ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2018/C 301/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2018/C 301/02 |
||
2018/C 301/03 |
||
2018/C 301/04 |
||
2018/C 301/05 |
||
2018/C 301/06 |
||
2018/C 301/07 |
||
2018/C 301/08 |
||
2018/C 301/09 |
||
2018/C 301/10 |
||
2018/C 301/11 |
||
2018/C 301/12 |
||
2018/C 301/13 |
||
2018/C 301/14 |
||
2018/C 301/15 |
||
2018/C 301/16 |
||
2018/C 301/17 |
||
2018/C 301/18 |
||
2018/C 301/19 |
||
2018/C 301/20 |
||
2018/C 301/21 |
||
2018/C 301/22 |
||
2018/C 301/23 |
||
2018/C 301/24 |
||
2018/C 301/25 |
||
2018/C 301/26 |
||
2018/C 301/27 |
||
2018/C 301/28 |
||
2018/C 301/29 |
||
|
Gerecht |
|
2018/C 301/30 |
||
2018/C 301/31 |
||
2018/C 301/32 |
||
2018/C 301/33 |
||
2018/C 301/34 |
||
2018/C 301/35 |
||
2018/C 301/36 |
||
2018/C 301/37 |
||
2018/C 301/38 |
||
2018/C 301/39 |
||
2018/C 301/40 |
||
2018/C 301/41 |
||
2018/C 301/42 |
||
2018/C 301/43 |
||
2018/C 301/44 |
||
2018/C 301/45 |
||
2018/C 301/46 |
||
2018/C 301/47 |
||
2018/C 301/48 |
||
2018/C 301/49 |
||
2018/C 301/50 |
||
2018/C 301/51 |
||
2018/C 301/52 |
||
2018/C 301/53 |
Zaak T-352/18: Beroep ingesteld op 5 juni 2018 — Germann Avocats en XJ (*1) /Commissie |
|
2018/C 301/54 |
Zaak T-397/18: Beroep ingesteld op 29 juni 2018 — Hugo’s Hotel/EUIPO — H’ugo’s (Hugo’s Burger Bar) |
|
2018/C 301/55 |
Zaak T-400/18: Beroep ingesteld op 2 juli 2018 — Landesbank Baden-Württemberg/GAR |
|
2018/C 301/56 |
||
2018/C 301/57 |
Zaak T-414/18: Beroep ingesteld op 5 juli 2018 — Hypo Vorarlberg Bank AG / GAR |
|
2018/C 301/58 |
||
2018/C 301/59 |
Zaak T-427/18: Beroep ingesteld op 10 juli 2018 — Geske/EUIPO (SATISFYERMEN) |
|
2018/C 301/60 |
Zaak T-434/18: Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Vans/EUIPO (ULTRARANGE) |
|
2018/C 301/61 |
Zaak T-447/18: Beroep ingesteld op 18 juli 2018 — TUIfly/Commissie |
|
2018/C 301/62 |
Zaak T-742/17: Beschikking van het Gerecht van 3 juli 2018 — Kim e.a./Raad |
|
|
NL |
Op grond van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid kan bepaalde in deze uitgave verschenen informatie niet langer openbaar worden gemaakt. Derhalve is een nieuwe authentieke versie gepubliceerd. |
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2018/C 301/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/2 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Törvényszék — Hongarije) — procedure tegen Dániel Bertold Lada
(Zaak C-390/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2008/675/JBZ - Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling - Bijzondere procedure tot erkenning van een in een andere lidstaat uitgesproken strafrechtelijke veroordeling - Herziening en juridische herkwalificatie van de eerdere beslissing - Beginsel van wederzijdse erkenning - Artikel 82, lid 1, VWEU))
(2018/C 301/02)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Szombathelyi Törvényszék
Partij in het hoofdgeding
Dániel Bertold Lada
Dictum
Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, gelezen in het licht van artikel 82 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat bij de inleiding van een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen een persoon in een lidstaat slechts rekening wordt gehouden met een eerdere definitieve strafrechtelijke veroordeling die door een rechter van een andere lidstaat wegens andere feiten tegen diezelfde persoon is uitgesproken, indien door de rechtbanken van die eerste lidstaat een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning wordt gevoerd, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/3 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Marcandi Ltd, handelend onder de naam Madbid/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
(Zaak C-544/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 2, lid 1, onder c) - Verstrekking van biedpunten waarmee kan worden meegedaan aan online veilingen - Diensten die onder bezwarende titel worden verricht - Voorbereidende handeling - Artikel 73 - Maatstaf van heffing))
(2018/C 301/03)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
First-tier Tribunal (Tax Chamber)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marcandi Ltd, handelend onder de naam Madbid
Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Dictum
1) |
Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat bij de verstrekking van biedpunten als in het hoofdgeding, waarmee klanten van een ondernemer kunnen meedoen aan door de ondernemer georganiseerde veilingen, sprake is van een dienst onder bezwarende titel, met als tegenprestatie het in ruil voor die biedpunten betaalde bedrag. |
2) |
Artikel 73 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding, de tegenprestatie die de belastingplichtige ontvangt in ruil voor de leveringen van goederen aan gebruikers die een door hem georganiseerde veiling hebben gewonnen of die met gebruikmaking van de „Koop Nu”- of de „Verdiende Korting”-optie een aankoop hebben verricht, niet de waarde van de tijdens de veiling ingezette biedpunten omvat. |
3) |
De rechterlijke instanties van een lidstaat die bij de uitlegging van de relevante Unierechtelijke en nationaalrechtelijke bepalingen vaststellen dat een handeling voor de belasting over de toegevoegde waarde verschillend wordt behandeld in een andere lidstaat, hebben, afhankelijk van de vraag of hun beslissingen volgens het nationale recht al dan niet vatbaar zijn voor hoger beroep, de mogelijkheid of zelfs de verplichting om het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/4 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 juli 2018 — Europese Commissie / Slowaakse Republiek
(Zaak C-626/16) (1)
((Niet-nakoming - Milieu - Storten van afvalstoffen - Richtlijn 1999/31/EG - Bestaande stortplaatsen - Artikel 14 - Definitief besluit over het al dan niet voortzetten van de exploitatie - Artikel 13 - Sluitingsprocedure - Arrest van het Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld - Niet-uitvoering - Artikel 260, lid 2, VWEU - Geldelijke sancties - Dwangsom en forfaitaire som))
(2018/C 301/04)
Procestaal: Slowaaks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano en A. Tokár, gemachtigden)
Verwerende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)
Dictum
1) |
De Slowaakse Republiek is de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, doordat zij niet alle maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om gevolg te geven aan het arrest van 25 april 2013, Commissie/Slowakije (C-331/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:271). |
2) |
Voor het geval dat de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming voortduurt op de dag van de uitspraak van het onderhavige arrest, wordt de Slowaakse Republiek veroordeeld tot betaling aan de Europese Commissie van een dwangsom van 5 000 EUR per dag vertraging bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen die nodig zijn om gevolg te geven aan het arrest van 25 april 2013, Commissie/Slowakije (C-331/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:271), en wel vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest tot aan de volledige uitvoering van het arrest van 25 april 2013, Commissie/Slowakije (C-331/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:271). |
3) |
De Slowaakse Republiek wordt veroordeeld tot betaling aan de Europese Commissie van een forfaitaire som van 1 000 000 EUR. |
4) |
De Slowaakse Republiek wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/4 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos apeliacinis teismas — Litouwen) — AB „flyLAL-Lithuanian Airlines”, in liquidatie / Starptautiskā lidosta „Rīga” VAS, „Air Baltic Corporation” AS
(Zaak C-27/17) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Bijzondere bevoegdheden - Artikel 5, punt 3 - Verbintenissen uit onrechtmatige daad - Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan - Plaats waar de schade is ingetreden en plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis - Verzoek om vergoeding van schade die zou zijn veroorzaakt door mededingingsbeperkende gedragingen in verschillende lidstaten - Artikel 5, punt 5 - Exploitatie van een filiaal - Begrip])
(2018/C 301/05)
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos apeliacinis teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AB „flyLAL-Lithuanian Airlines”, in liquidatie
Verwerende partijen: Starptautiskā lidosta „Rīga” VAS, „Air Baltic Corporation” AS
in tegenwoordigheid van:„ŽIA Valda” AB, „VA Reals” AB, Lietuvos Respublikos konkurencijos taryba
Dictum
1) |
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat in de context van een vordering tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door mededingingsbeperkende gedragingen, de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in omstandigheden als in het hoofdgeding met name ziet op de plaats waar inkomstenderving, bestaande in omzetverlies, is geleden, dat is de plaats van de markt die door deze gedragingen is beïnvloed en waarop de gelaedeerde stelt dat verlies te hebben geleden. |
2) |
Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat in de context van een vordering tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door mededingingsbeperkende gedragingen het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” kan worden opgevat als de plaats waar een met artikel 101 VWEU strijdige mededingingsbeperkende overeenkomst is gesloten, dan wel als de plaats waar afbraakprijzen zijn aangeboden en gehanteerd, wanneer die praktijk een inbreuk vormde op artikel 102 VWEU. |
3) |
Artikel 5, punt 5, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat een vordering tot vergoeding van schade die zou zijn veroorzaakt door misbruik van machtspositie, bestaande in het hanteren van afbraakprijzen, onder het begrip „geschil betreffende de exploitatie van een filiaal” valt wanneer een filiaal van de onderneming die een machtspositie heeft, daadwerkelijk en in aanzienlijke mate heeft deelgenomen aan dat misbruik. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/5 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret — Denemarken) — NN A/S / Skatteministeriet
(Zaak C-28/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 49 VWEU - Vennootschapsbelasting - Nationale belastingregeling die de overdracht van verliezen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap aan een ingezeten vennootschap van hetzelfde concern afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het niet mogelijk is de verliezen te gebruiken voor een buitenlandse belasting))
(2018/C 301/06)
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Østre Landsret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: NN A/S
Verwerende partij: Skatteministeriet
Dictum
Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de ingezeten vennootschappen van een concern de verliezen van een ingezeten vaste inrichting van een niet-ingezeten dochteronderneming van dit concern slechts mogen aftrekken van hun geïntegreerde resultaat indien de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar die dochteronderneming is gevestigd, niet toestaan dat die verliezen worden afgetrokken van het resultaat van deze laatste, wanneer die wettelijke regeling wordt toegepast in samenhang met een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting op grond waarvan in die lidstaat de aftrek is toegestaan van de door de dochteronderneming verschuldigde inkomstenbelasting voor een bedrag dat gelijk is aan de inkomstenbelasting die in de lidstaat op het grondgebied waarvan die vaste inrichting is gelegen, is betaald uit hoofde van de activiteiten van deze laatste. Artikel 49 VWEU moet echter aldus worden uitgelegd dat het zich tegen een dergelijke wettelijke regeling verzet indien de toepassing van deze regeling tot gevolg heeft dat dit concern elke daadwerkelijke mogelijkheid wordt ontnomen om de voornoemde verliezen af te trekken van zijn geïntegreerde resultaat, terwijl het onmogelijk is om diezelfde verliezen te verrekenen met het resultaat van de voornoemde dochteronderneming in de lidstaat op het grondgebied waarvan deze dochteronderneming is gevestigd. De verwijzende rechter dient na te gaan of dit laatste het geval is.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/6 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2018 — Liam Jenkinson / Europese dienst voor extern optreden, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Eulex Kosovo
(Zaak C-43/17 P) (1)
([Hogere voorziening - Arbitragebeding - Personeel van internationale missies van de Europese Unie - Bevoegdheid om uitspraak te doen in geschillen inzake arbeidsovereenkomsten - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Arbitragebedingen waarbij in de laatste overeenkomst de rechterlijke instanties van de Unie zijn aangewezen en in de eerdere overeenkomsten de rechtbanken van Brussel (België) - Besluit om de laatste overeenkomst niet te vernieuwen - Verzoek om herkwalificatie van de gehele contractuele verhouding als „overeenkomst voor onbepaalde tijd” - Verzoeken om schadevergoeding wegens onrechtmatig ontslag - Inaanmerkingneming van de aan de laatste overeenkomst voorafgaande contractuele relaties - Bevoegdheid van het Gerecht van de Europese Unie])
(2018/C 301/07)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Liam Jenkinson (vertegenwoordigers: N. de Montigny en J.-N. Louis, avocats)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bishop, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Gattinara, L. Radu Bouyon en S. Bartelt, gemachtigden, vervolgens Gattinara, A. Aresu en Radu Bouyon, gemachtigden), Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: S. Marquardt, R. Spac en E. Orgován, gemachtigden), Eulex Kosovo (vertegenwoordigers: M. Vicente Hernandez, avocate, vervolgens E. Raoult, avocate)
Dictum
1) |
De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 9 november 2016, Jenkinson/Raad e.a. (T-602/15, EU:T:2016:660), wordt vernietigd. |
2) |
De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie. |
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/7 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam — Nederland) — X/Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
(Zaak C-213/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend - Artikelen 17, 18, 23 en 24 - Eerder ingeleide, nog lopende procedure voor internationale bescherming in een lidstaat - Nieuw verzoek in een andere lidstaat - Geen terugnameverzoek binnen de gestelde termijnen - Overlevering van de betrokken persoon met het oog op strafrechtelijke vervolging))
(2018/C 301/08)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: X
Verwerende partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Dictum
1) |
Artikel 23, lid 3, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaat waar een nieuw verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan indien die lidstaat niet binnen de in artikel 23, lid 2, van die verordening gestelde termijnen om terugname heeft verzocht, terwijl een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van eerder ingediende verzoeken om internationale bescherming en het hoger beroep tegen de afwijzing van een van deze verzoeken bij het verstrijken van die termijnen nog aanhangig was voor een rechterlijke instantie van die lidstaat. |
2) |
Artikel 18, lid 2, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat de indiening, door een lidstaat, van een verzoek tot terugname van een onderdaan van een derde land die zich zonder verblijfstitel op zijn grondgebied bevindt, deze lidstaat niet verplicht de behandeling van een hoger beroep tegen de afwijzing van een eerder ingediend verzoek om internationale bescherming te schorsen en die behandeling vervolgens stop te zetten als dit verzoek door de aangezochte lidstaat wordt ingewilligd. |
3) |
Artikel 24, lid 5, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die, in een situatie als in het hoofdgeding, na het verstrijken van de in artikel 23, lid 2, van deze verordening gestelde termijnen in de aangezochte lidstaat, een terugnameverzoek krachtens artikel 24 van die verordening indient, niet gehouden is de autoriteiten van deze lidstaat ervan in kennis te stellen dat een hoger beroep tegen de afwijzing van een eerder ingediend verzoek om internationale bescherming aanhangig is voor een rechterlijke instantie van de verzoekende lidstaat. |
4) |
Artikel 17, lid 1, en artikel 24 van verordening nr. 604/2013 moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat waaraan, ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel, een verzoeker om internationale bescherming is overgeleverd die zich op zijn grondgebied bevindt zonder daar een nieuw verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend, in een situatie als in het hoofdgeding op de datum van het overdrachtsbesluit, de lidstaat die de verzoeker heeft overgeleverd om terugname van die persoon kan verzoeken en niet is gehouden het door hem ingediende verzoek te behandelen. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/8 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 5 juli 2018 — Mast-Jägermeister SE / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-217/17 P) (1)
([Hogere voorziening - Gemeenschapsmodel - Aanvraag voor gemeenschapsmodellen die bekers afbeelden - Verordening (EG) nr. 6/2002 - Artikel 36, lid 1, onder c) - Grafische voorstelling - Artikelen 45 en 46 - Toekenning van een datum van indiening - Voorwaarden - Verordening (EG) nr. 2245/2002 - Artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 10, leden 1 en 2])
(2018/C 301/09)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Mast-Jägermeister SE (vertegenwoordiger: C. Drzymalla, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Mast-Jägermeister SE wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/8 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Marle Participations SARL/Ministre de l’Économie et des Finances
(Zaak C-320/17) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 2, 9 en 168 - Economische activiteit - Directe of indirecte inmenging van een holding in het beheer van haar dochterondernemingen - Verhuur van een gebouw door een holding aan haar dochteronderneming - Aftrek van de voorbelasting - Door een holding betaalde btw over uitgaven die zijn gedaan ter verwerving van deelnemingen in andere ondernemingen])
(2018/C 301/10)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d’État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marle Participations SARL
Verwerende partij: Ministre de l’Économie et des Finances
Dictum
1) |
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat de verhuur van een gebouw door een holding aan haar dochteronderneming een „inmenging in het beheer” van deze onderneming vormt, die moet worden beschouwd als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, op grond waarvan recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) ontstaat over de door de holding gemaakte kosten ter verwerving van deelnemingen in deze dochteronderneming, wanneer deze dienstverlening duurzaam van aard is, zij wordt verricht onder bezwarende titel en zij wordt belast, wat betekent dat deze verhuur niet is vrijgesteld, en er een direct verband bestaat tussen de door de dienstverrichter verleende dienst en de van de begunstigde ontvangen tegenprestatie. De kosten in verband met de verwerving van deelnemingen in dochterondernemingen, gemaakt door een holding die aan het beheer van die dochterondernemingen deelneemt door aan hen een gebouw te verhuren, en die uit dien hoofde een economische activiteit uitoefent, moeten worden geacht deel uit te maken van de algemene kosten van die holding, en de over die kosten voldane btw moet in beginsel volledig in aftrek kunnen worden gebracht. |
2) |
Ingeval een holding kosten heeft gemaakt voor de verwerving van deelnemingen in dochterondernemingen en zij slechts aan het beheer van bepaalde van deze dochterondernemingen deelneemt en met betrekking tot de andere dochterondernemingen geen economische activiteiten verricht, kunnen deze kosten daarentegen slechts voor een deel worden geacht deel uit te maken van de algemene kosten van deze holding, zodat enkel de btw die is voldaan over kosten die inherent zijn aan de economische activiteit, in aftrek kan worden gebracht. Welk gedeelte van de totale kosten inherent is aan de economische activiteit, wordt bepaald aan de hand van verdeelcriteria die worden vastgelegd door de lidstaten, die bij de uitoefening van die bevoegdheid rekening moeten houden met het doel en de opzet van genoemde richtlijn en derhalve in een berekeningsmethode moeten voorzien die objectief weergeeft welk deel van de in een eerder stadium gemaakte kosten werkelijk toe te rekenen is aan de economische activiteit en welk deel aan de niet-economische activiteit. Het staat aan de nationale rechter om dit te verifiëren. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/9 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln — Duitsland) — Verein für lauteren Wettbewerb eV / Princesport GmbH
(Zaak C-339/17) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Voorschriften betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking - Verordening (EU) nr. 1007/2011 - Artikelen 7 en 9 - Zuivere textielproducten - Meervezelige textielproducten - Etiketterings- en merkingsvoorschriften])
(2018/C 301/11)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Köln
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Verein für lauteren Wettbewerb eV
Verwerende partij: Princesport GmbH
Dictum
1) |
Artikel 4 en artikel 14, lid 1, eerste alinea, juncto overweging 10 van verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 betreffende textielvezelbenamingen en de desbetreffende etikettering en merking van de vezelsamenstelling van textielproducten, en houdende intrekking van richtlijn 73/44/EEG van de Raad en richtlijnen 96/73/EG en 2008/121/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat zij voorzien in een algemene verplichting tot etikettering of merking met als doel de vezelsamenstelling aan te geven van alle textielproducten, met inbegrip van textielproducten zoals gedefinieerd in artikel 7 van die verordening. |
2) |
Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1007/2011 moet aldus worden uitgelegd dat het niet voorziet in de verplichting om op het etiket of het merk van een zuiver textielproduct gebruik te maken van een van de drie in die bepaling genoemde vermeldingen, namelijk „100 %”, „zuiver” of „puur”. Indien wordt gebruikgemaakt van deze vermeldingen, kunnen zij gecombineerd worden gebruikt. |
3) |
Artikel 9, lid 1, van verordening nr. 1007/2011 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting om op het etiket of het merk de naam en het gewichtspercentage te vermelden van alle vezels waaruit het textielproduct in kwestie is samengesteld, niet geldt voor een zuiver textielproduct. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/10 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg — Duitsland) — Wolfgang Wirth e.a. / Thomson Airways Ltd.
