te ondersteunen, te coördineren en aan te vullen. De Commissie moet er op haar beurt op toezien dat de nieuwe reserve gericht is op het coördineren, ondersteunen en aanvullen van het optreden van de lidstaten; zij is niet bedoeld om de EU nieuwe middelen of bevoegdheden te geven. Door de klemtoon te leggen op het ondersteunen en verbeteren van de responscapaciteiten van de lokale gemeenschap zal het mogelijk worden doeltreffender te reageren op rampen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

Brussel, 16 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  COR 02646/2014; CDR 5035/2016.

(2)  CDR 740/2012.

(3)  2017/0309(COD) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(4)  CDR 02646/2014.

(5)  CDR 05035/2016; CDR 02646/2014.


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/46


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking))

(2018/C 361/08)

Rapporteur:

Mark WEINMEISTER (DE/EVP), staatssecretaris Europese Zaken, deelstaat Hessen

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

COM(2017) 753 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 2, nieuwe overweging vóór 1998/83 overweging 6 invoegen

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Gemeenschapsnormen zijn nodig voor essentiële en preventieve met de gezondheid verband houdende kwaliteitsparameters met betrekking tot voor menselijke consumptie bestemd water om de minimale doelstellingen voor de milieukwaliteit te bepalen die in samenhang met andere communautaire maatregelen moeten worden verwezenlijkt zodat het duurzame gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water wordt gewaarborgd en bevorderd. Met name behoren hiertoe adequate beschermende maatregelen die waarborgen dat grond- en oppervlaktewateren schoon blijven.

Motivering

Deze overweging bestaat uit delen van de geschrapte overwegingen 5 en 8. Het is van essentieel belang om de invloed te beheersen van de emissiebronnen in het milieu, uit gebieden zoals afvalwater, industrie en landbouw, die de kwaliteit van waterlichamen in verschillende mate kunnen beïnvloeden, door milieukwaliteitsnormen vast te stellen overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en het voorzorgsbeginsel. Uiteindelijk bepalend voor deze input is de mate waarin de drinkwaterkwaliteit op korte tot lange termijn moet worden gewaarborgd. Beheer van de drinkwatervoorraad op basis van een oplossing aan het eind van de keten komt om gezondheidsredenen niet in aanmerking. Voor menselijke consumptie bestemd water vergt relevante strategieën en maatregelen op diverse milieugebieden, die samenhangen met de doelstellingen in artikel 7. De gezondheidsevaluatie van de WHO-parameterwaarden is gebaseerd op een preventieve gezondheidsbenadering (zie ook de nieuwe overweging 16 — schrappen van artikel 9 van Richtlijn 98/83/EG); de toewijzing zorgt ervoor dat drinkwater gedurende een beperkte periode zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid wordt geleverd. Overigens heft het nieuwe artikel 12 deze waarborging op.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 5

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Regionaal Bureau voor Europa van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een uitvoerige evaluatie van de in Richtlijn 98/83/EG vastgestelde lijst met parameters en parameterwaarden uitgevoerd, teneinde vast te stellen of er behoefte is deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. In het licht van de resultaten van die evaluatie moet op maag-darmpathogenen en Legionella worden gecontroleerd, en moeten zes chemische parameters of parametergroepen worden toegevoegd en drie representatieve hormoonontregelende stoffen in aanmerking worden genomen met als voorzorgsmaatregel bedoelde benchmarkwaarden . Voor drie van de nieuwe parameters moeten op grond van het voorzorgsbeginsel parameterwaarden worden vastgesteld die strenger zijn dan door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorgesteld, maar wel nog steeds haalbaar zijn. Voor lood heeft de WHO opgemerkt dat de concentraties zo laag als redelijkerwijs haalbaar moeten zijn, en de waarde voor chroom wordt momenteel nog door de WHO onderzocht; daarom moet voor beide parameters een overgangsperiode van tien jaar in acht worden genomen voordat de waarden worden verstrengd.

Het Regionaal Bureau voor Europa van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een uitvoerige evaluatie van de in Richtlijn 98/83/EG vastgestelde lijst met parameters en parameterwaarden uitgevoerd, teneinde vast te stellen of er behoefte is deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. In het licht van de resultaten van die evaluatie moet op maag-darmpathogenen en Legionella worden gecontroleerd, en moeten negen chemische parameters of parametergroepen worden toegevoegd, waarvan er drie representatieve hormoonontregelende stoffen met de door de WHO aanbevolen benchmarkwaarden in aanmerking worden genomen. Voor lood heeft de WHO opgemerkt dat de concentraties zo laag als redelijkerwijs haalbaar moeten zijn, en de waarde voor chroom wordt momenteel nog door de WHO onderzocht; daarom moet voor beide parameters een overgangsperiode van tien jaar in acht worden genomen voordat de waarden worden verstrengd.

Motivering

Het Commissievoorstel bevat geen definitie van de „als voorzorgsmaatregel bedoelde benchmarkwaarden”. De Commissie stelt voorts in het voorstel, onder punt 5, de „Nadere toelichting over de wijze waarop de aanbevelingen van de WHO inzake parameters en parameterwaarden voor het voorstel in aanmerking zijn genomen”, dat er voor de drie hormoonontregelende stoffen volgens de WHO op dit moment geen aanwijzingen voor gezondheidsrisico’s zijn met betrekking tot drinkwater, en dat dit ook onwaarschijnlijk is. De vaststelling van de concentraties voor deze drie stoffen door de Commissie is niet transparant en wetenschappelijk verantwoord. Daarom wordt aangeraden — en kan in verband met de gezondheidseis (water voor menselijke consumptie) voldoende worden gerechtvaardigd — om de door de WHO voorgestelde richtwaarden als parameterwaarden op te nemen.

Wijzigingsvoorstel 3

Na overweging 5 nieuw de oude overwegingen 1998/83 13 en 16 invoegen

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De parameterwaarden berusten op de beschikbare wetenschappelijke kennis, zijn in het algemeen gebaseerd op de richtwaarden voor de drinkwaterkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie, nemen het voorzorgsbeginsel in aanmerking en bieden derhalve een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid.

Motivering

Ter wille van de duidelijkheid over de parameterwaarden moeten de oude overwegingen 13 en 16 behouden blijven. Met het oog op artikel 18 (herziening van de bijlagen) moet voor de parameterwaarden ondubbelzinnig worden vastgesteld dat is uitgegaan van de beschikbare wetenschappelijke kennis en het voorzorgsbeginsel. Dit houdt verband met het nieuwe artikel 12, lid 3. Op basis daarvan moeten de lidstaten elke niet-naleving van de parameterwaarden „automatisch” beschouwen als een potentieel gevaar voor de volksgezondheid. Zoals reeds vermeld in wijzigingsvoorstel 1, is de gezondheidsevaluatie van de WHO-parameterwaarden gebaseerd op een preventieve gezondheidsbenadering (zie ook de nieuwe overweging 16 — schrappen van artikel 9 van Richtlijn 98/83/EG) en niet op een direct potentieel gevaar. Dit is in tegenspraak met de WHO.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 9

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De gevarenbeoordeling moet zijn gericht op vermindering van het vereiste niveau van de behandeling voor de productie van voor menselijke consumptie bestemd water, bijvoorbeeld door het terugdringen van belastende factoren die zorgen voor de verontreiniging van waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt. Daartoe moeten de lidstaten gevaren en mogelijke bronnen van verontreiniging identificeren die van belang zijn voor die waterlichamen en controleren op verontreinigende stoffen die zij als relevant aanmerken, bijvoorbeeld op grond van de geïdentificeerde gevaren (bv. microplastics , nitraten , bestrijdingsmiddelen of geneesmiddelen die krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad zijn geïdentificeerd), op grond van hun natuurlijke aanwezigheid in het onttrekkingsgebied (bv. arseen) of op grond van informatie van de waterleveranciers (bv. plotselinge toename van een specifieke parameter in ruw water). Die parameters moeten als markers worden gebruikt die de bevoegde autoriteiten ertoe zetten maatregelen te nemen om de druk op de waterlichamen te verminderen, bijvoorbeeld preventieve of verzachtende maatregelen (waar nodig met inbegrip van onderzoek naar de effecten op de gezondheid), en om die waterlichamen te beschermen en de verontreinigingsbron aan te pakken, in samenwerking met de waterleveranciers en belanghebbenden.

De gevarenbeoordeling moet zijn gericht op vermindering van het vereiste niveau van de behandeling voor de productie van voor menselijke consumptie bestemd water, bijvoorbeeld door het terugdringen van belastende factoren die zorgen voor de verontreiniging van waterlichamen die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt. Daartoe moeten de lidstaten gevaren en mogelijke bronnen van verontreiniging identificeren die van belang zijn voor die waterlichamen en controleren op verontreinigende stoffen die zij als relevant aanmerken, bijvoorbeeld op grond van de geïdentificeerde gevaren (bv. microplastics (deeltjes met een hoog polymeergehalte en een afmeting tussen 1 nm en 5 mm), nitraatgehaltes, bestrijdingsmiddelen of geneesmiddelen die krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad zijn geïdentificeerd), op grond van hun natuurlijke aanwezigheid in het onttrekkingsgebied (bv. arseen) of op grond van informatie van de waterleveranciers (bv. plotselinge toename van een specifieke parameter in ruw water). Die parameters moeten als markers worden gebruikt die de bevoegde autoriteiten ertoe zetten maatregelen te nemen om de druk op de waterlichamen te verminderen, bijvoorbeeld preventieve of verzachtende maatregelen (waar nodig met inbegrip van onderzoek naar de effecten op de gezondheid), en om die waterlichamen te beschermen en de verontreinigingsbron aan te pakken, in samenwerking met de waterleveranciers en belanghebbenden. In dit verband dienen de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die lokale overheden en exploitanten van waterbedrijven ertoe aanzetten om zich te voorzien van instrumenten om de effecten van hun investeringskeuzes te verifiëren. De effecten van heffingen en de door lozingen uitgeoefende druk op de waterlichamen dienen de belangrijkste ijkpunten te zijn voor het opstellen van uniforme milieumodellen voor voorspelling en beheer, die nuttig zijn voor de beoordeling van de beste omstandigheden voor ecologische en sociaaleconomische duurzaamheid, en de beoordeling van interventies op netwerken en installaties, teneinde te zorgen voor adequate geïntegreerde waterdiensten conform de sociaaleconomische taken van de referentiegebieden.

Motivering

Microplastics zijn een belangrijke bron van verontreiniging die de lidstaten in de gaten moeten houden. De hier voorgestelde definitie wordt ook door het Zweedse agentschap voor milieubescherming gehanteerd. Voorts is het aan te raden om de term „nitraatgehaltes” te gebruiken, aangezien er chemisch gesproken alleen nitraat is, maar in dit verband de gehaltes worden bedoeld.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 11

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aan de parameterwaarden die worden gebruik om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beoordelen, moet worden voldaan op de plaats waar voor menselijke consumptie bestemd water voor de verbruiker beschikbaar is.

Aan de parameterwaarden die worden gebruik om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beoordelen, moet worden voldaan op de plaats waar voor menselijke consumptie bestemd water voor de verbruiker beschikbaar is.

De kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water kan echter door het huishoudelijk leidingnet worden beïnvloed. De WHO stelt vast dat Legionella in de Unie het grootste probleem voor de gezondheid vormt waar het watergedragen ziekteverwekkers betreft. Legionella wordt door warmwatersystemen via inademing overgedragen, bijvoorbeeld tijdens het douchen. Er is derhalve een duidelijk verband met het huishoudelijk leidingnet. Aangezien het opleggen van een eenzijdige verplichting om alle particuliere en openbare percelen op deze ziekteverwekker te controleren, tot onredelijk hoge kosten zou leiden, is een risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet derhalve beter geschikt om deze kwestie aan te pakken. Daarnaast moeten ook de mogelijke risico’s van producten en materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water, in aanmerking worden genomen in de risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet. De risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet moet daarom onder meer bestaan uit gerichte controle van prioritaire percelen, beoordeling van de risico’s die voortvloeien uit het huishoudelijk leidingnet en de daarmee samenhangende producten en materialen, en controle van de prestaties van bouwproducten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water, op basis van de prestatieverklaring overeenkomstig Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Samen met de prestatieverklaring moet ook de in de artikelen 31 en 33 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde informatie worden verstrekt. Op basis van deze beoordeling moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om er onder meer voor te zorgen dat er geschikte controle- en beheersmaatregelen (bv. in het geval van uitbraken) van kracht zijn, in lijn met de richtsnoeren van de WHO, en dat de migratie uit bouwproducten geen gevaar voor de volksgezondheid inhoudt. Onverminderd Verordening (EU) nr. 305/2011 moeten, wanneer deze maatregelen zouden leiden tot beperkingen van het vrije verkeer van producten en materialen in de Unie, deze beperkingen echter naar behoren worden gemotiveerd en strikt evenredig zijn, en mogen zij geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen.

De kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water kan echter door het huishoudelijk leidingnet worden beïnvloed. De WHO stelt vast dat Legionella in de Unie het grootste probleem voor de gezondheid vormt waar het watergedragen ziekteverwekkers betreft. Legionella wordt door warmwatersystemen via inademing overgedragen, bijvoorbeeld tijdens het douchen. Er is derhalve een duidelijk verband met het huishoudelijk leidingnet. Aangezien het opleggen van een eenzijdige verplichting om alle particuliere en openbare percelen op deze ziekteverwekker te controleren, tot onredelijk hoge kosten zou leiden, is een risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet derhalve beter geschikt om deze kwestie aan te pakken. Daarnaast moeten ook de mogelijke risico’s van producten en materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water, in aanmerking worden genomen in de risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet. De risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet moet daarom onder meer bestaan uit gerichte controle van prioritaire percelen, beoordeling van de risico’s die voortvloeien uit het huishoudelijk leidingnet en de daarmee samenhangende producten en materialen, en controle van de in het voor menselijke consumptie bestemd water door producten en materialen vrijgekomen stoffen .

Motivering

Aanbevolen wordt om de controle op stoffen uit producten en materialen die vrijkomen in voor menselijke consumptie bestemd water niet vast te leggen in een regeling in Verordening (EU) nr. 305/2011 (de bouwproductenverordening). Het vastleggen van parametercriteria en -waarden voor materiaalmigratie naar drinkwater uit bouwproducten zijn gezondheidsrelevante eisen en volgens de bouwproductenverordening zijn er momenteel geen geharmoniseerde normen — alleen op basis van een aankondiging — voor testcriteria en de prestatie-inhoud voor gezondheidsrelevante eisen. Prestatieverklaringen voor categorieën en klassen kunnen juist voor fabrikanten niet worden opgesteld en aangetoond. Bovendien valt het in het kader van een mogelijke CE-markering dan wel voor in de handel gebrachte bouwproducten met een CE-markering niet na te gaan of de prestatieverklaring (bv. via mechanische sterkte) geen gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert ten gevolge van materiaalmigratie in drinkwater. Naast bouwproducten kunnen ook andere stoffen uit materialen in het water vrijkomen. De bouwproductenverordening is dus slechts in beperkte mate geschikt en alle materialen moeten worden getest en gereguleerd. Gecontroleerde informatie over de migratie van productgerelateerd materiaal naar drinkwater is echter beschikbaar via het geharmoniseerde systeem van vier lidstaten (4MS), dat een geteste en aangemelde basis biedt voor de invoering van een uniform Europees test- en beoordelingssysteem voor materialen en producten die met drinkwater in contact komen. Er moet naar worden gestreefd om deze hygiënevoorschriften en, in dit verband, andere directe vereisten in de toekomst in de EU-drinkwaterrichtlijn op te nemen. Aan het 4MS-initiatief nemen naast Duitsland Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk deel. Zie ook de wijzigingsvoorstellen 13 en 14 bij artikel 10, lid 1, onder c).

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 12

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De bepalingen van Richtlijn 98/83/EG inzake de waarborging van de kwaliteit van behandeling, installatie en materialen zijn er niet in geslaagd belemmeringen voor de interne markt aan te pakken waar het het vrije verkeer van bouwproducten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water betreft. Er zijn nog steeds nationale goedkeuringsregelingen voor producten van kracht, met regels die van de ene lidstaat tot de andere verschillen. Hierdoor is het moeilijk en duur voor de fabrikanten om hun producten in de hele EU op de markt te brengen. De opheffing van technische belemmeringen kan alleen doeltreffend worden verwezenlijkt door geharmoniseerde technische specificaties voor bouwproducten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water vast te stellen in het kader van Verordening (EU) nr. 305/2011. Die verordening voorziet in de ontwikkeling van Europese normen voor het harmoniseren van beoordelingsmethoden voor bouwproducten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water en in het vaststellen van drempelniveaus en klassen met betrekking tot het prestatieniveau van een essentieel kenmerk. Daartoe is in het werkprogramma 2017 voor normalisatie een normalisatieverzoek opgenomen waarin specifiek wordt verzocht om normalisatiewerkzaamheden op het gebied van hygiëne en veiligheid voor producten en materialen die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water in het kader van Verordening (EU) nr. 305/2011, en uiterlijk in 2018 moet een norm hieromtrent zijn uitgevaardigd. De bekendmaking van deze geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie zal zorgen voor rationele besluitvorming bij het in de handel brengen of op de markt aanbieden van veilige bouwproducten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water. Bijgevolg moeten de bepalingen inzake installaties en materiaal die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water worden geschrapt, deels worden vervangen door bepalingen inzake de risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet, en worden aangevuld met de desbetreffende geharmoniseerde normen in het kader van Verordening (EU) nr. 305/2011.

 

Motivering

Gezien de ontbrekende harmonisatie van de fundamentele eisen aan hygiëne en gezondheid in Verordening (EU) nr. 305/2011 (bijlage I, punt 3, onder e), voor producten met betrekking tot product- en beproevingsnormen en dus geharmoniseerde prestatiegegevens voor stoffen die in voor menselijk gebruik bestemd water vrijkomen, zijn er genoeg argumenten om van een regeling in Verordening EU nr. 305/2011 af te zien om gevaren voor de volksgezondheid te voorkomen (zie ook artikel 10, lid 1, onder c)). In het verleden is al eens een poging tot standaardisatie mislukt. Als oplossing wordt aanbevolen om directe eisen inzake hygiëne in de EU-drinkwaterrichtlijn te regelen. Zie ook de wijzigingsvoorstellen 13 en 14 bij artikel 10, lid 1, onder c).

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 15

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De betrokken lidstaten moeten in geval van niet-naleving van de normen van deze richtlijn onmiddellijk een onderzoek naar de oorzaak instellen en ervoor zorgen dat zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen worden getroffen om de waterkwaliteit te herstellen. In gevallen waarin de watervoorziening een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormt, moet de levering van dergelijk water worden verboden of het gebruik ervan worden ingeperkt. Daarnaast is het belangrijk om te verduidelijken dat niet-naleving van de minimumvereisten voor de waarden die betrekking hebben op microbiologische en chemische parameters, door de lidstaten automatisch als een potentieel gevaar voor de volksgezondheid moet worden beschouwd. In gevallen waarin maatregelen voor het herstel van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water noodzakelijk zijn, moet overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het Verdrag voorrang worden gegeven aan maatregelen die het probleem bij de bron oplossen.

De betrokken lidstaten moeten in geval van niet-naleving van de normen van deze richtlijn onmiddellijk een onderzoek naar de oorzaak instellen en ervoor zorgen dat zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen worden getroffen om de waterkwaliteit te herstellen. In gevallen waarin de watervoorziening een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormt, moet de levering van dergelijk water worden verboden of het gebruik ervan worden ingeperkt. Daarnaast is het belangrijk om te verduidelijken dat niet-naleving van de minimumvereisten voor de waarden die betrekking hebben op microbiologische en chemische parameters, door de lidstaten per geval als een mogelijk potentieel gevaar voor de volksgezondheid kan worden beschouwd. In gevallen waarin maatregelen voor het herstel van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water noodzakelijk zijn, moet overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het Verdrag voorrang worden gegeven aan maatregelen die het probleem bij de bron oplossen.

Motivering

Het is niet aan te bevelen om overschrijdingen van parameterwaarden automatisch te beschouwen als een potentieel risico voor de volksgezondheid. Want zoals reeds bij wijzigingsvoorstel 1 is opgemerkt, is de gezondheidsevaluatie van de WHO-parameterwaarden gebaseerd op een preventieve gezondheidsbenadering (zie ook de nieuwe overweging 16 — schrappen van artikel 9 van Richtlijn 98/83/EG) en niet op een direct potentieel gevaar, hetgeen als een tegenstrijdigheid moet worden beschouwd. Anderzijds leidt dit tot een problematische communicatie met de consument, meer angst en verlies van vertrouwen. Dit kan in de toekomst tot een hoger verbruik van gebotteld water leiden. Dit zou in strijd zijn met de doelstelling van het voorstel voor een richtlijn. Voorgesteld wordt om het geschrapte artikel 9, „Afwijkingen”, van Richtlijn 98/83/EG opnieuw op te nemen.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 2, leden 3, 4, 5, 6 en 9

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   „waterleverancier”: een entiteit die gemiddeld per dag ten minste 10 m3 voor menselijke consumptie bestemd water levert;

3.   „waterleverancier”: een zelfstandige entiteit die gemiddeld per dag ten minste 10 m3 voor menselijke consumptie bestemd water levert;

4.   „kleine waterleverancier”: een waterleverancier die per dag minder dan 500 m3 levert of die minder dan 5 000 mensen bedient;

4.   „kleine waterleverancier”: een zelfstandige waterleverancier die per dag minder dan 500 m3 levert of die minder dan 5 000 mensen bedient;

5.   „ grote waterleverancier”: een waterleverancier die per dag ten minste 500 m3 levert of die ten minste 5 000 mensen bedient;

5.   „ middelgrote waterleverancier”: een zelfstandige waterleverancier die per dag ten minste 500 m3 levert of die ten minste 50 000 en ten hoogste 500 000 mensen bedient;

6.    „zeer grote waterleverancier”: een waterleverancier die per dag ten minste 5 000  m3 levert of die ten minste 50 000 mensen bedient;

6.     „grote waterleverancier”: een zelfstandige waterleverancier die per dag ten minste 1 250  m3 levert of die ten minste 500 000 en ten hoogste 1 500 000 mensen bedient;

7.    „prioritaire percelen”: grote percelen met veel gebruikers die aan watergerelateerde risico’s blootgesteld zouden kunnen worden, waaronder ziekenhuizen, zorginstellingen, gebouwen met overnachtingsfaciliteiten, strafinrichtingen en kampeerterreinen, zoals door de lidstaten aangewezen;

7.    „zeer grote waterleverancier”: een zelfstandige waterleverancier die per dag ten minste 5 000  m3 levert of die ten minste 1 500 000 mensen bedient;

8.    „kwetsbare en gemarginaliseerde groepen”: mensen die ten gevolge van discriminatie of een gebrek aan toegang tot rechten, hulpbronnen of kansen zijn uitgesloten uit de samenleving, en die vergeleken met de rest van de samenleving sterker zijn blootgesteld aan een reeks potentiële risico’s, waaronder risico’s die betrekking hebben op hun gezondheid, veiligheid, gebrek aan opleiding en betrokkenheid bij schadelijke praktijken.

