ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 298

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
23 augustus 2018


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2017-2018
Vergaderingen van 3 t/m 6 april 2017
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 17 van 18.1.2018 .
AANGENOMEN TEKSTEN
Vergaderingen van 26 en 27 april 2017
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 28 van 25.1.2018 .
De aangenomen teksten van 27 april 2017 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2015 zijn bekendgemaakt in PB L 252 van 29.9.2017 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 4 april 2017

2018/C 298/01

Resolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden (2016/2222(INI))

2

2018/C 298/02

Resolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden (2016/2204(INI))

14

 

Woensdag 5 april 2017

2018/C 298/03

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken (2017/2593(RSP))

24

2018/C 298/04

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de ontwerpverordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (14942/2016 — C8-0103/2017 — 2016/0283(APP) — 2017/2051(INI))

30

2018/C 298/05

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de events Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D049280 — 2017/2624(RSP))

34

2018/C 298/06

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de aanpak van de vluchtelingen- en migrantenbewegingen: de rol van het externe optreden van de EU (2015/2342(INI))

39

 

Donderdag 6 april 2017

2018/C 298/07

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over Rusland, de arrestatie van Aleksej Navalny en andere demonstranten (2017/2646(RSP))

56

2018/C 298/08

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over de situatie in Belarus (2017/2647(RSP))

60

2018/C 298/09

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over Bangladesh, met inbegrip van kinderhuwelijken (2017/2648(RSP))

65

2018/C 298/10

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over het Europees solidariteitskorps (2017/2629(RSP))

68

2018/C 298/11

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (2016/3018(RSP))

73

 

Donderdag 27 april 2017

2018/C 298/12

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2015 (2016/2098(INI))

80

2018/C 298/13

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het beheer van de visserijvloten in de ultraperifere gebieden (2016/2016(INI))

92

2018/C 298/14

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector (2016/2140(INI))

100

2018/C 298/15

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de stand van zaken in verband met de concentratie van landbouwgrond in de EU: manieren om landbouwers betere toegang tot land te geven (2016/2141(INI))

112

2018/C 298/16

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank (2016/2099(INI))

121

2018/C 298/17

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn mijnbouwafval (2006/21/EG) (2015/2117(INI))

132

2018/C 298/18

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de situatie in Venezuela (2017/2651(RSP))

137

 

AANBEVELINGEN

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 4 april 2017

2018/C 298/19

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad en de Commissie van 4 april 2017 naar aanleiding van het onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector (2016/2908(RSP))

140


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Donderdag 27 april 2017

2018/C 298/20

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van António Marinho e Pinto (2016/2294(IMM))

151


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 4 april 2017

2018/C 298/21

P8_TA(2017)0096
Kenmerken van vissersvaartuigen (herschikking) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (herschikking) (COM(2016)0273 — C8-0187/2016 — 2016/0145(COD))
P8_TC1-COD(2016)0145
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (herschikking)

154

2018/C 298/22

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 4 april 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (COM(2016)0031 — C8-0015/2016 — 2016/0014(COD))

156

 

Woensdag 5 april 2017

2018/C 298/23

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip's) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (C(2017)01473 — 2017/2602(DEA))

280

2018/C 298/24

P8_TA(2017)0103
Bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie) (COM(2015)0616 — C8-0388/2015 — 2015/0283(COD))
P8_TC1-COD(2015)0283
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 april 2017 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie)

282

2018/C 298/25

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van het Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, en de toetreding tot dat protocol, uitgezonderd de aspecten die verband houden met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken (13806/2015 — C8-0410/2015 — 2015/0135(NLE))

283

2018/C 298/26

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van het Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, en betreffende de toetreding tot dat protocol, met betrekking tot de aspecten in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken (14112/2015 — C8-0409/2015 — 2015/0136(NLE))

284

2018/C 298/27

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Kroatië (COM(2017)0017 — C8-0026/2017 — 2017/0011(NLE))

285

2018/C 298/28

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009 en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (10728/4/2016 — C8-0104/2017 — 2012/0266(COD))

286

2018/C 298/29

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (10729/4/2016 — C8-0105/2017 — 2012/0267(COD))

287

2018/C 298/30

P8_TA(2017)0109
Geldmarktfondsen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake geldmarktfondsen (COM(2013)0615 — C7-0263/2013 — 2013/0306(COD))
P8_TC1-COD(2013)0306
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad inzake geldmarktfondsen

289

2018/C 298/31

P8_TA(2017)0110
Prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (COM(2015)0583 — C8-0375/2015 — 2015/0268(COD))
P8_TC1-COD(2015)0268
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG

290

2018/C 298/32

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (14942/2016 — C8-0103/2017 — 2016/0283(APP))

291

2018/C 298/33

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit (EU) 2015/435 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven (COM(2016)0607 — C8-0387/2016 — 2016/2233(BUD))

293

2018/C 298/34

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2018 (2017/2022(BUD))

296

2018/C 298/35

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017 bij de algemene begroting voor 2017 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter ondersteuning van het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal (07003/2017 — C8-0130/2017 — 2017/2018(BUD))

306

2018/C 298/36

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF/2017/000 TA 2017 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2017)0101 — C8-0097/2017 — 2017/2033(BUD))

308

2018/C 298/37

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal (COM(2017)0045 — C8-0022/2017 — 2017/2017(BUD))

312

2018/C 298/38

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland, en ter vervanging van Besluit 2014/911/EU (13521/2016 — C8-0523/2016 — 2016/0818(CNS))

314

2018/C 298/39

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België, en ter vervanging van de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU (13525/2016 — C8-0522/2016 — 2016/0819(CNS))

315

2018/C 298/40

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland, en ter vervanging van de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU (13526/2016 — C8-0520/2016 — 2016/0820(CNS))

316

2018/C 298/41

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije, en ter vervanging van de Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU (13529/2016 — C8-0518/2016 — 2016/0821(CNS))

317

2018/C 298/42

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta, Cyprus en Estland, en ter vervanging van de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU (13499/2016 — C8-0519/2016 — 2016/0822(CNS))

318

 

Donderdag 6 april 2017

2018/C 298/43

P8_TA(2017)0128
Wholesaleroamingmarkten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 531/2012 wat betreft de voorschriften voor wholesaleroamingmarkten (COM(2016)0399 — C8-0219/2016 — 2016/0185(COD))
P8_TC1-COD(2016)0185
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 531/2012 wat betreft de voorschriften voor wholesaleroamingmarkten

319

2018/C 298/44

P8_TA(2017)0129
Derde landen waarvan de onderdanen onderworpen zijn aan of vrijgesteld zijn van de visumplicht: Oekraïne ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (Oekraïne) (COM(2016)0236 — C8-0150/2016 — 2016/0125(COD))
P8_TC1-COD(2016)0125
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (Oekraïne)

320

 

Donderdag 27 april 2017

2018/C 298/45

P8_TA(2017)0133
Het Uniemerk ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk (gecodificeerde tekst) (COM(2016)0702 — C8-0439/2016 — 2016/0345(COD))
P8_TC1-COD(2016)0345
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk (codificatie)

321

2018/C 298/46

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Verdrag van Minamata inzake kwik (05925/2017 — C8-0102/2017 — 2016/0021(NLE))

322

2018/C 298/47

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybride mismatches met derde landen (COM(2016)0687 — C8-0464/2016 — 2016/0339(CNS))

323

2018/C 298/48

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad van houdende goedkeuring van de sluiting door de Europese Politiedienst (Europol) van de Overeenkomst voor operationele en strategische samenwerking tussen het Koninkrijk Denemarken en Europol (07281/2017 — C8-0120/2017 — 2017/0803(CNS))

343

2018/C 298/49

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de voordracht van Ildikó Gáll-Pelcz voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C8-0110/2017 — 2017/0802(NLE))

345

2018/C 298/50

P8_TA(2017)0139
Steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017–2020 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (COM(2015)0701 — C8-0373/2015 — 2015/0263(COD))
P8_TC1-COD(2015)0263
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017–2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013

346

2018/C 298/51

P8_TA(2017)0140
Europees Jaar van het cultureel erfgoed ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (COM(2016)0543 — C8-0352/2016 — 2016/0259(COD))
P8_TC1-COD(2016)0259
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (2018)

347

2018/C 298/52

P8_TA(2017)0141
Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 258/2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020 (COM(2016)0202 — C8-0145/2016 — 2016/0110(COD))
P8_TC1-COD(2016)0110
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 258/2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020

349

2018/C 298/53

P8_TA(2017)0142
Programma van de Unie ter vergroting van de betrokkenheid van consumenten bij de beleidsvorming op het gebied van financiële diensten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017-2020 (COM(2016)0388 — C8-0220/2016 — 2016/0182(COD))
P8_TC1-COD(2016)0182
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017-2020

350


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2017-2018

Vergaderingen van 3 t/m 6 april 2017

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 17 van 18.1.2018 .

AANGENOMEN TEKSTEN

Vergaderingen van 26 en 27 april 2017

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 28 van 25.1.2018 .

De aangenomen teksten van 27 april 2017 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2015 zijn bekendgemaakt in PB L 252 van 29.9.2017 .

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 4 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/2


P8_TA(2017)0098

Palmolie en de ontbossing van regenwouden

Resolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden (2016/2222(INI))

(2018/C 298/01)

Het Europees Parlement,

gezien de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) 2015-2030 van de Verenigde Naties,

gezien de Overeenkomst van Parijs die is bereikt in het kader van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21),

gezien technisch verslag 2013-063 van de Commissie getiteld „The impact of EU consumption on deforestation” (De effecten van EU-consumptie op ontbossing) (2013-063) (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 oktober 2008 getiteld „De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken” (COM(2008)0645),

gezien de verklaring van Amsterdam van 7 december 2015 getiteld „Towards Eliminating Deforestation from Agricultural Commodity Chains with European Countries” (Naar de uitbanning van ontbossing die het gevolg is van ketens van landbouwgrondstoffen met Europese landen) waarin wordt gepleit voor een volledig duurzame toeleveringsketen voor palmolie, alsook voor de stopzetting van illegale ontbossing tegen 2020,

gezien de toezegging van vijf lidstaten en ondertekenende partijen bij de verklaring van Amsterdam, te weten Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, om overheidssteun uit te trekken voor het plan om tegen 2020 een 100 % duurzame palmolie-industrie tot stand te brengen,

gezien de Europese strategie voor emissiearme mobiliteit van juli 2016 en het voorstel van de Commissie van 30 november 2016 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (COM(2016)0767),

gezien de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en door haar gefinancierde studie van 4 oktober 2016 getiteld „The land use change impact of biofuels consumed in the EU: Quantification of area and greenhouse gas impacts” (De effecten van in de EU geconsumeerde biobrandstoffen wat betreft verandering van landgebruik: kwantificering van de effecten met betrekking tot landoppervlakte en broeikasgassen),

gezien het verslag getiteld „Globiom: the basis for biofuel policy post-2020” (Globiom: de basis voor het beleid inzake biobrandstoffen na 2020),

gezien Speciaal verslag nr. 18/2016 van de Rekenkamer getiteld „Het certificeringssysteem van de EU voor duurzame biobrandstoffen”,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit,

gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES),

gezien het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, dat is vastgesteld op 29 oktober 2010 in Nagoya, Japan, en op 12 oktober 2014 in werking is getreden,

gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020, en de daarmee verband houdende tussentijdse herziening (2),

gezien zijn resolutie van 2 februari 2016 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU (3),

gezien het World Conservation Congress 2016 van de Internationale Unie voor het behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) gehouden in Hawaii in 2016 en de daaruit voortkomende motie 066 over de beperking van de effecten die een uitbreiding van de palmolieproductie en palmolie-exploitatie heeft op biodiversiteit,

gezien de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volkeren (UNDRIP),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0066/2017),

A.

overwegende dat de Europese Unie de Overeenkomst van Parijs heeft geratificeerd en een cruciale rol moet spelen bij de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen op het gebied van de strijd tegen klimaatverandering en bij het boeken van resultaten op het vlak van milieubescherming en duurzame ontwikkeling;

B.

overwegende dat de Europese Unie een belangrijke rol heeft gespeeld bij het formuleren van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling die nauw gerelateerd zijn aan de palmolieproblematiek (doelstellingen 2, 3, 6, 14, 16, 17 en met name 12, 13 en 15);

C.

overwegende dat de EU er zich in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling toe heeft verbonden te ijveren voor de toepassing van duurzaam beheer van alle soorten bossen, ontbossing een halt toe te roepen, beschadigde bossen te herstellen en zowel bebossing als herbebossing tegen 2020 overal ter wereld aanzienlijk te doen toenemen; overwegende dat de EU er zich in het kader van de Agenda 2030 tevens toe heeft verbonden om duurzame consumptie- en productiepatronen te waarborgen, om ondernemingen aan te sporen duurzame praktijken in te voeren en informatie over duurzaamheid op te nemen in hun rapportagecyclus, en om duurzame openbare aanbestedingen te bevorderen, in overeenstemming met nationaal beleid en mondiale prioriteiten tegen 2020;

D.

overwegende dat er tal van factoren zijn die wereldwijde ontbossing in de hand werken, waaronder de productie van landbouwgrondstoffen zoals soja, rundvlees, mais en palmolie;

E.

overwegende dat bijna de helft (49 %) van alle recente gevallen van tropische ontbossing het gevolg is van illegale ontginning voor commerciële landbouwdoeleinden en dat deze vernietiging wordt ingegeven door de overzeese vraag naar landbouwgrondstoffen, waaronder palmolie, rundvlees, soja en houtproducten; overwegende dat wordt geschat dat de illegale conversie van tropisch regenwoud voor commerciële landbouwdoeleinden jaarlijks 1,47 gigaton koolstof veroorzaakt, wat overeenkomt met 25 % van de jaarlijkse van fossiele brandstoffen afkomstige emissies in de EU (4);

F.

overwegende dat de ongecontroleerde bosbranden van 2015 in Indonesië en op Borneo de ergste branden in bijna twintig jaar tijd zijn geweest en dat ze werden veroorzaakt door verandering in landgebruik, ontbossing en de wereldwijde klimaatverandering; overwegende dat de regio's in kwestie in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid vaker zullen worden geteisterd door extreme droogte, tenzij er gezamenlijk actie wordt ondernomen om te voorkomen dat er branden uitbreken;

G.

overwegende dat in Indonesië en op Borneo 69 miljoen mensen zijn blootgesteld aan de schadelijke luchtvervuiling die werd veroorzaakt door de ongecontroleerde bosbranden, en dat deze branden aan duizenden mensen het leven hebben gekost;

H.

overwegende dat branden in Indonesië een typisch gevolg zijn van het ontginnen van land voor de productie van palmolie en andere landbouwdoeleinden; overwegende dat 52 % van de branden in Indonesië in 2015 heeft plaatsgevonden op koolstofrijke veengronden en dat het land daardoor een van de grootste veroorzakers van de opwarming van de aarde is geworden (5);

I.

overwegende dat het ontbreken van nauwkeurige palmolieconcessiekaarten en openbare kadasters in veel producerende landen het moeilijk maakt om vast te stellen wie verantwoordelijk is voor bosbranden;

J.

overwegende dat de EU in het kader van de verklaring van New York inzake bossen heeft toegezegd om de particuliere sector te helpen bij de verwezenlijking van de doelstelling om de ontbossing die wordt veroorzaakt door de productie van landbouwgrondstoffen zoals palmolie, soja, papier en rundvleesproducten uiterlijk in 2020 uit te bannen, in het volle besef dat sommige ondernemingen zelfs nog ambitieuzer zijn;

K.

overwegende dat de EU er zich in 2008 toe heeft verbonden de ontbossing uiterlijk in 2020 ten minste te halveren en ervoor te zorgen dat er uiterlijk in 2030 op wereldschaal geen bosareaal meer verloren gaat;

L.

overwegende dat waardevolle tropische ecosystemen, die amper 7 % van de oppervlakte van de aarde uitmaken, steeds meer onder druk komen te staan door ontbossing; overwegende dat de aanleg van palmolieplantages leidt tot enorme bosbranden, het droogvallen van rivieren, bodemerosie, drooglegging van veengronden, verontreiniging van waterwegen en een algemeen verlies aan biodiversiteit, wat op zijn beurt in de hand werkt dat vele ecosysteemdiensten verloren gaan en grote gevolgen heeft voor het klimaat, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en de bescherming van het milieu in de hele wereld voor huidige en toekomstige generaties;

M.

overwegende dat de consumptie van palmolie en daarvan afgeleide verwerkte goederen een belangrijke factor is voor de mate waarin de EU-consumptie bijdraagt aan de wereldwijde ontbossing;

N.

overwegende dat de vraag naar plantaardige olie in het algemeen wellicht zal stijgen (6), terwijl schattingen erop wijzen dat de vraag naar palmolie tegen 2050 zal verdubbelen (7); overwegende dat 90 % van de toename van de palmolieproductie sinds de jaren '70 van de twintigste eeuw zich concentreert in Indonesië en Maleisië; overwegende dat de teelt van oliepalmen bovendien ook in andere Aziatische landen en in Afrika en Latijns-Amerika van de grond aan het komen is en dat daar voortdurend nieuwe plantages worden aangelegd, terwijl bestaande plantages worden uitgebreid; overwegende dat deze stand van zaken zal leiden tot verdere milieuschade; overwegende dat er echter nog meer behoefte aan landbouwgronden zou ontstaan als palmolie zou worden vervangen door andere plantaardige oliën;

O.

overwegende dat het grootscheepse gebruik van palmolie voornamelijk toe te schrijven is aan de lage kosten van het product, die te danken zijn aan het toegenomen aantal oliepalmplantages in ontboste gebieden; overwegende dat het gebruik van palmolie in de levensmiddelenindustrie bovendien past in het model van niet-duurzame massaproductie en -consumptie, hetgeen volledig haaks staat op het gebruik en de bevordering van biologische, kwalitatief hoogstaande nul-kilometeringrediënten en -producten;

P.

overwegende dat er steeds meer palmolie wordt gebruikt als biobrandstof en in verwerkte levensmiddelen (circa 50 % van de verpakte producten bevat inmiddels palmolie);

Q.

overwegende dat sommige bedrijven die palmolie verhandelen er niet in slagen om onweerlegbaar aan te tonen dat de palmolie in hun productieketen niet in verband kan worden gebracht met ontbossing, drooglegging van veengronden of milieuvervuiling en om te bewijzen dat de palmolie is geproduceerd met volledige inachtneming van de fundamentele mensenrechten en adequate sociale normen;

R.

overwegende dat de Commissie in het kader van het Zevende Milieuactieprogramma (MAP) verplicht is het milieueffect van de consumptie van grondstoffen voor levensmiddelen en non-foodproducten in de Unie in een mondiale context te beoordelen en, indien nodig, beleidsvoorstellen uit te werken om de resultaten van deze beoordelingen aan te pakken, alsook moet overwegen een EU-actieplan inzake ontbossing en bosdegradatie op te stellen;

S.

overwegende dat de Commissie studies plant over ontbossing en palmolie;

T.

overwegende dat niet bekend is hoeveel broeikasgasemissies er in totaal worden veroorzaakt door verandering in landgebruik die verband houdt met palmolie; overwegende dat een verbetering van de wetenschappelijke beoordelingen in dit verband noodzakelijk is;

U.

overwegende dat er in de producerende landen geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over de stukken land die, al dan niet met toestemming, worden gebruikt voor de teelt van oliepalmen; overwegende dat de maatregelen die worden genomen om de duurzaamheid van palmolie te certificeren door deze belemmering van meet af aan op de helling komen te staan;

V.

overwegende dat de energiesector in 2014 verantwoordelijk was voor 60 % van de in de EU geïmporteerde palmolie, en dat 46 % van de geïmporteerde palmolie is gebruikt als brandstof in de vervoersector (een verzesvoudiging ten opzichte van 2010) en 15 % voor de opwekking van elektriciteit en warmte;

W.

overwegende dat in de periode van nu tot 2020 wereldwijd naar schatting 1 miljoen hectare land zal worden geconverteerd voor de productie van palmolie voor biodiesel, waarvan 0,57 miljoen hectare in gebieden in Zuidoost-Azië met oerbossen (8);

X.

overwegende dat de totale door het biobrandstofmandaat van de EU 2020-strategie veroorzaakte verandering in landgebruik 8,8 miljoen hectare bedraagt, en dat daarvan 2,1 miljoen hectare als gevolg van uitbreidingen van oliepalmplantages is geconverteerd in Zuidoost-Azië, waarvan de helft ten koste van tropische bossen en veengronden;

Y.

overwegende dat de ontbossing van regenwoud leidt tot de vernietiging van de natuurlijke habitats van meer dan de helft van de diersoorten die onze planeet rijk is en meer dan twee derde van de plantensoorten, waardoor deze soorten in hun voortbestaan worden bedreigd; overwegende dat het regenwoud een aantal van 's werelds zeldzaamste en vaak endemische soorten herbergt, die op de rode lijst van de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) zijn ingedeeld in de categorie van ernstig bedreigde soorten, waarvan wordt aangenomen dat ze te maken hebben gehad met een waargenomen, geschatte, afgeleide of vermoede achteruitgang van de populaties in de afgelopen tien jaar of over drie generaties van meer dan 80 %; overwegende dat de EU-consument beter op de hoogte moet worden gesteld van de inspanningen die worden gedaan om deze dier- en plantensoorten te beschermen;

Z.

overwegende dat uit diverse onderzoeken blijkt dat er in tal van landen bij de aanleg en de exploitatie van palmolieplantages sprake is van grootschalige schendingen van fundamentele mensenrechten, waaronder gedwongen uitzettingen, gewapend geweld, kinderarbeid, schuldslavernij of discriminatie van inheemse gemeenschappen;

AA.

overwegende dat ons erg verontrustende berichten (9) bereiken waarin wordt gemeld dat er bij een substantieel deel van de wereldwijde productie van palmolie sprake is van schendingen van fundamentele mensenrechten en adequate sociale normen, dat er regelmatig gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid en dat er tal van grondgeschillen zijn tussen lokale en inheemse gemeenschappen enerzijds en palmolieconcessiehouders anderzijds;

Algemene overwegingen

1.

herinnert eraan dat duurzame landbouw, voedselzekerheid en duurzaam bosbeheer centrale doelstellingen zijn van de SDG's;

2.

wijst erop dat bossen van essentieel belang zijn voor de aanpassing aan en beperking van klimaatverandering;

3.

wijst op de complexiteit van de factoren die aan de wereldwijde ontbossing ten grondslag liggen, zoals de ontginning van land voor vee of akkerbouwgewassen, met name om diervoeder op basis van soja te produceren voor de EU-veestapel, alsook voor palmolie, stedelijke expansie, houtkap en andere intensieve landbouwactiviteiten;

4.

stelt vast dat 73 % van de wereldwijde ontbossing te wijten is aan de ontginning van land voor landbouwgrondstoffen, waarbij 40 % van de wereldwijde ontbossing wordt veroorzaakt door conversie naar grootschalige monocultuurplantages van oliepalmen (10);

5.

merkt op dat de exploitatie van palmolie niet de enige oorzaak van ontbossing is, maar dat het probleem ook deels wordt veroorzaakt door de uitbreiding van de illegale houtkap en door demografische druk;

6.

stelt vast dat andere plantaardige oliën die van sojabonen, koolzaad en andere gewassen worden gemaakt een veel grotere milieuvoetafdruk hebben en een veel extensiever landgebruik vergen dan palmolie; merkt op dat bij het verbouwen van andere oliegewassen gewoonlijk intensiever gebruik wordt gemaakt van pesticiden en meststoffen;

7.

stelt met bezorgdheid vast dat de enorme mondiale vraag naar grond wordt ingegeven door de toenemende mondiale vraag naar biobrandstoffen en grondstoffen en door speculatie met grond en landbouwgrondstoffen;

8.

herinnert eraan dat de EU een belangrijke importeur is van door ontbossing verkregen producten, hetgeen een desastreus effect op de biodiversiteit heeft;

9.

wijst erop dat iets minder dan een kwart (in waarde) van alle landbouwgrondstoffen op de internationale handelsmarkt die door middel van illegale ontbossing worden verkregen voor de EU is bestemd, waaronder 27 % van alle soja, 18 % van alle palmolie, 15 % van al het rundvlees en 31 % van al het leder (11);

10.

onderstreept dat er in het optreden van de EU niet alleen rekening moet worden gehouden met de productie van palmolie maar met alle deze geïmporteerde landbouwproducten, wil men ontbossing die verband houdt met de consumptie van landbouwgrondstoffen doeltreffend bestrijden;

11.

brengt in herinnering dat Maleisië en Indonesië met naar schatting 85-90 % van de mondiale productie de belangrijkste palmolieproducenten zijn en is verheugd dat het aantal Maleisische oerbossen sinds 1990 is toegenomen, maar blijft bezorgd over het huidige tempo van ontbossing in Indonesië, met een totaal verlies van 0,5 % per vijf jaar;

12.

wijst erop dat Indonesië onlangs de derde positie heeft ingenomen onder de grootste CO2-vervuilers wereldwijd en dat het land kampt met afnemende biodiversiteit, waardoor verscheidene bedreigde wilde diersoorten zo goed als uitgestorven zijn;

13.

herinnert eraan dat palmolie goed is voor ongeveer 40 % van de globale handel in alle plantaardige oliën en dat de EU met ongeveer 7 miljoen ton per jaar de op één na grootste importeur ter wereld is;

14.

is verontrust over het feit dat ongeveer de helft van de totale oppervlakte aan illegaal ontgonnen bossen wordt gebruikt voor de productie van palmolie voor de EU-markt;

15.

merkt op dat het gebruik van palmolie als ingrediënt en/of vervangingsmiddel in de agrovoedingsindustrie te maken heeft met de productiviteit en chemische eigenschappen van palmolie, zoals gemakkelijke opslag, smeltpunt en de lagere prijs ervan als grondstof;

16.

stelt voorts vast dat palmpitkoek in de EU wordt gebruikt als diervoeder, met name voor het vetmesten van melk- en slachtvee;

17.

onderstreept in dit verband dat de sociale, gezondheids- en milieunormen in de EU strenger zijn;

18.

is zich er terdege van bewust dat de palmolieproblematiek zeer complex is en benadrukt hoe belangrijk het is een wereldwijde oplossing uit te werken die uitgaat van de collectieve verantwoordelijkheid van talrijke actoren; pleit ten zeerste voor dit beginsel voor al wie deel uitmaakt van de toeleveringsketen van palmolie, met inbegrip van de EU en andere internationale organisaties, de lidstaten, financiële instellingen, de regeringen van landen die palmolie produceren, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, nationale en multinationale ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, distributie en verwerking van palmolie, consumentenorganisaties en ngo's; is er bovendien van overtuigd dat al deze actoren absoluut een duit in het zakje moeten doen door hun inspanningen op elkaar af te stemmen, zodat er een oplossing kan worden gevonden voor de talrijke ernstige problemen met betrekking tot de niet-duurzame productie en consumptie van palmolie;

19.

onderstreept de gedeelde mondiale verantwoordelijkheid met betrekking tot de totstandbrenging van een duurzame palmolieproductie en benadrukt dat de voedingssector een belangrijke rol te spelen heeft door duurzaam geproduceerde alternatieven in te kopen;

20.

merkt op dat een aantal producenten en handelaars van grondstoffen, verkopers en andere tussenpersonen in de toeleveringsketen, met inbegrip van Europese ondernemingen, toezeggingen heeft gedaan op het gebied van nul-ontbossing wat grondstofproductie en -handel betreft, nul-conversie van koolstofrijke veengronden, eerbiediging van de mensenrechten, transparantie, traceerbaarheid, controles door derden en verantwoorde beheerpraktijken;

21.

erkent dat het behoud van het regenwoud en wereldwijde biodiversiteit van vitaal belang zijn voor de toekomst van de aarde en de mensheid, maar onderstreept dat de instandhoudingsinspanningen moet worden gecombineerd met beleidsinstrumenten voor plattelandsontwikkeling om armoede te voorkomen en de werkgelegenheid in kleine landbouwgemeenschappen in de regio's in kwestie te ondersteunen;

22.

erkent dat inspanningen om de ontbossing te stoppen lokale capaciteitsopbouw, technologische bijstand en de uitwisseling van beste praktijken tussen de gemeenschappen moeten inhouden, evenals steun aan kleine boeren om hun bestaande akkerland zo doeltreffend mogelijk te gebruiken zonder over te hoeven gaan tot verdere conversie van bosgrond; wijst in dit verband nadrukkelijk op het grote potentieel van agro-ecologische praktijken voor het maximaliseren van ecosysteemfuncties door middel van gemengde technieken van aanplant, boslandbouw en permacultuur met een grote diversiteit, zonder terug te vallen op inputafhankelijkheid of monoculturen;

23.

merkt op dat palmolieproductie op positieve wijze kan bijdragen aan de economische ontwikkeling van een land en haalbare economische kansen kan bieden voor landbouwers, op voorwaarde dat er op verantwoordelijke wijze wordt gewerkt en er strikte voorwaarden worden gesteld om de teelt duurzaam te maken;

24.

stelt vast dat er verschillende soorten vrijwillige certificeringsregelingen bestaan, zoals RSPO, ISPO en MSPO, en is verheugd over de bijdrage van deze regelingen aan de bevordering van een duurzame palmolieproductie; merkt echter op dat er kritiek is op de duurzaamheidscriteria van deze normen, met name met betrekking tot ecologische en sociale integriteit; benadrukt dat het naast elkaar bestaan van verschillende regelingen verwarrend is voor de consument en wijst erop dat het uiteindelijke doel moet zijn om één enkele certificeringsregeling te ontwikkelen, waardoor duurzame palmolie zichtbaarder wordt voor de consument; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat via een dergelijke certificeringsregeling wordt gewaarborgd dat enkel duurzaam geproduceerde palmolie de EU-markt bereikt;

25.

merkt op dat ook onder onze partners van buiten de EU het bewustzijn moet worden aangewakkerd over hun rol bij het oplossen van problemen in verband met duurzaamheid en ontbossing, onder meer in verband met hun inkooppraktijken;

Aanbevelingen

26.

verzoekt de Commissie de internationale toezeggingen van de EU na te komen, onder meer de toezeggingen in het kader van de COP 21, het VN-Bossenforum (UNFF) (12), het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (UNBCD) (13), de verklaring van New York inzake bossen en de duurzame-ontwikkelingsdoelstelling om ontbossing tegen 2020 een halt toe te roepen (14);

27.

wijst op het potentieel van initiatieven zoals de verklaring van New York inzake bossen (15), bedoeld om de particuliere sector te helpen bij het behalen van de doelstelling om uiterlijk in 2020 een einde te maken aan ontbossing voor de productie van landbouwgrondstoffen zoals palmolie, soja, papier en rundvlees; wijst erop dat sommige bedrijven ambitieuzere doelstellingen nastreven en merkt op dat 60 % van de bedrijven die actief zijn in de palmoliesector zich weliswaar achter zulke initiatieven heeft geschaard, maar dat tot nog toe slechts 2 % in staat is te achterhalen waar de palmolie die zij verhandelen vandaan komt (16);

28.

wijst op de inspanningen en de vorderingen van de voedingsmiddelenindustrie met betrekking tot de inkoop van „Certified Sustainable Palm Oil” (CSPO); verzoekt alle bedrijfstakken die gebruikmaken van palmolie meer inspanningen te leveren om CSPO in te kopen;

29.

verzoekt de Commissie en alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan blijk te geven van hun bereidheid zich in te zetten voor de totstandbrenging van een nationale verbintenis voor de hele EU om uiterlijk in 2020 voor 100 % gecertificeerde duurzame palmolie in te kopen, onder meer door de verklaring van Amsterdam „Towards Eliminating Deforestation from Agricultural Commodity Chains with European Countries” te ondertekenen, alsook voor de totstandbrenging van een engagement van de sector, onder meer door de verklaring van Amsterdam „In Support of a Fully Sustainable Palm Oil Supply Chain by 2020” te onderteken en toe te passen;

30.

dringt er bij ondernemingen die palmolie produceren op aan zich te houden aan de Overeenkomst van Bangkok inzake een gemeenschappelijke aanpak voor de verwezenlijking van toezeggingen om de ontbossing tot nul te reduceren, en gebruik te maken van de HCS-benadering (High Carbon Stock), als hulpmiddel om te bepalen welke gronden geschikt zijn voor het aanleggen van een palmolieplantage, zoals aangetaste gronden met een geringe koolstofopslag of lage natuurwaarde;

31.

roept de EU op te blijven vasthouden aan haar toezeggingen, een impuls te geven aan de lopende onderhandelingen over de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) en ervoor te zorgen dat er in de slotteksten van de overeenkomsten ook aandacht wordt besteed aan conversiehout dat wordt gegenereerd uit de ontwikkeling van palmolieplantages; onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat deze overeenkomsten in overeenstemming zijn met het internationaal recht en toezeggingen inzake milieubescherming, mensenrechten en duurzame ontwikkeling, en dat ze leiden tot passende maatregelen voor het behoud en het duurzaam beheer van bossen, met inbegrip van de bescherming van de rechten van lokale gemeenschappen en inheemse volkeren; merkt op dat er een vergelijkbare aanpak zou kunnen worden gehanteerd om te zorgen voor verantwoorde toeleveringsketens van palmolie; stelt voor dat het EU-beleid voor de palmoliesector wordt geënt op de Flegt-beginselen van dialoog tussen de diverse belanghebbenden en het aanpakken van diepgewortelde bestuurskwesties in producerende landen, en tevens voortbouwt op ondersteunende EU-beleidsmaatregelen inzake invoer; merkt op dat al deze maatregelen kunnen leiden tot betere controles op de palmoliesector in landen van bestemming;

32.

stelt vast dat samenwerking met producerende landen door middel van informatie-uitwisseling over duurzame en economisch levensvatbare projecten en handelspraktijken een belangrijk aspect vormt; steunt de producerende landen bij hun inspanningen om een duurzame manier van werken te ontwikkelen die de levensomstandigheden en de economie in die landen kunnen helpen verbeteren;

33.

verzoekt de Commissie aan te sporen tot de uitwisseling van beste praktijken inzake transparantie en samenwerking tussen regeringen en ondernemingen die palmolie gebruiken en samen met de lidstaten derde landen bij te staan bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van nationale wetgeving en de eerbiediging van de traditionele gebruiksrechten van de gemeenschap met betrekking tot land, die ervoor zorgen dat bossen, bosbewoners en hun middelen van bestaan worden beschermd;

34.

verzoekt de Commissie om te onderzoeken of in het kader van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst (VPA) uit het Flegt-actieplan mechanismen moeten worden ingesteld om de conversie van bossen voor commerciële landbouwdoeleinden aan de orde te stellen, en verzoekt tevens om organisaties uit het maatschappelijk middenveld, inheemse gemeenschappen en landbouwers-grondbezitters een krachtigere stem te geven in dit proces;

35.

dringt er bij de EU op aan om als bijkomende onderdeel van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten ook vervolgwetgeving voor deze overeenkomsten met betrekking tot palmolie uit te werken naar het voorbeeld van de EU-houtverordening, die zowel ondernemingen als financiële instellingen omvat; merkt op dat de EU de toeleveringsketens van hout, vis en conflictmineralen heeft gereguleerd, maar nog voor geen enkele toeleveringsketen van landbouwgrondstoffen die risico's inhouden voor bossen regulering heeft uitgewerkt; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan meer energie te steken in de tenuitvoerlegging van de houtverordening, zodat het duidelijker wordt in hoeverre die doeltreffend is en als model kan dienen voor een nieuwe wetgevingshandeling van de EU die is bedoeld om te verhinderen dat niet-duurzame palmolie in de EU wordt verkocht;

36.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met alle belanghebbende partijen uit zowel de openbare als de particuliere sector informatiecampagnes op gang te brengen om de consumenten uitgebreid te informeren over de positieve gevolgen op ecologisch, sociaal en politiek vlak van een duurzame palmolieproductie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat consumenten door middel van een goed herkenbaar merkteken op alle producten die palmolie bevatten de bevestiging krijgen dat een product duurzaam is en pleit er sterk voor dat dit merkteken wordt aangebracht op het product of op de verpakking, of makkelijk toegankelijk is via technologische functies;

37.

verzoekt de Commissie nauw samen te werken met andere belangrijke consumenten van palmolie, zoals China, India en de producerende landen, om hen meer bewust te maken van de problemen en op zoek te gaan naar gemeenschappelijke oplossingen voor tropische ontbossing en bosdegradatie;

38.

kijkt uit naar de studies van de Commissie over ontbossing en palmolie, en gaat ervan uit dat ze zo snel mogelijk na hun voltooiing zullen worden voorgesteld;

39.

verzoekt de Commissie uitgebreide gegevens te verstrekken over het gebruik en verbruik van palmolie in Europa en over de invoer ervan naar de EU;

40.

verzoekt de Commissie meer onderzoek te verrichten om informatie te vergaren over de effecten van Europese consumptie en investeringen op het ontbossingsproces, sociale problemen, bedreigde soorten en milieuvervuiling in derde landen, en om handelspartners buiten de EU ertoe op te roepen dit voorbeeld te volgen;

41.

verzoekt de Commissie technologieën te ontwikkelen en met een concreet actieplan te komen, onder meer met informatiecampagnes, om de effecten van Europese consumptie en investeringen op ontbossing in derde landen te beperken;

42.

ziet in dat de bestaande certificeringsregelingen weliswaar een positief effect hebben, maar stelt met spijt vast dat RSPO, ISPO, MSPO en alle andere belangrijke erkende certificeringsregelingen er niet in slagen hun leden daadwerkelijk te verbieden om regenwoud of veengronden te converteren naar palmplantages; is daarom van mening dat deze belangrijkste certificeringsregelingen ontoereikend zijn om de broeikasgassen die worden uitgestoten bij de aanleg en exploitatie van de plantages daadwerkelijk te beperken, waardoor zij massale bos- en veenbranden niet hebben kunnen voorkomen; verzoekt de Commissie te zorgen voor onafhankelijke controles en onafhankelijk toezicht op deze certificeringsregelingen, teneinde te waarborgen dat de palmolie die op de EU-markt wordt gebracht, voldoet aan alle noodzakelijke normen en duurzaam is; merkt op dat met betrekking tot de kwestie van duurzaamheid in de palmoliesector vrijwillige maatregelen en beleidslijnen alleen niet volstaan, maar dat er voor palmoliebedrijven ook bindende regels en een verplichte certificeringsregeling moeten gelden;

43.

dringt er bij de EU op aan om minimale duurzaamheidscriteria in te voeren voor palmolie en voor producten met palmolie als bestanddeel die op de EU-markt worden gebracht en op die manier te waarborgen dat in de EU aanwezige palmolie:

niet heeft geleid tot achteruitgang van het ecosysteem, zoals ontbossing van oerbossen en secundaire bossen en de vernietiging of degradatie van veengronden of andere ecologisch waardevolle habitats, of het nu rechtstreeks of onrechtstreeks is, en geen verlies van biodiversiteit in de hand werkt, in de eerste plaats wat alle bedreigde dier- en plantensoorten betreft,

niet heeft geleid tot veranderingen in landbeheerpraktijken met negatieve gevolgen voor het milieu,

geen aanleiding heeft gegeven tot economische, sociale en ecologische problemen en conflicten, waaronder de specifieke problemen van kinderarbeid, gedwongen arbeid, landroof of de verdrijving van inheemse of lokale gemeenschappen,

volledig strookt met de fundamentele mensenrechten en sociale rechten en volledig in overeenstemming is met adequate sociale en arbeidsnormen die bedoeld zijn om de veiligheid en het welzijn van werknemers te waarborgen,

kleine palmolieproducenten in staat stelt deel te nemen aan de certificeringsregeling en garandeert dat zij een eerlijk aandeel in de winst krijgen,

wordt geproduceerd op plantages die worden beheerd met behulp van moderne agro-ecologische technieken, zodat de omslag kan worden gemaakt naar duurzame landbouwpraktijken en negatieve effecten op het milieu en nadelige sociale gevolgen tot een minimum kunnen worden herleid;

44.

merkt op dat er al solide normen voor verantwoorde palmolieproductie bestaan, waaronder de normen die door de Palm Oil Innovation Group (POIG) zijn ontwikkeld, maar dat deze normen nog op grote schaal moeten worden overgenomen door ondernemingen en in certificeringssystemen, met uitzondering van RSPO Next;

45.

merkt op dat het voor alle actoren in de toeleveringsketen van belang is onderscheid te kunnen maken tussen duurzaam en niet-duurzaam ingekochte palmolie en de reststoffen en bijproducten ervan; benadrukt het belang van traceerbaarheid van grondstoffen en van transparantie in alle fasen van de toeleveringsketen;

46.

roept de EU op een bindend regelgevingskader vast te stellen om ervoor te zorgen dat de toeleveringsketens van importeurs van landbouwgrondstoffen helemaal tot aan de oorsprong van de grondstof kunnen worden getraceerd;

47.

verzoekt de Commissie de traceerbaarheid van palmolie die in de EU wordt ingevoerd te verbeteren en in afwachting van de invoering van één certificeringsregeling te overwegen verschillende douanerechten toe te passen die een nauwkeurigere weergave vormen van de werkelijke kosten wat belasting van het milieu betreft; verzoekt de Commissie ook na te denken over de invoering en toepassing van niet-discriminerende tarifaire en non-tarifaire belemmeringen op basis van de koolstofvoetafdruk van palmolie; dringt erop aan dat het beginsel „de vervuiler betaalt” ten volle wordt toegepast in het kader van ontbossing;

48.

verzoekt de Commissie om sancties voor niet-naleving duidelijk te omschrijven en tegelijkertijd handelsbetrekkingen met derde landen te onderhouden;

49.

roept de Commissie in dit verband op om binnen de Werelddouaneorganisatie (WDO) een hervorming van de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem (GS) in gang te zetten waardoor het mogelijk wordt een onderscheid te maken tussen gecertificeerde duurzame en niet-duurzame palmolie en afgeleiden ervan;

50.

verzoekt de Commissie in de hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling van haar handelsovereenkomsten en overeenkomsten inzake ontwikkelingssamenwerking onverwijld bindende engagementen op te nemen om ontbossing te voorkomen, waaronder met name een anti-ontbossingsgarantie in handelsovereenkomsten met producerende landen, en om te voorzien in krachtige en afdwingbare maatregelen om iets te doen aan niet-duurzame bosbouw in producerende landen;

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich te concentreren op de uitwerking van instrumenten om de instandhoudingsproblematiek beter te integreren in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; merkt op dat aan de hand van een dergelijke aanpak kan worden gewaarborgd dat ontwikkelingsactiviteiten niet leiden tot onbedoelde milieuproblemen, maar veeleer in synergie zijn met instandhoudingsactiviteiten;

52.

stelt vast dat de uitbreiding van palmolieplantages moeilijk in de hand te houden is vanwege de zwakke kadastersystemen in producerende landen en dat de mogelijkheden van eigenaren van kleine plantages om de leningen te krijgen die ze nodig hebben voor het verbeteren van de duurzaamheid van hun plantages hierdoor worden beperkt; constateert dat een versterking van bestuur en van bosbouwinstanties op lokaal en nationaal niveau een noodzakelijke voorwaarde vormt voor een doeltreffend milieubeleid; roept de Commissie op technische en financiële bijstand te verlenen aan producerende landen, teneinde de kadastersystemen van deze landen te versterken en de duurzaamheid van palmolieplantages te verbeteren; wijst erop dat het in kaart brengen van het grondgebied van de producerende landen, onder meer met behulp van satellieten en geospatiale technologie, de enige manier is om een beeld te krijgen van oliepalmconcessies en om strategieën uit te werken voor bebossing, herbebossing en de aanleg van ecologische corridors; verzoekt de Commissie producerende landen te ondersteunen bij de invoering van brandpreventieregelingen;

53.

steunt het moratorium op het gebruik van veengronden dat de Indonesische regering onlangs heeft afgekondigd en dat moet verhinderen dat plantages worden uitgebreid op beboste veengronden; steunt de oprichting van een agentschap voor het herstel van veengronden met als doel om 2 miljoen hectare door branden geteisterde veengronden te herstellen;

54.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich in het kader van de dialoog met die landen te scharen achter het standpunt dat de oppervlakte aan grond waarop oliepalmen worden gekweekt, moet worden bevroren, onder meer door een moratorium in te stellen op nieuwe concessies om wat er nog over is van de regenwouden te beschermen;

55.

maakt zich ernstige zorgen over het feit dat landtransacties een inbreuk kunnen vormen op het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van lokale gemeenschappen, overeenkomstig verdrag nr. 169 van de IAO; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde investeerders zich volledig houden aan internationale normen inzake verantwoorde en duurzame investeringen in landbouw, met name de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO)-OESO-richtsnoeren voor verantwoord beheer van landbouwketens, de vrijwillige FAO-richtsnoeren inzake grondbezit, de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen; onderstreept dat er maatregelen nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van misbruik door ondernemingen toegang hebben tot rechtsmiddelen;

56.

dringt er daarom bij de relevante autoriteiten in de bronlanden op aan de mensenrechten te eerbiedigen, met inbegrip van de landrechten van bosbewoners, en de toezeggingen op milieu-, sociaal en gezondheidsgebied kracht bij te zetten, met inachtneming van de vrijwillige richtsnoeren van de FAO inzake het beheer van grond (17);

57.

dringt er bij de EU op aan steun te verlenen aan plaatselijke rurale micro-ondernemingen, kleine bedrijven en familiebedrijven, en de wettelijke registratie op nationaal en lokaal niveau van het bezit en eigendom van grond te stimuleren;

58.

wijst op het lage ontbossingstempo op inheems grondgebied waar gewaarborgde, traditionele vormen van grondbezit en beheer van natuurlijke hulpbronnen gelden, hetgeen een groot potentieel biedt voor de kosteneffectieve beperking van emissies en de bescherming van mondiale ecosysteemdiensten; roept op tot de inzet van internationale klimaat- en ontwikkelingsfinanciering ter vrijwaring van het grondgebied van inheemse volkeren en plaatselijke gemeenschappen en ter ondersteuning van inheemse volkeren en gemeenschappen die investeren in de bescherming van hun grond;

59.

herinnert eraan dat met name arme plattelandsvrouwen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het bosbestand; benadrukt dat het genderaspect geïntegreerd moet worden in het nationaal bosbeleid en de desbetreffende instanties om zo onder meer te bevorderen dat vrouwen gelijke rechten hebben met betrekking tot het bezit van grond en andere hulpbronnen;

60.

herinnert de Commissie aan haar mededeling getiteld „De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken” (COM(2008)0645), waarin de nadruk wordt gelegd op een holistische aanpak van tropische ontbossing door rekening te houden met alle factoren die ontbossing in de hand werken, waaronder de productie van palmolie; herinnert de Commissie aan haar doelstelling in het kader van de COP 21-onderhandelingen om tegen 2030 op wereldschaal geen bosareaal meer verloren te laten gaan en om tussen nu en 2020 de bruto-ontbossing in de tropen met ten minste 50 % te doen dalen ten opzichte van de huidige niveaus;

61.

verzoekt de Commissie onverwijld door te gaan met de ontwikkeling van een EU-actieplan inzake ontbossing en bosdegradatie, met daarin concrete regelgevende maatregelen om te waarborgen dat geen van de toeleveringsketens en financiële transacties waarbij de EU betrokken is tot ontbossing en bosdegradatie leidt, in overeenstemming met het 7e MAP, en tevens te komen met een EU-actieplan inzake palmolie; verzoekt de Commissie één enkele uniforme definitie vast te stellen voor het begrip „ontbossingsvrij”;

62.

dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan een definitie van het begrip „bos” in het leven te roepen die biologische, sociale en culturele diversiteit omvat, teneinde landroof en de vernietiging van tropische bossen als gevolg van palmoliemonocultuur te verhinderen, aangezien de verbintenissen van de EU inzake klimaatverandering hierdoor op de helling kunnen komen te staan; benadrukt dat voorrang moet worden gegeven aan inheemse soorten ter bescherming van ecosystemen, habitats en lokale gemeenschappen;

63.

roept de Commissie op een EU-actieplan te formuleren inzake verantwoord ondernemerschap;

64.

wijst er uitdrukkelijk op dat instellingen voor ontwikkelingsfinanciering moeten waarborgen dat hun beleid om bescherming te bieden tegen ecologische en sociale gevolgen bindend is en volledig strookt met het internationaal recht inzake de mensenrechten; roept op tot verhoogde transparantie wat de financiering van particuliere financiële instellingen en openbare financiële instanties betreft;

65.

verzoekt de lidstaten bindende voorschriften voor duurzame palmolie op te nemen in alle nationale procedures voor overheidsaanbestedingen;

66.

stelt met bezorgdheid vast dat de commerciële landbouw nog steeds een belangrijke aanjager van mondiale ontbossing is en dat ongeveer de helft van de totale tropische ontbossing sinds het jaar 2000 het gevolg is van de illegale conversie van bossen voor commerciële landbouwdoeleinden, hetgeen tevens het risico op conflicten kan doen toenemen; dringt aan op een betere coördinatie van beleidsmaatregelen op het gebied van bossen, commerciële landbouw, landgebruik en plattelandsontwikkeling om de SDG's en de verbintenissen inzake klimaatverandering te verwezenlijken; benadrukt dat ook op dit terrein beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) vereist is, onder meer wat betreft het EU-beleid inzake hernieuwbare energie;

67.

wijst op de problemen die zich voordoen in verband met landconcentratie en veranderingen in landgebruik als gevolg van de invoering van monoculturen zoals palmolieplantages;

68.

verzoekt de Commissie steun te verlenen aan nader onderzoek naar de gevolgen van verandering in landgebruik, waaronder ontbossing en de productie van bio-energie, voor de uitstoot van broeikasgassen;

69.

roept de Commissie op het goede voorbeeld te geven aan andere landen door in de Europese wetgeving boekhoudregels vast te stellen voor broeikasgasemissies afkomstig van beheerde wetlands en voor veranderingen in landgebruik met betrekking tot wetlands;

70.

wijst erop dat de grootschalige oliepalmmonoculturen leiden tot een grotere aanwezigheid van schadelijke organismen en meer waterverontreiniging door landbouwchemicaliën en bodemerosie, alsook gevolgen hebben voor de werking van koolstofputten en voor het ecologisch evenwicht van de hele regio, en op die manier de migratie van diersoorten verstoren;

71.

stelt vast dat uit recent onderzoek blijkt dat wanneer op palmolieplantages boslandbouw wordt bedreven in de vorm van polycultuur, dit gecombineerde voordelen kan opleveren in termen van biodiversiteit, productiviteit en positieve sociale resultaten;

72.

verzoekt de Commissie om met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en ander EU-beleid te zorgen voor samenhang, om synergieën tussen beide te stimuleren en om te waarborgen dat ze worden uitgevoerd op een wijze die strookt met programma's voor de bestrijding van ontbossing in ontwikkelingslanden, zoals REDD; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de hervorming van het GLB niet rechtstreeks of onrechtstreeks leidt tot nog meer ontbossing en dat deze hervorming de doelstelling helpt bereiken om de mondiale ontbossing een halt toe te roepen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de milieuproblemen die verband houden met ontbossing als gevolg van palmolieproductie ook aan bod komen in het kader van de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020, die een vast onderdeel moeten vormen van het externe optreden van de Unie op dit gebied;

73.

verzoekt de Commissie steun te bieden aan organisaties die zich hoofdzakelijk bezighouden met de instandhouding in situ — maar ook ex situ — van alle diersoorten die hun habitat hebben zien verdwijnen door ontbossing als gevolg van palmolieproductie;

74.

dringt erop aan om op EU-niveau meer onderzoek te verrichten naar duurzaam diervoeder, zodat er voor de Europese landbouw alternatieven voor oliepalmproducten kunnen worden ontwikkeld;

75.

merkt op dat 70 % van de in de EU verbruikte biobrandstof in de EU wordt geteeld/geproduceerd, en dat van de biobrandstof die in de EU wordt ingevoerd 23 % wordt ingenomen door palmolie, voornamelijk uit Indonesië, en 6 % door soja (18);

76.

wijst op de indirecte gevolgen van de vraag naar biobrandstoffen in de EU die gepaard gaan met de vernietiging van tropische bossen;

77.

wijst erop dat, wanneer indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) in aanmerking worden genomen, biobrandstoffen op basis van gewassen in sommige gevallen zelfs kunnen leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen, bijvoorbeeld wanneer er habitats met hoge koolstofvoorraden, zoals tropische bossen en veengronden, in brand worden gestoken; vindt het zorgwekkend dat de Commissie ILUC niet heeft meegenomen in haar beoordeling van vrijwillige regelingen;

78.

roept de EU-instellingen op om als onderdeel van de hervorming van de richtlijn hernieuwbare energie in de vrijwillige regeling van de richtlijn specifieke controleprocedures op te nemen inzake conflicten over grondbezit, gedwongen arbeid/kinderarbeid, slechte werkomstandigheden voor landbouwers en gevaren voor de gezondheid en veiligheid; roept de EU eveneens op rekening te houden met de gevolgen van ILUC en verzoekt om voorschriften inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen in de hervorming van de richtlijn hernieuwbare energie;

79.

dringt erop aan dat in het EU-biobrandstoffenbeleid plaats wordt gemaakt voor doeltreffende duurzaamheidscriteria om land met grote biodiversiteitswaarde, grote koolstofvoorraden en veengrond te beschermen, en dat hierin ook sociale criteria worden opgenomen;

80.

neemt kennis van het meest recente verslag (19) van de Europese Rekenkamer waarin de huidige certificeringsregelingen voor biobrandstoffen worden geanalyseerd en waarin wordt geconcludeerd dat het deze regelingen ontbreekt aan belangrijke duurzaamheidsaspecten, bijvoorbeeld omdat er geen rekening wordt gehouden met de indirecte gevolgen van de vraag, dat er sprake is van een ontoereikende controle en dat niet kan worden gewaarborgd dat gecertificeerde biobrandstoffen geen ontbossing en gerelateerde negatieve sociaal-economische effecten veroorzaken; is ervan op de hoogte dat er bezorgdheid heerst met betrekking tot transparantie in de beoordeling van de certificeringsregelingen; verzoekt de Commissie de transparantie van de duurzaamheidsregelingen te verbeteren, onder meer door een passende lijst op te stellen van aspecten die onder de loep moeten worden genomen, zoals jaarverslagen en de mogelijkheid om te verzoeken om controles, verricht door een onafhankelijke derde partij; dringt erop aan dat de Commissie meer bevoegdheden krijgt om controle en toezicht uit te oefenen op regelingen, verslagen en activiteiten;

81.

wenst dat uitvoering wordt gegeven aan de desbetreffende aanbevelingen van de Rekenkamer, zoals toegezegd door de Commissie;

82.

wijst er met bezorgdheid op dat 46 % van alle door de EU ingevoerde palmolie wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen en dat hiervoor circa één miljoen hectare tropische grond nodig is; verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om het gebruik als bestanddeel van biobrandstoffen van plantaardige oliën die ontbossing in de hand werken, waaronder palmolie, geleidelijk af te bouwen, bij voorkeur tegen 2020;

83.

merkt op dat er, als het gebruik van palmolie simpelweg wordt verboden of geleidelijk wordt afgebouwd, mogelijk een andere soort tropische plantaardige olie zal worden gebruikt voor het produceren van biobrandstof, die naar alle waarschijnlijkheid zal worden geteeld in dezelfde, ecologisch kwetsbare gebieden als palmolie en mogelijk veel grotere gevolgen heeft voor biodiversiteit, landgebruik en uitstoot van broeigaskassen dan palmolie zelf; pleit ervoor om op zoek te gaan naar duurzamere alternatieven voor het gebruik van biobrandstof, zoals Europese oliën op basis van in Europa geteeld koolzaad of zonnebloemzaad, en deze alternatieven te bevorderen;

84.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om tegelijkertijd steun te geven aan de verdere ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede en de derde generatie, om zo het risico op indirecte verandering in landgebruik binnen de Unie te verkleinen en de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen in de EU te stimuleren, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1513 en in overeenstemming met de EU-ambities inzake de circulaire economie, hulpbronnenefficiëntie en emissiearme mobiliteit;

o

o o

85.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  http://ec.europa.eu/environment/forests/pdf/1.%20Report%20analysis%20of%20impact.pdf

(2)  Mededeling van de Commissie getiteld „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020” (COM(2011)0244).

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0034.

(4)  Bron: Forest Trends: Consumer Goods and Deforestation: An Analysis of the Extent and Nature of Illegality in Forest Conversion for Agriculture and Timber Plantations (http://www.forest-trends.org/documents/files/doc_4718.pdf).

(5)  Bron: World Resources Institute (http://www.wri.org/blog/2015/10/indonesia%E2%80%99s-fire-outbreaks-producing-more-daily-emissions-entire-us-economy).

(6)  http://www.fao.org/docrep/016/ap106e/ap106e.pdf (FAO, World Agriculture Towards 2030/2050 — The 2012 Revision).

(7)  http://wwf.panda.org/what_we_do/footprint/agriculture/palm_oil/ (WNF).

(8)  Bron: Globiom-verslag (https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents/Final%20Report_GLOBIOM_publication.pdf).

(9)  Bijvoorbeeld: Amnesty International — The Great Palm Oil Scandal (https://www.amnesty.org/en/documents/asa21/5243/2016/en/) en Rainforest Action Network — The Human Cost of Conflict Palm Oil (https://d3n8a8pro7vhmx.cloudfront.net/rainforestactionnetwork/pages/15889/attachments/original/1467043668/The_Human_Cost_of_Conflict_Palm_Oil_RAN.pdf?1467043668).

(10)  The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation, 2013, Europese Commissie, (http://ec.europa.eu/environment/forests/pdf/1.%20Report%20analysis%20of%20impact.pdf) (blz. 56).

(11)  Bron: FERN: Stolen Goods: The EU's complicity in illegal tropical deforestation (http://www.fern.org/sites/fern.org/files/Stolen%20Goods_EN_0.pdf).

(12)  Conclusies van het VN-Bossenforum.

(13)  VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, Aichi-doelstellingen: https://www.cbd.int/sp/targets/

(14)  Duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, artikel 15.2, doelstelling om ontbossing een halt toe te roepen, https://sustainabledevelopment.un.org/sdg15

(15)  VN-klimaattop 2014.

(16)  http://forestdeclaration.org/wp-content/uploads/2015/09/2016-NYDF-Goal-2-Assessment-Report.pdf

(17)  Vrijwillige richtsnoeren voor het verantwoord beheer van grond, visgronden en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid, FAO, VN, Rome 2012, http://www.fao.org/docrep/016/i2801e/i2801e.pdf

(18)  EUROSTAT — Supply, transformation and consumption of renewable energies — annual data (nrg_107a), Globiom-studie „The land use change impact of biofuels consumed in the EU”, 2015, en http://www.fediol.be/

(19)  Bron: Europese Rekenkamer: Certificeren van biobrandstoffen: tekortkomingen in de erkenning en het toezicht op het systeem (http://www.eca.europa.eu/nl/Pages/NewsItem.aspx?nid=7171).


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/14


P8_TA(2017)0099

Vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden

Resolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden (2016/2204(INI))

(2018/C 298/02)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 157, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het actieprogramma van Peking,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat in 1979 werd aangenomen,

gezien Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (1),

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (2),

gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (5),

gezien artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 over het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling,

gezien zijn resolutie van 12 maart 2008 over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU (6),

gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de rol van vrouwen in de landbouw en op het platteland (7),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 over het initiatief voor groene werkgelegenheid: het banenpotentieel van de groene economie benutten (8),

gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over familiebedrijven in Europa (9),

gezien de aanbevelingen van het VN-Comité inzake Wereldvoedselzekerheid van 17 oktober 2016 inzake veeteelt en mondiale voedselzekerheid, met name die met betrekking tot gendergelijkheid en emancipatie van vrouwen,

gezien zijn resolutie van donderdag 27 oktober 2016 over hoe het GLB de werkgelegenheid in landelijke gebieden kan verbeteren (10),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het gezamenlijke overleg van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0058/2017),

Multifunctionaliteit van de rollen van vrouwen in plattelandsgebieden

A.

overwegende dat de economische en levensomstandigheden de laatste decennia grondig veranderd zijn en aanzienlijk verschillen zowel tussen de lidstaten als binnen de lidstaten;

B.

overwegende dat vrouwen aanzienlijke bijdragen leveren aan de plattelandseconomie en overwegende dat de diversificatiemaatregelen en het begrip multifunctionaliteit, als een essentiële basis voor strategieën voor duurzame ontwikkeling, weliswaar nog niet in alle gebieden ten volle benut zijn maar dat zij toch nieuwe kansen voor vrouwen hebben gecreëerd, dankzij innovatie en de ontwikkeling van nieuwe concepten waarmee het platteland een nieuwe dynamiek kan worden gegeven;

C.

overwegende dat vrouwen vaak de motor zijn achter de ontwikkeling van bijkomende activiteiten op of buiten de boerderij die verder gaan dan landbouwproductie en een reële toegevoegde waarde voor activiteiten in plattelandsgebieden opleveren;

D.

overwegende dat vrouwen die in plattelandsgebieden wonen geen homogene groep zijn en dat hun situatie, hun bezigheden, hun bijdragen tot de maatschappij en uiteindelijk hun behoeften en belangen aanzienlijk verschillen tussen en binnen de lidstaten;

E.

overwegende dat vrouwen actief betrokken zijn bij landbouwactiviteiten, ondernemerschap en toerisme en een belangrijke rol vervullen in het behoud van culturele tradities in plattelandsgebieden, die de regionale identiteit kunnen helpen opbouwen en/of versterken;

F.

overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een kernbeginsel is van de Europese Unie en haar lidstaten en dat de bevordering van deze gelijkheid een van haar voornaamste doelstellingen is; overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een elementaire waarde is van de EU zoals in de Verdragen en in het Handvest van de grondrechten erkend, en dat de EU zich specifiek tot taak heeft gesteld hieraan in al haar activiteiten een plaats toe te kennen; overwegende dat gendermainstreaming een belangrijk instrument is om dit beginsel in EU-beleid, -maatregelen en -acties te integreren met het oog op de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de bestrijding van discriminatie, teneinde de actieve betrokkenheid van vrouwen in de arbeidsmarkt en economische en sociale activiteiten te vergroten; overwegende dat dit instrument ook kan worden toegepast in de Europese structuur- en investeringsfondsen, onder meer het ELFPO;

G.

overwegende dat de familiale landbouw het meest verspreide landbouwmodel in de EU-28 is, waarbij 76,5 % van het werk wordt verricht door de eigenaar of door leden van zijn of haar familie (11) en dat deze dus moet worden ondersteund en beschermd; overwegende dat het bestaan van familielandbouwbedrijven solidariteit tussen generaties en sociale en milieuverantwoordelijkheid bevordert en dus bijdraagt tot de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden;

H.

overwegende dat het tegen de achtergrond van de toenemende verstedelijking voor de samenleving essentieel is een actieve, dynamische en welvarende bevolking in plattelandsgebieden te handhaven, met bijzondere aandacht voor gebieden met natuurlijke beperkingen, aangezien het behoud van het milieu en het landschap daarvan afhangt;

I.

overwegende dat de vergrijzing van de bevolking, in combinatie met de afname van landbouwactiviteiten en de economische achteruitgang in de plattelandsgebieden van de EU, de voornaamste oorzaken vormen voor de ontvolking en de uittocht van vrouwen uit het platteland, wat een negatieve impact heeft niet alleen op de arbeidsmarkt, maar ook op de sociale infrastructuur; overwegende dat deze situatie alleen een halt kan worden toegeroepen indien de Europese instellingen en regeringen al het mogelijke doen om te zorgen voor meer erkenning van hun werk en hun rechten en om plattelandsgebieden te voorzien van de nodige diensten die de combinatie van werk en privéleven mogelijk maken;

J.

overwegende dat het agrotoerisme, dat onder meer het platteland voorziet van goederen en diensten via familiebedrijven en coöperatieve ondernemingen, met geringe bedrijfsrisico's gepaard gaat, banen creëert, de mogelijkheid biedt tot het combineren van werk, gezin en privéleven en plattelandsvlucht, met name onder vrouwen, tegengaat;

K.

overwegende dat de economische crisis de Europese Unie heeft getroffen en een ernstige impact heeft gehad op vele plattelandsgebieden en -regio’s; overwegende dat de gevolgen van de crisis nog steeds zichtbaar zijn en dat jongeren uit plattelandsgebieden te kampen hebben met hoge werkloosheidscijfers, armoede en ontvolking waarvan vooral vrouwen de gevolgen ondervinden; overwegende dat vrouwen de impact van de crisis direct ervaren bij het beheer van hun landbouwbedrijf en hun huishouden;

L.

overwegende dat deze situatie een ernstige uitdaging vormt voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), dat moet zorgen voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden en de verhoging van hun potentieel;

M.

overwegende dat het noodzakelijk is een duurzame en levendige landbouwsector te handhaven als de fundamentele economische, milieu- en sociale basis van plattelandsgebieden, die bijdraagt aan plattelandsontwikkeling, voedselproductie, biodiversiteit en het scheppen van banen;

N.

overwegende dat de status van kleine boeren of familielandbouwbedrijven als primaire voedselproducenten moet worden verbeterd en dat hun landbouw- en veeteeltactiviteiten moeten worden gehandhaafd door innovatie en voldoende financiële middelen en maatregelen op EU-niveau te bevorderen; overwegende dat tussen 2005 en 2010 2,4 miljoen landbouwbedrijven in de EU zijn verdwenen, de meeste daarvan kleine of familiebedrijven, en dat de werkloosheid in de plattelandsgebieden daardoor is toegenomen;

O.

overwegende dat de bevordering van diversificatiemaatregelen en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, alsmede de bevordering van producentenorganisaties, kan bijdragen tot de weerbaarheid van de sector, die geconfronteerd wordt met de problemen van oneerlijke handelspraktijken en markten die steeds instabieler worden;

P.

overwegende dat het van belang is de deelname van vrouwen aan de waardeketen op het gebied van agrovoeding te ondersteunen en bevorderen, aangezien zij met name een rol spelen bij de productie- en verwerkingsprocessen;

Q.

overwegende dat toegang tot een leven lang leren, de mogelijkheid om in een niet-formele context verkregen vaardigheden te benutten en de mogelijkheid tot omscholing en verkrijging van vaardigheden die op een dynamische arbeidsmarkt gebruikt kunnen worden, essentiële voorwaarden zijn voor de verruiming van de werkgelegenheid voor vrouwen in plattelandsgebieden;

R.

overwegende dat coöperatieven, onderlinge maatschappijen, sociale ondernemingen en andere alternatieve bedrijfsmodellen een enorm potentieel bieden om een duurzame en inclusieve economische groei te stimuleren en de economische positie van vrouwen in plattelandsgebieden en in de landbouwsector te versterken;

S.

overwegende dat de deelname van vrouwen en meisjes aan onderwijs en „een leven lang leren”, met name op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), alsook aan ondernemerschap van essentieel belang is om gendergelijkheid in de landbouw- en voedselproductiesector te bewerkstelligen, alsook in de toeristische sector en andere bedrijfstakken in plattelandsgebieden;

De problemen van vrouwen in plattelandsgebieden

T.

overwegende dat iets minder dan 50 % van de totale beroepsbevolking van plattelandsgebieden in de EU vrouw is, maar dat zij slechts circa 45 % van de totale beroepsbevolking vormen; overwegende dat vele vrouwen niet als werkloos geregistreerd staan of worden meegeteld in de werkloosheidsstatistieken en dat er geen duidelijke gegevens bestaan over vrouwen die in de landbouw werkzaam zijn als bedrijfseigenares of als werkneemster;

U.

overwegende dat in de overwegend rurale gebieden van de EU in 2009 slechts 61 % van vrouwen in de leefdtijdscategorie van 20 tot 64 jaar in dienstverband werkzaam was (12); overwegende dat in veel lidstaten vrouwen in plattelandsgebieden beperkte toegang tot banen in de landbouw hebben en relatief weinig arbeidskansen krijgen in deze sector, maar dat zij niettemin een belangrijke rol vervullen in plattelandsontwikkeling en het sociale netwerk van plattelandsgebieden doordat zij zorgen voor een inkomen voor huishoudens of de levensomstandigheden verbeteren;

V.

overwegende dat vrouwen in 2014 instonden voor ongeveer 35 % van de totale arbeidstijd in de landbouw, waarbij zij 53,8 % van het deeltijdwerk en 30,8 % van het voltijdwerk verrichtten, en dat zij zodoende een belangrijke bijdrage leveren aan de landbouwproductie; overwegende dat het werk dat wordt verricht door echtgenotes en andere vrouwelijke familieleden in landbouwbedrijven vaak onontbeerlijk is en als „onzichtbaar werk” wordt ondergewaardeerd als gevolg van het ontbreken van een beroepsstatus, waardoor het erkend kan worden en de vrouwen in kwestie in de socialezekerheidsdiensten kunnen worden ingeschreven, wat het mogelijke verlies van rechten zoals het recht op ziekteverlof en zwangerschapsverlof zou voorkomen en zou zorgen voor hun financiële onafhankelijkheid;

W.

overwegende dat er in sommige lidstaten, zoals bijvoorbeeld Frankrijk, verschillende juridische statussen bestaan voor echtgenotes die op het bedrijf een regelmatige beroepsactiviteit uitoefenen (bedrijfsmedewerker, werknemer of bedrijfshoofd), waardoor zij werkelijke sociale bescherming genieten tegen risico's in het beroeps- en het privéleven;

X.

overwegende dat gemiddeld slechts 30 % van de landbouwbedrijven in de EU door vrouwen wordt beheerd; overwegende dat een groot aantal vrouwen in de landbouw werkzaam is en dat de meeste vrouwen worden aangemerkt als echtgenote van de eigenaar, hetgeen in 2007 gold voor 80,1 % van alle echtgenotes (13);

Y.

overwegende dat de eigenaar van het landbouwbedrijf de persoon is die wordt vermeld op bankdocumenten, in aanmerking komt voor subsidies en rechten opbouwt, en ook de persoon is die het landbouwbedrijf vertegenwoordigt bij verenigingen en collectieve organisaties; overwegende dat wie geen eigenaar is van het landbouwbedrijf geen enkele van de met deze eigendomsstatus verbonden rechten heeft (recht op bedrijfstoeslagen, premies voor zoogkoeien, aanplantrechten voor wijnstokken, inkomen, enz.) en dat dit vrouwen in een kwetsbare en nadelige positie plaatst;

Z.

overwegende dat vrouwen, om te kunnen profiteren van voordelige hulpregelingen voor in de landbouw werkende vrouwen, moeten worden erkend als eigenaars of mede-eigenaars; overwegende dat het eigenaarschap of mede-eigenaarschap van landbouwbedrijven voor vrouwen moet worden bevorderd door de Europese Unie, wat een gunstig effect zou hebben op hun situatie op de arbeidsmarkt, sociale rechten en economische onafhankelijkheid en er dus zou voor zorgen dat zij in de plattelandsgebieden een grotere zichtbaarheid krijgen (en erkenning van hun bijdrage aan de economie en de inkomens) en meer toegang tot land;

AA.

overwegende dat in Europese, nationale en regionale statistieken meer zichtbaarheid moet worden gegeven aan vrouwen in plattelandsgebieden, zodat een beeld wordt gegeven van hun situatie en de rol die zij vervullen;

AB.

overwegende dat een betere toegang van jongeren en vrouwen tot land ten goede zou komen aan de overname van landbouwbedrijven door de jongere generatie en een positieve invloed zou hebben op de economische groei en het sociale welzijn;

AC.

overwegende dat het voor alle bewoners van plattelandsgebieden belangrijk is dat kwaliteitsvolle en betaalbare openbare en particuliere diensten worden verstrekt, onder meer kinderopvang en zorg voor ouderen en andere zorgbehoevenden, met inbegrip van personen met een handicap; overwegende dat deze diensten met name van belang zijn voor een beter evenwicht tussen werk en gezin, vooral voor vrouwen, aangezien zij meer betrokken zijn bij de zorg voor de jongere, zorgbehoevende en oudere leden van de familie;

AD.

overwegende dat vrouwen een multifunctionele rol hebben in plattelandsgebieden en dat deze diensten hen derhalve in staat zouden stellen te werken en hun loopbaan verder te ontwikkelen, met een eerlijke verdeling van familiale en zorgtaken;

AE.

overwegende dat de basis voor het verbeteren van de levenskwaliteit in plattelandsgebieden gevormd wordt door de beschikbaarheid van infrastructuur zoals vervoersverbindingen, toegang tot snel breedbandinternet, inclusief mobiele gegevensdiensten en energievoorziening, alsmede kwaliteitsvolle sociale, gezondheids- en onderwijsdiensten;

AF.

overwegende dat de breedbanddekking in plattelandsgebieden in de gehele EU-28 nog steeds achter blijft bij de nationale dekking; overwegende dat in 2015 98,4 % van de huishoudens in plattelandsgebieden over ten minste één breedbandtechnologie beschikten, maar dat slechts 27,8 % toegang had tot diensten van de volgende generatie; overwegende dat digitale infrastructuur, die niet volledig ontwikkeld is in alle plattelandsgebieden van de EU, zeer nuttig kan zijn voor de toegang tot informatie en onderwijs, het delen van informatie en de uitwisseling van goede praktijken tussen vrouwen in plattelandsgebieden en een sleutelelement kan vormen in de steun die nodig is om de vrouwelijke bevolking van deze gebieden te handhaven;

AG.

overwegende dat onderwijs een fundamenteel instrument vormt voor de bevordering van gelijkheid, een waarde die horizontaal moet worden gestimuleerd, niet alleen op scholen maar ook in beroepsopleidingen, en met name op de primaire sector gerichte opleidingen;

AH.

overwegende dat verbetering van de algemene omstandigheden in plattelandsgebieden een verbeterde positie van vrouwen in deze gebieden tot gevolg zullen hebben;

AI.

overwegende dat de aanzienlijke bijdrage die vrouwen leveren aan lokale en plattelandsontwikkeling onvoldoende weerspiegeld wordt in hun deelname aan de desbetreffende besluitvormingsprocessen, aangezien vrouwen in plattelandsgebieden vaak ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsorganen, zoals landbouwcoöperatieven, vakbonden en gemeentebesturen; overwegende dat het uiterst belangrijk is de vertegenwoordiging van vrouwen in dergelijke organen te vergroten;

AJ.

overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden ook te lijden hebben onder pensioen- en loonkloven, die in sommige lidstaten groter worden; overwegende dat daarom meer aandacht moet worden besteed aan het opstellen van geactualiseerde statistieken over de arbeidsparticipatie van vrouwen in plattelandsgebieden, alsook over hun werk- en leefomstandigheden;

AK.

overwegende dat er tot nu toe geen thematische subprogramma's gecreëerd zijn met betrekking tot „Vrouwen in plattelandsgebieden” en dat de participatie van vrouwen in het gebruik van de instrumenten die in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's beschikbaar waren tot 2014 betreurenswaardig laag was; overwegende dat van de 6,1 miljoen deelnemers aan opleidingsmaatregelen, slechts 28 % vrouw was; overwegende dat slechts 19 % van de begunstigden van fysieke investeringen in landbouwbedrijven ten behoeve van modernisering en 33 % van de begunstigden van diversificatiemaatregelen vrouw was; overwegende dat van de banen die zijn gecreëerd als gevolg van maatregelen uit hoofde van as 3 (diversificatie van de economie in plattelandsgebieden) slechts 38 % naar vrouwen is gegaan;

1.

legt de nadruk op de actieve rol van vrouwen in plattelandsgebieden en erkent dat vrouwen aan de economie in deze gebieden bijdragen als ondernemers, hoofden van familiebedrijven en bevorderaars van duurzame ontwikkeling; is van mening dat vrouwelijk ondernemerschap voor het platteland in sociaal, economisch en milieuopzicht een belangrijke pijler voor duurzame ontwikkeling vormt en dus moet worden bevorderd, aangemoedigd en ondersteund binnen de strategieën voor plattelandsontwikkeling en met name door middel van onderwijs en beroepsopleiding, bevordering van bedrijfseigendom onder vrouwen, ondernemersnetwerken en toegang tot investeringen en krediet, bevordering van hun vertegenwoordiging in bestuurslichamen en door het creëren van de kansen die nodig zijn om jonge, zelfstandige, deeltijd werkende en vaak onderbetaalde vrouwen te ondersteunen;

2.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een geslaagd evenwicht tussen werk en gezin te ondersteunen, nieuwe arbeidskansen en een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden te bevorderen en vrouwen aan te moedigen om hun eigen project op te zetten;

3.

is ingenomen met de steun voor vrouwen in plattelandsgebieden in de vorm van initiatieven die gericht zijn op hun erkenning of op netwerken; benadrukt met name de fundamentele rol van vrouwen als leden van kleine of familiale landbouwbedrijven, die de belangrijkste sociaaleconomische kern van plattelandsgebieden vormen die instaat voor voedselproductie, behoud van traditionele kennis en vaardigheden, regionale identiteit en bescherming van het milieu; is van mening dat vrouwelijke landbouwers een belangrijke rol kunnen spelen bij het behoud van kleine en familiale toekomstbestendige landbouwbedrijven;

4.

meent dat er, gezien de verschillende rollen, beroepen en omstandigheden van vrouwen in plattelandsgebieden, voor het verbeteren van de arbeidsperspectieven bijstand en ondersteuning vereist is die op maat van hun behoeften en belangen is toegesneden;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen in plattelandsgebieden te ondersteunen, te stimuleren, te faciliteren en te bevorderen als een voorrangspunt in hun toekomstig beleid voor plattelandsontwikkeling, en in dit verband doelstellingen inzake duurzame en betaalde werkgelegenheid te formuleren; vraagt ook aan de lidstaten dat zij in hun programma’s voor plattelandsontwikkeling strategieën opnemen die specifiek gericht zijn op de bijdrage van vrouwen aan het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

6.

stelt vast dat de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt in plattelandsgebieden betrekking heeft op een breed scala aan banen die verder gaan dan de conventionele landbouw en benadrukt in dit verband dat vrouwen in plattelandsgebieden actoren van verandering kunnen zijn, in de zin dat zij de overgang naar duurzame en ecologisch verantwoorde landbouw kunnen bevorderen en een belangrijke rol kunnen vervullen bij het scheppen van groene banen;

7.

verzoekt de lidstaten gerichter gebruik te maken van de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit en deze beter bekend te maken, ELFPO-specifieke maatregelen aan te wenden ten behoeve van de werkgelegenheid van vrouwen, verschillende soorten arbeidsregelingen voor vrouwen te bevorderen en te verbeteren, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in plattelandsgebieden, te voorzien in verschillende soorten stimulansen om duurzaamheid en de ontwikkeling van start-ups en kmo's te ondersteunen en initiatieven te introduceren om in de landbouw nieuwe banen te creëren en bestaande te behouden, en deze ook voor jonge vrouwen aantrekkelijker te maken;

8.

spoort de lidstaten aan regelmatig toe te zien op de situatie van vrouwen in plattelandsgebieden en zoveel mogelijk gebruik te maken van specifieke instrumenten en bestaande maatregelen in het kader van het GLB om de participatie van vrouwen als begunstigden te verhogen en zodoende hun situatie te verbeteren;

9.

beveelt aan dat de Commissie bij de toekomstige hervorming van het GLB de thematische subprogramma's met betrekking tot „Vrouwen in plattelandsgebieden” handhaaft en verbetert en deze programma's onder meer richt op projecten voor het in de handel brengen en de rechtstreekse verkoop en promotie van producten op lokaal of regionaal niveau, aangezien dergelijke projecten een rol kunnen vervullen bij het scheppen van werkgelegenheid voor vrouwen in plattelandsgebieden;

10.

wijst erop dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een kerndoelstelling is van de EU en haar lidstaten, verzoekt de Commissie en de Raad erop toe te zien dat gendergelijkheid in alle EU- programma’s, -acties en -initiatieven aan bod komt, en verlangt daarom dat gendermainstreaming wordt toegepast binnen het GLB en het cohesiebeleid op het platteland; doet een voorstel voor nieuwe doelgerichte acties om de arbeidsparticipatie van vrouwen in plattelandsgebieden via het ELFPO aan te moedigen;

11.

hoopt dat meer inzicht in de situatie van vrouwen in plattelandsgebieden het mogelijk zal maken op middellange termijn een Europees Handvest voor vrouwelijke landbouwers op te stellen, waarin dit beginsel wordt gedefinieerd en directe en indirecte vormen van discriminatie van vrouwen in plattelandsgebieden worden vastgesteld, evenals positievediscriminatiemaatregelen om deze uit te bannen;

12.

verzoekt de lidstaten, in het licht van de vereisten inzake gelijkheid van vrouwen en mannen, als een verplichting en een kerndoelstelling van de EU en haar lidstaten, en inzake non-discriminatie om meer synergieën te creëren bij het gebruik van de instrumenten die beschikbaar zijn in het kader van het ELFPO, Leader+, Horizon 2020 en het ESF om betere leef- en arbeidsomstandigheden in plattelandsgebieden te creëren, specifieke op maat gesneden beleidsmaatregelen na te streven, gericht op de sociale en economische inclusie en empowerment van vrouwen en meisjes, met name uit kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, en om hen bewust te maken van alle kansen die hen worden geboden in plattelandsgebieden in het kader van de bestaande wetgeving;

13.

onderstreept hoe belangrijk het is specifieke maatregelen te overwegen ter bevordering van de opleiding, werkgelegenheid en bescherming van de rechten van de groepen vrouwen die het meest kwetsbaar zijn en die specifieke behoeften hebben, zoals vrouwen met een handicap, immigranten (waaronder seizoensarbeiders), vluchtelingen en minderheden, slachtoffers van gendergerelateerd geweld, vrouwen zonder opleiding of met een laag opleidingsniveau, alleenstaande moeders enz.;

14.

benadrukt de cruciale rol die vrouwen doorgaans vervullen als het gaat om boekhoudkundige werkzaamheden binnen familiebedrijven en wijst in dit verband op het gebrek aan ondersteuning in de vorm van advies wanneer het financieel slecht gaat met een bedrijf;

15.

spoort de lidstaten aan ervoor te zorgen dat de deelname van vrouwen aan het beheer van landbouwbedrijven volledig wordt erkend en dat hun toegang tot het eigenaarschap of mede-eigenaarschap van landbouwbedrijven bevorderd en vergemakkelijkt wordt;

16.

dringt er bij de lidstaten op aan maatregelen voor voorlichting en technische bijstand te bevorderen, alsook de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten wat betreft de invoering van een beroepsstatus voor meewerkende echtgenotes in de landbouw, die hen individuele rechten toekent zoals met name het recht op moederschapsverlof, sociale bescherming in geval van arbeidsongevallen, toegang tot opleiding en recht op pensioen;

17.

verzoekt de Europese instellingen te zorgen voor een GLB waarin de steun evenwichtig wordt verdeeld, om de ondersteuning van kleine landbouwbedrijven te waarborgen;

18.

benadrukt dat de participatie van vrouwen in de besluitvorming in plattelandsgebieden moet worden ondersteund door middel van opleidingsactiviteiten die bedoeld zijn om hun aanwezigheid in gebieden en sectoren waarin zij ondervertegenwoordigd zijn, te stimuleren en door bewustmakingscampagnes over het belang van de actieve deelname van vrouwen aan coöperaties, zowel als partners als in managementposities;

19.

spoort de lidstaten aan de gelijkheid van vrouwen en mannen in de verschillende organen voor bestuur en vertegenwoordiging te bevorderen ter aanmoediging van gelijke deelname en inspraak en betere vertegenwoordiging van vrouwen in werkgroepen en toezichtcommissies voor plattelandsontwikkeling en in alle soorten landbouworganisaties, verenigingen en openbare instellingen, zodat het besluitvormingsproces de standpunten van vrouwen en mannen reflecteert, en dringt erop aan dat zij vrouwen aanmoedigen deel te nemen aan plaatselijke actiegroepen en lokale partnerschappen ontwikkelen in het kader van het Leader-programma;