(Zaak C-532/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Vervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 2, onder b) - Werkingssfeer - Begrip „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” - Met bemanning geleaset vliegtuig („wet-lease”)))
(2018/C 301/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Wolfgang Wirth, Theodor Mülder, Ruth Mülder, Gisela Wirth
Verwerende partij: Thomson Airways Ltd.
Dictum
Het begrip „luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” in de zin van verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, en met name artikel 2, onder b), moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op het geval van een luchtvaartmaatschappij die, zoals in het hoofdgeding, het toestel inclusief bemanning verhuurt aan een andere luchtvaartmaatschappij („wet-lease”), maar niet de operationele verantwoordelijkheid voor de vluchten draagt, ook wanneer op de aan de passagiers afgegeven boekingsbevestiging voor een plaats op een vlucht staat vermeld dat deze vlucht door deze eerste maatschappij wordt uitgevoerd.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/11 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 26 juni 2018 — Windrush Aka LLP/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Jerry Dammers
(Zaak C-325/17 P) (1)
((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Woordmerk The Specials - Normaal gebruik - Toestemming van de houder van het merk))
(2018/C 301/13)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Windrush Aka LLP (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, geïnstrueerd door S. Britton en S. Tregear, solicitors)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Botis en J. Crespo Carrillo, gemachtigden), Jerry Dammers (vertegenwoordigers: B. Brandreth, barrister, geïnstrueerd door C. Fehler, solicitor)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt kennelijk ongegrond verklaard. |
2) |
Windrush Aka LLP wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/11 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 31 mei 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapesti II. és III. Kerületi Bíróság — Hongarije) — István Bán/KP 2000 kft., Edit Kovács
(Zaak C-24/18) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Fundamentele vrijheden - Artikelen 49 en 63 VWEU - Zuiver interne situatie - Onvoldoende precisering van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
(2018/C 301/14)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Budapesti II. és III. Kerületi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: István Bán
Verwerende partijen: KP 2000 kft., Edit Kovács
Dictum
Het door de Budapesti II. és III. Kerületi Bíróság (rechter in eerste aanleg voor de stadsdelen II en III van Boedapest) bij beslissing van 12 december 2017 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/12 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 27 juni 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — flightright GmbH/Eurowings GmbH
(Zaak C-130/18) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 5, lid 1, onder c) - Recht op schadevergoeding in geval van annulering van een vlucht - Vervangende vlucht waarmee een passagier zijn bestemming niet kan bereiken binnen twee uur na de geplande aankomsttijd van de geannuleerde vlucht - Vertraging van twee tot drie uur])
(2018/C 301/15)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: flightright GmbH
Verwerende partij: Eurowings GmbH
Dictum
Artikel 5, lid 1, onder c), iii), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat een passagier die minder dan zeven dagen vóór de geplande vertrektijd op de hoogte is gesteld van de annulering van zijn vlucht, recht heeft op de in deze bepaling genoemde schadevergoeding ingeval de door de vervoerder aangeboden vervangende vlucht deze passagier meer dan twee uur — maar minder dan drie uur — later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 12 januari 2018 door Acquafarm S.L. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 november 2017 in zaak T-458/16, Acquafarm/Commissie
(Zaak C-40/18 P)
(2018/C 301/16)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Acquafarm S.L. (vertegenwoordiger: A. Pérez Moreno, abogado)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 12 juli 2018 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat Acquafarm S.L. haar eigen kosten draagt.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/13 |
Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2018 door CJ tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 december 2017 in zaak T-692/16, CJ/Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)
(Zaak C-170/18 P)
(2018/C 301/17)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: CJ (vertegenwoordiger: V. Kolias, Δικηγόρος)
Andere partij in de procedure: Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van 13 december 2017 in zaak T-692/16, CJ/ECDC (ECLI:EU:T:2017:894) in zijn geheel vernietigen; |
— |
bijgevolg, in geval de hogere voorziening gegrond wordt verklaard, het nieuwe besluit tot beëindiging van 2 december 2015 nietig verklaren en rekwirant de voor het Gerecht gevorderde emolumenten en schadevergoeding toekennen, vermeerderd met de wettelijke rente; |
— |
het ECDC verwijzen in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel: het Gerecht heeft het argument van rekwirant verkeerd uitgelegd, het bewijs verkeerd opgevat en de feiten juridisch onjuist gekwalificeerd, door te oordelen dat de omstandigheden niet wezenlijk waren veranderd tussen de datum waarop het nietig verklaarde besluit tot beëindiging werd genomen, en de datum van het nieuwe besluit tot beëindiging, zodat werd voorkomen dat ECDC het nietig verklaarde besluit tot beëindiging opnieuw zou moeten vaststellen.
Tweede middel: het Gerecht heeft het argument van rekwirant verkeerd uitgelegd, een ontoereikende motivering gegeven, de feiten juridisch onjuist gekwalificeerd en artikel 266 VWEU verkeerd uitgelegd, door te oordelen dat het nieuwe besluit tot beëindiging niet onevenredig was krachtens artikel 5, lid 4, VEU.
Derde middel: het Gerecht heeft het gezag van gewijsde te ruim opgevat.
Vierde middel: het Gerecht heeft:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken in de gevoegde zaken F-159/12 en F-161/12 CJ/ECDC verkeerd uitgelegd en het hieruit voortvloeiende gezag van gewijsde te ruim opgevat; |
— |
artikel 22 bis, lid 3, van het Ambtenarenstatuut, aangaande de bescherming van klokkenluiders, verkeerd uitgelegd door er geen nuttige werking aan te geven. |
Vijfde middel: het Gerecht heeft de regel betreffende de niet-contractuele aansprakelijkheid van de EU verkeerd uitgelegd en subsidiair de feiten juridisch onjuist gekwalificeerd, door te oordelen dat het bestreden besluit niet was gemotiveerd op een wijze die immateriële schade voor rekwirant teweegbracht.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark (Oostenrijk) op 2 mei 2018 — Humbert Jörg Köfler e.a.
(Zaak C-297/18)
(2018/C 301/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Steiermark
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Humbert Jörg Köfler, Wolfgang Leitner, Joachim Schönbeck, Wolfgang Semper
Betrokken autoriteit: Bezirkshauptmannschaft Murtal
Interveniërende partij: Finanzpolizei
Prejudiciële vraag
Moet artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling die voor op nalatigheid berustende delicten voorziet in geldboeten zonder maximum, in het bijzonder hoge minimumstraffen en vervangende hechtenis van meerdere jaren?
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 8 juni 2018 — Landwirtschaftskammer Niedersachsen / Reinhard Westphal
(Zaak C-378/18)
(2018/C 301/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Landwirtschaftskammer Niedersachsen
Verwerende partij: Reinhard Westphal
Prejudiciële vragen
1) |
Begint de verjaringstermijn als bedoeld in artikel 49, lid 6, van verordening (EG) nr. 2419/2001 (1) te lopen vanaf de betaling van de steun of wordt het begin van deze verjaringstermijn bepaald door artikel 3, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 (2), in dit geval de tweede alinea, eerste volzin, van dit artikellid? |
2) |
Zijn de verjaringsregelingen van artikel 49, lid 6, van verordening (EG) nr. 2419/2001 en van artikel 3, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bepalingen waarin administratieve sancties zijn vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95? |
3) |
Kan de in artikel 52 bis van verordening (EG) nr. 2419/2001 neergelegde regeling inzake de retroactieve toepassing van de verjaringsregeling van artikel 49, lid 5, van verordening (EG) nr. 2419/2001 overeenkomstig worden toegepast op artikel 49, lid 6, van verordening (EG) nr. 2419/2001? Ingeval artikel 3, lid 1, tweede alinea, eerste volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van toepassing is (eerste vraag), hoeven de volgende vragen niet te worden beantwoord. Ingeval dit artikel niet van toepassing is, is de derde vraag zonder voorwerp indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord. |
(1) Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB 2001, L 327, blz. 11).