8.    „prioritaire percelen”: grote percelen met veel gebruikers die aan watergerelateerde risico’s blootgesteld zouden kunnen worden, waaronder ziekenhuizen, zorginstellingen, gebouwen met overnachtingsfaciliteiten, strafinrichtingen en kampeerterreinen, zoals door de lidstaten aangewezen;

 

9.    „kwetsbare en gemarginaliseerde groepen”: mensen die ten gevolge van discriminatie of een gebrek aan toegang tot rechten, hulpbronnen of kansen zijn uitgesloten uit de samenleving, en die vergeleken met de rest van de samenleving sterker zijn blootgesteld aan een reeks potentiële risico’s, waaronder risico’s die betrekking hebben op hun gezondheid, veiligheid, gebrek aan opleiding en betrokkenheid bij schadelijke praktijken;

 

10.     voor menselijke consumptie bestemd water dat afkomstig is van een afzonderlijke voorziening die gemiddeld minder dan 10 m3 per dag levert of waarvan minder dan 50 personen gebruikmaken, tenzij het water wordt geleverd in het kader van een commerciële of openbare activiteit.

Motivering

Er moet een tussencategorie van grote beheerders worden ingevoerd die 500 000 à 1 500 000 personen van water voorziet. De leden 3 tot en met 6 dienen betrekking te hebben op waterleveranciers die zelfstandige en dus te onderscheiden leveranciers vormen. Het gaat hier immers niet om verspreide, niet samenhangende installaties van een leverancier. Aangezien in artikel 3, lid 2, onder b), leveringsinstallaties worden omschreven met minder dan 10 m3 per dag of met minder dan 50 afnemers, vereist de volledigheid dat deze definitie in artikel 2 wordt opgenomen.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 5, lid 1

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten stellen voor de in bijlage I vermelde parameters de waarden vast die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemd water, die niet minder streng zijn dan de in die bijlage vermelde waarden.

De lidstaten stellen voor de in bijlage I vermelde parameters de waarden vast die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemd water, die niet minder streng zijn dan de in die bijlage vermelde waarden.

 

Voor de in bijlage I, deel C vermelde indicatorparameters geldt dat de waarden, louter als indicatieve referentie, slechts voor de naleving van de verplichtingen van artikel 12 kunnen worden gebruikt.

Motivering

De in bijlage I, deel C, bij Richtlijn 98/83/EG vermelde indicatorparameters zijn in het richtlijnvoorstel geschrapt omdat zij voor de volksgezondheid niet relevant zouden zijn. Geur en smaak moeten echter gezien worden als hygiënische eisen voor de kwaliteit van het water en hebben een effect op de acceptatie van drinkgedrag.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 7, lid 1

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zorgen ervoor dat op de levering, behandeling en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water een op risico’s gebaseerde benadering wordt toegepast, die uit de volgende elementen bestaat:

De lidstaten zorgen ervoor dat op de levering, behandeling en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water een passende, evenredige en lokaal relevante, op risico’s gebaseerde benadering wordt toegepast, overeenkomstig de richtsnoeren van de WHO voor de kwaliteit van drinkwater en de norm EN 15975-2, die uit de volgende elementen bestaat:

a)

een gevarenbeoordeling van waterlichamen die worden gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water, overeenkomstig artikel 8;

a)

een gevarenbeoordeling van waterlichamen die worden gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water, overeenkomstig artikel 8;

b)

een door de waterleveranciers uitgevoerde leveringsrisicobeoordeling met het oog op de controle van de kwaliteit van het door hen geleverde water, overeenkomstig artikel 9 en bijlage II, deel C;

b)

een door de waterleveranciers uitgevoerde leveringsrisicobeoordeling met het oog op de controle van de kwaliteit van het door hen geleverde water, overeenkomstig artikel 9 en bijlage II, deel C;

c)

een risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet, overeenkomstig artikel 10.

c)

een risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet, overeenkomstig artikel 10.

 

De lidstaten zorgen voor een duidelijke en evenwichtige toewijzing van de verantwoordelijkheden voor de gevaren- en risicobeoordeling in verband met waterleveringsbedrijven, rekening houdende met de nationale institutionele rechtskaders en het subsidiariteitsbeginsel.

Motivering

Om ervoor te zorgen dat een risicogebaseerde aanpak wordt toegepast conform erkende internationale procedures moet informatie beschikbaar zijn over de normen die eraan ten grondslag moeten worden gelegd: de WHO-richtsnoeren met het concept van het waterveiligheidsplan („water safety plan”) en de norm EN 15975-2 (Veiligheid van de drinkwatervoorziening — Richtsnoeren voor risico- en crisisbeheer).

Evenredigheid moet het uitgangspunt zijn voor de risicogebaseerde benadering. De parameters moeten adequaat en lokaal relevant zijn vanwege de extra economische en technische kosten. Het is niet bewezen dat de voorgestelde lijst met frequenties en parameters zal leiden tot een betere bescherming van de gezondheid.

De Europese Commissie introduceert risicoanalyses van waterwingebieden, drinkwaterproductie en -distributie en eigen installaties, waarbij de lidstaten deze zelf in kunnen vullen. De verdeling van verantwoordelijkheden moet verder worden verduidelijkt, met name wat betreft de rol van de drinkwaterbedrijven.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 8, lid 1, onder d), punt iv)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

lijsten van overige relevante verontreinigende stoffen, zoals microplastics , of stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, zoals door de lidstaten opgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG uitgevoerde beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten en de overeenkomstig bijlage II, punt 1.4, bij die richtlijn verzamelde informatie over significante belastingen.

lijsten van overige relevante verontreinigende stoffen , bijv. microplastics (deeltjes met een hoog polymeergehalte en een afmeting tussen 1 nm en 5 mm) of stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, zoals door de lidstaten opgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/60/EG uitgevoerde beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten en de overeenkomstig bijlage II, punt 1.4, bij die richtlijn verzamelde informatie over significante belastingen.

Motivering

Microplastics zijn een belangrijke bron van verontreiniging die de lidstaten in de gaten moeten houden. De hier voorgestelde definitie wordt ook door het Zweedse agentschap voor milieubescherming gehanteerd.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 8, lid 4

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In gevallen waarin wordt toegestaan dat een waterleverancier de controlefrequentie verlaagd, zoals bedoeld in lid 2, onder b), blijven de lidstaten regelmatig controleren op die parameters in het door de gevarenbeoordeling bestreken waterlichaam.

In gevallen waarin wordt toegestaan dat een waterleverancier de controlefrequentie verlaagd, zoals bedoeld in lid 3, onder b), blijven de lidstaten regelmatig controleren op die parameters in het door de gevarenbeoordeling bestreken waterlichaam.

Motivering

Verduidelijking van de verwijzing; betreft de toelichting in lid 3, sub b.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 10, lid 1, onder c)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

verificatie of de prestaties van bouwproducten die in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water adequaat zijn ten opzichte van de essentiële kenmerken in verband met de in bijlage I, punt 3, onder e), bij Verordening (EU) nr. 305/2011 gespecificeerde fundamentele eis voor bouwwerken.

 

Motivering

De ontbrekende harmonisatie van de fundamentele eisen aan hygiëne en gezondheid in Verordening (EU) nr. 305/2011 (bijlage I, punt 3, onder e), voor producten met betrekking tot product- en beproevingsnormen en dus geharmoniseerde prestatiegegevens voor stoffen die in voor menselijk gebruik bestemd water vrijkomen, kan immers niet als argument worden aangevoerd om gevaren voor de volksgezondheid te voorkomen. Zie ook de wijzigingsvoorstellen 5 en 6.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 10, lid 2, onder c)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

nemen zij, in samenwerking met de waterleveranciers, andere maatregelen, zoals de toepassing van adequate conditioneringstechnieken, om de aard of de eigenschappen van het water voor de levering zodanig te veranderen dat het risico op niet-naleving van de parameterwaarden na de levering, wordt weggenomen of verkleind;

 

Motivering

Deze maatregel, waarbij leveranciers water voor de levering aan huishoudelijke installaties zo aanpassen dat het geschikt is om aan de parameterwaarden van bijlage I, deel C, te voldoen, is niet haalbaar. Veeleer moeten huishoudelijke installaties technisch en materieel zodanig worden ontworpen en gebruikt dat zij voldoen aan de in bijlage I, deel C, beschreven parameterwaarden.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 10, lid 2, onder d)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

informeren en adviseren zij de consumenten naar behoren over de voorwaarden voor consumptie en gebruik van het water en over mogelijke maatregelen om te voorkomen dat het risico zich opnieuw voordoet;

informeren en adviseren zij de consumenten naar behoren over de voorwaarden voor consumptie en gebruik van het water en over mogelijke maatregelen om te voorkomen dat het risico op niet-naleving zich opnieuw voordoet;

Motivering

Verduidelijking van het risico.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 12, lid 3

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Ongeacht of al dan niet aan de parameterwaarden wordt voldaan, zorgen de lidstaten ervoor dat de levering van voor menselijke consumptie bestemd water dat gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid, wordt verboden of dat het gebruik ervan wordt ingeperkt en dat alle andere herstelmaatregelen worden genomen die nodig zijn om de volksgezondheid te beschermen.

Ongeacht of al dan niet aan de parameterwaarden wordt voldaan, zorgen de lidstaten ervoor dat de levering van voor menselijke consumptie bestemd water dat gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid, wordt verboden of dat het gebruik ervan wordt ingeperkt en dat alle andere herstelmaatregelen worden genomen die nodig zijn om de volksgezondheid te beschermen.

De lidstaten beschouwen elk geval van niet-naleving van de in bijlage I, delen A en B, vastgestelde minimumvereisten voor de parameterwaarden als een potentieel gevaar voor de volksgezondheid.

 

Motivering

Elke niet-naleving van de minimumvereisten voor de parameterwaarde automatisch beschouwen als een potentieel gevaar voor de volksgezondheid, zoals één colibacterie, troebelingsgraad of een overschrijding van een chemische parameter met 10 %, is overregulering. Enerzijds is de gezondheidsevaluatie van de WHO-parameterwaarden gebaseerd op een preventieve gezondheidsbenadering (zie ook de nieuwe overweging 16 — schrappen van artikel 9 van Richtlijn 98/83/EG) en niet op een direct potentieel gevaar. Dit is in tegenspraak met de WHO. Anderzijds zijn o.a. colibacteriën en ook de troebelingsgraad indicatoren van mogelijke verontreiniging met bezinksel. Er zij op gewezen dat het niet naleven van parameterwaarden afhankelijk is van de informatieverstrekking aan de consumenten. Dit leidt bij hen waarschijnlijk tot onzekerheid, angst en verlies van vertrouwen in het drinkwater en kan de consumptie van gebotteld water doen toenemen. Dit staat haaks op de uitgangspunten van de richtlijn. Tegelijk moet bedacht worden dat in het concrete geval niet altijd direct maatregelen genomen kunnen worden, bijvoorbeeld vanwege technische omstandigheden. (Zie wijzigingsvoorstel 17, om artikel 9, „Afwijkingen”, van Richtlijn 98/83/EG opnieuw op te nemen).

Wijzigingsvoorstel 17

Nieuw artikel „Afwijkingen” na artikel 12

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Artikel xx — Afwijkingen (artikel 9 van Richtlijn 98/83/EG)

1.     De lidstaten kunnen tot een door hen vast te stellen maximumwaarde voorzien in afwijkingen van de parameterwaarden van bijlage I, deel B, of die welke zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 2, indien de afwijking geen gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid en de levering van voor menselijke consumptie bestemd water in het betrokken gebied op geen enkele andere redelijke manier kan worden verzekerd.

 

Afwijkingen moeten worden gebonden aan een zo kort mogelijke termijn die niet langer mag zijn dan drie jaar. Aan het einde van deze termijn wordt een evaluatie gemaakt om na te gaan of de situatie voldoende verbeterd is. lidstaten die een tweede maal een afwijking willen toestaan, zenden de evaluatie en de redenen waarop hun besluit omtrent die afwijking is gebaseerd, toe aan de Commissie. Deze tweede afwijking geldt voor maximaal drie jaar.

 

2.     In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken om een derde afwijking van maximaal drie jaar. De Commissie neemt binnen drie maanden een besluit over een dergelijk verzoek.