20.

dringt aan op steun voor organisaties van vrouwen en landbouwers, die een belangrijke rol te vervullen hebben bij het aanmoedigen en opzetten van nieuwe programma's voor ontwikkeling en diversifiëring;

21.

verzoekt de lidstaten volledige uitvoering te geven aan de bestaande wetgevingshandelingen inzake gelijke behandeling van vrouwen en mannen, onder meer op het gebied van sociale zekerheid en zwangerschaps- en ouderschapsverlof; spoort hen aan de wetgeving inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de arbeidsmarkt te verbeteren en te zorgen voor socialezekerheidsdekking voor mannen en vrouwen die in plattelandsgebieden werken;

22.

verzoekt de Commissie toe te zien op de omzetting van de bestaande wetgevingshandelingen om de problemen en discriminatie van vrouwen die in plattelandsgebieden wonen en werken aan te pakken;

23.

benadrukt dat op Europees en nationaal niveau effectieve maatregelen moeten worden genomen om de huidige loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen; spoort de Commissie aan om, samen met de lidstaten en de desbetreffende regionale autoriteiten, de multidimensionale aard van de genderpensioenkloof in overweging te nemen bij de ontwikkeling van specifieke beleidsmaatregelen in het kader van de EU-strategie voor plattelandsontwikkeling, aangezien meerdere factoren, waaronder de arbeids- en loonkloof, onderbroken carrières, deeltijdwerk, informele arbeid van meewerkende echtgenotes, de opzet van pensioenstelsels en lagere bijdragen, kunnen leiden tot grotere pensioenkloven;

24.

spoort voorts de lidstaten aan een behoorlijk pensioen te waarborgen, met inbegrip van een nationaal minimumpensioen dat met name bedoeld is om vrouwen in plattelandsgebieden te helpen hun financiële onafhankelijkheid te behouden wanneer zij de pensioenleeftijd bereiken;

25.

benadrukt dat het EU-beleid inzake leefomstandigheden voor vrouwen in plattelandsgebieden ook rekening moet houden met de leef- en arbeidsomstandigheden van vrouwen die als seizoenarbeiders in de landbouw worden ingehuurd, met name wat betreft de noodzaak om hen sociale bescherming, een ziektekostenverzekering en gezondheidszorg te bieden; wijst erop dat aan het werk dat deze vrouwen verrichten een maximale waarde moet worden toegekend;

26.

dringt er bij de lidstaten op aan de rol van de sociale partners en organisaties die samenwerken met de autoriteiten te versterken bij het toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, de bestrijding van zwartwerk en de naleving van sociale en veiligheidsnormen ter bevordering van de sociaal-economische integratie van alle vrouwelijke werknemers, met inbegrip van migrantenwerknemers, seizoenarbeiders en vluchtelingen;

27.

dringt er bij de Commissie en de nationale autoriteiten op aan op lidstaatniveau informatie-databanken en netwerken op te zetten teneinde de economische en sociale situatie van vrouwen in plattelandsgebieden en hun bijdrage aan de samenleving in kaart te brengen en de kennis hierover te vergroten;

28.

vraagt dat de lidstaten en de Europese autoriteiten hun statistische plannen herzien en mechanismen opnemen waarmee de algehele bijdrage van vrouwen aan het plattelandsinkomen en de plattelandseconomie kan worden gemeten, en dat zij daarbij waar mogelijk de indicatoren naar geslacht uitsplitsen en de beschikbare gegevens over de economische en sociale situatie van vrouwen en hun betrokkenheid bij de activiteiten in landelijke gebieden, optimaal benutten om de beleidsmaatregelen beter af te stemmen op de realiteit;

29.

dringt aan op beter regelmatig toezicht op het GLB, het verzamelen van gegevens en evaluatie-indicatoren om de rol van vrouwen in de landbouw en het „onzichtbare” werk dat zij verrichten in kaart te brengen;

30.

beklemtoont dat er meer aandacht moet worden besteed aan de productie van bijgewerkte statistieken over het landbezit onder vrouwen;

31.

verzoekt de Commissie samen met de lidstaten en de plaatselijke en regionale autoriteiten om niet alleen voldoende speciaal op vrouwelijke landbouwers en vrouwen op het platteland gericht voorlichtingsmateriaal over de mogelijkheden voor steun beschikbaar te stellen, maar ook toegang te verschaffen tot onderwijs en beroepsopleiding op het gebied van de landbouw en alle verwante sectoren, onder meer post-universitaire opleidingen en gespecialiseerde cursussen voor ondernemers en agrarische producenten, zodat vrouwen ondernemerscapaciteiten, kennis en toegang tot financiering en microfinanciering kunnen verwerven met het oog op het opstarten en versterken van bedrijfsactiviteiten en zodat zij ook kunnen deelnemen aan een brede waaier van productieactiviteiten in landelijke gebieden, en hun concurrentievermogen in landbouw- en plattelandsgebieden te bevorderen, ook in het plattelandstoerisme dat verbonden is met commerciële landbouwactiviteiten;

32.

vraagt dat breed professioneel en bedrijfsadvies over diversificatie wordt verstrekt en dat actie wordt ondernomen om de economische emancipatie van vrouwen te versterken, coöperaties, mutualiteiten, sociale ondernemingen en alternatieve bedrijfsmodellen te bevorderen en de ondernemingszin en -vaardigheden van vrouwen te verbeteren;

33.

herinnert er in dit verband aan dat de door de Commissie voorgestelde Nieuwe Agenda voor vaardigheden de lidstaten de mogelijkheid biedt om vaardigheden die buiten het formele onderwijs en de formele beroepsopleiding om zijn verworven, beter te identificeren en te erkennen teneinde sociale uitsluiting en armoederisico te bestrijden;

34.

dringt erop aan dat de deelname van hoog opgeleide vrouwen op het gebied van landbouw, veehouderij en bosbouw aangemoedigd wordt en vergemakkelijkt wordt door middel van opleidingsprogramma's voor de ontwikkeling van activiteiten die verband houden met het verstrekken van adviesdiensten aan boerderijen en innovatie;

35.

pleit voor de geleidelijke opname van gelijkheidsmodules in specifieke landbouwopleidingen en in onderwijsmateriaal, de bevordering van openbare campagnes voor gelijkheid in plattelandsgebieden en bijzondere aandacht voor het belang van gelijkheid op plattelandsscholen;

36.

onderstreept hoe belangrijk het is vrouwen te adviseren en ondersteunen om hen in staat te stellen innoverende landbouw- en andere activiteiten in plattelandsgebieden te ontwikkelen;

37.

benadrukt dat organisaties van plattelandsvrouwenorganisaties moeten worden bevorderd en gesteund onder meer door de activiteit van netwerken, hubs, databanken en verenigingen aan te moedigen als een sleutel voor sociale, economische en culturele ontwikkeling aangezien deze informatie-, opleidings- en werkgelegenheidsnetwerken tot stand brengen, ernaar streven de uitwisseling van ervaring en beste praktijken op alle niveaus op te voeren en ervoor zorgen dat de sociale en economische situatie van vrouwen in landelijke gebieden zichtbaarder wordt; steunt bedrijfsinitiatieven, verenigingen, coöperaties en organisaties die vrouwen vertegenwoordigen;

38.

verzoekt de regionale spelers met financiële middelen uit de tweede pijler sensibiliseringsprogramma's uit te voeren waarmee de genderneutraliteit van alle beroepen wordt onderstreept en de nog altijd zeer traditionele taakverdeling in de landbouw wordt doorbroken;

39.

verzoekt de lidstaten gelijke toegang tot land voor vrouwen te vergemakkelijken, eigendoms- en erfenisrechten te waarborgen en toegang tot krediet voor vrouwen te faciliteren teneinde hen aan te moedigen zich in plattelandsgebieden te vestigen en een rol in de landbouwsector te vervullen; spoort de lidstaten voorts aan het probleem van landroof en concentratie van grondbezit op EU-niveau aan te pakken;

40.

is ingenomen met de nieuwe modellen voor landbouwkrediet die mogelijk zijn geworden dankzij de nauwe samenwerking tussen de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank en beveelt de lidstaten aan deze zo breed mogelijk toe te passen;

41.

verzoekt de lidstaten en regionale en lokale overheden te zorgen voor betaalbare, kwalitatief hoogwaardige faciliteiten en openbare en particuliere diensten voor het dagelijks leven in plattelandsgebieden, vooral op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en zorg; wijst erop dat dit betekent dat er op het platteland infrastructuren voor kinderopvang moeten zijn, gezondheidsdiensten, onderwijsstructuren, zorginstellingen voor ouderen en andere afhankelijke personen, diensten voor plaatsvervanging in geval van ziekte of zwangerschap, alsook culturele diensten;

42.

onderstreept dat nieuwe kansen moeten worden geboden voor betaald werk, met name voor vrouwen, teneinde plattelandsgemeenschappen in stand te houden en de voorwaarden te creëren voor een goed evenwicht tussen beroeps- en privéleven;

43.

spoort de lidstaten en de regionale autoriteiten ertoe aan gebruik te maken van de structuurfondsen en het cohesiefonds om de vervoersinfrastructuur in plattelandsgebieden uit te breiden en te moderniseren en om te zorgen voor zekere energievoorziening en betrouwbare snelle breedbandinfrastructuur en -diensten in plattelandsgebieden; onderstreept het belang van de digitale ontwikkeling op het platteland en van de ontwikkeling van holistische concepten (het „digitale dorp”);

44.

dringt er bij de Commissie op aan te erkennen dat het belangrijk is om haar digitale agenda uit te breiden tot plattelandsgebieden, aangezien digitale ontwikkeling aanzienlijk kan bijdragen tot de creatie van nieuwe banen, het faciliteren van zelfstandig ondernemerschap, de bevordering van concurrentie en toeristische ontwikkeling en kan zorgen voor een beter evenwicht tussen werk en gezinsleven;

45.

spoort lokale en nationale autoriteiten en andere instanties aan de fundamentele mensenrechten van migranten en seizoensarbeiders en hun gezinnen te waarborgen, met name die van vrouwen en bijzonder kwetsbare personen, en hun integratie in de lokale gemeenschap te bevorderen;

46.

vestigt de aandacht op de ongelijke toegang tot kinderopvang in stedelijke en plattelandsgebieden en op de regionale verschillen bij de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van Barcelona betreffende kinderopvang;

47.

veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen en wijst erop dat bijstand aan slachtoffers een cruciale rol speelt; vraagt daarom de lidstaten en de regionale en plaatselijke overheden dat zij een krachtig signaal van nultolerantie ten aanzien van geweld tegen vrouwen afgeven en dat zij maatregelen uitvoeren en diensten aanbieden die zijn toegesneden op de omstandigheden in plattelandsgebieden teneinde geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden en ervoor te zorgen dat de slachtoffers toegang hebben tot bijstand;

48.

dringt er bijgevolg bij de lidstaten en de regionale en lokale overheden op aan ervoor te zorgen dat slachtoffers van geweld tegen vrouwen in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden gelijke toegang krijgen tot bijstand en herinnert aan zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om het verdrag van Istanbul zo spoedig mogelijk te ratificeren;

49.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om met een voorstel te komen voor een EU-richtlijn betreffende geweld tegen vrouwen;

50.

benadrukt dat plattelandsgebieden binnen de lidstaten een cruciale rol op gebied van economie en veiligheid te vervullen hebben in onze moderne maatschappij, waarin meer dan 12 miljoen landbouwers zorgen voor een voldoende hoeveelheid gezond en veilig voedsel voor een half miljard consumenten in de hele Europese Unie; wijst erop dat het uiterst belangrijk is de gemeenschappen in deze gebieden levendig te houden door vrouwen en gezinnen aan te moedigen om er te blijven;

51.

vraagt in dit verband aan de Commissie en de lidstaten dat zij waarborgen bieden voor een krachtig GLB met voldoende middelen, dat Europese boeren en consumenten van dienst is, plattelandsontwikkeling bevordert, de gevolgen van klimaatverandering beperkt en het milieu beschermt en versterkt, terwijl tegelijk wordt gezorgd voor kwaliteitsvolle en veilige voedselvoorziening en het creëren van meer banen;

52.

wijst erop dat plattelandsgebieden vaak natuurlijk en cultureel erfgoed omvatten dat beschermd en ontwikkeld moet worden, samen met duurzaam toerisme en milieu-onderwijs;

53.

benadrukt het belang van het beginsel multifunctionaliteit, waarbij wordt verwezen naar andere activiteiten in plattelandsgebieden die een aanvulling vormen op de landbouwproductie en waarin met name vrouwen werkzaam zijn; moedigt de lidstaten daarom aan aandacht te besteden aan maatregelen voor diversificatie van activiteiten zoals rechtstreekse verkoop van producten, sociale diensten, zorgdiensten en agritoerisme; meent dat, gezien de stijgende belangstelling voor dit soort toerisme, de activiteiten in deze sector in een netwerk moeten worden opgenomen en optimale werkwijzen moeten worden verspreid;

54.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.

(2)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(3)  PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.

(4)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(5)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.

(6)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 23.

(7)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 13.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0264.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0290.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0427.

(11)  volgens de landbouwstructuurenquête van Eurostat.

(12)  Europese Commissie (2011), 'Agriculture and Rural Development. EU Agricultural Economic Briefs. Rural Areas and the Europe 2020 Strategy — Employment', Brief nr. 5 — november 2011.

(13)  Europese Commissie (2012), 'Agricultural Economic Briefs. Women in EU agriculture and rural areas: hard work, low profile', Brief nr. 7 — juni 2012.


Woensdag 5 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/24


P8_TA(2017)0102

Onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na bekendmaking van zijn voornemen uit de Europese Unie te treden

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken (2017/2593(RSP))

(2018/C 298/03)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 3, en artikel 8 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 217 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de kennisgeving van de premier van het Verenigd Koninkrijk aan de Europese Raad op 29 maart 2017 overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien zijn resolutie van 28 juni 2016 over de beslissing om de EU te verlaten als gevolg van het referendum in het Verenigd Koninkrijk (1),

gezien zijn resoluties van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (2), over verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (3), en over begrotingscapaciteit voor de eurozone (4),

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat met de kennisgeving van de regering van het Verenigd Koninkrijk aan de Europese Raad het proces begint waarmee dat land ophoudt een lidstaat van de Europese Unie te zijn en de Verdragen niet langer op dat land van toepassing zullen zijn;

B.

overwegende dat dit een unieke en betreurenswaardige gebeurtenis is, aangezien het nog niet eerder is voorgekomen dat een lidstaat zich uit de Europese Unie terugtrekt; overwegende dat de terugtrekking ordelijk moet verlopen, teneinde de Europese Unie, haar burgers en het proces van Europese integratie niet negatief te beïnvloeden;

C.

overwegende dat het Europees Parlement alle burgers van de Europese Unie vertegenwoordigt en zich gedurende het hele proces van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk voor hun belangen zal inzetten;

D.

overwegende dat, hoewel elke lidstaat het soevereine recht heeft zich uit te Europese Unie terug te trekken, het de taak van alle resterende lidstaten is eensgezind te handelen ter verdediging van de belangen en de integriteit van de Europese Unie; overwegende dat de onderhandelingen derhalve zullen plaatsvinden tussen het Verenigd Koninkrijk, enerzijds, en de Commissie namens de Europese Unie en de resterende 27 lidstaten (de EU-27), anderzijds;

E.

overwegende dat de onderhandelingen over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk zullen starten na de vaststelling door de Europese Raad van richtsnoeren voor die onderhandelingen; overwegende dat deze resolutie het standpunt van het Europees Parlement over deze richtsnoeren bevat, en tevens de basis zal vormen voor de beoordeling — door het Europees Parlement — van het onderhandelingsproces en van elk akkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk;

F.

overwegende dat voor het Verenigd Koninkrijk — tot het moment waarop het land de Europese Unie verlaat — alle uit de Verdragen voortvloeiende rechten en verplichtingen gelden, met inbegrip van het beginsel van loyale samenwerking zoals vervat in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

G.

overwegende dat het Verenigd Koninkrijk in de kennisgeving van 29 maart 2017 zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt niet langer onder de jurisdictie van het Hof van Justitie van de Europese Unie te vallen;

H.

overwegende dat de regering van het Verenigd Koninkrijk in dezelfde kennisgeving ook heeft aangegeven dat zijn toekomstige betrekkingen met de Europese Unie noch het lidmaatschap van de interne markt noch het lidmaatschap van de douane-unie zal omvatten;

I.

overwegende dat voortzetting van het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de interne markt, de Europese Economische Ruimte en/of de douane-unie zowel voor het Verenigd Koninkrijk, als voor de EU-27 overigens de beste oplossing zou zijn geweest; overwegende dat dit niet mogelijk is zolang de regering van het Verenigd Koninkrijk haar bezwaren tegen de vier vrijheden en de jurisdictie van het Hof van Justitie van de Europese Unie handhaaft, weigert een algemene bijdrage aan de begroting van de Unie te leveren en haar eigen handelsbeleid wenst te voeren;

J.

overwegende dat het besluit over „een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie”, dat als bijlage bij de conclusies van de Europese Raad van 18 en 19 februari 2016 is gevoegd, gezien de uitkomst van het referendum over uittreding sowieso in al zijn bepalingen van nul en generlei waarde is;

K.

overwegende dat de onderhandelingen moeten worden gevoerd met als doel het waarborgen van rechtszekerheid, het tot een minimum beperken van ontwrichting en het formuleren van een duidelijke toekomstvisie voor burgers en rechtspersonen;

L.

overwegende dat herroeping van de kennisgeving alleen mogelijk moet zijn indien wordt voldaan aan voorwaarden die door alle lidstaten van de EU-27 zijn overeengekomen, om te vermijden dat deze als een procedureel middel wordt ingezet of wordt gebruikt in een poging de huidige voorwaarden van het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk te verbeteren;

M.

overwegende dat het Verenigd Koninkrijk bij ontstentenis van een akkoord over terugtrekking de Europese Unie op 30 maart 2019 automatisch zou verlaten, en wel op niet-ordelijke wijze;

N.

overwegende dat veel burgers van het Verenigd Koninkrijk, waaronder een meerderheid in Noord-Ierland en Schotland, vóór voortzetting van het lidmaatschap van de Europese Unie hebben gestemd;

O.

overwegende dat het Europees Parlement zich in het bijzonder zorgen maakt over de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor Noord-Ierland en de toekomstige betrekkingen van Noord-Ierland met Ierland; overwegende dat het in dit verband van essentieel belang is de vrede te waarborgen en dus het Goede Vrijdag-akkoord, dat met de actieve deelname van de Unie tot stand is gekomen, in al zijn onderdelen te handhaven, zoals het Europees Parlement in zijn resolutie van 13 november 2014 over het vredesproces in Noord-Ierland heeft beklemtoond (5);

P.

overwegende dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk voor de EU-27 en de instellingen van de Unie aanleiding zou moeten zijn een beter antwoord op de huidige uitdagingen te formuleren, en na te denken over hun toekomst en over de manier waarop het Europese project doeltreffender, democratischer en burgervriendelijker kan worden gemaakt; overwegende dat de routekaart van Bratislava, de resoluties van het Europees Parlement daarover, het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa van 1 maart 2017, de Verklaring van Rome van 25 maart 2017 en de voorstellen van de groep op hoog niveau Eigen Middelen van 17 januari 2017 hiervoor als uitgangspunt zouden kunnen dienen;

1.

neemt nota van de kennisgeving van de regering van het Verenigd Koninkrijk aan de Europese Raad, waarmee het besluit van dat land om zich terug te trekken uit de Europese Unie wordt geformaliseerd;

2.

dringt erop aan zo snel mogelijk te beginnen met de onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk zoals bedoeld in artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

3.

herhaalt dat het belangrijk is dat het terugtrekkingsakkoord en alle eventuele overgangsregelingen ruim vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van mei 2019 in werking treden;

4.

herinnert eraan dat het terugtrekkingsakkoord alleen met toestemming van het Europees Parlement kan worden gesloten, en dat dit ook geldt voor elk mogelijk akkoord over de toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk, alsmede voor alle eventuele overgangsregelingen;

Algemene beginselen voor de onderhandelingen

5.

is van oordeel dat, om een ordelijke terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit te Europese Unie te waarborgen, de onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk in goed vertrouwen en volledig transparant moeten worden gevoerd; herinnert eraan dat het Verenigd Koninkrijk tot het moment van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord volledig van zijn rechten als lidstaat van de Europese Unie zal blijven genieten, en derhalve ook gebonden zal blijven aan de verplichtingen en verbintenissen die dat lidmaatschap met zich brengt;

6.

herinnert er in dit verband aan dat het niet zou stroken met het Unierecht indien het Verenigd Koninkrijk vóór zijn terugtrekking onderhandelingen zou beginnen over mogelijke handelsakkoorden met derde landen; beklemtoont dat dit haaks zou staan op het beginsel van loyale samenwerking zoals vervat in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende Europese Unie, en gevolgen zou moeten hebben, waaronder de uitsluiting van het Verenigd Koninkrijk van de procedures voor handelsonderhandelingen zoals bedoeld in artikel 218 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie; beklemtoont dat hetzelfde moet gelden voor andere beleidsterreinen waarop het Verenigd Koninkrijk de wetgeving, het optreden, de strategieën en het gemeenschappelijk beleid mede zou blijven vormgeven op een wijze die zijn eigen belangen als terugtrekkende lidstaat dient en niet die van de Europese Unie en de EU-27;

7.

waarschuwt dat een bilaterale regeling tussen een of meer resterende lidstaten en het Verenigd Koninkrijk op een gebied dat onder de bevoegdheid valt van de Europese Unie die niet door de EU-27 is goedgekeurd, over onderwerpen die in het toepassingsgebied van het terugtrekkingsakkoord vallen en/of van invloed zijn op de toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk ook een inbreuk op de Verdragen zou vormen; waarschuwt verder dat dit met name zou gelden voor elke bilaterale regeling en/of regelgevings- of toezichtspraktijk in verband met, bijvoorbeeld, enige geprivilegieerde toegang voor in het Verenigd Koninkrijk gevestigde financiële instellingen tot de interne markt ten nadele van het regelgevingskader van de Unie of van de status van burgers van de EU-27 in het Verenigd Koninkrijk, of van burgers van het Verenigd Koninkrijk in de EU-27;

8.

is van oordeel dat het mandaat en de onderhandelingsrichtsnoeren die gedurende het hele onderhandelingsproces gelden volledig rekening moeten houden met de posities en belangen van de burgers van de EU-27, met inbegrip van die van Ierland, aangezien die lidstaat in het bijzonder door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie zal worden getroffen;

9.

spreekt de hoop uit dat de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk onder deze omstandigheden een toekomstige relatie kunnen uitwerken die billijk, zo eng als mogelijk, en wat rechten en plichten betreft evenwichtig is; betreurt het besluit van de regering van het Verenigd Koninkrijk om geen deel uit te maken van de interne markt, de Europese Economische Ruimte of de douane-unie; is van oordeel dat een land dat zich uit de Unie terugtrekt niet dezelfde voordelen kan genieten als een lidstaat van de Europese Unie, en kondigt dan ook aan dat het niet zal instemmen met enig akkoord dat met dit principe in tegenspraak is;

10.

herhaalt dat het lidmaatschap van de interne markt en de douane-unie ook inhoudt dat akkoord wordt gegaan met de vier vrijheden, de jurisdictie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, algemene bijdragen aan de begroting en het gemeenschappelijk handelsbeleid van de Europese Unie;

11.

beklemtoont dat het Verenigd Koninkrijk al zijn wettelijke, financiële en begrotingsverplichtingen moet nakomen, met inbegrip van de betalingsverplichtingen die het land in het kader van het huidige meerjarig financieel kader is aangegaan, en dat zowel in de periode tot aan de terugtrekking, als daarna;

12.

neemt nota van het voorstel voor regelingen voor de organisatie van onderhandelingen in de verklaring van de staats- en regeringsleiders van 27 lidstaten, alsook van de voorzitter van de Europese Raad en van de Commissie, van 15 december 2016; juicht toe dat de Commissie is aangewezen om namens de Unie de onderhandelingen te voeren, en stemt ermee in dat de Commissie Michel Barnier tot haar hoofdonderhandelaar heeft benoemd; geeft aan dat volledige betrokkenheid van het Europees Parlement een conditio sine qua non is voor deze instelling om te kunnen instemmen met enig akkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk;

Volgorde van de onderhandelingen

13.

beklemtoont dat, overeenkomstig artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de onderhandelingen over de voorwaarden voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk moeten gaan, waarbij rekening moet worden gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van het Verenigd Koninkrijk met de Europese Unie;

14.

onderschrijft de zienswijze dat indien significante vooruitgang zou worden geboekt in de richting van een terugtrekkingsakkoord een begin kan worden gemaakt met gesprekken over mogelijke overgangsregelingen op basis van het bedoelde kader voor de toekomstige betrekkingen van het Verenigd Koninkrijk met de Europese Unie;

15.

geeft aan dat een akkoord over toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk als derde land pas kan worden gesloten nadat het Verenigd Koninkrijk zich uit de Europese Unie heeft teruggetrokken;

Terugtrekkingsakkoord

16.

geeft aan dat het terugtrekkingsakkoord in overeenstemming moet zijn met de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dat indien dit niet het geval is het Europees Parlement er niet mee zal instemmen;

17.

is van oordeel dat in het terugtrekkingsakkoord de volgende elementen aan bod moeten komen:

de wettelijke status van burgers van de EU-27 die in het Verenigd Koninkrijk wonen of hebben gewoond, en van burgers van het Verenigd Koninkrijk die in andere lidstaten wonen of hebben gewoond, alsmede andere bepalingen inzake hun rechten;

de onderlinge financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie;

de buitengrens van de Europese Unie;

de status van de verplichtingen die het Verenigd Koninkrijk als lid van de Europese Unie is aangegaan, gezien het feit dat de Europese Unie van 27 lidstaten de rechtsopvolger van de Europese Unie van 28 lidstaten zal zijn;

rechtszekerheid voor rechtspersonen, met inbegrip van ondernemingen;

aanwijzing van het Hof van Justitie van de Europese Unie als de instantie die bevoegd is voor de uitlegging en tenuitvoerlegging van het terugtrekkingsakkoord;

18.

vindt het een must dat burgers van de EU-27 die in het Verenigd Koninkrijk wonen of hebben gewoond, en burgers van het Verenigd Koninkrijk die in de EU-27 wonen of hebben gewoond, billijk worden behandeld, en is van oordeel dat in de onderhandelingen absolute prioriteit moet worden geschonken aan hun respectieve rechten en belangen; dringt er derhalve met klem op aan dat voor de status en rechten van burgers van de EU-27 die in het Verenigd Koninkrijk wonen, en voor burgers van het Verenigd Koninkrijk die in de EU-27 wonen, de beginselen van wederkerigheid, rechtvaardigheid, symmetrie en non-discriminatie gelden, en vindt het daarnaast belangrijk dat de integriteit van het Unierecht, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten, en van het kader voor de tenuitvoerlegging daarvan, wordt beschermd; beklemtoont dat elke aantasting van de rechten in verband met het vrij verkeer, met inbegrip van onderscheid tussen burgers van de Unie wat hun toegang tot verblijfsrechten betreft, vóór de datum waarop het Verenigd Koninkrijk zich uit de Europese Unie terugtrekt, een inbreuk vormt op het recht van de Unie;

19.

beklemtoont dat één alomvattende financiële regeling met het Verenigd Koninkrijk op basis van de jaarrekeningen van de Europese Unie zoals gecontroleerd door de Europese Rekenkamer betrekking moet hebben op al zijn verplichtingen uit hoofde van aangegane verbintenissen, en bepalingen moet bevatten voor posten buiten de balans, onvoorziene verplichtingen en andere financiële kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk;

20.

is van oordeel dat in het terugtrekkingsakkoord rekening moet worden gehouden met de unieke positie en de specifieke omstandigheden van het eiland Ierland; dringt er met klem op aan alle middelen en maatregelen in te zetten die in overeenstemming zijn met het recht van de Europese Unie en met het Goede Vrijdag-akkoord van 1998 om de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor de grens tussen Ierland en Noord-Ierland tot een minimum te beperken; hamert in dit verband erop dat de voortzetting en de stabiliteit van het vredesproces in Noord-Ierland absoluut moeten worden gewaarborgd, en dat alles in het werk moet worden gesteld om te voorkomen dat er opnieuw sprake zou zijn van een „harde grens”;

Toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk

21.

neemt kennis van de kennisgeving van 29 maart 2017 en van het Witboek van de regering van het Verenigd Koninkrijk van 2 februari 2017 getiteld „De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit en een nieuw partnerschap met de Europese Unie”;

22.

is van oordeel dat de toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk evenwichtig en alomvattend moeten zijn, en het belang moeten dienen van de burgers van beide partijen, en dat er voor de onderhandelingen over deze betrekkingen derhalve voldoende tijd moet worden voorzien; beklemtoont dat in de onderhandelingen aandacht moet worden besteed aan gebieden van gemeenschappelijk belang, en dat de integriteit van de rechtsorde van de Europese Unie en de fundamentele beginselen en waarden van de Unie, met inbegrip van de integriteit van de interne markt, alsmede de besluitvormingscapaciteit en de autonomie van de Europese Unie, moeten worden geëerbiedigd; is van oordeel dat artikel 8 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede artikel 217 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie, dat voorziet in „een associatie die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures”, een passend kader voor dergelijke toekomstige betrekkingen zouden kunnen vormen;

23.

geeft aan dat, ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen over de toekomstige betrekkingen van de Europese Unie met het Verenigd Koninkrijk, deze in geen geval mogen leiden tot een uitruil van interne en externe veiligheid, met inbegrip van samenwerking op het gebied van defensie, enerzijds, en de toekomstige economische betrekkingen, anderzijds;

24.

beklemtoont dat een toekomstig akkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk alleen mogelijk is indien het Verenigd Koninkrijk de normen die voortvloeien uit internationale verplichtingen, met inbegrip van mensenrechten, en zoals vastgesteld in de wetgeving en het beleid van de Unie op onder meer het gebied van milieu, klimaatverandering, bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking, eerlijke concurrentie, handel en sociale rechten, in het bijzonder maatregelen tegen sociale dumping, in acht blijft nemen;

25.

zal niet instemmen met een toekomstig akkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk met fragmentarische of sectorale bepalingen, waaronder met betrekking tot financiële diensten, die in het Verenigd Koninkrijk gevestigde ondernemingen preferentiële toegang tot de interne markt en/of de douane-unie geven; beklemtoont dat het Verenigd Koninkrijk na zijn terugtrekking onder de regeling voor derde landen zoals bedoeld in de Uniewetgeving zal vallen;

26.

stelt vast dat indien het Verenigd Koninkrijk kenbaar maakt in bepaalde Europese programma's te willen participeren dit zal zijn in de hoedanigheid van derde land, en de betaling van geëigende begrotingsbijdragen en toezicht door de bestaande jurisdictie zal inhouden; spreekt zich er in dit verband voor uit dat het Verenigd Koninkrijk blijft participeren in een aantal programma's, waaronder Erasmus;

27.

neemt kennis van het feit dat veel burgers van het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven zeer ontevreden te zijn over het verlies van de rechten die zij op dit moment genieten uit hoofde van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; stelt voor dat de EU-27 onderzoekt hoe dit verlies van rechten tot een minimum kan worden beperkt, binnen de mogelijkheden van het primaire Unierecht, met volledige inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, rechtvaardigheid, symmetrie en non-discriminatie;

Overgangsregelingen

28.

is van oordeel dat tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk alleen overgangsregelingen die voor rechtszekerheid en continuïteit zorgen, kunnen worden overeengekomen indien deze wat de rechten en verplichtingen voor beide partijen betreft evenwichtig zijn, de integriteit van de rechtsorde van de Europese Unie wordt geëerbiedigd en het Hof van Justitie van de Europese Unie verantwoordelijk is voor de beslechting van juridische geschillen; is verder van oordeel dat dergelijke regelingen zowel in tijd (maximaal drie jaar) als inhoudelijk duidelijk moeten worden afgebakend, aangezien ze in geen geval een alternatief voor het lidmaatschap van de Europese Unie kunnen zijn;

Thema's voor de EU-27 en de instellingen van de Unie

29.

dringt erop aan zo snel mogelijk overeenstemming te bereiken over de hervestiging van de Europese Bankenautoriteit en het Europees Geneesmiddelenbureau, en zo snel als praktisch mogelijk is met het proces van hervestiging te beginnen;

30.

geeft aan dat het Unierecht mogelijkerwijs zal moeten worden herzien en aangepast om rekening te houden met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk;

31.

is van oordeel dat een herziening met betrekking tot de laatste twee jaar van het huidige meerjarig financieel kader niet nodig is, maar dat de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk via de jaarlijkse begrotingsprocedure moeten worden opgevangen; beklemtoont dat de instellingen van de Unie en de EU-27 onmiddellijk moeten beginnen met de werkzaamheden voor een nieuw meerjarig financieel kader, met inbegrip van de kwestie van de eigen middelen;

32.

zegt toe de wetgevingsprocedures voor de samenstelling van het Europees Parlement zoals bedoeld in artikel 14, lid 2, van het Verdrag betreffende Europese Unie, en voor de verkiezingsprocedure, op basis van zijn ontwerp zoals bedoeld in artikel 223 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat bij zijn resolutie van 11 november 2015 over hervorming van de kieswet van de Europese Unie gevoegd is, tijdig af te ronden (6); is verder van oordeel, rekening houdend met overweging P van de onderhavige resolutie, dat de resterende 27 lidstaten van de Europese Unie samen met haar instellingen gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en over de totstandbrenging van nieuwe betrekkingen met dat land de huidige Unie middels een breed publiek debat moeten versterken en een begin moeten maken met een diepgaande interinstitutionele reflectie over haar toekomst;

Slotbepalingen

33.

behoudt zich het recht voor zijn standpunt over de onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk te verduidelijken en, in voorkomend geval, verdere resoluties aan te nemen, waaronder over specifieke zaken of sectorale kwesties, in het licht van de vooruitgang — of het gebrek daaraan — in de onderhandelingen;

34.

verwacht van de Europese Raad dat hij bij het formuleren van zijn richtsnoeren voor het bepalen van het kader voor onderhandelingen en het vaststellen van de algemene posities en beginselen van de Europese Unie voor de onderhandelingen rekening houdt met deze resolutie;

35.

geeft aan dat het zijn definitieve standpunt over het akkoord/de akkoorden zal laten afhangen van de beoordeling van de mate waarin wordt voldaan aan het bepaalde in deze resolutie en alle eventuele volgende resoluties van het Europees Parlement;

o

o o

36.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank, de nationale parlementen en de regering van het Verenigd Koninkrijk.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0294.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0048.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0049.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0050.

(5)  PB C 285 van 5.8.2016, blz. 9.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0395.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/30


P8_TA(2017)0112

Meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de ontwerpverordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (14942/2016 — C8-0103/2017 — 2016/0283(APP) — 2017/2051(INI))

(2018/C 298/04)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (COM(2016)0604),

gezien de ontwerpverordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (14942/2016) en het corrigendum van de Raad (14942/2016 COR2),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 312 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (C8-0103/2017),

gezien het beginselakkoord van de Raad van 7 maart 2017 over de herziening van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (1),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de postelectorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel (2),

gezien zijn resolutie van 26 oktober 2016 over de tussentijdse herziening van het MFK 2014-2020 (3),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 5 april 2017 over de ontwerpverordening (4),

gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0117/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaringen van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;

2.

hecht zijn goedkeuring aan zijn verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

neemt kennis van de unilaterale verklaringen van de Raad en de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  7030/2017 en 7031/2017 COR1.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0309.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0412.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0111.


BIJLAGE

VERKLARINGEN

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over verhogingen (financiële versterkingen) voor de resterende looptijd van het MFK

In het kader van de tussentijdse evaluatie/herziening van het MFK hebben het Europees Parlement en de Raad overeenstemming bereikt over de door de Commissie voorgestelde en in de tabel hieronder opgenomen aanvullingen die in de jaren 2017 tot en met 2020 (1) nodig zijn in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit:

 

Vastleggingskredieten, mln. EUR

Rubriek 1a

 

Horizon 2020

200

CEF Vervoer

300

Erasmus+

100

Cosme

100

Wifi4EU (*1)

25

EFSI (*1)

150

Totaal rubriek 1a

875

Rubriek 1b (YEI)

1200  (*2)

Rubriek 3

2549

Rubriek 4  (*1)

1385

Totaal rubrieken 1a, 1b, 3, 4

6009

In de jaarlijkse begrotingsprocedure zullen herschikkingen worden vastgesteld voor een totaalbedrag van 945 miljoen EUR, waarvan 875 miljoen EUR in rubriek 1a en 70 miljoen EUR in rubriek 4.

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad ter voorkoming dat een buitensporig bedrag aan onbetaalde rekeningen wordt geaccumuleerd

Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie nauwlettend toe te blijven zien op de uitvoering van de programma's voor 2014-2020 om te zorgen voor een geordende ontwikkeling van betalingskredieten die verenigbaar is met de toegekende vastleggingskredieten. Daartoe verzoeken zij de Commissie tijdig, gedurende de resterende periode van het huidig MFK, de meest recente cijfers over de stand van zaken en ramingen voor de betalingskredieten te presenteren. Het Europees Parlement en de Raad zullen te zijner tijd de nodige besluiten voor naar behoren gerechtvaardigde behoeften nemen, om te voorkomen dat een buitensporig bedrag aan onbetaalde rekeningen wordt geaccumuleerd en te waarborgen dat betalingsaanvragen naar behoren worden terugbetaald.

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over betalingen voor speciale instrumenten

Het Europees Parlement en de Raad zijn overeengekomen het voorstel tot wijziging van Besluit (EU) 2015/435 zodanig aan te passen dat op geen enkele wijze wordt vooruitgelopen op de aard van de betalingen voor andere speciale instrumenten in het algemeen.

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over een onafhankelijke evaluatie van de resultaten die zijn behaald met de beoogde geleidelijke vermindering van het personeel met 5 % tussen 2013 en 2017

Het Europees Parlement en de Raad stellen voor dat er een onafhankelijke evaluatie wordt uitgevoerd van de resultaten die zijn behaald met de beoogde geleidelijke vermindering van het personeel met 5 % tussen 2013 en 2017, die betrekking heeft op alle instellingen, organen en agentschappen/bureaus, zoals is overeengekomen in het IIA van 2013 betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer. Op basis van de conclusie van die evaluatie stellen het Europees Parlement en de Raad voor de Commissie te verzoeken een passend vervolgvoorstel in te dienen.

Verklaring van het Europees Parlement over de gemeenschappelijke verklaringen inzake de tussentijdse herziening van het MFK

Het Europees Parlement wijst erop dat de vier gemeenschappelijke verklaringen die als bijlage bij de herziene MFK-verordening zijn gevoegd van politieke aard zijn en geen juridische gevolgen hebben.

Met betrekking tot de gemeenschappelijke verklaring over verhogingen (financiële versterkingen) en herschikkingen voor Unieprogramma's wordt eraan herinnerd dat in de Verdragen wordt bepaald dat de begrotingsautoriteit de omvang en de inhoud van de begroting van de Unie vaststelt door middel van de jaarlijkse begrotingsprocedure. Het Europees Parlement benadrukt dat het als tak van de begrotingsautoriteit zijn bevoegdheden onverkort zal uitoefenen, zonder daarbij beperkt te worden door enige politieke verklaring. In de tekst van de gemeenschappelijke verklaring is ook duidelijk aangegeven dat de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit gerespecteerd moeten worden.

Het Europees Parlement gaat er daarom vanuit dat de bedragen die in deze gemeenschappelijke verklaring zijn aangegeven referentiebedragen betreffen, die beoordeeld moeten worden in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de concrete omstandigheden van elke jaarlijkse begroting. Het Europees Parlement is voornemens om, in het bijzonder wat betreft de voorgestelde herschikkingen in de rubrieken 1a en 4, alle voorstellen van de Commissie per geval te bestuderen, om te waarborgen dat er geen verlagingen van essentiële programma's van de Unie worden doorgevoerd, met name waar het gaat om programma's die zorgen voor groei en banen of inspelen op actuele dringende behoeften en een hoog uitvoeringspercentage vertonen.

Er zij op gewezen dat in de gemeenschappelijke verklaring aangegeven bedragen die verband houden met wetgevingsvoorstellen die nog niet zijn goedgekeurd, op geen enkele wijze van invloed zijn op de resultaten van de onderhandelingen over die voorstellen.

Verklaring van de Raad over betalingen voor speciale instrumenten

De Raad stelt voor de status quo te handhaven en in de context van deze evaluatie/herziening geen algemene overkoepelende regel vast te stellen voor de behandeling van betalingen voor andere speciale instrumenten. Het blijft volgens het advies van de Juridische Dienst van de Raad aan de begrotingsautoriteit om per geval met betrekking tot een specifieke beschikbaarstelling te beslissen of sommige of alle overeenkomstige betalingen al dan niet boven de maxima van het MFK moeten worden gerekend.

Verklaring van de Commissie over het versterken van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en aanvullende maatregelen die de migratiecrisis en het veiligheidsvraagstuk helpen aanpakken

Indien de sinds 2013 waargenomen neerwaartse trend in de jeugdwerkloosheid opnieuw ombuigt, moet worden overwogen de middelen voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te verhogen tot boven het bij de tussentijdse evaluatie/herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 overeengekomen bedrag van 1,2 miljard EUR, door gebruik te maken van de beschikbare marges binnen de overkoepelende marge voor vastleggingen overeenkomstig artikel 14 van de MFK-verordening. Te dien einde zal de Commissie regelmatig verslag uitbrengen over de waargenomen statistische trends en zal zij in voorkomend geval een ontwerp van gewijzigde begroting indienen.

Wanneer er nieuwe behoeften ontstaan die niet door de bestaande of overeengekomen financiering worden gedekt, moeten, onverminderd het bovenstaande, beschikbare aanvullende marges prioritair in aanmerking worden genomen voor investeringen in jonge mensen in heel Europa en voor maatregelen die de interne en externe dimensie van de migratiecrisis en het veiligheidsvraagstuk helpen aanpakken. De Commissie zal daartoe in voorkomend geval voorstellen doen en daarbij rekening houden met de noodzaak om voldoende marge vrij te houden voor onverwachte gebeurtenissen en voor de vlotte uitvoering van reeds overeengekomen programma's.


(1)  Over een deel van de totale aanvullingen is in het kader van de begrotingsprocedure 2017 reeds een akkoord bereikt. De begroting voor 2017 omvat bijgevolg 200 miljoen EUR in rubriek 1a en 725 miljoen EUR in rubriek 4. Daarnaast zijn het Europees Parlement en de Raad overeengekomen voor 2017 in rubriek 1b 500 miljoen EUR op te nemen voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, dat zal worden gefinancierd uit de overkoepelende marge voor vastleggingen en in 2017 zal worden uitgevoerd door middel van een gewijzigde begroting. Ten slotte hebben de Raad en het Europees Parlement de Commissie verzocht de benodigde kredieten aan te vragen door middel van een gewijzigde begroting in 2017, zodat het EFDO uit de EU-begroting wordt gefinancierd zodra de rechtsgrond is goedgekeurd.

(*1)  Hiermee wordt niet vooruitgelopen op het resultaat van de lopende besprekingen over ontwerpwetgevingsvoorstellen binnen de rubrieken 1a en 4.

(*2)  Gespreid over vier jaar (2017-2020).


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/34


P8_TA(2017)0123

Genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de events Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D049280 — 2017/2624(RSP))

(2018/C 298/05)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de events Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D049280),

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, artikel 9, lid 2, en artikel 21, lid 2,

gezien de stemming op 27 januari 2017 van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarbij geen advies is geformuleerd, en gezien de stemming op 27 maart 2017 van het comité van beroep, dat evenmin een advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 15 juli 2016 (3) is geformuleerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), dat een minderheidsstandpunt omvat, en de eerdere EFSA-adviezen inzake maissoorten die gedeeltelijk bestaan uit de afzonderlijke events Bt11 (dat de Cry1Ab- en PAT-eiwitten tot expressie brengt), 59122 (dat de Cry34Ab1-, Cry35Ab1- en PAT-eiwitten tot expressie brengt), MIR604 (dat de mCry3A- en PMI-eiwitten tot expressie brengt), 1507 (dat de Cry1F- en PAT-eiwitten produceert) en GA21 (dat het mEPSPS-eiwit tot expressie brengt),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, COD(2017)0035),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemanipuleerde organismen (4),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

De aanvraag

A.

overwegende dat Syngenta op 1 juli 2011 bij de nationale bevoegde instantie van Duitsland een aanvraag heeft ingediend om levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 in de handel te brengen, overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat deze aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan, voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder die ook voor andere maissoorten zijn toegelaten, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat Syngenta het toepassingsgebied van de aanvraag op 21 februari 2014 heeft uitgebreid naar alle subcombinaties van de afzonderlijke genetische-modificatie-events die samen mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 vormen, met uitzondering van de subcombinatie 1507 × 59122, waarvoor reeds een vergunning was verkregen uit hoofde van Besluit 2010/432/EU van de Commissie (5);

C.

overwegende dat Syngenta het toepassingsgebied van de aanvraag op 31 maart 2016 heeft aangepast door de volgende vier subcombinaties, die in het toepassingsgebied van een andere aanvraag waren ondergebracht, te schrappen: mais Bt11 × GA21, mais MIR604 × GA21, mais Bt11 × MIR604 en mais Bt11 × MIR604 × GA21 (6);

D.

overwegende dat de aanvrager over geen enkele van de twintig subcombinaties specifieke gegevens heeft verstrekt (7);

E.

overwegende dat het gebruik van de met vijf events gemodificeerde plant bedoeld is om schadelijke lepidoptera en coleoptera te bestrijden bij mais en om te zorgen voor tolerantie voor herbiciden die glufosinaatammonium of glyfosaat bevatten (8); overwegende dat het beoogde gebruik vergelijkbaar is bij de verschillende subcombinaties, naargelang de combinatie;

Het advies van de EFSA

F.

overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 26 augustus 2016 overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies heeft uitgebracht met betrekking tot genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 en alle subcombinaties die tot het toepassingsgebied van de aanvraag behoren; overwegende dat het EFSA-advies een minderheidsstandpunt omvatte;

G.

overwegende dat de EFSA bevestigt dat er voor geen enkele van de twintig subcombinaties specifieke gegevens zijn ingediend, dat vele van deze combinaties nog niet zijn gecreëerd en dat het literatuuronderzoek geen wetenschappelijke informatie over deze combinaties heeft opgeleverd, maar niettemin concludeert dat alle twintig subcombinaties „even veilig zouden moeten zijn als de met vijf events gemodificeerde maisplant”;

H.

overwegende dat de EFSA monitoring na het in de handel brengen van de betrokken genetische-modificatie-events niet nodig acht; overwegende dat de EFSA zich beperkt tot de verklaring dat de monitoringverplichting moet worden overwogen op basis van de nieuwe verstrekte eiwitexpressiegegevens, indien deze subcombinaties zouden worden gecreëerd door middel van gerichte veredelingsmethoden en in de Unie zouden worden ingevoerd;

Punten van zorg

I.

overwegende dat de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden honderden kritische opmerkingen hebben ingediend (9); overwegende dat in deze opmerkingen onder meer wordt verwezen naar ontbrekende informatie en gegevens, slecht uitgevoerde studies, ontbrekende studies, ontbrekende bewijzen om bepaalde blootstellingsroutes uit te sluiten, een ontoereikende gegevensbasis, bijv. met betrekking tot verteerbaarheid, het feit dat geen rekening is gehouden met de gecombineerde effecten van de verschillende Bt-toxine-eiwitten bij de beoordeling van de allergeniciteits- en toxiciteitsgrens, tekortkomingen met betrekking tot de proefopzet van de veldproeven en de statistische analyse, ontbrekende verslagen over de resultaten van de monitoring, gebrek aan bewijzen dat het product geen schadelijke gevolgen heeft voor het milieu, gebrek aan verdere beoordeling van aan het licht gekomen statistisch significante verschillen, bijv. in de nutritionele samenstelling, en het verzuim om immunologische tests te verrichten met betrekking tot een mogelijk hogere allergeniciteitsgrens;

J.

overwegende dat er een minderheidsstandpunt werd geformuleerd door Jean-Michel Wal, lid van het ggo-panel van de EFSA (10), waarin hij verklaart dat: „de aanvrager over geen enkele van deze twintig subcombinaties specifieke gegevens heeft verstrekt en evenmin een bevredigende motivering heeft gegeven waarin wordt uitgelegd waarom deze gegevens ontbreken en/of waarom ze volgens de aanvrager niet nodig zijn voor de risicobeoordeling. Dit is meer dan reden genoeg om dit minderheidsstandpunt te formuleren, ervan uitgaande dat er geen sprake kan zijn van twee soorten risicobeoordeling, een uitgebreide beoordeling op basis van volledige gegevens en een andere beoordeling waarvoor helemaal geen specifieke gegevens voorhanden zijn en die gebaseerd is op veronderstellingen en indirecte overwegingen van het panel, afgeleid aan de hand van de zogenaamde „op bewijskracht gebaseerde benadering” en extrapolatie van beschikbare gegevens voor de afzonderlijke events, de met vijf events gemodificeerde plant en andere gemodificeerde planten die in andere aanvragen zijn ingediend en beoordeeld. Bovenop deze princiepskwestie kan er in dit geval ook sprake zijn van onbeheerste risico's voor de gezondheid van menselijke consumenten in bepaalde segmenten van de bevolking.”;

K.

overwegende dat hij zich in het minderheidsstandpunt meer bepaald afvraagt waarom de gekozen vorm van extrapolatie om de mogelijke schadelijke effecten te beoordelen niet nauwkeurig omschreven wordt: „De criteria, procedure en het betrouwbaarheidsniveau die voor deze extrapolatie vereist zouden moeten zijn, zijn nergens te bespeuren en er wordt evenmin een kritische evaluatie gegeven van de beperkingen van de extrapolatie. Er is geen beoordeling verricht van de onzekerheid die dit met zich meebrengt, bijv. aan de hand van een probabilistische analyse, zoals aanbevolen in de ontwerprichtsnoeren betreffende onzekerheid bij het uitvoeren van wetenschappelijke beoordelingen van de EFSA (herziene versie voor interne tests), opgesteld door het wetenschappelijk comité van de EFSA. Deze tekortkomingen maken de algemene conclusie mogelijk ongeldig.”;

L.

overwegende dat in het EFSA-minderheidsstandpunt ook wordt gewezen op verscheidene tekortkomingen en contradictorische argumenten met betrekking tot de aanvraag, bijvoorbeeld dat de aanvrager enerzijds doet uitschijnen dat alle subcombinaties werden geproduceerd en dat het eiwitexpressieniveau werd geanalyseerd (11), maar anderzijds over geen enkele van de subcombinaties gegevens verstrekt;

M.

overwegende dat de betrokken genetisch gemodificeerde maisvariëteiten SYN-BTØ11-1, DAS-59122-7 en DAS-Ø15Ø7-1 een PAT-eiwit tot expressie brengen dat tolerantie geeft voor glufosinaatammoniumherbiciden; overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting en derhalve onder de uitsluitingscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 valt; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat afloopt op 31 juli 2018 (12);

N.

overwegende dat de in de aanvragen beschreven genetisch gemodificeerde mais MON-ØØØ21-9 het mEPSPS-eiwit tot expressie brengt dat tolerantie geeft voor glyfosaatherbiciden; overwegende dat glyfosaat door het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (IARC) — het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie — op 20 maart 2015 is ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor mensen (13);

De procedure

O.

overwegende dat de stemming op 27 januari 2017 van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd; overwegende dat amper tien lidstaten, goed voor slechts 38,43 % van de EU-bevolking, voor stemden, tegenover dertien lidstaten die tegen stemden, bij vier onthoudingen; overwegende dat bij de stemming op 27 maart 2017 van het comité van beroep evenmin een advies is uitgebracht;

P.

overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie voor een definitieve beslissing, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van deze werkwijze (14);

Q.

overwegende dat het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 door het Parlement is verworpen met als argument dat, hoewel de teelt noodzakelijkerwijs plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat, de handel in ggo's grensoverschrijdend is, wat betekent dat een nationaal verbod op verkoop en gebruik, zoals de Commissie voorstelt, onmogelijk kan worden gehandhaafd zonder opnieuw grenscontroles op import in te voeren; overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel niet alleen heeft verworpen, maar de Commissie er ook toe heeft opgeroepen haar voorstel in te trekken en een nieuw in te dienen;

R.

overwegende dat in overweging 14 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, reeds duidelijk het volgende wordt bepaald: „Wanneer de Commissie overweegt uitvoeringshandelingen vast te stellen op bijzonder gevoelige terreinen zoals belastingheffing, gezondheid van de consument, voedselveiligheid en milieubescherming, zal zij, omwille van een evenwichtige oplossing, zoveel mogelijk dusdanig handelen dat wordt voorkomen dat wordt ingegaan tegen een eventueel meerderheidsstandpunt binnen het comité van beroep dat afwijzend staat tegenover de gepastheid van een uitvoeringshandeling.” (15);

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;

2.

is van mening dat het uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003, namelijk, overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 (16) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

is meer bepaald van oordeel dat het in strijd is met de beginselen van de algemene levensmiddelenwetgeving als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 om variëteiten goed te keuren waarvoor geen veiligheidsinformatie is verstrekt, die zelfs niet getest zijn of die nog niet eens tot stand zijn gebracht;

4.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Ggo-panel van de EFSA (Panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen), 2016. Wetenschappelijk advies over een aanvraag van Syngenta (EFSA-GMO-DE-2011-99) om mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 en twintig subcombinaties in de handel te brengen, waarvoor eerder geen vergunning is verleend ongeacht hun herkomst voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003; EFSA Journal 2016; 14(8):4567 [31 blz.]; doi:10.2903/j.efsa.2016.4567.

(4)  

resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110),

resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (P8_TA(2015)0456),

resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (P8_TA(2016)0040),

resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (P8_TA(2016)0039),

resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (P8_TA(2016)0038),

resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de „events” Bt11, MIR162, MIR604 en GA21 (P8_TA(2016)0271),

resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (P8_TA(2016)0272),

resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde mais MON 810 (P8_TA(2016)0388),

resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (P8_TA(2016)0389),

resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van genetisch gemodificeerde mais Bt11 (P8_TA(2016)0386),

resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor de teelt van zaden van genetisch gemodificeerde mais 1507 (P8_TA(2016)0387),

resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (P8_TA(2016)0390).

(5)  Besluit 2010/432/EU van de Commissie van 28 juli 2010 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507x59122 (DAS-Ø15Ø7-1xDAS-59122-7) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 4.8.2010, blz. 11).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1685 van de Commissie van 16 september 2016 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die twee of drie van de transformatiestappen Bt11, MIR162, MIR604 en GA21 combineren, en tot intrekking van de Besluiten 2010/426/EU, 2011/892/EU, 2011/893/EU en 2011/894/EU (PB L 254 van 20.9.2016, blz. 22).

(7)  Zoals wordt bevestigd in het eerder vermelde EFSA-advies (EFSA Journal 2016; 14(8):4567 [31 blz.]).

(8)  Mais SYN-BTØ11-1 brengt het Cry1Ab-eiwit tot expressie, dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke lepidoptera, alsook een PAT-eiwit dat tolerantie geeft voor glufosinaatammoniumherbiciden.

Mais DAS-59122-7 brengt de Cry34Ab1- en Cry35Ab1-eiwitten tot expressie, die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke coleoptera, alsook het PAT-eiwit, dat tolerantie geeft tegen glufosinaatammoniumherbiciden.

Mais SYN-IR6Ø4-5 brengt het gemodificeerde Cry3A-eiwit tot expressie, dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke coleoptera, alsook het PMI-eiwit, dat als selecteerbare merker werd gebruikt.

Mais DAS-Ø15Ø7-1 brengt het Cry1F-eiwit tot expressie, dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke lepidoptera, alsook het PAT-eiwit, dat werd gebruikt als selecteerbare merker en tolerantie geeft voor glufosinaatammoniumherbiciden.

Mais MON-ØØØ21-9 brengt het mEPSPS-eiwit tot expressie, dat tolerantie geeft voor glyfosaatherbiciden.

(9)  Zie EFSA-vragenregister, bijlage G bij vraag nr. EFSA-Q-2011-00894, online beschikbaar op: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionDocumentsLoader?question=EFSA-Q-2011-00894 (laatste punt).

(10)  Zie aanhangsel A bij het EFSA-advies.

(11)  In de aanvraag staat te lezen dat „mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 en alle subcombinaties ervan ongeacht hun herkomst zijn geproduceerd volgens conventionele kruisingsmethoden […] (punt ii)” en dat „de analyse van het eiwitexpressieniveau bevestigt dat de kruising van de genetisch gemodificeerde afzonderlijke events van de mais […] geen onderlinge interactie tot gevolg heeft in mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21 of de subcombinaties met een kleiner aantal van deze events ongeacht hun herkomst (punt x)”.

(12)  http://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/public/?event=activesubstance.detail&language=EN&selectedID=1436

(13)  IARC Monographs, deel 112: evaluation of five organophosphate insecticides and herbicides, 20 maart 2015, (http://monographs.iarc.fr/ENG/Monographs/vol112/mono112.pdf).

(14)  Hij deed dit onder meer in zijn Openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).

(15)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(16)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/39


P8_TA(2017)0124

Aanpak van de vluchtelingen- en migrantenbewegingen: de rol van het externe optreden van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de aanpak van de vluchtelingen- en migrantenbewegingen: de rol van het externe optreden van de EU (2015/2342(INI))

(2018/C 298/06)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 3, 8 en 21 van het EU-Verdrag (VEU) en de artikelen 80, 208 en 216 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU),

gezien de mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid die in juni 2016 is gepubliceerd,

gezien de mededelingen van de Commissie getiteld: „Een Europese migratieagenda” van 13 mei 2015 (COM(2015)0240); „Gedwongen ontheemding en ontwikkeling” van 26 april 2016 (COM(2016)0234); „Een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda” van 7 juni 2016 (COM(2016)0385); en „Stimuleren van Europese investeringen voor banen en groei: naar een tweede fase van het Europees Fonds voor strategische investeringen en een nieuw Europees extern investeringsplan” van 14 september 2016 (COM(2016)0581); en gezien de gezamenlijke mededelingen van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid getiteld „Aanpak van de vluchtelingencrisis in Europa: de rol van het externe optreden van de EU” van 9 september 2015 (JOIN(2015)0040); „Migratie langs de centrale Middellandse Zeeroute: Migrantenstromen beheersen en levens redden” van 25 januari 2017 (JOIN(2017)0004); en „Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid” van 18 november 2015 (JOIN(2015)0050),

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken over de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (TAMM) van 3 mei 2012,

gezien de conclusies van de Europese Raad over migratie van 25-26 juni, 15 oktober en 17-18 december 2015 en van 17-18 maart en 28 juni 2016,

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over migratie in de EU-ontwikkelingssamenwerking van 12 december 2014, over migratie van 12 oktober 2015, over de EU-aanpak van gedwongen ontheemding en ontwikkeling of 12 mei 2016 en over externe aspecten van migratie van 23 mei 2016,

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over de toekomstige partnerschapsprioriteiten en pacten met Jordanië en Libanon op 17 oktober 2016,

gezien de verklaring van de Conferentie op hoog niveau over de oostelijke route door het Middellandse Zeegebied en de Westelijke Balkanroute van 8 oktober 2015,

gezien de politieke verklaring en het actieplan van de top van Valletta op 11 en 12 november 2015,

gezien de conclusies van de top van Bratislava van 16 september 2016,

gezien Speciaal verslag nr. 9/2016 van de Europese Rekenkamer getiteld „EU-uitgaven voor externe migratie in de buurlanden in het oosten en in het zuidelijke Middellandse Zeegebied tot 2014”,

gezien het VN-verdrag en -protocol betreffende de status van vluchtelingen en gezien de belangrijkste mensenrechtenverdragen, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en het EU-Handvest van de grondrechten,

gezien de Verdragen van Genève en de bijbehorende aanvullende protocollen met betrekking tot de rechtsregels voor gewapende conflicten en het beperken van de gevolgen hiervan,

gezien het einddocument van de VN-Top inzake duurzame ontwikkeling van 25 september 2015 getiteld „Transforming our World: the 2030 Agenda for Sustainable Development”,

gezien de New York-verklaring over vluchtelingen en migranten van de bijeenkomst op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de aanpak van grote vluchtelingen- en migratiestromen van 19 september 2016 en de bijlagen daarbij getiteld „Comprehensive refugee response framework” en „Towards a global compact for safe, orderly and regular migration”,

gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (1), van 8 maart 2016 over de situatie van vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers in de Europese Unie (2), van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (3), van 13 september 2016 over het Trustfonds van de EU voor Afrika: de gevolgen voor ontwikkelings- en humanitaire hulp (4), en van 25 oktober 2016 over mensenrechten en migratie in derde landen (5),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0045/2017),

A.

overwegende dat migratie een mensenrecht is dat is verankerd in artikel 13 van de Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN; overwegende dat mensen het recht hebben hun leven te leven in hun thuisland en de regio waar ze zijn geboren en getogen en hun culturele en sociale identiteit vorm heeft gekregen;

B.

overwegende dat er met 244 miljoen internationale migranten sprake is van een ongekend grote menselijke mobiliteit, waaraan verschillende redenen ten grondslag liggen en die zowel vrijwillig als onvrijwillig van aard is; overwegende dat dergelijke internationale migratie hoofdzakelijk plaatsvindt binnen dezelfde regio en tussen ontwikkelingslanden; overwegende dat volgens de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), vrouwelijke migranten de meerderheid van de groep internationale migranten in Europa (52,4 %) en Noord-Amerika (51,2 %) uitmaken; overwegende dat de zuid-zuidmigratiestromen zijn blijven toenemen in vergelijking met de zuid-noordmigratie: in 2015 woonden 90,2 miljoen internationale migranten uit ontwikkelingslanden in het zuidelijk deel van de wereld, terwijl 85,3 miljoen mensen die in het zuiden zijn geboren in landen in het noordelijk deel van de wereld woonden;

C.

overwegende dat er steeds meer alleenstaande minderjarigen de Middellandse Zee oversteken en dat het aantal doden op de Middellandse Zee ondanks het toenemende aantal reddingen blijft stijgen (5 079 in 2016 tegen 3 777 in 2015 volgens de IOM);

D.

overwegende dat volgens het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) in 2015 een recordaantal van 65,3 miljoen mensen — onder wie 40,8 miljoen binnenlandse ontheemden en 21,3 miljoen vluchtelingen — verdreven blijven wegens conflicten, geweld, mensenrechtenschendingen, schendingen van het internationaal humanitair recht en destabilisering; overwegende dat zij moeten worden opgeteld bij degenen die ontheemd zijn geraakt als gevolg van natuurrampen, ongelijkheden, armoede, ontoereikende sociaaleconomische toekomstperspectieven, klimaatverandering, het ontbreken van een serieus en doeltreffend ontwikkelingsbeleid voor de lange termijn en het gebrek aan politieke wil om de problemen die ten grondslag liggen aan deze migratiestromen krachtdadig aan te pakken; overwegende dat het UNHCR vaststelt dat er minstens 10 miljoen staatlozen zijn;

E.

overwegende dat de momenteel beschikbare gegevens laten zien dat het aantal vluchtelingen in de afgelopen vijf jaar met meer dan 50 % is toegenomen; overwegende dat deze dramatische stijging meerdere oorzaken kent, waaronder het feit dat het niveau van vrijwillige repatriëring van vluchtelingen sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw niet zo laag is geweest, dat het aantal vluchtelingen dat mogelijkheden geboden krijgt voor lokale integratie beperkt blijft, en dat de hervestigingscijfers stabiel blijven op circa 100 000 per jaar;

F.

overwegende dat 6,7 miljoen vluchtelingen langdurig ontheemd zijn –met een geschatte gemiddelde duur van 26 jaar — zonder enige vorm van perspectief; overwegende dat duurzame oplossingen voor ontheemding op een onacceptabel laag niveau blijven als gevolg waarvan het noodzakelijk is gedwongen ontheemding als een probleem op politiek en ontwikkelingsvlak te beschouwen, en niet alleen als een humanitair probleem;

G.

overwegende dat deze mondiale uitdaging een holistische en multilaterale aanpak vergt op basis van internationale samenwerking en synergieën, evenals gecoördineerde en concrete oplossingen die niet alleen een reactie vormen maar eveneens anticiperen op mogelijke toekomstige crises; overwegende dat 86 % van de vluchtelingen in de wereld in arme gebieden leeft, waarbij de minst ontwikkelde landen 26 % van het totale aantal vluchtelingen opvangen en dus kampen met overbelaste capaciteit en verdere destabilisering van hun eigen sociale en economische cohesie en ontwikkeling; overwegende dat deze landen slechts zelden over instrumenten beschikken om de rechten van migranten te beschermen en zelfs geen instrumenten op het gebied van asiel hebben; overwegende dat de miljoen mensen die in 2015 in de EU arriveerden 0,2 % van de EU-bevolking vormen, terwijl in buurlanden of in Europa gedurende de jaren negentig van de vorige eeuw veel grotere percentages mensen (tot wel 20 %) binnenkwamen;

H.

overwegende dat vluchtelingen, binnenlandse ontheemden en migranten wettelijk twee verschillende categorieën vormen, maar dat grootschalige, gemengde verplaatsingen van mensen in werkelijkheid vaak ontstaan vanwege een veelheid aan grensoverschrijdende politieke, economische, sociale, ontwikkelings-, humanitaire en mensenrechtengevolgen; overwegende dat de menselijke waardigheid van alle personen die in deze migratiestromen verzeild zijn geraakt, centraal moet staan in het Europese beleid ter zake en dat bovendien de vluchtelingen en asielzoekers altijd overeenkomstig hun status moeten worden behandeld en dat hun in geen geval het genot van de rechten die voortvloeien uit de internationale verdragen ter zake en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kan worden ontzegd; overwegende dat dit juridisch onderscheid niet betekent dat migratie om economische redenen of migratie door mensen die op zoek zijn naar een beter leven minder legitiem is dan migratie als gevolg van het ontvluchten van vervolging; overwegende dat in de meeste gevallen zowel politieke als economische rechten, evenals andere fundamentele mensenrechten, gevaar lopen in het geval van conflicten, instabiliteit en onrust en deze als gevolg van gedwongen ontheemding aanhoudend in het gedrang komen;

I.

overwegende dat de levensmiddelen- en voedselcrisis in de Sahel de weerbaarheid van de mensen ondermijnt, wat nog eens wordt versterkt door de elkaar snel opvolgende crises, het ontbreken van elementaire voorzieningen en de conflicten in de regio; overwegende dat deze situatie tot meer migratie zal leiden;

J.

overwegende dat migranten gedurende ieder stadium van hun tocht blootstaan aan allerlei fysieke en psychologische gevaren waaronder geweld, uitbuiting, mensenhandel en seksueel en gendergerelateerd misbruik; overwegende dat dit met name geldt voor kwetsbare personen, zoals vrouwen (bv. vrouwelijke gezinshoofden of zwangere vrouwen), kinderen — zonder begeleiding, gescheiden van of samen met hun familie — LGBTI-personen, personen met een handicap, personen die dringend behoefte hebben aan een medische behandeling en ouderen; overwegende dat deze kwetsbare groepen als onderdeel van hun hervestiging of terwijl hun asielaanvraag overeenkomstig het toepasselijk recht wordt behandeld, dringend humanitaire bescherming moeten krijgen evenals toegang tot bescherming, verwijzingsmechanismen, een verblijfsstatus en elementaire voorzieningen, waaronder gezondheidszorg;

K.

overwegende dat de toename van menselijke mobiliteit, indien zij op een veilige, ordelijke, reguliere, verantwoorde en proactieve wijze wordt beheerd, de blootstelling van migranten en vluchtelingen aan gevaar kan verlichten, aanzienlijke voordelen kan bieden, zoals wordt onderkend in de Agenda 2030, en een belangrijke factor van groei kan zijn voor de gastlanden, met inbegrip van de EU; overwegende dat deze voordelen vaak danig worden onderschat; overwegende dat de EU werkbare oplossingen moet aanreiken, waaronder het inschakelen van buitenlandse werknemers, om te anticiperen op de toenemende vergrijzing in Europa, teneinde een evenwicht te garanderen tussen mensen die betaald werk verrichten en de niet-actieve bevolking en te voorzien in de specifieke behoeften van de arbeidsmarkt;

L.

overwegende dat de EU in haar aanpak verschillende interne en externe instrumenten heeft gemobiliseerd, maar het erop lijkt dat ze zich te veel heeft gericht op de korte termijn en het inperken of stoppen van bewegingen; overwegende dat deze kortetermijnbenadering noch de oorzaken van de gedwongen ontheemding en migratie noch de humanitaire behoeften van migranten aanpakt; overwegende dat de EU-respons verder verbeterd moet worden wat betreft crisisbeheersings- en conflictpreventie-instrumenten, aangezien gewelddadige conflicten de belangrijkste oorzaak van gedwongen ontheemding vormen;

M.

overwegende dat de Europese Rekenkamer ernstige twijfels heeft geuit over de doeltreffendheid van de EU-uitgaven voor externe migratie, onder meer aan projecten met betrekking tot de mensenrechten van migranten; overwegende dat de Rekenkamer daarnaast tot de conclusie is gekomen dat veiligheid en grensbescherming de kernelementen van de Europese migratie-uitgaven vormden;

N.

overwegende dat humanitaire hulp gebaseerd op de behoeften van mensen en eerbiediging van de beginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, evenals het internationaal humanitair recht en de mensenrechten uit hoofde van de Verdragen van Genève en de bijbehorende aanvullende protocollen, centraal moet staan in het externe optreden van de EU; overwegende dat de onafhankelijkheid van de hulp voorop moet staan, d.w.z. dat de hulp los moet staan van politieke, economische of veiligheidsoverwegingen en vrij moet zijn van enige vorm van discriminatie;

O.

overwegende dat de succesvolle tenuitvoerlegging van een op mensenrechten gebaseerd migratiebeleid vereist dat wordt ingegaan tegen negatieve percepties van migratie en dat een positieve benadering wordt ontwikkeld om migratiebewegingen te presenteren als een kans voor de gastlanden, teneinde zo het extremisme en populisme in te dammen;

P.

overwegende dat de EU de verantwoordelijkheid heeft haar uitvoerende partners te steunen bij het verlenen van snelle, doeltreffende en kwalitatief hoogwaardige hulp en bescherming en verantwoording moet afleggen aan de getroffen bevolking; overwegende dat de EU-partners, met het oog hierop, tijdige en voorspelbare financiering nodig hebben, en dat besluiten met betrekking tot de toewijzing van middelen voor veranderende of nieuwe prioriteiten hen voldoende tijd moeten geven voor hun planning en het nemen van verzachtende maatregelen;

Q.

overwegende dat gedecentraliseerde samenwerking kan bijdragen aan de verwerving van een beter beeld van de behoeften en culturen van binnenlandse ontheemden, migranten en vluchtelingen, en de lokale bevolking meer bewust kan maken van de problemen waar migranten in hun land van herkomst mee te maken hebben; overwegende dat lokale en regionale Europese overheden door middel van capaciteitsopbouw een sleutelrol kunnen spelen bij het aanpakken van deze oorzaken;

R.

overwegende dat in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie expliciet is bepaald dat „het internationaal optreden van de Unie berust en gericht is op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht”; overwegende dat overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag van Lissabon ontwikkelingshulp als doel heeft het verminderen en uiteindelijk uitroeien van de armoede in derde landen;

Breed en principieel EU-optreden om aan mobiliteitsuitdagingen te beantwoorden

1.

onderstreept dat we in de wereld van vandaag getuige zijn van een ongekend grote menselijke mobiliteit en benadrukt dat de internationale gemeenschap dringend met een krachtiger gemeenschappelijke respons moet komen, teneinde de uitdagingen en kansen die met dit fenomeen gepaard gaan aan te pakken respectievelijk te benutten; onderstreept dat deze respons gebaseerd moet zijn op het beginsel van solidariteit en niet alleen gericht moet zijn op een op veiligheid gebaseerde benadering, maar tevens op de volledige bescherming van de rechten en waardigheid van alle mensen die door om het even welke omstandigheden zijn gedwongen huis en haard te ontvluchten op zoek naar een beter leven; benadrukt dat in het kader van iedere respons bijzondere aandacht moet worden besteed aan de meest kwetsbare personen en hulp moet worden geboden in hun landen van herkomst; benadrukt dat hoewel hun behandeling in afzonderlijke rechtskaders geregeld is, vluchtelingen en migranten dezelfde universele mensenrechten en fundamentele vrijheden hebben, die ongeacht hun wettelijke status moeten worden gewaarborgd; herinnert eraan dat de EU in al het gemeenschappelijk beleid trouw moet blijven aan haar waarden en beginselen en deze in haar externe betrekkingen moet bevorderen, inclusief de waarden die zijn vastgelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; wijst er met klem op de noodzaak van consistentie tussen het buitenlands beleid van de Unie en ander beleid met een externe dimensie;

2.

benadrukt dat dit hoge niveau van menselijke mobiliteit het gevolg is van verschillende, complexe oorzaken die op bewijs gebaseerde besluiten vergen teneinde de verschillende elementen te differentiëren en gerichte beleidsmaatregelen te formuleren; onderstreept dat de EU en haar lidstaten rekening moeten houden met deze huidige realiteit en een nieuwe benadering moeten ontwikkelen ten aanzien van de verplaatsingen van mensen op basis van reële gegevens en op basis van de belangen van de EU, door de weerbaarheid van mensen te stimuleren en hen betere toegang te verschaffen tot elementaire voorzieningen — in het bijzonder onderwijs — en verhoogde integratie en deelname binnen de lokale context door hen kansen op (zelfstandige) werkgelegenheid te bieden;

3.

benadrukt dat internationale migratie, zoals in het verleden is gebleken, een bijdrage kan leveren aan sociaaleconomische ontwikkeling, en dat daarom in verband met migratie een positief discours moet worden gehanteerd waarin wordt gestreefd naar een oprecht en objectief begrip van de kwestie en de hieraan verbonden gemeenschappelijke voordelen, teneinde xenofobe, populistische en nationalistische argumenten te ontkrachten; is daarom ingenomen met de door de VN gelanceerde „Together”-campagne, waarmee wordt beoogd de negatieve perceptie van en houding jegens vluchtelingen en migranten te verminderen, en dringt er bij de EU-instellingen op aan volledig samen te werken met de VN en deze campagne te ondersteunen; wijst op de noodzaak om mondiaal, Europees, nationaal en lokaal beleid aan te nemen dat gericht is op de middellange en lange termijn en niet uitsluitend wordt gedicteerd door directe politieke druk of nationale electorale overwegingen; benadrukt dat dit beleid coherent, betekenisvol, inclusief en flexibel moet zijn en moet beogen immigratie als menselijk fenomeen te reguleren, waarbij tevens de legitieme zorgen worden aangepakt inzake grensbeheer, maatschappelijke bescherming van kwetsbare groepen en de sociale inclusie van vluchtelingen en migranten;

4.

benadrukt dat het humanitaire hulpsysteem extreem overbelast is en dat de financiële middelen ervan nooit genoeg zullen zijn om het hoofd te bieden aan crises van gedwongen ontheemding, in het bijzonder gezien het langdurige karakter van de meerderheid van deze crises; neemt in dit verband kennis van het nieuwe beleidskader dat wordt geschetst in de mededeling van de Commissie getiteld „Gedwongen ontheemding en ontwikkeling” van april 2016 en beschouwt dit als een stap in de goede richting; verzoekt de EDEO en de Europese Commissie over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de inhoud hiervan binnen het nieuwe partnerschapskader met derde landen; wijst op het belang van een alomvattende en duurzamere benadering van migratie, inclusief de bevordering van een nauwere koppeling tussen humanitaire en ontwikkelingshulp, en op de noodzaak om met verschillende partners samen te werken — regionale actoren, regeringen, lokale autoriteiten, de diaspora, het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van vluchtelingen- en migrantenorganisaties, en de private sector — teneinde gerichte, op bewijs gebaseerde strategieën te ontwikkelen om deze uitdaging het hoofd te bieden in de wetenschap dat humanitaire hulp geen middel is ten behoeve van crisisbeheersing zoals bepaald in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp;

5.

benadrukt dat het EU-ontwikkelingsbeleid erop gericht moet blijven om de oorzaken van gedwongen ontheemding en migratie effectief aan te pakken, te weten gewapende conflicten, vervolging op ongeacht welke gronden, gender-gerelateerd geweld, slecht bestuur, armoede, gebrek aan economische kansen en klimaatverandering, door de kwetsbaarheid van staten aan te pakken, vrede en veiligheid, conflictoplossingsprocessen en verzoeningsprocessen na conflicten, rechtvaardigheid en gelijkheid te bevorderen, en door instituties, bestuurlijke capaciteit, democratie, goed bestuur, de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden te versterken, overeenkomstig de 16e duurzame-ontwikkelingsdoelstelling van de nieuwe Agenda 2030 en de in het handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht vastgelegde beginselen;

6.

benadrukt dat het van belang is aandacht te besteden aan de sociaaleconomische aspecten van het fenomeen migratie, per land te analyseren wat de onderliggende oorzaken van gedwongen ontheemding en migratie zijn, en de landen van herkomst aan te moedigen maatregelen en beleid aan te nemen die leiden tot het scheppen van fatsoenlijke banen en reële economische kansen, zodat migratie een keuze in plaats van noodzaak wordt; dringt er bij de EU op aan in haar beleid te blijven streven naar de vermindering en de uiteindelijke uitbanning van armoede, de bestrijding van ongelijkheid en voedselonzekerheid, de bevordering van economische ontwikkeling, de bestrijding van corruptie en de versterking van elementaire overheidsvoorzieningen; constateert dat een succesvol beleid de noodzaak onderkent van het creëren van economische weerbaarheid in zowel het gastland als het land van herkomst; wijst op de noodzaak de samenhang van de beleidsmaatregelen voor ontwikkeling te verbeteren;

7.

benadrukt dat banen en economische kansen van cruciaal belang zijn voor het beperken van de effecten van door ontheemding veroorzaakte kwetsbaarheden; verzoekt de EU migranten en vluchtelingen te helpen op deze plekken met dergelijke kansen te komen, hen te helpen kansen te creëren in het land waar zij in ballingschap leven (onder meer door het elimineren van drempels en belemmeringen die de toegang tot de arbeidsmarkt verhinderen), en hen te helpen bij het opdoen van nieuwe vaardigheden die beter zijn toegespitst op de behoeften van de lokale arbeidsmarkt;

8.

is ingenomen met de inzet van de EU, als 's werelds grootste donor, voor humanitaire hulp, teneinde de levensomstandigheden van vluchtelingen te verbeteren; roept de EU en haar lidstaten op de reeds gedane beloften waar te maken en hun financiële toezeggingen op te voeren overeenkomstig de toenemende behoefte aan humanitaire hulp; constateert dat de humanitaire respons altijd het eerste element van een reactie is op ontheemdingscrises; benadrukt dat het internationaal recht en de humanitaire beginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid altijd als leidraad moeten worden gehanteerd in de humanitaire respons van de EU in het geval van vluchtelingencrises en crises als gevolg van gedwongen ontheemding;

9.

erkent dat de rechten en waardigheid van miljoenen medemensen nog verder zullen worden ondermijnd als zij in vluchtelingenkampen of stedelijke randgebieden wegkwijnen zonder toegang tot elementaire voorzieningen, middelen van bestaan en inkomstenbronnen;

10.

benadrukt het belang van het erkennen van de genderdimensie die een rol speelt bij migratie, die niet alleen de kwetsbaarheid van vrouwen voor alle vormen van misbruik omvat, maar ook de zeer uiteenlopende redenen voor migratie, hun rol in de reactie op noodgevallen, hun sociaaleconomische bijdragen en hun actieve deelname aan de oplossing en preventie van conflicten, alsook aan post-conflictprocessen en de wederopbouw van een democratische samenleving; stelt dat extra aandacht voor versterking van de positie van de vrouw en hun belangrijkere rol als besluitvormers daarom van cruciaal belang is, teneinde de onderliggende oorzaken van gedwongen ontheemding aan te pakken en eerbiediging van de rechten van de vrouw en hun autonomie te waarborgen in iedere fase van het migratieproces; herinnert eraan dat het belangrijk is om het EU-beleid voor de aanpak van migratie- en vluchtelingenbewegingen van een gender- en leeftijdsperspectief te voorzien;

11.

roept op tot een intensievere samenwerking met de VN en andere actoren, met inbegrip van hogere financiële bijdragen voor de UNHCR en UNWRA; benadrukt in dit verband dat de levensomstandigheden in vluchtelingenkampen moet worden verbeterd, met name wat betreft de gezondheidszorg en onderwijs, en dat geleidelijk een eind gemaakt moet worden aan de afhankelijkheid van humanitaire hulp in bestaande langdurige crises door de weerbaarheid van ontheemden te bevorderen en hen in staat te stellen om, tot hun mogelijke vrijwillige terugkeer of hervestiging, een waardig bestaan te leiden;

12.

onderstreept de belangrijke stappen die de EU heeft gezet in haar aanpak ten aanzien van de externe dimensie van de migratiecrisis, met name de strijd tegen de georganiseerde misdaad die verantwoordelijk is voor migrantensmokkel en mensenhandel, evenals de verbeterde samenwerking met de herkomst- en doorreislanden;

13.

onderstreept de noodzaak om in de landen van herkomst een kader en structuren te helpen vaststellen teneinde uitgezette, kwetsbare en gemarginaliseerde migranten te beschermen en waardig op te vangen, door hen de middelen voor een geslaagde sociaal-culturele integratie te verschaffen;

14.

herinnert eraan dat met name kwetsbare groepen, met inbegrip van vrouwen (zowel samen met hun gezin als onbegeleid), mensen met een handicap, ouderen en LGBTI-personen, blootstaan aan misbruik in alle fasen van het migratieproces; herinnert er bovendien aan dat vrouwen en meisjes groot gevaar lopen slachtoffer te worden van seksueel en gendergerelateerd geweld en discriminatie, zelfs wanneer zij een veilig geachte plek hebben bereikt; pleit ervoor deze groepen speciale bijstand en meer humanitaire bescherming te bieden als onderdeel van hun hervestigings- of integratieproces en hun voorrang te verlenen bij gendergevoelige opvangprocedures met betere inachtneming van de minimumnormen en efficiëntere regels voor gezinshereniging; dringt aan op speciale waarborgen die kwetsbare personen tijdens het asielproces moeten beschermen tegen geweld en discriminatie, en pleit ervoor hen toegang te verschaffen tot een verblijfsstatus en basisvoorzieningen, met inbegrip van gezondheidszorg en onderwijs, overeenkomstig het toepasselijke recht; verzoekt de Europese Unie om in het kader van haar samenwerking met derde landen opleidingsprogramma's te ontwikkelen die aan de specifieke behoeften van kwetsbare vluchtelingen en migranten tegemoetkomen;

15.