(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 13 juni 2018 — Strafzaak tegen YA en AIRBNB Ireland UC — andere partijen: Hotelière Turenne SAS, Pour un hébergement et un tourisme professionnel (AHTOP), Valhotel
(Zaak C-390/18)
(2018/C 301/20)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris
Partijen in de strafzaak
YA et AIRBNB Ireland UC
Andere partijen: Hotelière Turenne SAS, Pour un hébergement et un tourisme professionnel (AHTOP), Valhotel
Prejudiciële vragen
1) |
Vallen diensten die door de onderneming Airbnb Ireland UC in Frankrijk worden verleend via een elektronisch platform dat in Ierland wordt beheerd, onder het vrije verkeer van diensten zoals bedoeld in artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 (1)? |
2) |
Kunnen de beperkende regels inzake de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar in Frankrijk, zoals vastgelegd in wet nr. 70-9 van 2 januari 1970 betreffende tussenpersonen op het gebied van vastgoedtransacties, de wet-Hoguet genoemd, tegen de onderneming Airbnb Ireland UC worden ingeroepen? |
(1) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di appello di Napoli (Italië) op 14 juni 2018 — I.G.I. Srl / Maria Grazia Cicenia, Mario Di Pierro, Salvatore de Vito, Antonio Raffaele
(Zaak C-394/18)
(2018/C 301/21)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte di appello di Napoli
Partijen in het hoofdgeding
Appellante: I.G.I. Srl
Geïntimeerden: Maria Grazia Cicenia, Mario Di Pierro, Salvatore de Vito, Antonio Raffaele
Prejudiciële vragen
1) |
Kunnen de schuldeisers van de gesplitste vennootschap van wie de vorderingen zijn ontstaan vóór de splitsing, maar die het rechtsmiddel van verzet als bedoeld in artikel 2503 BW (dat wil zeggen van het beschermingsinstrument dat is ingevoerd ter uitvoering van artikel 12 van de richtlijn (1)) niet hebben aangewend, de vordering tot vernietiging als bedoeld in artikel 2901 BW instellen nadat de splitsing van kracht is geworden, teneinde de splitsing jegens hen onverbindend te laten verklaren en dus in hun verhaalsmogelijkheden bevoorrecht te worden ten opzichte van de schuldeisers van (een van) de verkrijgende vennootschap(pen) alsmede voorrang te krijgen boven de vennoten van bedoelde vennootschap(pen)? |
2) |
Heeft het begrip nietigheid als bedoeld in artikel 19 van de richtlijn uitsluitend betrekking op de rechtsvorderingen waarmee aan de splitsingshandeling de geldigheid kan worden ontnomen of ook op die welke, zonder dat zij de geldigheid eraan ontnemen, ertoe leiden dat wordt vastgesteld dat de splitsingshandeling relatief onverbindend is of dat zij niet kan worden tegengeworpen? |
(1) Zesde richtlijn (82/891/EEG) van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (PB 1982, L 378, blz. 47).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 14 juni 2018 — Tim SpA — Direzione e coordinamento Vivendi SA / Consip SpA, Ministero dell’Economia e delle Finanze
(Zaak C-395/18)
(2018/C 301/22)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Tim SpA — Direzione e coordinamento Vivendi SA
Verwerende partijen: Consip SpA, Ministero dell’Economia e delle Finanze
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 57 en 71, lid 6, van richtlijn 2014/24/EU (1) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regel als die in artikel 80, lid 5, van wetsbesluit nr. 50/2016, die voorziet in de uitsluiting van de inschrijver wanneer tijdens de aanbestedingsprocedure wordt vastgesteld dat er grond is tot uitsluiting van een onderaannemer die deel uitmaakt van het drietal dat in de offerte is vermeld, in plaats van het opleggen van een verplichting aan de inschrijver om de betreffende onderaannemer te vervangen; |
2) |
subsidiair, mocht het Hof van Justitie van oordeel zijn dat aan de lidstaat de mogelijkheid van uitsluiting van een inschrijver toekomt, verzet het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 VEU, opgenomen in „overweging” 101 van richtlijn 2014/24/EU en door het Hof van Justitie tot algemeen beginsel van het Unierecht verklaard, zich tegen een nationale regel als die in artikel 80, lid 5, van wetsbesluit nr. 50/2016, die bepaalt dat de inschrijver in alle gevallen wordt uitgesloten wanneer tijdens een aanbestedingsprocedure wordt vastgesteld dat er grond is tot uitsluiting van een onderaannemer, ook indien er andere onderaannemers zijn die niet zijn uitgesloten en die voldoen de vereisten om de in onderaanneming gegeven diensten te verrichten, of indien de inschrijver verklaart af te zien van de diensten van de onderaannemer omdat hij zelf voldoet aan de vereisten om de diensten te verrichten. |
(1) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 18 juni 2018 — Infohos tegen Belgische Staat
(Zaak C-400/18)
(2018/C 301/23)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hof van Cassatie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Infohos
Verweerder: Belgische Staat
Prejudiciële vraag
Moet artikel 13, A, lid 1, f), [van] richtlijn 77/388/EEG (1) van 17 mei 1977, thans artikel 132, 1o, f)[, van] richtlijn 2006/112/EG (2) van 28 november 2006, zo worden uitgelegd dat het de lidstaten toelaat aan de daarin bepaalde vrijstelling een exclusiviteitsvoorwaarde te verbinden waardoor een zelfstandige groepering die eveneens diensten presteert aan niet-leden, ook voor de diensten verstrekt aan leden integraal onderworpen is aan de btw?
(1) Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid- Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1).
(2) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 juni 2018 — Tedeschi Srl, in eigen naam en in hoedanigheid van mandataris van de tijdelijke vereniging van ondernemingen, Consorzio Stabile Istant Service, in eigen naam en in hoedanigheid van mandante van de tijdelijke vereniging van ondernemingen / C.M. Service Srl, Università degli Studi di Roma La Sapienza
(Zaak C-402/18)
(2018/C 301/24)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Appellantes: Tedeschi Srl, in eigen naam en in hoedanigheid van mandataris van de tijdelijke vereniging van ondernemingen, Consorzio Stabile Istant Service, in eigen naam en in hoedanigheid van mandante van de tijdelijke vereniging van ondernemingen
Geïntimeerde: Università degli Studi di Roma La Sapienza
Geïntimeerde en appellante in incidenteel hoger beroep: C.M. Service Srl
Prejudiciële vraag
Staan de beginselen van vrije vestiging en vrije dienstverrichting zoals bedoeld in de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 25 van richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (1) en artikel 71 van richtlijn 2014/24 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 (2) — die niet voorzien in beperkingen voor het in onderaanneming uitbesteedbare deel en de prijsverlaging voor onderaannemers, alsmede het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in de weg aan de toepassing van een nationale regeling inzake overheidsopdrachten als de Italiaanse regeling van artikel 118, leden 2 en 4, van decreto legislativo nr. 163 van 12 april 2006, volgens welke het in onderaanneming uitbesteedbare deel niet meer mag bedragen dan 30 % van de totale waarde van de overeenkomst en de met de overheidsopdracht belaste onderneming voor de in onderaanneming uitbestede diensten dezelfde, uit de gunning voortvloeiende eenheidsprijzen moet toepassen met een verlaging met ten hoogste 20 %?
(1) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114).
(2) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechische Republiek) op 19 juni 2018 — AURES Holdings, a.s. / Odvolací finanční ředitelství
(Zaak C-405/18)
(2018/C 301/25)
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Nejvyšší správní soud
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AURES Holdings, a.s.
Verwerende partij: Odvolací finanční ředitelství
Prejudiciële vragen
1) |
Kan het begrip „vrijheid van vestiging” in de zin van artikel 49 VWEU (1) aldus worden uitgelegd dat daaronder ook de loutere overdracht van de plaats van beheer van een vennootschap van de ene lidstaat naar de andere valt? |
2) |
Zo ja, is het in strijd met de artikelen 49, 52 en 54 VWEU dat het op grond van de nationale wetgeving niet is toegestaan dat een entiteit uit een andere lidstaat, wanneer de zakelijke activiteiten of plaats van beheer van die entiteit naar de Tsjechische Republiek zijn verplaatst, een in die andere lidstaat geleden fiscaal verlies opvoert? |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif (Luxemburg) op 22 juni 2018 — Nicolas Aubriet / Ministre de l’Enseignement supérieur et de la Recherche
(Zaak C-410/18)
(2018/C 301/26)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal administratif
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nicolas Aubriet
Verwerende partij: Ministre de l’Enseignement supérieur et de la Recherche
Prejudiciële vraag
Is de voorwaarde die bij artikel 3, punt 5, onder b), van de loi modifiée du 24 juillet 2014 concernant l’aide financière de l’État pour études supérieures (gewijzigde Luxemburgse wet van 24 juli 2014 betreffende financiële overheidssteun voor hoger onderwijs) — onder uitsluiting van de toepassing van enig ander aanknopingscriterium — is opgelegd aan niet in het Groothertogdom Luxemburg wonende studenten, namelijk dat zij kind zijn van werknemers die op het tijdstip van het verzoek om studiefinanciering gedurende een referentieperiode van zeven jaar ten minste vijf jaar in Luxemburg in loondienst of als zelfstandige hebben gewerkt, noodzakelijk ter verwezenlijking van de door de Luxemburgse wetgever nagestreefde doelstelling ervoor te zorgen dat het bevolkingsaandeel met een hogeronderwijsdiploma toeneemt?