 

3.     Bij een besluit omtrent een afwijking overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt gespecificeerd:

 

a)

de reden van de afwijking;

 

b)

de parameter waarop het besluit omtrent de afwijking betrekking heeft, voorgaande relevante controleresultaten die met deze parameter verband houden en de maximaal toelaatbare waarde ingevolge het besluit omtrent de afwijking;

 

c)

het geografisch gebied, de hoeveelheid geleverd water per dag, de betrokken bevolkingsgroep en of de afwijking al dan niet gevolgen heeft voor enig betrokken levensmiddelenbedrijf;

 

d)

een passend controleschema met, zo nodig, een verhoogde controlefrequentie;

 

e)

een samenvatting van het plan voor de noodzakelijke herstelmaatregelen, met inbegrip van een tijdschema voor het werk, een raming van de kosten en voorzieningen voor de evaluatie;

 

f)

de vereiste duur van de afwijking.

 

4.     Indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de overschrijding van de parameterwaarde onbeduidend is en indien herstelmaatregelen overeenkomstig artikel 12, lid 2, het probleem binnen maximaal 30 dagen kunnen oplossen, zijn de vereisten van lid 3 niet van toepassing.

In dat geval stellen de bevoegde autoriteiten of andere betrokken instanties alleen de maximaal toelaatbare parameterwaarde vast en de tijd waarin het probleem moet worden opgelost.

 

5.     Lid 4 kan niet langer worden toegepast wanneer dezelfde parameterwaarde voor een bepaalde waterlevering in de voorafgaande twaalf maanden in totaal meer dan 30 dagen is overschreden.

 

6.     De lidstaten die van de in dit artikel bedoelde afwijkingsmogelijkheden gebruikmaken, zorgen ervoor dat de betrokken bevolking zo spoedig mogelijk naar behoren over het besluit omtrent de afwijking en de daaraan verbonden voorwaarden wordt geïnformeerd. Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat specifieke bevolkingsgroepen waarvoor de afwijking een speciaal risico kan opleveren zo nodig advies wordt verstrekt.

Behoudens andersluidend besluit van de bevoegde autoriteiten, zijn deze verplichtingen niet van toepassing in de in lid 4 vermelde omstandigheden.

 

7.     Met uitzondering van afwijkingen krachtens lid 4 stellen de lidstaten de Commissie binnen twee maanden in kennis van afwijkingen die betrekking hebben op een waterlevering van gemiddeld meer dan 500 m3 per dag of aan meer dan 5 000 personen; daarbij verstrekken zij de in lid 3 genoemde gegevens.

 

8.     De bepalingen van dit artikel hebben geen betrekking op voor menselijke consumptie bestemd water dat in flessen of verpakkingen te koop wordt aangeboden.

Motivering

Indien niet-naleving van de parameterwaarde geen potentieel gevaar voor de gezondheid oplevert, wordt aanbevolen de bestaande regeling in artikel 9 (afwijkingen) van Richtlijn 98/83/EG opnieuw op te nemen. Niet elke niet-naleving is immers een direct gevaar voor de volksgezondheid, en de gezondheidsevaluatie van de WHO-parameterwaarden is gebaseerd op een preventieve gezondheidsbenadering (zie ook de nieuwe overweging 16 — schrappen van artikel 9 van Richtlijn 98/83/EG).

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 13

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water

Toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water

1.   Onverminderd artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG nemen de lidstaten alle nodige maatregelen ter verbetering van de toegang voor iedereen tot voor menselijke consumptie bestemd water en ter bevordering van het gebruik ervan op hun grondgebied. Deze omvatten alle hieronder genoemde maatregelen:

1.   Onverminderd artikel 9 van Richtlijn 2000/60/EG nemen de lidstaten alle nodige maatregelen ter verbetering van de toegang voor iedereen tot voor menselijke consumptie bestemd water en ter bevordering van het gebruik ervan op hun grondgebied. Met inachtneming van de afgelegen ligging van plattelands- en eilandgemeenschappen omvatten deze alle hieronder genoemde maatregelen:

a)

de identificatie van personen die geen toegang hebben tot voor menselijke consumptie bestemd water en de redenen waarom zij geen toegang hebben (zoals het behoren tot een kwetsbare en gemarginaliseerde groep), het beoordelen van de mogelijkheden om de toegang voor deze mensen te verbeteren en de informatieverstrekking aan deze mensen over de mogelijkheden om te worden aangesloten op het distributienet of over alternatieve manieren om toegang tot dat water te krijgen;

a)

de identificatie van personen die geen toegang hebben tot voor menselijke consumptie bestemd water en de redenen waarom zij geen toegang hebben (zoals het behoren tot een kwetsbare en gemarginaliseerde groep), het beoordelen van de mogelijkheden om de toegang voor deze mensen te verbeteren en de informatieverstrekking aan deze mensen over de mogelijkheden om te worden aangesloten op het distributienet of over alternatieve manieren om toegang tot dat water te krijgen;

b)

het opzetten en onderhouden van apparatuur buiten en binnen voor vrije toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water in openbare ruimten;

b)

het opzetten en onderhouden van apparatuur buiten en binnen voor vrije toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water in openbare ruimten , waarbij wordt voorzien in de installatie van specifieke apparatuur om verspilling te vermijden ;

c)

het stimuleren van het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water door:

c)

het stimuleren van het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water door:

 

i)

campagnes te lanceren om burgers te informeren over de kwaliteit van dat water;

 

i)

campagnes te lanceren om burgers te informeren over de kwaliteit van dat water;

 

ii)

de verstrekking van dat water in openbare en overheidsgebouwen aan te moedigen;

 

ii)

de verstrekking van dat water in openbare en overheidsgebouwen aan te moedigen;

 

iii)

de gratis verstrekking van dat water door restaurants, kantines en cateringdiensten aan te moedigen.

 

iii)

de gratis verstrekking van dat water door restaurants, kantines en cateringdiensten aan te moedigen.

2.   Op basis van de uit hoofde van lid 1, onder a), verzamelde informatie nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen te waarborgen.

2.   Op basis van de uit hoofde van lid 1, onder a), verzamelde informatie dienen de lidstaten samen met de betrokken lokale en regionale overheden alle nodige maatregelen te beoordelen om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen te waarborgen.

 

Er moet met name voor worden gezorgd dat de lokale autoriteiten invloed kunnen uitoefenen op de maatregelen ter waarborging van de toegang tot water. Het moet ook mogelijk zijn om particuliere waterbronnen te gebruiken, op voorwaarde dat deze worden gecontroleerd en aan de kwaliteitseisen voldoen.

Indien die groepen geen toegang hebben tot voor menselijke consumptie bestemd water, informeren de lidstaten hen onverwijld over de kwaliteit van het water dat zij gebruiken en over alle maatregelen die genomen kunnen worden om schadelijke effecten voor de volksgezondheid ten gevolge van eventuele verontreiniging van dat water te voorkomen.

Indien die groepen geen toegang hebben tot voor menselijke consumptie bestemd water, informeren de lidstaten hen onverwijld over de kwaliteit van het water dat zij gebruiken en over alle maatregelen die genomen kunnen worden om schadelijke effecten voor de volksgezondheid ten gevolge van eventuele verontreiniging van dat water te voorkomen.

Motivering

De toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water behoort tot de basisvoorzieningen. In veel lidstaten zijn gemeenten wettelijk bevoegd om de bevolking van voldoende drinkwater te voorzien. Zijn de kwaliteit van het drinkwater en de toegang ertoe in het geding, dan moet het de lidstaten vrijstaan om dit probleem op eigen initiatief te onderzoeken. Er moet echter wel samen met bepaalde lokale en regionale overheden worden gekeken naar andere belemmeringen waar zij mee te maken hebben en naar de financiële implicaties daarvan, zodat kwetsbare groepen een even goede toegang tot water krijgen als anderen.

Wijzigingsvoorstel 19

Bijlage I, deel B — Parameters: pesticiden — opmerkingen

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Onder pesticiden worden verstaan:

organische insecticiden;

organische herbiciden;

organische fungiciden;

organische nematociden;

organische acariciden;

organische algiciden;

organische rodenticiden;

organische slimiciden;

soortgelijke producten (onder meer groeiregulators)

en de relevante metabolieten daarvan zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 32, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Onder pesticiden worden verstaan:

organische insecticiden;

organische herbiciden;

organische fungiciden;

organische nematociden;

organische acariciden;

organische algiciden;

organische rodenticiden;

organische slimiciden;

soortgelijke producten (onder meer groeiregulators)

en de relevante metabolieten daarvan zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 32, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

De parameterwaarde geldt voor elk afzonderlijk pesticide.

De parameterwaarde geldt voor elk afzonderlijk pesticide.

Motivering

Niet van toepassing op de Nederlandse versie. [Noot van de vertaler: de voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de Nederlandse versie.]

Wijzigingsvoorstel 20

Nieuwe BIJLAGE I, deel D

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Deel D: Indicatorparameters

[Tabel uit bijlage I, deel C van Richtlijn 98/83/EG invoegen]

Motivering

De in bijlage I, deel C, bij Richtlijn 98/83/EG vermelde indicatorparameters zijn in het richtlijnvoorstel geschrapt omdat zij voor de volksgezondheid niet relevant zouden zijn. Geur en smaak moeten echter gezien worden als hygiënische eisen voor de kwaliteit van het water en hebben een effect op de acceptatie van drinkgedrag. Andere indicatorparameters betreffen specifiek de installaties en zijn technisch van aard; zo zijn o.a. ijzer, mangaan, troebelingsgraad vereist ten aanzien van de mate van roestvorming, alsook de TOC- en pH-waarde in verband met het gebruik van desinfectiemiddelen. Aanbevolen wordt om de indicatorparameters als tabel weer in bijlage I, deel D, op te nemen. Bijgevolg zouden in bijlage III, deel B, tabel 1, betreffende de prestatiekenmerken, ook de indicatorparameters gewijzigd kunnen worden.

Wijzigingsvoorstel 21

Wijzigingsvoorstel m.b.t. Commissiedocument COM(2017) 753 final

Artikel 14

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voorlichting van het publiek

Voorlichting van het publiek

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat passende en actuele informatie over de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water online ter beschikking staat van alle personen aan wie dat water wordt geleverd, overeenkomstig bijlage IV.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat passende en actuele informatie over de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water online ter beschikking staat van alle personen aan wie dat water wordt geleverd, overeenkomstig bijlage IV.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle personen aan wie dat water wordt geleverd, regelmatig en ten minste eenmaal per jaar en in de meest geschikte vorm (bijvoorbeeld op hun factuur of door middel van slimme applicaties), zonder dat zij daarom hoeven te vragen, de volgende informatie ontvangen:

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle personen aan wie dat water wordt geleverd, regelmatig en ten minste eenmaal per jaar en in de meest geschikte vorm (bijvoorbeeld op hun factuur of door middel van slimme applicaties), zonder dat zij daarom hoeven te vragen, de volgende informatie ontvangen:

a)

informatie over de kostenstructuur van het berekende tarief per kubieke meter voor menselijke consumptie bestemd water, met inbegrip van vaste en variabele kosten , waarbij ten minste vermelding gemaakt wordt van de kosten in verband met de volgende elementen:

i)

de door de waterleveranciers genomen maatregelen met het oog op de gevarenbeoordeling uit hoofde van artikel 8, lid 5;

ii)

de behandeling en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water;

iii)

de verzameling en behandeling van afvalwater;

iv)

maatregelen genomen uit hoofde van artikel 13, indien de waterleveranciers dergelijke maatregelen hebben genomen;

a)

informatie over de kostenstructuur van het berekende tarief per kubieke meter voor menselijke consumptie bestemd water, met inbegrip van vaste en variabele kosten;

b)

de prijs per liter en per kubieke meter van het voor menselijke consumptie bestemde water;

b)

de prijs per liter en per kubieke meter van het voor menselijke consumptie bestemde water;

c)

de door het huishouden verbruikte hoeveelheid, ten minste per jaar of per factureringsperiode, samen met de jaarlijkse tendens in het verbruik;

c)

de door het huishouden verbruikte hoeveelheid, ten minste per jaar of per factureringsperiode, samen met de jaarlijkse tendens in het verbruik;

d)

vergelijking van het jaarlijkse waterverbruik van het huishouden met een gemiddeld verbruik voor een huishouden in dezelfde categorie;

d)

vergelijking van het jaarlijkse waterverbruik van het huishouden met een gemiddeld verbruik voor een huishouden in dezelfde categorie;

e)

een link naar de website die de in bijlage IV vermelde informatie bevat.

e)

een link naar de website die de in bijlage IV vermelde informatie bevat.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin het formaat voor, en de modaliteiten voor de presentatie van, de uit hoofde van de eerste alinea te verstrekken informatie wordt gespecificeerd. Die uitvoeringsmaatregelen worden volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin het formaat voor, en de modaliteiten voor de presentatie van, de uit hoofde van de eerste alinea te verstrekken informatie wordt gespecificeerd. Die uitvoeringsmaatregelen worden volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De leden 1 en 2 laten de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG onverlet.