erkent dat kinderen een aanzienlijk deel van de migranten en vluchtelingen uitmaken en dat specifieke procedures moeten worden ontworpen en toegepast om ervoor te zorgen dat zij worden beschermd in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind; dringt er bij de landen die vluchtelingen opvangen op aan vluchtelingenkinderen volledige toegang tot onderwijs te garanderen en hun integratie en inclusie in nationale onderwijsstelsels zo veel mogelijk te bevorderen; dringt er voorts bij humanitaire en ontwikkelingsorganisaties op aan meer aandacht te besteden aan het onderwijs en de opleiding van leraren van zowel ontheemde bevolkingsgroepen als gastgemeenschappen; verzoekt de internationale donoren om bij de aanpak van vluchtelingencrises prioriteit te geven aan onderwijs, door middel van programma's die tot doel hebben minderjarige migranten te bereiken en psychologisch te ondersteunen en hun de taal van het gastland te leren, met het oog op een betere integratie van vluchtelingenkinderen; is ingenomen met de financiële steun om meer onderwijs en opleiding te bieden aan Syrische kinderen en de recente verhoging van het percentage onderwijsuitgaven in de humanitaire-hulpbegroting van de EU van 4 % tot 6 %, waarmee de EU voorop loopt in de ondersteuning van onderwijsprojecten in mondiale noodsituaties; dringt aan op grotere doeltreffendheid bij de besteding van deze nieuwe financiering;

16.

erkent staatloosheid als een aanzienlijke mensenrechtenuitdaging; verzoekt de Commissie en de EDEO om staatloosheid in alle externe acties van de EU te bestrijden, met name door discriminatie in nationaliteitswetgeving op basis van geslacht, religie of een minderheidsstatus aan te pakken, door het recht van kinderen op een nationaliteit te bevorderen en door steun te geven aan de campagne van het vluchtelingenagentschap van de VN (de UNHCR) die erop gericht is om tegen 2024 een einde te maken aan staatloosheid; laakt het feit dat het verlaten van en terugkeren naar het grondgebied van sommige staten wordt belemmerd of verboden en stelt de gevolgen van staatloosheid voor de toegang tot rechten aan de kaak; verzoekt de nationale regeringen en parlementen om afschaffing van de strafrechtelijke bepalingen die migratie criminaliseren;

17.

onderstreept dat, overeenkomstig de EU-beginselen, één van de algemene doelstellingen van het externe migratiebeleid van de EU zou moeten bestaan uit de oprichting van een multilateraal bestuursstelsel, waarbij de recente VN-bijeenkomst op hoog niveau als eerste stap wordt gezien;

Beter beheerde internationale migratie een mondiale verantwoordelijkheid

18.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het recente besluit van de Amerikaanse regering om tijdelijk onderdanen uit zeven grotendeels islamitische landen de toegang tot de VS te ontzeggen en het VS-vluchtelingensysteem tijdelijk op te schorten; is van mening dat een dergelijk discriminerend besluit anti-immigratie- en xenofobe redeneringen in de hand werkt, wellicht niet in overeenstemming is met de belangrijkste internationale rechtsinstrumenten zoals het Verdrag van Genève, en de huidige mondiale inspanningen om tot een eerlijke internationale verdeling van de verantwoordelijkheden voor vluchtelingen te komen ernstig kan ondermijnen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan een krachtig gemeenschappelijk standpunt in te nemen om het internationale beschermingssysteem en de rechtszekerheid van alle getroffen bevolkingsgroepen, met name EU-burgers, te verdedigen;

19.

is verheugd over de bijeenkomst op hoog niveau van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de aanpak van grote vluchtelingen- en migratiestromen van 19 september 2016 en de organisatie van een leiderstop door de VS, aangezien migratiestromen een mondiale verantwoordelijkheid vormen die een doeltreffend mondiaal antwoord en nauwere samenwerking tussen alle belanghebbenden vereist teneinde tot een duurzame oplossing te komen die de mensenrechten volledig eerbiedigt; verwelkomt de uitkomst van deze topontmoetingen als een oprechte en ongekend krachtige uiting van politieke wil, en spreekt de hoop uit dat hiermee onverwijld een pad wordt ingeslagen naar een daadwerkelijk mondiale reactie en het eerlijk delen van internationale verantwoordelijkheden voor vluchtelingen en grote migratiestromen over de hele wereld; betreurt evenwel ten zeerste het gebrek aan specifieke beloftes of juridisch bindende toezeggingen op het gebied van hulp of hervormingen, die nodig zijn om de huidige kloof tussen retoriek en realiteit te dichten; dringt er bij alle betrokken partijen op aan te zorgen voor duurzame, dringende en doeltreffende politieke betrokkenheid, evenals samenwerking en de uitwisseling van kennis en ervaring met partnerlanden, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en lokale autoriteiten, en financiering en concrete handelingen van solidariteit ter ondersteuning van gastlanden; onderstreept de behoefte aan meer coördinatie tussen de EU en haar internationale partners op het niveau van de VN om migratie-uitdagingen aan te gaan; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan het voortouw te nemen bij de internationale inspanningen, en er in het bijzonder op toe te zien dat de verdragen, inclusief de toekomstige VN-pacten inzake vluchtelingen en inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, snel in de praktijk worden gebracht, en indien nodig follow-upmechanismen tot stand te brengen;

20.

benadrukt dat mondiale samenwerking inzake migratie en mobiliteit moet voortbouwen op regionale en subregionale kaders; verzoekt de EU de samenwerkingsplannen te versterken met regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie, Liga van Arabische Staten en de Raad voor Samenwerking van de Golfstaten, om tevens het beheer van de intraregionale mobiliteit te bevorderen, en onderstreept de noodzaak om deze regionale organisaties aan te moedigen zich volledig voor deze samenwerking in te zetten; merkt op dat de economische integratie in de subregio's, met name in Afrika, ook een instrument is voor een gemeenschappelijk beheer en voor de aanmoediging van zuid-zuid-initiatieven op het gebied van migratiebeheer en mobiliteit; dringt er bij de Europese Unie op aan een sterkere en geloofwaardigere rol te eisen van de Afrikaanse Unie inzake de preventie van politieke crisissen op het continent;

21.

onderstreept het feit dat de EU kan profiteren van nauwere samenwerking en synergie met multilaterale ontwikkelingsbanken en gespecialiseerde VN-organen, in het bijzonder het UNHCR en de inmiddels VN-gerelateerde Internationale Organisatie voor Migratie (IOM); neemt nota van de recent door de Wereldbank gepresenteerde ideeën ten aanzien van de situatie van gedwongen ontheemden en is verheugd over het erkennen van de noodzaak tot het ontwikkelen van verzachtende beleidsmaatregelen en een asielbeleid die de gedwongen ontheemden ondersteunen bij de integratie en de gastgemeenschappen tegelijkertijd helpen bij het behalen van hun ontwikkelingsdoelstellingen;

22.

onderstreept dat de hervestiging van gedwongen ontheemde personen een verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap is, waarbij de UNHCR een belangrijke rol speelt; dringt er bij de EU-lidstaten op aan haar eigen beloften volledig na te komen; acht het van cruciaal belang om zo spoedig mogelijk tot een gecoördineerde en duurzame respons te komen die eerlijke en toegankelijke procedures verzekert die ervoor zorgen dat mensen die internationale bescherming behoeven asiel krijgen in de Europese Unie en andere ontvangende landen, in plaats van de verantwoordelijkheid hoofdzakelijk te laten neerkomen op de landen in de frontlinie of naburige landen van conflictgebieden; benadrukt dat de financiële steun niet is opgewassen tegen de reikwijdte en schaal van de ontheemding, eens te meer daar het ontbreekt aan geschikte en doeltreffende oplossingen om de diepere oorzaken van deze gedwongen ontheemding aan te pakken;

23.

benadrukt de internationale wettelijke verplichtingen met betrekking tot vluchtelingen en roept alle landen die dit nog niet hebben gedaan op om het Vluchtelingenverdrag en het Protocol ervan te ratificeren en ten uitvoer te leggen; roept landen op de bescherming van binnenlandse ontheemden uit te breiden, zoals het geval is in mechanismen zoals het Verdrag van de Afrikaanse Unie betreffende de bescherming en ondersteuning van intern ontheemden in Afrika (Verdrag van Kampala);

24.

onderstreept dat de concepten veilige landen en veilige landen van herkomst geen hindernis mogen vormen voor individuele beoordelingen van asielaanvragen; roept op tot de verzameling van gespecialiseerde, gedetailleerde en regelmatig bijgewerkte informatie over de rechten van mensen, in het bijzonder van vrouwen, kinderen, gehandicapten en LGBTI's, in de landen van herkomst van asielzoekers, ook de landen die als veilig worden beschouwd;

25.

benadrukt dat alles in het werk moet worden gesteld om de vluchtelingen in de lidstaten en in de vluchtelingenkampen waardige leefomstandigheden te bezorgen, met name op het gebied van gezondheidszorg, de mogelijkheid om een opleiding te volgen en werkgelegenheid;

26.

onderstreept de noodzaak om onderwijsmogelijkheden te stimuleren; roept op tot harmonisatie van de erkenning van kwalificaties en de bescherming van de rechten en de socialezekerheidsdekking van arbeidsmigranten overeenkomstig de belangrijkste IAO-verdragen; roept op tot de ondertekening en ratificatie van de Internationale Conventie inzake de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten en hun gezinsleden;

27.

is van mening dat tijdelijke of vervangende bescherming op basis van de veronderstelling dat vluchtelingen zo snel mogelijk naar huis zullen terugkeren, een gebrek aan vooruitzichten en mogelijkheden voor integratie creëert; herinnert aan het belang van de positieve rol die vluchtelingen kunnen spelen in de wederopbouw van hun gemeenschappen nadat ze naar hun landen of uit het buitenland zijn teruggekeerd;

28.

veroordeelt het dramatische aantal migrantendoden op de Middellandse Zee en drukt zijn bezorgdheid uit over het toenemende aantal mensenrechtenschendingen dat wordt gepleegd jegens migranten en asielzoekers op hun weg naar Europa;

29.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de talrijke gevallen van verdwijning van minderjarige migranten zonder begeleiding; verzoekt de Commissie en de lidstaten een databank op te zetten van minderjarigen zonder begeleiding die het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen;

30.

benadrukt de noodzaak om tot duurzame diplomatieke en politieke oplossingen voor gewelddadige conflicten te komen en te investeren in effectieve vroegtijdige waarschuwings- en conflictpreventiemechanismen om deze conflicten in de toekomst te beperken; dringt er bij de EU op aan gezamenlijke diplomatieke inspanningen met internationale partners en belangrijke regionale machten en organisaties op te starten om te komen tot een krachtigere en pro-actievere rol van de EU op het gebied van conflictpreventie, bemiddeling, oplossing en verzoening, en het recht van mensen om in hun thuislanden en -regio's te blijven te waarborgen; onderstreept dat dit tot de kern van de werkzaamheden van de EDEO zou moeten behoren, die de noodzakelijke middelen en bevoegdheden moet krijgen om dat mogelijk te maken, met inbegrip van financiële en personele middelen; herinnert in dit verband aan de fundamentele rol van de EU en de speciale vertegenwoordigers; benadrukt dat het antwoord op gedwongen ontheemding en migratie op behoeften en rechten gebaseerd moet zijn, met inachtneming van de kwetsbaarheden van de bevolking, en niet beperkt moet blijven tot humanitaire bijstand, maar ook samenwerking met ontwikkelingsactoren en het maatschappelijk middenveld moet omvatten;

31.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan hun verantwoordelijkheid met betrekking tot de uitdaging die de klimaatverandering inhoudt, serieus te nemen, de Overeenkomst van Parijs snel uit te voeren en het voortouw te nemen bij de erkenning van de effecten van klimaatverandering op de massale ontheemding van mensen, aangezien de schaal en frequentie van ontheemding waarschijnlijk zullen toenemen; roept in het bijzonder de EU op om voldoende middelen ter beschikking te stellen van landen die door klimaatverandering worden getroffen om hen te helpen zich aan de gevolgen ervan aan te passen en de effecten ervan te matigen; benadrukt dat dit niet ten koste mag gaan van de traditionele ontwikkelingssamenwerking die gericht is op het terugdringen van de armoede; is van mening dat mensen die ontheemd zijn geraakt als gevolg van de effecten van klimaatverandering een bijzondere internationale beschermingsstatus moeten krijgen waarbij de specifieke kenmerken van hun situatie in aanmerking worden genomen;

32.

uit zijn lof over het werk, ondanks alle moeilijkheden en gevaren, van lokale en internationale ngo's en maatschappelijke organisaties gericht op de verstrekking van dringende en in vele gevallen levensreddende hulp aan de meest kwetsbaren, zowel in herkomst-, doorreis- als bestemmingslanden van vluchtelingen en migranten; wijst erop dat dit werk in vele gevallen de enorme leemte heeft opgevuld die de staten en de internationale gemeenschap hebben laten ontstaan;

33.

vindt het essentieel om een einde te maken aan het huidige discours over vluchtelingen, die alleen worden afgeschilderd als een last, en benadrukt de positieve bijdragen die zij, als zij hiertoe de kans krijgen, kunnen leveren aan hun gastgemeenschappen; beveelt aan vluchtelingen te betrekken bij de definitie en het ontwerp van de politieke antwoorden die hen rechtstreeks aangaan, en bij de opzet of versterking van de vereiste programma's; roept de Europese instellingen en agentschappen op binnen hun organisaties stages op te zetten die specifiek zijn gericht op jonge afgestudeerde vluchtelingen die legaal in de Europese Unie verblijven om zo het goede voorbeeld te geven en het voordeel van investeren in de jonge generatie aan te tonen;

Extern optreden van de EU en partnerschappen met derde landen

34.

benadrukt dat het extern optreden van de EU op vrede gericht en proactief moet zijn, en dat hierin vooruitgekeken moet worden in plaats van dat met wisselende doelstellingen hoofdzakelijk wordt gereageerd op nieuwe crises; ondersteunt nauwere samenwerking tussen de EU en derde landen op het gebied van veiligheid, onderwijs en informatie-uitwisseling, teneinde migratiestromen beter te beheren en nieuwe migratiecrises te vermijden; herinnert eraan dat er een complexe reeks oorzaken aan het migratiefenomeen ten grondslag ligt, zoals een groeiende bevolking, armoede, onvoldoende kansen en banen, politieke instabiliteit, mensenrechtenschendingen, politieke onderdrukking, vervolging, militaire conflicten en andere vormen van geweld en klimaatverandering; herinnert eraan dat het aanpakken van deze problemen de stimulansen voor gedwongen ontheemding en migratie kan verminderen; benadrukt de essentiële behoefte om beleidscoherentie op twee niveaus te versterken: tussen intern en extern beleid van de EU, en — in het kader van extern optreden — tussen uitbreidingsbeleid, het Europees nabuurschapsbeleid, en bilaterale relaties met de strategische partners van de EU, alsook ontwikkelings- en handelsbeleid; is van mening dat handelsbeleid met ontwikkelingslanden voor beide partijen voordelig moet zijn, waarbij er terdege rekening moet worden gehouden met de economische ongelijkheid tussen deze landen en de EU; benadrukt de belangrijke rol van de Groep van Commissarissen inzake extern optreden bij het op het hoogste niveau coördineren van het migratieoptreden van de EU en bij het geven van een impuls aan een ambitieus gezamenlijk migratiebeleid van de EU;

35.

benadrukt de noodzaak om een omvangrijke aanpak van externe conflicten en crises op te zetten door de directe en indirecte economische, milieu-, sociale, begrotings- en politieke gevolgen van ontheemding voor derde landen in kaart te brengen teneinde het ontwikkelingsbeleid beter op hun behoeften af te stemmen;

36.

herinnert eraan dat de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) die op 18 november 2015 werd voorgesteld, plannen omvat om, met het oog op bredere samenwerkingskaders, derde partnerlanden in het nabuurschap van de EU erbij te betrekken; moedigt dus de invoering aan van thematische kaders om samenwerking tussen de Unie, de zuidelijke nabuurschap en belangrijke spelers in de regio, in het bijzonder in Afrika, voor te stellen en af te stemmen op regionale uitdagingen zoals veiligheid, energie en het beheer van vluchtelingen- en migratiestromen;

37.

wijst nogmaals op het „meer-voor-meer”-beginsel als basis van het buitenlands beleid van de EU in het kader waarvan de EU steeds nauwere (financiële) partnerschappen moet uitwerken met landen die vooruitgang boeken op het gebied van democratische hervorming; benadrukt dat extra aandacht voor de verbetering van de levenskwaliteit van mensen in derde landen een van de prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU moet zijn;

38.

roept de VV/HV, in samenwerking met de lidstaten, op te werken aan de opbouw van staats-, economische en maatschappelijke veerkracht, in het bijzonder in de naburige landen van de EU en in ruimere omliggende regio's, onder meer via het Europees nabuurschapsbeleid en andere EU-instrumenten;

39.

veroordeelt de toenemende criminalisering van migratie ten koste van de mensenrechten van de mensen in kwestie, en de slechte behandeling en het willekeurig vasthouden van vluchtelingen in derde landen; roept de VV/HV en de EDEO op dit probleem aan te pakken, onder meer in haar mensenrechtenbesprekingen en in de subcommissies bevoegd voor recht, vrijheid en veiligheid, en beschermingscapaciteiten te ontwikkelen in derde landen van doorreis;

40.

dringt aan op de totstandbrenging van een daadwerkelijk op mensenrechten gebaseerd, gemeenschappelijk Europees migratiebeleid op basis van het solidariteitsbeginsel tussen de lidstaten, zoals verankerd in artikel 80 VEU, waarbij de buitengrenzen van de EU worden beschermd en met legale kanalen voor veilige en ordelijke migratie, waaronder circulaire migratie, als een duurzaam langetermijnbeleid om groei en cohesie binnen de EU te bevorderen, teneinde een duidelijk kader voor de betrekkingen tussen de EU en derde landen op te zetten; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een Europese blauwe kaart-regeling in te voeren om economische migratie beter te beheren; waarschuwt dat elk beleid dat in strijd is met de in artikel 8 VEU en het Handvest van de grondrechten vastgelegde kernwaarden van de EU schadelijk zou zijn voor de geloofwaardigheid van de EU en voor haar capaciteit om invloed uit te oefenen op internationale ontwikkelingen; stelt vast dat in het kader van het externe EU-migratiebeleid overeenkomsten met derde landen gedicteerd moeten worden door langetermijndoelstellingen met het doel duurzame partnerschappen tot stand te brengen; herhaalt dat dergelijke partnerschappen gebaseerd moeten zijn op dialoog, gezamenlijke belangen en wederzijds ownership; is ingenomen met het EU-actieplan tegen migrantensmokkel (2015-2020) dat nauwere samenwerking met derde landen beoogt, maar onderstreept dat de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk EU-beleid voor legale migratie een cruciale rol zou spelen bij het doorbreken van het verdienmodel van smokkelaars en de aanpak van mensenhandel; roept de Commissie op het bestaande EU-acquis volledig af te stemmen op het VN-protocol tegen smokkel en te zorgen voor gepaste bescherming voor migranten die het slachtoffer zijn van geweld of misbruik;

41.

dringt erop aan dat in elk akkoord met derde landen de rechten van migranten, ongeacht hun status, in overeenstemming met het internationale recht worden gewaarborgd en de vaststelling van adequate wetgeving, in het bijzonder op het gebied van asiel, wordt bevorderd, hetgeen met name betekent dat het louter irregulier inreizen in een land niet kan worden opgevat als reden voor opsluiting;

42.

herinnert aan het belang van de samenwerking met derde landen bij de strijd tegen mensensmokkelaars en mensensmokkel, zodat de netwerken zo dicht mogelijk bij de bron kunnen worden aangepakt; benadrukt in dit verband dat de justitiële en politiële samenwerking met die landen moet worden versterkt om de netwerken op te sporen en te ontmantelen; herinnert er tevens aan dat de capaciteiten in die landen moeten worden versterkt, zodat zij de verantwoordelijken doeltreffend kunnen vervolgen en bestraffen; verlangt derhalve dat de samenwerking tussen de Unie, de lidstaten, Europol, Eurojust en de betrokken derde landen wordt gestimuleerd; wijst er nogmaals op dat maatregelen ter bestrijding van mensenhandel geen afbreuk mogen doen aan de rechten van slachtoffers van mensenhandel, migranten, vluchtelingen en personen die internationale bescherming behoeven; verlangt dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de detentie van slachtoffers van mensenhandel en kinderen;

43.

herinnert eraan dat de netwerken van mensenhandelaars en -smokkelaars bij hun criminele activiteiten volop gebruik maken van het internet en dat het dus voor de Unie essentieel is haar optreden, met name binnen Europol en de eenheid voor de melding van internetuitingen (EU IRU), en haar samenwerking met de derde landen op dat gebied uit te breiden;

44.

wijst erop dat de mensensmokkelaars gebruik kunnen maken van legale migratiewegen om hun slachtoffers op Europees grondgebied te krijgen; is van mening dat een van de criteria waaraan derde landen moeten voldoen voordat er visumliberaliseringsovereenkomsten met de Unie kunnen worden gesloten specifiek moet zijn dat zij meewerken aan de bestrijding van mensenhandel; verzoekt de Commissie om bij elke bespreking in het kader van onderhandelingen over dergelijke overeenkomsten bijzondere aandacht te besteden aan deze problematiek, alsook aan die van de bestrijding van smokkelaars;

45.

is verheugd over de visie dat de EU duidelijke prioriteiten en meetbare doelen moet stellen voor gemeenschappelijk beleid en in het bijzonder voor het omgaan met derde landen; onderstreept dat het Parlement betrokken moet zijn bij het opstellen van deze duidelijke doelen; is van mening dat het extern optreden van de EU op basis van een gezamenlijke aanpak de enige manier is om een sterker en doeltreffend beleid te waarborgen; roept op tot werkelijk verenigd en gecoördineerd optreden tussen de EU en de lidstaten, aangezien unilaterale initiatieven, in binnen- of buitenlandse zaken, de leefbaarheid en het succes van onze gemeenschappelijke beleidslijnen en belangen kan ondermijnen;

46.

roept op tot betere bescherming van de buitengrenzen van de EU met als doel het irregulier binnenkomen in de EU te voorkomen, waardoor mensensmokkel wordt aangepakt en het verlies van levens op zee wordt voorkomen; is in deze context verheugd over de oprichting van de Europese grens- en kustwacht, die voortbouwt op Frontex, aangezien dit zal helpen migratie doeltreffender te beheren; benadrukt evenwel de behoefte aan meer financiële en technische hulp voor grensbescherming voor alle zuidoostelijke EU-lidstaten, EU-kandidaat-lidstaten en andere partnerlanden in de regio; betreurt met name het ontbreken van parlementaire controle op de externe activiteiten van het Europees grenswachtagentschap, en verlangt in dit verband dat het nieuwe Europees grens- en kustwachtagentschap stelselmatig verslag uitbrengt aan het Parlement over de uitvoering van zijn werkregelingen en gezamenlijke operaties met derde landen in samenwerking met het maatschappelijk middenveld;

47.

benadrukt dat het openen van veilige en legale kanalen voor asielzoekers en potentiële migranten hen in staat zou stellen gebruik te maken van formele in- en uitreiskanalen, zodat het bedrijfsmodel van mensenhandelaren en de hiermee verwante georganiseerde misdaad zouden worden ondermijnd; benadrukt dat het ontbreken van legale migratieroutes vaak leidt tot een toename van irreguliere mobiliteitsmethoden, hetgeen op zijn beurt resulteert in grotere kwetsbaarheid en risico's op misbruik gedurende alle fasen van de migratie- en vluchtelingenbeweging; dringt in dit verband aan op de dringende, specifieke en concrete totstandbrenging van georganiseerde, veilige en legale routes naar de EU als geheel, waaronder effectievere geinsherenigingsregelingen en hervestigingsprogramma's; verzoekt de lidstaten eens te meer om gebruik te maken van eventueel bestaande mogelijkheden om, vooral voor kwetsbare personen in het bijzonder minderjarigen zonder begeleiding, humanitaire visa te verstrekken in EU-ambassades en -consulaten in herkomst- of doorreislanden; pleit ervoor dat het gemeenschappelijk Europees asielstelsel het ook mogelijk maakt dat asielaanvragen en de verwerking van asielverzoeken buiten de EU of aan de buitengrenzen van de EU plaatsvinden; dringt aan op EU-steun bij de opzet van humanitaire corridors in geval van ernstige ontheemdings- en vluchtelingencrises, met als doel humanitaire hulp te verstrekken en te waarborgen dat in de basisbehoeften van de vluchtelingen wordt voorzien en dat hun mensenrechten worden gerespecteerd; neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor een hervestigingskader van de Unie, maar dringt erop aan dat er op het niveau van de Unie verder wordt gewerkt aan de totstandbrenging en uitbreiding van legale wegen als aanvulling op de hervestiging;

48.

neemt kennis van het nieuwe partnerschapskader met derde landen en beschouwt het als een teken van werkelijke politieke actie, aangezien het, met zijn tweeledige aanpak, beoogt om kortetermijndoelstellingen aan te pakken zoals het redden van levens op de Middellandse Zee en het verhogen van het terugkeerpercentage naar herkomst- en doorreislanden alsook langetermijndoelstellingen zoals de aanpak van onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding door versterkte EU-steun aan derde landen voor capaciteitsopbouw en door hun politieke, sociale en economische situatie te verbeteren; benadrukt dat het in de mededeling van juni 2016 beschreven succes van de benadering afhankelijk is van het vermogen van de EU om werkelijke, gezamenlijk overeengekomen stimulansen te bieden aan derde doorreis- of herkomstlanden, en is bezorgd over het beperkte aanbod dat hoofdzakelijk gericht is op grensbeheer of regelingen voor begeleiding bij vrijwillige terugkeer, terwijl deze elementen, hoewel essentieel en noodzakelijk, slechts een deel van het antwoord op korte termijn op een uiterst complexe situatie vormen; wijst erop dat de nieuwe partnerschapskaders niet de enige pijler moeten worden van de Europese actie op het terrein van de migratie maar dat dit antwoord in evenwicht moet worden gebracht en worden aangevuld, met aandacht voor de ontwikkeling van lokale economieën, kwalificatie en regionale mobiliteit en betere bescherming in doorreis- en herkomstlanden

49.

herhaalt het belang van een evenwichtige benadering in het nieuwe partnerschapskader; waarschuwt tegen een kwantitatieve benadering in het nieuwe partnerschapskader en de daaraan gekoppelde migratiepacten, waarin „de meetbare toename van het aantal en het percentage terugkerende migranten” als de voornaamste doelstelling van de EU wordt beschouwd; wijst erop dat het aantal terugkerende migranten duidelijk afhangt van de aard van migratiestromen en de situatie in de landen van herkomst; benadrukt dat de kortetermijndoelstellingen van de pacten gericht zouden moeten zijn op de vraag hoe de problemen in derde landen het beste kunnen worden aangepakt, onder meer door de totstandbrenging van kanalen voor legale migratie die ertoe zal leiden dat het niveau van irreguliere migratie en het dodental in de Middellandse Zee zullen afnemen; dringt aan op meer studiebeurzen voor jongeren uit derde landen; is verheugd over het feit dat de EU-programma's voor terugkeer en herintegratie capaciteitsopbouw en de verbetering van migratiebeheer in de doorreis- en herkomstlanden ondersteunen; dringt aan op een evaluatie van de uitvoering van het terugkeerbeleid van de EU; wijst erop dat derde landen hun verplichtingen in het kader van overnameovereenkomsten moeten nakomen;

50.

benadrukt de noodzaak om nauwe partnerschappen op het gebied van migratiekwesties op te bouwen met kandidaat-landen en mogelijke kandidaat-landen voor EU-toetreding in de westelijke Balkanregio en om de nodige steun en samenwerking te verlenen bij het beheer van migratiestromen in de regio;

51.

dringt aan op mobiliteitspartnerschappen en circulaire-migratieovereenkomsten om de verplaatsing van onderdanen van derde landen tussen hun landen en de EU te vergemakkelijken en de sociaaleconomische ontwikkeling van beide partijen te ondersteunen;

52.

benadrukt dat de EU zich in het kader van haar opleidingsactiviteiten en de uitwisseling van goede praktijken met derde landen moet richten op het relevante Unie- en internationaal recht en de desbetreffende praktijk, waaronder de grondrechten, de toegang tot internationale bescherming, opsporing en redding alsmede een betere identificatie van en steunverlening aan personen in een kwetsbare situatie; is van mening dat dit met name geldt voor opleidingen in verband met grensbeheer, die in geen geval mogen worden gebruikt als middel om te voorkomen dat mensen hun land verlaten, zoals geregeld in het internationaal recht;

53.

roept op tot de hoogste waakzaamheid ten aanzien van de behandeling van migranten die naar hun land van herkomst of naar een derde land worden teruggestuurd; is van mening dat bij elke dialoog over terugkeer of overname, met name in het kader van overnameovereenkomsten, systematisch de kwestie van de veilige terugkeer en herintegratie van de migranten aan de orde moet worden gesteld; onderstreept dat hun volledige veiligheid moet worden geboden en dat zij moeten worden beschermd tegen vernederende en onmenselijke behandeling, ook in detentiecentra, en dat de Unie steun moet verlenen aan programma's voor de herintegratie; wijst erop dat niemand gedwongen mag worden uitgezet of teruggestuurd naar landen waar zijn leven of vrijheid gevaar kan lopen om redenen van afkomst, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, of waar een kans bestaat op foltering, vernederende behandeling en meer in het algemeen schending van mensenrechten; wijst erop dat collectieve uitzettingen en refoulement volgens het internationaal recht verboden zijn;

54.

houdt de verantwoordelijken voor het buitenlandse en het ontwikkelingsbeleid voor dat bij terugkeeroperaties de onschendbaarheid en correcte behandeling van de teruggevoerde personen moeten worden gewaarborgd; spoort de Commissie en de lidstaten aan om begeleidingsprogramma's te ontwikkelen waarmee zich in de herkomstlanden concrete hulpprogramma's laten realiseren die zowel beroepsonderwijsprogramma's behelzen als programma's voor economische structuren zoals start-ups en kleine ondernemingen, en professionele en academische uitwisselingsprogramma's met EU-lidstaten;

55.

onderstreept dat partnerschapsovereenkomsten zoals mobiliteitspartnerschappen ervoor moeten zorgen dat migranten veilig kunnen worden opgevangen in doorreis- en herkomstlanden, op een wijze die volledig strookt met hun fundamentele rechten; benadrukt dat het Parlement een duidelijke stem heeft in de overname- en mobiliteitsovereenkomsten zoals vermeld in het Verdrag van Lissabon (artikel 79, lid 3, VWEU) en onderstreept met name dat het Parlement vooraf zijn goedkeuring moet geven aan de sluiting van associatie- en soortgelijke overeenkomsten (artikel 218, lid 6, onder v), VWEU) en in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle moet worden geïnformeerd (artikel 218, lid 10, VWEU);

56.

herinnert aan het standpunt dat het Parlement heeft verwoord in zijn resolutie van 12 april 2016, namelijk dat overnameovereenkomsten van de Unie te verkiezen zijn boven bilaterale akkoorden van de lidstaten met derde landen; herinnert eraan dat er recentelijk een nieuw Europees terugkeerdocument is ingevoerd en benadrukt dat in elke nieuwe overnameovereenkomst stelselmatig moet worden aangedrongen op erkenning daarvan;

57.

is ingenomen met de dialogen op hoog niveau die namens de gehele EU worden gevoerd door de VV/HV en de Commissie en in sommige gevallen door de lidstaten, en beschouwt deze dialogen als goede en effectieve praktijken die coördinatie bevorderen; benadrukt dat de Commissie en de EDEO de coördinatie op zich moeten nemen; dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan het Parlement geregeld op de hoogte te houden van deze dialogen en verslag uit te brengen over de precieze operationele tenuitvoerlegging van de processen van Rabat en Khartoem en over de prioritaire initiatieven waarover tijdens de top in Valletta overeenstemming is bereikt; wijst er nogmaals op dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de partnerschappen tussen de EU en derde landen een essentiële voorwaarde is voor het succes van het migratiebeleid van de Unie; betreurt dat de pakketten die door de Commissie, de EDEO en de lidstaten voor prioritaire landen zijn ontworpen als onderdeel van het nieuwe partnerschapskader niet zijn gepresenteerd aan, besproken met of geratificeerd door de gekozen vertegenwoordigers van de Europese burgers; hekelt dit gebrek aan transparantie en dringt aan op de betrokkenheid van het Parlement bij de opstelling van de migratiepacten en het toezicht op de tenuitvoerlegging ervan, wat moet zorgen voor de volledige naleving van mensenrechten, internationaal humanitair recht en de verbintenissen van het EU-verdrag betreffende ontwikkeling;

58.

wijst erop dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling vereist dat de EU en partnerlanden goed-beheerde migratiedynamieken integreren in hun strategieën voor duurzame ontwikkeling; verzoekt, wat dit betreft, de Commissie en de EDEO om de doorreislanden bij te staan bij de uitwerking van strategieën voor de integratie van migranten en bij het inrichten van asielstelsels met een hoog veiligheidsniveau;

59.

onderstreept dat EU-ontwikkelingshulp en -samenwerking toegespitst dient te zijn op het verwezenlijken van ontwikkeling en groei in derde landen — waarmee tevens de groei in de EU zelf wordt bevorderd — en op de terugdringing en uiteindelijke uitbanning van armoede overeenkomstig artikel 208 van het VWEU, en niet op het aanzetten van derde landen om mee te werken aan het opnemen van irreguliere migranten, mensen sterk te ontmoedigen om te verhuizen of stromen richting Europa te stoppen; herinnert eraan dat zowel donoren als de regeringen van landen die hulp ontvangen moeten samenwerken om de doeltreffendheid van hulp te verbeteren; stelt vast dat migratiestromen een internationale realiteit zijn en geen indicator mogen worden van de prestaties van het externe EU-migratiebeleid, en dat overeenkomsten met derde landen gebaseerd moeten worden op langetermijndoelstellingen, duurzame partnerschappen en de eerbiediging van mensenrechten;

60.

onderstreept hoe belangrijk het is dat het maatschappelijk middenveld geraadpleegd wordt in het kader van al het externe beleid van de Unie en dat bij alle beleidsmaatregelen en processen in verband met migratie bijzondere aandacht wordt besteed aan volledige participatie, transparantie en passende informatieverspreiding;

61.

verzoekt de Commissie nauw samen te werken met ngo's en deskundigen die in de landen van herkomst van asielzoekers werkzaam zijn, om in kaart te brengen hoe individuele personen en maatschappelijke groepen die in de meest kwetsbare situatie verkeren, optimaal kunnen worden bijgestaan; roept de Commissie op samen te werken met ngo's en deskundigen in de landen van herkomst van asielzoekers teneinde de best werkende mechanismen en instrumenten voor conflictpreventie te vinden;

62.

benadrukt dat, om dubbele inspanningen te vermijden, het effect en de doeltreffendheid van wereldwijde hulp zo groot mogelijk moeten zijn en de meeste aandacht moet gaan naar ontwikkeling, en dat de Commissie een sterke dialoog moet onderhouden met lokale en internationale ngo's, het maatschappelijk middenveld en lokale regeringen in partnerlanden alsook met de VN bij het ontwerp, de tenuitvoerlegging en de evaluatie van het beleid inzake migratie, ontheemding en vluchtelingen;

63.

vestigt de aandacht op de intentie om programmeringsdocumenten van ontwikkelingssamenwerking te herzien zodat de nieuwe migratiepacten erin kunnen worden opgenomen; benadrukt dat deze herziening moet worden verricht overeenkomstig beginselen voor doeltreffendheid van ontwikkeling en in samenspraak met partnerlanden, Europese en lokale organisaties van het maatschappelijk middenveld en de private sector; roept op het Parlement volledig te betrekken bij alle stadia van de herziening, met inbegrip van programmeringsdocumenten die deel uitmaken van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF); roept de lidstaten op hun ontwikkelingshulp te hervormen, in overeenstemming met de verbintenis om 0,7 % van het bni aan ontwikkelingshulp te besteden, teneinde de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te bereiken;

64.

roept op tot een evenwichtige discussie tussen de EU en haar externe partners; beveelt aan dat de EU en haar lidstaten zich ertoe verbinden ruimere mogelijkheden voor legale migratie naar de EU te bieden, voor mensen die bescherming zoeken, willen werken of studeren, of in het kader van gezinshereniging;

65.

roept de lidstaten en de Commissie op alle nodige maatregelen te nemen om snellere, goedkopere en veiligere overbrenging van migranten te bevorderen, zowel in herkomst- als in ontvangende landen, ook via een vermindering van transactiekosten zoals vermeld in de New York-verklaring over vluchtelingen en migranten van 19 september 2016;

66.

is uiterst bezorgd over het voortdurende conflict in Syrië, waar geweld tegen burgers, aanvallen op civiele infrastructuur en ziekenhuizen en schendingen van het internationaal humanitair recht de afgelopen vijf jaar hebben geleid tot de gedwongen ontheemding van de halve bevolking; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de middelen voor conflictpreventie en crisisbeheersing te verbeteren en een grotere rol te spelen in conflictoplossing in nabuurschapslanden van de EU en in het bijzonder in het Syrische conflict; spreekt zijn volledig steun uit voor de buurlanden van Syrië, die buitengewone solidariteit blijven tonen door ondanks hun beperkte middelen miljoenen vluchtelingen op te vangen; herinnert eraan dat een groot aantal van deze vluchtelingen nog steeds onder erbarmelijke omstandigheden leven, met geen of beperkte toegang tot wettelijke erkenning, gezondheids- en onderwijssystemen of arbeidsmarkten; is zeer bezorgd over het lot en de humanitaire situatie van de 75 000 mensen die vastzitten aan de Jordaanse grens in het informele kamp van Rukban; roept de EU en haar lidstaten op hun samenwerking en dialoog met Libanon en Jordanië en met andere derde gastlanden voort te zetten en te intensiveren, en de financiële steun via internationale organisaties en Europese kanalen te verhogen, om er ten eerste voor te zorgen dat vluchtelingenpopulaties in menswaardige omstandigheden kunnen leven, toegang krijgen tot basisdiensten en het recht krijgen om zich vrij te bewegen en te werken, en ten tweede te waarborgen dat met financiële middelen de uiteindelijke doelstellingen worden gerealiseerd; benadrukt dat dit gepaard moet gaan met hulp aan de gastgemeenschappen, teneinde hun economische weerbaarheid te versterken;

67.

stelt vast dat, na de tenuitvoerlegging van de politieke overeenkomst die de lidstaten en Turkije op 18 maart 2016 hebben bereikt, het aantal mensen dat in de frontlijn-lidstaten arriveert, is afgenomen; wijst met klem op de zorgen met betrekking tot deze politieke overeenkomst zoals openbaar aan de orde gesteld door internationale humanitaire organisaties, vooral met betrekking tot de naleving van internationale wetgeving en de mensenrechten; is bezorgd over de situatie in Turkije en het mogelijk effect van deze situatie op de beschouwing van Turkije als een veilig land; benadrukt dat visumliberalisering voor Turkije niet mag worden beschouwd als een beloning voor samenwerking met de EU op het gebied van migratie maar als het resultaat van het strikt naleven van alle criteria die de EU vooropstelt; waarschuwt tegen de overname van dit model in andere landen aangezien elk land en elke regio afzonderlijk moeten worden bekeken;

68.

is uiterst bezorgd over de mensenrechtensituatie in Turkije, waar basisrechten zoals vrijheid van meningsuiting of van bijeenkomst voortdurend worden geschonden, waar de bevolking in het zuidoosten van het land door haar eigen regering wordt aangevallen, waar meer dan 30 000 ambtenaren op politieke gronden zijn ontslagen, en waar meer dan 130 mediakanalen door de overheid zijn gesloten;

69.

betreurt het gebrek aan overleg en transparantie in de formulering van de recent ondertekende gezamenlijke koersbepaling van de EU en Afghanistan inzake migratie, die hoofdzakelijk is toegespitst op overnames en waarin onbeperkte, al dan niet vrijwillige terugkeer van Afghaanse burgers wordt overwogen; is bezorgd over de mogelijke gevolgen voor Afghaanse asielzoekers, die in 2016 in de EU de op een na grootste nationaliteitsgroep van asielaanvragers vormden; herinnert eraan dat terugkeer alleen kan plaatsvinden nadat elk individueel geval grondig is bestudeerd met volledige naleving van de rechten en roept de EU en de lidstaten op de nodige middelen toe te kennen om huidige administratieve en gerechtelijke procedures te versnellen;

70.

betreurt ten zeerste dat de EU en haar lidstaten, in het kader van het migratiebeleid van de EU en de reactie op de vluchtelingenbewegingen, hebben gekozen voor de sluiting van overeenkomsten met derde landen, waardoor de parlementaire controle die met de Gemeenschapsmethode is verbonden, wordt omzeild; roept de Commissie op ten minste een halfjaarlijks evaluatiemechanisme in te bouwen voor alle politieke verklaringen die met derde landen worden ondertekend om de voortzetting of sluiting van deze overeenkomsten te beoordelen; benadrukt dat de bescherming van mensenrechten moet worden opgenomen in alle overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van migratie- en vluchtelingenbeleid;

71.

benadrukt dat het EU-beleid ten aanzien van Afrika de komende jaren en decennia een van de sleutelelementen voor stabiliteit en ontwikkeling is; is van mening dat de EU de aandacht moet blijven vestigen op de landengordel die door de Sahelregio en de Hoorn van Afrika loopt, alsook op instabiele gebieden ten noorden en zuiden ervan; benadrukt het verband tussen ontwikkeling, veiligheid en migratie en roept op tot nauwere samenwerking inzake conflictpreventie en -beheer, alsook inzake de aanpak van de diepere oorzaken van destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie, door veerkracht en economische en gelijke kansen te bevorderen en door mensenrechtenschending te voorkomen; is van mening dat de EU een centrale rol moet spelen in de stabilisering van Libië, ook als een middel om de voortdurende mensenrechtenschendingen die Libiërs, vluchtelingen en migranten treffen een halt toe te roepen;

Passende middelen voor actie

72.

neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor een nieuw en ambitieus extern investeringsplan om investeringen in de naburige landen van de EU en in ontwikkelingslanden te genereren mits dit volledig transparant wordt gerealiseerd en de investeringen bijdragen aan de verbetering van de toestand van de begunstigde landen, waarbij corruptie en wanbestuur worden bestreden; stelt vast dat het voorgestelde Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling deels zal worden gefinancierd door middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), hetgeen betekent dat ontwikkelingsfondsen worden gebruikt om investeringen door de private sector te bevorderen; is van mening dat ondersteuning van de private sector in derde landen in combinatie met de bevordering van een klimaat van goed bestuur en goede ondernemingspraktijken, niet als een nieuwe maatregel moet worden gepresenteerd maar verder moet worden uitgebreid; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor coherentie tussen externe financieringsinstrumenten — bijvoorbeeld het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het EOF — en projecten, zodat de EU-hulp kan worden gericht op prioriteiten en een versnippering van middelen en inspanningen wordt vermeden; benadrukt dat het additionaliteitsbeginsel systematisch moet worden toegepast, zowel wat de keuze van te ondersteunen beleid als de financiële tenuitvoerlegging ervan betreft;

73.

benadrukt dat het bedrag van 3,35 miljard euro dat specifiek bestemd is voor het nieuwe Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling als onderdeel van het extern investeringsplan overeenstemt met meer dan 5 % van de totale beschikbare fondsen van het EOF, het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het ENI onder het meerjarig financieel kader (MFK); roept de Commissie op meer details te verstrekken over deze raming en de verwachte invloed ervan, en aan te geven op basis waarvan zij verwacht dat lidstaten, andere donoren en private partners tot 44 miljard euro zullen bijdragen, terwijl sommige lidstaten nog steeds niet hebben bijgedragen aan de huidige trustfondsen;

74.

bepleit voldoende middelen toe te wijzen aan specifieke maatregelen die zijn gericht op de tijd die vluchtelingen of ontheemden doorbrengen in tijdelijke beschermende omstandigheden, die een periode moet vormen vol groei- en ontwikkelingsmogelijkheden voor alle leeftijden, dus onderwijs voor de allerkleinsten, beroepsopleiding voor jongvolwassenen en werk voor volwassenen; stelt dat het land van oorsprong op deze manier kan rekenen op „vernieuwende” en „scheppende” krachten wanneer de mogelijkheid zich voordoet om naar huis terug te keren, in plaats van personen die zijn afgestompt door een periode van vruchteloos afwachten zonder daadwerkelijke vooruitzichten;

75.

is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende de herziening van het MFK, en in het bijzonder over het uitrusten van de EU-begroting met bredere crisisinstrumenten; verwacht dat bij de voorgestelde herziening van de financiële regels, verantwoordingsplicht en goed financieel beheer zullen worden versterkt; benadrukt dat om de onderliggende oorzaken van de migratiestromen aan te pakken derde landen eveneens moeten worden geholpen met capaciteitsopbouw;

76.

onderstreept dat de EU zichzelf de nodige middelen moet toekennen om haar doelstellingen te behalen en haar beleid uit te voeren (artikel 311, VWEU), aangezien zij zonder toereikende financiering de taken die van haar verwacht worden niet kan vervullen noch kan voldoen aan de verwachtingen van de Europese bevolking; wijst met klem op de menselijke, politieke en economische kosten van passiviteit; wijst erop dat de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) — of ten laatste de onderhandelingen over het volgende MFK — een noodzakelijke gelegenheid biedt voor de herziening van de externe instrumenten op het gebied van migratie, alsook voor een verhoging van de EU-begroting die het mogelijk maakt een einde te maken aan ad-hocinstrumenten en de eenheid van de begroting te herstellen; wijst met klem op het belang van de controlerende rol die ook op dit terrein is voorbehouden aan het Europees Parlement; betreurt ten zeerste dat de Commissie geen verhoging van de begrotingsmiddelen voor extern optreden heeft voorgesteld — een toch al vrij lage begrotingstitel -, maar in plaats daarvan middelen uit ontwikkelingsinstrumenten naar migratie overhevelt, en dus van andere prioriteiten afwijkt;

77.

merkt op dat door de focus van de externe financieringsinstrumenten van de EU te verleggen naar veiligheid, vredesopbouw en conflictresolutie, migratie en grensbeheer, nieuwe uitdagingen ontstaan met betrekking tot de aanvankelijke doelstellingen en beginselen van deze instrumenten;

78.

onderstreept dat het aanpakken van nieuwe en chronische rampen en kwetsbaarheden voorspelbare investeringen op de lange termijn en naleving van de nieuwe agenda voor duurzame ontwikkeling verlangt, voornamelijk door gezamenlijke risicobeoordeling, planning en financiering te bevorderen tussen actoren op het gebied van humanitaire bijstand, ontwikkeling, vredesopbouw en klimaatverandering;

79.

acht het van cruciaal belang dat de rechtstaat en de strijd tegen corruptie centrale elementen zijn van het optreden van de EU in de landen van herkomst; onderstreept het belang van voldoende controle op het gebruik van voor derde landen bestemde financiële middelen om ervoor te zorgen dat deze daadwerkelijk worden gebruikt voor de beoogde doeleinden;

80.

wijst erop dat de oprichting van trustfondsen en financiële ad-hocinstrumenten weliswaar helpt om middelen te bundelen en het EU-optreden te versnellen en flexibeler te maken, doch tevens de beginselen voor doeltreffendheid van ontwikkeling in gevaar kan brengen en de eenheid van de begroting en de begrotingsautoriteit van het Parlement ondermijnt; dringt daarom aan op een grotere toezichtsfunctie van het Parlement bij het gebruik van deze instrumenten, onder meer door, maar niet beperkt tot, deelname aan de stuurcomités; herinnert eraan dat de effectiviteit van trustfondsen in grote mate afhankelijk is van de bereidheid van de lidstaten om bij te dragen en van hun volledige betrokkenheid; verlangt dat dergelijke instrumenten met spoed onder toezicht van het Parlement worden gesteld en dringt aan op richtsnoeren voor de opname ervan in de EU-begroting en de bevoegdheden van de Unie;

81.

herinnert eraan dat het noodtrustfonds voor stabiliteit met het oog op de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika, gelanceerd tijdens de top van Valletta, over 3,6 miljard euro zou moeten beschikken; dringt er bij de lidstaten op aan hetzelfde bedrag vrij te maken als het bedrag van 1,8 miljard euro dat werd vrijgemaakt door de Europese Commissie;

82.

roept de trustfondsen op dezelfde regels en voorschriften te volgen die van toepassing zijn op traditionele financieringsinstrumenten van de EU inzake transparantie, gelijke behandeling van partners en de capaciteit om partners voorspelbare en tijdelijke financiering te verstrekken;

83.

drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de ontwerpbegroting voor 2017 van de EU voorziet in een toename van het beheer van migratiestromen of binnenlandse veiligheidsinitiatieven ten koste van EU-cohesiefondsen en -optreden in de rest van de wereld;

84.

dringt er bij de EU op aan de impact van de gefinancierde acties voor migratie, ontheemding en vluchtelingen zorgvuldig en stelselmatig te beoordelen op basis van de kwaliteit van de verstrekte humanitaire en ontwikkelingshulp;

85.

benadrukt dat doelgerichte steun gebaseerd op de lokale situatie een belangrijk element is voor een doeltreffend en resultaatgericht beleid, en dat over dergelijke steun met derde landen moet worden onderhandeld; roept de Commissie en de lidstaten op duidelijke en meetbare doelstellingen op te stellen die coherent en gecoördineerd ten uitvoer moeten worden gelegd door de financiële instrumenten, met inbegrip van trustfondsen;

86.

is ingenomen met de inzet van missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) zoals EUCAP Sahel Niger en EUNAVFOR MED Operation Sophia, die verder moet worden versterkt als een middel om de buitengrenzen van de EU te beschermen en mensenhandel en het smokkelen van migranten te bestrijden; ondersteunt de samenwerking met de NAVO en EU-initiatieven zoals het gezamenlijke operationele team van Europol „Mare” om inlichtingen te verzamelen en te delen en smokkelaars te bestrijden, waarbij moet worden onderstreept dat mondiale mobiliteit niet als een bedreiging maar als een opportuniteit zou moeten worden beschouwd; herinnert er in deze context aan dat het redden van levens op zee en het waarborgen van de rechten van migranten bij al deze operaties op de eerste plaats moeten komen; beveelt het gebruik aan van GVDB-instrumenten voor vroegtijdige waarschuwingen, bemiddeling en conflictoplossing, maar benadrukt tegelijkertijd dat het van groot belang is om duurzame oplossingen voor conflictsituaties in een zo vroeg mogelijk stadium te plannen;

87.

herinnert aan het strategisch partnerschap tussen de EU en de VN op het gebied van vredeshandhaving en crisisbeheersing en de prioriteiten daarvan voor 2015-2018, zoals overeengekomen in maart 2015; moedigt de EU aan tot verdere inspanningen om rekening te houden met de sleutelrol van andere organisaties en landen en om de bijdragen van lidstaten te faciliteren; vindt het betreurenswaardig dat slechts 11 van de 28 EU-lidstaten toezeggingen hebben gedaan tijdens de topbijeenkomst inzake vredeshandhaving van 28 september 2015; verzoekt de EU-lidstaten hun militaire en politionele deelname aan VN-vredeshandhavingsmissies aanzienlijk uit te breiden;

88.

is verheugd over en ondersteunt de initiatieven van de Europese Investeringsbank om economische veerkracht in de zuidelijke buurlanden van de EU en de westelijke Balkanregio's te ondersteunen aan de hand van projecten die leiden tot het scheppen van banen, economische veerkracht en armoedebestrijding, overeenkomstig het buitenlands beleid van de Europese Unie;

89.

dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan het Parlement en het publiek zo snel mogelijk een gedetailleerd overzicht te verschaffen van de verschillende financieringsinstrumenten en -programma's — en hoe zij aansluiten op de programma's in de lidstaten — in de 16 prioritaire landen (6) waarmee de EU dialogen op hoog niveau voert over migratie en die onder de totaalaanpak van migratie en mobiliteit vallen; is uitermate bezorgd over het feit dat tot deze prioritaire landen eveneens repressieve regimes behoren die er zelf de hoofdoorzaak van zijn dat vluchtelingen hun land ontvluchten; herinnert eraan dat de totaalaanpak van migratie en mobiliteit het overkoepelende kader van de EU blijft voor externe migratie- en asielbeleid, maar wijst erop dat er in recente beleidsinitiatieven nauwelijks naar wordt verwezen; dringt bijgevolg aan op een verduidelijking van de relevantie van deze totaalaanpak in de huidige context, alsook op een herziening van de totaalaanpak van migratie en mobiliteit overeenkomstig de aanbevelingen van de IOM;

90.

is verheugd over het inzetten van Europese verbindingsofficieren inzake migratie in prioritaire landen als een eerste stap om de samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van migratie te versterken; beveelt aan het personeel te versterken dat te maken heeft met kwesties op het gebied van justitie en binnenlandse zaken binnen de EU-delegaties met een duidelijk mandaat om coördinatie binnen de lidstaten uit te werken;

91.

onderstreept de behoefte aan een decentrale benadering in plaats van door te gaan met een centrale benadering vanuit Brussel, door beter gebruik te maken van EU-delegaties, die in erg korte tijd instrumenten van grote waarde zijn geworden, en door meer flexibiliteit en kortere programmeringsperioden te hanteren, met name in risicolanden; dringt aan op de aanwijzing van regionale coördinatoren die de leiding kunnen nemen in ontwikkeling en samenwerking en buitenlandse betrekkingen om zo te zorgen voor een coherente aanpak op basis van de werkelijke situatie ter plaatse;

92.

beveelt de bevordering aan, met de steun van de EU, van informatiecampagnes in derde landen om burgers te informeren over hun mobiliteitsrechten en -verplichtingen en om ze te waarschuwen voor de risico's die ze tijdens hun reis lopen, vooral met betrekking tot mensensmokkelaars en -handelaren, om hen te helpen een op zoveel mogelijk informatie gebaseerde beslissing te nemen;

93.

dringt aan op een beter gebruik van twinningprogramma's en acties in het kader van TAIEX, niet alleen voor uitwisseling van beste praktijken en opleiding, maar ook voor ontwikkeling van en samenwerking met speciale nadruk op landen onder druk;

o

o o

94.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen van de 16 prioritaire landen die worden genoemd in het nieuwe partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese Agenda voor migratie, en organisaties uit het maatschappelijk middenveld die migranten en vluchtelingen vertegenwoordigen en ermee werken.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0272.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0073.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0102.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0337.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0404.

(6)  Ethiopië, Eritrea, Mali, Niger, Nigeria, Senegal, Somalië, Soedan, Ghana, Ivoorkust, Algerije, Marokko, Tunesië, Afghanistan, Bangladesh en Pakistan.


Donderdag 6 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/56


P8_TA(2017)0125

Rusland, de arrestatie van Aleksej Navalny en andere demonstranten

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over Rusland, de arrestatie van Aleksej Navalny en andere demonstranten (2017/2646(RSP))

(2018/C 298/07)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Rusland, met name zijn resoluties van 23 oktober 2012 (1), van 13 juni 2013 over de rechtsstaat in Rusland (2), van 13 maart 2014 over Rusland: veroordeling van demonstranten die betrokken waren bij de protesten op het Bolotnaya-plein (3), zijn aanbeveling van 2 april 2014, zijn resoluties van 23 oktober 2014 over de opheffing in Rusland van Memorial (Sacharovprijs 2009) (4), van 15 januari 2015 over Rusland, in het bijzonder de zaak van Aleksej Navalny (5), van 12 maart 2015 over de moord op de Russische oppositieleider Boris Nemtsov en de toestand van de democratie in Rusland (6), en van 24 november 2016 over de zaak van Ildar Dadin, gewetensgevangene in Rusland (7),

gezien de Russische grondwet, met name artikel 29, dat de vrijheid van meningsuiting beschermt, en artikel 31, dat het recht van vreedzame vergadering vastlegt, en gezien de internationale mensenrechtenverplichtingen die Rusland dient na te komen als lid van de Raad van Europa, de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) en de VN,

gezien het „moderniseringspartnerschap” waartoe in 2010 het startsein werd gegeven in Rostov aan de Don, en de toezegging van de Russische leiders dat zij zich sterk willen maken voor de rechtsstaat als fundament voor de modernisering van Rusland,

gezien artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, die er beide in voorzien dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en waarbij de Russische Federatie partij is,

gezien de VN-verklaring over mensenrechtenverdedigers, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 9 december 1998,

gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over Oekraïense politieke gevangenen in Rusland en de situatie op de Krim (8),

gezien het zevende periodieke verslag van de Russische Federatie dat de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties tijdens haar 3136e en 3137e vergadering op 16 en 17 maart 2015 heeft behandeld,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat op 26 maart 2017 tussen de 33 000 en 93 000 mensen deelnamen aan anticorruptiemarsen en -demonstraties in meer dan 80 steden in heel Rusland; overwegende dat ruim 2 000 demonstranten door de politie zijn gearresteerd in steden in heel Rusland, waaronder 1 000 in Moskou; overwegende dat de oppositiepoliticus Aleksej Navalny is vastgezet en een boete van $ 350 dollar heeft gekregen wegens het organiseren van verboden protesten, en is veroordeeld tot 15 dagen gevangenisstraf; overwegende dat de demonstraties worden beschouwd als de grootste sinds de anti-Kremlindemonstraties in 2011 en 2012;

B.

overwegende dat de veroordeling door het Leninski-hof in Kirov (8 februari 2017) van de Russische oppositiepoliticus Aleksej Navalny op beschuldiging van verduistering neerkomt op een poging om opnieuw een onafhankelijk politiek geluid in de Russische Federatie het zwijgen op te leggen; overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft geoordeeld dat Navalny zijn recht op een eerlijk proces is ontzegd bij zijn vervolging in 2013 voor dezelfde strafbare feiten;

C.

overwegende dat de Russische regering een strafrechtelijk onderzoek is gestart tegen ongeïdentificeerde personen die via internet hebben opgeroepen mee te doen aan demonstraties in Moskou op 2 april 2017, en daarbij het ontslag eisten van premier Dmitri Medvedev, alsmede het beëindigen van de Russische militaire operaties in Oekraïne en Syrië, de vrijlating van Navalny en de betaling van compensatie aan demonstranten die tijdens een demonstratie op 26 maart 2017 in Moskou zijn opgesloten; overwegende dat op 2 april 2017 minstens 31 mensen zijn gearresteerd tijdens protesten in Moskou en daarna zijn opgesloten wegens „verstoring van de openbare orde”;

D.

overwegende dat de Russische Federatie, als volwaardig lid van de Raad van Europa, ondertekenaar van de Universele Verklaring van de rechten van de Mens en van het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zich heeft verplicht om de beginselen van de democratie en de rechtsstaat na te leven en de fundamentele vrijheden en mensenrechten te eerbiedigen; overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk aanvullende bijstand en expertise heeft aangeboden om Rusland te helpen met de modernisering en de naleving van zijn constitutionele en juridische stelsel, overeenkomstig de normen van de Raad van Europa;

E.

overwegende dat er bezorgdheid heerst over de ontwikkelingen in de Russische Federatie ten aanzien van de eerbiediging en de bescherming van de rechten van de mens en de naleving van algemeen aanvaarde democratische beginselen en de rechtsstaat; overwegende dat de Russische Federatie 11 van de 18 internationale mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd;

F.

overwegende dat het strafrecht in de Russische Federatie is gewijzigd en dat een nieuw artikel 212.1 is ingevoerd, inhoudende dat een persoon kan worden aangeklaagd voor overtreding van de wet betreffende publieke bijeenkomsten, wat echter een beperking betekent van de vrijheid van meningsuiting en vergadering;

G.

overwegende dat volgens het Memorial-mensenrechtencentrum het aantal politieke gevangenen in het land de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen, tot 102 personen in 2016;

1.

veroordeelt de acties van de politie in de Russische Federatie die bedoeld zijn om vreedzame anticorruptiedemonstraties te voorkomen en uiteen te drijven, en waarbij honderden burgers zijn gearresteerd, waaronder Aleksej Navalny, wiens organisatie de demonstraties heeft georganiseerd;

2.

roept de Russische autoriteiten op over te gaan tot de onmiddellijke vrijlating van en intrekking van de aanklacht tegen Aleksej Navalny en alle vreedzame demonstranten, journalisten en activisten die zijn opgesloten in verband met de anticorruptiedemonstraties in Moskou en een aantal steden in Rusland op 26 maart en 2 april 2017; benadrukt dat de Russische autoriteiten volledig verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en de gezondheid van degenen die opgesloten zijn;

3.

benadrukt dat de opgelegde straffen politiek gemotiveerd zijn en dringt er bij de Russische gerechtelijke instanties op aan zich niet politiek te laten beïnvloeden; roept de Russische autoriteiten op een einde te maken aan de intimidatie van journalisten, politieke tegenstanders en politieke en maatschappelijke activisten, de internationale mensenrechtenverplichtingen volledig te respecteren en de vrijheid van de media en de vrijheid van vergadering te waarborgen;

4.

wijst op het grote aantal deelnemers aan de anticorruptiedemonstraties in de hele Russische Federatie op zondag 26 maart 2017, en wijst met name op de aanwezigheid van veel jongeren, die protesteerden tegen corruptie en het steeds autoritairder wordende optreden van de overheid in Rusland; verwelkomt deze betrokkenheid als hoopvol teken van toenemende interesse in openbare en politieke aangelegenheden;

5.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit dat de opsluiting van Aleksej Navalny een voorbeeld is van een zaak waarin de Russische autoriteiten de wet betreffende publieke bijeenkomsten misbruiken om vreedzame demonstranten snel op te kunnen sluiten en zich vervolgens schuldig te maken aan systematische mishandeling;

6.

veroordeelt de aanhoudende pogingen om Aleksej Navalny monddood te maken, en spreekt zijn steun uit voor de inspanningen van zijn organisatie om de corruptie in overheidsinstellingen en onder politieke vertegenwoordigers en ambtsdragers aan de kaak te stellen en te bestrijden; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de rechterlijke uitspraak van februari 2017, waarmee Aleksej Navalny feitelijk wordt uitgesloten van de politieke arena, het politieke pluralisme in Rusland verder wordt inperkt en ernstige vragen worden opgeroepen over de eerlijkheid van de democratische processen in Rusland;

7.

herinnert eraan dat de vrijheid van vreedzame vergadering een recht is en geen privilege, en dat dit recht, samen met de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, een doorslaggevende rol speelt in de vestiging en de werking van een doeltreffend democratisch stelsel; roept de Russische regering op de door haar aangegane internationale verplichting na te komen, onder meer in het kader van de Raad van Europa en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE), de fundamentele vrijheden van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering, als fundamentele rechten vastgelegd in de Russische grondwet, te eerbiedigen, en de vreedzame demonstranten die nog opgesloten zitten zonder uitstel vrij te laten;

8.

verzoekt de Russische autoriteiten een einde te maken aan alle vormen van intimidatie, ook die door justitie, van alle politieke tegenstanders, journalisten en mensenrechtenactivisten in de Russische Federatie, en ervoor te zorgen dat zij hun legitieme activiteiten onder alle omstandigheden onbelemmerd kunnen uitvoeren;

9.

is van mening dat in verband met verschillende rechtszaken en juridische procedures tegen oppositieleden en ngo's in de afgelopen paar jaar twijfels zijn gerezen over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gerechtelijke instanties van de Russische Federatie; dringt er bij de Russische rechterlijke en wetshandhavingsautoriteiten op aan hun taken op onpartijdige en onafhankelijke wijze uit te voeren, zonder politieke inmenging;

10.

benadrukt dat de vrijheid van vergadering in de Russische Federatie wordt gewaarborgd overeenkomstig artikel 31 van de Russische grondwet en overeenkomstig het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarvan Rusland een van de verdragsluitende partijen is, en dat de Russische autoriteiten dit moeten naleven; roept de Russische Federatie op de beginselen van de rechtsstaat, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering te eerbiedigen;

11.

herinnert eraan dat het van belang is dat Rusland zijn internationale wettelijke verplichtingen als lid van de Raad van Europa en de OVSE volledig naleeft, alsook de fundamentele mensenrechten en de rechtsstaat, verankerd in het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR);

12.

roept de Russische Federatie op wetgeving te wijzigen die de vrijheid van vergadering onnodig beperken en criminaliseren; veroordeelt het feit dat de Russische Federatie haar Grondwettelijk Hof door middel van nieuwe wetgeving, vastgesteld in december 2015, de bevoegdheid heeft verleend de uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens nietig te verklaren;

13.

neemt kennis van de beschuldigingen van corruptie aan het adres van hoge Russische politici; roept de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op systematisch actie te ondernemen tegen pogingen om geld wit te wassen of illegale activa te stallen in de EU; verzoekt daarnaast de enquêtecommissie van het Europees Parlement voor onderzoek naar de Panama Papers extra aandacht te besteden aan sporen van verdachte Russische geldstromen via banken in de EU;

14.

dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan een gezamenlijk beleid te formuleren ten aanzien van Rusland, zodat de 28 lidstaten en de instellingen van de EU een krachtig gemeenschappelijk standpunt over de rol van de mensenrechten in de betrekkingen met Rusland kunnen uitdragen en kunnen aandringen op het beëindigen van de beperking van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging in Rusland;

15.

roept de VV/HV en de EDEO op te waarborgen dat de zaken van alle om politieke redenen vervolgde personen ter sprake worden gebracht bij het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland, en dat de Russische vertegenwoordigers bij dit overleg formeel om reacties op elke zaak worden verzocht; roept de voorzitters van de Raad en de Commissie en de VV/HV ertoe op deze zaken nauwlettend te blijven volgen en de gevallen in verschillende vormen en op verschillende vergaderingen met Rusland aan te kaarten, en het Parlement verslag uit brengen van de gedachtewisselingen met de Russische autoriteiten;

o

o o

16.

veroordeelt de terroristische aanslag in Sint-Petersburg en verzoekt zijn Voorzitter zijn diepe medeleven en solidariteit met de slachtoffers, hun families en het Russische volk over te brengen.

o

o o

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa alsook de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie;

(1)  PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 13.

(2)  PB C 65 van 19.2.2016, blz. 150.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0253.

(4)  PB C 274 van 27.7.2016, blz. 21.

(5)  PB C 300 van 18.8.2016, blz. 2.

(6)  PB C 316 van 30.8.2016, blz. 126.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0446.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0087.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/60


P8_TA(2017)0126

Belarus

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over de situatie in Belarus (2017/2647(RSP))

(2018/C 298/08)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties en aanbevelingen over Belarus, ook over het Europees Nabuurschapsbeleid,

gezien de verklaringen van de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met Belarus van 27 maart 2017, van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 17 maart 2017, van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Belarus van 14 en 28 maart 2017, van de Parlementaire Vergadering van de OVSE van 24 maart 2017, van de directeur van de OVSE/ODIHR van 17 en 26 maart 2017, van de mensenrechtencommissie van de Parlementaire Vergadering van de OVSE van 27 maart 2017 en van het Waarnemingscentrum voor de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten (FIDH-OMCT) van 29 maart 2017 over de recente arrestaties van vreedzame demonstranten en onrechtmatige detenties in Belarus,

gezien de conclusies van de Raad over Belarus, met name die van 15 februari 2016 waarmee de sancties tegen 170 individuen en 3 Belarussische bedrijven worden opgeheven,

gezien Besluit (GBVB) 2017/350 van de Raad van 27 februari 2017 (1) waardoor de beperkende maatregelen tegen Belarus worden verlengd tot 28 februari 2018, waaronder een wapenembargo en de bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen vier personen die op de lijst waren opgenomen in verband met de onopgeloste verdwijning van twee leden van de oppositie, een zakenman en een journalist in 1999 en 2000,

gezien de op 11 september 2016 gehouden parlementsverkiezingen en de op 11 oktober 2015 gehouden presidentsverkiezingen, gezien de vele verklaringen van de Belarussische autoriteiten dat sommige van de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR na de presidentsverkiezingen van 2015 zouden worden uitgevoerd vóór de parlementsverkiezingen van 2016 en gezien het eindrapport van 28 januari 2016 van de OVSE/ODIHR over de presidentsverkiezingen van 11 oktober 2015 in Belarus,

gezien het verslag van de Internationale Federatie voor de rechten van de mens (FIDH) en het mensenrechtencentrum Vjasna over dwangarbeid en verregaande schendingen van de rechten van werknemers in Belarus,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de verklaring van de VN over mensenrechtenverdedigers, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de regering van Belarus presidentieel decreet nr. 3 over „de preventie van sociale afhankelijkheid” heeft ingevoerd, de zogenaamde „belasting op sociale parasieten”, die in 2015 door president Aljaksandr Loekasjenka werd ondertekend en sinds februari 2017 wordt uitgevoerd, waardoor werkloosheid wordt bestraft met een speciale vergoeding om de overheidsuitgaven te financieren, gaande van een vergoeding van ongeveer 240 EUR, ongeveer twee derde van het gemiddeld maandsalaris in Belarus, tot dwangarbeid voor burgers die minder dan 183 dagen per jaar hebben gewerkt; overwegende dat het decreet op wijdverspreide kritiek van burgers, activisten en journalisten werd onthaald;

B.

overwegende dat sinds 17 februari en in de loop van maart 2017, ondanks de druk van de staatsmedia en veiligheidstroepen en de aanwezigheid van gewapende officieren om demonstranten uit elkaar te drijven, in tientallen steden in heel Belarus vreedzame massaprotesten van duizenden burgers hebben plaatsgevonden als reactie op de aanname van presidentieel decreet nr. 3 en tegen de bouw van een zakencentrum in de omgeving van Koerapaty, een gedenkplaats voor de slachtoffers van Stalin;

C.

overwegende dat de autoriteiten gewelddadig hebben opgetreden tegen de demonstraties, in het bijzonder op 25 en 26 maart 2017; overwegende dat vreedzame demonstranten op 25 maart, dag van de vrijheid, hebben getracht op de hoofdstraat van Minsk te betogen, maar door een kordon van de oproerpolitie werden tegengehouden; overwegende dat de veiligheidstroepen de demonstranten hebben aangevallen en vrouwen, minderjarigen en ouderen hebben geslagen; overwegende dat honderden demonstranten werden gearresteerd, onder wie binnenlandse en buitenlandse journalisten die over de gebeurtenissen verslag uitbrachten; overwegende dat minstens 700 personen in Minsk werden vastgehouden, van wie sommigen toevallige toeschouwers waren;

D.

overwegende dat een grote groep mensenrechtenactivisten werden gearresteerd terwijl ze de vreedzame demonstraties observeerden; overwegende dat volgens het mensenrechtencentrum Vjasna op 27 maart 2017, aan het eind van de dag in totaal 177 personen een gerechtelijke uitspraak op basis van administratieve beschuldigingen van hun deelname aan de protesten van 25 maart hadden ontvangen, hetgeen in 74 gevallen tot een administratieve aanhouding heeft geleid en in 93 gevallen tot een boete; overwegende dat meer dan 100 oppositieleden vóór de protesten preventief werden gearresteerd;

E.

overwegende dat 27 personen, onder wie Zmitser Dasjkevitsj, een voormalige politieke gevangene en een leider van de beweging Jong Front, werden gearresteerd op beschuldiging van het beramen van een opstand door in Oekraïne, Polen en Litouwen getrainde groepen; overwegende dat zij worden beschuldigd van een misdaad die kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar; overwegende dat de KGB (dienst voor staatsveiligheid) weigert vrij te geven hoeveel personen werden gearresteerd in verband met de zogenaamde „massaopstand”;

F.

overwegende dat Mikola Statkevitsj, een belangrijke oppositiefiguur en voormalige presidentskandidaat, die de demonstratie in Minsk moest leiden, werd gearresteerd en gedurende drie dagen in een detentiecentrum van de KGB werd vastgehouden, zonder informatie over zijn verblijfplaats; overwegende dat Sergej Koelinitsj en Sergej Koentsevitsj eveneens werden gearresteerd; overwegende dat Oeladzimir Njakljaev, een bekende Belarussische dichter en presidentskandidaat in 2010, ook illegaal werd vastgehouden voor het protest van 25 maart 2017 en daardoor in het ziekenhuis moest worden opgenomen met een verzwakte gezondheid; overwegende dat Pavel Sevjarinets, Vitalij Rimasjevski, Anatol Ljabedzka en Joerij Hoebarevitsj samen met een aantal burgeractivisten werden gearresteerd in de loop van maart 2017; overwegende dat Ales Lahvinets, vicevoorzitter van de beweging Voor Vrijheid, op 23 maart werd gearresteerd in Minsk; overwegende dat ongeveer 60 mensenrechtenwaarnemers preventief werden vastgehouden;

G.

overwegende dat de politie op 25 maart 2017 een inval heeft gedaan in het mensenrechtencentrum Vjasna in de Belarussiche hoofdstad en daarbij minstens 57 personen die betrokken waren bij de monitoring van de vreedzame demonstraties, preventief heeft gearresteerd; overwegende dat andere mensenrechtenverdedigers, zoals Oleg Voltsjek, een hoofd van het mensenrechtencentrum Juridische Bijstand aan de bevolking, en Anatolij Paplavni, een lid van de afdeling in Gomel van het mensenrechtencentrum Vjasna, hiervoor reeds werden gearresteerd en tot korte gevangenisstraffen werden veroordeeld; overwegende dat Leonid Sudalenka, een lid van Vjasna, ook werd vastgehouden en veroordeeld voor het indienen van meer dan 200 klachten van burgers tegen de bepalingen van bovenvermeld presidentieel decreet nr. 3;

H.

overwegende dat volgens de Vereniging van journalisten van Wit-Rusland 120 gevallen van schendingen van journalistenrechten werden geregistreerd; overwegende dat het internet in het hele land werd afgesloten en journalisten werden bestraft voor het uitbrengen van verslag over de gebeurtenissen of veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens hooliganisme of het niet volgen van politiebevelen; overwegende dat sommigen van hen nog steeds op hun proces wachten; overwegende dat sinds 12 maart 2017 meer dan twintig gevallen van intimidatie van journalisten van Belsat TV werden geregistreerd en overwegende dat de politie op 31 maart 2017 een inval heeft gedaan in de kantoren van Belsat TV, deze heeft doorzocht en sommige apparatuur in beslag heeft genomen en heeft verwijderd;

I.

overwegende dat deze gebeurtenissen de ernstigste zijn sinds de wrede onderdrukking van demonstraties in 2010 en als een betreurenswaardige terugval kunnen worden beschouwd; overwegende dat deze nieuwe golf van repressie plaatsvindt exact één jaar na het besluit van de EU om geleidelijk opnieuw betrekking aan te knopen met Belarus;

J.

overwegende dat Belarus een OVSE-deelnemende staat is en ermee heeft ingestemd het recht op vreedzame vergadering en vereniging te eerbiedigen; overwegende dat bovenvermelde massa-arrestaties, het buitensporig gebruik van geweld tegen demonstranten en de invallen bij organisaties van het maatschappelijk middenveld duidelijke schendingen van deze toezeggingen zijn;

K.

overwegende dat Belarus als enige land in Europa de doodstraf nog uitvoert; overwegende dat de eerste doodstraf in 2017 op 17 maart 2017 werd uitgevoerd;

L.

overwegende dat de EU de meeste van haar beperkende maatregelen tegen Belarussische ambtenaren en rechtspersonen in februari 2016 heeft opgeheven, als een gebaar van goede wil om Belarus aan te moedigen om de stand van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat in het land te verbeteren; overwegende dat de Raad in zijn conclusies over Belarus van 15 februari 2016 heeft benadrukt dat de samenwerking tussen de EU en Belarus moet worden versterkt op een aantal gebieden op het vlak van economie, handel en hulpverlening, waardoor het mogelijk is geworden voor Belarus om EIB- en EBWO-financiering aan te vragen;

M.

overwegende dat verwacht wordt dat de economische situatie in Belarus nog zal verslechteren, met belangrijke sectoren die staatsbezit blijven en onder administratief beheer en controle staan; overwegende dat de afhankelijkheid van Belarus van Russische economische steun alsmaar toeneemt;

N.

overwegende dat de deelname van Belarus aan het Oostelijk Partnerschap en zijn parlementaire tak Euronest mede tot doel heeft de samenwerking tussen het land en de EU te versterken; overwegende dat het parlement van Belarus geen officiële status heeft in de Parlementaire Vergadering Euronest;

O.

overwegende dat Belarus deel uitmaakt van de Organisatie van het verdrag voor collectieve veiligheid (Collective Security Treaty Organisation, CSTO) en deelneemt aan „Zapad 2017”, de gezamenlijke legeroefeningen met Rusland die scenario's met aanvallen op westerse buurlanden omvatten, waarbij onder meer het gebruik van nucleaire wapens wordt gesimuleerd, en die een potentieel negatieve impact op de veiligheid en de nationale soevereiniteit van de Republiek Belarus hebben;

P.

overwegende dat de EU zich inzet voor een stabiele, democratische en voorspoedige toekomst voor Belarus en voor de Belarussische bevolking; overwegende dat een aanzienlijke verbetering van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de media, de eerbiediging van de politieke rechten van gewone burgers en oppositie-activisten en de volledige eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten de randvoorwaarden zijn voor betere betrekkingen tussen de EU en Belarus;

1.

veroordeelt de hardhandige aanpak van vreedzame demonstranten en de repressie in de aanloop naar en tijdens de demonstraties van 25 maart 2017; benadrukt dat de reactie van de veiligheidsdiensten willekeurig en ongepast was ondanks de oproep van de internationale gemeenschap tot terughoudendheid; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de meest recente ontwikkelingen in Belarus en benadrukt dat er in het land duidelijk behoefte is aan een breder democratiseringsproces;

2.

veroordeelt de onrechtmatige beperkingen van de vrijheid van vreedzame vergadering, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, waaronder van zij die meningen uiten over sociale en andere maatschappelijke kwesties, en in het bijzonder de intimidatie en opsluiting van onafhankelijke journalisten, oppositieleden, mensenrechtenverdedigers en andere demonstranten;

3.

vraagt de Belarussische autoriteiten alle vreedzame demonstranten, journalisten, mensenrechtenverdedigers, activisten van het maatschappelijk middenveld en oppositieleden die in verband met de recente golf van demonstraties worden vastgehouden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en alle strafrechtelijke aanklachten tegen hen in te trekken; acht de praktijk van preventieve arrestaties totaal onaanvaardbaar; dringt er bij de autoriteiten op aan onmiddellijk informatie over alle gearresteerden vrij te geven aan hun familieleden en het grote publiek;

4.

herhaalt dat het gebruik van geweld tegen een persoon die zijn/haar recht op vreedzaam protest uitoefent, in geen enkele omstandigheid kan worden gerechtvaardigd en dat repressie die het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering schendt, indruist tegen de internationale verplichtingen en de grondwet van de Republiek Belarus; dringt er bij de regering van Belarus op aan een open dialoog met de burgers, onafhankelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media aan te gaan;

5.

dringt er bij de Belarussische autoriteiten op aan onmiddellijk grondige en onpartijdige onderzoeken uit te voeren naar alle beschuldigingen van willekeurige detentie en andere schendingen van de rechten van demonstranten in verband met de recente demonstraties; waarschuwt dat de EU, als dergelijke onderzoeken niet worden uitgevoerd, nieuwe beperkende maatregelen kan toepassen ten aanzien van de hoogste Belarussische beambten die verantwoordelijk zijn voor de repressie;

6.

vraagt de overheid met klem te stoppen met politiek gemotiveerde pesterijen ten aanzien van onafhankelijke media en met de administratieve vervolging van en met het willekeurig gebruik van artikel 22, lid 9, tweede deel, van het wetboek bestuursrecht tegen freelancejournalisten omdat zij voor buitenlandse media zonder accreditatie werken, waardoor het recht van vrije meningsuiting en de verspreiding van informatie worden beperkt;

7.

dringt er bij de Belarussische autoriteiten op aan te stoppen met de intimidatie van het maatschappelijk middenveld, de volledige en vrije legale werking van publieke organisaties toe te laten, artikel 193, lid 1, van het strafwetboek in te trekken, waardoor de organisatie van en deelname aan de activiteiten van niet-geregistreerde publieke verenigingen en organisaties worden bestraft, en de volledige, vrije en onbelemmerde legale werking van publieke verenigingen en organisaties toe te laten, ook die van nationale minderheden en hun onafhankelijke organisaties;

8.

dringt er bij de Parlementaire Vergadering van de OVSE, die van plan is haar 26e jaarlijkse sessie in juli 2017 in Minsk te houden, op aan rekening te houden met de recente gebeurtenissen in Belarus en op z'n minst te zorgen voor de betrokkenheid van democratische politieke partijen van de oppositie, onafhankelijke media en organisaties van het maatschappelijk middenveld;

9.

vraagt de Belarussische regering een constructieve dialoog aan te gaan met de oppositie en organisaties van het maatschappelijk middenveld alsook volledig samen te werken met de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Belarus en de achterstand bij de hervormingen ter bescherming van de mensenrechten en ter versteviging van de democratie weg te werken; verzoekt de EDEO en de Commissie hun steun aan maatschappelijke organisaties in Belarus en daarbuiten voort te zetten en te versterken; benadrukt in dit verband de noodzaak om alle onafhankelijke informatiebronnen voor de Belarussische maatschappij te steunen, met inbegrip van media die in de Belarussische taal uitzenden en media die vanuit het buitenland uitzenden; vraagt de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten voorts te onderzoeken hoe en waarmee de volledige en doeltreffende bescherming van de mensenrechten in Belarus kan worden bevorderd;

10.

beveelt aan presidentieel decreet nr. 3 in te trekken, aangezien het een willekeurige, wrange en moreel betwistbare maatregel is, die internationale mensenrechten schendt en naar schatting meer dan 470 000 Belarussen zal treffen;

11.

verzoekt om de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Belarus; vraagt de Belarussische regering het mandaat te erkennen en volledig samen te werken met de speciaal rapporteur; vraagt de EDEO het beleid van de EU ten aanzien van Belarus beter te coördineren met de speciale rapporteur van de VN; vraagt de EU en de lidstaten de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur van de VN te bevorderen en te steunen om de situatie in het land te blijven monitoren;

12.

verzoekt de Belarussische autoriteiten onverwijld verder te gaan met een algemene hervorming van het kiesstelsel in het kader van het bredere democratiseringsproces en in samenwerking met internationale partners; benadrukt dat de relevante aanbevelingen van de OVSE/ODIHR ruim voor de in maart 2018 geplande lokale verkiezingen moeten worden uitgevoerd;

13.

dringt erop aan dat de regering zich achter een wereldwijd moratorium op het gebruik van de doodstraf schaart als eerste stap naar de definitieve afschaffing ervan;

14.

vraagt de Commissie studieprogramma's waardoor jonge Belarussen in de EU kunnen studeren, te blijven steunen door de procedures voor het aanvragen van visa en studiebeurzen te versnellen;

15.

is ingenomen met het besluit van de Raad van 27 februari 2017 om de beperkende maatregelen tegen vier personen en het wapenembargo tegen Belarus te verlengen tot 28 februari 2018; vraagt de EDEO de situatie in het land nauw te blijven volgen en monitoren om de doeltreffendheid te beoordelen van het EU-beleid om constructief en geleidelijk opnieuw betrekking aan te knopen met Belarus; is van mening dat de EU duidelijke benchmarks moet vaststellen en consistente mensenrechtenvoorwaarden moet toepassen om ervoor te zorgen dat hervormingen worden doorgevoerd ter bescherming van fundamentele vrijheden en mensenrechten;

16.

vraagt de Commissie na te gaan of de hoogste normen inzake nucleaire veiligheid worden gewaarborgd bij de bouw van de in aanbouw zijnde kerncentrale in Ostrovets en of een EU-garantie aan de EIB uiteindelijk niet zou worden gebruikt voor de financiering van deze nucleaire site in Belarus, en of dergelijke garantie strookt met de EU-sancties tegen de Russische Federatie;

17.

herhaalt zijn toezegging om zich in te zetten voor de Belarussische bevolking, ondersteuning te bieden aan haar prodemocratische ambities en initiatieven, en een bijdrage te leveren aan een stabiele, democratische en voorspoedige toekomst voor het land; herhaalt dat de eerbiediging van de fundamentele burgerlijke vrijheden, de rechtsstaat en de mensenrechten cruciaal zal zijn voor het vorm geven aan de betrekkingen tussen de EU en Belarus;

18.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de lidstaten, de OVSE/ODIHR, de Raad van Europa, de Belarussische autoriteiten en de Parlementaire Vergadering van de OVSE.