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 26 juni 2018 door Mykola Yanovych Azarov tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 26 april 2018 in zaak T-190/16, Mykola Yanovych Azarov / Raad van de Europese Unie
(Zaak C-416/18 P)
(2018/C 301/27)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Mykola Yanovych Azarov (vertegenwoordigers: A. Egger en G. Lansky, Rechtsanwälte)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van 26 april 2018 in zaak T-190/16 vernietigen; |
— |
de zaak zelf afdoen en het besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2018 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), alsmede de uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (2), nietig verklaren voor zover deze betrekking hebben op verzoeker, en de Raad verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof; |
— |
subsidiair bij het tweede streepje supra, de zaak ter afdoening terugverwijzen naar het Gerecht waarbij het Gerecht gebonden zal zijn aan de juridische beoordeling in het arrest van het Hof, en de beslissing over de kosten aanhouden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirant voert de volgende middelen aan:
1. |
Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad de grondrechten niet heeft geschonden. Het Gerecht heeft bij de beoordeling van de schending van het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemerschap blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Met name heeft het rechtens onjuist geoordeeld dat de maatregelen gepast en evenredig waren. Bovendien heeft het Gerecht procedurele onregelmatigheden begaan en procedurele rechten geschonden. |
2. |
Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad geen misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Ten eerste heeft het Gerecht geen op de verzoeker toegesneden concrete toetsing verricht. Ten tweede is het Gerecht er rechtens onjuist van uitgegaan dat het ontbreken van concrete bewijzen niet relevant is. |
3. |
Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad het recht op behoorlijk bestuur niet heeft geschonden. Ten eerste geven de overwegingen van het Gerecht over de onpartijdigheidsplicht van de Raad blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ten tweede miskent het Gerecht de omvang van de motiveringsplicht. |
4. |
Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad geen „kennelijke beoordelingsfout” heeft gemaakt. |
5. |
Het Gerecht heeft door een zuiver politieke motivering te geven, het recht op een eerlijk proces geschonden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Namur (België) op 27 juni 2018 — Ordre des avocats du barreau de Dinant/JN
(Zaak C-421/18)
(2018/C 301/28)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de première instance de Namur
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ordre des avocats du barreau de Dinant
Verwerende partij: JN
Prejudiciële vraag
Is de vordering van een orde van advocaten die ertoe strekt een van zijn leden te veroordelen tot betaling van de aan deze orde verschuldigde jaarlijkse beroepsbijdragen, een vordering, ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van artikel 7, punt 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/21 |
Hogere voorziening ingesteld op 12 juli 2018 door Hongarije tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 25 april 2018 in de gevoegde zaken T-554/15 en T-555/15, Hongarije/Europese Commissie
(Zaak C-456/18 P)
(2018/C 301/29)
Procestaal: Hongaars
Partijen
Rekwirant: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en G. Koós, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
In zijn hogere voorziening verzoekt Hongarije het Hof:
— |
het arrest van het Gerecht van 25 april 2018 in de gevoegde zaken T-554/15 en T-555/15 te vernietigen; |
— |
besluit C(2015) 4805 van de Commissie van 15 juli 2015 betreffende de gezondheidsbijdrage van ondernemingen in de tabaksindustrie in Hongarije gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover Hongarije daarbij werd gelast om de toepassing op te schorten van het progressieve belastingtarief van de gezondheidsbijdrage, en van de verlaging van die bijdrage bij investeringen, die waren ingevoerd bij dohányipari vállalkozások 2015. évi egészségügyi hozzájárulásáról szóló 2014. évi XCIV. törvény (wet XCIV van 2014 betreffende de gezondheidsbijdrage van ondernemingen in de tabaksindustrie), goedgekeurd door het Hongaarse Parlement; |
— |
besluit C(2015) 4808 van de Commissie van 15 juli 2015 betreffende de wijziging van 2014 van de vergoeding voor de inspectie van de voedselketen in Hongarije gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover Hongarije daarbij werd gelast om de toepassing van het progressieve tarief van de vergoeding voor de inspectie van de voedselketen op te schorten, en |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar hogere voorziening voert de Hongaarse regering in wezen drie argumenten aan, overeenkomstig de criteria die het Hof van Justitie in zijn rechtspraak heeft ontwikkeld.
In de eerste plaats baseert de Hongaarse regering haar hogere voorziening op het feit dat het Gerecht het recht onjuist heeft toegepast bij het onderzoek van de onderling samenhangende middelen van het beroep.
In de tweede plaats heeft het Gerecht, wat de motiveringsplicht betreft, blijk gegeven van een onjuiste opvatting van artikel 296 VWEU en artikel 41, lid 1, van het Handvest.
In de derde plaats beroept de Hongaarse regering zich op een beoordelingsfout die ertoe heeft geleid dat onvoldoende rekening is gehouden met de bezwaren van Hongarije en dat de in haar beroep aangevoerde argumenten onjuist zijn beoordeeld.
Volgens de Hongaarse regering heeft de Commissie bij de vaststelling van de bestreden besluiten de relevante procedurevoorschriften en motiveringsregels niet volledig in acht genomen, waren de feiten niet materieel juist weergegeven en heeft de Commissie een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en haar bevoegdheden overschreden. Hoewel het Gerecht bevoegd was om dit alles te onderzoeken, heeft het dit onderzoek niet of niet naar behoren uitgevoerd.
De Hongaarse regering betoogt dat het Gerecht bijgevolg ten eerste artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) onjuist heeft uitgelegd en de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake dit artikel onjuist heeft toegepast. Ten tweede heeft het Gerecht een beoordelingsfout gemaakt wanneer het het argument — volgens de Hongaarse regering — onjuist heeft beoordeeld in het licht van de vereisten van het evenredigheids- en het gelijkheidsbeginsel, en ten onrechte heeft geconcludeerd dat de samenhang met eerdere beschikkingen van de Commissie en haar praktijk vanuit het oogpunt van rechtszekerheid niet essentieel was. Evenzo heeft het Gerecht het argument van de Hongaarse regering betreffende het zijn voldaan aan de voorwaarden voor staatssteun, onjuist uitgelegd en dit relevante argument ook in het kader van de opschorting buiten beschouwing gelaten. Ten slotte heeft het Gerecht ook zijn motiveringsplicht geschonden door, anders dan de Commissie tijdens de gehele procedure heeft geoordeeld, tot de slotsom te komen dat als voorwaarde voor de opschorting van de besluiten gold dat Hongarije deze niet wenste uit te voeren en dat de Commissie dit genoegzaam in haar besluiten had aangetoond.
(1) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).
Gerecht
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/23 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Rogesa/Commissie
(Zaak T-643/13) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Verzoek om toegang tot informatie over de 10 % meest efficiënte installaties van de staalindustrie - Weigering van toegang - Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen van een derde - Hoger openbaar belang - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Begrip „informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu” - Inachtneming van de termijnen”])
(2018/C 301/30)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Rogesa Roheisengesellschaft Saar mbH (Dillingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en P.-A. Schütter, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Clotuche-Duvieusart en B. Martenczuk, vervolgens F. Clotuche-Duvieusart en H. Krämer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 25 september 2013 waarbij verzoekster de toegang wordt geweigerd tot documenten met informatie over de door de Commissie gebruikte berekeningsmethode om de 10 % meest efficiënte installaties te bepalen die — overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB 2003, L 275, blz. 32) — als uitgangspunt hebben gediend om de beginselen voor de bepaling van ex-antebenchmarks vast te stellen.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Rogesa Roheisengesellschaft Saar mbH wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/24 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Buonotourist / Commissie
(Zaak T-185/15) (1)
([„Staatssteun - Onderneming die netwerken van autobusverbindingen in de regio Campanië exploiteert - Voordeel - Dienst van algemeen economisch belang - Na een beslissing van een in laatste instantie uitspraak doende rechterlijke instantie betaalde tariefcompensatie voor openbaredienstverplichtingen - Besluit waarbij de maatregel onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Bestaande steunmaatregelen en nieuwe steunmaatregelen - Verordening (EEG) nr. 1191/69 - Voorwaarden voor vrijstelling van de aanmeldingsplicht - Artikel 4, lid 5, en artikel 7, lid 6, van verordening (EG) nr. 659/1999 - Respectieve bevoegdheden van de Commissie en de nationale rechter inzake toezicht op staatssteun - Gezag van gewijsde van een vonnis van een nationale hogere rechter - Toepassing in de tijd van materiële rechtsregels - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid”])
(2018/C 301/31)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Buonotourist Srl (Castel San Giorgio, Italië) (vertegenwoordigers: G. Capo en L. Visone, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, G. Conte en P.-J. Loewenthal, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Associazione Nazionale Autotrasporto Viaggiatori (ANAV) (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Malena, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2015/1075 van de Commissie van 19 januari 2015 betreffende steunmaatregel SA.35843 (2014/C) (ex 2012/NN) uitgevoerd door Italië — Aan Buonotourist toegekende extra compensatie voor de openbare dienst (PB 2015, L 179, blz. 128).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Buonotourist Srl wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
3) |
Associazione Nazionale Autotrasporto Viaggiatori (ANAV) draagt haar eigen kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/25 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — CSTP Azienda della Mobilità / Commissie
(Zaak T-186/15) (1)
([„Staatssteun - Onderneming die netwerken van autobusverbindingen in de regio Campanië exploiteert - Voordeel - Dienst van algemeen economisch belang - Na een beslissing van een in laatste instantie uitspraak doende rechterlijke instantie betaalde tariefcompensatie voor openbaredienstverplichtingen - Besluit waarbij de maatregel onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Bestaande steunmaatregelen en nieuwe steunmaatregelen - Verordening (EEG) nr. 1191/69 - Voorwaarden voor vrijstelling van de aanmeldingsplicht - Artikel 4, lid 5, en artikel 7, lid 6, van verordening (EG) nr. 659/1999 - Respectieve bevoegdheden van de Commissie en de nationale rechter inzake toezicht op staatssteun - Gezag van gewijsde van een vonnis van een nationale hogere rechter - Toepassing in de tijd van materiële rechtsregels - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid”])
(2018/C 301/32)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: CSTP Azienda della Mobilità SpA (Salerno, Italië) (vertegenwoordigers: G. Capo en L. Visone, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, G. Conte en P.-J. Loewenthal, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Asstra Associazione Trasporti (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Malena, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2015/1074 van de Commissie van 19 januari 2015 betreffende steunmaatregel SA.35842 (2014/C) (ex 2012/NN) uitgevoerd door Italië — Aan CSTP toegekende extra compensatie voor de openbare dienst (PB 2015, L 179, blz. 112).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
CSTP Azienda della Mobilità SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
3) |
Asstra Associazione Trasporti draagt haar eigen kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/26 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Klyuyev/Raad
(Zaak T-240/16) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Rechtsgrondslag - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechten van verdediging - Recht op doeltreffende rechterlijke bescherming - Recht op eigendom - Recht op bescherming van de goede naam - Exceptie van onwettigheid”))
(2018/C 301/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Andriy Klyuyev (Donetsk, Oekraïne) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, QC, J. Pobjoy, barrister, R. Gherson en T. Garner, solicitors)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Mahnič Bruni en J.-P. Hix, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76), en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1), en, ten tweede, van besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 34), en van uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 1), voor zover de naam van verzoeker is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.