3.   De leden 1 en 2 laten de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG onverlet.

Motivering

De voorschriften van artikel 14 gaan te ver. Consumenteninformatie moet gericht zijn op de kwaliteit van water dat bedoeld is voor menselijke consumptie. Informatie die geen betrekking heeft op de kwaliteit van het drinkwater (afvalwater, vertrouwelijke informatie over het zuiveringsproces enz.) hoeft niet te worden gemeld.

Wijzigingsvoorstel 22

Wijzigingsvoorstel m.b.t. Commissiedocument COM(2017) 753 final

Bijlage IV

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

INFORMATIE VOOR HET PUBLIEK DIE ONLINE MOET WORDEN AANGEBODEN

INFORMATIE VOOR HET PUBLIEK DIE ONLINE MOET WORDEN AANGEBODEN

De volgende informatie wordt online ter beschikking gesteld van consumenten, op een gebruikersvriendelijke en op consumenten toegesneden wijze:

De volgende informatie wordt online ter beschikking gesteld van consumenten, op een gebruikersvriendelijke en op consumenten toegesneden wijze:

(1)

identificatie van de desbetreffende waterleverancier;

(1)

identificatie van de desbetreffende waterleverancier;

(2)

de recentste controleresultaten voor de in de lijsten in bijlage I, delen A en B, opgenomen parameters, met inbegrip van de frequentie en locatie van bemonsteringspunten, voor zover relevant voor het gebied dat van belang is voor de persoon aan wie het water wordt geleverd, samen met de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden. De controleresultaten mogen niet ouder zijn dan:

(2)

de recentste controleresultaten voor de in de lijsten in bijlage I, delen A en B, opgenomen parameters, met inbegrip van de frequentie en locatie van bemonsteringspunten, voor zover relevant voor het gebied dat van belang is voor de persoon aan wie het water wordt geleverd, samen met de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden. De controleresultaten mogen niet ouder zijn dan:

 

a)

één maand, voor zeer grote waterleveranciers;

 

a)

één maand, voor zeer grote waterleveranciers;

 

b)

zes maanden, voor grote waterleveranciers;

 

b)

zes maanden, voor grote waterleveranciers;

 

c)

één jaar, voor kleine waterleveranciers;

 

c)

één jaar, voor kleine waterleveranciers;

(3)

indien de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden worden overschreden, informatie over het mogelijke gevaar voor de menselijke gezondheid en het daarmee verbonden gezondheids- en consumptieadvies of een hyperlink waarmee dergelijke informatie te vinden is;

(3)

indien de overeenkomstig artikel 5 vastgestelde parameterwaarden worden overschreden, informatie over het mogelijke gevaar voor de menselijke gezondheid en het daarmee verbonden gezondheids- en consumptieadvies of een hyperlink waarmee dergelijke informatie te vinden is;

(4)

een samenvatting van de desbetreffende leveringsrisicobeoordeling;

(4)

een samenvatting van de desbetreffende leveringsrisicobeoordeling;

(5)

informatie over de volgende indicatorparameters en de bijbehorende parameterwaarden:

(5)

informatie over de volgende indicatorparameters en de bijbehorende parameterwaarden:

 

a)

kleur;

 

a)

kleur;

 

b)

pH (waterstofionenconcentratie);

 

b)

pH (waterstofionenconcentratie);

 

c)

geleidingsvermogen voor elektriciteit;

 

c)

geleidingsvermogen voor elektriciteit;

 

d)

ijzer;

 

d)

ijzer;

 

e)

mangaan;

 

e)

mangaan;

 

f)

geur;

 

f)

geur;

 

g)

smaak;

 

g)

smaak;

 

h)

hardheid;

 

h)

hardheid;

 

i)

in water opgeloste mineralen, anionen/kationen:

boraat BO3-

carbonaat CO3 2-

chloride Cl-

fluoride F-

waterstofcarbonaat HCO3-

nitraat NO3-

nitriet NO2-

fosfaat PO4 3-

silicaat SiO2

sulfaat SO4 2-

sulfide S2-

aluminium Al

ammonium NH4 +

calcium Ca

magnesium Mg

kalium K

natrium Na

 

i)

in water opgeloste mineralen, anionen/kationen:

boraat BO3-

carbonaat CO3 2-

chloride Cl-

fluoride F-

waterstofcarbonaat HCO3-

nitraat NO3-

nitriet NO2-

fosfaat PO4 3-

silicaat SiO2

sulfaat SO4 2-

sulfide S2-

aluminium Al

ammonium NH4 +

calcium Ca

magnesium Mg

kalium K

natrium Na

Die parameterwaarden en andere niet-geïoniseerde verbindingen en sporenelementen kunnen samen met een referentiewaarde en/of een uitleg worden getoond;

Die parameterwaarden en andere niet-geïoniseerde verbindingen en sporenelementen kunnen samen met een referentiewaarde en/of een uitleg worden getoond;

(6)

consumentenadvies over manieren om het waterverbruik terug te dringen;

(6)

consumentenadvies over manieren om het waterverbruik terug te dringen;

(7)

voor zeer grote waterleveranciers, jaarlijkse gegevens over:

(7)

voor zeer grote waterleveranciers, jaarlijkse gegevens over:

 

a)

de algemene prestaties van het watersysteem in termen van efficiëntie, met inbegrip van lekkagepercentages en energieverbruik per kubieke meter geleverd water;

 

a)

informatie over het beheer en bestuur van de waterleveranciers, met inbegrip van de samenstelling van de raad van bestuur;

 

b)

informatie over het beheer en bestuur van de waterleveranciers, met inbegrip van de samenstelling van de raad van bestuur;

 

b)

de op jaarbasis geleverde hoeveelheid water en de tendensen daarin;

 

c)

de op jaarbasis geleverde hoeveelheid water en de tendensen daarin;

 

c)

informatie over de kostenstructuur van het aan consumenten berekende tarief per kubieke meter water, met inbegrip van vaste en variabele kosten, waarbij ten minste vermelding gemaakt wordt van de kosten in verband met het energieverbruik per kubieke meter geleverd water;

 

d)

informatie over de kostenstructuur van het aan consumenten berekende tarief per kubieke meter water, met inbegrip van vaste en variabele kosten, waarbij ten minste vermelding gemaakt wordt van de kosten in verband met het energieverbruik per kubieke meter geleverd water, de door de waterleveranciers genomen maatregelen met het oog op de gevarenbeoordeling uit hoofde van artikel 8, lid 4, de behandeling en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water, de verzameling en behandeling van afvalwater, en de kosten in verband met maatregelen uit hoofde van artikel 13, indien de waterleveranciers dergelijke maatregelen hebben genomen;

 

d)

het bedrag aan investeringen dat de leverancier nodig acht om de financiële duurzaamheid van de levering van waterdiensten (met inbegrip van het onderhoud van de infrastructuur) te waarborgen, alsmede het daadwerkelijk ontvangen of terugverdiende bedrag aan investeringen;

 

e)

het bedrag aan investeringen dat de leverancier nodig acht om de financiële duurzaamheid van de levering van waterdiensten (met inbegrip van het onderhoud van de infrastructuur) te waarborgen, alsmede het daadwerkelijk ontvangen of terugverdiende bedrag aan investeringen;

 

 

f)

de toegepaste soorten waterbehandeling en desinfectie;

 

 

g)

samenvatting en statistieken over consumentenklachten en over de mate waarin tijdig en adequaat op problemen wordt gereageerd;

 

(8)

toegang tot historische gegevens voor de in de punten 2) en 3) genoemde informatie, tot 10 jaar terug en op verzoek.

(8)

toegang tot historische gegevens voor de in de punten 2) en 3) genoemde informatie, tot 10 jaar terug en op verzoek.

Motivering

De in artikel 14 aan zeer grote leveringsbedrijven gestelde eisen omtrent de jaarlijkse informatieplicht jegens de consument omvatten informatie over enerzijds de kwaliteitseisen voor het voor menselijke consumptie bestemd water en anderzijds transparante informatie over de leveringshoeveelheden en de daarmee verband houdende kostenstructuren voor de consument. Dit moet ook informatie omvatten over investeringskosten in verband met de levering van waterdiensten, aangezien deze van invloed zijn op de kosten voor de consument. Verdergaande informatieverplichtingen houden niet rechtstreeks verband met de watervoorziening aan de consument; er dient terdege rekening te worden gehouden met verdere informatie met betrekking tot kritieke infrastructuursectoren op het gebied van de openbare veiligheid. Informatie voor de consument over watervoorzieningsdiensten die niet rechtstreeks verband houdt met de kwaliteit en kwantiteit van het geleverde water en de bijbehorende kostenstructuren, dient niet te worden opgenomen. Gegevens over afvalwaterzuivering kunnen niet zonder meer worden gelijkgesteld met het drinkwaterverbruik, wat zou leiden tot verkeerde informatie en vragen bij consumenten. Informatie die in het algemeen en met het oog op het functioneren van de gemeenschap als kritieke infrastructuur wordt aangemerkt, mag niet openbaar worden gemaakt om nadelige gevolgen voor deze infrastructuur te vermijden.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van Richtlijn 98/83/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, om, rekening houdend met de huidige wetenschappelijke en technische bevindingen, drinkwater van goede kwaliteit te waarborgen voor consumenten in de lidstaten van de EU.

2.

Het Comité reageert positief op de doelstellingen van de Europese Commissie om de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water te beschermen tegen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid door het uitvoeren van controles en door het naleven van de in de richtlijn opgenomen minimumvereisten. Om de krachtens de richtlijn vereiste hoge kwaliteit van drinkwater voor consumenten te bereiken en te waarborgen, is voor de lidstaten op regionaal en lokaal niveau echter een belangrijke rol weggelegd op het gebied van controlewerkzaamheden, voorzorgs- en herstelmaatregelen.

3.

Het CvdR is met name ingenomen met de voorstellen van de Commissie in reactie op het Europees burgerinitiatief inzake het recht op water, die erop gericht zijn om universele toegang tot schoon en gezond drinkwater te waarborgen als essentiële openbare dienst, met specifieke maatregelen om deze toegang voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen te verbeteren.

4.

Voor een duurzame voorziening van voor menselijke consumptie bestemd water zijn minimumvereisten nodig voor essentiële en preventieve met de gezondheid verband houdende minimale kwaliteitsnormen en parameterwaarden. Deze bepalen namelijk de minimale doelstellingen voor de milieukwaliteitsnormen, die nodig zijn overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en overeenkomstig het voorzorgsbeginsel. Met het oog op de consument zijn maatregelen nodig om, overeenkomstig de doelstellingen van het milieubeleid van de Europese Unie (artikel 191, lid 2, VWEU) en in het bijzonder overeenkomstig de huidige kaderrichtlijn inzake water, met voorrang te waarborgen dat grond- en oppervlaktewateren schoon blijven. Dat is de eerste essentiële stap, die eventueel moet worden gevolgd door „end-of-pipe”-maatregelen.