(1)  PB L 50 van 28.2.2017, blz. 81.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/65


P8_TA(2017)0127

Bangladesh, met inbegrip van kindhuwelijken

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over Bangladesh, met inbegrip van kinderhuwelijken (2017/2648(RSP))

(2018/C 298/09)

Het Europees Parlement,

gezien zijn voorgaande resoluties over Bangladesh, met name die van 18 september 2014 over mensenrechtenschendingen in Bangladesh (1),

gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over de prioriteiten van de EU voor de zittingen van de VN-Mensenrechtenraad in 2017 (2),

gezien de slotopmerkingen van het Mensenrechtencomité van de VN van 22 maart 2017 over Bangladesh,

gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 2 juli 2015 over het vergroten van de inspanningen om kinderhuwelijken en gedwongen huwelijken te voorkomen en uit te bannen,

gezien de richtsnoeren van de EU ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind, als vastgesteld door de Raad op 6 maart 2017,

gezien het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR),

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking van 1995 die uit de vierde Wereldvrouwenconferentie zijn voortgekomen en door Bangladesh zijn ondertekend, en de in 2000, 2005, 2009 en 2014 uitgevoerde periodieke herziening van de voortgang van de tenuitvoerlegging ervan in Bangladesh,

gezien artikel 16 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,

gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Bangladesh inzake partnerschap en ontwikkeling van 2001,

gezien de door Bangladesh ingevoerde Wet ter beperking van kinderhuwelijken van 11 maart 2017 en Wet ter preventie van kinderhuwelijken van 15 september 2014,

gezien het nationale actieplan voor de uitbanning van kinderhuwelijken 2015-2021 van Bangladesh,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU en Bangladesh reeds lang betrekkingen onderhouden, onder andere in de vorm van de samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling; overwegende dat de eerbiediging en de bevordering van de mensenrechten en democratische beginselen ten grondslag liggen aan het binnenlandse en buitenlandse beleid van beide partijen en een essentieel onderdeel van het extern EU-optreden moeten uitmaken;

B.

overwegende dat ngo's en onafhankelijke media de afgelopen maanden melding hebben gemaakt van diverse mensenrechtenschendingen, waaronder gedwongen verdwijningen, onderdrukking van het maatschappelijk middenveld, aanvallen op politieke activisten en foltering;

C.

overwegende dat Bangladesh volgens recente gegevens van de VN nog altijd een van de hoogste percentages kinderhuwelijken ter wereld heeft, en het hoogste percentage in Azië; overwegende dat 52 % van de meisjes in Bangladesh vóór haar achttiende verjaardag in het huwelijk treedt en 18 % vóór haar vijftiende verjaardag;

D.

overwegende dat de VN kinderhuwelijken erkent als een mensenrechtenschending waarbij kinderen niet de mogelijkheid noch het recht hebben om hun volledige toestemming te geven en vaak geestelijke en lichamelijke risico's lopen;

E.

overwegende dat Bangladesh een van de twaalf doellanden is van het wereldwijde programma van UNFPA-Unicef ter versnelling van de actie tegen kinderhuwelijken, dat door de EU wordt ondersteund;

F.

overwegende dat Bangladesh partij is bij het Initiatief van Zuid-Azië om een einde te maken aan geweld tegen kinderen, dat een regionaal actieplan ter bestrijding van kinderhuwelijken heeft aangenomen;

G.

overwegende dat de regering van Bangladesh tijdens de topconferentie over meisjes van juli 2014 heeft toegezegd het aantal meisjes tussen de 15 en 18 jaar dat in het huwelijk treedt met een derde terug te brengen tegen 2021, huwelijken met kinderen onder de 15 jaar uit te bannen tegen 2021 en huwelijken met kinderen onder de 18 jaar uit te bannen tegen 2041;

H.

overwegende dat Bangladesh in 2015 op plaats 119 van de 159 onderzochte landen stond op de genderongelijkheidsindex van het Ontwikkelingsprogramma van de VN;

I.

overwegende dat de regering van Bangladesh op 27 februari 2017 de Wet ter beperking van kinderhuwelijken heeft goedgekeurd, waarin de minimumleeftijd om te trouwen — d.w.z. 18 jaar voor vrouwen en 21 jaar voor mannen — ongewijzigd is gebleven, maar waarmee uitzonderingen zijn ingevoerd waarvan in „speciale gevallen” of in het „belang” van de adolescent en met toestemming van de rechter gebruik kan worden gemaakt, terwijl deze criteria niet zijn gedefinieerd en er geen minimumleeftijd voor dergelijke huwelijken is vastgesteld; overwegende dat de toestemming van het kind niet vereist is; overwegende dat de wet na goedkeuring door de president in werking is getreden op 11 maart 2017;

J.

overwegende dat deze wet kan leiden tot een toename van misbruik in verband met bruidsschatten, seksuele intimidatie, verkrachtingen en zuuraanvallen, alsook tot de legitimatie van ontucht met minderjarigen; overwegende dat de wet er tevens toe kan leiden dat ouders hun dochter kunnen dwingen om met hun verkrachter te trouwen;

K.

overwegende dat in de richtsnoeren van de EU ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind wordt bevestigd dat de EU vasthoudt aan de algehele bescherming en bevordering van de rechten van het kind in haar externe mensenrechtenbeleid;

1.

veroordeelt opnieuw alle gevallen van gedwongen en kinderhuwelijken en seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in de hele wereld;

2.

wijst op de vooruitgang die Bangladesh heeft geboekt bij de inspanningen om het aantal kinderhuwelijken terug te dringen;

3.

is ingenomen met het feit dat Bangladesh de afgelopen jaren diverse wetgevende en institutionele maatregelen heeft vastgesteld met het oog op de bescherming van kinderen; is echter bezorgd over de ontoereikende of niet-bestaande tenuitvoerlegging van deze maatregelen;

4.

betreurt de aanneming van de Wet ter beperking van kinderhuwelijken van 2017 en de mazen in die wetgeving die voorzien in wettelijke toestemming voor kinderhuwelijken ten zeerste; betreurt voorts de afwezigheid van wettelijke criteria in deze wet, waardoor het risico op wijdverbreid misbruik toeneemt;

5.

verzoekt de regering van Bangladesh deze wet te wijzigen teneinde de mazen te dichten en alle kinderhuwelijken te verbieden;

6.

dringt erop aan dat de regering van Bangladesh, tot het moment waarop de mazen in de wet zijn gedicht, duidelijke criteria vaststelt op grond waarvan de rechtbank, in samenwerking met gezondheidswerkers en zorgverleners en na een interview met het meisje in kwestie waarbij geen familieleden aanwezig zijn, besluit om een huwelijk met een minderjarige al dan niet toe te staan;

7.

merkt bezorgd op dat de onlangs aangenomen wet een stap terug is voor Bangladesh wat betreft de inspanningen om een einde te maken aan kinderhuwelijken; benadrukt nogmaals dat deze versoepeling van de wet afbreuk doet aan de eigen doelstellingen van de regering van Bangladesh om het aantal kinderhuwelijken terug te dringen;

8.

wijst op de mogelijke gevolgen van kinderhuwelijken, met inbegrip van beperkte toegang tot onderwijs, isolement, armoede, economische afhankelijkheid en horigheid, met name voor meisjes in plattelandsgebieden, en uit zijn bezorgdheid over de verhoogde risico's op verkrachting, lichamelijk geweld en gedwongen zwangerschappen in kinderhuwelijken;

9.

merkt bezorgd op dat kinderhuwelijken vaak verband houden met ongewilde zwangerschappen en zwangerschappen op jonge leeftijd; wijst in dit verband nogmaals op het belang van toegang tot informatie over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, bijstand en veilige medische hulpverlening, met inbegrip van veilige en legale abortus, voor vrouwen en meisjes;

10.

verzoekt de regering van Bangladesh de ontwikkeling van het nationale actieplan ter bestrijding van kinderhuwelijken 2015-2021 te hervatten en uit te leggen hoe zij van plan is haar doelen te bereiken en kinderhuwelijken volledig uit te bannen;

11.

verzoekt de autoriteiten van Bangladesh zich daadwerkelijk te verbinden aan de verwezenlijking van de onlangs internationaal overeengekomen duurzame ontwikkelingsdoelen, met name om ongelijkheden te verminderen en gendergelijkheid en vrouwenrechten te waarborgen;

12.

is van oordeel dat kinderhuwelijken op doeltreffende wijze kunnen worden bestreden door middel van de bevordering van de mensenrechten en de menselijke waardigheid en sociaal overheidsbeleid; verzoekt de autoriteiten van Bangladesh derhalve om gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van ngo's en op kinderen gerichte organisaties, stelselmatig te betrekken bij de aanpak van de onderliggende oorzaken van kinderhuwelijken in Bangladesh, en om de bewustwording op scholen te bevorderen;

13.

verzoekt de autoriteiten van Bangladesh in dit verband de Wet op de regulering van buitenlandse donaties (vrijwillige activiteiten) van 2014 te wijzigen, teneinde ervoor te zorgen dat het werk van maatschappelijke organisaties niet wordt onderworpen aan willekeurige controles door de regering en dat alle uit hoofde van die wet genomen besluiten worden onderworpen aan een onafhankelijk herzieningsproces;

14.

dringt er bij de autoriteiten van Bangladesh op aan hun veroordeling uit te spreken over het aanhoudende afschuwelijke optreden tegen de vrijheid van meningsuiting en onmiddellijk een einde te maken aan alle geweld, pesterijen, intimidatie en censuur tegen journalisten, bloggers en maatschappelijke organisaties; dringt er voorts bij de autoriteiten van Bangladesh op aan om onafhankelijke onderzoeken in te stellen naar de buitengerechtelijke executies, de gedwongen verdwijningen en het buitensporig gebruik van geweld, en om de verantwoordelijken voor de rechter te brengen volgens internationale normen;

15.

verzoekt de Commissie en de delegatie van de EU in Bangladesh om deze kwesties aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Bangladesh, en de Europese Dienst voor extern optreden om de wetskwestie aan de orde te stellen tijdens de volgende bijeenkomst van de gemengde commissie EU-Bangladesh;

16.

verzoekt de EU alle haar ter beschikking staande instrumenten in te zetten om de regering van Bangladesh te ondersteunen bij het eerbiedigen van haar internationale mensenrechtenverplichtingen;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de Europese Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten en de regering en het parlement van Bangladesh.

(1)  PB C 234 van 28.6.2016, blz. 10.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0089.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/68


P8_TA(2017)0130

Europees Solidariteitskorps

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over het Europees solidariteitskorps (2017/2629(RSP))

(2018/C 298/10)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 7 december 2016 getiteld „Een Europees solidariteitskorps” (COM(2016)0942),

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2016 over de Europese vrijwilligersdienst en de bevordering van vrijwilligerswerk in Europa (1),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU (2),

gezien zijn resolutie van 22 april 2008 over de rol van vrijwilligerswerk als bijdrage tot de economische en sociale cohesie (3),

gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over werkgelegenheid voor jongeren (4),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over een jongerengarantie (5),

gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6),

gezien de beleidsagenda voor vrijwilligerswerk in Europa (PAVE) en het ontwerp van Europees Handvest van de rechten en plichten van vrijwilligers (7),

gezien de vraag aan de Commissie over vrijwilligerswerk en de Europese vrijwilligersdienst (O-000107/2016 — B8-1803/2016),

gezien de vraag aan de Commissie over het Europees solidariteitskorps (O-000020/2017 — B8-0210/2017 en O-000022/2017 — B8-0211/2017),

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (8),

gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (9),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie cultuur en onderwijs,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Europese Unie gegrondvest is op fundamentele ideeën, waarden en beginselen die door de lidstaten overeengekomen en onderschreven zijn;

B.

overwegende dat het beginsel van solidariteit van de Europese Unie een van die grondbeginselen vormt en gebaseerd is op het delen van zowel lusten als lasten;

C.

overwegende dat het solidariteitsbeginsel een drijvende kracht is geweest achter de totstandkoming van de Europese vrijwilligersdienst, die in zijn 20-jarig bestaan buitengewone successen heeft geboekt die niet verloren mogen gaan;

D.

overwegende dat de instellingen en lidstaten van de EU er nadrukkelijk voor moeten kiezen om maatschappelijke betrokkenheid van burgers actief te ondersteunen en moeten erkennen dat vrijwilligerswerk bijdraagt tot de versterking van het gevoel van solidariteit, maatschappelijke verantwoordelijkheid en gedeelde gemeenschappelijke burgerschapswaarden en -beleving;

E.

overwegende dat de oprichting van het Europees solidariteitskorps moet steunen op gedeelde waarden van de EU zoals die gedefinieerd zijn in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten; overwegende dat het doel van het Europees solidariteitskorps moet zijn gemeenschapszin en een gevoel van solidariteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid te scheppen in Europa en een betekenisvolle en verrijkende ervaring met vrijwilligerswerk, werk, stage of leerplaatsen te bieden;

F.

overwegende dat hoogwaardig vrijwilligerswerk een springplank kan zijn naar werk en kansen kan scheppen voor sociale inclusie;

G.

overwegende dat de meeste initiatieven op het gebied van vrijwilligerswerk buiten de EU-programma's om worden genomen en ondersteund moeten worden door een stimulerend juridisch en financieel klimaat;

H.

overwegende dat de Europese vrijwilligersdienst momenteel het referentiekader vormt voor vrijwilligerswerk in de EU en al 20 jaar lang goede resultaten oplevert in termen van efficiëntie, knowhow en leerresultaten; overwegende dat nieuwe EU-brede vrijwilligersprogramma's moeten voortbouwen op de ervaringen van de Europese vrijwilligersdienst en andere succesvolle vrijwilligersprogramma's van de EU, zoals het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp;

I.

overwegende dat het Europees solidariteitskorps aan jongeren, die de belangrijkste doelgroep vormen (met name jongeren uit gemarginaliseerde gemeenschappen en met een zwakke sociaal-economische achtergrond), een mogelijkheid zou kunnen bieden om een waardevolle bijdrage te leveren aan de samenleving en het engagement van de EU zichtbaarder te maken, alsook om het bredere debat over vrijwilligerswerk in Europa en het nut daarvan voor de samenleving opnieuw aan te zwengelen;

J.

overwegende dat maatschappelijke en jongerenorganisaties een belangrijke rol spelen als aanbieders van hoogwaardige lokale, nationale en grensoverschrijdende ervaringen op het gebied van vrijwilligerswerk; overwegende dat daarvoor continue ondersteuning noodzakelijk is, in combinatie met een stimulerend juridisch en financieel klimaat;

K.

overwegende dat zich al meer dan 20 000 mensen hebben ingeschreven voor het Europees solidariteitskorps sinds de Commissie in december 2016 haar online platform opende;

L.

overwegende dat de Commissie een duidelijk en gedetailleerd rechtskader moet voorstellen voor het Europees solidariteitskorps en daarbij rekening moet houden met de volgende aanbevelingen van het Europees Parlement;

Europese solidariteit

1.

is van mening dat een duidelijke definitie van solidariteitsactie op EU-niveau van essentieel belang is; verzoekt de Commissie de doelstellingen van het Europees solidariteitskorps te definiëren en het optreden ervan meetbaar en doeltreffend te maken, rekening houdend met de belangrijke positieve impact van solidariteitsacties op zowel de individuele deelnemers als de samenleving; benadrukt dat de definities die voor het faciliteren hiervan noodzakelijk worden geacht moeten worden opgesteld in nauwe samenwerking met de lidstaten en de organisaties die actief zijn op het gebied van vrijwilligerswerk, burgerschapsdienst en jeugdwerk, en in overeenstemming moeten zijn met de kernwaarden van de EU zoals die in de Verdragen en het Handvest zijn verwoord;

2.

benadrukt dat gelijke toegang van alle EU-burgers tot het Europees solidariteitskorps gewaarborgd moet worden; dringt aan op een sterkere bevordering van de mogelijkheden voor deelname aan het initiatief voor mensen met speciale behoeften en uit kansarme milieus;

3.

is er vast van overtuigd dat het leerelement, ook via niet-formele en informele onderwijservaringen, en de impact op de individuele vrijwilliger, jonge werknemer, stagiair of leerling belangrijk zijn, maar dat het hoofddoel van het Europees solidariteitskorps moet zijn een positieve impact teweeg te brengen op de begunstigden van de projecten en acties, en de samenleving in bredere zin, en duidelijk blijk te geven van solidariteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid;

4.

is tevens van mening dat plaatsingen in het kader van het Europees solidariteitskorps ook zouden bijdragen tot de verbetering van de levensvaardigheden van de deelnemers, hun verantwoordelijkheidsgevoel en hun gevoel van bezitten en delen, tot het overbruggen van verschillen op het gebied van taal, cultuur, godsdienst, levensovertuiging en economische achtergrond en tot het wegnemen van misverstanden en vooroordelen; meent dat het initiatief ook actief burgerschap zou helpen bevorderen en de deelnemers zou helpen leren de werkelijkheid en de maatschappelijke problemen die zij tegenkomen kritisch te analyseren; verzoekt de Commissie bij de tenuitvoerlegging van het Europees solidariteitskorps over de hele lijn voor gendergelijkheid te zorgen;

5.

benadrukt dat civiele bescherming en humanitaire hulp niet via het Europees solidariteitskorps afhankelijk mogen worden van jongeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om duurzame investeringen in gestructureerde civiele bescherming en humanitaire hulp te waarborgen;

Financiering van het Europees solidariteitskorps

6.

maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de Commissie van plan is om het Europees solidariteitskorps in de aanvangsfase te implementeren door het in te passen in bestaande programma's en initiatieven, en in het bijzonder in onderwijs- en cultuurprogramma's zoals Erasmus+ en Europa voor de burgers, de jongerengarantie en het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, zonder dat er voldoende duidelijkheid is over de precieze financiële en personele middelen die voor het Europees solidariteitskorps moeten worden uitgetrokken; herinnert eraan dat het Parlement als medewetgever voor EU-programma's en als begrotingsautoriteit tegenstander is van de herschikking van middelen van prioritaire programma's en vaak over onvoldoende middelen beschikt om kernactiviteiten en nieuwe beleidsinitiatieven te financieren;

7.

verzoekt de Commissie om in haar toekomstig wetsvoorstel inzake het Europees solidariteitskorps een duidelijke beschrijving op te nemen van de budgettaire regelingen die de doeltreffende werking van het Europees solidariteitskorps zullen garanderen; benadrukt dat de financiering van het Europees solidariteitskorps geen negatieve gevolgen mag hebben voor bestaande programma's die op jongeren gericht zijn en initiatieven, zoals Europa voor de burgers en Erasmus+, het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, en initiatieven zoals de jongerengarantie, en de werking van succesvolle initiatieven, zoals de Europese vrijwilligersdienst, niet mag verstoren;

8.

verzoekt de Commissie te zorgen voor een doeltreffend toezicht- en beoordelingsmechanisme voor het Europees solidariteitskorps, zodat de juiste tenuitvoerlegging, de kwaliteit van het aanbod en de duurzaamheid van de resultaten worden gewaarborgd;

Inpassing van het Europees solidariteitskorps in een bredere strategie voor vrijwilligerswerk

9.

beveelt aan dat de Commissie, om het Europees solidariteitskorps tot een succes te maken, dit initiatief inpast in een bredere beleidsstrategie die tot doel heeft een stimulerend klimaat voor vrijwilligerswerk in Europa te scheppen en er daarbij voor te zorgen dat er geen overlapping plaatsvindt, maar dat daarentegen bestaande succesvolle initiatieven, zoals de Europese vrijwilligersdienst, versterkt worden;

10.

benadrukt dat vrijwilligerswerk in de overgrote meerderheid van de gevallen op plaatselijk niveau plaatsvindt en in plaatselijke behoeften voorziet, en dat het Europees solidariteitskorps dus aanvankelijk meer op plaatselijk vrijwilligerswerk moet focussen dan op grensoverschrijdende mogelijkheden, die internationale mobiliteit vereisen en een uitsluitingsfactor zouden kunnen vormen voor mensen uit kansarme milieus;

11.

benadrukt dat het Europees solidariteitskorps geen extra administratieve lasten moet opleveren voor personen of deelnemende organisaties en zo dicht mogelijk moet aansluiten bij de bestaande, gevestigde mogelijkheden voor vrijwilligerswerk die al door maatschappelijke organisaties worden aangeboden;

12.

verzoekt de Commissie te streven naar evenwicht tussen het hoge aantal inschrijvingen voor het Europees solidariteitskorps op het online platform en het aanbod van beschikbare vrijwilligersplaatsen om geen frustratie te veroorzaken bij jongeren die zich inschrijven;

13.

verzoekt de Commissie vrijwilligerswerk te mainstreamen in alle Europese programma's en fondsen, zoals de structuurfondsen, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Life-programma en de programma's en fondsen van de Unie voor extern optreden; benadrukt in dit verband dat het van belang is één centraal contactpunt in het leven te roepen voor de coördinatie van vrijwilligersbeleid en -programma's van de EU;

14.

stelt voor dat onderwijsinstellingen in hun leerplannen opleiding op het gebied van vrijwilligerswerk opnemen, met de nadruk op solidariteitsacties, teneinde de tenuitvoerlegging van het Europees solidariteitskorps te ondersteunen;

Een duidelijk onderscheid tussen vrijwilligerswerk en werk in loondienst en kwalitatief hoogstaande beroepsmogelijkheden voor jongeren

15.

verzoekt de Commissie om bij de tenuitvoerlegging van het Europees solidariteitskorps een duidelijk onderscheid te maken tussen vrijwilligerswerk en werk in loondienst om vast te houden aan de cruciale verschillen tussen vrijwilligerswerk en werk waarbij de aandacht in de eerste plaats uitgaat naar de behoeften van de begunstigden of naar de opleidings- en ontwikkelingsbehoeften van de deelnemers, en om te vermijden dat potentiële betaalde kwaliteitsbanen vervangen worden; benadrukt in dit verband dat mogelijkheden voor vrijwilligerswerk niet in aanmerking moeten komen voor financiering met middelen die specifiek bestemd zijn voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid, zoals het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

16.

benadrukt dat de vrijwilligerswerkcomponent moet steunen op duidelijke afspraken over de beginselen van hoogwaardig vrijwilligerswerk, zoals die worden geschetst in het Europees Handvest van rechten en plichten van vrijwilligers; benadrukt voorts dat vrijwilligerswerk te allen tijde solidariteitsacties zonder winstoogmerk moet ondersteunen die tot doel hebben in geconstateerde behoeften van de samenleving te voorzien;

17.

benadrukt dat de werkgelegenheidscomponent gericht moet zijn op het aanbieden van hoogwaardige banen, stages en leerplaatsen in het solidariteitswerk zonder winstoogmerk en in sociale ondernemingen in de solidariteitssector;

18.

benadrukt dat het van belang is voldoende administratieve en financiële steun te verlenen aan organisaties en instanties voor beide componenten en te zorgen voor de nodige kennis en vaardigheden om deelnemers aan het Europees solidariteitskorps naar behoren op te vangen;

19.

vindt dat de gastorganisaties een kwaliteitshandvest zouden moeten onderschrijven met overeengekomen doelstellingen, beginselen en normen zoals die worden geschetst in het Europees kwaliteitshandvest inzake stages en leerplaatsen (10); spoort de gastorganisaties aan vooraf de vaardigheden en competenties te beschrijven die tijdens de ervaring moeten worden opgedaan; pleit voor de vergelijkbaarheid, erkenning en validering van vaardigheden en competenties die tijdens de ervaring worden opgedaan, zoals wordt voorgeschreven in de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren zodat deze bijdragen tot de duurzame inclusie van jongeren op de arbeidsmarkt; benadrukt dat duidelijke normen bevorderlijk zullen zijn voor het toezicht op de implementatie van het Europees solidariteitskorps;

20.

benadrukt dat jonge vrijwilligers een passende financiële compensatie, en jonge werknemers een passend loon en een ziektekostenverzekering, opleiding en werkbegeleiding moeten krijgen; wijst er nadrukkelijk op dat moet worden toegezien op de werklast en werkomgeving in verband met de specifieke taken die zij in het kader van hun plaatsing als vrijwilliger of werknemer van het Europees solidariteitskorps zouden moeten verrichten;

21.

herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om het beleid inzake jongerenwerkgelegenheid te koppelen aan kwalitatief hoogwaardige en langdurige arbeidscontracten en zo precaire arbeidsomstandigheden en gedeeltelijke werkloosheid aan te pakken;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het Europees solidariteitskorps geheel open te stellen voor kansarme jongeren en jongeren met specifieke behoeften; benadrukt dan ook dat er een specifiek budget moet worden uitgetrokken om de kosten te dekken voor persoonlijke begeleiding of extra ondersteuning van de jongeren in kwestie; is van mening dat de Europese vrijwilligersdienst in dit verband beschouwd kan worden als goede praktijk;

Coördinatie van diensten en raadpleging van belanghebbenden

23.

verzoekt de Commissie het Europees solidariteitskorps naar behoren te coördineren en te mainstreamen in al haar diensten en met alle andere Europese en nationale instellingen, teneinde een samenhangende en consistente implementatie te waarborgen; stelt voor dat het directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur van de Commissie belast wordt met het coördineren en mainstreamen van het Europees solidariteitskorps;

24.

herinnert de Commissie eraan dat zij, alvorens het wetgevingsvoorstel op te stellen, de juiste voorwaarden moet scheppen voor grondig overleg met de voornaamste belanghebbenden, zoals jeugdorganisaties, Europese sociale partners, vrijwilligersorganisaties, vakbonden en lidstaten; benadrukt dat deze belanghebbenden regelmatig betrokken moeten worden bij de tenuitvoerlegging en, in voorkomend geval, de monitoring van het initiatief zodat de juiste tenuitvoerlegging, de kwaliteit van de plaatsingen en de duurzaamheid van de resultaten worden gewaarborgd;

o

o o

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0425.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0005.

(3)  PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 9.

(4)  PB C 224 van 21.6.2016, blz. 19.

(5)  PB C 440 van 30.12.2015, blz. 67.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(7)  http://ec.europa.eu/citizenship/pdf/volunteering_charter_en.pdf

(8)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.

(9)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.

(10)  http://www.youthforum.org/assets/2014/04/internship_charter_EN.pdf


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/73


P8_TA(2017)0131

Gepastheid van de door het EU-U.S. Privacy Shield geboden bescherming

Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (2016/3018(RSP))

(2018/C 298/11)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de artikelen 6, 7, 8, 11, 16, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1) (hierna „richtlijn gegevensbescherming”),

gezien Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (2),

gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (3), en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (4),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015 in zaak C-362/14, Maximillian Schrems tegen Data Protection Commissioner (5),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2015 over de doorgifte van persoonsgegevens van de EU naar de Verenigde Staten van Amerika krachtens Richtlijn 95/46/EG naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-362/14 (Schrems) (COM(2015)0566),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 10 januari 2017 over uitwisseling en bescherming van persoonsgegevens in een geglobaliseerde wereld (COM(2017)0007),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 december 2016 in zaak C-203/15 Tele2 Sverige AB tegen Post- och telestyrelsen en in zaak C-698/15 Secretary of State for the Home Department tegen Tom Watson e.a. (6),

gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1250 van de Commissie van 12 juli 2016 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (7),

gezien Advies 4/2016 van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) inzake het ontwerpbesluit betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (8),

gezien het advies van de Groep gegevensbescherming artikel 29 van 13 april 2016 inzake het ontwerpbesluit betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming (9) en zijn verklaring van 26 juli 2016 (10),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over trans-Atlantische gegevensstromen (11),

gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in zijn arrest van 6 oktober 2015 in zaak C-362/14 Maximillian Schrems tegen Data Protection Commissioner de veiligehavenregeling ongeldig heeft verklaard en heeft verduidelijkt dat een passend beschermingsniveau in een derde land „in grote lijnen moet overeenkomen” met het beschermingsniveau dat binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd op grond van Richtlijn 95/46/EG, gelezen in samenhang met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna „het EU-Handvest”), en dat het Hof er daarbij op heeft gewezen dat de onderhandelingen over een nieuwe regeling dringend moeten worden afgerond om rechtszekerheid te waarborgen met betrekking tot de manier waarop persoonsgegevens van de EU naar de VS moeten worden doorgegeven;

B.

overwegende dat de Commissie bij de beoordeling van het in een derde land geboden beschermingsniveau verplicht is de inhoud te beoordelen van de in dat land toepasselijke regels die zijn afgeleid van de nationale wetgeving of internationale verbintenissen alsook de praktijken die zijn ingevoerd ter garantie van de naleving van deze regels, aangezien ze volgens artikel 25, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG rekening moet houden met alle omstandigheden die op de doorgifte van gegevens van invloed zijn; overwegende dat bij deze beoordeling niet alleen naar de wetgeving en praktijken met betrekking tot de gegevensbescherming voor persoonlijke en commerciële doeleinden moet worden gekeken, maar naar alle aspecten van het kader die van toepassing zijn op dat land of die sector, in het bijzonder maar niet uitsluitend, rechtshandhaving, nationale veiligheid en eerbiediging van de grondrechten;

C.

overwegende dat de doorgifte van persoonsgegevens tussen commerciële organisaties van de EU en de VS een belangrijk element zijn in de trans-Atlantische betrekkingen; overwegende dat deze doorgifte moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; overwegende dat een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie de bescherming van de in het EU-Handvest verankerde grondrechten is;

D.

overwegende dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in zijn Advies 4/2016 zijn bezorgdheid heeft geuit over het ontwerpbesluit betreffende het privacyschild; overwegende dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zich in hetzelfde advies tevreden verklaart met de inspanningen van alle partijen om een oplossing te vinden voor de doorgifte van persoonsgegevens van de EU aan de VS voor commerciële doeleinden, in het kader van een systeem van zelfcertificering;

E.

overwegende dat de Groep artikel 29 in zijn Advies 01/2016 inzake het ontwerpbesluit betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming, met instemming kennis nam van de aanzienlijke verbeteringen die door het privacyschild teweeg zijn gebracht ten opzichte van het veiligehavenbesluit, hoewel hij ook zijn ernstige bezorgdheid heeft geuit over zowel de commerciële aspecten als het verlenen van toegang aan overheidsdiensten tot in het kader van het privacyschild doorgegeven gegevens;

F.

overwegende dat de Commissie, na verdere besprekingen met de Amerikaanse regering, op 12 juli 2016 haar Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1250 heeft aangenomen, waarin de gepastheid wordt afgekondigd van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming van persoonsgegevens die vanuit de Unie worden doorgegeven aan organisaties in de Verenigde Staten;

G.

overwegende dat het EU-VS-privacyschild vergezeld gaat van verscheidene brieven en eenzijdige verklaringen van de Amerikaanse regering waarin onder meer uitleg wordt gegeven over de beginselen van gegevensbescherming, de werking van toezichts-, handhavings- en beroepsmechanismen en over de beschermingsmechanismen en waarborgen die moeten gelden wanneer veiligheidsagentschappen persoonsgegevens kunnen raadplegen en verwerken;

H.

overwegende dat de Groep artikel 29 in zijn mededeling van 26 juli 2016 met instemming kennis neemt van de verbeteringen die het mechanisme van het EU-VS-privacyschild teweeg heeft gebracht ten opzichte van het veiligehavenbesluit, en de Commissie en de Amerikaanse autoriteiten prijst voor het feit dat ze zijn bezwaren in overweging hebben genomen; overwegende dat de Groep artikel 29 niettemin bezorgd blijft over een aantal punten betreffende zowel de commerciële aspecten als het verlenen van toegang tot uit de EU aan Amerikaanse overheidsdiensten doorgegeven gegevens, zoals het gebrek aan specifieke regels over geautomatiseerde beslissingen en aan een algemeen recht om bezwaar te maken, de noodzaak van strengere waarborgen inzake de onafhankelijkheid en bevoegdheden van het ombudsmanmechanisme, en het gebrek aan concrete waarborgen om niet massaal en ongedifferentieerd persoonsgegevens te verzamelen (bulkverzamelen);

1.

is ingenomen met de inspanningen van zowel de Commissie als de Amerikaanse regering om de bezwaren van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de lidstaten, het Europees Parlement, de gegevensbeschermingsautoriteiten en belanghebbenden aan te pakken, om de Commissie in staat te stellen de uitvoeringsverordening aan te nemen waarin de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming wordt afgekondigd;

2.

erkent dat het EU-VS-privacyschild aanzienlijke verbeteringen bevat wat de duidelijkheid van de normen betreft ten opzichte van het EU-VS-veiligehavenbesluit en dat Amerikaanse organisaties die zelf hebben verklaard het EU-VS-privacyschild in acht te zullen nemen, zullen moeten voldoen aan duidelijkere normen inzake gegevensbescherming dan deze die in het kader van het veiligehavenbesluit zijn vastgesteld;

3.

constateert dat op 23 maart 2017, 1 893 Amerikaanse organisaties zich hadden aangesloten bij het EU-VS-privacyschild; betreurt dat het privacyschild op vrijwillige zelfcertificering is gebaseerd en bijgevolg uitsluitend geldt voor Amerikaanse organisaties die vrijwillig het privacyschild in acht nemen, wat betekent dat veel ondernemingen helemaal niet onder de regeling vallen;

4.

erkent dat het EU-VS-privacyschild de gegevensdoorgifte van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en bedrijven in de Unie aan de Verenigde Staten vergemakkelijkt;

5.

merkt op dat, overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie in de zaak-Schrems, de bevoegdheden van de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten door het gepastheidsbesluit niet worden gewijzigd, waardoor ze hun bevoegdheden, met inbegrip van het opschorten of het verbieden van gegevensdoorgifte naar een bij het EU-VS-privacyschild geregistreerde organisatie, kunnen uitoefenen; is in dit verband ingenomen met het feit dat de gegevensbeschermingsautoriteiten in de lidstaten in het kader van het privacyschild een prominente rol krijgen in het onderzoek naar klachten in verband met de bescherming van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het gezinsleven in het kader van het EU-Handvest en bij de opschorting van gegevensdoorgifte, alsook met het feit dat het Amerikaanse ministerie van Handel wordt verplicht om deze klachten op te lossen;

6.

stelt vast dat betrokkenen uit de EU in het kader van het privacyschild op verschillende manieren beroep kunnen aantekenen in de VS: ten eerste kan ofwel rechtstreeks een klacht worden ingediend bij de onderneming of via het ministerie van Handel, na verwijzing door een gegevensbeschermingsautoriteit, ofwel bij een onafhankelijk orgaan voor geschilbeslechting; ten tweede kan een civielrechtelijke procedure worden aangespannen bij een Amerikaanse rechtbank als het gaat om schending van de grondrechten omwille van de nationale veiligheid en kunnen dergelijke klachten ook worden behandeld door de nieuwe onafhankelijke dienst van de ombudsman; tot slot kunnen klachten over schending van de grondrechten omwille van wetshandhaving en algemeen belang ook het onderwerp vormen van een dagvaardingsprocedure; pleit voor verdere begeleiding door de Commissie en de gegevensbeschermingsautoriteiten om deze rechtsmiddelen toegankelijker en beter beschikbaar te maken;

7.

neemt kennis van de duidelijke toezegging van het Amerikaanse ministerie van Handel om de naleving van de beginselen van het EU-VS-privacyschild door Amerikaanse organisaties nauwgezet te volgen, alsook van zijn voornemen om handhavingsmaatregelen te nemen tegen entiteiten die deze beginselen niet naleven;

8.

verzoekt de Commissie nogmaals duidelijkheid te verkrijgen over de juridische status van de „schriftelijke garanties” van de VS en ervoor te zorgen dat elke toezegging en regeling in het kader van het privacyschild geldig blijft na de aantreding van een nieuwe regering in de Verenigde Staten;

9.

is van mening dat er ondanks de toezeggingen en garanties van de Amerikaanse regering in de bij de privacyschildregeling gevoegde brieven, belangrijke vragen blijven bestaan over bepaalde commerciële aspecten, nationale veiligheid en rechtshandhaving;

10.

stelt met name vast dat er een aanzienlijk verschil is tussen de bescherming op grond van artikel 7 van Richtlijn 95/46/EG en het „kennisgevings- en keuzebeginsel” van de privacyschildregeling, alsook aanzienlijke verschillen tussen artikel 6 van Richtlijn 95/46/EG en het „beginsel van de integriteit van gegevens en doelbinding” van de privacyschildregeling; wijst erop dat in plaats van een voor alle verwerkingshandelingen benodigde rechtsgrond (zoals toestemming of overeenkomst), de rechten van de betrokkene in het kader van de beginselen van het privacyschild slechts gelden voor twee beperkte verwerkingshandelingen (bekendmaking en verandering van doel) en alleen voorzien in een recht om zich te verzetten („opt-out”);

11.

is van mening dat deze talrijke zorgen in de toekomst zouden kunnen leiden tot een nieuwe betwisting bij de rechter van het besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard; benadrukt de schadelijke gevolgen voor zowel de eerbiediging van de grondrechten als voor de noodzakelijke rechtszekerheid voor de betrokkenen;

12.

constateert onder meer het gebrek aan specifieke regels met betrekking tot geautomatiseerde besluitvorming, een algemeen recht om bezwaar te maken, en het gebrek aan duidelijke beginselen voor de toepassing van de beginselen van het privacyschild op verwerkers (vertegenwoordigers);

13.

constateert dat betrokkenen weliswaar de mogelijkheid hebben om bij de EU-verwerkingsverantwoordelijke bezwaar te maken tegen elke doorgifte van hun persoonsgegevens aan de VS, en tegen verdere verwerking van deze gegevens in de VS waar de onderneming handelt als een verwerker namens de EU-verwerkingsverantwoordelijke, maar dat het privacyschild geen specifieke regels bevat over het algemene recht bezwaar te maken bij de zelfgecertificeerde Amerikaanse onderneming;

14.

stelt vast dat slechts een fractie van de Amerikaanse organisaties die zich bij het privacyschild hebben aangesloten, heeft gekozen om gebruik te maken van een EU-gegevensbeschermingsautoriteit voor het mechanisme voor geschillenbeslechting; uit zijn bezorgdheid dat dit een nadeel vormt voor EU-burgers die hun rechten proberen te handhaven;

15.

constateert het gebrek aan uitdrukkelijke beginselen over de wijze waarop de privacyschildbeginselen van toepassing zijn op verwerkers (vertegenwoordigers); erkent evenwel dat alle beginselen van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens door alle Amerikaanse zelfgecertificeerde ondernemingen „tenzij anders aangegeven” en dat voor de doorgifte voor verwerkingsdoeleinden altijd een overeenkomst met de EU-verwerkingsverantwoordelijke nodig is waarin wordt vastgesteld wat de verwerkingsdoeleinden en -middelen zijn, en of de verwerker bevoegd is tot verdere doorgifte (bijvoorbeeld subverwerking);

16.

benadrukt dat, wat nationale veiligheid en toezicht betreft, ongeacht de verduidelijkingen van het kabinet van de directeur van de Nationale Inlichtingendienst (ODNI) in de bij het privacyschildkader gevoegde brieven, de mogelijkheid tot „bulktoezicht” blijft bestaan, ondanks het gebruik van andere terminologie door de Amerikaanse regering; betreurt dat voor „bulktoezicht” geen eenvormige definitie bestaat en de Amerikaanse terminologie is overgenomen, en dringt daarom aan op een eenvormige, op Europese inzichten gebaseerde definitie van „bulktoezicht”, waarin de beoordeling niet afhankelijk is van selectie; benadrukt dat iedere vorm van bulktoezicht een schending van het EU-Handvest vormt;

17.

herinnert eraan dat in bijlage VI (brief van Robert S. Litt, ODNI) wordt verduidelijkt dat het op grond van presidentiële beleidsrichtlijn 28 (hierna „PPD-28”) in zes gevallen toegelaten is om collectief verzamelde persoonsgegevens en communicatie van niet-Amerikanen te gebruiken; wijst erop dat dit collectief verzamelen slechts „zo specifiek als haalbaar” en „redelijk” moet zijn, en dus niet beantwoordt aan de strengere criteria van noodzakelijkheid en evenredigheid die zijn vastgelegd in het EU-handvest;

18.

stelt met grote bezorgdheid vast dat de Privacy and Civil Liberties Oversight Board (PCLOB) die in bijlage VI genoemd wordt (brief van Robert S. Litt, ODNI) als een statutair opgericht onafhankelijk orgaan dat belast is met het analyseren en evalueren van programma's en beleid tegen terrorisme, waaronder het gebruik van signaalinlichtingen, om de privacy en burgerlijke vrijheden op de juiste manier te beschermen, zijn quorum op 7 januari 2017 is kwijtgeraakt en over een subquorum beschikt totdat er nieuwe bestuursleden worden benoemd door de Amerikaanse president en deze benoemingen vervolgens bevestigd worden door de Amerikaanse senaat; benadrukt dat de PCLOB met een subquorum beperktere bevoegdheden heeft en bepaalde maatregelen niet kan nemen omdat daar goedkeuring van de raad van bestuur voor nodig is, zoals het initiëren van toezichtsprojecten of het doen van aanbevelingen op het vlak van toezicht, waardoor de garanties en verzekeringen die de Amerikaanse autoriteiten in deze sector op het vlak van naleving en toezicht geven ernstig worden ondermijnd;

19.

betreurt dat het EU-VS-privacyschild de verzameling van bulkgegevens voor rechtshandhavingsdoeleinden niet verbiedt;

20.

benadrukt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 21 december 2016 heeft verduidelijkt dat het Handvest van de grondrechten „in die zin moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die, ter bestrijding van criminaliteit, voorziet in algemene en ongedifferentieerde bewaring van alle verkeersgegevens en locatiegegevens van alle abonnees en geregistreerde gebruikers betreffende alle elektronischecommunicatiemiddelen”; wijst erop dat het bulktoezicht in de VS bijgevolg niet zorgt voor een in wezen gelijkwaardig beschermingsniveau van persoonsgegevens en persoonlijke communicatie;

21.

is gealarmeerd door de recente onthullingen over de toezichtsactiviteiten van een Amerikaanse dienstverlener van elektronische communicatie ten aanzien van alle e-mails die zijn servers bereiken, op verzoek van het Amerikaanse nationaal bureau voor de veiligheid (NSA) en de FBI, in 2015, dat wil zeggen een jaar nadat de presidentiële beleidsrichtlijn 28 was vastgesteld en gedurende de onderhandelingen over het EU-VS-privacyschild; dringt erop aan dat de Commissie volledige duidelijkheid verlangt van de Amerikaanse autoriteiten en de antwoorden beschikbaar stelt aan de Raad, het Parlement en de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten; beschouwt dit als een reden om sterke twijfels te hebben over de door de ODNI verstrekte garanties; beseft dat het EU-VS-privacyschild op de presidentiële beleidsrichtlijn 28 berust, die door de president werd vastgesteld en zonder instemming van het Congres door elke toekomstige president weer kan worden ingetrokken;

22.

stelt met bezorgdheid vast dat op 23 resp. 28 maart 2017 zowel de senaat als het huis van afgevaardigden van de VS heeft gestemd vóór de verwerping van de regel die was ingediend door de Federal Communications Commission over „De bescherming van de privacy van klanten van breedband- en andere telecommunicatiediensten”, waardoor in de praktijk een eind wordt gemaakt aan de privacyregels voor breedband die aanbieders van internetdiensten ertoe verplicht zouden hebben alleen met de expliciete toestemming van consumenten gegevens over bezochte websites en andere privé-informatie te mogen verkopen aan of delen met adverteerders en andere bedrijven; beschouwt dit als een nieuwe bedreiging voor de privacywaarborgen in de Verenigde Staten;

23.

uit zijn grote bezorgdheid over de uitvaardiging van de „Procedures for the Availability or Dissemination of Raw Signals Intelligence Information by the National Security Agency under Section 2.3 of Executive Order 12333” (procedures voor het beschikken over of verspreiden van onbewerkte signaalinlichtingen door de National Security Agency op grond van afdeling 2.3 van het uitvoeringsdecreet 12333), goedgekeurd door de procureur-generaal op 3 januari 2017, waardoor de NSA de mogelijkheid heeft enorme hoeveelheden persoonsgegevens die zonder bevelschrift, rechterlijk bevel of toestemming van het Congres zijn verzameld, met 16 andere agentschappen te delen, waaronder de FBI, de federale narcoticadienst en het ministerie van Binnenlandse Veiligheid; verzoekt de Commissie onverwijld te onderzoeken of deze nieuwe regels verenigbaar zijn met de toezeggingen van de Amerikaanse autoriteiten uit hoofde van het privacyschild, alsook de gevolgen ervan voor het beschermingsniveau van persoonsgegevens in de Verenigde Staten;

24.

wijst erop dat, hoewel natuurlijke personen, waaronder betrokkenen uit de EU, over een aantal verhaalsmogelijkheden beschikken wanneer zij in de VS aan onrechtmatig (elektronisch) toezicht zijn onderworpen ten behoeve van de nationale veiligheid, het evengoed duidelijk is dat ten minste enkele rechtsgrondslagen waarop de Amerikaanse inlichtingendiensten zich kunnen baseren (bijv. Uitvoeringsdecreet 12333), niet worden bestreken; benadrukt bovendien dat er weliswaar in beginsel gerechtelijke verhaalsmogelijkheden voor niet-Amerikanen bestaan, zoals voor toezicht uit hoofde van de FISA, maar de mogelijke gronden beperkt zijn en vorderingen van natuurlijke personen (waaronder Amerikanen) niet-ontvankelijk zullen worden verklaard wanneer zij geen „status” kunnen aantonen, waardoor de toegang tot gewone rechterlijke instanties wordt beperkt;

25.

verzoekt de Commissie het effect te beoordelen van het uitvoeringsdecreet over „De bevordering van de openbare veiligheid in het binnenland van de Verenigde Staten” van 25 januari 2017, en met name van afdeling 14 over de uitsluiting van buitenlandse staatsburgers van de beschermingsmaatregelen in de privacywet wat betreft persoonlijk identificeerbare informatie, hetgeen in tegenspraak is met de schriftelijke garanties dat er gerechtelijke verhaalmechanismen bestaan voor personen in gevallen waarin Amerikaanse autoriteiten zich toegang hebben verschaft tot gegevens; verzoekt de Commissie een gedetailleerde juridische analyse uit te brengen over het gevolg van de maatregelen uit hoofde van het Uitvoeringsdecreet over rechtsmiddelen en het recht op gerechtelijk verhaal voor Europeanen in de VS;

26.

betreurt dat noch de beginselen van het privacyschild noch de door de Amerikaanse regering verstrekte brieven met verduidelijkingen en garanties, het bestaan aantonen van doeltreffende wettelijke verhaalsrechten voor personen in de Europese Unie wier persoonsgegevens in het kader van de beginselen van het privacyschild worden doorgegeven aan een Amerikaanse organisatie en voorts door Amerikaanse overheidsinstanties voor rechtshandhavingsdoeleinden of andere doeleinden van openbaar belang kunnen worden geraadpleegd en verwerkt, wat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 6 oktober 2015 als het wezen van het fundamentele recht in artikel 47 van het EU-Handvest heeft bestempeld;

27.

herinnert aan zijn resolutie van 26 mei 2016 waarin wordt gesteld dat het door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken opgezette ombudsmanmechanisme onvoldoende onafhankelijk is en over onvoldoende feitelijke bevoegdheden beschikt om zijn taken uit te voeren en EU-burgers doeltreffende verhaalmiddelen te bieden; wijst erop dat de onlangs aangetreden Amerikaanse regering nog geen nieuwe ombudsman heeft benoemd, nadat er een einde is gekomen aan de ambtstermijn van de staatssecretaris voor economische groei, energie en milieu, die in juli 2016 voor deze functie is aangewezen; is van mening dat bij gebrek aan een benoemde onafhankelijke ombudspersoon met voldoende bevoegdheden, de garanties van de VS inzake doeltreffende verhaalsmogelijkheden voor EU-burgers van nul en generlei waarde zijn; is hoe dan ook bezorgd over het feit dat iemand die het slachtoffer is van niet-naleving van de regels, uitsluitend om informatie, wissing dan wel stopzetting van verdere verwerking van de gegevens kan verzoeken, maar geen aanspraak kan maken op schadevergoeding;

28.

stelt met bezorgdheid vast dat drie van de vijf posten bij de Federal Trade Commission (FTC), die verantwoordelijk is voor de handhaving van het privacyschild, per 30 maart 2017 niet vervuld zijn;

29.

betreurt dat de procedure tot vaststelling van een gepastheidsbesluit niet voorziet in een formeel overleg met betrokken belanghebbenden, zoals ondernemingen, en in het bijzonder met organisaties die kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen;

30.

betreurt dat de Commissie de procedure tot vaststelling van het uitvoeringsbesluit op pragmatische wijze heeft gevolgd waardoor het Parlement de ontwerpuitvoeringshandeling de facto niet op doeltreffende wijze heeft kunnen toetsen;

31.

verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het privacyschild volledig voldoet aan Verordening (EU) 2016/679, die met ingang van 16 mei 2018 moet worden toegepast, en aan het EU-Handvest;

32.

verzoekt de Commissie met name te waarborgen dat persoonsgegevens die op grond van het privacyschild aan de VS zijn doorgegeven uitsluitend aan een ander derde land worden doorgegeven wanneer de doorgifte verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld, en wanneer dezelfde regels voor specifieke en gerichte toegang voor rechtshandhaving van toepassing zijn in het derde land;

33.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat persoonsgegevens die niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld, worden gewist, ook door rechtshandhavingsinstanties;

34.

verzoekt de Commissie nauwlettend na te gaan of het privacyschild de gegevensbeschermingsautoriteiten in staat stelt al hun bevoegdheden volledig uit te oefenen en, indien dat niet het geval is, aan te geven welke bepalingen een belemmering vormen voor de bevoegdheidsuitoefening van de gegevensbeschermingsautoriteiten;

35.

verzoekt de Commissie tijdens de eerste gezamenlijke jaarlijkse evaluatie een grondige en diepgaande analyse te maken van alle tekortkomingen en zwakheden die in deze resolutie en in zijn resolutie van 26 mei 2016 over trans-Atlantische gegevensstromen aan de orde zijn gesteld, alsook van de tekortkomingen en zwakheden die door de Groep artikel 29, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de belanghebbenden zijn vastgesteld, en aan te tonen hoe deze tekortkomingen en zwakheden zijn aangepakt om ervoor te zorgen dat het EU-Handvest en de wetgeving van de Unie worden nageleefd, en nauwkeurig de effectiviteit en uitvoerbaarheid te beoordelen van de in de toezeggingen en verduidelijkingen van de Amerikaanse regering genoemde mechanismen en garanties;

36.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle leden van het team die de gezamenlijke jaarlijkse evaluatie zullen uitvoeren, volledige en onbeperkte toegang hebben tot alle documenten en gebouwen die nodig zijn voor het uitvoeren van hun taken, met inbegrip van elementen die een degelijke evaluatie mogelijk maken van de noodzaak en evenredigheid van de verzameling van en toegang tot gegevens die door overheidsinstanties zijn doorgegeven, voor rechtshandhavings- dan wel veiligheidsdoeleinden;

37.

benadrukt dat de onafhankelijkheid van alle leden van het team van de gezamenlijke evaluatie bij het uitvoeren van de taken moet worden gewaarborgd en dat alle leden het recht moeten hebben hun eigen afwijkende mening te verwoorden in het eindverslag van de gezamenlijke evaluatie, die openbaar worden gemaakt en gehecht aan het gezamenlijk verslag;

38.

verzoekt de gegevensbeschermingsautoriteiten van de Unie de werking van het EU-VS-privacyschild nauwkeurig te volgen en hun bevoegdheden uit te oefenen, met inbegrip van het opschorten of het volledig verbieden van persoonsgegevensstromen naar een bij het EU-VS-privacyschild aangesloten organisatie als ze menen dat de grondrechten van privacy en bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen in de Unie niet zijn gewaarborgd;

39.

benadrukt dat het Parlement volledige toegang moet krijgen tot elk relevant document dat verband houdt met de gezamenlijke jaarlijkse evaluatie;

40.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, en de regering en het Congres van de Verenigde Staten.

(1)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(2)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(3)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(4)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.

(5)  ECLI:EU:C:2015:650.

(6)  ECLI:EU:C:2016:970.

(7)  PB L 207 van 1.8.2016, blz. 1.

(8)  PB C 257 van 15.7.2016, blz. 8.

(9)  http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2016/wp238_en.pdf

(10)  http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/press-material/press-release/art29_press_material/2016/20160726_wp29_wp_statement_eu_us_privacy_shield_en.pdf

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0233.


Donderdag 27 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/80


P8_TA(2017)0138

Jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2015

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2015 (2016/2098(INI))

(2018/C 298/12)

Het Europees Parlement,

gezien het overzicht van activiteiten 2015 van de Europese Investeringsbank,

gezien het financieel verslag 2015 en het statistisch verslag 2015 van de Europese Investeringsbank,

gezien het duurzaamheidsverslag 2015, het verslag 2015 over de driepijlerbeoordeling voor EIB-verrichtingen binnen de EU en het verslag 2015 over de resultaten buiten de EU van de Europese Investeringsbank,

gezien de jaarverslagen van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB over 2015,

gezien het jaarverslag 2015 van de EIB-groep over fraudebestrijdingsactiviteiten,

gezien het verslag over de uitvoering van het transparantiebeleid van de EIB in 2015 en het verslag inzake corporate governance van 2015,

gezien het activiteitenverslag 2015 van het bureau van het hoofd Naleving van de EIB,

gezien het werkprogramma van de EIB-groep voor 2014-2016, 2015-2017 en 2016-2018 en het werkprogramma van het EIF voor 2014-2016,

gezien de artikelen 3 en 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de EIB en Protocol nr. 28 betreffende economische, sociale en territoriale cohesie,

gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien het reglement van orde van de Europese Investeringsbank,

gezien zijn resoluties van 11 maart 2014 over de Europese Investeringsbank (EIB) — jaarverslag 2012 (1), van 30 april 2015 over de Europese Investeringsbank — jaarverslag 2013 (2), en van 28 april 2016 over de Europese Investeringsbank (EIB) — jaarverslag 2014 (3),

gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 over het externe mandaat van de EIB voor de periode 2007-2013 (4) en gezien Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie (5),

gezien Verordening (EU) nr. 670/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2012 tot wijziging van Besluit nr. 1639/2006/EG tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) en van Verordening (EG) nr. 680/2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (6) (inzake de testfase voor de Europa 2020-projectobligaties),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld „Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),

gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (7),

gezien de mededeling van de Commissie van 22 juli 2015 getiteld „Samen werken aan werkgelegenheid en groei: de rol van nationale stimuleringsbanken (NPB's) bij de facilitering van het Investeringsplan voor Europa” (COM(2015)0361),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2016 getiteld „Europa investeert weer — Balans van het investeringsplan voor Europa en volgende stappen” (COM(2016)0359),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 september 2016 over de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), en de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub (COM(2016)0597, SWD(2016)0297 en SWD(2016)0298),

gezien het verslag van de EIB over de evaluatie van de werking van het EFSI van september 2016,

gezien advies nr. 2/2016 van de Europese Rekenkamer over het voorstel voor verlenging en uitbreiding van het EFSI,

gezien speciaal verslag nr. 19/2016 van de Europese Rekenkamer: „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken”,

gezien de ad-hocaudit door Ernst & Young van de toepassing van Verordening (EU) nr. 2015/1017 („EFSI-verordening”) van 8 november 2016,

gezien de driepartijenovereenkomst van september 2016 tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank,

gezien de brief van de Europese Ombudsman aan de voorzitter van de Europese Investeringsbank d.d. 22 juli 2016,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0161/2017),

A.

overwegende dat de EIB door het Verdrag verplicht is bij te dragen aan de integratie, de economische en sociale cohesie en de regionale ontwikkeling in de EU door middel van specifieke investeringsinstrumenten zoals leningen, aandelen, garanties, risicodelingsfaciliteiten en adviesdiensten;

B.

overwegende dat de EIB, als 's werelds grootste publieke kredietverstrekker, actief is in de internationale kapitaalmarkten en concurrerende voorwaarden aan klanten en gunstige voorwaarden ter ondersteuning van EU-beleid en -projecten biedt;

C.

overwegende dat het Europees Investeringsfonds (EIF) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), in aanvulling op de verrichtingen van de EIB, een belangrijke rol moeten spelen als gespecialiseerde EU-instrumenten voor durfkapitaal en garanties, waarmee vooral kmo's en de Europese integratie en economische, sociale en territoriale cohesie worden ondersteund;

D.

overwegende dat het Europees Parlement drie verslagen heeft opgesteld over de activiteiten van de EIB: een verslag over de financiële activiteiten van de EIB (opgesteld door de Commissie economische en monetaire zaken en de Begrotingscommissie), een verslag over de controle op de financiële activiteiten van de EIB (opgesteld door de Commissie begrotingscontrole), en een verslag over de tenuitvoerlegging van het EFSI (opgesteld door de Commissie economische en monetaire zaken en de Begrotingscommissie);

E.

overwegende dat waarborgen tegen fraude, waaronder belastingfraude en het witwassen van geld, alsook tegen het risico van terrorismefinanciering, zijn vervat in contractuele bepalingen die door de EIB worden opgenomen in door de EIB-groep en zijn tegenpartijen gesloten overeenkomsten; overwegende dat de EIB van haar tegenpartijen moet eisen dat zij alle toepasselijke wetgeving naleven; overwegende dat de EIB op basis van de resultaten van zorgvuldig onderzoek aanvullende, specifiek op transparantie en integriteit gerichte contractbepalingen moet opleggen;

F.

overwegende dat de EIB optreedt als de uitvoerende arm van de Europa 2020-strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven door te zorgen voor het gebruik van publieke investeringen ter vervanging of correctie van leemten in de financiële markt en door nieuwe aanjagers van groei en banen in de EU te stimuleren;

G.

overwegende dat het katalysatoreffect van het aantrekken van middelen door de EIB van cruciaal belang is om toegevoegde waarde voor de EU vast te stellen en ervoor te zorgen dat de EU op mondiaal niveau een leidende speler blijft, met alle kenmerken van een economie van wereldklasse ten aanzien van concurrentievermogen, innovatie, infrastructuur en aantrekkelijkheid;

H.

overwegende dat de investeringen van de EIB een eco-stimuleringspakket vormen waarmee de EU beter wordt toegerust om een kansenregio te blijven en de uitdagingen van geglobaliseerde economische concurrentie het hoofd te bieden;

I.

overwegende dat het Investeringsplan voor Europa onderdeel is van een bredere strategie die erop gericht is om de negatieve trend die wordt waargenomen in de publieke en private investeringen te keren door nieuwe private financiële middelen aan te trekken die in de reële economie kunnen worden geïnjecteerd teneinde strategische en duurzame langetermijninvesteringen in de hele EU te bevorderen;

J.

overwegende dat de EIB momenteel een toenemend aantal financiële instrumenten ontwerpt en bevordert, van PPP's tot securisatie; overwegende dat dergelijke instrumenten een risico op socialisering van verliezen en privatisering van winsten met zich mee kunnen brengen;

K.

overwegende dat de EIB-financiering van activiteiten buiten de EU primair de verwezenlijking van de doelstellingen van het extern beleid van de EU dichterbij brengt, terwijl tegelijkertijd de zichtbaarheid van de EU wordt vergroot, de waarden van de EU worden uitgedragen en aan de instandhouding van de stabiliteit van derde landen wordt bijgedragen;

L.

overwegende dat er voortdurend aandacht moet zijn voor de ontwikkeling van beste praktijken in het kader van het prestatiebeleid en -beheer van de EIB, alsmede voor goed bestuur en transparantie;

M.

overwegende dat de EIB de AAA-rating, als fundamentele eigenschap van haar bedrijfsmodel, moet behouden, alsook een kwalitatief hoogwaardige, solide activaportefeuille met gezonde investeringsprojecten bij de tenuitvoerlegging van het EFSI;

N.

overwegende dat de EIB nog niet alle nodige maatregelen heeft genomen als reactie op de aanbevelingen en oproepen van het Parlement in zijn resoluties over de jaarverslagen van de EIB van voorgaande jaren;

Verbeteren van de duurzaamheid van het investeringsbeleid van de EIB

1.

merkt op dat in 2015 77,5 miljard EUR aan verrichtingen is ondertekend (ten opzichte van 77 miljard EUR in 2014), waarvan 69,7 miljard EUR naar EU-lidstaten is gegaan en 7,8 miljard EUR buiten de EU is besteed;

2.

is ingenomen met de jaarverslagen van de EIB van 2015 en de daarin gepresenteerde resultaten, alsmede met de inspanningen voor een betere presentatie en verslaglegging van de bijdragen (of additionaliteit) en de resultaten van de EIB;

3.

herinnert aan het verzoek van het Parlement om een uitvoerig en geharmoniseerd jaarverslag te presenteren, teneinde een beter kwaliteitsvol overzicht te krijgen van de totale activiteiten en leningprioriteiten van de EIB en deze beter te kunnen evalueren; dringt erop aan dat de EIB informatie verstrekt over de concrete en bereikte economische, sociale en milieueffecten van haar verrichtingen in de lidstaten en daarbuiten, alsook over de meerwaarde ervan, en dat zij deze informatie verder verfijnt;

4.

benadrukt dat alle door de EIB gefinancierde activiteiten moeten passen in en doorlopend consistent moeten zijn met de algemene strategie van de EU en de prioritaire beleidsgebieden van de Europa 2020-strategie, de faciliteit voor groei en werkgelegenheid en het pact voor groei en banen, terwijl ze bij de selectie van projecten tegelijkertijd de criteria voor economische, sociale en financiële efficiëntie en milieueffecten moeten toepassen, teneinde de consequente uitvoering van het EU-beleid te waarborgen;

5.

wijst op de noodzaak om concrete en beknopte resultaten te overleggen over de wijze waarop de externe investeringen van de EIB hebben bijgedragen aan het behalen van de prioriteiten van de EU en de ontwikkeling van capaciteitsopbouw in de regio;

6.

spoort de EIB met klem aan om lacunes in investeringen, markten en sectoren te blijven opvullen en te investeren in projecten en verrichtingen met een werkelijke toegevoegde waarde, teneinde te komen tot een grotere economische, sociale en territoriale cohesie, een beter investeringsklimaat, meer werkgelegenheid en de terugkeer van duurzame groei in de EU;

7.

herinnert eraan dat het ondersteunen van economisch herstel, duurzame groei en sterkere cohesie een overkoepelend doel is en dat de EIB beter moet anticiperen op structurele veranderingen, met name wanneer deze verband houden met de herindustrialisatie van Europa en de digitale kenniseconomie, zodat kan worden gezorgd voor nieuwe economische kansen, innovatie, een snellere totstandkoming van een circulaire economie en een intensievere toepassing van hernieuwbare energiebronnen, in overeenstemming met de doelen van het milieu-, klimaat- en energiebeleid; benadrukt dat bij de uitvoering van het herindustrialisatieproces enerzijds rekening moet worden gehouden met de noodzaak om hoogwaardige banen te creëren en anderzijds met de verschillende situaties die tekenend zijn voor de Europese economie, maar dat daarnaast te allen tijde met inachtneming van het milieu en de gezondheid van werknemers en burgers moet worden gehandeld;

8.

is van mening dat de EIB bij het vaststellen van investeringsacties en financieringsbesluiten stelselmatig oog moet hebben voor de economische, sociale en milieueffecten op de middellange en lange termijn, met name ten aanzien van grensoverschrijdende aspecten; acht het noodzakelijk dat de EIB investeert in zowel grootschalige als kleinschalige duurzame projecten met een systemisch belang op de lange termijn die toegevoegde waarde op regionaal en EU-niveau creëren;

9.

benadrukt dat de deugdelijkheid van gefinancierde projecten per definitie niet alleen moet worden beoordeeld in termen van economische relevantie, maar ook met evenveel aandacht voor hun sociale en milieuduurzaamheid en voor hun politiek, grensoverschrijdend en regionaal belang; herinnert eraan dat prioritering van projecten met duidelijke en duurzame doelen en meetbare effecten op de groei en de werkgelegenheid binnen de kredietactiviteiten van de EIB het leidende kernbeginsel moet blijven;

10.

stelt vast dat de EIB een essentiële actor is die nodig is om de economie van de EU nieuw leven in te blazen, de werkgelegenheid te stimuleren, de groei in de EU-lidstaten aan te zwengelen en de doeltreffendheid en het rendement van de beschikbare financiële middelen te maximaliseren door gebruik te maken van herinzetbare instrumenten, namelijk via het multiplicatoreffect van garantiefondsen en het hefboomeffect;

11.

is van mening dat een veerkrachtige, duurzame en stabiele EU-financieringsstrategie moet worden verzekerd om het economisch herstel te versnellen, de werkgelegenheid te stimuleren en bepaalde economische sectoren en minder ontwikkelde regio's te helpen hun achterstand in te lopen; herinnert eraan dat productieve investeringen, in het bijzonder op de lange termijn, een verschil moeten maken en de primaire sector, onderzoek, infrastructuur en werkgelegenheid moeten versterken; is van mening dat projecten moeten worden gekozen op basis van hun eigen merites, hun potentieel om toegevoegde waarde te creëren voor de EU als geheel, en hun effectieve additionaliteit, mogelijkerwijs met een hoger risicoprofiel;

12.

herhaalt in dit verband dat meer informatie openbaar moet worden gemaakt over de precieze aard van individuele projecten die direct of indirect worden gefinancierd via de kredietactiviteiten van de EIB, en in het bijzonder over de toegevoegde waarde en de verwachte effecten van die projecten voor de economie van elke lidstaat;

13.

wijst nogmaals op de zorgen van het Parlement over de vaststelling van een evenwichtige strategie met een dynamische, eerlijke en transparante geografische spreiding van projecten en investeringen over de lidstaten, rekening houdend met de specifieke nadruk op minder ontwikkelde landen en regio's; merkt op dat 73 % van de totale kredietverlening door de EIB voor 2015 (51 miljard EUR) is geconcentreerd in zes lidstaten, hetgeen aantoont dat niet alle lidstaten of regio's in gelijke mate van investeringsmogelijkheden kunnen profiteren;

14.

ondersteunt initiatieven van de EIB om ter plaatse gezamenlijke technische ondersteuning te bieden aan de beheersautoriteiten en financiële intermediairs, met inbegrip van doelgerichte fi-compass-opleidingen;

15.

verzoekt de EIB haar communicatie met potentiële belanghebbenden en particuliere investeerders over beschikbare financieringsbronnen en -instrumenten, en die met burgers over de bereikte resultaten, te intensiveren;

16.

roept de EIB en de Commissie op hun mogelijkheden voor financiering meer te verspreiden, en meer steun en advies te verstrekken aan plaatselijke en regionale autoriteiten en kmo's, met als doel de toegang tot EIB-financiering te vergemakkelijken en de combinatie van subsidies met leningen en financiële instrumenten te bevorderen; verzoekt de Commissie steun te verlenen bij de ontwikkeling van opleidingsprogramma's voor mogelijke begunstigden, door beheersautoriteiten een belangrijkere rol toe te kennen in het verschaffen van informatie, begeleiding en advies aan de uiteindelijke begunstigden;

17.

acht het van fundamenteel belang dat de EIB haar AAA-rating behoudt om onder de best mogelijke kredietvoorwaarden toegang te houden tot de internationale kapitaalmarkten en de baten vervolgens door te rekenen in haar investeringsstrategie en haar eigen kredietvoorwaarden; verzoekt de EIB om haar risicocultuur verder te ontwikkelen teneinde haar doeltreffendheid te verbeteren en de complementariteit en de synergieën tussen haar verrichtingen en diverse EU-beleidslijnen te vergroten;

18.

maakt zich ernstig zorgen over de meestal hogere kosten en vergoedingen voor door de EIB/EIF beheerde fondsen die financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer ten uitvoer leggen, zoals de Europese Rekenkamer aan het licht heeft gebracht in haar speciaal verslag nr. 19/2016: „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken” en moedigt de Rekenkamer aan voor de lopende periode een soortgelijke audit uit te voeren;

Monitoren van de impact van de EIB op de uitvoering van belangrijk publiek beleid

19.

neemt kennis van het verslag over de resultaten en de impact van de EIB-verrichtingen binnen de EU in 2015 op basis van de driepijlermethodologie voor het beoordelen van verwachte resultaten, het monitoren van huidige resultaten en het meten van de impact van haar vier belangrijkste publieke beleidsdoelstellingen, te weten innovatie en vaardigheden (22,7 % van de EIB-toekenningen in 2015, oftewel 15,8 miljard EUR), financiering voor kmo's en midcaps (28,5 % van de toekenningen, oftewel 19,8 miljard EUR), infrastructuur (24,5 %, oftewel 17,1 miljard EUR) en milieu (24,3 %, oftewel 16,9 miljard EUR); merkt op dat een selectie van output en resultaten voor de nieuw overeengekomen verrichtingen is opgenomen om verwachte resultaten te illustreren, maar dat dit verslag geen informatie bevat over huidige gemonitorde resultaten of over de bereikte effecten;

20.

betreurt dat het jaarverslag 2015 over de verrichtingen van de EIB binnen de EU geen informatie bevat over verwachte en behaalde resultaten van verrichtingen van de Bank met betrekking tot haar twee transversale beleidsdoelstellingen, namelijk klimaatactie en cohesie; is bezorgd over het feit dat de EIB in 2015 het beoogde doel van 30 % investeringen voor cohesie niet heeft behaald (25,2 % behaald binnen de EU) en dat de voorspelde tenuitvoerlegging voor 2016 (27 %) ook lager is dan de doelstelling van 30 %; dringt er bij de EIB op aan de economische, sociale en territoriale cohesie te herstellen als belangrijkste doelstelling van openbaar beleid en een begin te maken met expliciete verslaglegging over de tenuitvoerlegging ervan;

21.

betreurt voorts dat de actualisering van de driepijlermethodologie, die bedoeld is om de methodologie in overeenstemming te brengen met de vereisten van de EFSI-verordening, niet heeft geleid tot harmonisatie van de verslaglegging van de EIB over verrichtingen binnen de EU met de verslaglegging over verrichtingen buiten de EU en tot de inclusie van analytische en uitgebreide informatie over behaalde concrete resultaten binnen de EU; vraagt dat op projectniveau meer informatie wordt bekendgemaakt door openbare toegang te verlenen tot de projectevaluatie- en beoordelingsdocumenten van de driepijlerbeoordeling (3PA) en het raamwerk voor resultaatmeting (REM);

22.

wijst erop dat een ambitieuze investeringsstrategie moet worden gekoppeld aan instrumenten voor duidelijke monitoring en verslaglegging waarmee het prestatiebeheer kan worden gegarandeerd;

23.

verzoekt de EIB om voortdurend nadruk te leggen op het monitoren van haar prestaties door middel van prestatiebeoordelingen en het vaststellen van bewezen effecten; spoort de EIB aan om haar monitoringindicatoren, en specifiek haar additionaliteitsindicatoren, verder te blijven ontwikkelen teneinde de effecten in een zo vroeg mogelijk stadium van de projectgeneratiefase te kunnen beoordelen, en om de raad van bestuur te voorzien van voldoende informatie over de verwachte effecten, in het bijzonder die welke bijdragen aan het EU-beleid;

24.

onderkent de complexiteit van de monitoring van een groeiende portefeuille en gevarieerde projectplanning, en in het verlengde daarvan van het algemene beheer van indicatoren; moedigt de EIB aan meer inspanningen te leveren om te zorgen voor gepaste monitoring;

25.

spoort de EIB aan om zich proactiever op te stellen tegenover lidstaten teneinde capaciteitsopbouw- en adviesdiensten rechtstreeks aan de begunstigden te verstrekken ten behoeve van de voorbereiding van grootschalige investeringsprojecten door middel van een betere samenwerking met de betrokken nationale of decentrale autoriteiten of nationale stimuleringsbanken;

Financieringsregelingen voor kmo's

26.

herinnert eraan dat de EIB een wereldwijde verantwoordelijkheid heeft om de aantrekkelijkheid van de EU op het wereldtoneel te waarborgen door een gunstig investeringsklimaat voor ondernemingen te bevorderen;

27.

erkent de centrale rol die kmo's en midcaps spelen in de EU-economie en in de economieën van de afzonderlijke lidstaten door voor werkgelegenheid en groei te zorgen; ondersteunt de EIB in haar inspanningen om haar steun aan alle soorten kmo's (startkapitaal, start-ups, micro-, kleine en middelgrote bedrijven, clusters van bedrijven) te intensiveren met een focus op nieuwe bedrijfsmodellen met een hoog potentieel voor het scheppen van nieuwe banen voor jongeren; roept de EIB in dit verband op de nodige inspanningen te leveren om te zorgen voor een volledige uitvoering van het kmo-initiatief;

28.

neemt kennis van het feit dat de EIB-steun aan kmo's circa 36,6 % van haar financiering over 2015 vertegenwoordigde, met een hefboomeffect van 39,7 miljard EUR aan kmo-financiering, waardoor 5 miljoen banen werden ondersteund;

29.

is ingenomen met de inspanningen van het EIF om het initiatief voor kmo's momenteel te ontplooien in zes landen (Spanje, Italië, Bulgarije, Finland, Roemenië, Malta), die naar verwachting in aanmerking zullen komen voor nieuwe, tegen gunstige voorwaarden verleende kmo-leningen ter waarde van ongeveer 8,5 miljard EUR; vraagt de lidstaten om het initiatief voor kmo's op grotere schaal ten uitvoer te leggen, rekening houdend met de capaciteit om het risico voor financiële tussenpersonen te verlagen; stelt het voorstel van de Commissie om het initiatief voor kmo's tot 2020 te verlengen dan ook op prijs; onderstreept evenwel dat het initiatief voor kmo's een grotere rol moet spelen, aangezien de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen essentieel is om de groei en werkgelegenheid in de EU te bevorderen, vooral in de tijd na de economische en financiële crisis; roept de EIB op om het gebruik van het instrument voor securisatie in het oog te houden en te verruimen; dringt ook aan op verbetering van het communicatiebeleid van de EIB en van de administratieve voorwaarden van het kmo-initiatief; verzoekt het EIF om een verslag uit te brengen met nadere bijzonderheden over de successen en mislukkingen van het programma;

30.

is ingenomen met de lancering, zoals overeengekomen tussen de EIB en de Commissie, van nieuwe instrumenten zoals het instrument voor particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE), het kmo-initiatief en de financieringsinstrumenten voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), waarvan wordt verwacht dat ze zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; neemt kennis van de activiteiten van het EIF, en met name de Cosme-financieringsinstrumenten (voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's) en Innovfin, dat in 2015 heeft geprofiteerd van het EFSI door het bedrag aan leningen dat het garandeert te verdubbelen;

31.

verzoekt de EIB haar interventierisicoprofiel te verhogen, met name bij het ondersteunen van kleine of middelgrote ondernemingen die risico nemen of zich ontwikkelen in regio's met een economische achterstand of een gebrek aan stabiliteit; is tevens van mening dat het verbeteren van de toegang van kmo's tot financiering een terugkerende langetermijndoelstelling is die moet worden verwezenlijkt en verder uitgebreid;

Innovatie

32.

steunt alle stimulansen die gericht zijn op marktgedreven innovatie, maatschappelijke ontwikkeling en milieubescherming, en waarbij duurzame groei en de zorgvuldige omgang met de hulpbronnen worden gehandhaafd; steunt stimulansen die bijdragen tot de verwezenlijking van de ambitie van de EU om een circulaire en digitale kenniseconomie te worden en het concurrentievermogen van de EU in stand te houden;

33.

merkt op dat de EIB reeds investeert in O&O, en wel in de vorm van EU-beveiligingsbedrijven op het gebied van civiele technologie en technologieën voor tweeërlei gebruik; is van mening dat, wat technologieën voor tweeërlei gebruik betreft, de EIB in de eerste plaats investeringen moet ondersteunen voor de commerciële exploitatie ervan in civiele toepassingen — voorbeelden van EIB-projecten van dit type omvatten al O&O-investeringen in onderdelen van lucht- en ruimtevaartuigen, radarsystemen, cyberveiligheid en cloudbeveiliging, micro-elektronica en vaccins;

34.

merkt op dat het bedrag voor leningen voor innovatieve projecten in 2015 opliep tot een recordniveau van 18,7 miljard EUR en is verheugd dat de EIB meer gewicht toekent aan investeringen in innovatie;

35.

merkt op dat de EIB, door haar steun aan civiele technologieën en technologieën voor tweeërlei gebruik voort te zetten, binnen het vastgestelde wettelijk kader haar steun aan de EU-beveiligingssector kan vergroten, en dat dit ook verrichtingen omvat die profiteren van het EFSI;

Infrastructuur

36.

verzoekt de EIB steun te blijven verlenen aan de infrastructuuragenda op basis van efficiënte projecten van gemeenschappelijk belang in de vervoer- en energiesector met eigen middelen en door de tenuitvoerlegging van schuldfinancieringsinstrumenten in het kader van de „Connected Europe”-faciliteit, rekening houdend met de verenigbaarheid daarvan met de doelen van het milieubeleid, het klimaatbeleid en regionale ontwikkeling; dringt er bij de EIB op aan om binnen macroregionale strategieën nieuwe financieringsinstrumenten te ontwikkelen voor de aanleg van infrastructuur en werken;

37.

verheugt zich over het financieringsniveau van de doelstellingen voor economische en sociale cohesie (17 634 miljard EUR) en rehabilitatie van het platteland en steden (5 467 miljard EUR), en beveelt aan dat dit niveau wordt gehandhaafd; beschouwt financiering als een essentiële aanvulling op het cohesiebeleid en de Europese structuur- en investeringsfondsen; beklemtoont dat het, teneinde synergie en complementariteit tussen beide instrumenten tot stand te brengen, belangrijk is om regelmatig een dialoog te voeren met de beheersautoriteiten;

38.

roept de EIB, de Commissie en nationale, regionale en lokale overheden, alsmede de nationale stimuleringsbanken en -instellingen (NPBI's) op tot meer samenwerking, met als doel om meer synergieën te creëren tussen de ESI-fondsen enerzijds en de financieringsinstrumenten en leningen van de EIB anderzijds, en om de administratieve lasten te verlagen, de vereenvoudigde procedures te verbeteren en de administratieve capaciteit te verhogen, territoriale ontwikkeling en cohesie te stimuleren en het inzicht in ESI-fondsen en EIB-financiering te verbeteren; meent dat er weinig informatie beschikbaar is over de activiteiten met gecombineerde financiering van de EIB in projecten en programma's van het cohesiebeleid; verzoekt de EIB om haar rol als openbare instelling te respecteren en op het gebied van verantwoording, transparantie en zichtbaarheid de lat zo hoog mogelijk te leggen om ambiguïteit te vermijden; verzoekt de EIB om een communicatiebeleid uit te stippelen voor al haar activiteiten, met inbegrip van voorlichting, opdat alle bestuursvormen en alle begunstigden toegang hebben tot hun programma's;

39.

beklemtoont dat het toegenomen gebruik van financiële instrumenten in het cohesiebeleid betekent dat het Europees Parlement nauwer betrokken moet zijn bij het toezicht op de activiteiten van de EIB, onder meer om de gevolgen van de rol van de EIB beter te kunnen beoordelen;

40.

vraagt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de hun toegewezen middelen uit de ESI-fondsen en van de mogelijkheid van additionaliteit, dit ter aanvulling van de leningen en financiële instrumenten van de EIB; wenst bovendien dat subsidies beter worden gecombineerd met EIB-financiering, zodat de hefboomwerking van ESI-fondsen beter wordt benut; vraagt de EIB om dit proces te leiden omdat zij haar investeringen dankzij expertise en verantwoording jegens aandeelhouders rendabel kan maken;

41.

vraagt de EIB haar financiering van de doelstellingen omtrent economische en sociale cohesie en de stedelijke doelstellingen te vergroten, onder voortzetting van de steun aan traditionele en innoverende sectoren in de EU; pleit daarnaast voor de ontwikkeling van bijzondere financiële instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van de actieplannen voor macroregionale strategieën, in samenwerking met de lidstaten;

Milieu- en klimaatinvesteringen

42.

spoort de EIB aan om haar klimaatactie te richten op de duurzaamheid van sectoroverstijgende projecten in het kader van de COP21-doelstellingen en om de uitbreiding van het gebruik van hernieuwbare energie en hulpbronnenefficiëntie te ondersteunen; merkt op dat de financiering voor hernieuwbare energie het niveau van 3,4 miljard EUR heeft bereikt;

43.

roept de EIB op opnieuw te beoordelen in hoeverre haar specifieke aandacht voor gasinfrastructuurprojecten terecht is, zeker nu er nieuwe grootschalige plannen opduiken voor de bouw van nieuwe pijpleidingen en LNG-terminals terwijl de vraag naar gas in Europa afneemt; merkt bezorgd op dat de investeringen van de EIB in gasinfrastructuur zouden kunnen leiden tot investeringen in verouderde middelen;

44.

acht het noodzakelijk om de ontwikkeling van een markt voor duurzame groene projecten voor te zetten door in de eerste plaats de totstandkoming van een kringloopeconomie te bevorderen, met name door middel van een markt voor groene obligaties;

Bijdrage van de EIB aan het beheer van mondiale vraagstukken

45.

wijst op de toename van het externe mandaat van 10 naar 27 miljard EUR, met een optioneel extra bedrag van 3 miljard EUR; wijst andermaal op de noodzaak om de samenhang van dit mandaat met de doelstellingen van het extern beleid van de EU constant te waarborgen, vooral met betrekking tot de eerbiediging van de burgerrechten in de landen die financiering ontvangen; herhaalt het verzoek van het Parlement aan de Rekenkamer om een speciaal verslag op te stellen over de afstemming op het EU-beleid van de externe kredietverleningsinterventies van de EIB en de prestaties daarvan;

46.

is ingenomen met het vermogen van de EIB om zich snel aan te passen aan internationale uitdagingen; verzoekt de EIB om ondersteuning te blijven geven aan het extern beleid van de EU en haar noodresponscapaciteit in verband met de mondiale uitdaging van migratie door het ontwikkelingsaspect in aanmerking te nemen en de economische veerkracht te vergroten;

Monitoren van de toegevoegde waarde en additionaliteit van het EFSI

47.

merkt op dat het EFSI als doel heeft om via de EIB tegen 2018 te zorgen voor in totaal 315 miljard EUR aan extra investeringen en nieuwe projecten in de reële economie; stelt vast dat er 97 infrastructuur- en innovatieprojecten en 192 kmo-financieringsovereenkomsten zijn goedgekeurd, die samen een totale verwachte investering van 115,7 miljard EUR vertegenwoordigen;

48.

erkent dat de tenuitvoerlegging van het EFSI het profiel en het bedrijfsmodel van de EIB snel heeft veranderd als gevolg van de nieuwe processen en de monitoring van toekenningen en contracten;

49.

merkt op dat de EIB-groep, om volledig gebruik te maken van de additionele risicocapaciteit, verschillende nieuwe producten ontwikkelt die het nemen van hogere risico's mogelijk maakt (bijvoorbeeld in de vorm van achtergestelde schulden, aandelen, risicodeling met banken), en zijn kredietrisicobeleid en de criteria voor het aanmerking komen van leningen heeft herzien om een grotere flexibiliteit mogelijk te maken; wijst erop dat de EIB niet alleen haar steun aan het EFSI, maar ook haar steun aan innovatieve bedrijven en infrastructuurprojecten heeft opgevoerd; merkt op dat de EIB een groter aantal van deze risicovollere projecten kan ondersteunen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen van goed beheer;