Dictum
1) |
Besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard, voor zover de naam van Andriy Klyuyev is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Klyuyev wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie wat betreft het in het verzoekschrift geformuleerde verzoek om nietigverklaring. |
4) |
De Raad wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van Klyuyev wat betreft het in de memorie tot aanpassing geformuleerde verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2017/381 en uitvoeringsverordening 2017/374. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/27 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — ClientEarth / Commissie
(Zaak T-644/16) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten van de Commissie over de verenigbaarheid met het Unierecht van de regeling voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten en het stelsel van investeringsgerechten - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering ter bescherming van het openbaar belang wat de internationale betrekkingen betreft - Uitzondering ter bescherming van juridisch advies - Uitzondering betreffende de bescherming van het besluitvormingsproces - Hoger openbaar belang”])
(2018/C 301/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: O. Brouwer, advocaat, en N. Frey, solicitor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Clotuche-Duvieusart en J. Baquero Cruz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 4286 final van de Commissie van 1 juli 2016 waarbij de toegang is geweigerd tot bepaalde documenten met betrekking tot de verenigbaarheid met het recht van de Europese Unie van ISDS (Investor-State Dispute Settlement; regeling voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten) en het ICS (Investment Court System; stelsel van investeringsgerechten) in de handelsakkoorden van de Unie
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
ClientEarth zal haar eigen kosten dragen alsook die van de Europese Commissie. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/27 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Enoitalia/EUIPO — La Rural Viñedos y Bodegas (ANTONIO RUBINI)
(Zaak T-707/16) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk ANTONIO RUBINI - Ouder Uniebeeldmerk RUTINI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2018/C 301/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Enoitalia SpA (Calmasino di Bardolino, Italië) (vertegenwoordiger: S. Rizzo, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: La Rural Viñedos y Bodegas SA Ltda (Capital Federal, Argentinië)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 juni 2016 (zaak R 1085/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen La Rural Viñedos y Bodegas en Enoitalia
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Enoitalia SpA wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/28 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Europa Terra Nostra/Parlement
(Zaak T-13/17) (1)
([„Institutioneel recht - Europees Parlement - Besluit tot toekenning van een subsidie aan een politieke stichting - Voorfinanciering die is vastgesteld op 33 % van het maximumbedrag van de toegekende subsidie - Verplichting om in het kader van de voorfinanciering een bankgarantie te stellen - Financieel reglement - Uitvoeringsvoorschriften van het financieel reglement - Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau - Evenredigheid - Misbruik van bevoegdheid”])
(2018/C 301/36)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europa Terra Nostra eV (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz, C. Burgos en S. Alves, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit FINS-2017-30 van het Europees Parlement van 12 december 2016 betreffende de toekenning van een subsidie aan verzoekster, voor zover daarbij de voorfinanciering wordt beperkt tot 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de betaling ervan afhankelijk wordt gemaakt van het stellen van een bankgarantie.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Europa Terra Nostra eV wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/29 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — APF/Parlement
(Zaak T-16/17) (1)
([„Institutioneel recht - Europees Parlement - Besluit tot toekenning van een subsidie aan een politieke partij - Voorfinanciering die is vastgesteld op 33 % van het maximumbedrag van de toegekende subsidie - Verplichting om in het kader van de voorfinanciering een bankgarantie te stellen - Financieel reglement - Uitvoeringsvoorschriften van het financieel reglement - Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau - Evenredigheid - Misbruik van bevoegdheid”])
(2018/C 301/37)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Alliance for Peace and Freedom (APF) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz, C. Burgos en S. Alves, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit FINS-2017-15 van het Europees Parlement van 12 december 2016 betreffende de toekenning van een subsidie aan verzoekster, voor zover daarbij de voorfinanciering wordt beperkt tot 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de betaling ervan afhankelijk wordt gemaakt van het stellen van een bankgarantie.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Alliance for Peace and Freedom (APF) wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/29 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — CLF/Parlement
(Zaak T-54/17) (1)
([„Institutioneel recht - Europees Parlement - Besluit tot toekenning van een subsidie aan een politieke partij - Voorfinanciering die is vastgesteld op 33 % van het maximumbedrag van de toegekende subsidie - Verplichting om in het kader van de voorfinanciering een bankgarantie te stellen - Financieel reglement - Uitvoeringsvoorschriften van het financieel reglement - Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau - Evenredigheid - Gelijke behandeling”])
(2018/C 301/38)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Coalition for Life and Family (CLF) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz, S. Alves en C. Burgos, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit FINS-2017-16 van het Europees Parlement van 12 december 2016 betreffende de toekenning van een subsidie aan verzoekster, voor zover daarbij de voorfinanciering wordt beperkt tot 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de betaling ervan afhankelijk wordt gemaakt van het stellen van een bankgarantie.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Coalition for Life and Family (CLF) wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/30 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Pegasus/Parlement
(Zaak T-57/17) (1)
([„Institutioneel recht - Europees Parlement - Besluit tot toekenning van een subsidie aan een politieke stichting - Voorfinanciering die is vastgesteld op 33 % van het maximumbedrag van de toegekende subsidie - Verplichting om in het kader van de voorfinanciering een bankgarantie te stellen - Financieel reglement - Uitvoeringsvoorschriften van het financieel reglement - Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau - Evenredigheid - Gelijke behandeling”])
(2018/C 301/39)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Pegasus (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Richter, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz, S. Alves en C. Burgos, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit FINS-2017-31 van het Europees Parlement van 12 december 2016 betreffende de toekenning van een subsidie aan verzoekster, voor zover daarbij de voorfinanciering wordt beperkt tot 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de betaling ervan afhankelijk wordt gemaakt van het stellen van een bankgarantie.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Pegasus wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/31 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2018 — Link Entertainment/EUIPO — García-Sanjuan Machado (SAVORY DELICIOUS ARTISTS & EVENTS)
(Zaak T-694/17) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk SAVORY DELICIOUS ARTISTS & EVENTS - Ouder Uniebeeldmerk AVORY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke diensten - Artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 53, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2018/C 301/40)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Link Entertainment, SLU (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Estella Garbayo, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Sandra García-Sanjuan Machado (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Torner Lasalle, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 juli 2017 (zaak R 1758/2016-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen S. García-Sanjuan Machado en Link Entertainment
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Link Entertainment, SLU wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/31 |
Beschikking van het Gerecht van 28 juni 2018 — Tsjechische Republiek/Commissie
(Zaak T-147/15) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Europese Unie - Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten - Verzoek om vrijstelling van de terbeschikkingstelling van eigen middelen - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 301/41)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, T. Müller, J. Vláčil en J. Očková, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en Z. Malůšková, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de directeur van de directie „Eigen middelen en financiële programmering” van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat zou zijn vervat in de brief met referentie Ares (2015)217973 van 20 januari 2015 waarbij de Commissie niet heeft bewilligd in het verzoek om vrijgesteld te worden van de verplichting om eigen middelen ten belope van 53 976 340 CZK ter beschikking te stellen, dat de Tsjechische autoriteiten hebben ingediend overeenkomstig artikel 17, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB 2000, L 130, blz. 1), en waarbij die autoriteiten is verzocht de nodige maatregelen te nemen om het bedrag van 53 976 340 CZK over te maken naar de rekening van de Commissie, zulks uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de brief in kwestie is verzonden, met het risico achterstandsrente te moeten betalen krachtens artikel 11 van die verordening.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Op het verzoek om toelating tot interventie van de Slowaakse Republiek hoeft geen uitspraak te worden gedaan. |
3) |
De Tsjechische Republiek wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
4) |
De Tsjechische Republiek, de Commissie en de Slowaakse Republiek dragen elk hun eigen kosten die verband houden met het verzoek om toelating tot interventie van laatstgenoemde. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/32 |
Beschikking van het Gerecht van 28 juni 2018 — Roemenië / Commissie
(Zaak T-478/15) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Europese Unie - Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten - Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenkomt met een verlies van eigen middelen - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 301/42)
Procestaal: Roemeens
Partijen
Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: aanvankelijk R.-H. Radu, A. Buzoianu en E. Gane, vervolgens R.-H. Radu, E. Gane, A. Wellman en M. Chicu, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Caeiros en A. Ştefănuc, vervolgens A. Caeiros en G.-D. Balan, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat zou zijn vervat in de brief met kenmerk Ares(2015) 2453089 van 11 juni 2015, waarbij de Commissie Roemenië zou hebben aangemaand haar het brutobedrag van 1 079 513,09 EUR over te maken (te verminderen met 25 % ter dekking van de inningskosten), hetgeen overeenstemt met een verlies aan traditionele eigen middelen, en om uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die op de verzending van die brief volgde aan die verplichting te voldoen, op straffe van betaling van vertragingsrente overeenkomstig artikel 11 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB 2000, L 130, blz. 1).