5.

Het Comité deelt de mening dat de kwaliteit van drinkwatervoorraden nauw verbonden is met de eisen van de kaderrichtlijn inzake water, met name artikel 7. In de lidstaten speelt de samenwerking tussen de overheden en waterbedrijven op regionaal en lokaal niveau een belangrijke en ondersteunende rol bij het in kaart brengen van de risico’s die ontstaan bij het gebruik van drinkwatervoorraden, bij het voorkomen van deze risico’s door de vervuiler te laten betalen en bij het bestrijden ervan met maatregelen. Dit moet vanuit het oogpunt van zowel voorzorg als duurzame en hoge kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water worden ondersteund. De Europese Commissie introduceert risicoanalyses van waterwingebieden, drinkwaterproductie en -distributie en eigen installaties, waarbij de lidstaten deze nader kunnen specificeren. De verdeling van verantwoordelijkheden moet verder worden verduidelijkt, met name wat betreft de rol van de drinkwaterbedrijven. Dit vindt bij voorkeur plaats op lidstaatniveau, zodat terdege rekening kan worden gehouden met de nationale rechtskaders en het subsidiariteitsbeginsel.

6.

Voor het waarborgen van drinkwater van hoge kwaliteit moet de Europese Commissie ervoor zorgen dat de maatregel van een op risico’s gebaseerde benadering ter voorkoming van schadelijke gevolgen in vergelijking met de Drinkwaterrichtlijn 98/83/EG breder en doeltreffender wordt. Als belangrijkste instrumenten voor de watervoorziening worden het WHO-concept voor het zogenaamde „waterveiligheidsplan”, de algemene beginselen van DIN EN 15975-2 voor een gevarenbeoordeling van de waterlichamen alsook een leveringsrisicobeoordeling door de drinkwaterbedrijven en een risicobeoordeling van het huishoudelijk leidingnet gebruikt. Door risicobeoordeling en risicobeheer mag naargelang de lokale/regionale omstandigheden een efficiëntere drinkwatervoorziening worden verwacht, en daarmee de garantie van een hoge kwaliteit van drinkwater voor de consument. De taak die voor de lidstaten in eerste plaats is weggelegd, is het op regionaal en lokaal niveau waarborgen van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water. Een risicogebaseerde benadering moet zijn afgestemd op nationale omstandigheden.

7.

Strenge milieunormen en een duurzaam grondbeheer zijn van cruciaal belang voor het watermilieu en de kwaliteit van drinkwater. In dit verband moeten alle overheidsniveaus activiteiten in verband met bodemsanering en de bestrijding van diffuse verontreiniging blijven ondersteunen, met name in de land- en bosbouwsector.

8.

Om de kwaliteit te kunnen controleren van alle materialen en chemicaliën die in contact komen met drinkwater — zoals de leidingen in het distributienetwerk of de bij de zuivering gebruikte poederkool — is een regelgevend kader met gezondheids- en hygiënecriteria geboden. Omdat een Europees kader ontbreekt, verschillen de eisen per lidstaat. Het voorstel voor een richtlijn biedt geen oplossing voor het gebrek aan harmonisatie van deze verordening. Het Comité acht het van belang dat in de drinkwaterrichtlijn een toetsingskader wordt opgenomen om de kwaliteit van producten en materialen die met drinkwater in aanraking komen te waarborgen, ter bescherming van de drinkwaterkwaliteit.

9.

Voor de gevaren- en risicobeoordelingen en voor de op de vervuiler afgestemde maatregelen is het van cruciaal belang om analyses uit te voeren en informatie te verstrekken over de geboekte voortgang en resultaten. Hieruit voortvloeiende verslaglegging over drinkwater en informatie-uitwisseling aan de consument moeten wat dit betreft doelgericht en effectief zijn en de aanpassing van de verslagleggingsverplichtingen aan de nieuwe vereisten van de door de Europese Commissie voorgenomen richtlijn moet dienovereenkomstig gestalte worden gegeven. Het moet duidelijk zijn dat al het voor menselijke consumptie bestemd water moet voldoen aan de minimumnormen voor de kwaliteit van drinkwater en dat krachtens de richtlijn verstrekte informatie derhalve niet mag leiden tot concurrentie tussen de waterbedrijven, omdat de consumenten vaak niet tussen verschillende leveranciers kunnen kiezen. Water als gemeenschappelijk goed mag geen aanleiding geven tot mededinging.

10.

De Commissie stelt voor de voorlichting aan de consument uit te breiden met onderwerpen die losstaan van de drinkwaterkwaliteit, zoals tarieven, lekverliezen en organisatie. Volgens het Comité hoort dit niet thuis in de Drinkwaterrichtlijn, die zich richt op de waterkwaliteit en de bescherming van de volksgezondheid. De lidstaten moeten zelf kunnen besluiten over informatie over andere onderwerpen. Informatie over de kwaliteit van het drinkwater moet — zoals nu gebeurt — via de websites van de drinkwaterbedrijven worden gedeeld om te garanderen dat deze actueel en relevant is voor het specifieke leveringsgebied. Richt derhalve de verstrekking van informatie aan de consument op de kwaliteit van het water en de bescherming van de volksgezondheid.

11.

Het is zorgwekkend dat een recent onderzoek (1) aantoont dat meer dan 70 % van de in Europa verzamelde monsters van leidingwater en meer dan 80 % van de wereldwijd verzamelde monsters positief testten op de aanwezigheid van microplastic. Het CvdR steunt het verzoek aan de Europese Commissie om een verbod op microplastics te overwegen die opzettelijk aan producten worden toegevoegd en waarvoor haalbare alternatieven bestaan (2).

12.

Het Comité schaart zich achter de doelstelling van de Europese Commissie om de toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water voor de gehele Europese bevolking te verbeteren en de lidstaten daartoe te bewegen. De toegang tot voor menselijke consumptie bestemd water is een essentieel onderdeel van de dienst van algemeen belang. Terwijl concurrentie in het waterleidingnet alleen al om wetenschappelijke en technische redenen onmogelijk is, is zulke mededinging ook om ethische redenen uit den boze.

13.

Aangezien het in essentie de bedoeling is dat de lidstaten verplicht worden maatregelen te nemen die de vrije toegang tot en het gebruik van voor menselijke consumptie bestemd water mogelijk maken en alle openbare ruimten van drinkwater voorzien, en die de toegang tot drinkwater voor kwetsbare en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen waarborgen, kan hier voor sommige gevallen/landen de vraag worden gesteld of het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel worden nageleefd omdat op nationaal/regionaal/lokaal niveau de doelstelling al voldoende is bereikt, aangezien er al adequate regelingen bestaan. Om die reden is het twijfelachtig in hoeverre er op EU-niveau nog verdere maatregelen moeten worden genomen en in welke mate er op EU-niveau een betere verwezenlijking van de doelstellingen zou kunnen worden bereikt.

Bijzondere opmerkingen

14.

Het Comité wijst erop dat in de regelingen geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een wateronttrekking van minder dan 10 m3 per dag of waarvan minder dan 50 personen gebruikmaken, tenzij het water wordt geleverd in het kader van een commerciële of openbare activiteit. Voor gebruikers van deze voorzieningen moet worden geëist dat zij dezelfde kwaliteit drinkwater geleverd krijgen en hetzelfde beschermingsniveau voor de gezondheid geboden krijgen als bepaald in deze richtlijn. Om een lager niveau van bescherming van de gezondheid te voorkomen, wordt de Commissie verzocht om ook deze voorzieningen in evenredigheid te regelen en voor de lidstaten uitzonderingen op bepalingen van deze richtlijn in te voeren als er geen overschrijdingen van de grenswaarden te verwachten zijn.

15.

Het Comité dringt erop aan dat de verslaglegging en de frequentie van de controles evenredig en passend zijn voor waterbedrijven die minder dan 500 kubieke meter per dag leveren. De lidstaten moet de mogelijkheid worden geboden om van deze bepalingen af te wijken als er geen overschrijding van de grenswaarden wordt verwacht.

16.

Het Comité pleit ervoor in artikel 2 alle in de richtlijn in aanmerking genomen capaciteiten van voorzieningen te definiëren en op te sommen.

17.

De met de gezondheid verband houdende beoordeling van de parameterwaarden moet consequent worden gebaseerd op de richtsnoeren voor de kwaliteit van drinkwater van de WHO. De parameterwaarden zijn gestoeld op de beschikbare wetenschappelijke gegevens en kennis, eerbiedigen het voorzorgsbeginsel en waarborgen een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid, waardoor het voor menselijke consumptie bestemde water veilig gedurende een leven lang kan worden gebruikt.

18.

In het voorstel van de Europese Commissie wordt geen definitie gegeven van de term „als voorzorgsmaatregel bedoelde benchmarkwaarden”. Een beoordeling met betrekking tot de richtsnoeren voor de kwaliteit van drinkwater van de WHO is niet afdoende gemotiveerd, wat kan leiden tot onzekerheid bij de consument over de kwaliteit van het drinkwater en een negatieve invloed kan hebben op de drinkwateracceptatie.

19.

Het Comité heeft kritiek op het feit dat het voorstel voor een richtlijn lagere parameterwaarden laat zien dan de waarden die door de WHO worden aanbevolen. Dit is in tegenspraak met de procedure voor andere gecontroleerde parameters, die zijn gebaseerd op WHO-richtsnoeren. Het maakt de consument onzeker en leidt tot bezorgdheid, niet alleen over het onderliggende beschermingsniveau voor de gezondheid, maar ook over welke gevolgen een stof kan hebben voor de gezondheid. Beide kunnen slechts in beperkte mate inzichtelijk worden gemaakt aan de consument. Een verlies van vertrouwen bij de consument kan in de toekomst zelfs tot een toename in het gebruik van gebotteld water leiden. Dit zou in strijd zijn met de doelstelling van het voorstel voor een richtlijn.

20.

Er bestaat toenemende bezorgdheid over de mogelijk schadelijke gevolgen van microplastics in voor menselijke consumptie bestemd water. Hoewel verder onderzoek nodig is om de precieze aard van de gevolgen van deze stoffen vast te stellen, alsook betrouwbare en doeltreffende meetmethoden, acht het CvdR het van belang dat lidstaten en waterleveranciers de mogelijkheid krijgen om de aanwezigheid van microplastic zo veel mogelijk te monitoren en verzoekt het de Europese Commissie om relevante onderzoeksactiviteiten te ondersteunen.

21.

Het Comité deelt niet de opvatting dat elke niet-naleving van de parameterwaarden overeenkomstig artikel 12, lid 3, onmiddellijk als een gevaar moet worden gezien. In plaats daarvan is bij een gevaar voor de gezondheid in individuele gevallen het overschrijdingsniveau bepalend, en in het kader van evenredigheid waarborgt de preventieve, met de gezondheid verband houdende aanpak van de WHO door het in acht nemen van de allocatie, dat bij niet-naleving van de parameterwaarde de drinkwatervoorziening tijdelijk is gewaarborgd zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid. Het voorzorgsbeginsel maakt integraal deel uit van Richtlijn 98/83/EG en wordt met het voorstel voor een richtlijn in de toekomst opgegeven. In de praktijk zijn de drinkwaterbedrijven bij niet-naleving van de parameterwaarde vaak niet eens in staat om maatregelen te nemen die met onmiddellijke ingang tijdelijk en volledig van kracht worden, of om onmiddellijk te zorgen voor alternatieve drinkwatervoorzieningen. De consumenten zouden de kwaliteit van het drinkwater negatief kunnen beoordelen, en een verlies van vertrouwen zou in een toename van het gebruik van gebotteld water kunnen resulteren. Dit zou in strijd zijn met de doelstelling van het voorstel voor een richtlijn. De Europese Commissie wordt derhalve verzocht om voormalig artikel 9 „Afwijkingen” van Richtlijn 98/83/EG weer op te nemen.