50.

herinnert eraan dat het doel van het EFSI is om, vergeleken met andere reeds bestaande financieringsinstrumenten van de EIB, onderscheidende, werkelijk innovatieve en risicovollere projectprofielen met nieuwe tegenpartijen in de private sector in kaart te brengen en significante grensoverschrijdende Europese meerwaarde te creëren bij de uitvoering van de geselecteerde projecten, om zo een effectieve bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de bestaande beleidsdoelstellingen;

51.

erkent dat het EFSI een marktgebaseerd instrument is; herinnert er evenwel aan dat alle lidstaten de gepaste capaciteit moeten ontwikkelen om het te gebruiken;

52.

merkt op dat bij de uitvoering van de EFSI-pijplijn van projecten de breedst mogelijke geografische spreiding in acht wordt genomen met het oog op de verwezenlijking van de doelen van cohesie en duurzaamheid; verzoekt de EIB de huidige geografische onevenwichtigheden binnen de Unie en de concentratie op bepaalde sectoren binnen het infrastructuur- en innovatievenster en het kmo-venster van de EFSI-portefeuille te corrigeren, door haar advieswerkzaamheden voor projectontwikkeling in de lidstaten en haar technische bijstand via de Europese investeringsadvieshub (EIAH) te intensiveren, door te overwegen om het aantal voor EFSI-financiering in aanmerking komende sectoren te vergroten of door het type project en de omvang van projecten beter af te stemmen op de marktbehoeften in de lidstaten;

53.

herinnert de EIB eraan dat zij in het selectieproces zorgvuldig moet zoeken naar werkelijke additionaliteit en nieuwe dynamiek op basis van de grootte van het multiplicator-effect, dat kan variëren tussen projecten, met name op gebieden waar de EIB of het EIF niet reeds actief is, in geval van marktfalen of in suboptimale investeringssituaties;

54.

merkt op dat het hefboomeffect per project verschilt en dat dit voornamelijk afhankelijk is van de schaal, de complexiteit en de correlatie tussen belangrijke sectorale uitdagingen en de verwachtingen van de eindbegunstigden in een context van schaarse overheidsmiddelen; is van mening dat het veronderstelde hefboomeffect met een vermenigvuldigingsfactor van 15 alleen aan het eind van een investeringscyclus kan worden gemeten, rekening houdend met de bijzonderheden van sectoren; is tevens van mening dat de doeltreffendheid van interventies niet alleen moet worden beoordeeld op basis van het potentieel van financieringsinstrumenten, maar ook op basis van meetbare resultaten;

55.

roept de EIB op om bijzondere aandacht te schenken aan het beginsel van additionaliteit en om relevante kwalitatieve beheersinformatie over de tenuitvoerlegging van de verklaarde doelstellingen van het EFSI te verstrekken, waarin de effectieve additionaliteit en impact wordt afgezet tegen benchmarks, maar ook met het oog op de verlenging van het EFSI na 2017;

56.

acht het belangrijk voor het aantrekken van kapitaal uit de private sector dat de EIB een deel van de risico's van potentiële projecten overneemt van investeerders; verzoekt de EIB om de aantrekkelijkheid en de zichtbaarheid van het EFSI in de investeringsrichtsnoeren te verbeteren, en om financiering voor projecten te vinden via een doeltreffender, op potentiële private investeerders gericht bewustmakingsbeleid;

57.

merkt op dat het EFSI (middels het kmo-venster), samen met de leencapaciteit van de EIB en het EIF, een belangrijk instrument is voor het verstrekken van aanvullende financiering aan kmo's, dat wil zeggen tot 75 miljard EUR van de totale in drie jaar door het EFSI als katalysator gerealiseerde investeringen;

58.

verzoekt de Commissie om binnen het EFSI een permanent Europees garantieplatform op te richten om de toegang van kmo's tot financiering te vergemakkelijken en de ontwikkeling van garanties en leningproducten op basis van Europese garanties te verbeteren;

59.

roept de EIB op gebruik te maken van de kans die het EFSI biedt voor de financiering van kleinschaligere projecten van decentrale hernieuwbare energie die niet op het net zijn aangesloten, waarbij burgers en gemeenschappen betrokken zijn die niet gemakkelijk via andere bronnen een financiering kunnen krijgen;

60.

neemt voorts kennis van de toename van het volume van de bijzondere activiteiten van de EIB welke voortkomt uit het eerste jaar van de tenuitvoerlegging van het EFSI, waaruit blijkt dat de voorzichtige risicocultuur en het dito kredietverleningsbeleid van de EIB zich hebben ontwikkeld;

61.

dringt er met het oog op een betere verantwoording op aan dat het Investeringscomité de ontwikkeling van resultaatgerichte investeringen regelmatig beoordeelt met behulp van het scorebord van indicatoren, teneinde goed gerichte projecten, dat wil zeggen projecten die bijdragen aan groei en werkgelegenheid, in kaart te brengen en een objectief overzicht te verkrijgen van hun additionaliteit, toegevoegde waarde en overeenstemming met Uniebeleid en andere klassieke EIB-verrichtingen; roept de EIB op informatie vrij te geven over de wijze waarop projecten die de EFSI-waarborg kregen, scoorden op metingen aan de hand van het EFSI-scorebord van indicatoren;

62.

merkt op dat de EIB in de toekomst open blijft staan voor discussie met de diensten van het Parlement over eventuele nadere regelingen voor een meer gestructureerde, minder gefragmenteerde aanpak van de dialoog tussen het Parlement en de EIB; merkt op dat de EIB en het Parlement toewerken naar een snelle sluiting van de formele overeenkomst over het EFSI, met bepalingen voor alle informatieverstrekking uit hoofde van die overeenkomst, met inbegrip van het jaarverslag over het EFSI, aan de Raad en het Parlement;

Verbetering van de transparantie, verantwoording, integriteit en interne controle van het EIB als noodzakelijke voorwaarde voor een betere corporate governance

63.

is van mening dat de versterkte economische rol van de EIB, haar vergrote investeringscapaciteit en het gebruik van de EU-begroting om garant te staan voor de EIB-verrichtingen, vergezeld moeten gaan van een grotere transparantie en een betere verantwoording met het oog op een daadwerkelijk democratische controle van haar activiteiten, projectselectie en financieringsprioriteiten;

64.

verzoekt de EIB haar risicobeoordeling van activiteiten regelmatig te actualiseren en haar risicocultuur aan te passen aan haar nieuwe bedrijfsmodel en aan het grotere volume van haar portefeuille in verband met de tenuitvoerlegging van nieuwe instrumenten, zoals het EFSI, diverse faciliteiten, investeringsplatforms en risicodelingsinstrumenten; verzoekt de EIB in dit verband in haar risicobeoordeling ook niet-financiële dimensies op te nemen, zoals toegevoegde waarde op sociaal en/of milieugebied; verwelkomt in dit verband de tenuitvoerlegging van het prudentiële risicobereidheidskader van de EIB om de monitoring van risico's en het overzicht over de oorsprong, het eigendom en het beheer van risico's te versterken; herinnert aan de noodzaak om één homogeen controlekader te ontwikkelen;

65.

is ingenomen met de hoge kwaliteit van de leningenportefeuille van de EIB, waarin slechts 0,3 % van de totale portefeuille bestaat uit leningen die een waardevermindering hebben ondergaan, wat een bevestiging vormt van het consistent prudente risicobeheerbeleid van de EIB en bijdraagt aan het behoud van haar hoge kredietwaardigheid in de internationale financiële markten;

66.

is ingenomen met het feit dat het transparantiebeleid van de EIB is gebaseerd op een openbaarmakingspresumptie, waardoor iedereen toegang heeft tot EIB-documenten en informatie; herhaalt zijn aanbeveling voor bekendmaking op de website van de EIB van niet-vertrouwelijke documenten zoals corporatieve werkprogramma's van vorige jaren, interinstitutionele overeenkomsten en memoranda en roept de EIB op het daar niet bij te laten, maar voortdurend te blijven zoeken naar manieren om de lat nog hoger te leggen;

67.

is ingenomen het verslag over de tenuitvoerlegging van het transparantiebeleid van de EIB-groep voor 2015, alsook met de komende evaluatie van het klokkenluidersbeleid van de EIB;

68.

herinnert eraan dat een transparante uitvoering van EU-beleid niet alleen leidt tot versterking van de algehele verantwoording door en geloofwaardigheid van de EIB, met een duidelijk overzicht van het type financiële intermediairs en eindbegunstigden, maar ook bijdraagt aan een verbeterde doeltreffendheid en duurzaamheid van de gefinancierde projecten, in combinatie met een nultolerantiebeleid ten aanzien van fraude en corruptie in haar leningenportefeuille; verzoekt de EIB zich te conformeren aan het nieuwe systeem voor vroegtijdige waarschuwing en uitsluiting van de Europese Commissie;

69.

stelt met bezorgdheid vast dat de EIB, hoewel zij drie keer zoveel aanvullende financiering verschaft als de Wereldbank, slechts 3 rechtspersonen heeft uitgesloten, dit in tegenstelling tot de Wereldbank, die er 820 heeft uitgesloten; verzoekt de EIB, teneinde deze situatie te verhelpen, om zich aan te sluiten bij het netwerk van andere overheidsbanken op het gebied van uitsluiting, het netwerk waar de Wereldbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) deel van uitmaken;

70.

herhaalt zijn oproep tot een grotere transparantie van de interventies waarbij de EIB samenwerkt met financiële intermediairs en begunstigden, om te voorkomen dat wordt gewerkt met tegenpartijen met een negatieve staat van dienst, tegenpartijen die op zwarte lijsten staan of tegenpartijen met potentiële banden met niet-transparante en niet-coöperatieve jurisdicties, offshoreactiviteiten of georganiseerde criminaliteit; is van mening dat het gebruik van criteria voor de selectie van financiële intermediairs en het beschikken over actuele informatie over de uiteindelijke eigendom van ondernemingen, waarbij ook trusts, stichtingen en belastingparadijzen in beeld moeten zijn, beste praktijken zijn die permanent moeten worden nagevolgd; verzoekt de EIB om, teneinde integriteits- en reputatierisico's te beperken, haar contractvoorwaarden te versterken door daarin een clausule over of een verwijzing naar goed bestuur op te nemen;

71.

stelt voor dat de EIB het voorbeeld volgt van de Internationale Financieringsmaatschappij van de Wereldbankgroep en informatie bekend begint te maken over door haar via handelsbanken (de belangrijkste intermediairs/financiële instrumenten die de EIB gebruikt om kmo's te financieren) gefinancierde risicovolle subprojecten;

72.

is ingenomen met de regelmatige bijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld en de openbare raadplegingen over de ontwikkeling van EIB-beleid;

73.

roept op tot steeds grotere transparantie ten aanzien van het openbaarmakingsbeleid van de EIB met betrekking tot bestuursorganen, in het bijzonder door het publiceren van de notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur van de EIB en het EIF of het Investeringscomité van het EFSI, en met betrekking tot projecten van algemeen belang die profiteren van een garantie op basis van de EU-begroting en die gevolgen hebben voor gebieden en burgers in de EU; is van mening dat de openbaarmaking van het scorebord van indicatoren een goede praktijk is voor elke verrichting en voor de sociale- en milieueffectbeoordelingen op het niveau van projecten of subprojecten;

74.

herhaalt zijn verzoek om de informatie met betrekking tot het systeem van hoofd- en onderaannemers openbaar en eenvoudig toegankelijk te maken en om in ieder geval de toegang van het Parlement tot de desbetreffende informatie en financiële documentatie te garanderen;

75.

is verheugd over de proactieve aanpak van de Europese Ombudsman ten aanzien van de uitoefening van democratische controle van de EIB; maakt zich ernstig zorgen over de tekortkomingen die aan het licht zijn gebracht in bestaande EIB-mechanismen om mogelijke belangenconflicten binnen haar bestuursorganen te voorkomen; wenst in dit verband dat de EIB, teneinde eventuele draaideurconstructies en belangenconflicten in haar bestuursorganen beter te voorkomen, rekening houdt met de aanbevelingen van de Ombudsman en haar gedragscode zo snel mogelijk herziet;

76.

is van mening dat de vicevoorzitters van de EIB niet langer verantwoordelijk mogen zijn voor projecten in hun thuisland, aangezien duidelijk kans is op belangenconflicten en slechts een gering aantal lidstaten een eigen vicevoorzitter heeft;

77.

is ingenomen met de herziening van de regels van het klachtenmechanismebureau en met de verlenging van het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Ombudsman en de EIB; vraagt de EIB om opheldering over de vertraging bij de lancering van een openbare raadpleging over de herziening van de beleidsmaatregelen en procedures van haar klachtenmechanisme; stelt vast dat een dergelijke herzieningsprocedure de mogelijkheid biedt om de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van het klachtenmechanisme verder te verbeteren, dit met het oog op de invoering van een extra mechanisme voor een systematische rechtstreekse informatiestroom tussen het klachtenmechanismebureau en de directeurs; beklemtoont dat het bestuur van de EIB jaarlijks aan de Ombudsman en het Parlement verslag moet uitbrengen van de wijze waarop de aanbevelingen van zijn controlemechanismen zijn opgenomen in haar beleidsmaatregelen en praktijken; benadrukt voorts dat het hoofd van het klachtenmechanismebureau eens per jaar een activiteitenverslag aan het Europees Parlement moet voorleggen, evenals een beoordeling van de wijze waarop de bank aan de aanbevelingen van het klachtenmechanismebureau voldoet;

78.

wenst dat de EIB, door middel van haar beleid inzake niet-transparante en niet-coöperatieve jurisdicties (NCJ's) en inzake het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering, alles in het werk stelt om belastingontduiking, -ontwijking en -fraude, onregelmatige activiteiten en het witwassen van geld tegen te gaan;

79.

verzoekt de EIB ook regelmatig te blijven samenwerken met andere internationale financiële instellingen, en wel door informatie uit te wisselen over de resultaten van bedrijfsonderzoeken, fiscale onderzoeken of ken-uw-klant-onderzoeken en door jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement en het publiek over de wijze waarop zij haar NCJ-beleid uitvoert;

80.

is van mening dat nauwgezet extern toezicht op de EIB zorgvuldige overweging verdient, zoals het Parlement ook in eerdere resoluties heeft verklaard;

81.

neemt kennis van de sluiting van de geactualiseerde driepartijenovereenkomst tussen de EIB, de Commissie en de Rekenkamer in september 2016, en roept de Rekenkamer op prestatieaudits uit te voeren van EIB-verrichtingen in diverse sectoren wanneer deze verband houden met het gebruik van middelen uit de EU-begroting met betrekking tot hun effectiviteit en doeltreffendheid;

82.

roept de Commissie op om, met ingang van 2018, elk jaar uiterlijk in juni met een verslag te komen over de tenuitvoerlegging van het huidige MFK vanaf het begin ervan en over de stand van zaken, met inbegrip van de behaalde resultaten, van alle financieringsinstrumenten die de EIB-groep beheert en ten uitvoer legt, die werken met middelen van de EU-begroting, om het te gebruiken in de kwijtingsprocedure;

83.

roept het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) op in zijn jaarverslag informatie op te nemen over gevallen die verband houden met de EIB;

Opvolging van de aanbevelingen van het Parlement

84.

verzoekt de EIB verslag uit te brengen over de stand van zaken ten aanzien van en de status van eerdere aanbevelingen die het Parlement in zijn jaarlijkse resoluties heeft gedaan, met name inzake de effecten van haar kredietactiviteiten;

85.

roept de EIB op haar beleid inzake preventie en ontmoediging van verboden gedrag in EIB-activiteiten te herzien, waarbij duidelijk moet worden gesteld dat de EIB geen financiering mag verstrekken aan en/of aanvullende uitbetalingen op verstrekt krediet mag goedkeuren voor projecten die het onderwerp zijn van een lopend nationaal of OLAF-onderzoek naar corruptie en fraude;

o

o o

86.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0201.

(2)  PB C 346 van 21.9.2016, blz. 77.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0200.

(4)  PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1.

(5)  PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1.

(6)  PB L 204 van 31.7.2012, blz. 1.

(7)  PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/92


P8_TA(2017)0195

Het beheer van de visserijvloten in de ultraperifere gebieden

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het beheer van de visserijvloten in de ultraperifere gebieden (2016/2016(INI))

(2018/C 298/13)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de ultraperifere gebieden een bijzondere status verleent en in „specifieke maatregelen” voorziet voor de volledige toepassing van de Verdragen en het gemeenschappelijk beleid,

gezien het arrest van het Hof van Justitie in gevoegde zaken C-132/14 tot en met C-136/14 over de interpretatie van artikel 349 VWEU, waarin wordt benadrukt dat op grond van artikel 349 niet alleen van de Verdragen, maar ook van secundaire wetgeving mag worden afgeweken,

gezien artikel 174 e.v. van het VWEU waarin de doelstelling van economische, sociale en territoriale samenhang wordt vastgelegd en de structurele financieringsinstrumenten voor de verwezenlijking van die doelstelling worden gedefinieerd,

gezien artikel 43 VWEU,

gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid,

gezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, met name de artikelen 8, 11, 13 en 41, en in het bijzonder de artikelen 70 tot en met 73 daarvan,

gezien Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1046/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, wat betreft de criteria voor de berekening van de extra kosten van de marktdeelnemers voor het vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten uit de ultraperifere gebieden,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/531 van de Commissie van 24 november 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad door de omschrijving van de voor steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij in aanmerking komende kosten voor de verbetering van de hygiëne-, gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden van de vissers, de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, de mitigatie van de klimaatverandering en de verhoging van de energie-efficiëntie van vissersvaartuigen,

gezien de mededelingen van de Europese Commissie over de ultraperifere regio's en met name de mededeling van 20 juni 2012 getiteld „De ultraperifere regio's: naar een samenwerkingsverband voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2012)0287),

gezien de resoluties van het Europees Parlement over ultraperifere gebieden en met name zijn resolutie van 26 februari 2014 over de optimalisering van het potentieel van ultraperifere gebieden door middel van het scheppen van synergieën tussen de EU-structuurfondsen en andere EU-programma's (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1385/2013 van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en Verordeningen (EG) nr. 1069/2009, (EU) nr. 1379/2013 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie,

gezien Besluit (EU) 2015/238 van de Raad van 10 februari 2015 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen inzake de toegang voor vissersvaartuigen die de vlag van de Seychellen voeren tot de onder de jurisdictie van de Europese Unie vallende wateren en mariene biologische rijkdommen van Mayotte,

gezien het eerste verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2010 over de impact van de herziening van de POSEI-programma's van 2006 (COM(2010)0501),

gezien zijn standpunt van 2 februari 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (2),

gezien zijn resoluties van 12 april 2016 over innovatie en diversificatie van de ambachtelijke kustvisserij in de regio's die afhankelijk zijn van de visserij (3) en over gemeenschappelijke regels met het oog op de toepassing van de externe dimensie van het GVB, met inbegrip van de visserijovereenkomsten (4),

gezien zijn resolutie van 4 februari 2016 over de specifieke situatie van eilanden (5),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 inzake kleinschalige en ambachtelijke visserij en de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (6),

gezien zijn standpunt van 21 oktober 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 639/2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (7), waarin wordt voorgesteld de geldigheidsduur van de afwijking voor ultraperifere gebieden met drie jaar, tot 2011, te verlengen,

gezien Verordening (EG) nr. 1207/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 639/2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten, waarin besloten is de geldigheidsduur van de afwijking voor ultraperifere gebieden met drie jaar, tot 2011, te verlengen,

gezien Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad van 21 mei 2007 tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans-Guyana en Réunion, en met name artikel 8 daarvan, waarin is bepaald: „uiterlijk op 31 december 2011 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van de compensatie, welk verslag zo nodig vergezeld gaat van voorstellen voor regelgeving.”,

gezien Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten,

gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van 29 september 2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 getiteld „Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen” (JOIN(2016)0049),

gezien Speciaal verslag nr. 11/2015 van de Rekenkamer van 20 oktober 2015 met als titel „Worden de partnerschapsovereenkomsten inzake visserij goed beheerd door de Commissie?”,

gezien de actieplannen van de ultraperifere gebieden voor de programmering van EU-fondsen 2014-2020,

gezien alle gezamenlijke bijdragen en de technische en politieke documenten van de conferentie van voorzitters van de ultraperifere regio's van de Europese Unie en met name de slotverklaring van de eenentwintigste conferentie van voorzitters van de ultraperifere regio's van de Europese Unie van 22 en 23 september 2016,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0138/2017),

A.

overwegende dat gezien de geografische ligging van de ultraperifere gebieden in de Caraïbische Zee, de Indische Oceaan en de Atlantische Oceaan de grondgebieden van de Europese Unie over verschillende zeebekkens en continenten verspreid zijn en dat de ultraperifere gebieden grenzen aan meerdere derde landen;

B.

overwegende dat er in de loop van de voorbije jaren meer druk is uitgeoefend op de visserij in exclusieve economische zones (EEZ's) van bepaalde ultraperifere gebieden (tussen 100 en 200 zeemijl) en overwegende dat die visvangst voornamelijk wordt verricht door vloten die niet aan de desbetreffende ultraperifere gebieden toebehoren;

C.

overwegende dat de EU de verantwoordelijkheid op zich moet nemen voor het maritieme deel van de ultraperifere gebieden, en overwegende dat hun EEZ's een groot deel vormen van de totale omvang van de EEZ van de EU;

D.

overwegende dat de visserijsectoren in de ultraperifere gebieden moeten worden beschouwd in de context van hun bijzondere, structurele, sociale en economische situatie (artikel 349 VWEU), waardoor op een specifieke en aangepaste manier rekening moet worden gehouden met het gemeenschappelijk Europees beleid;

E.

overwegende dat de visserijsector over troeven en een groot ontwikkelingspotentieel beschikt;

F.

overwegende dat de gevallen van verontreiniging van het mariene milieu met chloordecon vooral de Antillen betreffen en aanzienlijke gevolgen hebben voor toegestane visserijzones, evenals voor de aanwezigheid van invasieve soorten;

G.

overwegende dat de afgelegen ligging van de ultraperifere regio's als algemeen beginsel is erkend en in aanmerking is genomen in het EU-recht, waardoor de invoering van een compensatieregeling voor de extra kosten voor visserij- en aquacultuurproducten in die regio's gerechtvaardigd en toegestaan is;

H.

overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), die ontworpen zijn om de problemen en uitdagingen van continentaal Europa aan te pakken, een gedifferentieerde aanpak van de ultraperifere gebieden mogelijk maken, maar slechts in beperkte mate een rekening houden met de specifieke kenmerken van de visserij in de ultraperifere gebieden;

I.

overwegende dat de ultraperifere gebieden zich in het kader van het GVB oneerlijk behandeld en „dubbel bestraft” voelen (gezien het feit dat zij voorheen geen toegang tot steun voor vlootvernieuwing hadden en momenteel met een verbod op vernieuwingssteun geconfronteerd worden);

J.

overwegende dat belangrijke onderdelen van de visserijvloot in de ultraperifere gebieden tot voor kort niet waren gereglementeerd en niet in het vlootregister waren opgenomen en dientengevolge voor modernisering geen toegang hadden tot financiering uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);

K.

overwegende dat de bevordering van visserij een van doelstellingen van het GVB vormt, waarbij sociaaleconomische problemen in aanmerking worden genomen;

L.

overwegende dat de regels voor toegang tot middelen voorrang zouden moeten geven aan de lokale vloten en meer selectief vistuig dat voor de bestanden minder schadelijk is;

M.

overwegende dat op grond van het beginsel van goed bestuur in het GVB getracht wordt samenhang tussen de interne en externe dimensie te bereiken;

N.

overwegende dat in bepaalde EEZ's van sommige ultraperifere gebieden (8) en in zeebekkens rond andere sprake is van een aanzienlijke omvang van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij;

O.

overwegende dat de ultraperifere gebieden te kampen hebben met werkloosheidsniveaus die tot de hoogste in de EU behoren, waarbij de jeugdwerkloosheid in sommige van deze gebieden oploopt tot 60 %;

P.

overwegende dat het EFMZV onder bepaalde voorwaarden onder meer steun verleent aan producentenorganisaties, voor motoren, en aan vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD);

Q.

overwegende dat in het kader van het EFMZV geen steun wordt verleend aan: concrete acties die de vangstcapaciteit van een vaartuig vergroten, uitrusting waarmee het vermogen van het vaartuig om vis op te sporen wordt vergroot, en de bouw van nieuwe vissersvaartuigen of de invoer van vissersvaartuigen;

R.

overwegende dat het echter wel mogelijk is om uit hoofde van het EFMZV financiële middelen voor schepen ter beschikking te stellen ter bevordering van de energie-efficiëntie, veiligheid, hygiëne aan boord en kwaliteit van visserijproducten en ter verbetering van de arbeidsomstandigheden;

S.

overwegende dat uit het EFMZV steun wordt verleend aan projecten die zijn gericht op innovatie van beheer en organisatiesystemen;

Bepalingen met betrekking tot de bijzondere kenmerken en geografische omstandigheden van ultraperifere gebieden

1.

is van mening dat duurzame visserij, waarbij gebruikgemaakt wordt van traditionele soorten vistuig, de basis is voor welvarende kustgemeenschappen en bijdraagt aan de voedselzekerheid in de ultraperifere gebieden; benadrukt in dit verband dat de lokale visserij moet bijdragen aan de voedselzekerheid van de plaatselijke bevolking, omdat de voedselzekerheid in die gebieden momenteel te sterk van invoer afhankelijk is;

2.

wijst erop dat het GVB en het EFMZV, die ontworpen zijn om de problemen en uitdagingen van continentaal Europa aan te pakken, slechts in beperkte mate rekening houden met de specifieke kenmerken van de visserij in de ultraperifere gebieden, dat ze niet één op één kunnen worden toegepast op de uitdagingen en kenmerken die eigen zijn aan de visserij in de ultraperifere gebieden en met enige flexibiliteit en pragmatisme moeten worden toegepast of afwijkingen moeten toestaan; roept er eveneens toe op voor elk regionaal zeebekken een specifieke strategie te ontwikkelen die is afgestemd op de bijzondere omstandigheden in elk van de ultraperifere gebieden;

3.

wijst erop dat de ultraperifere gebieden over een grote verscheidenheid aan kleine gemeenschappen beschikken die sterk afhankelijk zijn van de traditionele, kleinschalige kustvisserij en vaak uitsluitend van de visserij leven;

4.

herinnert eraan dat biologische rijkdommen van de zee rond de ultraperifere gebieden in het bijzonder moeten worden beschermd en dat aan de visserij bijzondere aandacht moet worden besteed; onderstreept derhalve dat uitsluitend in havens in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvaartuigen het recht zouden mogen hebben om te vissen in de wateren van ultraperifere gebieden;

5.

merkt op dat de zeebodems van de ultraperifere gebieden een echt levend laboratorium zijn op het gebied van biodiversiteit; benadrukt het belang van onderzoek en gegevensverzameling om de kennis over de oceaan te vergroten; benadrukt het potentieel van de ultraperifere gebieden om te fungeren als echte wetenschappelijke platforms in hun respectieve omgeving en roept de respectieve lidstaten en de Commissie op de steun voor relevante wetenschappelijke onderzoeksprojecten te vergroten;

6.

onderstreept dat het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden moet worden behouden, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel en rekening houdend met de sociaaleconomische omstandigheden; meent echter dat dit geen desinvestering in de gegevensverzameling en in de verbetering van de wetenschappelijke kennis van de mariene ecosystemen mag rechtvaardigen; vraagt een herziening van de quotatoewijzing voor bepaalde soorten (bijvoorbeeld, verhoging van de quota voor blauwvintonijn op de Azoren), evenals de mogelijkheid om andere soorten te vangen (bijvoorbeeld de zwarte haai) op basis van wetenschappelijk onderzoek en de versterking van de technische en materiële capaciteit voor de beoordeling van de ecosystemen;

7.

wijst erop dat in sommige ultraperifere gebieden de visserijvloten zich onder de door het GVB gestelde capaciteitsgrenzen bevinden, met name omdat ze geen toegang hebben tot financiering;

8.

merkt op dat vissers in ultraperifere gebieden, vanwege de specifieke klimaatproblemen die in deze gebieden bestaan, worden geconfronteerd met een vroegtijdige veroudering van hun vaartuigen, wat de veiligheid en doeltreffendheid ervan in het gedrang brengt en de werkomstandigheden minder aantrekkelijk maakt dan op moderne vaartuigen;

9.

benadrukt het feit dat in zijn verslag voor 2016 het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) (9) het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden niet voor alle in de ultraperifere gebieden actieve vloten heeft kunnen beoordelen als gevolg van onvoldoende biologische gegevens; vraagt om toewijzing van meer middelen uit het EFMZV en andere fondsen ten behoeve van de verwerving van technische middelen voor de beoordeling van de ecosystemen door wetenschappelijke instellingen en universiteiten; acht het in dit verband van cruciaal belang dat er betrouwbare gegevens over de toestand van de bestanden en de praktijken in deze overzeese EEZ's beschikbaar en toegankelijk zijn;

10.

benadrukt dat kustvisserijvloten in de ultraperifere gebieden vaak bestaan uit verouderde vaartuigen, wat tot veiligheidsproblemen aan boord leidt;

11.

betreurt het dat de Commissie er niet in geslaagd is om voor de uiterste datum 30 juni 2012 een verslag over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 639/2004 te publiceren; vraagt de Commissie met klem om meer informatie over de redenen waarom zij besloten heeft dit verslag niet te publiceren;

12.

betreurt de vertraging in de vaststelling van het EFMZV en bijgevolg in de goedkeuring van de operationele programma's van het EFMZV en als gevolg daarvan de vertraagde uitvoering van ondersteunende bepalingen van het EFMZV, hetgeen heeft geresulteerd in ernstige financiële moeilijkheden voor sommige ondernemingen in de ultraperifere gebieden;

13.

is ingenomen met de specifieke bepalingen ten aanzien van de ultraperifere gebieden in het EFMZV, zoals de compensatie voor extra kosten (voor 100 % gefinancierd uit het EFMZV), die hoger is dan in de voorgaande programmeerperiode maar nog niet voldoende voor sommige ultraperifere gebieden, en de verhoging van de steunintensiteit met 35 % voor andere maatregelen in ultraperifere gebieden;

14.

neemt kennis van de moeilijkheden of zelfs de onmogelijkheid voor bepaalde vissers in de ultraperifere gebieden om toegang te verkrijgen tot financiering en/of verzekering voor hun vaartuigen, waardoor deze vissers veiligheidsproblemen en economische moeilijkheden ervaren;

15.

herinnert eraan dat in de ultraperifere gebieden het merendeel van de geregistreerde vaartuigen kleine vissersboten zijn; onderstreept dat de kleine vaartuigen in sommige ultraperifere gebieden gemiddeld meer dan 40 jaar oud zijn, waardoor er reële veiligheidsproblemen ontstaan;

16.

benadrukt het hefboomeffect van kredietverlening door de Europese Investeringsbank en EU-fondsen, in het bijzonder in de ultraperifere gebieden;

Beter gebruikmaken van de mogelijkheden van artikel 349 van het Verdrag en het GVB

17.

is van mening dat een afzonderlijke adviesraad voor de ultraperifere gebieden, zoals voorzien in het GVB, een geschikt platform zou zijn voor een essentiële uitwisseling van kennis en ervaring en betreurt derhalve dat voor de ultraperifere gebieden een dergelijke raad niet is opgericht;

18.

vraagt dat artikel 349 VWEU onverkort wordt toegepast in het beleid, de regelgeving, de fondsen en de programma's van de Unie die betrekking hebben op het visserijbeleid van de Unie, en in het bijzonder in het EFMZV, om een oplossing te bieden voor de specifieke problemen waarmee de ultraperifere gebieden te kampen hebben;

19.

is van oordeel dat CLLD een veelbelovende aanpak is en dat de betreffende lidstaat zo goed mogelijk van de mogelijkheden van CLLD gebruik moet maken om dit soort lokale ontwikkeling in de ultraperifere gebieden te steunen;

20.

benadrukt dat het belangrijk is om plaatselijke actiegroepen visserij (FLAG's) op te richten die worden erkend als een belangrijk instrument dat ondersteuning biedt en mogelijkheden inhoudt om de visserijactiviteiten te diversifiëren;

21.

verzoekt de Commissie in voorstellen voor wetgevingshandelingen een omvattende en aangepaste aanpak te faciliteren betreffende de kosten van investeringen in hygiëne, gezondheid, veiligheid en investeringen in verband met werkomstandigheden;

22.

verzoekt de Commissie in voorstellen voor wetgevingshandelingen inzake criteria voor berekening van extra kosten als gevolg van de specifieke handicaps van ultraperifere gebieden, ook de impact van klimatologische en geografische omstandigheden en roofbouw in aanmerking te nemen;

23.

betreurt het aanzienlijke niveau van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij in de EEZ van sommige ultraperifere gebieden en in de zeebekkens rond andere, die is toe te schrijven aan zowel plaatselijke als buitenlandse vaartuigen; wijst erop dat wat het plaatselijke aandeel betreft dergelijke praktijken ook het gevolg zijn van kwesties in verband met de lokale voedselvoorziening; dringt er bij de nationale autoriteiten op aan de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te intensiveren;

24.

is daarom voorstander van actieve maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van toezicht, en passieve maatregelen zoals onderhandelingen met buurlanden van de ultraperifere gebieden waarmee nog geen partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij (PODV's) zijn gesloten;

25.

verzoekt alle betrokken partijen, met het oog op het creëren van nieuwe afzetmogelijkheden, vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van het EFMZV en de mogelijkheden ervan te benutten om aanzienlijk te investeren in vlootmodernisering — meer veiligheid, meer hygiëne aan boord, hogere energie-efficiëntie en betere kwaliteit van de visserijproducten — alsook in vissershavens, aanlandingsplaatsen en aquacultuur; pleit er tevens voor de regeling ter compensatie van extra kosten te gebruiken om de winstgevendheid van de sector te verhogen;

26.

roept op om echt rekening te houden met de belangen van de ultraperifere gebieden wanneer visserijovereenkomsten met derde landen worden gesloten, met name door daarin de verplichting tot aanlanding in die gebieden of tot indienstneming van mensen uit die gebieden op te nemen;

27.

onderstreept dat er effectbeoordelingen voor de ultraperifere gebieden moeten worden uitgevoerd telkens wanneer visserijovereenkomsten tussen de EU en derde landen voor deze gebieden gevolgen hebben, zoals is vastgelegd in artikel 349 VWEU;

28.

stelt vast dat een herstructurering van de visserijsector in de ultraperifere gebieden nodig kan zijn om een duurzaam beheer van de visbestanden te waarborgen en dat eventueel een vermindering van het aantal vaartuigen overwogen moet worden;

29.

is van mening dat er, in gevallen waarin op grond van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 capaciteitsvermindering noodzakelijk is, voorrang moet worden gegeven aan het behoud van vaartuigen die voldoen aan de criteria die worden uiteengezet in artikel 17 van genoemde verordening;

30.

verzoekt de lidstaten bij de uitvoering van de bepaling van het GVB inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden, met name de traditionele en ambachtelijke visserij uit de ultraperifere gebieden, die aan de plaatselijke economie bijdraagt en een lage impact heeft op het milieu, in aanmerking te nemen;

31.

dringt er bij de lidstaten met ultraperifere gebieden op aan alle passende maatregelen te nemen en specifieke steunregelingen, zoals speciale belastingregelingen, te handhaven;

32.

is van mening dat zowel de gegevensverzameling met betrekking tot visbestanden als de beoordeling van de impact van kleine vaartuigen in de ultraperifere gebieden moet worden verbeterd om de wetenschappelijke basis inzake de vangstmogelijkheden in die gebieden te versterken;

33.

herinnert eraan dat de ultraperifere gebieden afhankelijk zijn van de visbestanden in hun EEZ, die in biologisch opzicht zeer kwetsbaar zijn; is met name wat dat betreft van mening dat op het gebied van gegevensverzameling voorrang moet worden gegeven aan de visserijgegevens in de ultraperifere gebieden;

34.

benadrukt dat, aangezien aquacultuur nieuwe productiemogelijkheden en kwalitatief hoogwaardige producten kan opleveren, in de ultraperifere gebieden het potentieel van aquacultuur beter moet worden benut — met nadrukkelijke steun van de Europese Unie gezien de zeer sterke regionale concurrentie –, en vraagt de Commissie projecten in verband met de ontwikkeling van aquacultuur aan te moedigen en te ondersteunen;

35.

verzoekt de lidstaten en de ultraperifere gebieden optimaal gebruik te maken van de de-minimis- en groepsvrijstellingsregels die zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie;

36.

verzoekt de lidstaten het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen te bevorderen en op de synergieën tussen de verschillende fondsen te wijzen in de ultraperifere gebieden, teneinde economische kansen voor alle actoren in de blauwe economie te creëren; moedigt met name investeringen aan in projecten ten behoeve van de opwaardering van de visserijberoepen, in projecten die de sector aantrekkelijker maken voor jongeren, en in projecten die gericht zijn op de invoering van selectieve visserijmethoden en die bijdragen aan de ontwikkeling van de visserij;

37.

ondersteunt de vaststelling van O&O-programma's voor de visserij als onderdeel van het Horizon 2020-programma, waar de verschillende economische en maatschappelijke actoren bij worden betrokken, teneinde een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe visserijtechnologieën en -methoden waardoor de concurrentiekracht van de sector kan toenemen en de mogelijkheden van de sector op het gebied van economische groei en het scheppen van banen bij de lokale bevolking worden versterkt;

38.

is er voorstander van dat het toekomstige GVB de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden in hun volle omvang beschouwt en deze gebieden de mogelijkheid biedt het grote economische, sociale en ecologische potentieel van een duurzame en doordachte ontwikkeling van de visserijsector in deze gebieden te benutten; wijst in dit verband op de behoefte om de grondslag van de vlootsegmentering te heroverwegen — erop gericht een objectieve evaluatie te waarborgen van het evenwicht tussen vangstmogelijkheden en vangstcapaciteit van de ambachtelijke vloot van de ultraperifere gebieden die van uiterst selectief vistuig gebruikmaakt — door de verbetering te bevorderen van de technische eigenschappen van een vloot met een precair voorstuwingsvermogen en/of stabiliteit, die onder ongunstige weersomstandigheden een risico vormt voor de veiligheid van de bemanning, overeenkomstig de in de scheepsbouw gebruikte objectieve wetenschappelijke criteria, zonder dat dit leidt tot een toename van niet-duurzame visserijactiviteiten;

39.

is van mening dat gezien het buitengewoon potentieel van de ultraperifere gebieden investeringen moeten worden gestimuleerd en de diversifiëring en innovatie van de visserij met het oog op de economische groei moeten worden bevorderd;

40.

verzoekt de Commissie, om de visserijsector in de ultraperifere gebieden te helpen overleven en in overeenstemming met de beginselen van een gedifferentieerde behandeling voor kleine eilanden en gebieden die vermeld worden in duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 14, op basis van artikel 349 VWEU ondersteunende maatregelen te treffen zodat (op EU- of nationaal niveau) financiering kan worden verstrekt voor de ambachtelijke en traditionele vissersschepen van de ultraperifere gebieden die al hun vangsten in havens in de ultraperifere gebieden aanlanden en bijdragen tot de plaatselijke duurzame ontwikkeling, teneinde de menselijke veiligheid te vergroten, de Europese normen inzake hygiëne na te leven, illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te bestrijden en een grotere milieu-efficiëntie te bereiken; wijst erop dat deze vernieuwing van de visserijvloot binnen de grenzen van de toegestane capaciteitsmaxima moet blijven, tot de vervanging van een oud door een nieuw schip beperkt moet worden en duurzame visserij en het bereiken van de doelstelling inzake maximale duurzame opbrengst (MSY) mogelijk moet maken;

41.

stelt een grotere steunintensiteit voor de vervanging van motoren in de ultraperifere gebieden voor, aangezien het wetenschappelijk is aangetoond dat klimaatomstandigheden en klimaatveranderingen een doorslaggevende negatieve impact hebben op de vloten van de ultraperifere gebieden;

42.

verzoekt de Commissie om, naar analogie met het POSEI-programma voor de landbouw, de mogelijkheid te bestuderen om zo spoedig mogelijk een financieringsinstrument te creëren dat specifiek bestemd is voor de ondersteuning van de visserij in de ultraperifere regio's en de mogelijkheid biedt om het potentieel van de visserij in die regio's op passende wijze te benutten; is van oordeel dat de mogelijkheid moet worden overwogen om in dit specifieke instrument de bepalingen van artikel 8 (staatssteun), artikel 13, lid 5 (begrotingsmiddelen in het kader van gedeeld beheer), artikelen 71 (berekening van de compensatie), artikel 72 (compensatieplan) en artikel 73 (staatssteun voor de uitvoering van compensatieplannen) van het huidige EFMZV, op te nemen;

43.

stelt voor om de capaciteit van sommige vlootsegmenten in de ultraperifere gebieden te vergroten wanneer wetenschappelijk wordt aangetoond dat het exploitatieniveau van bepaalde visbestanden kan worden verhoogd zonder dat de doelstellingen van duurzame visserij hierdoor in het gedrang komen;

44.

merkt op dat de renovatie en modernisering van de ambachtelijke, kleinschalige vloten in ultraperifere gebieden, die gebruikmaken van uiterst selectief vistuig, de veiligheid van bemanningsleden bij ongunstige weersomstandigheden kan verbeteren, door objectieve wetenschappelijke criteria voor de scheepsbouw aan te wenden zonder dat hierbij het evenwicht tussen vangstmogelijkheden en visserijcapaciteit wordt verstoord;

45.

raadt aan onder een toekomstig EFMZV betere stimulansen te ontwikkelen om jonge mensen aan te moedigen in de maritieme economie werkzaam te zijn, met name via beroepsopleidingen en door bevordering van maatregelen die inkomsten en baanzekerheid verhogen en de duurzaamheid in het algemeen van de organisatie van de maritieme economie verbeteren;

o

o o

46.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0133.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0015.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0109.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0110.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0049.

(6)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 167.

(7)  PB C 15 E van 21.1.2010, blz. 135.

(8)  Studie van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie van het Europees Parlement over het beheer van de visserijvloot in de ultraperifere gebieden (IP/B/PECH/IC/2016_100); het operationele programma voor Frankrijk in het kader van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.

(9)  Verslagen van het WTECV — Assessment of balance indicators for key fleet segments and review of national reports on Member States efforts to achieve balance between fleet capacity and fishing opportunities (STECF-16-18).


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/100


P8_TA(2017)0196

EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector (2016/2140(INI))

(2018/C 298/14)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 3, 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 153, 191, 207, 208 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de artikelen 12, 21, 28, 29, 31 en 32 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake sociale, economische en culturele rechten,

gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind en algemene opmerking nr. 16 van het VN-comité voor de rechten van het kind,

gezien de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake kinderarbeid, gedwongen arbeid, discriminatie en de vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen,

gezien de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten (1),

gezien resolutie 26/9 van de VN-Mensenrechtenraad (2) tot instelling van een intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens, met als mandaat het uitwerken van een internationaal juridisch bindend instrument, aan de hand waarvan de activiteiten van transnationale ondernemingen en andere ondernemingen overeenkomstig het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden gereguleerd,

gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015, getiteld „Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling” (3),

gezien de door het trustfonds van de VN voor het stoppen van geweld tegen vrouwen gefinancierde programma's gericht op het aanpakken van intimidatie en geweld tegen vrouwen in de kledingsector (4),

gezien het investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling (2015) van UNCTAD (5),

gezien de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen (6),

gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (7),

gezien de mededeling van 14 oktober 2015 van de Commissie met als titel „Handel voor iedereen: naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid”(COM(2015)0497),

gezien de richtsnoeren van de Commissie van 2015 voor de analyse van mensenrechteneffecten in het kader van effectbeoordelingen van handelsgerelateerde beleidsinitiatieven (8),

gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten (9),

gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over de instorting van het Rana Plaza-gebouw en de voortgang bij het Duurzaamheidspact Bangladesh (10),

gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over de particuliere sector en ontwikkeling (11),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over de uitvoering van de aanbevelingen van 2010 van het Parlement over de sociale en milieunormen, de mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen (12),

gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over de uitvoering van de thematische doelstelling „Vergroting van de concurrentiekracht van mkb-bedrijven” (artikel 9, punt 3, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen) (13),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen (14),

gezien zijn resolutie van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015 (15),

gezien de in 2005 gepubliceerde studie van het directoraat-generaal Extern beleid van het Europees Parlement over de mensenrechten- en democratieclausules in door de Unie gesloten internationale overeenkomsten (16),

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling van het directoraat-generaal Extern beleid van het Europees Parlement getiteld „The EU’s Trade Policy: from gender-blind to gender-sensitive?” (17),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 14 december 2016 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel (18),

gezien het Pact ter continuele verbetering van de arbeidsrechten en de veiligheid in fabrieken van confectiekleding en breigoederen in Bangladesh,

gezien het IAO-programma inzake het verbeteren van de werkomstandigheden in de sector confectiekleding in Bangladesh (19),

gezien de overeenkomst van 2013 inzake gebouwen- en brandveiligheid in Bangladesh,

gezien de samenwerkingsovereenkomst die op 25 april 2016 werd ondertekend door de voorzitter van Inditex, Pablo Isla, en de secretaris-generaal van IndustriALL Global Union, Jyrki Raina, inzake het verantwoordelijke beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector,

gezien de conferentie op hoog niveau over het verantwoordelijke beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector, gehouden in Brussel op 25 april 2016,

gezien het SAP+-stelsel van de EU (20),

gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (21),

gezien het Vision Zero-fonds dat in 2015 door de G7 werd opgestart in samenwerking met de IAO om de veiligheid en gezondheid op het werk in productielanden te bevorderen,

gezien het Duitse partnerschap voor duurzaam textiel (22) en het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel (23),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0080/2017),

A.

overwegende dat economische ontwikkeling gepaard moet gaan met sociale rechtvaardigheid en een beleid van goed bestuur; overwegende dat de complexiteit en het versnipperde karakter van mondiale waardeketens vragen om aanvullend beleid om een proces van continue verbetering op gang te brengen om de verduurzaming van mondiale waardeketens en productieketens te realiseren, teneinde waarde te creëren in de toeleveringsketens, en om onderzoek naar de gevolgen die organisatorische structuren in de sector, het coördinatiesysteem en de onderhandelingsmacht van leden van het netwerk hebben voor de ontwikkeling van deze processen; overwegende dat flankerende maatregelen noodzakelijk zijn om te beschermen tegen de potentiële negatieve effecten van die ketens; overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen daadwerkelijk toegang tot rechtsmiddelen hebben;

B.

overwegende dat wereldwijd 60 miljoen mensen werkzaam zijn in de textiel- en kledingindustrie en dat deze met name in ontwikkelingslanden voor veel werkgelegenheid zorgt;

C.

overwegende dat textielfabrikanten in ontwikkelingslanden voortdurend worden geconfronteerd met agressieve inkooppraktijken in de internationale groot- en detailhandel, wat ook te wijten is aan de hevige mondiale concurrentie;

D.

overwegende dat de slachtoffers van de drie dodelijkste incidenten in de kledingsector (Rana Plaza, Tazreen en Ali Enterprises) compensatie voor het inkomensverlies hebben ontvangen of deze zullen ontvangen; overwegende dat het verlenen van compensatie in dit geval in overeenstemming is met IAO-Verdrag 121 en het resultaat is van een ongeëvenaarde samenwerking tussen merken, vakverenigingen, het maatschappelijk middenveld, regeringen en de IAO; overwegende dat daadwerkelijke genoegdoening gezien de wijdverbreide schending van belangrijke mensenrechten nog steeds zelden voorkomt;

E.

overwegende dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarbij Europese bedrijven betrokken zijn met talloze hindernissen te maken krijgen wat de toegang tot rechtsmiddelen betreft, met inbegrip van procedurele belemmeringen bij de ontvankelijkheid en toegang tot bewijsmateriaal, vaak belemmerende proceskosten, gebrek aan duidelijke aansprakelijkheidsnormen voor de betrokkenheid van bedrijven bij mensenrechtenschendingen, en onduidelijkheid over de toepasselijkheid van EU-regels op het gebied van internationaal privaatrecht in transnationale geschillen;

F.

overwegende dat overeenkomstig artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ook het handelsbeleid van de Unie moet voortbouwen op het extern beleid van de EU en de doelstellingen hiervan, in het bijzonder die met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking als omschreven in artikel 208; overwegende dat artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bekrachtigt dat het extern optreden van de EU geleid wordt door de beginselen van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;

G.

overwegende dat de EU, na China, de tweede grootste exporteur van textielproducten en confectie ter wereld is, dankzij ongeveer 174 000 textiel- en kledingondernemingen, waarvan 99 % kleine en middelgrote ondernemingen zijn, die banen bieden voor ongeveer 1,7 miljoen burgers; overwegende dat meer dan een derde (34,3 % met een totale waarde van 42,29 miljard EUR) van de kleding die voor gebruik in Europa is bestemd, wordt gecreëerd door EU-ondernemingen;

H.

overwegende dat de IAO-Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk de lidstaten verplicht de beginselen en rechten in vier categorieën te eerbiedigen en te bevorderen, ongeacht of zij de desbetreffende verdragen hebben ondertekend, dat wil zeggen, de vrijheid van vereniging en de effectieve erkenning van het recht op collectief onderhandelen, de afschaffing van discriminatie in arbeid en beroep, de afschaffing van dwangarbeid, de afschaffing van kinderarbeid;

I.

overwegende dat collectief onderhandelen een van de manieren is om ervoor te zorgen dat een stijging van de productiviteit gepaard gaat met een stijging van de lonen; overwegende dat het gebruik van atypische vormen van arbeid in de wereldwijde toeleveringsketens, met inbegrip van onderaanneming en informele arbeid, collectieve overeenkomsten echter heeft verzwakt; overwegende dat veel werknemers in de kledingsector geen leefbaar loon verdienen;

J.

overwegende dat talrijke lidstaten, zoals Duitsland, Nederland, Denemarken en Frankrijk, nationale programma's hebben opgezet;

K.

overwegende dat het project voor het realiseren van langetermijnwaarde van ondernemingen en investeerders, dat wordt uitgevoerd in het kader van de VN-beginselen van verantwoord investeren, en het mondiaal pact van de VN aantonen dat de economie verenigbaar is met de beginselen van sociale rechtvaardigheid, milieuduurzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten, en dat de economie en deze beginselen elkaar versterken;

L.

overwegende dat de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten betrekking hebben op alle landen en op alle ondernemingen, of deze nu transnationaal zijn of niet, onafhankelijk van hun omvang, locatie, eigendom en structuur;

M.

overwegende dat de EU als investeerder, koper, detailhandelaar en consument een sleutelrol speelt in de kledingindustrie en -handel en daarom bij uitstek geschikt is om verschillende wereldwijde initiatieven te bundelen teneinde de onmenselijke situatie waarin tientallen miljoenen werknemers in de sector verkeren aanzienlijk te verbeteren en een gelijk speelveld voor alle betrokkenen te creëren;

N.

overwegende dat een verantwoord beheer van mondiale waardeketens vanuit het oogpunt van ontwikkeling van bijzonder groot belang is, aangezien zeer ernstige schendingen van de mensenrechten en de arbeidsrechten en milieuvervuiling veel voorkomen in de producerende landen, die voor de grootste uitdagingen staan als het gaat om duurzame ontwikkeling en groei, die gevolgen hebben voor de meest kwetsbare delen van de bevolking;

O.

overwegende dat de sterke uitvoerprestaties in de kledingsector, met name van China, Vietnam, Bangladesh en Cambodja, zullen aanhouden;

P.

overwegende dat de meeste mensenrechtenschendingen in de kledingsector betrekking hebben op diverse aspecten van de arbeidsrechten, met name de ontzegging aan werknemers van het recht vakverenigingen op te richten, zich bij vakverenigingen naar eigen keuze aan te sluiten en te goeder trouw collectieve onderhandelingen te voeren, waardoor moeilijk kan worden gegarandeerd dat werknemers hun fundamentele rechten kunnen genieten op de werkplek; overwegende dat deze stand van zaken tot gevolg heeft dat op grote schaal schendingen van de arbeidsrechten plaatsvinden, onder meer in de vorm van hongerlonen, loondiefstal, gedwongen tewerkstelling en kinderarbeid, willekeurige ontslagen, onveilige werkplekken en ongezonde arbeidsomstandigheden, geweld tegen vrouwen, fysieke en seksuele intimidatie en onzeker werk en arbeidsverhoudingen; overwegende dat daadwerkelijke compenserende maatregelen ondanks de wijdverbreide schending van mensenrechten over het algemeen nog steeds zelden voorkomen; overwegende dat deze tekorten op het gebied van fatsoenlijk werk met name acuut zijn in exportproductiezones (EPZ's) die banden hebben met wereldwijde toeleveringsketens, die vaak worden gekenmerkt door vrijstelling van arbeidswetten en belasting en door de beperking van de activiteiten van vakverenigingen en collectieve onderhandelingen;

Q.

overwegende dat vrijwillige initiatieven van de particuliere sector van de afgelopen 20 jaar, zoals gedragscodes, labels, zelfevaluatie en sociale audits, weliswaar relevante kaders bieden voor samenwerking op gebieden zoals gezondheid en veiligheid op het werk, maar niet voldoende zijn gebleken om de werknemersrechten daadwerkelijk te verbeteren, in het bijzonder op het vlak van eerbiediging van mensenrechten en gendergelijkheid, het verhogen van het aantal arbeidersrechten, het bewustzijn onder consumenten en de milieuveiligheid en veiligheid en duurzaamheid binnen de toeleveringsketen in de kledingsector;

R.

overwegende dat initiatieven met meerdere belanghebbenden, zoals het Duitse partnerschap voor duurzaam textiel of het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel belanghebbenden zoals de sector, de vakverenigingen, de regering en ngo's rond dezelfde tafel brengen; overwegende dat de normen die door de initiatieven zijn uitgewerkt ook milieukwesties betreffen; overwegende dat deze initiatieven zich nog niet in de uitvoeringsfase bevinden, waardoor nog geen concrete resultaten beschikbaar zijn; overwegende dat dergelijke nationale initiatieven noodzakelijk zijn als gevolg van een gebrek aan wetgevingsinitiatieven van de EU; overwegende dat de meerderheid van de lidstaten geen dergelijke initiatieven heeft opgericht;

S.

overwegende dat de inspanningen van ondernemingen voor het naleven van de arbeidswetten kunnen dienen ter ondersteuning, maar niet ter vervanging van de doeltreffendheid en efficiëntie van het overheidsbestuur, namelijk de plicht van de staat om de naleving te bevorderen en de nationale arbeidswetten en -regelgeving te handhaven, met inbegrip van arbeidsbeheer en -inspectie, geschillenbeslechting en de vervolging van overtreders, en de internationale arbeidsnormen te ratificeren en uit te voeren;

T.

overwegende dat snelle mode nog steeds de trend is binnen de kledingsector en leidt tot een enorm gevaar voor en druk op werknemers in de kledingsector in de producerende landen;

U.

overwegende dat het Duitse ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking de doelstelling heeft vastgesteld om ervoor te zorgen dat voor 2020 50 % van de Duitse invoer van textiel voldoet aan ecologische en sociale criteria;

V.

overwegende dat de verschillende instrumenten en initiatieven op beleidsgebieden als handel en investeringen, ondersteuning van de particuliere sector en ontwikkelingssamenwerking met het oog op een betere governance van wereldwijde waardeketens een bijdrage moeten leveren tot duurzaamheid en een verantwoord beheer van die waardeketens in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, waarin de cruciale impact wordt erkend van handelsbeleid bij het verwezenlijken van de doelen ervan door een aantal beleidsterreinen, zoals oorsprongsregels, grondstoffenmarkten, arbeidsrechten en gendergelijkheid, op te nemen;

W.

overwegende dat de specifieke kenmerken van de waardeketens in de kledingsector, zoals de geografische spreiding van de verschillende stadia van het productieproces, verschillende soorten werknemers in de kledingsector, aankoopbeleid, lage prijzen, grote hoeveelheden, korte levertijden, onderaanneming en de korte duur van de relaties tussen opdrachtgevers en leveranciers de overzichtelijkheid, traceerbaarheid en transparantie van de toeleveringsketen van een onderneming in de weg staan en het risico van mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen, ontoereikend dierenwelzijn en aantasting van het milieu reeds bij de productie van de grondstoffen vergroten; overwegende dat transparantie en traceerbaarheid voorwaarden zijn voor de aansprakelijkheid van ondernemingen en verantwoord consumptiegedrag; overwegende dat de consument het recht heeft om te weten waar en onder welke sociale en milieuomstandigheden kledingstukken zijn geproduceerd; overwegende dat het waarborgen van het recht van consumenten op betrouwbare, transparante en relevante informatie over de duurzaamheid van de productie zal helpen zorgen voor blijvende verandering ten aanzien van de traceerbaarheid en transparantie van de toeleveringsketen in de kledingsector;

X.

overwegende dat vrouwenrechten een wezenlijk onderdeel van de mensenrechten vormen; overwegende dat gendergelijkheid in handelsovereenkomsten onder het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling valt; overwegende dat de specifieke gevolgen van handels- en investeringsovereenkomsten vanwege structurele ongelijkheden tussen de seksen anders zijn voor vrouwen dan voor mannen; overwegende dat ter bevordering van gendergelijkheid en vrouwenrechten de genderdimensie in alle handelsovereenkomsten moet worden behandeld;

Y.

overwegende dat het werk van vrouwen in de kledingsector in ontwikkelingslanden een belangrijke bijdrage levert aan het gezinsinkomen en het terugdringen van de armoede;

Z.

overwegende dat de rechten van kinderen een integraal deel uitmaken van de mensenrechten en dat het uitbannen van kinderarbeid een plicht moet blijven; overwegende dat het werk van kinderen specifieke regels vereist met betrekking tot leeftijd, werktijden en soorten werk;

AA.

overwegende dat in december 2016 veel vakbondsactivisten werden opgepakt in Bangladesh na een protest voor een leefbaar loon en betere werkomstandigheden; overwegende dat enkele honderden werknemers in de kledingsector zijn ontslagen naar aanleiding van de protesten; overwegende dat het recht van vereniging nog steeds niet wordt geëerbiedigd in de producerende landen;

AB.

overwegende dat naar schatting 70 à 80 % (24) van de werknemers in de confectie-industrie in productielanden laaggeschoolde vrouwen, en dan veelal minderjarigen zijn; overwegende dat deze vrouwen en kinderen vanwege de lage lonen, in combinatie met een gebrekkige en vaak volledig afwezige sociale bescherming, bijzonder kwetsbaar zijn voor uitbuiting; overwegende dat het genderperspectief en specifieke maatregelen voor de versterking van de positie van vrouwen in de bestaande duurzaamheidsinitiatieven grotendeels ontbreken;

AC.

overwegende dat de particuliere sector een essentiële rol speelt bij het bevorderen van duurzame en inclusieve economische groei in ontwikkelingslanden; overwegende dat de economie in sommige ontwikkelingslanden afhankelijk is van de kledingsector; overwegende dat de uitbreiding van deze sector ervoor heeft gezorgd dat veel werknemers van de informele economie naar de formele sector konden overgaan;

AD.

overwegende dat de kledingsector thans van alle sectoren de meeste duurzaamheidsinitiatieven kent; overwegende dat enkele bestaande initiatieven hebben geholpen de situatie in de kledingsector te verbeteren en de inspanningen derhalve ook op Europees niveau moeten worden voortgezet;

AE.

overwegende dat handelsovereenkomsten een belangrijk instrument zijn voor het bevorderen van fatsoenlijk werk binnen de wereldwijde toeleveringsketens, in combinatie met de sociale dialoog en toezicht op het niveau van ondernemingen;

AF.

overwegende dat de Commissie in oktober 2015 haar nieuwe handelsstrategie „Handel voor iedereen” heeft gelanceerd, waarin zij haar streven uiteenzet om handelsovereenkomsten en preferentieprogramma's te gebruiken als hefboom voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling, mensenrechten en eerlijke en ethische handel in de wereld en het verbeteren van de verantwoordelijkheid van de toeleveringsketens als middel om duurzame ontwikkeling, de mensenrechten, de corruptiebestrijding en goed bestuur in derde landen te bevorderen;

1.

is ingenomen met het feit dat sinds de instorting van de Rana Plaza-fabriek, de bekendmaking van het Franse wetsontwerp inzake de zorgvuldigheidsplicht van ondernemingen, de Britse antislavernijwet, het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel, het Duitse partnerschap voor duurzaam textiel en het door voorzitter Juncker tijdens de G7-top gehouden pleidooi voor het nemen van „snelle maatregelen” ter versterking van de verantwoording in wereldwijde toeleveringsketens, in die ketens in toenemende mate aandacht wordt besteed aan de bevordering van duurzaamheid, transparantie en traceerbaarheid voor de waarde- en productieketens en goede arbeidsomstandigheden; is verheugd dat de Commissie zich inzet voor een verantwoord beheer van de waardeketens, ook in de kledingsector, zoals uiteengezet in haar mededeling „Handel voor iedereen”; is ingenomen met het „groenekaartinitiatief”, in het kader waarvan acht lidstaten ertoe oproepen een zorgplicht voor in de EU gevestigde ondernemingen in te voeren ten aanzien van personen en gemeenschappen die als gevolg van ondernemingsactiviteiten de dupe worden van mensenrechtenschendingen of aantasting van het lokale milieu; is ingenomen met de holistische aanpak van de Higg-index voor het meten van de ecologische, sociale en arbeidsgerelateerde impact; benadrukt dat de Higg-index verder moet worden verbeterd, ook op het vlak van transparantie;

2.

is verheugd tussen vakbonden en merken gesloten individuele mondiale raamovereenkomsten inzake het verbeteren van het beheer van de toeleveringsketen in de kledingsector; benadrukt dat de toekomst van de kledingsector afhankelijk zal zijn van het verbeteren van de duurzame productiviteit en traceerbaarheid, teneinde de doeltreffende identificatie te waarborgen van de processen die in de gehele waardeketen plaatsvinden, wat het mogelijk zal maken om verbeteringen te identificeren en te introduceren;

3.

is ingenomen met de benadering van de wettelijk bindende overeenkomst inzake gebouwen- en brandveiligheid in Bangladesh en het Duurzaamheidspact voor Bangladesh, dat door de Commissie en de IAO na de ramp van Rana Plaza in 2013 werd opgestart, aangezien deze bepalingen over vakbonden en de sanering van geïnspecteerde fabrieken omvat, en vraagt dat de termijn wordt verlengd; onderstreept het belang van een voortdurend toezicht op de doelstellingen van het pact om de rechten van werknemers te verbeteren, evenals de behoefte aan een verantwoordelijker beheer van de toeleveringsketens op internationaal niveau; vraagt de Commissie om een grondige evaluatie van de al dan niet geboekte vooruitgang, met, indien nodig, eventuele aanpassingen van het handelsregime, met name in het licht van de verslagen van de toezichtsmechanismen van de IAO; verzoekt de Commissie vergelijkbare programma's en maatregelen na te streven met andere handelspartners van de EU die kleding produceren, zoals Sri Lanka, India of Pakistan;

4.

steunt het onderzoek van de Commissie naar een mogelijk EU-breed initiatief inzake de kledingsector; merkt voorts op dat de huidige toename van het aantal bestaande initiatieven kan leiden tot een onvoorspelbaar klimaat voor bedrijven; is van mening dat in het nieuwe voorstel kwesties met betrekking tot de mensenrechten moeten worden aangepakt, de traceerbaarheid en transparantie van waardeketens moeten worden bevorderd, bewuste consumptie moet worden bevorderd en de nadruk moet liggen op arbeidsrechten en in het bijzonder gendergelijkheid; is van mening dat EU-consumenten het recht hebben te worden geïnformeerd over de duurzaamheid en de overeenstemming van producten van de kledingsector met de eerbiediging van de mensenrechten en respect voor het milieu; is in dit verband van mening dat wetgevingsinspanningen en initiatieven van de EU inzake kleding zichtbaar moeten zijn in het eindproduct;

5.

stelt bezorgd vast dat de bestaande vrijwillige initiatieven voor de duurzaamheid van de wereldwijde toeleveringsketen van de kledingsector zijn tekortgeschoten wat de doeltreffende aanpak van kwesties in verband met de mensenrechten en de arbeidsrechten in de sector betreft; verzoekt de Commissie daarom verder te gaan dan de presentatie van een werkdocument van de diensten van de Commissie en bindende wetgeving voor te stellen inzake zorgvuldigheidsverplichtingen voor toeleveringsketens in de kledingsector; benadrukt dat dit wetgevingsvoorstel moet aansluiten bij de nieuwe zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor toeleveringsketens in de kleding- en schoenensector in overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen die in de Europese Unie invoeren, de resolutie van de IAO over fatsoenlijk werk in toeleveringsketens, internationaal overeengekomen mensenrechtennormen en sociale en milieunormen;

6.

benadrukt dat de nieuwe zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor toeleveringsketens in de kleding- en schoenensector in overeenstemming met de OESO-richtsnoeren, het leidende beginsel moeten vormen in het wetgevingsvoorstel van de Commissie; benadrukt dat dit wetgevingsvoorstel kernnormen moet omvatten, zoals veiligheid en gezondheid op het werk, gezondheidsnormen, een leefbaar loon, vrijheid van vereniging en vrijheid om collectieve onderhandelingen te voeren, voorkoming van seksuele intimidatie en geweld op de werkplek en het uitbannen van gedwongen en kinderarbeid; verzoekt de Commissie daarnaast aandacht te besteden aan essentiële criteria voor duurzame productie, transparantie en traceerbaarheid, met inbegrip van het verzamelen en de transparantie van gegevens en instrumenten voor de verstrekking van consumenteninformatie, controles op de inachtneming van de zorgvuldigheidsplicht en audits, toegang tot rechtsmiddelen, gendergelijkheid, kinderrechten, verslaglegging over passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, aansprakelijkheid van ondernemingen bij door mensen veroorzaakte rampen en bewustmaking in de Europese Unie; moedigt de Commissie aan andere nationale wetgevingsvoorstellen en initiatieven te erkennen die hetzelfde doel hebben als de wetgeving, zodra deze voorstellen en initiatieven zijn gecontroleerd en voldoen aan de vereisten van de Europese wetgeving;

7.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om maatschappelijk verantwoord ondernemen via bindende wetgeving inzake zorgvuldigheidsverplichtingen voor de kledingindustrie naar andere sectoren uit te breiden, teneinde te verzekeren dat de EU en de Europese handelaren en exploitanten hun verplichting tot eerbiediging van de mensenrechten en de hoogste sociale en milieunormen nakomen; benadrukt dat de kledingindustrie in de EU ook aan de normen van de IAO moet voldoen, zoals een leefbaar loon of behoorlijke arbeidsomstandigheden; dringt er bij de Commissie op aan aandacht te besteden aan de lonen en werkomstandigheden in de kledingsector in de lidstaten van de EU; dringt er bij de lidstaten op aan de IAO-normen ten uitvoer te leggen in de kledingsector;

8.

verzoekt de Commissie om door middel van specifieke bepalingen in het wetgevingsvoorstel over de kledingsector het gebruik van ecologisch en duurzaam beheerde grondstoffen zoals katoen actief te bevorderen en aan te sporen tot hergebruik en recycling van kleding en textiel in de Europese Unie; verzoekt de EU, de lidstaten en ondernemingen om de financiering voor onderzoek en ontwikkeling te verhogen, ook met betrekking tot de recycling van kleding, teneinde voor een duurzame alternatieve inkoop van grondstoffen voor de kledingsector van de EU te zorgen; is verheugd over initiatieven die gericht zijn op het ten uitvoer leggen van de hoogste en strengste beschikbare normen voor dierenwelzijn (zoals de norm voor verantwoordelijk dons en de norm voor verantwoordelijke wol) en dringt er bij de Commissie op aan deze te volgen als richtsnoeren voor het invoeren van specifieke bepalingen in haar wetgevingsvoorstel; verzoekt de Commissie instellingen te voorzien van aanvullende middelen voor de follow-up van het vlaggenschipinitiatief;

9.

onderstreept de noodzaak om gedragscodes, keurmerken en fairtraderegelingen te versterken en ervoor te zorgen dat deze aansluiten bij internationale normen, zoals de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, het mondiaal pact van de VN, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationals en sociaal beleid (MNO-verklaring), de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de OESO-richtsnoeren inzake zorgvuldigheidsverplichtingen voor de kleding- en schoenensector en de door UNICEF, het mondiaal pact van de VN en Save the Children ontwikkelde beginselen inzake het bedrijfsleven en kinderrechten; onderstreept evenzeer de noodzaak om de grensoverschrijdende dialoog uit te breiden door middel van het sluiten van internationale kaderovereenkomsten om de rechten van werknemers in de toeleveringsketens van MNO's te bevorderen;

10.

onderstreept het belang van de uitvoering, handhaving of omzetting van bestaande wetgeving op regionaal, nationaal en internationaal niveau;

11.

dringt er bij de Commissie op aan haar belofte waar te maken om verbeteringen in de confectie-industrie te bevorderen, onder meer door bijzondere aandacht aan genderkwesties en kinderen te besteden; verzoekt de Commissie om gendergelijkheid, emancipatie van vrouwen en de rechten van kinderen centraal te stellen in haar wetgevingsvoorstel; is van mening dat het initiatief non-discriminatie moet bevorderen en het probleem van intimidatie op de werkplek moet aanpakken, zoals reeds in Europese en internationale toezeggingen is voorzien;

12.

herhaalt zijn steun voor gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen; benadrukt dat het noodzakelijk is om toegang tot leidinggevende functies voor vrouwen te bevorderen door vrouwelijke werknemers te informeren over hun rechten, de arbeidswetgeving en veiligheids- en gezondheidskwesties en mannelijke managers voor te lichten over gendergelijkheid en discriminatie;

13.

verzoekt de Commissie met een uitvoerige strategie te komen voor een beleid inzake ontwikkeling, „hulp voor handel” en overheidsopdrachten dat een rechtvaardigere en duurzamere toeleveringsketen en lokale micro-ondernemingen in de kledingsector stimuleert door goede praktijken te bevorderen en prikkels te geven voor actoren in de particuliere sector, van verbouwers van vezelgewassen tot consumenten, die in de duurzaamheid en rechtvaardigheid van hun toeleveringsketen investeren;

14.

is van mening dat het informeren van consumenten een cruciale rol speelt bij het waarborgen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, zoals is gebleken bij de instorting van de Rana Plaza-fabriek; dringt erop aan dat consumenten betrouwbare en duidelijke informatie wordt verstrekt over duurzaamheid in de kledingsector, over de oorsprong van producten en over de mate waarin de rechten van werknemers worden nageleefd; beveelt aan informatie die naar aanleiding van een EU-maatregel is verzameld beschikbaar te maken voor het publiek en verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen een openbare online-databank op te zetten met alle relevante informatie over alle actoren in de toeleveringsketen;

15.

pleit voor meer inspanningen om bij de Europese consument meer besef te wekken wat de productie van textielproducten betreft; stelt hiertoe voor EU-brede etiketteringsnormen voor „faire kleding” te ontwikkelen die zowel door multinationals als door kleine en middelgrote bedrijven kunnen worden gebruikt, om aan te geven dat er bij de productie sprake is geweest van faire arbeidsomstandigheden en om klanten te helpen om op basis van betere informatie betere aankoopbeslissingen te nemen;

16.

benadrukt de behoefte aan het vergaren en publiceren van uitgebreide gegevens over de duurzaamheidsprestaties van ondernemingen; wijst in dit verband op de noodzaak van de uitwerking van gemeenschappelijke definities en normen voor het geharmoniseerd vergaren en vergelijken van statistische gegevens over met name de algemene invoer, evenals over individuele productielocaties; verzoekt de Commissie een initiatief te ontplooien om de publicatie van productielocaties verplicht te maken;

17.

verzoekt de Commissie een breed scala aan toezichtssystemen in de EU-kledingsector te ontwikkelen met gebruik van kernprestatie-indicatoren, die het vergaren van gegevens omvatten met behulp van enquêtes, audits en technieken voor gegevensanalyse die de prestaties op doeltreffende wijze kunnen meten en de gevolgen hiervan voor de ontwikkeling, arbeidsrechten en mensenrechten kunnen aanpakken in de gehele toeleveringsketen in de kledingsector;

18.

is van mening dat het van essentieel belang is om betere toegang te krijgen tot informatie over de gedragingen van bedrijven; acht het van fundamenteel belang dat er een doeltreffend en verplicht rapportagesysteem en een mechanisme van passende zorgvuldigheid worden ingesteld voor kledingproducten die de EU-markt binnenkomen; meent dat alle actoren in elke schakel van de toeleveringsketen, met inbegrip van alle toeleveranciers in de formele en de informele economie en in alle exportproductiezones, verantwoordelijkheid moeten dragen, en prijst de inspanningen die in dit opzicht worden geleverd; is van oordeel dat de EU de aangewezen speler is om een gemeenschappelijk kader te ontwikkelen door middel van wetgeving tot vaststelling van transnationale zorgvuldigheidsverplichtingen, toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers, en voorschriften inzake transparantie van de toeleveringsketen en traceerbaarheid, terwijl ook aandacht wordt besteed aan de bescherming van klokkenluiders; beveelt aan betrouwbare, duidelijke en nuttige informatie inzake duurzaamheid ter beschikking te stellen van de consument;

19.

merkt op dat coördinatie, het delen van informatie en het uitwisselen van goede praktijken kan bijdragen tot een verhoogde efficiëntie van particuliere en openbare initiatieven binnen de waardeketen en het behalen van positieve resultaten op het gebied van duurzame ontwikkeling;

20.

pleit voor nationale en Europese initiatieven om consumenten aan te moedigen lokaal vervaardigde producten te kopen;

21.

stelt vast dat de prijs nog steeds een bepalende factor is bij het inkoopbeleid van merken en detailhandelaren, vaak ten koste van het welzijn en het loon van werknemers; roept de EU op samen te werken met alle relevante belanghebbenden om een succesvol sociaal partnerschap te bevorderen en belanghebbenden te steunen bij het ontwikkelen en toepassen van loonvormingsmechanismen in overeenstemming met de desbetreffende ILO-verdragen, met name in landen waar de wetgeving ontoereikend is; benadrukt dat werkenden zeker moeten kunnen zijn van de regelmatige betaling van een passend loon dat henzelf en hun gezin in staat stelt te voorzien in hun basisbehoeften zonder dat zij geregeld overuren moeten maken; onderstreept dat er collectieve overeenkomsten moeten worden gesloten om negatieve loonkostenconcurrentie te voorkomen, en dat consumenten bewust moeten worden gemaakt van de mogelijke gevolgen van het verlangen naar steeds lagere prijzen;

22.

benadrukt dat de regeringen van producerende landen in staat moeten zijn om de internationale normen en regels ten uitvoer te leggen, met inbegrip van het opstellen, uitvoeren en handhaven van passende wetgeving, met name op het gebied van het tot stand brengen van de rechtsstaat en het bestrijden van corruptie; verzoekt de Commissie de producerende landen in dit opzicht te steunen in het kader van het ontwikkelingsbeleid van de EU;

23.

erkent dat hoewel elke staat verantwoordelijk blijft voor het handhaven van de arbeidswetten, de capaciteiten en middelen van ontwikkelingslanden te beperkt kunnen zijn voor een doeltreffende controle en handhaving van de naleving van de wet- en regelgeving; verzoekt de EU, in het kader van de opdracht van haar programma's voor ontwikkelingssamenwerking, de capaciteitsopbouw te versterken en regeringen van ontwikkelingslanden te voorzien van technische ondersteuning op het gebied van systemen voor arbeidsbeheer en -inspectie, onder meer in fabrieken waaraan werk is uitbesteed, en toegang tot passende en doeltreffende rechtsmiddelen en klachtenmechanismen, met inbegrip van in EPZ's waar lange werktijden, gedwongen overwerken en loondiscriminatie aan de orde van de dag zijn, teneinde de governancekloof te dichten;

24.

benadrukt het belang van arbeidsinspecties en sociale audits in de toeleveringsketen van de kleding- en schoenensector; is van mening dat deze te vaak slechts de situatie op het moment van de inspectie tonen; beveelt aan dat verdere maatregelen worden genomen om de inspecties en audits te verbeteren, met inbegrip van opleidingen voor inspecteurs en de onderlinge aanpassing van inspectienormen en -methoden door middel van samenwerking met de kledingsector en de producerende landen;

25.

benadrukt de betekenis van onafhankelijke arbeidsinspecties bij vroegtijdige waarschuwing en preventie en bij de handhaving van nationale wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, maar merkt op dat factoren als „controlemoeheid” hun doeltreffendheid kunnen aantasten en dat controles alleen de stand van zaken weergeven zoals die op het moment van de controle was; is van mening dat de ratificatie en tenuitvoerlegging van ILO-verdrag 81 van belang is voor het opsporen van misstanden; beveelt aan verder onderzoek uit te voeren naar manieren om controles en inspecties te verbeteren, bijvoorbeeld door convergerende controlenormen en -methoden toe te passen en door telkens verschillende inspecteurs te sturen, hetgeen tot strengere normen kan leiden, met name in landen met een corruptieprobleem; wijst op het belang van adequate rekrutering van arbeidsinspecteurs alsmede voortdurende scholing voor nieuwe en al aanwezige inspecteurs wat betreft internationale verdragen en normen, de lokale arbeidswetgeving en passende inspectietechnieken; verzoekt de EU financiële en technische bijstand te blijven verlenen voor de ontwikkeling van arbeidsinspecties in ontwikkelingslanden in overeenstemming met de relevante ILO-verdragen, met name in de context van haar ontwikkelingsfondsen;

26.

merkt op dat de kledingindustrie banen biedt voor mensen met zeer uiteenlopende vaardigheidsprofielen, van laaggeschoold werk tot hooggespecialiseerde functies;

27.

is van mening dat de bescherming van de gezondheid en veiligheid voor alle werknemers gewaarborgd moet worden via internationale normen, de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving en collectieve onderhandelingen op alle niveaus (op bedrijfs- en op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau), en via op bedrijfsniveau geldende beleidsmaatregelen zoals actieplannen voor gezondheid en veiligheid op de werkplek die in overleg met de werknemers en hun vertegenwoordigers schriftelijk worden opgesteld, uitgevoerd en bewaakt;

28.

benadrukt dat het handels- en investeringsbeleid van de EU nauw verbonden is met het beleid inzake sociale bescherming, gendergelijkheid, gerechtigheid op belastinggebied, ontwikkeling, mensenrechten, milieu en de bevordering van kmo's; dringt er nogmaals bij de Commissie en de lidstaten op aan om op alle niveaus voor beleidscoherentie voor ontwikkeling te zorgen op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, met name wat betreft het handels- en investerings- en buitenlands beleid van de Unie, wat onder meer betekent dat de doeltreffendheid van de sociale voorwaarden in bilaterale en regionale overeenkomsten moet worden verbeterd door middel van meer betrokkenheid en raadpleging van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld bij de onderhandelingen en de uitvoering van de arbeidsbepalingen en een systematisch gebruik van uitgebreide „duurzaamheidseffectbeoordelingen van handel” voor- en achteraf;

29.

verzoekt de Europese Commissie zich in te zetten voor de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van kinderen, en de bevordering van bindende sociale, mensenrechten- en milieuclausules in onderhandelingen over internationale en bilaterale overeenkomsten; betreurt het dat de huidige mensenrechtenclausules in vrijhandelsverdragen en andere economische samenwerkingsovereenkomsten niet altijd volledig worden nageleefd door de ondertekenende landen; herhaalt in dit verband dat alle instrumenten om rechtszekerheid te garanderen moeten worden versterkt;

30.

moedigt de EU en de lidstaten aan om via het initiatief voor de kledingsector en andere instrumenten van het handelsbeleid de doeltreffende implementatie van de IAO-normen inzake lonen en arbeidsuren te bevorderen, ook in samenwerking met partnerlanden in de kledingsector; roept de EU daarnaast op om advies en steun te verlenen om de eerbiediging van deze normen te verbeteren en tegelijk te helpen om duurzame ondernemingen op te bouwen en de vooruitzichten voor duurzame werkgelegenheid te verbeteren;

31.

spoort de EU en haar lidstaten aan om de invoering en doeltreffende handhaving van internationale arbeidsnormen en mensenrechten door partnerlanden in lijn met de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en met name kinderarbeidrechten en normen zoals IAO-verdragen nrs. 138 en 182, via politieke dialoog en capaciteitsopbouw te bevorderen; benadrukt in dit verband dat het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen naar eigen keuze aan te sluiten en te goeder trouw collectieve onderhandelingen te voeren een essentieel criterium is voor de verantwoordelijkheid die bedrijven nemen; betreurt het dat de vrijheid van vereniging vaak wordt geschonden, op veel productielocaties, en moedigt staten aan hun arbeidswetten te versterken; verzoekt de EU in dit verband ervoor te zorgen dat regeringen van ontwikkelingslanden zich verplichten tot het uitbreiden van de rol van vakverenigingen en het actief bevorderen van de sociale dialoog en de fundamentele beginselen en rechten op het werk, met inbegrip van de vrijheid van vereniging en het recht op collectief onderhandelen voor alle werknemers, ongeacht hun arbeidsstatus;

32.

benadrukt dat de belangrijke rol van de kledingsector als drijvende kracht achter de arbeidsintensieve ontwikkeling in opkomende landen, en met name de opkomende Aziatische markten, moet worden benadrukt;

33.

verzoekt instellingen voor ontwikkelingsfinanciering de voorwaarden op het gebied van arbeid in hun prestatienormen te versterken als contractuele voorwaarde voor financiering;

34.

merkt op dat de „hotspotslanden” die vallen onder het vlaggenschipinitiatief een preferentiële toegang tot de EU-markt hebben; spoort de Commissie aan de ratificatie van de fundamentele ILO-normen, veiligheids- en gezondheidsinspecties en de vrijheid van vereniging te blijven aankaarten in de onderhandelingen die zij over de voortzetting van de preferentiële handel voert met landen die een schakel vormen in de wereldwijde toeleveringsketen van de kledingsector, en in het kader van het algemeen stelsel van tariefpreferenties meer aandacht te besteden aan verdragen betreffende mensenrechten, arbeid en milieu;

35.

dringt nogmaals sterk aan op de stelselmatige opname van bindende mensenrechtenclausules in alle internationale overeenkomsten, met inbegrip van handels- en investeringsovereenkomsten, die reeds zijn gesloten of zullen worden gesloten tussen de EU en derde landen; benadrukt bovendien de noodzaak van mechanismen voor voorafgaande controle, die worden ingezet voordat een kaderovereenkomst wordt gesloten en die als fundamenteel onderdeel van de overeenkomst een voorwaarde vormen voor de sluiting ervan; wijst bovendien op de noodzaak van mechanismen voor controle achteraf waarmee concreet gevolg kan worden gegeven aan schendingen van deze clausules, zoals passende sancties als uiteengezet in de mensenrechtenclausules van de overeenkomst, waaronder opschorting van de overeenkomst;

36.

is van mening dat hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in EU-handelsovereenkomsten verplicht en afdwingbaar moeten zijn zodat de levensomstandigheden van de bevolking daadwerkelijke zouden verbeteren, en benadrukt dat in bilaterale en multinationale handelsovereenkomsten een clausule moet worden opgenomen die aanmoedigt tot ratificatie en tenuitvoerlegging van de ILO-verdragen en de Agenda voor waardig werk; wijst er andermaal op dat de invoering van stelsels zoals de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (SAP+), middels de verplichting de 27 verdragen te ratificeren en ten uitvoer te leggen, kan leiden tot de verbetering van de situatie van de rechten van de arbeiders, de schraging van de gelijkheid van mannen en vrouwen en de afschaffing van kinderarbeid en dwangarbeid; dringt in dit verband aan op de noodzaak de tenuitvoerlegging van SAP+ en de naleving van de verdragen door de betrokken landen nauwlettend te volgen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat de voorwaarden met betrekking tot de mensenrechten in verband met unilaterale handelspreferenties, zoals SAP en SAP+, op doeltreffende wijze worden uitgevoerd en gecontroleerd; verzoekt de Commissie bij de komende hervorming van de SAP-/SAP+-regels tariefpreferenties in te voeren voor textielproducten waarvan is bewezen dat zij op duurzame wijze zijn geproduceerd; dringt er bij de Commissie op aan vastgestelde duurzaamheidscriteria en minimale vereisten voor detectie- en certificeringssystemen op basis van internationale verdragen te erkennen, zoals de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie of de bescherming van de biodiversiteit; verzoekt de Commissie de productie van fairtradeproducten door middel van dit instrument van tariefpreferenties te bevorderen en bij haar toezichts- en evaluatie-activiteiten meer gewicht te geven aan de IAO-verslagen en de bevindingen van haar toezichtsorganen en de contacten te verbeteren met de lokale agentschappen van de IAO en de Verenigde Naties in de begunstigde landen, teneinde volledig rekening te houden met hun standpunten en ervaringen;

37.

dringt opnieuw aan op de uitvoering van duurzaamheidseffectbeoordelingen voor alle nieuw onderhandelde overeenkomsten en op de inzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens;

38.

herinnert eraan dat belastingheffing een belangrijk instrument is voor het bevorderen van fatsoenlijk werk; is van mening dat fiscale stimuleringsmaatregelen, zoals belastingvrijstellingen in EPZ's, moeten worden heroverwogen, evenals vrijstellingen van de nationale arbeidswet- en regelgeving, om te waarborgen dat alle ondernemingen, met inbegrip van multinationals, belasting betalen aan de regeringen van de landen waarin de economische activiteit plaatsvindt en waarde wordt gecreëerd;

39.

is zeer verheugd over de start van de voorbereidende werkzaamheden voor een bindend VN-verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten, dat naar verwachting ook in de kledingsector tot een versterking van maatschappelijk verantwoord ondernemen zal leiden; betreurt obstructieve houdingen met betrekking tot dit proces en verzoekt de EU en haar lidstaten op constructieve wijze aan deze onderhandelingen deel te nemen;

40.

wijst nogmaals op de negatieve gevolgen van sociale dumping, met inbegrip van mensenrechtenschendingen en niet-naleving van arbeidsnormen, voor de Europese kledingsector; vertrouwt erop dat de EU gezien haar kritische massa wereldwijd een voortrekkersrol kan spelen en een drijvende kracht voor verandering kan zijn; spoort de Commissie derhalve aan om tijdens de volgende ministeriële bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie samen te werken met de internationale partners om een wereldwijd initiatief te lanceren; verzoekt de Commissie verplichte maatregelen vast te stellen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen die in de Europese Unie invoeren zich houden aan het gelijke speelveld, zoals vastgesteld in het gevraagde wetgevingsvoorstel; erkent in dit verband de speciale behoeften van Europese kmo's en het feit dat de aard en omvang van de zorgvuldigheid, zoals de specifieke stappen die een onderneming moet nemen, worden beïnvloed door de grootte van de onderneming, haar operationele activiteiten en de ernst van de mogelijke negatieve impact hiervan; verzoekt derhalve om passende aandacht voor kmo's, die de Europese productiesector voor kleding domineren; is van oordeel dat de Europese kmo's en micro-ondernemingen die betrokken zijn bij de invoering van het initiatief, ook Europese financiële steun via het Cosme-programma moeten krijgen;

41.

verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote Europese ondernemingen toegang krijgen tot financiële en beleidsinstrumenten, met bijzondere aandacht voor hun capaciteit om te zorgen voor traceerbaarheid en transparantie, zodat nieuwe vereisten geen onevenredige last opleveren, en hen in contact te helpen komen met verantwoordelijke producenten;

42.

benadrukt dat er in de kledingindustrie in sommige EU-lidstaten herhaaldelijk gevallen zijn geconstateerd van onzekere arbeidsomstandigheden wat betreft gezondheid en veiligheid, lonen, sociale zekerheid en arbeidstijden; pleit voor het ontwikkelen van doeltreffende en doelgerichte initiatieven in de EU om de situatie in de kledingsector te verbeteren en de werkgelegenheid in de lidstaten te stimuleren;

43.

herinnert eraan dat de opname van sociale bepalingen in overheidsopdrachten van grote invloed kan zijn op de rechten van werknemers en werkomstandigheden in de wereldwijde toeleveringsketens; betreurt het echter dat de verantwoordelijkheden van de eerste aannemer volgens onderzoek van de IAO (25) in de meeste sociale bepalingen worden beperkt, terwijl bepalingen inzake onderaanneming en uitbesteding op ad-hocbasis worden opgenomen in overheidsopdrachten; verzoekt de EU de ontwikkelingslanden te helpen van het beleid inzake overheidsopdrachten een instrument te maken voor het bevorderen van fundamentele beginselen en rechten op de werkplek;

44.

is ervan overtuigd dat overheidsopdrachten een nuttig instrument zijn om een verantwoorde kledingindustrie te bevorderen; dringt er bij de Commissie en de Europese instellingen op aan een voorbeeldfunctie te vervullen op het gebied van overheidsopdrachten voor textiel dat in de instellingen wordt gebruikt; verzoekt de Europese instellingen, met inbegrip van het Parlement, in dit verband ervoor te zorgen dat al hun overheidsopdrachten, met inbegrip van de merchandising van de instellingen en, in het geval van het Parlement, van politieke fracties, recycling en een eerlijke en duurzame toeleveringsketen in de kledingsector bevorderen; verzoekt de Commissie bovendien richtsnoeren op te stellen voor lokale autoriteiten over sociale criteria bij de aankoop van textiel, naar aanleiding van de richtlijn van 2014 inzake overheidsopdrachten, en hen dienovereenkomstig aan te sporen; moedigt de Commissie aan om de wetgeving te gebruiken om te zorgen voor een verdere uitvoering en bevordering van de SDG's en om een plan voor te stellen om ervoor te zorgen dat de meerderheid van de overheidsopdrachten voor kleding in de EU voor 2030 uit duurzame bronnen afkomstig is;

45.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden.