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Op het verzoek tot interventie van de Slowaakse Republiek behoeft geen uitspraak te worden gedaan. |
3) |
Roemenië wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
4) |
Roemenië, de Commissie en de Slowaakse Republiek dragen elk hun eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie van deze laatste. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/33 |
Beschikking van het Gerecht van 28 juni 2018 — TL / EDPS
(Zaak T-452/17) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Bescherming van persoonsgegevens - Openbaarmaking van rechtspraak van het Gerecht - Verzoek om anonimisering en verwijdering van internet van een arrest van het Gerecht - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Bevestigende handeling - Geen belangrijke nieuwe feiten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 301/43)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: TL (vertegenwoordigers: T. Léonard en M. Cock, advocaten)
Verwerende partij: Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) (vertegenwoordigers: A. Buchta, M. Pérez Asinari, C. Gayrel en M. Guglielmetti, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de EDPS van 16 mei 2017 houdende afwijzing van het verzoek om, ten eerste, de bevoegdheid van deze instantie met betrekking tot de verspreiding op internet van de naam van een partij bij een procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie opnieuw te beoordelen en, ten tweede, te gelasten dat het arrest [vertrouwelijk] wordt geanonimiseerd.
Dictum
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
TL en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zullen elk hun eigen kosten dragen. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/34 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 22 juni 2018 — Arysta LifeScience Netherlands/Commissie
(Zaak T-476/17 R)
((„Kort geding - Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof diflubenzuron - Voorwaarden voor de goedkeuring van het in de handel brengen - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging”))
(2018/C 301/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Arysta LifeScience Netherlands BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en M. Grunchard, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Lewis, I. Naglis en G. Koleva, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsverordening (EU) 2017/855 van de Commissie van 18 mei 2017 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron (PB 2017, L 128, blz. 10).
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/34 |
Beschikking van het Gerecht van 2 juli 2018 — thyssenkrupp Electrical Steel GmbH en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo/Commissie
(Zaak T-577/17) (1)
([„Beroep tot nietigverklaring - Douane-unie - Vergunning voor actieve veredeling - Risico dat de wezenlijke belangen van producenten van de Unie worden geschaad - Artikel 211, lid 6, van verordening (EU) nr. 952/2013 - Onderzoek van de economische voorwaarden - Strekking van de bevindingen van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”])
(2018/C 301/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: thyssenkrupp Electrical Steel GmbH (Gelsenkirchen, Duitsland) en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo (Isbergues, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Günes, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het vermeende besluit van de Commissie dat zou zijn vervat in het verslag van de zesde bijeenkomst van 2 mei 2017 van de afdeling „Speciale procedures anders dan doorvoer” van de groep douanedeskundigen, waarbij werd vastgesteld dat een door Euro-Mit Staal BV aangevraagde vergunning voor de actieve veredeling van bepaalde elektroplaten met georiënteerde korrel de wezenlijke belangen van producenten van de Unie niet zou schaden
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Op het verzoek om interventie van Euro-Mit Staal BV hoeft niet meer te worden beslist. |
3) |
De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van thyssenkrupp Electrical Steel GmbH en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo. |
4) |
Euro-Mit Staal BV draagt haar eigen kosten in verband met het verzoek om interventie. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/35 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 22 juni 2018 — FMC/Commissie
(Zaak T-719/17 R)
([„Kort geding - Gewasbeschermingsmiddelen - Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1496 - Niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid - Belangenafweging”])
(2018/C 301/46)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: FMC Corp. (Philadelphia, Pennsylvania, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Waelbroeck, I. Antypas en A. Accarain, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Koleva, A. Lewis en I. Naglis, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsverordening (EU) 2017/1496 van de Commissie van 23 augustus 2017 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2017, L 218, blz. 7)
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/36 |
Beschikking van het Gerecht van 26 juni 2018 — Kerstens/Commissie
(Zaak T-757/17) (1)
((„Openbare dienst - Ambtenaren - Tuchtprocedure - Uitvoering van een arrest dat het Gerecht in hogere voorziening heeft gewezen - Intrekking van het besluit om een berisping op te leggen - Heropening van de tuchtprocedures die tot de nietig verklaarde tuchtmaatregel hebben geleid - Beroep tot nietigverklaring - Niet bezwarende handeling - Beroep tot schadevergoeding - Niet-inachtneming van de precontentieuze procedure - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 301/47)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Petrus Kerstens (Overijse, België) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin en R. Striani, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van twee nota’s van de Commissie van 27 maart en 6 april 2017 en ten tweede tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden door de gevolgen en de duur van de tuchtprocedures CMS 15/017 en CMS 12/063.
Dictum
1) |
Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Petrus Kerstens wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/36 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 26 juni 2018 — Strabag Belgium/Parlement
(Zaak T-784/17 RII)
((„Kort geding - Overheidsopdrachten voor werken - Beschikking waarbij de tenuitvoerlegging wordt opgeschort van het besluit van het Europees Parlement houdende afwijzing van verzoeksters inschrijving en gunning aan vijf inschrijvers van de opdracht voor een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Parlement te Brussel - Verzoek tot wijziging - Artikel 159 van het Reglement voor de procesvoering - Niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 301/48)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Strabag Belgium (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: M. Schoups, K. Lemmens en M. Lahbib, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: Z. Nagy en B. Simon, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek op grond van artikel 159 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht tot wijziging van de beschikking van 18 januari 2018, Strabag Belgium/Parlement (T-784/17 R, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2018:17).
Dictum
1) |
Het verzoek tot wijziging van de beschikking van 18 januari 2018, Strabag Belgium/Parlement (T-784/17 R, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2018:17), wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/37 |
Beschikking van het Gerecht van 4 juli 2018 — Planet/Commissie
(Zaak T-29/18) (1)
([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten in verband met de „Technical Assistance to Ecowas for the implementation of the 10th EDF Transport Facilitation Project II (TFP II)”-overeenkomst - Impliciete weigering van toegang - Na instelling van het beroep vastgesteld expliciet besluit - Intrekking van de bestreden handeling - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”])
(2018/C 301/49)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Planet AE Parochis Symvouleftikon Ypiresion (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ehrbar en M. Konstantinidis, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van een impliciet besluit van de Commissie waarbij verzoeksters confirmatieve verzoek van 6 november 2017 om toegang tot bepaalde documenten die verband houden met de „Technical Assistance to Ecowas for the implementation of the 10th EDF Transport Facilitation Project II (TFP II)”-overeenkomst, wordt afgewezen.
Dictum
1) |
Op het onderhavige beroep hoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/38 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 10 juli 2018 — Fundación Tecnalia Research & Innovation/REA
(Zaak T-104/18 R)
([„Kort geding - Subsidieovereenkomst in het kader van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Terugvordering van de uitbetaalde bedragen - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”])
(2018/C 301/50)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Fundación Tecnalia Research & Innovation (San Sebastian, Spanje) (vertegenwoordigers: P. Palacios Pesquera en M. Rius Coma, advocaten)
Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap voor onderzoek (REA) (vertegenwoordigers: S. Payan-Lagrou en V. Canetti, gemachtigden, bijgestaan door J. Rivas Andrés, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het REA waarbij de volledige terugbetaling van de voor het project Food-Watch toegekende subsidie wordt gevorderd.
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/38 |
Beschikking van het Gerecht van 10 juli 2018 — Synergy Hellas/Commissie
(Zaak T-244/18 R)
([„Kort geding - Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2000-2006) - Terugvordering van de betaalde bedragen - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”])
(2018/C 301/51)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: d.d. Synergy Hellas Anonymi Emporiki Etaireia Parochis Ypiresion Pliroforikis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: K. Damis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou en A. Kyratsou, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2018) 1115 final van de Commissie van 19 februari 2018 betreffende de terugvordering bij verzoekster van het bedrag van 76 282,08 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente.