22.

Aangezien Europese en nationale richtsnoeren voor de controle op asbest in openbaar drinkwater ontbreken, moeten de indicatorparameters met inachtneming van de preventieve gezondheidsbescherming in bijlage I worden opgenomen. Deze bevat immers installatiespecifieke en technische parameters en parameterwaarden die het eventueel vrijkomen van asbestvezels door corrosief werkend water verhinderen. Ook moeten stimuleringsmaatregelen worden genomen om cement-asbestbuizen te vervangen door ander geschikt materiaal, gezien de risico’s in geval van aardverschuivingen ten gevolge van seismische of andere verschijnselen.

23.

Het Comité is het niet eens met het voorstel van de Europese Commissie om de indicatorparameters uit bijlage I te schrappen en verzoekt de Commissie om de in bijlage I, deel C, van Richtlijn 98/83/EG vermelde indicatorparameters weer in bijlage I van het voorstel met parameterwaarden op te nemen. De indicatorparameters voorzien in hygiënische eisen voor de kwaliteit van het drinkwater wat betreft geur, smaak en verwerkingsmethode. Niet-naleving van een indicatorparameterwaarde heeft gevolgen voor de waterkwaliteit en de acceptatie bij de consument, wat op zijn beurt een toenemend gebruik van gebotteld water tot gevolg kan hebben. Dit zou in strijd zijn met de doelstelling van het voorstel voor een richtlijn.

24.

Het Comité is het niet eens met het voorstel van de Europese Commissie om de eisen aan materialen die in contact staan met drinkwater voortaan in de bouwproductenverordening (EU) nr. 305/2011 te regelen. Naast bouwproducten kunnen andere gebruikte materialen ertoe leiden dat stoffen vrijkomen in het water. De kwaliteit van het drinkwater zou daarmee worden verlaagd en het hoge beschermingsniveau voor de gezondheid van de consument zou daarmee worden verminderd. In Verordening (EU) nr. 305/2011 ontbreekt tot dusver namelijk de noodzakelijke harmonisatie van de basisvereisten voor hygiëne en gezondheid (bijlage I, punt 3, letter e) betreffende materialen en producten die in contact staan met drinkwater. Er bestaan vooralsnog geen geharmoniseerde normen met betrekking tot beoordelings- en prestatiecriteria voor gezondheidgerelateerde eisen, en prestatieverklaringen hierover kunnen juist voor fabrikanten niet worden opgesteld en geverifieerd. Bovendien is het dan wat betreft in de handel gebrachte CE-gemarkeerde bouwproducten niet duidelijk of met de prestatieverklaring (bijv. over mechanische sterkte) kan worden gegarandeerd dat de migratie van stoffen in het drinkwater geen nadelige gevolgen heeft voor de volksgezondheid.

25.

Het Comité pleit ervoor om in het kader van de drinkwaterrichtlijn alle materialen en producten die in contact staan met drinkwater volgens de eisen van de EU-drinkwaterrichtlijn en met inachtneming van het minimaliseringsgebod en het voorzorgsbeginsel te controleren en te reguleren. Hierdoor kan worden gewaarborgd dat het gezondheidsbeschermingsniveau van de kwaliteit van het drinkwater niet wordt verlaagd. Gecontroleerde informatie over de migratie van productgerelateerd materiaal naar drinkwater is beschikbaar via het geharmoniseerde systeem van vier lidstaten (4MS), dat een geteste en aangemelde basis biedt voor de invoering van een uniform Europees test- en beoordelingssysteem voor materialen en producten die met drinkwater in contact komen.

Brussel, 16 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Verslag van Orb Media, gebaseerd op onderzoek van de University of Minnesota en de State University of New York, maart 2018.

(2)  Herhaling van het verzoek van EP ENVE in het ontwerpverslag van 27 maart 2018 (2018/2035 (INI)).


5.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 361/72


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

(2018/C 361/09)

Rapporteur:

Mauro D’ATTIS (IT/EVP), lid van de gemeenteraad van Roccafiorita (Messina)

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

COM(2017) 660 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze richtlijn heeft tot doel de resterende obstakels voor de voltooiing van de interne markt voor aardgas, die het gevolg zijn van de niet-toepassing van de marktregels van de Unie op gaspijpleidingen van en naar derde landen, op te heffen. Door de bij deze richtlijn ingevoerde wijzigingen wordt ervoor gezorgd dat de regels die gelden voor gastransmissiepijpleidingen tussen twee of meer lidstaten, binnen de Unie ook gelden voor pijpleidingen van en naar derde landen. Dit zorgt voor de samenhang van het rechtskader binnen de Unie, terwijl concurrentiedistorsies in de interne energiemarkt van de Unie worden voorkomen. Dit zal marktdeelnemers ook meer transparantie en rechtszekerheid bieden over de toepasselijke wettelijke regeling, in het bijzonder investeerders in de gasinfrastructuur en netgebruikers.

Deze richtlijn heeft tot doel de resterende mogelijke obstakels voor de voltooiing van de interne markt voor aardgas, die het gevolg zijn van de niet-toepassing van de marktregels van de Unie op gaspijpleidingen van en naar derde landen, op te heffen. Door de bij deze richtlijn ingevoerde wijzigingen wordt ervoor gezorgd dat de regels die gelden voor gastransmissiepijpleidingen tussen twee of meer lidstaten, binnen de Unie ook gelden voor pijpleidingen van en naar derde landen, met inbegrip van de territoriale wateren en de exclusieve economische zones van de lidstaten. Dit zorgt voor de samenhang van het rechtskader binnen de Unie, terwijl concurrentiedistorsies in de interne energiemarkt van de Unie worden voorkomen. Dit zal marktdeelnemers ook meer transparantie en rechtszekerheid bieden over de toepasselijke wettelijke regeling, in het bijzonder investeerders in de gasinfrastructuur en netgebruikers.

Motivering

Het Comité van de Regio’s is van mening dat, overeenkomstig de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid en subsidiariteit en met het oog op de algemene doelstelling van de EU om de zekerheid van de gasvoorziening te waarborgen, de uitbreiding van de bepalingen van de derde richtlijn niet beperkt moet blijven tot de gevallen waarin dit strikt noodzakelijk wordt geacht.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om rekening te houden met de specifieke regels van de Unie die van toepassing zijn op gaspijpleidingen van en naar derde landen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 2009/73/EG toe te staan voor pijpleidingen die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds voltooid zijn. De datum voor de toepassing van andere ontvlechtingsmodellen dan ontvlechting van de eigendom moet worden aangepast voor gaspijpleidingen van en naar derde landen.

Om rekening te houden met de specifieke regels van de Unie die van toepassing zijn op gaspijpleidingen van en naar derde landen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 2009/73/EG toe te staan voor pijpleidingen die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn reeds voltooid zijn. De Commissie dient haar goedkeuring te hechten aan een dergelijke afwijking. De datum voor de toepassing van andere ontvlechtingsmodellen dan ontvlechting van de eigendom moet worden aangepast voor gaspijpleidingen van en naar derde landen.

Motivering

[Noot van de vertaler: niet van toepassing op de Nederlandse versie.]

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 1

Punt 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(1)

in artikel 2 wordt punt 17 vervangen door:

„17.

„interconnector”: transmissieleiding die een grens tussen lidstaten of tussen lidstaten en derde landen overschrijdt of overspant, tot aan de grens van het rechtsgebied van de Unie ;”

(1)

in artikel 2 wordt punt 17 vervangen door:

„17.

„interconnector”: transmissieleiding die een grens tussen lidstaten overschrijdt of overspant, of — uitsluitend wanneer de vaste technische dagcapaciteit van alle bestaande infrastructuur die de Europese Unie verbindt met het derde land van waaruit de betreffende infrastructuur (voltooid na de datum van goedkeuring van deze richtlijn) afkomstig is, zoals gecertificeerd door het Agentschap, alleen al (of samen met die van de nieuwe infrastructuur) meer dan 40 % bedraagt van de totale vaste technische dagcapaciteit van de infrastructuren (inclusief LNG-terminals in de Europese Unie) die de Europese Unie of de relevante risicogroep zoals gedefinieerd in bijlage I van Verordening (EU) 2017/1938 met derde landen verbinden, zoals gecertificeerd door het Agentschap — tussen lidstaten en een derde land ;”

Motivering

Dezelfde motivering als voor overweging 3. Gewoonlijk wordt een drempel van 40 % toegepast om uit te gaan van een machtspositie (waarvan het vermoeden weerlegbaar is). Dit is de vaste praktijk van de Commissie, die is bevestigd door de Europese gerechtshoven. Bovendien wordt bij deze benadering ook meer rekening gehouden met artikel 194, lid 2, tweede alinea, en artikel 3, lid 2, VWEU, wat betreft de verschillende bevoegdheden van de Europese Commissie en de lidstaten op energiegebied, en met het subsidiariteitsbeginsel. De in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/1938 gedefinieerde risicogroepen blijven de kern van het EU-systeem voor de gasleveringszekerheid, aangezien zij zijn opgericht om grote grensoverschrijdende risico’s aan te pakken. Met name twee risicogroepen (Oekraïne en Wit-Rusland) kunnen door het Nord Stream 2-project worden getroffen.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 1

Punt 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(4)

artikel 36 wordt als volgt gewijzigd: a) aan lid 3 wordt de volgende zin toegevoegd: „Wanneer de betrokken infrastructuur onder het rechtsgebied van een lidstaat en één of meer derde landen valt, raadpleegt de nationale regulerende instantie de betrokken autoriteiten van de derde landen alvorens een besluit te nemen.”; b)  aan lid 4, derde alinea, wordt de volgende zin toegevoegd: „Wanneer de betrokken infrastructuur ook onder het rechtsgebied van één of meer derde landen valt, plegen de nationale regelgevende instanties van de lidstaten overleg met de bevoegde autoriteiten van de derde landen alvorens een besluit te nemen, om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de betrokken infrastructuur consequent worden toegepast tot aan de grens van het rechtsgebied van de Unie.”;

(4)

artikel 36 wordt als volgt gewijzigd: a)  in lid 1 wordt punt a) vervangen door: „a) de investering versterkt de mededinging bij de levering van gas en versterkt de leverings- en voorzieningszekerheid, waarbij in het geval van infrastructuur naar en van derde landen ook rekening wordt gehouden met de structuur van het desbetreffende aanbod en de toegang tot pijpleidingen voor uitvoer en invoer in dergelijke derde landen; b)  aan lid 3 wordt de volgende zin toegevoegd: „Wanneer de betrokken infrastructuur onder het rechtsgebied van een lidstaat en een of meer derde landen valt, raadpleegt de nationale regulerende instantie de betrokken autoriteiten van de derde landen alvorens een besluit te nemen.”; c)  aan lid 4, derde alinea, wordt de volgende zin toegevoegd: „Wanneer de betrokken infrastructuur ook onder het rechtsgebied van een of meer derde landen valt, plegen de nationale regelgevende instanties van de lidstaten overleg met de bevoegde autoriteiten van de derde landen alvorens een besluit te nemen, om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de betrokken infrastructuur consequent worden toegepast tot aan de grens van het rechtsgebied van de Unie.”;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel strekt ertoe om beter en meer in detail rekening te kunnen houden — bij de beoordeling van een eventuele ontheffing — met de factoren (grondstoffen/capaciteit) in het buitenland die relevant zijn voor de toetsing van de invoer-/uitvoerinfrastructuren op grond van artikel 36, d.w.z. het bestaan van een machtspositie op het niveau van de levering of het vervoer.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1

Punt 7

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

7)

aan artikel 49 wordt het volgende lid 9 toegevoegd: „9. Met betrekking tot de gaspijpleidingen van en naar derde landen die vóór [PO: datum van goedkeuring van deze richtlijn] zijn voltooid, mogen de lidstaten afwijken van de artikelen 9, 10, 11 en 32 en van artikel 41, leden 6, 8 en 10, voor de gedeelten van die pijpleidingen tussen de grens van het rechtsgebied van de Unie en het eerste interconnectiepunt, op voorwaarde dat de afwijking niet ten koste gaat van de mededinging op of de efficiënte werking van de interne markt voor aardgas in de Unie of van de energievoorzieningszekerheid in de Unie. De afwijking is in de tijd beperkt; er kunnen voorwaarden aan worden verbonden die bijdragen tot de verwezenlijking van de hierboven vermelde eisen. Wanneer de betrokken pijpleiding in het rechtsgebied van meer dan één lidstaat ligt, besluit de lidstaat in het rechtsgebied waarvan het eerste interconnectiepunt ligt over een afwijking voor de pijpleiding. Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn maken de lidstaten elk besluit over een afwijking overeenkomstig dit lid bekend.”