(1)  http://www.ohchr.org/Documents/Publications/GuidingPrinciplesBusinessHR_EN.pdf

(2)  A/HRC/RES/26/9 (http://www.ihrb.org/pdf/G1408252.pdf).

(3)  A/RES/70/1 (http://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/70/1)

(4)  „http://www.unwomen.org/en/trust-funds/un-trust-fund-to-end-violence-against-women”

(5)  http://unctad.org/en/PublicationsLibrary/diaepcb2015d5_en.pdf

(6)  http://www.oecd.org/daf/inv/mne/48004323.pdf

(7)  PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.

(8)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2015/july/tradoc_153591.pdf

(9)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.

(10)  PB C 346 van 21.9.2016, blz. 39.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0137.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0298.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0335.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0405.

(15)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0502.

(16)  http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/nt/584/584520/584520en.pdf

(17)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/IDAN/2015/549058/EXPO_IDA(2015)549058_EN.pdf

(18)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0490.

(19)  http://www.ilo.org/dhaka/Whatwedo/Projects/safer-garment-industry-in-bangladesh/lang--en/index.htm

(20)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2015/august/tradoc_153732.pdf

(21)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.

(22)  https://www.textilbuendnis.com/en/

(23)  https://www.ser.nl/en/publications/publications/2016/agreement-sustainable-garment-textile.aspx

(24)  https://europa.eu/eyd2015/en/fashion-revolution/posts/exploitation-or-emancipation-women-workers-garment-industry

(25)  Verslag IV van de IAO, 105e sessie, 2016 (blz. 45).


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/112


P8_TA(2017)0197

Stand van zaken in verband met de concentratie van landbouwgrond in de EU: manieren om landbouwers betere toegang tot land te geven

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de stand van zaken in verband met de concentratie van landbouwgrond in de EU: manieren om landbouwers betere toegang tot land te geven (2016/2141(INI))

(2018/C 298/15)

Het Europees Parlement,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2015 getiteld „De opkoop van landbouwgrond — Een waarschuwing voor Europa en een bedreiging voor agrarische familiebedrijven”,

gezien de vrijwillige richtsnoeren voor een verantwoord beheer van bodem- en landgebruik, visgronden en bossen van de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid (CFS) van 12 mei 2012,

gezien verzoekschrift nr. 187/2015 aan het Europees Parlement over de bescherming en het beheer van Europese landbouwgrond als gedeelde welvaart: een oproep van middenveldorganisaties tot een duurzaam en rechtvaardig EU-beleid inzake landgebruik,

gezien de studie over de omvang van de massale opkoop van landbouwgrond in de EU (The Extent of Farmland Grabbing in the EU) van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement (1),

gezien door de Commissie geplande dan wel reeds aangespannen inbreukprocedures tegen de lidstaten Bulgarije, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en Hongarije,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0119/2017),

A.

overwegende dat in 2013 in de EU-27 slechts 3,1 % van de bedrijven 52,2 % van de Europese landbouwgrond in handen had, overwegende dat daarentegen 76,2 % van de bedrijven slechts over 11,2 % van de landbouwgrond beschikte; overwegende dat deze trend indruist tegen het Europees model van een duurzame en multifunctionele landbouw, die grotendeels gekenmerkt wordt door familiebedrijven;

B.

overwegende dat dit de ongelijkheid van het landgebruik in de EU — met een Gini-coëfficiënt van 0,82 — op één lijn stelt met die van landen als Brazilië, Colombia en de Filipijnen (2);

C.

overwegende dat deze ongelijke verdeling van de landbouwgrond overeenkomt met een ongelijke verdeling van de GLB-subsidies, aangezien de rechtstreekse betalingen — die een groot deel van de GLB-uitgaven uitmaken — voornamelijk per hectare worden betaald;

D.

overwegende dat de feitelijke verdeling van grond en subsidie een nog veel hogere mate van ongelijkheid te zien zou kunnen geven, daar de beschikbare statistieken geen uitspraken toelaten over eigendom en controle van bedrijven;

E.

overwegende dat toegang tot land en tot eigendom wezenlijke rechten zijn die verankerd zijn in het nationaal recht van elke lidstaat;

F.

overwegende dat toegang tot land van essentieel belang is voor een aantal mensenrechten, en van invloed is op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

G.

overwegende dat land enerzijds eigendom is maar anderzijds een publiek goed waarvoor maatschappelijke verplichtingen gelden;

H.

overwegende dat land niet tot de exclusieve of gedeelde bevoegdheden van de EU behoort, maar dat verschillende EU-beleidsterreinen betrekking hebben op politieke, sociale, culturele en milieuaspecten van landbeheer, waardoor de behoefte ontstaat aan een meer holistische benadering van landbeheer op EU-niveau;

I.

overwegende dat het Duitse constitutionele hof in zijn besluit van 12 januari 1967 (1 BvR 169/63, BVerfG 21, 73-87) heeft verklaard dat de handel in stukken grond op het platteland niet even vrij hoeft te zijn als de handel met ieder ander kapitaal, omdat land niet vermeerderbaar is en onmisbaar is, en dat een rechtvaardige maatschappelijke en rechtsorde in het geval van land genoodzaakt is de belangen van de gemeenschap veel zwaarder te laten wegen dan in het geval van andere activa (3);

J.

overwegende dat land een steeds schaarsere hulpbron is die niet vermeerderbaar is en dat grond de basis vormt voor het recht van de mens op gezonde en voldoende voeding alsmede voor een groot aantal functies van het ecosysteem die essentieel zijn voor het overleven van de mens, en daarom niet als gewone handelswaar mag worden beschouwd; overwegende dat land bovendien in tweeërlei opzicht bedreigd wordt, namelijk enerzijds door het verlies van landbouwgrond als gevolg van bodemverdichting, verstedelijking, toerisme, infrastructuurprojecten, veranderingen in gebruik en bebossing alsmede toenemende verwoestijning als gevolg van klimaatverandering, en anderzijds door de concentratie van land in de handen van grootschalige landbouwbedrijven en investeerders van buiten de landbouwsector; overwegende dat het de taak van de overheid is het verlies van landbouwgrond als gevolg van dergelijke activiteiten te controleren en te beperken;

K.

overwegende dat land niet alleen tot conflicten inzake gebruik leidt, maar ook de rivaliteit tussen de landbouw- en niet-landbouwinvesteerders aanwakkert evenals tussen de verschillende generaties landbouwers, aangezien jongeren die zich als landbouwer willen vestigen in verband met de hoge kosten moeilijker toegang tot land krijgen, in het bijzonder wanneer zij niet uit een landbouwersfamilie komen;

L.

overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het feit dat het beleid inzake de grondmarkt en de markt voor landbouwgrond per lidstaat verschilt, en overwegende dat dit van grote invloed kan zijn op het concurrentievermogen op de interne markt;

M.

overwegende dat land een moeilijk te financieren productiefactor is; dat land gepaard gaat met nationale regelingen inzake erfrecht, die tot herfinanciering verplichten bij elke generatiewisseling; dat de prijs van grond invloed heeft op de concentratie van grond; en dat landbouwers zonder nakomelingen aan het einde van hun werkzame leven hun bedrijf vaak aan de hoogste bieder zullen verkopen om hun bescheiden pensioen aan te vullen;

N.

overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar speciale verslag nr. 25/2016 de kritiek uit dat de systemen voor het in kaart brengen van landbouwgrond, die worden gebruikt om te berekenen of arealen in aanmerking komen voor steun, moeten worden verbeterd;

O.

overwegende dat via bestaande statistische instrumenten op EU-niveau, zoals het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB), de landbouwstructuurenquête van Eurostat en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS), gegevens worden verzameld over verschillende aspecten van landeigendom; overwegende dat uitvoerige, actuele, transparante en betrouwbare gegevens over landgebruiksrechten, eigendoms- en pachtstructuren, over prijzen en areaal op de grondmarkten, maar ook over relevante sociale indicatoren en milieu-indicatoren op Europees niveau tot nu toe ontbreken en in sommige lidstaten slechts onvolledig worden verzameld en gepubliceerd;

P.

overwegende dat ook met betrekking tot een zinvolle verdeling van land een voldoende mate van markttransparantie essentieel is en dat daarin ook rekening moet worden gehouden met de activiteiten van instellingen die actief zijn op de markten voor eigendom en pacht van grond;

Q.

overwegende dat de verkoop van grond aan niet-landbouwgebonden investeerders en holdings in de hele Unie een dringend probleem is en dat vooral de nieuwe lidstaten na het aflopen van de moratoria op de verkoop van grond aan buitenlanders onder bijzonder grote druk stonden om hun wetgeving aan te passen, aangezien de relatief lage grondprijzen de verkoop van landbouwgrond aan grote investeerders hebben bespoedigd;

R.

overwegende dat een brede spreiding van landbouwgrond een essentieel beginsel van de sociale markteconomie is en een belangrijke voorwaarde voor de maatschappelijke samenhang, het scheppen van arbeidsplaatsen op het platteland, een hoge toegevoegde waarde in de landbouw en maatschappelijke rust;

S.

overwegende dat voor kleinschalige landbouw gebruikte grond een belangrijke rol speelt bij het waterbeheer en het klimaat, de koolstofhuishouding en de productie van voedzame voedingsmiddelen, evenals bij biodiversiteit, vruchtbaarheid van de bodem en landschapsbehoud; overwegende dat rond 20 % van de Europese landbouwgrond nu al te lijdt onder de klimaatverandering, bodemerosie door water en wind alsmede ondeskundige exploitatie; en overwegende dat door de opwarming van de aarde bepaalde regio's van de EU, vooral in zuid-Europa, te maken zullen krijgen met droogte en andere extreme weersverschijnselen, wat tot bodemdegradatie zal leiden en de toegang tot land van goede kwaliteit en/of land dat geschikt is voor landbouw zal beperken;

T.

overwegende dat er een grote onevenwichtigheid is bij de spreiding van kwalitatief hoogwaardige landbouwgrond en dat deze doorslaggevend is voor de kwaliteit van levensmiddelen, de voedselveiligheid en het welzijn van de mens;

U.

overwegende dat de vraag naar levensmiddelen en voeders, niet-fossiele energie, duurzame grondstoffen voor de brandstof-, chemische en textielindustrie en voor de bio-economie gestaag toeneemt en daarmee ook de grondprijs;

V.

overwegende dat kleine en middelgrote landbouwbedrijven, gespreide eigendom of naar behoren gereguleerde pacht en toegang tot openbare grond de beste voorwaarden vormen voor een verantwoordelijke omgang met land en een duurzaam grondbeheer, en daarnaast de identificatie en verbondenheid bevordert; overwegende dat dergelijke vormen van bezit ertoe bijdragen dat mensen in landelijke gebieden blijven wonen, hetgeen een positieve impact heeft op de sociaaleconomische infrastructuur van plattelandsgebieden, de voedselzekerheid, de zelfvoorziening en het behoud van de landelijke levensstijl; overwegende dat een ongelijke verdeling van land en ongelijke toegang tot land en natuurlijke hulpbronnen het risico van segmentering van de samenleving, sociale ongelijkheid, verlies van kwaliteit van werk en leven en verarming doet toenemen; overwegende dat de hoge machtsconcentratie in sectoren van de EU-voedselmarkt wellicht negatieve gevolgen voor de consumentenrechten heeft en het inkomen van landbouwers doet dalen; overwegende dat landbouwers die geen eigenaar van hun grond zijn, pachtovereenkomsten zouden moeten hebben die voldoende solide en langlopend zijn om te waarborgen dat hun investeringen rendement opleveren;

W.

overwegende dat het doel van het Europese landbouwbeleid de instandhouding is van het Europees landbouwmodel, op basis van een multifunctionele landbouw die in de eerste plaats gekenmerkt wordt door kleine en middelgrote familiebedrijven en coöperaties die eigenaar zijn van hun land; overwegende dat een brede spreiding van de eigendom, betrouwbare landgebruiksrechten en toegang tot openbare grond alsmede duurzame exploitatie rechtvaardige toegang tot hulpbronnen waarborgen en een diverse, met de woonplaats verbonden landbouwstructuur garanderen met tradities, rechtszekerheid en verantwoordelijkheid ten bate van de maatschappij; overwegende dat een dergelijk model traditionele producten en voedselsoevereiniteit helpt behouden en innovatie stimuleert, en bescherming biedt voor het milieu en de komende generaties;

X.

overwegende dat agrarische familiebedrijven naast de productie van levensmiddelen nog andere zeer belangrijke maatschappelijke en ecologische functies vervullen waarin het industriële landbouwmodel niet altijd kan voorzien; overwegende dat een door boerenfamilies alleen of met ondersteuning van consumenten gedragen klein en middelgroot gestructureerde landbouw ook vanuit economisch perspectief een zeer veelbelovend model voor de toekomst is, omdat dergelijke bedrijven dikwijls een hoge interne diversificatie en daardoor veerkracht vertonen en bijdragen tot een hoge toegevoegde waarde in plattelandsgebieden;

Y.

overwegende dat de concentratie van landbouwgrond negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling van plattelandsgemeenschappen en voor de sociaaleconomische levensvatbaarheid van plattelandsgebieden, en ertoe leidt dat arbeidsplaatsen in de landbouw verloren gaan, met als gevolg een lagere levensstandaard voor de landbouwgemeenschap en een vermindering van de voedselvoorraden, alsmede een onbalans in de territoriale ontwikkeling en in de samenleving;

Z.

overwegende dat de toekomst van de landbouwsector afhankelijk is van de jongere generatie en hun bereidheid tot innoveren en investeren, die doorslaggevend is voor de toekomst van plattelandsgebieden aangezien alleen op deze manier de vergrijzing kan worden tegengegaan en de bedrijfsopvolging gewaarborgd kan worden, zonder welke ook het pact tussen de generaties aan geldigheid inboet; maar overwegende dat het daarentegen voor jonge boeren en boerinnen en beginnende ondernemers en onderneemsters uitermate moeilijk is om toegang tot land en tot krediet te krijgen, hetgeen de sector vaak minder aantrekkelijk maakt;

AA.

overwegende dat de toegang tot land de meest fundamentele voorwaarde is om een landbouwbedrijf te starten dat weer zorgt voor werkgelegenheid en sociale en economische ontwikkeling;

AB.

overwegende dat de koop- en pachtprijzen voor landbouwgrond in veel gebieden inmiddels een peil hebben bereikt dat financiële speculatie aanmoedigt, waardoor het voor veel landbouwbedrijven uit economisch oogpunt ondoenlijk is geworden om gepachte percelen aan te houden of om met het oog op het behoud van kleine en middelgrote bedrijven meer grond aan te kopen, laat staan nieuwe bedrijven op te richten, daar er nauwelijks nog grond beschikbaar is;

AC.

overwegende dat verschillen tussen de lidstaten wat betreft de prijzen voor landbouwgrond concentratieprocessen verder begunstigen en dat de prijsontwikkeling van grond niet parallel verloopt met de economische trends in andere sectoren;

AD.

overwegende dat de koop- en gedeeltelijk ook de pachtprijzen voor landbouwgrond in veel lidstaten niet meer zijn afgestemd op het inkomen dat met de productie van levensmiddelen kan worden verworven;

AE.

overwegende dat pachtprijzen dikwijls niet meer zijn afgestemd op de opbrengst die landbouwbedrijven kunnen behalen en dat de kapitaaleisen daardoor te hoog en te riskant zijn om een landbouwbedrijf te beginnen;

AF.

overwegende dat de vraag naar levensmiddelen en voeders wordt aangevuld door een stijgende vraag naar grondstoffen voor de „bio-economie”, zoals bijv. biobrandstoffen en stoffen voor de chemische en textielindustrie, wat bij nieuwe actoren belangstelling wekt voor het kopen van landbouwgrond;

AG.

overwegende dat het beleid en de subsidies van de EU soms concentratieprocessen in de hand werken om sommige lidstaten nog steeds geen doeltreffend grondbeleid kennen, daar rechtstreekse betalingen per hectare vooral voordelen opleveren voor grote bedrijven en reeds gevestigde landbouwers en deze middelen de grondprijs opdrijven, waardoor de grondmarkt buiten het bereik komt te liggen van zowel jonge landbouwers als nieuwe instromers in de landbouw en kleine en middelgrote ondernemingen die vaak over minder financiële middelen beschikken; overwegende dat dit betekent dat Europees landbouwgeld, wat tevens voor middelgrote en kleine agrarische ondernemingen bedoeld is, niet zelden op de verkeerde plaats terechtkomt;

AH.

overwegende dat de concentratie van land in handen van een klein aantal producenten de productie- en marktprocessen verstoort en een contraproductief effect kan hebben op de landbouw in de lidstaten en/of in de hele EU;

AI.

overwegende dat het in 2013 herziene gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) het ook mogelijk heeft gemaakt dit effect te beperken door een grotere betaling op de eerste hectaren en een degressiviteit van deze steun in te voeren; overwegende voorts dat deze rechtstreekse betalingen per hectare een essentiële rol spelen om het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese landbouwbedrijven die aan hoge productienormen voldoen te waarborgen;

AJ.

overwegende dat de aankoop van landbouwgrond vooral sinds de financiële en economische crisis van 2007 in veel lidstaten als veilige geldbelegging wordt gezien; overwegende dat landbouwgrond door investeerders en speculanten uit andere sectoren, zoals pensioenfondsen, verzekeringen en ondernemingen, in een verontrustende omvang wordt opgekocht; en overwegende dat grondeigendom ook bij toekomstige inflatie een veilige belegging zal blijven;

AK.

overwegende dat een aantal lidstaten regelgevende maatregelen hebben getroffen om te voorkomen dat hun bouwland wordt opgekocht door investeerders; overwegende dat er gevallen van fraude zijn vastgesteld in de vorm van de aankoop van land waarbij zogeheten „pocket contracts” werden gebruikt, waarin de datum van sluiting van het contract is vervalst; overwegende dat er tegelijkertijd grote hoeveelheden grond door investeerders zijn aangekocht;

AL.

overwegende dat de aanwezigheid van speculatieve zeepbellen op de markten voor landbouwgrond ernstige gevolgen heeft voor de landbouw en dat speculatie met grondstoffen op de beurzen de prijzen voor landbouwgrond nog verder omhoog drijft;

AM.

overwegende dat het fenomeen landroof onder andere in de hand wordt gewerkt door de toenemende globalisering, de bevolkingsgroei, de groeiende vraag naar voedingsmiddelen en natuurlijke grondstoffen, alsmede door de negatieve effecten van het landbouwbeleid;

AN.

overwegende dat één gevolg van de concentratie van landbouwgrond ook is dat de winsten en belastingen wegvloeien van het platteland naar het hoofdkantoor van grote bedrijven;

AO.

overwegende dat de bestaande voorschriften inzake aftopping van rechtstreekse betalingen boven 150 000 EUR niet van toepassing zijn wanneer rechtspersonen meerdere agrarische ondernemingen bezitten die elk afzonderlijk minder dan 150 000 EUR aan rechtstreekse betalingen ontvangen;

AP.

overwegende dat naamloze vennootschappen in de landbouw met zorgwekkende snelheid oprukken; overwegende dat deze ondernemingen vaak grensoverschrijdend opereren en dat hun ondernemingsmodel dikwijls eerder wordt gekenmerkt door grondspeculatie dan door agrarische productie;

AQ.

overwegende dat de hierboven beschreven problemen niet alleen landbouwgrond betreffen maar ook, op even dringende wijze, bossen en visgronden;

1.

herinnert eraan dat land, het beheer ervan en stedebouwkundige voorschriften onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen; verzoekt de lidstaten dan ook in hun overheidsbeleid meer rekening te houden met het behoud van landbouwgrond en het beheer alsmede de overdracht ervan;

2.

verzoekt de Commissie een waarnemingspost in te richten voor het verzamelen van informatie en gegevens over de mate van concentratie en gebruik van landbouwgrond in de Unie, die tot taak krijgt: de aankoop- en pachtprijzen te inventariseren, evenals het marktgedrag van eigenaars en pachters; het verlies van landbouwgrond door ander gebruik en de ontwikkeling van de vruchtbaarheid van de grond en bodemerosie te volgen en hierover regelmatig verslag uit te brengen;

3.

is van mening dat de lidstaten regelmatig informatie zouden moeten uitwisselen en aan de Commissie doen toekomen over hun nationale wettelijke bepalingen inzake land, over veranderingen in landgebruik en met name over gevallen waarin het gaat om speculatieve grondaankopen;

4.

verzoekt de Commissie een task force op hoog niveau in het leven te roepen om onderzoek te doen naar het probleem van concentratie van landbouwgrond, een studie uit te voeren naar de uitwerking van beleidsmaatregelen van de EU en de lidstaten op de concentratie van landbouwgrond en de landbouwproductie, en de risico's van die concentratie voor de voedselvoorziening, de werkgelegenheid, het milieu, de bodemkwaliteit en de plattelandsontwikkeling te analyseren;

5.

verzoekt de lidstaten om hun beleid inzake bodemgebruik zodanig te organiseren dat de beschikbare instrumenten, zoals belastingen, subsidies en GLB-middelen, worden benut voor het behoud van het op familiebedrijven berustende landbouwmodel in de hele EU;

6.

verzoekt de Commissie en de lidstaten met regelmaat gegevens van vergelijkbare kwaliteit te verzamelen over pachtbedragen en grondprijzen voor vergelijkbare kwaliteit, waaronder over verwerving door middel van aankoop van aandelen en over transacties met grote stukken grond, het verloren gaan van landgebruik, schending van landgebruiksrechten en speculatieve prijsstijgingen in alle lidstaten; verzoekt de Commissie richtsnoeren te publiceren over de harmonisering van boekhoudkundige methodes en de uitwisseling van beste praktijken inzake nationale wetgeving aan te moedigen, teneinde vast te stellen met welke maatregelen landbouwgrond en landbouwactiviteiten veiliggesteld kunnen worden;

7.

acht het noodzakelijk dat de lidstaten geharmoniseerde grondinventarissen opmaken waarin alle eigendomsrechten en gebruikssituaties met betrekking tot landbouwgrond nauwkeurig, begrijpelijk en volgens de laatste stand van zaken worden opgenomen — met volledige inachtneming van de rechten inzake gegevensbescherming van de betrokken partijen — en in de vorm van geanonimiseerde, algemeen toegankelijke statistieken worden gepresenteerd;

8.

roept de Commissie op basis hiervan regelmatig verslag uit te brengen aan de Raad en het Parlement over de situatie met betrekking tot landgebruik en over structuur, prijzen en nationale beleidsmaatregelen en wettelijke bepalingen betreffende eigendom en pacht van landbouwgrond, en tevens verslag uit te brengen aan de Commissie inzake Wereldvoedselveiligheid (CFS) over de tenuitvoerlegging door de EU van de vrijwillige CFS-richtsnoeren voor een verantwoord beheer van bodem- en landgebruik, visgronden en bossen in de context van nationale voedselveiligheid;

9.

merkt op dat programma's voor herverkaveling van gefragmenteerde percelen met uiteenlopende methodes in het kader van een geïntegreerd landbeheer, met inachtneming van de specifieke lokale en regionale eigenschappen, een onontbeerlijk instrument vormen voor de verbetering van de landbouwstructuur en het beslechten van geschillen over landgebruik; beveelt in dat verband aan dat wanneer herverkaveling via de pacht van grond gebeurt, de pachtprijs aan de productiecapaciteit en de winstgevendheid wordt gekoppeld, aangezien dit het meest geschikt is voor de landbouweconomie, en roept de lidstaten op hun ervaringen met het beheer van landbouwgrond te delen;

10.

is van mening dat doordacht en gecoördineerd grondmarktbeleid, uitgevoerd via het instrument van de regionale en lokale grondbestemmingsplanning, ertoe zou moeten bijdragen het niet-agrarische gebruik van grond te beperken;

11.

erkent dat grondbeleid weliswaar in hoofdzaak een aangelegenheid van de lidstaten is, maar dat het GLB of andere relevante beleidsterreinen hierop van invloed kunnen zijn, met mogelijk grote gevolgen voor het concurrentievermogen van landbouwbedrijven op de interne markt; is van mening dat grondbeleid ertoe moet bijdragen een brede, eerlijke en billijke spreiding van grondbezit en toegang tot land en van een adequaat pachtstatuut binnen een passend kader te waarborgen, daar dit rechtstreekse gevolgen heeft voor de leef- en arbeidsomstandigheden en de kwaliteit van het bestaan op het platteland; wijst op de belangrijke sociale functie van grondbezit en -beheer gedurende generaties, gezien het feit dat het verloren gaan van bedrijven en banen tot erosie van de Europese boerenlandbouw en plattelandsgebieden leidt en daardoor tot ongewenste structurele veranderingen in de hele samenleving;

12.

verzoekt de lidstaten met het oog op het streven naar de doelstellingen van het GLB voorrang te verlenen aan kleine en middelgrote lokale producenten alsmede nieuwe instromers en jonge landbouwers — onder waarborging van gelijke toegang voor vrouwen en mannen — bij de aankoop en pacht van landbouwgrond, met inbegrip van voorkeursrechten waar deze bestaan, aangezien voor een duurzame en voorspelbare ontwikkeling van agrarische bedrijven een zo groot mogelijk aandeel eigen productiegrond van voordeel is, juist in tijden waarin niet-landbouwers steeds meer belangstelling krijgen voor de aankoop van landbouwgrond; moedigt de lidstaten aan kleine familiebedrijven en duurzame productiemethodes te ondersteunen;

13.

herinnert eraan dat grote investeringskosten de aankoop en pacht van landbouwgrond en bosgebieden door kleine tot middelgrote familiebedrijven en coöperaties belemmeren;

14.

erkent de betekenis van kleine familiebedrijven voor het leven op het platteland, daar zij een actieve rol spelen in de plattelandseconomie doordat zij het behoud van het culturele erfgoed en het plattelandsleven waarborgen, het sociale leven op het platteland bevorderen, op duurzame wijze omgaan met natuurlijke hulpbronnen, en daarnaast voldoende gezonde producten van hoge kwaliteit voortbrengen, en zorgen voor een brede spreiding van het grondbezit in landelijke gebieden; wijst op de problemen die zich voordoen bij de overdracht van boerderijen van de ene generatie aan de volgende, met speciale aandacht voor de overdracht van boerderijen buiten de familie en verzoekt de lidstaten gegevens te verzamelen over dit verschijnsel en een juridisch kader te ontwikkelen om deze problemen aan te pakken;

15.

herinnert aan de in het GLB verankerde ondersteuning van jonge landbouwers, die tot doel heeft hun toegang tot de landbouw te bevorderen; dringt daarnaast aan op een brede benadering die jonge landbouwers, vrouwen en anderen die zich op de landbouw willen richten helpt om bedrijven over te nemen c.q. op te zetten; stelt evenwel vast dat nieuwe instromers nog steeds geconfronteerd worden met structurele belemmeringen zoals hoge grondprijzen of hoge belastingen op opvolging buiten de familie;

16.

benadrukt de relevantie van het Europese structuurbeleid voor de ondersteuning van plattelandsgebieden, bijvoorbeeld voor het waarborgen van speciale ondersteuning van kleine en middelgrote boerderijen en coöperaties, jonge mensen en in het bijzonder vrouwen bij toegang tot land;

17.

benadrukt hoe moeilijk het is om toegang te krijgen tot krediet voor de aankoop of pacht van land, met name voor nieuwe instromers en jonge landbouwers; verzoekt de Commissie in het kader van het GLB en aanverwante beleidsmaatregelen solide instrumenten te bieden die hun instroom in de landbouw vergemakkelijken door een billijke toegang tot duurzaam krediet te waarborgen;

18.

is van mening dat plaatselijke gemeenschappen betrokken moeten worden bij de beslissingen op het gebied van landgebruik;

19.

verzoekt de lidstaten om, rekening houdend met de beperkte toegang tot landbouwgrond in plattelandsgebieden enerzijds en de toenemende belangstelling voor stads- en peri-urbane landbouw anderzijds, stimulansen te verstrekken voor de ontwikkeling van stadslandbouw en andere vormen van participatieve landbouw en regelingen inzake het delen van land;

20.

moedigt de lidstaten, gezien het feit dat landbouwgrond de basis is van de voedselproductie, langdurige ecosystemen en levendige plattelandsgebieden, aan om meer inspanningen te leveren op het gebied van kennisoverdracht door middel van projecten voor onderzoek en innovatie ter verbetering van de bodemkwaliteit via toepassing van agromilieupraktijken;

21.

roept de lidstaten op om een zodanig grondmarktbeleid te voeren dat de toegang tot eigendom of pacht mogelijk wordt gemaakt onder financiële voorwaarden die aangepast zijn aan de landbouwactiviteit en de aankoop- en pachtprijzen te volgen; dringt er verder op aan transacties met betrekking tot landbouwgrond aan een voorafgaande procedure te onderwerp waarbij wordt nagegaan of aan de nationale wettelijke bepalingen inzake land is voldaan, en die ook voor fusies, opsplitsingen en de oprichting van stichtingen geldt; is van mening dat strengere controle op pachtovereenkomsten en een meldingsplicht met betrekking tot onregelmatigheden, alsmede sanctiemogelijkheden, zinvol zouden zijn, daar pacht vaak de eerste stap in de richting van aankoop is; dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat het pachtbeleid de verplichting voor pachters omvat dat zij landbouwactiviteiten uitoefenen; is van mening dat het grondmarktbeleid dominante posities op de regionale grondmarkten moet helpen voorkomen;

22.

moedigt alle lidstaten ertoe aan gebruik te maken van de instrumenten ter regulering van de grondmarkt die in sommige lidstaten al met succes worden toegepast, overeenkomstig de bepalingen van de EU-Verdragen, zoals verplichte toestemming van de staat voor koop en pacht van land, voorkeursrechten, verplichtingen voor pachters om het land zelf te bewerken, beperkingen van het kooprecht van rechtspersonen, aftopping van het aantal hectares dat mag worden gekocht, voorrang voor landbouwers, grondbeleid, indexering van de prijzen aan de hand van opbrengst uit landbouw, enz.;

23.

benadrukt dat de nationale rechtsstelsels met betrekking tot onregelmatigheden in pachtovereenkomsten de rechten van alle partijen moeten beschermen, en dat de nationale autoriteiten stappen moeten ondernemen om alle hiaten in de bestaande nationale wetgeving die contractmisbruik mogelijk maken, weg te werken;

24.

herinnert aan de positieve maatregelen van sommige lidstaten ter regulering van hun grondmarkt om de speculatieve verkoop van land te voorkomen; wijst de lidstaten erop dat zij met de belastingwetgeving over een effectieve hefboom voor de regulering van de grondmarkt beschikken;

25.

vraagt de lidstaten geschikte faciliteiten voor landbeheer te ondersteunen of te creëren door middel van overheidsdeelname en openbaar toezicht;

26.

verzoekt de lidstaten en de Commissie alle innoverende acties op het gebied van eigendomsoverdracht die de vestiging van jonge landbouwers bevorderen te ondersteunen, in het bijzonder door middel van solidaire investeringsfondsen waardoor spaarders hun fondsen op doelmatige wijze kunnen investeren in de samenleving, om jongeren te helpen die over onvoldoende middelen beschikken om grond aan te kopen en zich op de landbouw te richten;

27.

dringt aan op omzetting door de EU en de lidstaten van de door alle lidstaten geratificeerde „vrijwillige richtsnoeren voor een verantwoord beheer van bodem- en landgebruik, visgronden en bossen”, met het doel een duidelijke EU-doelstelling voor de landbouwstructuur te ontwikkelen; dringt er in het bijzonder bij de lidstaten op aan om bij maatregelen inzake het gebruik van en de controle op hulpbronnen die staatseigendom zijn, rekening te houden met de bredere sociale, economische en milieupolitieke doeleinden en de onwenselijke effecten van grondspeculatie en concentratie van land op lokale gemeenschappen tegen te gaan; verzoekt de lidstaten verslag aan de Commissie uit te brengen over gebruik en toepassing van genoemde richtsnoeren in hun beleid inzake landbeheer;

28.

stelt in dat verband voor dat de Commissie aanbevelingen aanneemt inzake EU-landbeheer, in overeenstemming met de vrijwillige richtsnoeren en rekening houdend met de horizontale EU-kaders inzake landbouw, milieu, de interne markt en territoriale samenhang;

29.

denkt dat rechtstreekse betalingen meer waar voor hun geld zouden bieden als ze zouden gelden voor de publieke milieu- en sociaaleconomische goederen die een landbouwbedrijf levert, en niet alleen voor het bestreken landoppervlak;

30.

wijst op de mogelijkheden die de lidstaten hebben om het aandeel van de rechtstreekse betalingen dat boven het plafond van 150 000 EUR ligt met minstens 5 % te verlagen, zoals bepaald in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 (de verordening inzake rechtstreekse betalingen);

31.

is van mening dat in het kader van het hervormde GLB maxima moeten worden ingevoerd, dat bij de rechtstreekse betalingen meer gewicht moet worden toegekend aan de eerste hectaren en dat de uitbetaling van rechtstreekse subsidies aan kleine landbouwbedrijven moet worden vereenvoudigd; verzoekt de Commissie om een doeltreffender regeling voor de herverdeling van de steun in te voeren om concentratie van grondbezit te voorkomen;

32.

moedigt de Commissie aan meer gebruik te maken van haar manoeuvreerruimte om GLB-middelen af te toppen en te herverdelen, zoals de mogelijkheid om 30 % van de rechtstreekse betalingen naar de eerste hectare te laten vloeien, als middel om kleine en familiebedrijven te ondersteunen, vooropgesteld dat zij tegelijkertijd de vereisten van de artikelen 41 en 42 van de verordening inzake rechtstreekse betalingen toepassen; stelt voor de opwaardering van de eerste hectare niet per bedrijf te berekenen, maar per moederconcern; dringt er daarom op aan dat de Commissie niet alleen in overeenstemming met de regels inzake gegevensbescherming gegevens publiceert over bedrijfseigenaren die GLB-subsidies ontvangen, maar ook over begunstigden zoals landeigenaren of moedermaatschappijen;

33.

wijst op het belang van een voor de hele EU geldende uniforme definitie van het concept „actieve landbouwer” die duidelijk gekoppeld is aan het werken op een landbouwbedrijf en een duidelijk onderscheid maakt tussen in aanmerking komende en niet in aanmerking komende grond (zoals luchthavens, industriële open gebieden, golfterreinen); roept de Commissie op ervoor te zorgen dat alleen actieve landbouwers in aanmerking komen voor rechtstreekse steun;

34.

roept de Commissie op alle relevante beleidsterreinen, zoals landbouw, energie, milieu, regionale ontwikkeling, mobiliteit, financiën en investeringen, te toetsen aan de hand van de vraag of zij de concentratie van landbouwgrond in de EU stimuleren of afremmen en een participatieve en integratieve procedure in gang te zetten, waarbij ook landbouwers en hun organisaties alsmede andere actoren uit de samenleving die hiermee te maken hebben worden betrokken, om de huidige stand van het landbouwbeheer overeenkomstig de vrijwillige richtsnoeren van 2012 voor verantwoord beheer van bodemgebruik, visserij en bosbouw (VGGT) en de door de CFS vastgestelde voorwaarden te evalueren;

35.

beveelt de lidstaten een doelgerichte toetsing aan van de nationale tenuitvoerlegging van het huidige GLB met het oog op eventuele onwenselijke effecten van de concentratie van land;

36.

sluit zich aan bij de vaststelling door de Commissie dat land een eindige hulpbron is die als gevolg van klimaatverandering, bodemerosie en roofbouw of veranderd gebruik nu al sterk onder druk staat, ondersteunt om die reden ecosociale maatregelen ter bescherming van de grond en wijst erop dat land een kwestie is die uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt;

37.

dringt aan op bijzondere bescherming van landbouwgrond, zodat de lidstaten in overleg met de plaatselijke autoriteiten en landbouwersorganisaties het verkopen, het gebruik en het verpachten van landbouwgrond kunnen regelen teneinde overeenkomstig de EU-Verdragen en de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie inzake landeigendom en toegang tot land alsmede met het oog op de vier Europese fundamentele vrijheden en het algemeen belang de voedselzekerheid te kunnen waarborgen;

38.

raadt de Commissie nadrukkelijk aan het Parlement in het belang van de interinstitutionele transparantie meer inzicht te geven in de stukken over inbreukprocedures en vooronderzoeken in samenhang met de regulering van de grondmarkt door de lidstaten;

39.

verzoekt de Commissie samen met de lidstaten en de belanghebbenden een duidelijke en volledige lijst van criteria, onder meer betreffende transacties met landbouwgrond op kapitaalmarkten, te publiceren die voor een gelijk speelveld zorgen en aan de hand waarvan de lidstaten duidelijk kunnen zien welke maatregelen ter regulering van de grondmarkt toelaatbaar zijn tegen de achtergrond van het algemeen belang en de vier vrijheden van de Europese Unie, ten behoeve van een gemakkelijker toegang tot aankoop door landbouwers van voor land- en bosbouw te gebruiken grond; verzoekt de Commissie te overwegen een moratorium uit te spreken voor de lopende procedures die tot doel hebben na te gaan of de geldende wetgeving in de lidstaten inzake de handel in landbouwgrond in overeenstemming is met de EU-wetgeving, totdat de genoemde criteria zijn gepubliceerd;

40.

roept de Commissie op bij de lidstaten meer besef te wekken van belastingontduiking, corruptie en illegale praktijken in verband met grondtransacties (zoals „pocket contracts”) en hen bij de bestrijding hiervan te ondersteunen; wijst op het misbruik met betrekking tot de procedure voor de aankoop van landbouwgrond dat momenteel door de gerechtelijke autoriteiten in bepaalde lidstaten wordt onderzocht;

41.

is ingenomen met het voorstel tot vereenvoudiging van het GLB, met name met de maatregelen die erop gericht zijn de kosten en administratieve lasten voor familieboerderijen en voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in plattelandsgebieden te verlagen;

42.

roept de Commissie op om bij de ontwikkeling van het ontwerp van het GLB na 2020 de maatregelen ter bestrijding van de concentratie van landbouwgrond te handhaven en om bijkomende maatregelen te ontwikkelen ter ondersteuning van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen;

43.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  Studie over de omvang van de massale opkoop van landbouwgrond in de EU (The Extent of Farmland Grabbing in the EU) van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement, blz. 24 (PE540.369).

(2)  ibidem.

(3)  Landwirtschaftliche Bodenmarktpolitik: Allgemeine Situation und Handlungsoptionen Bericht der Bund-Länder-Arbeitsgruppe 'Bodenmarktpolitik’ gemäß Beschluss der Amtschefinnen und Amtschefs der Agrarressorts der Länder vom 16. Januar 2014 (Grondmarktbeleid inzake landbouwgrond: stand van zaken en beleidsopties. Verslag van de Werkgroep Grondmarktbeleid van de federale overheid en de deelstaten, overeenkomstig het besluit van de hoofden van de landbouwdepartementen van de deelstaten van 16 januari 2014) (maart 2015), blz. 37.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/121


P8_TA(2017)0198

Jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank (2016/2099(INI))

(2018/C 298/16)

Het Europees Parlement,

gezien het activiteitenverslag 2015 van de Europese Investeringsbank,

gezien het financieel verslag 2015 en het statistisch verslag 2015 van de Europese Investeringsbank,

gezien de evaluatie van de werking van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) van de Europese Investeringsbank van september 2016,

gezien het activiteitenplan 2016-2018 dat op de website van de EIB is gepubliceerd,

gezien het duurzaamheidsverslag 2015 van de Europese Investeringsbank,

gezien de artikelen 15, 126, 175, 177, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de EIB,

gezien het mandaat voor externe leningen 2014-2020 dat de Europese Investeringsbank van de Commissie heeft gekregen voor verrichtingen buiten de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld „Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 januari 2016 over een externe strategie voor effectieve belastingheffing (COM(2016)0024),

gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (1),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) 2015/1017 wat betreft de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen en wat betreft de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub (COM(2016)0597),

gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over de Europese Investeringsbank (EIB) — jaarverslag 2014 (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 1 juni 2016 getiteld „Balans van het investeringsplan voor Europa en volgende stappen” (COM(2016)0359),

gezien het beleid van de EIB ten aanzien van zwak gereglementeerde, niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden (NCJ's) van 15 december 2010 en het addendum daarbij van 8 april 2014,

gezien zijn goedkeuring van de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs door de Europese Unie op 4 oktober 2016 (3),

gezien de toespraak over de staat van de Unie die voorzitter Juncker op 14 september 2016 heeft gehouden tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg,

gezien de brieven die de Europese Ombudsman op 22 februari 2016 en 22 juli 2016 aan de EIB heeft gezonden,

gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Begrotingscommissie en de Commissie vervoer en toerisme (A8-0121/2017),

A.

overwegende dat de EIB wordt beschouwd als de „financiële arm van de EU” en als een belangrijke instelling voor het ondersteunen van openbare en particuliere investeringen in de EU, en ook buiten de EU een belangrijke rol speelt door haar externe leenactiviteiten; overwegende dat de EIB de Europese integratie blijft versterken en dat haar rol sinds het begin van de financiële crisis in 2008 nog belangrijker is gebleken;

B.

overwegende dat er een uitvoerige en passende verantwoordingsplicht van de EIB ten aanzien van het Parlement moet worden ontwikkeld;

C.

overwegende dat de EIB in 2015 een sterke winstgevendheid heeft gehandhaafd, met een jaarlijks netto-overschot van 2,8 miljard EUR;

D.

overwegende dat de EIB een sterke kredietwaardigheid moet behouden en bij haar verrichtingen selectief moet blijven, en niet alleen rekening dient te houden met de grote omvang en opbrengsten van haar investeringen, maar ook met het sociale en economische effect in verschillende sectoren en regio's en de bijdrage van haar investeringen tot het bredere sociale belang;

E.

overwegende dat de EIB haar inspanningen om haar leningactiviteiten effectief uit te breiden, moet blijven opvoeren, met name in regio's met een lage investeringscapaciteit, en de administratieve rompslomp voor de aanvragers moet verminderen;

F.

overwegende dat de EIB, als instelling die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), als voornaamste doelstellingen verder moet streven naar een activaportefeuille van hoge kwaliteit en stevige financiële resultaten met economische voordelen op lange termijn die hoogwaardige banen opleveren;

G.

overwegende dat de EIB met alle instrumenten waarover zij beschikt, regionale ongelijkheden moet helpen wegwerken door advies te geven over de ontwikkeling van nieuwe particuliere projecten en prudente investeringsprojecten, die niet mogen interfereren met of in de plaats mogen komen van reeds bestaande programma's met hetzelfde doel en projecten met een sterke milieu-, sociale en governancedimensie (ESG); overwegende dat de EIB met name extra manieren moet uitdenken om de economische ontwikkeling te ondersteunen van landen die een stabilisatieprogramma hebben moeten uitvoeren;

H.

overwegende dat de investeringen van de EIB in degelijke projecten de jeugdwerkloosheid kunnen helpen aanpakken door jongeren van de nodige reeks vaardigheden te voorzien en toegang kunnen helpen geven tot financiering in verband met werkgelegenheid voor jongeren;

I.

overwegende dat bij de beoordeling en monitoring van alle projecten bijzondere aandacht moet worden besteed aan de ESG-criteria en met name de klimaatverandering; overwegende dat de bevordering van de economische, sociale en territoriale samenhang van vitaal belang is voor de volledige ontwikkeling en een duurzaam welslagen van de Unie;

J.

overwegende dat sinds de EIB in 1957 is opgericht, dankzij de steun van de EIB ruim een biljoen EUR is geïnvesteerd in de vervoerssector, waardoor dit de sector is waarin de EIB het meest actief is geweest;

K.

overwegende dat de verlaging van de emissies van vervoer een enorme uitdaging vormt en dat een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van NOx, CO2 en andere relevante emissies in de vervoerssector noodzakelijk is als de EU haar klimaatdoelstellingen op de lange termijn wil bereiken; overwegende dat verkeersdrukte en luchtvervuiling voor grote problemen zorgen bij de ontwikkeling van elke vorm van mobiliteit en de bescherming van de menselijke gezondheid;

L.

overwegende dat de EIB in 2015 14 miljard EUR heeft geïnvesteerd in vervoersprojecten die 338 miljoen passagiers per jaar ten goede zullen komen en het aantal gereisde uren met 65 miljoen uur per jaar zullen doen dalen;

Investeringen in de EU

1.

benadrukt dat de huidige crisis de groei van de Europese economie aanzienlijk heeft verzwakt, en dat een van de voornaamste factoren de daling van de investeringen in de EU is; onderstreept dat de daling van de openbare en particuliere investeringen in de landen die het zwaarst onder de crisis te lijden hebben, alarmerende niveaus heeft bereikt, zoals blijkt uit de bevinding van Eurostat dat de bruto-investeringen in vaste activa (BIVA) tussen 2007 en 2015 met 65 % zijn gedaald in Griekenland en met 35 % in Portugal; is bezorgd over de macro-economische onevenwichtigheden en de werkloosheidscijfers, die in sommige lidstaten nog steeds hoog zijn;

2.

onderstreept dat de bevordering van het concurrentievermogen, de economische groei en de werkgelegenheid in de EU onder meer afhangt van meer investeringen, met name in onderzoek, innovatie, digitalisering, energie-efficiëntie, duurzaamheid, de circulaire economie en steun voor start-ups en bestaande kmo's;

3.

wijst erop dat de EIB dringend moet bijdragen aan het verkleinen van de investeringskloof en zich daarbij moet baseren op degelijke economische criteria; verzoekt de EIB haar inspanningen toe te spitsen op effectievere en energie-efficiëntere investeringen, alsook op het aantrekken en mogelijk maken van particuliere investeringen; vraagt de EIB zich niet in te laten met grootschalige infrastructuurprojecten die ernstige milieueffecten kunnen hebben en geen aantoonbare meerwaarde bieden voor de economie en de plaatselijke bevolking; verzoekt de EIB meer technische bijstand te bieden om geringe capaciteit voor het opzetten van projecten te verhelpen en de lidstaten te helpen rendabele projecten te vinden;

4.

neemt er nota van dat de door de EIB ondertekende leningen in 2015 stabiel zijn gebleven (77,5 miljard EUR, tegen 77 miljard EUR in 2014); wijst erop dat dit bedrag weliswaar overeenkomt met het in het activiteitenplan 2016-2018 van de EIB aangekondigde streefcijfer, maar dat de huidige context de bank ertoe moet aansporen ambitieuzere doelstellingen vast te stellen en meer leningen te ondertekenen; herinnert eraan dat de EIB een fundamentele rol moet spelen bij de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie via het Horizon 2020-instrument;

5.

meent dat de EIB, als „de EU-bank”, die in de Verdragen en het desbetreffende aangehechte protocol is opgenomen en verankerd, deze bijzondere status, die bijzondere rechten en verantwoordelijkheden met zich brengt, moet waarmaken; stelt vast dat de bank een cruciale rol vervult bij de implementatie van een groeiend aantal financiële instrumenten die de begrotingsmiddelen van de EU een hefboomeffect geven;

6.

neemt nota van het positieve nieuws dat de EIB de toezegging aan haar aandeelhouders om in totaal minstens 180 miljard EUR te investeren, gestand heeft kunnen doen;

7.

wijst erop dat een nieuwe verhoging van het kapitaal van de EIB, met als doel de financieringscapaciteit van de EIB de komende jaren veilig te stellen, zeker het overwegen waard is, maar benadrukt tegelijk dat moet worden gezorgd voor een efficiënt en verantwoord beheer van de middelen;

8.

is van mening dat een grotere leningactiviteit van de EIB kan worden bewerkstelligd door betere synergieën met overheidsfondsen, die op hun beurt publieke en particuliere investeringen zouden bevorderen; benadrukt dat een grotere leningactiviteit gepaard moet gaan met een dienovereenkomstige diversificatie van het productassortiment van de EIB, onder andere door een groter en budgettair prudent gebruik van publiek-private partnerschappen (PPP) — waarbij publieke en particuliere winst in evenwicht blijven — en andere innovatieve instrumenten om beter in te spelen op de behoeften van de reële economie en de markt; benadrukt dat bij het nemen van dergelijke maatregelen niet uit het oog mag worden verloren dat nieuwe producten vaak extra governance-instrumenten vereisen om toe te zien op de geschiktheid ervan, en dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de strategische toewijzing van financiering en de bevordering van de beleidsdoelstellingen van de EU;

9.

neemt er nota van dat de EIB in 2015 1,35 miljard EUR heeft verstrekt voor investeringen in projecten in heel Griekenland; neemt er nota van dat de EIB sinds het begin van de crisis meer dan 12 miljard EUR heeft verstrekt voor investeringen in Griekenland;

10.

is ermee ingenomen dat de EIB op de crisis heeft gereageerd met een aanzienlijke uitbreiding van haar activiteiten, ook in de zwaarst getroffen landen; verzoekt de EIB verder bijstand te verlenen aan de landen die aanpassingsprogramma's moeten uitvoeren, om hun economisch herstel een duwtje in de rug te geven, hun overgang naar een duurzame economie te bevorderen en ervoor te zorgen dat ze blijven voldoen aan de EIB-criteria voor degelijke investeringen; wijst erop dat deze bijstand zowel in de vorm van financiële steun als in de vorm van capaciteitsopbouw moet worden verleend om projecten investeringsklaar te helpen maken; benadrukt het belang van regionale ontwikkeling en roept op tot meer dialoog en samenwerking met regionale en plaatselijke overheden;

11.

vestigt de aandacht op de talrijke verzoeken aan de EIB om de verspreiding van best practices in alle lidstaten te stimuleren en te vergemakkelijken, in het bijzonder via de bevoegde nationale stimuleringsbanken en -instellingen, die een zeer belangrijk instrument vormen voor een gecoördineerde reactie van de EU op het lage investeringsniveau;

12.

verwacht van de EIB dat ze met de Commissie en de lidstaten blijft samenwerken om de systemische tekortkomingen aan te pakken die bepaalde regio's of landen beletten optimaal gebruik te maken van de financiële activiteiten van de EIB;

13.

stelt vast dat de EIB gebruikmaakt van een breed scala aan financiële instrumenten, zoals leningen, garanties, projectobligaties en PPP's, om publieke en private investeringen in vervoer te steunen; benadrukt dat het belangrijk is dat de verschillende vormen van EU-financiering worden gecoördineerd opdat de beleidsdoelstellingen van de EU op het gebied van vervoer in de hele EU worden bereikt, rekening houdend met het feit dat niet alle projecten geschikt zijn voor financiering door middel van instrumenten van het PPP-type;

14.

benadrukt dat de EIB voorrang moet geven aan op innovatie gebaseerde projecten die een duidelijke Europese meerwaarde bieden; herinnert eraan dat het belangrijk is projecten te financieren met een maximaal effect wat banencreatie betreft; vraagt de EIB projecten grondiger te beoordelen en bijzondere aandacht te besteden aan het aantal en de kwaliteit van de direct en indirect gecreëerde banen; verzoekt de EIB op marktconforme wijze op te treden om een gelijk speelveld te creëren voor andere investeerders;

15.

ondersteunt de Commissie bij haar poging om het huidige financieel reglement te herzien; steunt met name de bepalingen van de verordening inzake het gebruik van innovatieve financieringsinstrumenten zoals projectobligaties, mits die er niet toe leiden dat de verliezen op de maatschappij worden afgewenteld en dat de winsten worden geprivatiseerd;

16.

verzoekt de EIB een uitgebreide beoordeling te presenteren van het potentiële effect dat de beslissing van het VK om de EU te verlaten, kan hebben op haar financiële situatie en activiteiten; onderstreept dat de EIB wanneer zij verplichtingen op lange termijn aangaat, rekening moet houden met de beslissing van het VK om de EU te verlaten; verzoekt de EIB met de Britse regering te blijven overleggen om de broodnodige zekerheid te krijgen voor projecten in het VK die momenteel financiering van de EIB ontvangen of waarvoor een aanvraag lopende is; verzoekt de EIB de verschillende mogelijke betrekkingen die de EIB na de brexit met het VK kan hebben, te onderzoeken en te schetsen;

17.

moedigt de EIB-groep aan om zich volledig te scharen achter het standpunt van de Commissie over agressieve belastingontwijkingsstructuren en onderstreept dat, overeenkomstig de eigen waarborgen van de EIB, het gebruik van overheidsfondsen die onder mandaat door de EIB worden beheerd, ook onder de controle van de Europese Rekenkamer valt; vraagt de EIB in dit verband een eind te maken aan de samenwerking met intermediairs, landen en rechtsgebieden die op de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden staan; merkt op dat alle projecten die door de EIB worden gefinancierd, inclusief de projecten die door financiële intermediairs worden gefinancierd, worden gepubliceerd op de website van de EIB; stelt voor dat de EIB haar capaciteiten voor onderzoek en sectorale analyse versterkt;

18.

onderstreept dat de bestrijding van alle soorten schadelijke belastingpraktijken een belangrijke prioriteit moet blijven voor de EIB; vraagt de EIB de betreffende EU-wetgeving en -normen inzake belastingontwijking, belastingparadijzen en andere daarmee verband houdende kwesties onverwijld toe te passen en van haar cliënten te eisen dat zij zich dienovereenkomstig aan deze regels houden; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan informatie die de EIB openbaar maakt over de uiteindelijke begunstigden, vooral wanneer de financiering gebaseerd is op private-equityfondsen; vraagt de EIB proactief op te treden en verscherpte due-diligencemaatregelen te nemen wanneer EIB-projecten banden blijken te hebben met rechtsgebieden met een bedenkelijke reputatie op het gebied van belastingen;

19.

wijst erop dat de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden naar verwachting eind 2017 zal worden gepubliceerd; verzoekt de EIB in dit verband haar beleid inzake niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden (NCJ's) zo snel mogelijk te herzien en te verscherpen zodra de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden is opgesteld;

20.

vraagt de EIB haar transparantiepraktijk op alle niveaus van de instelling verder te verbeteren; moedigt de EIB aan ervoor te zorgen dat zowel directe financiering als financiering via intermediairs gegevens per land bevatten; vraagt de EIB gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Europese Ombudsman en vraagt dat de onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme van de EIB wordt vergroot;

21.

verzoekt de EIB de communicatie met de financiële intermediairs te blijven verbeteren, zodat deze de begunstigden beter kunnen informeren over de EIB-financieringsmogelijkheden die tot hun beschikking staan; is in dit verband verheugd over een onlangs ingestelde regeling die inhoudt dat kredietinstellingen die voor de financiering van een project EIB-middelen gebruiken, een brief naar de begunstigde moeten sturen waarin het gebruik van EIB-financiering uitdrukkelijk wordt vermeld;

22.

is van mening dat transparantie en toegang van de burger tot informatie over de financieringsplannen en -structuren essentieel zijn om de projecten weerklank te laten vinden bij de burger;

Ondersteuning van kmo's

23.

is het er volledig mee eens dat de EIB de nadruk legt op de financiering van kmo's, die in 2015 37 % van de nieuwe leningen (28,4 miljard EUR) hebben gekregen; is met name verheugd dat de verrichtingen van de EIB 4,1 miljoen banen in Europese kmo's en midcaps hebben helpen scheppen en behouden (+13 % ten opzichte van 2014); herinnert eraan dat kmo's de ruggengraat van de Europese economie vormen en 85 % van alle nieuwe banen scheppen, en dat het ondersteunen van kmo's een fundamentele doelstelling van de bank moet blijven; onderstreept dat de EIB een van de instellingen is die de financieringskloof waarmee kmo's te kampen hebben, helpen dichten;

24.

is verheugd over de rol van de EIB bij de ontwikkeling van de lokale particuliere sector; wijst erop dat de steun van de EIB voor microfinanciering bijzonder succesvol is geweest omdat met slechts 184 miljoen EUR aan microkredieten voor 230 500 banen in micro-ondernemingen is gezorgd, terwijl met bijna 3 miljard EUR aan leningen aan kmo's en midcaps veel minder is bereikt, namelijk de instandhouding van slechts 531 880 banen; wijst erop dat de hefboomratio van op microfinanciering gerichte investeringsvehikels ook aanzienlijk hoger was dan die van private-equityfondsen; wijst erop dat microkredieten een sterk genderperspectief hebben en twee keer zoveel banen voor vrouwen als voor mannen opleveren; verzoekt de EIB meer middelen voor microfinanciering beschikbaar te stellen; verzoekt de Commissie en de lidstaten dit succes te honoreren met een verhoging van de begrotingstoewijzing voor microkredieten in het mandaat van de EU voor externe leningen; betreurt het dat de EIB geen microfinancieringsinstellingen buiten de ACS-regio heeft ondersteund en wenst dat er soortgelijke microfinancieringssteun wordt verleend aan alle andere ontwikkelingslanden waar de EIB actief is;

25.

is verheugd dat de EIB de laatste jaren sterker de nadruk legt op de ondersteuning van kmo's; stelt met bezorgdheid vast dat de EIB bij de financiering wellicht grotere ondernemingen bevoordeelt door zich te richten op het aantal in stand gehouden banen (ook bestaande banen zonder dat er een ontslagrisico bestaat); verzoekt de EIB zich niet alleen te richten op en verslag uit te brengen over in stand gehouden banen, maar ook banen die dankzij haar financieringsactiviteiten zijn gecreëerd, en te streven naar naleving van de IAO-normen;

26.

verzoekt de EIB van alle ondernemingen die deelnemen aan projecten met medefinanciering van de EIB te verlangen dat zij zich houden aan het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij beloning en in arbeid en beroep; verzoekt de EIB bij haar besluiten over te financieren projecten rekening te houden met de maatregelen die de gegadigden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben genomen;

27.

herinnert eraan dat projecten van lokale kmo's moeten worden ondersteund met het oog op duurzame investeringen op de lange termijn die zorgen voor werkgelegenheid op gebieden zoals innovatie, O&O en energie-efficiëntie;

28.

meent dat de EIB, gezien de strategische rol van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, ook een strategie moet ontwikkelen om deze ondernemingen meer financiering te verschaffen in landen waar de economie en het bankwezen er slecht aan toe zijn; is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan concurrerende en flexibele zeer kleine ondernemingen die behoefte hebben aan financiering, micro-ondernemingen en micro-ondernemers, die goed zijn voor 30 % van de particuliere werkgelegenheid in de EU en die kwetsbaarder zijn voor economische schokken dan grotere bedrijven; is van mening dat deze strategie de versterking van de administratieve en adviescapaciteiten moet omvatten teneinde kmo's informatie te verstrekken en technische bijstand te verlenen bij hun ontwikkeling en bij het aanvragen van financiering; is van mening dat de EIB wat toegang tot financiering betreft, de nadruk zou kunnen leggen op het dichten van een eventuele financieringskloof voor micro-ondernemingen via financieringsinstrumenten en producten zoals microfinancieringsfaciliteiten en -garanties;

29.

is verheugd over de financieringsactiviteiten van de EIB op het gebied van infrastructuur en vervoer, omdat deze projecten het handelspotentieel aanzienlijk vergroten en als hefboom kunnen fungeren bij de internationalisering van kmo's, met name in geografisch benadeelde regio's;

30.

is van mening dat de EIB er nauwlettend op moet toezien dat het netwerk van financiële intermediairs dat zij heeft ontwikkeld, betrouwbaar is en in staat is om dynamische en concurrerende kmo's op effectieve wijze en in overeenstemming met het EU-beleid te financieren; vraagt de EIB meer met regionale openbare instellingen samen te werken om de financieringsmogelijkheden voor kmo's te optimaliseren; benadrukt dat de investeringsprogramma's op kleinschalige projecten moeten worden toegesneden zodat kmo's kunnen deelnemen;

31.

onderstreept dat toegang tot financiering tot de meest dringende uitdagingen voor kmo's behoort; onderstreept dat er een EIB-strategie nodig is om kmo's meer en beter toegang te geven tot financiering, onder meer door handelsfaciliteringsprogramma's en initiatieven als de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit en de nieuwe faciliteiten voor financiering van handelsactiviteiten van kmo's in Europa en Latijns-Amerikaanse en Caribische landen; stelt voor om intermediaire banken die EIB-middelen verstrekken, te verplichten een proactiever beleid te voeren ten aanzien van kmo's en micro-ondernemingen; pleit voor een verdere verbetering van de transparantie rond de beoordeling van het lokale sociale en economische effect van de EIB-leningen die via intermediairs worden verstrekt; onderstreept dat de bijdrage van de EIB voor kmo-gerelateerde programma's in derde landen die een preferentiële handelsregeling met de EU hebben, op hun integratie in de mondiale toeleveringsketens gericht moet zijn, terwijl deze EIB-programma's specifiek in het oostelijke en zuidelijke nabuurschap op de integratie van kmo's in Europese waardeketens gericht moeten zijn;

32.

vraagt dat de EIB niet alleen middelen voor kmo's uittrekt, maar ook voor de ontwikkeling van gevoelige infrastructuur, omdat het gebrek daaraan in veel partnerlanden de groei van de handel ernstig kan belemmeren en het voor hun bevolking zeer moeilijk kan maken om goederen en diensten uit de EU te kopen en in de EU te verkopen;

EFSI

33.

is verheugd dat het EFSI van start is gegaan nadat de betreffende wetgeving in juli 2015 in werking is getreden; onderstreept dat het succes van het programma afhangt van een spoedige uitvoering ervan;

34.

wijst er in het bijzonder op dat, terwijl de cijfers nog steeds stijgen op het moment dat deze resolutie wordt opgesteld, de totale in het kader van het EFSI goedgekeurde investeringen 168,8 miljard EUR bedragen, d.w.z. 54 % van het aanvankelijke streefcijfer (315 miljard EUR); vestigt de aandacht op het feit dat tot dusver 450 verrichtingen in 28 lidstaten zijn goedgekeurd; verzoekt de EIB meer te doen om te zorgen voor additionaliteit bij de selectie van projecten in het kader van het EFSI en alle nodige inspanningen te leveren om de geografische dekking van de projecten en de bijdrage daarvan aan duurzame en slimme groei te vergroten;

Innovatie en concurrentievermogen

35.

is ingenomen met de sterke verhoging van de EIB-leningen voor innovatieve projecten, die in 2015 18,7 miljard EUR bedroegen, ten opzichte van minder dan 10 miljard EUR in 2008, en is van mening dat deze leningen nog verder moeten worden verhoogd; vraagt de EIB deze inspanning voort te zetten en zich te concentreren op de ontwikkeling van technologieën voor de toekomst, zoals energie-efficiënt vervoer, robotica, de bio-economie, de digitale economie en nieuwe medische behandelingen voor een beter leven; is van mening dat een focus op InnovFin en FinTech projecten met toegevoegde waarde in de lidstaten zal aantrekken; is van mening dat de EIB meer steun moet verstrekken voor innovatie via gerichte investeringen in onderwijs en opleiding, alsook voor start-ups en groeibedrijven, in het bijzonder in minder ontwikkelde regio's;

36.

verzoekt de EIB bij de financiering van vervoersprojecten rekening te houden met en te streven naar synergie met het toerisme om zo de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de toerismesector in de EU te bevorderen;

37.

is van oordeel dat geavanceerde en hoogwaardige vervoerssystemen en -infrastructuur noodzakelijk zijn voor een innovatieve en doeltreffende economie en tot de prioriteiten moeten behoren; bijzondere aandacht moet worden besteed aan de oostelijke regio's van de EU alsook aan innovatieve multimodale infrastructuuroplossingen, zoals korte multimodale tunnels, bruggen of tunnels in dunbevolkte gebieden;

38.

vraagt de EIB haar inspanningen om via haar advieshub technische bijstand te ontwikkelen, te intensiveren teneinde de beste beheerpraktijken te promoten;

Aanpak van jeugdwerkloosheid

39.

benadrukt dat de EIB haar programma „Vaardigheden en banen — Investeren in de jeugd” moet ontwikkelen en moet blijven investeren in menselijk kapitaal teneinde jongeren van de nodige reeks vaardigheden te voorzien om toegang te krijgen tot financiering in verband met werkgelegenheid voor jongeren in kmo's en midcaps;

40.

is van mening dat de EIB manieren moet bedenken om voor begunstigde ondernemingen in regio's met een jeugdwerkloosheid van meer dan 25 % de voorwaarden te versoepelen teneinde jonge ondernemers te stimuleren en het oprichten van bedrijven te ondersteunen, zonder de levensvatbaarheid van de projecten op losse schroeven te zetten;

41.

herhaalt dat investeringen van de EIB in degelijke investeringsprojecten de sociale inclusie kunnen helpen bevorderen, met name in lidstaten met een hoge werkloosheid en een lage productiviteit; vraagt de EIB haar strategische planningsprogramma te ontwikkelen om iets te doen aan de hoge werkloosheid; is verheugd dat de steun van de EIB aan socialehuisvestingsprojecten de afgelopen jaren continu is toegenomen en verzoekt de EIB haar investeringen in socialehuisvestingsprojecten verder op te voeren;

42.

onderstreept dat in het veerkrachtinitiatief van de EIB de klemtoon moet worden gelegd op kwalitatief hoogstaande projecten, en wijst op de belangrijke rol die in het voorgestelde EU-plan voor externe investeringen voor de EIB is weggelegd bij het opbouwen van veerkrachtiger economieën die de onderliggende oorzaken van armoede aanpakken; onderstreept het belang van initiatieven van de EIB die met name gericht zijn op jongeren en vrouwen, bijdragen aan investeringen in sectoren van sociaal belang zoals watervoorziening, gezondheid en onderwijs, en meer steun bieden voor ondernemerschap en de particuliere sector;

Klimaatactie

43.

In 2015 heeft de EIB na een openbare raadpleging een formele klimaatactiestrategie gepubliceerd met als doel de Overeenkomst van Parijs zowel in de lidstaten als op internationaal niveau te helpen uitvoeren; herhaalt dat de klimaatstrategie van de EIB van 2015 moet worden uitgevoerd en vraagt dat er concreet verslag wordt uitgebracht over de tenuitvoerlegging van de in deze strategie vervatte activiteiten;

44.

vraagt de EIB zich meer in te zetten voor de bestrijding van de klimaatverandering, die aan bod kwam in 27 % van de projecten die in 2015 zijn goedgekeurd en goed was voor een totale investering van 20,6 miljard EUR — het hoogste bedrag dat de EIB ooit in een jaar in de bestrijding van de klimaatverandering heeft geïnvesteerd, en herhaalt dat het belangrijk om van fossiele brandstoffen over te stappen op hernieuwbare energiebronnen en een grotere energie-efficiëntie, overeenkomstig de verbintenis die de Europese Unie in maart 2015 is aangegaan om haar CO2-uitstoot tegen 2030 met minstens 40 % te verminderen; benadrukt dat financiële steun voor interne energiebronnen van belang is om iets te doen aan de grote afhankelijkheid van Europa van externe energieleveranciers en om de bevoorradingszekerheid te waarborgen;

45.

moedigt de EIB aan om duurzaam, veilig, klimaatvriendelijk en innovatief vervoer te blijven steunen en de toegankelijkheid voor passagiers met beperkte mobiliteit te blijven bevorderen; benadrukt dat het de prioriteit van het Unie is om te zorgen voor voldoende financiële middelen voor projecten met een Europese meerwaarde, zoals grensoverschrijdende vervoersverbindingen en met name grensoverschrijdende regionale spoorverbindingen die zijn ontmanteld of buiten gebruik zijn gesteld; benadrukt dat in het Europese investeringsbeleid meer aandacht moet worden besteed aan horizontale thema's, met name vervoer en diensten van de toekomst, waarvoor gelijktijdig en op samenhangende wijze alternatieve-energienetwerken en telecommunicatienetwerken moeten worden ontwikkeld;

46.

benadrukt het belang van de doelstellingen die op de COP21 met betrekking tot vervoer zijn vastgesteld om de klimaatverandering tegen te gaan; benadrukt dat er financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld om de overgang van wegvervoer naar vervoer over het spoor, over zee en over de binnenwateren te realiseren; dringt erop aan dat er aandacht wordt besteed aan investeringen in schone energie en moderne diensten voor vervoer; stelt in dit verband voor dat de capaciteiten van de daarin gespecialiseerde financieringsinstrumenten zoals de European Clean Transport Facility (ECTF) worden vergroot;

47.

benadrukt dat de investeringen gebaseerd moeten zijn op het minimaliseren van de externe kosten, met inbegrip van kosten worden veroorzaakt door de klimaatverandering, om zo de uitdagingen voor toekomstige overheidsbegrotingen te verminderen;

48.

vraagt de Commissie en de EIB investeringen in duurzame stedelijke mobiliteit te steunen, die bij voorkeur gebaseerd moeten zijn op duurzame stedelijke mobiliteitsplannen met geschikte criteria om de verkeersdrukte, klimaatverandering, luchtvervuiling, geluidshinder en verkeersongevallen te verminderen;

49.

merkt op dat om de aan de belastingbetalers en de overheidsfinanciën in het algemeen opgelegde lasten voor de bouw en het onderhoud van infrastructuur te verminderen, vervoersinfrastructuurprojecten in de vorm van publiek-private partnerschappen over het algemeen gebaseerd moeten zijn op het beginsel dat de vervuiler betaalt;

50.

beveelt aan om de leningverstrekking te concentreren op kleinere, gedecentraliseerde projecten voor hernieuwbare energie die geen aansluiting op het net hebben en waarbij burgers en gemeenschappen betrokken zijn, en om het beginsel „voorrang voor energie-efficiëntie” op te nemen in alle beleidsmaatregelen en operaties van de EIB;

Mandaat voor externe leningen

51.

herinnert eraan dat het externe beleid van de EIB, in het bijzonder de regionale technische operationele richtsnoeren, moet stroken met de doelstellingen van het externe optreden van de Unie overeenkomstig artikel 21 VEU en het Handvest van de grondrechten van de EU;

52.

benadrukt dat alle financiële instrumenten van het externe optreden van de EU samenhangend en gestroomlijnd moeten zijn, met inbegrip van het veerkrachtinitiatief van de EIB, het toekomstige EU-plan voor externe investeringen en de herziening van het externe mandaat van de EIB; verwacht met name dat de informatie in de bijgewerkte regionale technische operationele richtsnoeren of andere gelijkwaardige documenten waarin het externe optreden van de EIB gekoppeld wordt aan de EU-doelstellingen, uitvoeriger is dan tot nog toe het geval was;

53.

verwacht dat beide takken van de begrotingsautoriteit bij de herziening van haar externe mandaat overeenstemming bereiken over ambitieuze toewijzingen aan de landen van het oostelijk nabuurschap, rekening houdend met het feit dat het maximumbedrag voor het oostelijk nabuurschap medio 2017 zal worden bereikt en dat de EIB misschien niet in staat zal zijn om gedurende de gehele periode van het mandaat voor externe leningen in die regio leningen te blijven verstrekken;

54.

benadrukt dat de EIB-activiteiten moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de Agenda 2030, en verzoekt met het oog daarop dat de EIB haar capaciteit versterkt om projecten te beoordelen op hun effect op de verwezenlijking van de doelstellingen in de Agenda 2030, onder meer op sociaal, gender-, milieu- en klimaatgebied; is verheugd over de inspanningen van de EIB om een genderstrategie te ontwikkelen, de vaststelling van de klimaatstrategie in het kader van het mandaat van de EIB voor externe leningen in december 2015 en de toezegging om het aandeel van klimaatprojecten in de investeringen van de EIB in ontwikkelingslanden tegen 2020 tot 35 % te verhogen; onderstreept de noodzaak van een gedegen openbare raadpleging over projecten, mede via de toepassing van het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming ten aanzien van de betrokken inheemse gemeenschappen bij aan land en natuurlijke hulpbronnen gerelateerde investeringen;

55.

verwelkomt de ontwikkelingsactiviteiten van de EIB in het kader van de Overeenkomst van Cotonou en het mandaat van de EIB voor externe leningen voor 2014-2020, waarmee een EU-garantie wordt gegeven voor de externe verrichtingen van de EIB tot een bedrag van 30 miljard EUR; legt de nadruk op naleving van de verplichtingen die uit de EU-Verdragen voortvloeien (inclusief artikel 21 VEU en artikel 208 VWEU), het strategisch kader en actieplan van de EU voor de mensenrechten, het Europees Handvest van de grondrechten en de beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp (waaronder additionaliteit, ownership voor het begunstigde land, afstemming op de ontwikkelingsdoelstellingen van het begunstigde land en transparantie bij de projectkeuze); wijst tevens op speciaal verslag nr. 16 van de Europese Rekenkamer, waarin de Commissie wordt verzocht zorg te dragen voor een gedocumenteerde beoordeling van de uit de EU-subsidies resulterende toegevoegde waarde voor de verwezenlijking van de EU-doelstellingen op het gebied van ontwikkelingsbeleid;

56.

vraagt de EIB het effect van haar projecten buiten de EU beter te beoordelen (vooraf en achteraf) om ervoor te zorgen dat ze met succes worden uitgevoerd, echte meerwaarde opleveren volledig in overeenstemming zijn met de doelstelling van duurzame en inclusieve groei voor de lokale gemeenschappen;

57.

juicht het toe dat de EIB dankzij het kader voor resultatenmeting (ReM) transparanter is geworden en meer verantwoording aflegt; vraagt dat een willekeurige steekproef uit de bijna 400 projecten die bij de beoordeling aan een ReM-toetsing zijn onderworpen, na afloop nogmaals worden beoordeeld door onafhankelijke deskundigen; vraagt dat de resultaten van deze beoordeling ex post worden toegezonden aan het Parlement;

58.

herinnert eraan dat de EIB er met het oog op een hoog niveau van transparantie voor moet zorgen dat leningen die via andere financiële intermediairs lopen (met name commerciële banken, maar ook instellingen voor microfinanciering en coöperaties) aan dezelfde transparantievereisten moeten voldoen als andere soorten leningen;

59.

betreurt het dat de EIB in haar verslag over haar activiteiten buiten de EU met geen woord rept over de omvang en het aantal van de oninbare EIB-leningen; verzoekt de EIB het Parlement een jaarlijks overzicht te verstrekken van de gevallen van uitstel van betaling en van de verliezen die zij bij de financiering van duurzame ontwikkeling heeft geleden; vraagt dat deze informatie naar financieringstype en regio wordt uitgesplitst;

60.

dringt aan op een politiek debat met deelname van het Parlement over de beoogde samenwerking van de EIB met de Aziatische Investeringsbank voor infrastructuur (AIIB); stelt met bezorgdheid vast dat de governancestructuur van de AIIB tot dusverre niet voorziet in een adequate betrokkenheid van de aandeelhouders bij de besluitvorming over projectfinanciering en dat in de voor het publiek beschikbare projectdocumentatie niet wordt ingegaan op de uitvoering van de sociale en milieumaatregelen die de AIIB van haar leningnemers verlangt; dringt erop aan dat de EIB synergiën creëert en eventueel middelen samenvoegt met die van andere regionale ontwikkelingsbanken opdat zij elkaar met hun activiteiten niet beconcurreren; vindt het belangrijk dat de EIB in het kader van haar samenwerking met andere ontwikkelingsbanken opkomt voor strengere prestatienormen inzake transparantie en op sociaal en milieugebied als voorwaarde voor een eventuele kapitaaldeelname; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat van ondernemingen die deelnemen aan projecten met medefinanciering van de EIB gevraagd wordt de beginselen van gelijke beloning en transparante lonen te onderschrijven, alsook het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, zoals bepaald in Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep; wijst er bovendien op dat de EIB bij haar besluiten over te financieren projecten rekening moet houden met de maatregelen die de gegadigden hebben getroffen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

61.

is verheugd dat de Europese Raad zich heeft geschaard achter het initiatief van de EIB om snel extra financiering uit te trekken ter ondersteuning van duurzame groei en sociale cohesie in de landen van het zuidelijk nabuurschap en de landen van de westelijke Balkan; herinnert eraan dat de faciliteit voor technische bijstand van de EIB een essentiële aanvulling op de goedgekeurde financiering vormt, met name in arme landen; verzoekt de EIB rekening te houden met de plaatselijke context wanneer ze investeert in derde landen; vraagt de EIB om meer transparantie over de uiteindelijke begunstigden en de eindontvangers van financiering, met name wanneer de financiering gebaseerd is op particuliere equityfondsen; is van mening dat de selectie van financiële intermediairs strenger moet zijn;

62.

verzoekt de EIB rekening te houden met de plaatselijke context wanneer ze investeert in derde landen; herinnert eraan dat investeren in derde landen niet enkel gebaseerd mag zijn op een aanpak ter maximalisatie van de winst, maar ook moet streven naar het genereren van door de particuliere sector geleide duurzame economische groei op lange termijn en op het verkleinen van de armoede door banencreatie en een betere toegang tot productiemiddelen; is van mening dat de selectie van financiële intermediairs in dit opzicht strenger moet zijn;

63.

merkt op dat het veerkrachtinitiatief van de EIB voor de landen van het zuidelijk nabuurschap en de landen van de westelijke Balkan moet worden beschouwd als een aanvulling op het nieuwe initiatief van de Commissie om een plan voor externe investeringen op te zetten;

64.

onderstreept dat de bank bij de verschillende projectpartijen meer zichtbaarheid moet geven aan haar betrokkenheid bij de projectfinanciering, met name buiten de Europese Unie, aangezien dit van cruciaal belang is om de burgers ter plaatse bewust te maken van hun recht om beroep aan te tekenen en een klacht in te dienen bij het bureau van het klachtenmechanisme en bij de Europese Ombudsman;

65.

verzoekt de EIB bijzondere aandacht te besteden aan de ontwikkelingslanden, met name landen die worden geconfronteerd met conflicten en extreme armoede, en vraagt de EIB duurzame groei in de ontwikkelingslanden actief te blijven ondersteunen; verzoekt de EIB om zich samen met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) toe te leggen op de financiering van langetermijninvesteringen ten behoeve van de economische ontwikkeling; is verheugd over het feit dat EU-subsidies steeds meer gecombineerd worden met EIB-kredietverlening om betere projectresultaten te behalen in de ontwikkelingslanden;

66.

neemt kennis van de resultaten van de tussentijdse herziening door de Commissie van het mandaat voor externe leningverstrekking door de EIB; onderstreept dat de EIB krachtens een ontwikkelingsmandaat werkt en zich daarbij dus moet laten leiden door het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling; vraagt dat de Commissie erop toeziet dat de door de EIB gefinancierde projecten aansluiten bij het EU-beleid en de Europese belangen eerbiedigen, en onderstreept dat de EIB zich in haar hoedanigheid van financiële arm van de EU moet richten naar de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN;

67.

neemt kennis van de positieve omstandigheid dat de omvang van de middelen die halverwege de programmaperiode zijn toegewezen, in sommige regio's een hoog percentage van het regionale maximum uitmaken; beschouwt dit als een indicatie dat het mogelijk en wenselijk is middelen nauwkeuriger op de prioriteiten van de Unie te richten om beter te reageren op externe beleidsdoelstellingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de migratiecrisis;

68.

verzoekt de Commissie een kader te scheppen voor jaarlijkse verslaggeving door de EIB over haar operaties buiten de EU wat betreft de naleving van de voor het extern optreden van de Unie geldende algemene beginselen; steunt de conclusie in de tussentijdse evaluatie dat de regionale technische operationele richtsnoeren van de EIB in nauwe samenwerking met de EDEO moeten worden bijgewerkt om duidelijker te maken dat de EIB qua prioriteiten op één lijn ligt met de Unie; verzoekt de Commissie deze bijwerking aan te grijpen om de basis te leggen voor verslaggeving door de EIB over de naleving van artikel 21 VEU; is van mening dat het optionele aanvullende bedrag voor de EIB alleen mag worden vrijgegeven als er vooruitgang wordt gemaakt met deze verslaggeving;

69.

verzoekt de EIB meer aandacht te besteden aan de gevolgen van haar werkzaamheden voor de mensenrechten en de arbeidsrechten, en haar beleid inzake sociale normen verder uit te werken tot een mensenrechtenbeleid op het gebied van bankieren; stelt met het oog daarop voor dat de EIB mensenrechtenbenchmarks opneemt in haar projectevaluaties;

Vluchtelingencrisis en migratie binnen de EU

70.

verzoekt de EIB actie te blijven ondernemen om iets aan de migranten- en vluchtelingenstroom te doen door noodprojecten in de landen van bestemming en de transitlanden te financieren en waar mogelijk toezeggingen op lange termijn te doen voor projecten die beogen banen te scheppen en de groei te stimuleren in de landen van herkomst;

71.

verzoekt de EIB leningen voor socialehuisvestingsprojecten te blijven verstrekken om het hoofd te bieden aan de aankomst van een groot aantal vluchtelingen in de EU-lidstaten, en met name in Griekenland en Italië;

72.

benadrukt dat de EIB meer transparantie aan de dag moet leggen en meer verantwoording moet afleggen; onderstreept dat de EIB jaarlijks drie verschillende verslagen over haar activiteiten indient bij het Europees Parlement en dat de president en personeelsleden van de EIB regelmatig hoorzittingen bijwonen op verzoek van het Europees Parlement en zijn verschillende commissies; meent echter dat er nog ruimte voor verbetering is wat betreft meer parlementair toezicht op de activiteiten van de EIB; verheugt zich in dit verband over de ondertekening vanr een interinstitutionele overeenkomst tussen de EIB en het Parlement over de uitwisseling van informatie, waarbij de leden de mogelijk krijgen om schriftelijke vragen aan de president van de EIB te stellen;

73.

prijst de EIB voor haar inzet om gedwongen migratie tegen te gaan en op te treden in de landen die door de migratiecrisis zwaar op de proef worden gesteld, onder meer door het opvoeren van humanitair optreden, ondersteuning van de economische groei, de aanleg van infrastructuur en het scheppen van banen; verwelkomt in dit verband het crisisrespons- en veerkrachtinitiatief van de EIB, dat tot doel heeft de steun aan de zuidelijke buurlanden van de EU en de Balkanlanden met 6 miljard EUR te verhogen; wenst dat dit initiatief leidt tot echte additionaliteit wat de huidige EIB-activiteiten in de regio betreft;

74.

verzoekt de EIB het pakket „migratie voor de ACS-landen” snel ten uitvoer te leggen en dringt erop aan dat de gefinancierde projecten in de eerste plaats worden toegespitst op het voorkomen van gedwongen migratie in de regio ten zuiden van de Sahara;

75.

is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een Europees plan voor externe investeringen (EEIP), dat de onderliggende oorzaken van migratie moet aanpakken door de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te helpen verwezenlijken; hoopt de EIB hierbij een belangrijke rol te zien spelen, met name door de verstrekking van aanvullende financiële middelen aan begunstigden in de privésector;

76.

verzoekt de EIB strenge criteria inzake belangenconflicten, fraude en corruptie toe te passen om het openbaar belang veilig te stellen;

77.

verzoekt de EIB de participatie van nationale regeringen, regionale en plaatselijke overheden te verbeteren; moedigt de EIB aan om de uitwisseling van best practices te vergemakkelijken en de betrokkenheid van de nationale kantoren van de EIB te versterken;

o

o o

78.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EIB en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0200.