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/39 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 26 juni 2018 — Strabag Belgium/Parlement
(Zaak T-299/18 R)
((„Kort geding - Overheidsopdrachten voor aanneming van werken - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Wachttermijn - Abnormaal lage offerte - Fumus boni iuris - Geen spoedeisendheid”))
(2018/C 301/52)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Strabag Belgium (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: M. Schoups, K. Lemmens en M. Lahbib, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: P. López-Carceller, Z. Nagy en B. Simon, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van 19 april 2018 waarbij het Parlement zijn besluit van 24 november 2017 houdende afwijzing van verzoeksters inschrijving en gunning aan vijf inschrijvers van de opdracht voor een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Parlement te Brussel (België) (oproep tot inschrijving 06/D 20/2017/M036) handhaaft
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/39 |
Beroep ingesteld op 5 juni 2018 — Germann Avocats en XJ (*1)/Commissie
(Zaak T-352/18)
(2018/C 301/53)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Germann Avocats LLC (Genève, Zwitserland), XJ (*1) (vertegenwoordiger: N. Skandamis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
verweersters besluit dat is vervat in een door verzoeksters op 2 april 2018 ontvangen brief, waarbij de door hen ingediende gezamenlijke inschrijving voor een vervolgonderzoek naar vakbondspraktijken aangaande non-discriminatie en diversiteit op de werkvloer (aanbesteding JUST/2017/RDIS/FW/EQUA/0042) werd afgewezen, nietig verklaren; |
— |
verweerster veroordelen tot het leveren van rechtens toereikende transparantie in de vorm van relevante informatie en een kwantitatieve en kwalitatieve analyse betreffende de concurrentiesituatie, vooral met betrekking tot de gekozen inschrijver, en in verhouding tot diversiteitsoverwegingen voor de betrokken inschrijver in de relevante markten; |
— |
verweerster veroordelen tot betaling aan verzoeksters van een schadevergoeding van 35 000 EUR vermeerderd met rente, wegens de beweerdelijk door hen geleden schade ten gevolge van schending van hun gewettigde verwachtingen, het verlies van de kans om de betrokken opdracht uit te voeren en schending van andere rechten en beginselen; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: verweerster heeft bij het evalueren van de inschrijving van verzoeksters in het kader van aanbesteding JUST/2017/RDIS/FW/EQUA/0042 niet voldaan aan haar motiveringsplicht. |
2. |
Tweede middel: verweerster heeft verscheidene kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij het evalueren van de inschrijving van verzoeksters in het kader van voornoemde aanbesteding. |
3. |
Derde middel: verweerster heeft niet voldaan aan haar plicht om het gewettigd vertrouwen van verzoeksters in een competitieve marktsituatie waarin gelijke concurrentievoorwaarden zijn gewaarborgd, te beschermen, door onder andere (mogelijk) misbruik van machtsposities te tolereren en/of te begunstigen, en heeft gedurende de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van het bestreden besluit de beginselen van gelijke behandeling, behoorlijk bestuur, transparantie en goede trouw geschonden. |
(*1) Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/40 |
Beroep ingesteld op 29 juni 2018 — Hugo’s Hotel/EUIPO — H’ugo’s (Hugo’s Burger Bar)
(Zaak T-397/18)
(2018/C 301/54)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Hugo’s Hotel Ltd (St. Julians, Malta) (vertegenwoordiger: R. Sladden, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: H’ugo’s GmbH (München, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Hugo’s Burger Bar in rood, zwart en wit — inschrijvingsaanvraag nr. 14 608 806
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 mei 2018 in zaak R 1879/2017-4
Conclusies
— |
de beslissing van de kamer van beroep vernietigen; |
— |
verklaren dat het onder nr. 014608806 aangevraagde merk kan worden ingeschreven. |
Aangevoerde middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/41 |
Beroep ingesteld op 2 juli 2018 — Landesbank Baden-Württemberg/GAR
(Zaak T-400/18)
(2018/C 301/55)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Landesbank Baden-Württemberg (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Berger en K. Rübsamen, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 12 april 2018 betreffende de berekening van de vooraf te betalen bijdrage aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2018 (SRB/ES/SRF/2018/03), met inbegrip van de bijlage, nietig te verklaren, voor zover dat besluit, met inbegrip van de bijlage, verzoeksters bijdrage betreft, en |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan, die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-411/17, Landesbank Baden-Württemberg/SRB (1).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/42 |
Beroep ingesteld op 2 juli 2018 — Pharmadom/EUIPO — Objectif Pharma (WS wellpharma shop)
(Zaak T-403/18)
(2018/C 301/56)
Taal van het verzoekschrift: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Pharmadom (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M-P. Dauquaire, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Objectif Pharma (Vandoeuvre-lès-Nancy, Frankrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk WS wellpharma shop — inschrijvingsaanvraag nr. 14 494 751
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 maart 2018 in zaak R 1448/2017-5
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
afwijzing van de Uniemerkaanvraag voor alle opgegeven waren en diensten; |
— |
verwijzing van het EUIPO en de vennootschap Objectif Pharma, mocht zij interveniëren, in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/42 |
Beroep ingesteld op 5 juli 2018 — Hypo Vorarlberg Bank AG / GAR
(Zaak T-414/18)
(2018/C 301/57)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Hypo Vorarlberg Bank AG (Bregenz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: G. Eisenberger, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 12 april 2018 betreffende de berekening van de vooraf te betalen bijdrage aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2018 (SRB/ES/SRF/2018/03) [„Decision of the Single Resolution Board of 12 April 2018 on the calculation of the 2018 ex ante contributions to the Single Resolution Fund (SRB/ES/SRF/2018/03)”], met inbegrip van de bijlage, nietig te verklaren, in elk geval voor zover dat besluit, met inbegrip van de bijlage, de door ons te betalen bijdrage betreft, en |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep worden de volgende middelen aangevoerd.
1. |
Schending van wezenlijke vormvoorschriften door onvolledige bekendmaking van het bestreden besluit |
2. |
Schending van wezenlijke vormvoorschriften door gebrekkige motivering van het bestreden besluit |
3. |
Schending van wezenlijke vormvoorschriften door het achterwege blijven van een hoorzitting en schending van het recht om te worden gehoord |
4. |
Onrechtmatigheid van de gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie (1) als rechtsgrondslag voor het bestreden besluit Met het vierde middel betoogt verzoekster dat de artikelen 4 tot en met 7 en 9 van en bijlage I bij gedelegeerde verordening 2015/63 — waarop het bestreden besluit is gebaseerd — een ondoorzichtig systeem voor de vaststelling van de bijdragen creëren, dat in strijd is met de artikelen 16, 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en waarin de eerbiediging van de artikelen 20 en 21 van het Handvest en de beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid niet is gewaarborgd. |
(1) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/43 |
Beroep ingesteld op 11 juli 2018 — Puma/EUIPO — Carrefour (Weergave van gekruiste lijnen)
(Zaak T-424/18)
(2018/C 301/58)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Trieb en M. Schunke, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Carrefour SA (Boulogne Billancourt, Frankrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk weergave van gekruiste lijnen — inschrijvingsaanvraag nr. 14 572 697
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 mei 2018 in zaak R 945/2017-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/44 |
Beroep ingesteld op 10 juli 2018 — Geske/EUIPO (SATISFYERMEN)
(Zaak T-427/18)
(2018/C 301/59)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: André Geske (Lübbecke, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Albrecht, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk SATISFYERMEN — inschrijvingsaanvraag nr. 16 886 541
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 10 mei 2018 in zaak R 2603/2017-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO. |
Aangevoerde middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/45 |
Beroep ingesteld op 13 juli 2018 — Vans/EUIPO (ULTRARANGE)
(Zaak T-434/18)
(2018/C 301/60)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Vans, Inc. (Costa Mesa, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Hirsch en M. Metzner, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk ULTRARANGE — inschrijvingsaanvraag nr. 16 665 663
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2018 in zaak R 2544/2017-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/45 |
Beroep ingesteld op 18 juli 2018 — TUIfly/Commissie
(Zaak T-447/18)
(2018/C 301/61)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: TUIfly GmbH (Langenhagen, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Giesberts en M. Gayger, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van de artikelen 7 en 8, alsmede de artikelen 9, 10 en 11 voor zover zij betrekking hebben op de artikelen 7 en 8, van besluit (EU) 2018/628 van de Commissie van 11 november 2016 betreffende steunmaatregel SA.24221(2011/C) (ex 2011/NN) die Oostenrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven van Klagenfurt, Ryanair en andere luchtvaartmaatschappijen die van de luchthaven gebruikmaken (PB 2018, L 107, blz. 1); |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan.
1. |
Het besluit schendt artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het beginsel van behoorlijk bestuur en verzoeksters rechten van verdediging, doordat de Commissie verzoekster geen toegang tot het onderzoeksdossier heeft verleend en haar niet in staat heeft gesteld daadwerkelijk verweer te voeren. |
2. |
Het besluit schendt artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie niet heeft bewezen dat verzoekster een selectief voordeel heeft genoten. |
3. |
Het besluit schendt artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie haar beoordelingsvrijheid bij de toepassing van het beginsel van een investeerder in een markteconomie uit procedureel oogpunt heeft overschreden. In dit verband stelt verzoekster dat de Commissie in strijd met de procedurevoorschriften het strikte criterium van de richtsnoeren luchtvaartsteun van 2014 bij haar onderzoek heeft toegepast, ook al betreffen de relevante feiten vroegere jaren, van 2003 tot 2009. |
4. |
Het besluit schendt artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie haar beoordelingsvrijheid bij de toepassing van het beginsel van een investeerder in een markteconomie heeft overschreden door de feiten niet afdoende te bewijzen. In dit verband stelt verzoekster dat de Commissie op onaanvaardbare wijze op basis van het ontbreken van een alomvattend ondernemingsplan betreffende de overeenkomsten met verzoekster heeft besloten dat naar verluidt geen strategie voor de winstgevendheid van de luchthaven van Klagenfurt (hierna: „KLU”) zou bestaan, en in het besluit kennelijk tegenstrijdige feitelijke vaststellingen inzake de langetermijnwinstgevendheidsstrategie voor KLU heeft gedaan. |
5. |
Het besluit schendt artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de Commissie haar beoordelingsvrijheid bij de toepassing van het beginsel van een investeerder in een markteconomie heeft overschreden door de feiten in het kader van haar naderhand uitgevoerde ex-antewinstgevendheidsanalyse niet afdoende te bewijzen. In dit verband stelt verzoekster dat de Commissie de met het staatssteunrecht in overeenstemming zijnde verlening van steun aan KLU voor de financiering van haar marketingmaatregelen ten onrechte niet heeft beschouwd als inkomsten voor de luchthaven. Bovendien heeft de Commissie de marktwaarde van de door verzoekster verrichte diensten niet in voldoende mate bepaald en daarmee in het besluit geen rekening gehouden, ook al zijn de prijzen van verzoeksters diensten marktconform. |
6. |
Het besluit schendt artikel 107, lid 3, VWEU, doordat de Commissie in strijd met de voorschriften bij het onderzoek van de rechtvaardigingsgronden een onevenredig strenge maatstaf heeft gehanteerd die niet beantwoordt aan haar rechtspraktijk op het tijdstip waarop de marketingovereenkomsten zijn gesloten. |
7. |
Het besluit schendt artikel 107, lid 3, VWEU, doordat de Commissie de feiten die de vermeende steun rechtvaardigen, niet volledig heeft onderzocht. In dit verband stelt verzoekster dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de met het staatssteunrecht in overeenstemming zijnde verlening van steun aan KLU bij de rechtvaardiging voor de aan verzoekster verleende steun. Bovendien heeft de Commissie bij de toetsing van de maatregelen aan artikel 107, lid 3, onder c), VWEU geen rekening gehouden met de betekenis van de marketingovereenkomsten uit het oogpunt van het regionale en verkeersbeleid en evenmin met de daarmee gepaard gaande aanzienlijke positieve gevolgen voor de regionale economie. |
27.8.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 301/47 |
Beschikking van het Gerecht van 3 juli 2018 — Kim e.a./Raad
(Zaak T-742/17) (1)
(2018/C 301/62)
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.