7)

aan artikel 49 wordt het volgende lid 9 toegevoegd: „9. Met betrekking tot de gaspijpleidingen van en naar derde landen die vóór [PO: datum van goedkeuring van deze richtlijn] zijn voltooid, mogen de lidstaten afwijken van de artikelen 9, 10, 11 en 32 en van artikel 41, leden 6, 8 en 10, voor de gedeelten van die pijpleidingen tussen de grens van het rechtsgebied van de Unie en het eerste interconnectiepunt, op voorwaarde dat de afwijking niet ten koste gaat van de mededinging op of de efficiënte werking van de interne markt voor aardgas in de Unie of van de energievoorzieningszekerheid in de Unie. De afwijking is in de tijd beperkt; deze vervalt uiterlijk op … [3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] en er zullen voorwaarden aan worden verbonden die bijdragen tot de verwezenlijking van de hierboven vermelde eisen. Wanneer de betrokken pijpleiding in het rechtsgebied van meer dan één lidstaat ligt, besluit de lidstaat in het rechtsgebied waarvan het eerste interconnectiepunt ligt over een afwijking voor de pijpleiding. Het besluit wordt door de bevoegde instantie onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht, samen met alle relevante informatie over het besluit. Binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving, kan de Commissie een besluit nemen waarin zij eist dat de lidstaat overgaat tot wijziging of intrekking van de beslissing tot het toestaan van een afwijking. Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn maken de lidstaten elk besluit over een afwijking overeenkomstig dit lid bekend.”

Motivering

Met het oog op de rechtszekerheid is het van belang een duidelijke termijn voor afwijkingen vast te stellen.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

herinnert eraan dat lokale en regionale overheden vaak belangrijke verantwoordelijkheden hebben als het gaat om de levering en/of distributie van energie, planning, milieubescherming en het versterken van de continuïteit van de energievoorziening, en als gesprekspartners voor burgers, bedrijven en nationale overheden op het gebied van energievoorziening.

2.

Het CvdR wijst erop dat de beschikbaarheid van voldoende hoeveelheden aardgas tegen redelijke prijzen, afkomstig van betrouwbare leveranciers via moderne, veilige en veerkrachtige invoerinfrastructuur, de basis vormt voor een duurzame levensstandaard voor lokale en regionale gemeenschappen, alsook een essentiële hulpbron voor economische activiteiten die helpen om werk en waardigheid voor hun burgers te waarborgen, en dat de Europese Unie er veel belang aan hecht om de uitstoot van broeikasgassen tussen nu en 2050 met 80-95 % terug te dringen ten opzichte van 1990 conform haar beleidsdoelstellingen (1).

3.

Verwacht wordt dat de invoer van aardgas in de EU de komende jaren verder zal stijgen, gelet op het vooruitzicht van een grotere binnenlandse vraag enerzijds en een daling van de aardgasproductie in de EU anderzijds. Infrastructuurprojecten zoals Nord Stream 2 die één enkele leverancier toegang verschaffen tot meer dan 40 % van de invoercapaciteit van de EU of de relevante risicogroep, zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/1938, vormen een bedreiging voor de energiezekerheid en de ontwikkeling van de interne markt. Om de risico’s te beperken, moeten de voorschriften van de gasrichtlijn volledig worden nageleefd, met name wat betreft de toegang van derden, ontvlechting en transparante, niet-discriminerende tarieven die de kosten weerspiegelen.

4.

De ontwikkeling van de interne markt voor aardgas in de EU is volop aan de gang en hangt af van keuzes die de liquiditeit van de grondstoffenmarkten en de diversificatie van de gasbronnen moeten verbeteren, alsook de ontwikkeling van de invoercapaciteit, zodat ook de aardgasprijzen voor de burgers van de lokale en regionale gemeenschappen kunnen dalen.

5.

De interne markt voor aardgas kenmerkt zich door de grote onderlinge afhankelijkheid tussen de grondstoffen- en de capaciteitsmarkt: op beide markten is sprake van dezelfde vraag, die van de verladers, die de herkomstplaatsen van grondstoffen (gasvelden binnen of buiten de EU en terminals voor vloeibaar aardgas, ofwel LNG) en de lokale vraag van de EU met elkaar in verband brengen.

6.

Nieuwe regelgeving moet derhalve (in het licht van de kenmerken van de markt, die verband houden met de ontwikkeling van de infrastructuur in een energie-unie die gericht is op veilige, concurrerende en duurzame (koolstofarm Europa in 2050) energie en gebaseerd is op het vrijemarkt- en het solidariteitsbeginsel) zorgvuldig worden beoordeeld, niet vanuit een ad-hocbenadering maar met oog voor de lange termijn.

7.

Dit is des te noodzakelijker als we kijken naar de impact qua investeringen en industriële initiatieven voor de lokale en regionale gemeenschappen van gasleidingen uit derde landen die het grondgebied van de EU binnenkomen.

8.

Ook kunnen lokale en regionale gemeenschappen milieugevolgen ondervinden, hoewel onderzeese pijpleidingen onderworpen zijn aan strenge EU- en internationale milieuwetgeving, waaronder het Verdrag van Espoo, en het ongevallenpercentage voor aardgasinstallaties — in vergelijking met andere energie-infrastructuur — bijzonder laag is.

Specifieke aanbevelingen

9.

Om de hierboven beschreven doelstellingen onder de gegeven omstandigheden te verwezenlijken moet de EU: i) gas van buiten de EU aantrekken (gas van de huidige en van potentiële leveranciers, waarbij de aansluiting met deze laatste moet worden aangemoedigd), en ii) ervoor zorgen dat zij niet-afhankelijk is van specifieke producenten/landen, overwegende dat zij, net als voor ieder wetgevingsinitiatief, met beide objectieve beperkingen rekening te houden heeft.

10.

Het CvdR herhaalt zijn standpunt (2) dat nieuwe energieprojecten in Europa gericht moeten worden op diversifiëring van energiebronnen en geen afbreuk mogen doen aan de status van de ENB-landen als doorvoerlanden.

11.

Het CvdR erkent dat sommige recente infrastructuurinitiatieven voor de invoer van aardgas, met name Nord Stream 2, weliswaar bijdragen tot een toename van aanvoerroutes, maar een probleem kunnen betekenen voor de voorzieningszekerheid van bepaalde andere lidstaten en met name voor sommige lokale en regionale gemeenschappen. Deze problemen moeten worden aangepakt op basis van de beginselen van solidariteit, de interne markt op EU- en regionaal niveau en de beoordeling van de risico’s, zowel wat betreft de voorzieningszekerheid als wat betreft de veiligheid van de installaties, die zijn onderworpen aan de desbetreffende EU-voorschriften.

12.

In dit verband wordt met name gevreesd voor een versterking van de machtspositie van bepaalde aardgasleveranciers van buiten de EU, zoals Nord Stream 2, hetgeen leidt tot prijsverstoringen en een bedreiging vormt voor de noodzakelijke diversificatie van energiebronnen buiten de Unie.

13.

Het CvdR is dan ook ingenomen met het onderhavige wetgevingsinitiatief van de Commissie, maar wijst op het belang van de noodzakelijke effectbeoordeling, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven (3).

14.

Bij de aanpak van deze problemen moet altijd rekening worden gehouden met het algemene belang van de EU en de totstandbrenging van de energie-unie, wat voor alle lidstaten van het allerhoogste belang blijft. Naast het solidariteitsbeginsel moet tevens rekening worden gehouden met de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit, die volgens de senaat van ten minste één lidstaat in het gedrang komen.

15.

Met het oog hierop en rekening houdend met het hierboven genoemde verband tussen capaciteit (invoerinfrastructuur) en grondstoffen (aardgas), moet prioriteit worden gegeven aan oplossingen die voorkomen dat wordt afgezien van investeringen in nieuwe invoerstructuren (zoals de offshore-gasleidingen uit het Midden-Oosten naar Griekenland, die kunnen bijdragen tot de diversificatie van leveringsbronnen voor Zuidoost-Europese lidstaten) of die het beheer van bestaande structuren bemoeilijken, aangezien dit het paradoxale effect kan hebben dat de invoermogelijkheden afnemen, waardoor de EU nog meer afhankelijk wordt van de huidige leveranciers.

16.

De hierboven beschreven benadering, die nieuwe investeringen niet ontmoedigt en het beheer van de bestaande infrastructuur niet onnodig belast, zou helpen om de zorgen over de mogelijke negatieve en onbedoelde impact van de voorgestelde richtlijn op de markt en de marktdeelnemers, die zijn geuit tijdens de door de Commissie gestarte raadpleging, weg te nemen.

17.

Het CvdR herinnert in dit verband aan de klachten van Eurogas — een organisatie van stakeholders — over: i) de invloed van de terugwerkende kracht van het voorstel op de veiligheid van reeds gedane investeringen in bestaande infrastructuur (wanneer het rechtskader en het tijdsbestek achteraf worden gewijzigd) en op de legitieme verwachtingen van investeerders; ii) de internationaalrechtelijke en politieke moeilijkheid om opnieuw te onderhandelen over bestaande intergouvernementele overeenkomsten met derde landen, zonder hun toestemming, en iii) de gevaren die hieruit voortvloeien en de moeilijkheden die ook nieuwe pijpleidingen zouden kunnen opleveren voor de toekomstige voorzieningszekerheid in de EU.

18.

In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig de beginselen van solidariteit, evenredigheid en subsidiariteit, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wenst het CvdR wijzigingen voor te stellen die: i) de EU-instellingen in staat stellen een oplossing te vinden voor problemen waarmee sommige lidstaten te maken kunnen krijgen als gevolg van infrastructuurinitiatieven van andere lidstaten die als resultaat kunnen hebben dat zij machtsposities versterken of die de diversificatie van niet-EU-bronnen beperken, zoals hierboven in paragraaf 10 is uiteengezet; ii) bescherming bieden tegen problemen in verband met de voorzieningszekerheid in EU als geheel, en iii) het huidige wetgevingskader van de EU en de internationale verplichtingen in acht nemen.

19.

Met betrekking tot de uitbreiding van het toepassingsgebied tot de territoriale wateren zou de Commissie moeten onderzoeken of deze uitbreiding in overeenstemming is met de bepalingen van het in Montego Bay ondertekende Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), en deze zo nodig moeten aanpassen.

20.

Dankzij de hierboven geschetste aanpak kan een consensus worden bereikt over het verzoenen van de noodzakelijk politieke antwoorden met de al even noodzakelijke inachtneming van de wettelijke beperkingen van het EU-recht inzake het kapitaalverkeer en van de internationale regelgeving (Unclos, WTO, regels ter bescherming van investeringen).

21.

Het CvdR zal zich — in het kader van de rol die het op dit gebied op zich wenst te nemen — ervoor inspannen om Uniebrede oplossingen te vinden voor de hierboven beschreven problemen, en hoopt dat de andere EU-instellingen zich dezelfde inspanningen zullen getroosten en de gewijzigde richtlijn zullen goedkeuren.

Brussel, 16 mei 2018.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Karl-Heinz LAMBERTZ


(1)  Stappenplan Energie 2050 (COM(2011) 885 final).

(2)  CIVEX-VI/011.

(3)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).