(3)  Aangenomen teksten, P8-TA(2016)0363.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/132


P8_TA(2017)0199

Tenuitvoerlegging van de richtlijn mijnbouwafval

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn mijnbouwafval (2006/21/EG) (2015/2117(INI))

(2018/C 298/17)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (1) (hierna „de richtlijn” genoemd),

gezien Beschikking 2009/335/EG van de Commissie van 20 april 2009 inzake technische richtsnoeren voor het stellen van de financiële zekerheid (2),

gezien Beschikking 2009/337/EG van de Commissie van 20 april 2009 tot vaststelling van de criteria voor de indeling van afvalvoorzieningen overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2006/21/EG (3),

gezien Beschikking 2009/360/EG van de Commissie van 30 april 2009 tot aanvulling van de technische voorschriften voor de afvalkarakterisering (4),

gezien Beschikking 2009/358/EG van de Commissie van 29 april 2009 betreffende de harmonisatie, de periodieke toezending van de informatie en de vragenlijst bedoeld in artikel 22, lid 1, onder a), en artikel 18, van Richtlijn 2006/21/EG (5),

gezien Beschikking 2009/359/EG van de Commissie van 30 april 2009 tot aanvulling van de definitie van inert afval ter uitvoering van artikel 22, lid 1, onder f), van Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (6),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende de uitvoering van Richtlijn 2006/21/EG (COM(2016)0553),

gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (7),

gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van de richtlijn mijnbouwafval van januari 2017, uitgevoerd door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, met inbegrip van de in bijlage 1 opgenomen studie met als titel „Exploring the alternatives to technologies involving high environmental and health risks related to the improper management of the waste from extractive industries: Challenges, risks and opportunities for the extractive industries arising in the context of the „circular economy” concept” (8) (Mogelijke alternatieven voor technologieën met grote milieu- en gezondheidsrisico's bij verkeerd beheer van winningsafval: uitdagingen, risico's en kansen voor winningsindustrieën in samenhang met het concept „circulaire economie”),

gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over een algeheel verbod op het gebruik van cyanide in de mijnbouw in de Europese Unie (9),

gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de lering die kan worden getrokken uit de ramp met rode modder, vijf jaar na het ongeval in Hongarije (10),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” COM(2015)0614,

gezien de haalbaarheidsstudie van de Commissie over het concept van een risicodelingsfaciliteit op EU-niveau voor industriële rampen (11),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0071/2017),

A.

overwegende dat in de nasleep van twee zware ongevallen waarbij gevaarlijk winningsafval weglekte, de richtlijn werd aangenomen om nadelige gevolgen voor het milieu alsmede risico's voor de volksgezondheid als gevolg van het beheer van winningsafval te voorkomen en zo veel mogelijk te beperken;

B.

overwegende dat de termijn voor omzetting van de richtlijn door de lidstaten op 1 mei 2008 afliep, en dat bijna alle lidstaten achterliepen met de omzetting van de richtlijn in hun nationale wetgeving;

C.

overwegende dat de Commissie tegen 18 lidstaten inbreukprocedures wegens niet-conformiteit heeft opgestart omdat zij de richtlijn niet juist en volledig hebben omgezet; overwegende dat vier zaken eind november 2016 nog liepen;

D.

overwegende dat de Commissie elf volle jaren na de vaststelling van de richtlijn de richtsnoeren voor inspecties, zoals vereist bij artikel 22, lid 1, onder c), van de richtlijn, nog niet heeft vastgesteld; overwegende dat de behoefte aan robuuste richtsnoeren van de Commissie duidelijk blijkt uit het ontbreken van een definitie van een inspectie en nadere bijzonderheden over hoe die moet worden uitgevoerd, en uit de uiteenlopende interpretaties van de vereisten van de richtlijn door de lidstaten;

E.

overwegende dat tien lidstaten hebben gemeld dat ze binnen hun nationale grenzen geen voorzieningen van categorie A hebben;

F.

overwegende dat de beperkingen van het huidige systeem van driejaarlijkse rapportage, zoals blijkt uit de verschillen tussen de door de lidstaten verstrekte informatie en de vermoedelijk verkeerde interpretatie van een aantal bepalingen van de richtlijn, ertoe hebben geleid dat het wegens de onbevredigende kwaliteit van de beschikbare gegevens niet mogelijk was de omzetting van de richtlijn in de praktijk te schetsen en te beoordelen;

G.

overwegende dat Beschikking 2009/335/EG van de Commissie geen afbreuk doet aan artikel 14 van de richtlijn, dat voorschrijft dat bij de financiële zekerheid moet worden uitgegaan van de aanneming dat de rehabilitatie wordt uitgevoerd door een derde partij;

H.

overwegende dat er op EU-niveau geen databank betreffende afvalvoorzieningen van winningsindustrieën bestaat;

I.

overwegende dat afval afkomstig van de winning van delfstoffen een zeer groot deel vormt van de totale hoeveelheid afval die in de Europese Unie wordt geproduceerd (ongeveer 30 % in 2012), en dat een deel daarvan gevaarlijk afval is;

J.

overwegende dat de EU sterk afhankelijk is van de invoer van grondstoffen uit derde landen en dat veel natuurlijke hulpbronnen snel uitgeput dreigen te raken; overwegende dat de milieu- en gezondheidswetgeving in die derde landen vaak minder streng is dan in de EU;

K.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling met als titel „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” COM(2015)0614 niet heeft voorzien in een evaluatie van de wetgeving wat deze richtlijn betreft;

L.

overwegende dat de overgang naar een circulaire economie belangrijke milieuvoordelen met zich meebrengt en cruciaal is voor het concurrentievermogen van de EU op de lange termijn;

1.

betreurt het dat de lidstaten (EU-27) (12) bepaalde omzettingsproblemen hebben ondervonden wat betreft het tijdschema of de kwaliteit, of beide, en dat er momenteel geen correcte omzetting van de richtlijn in de praktijk in alle lidstaten te verwachten valt gezien de lopende inbreukprocedures wegens niet-conformiteit;

2.

verzoekt de betrokken lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat de richtlijn zo snel mogelijk juist en volledig wordt omgezet en ten uitvoer gelegd; verzoekt de Commissie de lidstaten voldoende aanwijzingen te geven om deze juiste en volledige omzetting te waarborgen;

3.

benadrukt dat het ontbreken van richtsnoeren voor inspecties, zoals bepaald in artikel 22, lid 1, onder c), van de richtlijn, niet alleen de daadwerkelijke en doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtlijn in de praktijk in de weg staat, maar ook ertoe leidt dat de nalevings- en de handhavingskosten voor exploitanten en autoriteiten van lidstaat tot lidstaat verschillen;

4.

dringt er daarom bij de Commissie op aan zo snel mogelijk, en in elk geval uiterlijk eind 2017, concrete sectorspecifieke richtsnoeren voor inspecties in de winningsafvalsector vast te stellen, met inbegrip van een definitie;

5.

verzoekt de Commissie de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid te bieden onaangekondigde inspecties ter plaatse uit te voeren;

6.

is van mening dat het huidige rapportagesysteem op grond van artikel 18, lid 1, niet geschikt en ondoeltreffend is omdat het hiermee niet mogelijk is een volledig beeld van de uitvoering te schetsen en deze te beoordelen, terwijl het de lidstaten en de diensten van de Commissie onnodig belast en daarmee eveneens de doeltreffendheid ondergraaft;

7.

wijst in dit verband op het gebrekkige ontwerp van het gegevensverzamelingsinstrument (de vragenlijst (13)), dat voor dubbelzinnige interpretaties vatbaar is en daardoor leidt tot de rapportage van maatregelen die op nationaal niveau zijn genomen en niet over de manier waarop die in de praktijk worden gebracht, met name wat betreft de rapportage over de afvalvoorzieningen van winningsindustrieën;

8.

benadrukt dat sommige door de lidstaten verstrekte cijfers over het aantal onder de richtlijn vallende voorzieningen op hun grondgebied weinig aannemelijk lijken omdat ze in bepaalde gevallen vrij laag zijn in vergelijking met de uit andere informatiebronnen afkomstige gegevens over de volledige productie van winningsafval op nationaal niveau;

9.

dringt erop aan het huidige rapportagemechanisme (met inbegrip van de vragenlijst) zo spoedig mogelijk, en nog vóór de in aantocht zijnde deadlines voor de derde rapportageperiode (2014-2017), te hervormen, om de praktische uitvoering van de richtlijn naar behoren te kunnen beoordelen op basis van de derde rapportageperiode en daarna; vraagt de Commissie voorts in het rapportagemechanisme een verzoek op te nemen om alle relevante gegevens over het milieueffect te verstrekken;

10.

stelt voor de vragenlijst als bedoeld in bijlage III bij Beschikking 2009/358/EG van de Commissie te verbeteren door de lidstaten ertoe te verplichten volledige, actuele en betrouwbare gegevens te rapporteren over voorzieningen voor winningsafval die zich op hun grondgebied bevinden; is van mening dat de hervorming zo moet worden aangepakt dat er een gemakkelijk bij te werken Europese databank van voorzieningen voor winningsafval kan worden opgezet, omdat dit bevorderlijk zou zijn om te waarborgen dat de praktische uitvoering van de richtlijn volledig in beeld gebracht, gemonitord en op EU-niveau beoordeeld kan worden; merkt op dat ook andere benaderingen te overwegen vallen, zoals het gebruik van een bij wijze van voorbeeld ingevuld nationaal verslag uit hoofde van artikel 18, lid 1, van de richtlijn, dat als model moet worden gevolgd, en stipt aan dat dergelijke verbeteringen de lidstaten geen ruimte meer mogen laten voor verschillende interpretaties aangaande de gegevens die ze moeten verstrekken;

11.

betreurt dat de Commissie slechts één uitvoeringsverslag betreffende zowel de eerste als de tweede rapportageperiode (2008-2011 en 2011-2014) heeft gepubliceerd, in plaats van één verslag om de drie jaar, zoals vereist uit hoofde van artikel 18, lid 1, van de richtlijn, waardoor het publiek jarenlang geen informatie kreeg over de (gebrekkige) uitvoering van deze richtlijn, en verdere maatregelen met het oog op de volledige uitvoering ervan de facto vertraging opliepen, terwijl deze richtlijn betrekking heeft op een economische activiteit met significante gevolgen voor het milieu, de gezondheid en de maatschappij; verzoekt de Commissie de rapportage om de drie jaar strikt in acht te nemen;

12.

erkent dat de meeste lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om de bepalingen van de richtlijn uit te voeren; wijst erop dat uit de verschillende interpretaties van de lidstaten blijkt dat er verdere inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat alle lidstaten de grondbeginselen van de richtlijn op dezelfde wijze opvatten en toepassen, om zo een gelijk speelveld in de hele EU te garanderen;

13.

is ingenomen met de plannen van de Commissie om algemene richtsnoeren betreffende de uitvoering van de bepalingen van de richtlijn te publiceren, wat een betere naleving en handhaving van de richtlijn mogelijk zal maken, met inbegrip van de volledige levenscyclus van een mijnafvalvoorziening van vergunning tot en met rehabilitatie en monitoring na sluiting; vestigt de aandacht op de erg uiteenlopende interpretaties en misverstanden met betrekking tot fundamentele bepalingen van de richtlijn (bijvoorbeeld omtrent de vraag of er zich in de lidstaten al dan niet onder de richtlijn vallende voorzieningen bevinden);

14.

maakt zich in het bijzonder zorgen over het feit dat de behoorlijke indeling en vergunning van risicovoller voorzieningen van categorie A nog niet volledig afgerond is, en waarschuwt dat er externe noodplannen ontbreken voor ongeveer 25 % van de voorzieningen van categorie A op het grondgebied van de EU; vraagt de lidstaten daarom de juiste indeling van de voorzieningen op hun grondgebied af te ronden en uiterlijk eind 2017 de ontbrekende externe noodplannen vast te stellen;

15.

maakt zich zorgen over het feit dat volgens de nationale verslagen die op grond van artikel 18, lid 1, van de richtlijn zijn ingediend, een groot aantal EU-lidstaten de onder deze richtlijn vallende voorzieningen niet juist in kaart blijken te hebben gebracht, met name wat voorzieningen betreft die in categorie A zouden moeten worden ingedeeld;

16.

wijst erop hoe belangrijk het is informatie te verkrijgen over de toestand van de huidige afvalbassins; verzoekt de lidstaten de veiligheid van dammen te verbeteren om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, met name in voorzieningen van categorie A;

17.

benadrukt dat het belangrijk is de betrokken lokale gemeenschappen al in de planningsfase te betrekken bij projecten voor het beheer van winningsafval waar gevaarlijke stoffen aan te pas komen, en de transparantie en de daadwerkelijke betrokkenheid van de burgers te waarborgen tijdens de hele vergunningsprocedure en bij het bijstellen van een verleende vergunning of de voorwaarden voor een vergunning; wijst nogmaals op het belang van het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus in dit verband; verzoekt de Commissie een databank van goede praktijken in het leven te roepen om de lokale gemeenschappen beter te betrekken;

18.

vraagt de Commissie doeltreffender maatregelen voor te stellen om het milieu en de gezondheid van de burgers te beschermen omdat een aantal lidstaten tot dusver niet in staat zijn gebleken de vervuiling van water en bodem door enkele exploitanten te voorkomen;

19.

wijst op de onnodige administratieve belasting van de autoriteiten en exploitanten wat het beheer van inert afval en niet-verontreinigde grond betreft, en verzoekt de Commissie en de lidstaten de duplicatie van vergunningsprocedures te voorkomen, rekening houdend met de kenmerken van de sector en de gevolgen voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu;

20.

dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken hoe artikel 14 van de richtlijn en Beschikking 2009/335/EG van de Commissie in de lidstaten ten uitvoer zijn gelegd en of de ingestelde financiëlezekerheidsinstrumenten volstaan en geschikt zijn;

21.

wijst op zijn bovengenoemde resolutie van 5 mei 2010 over een algeheel verbod op het gebruik van cyanide in de mijnbouw in de EU, met name in het licht van de povere stand van de uitvoering in verband met de vergunning van voorzieningen van categorie A, en roept de Commissie nogmaals op om zo spoedig mogelijk een volledig verbod op het gebruik van cyanide in de mijnbouw in de Europese Unie voor te stellen, met name omdat er ook niet-giftige alternatieven bestaan, zoals cyclodextrine (14); verzoekt de lidstaten onmiddellijk te zorgen voor een optimaal beheer van cyanide-afvalbassins;

22.

dringt er bij het bedrijfsleven en de betrokken bevoegde autoriteiten op aan tijdens de vergunningsprocedure voor afvalvoorzieningen van winningsindustrieën beschikbare geavanceerde technologieën te overwegen, met name wat het ontwerp van residubekkens betreft, met inachtneming van de strengste milieunormen; verzoekt de lidstaten de in het kader van de vergunningsprocedure verstrekte gegevens te verzamelen en te analyseren, ze te vergelijken met de werkelijke milieueffecten van een werkende mijnafvalvoorziening en zo nodig de vereiste correcties in de vergunningsvereisten aan te brengen;

23.

verzoekt de Commissie voldoende financiering voor onderzoek en innovatie inzake het beheer van mijnafvalvoorzieningen te waarborgen om deze voorzieningen veiliger te maken;

24.

verzoekt de Commissie de lopende herziening van het referentiedocument voor de beste beschikbare technieken (BREF, Best Available Techniques Reference Document) in samenhang met het concept „circulaire economie” aan te grijpen om prioriteit te verlenen aan strengere milieunormen en een efficiënt gebruik van hulpbronnen bij het vaststellen van optimale werkwijzen die in de plannen voor het beheer van mijnbouwafval moeten worden opgenomen;

25.

verzoekt de Commissie ook de terugwinning van kritieke grondstoffen uit mijnbouwafval aan te moedigen, zoals omschreven in het EU-actieplan voor de circulaire economie;

26.

neemt met ongenoegen kennis van de trend in de mijnbouwsector in Europa om grondstoffen van geringere kwaliteit en dieper in de bodem te ontginnen, waardoor er meer materiaal wordt bovengehaald om het doelmetaal te produceren; verzoekt de lidstaten afvalgesteente zo goed mogelijk te gebruiken om waar mogelijk natuurlijk gesteente te vervangen; maakt zich ernstige zorgen over de efficiëntie van chemische behandelingsprocessen, omdat een lagere verhouding erts/ertshoudend gesteente betekent dat er meer tailings (lees: mijnbouwafval) per ton doelmetaal worden geproduceerd;

27.

benadrukt dat het in het licht van de overgang van de EU naar een circulaire economie van essentieel belang is het gebruik van hulpbronnen te verminderen en hergebruik en recycling te bevorderen; verzoekt de Commissie te overwegen hiertoe streefdoelen vast te stellen, op basis van een levenscyclusbeoordeling;

28.

benadrukt dat „alomvattende” winning tot leidend beginsel kan worden verheven, al moet er rekening worden gehouden met technische beperkingen en marktbeperkingen, alsook met mogelijke indirecte kosten, zoals de koolstofvoetafdruk; stelt voor dat mijnbouw- en vermalingsafval onderzocht en voor afvoer gescheiden wordt zodat het later gemakkelijker nuttig kan worden toegepast;

29.

verzoekt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verder te investeren in onderzoek naar en ontwikkeling van haalbare alternatieve processen om de EU van primaire en secundaire grondstoffen te voorzien en mijnbouwafval te voorkomen;

30.

beklemtoont dat uit het verleden daterende gesloten mijnafvalvoorzieningen op middellange of korte termijn een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid of het milieu kunnen gaan vormen; verzoekt de Commissie volledige transparantie aan de dag te leggen bij het verduidelijken van alle aan de lidstaten verleende afwijkingen van de richtlijn en de nog bestaande lacunes met betrekking tot historische stortplaatsen en de sanering ervan; verzoekt de Commissie in dit verband samen met de lidstaten een actieplan voor de volledige sanering van deze locaties uit te werken, rekening houdend met goede praktijkvoorbeelden en de mogelijke voordelen van het concept „circulaire economie” als dat wordt toegepast op het beheer van winningsafval, en met inbegrip van regelingen om toe te zien op de fase na de sluiting van deze locaties;

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

(2)  PB L 101 van 21.4.2009, blz. 25.

(3)  PB L 102 van 22.4.2009, blz. 7.

(4)  PB L 110 van 1.5.2009, blz. 48.

(5)  PB L 110 van 1.5.2009, blz. 39.

(6)  PB L 110 van 1.5.2009, blz. 46.

(7)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.

(8)  PE-nummer: 593.788.

(9)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 74.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0349.

(11)  Studie naar de haalbaarheid van de oprichting van een fonds om milieuaansprakelijkheid en verliezen door industriële ongevallen te dekken, eindverslag, Europese Commissie, DG ENV, 17 april 2013.

(12)  Zie voetnoot 3 in de toelichting van verslag A8-0071/2017.

(13)  Bijlage III bij Beschikking 2009/358/EG van de Commissie.

(14)  Liu et al. (2013) „Selective isolation of gold facilitated by second-sphere coordination with α-cyclodextrin”, Nature Communications.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/137


P8_TA(2017)0200

Situatie in Venezuela

Resolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de situatie in Venezuela (2017/2651(RSP))

(2018/C 298/18)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Venezuela, met name de resoluties van 27 februari 2014 over de situatie in Venezuela (1), van 18 december 2014 over de vervolging van de democratische oppositie in Venezuela (2), van 12 maart 2015 over de situatie in Venezuela (3), en van 8 juni 2016 over de situatie in Venezuela (4),

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij Venezuela partij is,

gezien het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest, goedgekeurd op 11 september 2001,

gezien de grondwet van Venezuela, en met name de artikelen 72 en 233,

gezien de brief van 16 mei 2016 van Human Rights Watch aan Luis Almagro Lemes, secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), over Venezuela (5),

gezien de verklaring van 31 maart 2017 van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, over het besluit van het Venezolaanse hooggerechtshof om de wetgevende bevoegdheden van de Nationale Vergadering over te nemen,

gezien de waarschuwingen in de verslagen van de OAS van 30 mei 2016 en 14 maart 2017 over Venezuela en gezien de oproep van de secretaris-generaal van de OAS om, overeenkomstig artikel 20 van het Democratisch Handvest, de Permanente Raad in een dringende vergadering bijeen te roepen om de politieke crisis in Venezuela te bespreken,

gezien de brief van 27 maart 2017 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, over de steeds diepere politieke, economische en humanitaire crisis waarin Venezuela zich bevindt,

gezien de verklaring van de OAS die door 14 van haar lidstaten is ondertekend op 13 maart 2017 en waarin Venezuela met klem wordt opgeroepen om onmiddellijk verkiezingen uit te schrijven, politieke gevangenen vrij te laten, de in de grondwet vastgelegde scheiding der machten te erkennen, en nog een aantal andere maatregelen te nemen,

gezien de resolutie van de Permanente Raad van de OAS van 3 april 2017 over de recente gebeurtenissen in Venezuela,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Venezolaanse hooggerechtshof op 27 maart 2017 een besluit heeft uitgevaardigd waarmee alle door de Nationale Vergadering aangenomen wetten ongrondwettig werden verklaard; overwegende dat het Venezolaanse hooggerechtshof op 29 maart 2017 een besluit heeft uitgevaardigd waarmee de Nationale Vergadering schuldig werd bevonden aan minachting voor de grondwet, waarna alle wetgeving nietig werd verklaard en het hooggerechtshof vervolgens de wetgevende macht kon overnemen;

B.

overwegende dat de besluiten van het Venezolaanse hooggerechtshof een schending vormen van de door de grondwet gewaarborgde scheiding der machten en van de verplichting voor alle rechters om de integriteit van de Venezolaanse grondwet te eerbiedigen en te waarborgen (artikel 334);

C.

overwegende dat de besluiten zijn uitgevaardigd zonder een grondwettelijke basis — noch wat betreft de bevoegdheden van de Nationale Vergadering (artikel 187 van de grondwet), noch wat betreft de bevoegdheden van de constitutionele kamer van het hooggerechtshof (artikel 336 van de grondwet);

D.

overwegende dat de procureur-generaal, Luisa Ortega Díaz, die door de Venezolaanse regering is benoemd, het besluit van het hooggerechtshof heeft veroordeeld als een schending van de constitutionele orde; overwegende dat president Nicolás Maduro naar aanleiding van internationale reacties en tal van pleidooien het hooggerechtshof heeft verzocht om een herziening van het besluit waarmee de Nationale Vergadering alle macht werd ontnomen, en overwegende dat het hooggerechtshof op 1 april 2017 nieuwe besluiten heeft uitgevaardigd waarmee het vorige werd herroepen;

E.

overwegende dat het hooggerechtshof de Nationale Vergadering al eerder schuldig had bevonden aan minachting voor de grondwet en haar handelingen op 1 augustus 2016 en op 5 september 2016 nietig had verklaard door middel van besluit nr. 808;

F.

overwegende dat de Venezolaanse oppositiecoalitie, de Mesa de la Unidad Democrática, 112 van de 167 zetels in de uit één kamer bestaande Nationale Vergadering heeft gewonnen en dus over een tweederdemeerderheid beschikt, tegenover 55 zetels voor de PSUV; overwegende dat het hooggerechtshof vier vertegenwoordigers van de Nationale Vergadering, waarvan drie oppositieleden, heeft belet hun ambt te aanvaarden, waardoor de oppositie haar tweederdemeerderheid is kwijtgeraakt;

G.

overwegende dat het aantal politieke gevangenen na de meest recente willekeurige arrestaties is opgelopen tot meer dan honderd en dat zich onder hen belangrijke politieke leiders bevinden, zoals Leopoldo López, Antonio Ledezma, Daniel Ceballos en Yon Goicoechea;

H.

overwegende dat de Venezolaanse oppositieleider en tweevoudig presidentskandidaat Henrique Capriles vijftien jaar lang geen politiek ambt mag bekleden; overwegende dat dit besluit gebaseerd was op aantijgingen van „administratieve onregelmatigheden” in zijn rol als gouverneur van de deelstaat Miranda;

I.

overwegende dat de Venezolaanse veiligheidstroepen, waaronder de nationale garde en de nationale politie, alsook ongeregelde gewapende groeperingen, bij de protesten van meet af aan herhaaldelijk grof geweld hebben ingezet tegen vreedzame demonstranten, waaronder leden van het Congres, die protesteerden tegen het besluit waarmee de bevoegdheden van de Nationale Vergadering nietig waren verklaard, en overwegende dat hierbij meer dan twintig doden en een groot aantal gewonden zijn gevallen en tal van arrestaties zijn verricht;

J.

overwegende dat 17 van de 21 landen van de Permanente Raad van de OAS op 3 april 2017 hun ernstige bezorgdheid hebben geuit over de ongrondwettelijke aantasting van de democratische orde in Venezuela; overwegende dat sommige landen in de regio onlangs hun wens hebben uitgesproken om een bemiddelingsproces in Venezuela te faciliteren en zo een doorbraak mogelijk te maken;

K.

overwegende dat de regering de lokale en regionale verkiezingen die gepland stonden voor december 2016 heeft uitgesteld en een afzettingsreferendum — een grondwettelijke bepaling op grond waarvan 20 % van de kiezers het aftreden van een impopulaire president kan eisen — heeft tegengehouden ondanks het feit dat aan alle grondwettelijke vereisten was voldaan;

1.

veroordeelt de voortdurende ongrondwettelijke schending van de democratische orde in Venezuela, na het besluit dat werd uitgevaardigd door het Venezolaanse hooggerechtshof om de wetgevende bevoegdheden van de Nationale Vergadering over te nemen, alsook de afwezigheid van de scheiding der machten en het gebrek aan onafhankelijkheid van overheidsorganen;

2.

verwerpt nadrukkelijk de besluiten van het Venezolaanse hooggerechtshof om de bevoegdheden van de Nationale Vergadering op te schorten en beschouwt dit als een fundamenteel ondemocratische maatregel die rechtstreeks in strijd is met de Venezolaanse grondwet; vindt het essentieel, ondanks de recente herziening van een aantal aspecten van deze besluiten, dat de Venezolaanse regering ervoor zorgt dat de democratische orde volledig wordt hersteld;

3.

maakt zich ernstige zorgen over de sterk verslechterende toestand op het gebied van democratie, mensenrechten en de sociaaleconomische situatie in Venezuela, in een klimaat van toenemende politieke en maatschappelijke instabiliteit;

4.

verzoekt de regering en het hooggerechtshof van Venezuela de grondwet te eerbiedigen, met name de bevoegdheden die aan alle democratisch gekozen leden van het parlement zijn verleend;

5.

verzoekt de Venezolaanse regering de scheiding en de onafhankelijkheid van organen te waarborgen en de volledige grondwettelijke autoriteit van de Nationale Vergadering te herstellen; herinnert eraan dat scheiding en niet-inmenging tussen organen een basisbeginsel is van democratische staten die gegrondvest zijn op het rechtsstaatbeginsel;

6.

verzoekt de Venezolaanse regering erop toe te zien dat alle politieke gevangenen onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; wijst erop dat de vrijlating van politieke gevangenen was goedgekeurd door de Nationale Vergadering met de Wet inzake nationale verzoening, maar dat hierover een veto werd uitgesproken met een besluit van de uitvoerende macht; benadrukt dat er voor Venezuela geen sprake kan zijn van een duurzame vreedzame oplossing op lange termijn indien er politieke gevangenen zijn;

7.

verzoekt de Venezolaanse regering de grondwet na te leven en zo snel mogelijk met een tijdschema voor de verkiezingen te komen aan de hand waarvan vrije en transparante verkiezingsprocessen kunnen plaatsvinden, aangezien dat de enige manier is om een einde te maken aan de huidige politieke impasse; is sterk gekant tegen het besluit van de nationale contraloría van Venezuela dat oppositieleider Henrique Capriles vijftien jaar lang geen politiek ambt mag bekleden; verzoekt de Venezolaanse regering een eind te maken aan het buitenspel zetten van oppositieleiders door hen te beroven van hun politieke rechten;

8.

is ingenomen met de resolutie die op 3 april 2017 is aangenomen door de Permanente Raad van de OAS en verzoekt de VV/HV deze te steunen, alsook met de wens die door vele landen in de regio is uitgesproken om een bemiddelingsproces te faciliteren en zo tot een nationaal akkoord te komen; verzoekt de VV/HV voorts om samen met internationale en regionale organisaties actief op zoek te gaan naar andere maatregelen om de EU in staat te stellen de democratie in Venezuela volledig te herstellen;

9.

verzet zich nadrukkelijk tegen de brutale repressieve aanpak van de Venezolaanse veiligheidstroepen en van ongeregelde gewapende groeperingen ten aanzien van de vreedzame protesten, waarbij meer dan twintig doden en een groot aantal gewonden zijn gevallen en tal van arrestaties zijn verricht; roept de Venezolaanse regering op een onderzoek in te stellen naar alle overlijdens en het grondwettelijk recht op vrijheid van vreedzame vergadering te eerbiedigen en te waarborgen; verzoekt de Venezolaanse autoriteiten veiligheid en de vrije uitoefening van rechten voor alle burgers te garanderen, met name mensenrechtenactivisten, journalisten, politieke activisten en leden van onafhankelijke niet-gouvernementele organisaties die meer risico lopen op aanslagen en willekeurige gevangenneming;

10.

roept de Venezolaanse autoriteiten op dringend humanitaire hulp toe te laten in het land en toegang te verschaffen aan de internationale organisaties die bijstand willen bieden in de zwaarst getroffen geledingen van de samenleving; richt zich tot de internationale gemeenschap, en in het bijzonder tot de buurlanden en de EU-landen, om rekening te houden met de humanitaire crisis die mogelijk kan ontstaan doordat Venezolanen in groten getale hun land verlaten;

11.

herhaalt zijn dringend verzoek om zo spoedig mogelijk een delegatie van het Europees Parlement naar Venezuela te sturen en om een dialoog tot stand te brengen met alle bij het conflict betrokken partijen;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en Nationale Vergadering van de Bolivariaanse Republiek Venezuela, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten.

(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0176.

(2)  PB C 294 van 12.8.2016, blz. 21.

(3)  PB C 316 van 30.8.2016, blz. 190.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0269.

(5)  https://www.hrw.org/news/2016/05/16/letter-human-rights-watch-secretary-general-almagro-about-venezuela


AANBEVELINGEN

Europees Parlement

Dinsdag 4 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/140


P8_TA(2017)0100

Onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad en de Commissie van 4 april 2017 naar aanleiding van het onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector (2016/2908(RSP))

(2018/C 298/19)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (1),

gezien zijn Besluit (EU) 2016/34 van 17 december 2015 over de instelling, de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de enquêtecommissie naar emissiemetingen in de automobielsector (2),

gezien Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (3),

gezien Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (4),

gezien Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (5),

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2015 over emissiemetingen in de automobielsector (6),

gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over het onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector (7) (op basis van interimverslag A8-0246/2016),

gezien het eindverslag van de enquêtecommissie naar emissiemetingen in de automobielsector (A8-0049/2017),

gezien de ontwerpaanbeveling van de enquêtecommissie naar emissiemetingen in de automobielsector,

gezien artikel 198, lid 12, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat artikel 226 van het VWEU een juridische basis verschaft voor de instelling door het Europees Parlement van een tijdelijke enquêtecommissie voor het onderzoeken van vermeende inbreuken of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie, onverminderd de jurisdictie van nationale of Unierechtbanken, en overwegende dat dit een belangrijk onderdeel vormt van de toezichthoudende bevoegdheden van het Parlement;

B.

overwegende dat het Parlement op basis van een voorstel van de Conferentie van voorzitters op 17 december 2015 heeft besloten een enquêtecommissie in te stellen voor het onderzoeken van vermeende tekortkomingen bij de toepassing van het recht van de Unie met betrekking tot emissiemetingen in de automobielsector, en dat deze commissie aanbevelingen zou doen die zij in dit verband noodzakelijk acht;

C.

overwegende dat de enquêtecommissie op 2 maart 2016 met haar werkzaamheden is begonnen en haar eindverslag, met daarin een beschrijving van de gevolgde methodologie en de conclusies van haar onderzoek, op 28 februari 2017 heeft goedgekeurd;

D.

overwegende dat het marktaandeel van op diesel rijdende personenwagens de laatste decennia in de Europese Unie is toegenomen en een niveau heeft bereikt waarop deze wagens in bijna elke lidstaat meer dan de helft van de nieuwe verkochte personenwagens uitmaken; overwegende dat deze aanhoudende stijging van het marktaandeel van dieselvoertuigen ook het gevolg is van het klimaatbeleid van de EU, aangezien dieseltechnologie op het gebied van CO2-uitstoot een voorsprong heeft op benzinemotoren; overwegende dat dieselmotoren in vergelijking met benzinemotoren tijdens de verbranding veel meer andere verontreinigende stoffen dan CO2 voortbrengen die een grote en rechtstreeks schadelijke invloed hebben op de volksgezondheid, zoals NOx, SOx en fijnstof; overwegende dat er technologieën bestaan en op de markt beschikbaar zijn die deze verontreinigende stoffen beperken;

E.

overwegende dat er technologie bestaat om aan de Euro 6 NOx-normen voor dieselvoertuigen te voldoen, ook in reële rijomstandigheden, zonder nadelige gevolgen voor de CO2-emissies;

F.

overwegende dat de beste praktijken uit de VS, met striktere emissienormen voor zowel benzine- als dieselvoertuigen en een strikter handhavingsbeleid, een norm aanreiken die de EU moet nastreven;

G.

overwegende dat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu een gedeelde maatschappelijke zorg en verantwoordelijkheid moet zijn, waarin alle belanghebbenden, ook de automobielsector, een belangrijke rol spelen;

1.

verzoekt zijn Voorzitter de nodige maatregelen te nemen om het eindverslag van de enquêtecommissie overeenkomstig artikel 198, lid 11, van zijn Reglement en artikel 4, lid 2, van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS openbaar te maken;

2.

verzoekt de Raad en de Commissie erop toe te zien dat de conclusies in het eindverslag overeenkomstig Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS terdege ter harte worden genomen en dat de aanbevelingen daadwerkelijk worden opgevolgd;

3.

verzoekt de Commissie om uiterlijk 18 maanden na de goedkeuring van deze aanbeveling, en op regelmatige tijdstippen daarna, aan het Europees Parlement een uitvoerig verslag voor te leggen over de maatregelen die de Commissie en de lidstaten hebben genomen naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de enquêtecommissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, en de Commissie vervoer en toerisme overeenkomstig artikel 198, lid 13, van het Reglement te gelasten toe te zien op het gevolg dat aan de conclusies en de aanbevelingen in het eindverslag wordt gegeven;

5.

verzoekt zijn Voorzitter de Commissie constitutionele zaken te gelasten gevolg te geven aan de aanbevelingen van de enquêtecommissie wat betreft de beperkingen van het enquêterecht van het Parlement;

Laboratoriumproeven en reële emissies

6.

verzoekt de Commissie haar interne werkwijze zodanig aan te passen dat, overeenkomstig het beginsel van collectieve verantwoordelijkheid, de portefeuille van één enkele commissaris (en één enkel Directoraat-Generaal) tegelijkertijd ook de verantwoordelijkheid voor wetgeving op het gebied van de luchtkwaliteit en voor maatregelen voor het aanpakken van de bronnen van vervuilende emissies omvat; roept de Commissie op om meer personeel en technische middelen ter beschikking te stellen voor voertuigen, voertuigsystemen en technologieën voor emissiecontroles, en verzoekt het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) zijn interne technische expertise verder te verbeteren;

7.

verzoekt de Commissie daartoe haar interne structuur te veranderen en haar taakverdeling aan te passen zodat alle wetgevende verantwoordelijkheden op het gebied van voertuigemissies die momenteel door het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Kmo's (DG GROW) worden bekleed, worden overgedragen aan het directoraat-generaal Milieu (DG ENV);

8.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het GCO over voldoende personeel en technische expertise, alsook de nodige autonomie beschikt, bijvoorbeeld door maatregelen te nemen die bewerkstelligen dat de bedoelde kennis op het gebied van voertuig- en emissietechnologie binnen het Centrum behouden blijft; neemt er nota van dat het GCO in het kader van het voorstel voor een nieuwe verordening betreffende toezicht op de markt en typegoedkeuring mogelijkerwijs nieuwe verantwoordelijkheden krijgt op het vlak van het verifiëren van de inachtneming van vereisten;

9.

verzoekt om alle testresultaten van het GCO volledig en zonder anonimisering openbaar te maken via een gegevensbank; verzoekt het laboratorium voor voertuigemissies (VELA) van het GCO voorts om verslag uit te brengen aan een raad van toezichthouders waarin vertegenwoordigers van de lidstaten en organisaties voor milieu- en gezondheidsbescherming zetelen;

10.

verzoekt beide takken van de wetgevingsautoriteit in het kader van de lopende herziening van Verordening (EG) nr. 715/2007 te waarborgen dat de maatregelen uit hoofde van de artikelen 5, lid 3, en 14, die tot doel hebben bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling te wijzigen, middels gedelegeerde handelingen worden vastgesteld, teneinde voor passend toezicht door het Parlement en de Raad te zorgen, én de kans op buitensporige vertragingen bij de vaststelling van de bedoelde maatregelen te reduceren; verzet zich er met klem tegen dat de maatregelen in kwestie middels uitvoeringshandelingen zouden worden vastgesteld;

11.

dringt erop aan het 3e en 4e pakket „emissietests in reële rijomstandigheden” snel goed te keuren, ter aanvulling van het regelgevingskader voor de nieuwe typegoedkeuringsprocedure, en dit regelgevingskader snel ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat de „emissietests in reële rijomstandigheden” de verschillen tussen de emissies die in een laboratorium worden gemeten en die op de weg worden gemeten alleen daadwerkelijk zullen kunnen verkleinen indien met zorgvuldig ontwikkelde testspecificaties en beoordelingsprocedures wordt gewerkt en indien een breed scala aan rijomstandigheden wordt bestreken, waaronder temperatuur, motorbelasting, voertuigsnelheid, hoogte, type rijweg en andere parameters die voor het rijden in de Unie te vinden zijn;

12.

neemt nota van de actie gericht op de nietigverklaring van het 2e pakket voor emissietests in reële rijomstandigheden van verschillende EU-steden, die aanvoeren dat de Commissieverordening, doordat zij nieuwe, hogere drempels voor NOx-emissies bevat, een essentieel element van een basishandeling wijzigt en daardoor inbreuk maakt op een essentiële procedurevereiste en op de bepalingen van de Richtlijn betreffende de luchtkwaliteit (2008/50/EG) met betrekking tot de beperking van de maximale stikstofemissieniveaus voor dieselvoertuigen;

13.

verzoekt de Commissie met klem de conformiteitsfactor voor „emissietests in reële rijomstandigheden” voor NOx-emissies in 2017 opnieuw tegen het licht te houden, zoals voorzien in het 2e pakket voor deze tests; verzoekt de Commissie voorts de conformiteitsfactor jaarlijks te herzien, in overeenstemming met de technologische ontwikkeling, teneinde deze factor uiterlijk in 2021 op 1 te brengen;

14.

verzoekt de Commissie de toepasselijke Uniewetgeving aan een beoordeling te onderwerpen, teneinde vast te stellen of het in de handel brengen van andere voertuigsystemen of andere producten misschien ook mogelijk is op basis van niet-geëigende testprocedures, zoals bij voertuigemissies, of op andere gebieden waar de inspanningen op het gebied van markttoezicht eveneens ontoereikend zijn, en om met passende wetgevingsvoorstellen te komen om de handhaving te waarborgen van de normen die gelden op de interne markt;

15.

verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen om milieu-inspecties op EU-niveau in te voeren teneinde de naleving van de milieuproductnormen, de emissiegrenswaarden voor exploitatievergunningen en de Europese milieuwetgeving in het algemeen te controleren;

16.

verzoekt de Commissie door te gaan met haar werkzaamheden gericht op het verbeteren van de prestaties van het PEMS, om de nauwkeurigheid ervan te vergroten en de foutenmarge te beperken; is van mening dat wat deeltjes betreft, de technologie van de draagbare systemen voor het meten van emissies in staat moet zijn deeltjes te meten met een omvang van kleiner dan 23 nanometer, die het grootste gevaar betekenen voor de volksgezondheid;

17.

is van oordeel dat de horizontale regels betreffende de oprichting en de werking van deskundigengroepen van de Commissie, die de Commissie op 30 mei 2016 heeft goedgekeurd, een verbetering zijn ten opzichte van de oude regels, bijvoorbeeld wat het vereiste aangaande het opstellen van betekenisvolle en volledige notulen van vergaderingen betreft; verzoekt de Commissie die regels te herzien om de bepalingen betreffende een evenwichtige samenstelling van de deskundigengroepen aan te scherpen; verzoekt de Commissie de (geactualiseerde) horizontale regels strikt en met onmiddellijke ingang te handhaven, en aan het Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing ervan;

18.

verzoekt om openbaarmaking van de lijsten van deelnemers en de notulen van de vergaderingen van comitologiecomités zoals het Technisch Comité motorvoertuigen (TCMV) en deskundigengroepen van de Commissie zoals de werkgroep motorvoertuigen of de werkgroep „Real Driving Emissions — Light-Duty Vehicles” (RDE-LDV);

19.

verzoekt de Commissie nadrukkelijk voor meer transparantie te zorgen bij de toegang tot de documenten van de vergaderingen van het TCMV voor de desbetreffende nationale parlementen;

20.

verzoekt de Commissie om het bestaande beleid voor het archiveren en bewaren van informatie aanzienlijk te wijzigen en om ervoor te zorgen dat nota's, communicatie tussen diensten, ontwerpteksten en informele uitwisselingen binnen de Commissie, de lidstaten, de Raad en hun vertegenwoordigers automatisch worden gearchiveerd; betreurt de lacunes in de openbare dossiers die zijn aangelegd met een veel te beperkte reeks documenten die worden klaargemaakt voor archivering, waarbij actieve tussenkomst nodig is om documenten te archiveren;

Manipulatie-instrumenten

21.

is van oordeel dat de procedure voor „emissietests in reële rijomstandigheden” het risico dat manipulatie-instrumenten worden gebruikt, tot een minimum zal beperken, maar dat potentiële onrechtmatige praktijken hiermee niet honderd procent zullen worden voorkomen; beveelt dan ook aan om, overeenkomstig de benadering van de Amerikaanse autoriteiten, een bepaalde mate van onvoorspelbaarheid in de tests in verband met typegoedkeuring en conformiteit tijdens het gebruik in te bouwen, teneinde te voorkomen dat gebruik zou worden gemaakt van onverhoopt nog overgebleven mazen in het net en om de conformiteit te verzekeren gedurende de volledige levenscyclus van het voertuig; verwelkomt in dit verband het testprotocol inzake manipulatie-instrumenten dat is opgenomen in het op 26 januari 2017 door de Commissie goedgekeurde richtsnoer voor de beoordeling van aanvullende emissiestrategieën en de aanwezigheid van manipulatie-instrumenten en dat van toepassing is op voertuigen die reeds in de handel zijn gebracht; verwacht van de nationale autoriteiten van de lidstaten dat zij dit protocol snel toepassen in hun activiteiten op het gebied van markttoezicht en dat zij voertuigen zoals aanbevolen testen onder niet te voorspellen variaties van de standaardtestomstandigheden, zoals de omgevingstemperatuur, het snelheidspatroon, de belading van het voertuig en de duur van de test, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van verrassingstests;

22.

merkt tot zijn bezorgdheid op dat de officiële tests van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van voertuigen nog steeds beperkt zullen blijven tot een testprocedure in het laboratorium (WLTP), wat betekent dat het onrechtmatige gebruik van manipulatie-instrumenten nog steeds mogelijk is en onopgemerkt kan blijven; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om regelingen vast te stellen om op afstand toezicht te houden op het wagenpark — met behulp van teledetectie-uitrusting op de weg en/of ingebouwde sensoren — om de prestaties van het wagenpark tijdens het gebruik te screenen en mogelijk onrechtmatige praktijken die tot verschillen tussen de prestaties op papier en in reële rijomstandigheden zouden kunnen leiden, op te sporen;

23.

verzoekt de Commissie nader te onderzoeken waarom de strengere bepalingen betreffende manipulatie-instrumenten in de wetgeving voor voertuigen voor zwaar gebruik niet ook in de wetgeving voor voertuigen voor licht gebruik zijn opgenomen;

24.

verzoekt de Commissie om een intern onderzoek in te stellen om de bewering na te trekken dat de onderzoeksbevindingen van het GCO en de tussen de diensten van de Commissie besproken zorgen met betrekking tot mogelijk onrechtmatige praktijken van fabrikanten de hogere niveaus van de hiërarchie niet hebben bereikt; verzoekt de Commissie het Parlement van haar bevindingen op de hoogte te stellen;

25.

is van mening dat er binnen de Commissie een duidelijk verslagleggingsmechanisme moet worden opgezet om ervoor te zorgen dat wanneer het GCO gevallen van niet-naleving vaststelt, die gevallen aan alle relevante niveaus binnen de hiërarchie van de Commissie worden gemeld;

26.

verzoekt de Commissie het GCO de opdracht te geven om, samen met de nationale autoriteiten en onafhankelijke onderzoeksinstellingen, het verdachte emissiegedrag dat in augustus 2016 bij verschillende auto's werd vastgesteld nader te onderzoeken;

27.

verzoekt de Commissie van autofabrikanten te verlangen dat zij in de context van de onlangs ingevoerde verplichting om hun primaire emissiestrategie en hun aanvullende emissiestrategie uiteen te zetten, elk door hen bij tests waargenomen irrationeel emissiegedrag van voertuigen uitleggen en de noodzaak van de vrijstellingen zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007 aantonen; verzoekt de lidstaten de resultaten van hun onderzoeken en de technische testgegevens met de Commissie en het Parlement te delen;

28.

verzoekt de Commissie de handhaving door de lidstaten van de vrijstellingen betreffende het gebruik van manipulatie-instrumenten streng te controleren; toont zich in dit verband verheugd over de methodologie voor de technische beoordeling van aanvullende emissiestrategieën die is opgenomen in het richtsnoer van de Commissie van 26 januari 2017; verzoekt de Commissie indien nodig inbreukprocedures te starten;

Typegoedkeuring en conformiteit tijdens gebruik

29.

dringt er in het belang van de consumenten en de milieubescherming op aan het voorstel voor een verordening inzake de goedkeuring en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (2016/0014(COD)) (8), dat de huidige kaderrichtlijn over typegoedkeuring vervangt, snel goed te keuren en uiterlijk in 2020 in werking te doen treden; is van oordeel dat om het EU-systeem te verbeteren als absoluut minimum moet worden gestreefd naar handhaving van het ambitieniveau van het oorspronkelijk voorstel van de Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de introductie van toezicht door de EU op het systeem; is voorts van mening dat bij de interinstitutionele onderhandelingen over dit dossier moet worden gestreefd naar een meer omvattend en gecoördineerd systeem voor typegoedkeuringen en markttoezicht, met toezicht door de EU, gezamenlijke controles en samenwerking met en tussen nationale autoriteiten;

30.

is van mening dat een correcte handhaving van de EU-wetgeving inzake voertuigen en een doeltreffende en efficiënte uitvoering van de markttoezichtactiviteiten in de EU alleen mogelijk zijn met een strengere controle op Unieniveau; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het nieuwe kader voor typegoedkeuringen en markttoezicht volledig en homogeen wordt uitgevoerd, het werk van de voor typegoedkeuring en markttoezicht verantwoordelijke nationale autoriteiten te coördineren en te bemiddelen in geval van geschillen;

31.

dringt erop aan het markttoezicht aanzienlijk aan te scherpen, op basis van helder gedefinieerde regels en een duidelijker verdeling van de verantwoordelijkheden binnen het nieuwe EU-kader voor typegoedkeuring, om een beter, effectief en functioneel systeem te creëren;

32.

meent dat het EU-toezicht in het kader van het nieuwe EU-kader voor typegoedkeuring ook moet inhouden dat voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die reeds op de markt zijn aangeboden, op toereikende schaal opnieuw worden getest om te controleren of zij conform de typegoedkeuringen zijn en aan de geldende wetgeving voldoen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een brede waaier van tests op basis van statistisch relevante monsters en corrigerende maatregelen worden geïnitieerd, zoals verplichte terugroeping, intrekking van typegoedkeuringen of administratieve boetes; acht de expertise van het GCO essentieel voor deze taak;

33.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te kijken naar de Amerikaanse praktijk van steekproefsgewijze tests „off-production-line” en onder reële rijomstandigheden, en hieraan de noodzakelijke conclusies te verbinden met het oog op het verbeteren van hun eigen activiteiten op het gebied van markttoezicht;

34.

stelt voor om voor passagiersvoertuigen steekproefsgewijze markttoezichttests, ook met onbepaalde testprotocollen, te verrichten op ten minste 20 % van de nieuwe modellen die elk jaar in de Unie in de handel worden gebracht en op een representatief aantal oudere modellen, om na te gaan of de voertuigen voldoen aan de Europese veiligheids- en milieuwetgeving op de weg; is van mening dat bij de keuze van de voertuigen die op Unieniveau moeten worden getest, gevolg moet worden gegeven aan gemotiveerde klachten en rekening moet worden gehouden met tests door derden, teledetectiegegevens, verslagen van periodieke technische controles en andere informatie;

35.

wijst erop dat de conformiteit van productie en de conformiteit van voertuigen tijdens het gebruik door de bevoegde nationale autoriteiten stelselmatig moet worden gehandhaafd, en dat hierbij voor coördinatie en toezicht op EU-niveau moet worden gezorgd; is van mening dat de conformiteit van productie en de conformiteit tijdens het gebruik getest moet worden door een andere technische dienst dan de dienst die verantwoordelijk was voor de typegoedkeuring van de desbetreffende auto en dat interne technische diensten moeten worden uitgesloten van emissietests voor typegoedkeuringsdoeleinden; verzoekt de lidstaten met klem om eens en voor al te bepalen welke autoriteit op hun grondgebied met het markttoezicht belast is, om zeker te stellen dat die autoriteit haar verantwoordelijkheden kent, en de Commissie hiervan op de hoogte te stellen; is van mening dat een veel nauwere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten en de Commissie, ook over de nationale plannen voor markttoezicht, de globale kwaliteit van het markttoezicht in de EU zal verbeteren en de Commissie in staat zal stellen om zwakke plekken in de nationale markttoezichtstelsels te identificeren;

36.

is van mening dat meer samenwerking en overleg tussen typegoedkeuringsautoriteiten en de Commissie, in de vorm van een door de Commissie voorgezeten forum, zal bijdragen tot de bevordering van goede praktijken om een doeltreffende en geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de regelgeving inzake typegoedkeuringen en markttoezicht te verzekeren;

37.

is van mening dat de mogelijkheid van een onafhankelijke, volledige herziening van de typegoedkeuringsresultaten, met inbegrip van de gegevens van uitlooptests, de doeltreffendheid van het kader zal vergroten en dat de desbetreffende gegevens toegankelijk moeten zijn voor relevante partijen;

38.

verzoekt om een adequate en onafhankelijke financiering van typegoedkeuringen, markttoezicht en activiteiten van technische diensten te waarborgen, bijvoorbeeld door de vaststelling van een tariefstructuur via de nationale begrotingen van de lidstaten of via een combinatie van beide methoden; meent dat het de verantwoordelijkheid van de met de typegoedkeuring belaste autoriteiten moet zijn om te controleren wat de commerciële en economische banden zijn tussen de autofabrikanten en de leveranciers enerzijds en de technische diensten anderzijds, teneinde belangenverstrengelingen te voorkomen;

39.

verwijst naar het Amerikaanse typegoedkeuringssysteem — in het kader waarvan de vergoedingen die de fabrikanten betalen ter dekking van de kosten van de certificerings- en complianceprogramma's in de federale schatkist worden gestort en het Congres de middelen vervolgens naar het Environmental Protection Agency (EPA) doorsluist, dat ze gebruikt om haar programma's ten uitvoer te leggen — als een model dat zou kunnen dienen als voorbeeld voor het verbeteren van de onafhankelijk van het systeem van de Unie;

40.

verzoekt om de snelle goedkeuring, tenuitvoerlegging en toepassing van het 4e RDE-pakket, waarin het gebruik van draagbare emissiemeetsystemen voor controles van de conformiteit tijdens het gebruik en voor tests door derden wordt geregeld; verzoekt de Commissie het GCO een mandaat te geven om in de context van het nieuwe kader voor typegoedkeuring emissietests met draagbare emissiemeetsystemen te verrichten als onderdeel van de controle op Europees niveau van de conformiteit tijdens het gebruik;

41.

verzoekt de medewetgevers om in de toekomstige verordening inzake de goedkeuring en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan een EU-breed teledetectienetwerk op te zetten om de emissies van het wagenpark in reële rijomstandigheden te controleren en te sterk verontreinigende voertuigen te identificeren teneinde gerichte controles van de conformiteit tijdens het gebruik te kunnen verrichten en auto's te kunnen opsporen die mogelijk op onrechtmatige wijze zijn aangepast via wijzigingen in de hardware (zoals platen om de uitlaatgasrecirculatie (EGR) uit te schakelen, verwijdering van de dieseldeeltjesfilter (DPF) of selectieve katalytische reductie (SCR)) of in de software (illegale chiptuning);

42.

verzoekt de Commissie om haar gedelegeerde bevoegdheden als bedoeld in artikel 17 van Richtlijn 2014/45/EU betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens te benutten om de testmethoden voor de periodieke technische controle van auto's bij te werken teneinde de NOx-emissies van auto's te meten;

43.

is van oordeel dat de typegoedkeuringsautoriteiten, de markttoezichtautoriteiten en de technische diensten hun taken moeten uitvoeren; vindt in dit verband dan ook dat zij hun bekwaamheid aanzienlijk en permanent moeten verbeteren, en dringt erop aan hun capaciteiten regelmatig aan onafhankelijke controles te onderwerpen;

44.

verzoekt de Commissie te analyseren of het mogelijk is de fabrikant te verplichten de Commissie op de hoogte te brengen van de gekozen technische dienst, om volledig inzicht in de situatie te kunnen hebben;

45.

verzoekt de lidstaten om autofabrikanten te verplichten hun emissiestrategieën openbaar te maken en te motiveren aan de typegoedkeuringsautoriteiten, zoals ook gebeurt voor zware bedrijfsvoertuigen;

46.

verzoekt de lidstaten te analyseren of de type-oplossingen die door de fabrikant zijn voorgesteld om de voertuigen met frauduleuze systemen te repareren, daadwerkelijk voldoen aan de emissienormen en of er steekproefsgewijze controles worden uitgevoerd op de gerepareerde voertuigen;

Handhaving en sancties

47.

dringt erop aan de regels voor de emissies van voertuigen in de EU beter en nauwgezetter te handhaven; stelt voor de opzet van de governance met betrekking tot voertuigemissies zonder verder dralen te hervormen en in overeenstemming te brengen met hetgeen bestaat voor de andere vervoerssectoren;

48.

herinnert eraan dat voorschriften inzake emissiemetingen worden vastgesteld om een betere luchtkwaliteit te verzekeren, wat voorheen niet was gelukt, deels vanwege een gebrekkige handhaving van de wetgeving en deels vanwege manipulatie door bepaalde autofabrikanten; is van mening dat de relevante autoriteiten rekening moeten houden met auto-emissies en gegevens over de ontwikkeling van de luchtkwaliteit om te bepalen of de beoogde doelstelling is bereikt;

49.

stelt voor om een permanent internationaal kader voor samenwerking met betrekking tot emissies te ontwikkelen, teneinde de autoriteiten in staat te stellen informatie uit te wisselen en gemeenschappelijke toezichtsactiviteiten te ontplooien; wijst erop dat dit soort activiteiten reeds bestaat voor andere producten in de EU;

50.

verzoekt de Commissie met klem inbreukprocedures in te leiden tegen die lidstaten die geen doeltreffend markttoezicht en geen nationaal stelsel van sancties voor inbreuken op het EU-recht hebben ingevoerd, zoals voorgeschreven in de bestaande regelgeving;

51.

stelt voor de Commissie te machtigen voertuigfabrikanten doeltreffende, evenredige en ontmoedigende administratieve boetes op te leggen en opdracht te geven tot remediërende en corrigerende maatregelen wanneer non-conformiteit van hun voertuigen wordt geconstateerd; is van mening dat mogelijke sancties onder meer de intrekking van de typegoedkeuring en de instelling van EU-brede terugroepprogramma's moeten omvatten;

52.

is van mening dat de middelen die worden geïnd met de boetes die worden opgelegd aan voertuigfabrikanten, de middelen als gevolg van inbreukprocedures die zijn ingeleid tegen lidstaten wegens niet-naleving van de EU wetgeving inzake emissies en de bijdragen voor overtollige emissies van nieuwe personenauto's (begrotingslijn 711) moeten worden gebruikt als bestemmingsontvangsten voor specifieke EU projecten of programma's op het gebied van luchtkwaliteit en milieubescherming en niet mogen leiden tot een verlaging van de bni-bijdragen van de lidstaten aan de EU begroting; vraagt dat hiervoor de nodige bepalingen worden opgenomen in de desbetreffende wetgeving van de Unie; suggereert dat de middelen als gevolg van de boetes ook deels door de lidstaten kunnen worden gebruikt voor de schadeloosstelling van personen die nadelig zijn getroffen door de inbreuk, alsook voor andere soortgelijke activiteiten ten voordele van de consumenten;

53.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de bepalingen betreffende sancties voor inbreuken door fabrikanten op het bepaalde in Verordening (EG) nr. 715/2007 doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn, en op zo kort mogelijke termijn aan de Commissie worden gemeld;

54.

verzoekt de lidstaten hun maatregelenpakket naar aanleiding van het emissieschandaal aan te scherpen; verzoekt de lidstaten en hun typegoedkeuringsautoriteiten om de informatie over primaire en aanvullende emissiestrategieën, die door de autofabrikanten openbaar moet worden gemaakt, voor Euro 5- en Euro 6-voertuigen waarvoor een typegoedkeuring is verleend en die in testprogramma's irrationeel emissiegedrag vertonen, te onderzoeken en te controleren of zij in overeenstemming zijn met de interpretatieve richtsnoeren van de Commissie over de bepalingen inzake manipulatie-instrumenten; verzoekt de lidstaten om bij niet-overeenstemming het beschikbare arsenaal aan sancties te gebruiken, inclusief, in voorkomend geval, verplichte terugroepprogramma's en het intrekken van typegoedkeuringen; verzoekt de Commissie bij terugroepprogramma's in de EU voor onderlinge coördinatie te zorgen;

55.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om de eigenaars van de getroffen voertuigen duidelijk te maken of het wel of niet verplicht is de voertuigen te laten repareren en wat de juridische consequenties zijn die voortvloeien uit deze reparaties wat betreft de conformiteit met emissienormen, verplichtingen met betrekking tot technische voertuiginspecties, belastingen, de consequenties van een mogelijke herindeling van het voertuig in een andere categorie, enz.;

56.

stelt vast dat het als gevolg van het ontbreken van statistieken op nationaal niveau niet eenvoudig is om aan informatie over sancties in de lidstaten te komen; verzoekt de Commissie en de lidstaten hierover stelselmatig statistieken bij te houden;

57.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om de Europese implementatiemechanismen, zoals het netwerk van de Europese Unie voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het milieurecht (IMPEL), te verbeteren;

Consumentenrechten

58.

is van mening dat EU-consumenten die getroffen zijn door het dieselgateschandaal een passende financiële vergoeding moeten krijgen van de betrokken autofabrikanten en dat de terugroepprogramma's, die slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd, niet als afdoende schadeloosstelling mogen worden gezien;

59.

verzoekt de Commissie met het oog daarop een wetgevingsvoorstel in te dienen voor de invoering van een collectief verhaalmechanisme waarmee een geharmoniseerd systeem voor consumenten in de EU in het leven wordt geroepen en een eind wordt gemaakt aan de huidige situatie, waarin de consument in de meeste lidstaten onvoldoende beschermd is; verzoekt de Commissie de bestaande procedures binnen en buiten de Unie te evalueren om vast te stellen wat de beste praktijken zijn en deze op te nemen in haar wetgevingsvoorstel;

60.

is van mening dat, wanneer een typegoedkeuring voor een voertuig wordt ingetrokken wegens niet-naleving, de eigenaar van een betroffen voertuig volledig schadeloos moet worden gesteld voor de aanschaf van dat voertuig;

61.

is van mening dat de consument recht moet hebben op een passende schadeloosstelling wanneer is aangetoond dat de oorspronkelijke prestaties van het voertuig (bijv. brandstofverbruik, efficiëntie, duurzaamheid van onderdelen, emissies, enz.) negatief beïnvloed worden door noodzakelijke technische reparaties of aanpassingen die in het kader van een terugroepprogramma van een fabrikant worden verricht;

62.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de consumenten gedetailleerde en omvattende informatie ontvangen over de softwareaanpassingen die werden doorgevoerd bij terugroepprogramma's en onderhoudsbeurten, om de transparantie voor de consumenten en het vertrouwen in de automarkt te vergroten;

63.

betreurt dat Europese consumenten een minder goede behandeling krijgen dan Amerikaanse consumenten; constateert dat de getroffen consumenten in veel gevallen vage en onvolledige informatie ontvangen over de betrokken voertuigen, de verplichting om het voertuig te laten repareren en de consequenties hiervan;

64.

betreurt dat in de EU geen uniform, geharmoniseerd systeem bestaat waarbinnen consumenten gezamenlijk actie kunnen ondernemen om hun rechten te doen gelden en erkent dat consumenten vandaag de dag in veel lidstaten niet de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan dergelijke acties;

65.

onderstreept dat auto's na terugroeping moeten voldoen aan de wettelijke vereisten die in de EU-regelgeving zijn vastgesteld; wijst erop dat naast terugroepingsprogramma's ook in andere vormen van schadeloosstelling moet worden voorzien; verzoekt de Commissie daartoe de bestaande EU-regels inzake consumentenbescherming opnieuw te bekijken en passende voorstellen te doen;

66.

onderstreept dat consumenten realistische, nauwkeurige en degelijke informatie moeten krijgen over het brandstofverbruik en de luchtverontreinigende emissies van hun auto, teneinde hen meer bewust te maken van deze zaken en hen te helpen om een geïnformeerde beslissing te nemen bij de aankoop van een auto; verzoekt om een herziening van Richtlijn 1999/94/EG betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over nieuwe personenauto's, waarbij onder meer moet worden overwogen om informatie over andere luchtverontreinigende emissies, zoals NOx en fijnstof, verplicht te stellen, naast informatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot;

67.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om alle nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat consumenten een billijke en passende schadevergoeding krijgen, bij voorkeur via collectieve verhaalmechanismen;

Schone voertuigen

68.

verzoekt de Commissie en de bevoegde autoriteiten in de lidstaten om voluit te gaan voor een emissiearme mobiliteitsstrategie en die strategie toe te passen;

69.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de doeltreffendheid van de huidige lage-emissiezones in steden te beoordelen — rekening houdend met het feit dat de Euro-normen voor lichte voertuigen de emissies in reële rijomstandigheden niet weerspiegelen –, en om de voordelen te onderzoeken van de invoering van een keurmerk of een norm voor voertuigen met ultralage emissies die in reële rijomstandigheden aan de emissiegrenswaarden voldoen;

70.

verzoekt de Commissie en de medewetgevers om een meer geïntegreerde aanpak te hanteren in hun beleid ter verbetering van de milieuprestaties van auto's, teneinde vooruitgang te boeken met betrekking tot de doelstellingen voor een koolstofarme economie en de luchtkwaliteit, bijvoorbeeld door de elektrificatie of de overgang naar alternatieve aandrijftechnieken van het wagenpark te stimuleren;

71.

verzoekt de Commissie daartoe om de richtlijn betreffende schone energie voor het vervoer (2014/94/EU) te herzien en met een ontwerpverordening te komen inzake CO2-normen voor voertuigen die vanaf 2025 in de handel worden gebracht, met inbegrip van mandaten voor emissieloze voertuigen en voertuigen met ultralage emissies die voorzien in een stapsgewijze verhoging van het aandeel van emissieloze voertuigen en voertuigen met ultralage emissies in het totale wagenpark, teneinde nieuwe CO2-uitstotende auto's tegen 2035 geleidelijk te verwijderen;

72.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om een groen beleid inzake overheidsopdrachten te stimuleren, waarbij overheidsinstanties emissieloze voertuigen en voertuigen met ultralage emissies aankopen voor hun eigen wagenpark of voor (semi)openbare autodeelprogramma's;

73.

verzoekt de Commissie om de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 715/2007 bedoelde emissiegrenswaarden te herzien teneinde de luchtkwaliteit in de Unie te verbeteren en de EU-grenswaarden voor de kwaliteit van de omgevingslucht en de door de WHO aanbevolen niveaus te bereiken, en om zo nodig uiterlijk in 2025 met voorstellen te komen voor nieuwe technologieneutrale Euro 7-emissiegrenswaarden die van toepassing zijn op alle M1- en N1-voertuigen die in de Unie in de handel worden gebracht;

74.

verzoekt de Commissie te overwegen om de Richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) te herzien teneinde hierin de milieuschade op te nemen die wordt veroorzaakt door luchtverontreiniging omdat autofabrikanten inbreuk maken op de EU-regelgeving inzake auto-emissies; is van mening dat als autofabrikanten financieel aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld voor de milieuschade die zij veroorzaken, dat tot een betere preventie en betere voorzorgsmaatregelen zou kunnen leiden;

75.

verzoekt de Commissie met de lidstaten samen te werken om ervoor te zorgen dat de gewone werknemer in de automobielsector niet te lijden krijgt onder het emissieschandaal; is van mening dat de lidstaten en de autofabrikanten beroepsopleidingsplannen moeten coördineren en bevorderen om te garanderen dat gewone werknemers wier arbeidssituatie nadelig is beïnvloed door het emissieschandaal alle nodige bescherming en opleidingsmogelijkheden krijgen om te waarborgen dat hun vaardigheden benut kunnen worden, bijvoorbeeld voor duurzame vervoerswijzen;

Bevoegdheden en beperkingen van de enquêtecommissie

76.

spoort de Raad en de Commissie aan zich ervoor in te zetten dat de onderhandelingen over het voorstel van het Parlement voor een verordening van het Europees Parlement houdende gedetailleerde bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht van het Parlement, en tot intrekking van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS, tijdig kunnen worden afgerond;

77.

is van mening dat het voor de uitoefening van het democratisch toezicht op de uitvoerende macht van essentieel belang is dat het Parlement dezelfde onderzoeksbevoegdheden krijgt als de nationale parlementen van de EU; is van mening dat het Parlement, om zijn taak van democratisch toezicht te kunnen uitoefenen, bevoegd moet zijn om getuigen op te roepen en hen te verplichten om te verschijnen, en bevoegd moet zijn om te verplichten tot het overleggen van documenten; is van mening dat de lidstaten, opdat deze rechten zouden kunnen worden uitgeoefend, moeten overeenkomen om sancties op te leggen aan individuen die niet verschijnen of geen documenten overleggen in overeenstemming met het nationale recht inzake nationale parlementaire onderzoeken; spreekt nogmaals de steun van het Parlement uit voor het standpunt dat in het verslag van 2012 over dit thema werd geuit;

78.

is van oordeel dat de bevoegdheden van de enquêtecommissies van het Parlement beter op die van de nationale parlementen moeten worden afgestemd, met name om het daadwerkelijke ontbieden en de daadwerkelijke deelname van individuen en het opleggen van sancties aan personen die weigeren hun medewerking te verlenen te verzekeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten akkoord te gaan met de desbetreffende bepalingen in het huidige voorstel van het Parlement;

79.

verzoekt de Commissie de gedragscode voor commissarissen op zo kort mogelijke termijn te herzien, teneinde er bepalingen in op te nemen over de verantwoordingsplicht van voormalige commissarissen in het kader van een onderzoek door een enquêtecommissie naar de ontwikkeling van beleid en wetgeving gedurende hun mandaatsperiode;

80.

verzoekt de Commissie de periode tussen het besluit van de voltallige vergadering om een enquêtecommissie in het leven te roepen en het moment waarop deze commissie daadwerkelijk met haar werkzaamheden begint, te gebruiken om een eerste pakket documenten met betrekking tot het mandaat van de commissie in kwestie voor te bereiden, zodat de informatiestroom sneller op gang kan komen, hetgeen de werkzaamheden van de enquêtecommissie vanaf het begin vergemakkelijkt; is in dit verband van oordeel dat de regels betreffende het archiveren en doorgeven van documenten binnen de Commissie moeten worden herzien en verbeterd, teneinde toekomstige onderzoeken te faciliteren;

81.

stelt voor om binnen de Commissie één loket voor de betrekkingen met enquêtecommissies van het Parlement op te richten, met name wanneer onderzoeken meerdere directoraten-generaal betreffen, teneinde enerzijds de uitwisseling van informatie soepeler te laten verlopen en anderzijds voort te borduren op bestaande goede praktijken;

82.

merkt op dat de Commissie en de Raad in verschillende recente enquêtecommissies en bijzondere commissies de aangevraagde documenten in sommige gevallen helemaal niet en in andere gevallen pas na een lange vertraging hebben verstrekt; is van mening dat er een verantwoordingsmechanisme moet worden ingesteld om de onmiddellijke en gewaarborgde overlegging aan het Parlement te verzekeren van documenten die door de enquêtecommissie of bijzondere commissie zijn aangevraagd en waartoe zij toegang hebben;

83.

verzoekt de Commissie verbetering te brengen in haar vermogen om documentaanvragen van zowel enquêtecommissies als journalisten en burgers volgens de respectieve toepasselijke regels voor de toegang tot documenten tijdig en op voldoende kwaliteitsvolle wijze te verwerken; dringt er bij de Commissie op aan om deze documenten in hun oorspronkelijke formaat vrij te geven en zich te onthouden van tijdrovende formaatwijzigingen en -conversies die de inhoud zouden kunnen wijzigen; draagt de Commissie voorts op om ervoor te zorgen dat informatie die is opgeslagen in een machinaal leesbaar formaat, bv. in een gegevensbank, ook wordt vrijgegeven in een machinaal leesbaar formaat;

84.

merkt op dat het de verantwoordelijkheid van de enquêtecommissie is om te bepalen of aangevraagde informatie relevant is voor de werkzaamheden van de commissie; merkt op dat de ontvanger van een documentaanvraag niet mag vooruitlopen op deze taak; draagt de Commissie op om deze verantwoordelijkheid correct weer te geven in haar richtsnoeren inzake aanvragen om toegang te krijgen tot documenten;

85.

verzoekt de lidstaten met klem om zich overeenkomstig Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS, en met name artikel 3 daarvan, te houden aan de op hen rustende wettelijke verplichtingen tegenover enquêtecommissies; verzoekt hen voorts om, gezien de aanzienlijke achterstanden bij het beantwoorden van aanvragen, bij het verlenen van assistentie aan enquêtecommissies te handelen op een manier die in overeenstemming is met het beginsel van loyale samenwerking zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, VWEU;

86.

verzoekt de lidstaten die nationaal onderzoek hebben gedaan naar vervuilende emissies van personenauto's de desbetreffende gegevens en de resultaten van het onderzoek in kwestie op zo kort mogelijke termijn aan de Commissie en het Parlement te doen toekomen;

87.

is van oordeel dat het eerste deel van het mandaat van de commissie betrekking moet hebben op het bijeenbrengen en analyseren van schriftelijk bewijsmateriaal, voorafgaand aan de eigenlijke hoorzittingen; denkt dat het nuttig is een „afkoelperiode” in te bouwen tussen het einde van de hoorzittingen en het opstellen van het eindverslag, zodat er tijd is om het bijeenbrengen van het bewijsmateriaal af te ronden, dit materiaal grondig te analyseren en volledig in het verslag op te nemen;

88.

acht de maximale termijn van twaalf maanden voor enquêtecommissies willekeurig en dikwijls ontoereikend; is van mening dat de leden van de enquêtecommissie het best in staat zijn om te bepalen of een onderzoek moet worden verlengd en zo ja, voor hoe lang;

89.

wijst erop dat in artikel 198 van het Reglement van het Parlement duidelijker zou moeten worden aangegeven wanneer de mandaatsperiode van een enquêtecommissie begint; stelt voor voldoende flexibiliteit in te bouwen om te verzekeren dat er genoeg tijd is om het onderzoek te voltooien; verzoekt om pas met de werkzaamheden van de enquêtecommissie te starten nadat de bij de EU-instellingen aangevraagde documenten zijn ontvangen;

90.

is van oordeel dat toekomstige mandaten geen tussentijdse verslagen meer moeten omvatten, teneinde niet op de definitieve conclusies van het onderzoek vooruit te lopen;

91.

is van mening dat de samenstelling van enquêtecommissies in de toekomst anders moet worden geregeld om de organisatie en de uitvoering van de werkzaamheden zo efficiënt en doeltreffend mogelijk te houden, met name tijdens de openbare hoorzittingen;

92.

beklemtoont dat de interne administratieve regels van het Parlement gemaakt zijn voor vaste commissies en als zodanig vaak niet geschikt zijn voor het ad-hockarakter en de tijdelijke aard van een enquêtecommissie, die onder minder gebruikelijke omstandigheden, met een zeer specifiek mandaat en gedurende een in tijd beperkte periode opereert; is dan ook van mening dat de ontwikkeling van een vaste reeks voorschriften met betrekking tot de doeltreffende werking van enquêtecommissies, bijvoorbeeld aangaande het verloop van hoorzittingen en dienstreizen, op een manier die een billijke politieke vertegenwoordiging waarborgt, de efficiëntie zou verhogen; is van oordeel dat het gevaar bestaat dat enquêtecommissies door een gebrek aan financiële middelen niet alle deskundigen kunnen uitnodigen die zij graag zouden willen ondervragen; is van oordeel dat de interne termijnen voor het verlenen van goedkeuring voor hoorzittingen en dienstreizen moeten worden versoepeld;

93.

is van mening dat enquêtecommissies prioritaire toegang tot de relevante diensten van het Parlement moeten hebben, en dat die diensten op hun beurt over voldoende personeel moeten beschikken om hen in staat te stellen binnen de in de regels bedoelde termijnen in te gaan op verzoeken betreffende studies, briefings enz.;

94.

stelt vast dat de bestaande regels voor de toegang tot geclassificeerde en overige vertrouwelijke informatie die door de Raad, de Commissie of de lidstaten ter beschikking wordt gesteld van het Parlement in het kader van een onderzoek geen volledige rechtszekerheid bieden maar gewoonlijk worden geïnterpreteerd als zouden geaccrediteerde parlementaire medewerkers niet gemachtigd zijn in een afgesloten ruimte niet-geclassificeerde „overige vertrouwelijke informatie” te raadplegen en te analyseren; wijst erop dat verschillende leden van oordeel waren dat deze regel betekent dat enquêtecommissies de bedoelde documenten binnen de beperkte hoeveelheid beschikbare tijd niet goed kunnen raadplegen, en dat de TAX2-commissie (Bijzondere Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect), waarbij tijdelijk en uitzonderlijk toegang werd verleend aan parlementaire medewerkers, deze middelen op een uitgebreidere en doeltreffendere manier kon gebruiken; verzoekt daarom om in een opnieuw onderhandeld interinstitutioneel akkoord een duidelijk geformuleerde bepaling op te nemen om het recht op toegang tot documenten voor parlementaire medewerkers, op basis van het „need-to-know”-beginsel, ter ondersteuning van de leden, te waarborgen; dringt er bij de betrokken organen op aan de onderhandelingen over dit punt te bespoedigen om de doeltreffendheid en efficiëntie van toekomstige en lopende parlementaire onderzoeken niet te hinderen;

o

o o

95.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling en het eindverslag van de enquêtecommissie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.

(2)  PB L 10 van 15.1.2016, blz. 13.

(3)  PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.

(4)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(5)  PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0375.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0322.

(8)  Zie ook Aangenomen teksten van 4.4.2017, P8_TA(2017)0097.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Donderdag 27 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/151


P8_TA(2017)0132

Verzoek om opheffing van de immuniteit van António Marinho e Pinto

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van António Marinho e Pinto (2016/2294(IMM))

(2018/C 298/20)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van António Marinho e Pinto, dat op 23 september 2016 werd ingediend door Miguel Pereira da Rosa, rechter bij de arrondissementsrechtbank van Lissabon-West (Oeiras) in verband met een gerechtelijk onderzoek (ref. 4759/15.2TDLSB) in het kader van een tegen hem ingestelde strafvordering, en dat op 24 oktober 2016 tijdens de plenaire vergadering bekend werd gemaakt,

gezien de brief van de bevoegde substituut van de procureur-generaal d.d. 12 december 2016, waarin de uitspraken van António Marinho e Pinto zijn opgenomen,

na António Marinho e Pinto op 22 maart 2017 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 11, leden 1, 2, 3 en 5, van wet 7/93 van 1 maart 1993 betreffende het statuut van de Portugese afgevaardigden en de omzendbrief van het parket-generaal nr. 3/2011 van 10 oktober 2011,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0163/2017),

A.

overwegende dat de rechter bij de arrondissementsrechtbank van Lissabon-West (Oeiras) een verzoek heeft ingediend om opheffing van de parlementaire immuniteit van António Marinho e Pinto, lid van het Europees Parlement, in het kader van een tegen hem ingestelde vordering betreffende een vermeend delict;

B.

overwegende dat de opheffing van de parlementaire immuniteit van António Marinho e Pinto betrekking heeft op een vermeend delict van strafrechtelijke smaad, zoals bedoeld in artikel 180, lid 1, en artikel 183, lid 2, van het Portugese strafwetboek, dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar, alsook op een delict van schade aan een organisatie, een dienst of een rechtspersoon, zoals bedoeld in artikel 187, lid 1, en lid 2, onder a), van het Portugees strafwetboek, dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal twee jaar;

C.

overwegende dat de liefdadigheidsinstelling Santa Casa de Misericórdia de Lisboa een klacht heeft ingediend tegen António Marinho e Pinto;

D.

overwegende dat de klacht betrekking had op verklaringen die op 30 mei 2015 werden afgelegd door António Marinho e Pinto tijdens een interview in de uitzending „A Propósito” van de Portugese zender SIC Notícias, die gepresenteerd werd door António José Teixeira en die om 21.00 uur werd uitgezonden; overwegende dat António Marinho e Pinto in dit interview het volgende zou hebben gezegd: „Wat de sociale zekerheid betreft, vind ik dat het aspect solidariteit apart moet worden gezien. Solidariteit valt onder de bevoegdheid van de overheid en mag niet betaald worden ten koste van de werknemerspensioenen, begrijpt u? Daarvoor moet de algemene staatsbegroting worden gebruikt. De sociale solidariteit moet gefinancierd worden door middel van belastingen, door die reusachtige instelling, de Misericórdia van Lissabon, die het beheer heeft over ettelijke miljoenen, geld dat vaak verspild wordt voor persoonlijk gewin en ten behoeve van persoonlijke belangen […] Ik denk dat mijnheer Manuel Rebelo de Sousa beter zou zijn dan mijnheer Pedro Santana Lopes, gezien de ervaringen met mijnheer Santana Lopes in de regering. Het was overigens interessant om te zien hoe de directeur, de directeur van de Santa Casa da Misericórdia de Lisboa, aan zijn kandidatuur werkt en met welk geld en welke middelen.”;

E.

overwegende dat artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

F.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld dat een mening slechts door de immuniteit wordt gedekt indien zij door een Europees afgevaardigde is uitgebracht „in de uitoefening van [zijn] ambt”, zodat een verband wordt vereist tussen de meningsuiting en het parlementaire ambt; overwegende dat dit verband rechtstreeks moet zijn en duidelijk (2);

G.

overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van ditzelfde protocol, de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

H.

overwegende dat overeenkomstig artikel 11, leden 1, 2, 3 en 5, van wet 7/93 van 1 maart 1993 betreffende het statuut van de Portugese afgevaardigden en de omzendbrief van het parket-generaal nr. 3/2011 van 10 oktober 2011, António de Sousa Marinho e Pinto niet kan worden ondervraagd noch in staat van beschuldiging kan worden gesteld zonder voorafgaande toestemming van het Europees Parlement;

I.

overwegende dat de vermeende daden geen rechtstreeks of vanzelfsprekend verband houden met de uitoefening door António Marinho e Pinto van zijn functies als lid van het Europees Parlement; dat zij eerder betrekking hebben op activiteiten met een louter nationaal karakter, aangezien de uitspraken gedaan zijn in een uitzending in Portugal en gaan over een specifiek Portugees onderwerp dat verband houdt met de bestuur van een vereniging naar nationaal recht;

J.

overwegende dat de vermeende daden dus geen betrekking hebben op meningen die de betrokkene in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

K.

overwegende dat de beschuldiging duidelijk geen verband houdt met het statuut van António Marinho e Pinto als lid van het Europees Parlement;

L.

overwegende dat er geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van een fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Parlement te schaden;

1.

besluit de immuniteit van António Marinho e Pinto op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de rechter van de arrondissementsrechtbank van Lissabon-West (Oeiras) en aan António Marinho e Pinto.

(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.

(2)  Gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11, Gollnisch/Parlement, hoger genoemd arrest.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 4 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/154


P8_TA(2017)0096

Kenmerken van vissersvaartuigen (herschikking) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (herschikking) (COM(2016)0273 — C8-0187/2016 — 2016/0145(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2018/C 298/21)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0273),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0187/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 oktober 2016 (1),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2),

gezien de brief d.d.17 oktober 2016 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie visserij overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement,

gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 22 november 2012 inzake kleinschalige en ambachtelijke visserij en de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien de artikelen 104 en 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A8-0376/2016),

A.

overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 140.

(2)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.

(3)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 167.


P8_TC1-COD(2016)0145

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1130.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/156


P8_TA(2017)0097

Goedkeuring van en markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 4 april 2017 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (COM(2016)0031 — C8-0015/2016 — 2016/0014(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/22)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

De interne markt omvat een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd. De regelgeving voor de interne markt moet transparant, eenvoudig en consistent zijn en zo rechtszekerheid en duidelijkheid bieden ten bate van zowel het bedrijfsleven als de consument.

(1)

De interne markt omvat een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd. De regelgeving voor de interne markt moet transparant, eenvoudig, consistent en doeltreffend zijn en zo rechtszekerheid en duidelijkheid bieden ten bate van zowel het bedrijfsleven als de consument.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

In die beoordeling werd evenwel geconcludeerd dat er behoefte is aan nieuwe bepalingen voor markttoezicht om de typegoedkeuringsvoorschriften aan te vullen, aan verduidelijking van de terugroepings- en vrijwaringsprocedures en van de voorwaarden voor de uitbreiding van goedkeuringen van bestaande voertuigtypen, aan verbetering van de handhaving van het typegoedkeuringskader door harmonisering en verbetering van de door de technische diensten en autoriteiten van de lidstaten gehanteerde procedures voor typegoedkeuring en conformiteit van productie, aan verduidelijking van de taken en verantwoordelijkheden van de marktdeelnemers in de toeleveringsketen en van de autoriteiten en bij de handhaving van het kader betrokken partijen, en aan verbetering van de geschiktheid van alternatieve typegoedkeuringsregelingen (nationale goedkeuringen van kleine series en individuele goedkeuringen van voertuigen) en van de meerfasentypegoedkeuringsprocedure om nichemarkten en kmo's passende flexibiliteit te bieden zonder daarbij echter het gelijke speelveld te verstoren.

(4)

In die beoordeling werd evenwel geconcludeerd dat er behoefte is aan nieuwe bepalingen voor markttoezicht om de typegoedkeuringsvoorschriften aan te vullen, aan verduidelijking van de terugroepings- en vrijwaringsprocedures en van de voorwaarden voor de uitbreiding van goedkeuringen van bestaande voertuigtypen, aan verbetering van de handhaving van het typegoedkeuringskader door harmonisering en verbetering van de door de technische diensten en autoriteiten van de lidstaten gehanteerde procedures voor typegoedkeuring en conformiteit van productie, aan een duidelijke afbakening van de taken en verantwoordelijkheden van de marktdeelnemers in de toeleveringsketen en van de autoriteiten en bij de handhaving van het kader betrokken partijen , zodanig dat die taken en verantwoordelijkheden elkaar niet overlappen, de onafhankelijkheid van deze marktdeelnemers, autoriteiten en partijen wordt gewaarborgd en belangenconflicten worden vermeden , en aan verbetering van de geschiktheid van alternatieve typegoedkeuringsregelingen (nationale goedkeuringen van kleine series en individuele goedkeuringen van voertuigen) en van de meerfasentypegoedkeuringsprocedure om nichemarkten en kmo's passende flexibiliteit te bieden zonder daarbij echter het gelijke speelveld te verstoren.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Bovendien hebben recente problemen met de uitvoering van het typegoedkeuringskader specifieke zwakheden blootgelegd en aangetoond dat een fundamentele herziening nodig is om een solide, transparant, voorspelbaar en duurzaam regelgevingskader te waarborgen dat zorgt voor een hoge mate van veiligheid en bescherming van de gezondheid en het milieu.

(5)

Bovendien hebben recente problemen met de uitvoering van het typegoedkeuringskader specifieke zwakheden blootgelegd en aangetoond dat er een verdere versterking van dit regelgevingskader nodig is om te waarborgen dat het solide, transparant, voorspelbaar en duurzaam is en zorgt voor een hoge mate van veiligheid en bescherming van de gezondheid en het milieu.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Aangezien consumentenbescherming tot de prioriteiten van de Unie behoort, moeten fabrikanten van voertuigen die deelnemen aan het verkeer binnen de Unie worden verplicht deze voertuigen aan tests te onderwerpen voordat ze op de markt worden gebracht, alsook in de loop van hun levensduur. De lidstaten en de Commissie moeten borg staan voor deze dubbele controle, waarbij de ene kan optreden wanneer de andere tekortschiet.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

De Unie moet alles in het werk stellen ter voorkoming van bedrog door autofabrikanten waarbij tests voor het meten van vervuilende emissies en brandstofverbruik worden gemanipuleerd, met als doel de resultaten ervan te vervalsen of andere regels te omzeilen. Dergelijke manipulaties moeten definitief tot het verleden behoren.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quater)

Deze verordening heeft tot doel iets te doen aan het trage tempo waarin de terugroeping van voertuigen in Europa verloopt. De bestaande procedure garandeert geen doeltreffende bescherming van de Europese burgers, in tegenstelling tot de Amerikaanse procedure die een snel optreden mogelijk heeft gemaakt. In dit opzicht is het van wezenlijk belang dat de Commissie marktdeelnemers ertoe kan verplichten alle nodige beperkende maatregelen te nemen, met inbegrip van de terugroeping van voertuigen, zodat voertuigen, systemen, onderdelen of andere technische eenheden die niet aan de vereiste voorwaarden voldoen in overeenstemming worden gebracht met deze verordening.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quinquies)

Indien er in voertuigen die aan het verkeer deelnemen onregelmatigheden worden vastgesteld die in strijd zijn met de oorspronkelijke vergunningsregels en/of die een gevaar vormen voor de veiligheid van de consument of de grenswaarden inzake verontreiniging overschrijden, is het in het belang van de Europese consument om te kunnen rekenen op snelle, passende en gecoördineerde correctiemaatregelen, waaronder in voorkomend geval de terugroeping van voertuigen in de hele Unie. De lidstaten moeten alle inlichtingen waarover zij beschikken aan de Commissie verstrekken, zodat deze passende, snelle maatregelen kan nemen om de integriteit van de interne markt te beschermen.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

In deze verordening worden geharmoniseerde regels en beginselen vastgesteld voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, en voor individuele goedkeuring van voertuigen, teneinde een goede werking van de interne markt te waarborgen ten bate van bedrijven en consumenten, en een hoge mate van veiligheid en bescherming van de gezondheid en het milieu te verschaffen .

(6)

In deze verordening worden geharmoniseerde regels en beginselen vastgesteld voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, en voor individuele goedkeuring van voertuigen, teneinde de consistente toepassing van hoogwaardige normen voor controle op conformiteit van de productie te waarborgen, met het oog op een goede werking van de interne markt ten bate van bedrijven en met volledige inachtneming van de rechten van consumenten, terwijl tevens wordt gezorgd voor een hoge mate van veiligheid en bescherming van de gezondheid en het milieu.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

In deze verordening worden de inhoudelijke technische en administratieve voorschriften vastgesteld voor typegoedkeuring van motorvoertuigen van de categorieën M en N en aanhangwagens daarvan (categorie O) en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, teneinde een afdoende veiligheidsniveau en de milieuprestaties te waarborgen. In die categorieën vallen respectievelijk motorvoertuigen voor het vervoer van passagiers, motorvoertuigen voor het vervoer van goederen en aanhangwagens daarvan.

(7)

In deze verordening worden de inhoudelijke technische en administratieve voorschriften vastgesteld voor typegoedkeuring van motorvoertuigen van de categorieën M en N en aanhangwagens daarvan (categorie O) en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, teneinde een hoog niveau inzake veiligheid en milieuprestaties te waarborgen. In die categorieën vallen respectievelijk motorvoertuigen voor het vervoer van passagiers, motorvoertuigen voor het vervoer van goederen en aanhangwagens daarvan.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Deze verordening moet zorgen voor betrouwbare, geharmoniseerde en transparante procedures voor typegoedkeuring en markttoezicht in de lidstaten.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 ter)

Deze verordening moet ervoor zorgen dat de nationale typegoedkeuringsinstanties de voorschriften ervan interpreteren, toepassen en handhaven in de hele Unie. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de nationale autoriteiten door middel van regelmatige controles, hertoetsing van aselecte steekproeven van de verleende typegoedkeuringen en algemeen toezicht op de geharmoniseerde toepassing van deze verordening.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

Met het oog op naleving van deze verordening moeten de bepalingen van Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) in acht worden genomen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Een doeltreffende uitvoering van de typegoedkeuringsvoorschriften moet worden gegarandeerd door het versterken van de bepalingen inzake conformiteit van de productie , onder andere door te voorzien in verplichte periodieke controles van de methoden voor controle van de conformiteit van de productie en de voortdurende conformiteit van de desbetreffende producten, en van de voorschriften met betrekking tot bekwaamheden, verplichtingen en prestaties van de technische diensten die onder de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsinstanties tests voor typegoedkeuring van gehele voertuigen uitvoeren. Een juist functioneren van de technische diensten is cruciaal om een hoge mate van veiligheid en milieubescherming en het vertrouwen van de burger in het systeem te waarborgen. De in Richtlijn 2007/46/EG opgenomen criteria voor de aanwijzing van technische diensten moeten gedetailleerder worden vastgesteld om een consistente toepassing ervan te garanderen . De beoordelingsmethoden van technische diensten in de lidstaten lopen steeds verder uiteen door de toenemende complexiteit van hun werkzaamheden. Het is derhalve noodzakelijk om procedurele verplichtingen vast te stellen die zorgen voor uitwisseling van informatie en controle van de praktijken van de lidstaten voor de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van en het toezicht op hun technische diensten. Hierdoor moet de discrepanties tussen de gebruikte methoden en de interpretatie van de criteria voor de aanwijzing van de technische diensten worden verholpen.

(9)

Een doeltreffende uitvoering van de typegoedkeuringsvoorschriften moet worden gegarandeerd door het versterken van de bepalingen inzake conformiteit van de productie door te zorgen voor een betere toegang tot informatie , door in een stevig kader te voorzien voor optimaliseringstechnieken bij laboratoriumproeven, door bijzondere aandacht te besteden aan het risico van illegale manipulatie-instrumenten waarvan het gebruik verboden is bij Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) , door te voorzien in verplichte periodieke controles van de methoden voor controle van de conformiteit van de productie en de voortdurende conformiteit van de desbetreffende producten, en door een versterking en harmonisering van de voorschriften met betrekking tot bekwaamheden, verplichtingen en prestaties van de technische diensten die onder de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsinstanties tests voor typegoedkeuring van gehele voertuigen uitvoeren. Een juist functioneren van de technische diensten is cruciaal om een hoge mate van veiligheid en milieubescherming en het vertrouwen van de burger in het systeem te waarborgen. De in Richtlijn 2007/46/EG opgenomen criteria voor de aanwijzing van technische diensten moeten gedetailleerder worden vastgesteld om te garanderen dat ze op consistente wijze worden toegepast in alle lidstaten . De methoden voor het beoordelen van technische diensten in de lidstaten lopen steeds verder uiteen door de toenemende complexiteit van hun werkzaamheden. Het is derhalve noodzakelijk om procedurele verplichtingen vast te stellen die zorgen voor uitwisseling van informatie en controle van de praktijken van de lidstaten voor de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van en het toezicht op hun technische diensten. Hierdoor moeten de discrepanties tussen de gebruikte methoden en de interpretatie van de criteria voor de aanwijzing van de technische diensten worden verholpen. Om in de hele Unie voldoende toezicht en gelijke voorwaarden te waarborgen, moet de beoordeling van een aanvragende technische dienst onder meer bestaan uit een beoordeling ter plekke en een observatie uit eerste hand van de daadwerkelijk uitgevoerde typegoedkeuringstests.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Er is steeds meer behoefte aan controle van en toezicht op de technische diensten door de aanwijzende autoriteiten nu er als gevolg van de technische vooruitgang een groter risico bestaat dat de technische diensten niet over de nodige bekwaamheid beschikken voor het testen van nieuwe technologieën of hulpmiddelen die binnen het taakgebied vallen waarvoor zij zijn aangewezen. Aangezien de productcycli door de technische vooruitgang steeds korter worden en de frequentie van controlebeoordelingen ter plekke en van monitoring per aanwijzende autoriteit verschilt, moeten minimumvoorschriften met betrekking tot de frequentie van controlebeoordelingen en monitoring van de technische diensten worden vastgesteld.

(10)

Er is steeds meer behoefte aan certificering en controle van en toezicht op de technische diensten nu er als gevolg van de technische vooruitgang een groter risico bestaat dat de technische diensten niet over de nodige bekwaamheid beschikken voor het testen van nieuwe technologieën of hulpmiddelen die binnen het taakgebied vallen waarvoor zij zijn aangewezen . Als gevolg van de uiteenlopende interpretaties van de huidige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2007/46/EG en de toepassing van de bijbehorende bepalingen tijdens de typegoedkeuringsprocedure bestaan er aanzienlijke verschillen tussen technische diensten. Certificering, controle en toezicht moeten derhalve worden geharmoniseerd en opgevoerd om binnen de Europese interne markt gelijke voorwaarden te waarborgen . Aangezien de productcycli door de technische vooruitgang steeds korter worden en de frequentie van controlebeoordelingen ter plekke en van monitoring per aanwijzende autoriteit verschilt, moeten minimumvoorschriften met betrekking tot de frequentie van controlebeoordelingen en monitoring van de technische diensten worden vastgesteld.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Teneinde de transparantie en het wederzijds vertrouwen te vergroten en de criteria voor beoordeling, aanwijzing en aanmelding van de technische diensten en uitbreidings- en hernieuwingsprocedures verder te ontwikkelen en met elkaar te doen overeenstemmen, moeten de lidstaten met elkaar en met de Commissie samenwerken . Zij moeten onderling en met de Commissie overleg plegen over vraagstukken die van algemeen belang zijn voor de uitvoering van deze verordening, en moeten elkaar en de Commissie van hun standaardbeoordelingschecklist in kennis stellen.

(12)

Teneinde de transparantie en het wederzijds vertrouwen te vergroten en de criteria voor beoordeling, aanwijzing en aanmelding van de technische diensten en uitbreidings- en hernieuwingsprocedures verder te ontwikkelen en met elkaar te doen overeenstemmen, moeten de lidstaten mechanismen tot stand brengen om met elkaar en met de Commissie samen te werken . Zij moeten onderling en met de Commissie overleg plegen over vraagstukken die van algemeen belang zijn voor de uitvoering van deze verordening, en moeten elkaar en de Commissie van hun standaardbeoordelingschecklist in kennis stellen. Bij deze verordening wordt een online gegevensbank ingesteld, die in combinatie met het bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) ingestelde Informatiesysteem interne markt (IMI) een nuttig elektronisch middel kan zijn om de administratieve samenwerking te vereenvoudigen en te verbeteren, doordat de uitwisseling van informatie volgens eenvoudige en geharmoniseerde procedures zou verlopen. Om die reden moet de Commissie overwegen om gebruik te maken van bestaande online gegevensbanken zoals ETAES of Eucaris.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Huidige problemen op het gebied van typegoedkeuring hebben grote tekortkomingen aan het licht gebracht in bestaande nationale systemen voor markttoezicht en voor controle van typegoedkeuring. Daarom moet de Commissie als onmiddellijk antwoord op de tekortkomingen die aan het licht zijn gebracht, worden gemachtigd passende toezichthoudende taken uit te voeren.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Wanneer de aanwijzing van een technische dienst gebaseerd is op accreditatie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (12), moeten accreditatie-instanties en aanwijzende autoriteiten informatie uitwisselen die relevant is voor de beoordeling van de bekwaamheid van technische diensten .

(13)

Wanneer de aanwijzing van een technische dienst gebaseerd is op accreditatie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (12), moeten accreditatie-instanties en aanwijzende autoriteiten waarborgen dat technische diensten bekwaam en onafhankelijk zijn .

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

De lidstaten moeten vergoedingen heffen voor de aanwijzing en monitoring van technische diensten, ter waarborging van de duurzaamheid van de monitoring van die technische diensten door de lidstaten en om een gelijk speelveld voor technische diensten te creëren. Teneinde transparantie te waarborgen, moeten de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis stellen voordat zij de hoogte en de structuur van de vergoedingen vaststellen.

Schrappen

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vergoedingen voor de kosten van typegoedkeuringen en markttoezichtactiviteiten niet rechtstreeks door de marktdeelnemer aan de technische dienst worden uitbetaald. Deze bepaling mag geen beperking vormen van de mogelijkheid voor marktdeelnemers om voor die activiteiten een beroep te kunnen doen op de technische dienst van hun voorkeur.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

De onafhankelijkheid van technische diensten ten opzichte van fabrikanten moet worden gewaarborgd, onder meer door te vermijden dat zij direct of indirect door de fabrikanten worden betaald voor de keuringen en tests die zij in het kader van typegoedkeuring hebben uitgevoerd. De lidstaten moeten derhalve een typegoedkeuringsheffingsstructuur vaststellen voor de kosten die voortvloeien uit het verrichten van typegoedkeuringstests en -keuringen door de door de typegoedkeuringsinstantie aangewezen technische diensten, de administratieve kosten voor het verlenen van typegoedkeuring en de kosten voor het verrichten van nalevingscontroletests en -keuringen achteraf.

Schrappen

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Om marktwerking mogelijk te maken, moeten technische diensten de regelgeving inzake typegoedkeuringsprocedures zo transparant en uniform mogelijk toepassen, zonder marktdeelnemers nodeloos te belasten. Om een hoog niveau van technische deskundigheid en een eerlijke behandeling van alle marktdeelnemers te waarborgen, dient er te worden gezorgd voor een uniforme technische toepassing van de regels voor de typegoedkeuringsprocedures. Binnen het kader van het bij deze verordening ingestelde forum moeten de typegoedkeuringsinstanties informatie uitwisselen met betrekking tot het functioneren van de verschillende technische diensten die zij hebben gecertificeerd.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Een solide mechanisme voor de handhaving van naleving is noodzakelijk om te waarborgen dat aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan. Het waarborgen van de naleving van de voorschriften inzake typegoedkeuring en conformiteit van de productie in de wetgeving betreffende de automobielsector moet de hoofdverantwoordelijkheid van de goedkeuringsinstanties blijven, aangezien deze verplichting nauw verbonden is aan het verlenen van typegoedkeuringen en een gedetailleerde kennis van de inhoud ervan vereist. Het is daarom van belang dat de prestaties van de goedkeuringsinstanties regelmatig door middel van intercollegiale toetsing worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat bij het handhaven van de typegoedkeuringsvoorschriften door alle goedkeuringsinstanties een uniform kwaliteits- en striktheidsniveau wordt toegepast. Daarnaast is het belangrijk dat de juistheid van de typegoedkeuring zelf wordt gecontroleerd.

(18)

Een solide mechanisme voor de handhaving van naleving is noodzakelijk om te waarborgen dat aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan. Het waarborgen van de naleving van de voorschriften inzake typegoedkeuring en conformiteit van de productie in de wetgeving betreffende de automobielsector moet de hoofdverantwoordelijkheid van de goedkeuringsinstanties blijven, aangezien deze verplichting nauw verbonden is aan het verlenen van typegoedkeuringen en een gedetailleerde kennis van de inhoud ervan vereist. Het is daarom van belang dat de prestaties van de goedkeuringsinstanties regelmatig worden onderworpen aan toezichthoudende controles op Unieniveau, met inbegrip van onafhankelijke audits, om ervoor te zorgen dat bij het handhaven van de typegoedkeuringsvoorschriften door alle goedkeuringsinstanties een uniform kwaliteits- en striktheidsniveau wordt toegepast. Daarnaast is het belangrijk dat de juistheid van de typegoedkeuring zelf op Unieniveau wordt gecontroleerd door een onafhankelijke derde partij .

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

Om potentiële belangenconflicten te voorkomen, mag er geen band zijn tussen typegoedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten bij het uitvoeren van hun taken. In dit opzicht moeten deze instanties in overeenstemming met de structuur van de nationale administratie worden georganiseerd als afzonderlijke entiteiten en mogen beide instanties geen personeelsleden of voorzieningen delen, in overeenstemming met de structuren en bevoegdheden van nationale autoriteiten.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 ter)

Het handhavingsforum moet zorgen voor een platform voor de uitwisseling van informatie en onafhankelijke analyses ter ondersteuning van verbeteringen aan de werking en tenuitvoerlegging van deze verordening. In de loop van deze uitwisseling kan de Commissie mogelijk redenen hebben om te oordelen dat een of meer typegoedkeuringsinstanties de voorschriften van deze verordening niet naleven. In dat geval moet de Commissie alle nodige maatregelen kunnen treffen om naleving te verzekeren, onder meer via het verstrekken van richtsnoeren, aanbevelingen of andere instrumenten en het gebruik van andere procedures, met inachtneming van evenredigheid. In het geval van een ernstige inbreuk moet de Commissie kunnen eisen dat de bevoegdheid van de instantie om aanvragen voor nieuwe typegoedkeuringen te aanvaarden wordt ingetrokken of geschorst, teneinde een hoog niveau van consumenten- en milieubescherming te kunnen waarborgen.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

In deze verordening moeten bepalingen inzake markttoezicht worden opgenomen om de rechten en plichten van de nationale bevoegde autoriteiten te versterken, een doeltreffende coördinatie van hun activiteiten in verband met markttoezicht te waarborgen de geldende procedures te verduidelijken.

(21)

Het is van cruciaal belang dat in deze verordening bepalingen inzake markttoezicht worden opgenomen om de rechten en plichten van de nationale bevoegde autoriteiten te versterken, een doeltreffende coördinatie van hun activiteiten in verband met markttoezicht te waarborgen en de geldende procedures te verduidelijken.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(21 bis)

De markttoezichtautoriteiten en typegoedkeuringsinstanties moeten de taken waarin deze verordening voorziet naar behoren kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten deze instanties daarom met name voorzien van alle nodige middelen hiertoe.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Teneinde de transparantie in het goedkeuringsproces te vergroten en de uitwisseling van informatie en de onafhankelijke controle door markttoezichtautoriteiten, goedkeuringsinstanties en de Commissie te vergemakkelijken, moeten de typegoedkeuringsdocumenten in elektronische vorm worden verstrekt en openbaar beschikbaar worden gemaakt, behoudens de ontheffingen ten behoeve van de bescherming van commerciële belangen en van persoonsgegevens.

(22)

Teneinde de transparantie in het goedkeuringsproces te vergroten en de uitwisseling van informatie en de onafhankelijke controle door markttoezichtautoriteiten, goedkeuringsinstanties , de Commissie en derde partijen te vergemakkelijken, is de openbaarmaking van informatie met betrekking tot voertuigen en tests noodzakelijk om dergelijke controles te kunnen uitvoeren. Relevante informatie voor reparatie- en onderhoudsdoeleinden moet in elektronische vorm worden verstrekt en openbaar beschikbaar worden gemaakt, behoudens de ontheffingen ten behoeve van de bescherming van commerciële belangen en van persoonsgegevens. De voor deze doeleinden bekend te maken informatie mag niet van dien aard zijn dat de vertrouwelijkheid van gepatenteerde informatie en intellectuele eigendom in het gedrang komt.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 bis)

Derde partijen die eigen tests uitvoeren en controleren of voertuigen voldoen aan de voorschriften van deze verordening moeten beantwoorden aan de beginselen van transparantie en openheid, onder meer met betrekking tot eigendom en financieringsstructuren en -modellen. Deze derde partijen moeten ook voldoen aan dezelfde voorschriften als diegene waartoe aangewezen technische diensten verplicht zijn met betrekking tot de wetenschappelijke en methodologische normen die worden gehanteerd in het verloop van de door hen uitgevoerde tests.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

De meer specifieke verplichtingen voor nationale autoriteiten waarin deze verordening voorziet, moeten nalevingscontroles en inspecties achteraf omvatten van een toereikend aantal voertuigen die in de handel zijn gebracht. Voor deze nalevingscontrole achteraf moeten voertuigen worden geselecteerd op basis van een passende risicobeoordeling die rekening houdt met de ernst van het mogelijke geval van niet-naleving en de waarschijnlijkheid ervan.

(24)

De meer specifieke verplichtingen voor nationale autoriteiten waarin deze verordening voorziet, moeten nalevingscontroles en inspecties achteraf omvatten van een toereikend aantal voertuigen die in de handel zijn gebracht. Voor deze nalevingscontrole achteraf moeten voertuigen worden geselecteerd op basis van een passende risicobeoordeling die rekening houdt met de ernst van het mogelijke geval van niet-naleving en de waarschijnlijkheid ervan. Voorts moeten er duidelijke en gedetailleerde criteria worden gehanteerd en moet de controle onder meer steekproefsgewijze percentagecontroles omvatten voor alle huidige voertuigmodellen, voor voertuigen waarin een nieuwe motor is ingebouwd of nieuwe technologie is geïnstalleerd, voor voertuigen met een hoog of zeer laag brandstofverbruik en voor voertuigen met een zeer hoog verkoopvolume. Ook moet rekening worden gehouden met de voorgeschiedenis wat conformiteit betreft, met tips van consumenten, resultaten van tests met behulp van teledetectie en punten van zorg die door onafhankelijke onderzoeksinstituten worden aangekaart.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 24 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(24 bis)

Het is van essentieel belang dat de Commissie kan nagaan of er sprake is van conformiteit met typegoedkeuringen en met de wetgeving die van toepassing is op voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden, en dat ze kan zorgen voor de regulariteit van typegoedkeuringen door tests en keuringen van reeds op de markt aangeboden voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden te organiseren, te verrichten of verplicht te stellen.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

Derde partijen die eigen tests uitvoeren en controleren of voertuigen voldoen aan de voorschriften van deze verordening moeten beantwoorden aan de beginselen van transparantie en openheid, onder meer met betrekking tot eigendom en financieringsstructuren en -modellen. Deze derde partijen moeten tevens een benadering hanteren die vergelijkbaar is met die van de aangewezen technische diensten door dezelfde normen na te leven bij het uitvoeren en interpreteren van tests.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 ter)

Bij markttoezicht moet ook een op risico gebaseerde benadering in aanmerking worden genomen die onder meer is gericht op gegevens die zijn verkregen via langs de weg geïnstalleerde systemen voor toezicht op afstand, klachten, verslagen van periodieke technische controles, de verwachte levensduur en voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die eerder al als problematisch zijn aangeduid.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 quater)

Voor het controleren van voertuigemissies moeten markttoezichtautoriteiten onder meer gebruikmaken van teledetectie als hulpmiddel om te kunnen nagaan welke aspecten, zoals een hoge mate van luchtverontreiniging of geluidshinder, van welke voertuigmodellen moeten worden onderworpen aan bijkomend onderzoek. Hierbij dienen de autoriteiten samen te werken met de instanties die verantwoordelijk zijn voor de periodieke technische controles uit hoofde van Richtlijn 2014/45/EU betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen, en moeten zij hun activiteiten met deze instanties coördineren.

Amendement 347

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 quinquies)

Om de lidstaten te helpen bij het detecteren van manipulatie-instrumenten heeft de Commissie op 26 januari 2017 een richtsnoer voor de beoordeling van aanvullende emissiestrategieën en de aanwezigheid van manipulatie-instrumenten gepubliceerd. Volgens dat richtsnoer moeten de testactiviteiten van de Commissie, de typegoedkeuringsinstanties en de technische diensten met het oog op het detecteren van manipulatie-instrumenten niet-voorspelbaar van aard blijven en ook variaties omvatten die verder gaan dan de voorgeschreven testomstandigheden en -parameters, teneinde manipulatie-instrumenten effectief te detecteren.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Om een hoog niveau van functionele voertuigveiligheid, de bescherming van de inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers en milieubescherming te waarborgen, moeten de technische voorschriften en milieunormen die van toepassing zijn op voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden, geharmoniseerd blijven worden en aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang worden aangepast.

(26)

Om een hoog niveau van functionele voertuigveiligheid, de bescherming van de inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers , milieubescherming en bescherming van de volksgezondheid te waarborgen, moeten de technische voorschriften en milieunormen die van toepassing zijn op voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden, geharmoniseerd blijven worden en aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang worden aangepast.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Om een hoog niveau van functionele veiligheid van een voertuig, bescherming van de inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers en milieubescherming te waarborgen en te verbeteren, moet de invoering van nieuwe technologieën op basis van technische en wetenschappelijke vooruitgang worden vergemakkelijkt. Dit moet worden bewerkstelligd door de hoeveelheid tests en documentatie voor het verlenen van EU-typegoedkeuringen voor dergelijke technologieën binnen de perken te houden.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

De doelstellingen van deze verordening mogen niet in het gedrang komen door het feit dat bepaalde systemen, onderdelen, technische eenheden of voertuigdelen en uitrustingsstukken in een voertuig kunnen worden gemonteerd nadat het voertuig in de handel is gebracht, is geregistreerd of in het verkeer is gebracht. Daarom moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat systemen, onderdelen, technische eenheden of voertuigdelen en uitrustingsstukken die op of in voertuigen kunnen worden gemonteerd en die de werking van voor de milieubescherming of de functionele veiligheid essentiële systemen in aanzienlijke mate nadelig kunnen beïnvloeden, door een goedkeuringsinstantie worden gecontroleerd voordat zij in de handel worden gebracht, worden geregistreerd of in het verkeer worden gebracht.

(27)

De doelstellingen van deze verordening mogen niet in het gedrang komen door het feit dat bepaalde systemen, onderdelen, technische eenheden of voertuigdelen en uitrustingsstukken in een voertuig kunnen worden gemonteerd nadat het voertuig in de handel is gebracht, is geregistreerd of in het verkeer is gebracht. Daarom moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat systemen, onderdelen, technische eenheden of voertuigdelen en uitrustingsstukken die op of in voertuigen kunnen worden gemonteerd en die de werking van voor de milieubescherming of de functionele veiligheid essentiële systemen nadelig kunnen beïnvloeden, door een goedkeuringsinstantie worden gecontroleerd voordat zij in de handel worden gebracht, worden geregistreerd of in het verkeer worden gebracht.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Conformiteit van de productie vormt een van de hoekstenen van het EU-typegoedkeuringsstelsel en de maatregelen die de fabrikant treft om die conformiteit te waarborgen, moeten derhalve worden goedgekeurd door de bevoegde instantie of een voldoende gekwalificeerde technische dienst die daartoe is aangewezen, en worden onderworpen aan regelmatige controle door middel van onafhankelijke periodieke controles . Daarnaast moet de controle van de voortdurende conformiteit van de desbetreffende producten door de goedkeuringsinstanties worden gewaarborgd.

(29)

Conformiteit van de productie vormt een van de hoekstenen van het EU-typegoedkeuringsstelsel en de maatregelen die de fabrikant treft om die conformiteit te waarborgen, moeten derhalve worden goedgekeurd door de bevoegde instantie of een voldoende gekwalificeerde technische dienst die daartoe is aangewezen, en worden onderworpen aan regelmatige controle. Daarnaast moet de controle van de voortdurende conformiteit van de desbetreffende producten door de goedkeuringsinstanties worden gewaarborgd.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

De blijvende geldigheid van de typegoedkeuringen vereist dat de fabrikant de instantie die de typegoedkeuring van een type voertuig heeft verleend, in kennis stelt van eventuele veranderingen in de kenmerken van het type of de veiligheids- en milieuprestatievereisten die op dat type van toepassing zijn. Het is derhalve van belang dat de geldigheidsduur van de afgegeven typegoedkeuringscertificaten beperkt is en dat die certificaten alleen kunnen worden hernieuwd wanneer de goedkeuringsinstantie naar tevredenheid heeft geverifieerd dat het voertuigtype alle toepasselijke voorschriften nog steeds naleeft. Voorts moeten de voorwaarden voor de uitbreiding van typegoedkeuringen worden verduidelijkt om een uniforme toepassing van de procedures voor en handhaving van de typegoedkeuringsvoorschriften in de hele Unie te waarborgen.

(30)

De blijvende geldigheid van de typegoedkeuringen vereist dat de fabrikant de instantie die de typegoedkeuring van een type voertuig heeft verleend, in kennis stelt van eventuele veranderingen in de kenmerken van het type of de veiligheids- en milieuprestatievereisten die op dat type van toepassing zijn. Het is derhalve van belang dat de geldigheidsduur van de afgegeven typegoedkeuringscertificaten beperkt is en dat die certificaten alleen kunnen worden hernieuwd wanneer de goedkeuringsinstantie naar tevredenheid heeft geverifieerd dat het voertuigtype alle toepasselijke voorschriften nog steeds naleeft. Voorts moeten de voorwaarden voor de uitbreiding van typegoedkeuringen worden verduidelijkt om een uniforme toepassing van de procedures voor en handhaving van de typegoedkeuringsvoorschriften in de hele Unie te waarborgen. Gezien de aard van sommige systemen, onderdelen en technische eenheden, bijvoorbeeld achteruitkijkspiegels, ruitenwissers en banden, zijn die voorschriften evenwel statischer. Voor andere gevallen, bijvoorbeeld die systemen die betrekking hebben op emissiebeheer, kan het nodig zijn de geldigheidsduur te beperken, zoals het geval is voor voertuigen. De Commissie moet derhalve de bevoegdheid krijgen om een lijst van de systemen, onderdelen en technische eenheden op te stellen met een beperkte geldigheidsduur.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

De beoordeling van gemelde ernstige risico's voor de veiligheid en van schade aan de volksgezondheid en het milieu moet op nationaal niveau worden verricht, maar er moet worden gezorgd voor coördinatie op Unieniveau wanneer het gemelde risico of de schade ook buiten het grondgebied van een lidstaat kan voorkomen, zodat hulpmiddelen kunnen worden gedeeld en de consistentie kan worden gewaarborgd met betrekking tot corrigerende maatregelen die moeten worden genomen om het geconstateerde risico en de geconstateerde schade tegen te gaan.

(31)

De beoordeling van gemelde ernstige risico's voor de veiligheid en van schade aan de volksgezondheid en het milieu moet op nationaal niveau worden verricht, maar er moet worden gezorgd voor coördinatie op Unieniveau wanneer het gemelde risico of de schade ook buiten het grondgebied van een lidstaat kan voorkomen, zodat hulpmiddelen kunnen worden gedeeld en de consistentie kan worden gewaarborgd met betrekking tot corrigerende maatregelen die moeten worden genomen om het geconstateerde risico en de geconstateerde schade tegen te gaan. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan vervangende uitrustingsstukken, systemen en technische eenheden die van invloed zijn op de milieueffecten van het uitlaatsysteem en deze moeten in voorkomend geval onderworpen worden aan goedkeuringsvoorwaarden.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

Er moet worden voorzien in gepaste flexibiliteit door middel van alternatieve typegoedkeuringsregelingen voor fabrikanten die voertuigen in kleine series produceren. Zij moeten kunnen profiteren van de voordelen van de interne markt van de Unie, op voorwaarde dat hun voertuigen voldoen aan de specifieke EU-typegoedkeuringsvoorschriften voor in kleine series geproduceerde voertuigen. In een beperkt aantal gevallen moet nationale typegoedkeuring van kleine series worden toegestaan. Om verkeerd gebruik te voorkomen, moet de vereenvoudigde procedure voor in kleine series geproduceerde voertuigen tot zeer geringe producties worden beperkt. Het begrip kleine series dient dan ook nauwkeurig te worden gedefinieerd door het aantal geproduceerde voertuigen, de voorschriften waaraan moet worden voldaan en de voorwaarden voor het in de handel brengen van de voertuigen vast te stellen. Het is evenzeer van belang een alternatief goedkeuringsstelsel te definiëren voor individuele voertuigen, met name om te voorzien in voldoende flexibiliteit voor de goedkeuring van in meerdere fasen gebouwde voertuigen.

(33)

Er moet worden voorzien in gepaste flexibiliteit door middel van alternatieve typegoedkeuringsregelingen voor fabrikanten die voertuigen in kleine series produceren. Zij moeten kunnen profiteren van de voordelen van de interne markt van de Unie, op voorwaarde dat hun voertuigen voldoen aan de specifieke EU-typegoedkeuringsvoorschriften voor in kleine series geproduceerde voertuigen. In een beperkt aantal gevallen moet nationale typegoedkeuring van kleine series worden toegestaan. Om verkeerd gebruik te voorkomen, moet de vereenvoudigde procedure voor in kleine series geproduceerde voertuigen tot zeer geringe producties worden beperkt overeenkomstig deze verordening . Het begrip kleine series dient dan ook nauwkeurig te worden gedefinieerd door het aantal geproduceerde voertuigen, de voorschriften waaraan moet worden voldaan en de voorwaarden voor het in de handel brengen van de voertuigen vast te stellen. Het is evenzeer van belang een alternatief goedkeuringsstelsel te definiëren voor individuele voertuigen, met name om te voorzien in voldoende flexibiliteit voor de goedkeuring van in meerdere fasen gebouwde voertuigen.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 35 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(35 bis)

Om op de markt daadwerkelijke concurrentie te waarborgen voor diensten met betrekking tot reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen en om duidelijk te maken dat de betreffende informatie ook betrekking heeft op informatie die aan andere onafhankelijke marktdeelnemers dan reparateurs moet worden verstrekt, teneinde ervoor te zorgen dat de onafhankelijke markt voor de reparatie en het onderhoud van voertuigen in haar totaliteit met erkende dealers kan concurreren, ongeacht of de voertuigfabrikant die informatie rechtstreeks aan erkende dealers en reparateurs verstrekt, is het noodzakelijk nader toe te lichten welke gedetailleerde informatie moet worden verstrekt met het oog op toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 36 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(36 bis)

Aangezien er momenteel geen gemeenschappelijke gestructureerde procedure bestaat voor de uitwisseling van gegevens over voertuigonderdelen tussen voertuigfabrikanten en onafhankelijke marktdeelnemers, is het wenselijk voor die gegevensuitwisseling beginselen op te stellen. Een toekomstige gemeenschappelijke gestructureerde procedure voor de gestandaardiseerde vorm van de uitgewisselde gegevens moet formeel worden uitgewerkt door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), waarbij in het aan CEN verleende mandaat niet van tevoren wordt vermeld hoe gedetailleerd die norm zal zijn. Het CEN moet er in haar werk met name voor zorgen dat de belangen en behoeften van zowel voertuigfabrikanten als onafhankelijke marktdeelnemers tot uitdrukking komen en moet tevens op zoek gaan naar oplossingen zoals open gegevensformaten die vergezeld gaan van goed gedefinieerde metagegevens met het oog op de aanpassing van bestaande IT-infrastructuur.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 37 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(37 bis)

Om op de markt daadwerkelijke concurrentie te waarborgen voor diensten met betrekking tot reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen moet worden benadrukt dat de betreffende informatie ook betrekking heeft op informatie die aan andere onafhankelijke marktdeelnemers dan reparateurs moet worden verstrekt, in een vorm die verdere elektronische verwerking mogelijk maakt, teneinde ervoor te zorgen dat de onafhankelijke markt voor de reparatie en het onderhoud van voertuigen in haar totaliteit met erkende dealers kan concurreren, ongeacht of de voertuigfabrikant die informatie rechtstreeks aan erkende dealers en reparateurs verstrekt.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 37 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(37 ter)

Onverminderd de verplichting van voertuigfabrikanten om reparatie- en onderhoudsinformatie te verstrekken via hun website moeten de gegevens in het voertuig rechtstreeks en vrij toegankelijk blijven voor onafhankelijke marktdeelnemers.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Overweging 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(40)

De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties voor inbreuken op deze verordening en erop toezien dat deze regels worden uitgevoerd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten jaarlijks aan de Commissie verslag uitbrengen over de opgelegde sancties, zodat toezicht kan worden gehouden op de coherentie van de uitvoering van deze bepalingen.

(40)

De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties voor inbreuken op deze verordening en erop toezien dat deze regels worden uitgevoerd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten met behulp van de online gegevensbank regelmatig aan de Commissie verslag uitbrengen over de opgelegde sancties, zodat toezicht kan worden gehouden op de coherentie van de uitvoering van deze bepalingen.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Overweging 40 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(40 bis)

De vervalsing van testresultaten moet worden geacht te hebben plaatsgevonden indien deze resultaten niet empirisch kunnen worden geverifieerd door de desbetreffende instantie wanneer alle testparameters worden overgenomen of in aanmerking worden genomen.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Overweging 40 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(40 ter)

Door de Commissie opgelegde administratieve boetes kunnen worden gebruikt voor maatregelen inzake markttoezicht en voor maatregelen ter ondersteuning van personen die benadeeld zijn door inbreuken op deze verordening of andere soortgelijke activiteiten ten gunste van getroffen consumenten, en in voorkomend geval voor de bescherming van het milieu.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Overweging 40 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(40 quater)

In geval van non-conformiteit kan de consument te maken krijgen met persoonlijke schade of met schade aan zijn eigendom. Wanneer dit het geval is, moet de consument over het recht beschikken schadevergoeding te verkrijgen uit hoofde van desbetreffende wetgeving inzake producten met gebreken of niet-conforme goederen, waaronder Richtlijn 85/374/EEG van de Raad  (1 bis) , Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1 ter) en Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1 quater) , naargelang het geval. Bovendien kan de consument een beroep doen op rechtsmiddelen uit het overeenkomstenrecht, als van toepassing volgens het recht van hun lidstaat.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Overweging 45 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(45 bis)

Om op de markt daadwerkelijke concurrentie te waarborgen voor diensten met betrekking tot reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen moet duidelijk worden gemaakt dat de betreffende informatie ook betrekking heeft op informatie die aan andere onafhankelijke marktdeelnemers dan reparateurs moet worden verstrekt, in een vorm die verdere elektronische verwerking mogelijk maakt, teneinde ervoor te zorgen dat de onafhankelijke markt voor de reparatie en het onderhoud van voertuigen in haar totaliteit met erkende dealers kan concurreren, ongeacht of de voertuigfabrikant die informatie rechtstreeks aan erkende dealers en reparateurs verstrekt.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Voor de volgende voertuigen en machines mag de fabrikant typegoedkeuring of individuele goedkeuring van een voertuig krachtens deze verordening aanvragen, op voorwaarde dat die voertuigen voldoen aan de inhoudelijke voorschriften van deze verordening:

3.   Voor de volgende voertuigen en machines mag de fabrikant typegoedkeuring of individuele goedkeuring van een voertuig krachtens deze verordening aanvragen, op voorwaarde dat die voertuigen voldoen aan de voorschriften van deze verordening:

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor gebruik door de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer en de ordehandhavingsdiensten;

b)

voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor gebruik door de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer , rampenbestrijdingsorganen en de ordehandhavingsdiensten;

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

Voor de toepassing van deze verordening en de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen van de Unie, tenzij daarin anders is bepaald, wordt verstaan onder:

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

„markttoezicht”: activiteiten en maatregelen van de markttoezichtautoriteiten om ervoor te zorgen dat voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden en voertuigdelen en uitrustingsstukken die op de markt worden aangeboden, voldoen aan de voorschriften van de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie en geen gevaar opleveren voor de gezondheid, de veiligheid of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang;

(2)

„markttoezicht”: activiteiten en maatregelen van de markttoezichtautoriteiten om ervoor te zorgen dat voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden en voertuigdelen en uitrustingsstukken die op de markt worden aangeboden, voldoen aan de voorschriften van de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie en geen gevaar opleveren voor de gezondheid, de veiligheid , het milieu of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang , met inbegrip van de consumentenrechten ;

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

„originele onderdelen of uitrustingsstukken”: onderdelen of uitrustingsstukken die worden geproduceerd volgens specificaties en productienormen die de voertuigfabrikant heeft verstrekt voor de productie van onderdelen of uitrustingsstukken die bestemd zijn voor de assemblage van het betreffende voertuig; hieronder vallen ook onderdelen en uitrustingsstukken die in dezelfde productielijn als deze onderdelen of uitrustingsstukken zijn geproduceerd; tot het bewijs van het tegendeel wordt ervan uitgegaan dat onderdelen originele onderdelen zijn indien de fabrikant certificeert dat de onderdelen van gelijke kwaliteit zijn als de onderdelen die voor de assemblage van het betreffende voertuig zijn gebruikt en dat zij volgens de specificaties en productienormen van de fabrikant van het voertuig zijn vervaardigd;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

„fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor alle aspecten van de typegoedkeuring van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid of van de individuele goedkeuring van een voertuig, of voor de vergunningsprocedure voor voertuigdelen en uitrustingsstukken, voor het waarborgen van de conformiteit van de productie en voor markttoezichtgerelateerde zaken met betrekking tot geproduceerde voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen en uitrustingsstukken, ongeacht of die persoon wel of niet direct betrokken is bij alle fasen van het ontwerp en de bouw van het desbetreffende voertuig, systeem, onderdeel of de desbetreffende technische eenheid;

(9)

„fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het naleven van de geldende administratieve bepalingen en technische vereisten om typegoedkeuring te verkrijgen van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid of van de individuele goedkeuring van een voertuig, of voor de vergunningsprocedure voor voertuigdelen en uitrustingsstukken, en voor het waarborgen van de conformiteit van de productie , alsook voor het faciliteren van naleving van bepalingen inzake markttoezicht met betrekking tot geproduceerde voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen en uitrustingsstukken, ongeacht of die persoon wel of niet direct betrokken is bij alle fasen van het ontwerp en de bouw van het desbetreffende voertuig, systeem, onderdeel of de desbetreffende technische eenheid;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

„registratie”: de permanente of tijdelijke administratieve vergunning voor het in het verkeer brengen van een voertuig, met inbegrip van de identificatie van het voertuig en de afgifte van een registratienummer;

(16)

„registratie”: de administratieve vergunning voor het in het verkeer brengen van een voertuig, bestaande uit de identificatie van het voertuig en de afgifte van een registratienummer voor het voertuig, het zogenoemde kenteken, dat op permanente dan wel tijdelijke basis wordt toegewezen, ook voor een kort tijdsbestek ;

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(35)

„voertuigtype”: een bepaalde categorie van voertuigen die ten minste de in bijlage II, deel B, vermelde essentiële kenmerken delen, die varianten en versies mag bevatten zoals daarnaar verwezen;

(35)

„voertuigtype”: een bepaalde groep van voertuigen die ten minste de in bijlage II, deel B, vermelde essentiële kenmerken delen, die varianten en versies mag bevatten zoals daarnaar verwezen;

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(37)

„basisvoertuig”: een voertuig dat in de eerste fase van een meerfasentypegoedkeuring wordt gebruikt;

(37)

„basisvoertuig”: een voertuig dat in de eerste fase van een meerfasentypegoedkeuring wordt gebruikt , ongeacht of het om een motorvoertuig gaat ;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(42)

„individuele goedkeuring van een voertuig”: de procedure waarbij een goedkeuringsinstantie certificeert dat een bepaald voertuig, al dan niet uniek, aan de desbetreffende administratieve bepalingen en technische voorschriften voor individuele EU-goedkeuring van een voertuig en nationale individuele goedkeuring van een voertuig voldoet;

(42)

„individuele goedkeuring van een voertuig”: de procedure waarbij een goedkeuringsinstantie certificeert dat een bepaald voertuig, al dan niet uniek, aan de desbetreffende administratieve bepalingen en technische voorschriften voor individuele EU-goedkeuring van een voertuig of nationale individuele goedkeuring van een voertuig voldoet;

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(46)

„reparatie- en onderhoudsinformatie van een voertuig”: alle informatie die nodig is voor diagnose, onderhoud, keuring, periodieke controle, reparatie, herprogrammering of re-initialisatie van een voertuig alsook voor het monteren van voertuigdelen of uitrustingsstukken op een voertuig, en die de fabrikant aan zijn erkende dealers en reparateurs verstrekt , met inbegrip van alle latere wijzigingen van en aanvullingen op deze informatie;

(46)

„reparatie- en onderhoudsinformatie van een voertuig”: alle informatie die nodig is voor diagnose, onderhoud, keuring, technische controle, reparatie, herprogrammering of re-initialisatie van een voertuig alsook voor het monteren van voertuigdelen of uitrustingsstukken op een voertuig, en die de fabrikant gebruikt of verstrekt, onder meer aan zijn erkende partners, dealers , reparateurs en netwerk, om producten of diensten voor doeleinden van voertuigreparatie en -onderhoud aan te bieden , met inbegrip van alle latere wijzigingen van en aanvullingen op deze informatie;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 55

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(55)

„beoordeling ter plekke”: een door de typegoedkeuringsinstantie uitgevoerde controle in de bedrijfsruimte van de technische dienst of van een van haar onderaannemers of dochterondernemingen;

(55)

„beoordeling ter plekke”: een controle in de bedrijfsruimte van de technische dienst of van een van haar onderaannemers of dochterondernemingen;

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 56 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(56 bis)

„manipulatie-instrument”: ieder functioneel element van een ontwerp dat door zijn werking een belemmering vormt voor een effectieve en efficiënte werking van de goedgekeurde controle- en monitoringsystemen van het voertuig, en dat naleving van de goedkeuringsvoorschriften binnen het gehele spectrum van reële rijomstandigheden in de weg staat.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage II wat de categorisering van voertuigsubcategorieën, voertuigtypen en carrosserietypen betreft, vast te stellen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.

De Commissie heeft de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage II wat de voertuigtypen en carrosserietypen betreft vast te stellen, teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zorgen ervoor dat typegoedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten zich houden aan een strikte scheiding van functies en verantwoordelijkheden, en onafhankelijk van elkaar functioneren.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Wanneer in een lidstaat meer dan een goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor het goedkeuren van voertuigen, met inbegrip van individuele goedkeuring van een voertuig, wijst de lidstaat één enkele typegoedkeuringsinstantie aan als verantwoordelijke voor het uitwisselen van informatie met de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en voor het naleven van de in hoofdstuk XV van deze verordening vastgestelde verplichtingen.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten organiseren en verrichten overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 765/2008 markttoezicht op en controles van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die op de markt worden ingevoerd.

4.   De lidstaten organiseren en verrichten overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 765/2008 , met uitzondering van artikel 18, lid 5, markttoezicht op en controles van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die op de markt worden ingevoerd.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Zij nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat markttoezichtautoriteiten, wanneer zij dat noodzakelijk en gerechtvaardigd achten, recht hebben op het betreden van de bedrijfsruimten van marktdeelnemers en het nemen van de voor de nalevingscontrole noodzakelijke monsters van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden.

5.   Zij nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat markttoezichtautoriteiten, wanneer zij dat noodzakelijk en gerechtvaardigd achten, recht hebben op het betreden van de bedrijfsruimten van marktdeelnemers op hun grondgebied en het nemen van de voor de nalevingscontrole noodzakelijke monsters van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun typegoedkeuringsactiviteiten. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke vier jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De betrokken lidstaat maakt een samenvatting van de resultaten, met name van het aantal verleende typegoedkeuringen en aan welke fabrikanten die zijn verleend , toegankelijk voor het publiek.

6.   De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun typegoedkeuringsactiviteiten en gaan onder meer na of de verleende typegoedkeuringen conform zijn met deze verordening . Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke drie jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten , het Europees Parlement en de Commissie meegedeeld. De resultaten worden besproken door het krachtens artikel 10 opgerichte forum. De betrokken lidstaat maakt een volledig verslag van de resultaten, waarin met name informatie wordt gegeven over het aantal verleende of geweigerde typegoedkeuringen , het product waarop het goedkeuringscertificaat betrekking heeft en de identiteitsgegevens van de betrokken fabrikanten , alsook de gegevens van de technische diensten die verantwoordelijk zijn voor toezicht op de typegoedkeuringstests , toegankelijk voor het publiek.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun markttoezichtactiviteiten. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke vier jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De betrokken lidstaat maakt een samenvatting van de resultaten toegankelijk voor het publiek.

7.   De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun markttoezichtactiviteiten. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke drie jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten , aan het Europees Parlement en aan de Commissie meegedeeld. De resultaten worden besproken door het krachtens artikel 10 opgerichte forum. De betrokken lidstaat stelt een samenvatting van de resultaten , waarin met name informatie wordt gegeven over het aantal voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die zijn onderworpen aan tests of andere beoordelingen, beschikbaar voor het publiek. In de samenvatting wordt een lijst opgenomen van de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden waarvan is gebleken dat ze niet conform de voorschriften van deze verordening zijn, in voorkomend geval, met de identiteitsgegevens van de betrokken fabrikanten en een korte beschrijving van de aard van de niet-naleving.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.     De Commissie heeft de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening waarbij de gemeenschappelijke criteria voor het benoemen, evalueren en beoordelen van de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten op nationaal niveau worden vastgelegd.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Goedkeuringsinstanties zorgen voor een eenvormige en samenhangende uitvoering en handhaving van de voorschriften van deze verordening om gelijke voorwaarden te waarborgen en te voorkomen dat in de Unie uiteenlopende normen worden gehanteerd. Wat de toepassing van deze verordening betreft werken de goedkeuringsinstanties bij hun controle- en toezichtactiviteiten ten volle samen met het forum en de Commissie en verstrekken ze op verzoek alle nodige informatie.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Goedkeuringsinstanties voeren hun taken onafhankelijk en onpartijdig uit. Zij nemen waar nodig vertrouwelijkheid in acht ter bescherming van commerciële geheimen, behoudens de informatieverplichting van artikel 9, lid 3, om de belangen van de gebruikers in de Unie te beschermen.

2.   Goedkeuringsinstanties voeren hun taken onafhankelijk en onpartijdig uit. Zij nemen vertrouwelijkheid in acht ter bescherming van commerciële geheimen van marktdeelnemers , behoudens de informatieverplichting van artikel 9, lid 3, om de belangen van de gebruikers in de Unie te beschermen overeenkomstig het toepasselijk recht .

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer in een lidstaat meer dan één goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor het goedkeuren van voertuigen, met inbegrip van individuele goedkeuring van een voertuig, wijst de lidstaat een enkele typegoedkeuringsinstantie aan als verantwoordelijke voor het uitwisselen van informatie met de goedkeuringsinstantie van de andere lidstaten, en voor de in hoofdstuk XV van deze verordening vastgestelde verplichtingen.

Schrappen

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Goedkeuringsinstanties in een lidstaat werken met elkaar samen door relevante informatie over hun rol en functies uit te wisselen .

Goedkeuringsinstanties in een lidstaat voeren procedures in voor het waarborgen van een efficiënte en doeltreffende coördinatie en informatie-uitwisseling in verband met hun rol en functies.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Indien een goedkeuringsinstantie van oordeel is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid niet conform de voorschriften van deze verordening is, brengt hij de Commissie en de lidstaten hiervan onverwijld op de hoogte. De Commissie brengt de leden van het handhavingsforum onmiddellijk na ontvangst van deze kennisgeving op de hoogte.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.     De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de gemeenschappelijke criteria voor het benoemen, evalueren en beoordelen van de goedkeuringsinstanties op nationaal niveau vast te leggen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

Schrappen

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Markttoezichtautoriteiten controleren regelmatig of voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden nog aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften voldoen en of de typegoedkeuringen correct zijn. Die controles worden op toereikende schaal verricht , door middel van een verificatie van de documenten en rij- en laboratoriumtests op basis van statistisch relevante monsters . Hierbij houden markttoezichtautoriteiten rekening met gevestigde beginselen van risicobeoordeling, klachten en andere informatie.

1.   Markttoezichtautoriteiten voeren regelmatig tests en keuringen uit overeenkomstig de nationale jaarprogramma's die zijn goedgekeurd overeenkomstig de leden 2 en 3, om na te gaan of voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden conform de typegoedkeuringen en de toepasselijke wetgeving zijn. Deze tests en keuringen worden uitgevoerd door middel van onder meer laboratoriumtests en emissietests onder reële rijomstandigheden, op basis van statistisch relevante steekproeven , en worden aangevuld met een verificatie van documenten. De lidstaten voeren jaarlijks tests en keuringen uit voor een aantal typen dat in totaal 20 % vertegenwoordigt van het aantal typen dat in het voorgaande jaar in die lidstaat in de handel is gebracht . Hierbij houden markttoezichtautoriteiten rekening met gevestigde beginselen van risicobeoordeling, gemotiveerde klachten en andere relevante informatie , met inbegrip van testresultaten die worden gepubliceerd door erkende derde partijen, nieuwe technologieën op de markt en verslagen afkomstig van periodieke technische controles en metingen op de weg met behulp van teledetectie .

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Markttoezichtautoriteiten kunnen een beroep doen op onafhankelijke testorganisaties voor het uitvoeren van technische taken, zoals tests of keuringen. De verantwoordelijkheid voor de resultaten berust altijd bij de markttoezichtautoriteit. Indien voor de toepassing van dit artikel een beroep wordt gedaan op technische diensten, zien de markttoezichtautoriteiten erop toe dat er een andere technische dienst wordt gebruikt dan de dienst die de tests voor de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft uitgevoerd.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — punt 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Markttoezichtautoriteiten stellen op jaar- of meerjarenbasis een nationaal programma voor markttoezicht op en leggen het ter goedkeuring voor aan de Commissie. De lidstaten kunnen gezamenlijke programma's of acties indienen.

 

De nationale programma's voor markttoezicht moeten ten minste de volgende gegevens bevatten:

 

a)

de schaal en het bereik van de geplande markttoezichtactiviteiten;

 

b)

nadere informatie over de manier waarop markttoezichtactiviteiten zullen worden uitgevoerd, met inbegrip van informatie over het gebruik van documentverificaties, fysieke controles en laboratoriumcontroles, hoe de beginselen van risicobeoordeling hierin tot uiting komen en op welke manier wordt omgegaan met gemotiveerde klachten, met grote volumes van specifieke voertuigmodellen die op het grondgebied van de lidstaat in gebruik zijn — evenals onderdelen hiervan — met de eerste toepassingen voor nieuwe motoren of technologie, met verslagen van periodieke technische controles en andere relevante gegevens, onder meer informatie van marktdeelnemers of door derde partijen gepubliceerde testresultaten;

 

c)

een samenvatting van de acties die zijn ondernomen in het voorgaande programma, met relevante statistische gegevens over de schaal van de uitgevoerde activiteiten, de genomen follow-upmaatregelen en de resultaten daarvan. In het geval van een meerjarenprogramma wordt er een samenvatting van acties gemaakt die jaarlijks wordt voorgelegd aan de Commissie en aan het handhavingsforum, en

 

d)

nadere informatie met betrekking tot financieringsregelingen die worden gemeld uit hoofde van artikel 30, lid 4, en de personele middelen die worden toegewezen aan markttoezicht, alsook de toereikendheid ervan in de context van de geplande markttoezichtactiviteiten.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De markttoezichtautoriteiten verlangen van marktdeelnemers dat deze de documenten en informatie beschikbaar stellen die de autoriteiten noodzakelijk achten om hun activiteiten uit te voeren.

2.   De markttoezichtautoriteiten verlangen van marktdeelnemers dat deze de documenten en informatie beschikbaar stellen die de autoriteiten noodzakelijk achten om hun activiteiten uit te voeren. Dit omvat toegang tot software, algoritmen, motorbesturingssystemen en alle andere technische specificaties die de markttoezichtautoriteiten noodzakelijk achten.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Voor voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden waarvoor typegoedkeuring is verleend, houden de markttoezichtautoriteiten terdege rekening met door marktdeelnemers gepresenteerde conformiteitscertificaten.

3.   Voor voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden waarvoor typegoedkeuring is verleend, houden de markttoezichtautoriteiten terdege rekening met door marktdeelnemers gepresenteerde conformiteitscertificaten , typegoedkeuringsmerken of typegoedkeuringscertificaten .

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Markttoezichtautoriteiten nemen passende maatregelen om gebruikers op hun grondgebied binnen een passende termijn te waarschuwen voor de gevaren die zij hebben vastgesteld met betrekking tot een voertuig, systeem, onderdeel en technische eenheid, teneinde het risico op verwonding of andere schade te voorkomen of verminderen.

Markttoezichtautoriteiten nemen passende maatregelen om gebruikers op hun grondgebied binnen een passende termijn te waarschuwen voor niet-naleving die zij hebben vastgesteld met betrekking tot een voertuig, systeem, onderdeel en technische eenheid, teneinde het risico op verwonding of andere schade te voorkomen of verminderen. Deze informatie wordt op de website van de markttoezichtautoriteiten beschikbaar gesteld in gewone en begrijpelijke taal.

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat besluiten een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid overeenkomstig artikel 49, lid 5, uit de handel te nemen, stellen zij de betrokken marktdeelnemer en in voorkomend geval de betrokken goedkeuringsinstantie daarvan in kennis.

5.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat besluiten een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid overeenkomstig artikel 49, lid 5, uit de handel te nemen, stellen zij de betrokken marktdeelnemer en de betrokken goedkeuringsinstantie daarvan in kennis.

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Indien een markttoezichtautoriteit van oordeel is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid niet conform de voorschriften van deze verordening is, brengt hij de Commissie en de lidstaten hiervan onverwijld op de hoogte. De Commissie brengt de leden van het handhavingsforum onmiddellijk na ontvangst van deze kennisgeving op de hoogte.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Markttoezichtautoriteiten voeren hun taken onafhankelijk en onpartijdig uit. Zij nemen waar nodig vertrouwelijkheid in acht ter bescherming van commerciële geheimen, behoudens de in artikel 9, lid 3, opgenomen informatieverplichting die zo breed mogelijk moet worden nageleefd als nodig is om de belangen van de gebruikers in de Europese Unie te beschermen.

6.   Markttoezichtautoriteiten voeren hun taken onafhankelijk en onpartijdig uit. Zij nemen vertrouwelijkheid in acht ter bescherming van commerciële geheimen van de marktdeelnemers , behoudens de in artikel 9, lid 3, opgenomen informatieverplichting die zo breed mogelijk moet worden nageleefd als nodig is om de belangen van de gebruikers in de Europese Unie te beschermen.

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.     De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun markttoezichtactiviteiten. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke vier jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De betrokken lidstaat maakt een samenvatting van de resultaten toegankelijk voor het publiek.

Schrappen

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.     De markttoezichtautoriteiten van de lidstaten coördineren hun markttoezichtactiviteiten, werken met elkaar samen en wisselen met elkaar en met de Commissie de resultaten daarvan uit. Indien nodig bereiken de markttoezichtautoriteiten overeenstemming over werkverdeling en specialisatie.

Schrappen

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   Wanneer in een lidstaat meer dan één autoriteit verantwoordelijk is voor het markttoezicht of de controle aan de buitengrenzen, werken die autoriteiten met elkaar samen door relevante informatie over hun rol en functies uit te wisselen .

9.   Wanneer in een lidstaat meer dan één autoriteit verantwoordelijk is voor het markttoezicht of de controle aan de buitengrenzen, stellen die autoriteiten procedures in voor het waarborgen van efficiënte en doeltreffende coördinatie en informatie-uitwisseling over hun rol en functies.

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.     De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de criteria voor het vaststellen van de schaal, het toepassingsgebied en de frequentie waarmee de in lid 1 bedoelde nalevingscontroles van monsters moeten worden verricht, vast te leggen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Schrappen

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

10 bis.     Markttoezichtactiviteiten stellen na elke nalevingscontroletest die ze verrichten een verslag met hun bevindingen beschikbaar voor het publiek en zenden deze bevindingen toe aan de lidstaten en de Commissie. De Commissie zendt dit verslag toe aan de leden van het handhavingsforum. Het verslag bevat nadere gegevens over de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die worden beoordeeld, de identiteitsgegevens van de betrokken fabrikant en een korte beschrijving van de bevindingen, met inbegrip van de aard van de eventuele niet-naleving.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie organiseert en verricht op toereikende schaal tests en keuringen van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die reeds op de markt zijn aangeboden, of laat deze verrichten, om te controleren of die voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden conform de typegoedkeuringen zijn en aan de toepasbare wetgeving voldoen, alsook om de juistheid van de typegoedkeuringen te waarborgen.

De Commissie organiseert en verricht op toereikende schaal en met inachtneming van de afgesproken nationale programma's voor markttoezicht die zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 8 tests en keuringen van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die reeds op de markt zijn aangeboden, of laat deze verrichten, om te controleren of die voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden conform de typegoedkeuringen zijn en aan de toepasbare wetgeving voldoen, alsook om de juistheid van de typegoedkeuringen te waarborgen.

 

In de tests en keuringen die worden georganiseerd en verricht door of in opdracht van de Commissie wordt aandacht besteed aan de kwestie van conformiteit tijdens gebruik van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden.

 

Deze tests en keuringen worden uitgevoerd door middel van onder meer laboratoriumtests en emissietests onder reële rijomstandigheden, op basis van statistisch relevante steekproeven, en worden aangevuld met een verificatie van documenten.

 

Hierbij houdt de Commissie rekening met de gevestigde beginselen van risicobeoordeling, gemotiveerde klachten en andere relevante informatie, met inbegrip van testresultaten die worden gepubliceerd door erkende derde partijen, nieuwe technologieën op de markt en verslagen afkomstig van periodieke technische controles en metingen op de weg met behulp van teledetectie.

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Onverminderd de eerste alinea geldt dat wanneer de Commissie op basis van door de lidstaten verstrekte informatie, een verzoek van een lid van het handhavingsforum of door erkende partijen gepubliceerde testresultaten van oordeel is dat een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening op het vlak van typegoedkeuring of markttoezicht voldoet, de Commissie zelf zorgt voor de organisatie en uitvoering van onafhankelijke tests en keuringen van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die al op de markt worden aangeboden, of eist dat deze worden uitgevoerd.

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1 — alinea 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie kan een beroep doen op onafhankelijke testorganisaties voor het uitvoeren van technische taken, zoals tests of keuringen. De verantwoordelijkheid voor de resultaten berust altijd bij de Commissie. Indien voor de toepassing van dit artikel een beroep wordt gedaan op technische diensten, ziet de Commissie erop toe dat er een andere technische dienst wordt gebruikt dan de dienst die de tests voor de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft uitgevoerd.

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Fabrikanten die over een typegoedkeuring beschikken of marktdeelnemers voorzien de Commissie op verzoek van een statistisch relevant aantal door de Commissie geselecteerde serievoertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die representatief zijn voor de voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die met die typegoedkeuring in de handel worden gebracht. Die voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden worden voor tests ter beschikking gesteld op de plek en gedurende de periode die de Commissie verlangt.

2.   Fabrikanten die over een typegoedkeuring beschikken of marktdeelnemers voorzien de Commissie op verzoek van een statistisch relevant aantal door de Commissie geselecteerde serievoertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die representatief zijn voor de voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die met die typegoedkeuring in de handel worden gebracht. Die voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden worden voor tests ter beschikking gesteld op de plek en gedurende de periode die de Commissie afhankelijk van de situatie verlangt.

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten verstrekken de deskundigen van de Commissie alle nodige bijstand, alsook alle documentatie en andere technische ondersteuning die ze nodig hebben om de tests, controles en keuringen te kunnen uitvoeren. De lidstaten zien erop toe dat de deskundigen van de Commissie toegang hebben tot alle gebouwen of delen van gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van computersystemen en software, die relevant zijn voor het uitvoeren van hun taken.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Teneinde de Commissie in staat te stellen de in de leden 1 en 2 bedoelde tests uit te voeren, stellen de lidstaten alle informatie met betrekking tot de typegoedkeuring van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die aan nalevingscontrole worden onderworpen, ter beschikking van de Commissie. Die informatie omvat ten minste de informatie die is opgenomen in het in artikel 26, lid 1, bedoelde typegoedkeuringscertificaat en de bijlagen daarbij.

Teneinde de Commissie in staat te stellen de in de leden 1 en 2 bedoelde tests uit te voeren, stellen de lidstaten onmiddellijk alle informatie met betrekking tot de typegoedkeuring van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden die aan nalevingscontrole worden onderworpen, ter beschikking van de Commissie. Die informatie omvat ten minste de informatie die is opgenomen in het in artikel 26, lid 1, bedoelde typegoedkeuringscertificaat en de bijlagen daarbij.

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Voertuigfabrikanten maken gegevens die nodig zijn voor nalevingscontroletests door derden openbaar. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om te bepalen welke gegevens openbaar moeten worden gemaakt en de voorwaarden voor de publicatie van die gegevens , waarbij de bescherming van commerciële geheimen en persoonlijke gegevens krachtens de nationale en Uniewetgeving worden gerespecteerd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

4.   Voertuigfabrikanten maken gegevens die nodig zijn voor nalevingscontroletests door erkende derden kosteloos en zonder onnodige vertraging openbaar. Deze gegevens omvatten alle parameters en instellingen die nodig zijn om de testomstandigheden die van toepassing waren op het moment dat de typegoedkeuringstest werd uitgevoerd nauwgezet over te nemen. Al deze gegevens worden behandeld met inachtneming van de rechtmatige bescherming van bedrijfsinformatie. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om te bepalen welke gegevens beschikbaar moeten worden gesteld en welke voorwaarden hiervoor gelden, waaronder de voorwaarde om toegang te geven tot deze informatie via de online gegevensbank als bedoeld in artikel 10 bis , waarbij de bescherming van commerciële geheimen en persoonlijke gegevens krachtens rechtshandelingen van de Unie en nationale wetgeving worden gerespecteerd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De Commissie zorgt voor de organisatie en uitvoering van gezamenlijke controles van de typegoedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten om te verifiëren of zij de voorschriften van deze verordening consequent naleven en hun taken op een onafhankelijke en zorgvuldige manier uitvoeren. Na overleg met het forum stelt de Commissie een jaarplan van gezamenlijke controles vast, waarbij voor het bepalen van de frequentie van de beoordeling rekening wordt gehouden met de resultaten van eerdere evaluaties. Wanneer de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat een typegoedkeuringsinstantie de verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet naleeft, kan de Commissie eisen dat er op jaarlijkse basis gezamenlijke controles worden verricht.

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 ter.     Om deze taak te kunnen vervullen, kan de Commissie een beroep doen op onafhankelijke controleurs die via een openbare aanbestedingsprocedure worden aangesteld als derde partijen. De controleurs voeren hun taken onafhankelijk en onpartijdig uit. De controleurs nemen vertrouwelijkheid in acht ter bescherming van commerciële geheimen overeenkomstig het toepasselijk recht. De lidstaten verstrekken alle nodige bijstand, alsook alle documentatie en ondersteuning waar de controleurs om verzoeken voor het uitvoeren van hun taken. De lidstaten zien erop toe dat de controleurs toegang hebben tot alle gebouwen of delen van gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van computersystemen en software, die relevant zijn voor het uitvoeren van hun taken. Wanneer een lidstaat hierom verzoekt, heeft hij het recht om een waarnemer te sturen naar een uit hoofde van dit artikel georganiseerde gezamenlijke controle. Deze waarnemers oefenen geen invloed uit op eventuele besluiten met betrekking tot de resultaten van de gezamenlijke controle.

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 quater.     De resultaten van de gezamenlijke controle worden meegedeeld aan alle lidstaten en aan de Commissie en een samenvatting van de resultaten wordt openbaar gemaakt. De resultaten worden besproken door het bij artikel 10 opgerichte forum.

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 quinquies.     De betrokken lidstaat voorziet de Commissie en de andere lidstaten van informatie over de manier waarop aan de aanbevelingen van de gezamenlijke controle als bedoeld in lid 4 quater gehoor is gegeven.

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 sexies.     De Commissie kan de lidstaten en hun nationale typegoedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten verzoeken om bijkomende informatie indien ze na een onderzoek in het kader van het forum redenen heeft om aan te nemen dat er sprake is van gevallen van niet-naleving van deze verordening. De lidstaten en hun respectieve autoriteiten verstrekken dergelijke informatie onverwijld.

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer de juistheid van de typegoedkeuring zelf door de tests en keuringen in twijfel wordt getrokken, stelt de Commissie de betrokken goedkeuringsinstantie(s) en het forum voor uitwisseling van informatie over handhaving daarvan in kennis.

Wanneer de juistheid van de typegoedkeuring zelf door de tests en keuringen in twijfel wordt getrokken, stelt de Commissie de betrokken goedkeuringsinstantie(s) , de lidstaten en de leden van het handhavingsforum daarvan onmiddellijk in kennis.

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 5 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie neemt passende maatregelen om gebruikers in de Unie, met inbegrip van de desbetreffende typegoedkeuringsinstanties, binnen een passende termijn te waarschuwen voor elke niet-naleving die zij heeft vastgesteld met betrekking tot een voertuig, systeem, onderdeel en technische eenheid, teneinde het risico op verwonding of andere schade te voorkomen of verminderen. Deze informatie wordt tevens op de website van de desbetreffende markttoezichtautoriteiten beschikbaar gesteld in gewone en begrijpelijke taal.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 5 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Nadat de Commissie nalevingscontroletests verricht, brengt zij verslag uit van haar bevindingen.

Nadat de Commissie nalevingscontroletests heeft verricht, maakt zij een verslag met haar bevindingen openbaar en zendt zij haar bevindingen toe aan de lidstaten en aan de leden van het handhavingsforum. Het verslag bevat nadere gegevens over de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die worden beoordeeld, de identiteitsgegevens van de betrokken fabrikant en een korte beschrijving van de bevindingen, met inbegrip van de aard van de eventuele niet-naleving en in voorkomend geval de aanbevolen follow-upmaatregelen voor de lidstaten.

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie richt een Forum voor uitwisseling van informatie over handhaving op („het Forum”) en zit dit forum voor.

1.   De Commissie richt een Forum voor handhaving op („het Forum”), zit dit forum voor en zorgt voor het beheer ervan .

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Forum bestaat uit door de lidstaten benoemde leden.

Het Forum bestaat uit door de lidstaten benoemde leden , met inbegrip van hun typegoedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten .

 

Telkens wanneer dit aan de orde is, en ten minste eenmaal per jaar, nodigt het Forum waarnemers uit op zijn vergaderingen. Onder de uitgenodigde waarnemers bevinden zich vertegenwoordigers van het Europees Parlement, technische diensten, testorganisaties van erkende derde partijen, vertegenwoordigers van de sector of andere betrokken marktdeelnemers, ngo's die zich bezighouden met veiligheid en milieu en consumentengroepen. Waarnemers die op vergaderingen van het Forum worden uitgenodigd, vormen een breed, representatief en evenwichtig overzicht van Europese en nationale instanties die relevante belanghebbende partijen vertegenwoordigen.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De Commissie publiceert het vergaderrooster, de agenda en de notulen met presentielijst op haar website.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Forum coördineert een netwerk van de voor typegoedkeuring en markttoezicht verantwoordelijke nationale instanties en autoriteiten.

Het Forum coördineert een netwerk van de voor typegoedkeuring en markttoezicht verantwoordelijke nationale instanties en autoriteiten om de tenuitvoerlegging van deze verordening te bevorderen, met name wat betreft de voorschriften met betrekking tot de beoordeling, aanwijzing en monitoring van aangewezen instanties en de algemene toepassing van de voorschriften van deze verordening .

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Onder de adviserende taken van het Forum vallen onder meer de bevordering van goede praktijken, de uitwisseling van informatie over handhavingsproblemen, samenwerking, de ontwikkeling van werkmethoden en -instrumenten, de ontwikkeling van een procedure voor de elektronische uitwisseling van informatie, de evaluatie van geharmoniseerde handhavingsprojecten, sancties en gezamenlijke inspecties.

Onder de taken van het Forum vallen:

 

a)

de behandeling van gemotiveerde klachten, bewijzen of andere relevante informatie met betrekking tot mogelijke niet-naleving die door erkende derde partijen worden voorgelegd;

 

b)

de gezamenlijke bespreking en beoordeling van de nationale markttoezichtprogramma's nadat deze zijn ingediend bij de Commissie;

 

c)

de uitwisseling van informatie met betrekking tot nieuwe technologieën die op de markt worden aangeboden of in aantocht zijn;

 

d)

de beoordeling van de resultaten van evaluaties met betrekking tot de werking van typegoedkeuringsinstanties, zowel die uit hoofde van artikel 6, lid 6, als de evaluaties die volgen uit een gezamenlijke controle uit hoofde van artikel 71, lid 8;

 

e)

de evaluatie van de resultaten die voortvloeien uit beoordelingen van de werking van markttoezicht;

 

f)

de beoordeling van de resultaten van evaluaties met betrekking tot de werking van technische diensten, zowel die uit hoofde van artikel 80, lid 3 bis, als de evaluaties die volgen uit een gezamenlijke controle uit hoofde van artikel 80, lid 4, en

 

g)

de beoordeling, ten minste eens om de twee jaar, van de doeltreffendheid van handhavingsactiviteiten, waaronder in voorkomend geval de consistentie en doeltreffendheid van eventuele reparaties, terugroepingen of sancties die door de lidstaten worden toegepast indien de niet-naleving geldt voor voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die in de handel zijn gebracht in meer dan één lidstaat.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Indien de Commissie na een onderzoek in het kader van het Forum redenen heeft om aan te nemen dat er sprake is van gevallen van niet-naleving van deze verordening kan ze de lidstaten en hun nationale typegoedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten verzoeken om bijkomende informatie. De lidstaten en hun respectieve autoriteiten verstrekken deze informatie onverwijld.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     De Commissie maakt jaarlijks een verslag over de activiteiten van het Forum openbaar. Dit verslag bevat gedetailleerde verklaringen met betrekking tot de kwesties die in het Forum worden besproken, de acties die uit deze overwegingen voortvloeien en de argumenten die hieraan ten grondslag liggen, ook in het geval dat er geen acties worden voorgesteld. De Commissie legt het verslag van de activiteiten van het Forum jaarlijks voor aan het Europees Parlement.

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2c.     Indien de Commissie naar aanleiding van een gezamenlijke controle aantoont dat de betrokken typegoedkeuringsinstantie een van de voorschriften van deze verordening niet heeft nageleefd, brengt ze de lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie daar onmiddellijk van op de hoogte. De Commissie kan alle nodige maatregelen treffen om niet-naleving aan te pakken. In bepaalde gevallen en met de nodige inachtneming van de aard van de niet-naleving, kan de Commissie besluiten tot een opschorting of intrekking van de goedkeuring die is verleend aan de goedkeuringsinstantie om aanvragen voor EU-typegoedkeuringscertificaten krachtens artikel 21 te aanvaarden.

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 quater– alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Binnen twee maanden na de opschorting of intrekking van de in lid 3 bedoelde goedkeuring dient de Commissie een verslag over haar bevindingen met betrekking tot de niet-naleving in bij de lidstaten. Waar dat nodig is voor het waarborgen van de veiligheid van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die reeds in de handel zijn gebracht, geeft de Commissie de betrokken goedkeuringsinstanties de opdracht alle certificaten die ten onrechte zijn afgegeven binnen een redelijke termijn te schorsen of in te trekken.

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 10 bis

 

Online gegevensbank

 

1.     De Commissie brengt een online gegevensbank tot stand voor de beveiligde elektronische uitwisseling van informatie over typegoedkeuringsprocedures, verleende goedkeuringen, markttoezicht en andere relevante activiteiten tussen nationale typegoedkeuringsinstanties, markttoezichtautoriteiten en de Commissie.

 

2.     De Commissie is bevoegd voor de coördinatie met de desbetreffende autoriteiten van de toegang en de ontvangst van regelmatige updates en voor gegevensbescherming en vertrouwelijkheid met betrekking tot de documentatie die in de gegevensbank wordt bijgehouden.

 

3.     De lidstaten zorgen ervoor dat de uit hoofde van artikel 25 vereiste informatie in de gegevensbank terechtkomt. Bovendien verstrekken de lidstaten nadere gegevens over het voertuigidentificatienummer van ingeschreven voertuigen en het kentekennummer dat aan een voertuig is toegewezen overeenkomstig Richtlijn 1999/37/EG van de Raad  (1 bis) en bezorgen ze de Commissie op regelmatige basis bijgewerkte gegevens. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld in een doorzoekbaar formaat.

 

4.     De Commissie brengt een interface tot stand tussen de gegevensbank en het Uniesysteem voor snelle uitwisseling van informatie (Rapex) en het Informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht (ICSMS) om markttoezichtactiviteiten te vergemakkelijken en te zorgen voor coördinatie, consistentie en juistheid van de aan consumenten en derden verstrekte informatie.

 

5.     De Commissie brengt tevens een openbaar toegankelijke interface tot stand met de in bijlage IX vermelde informatie en nadere gegevens over de goedkeuringsinstantie die het typegoedkeuringscertificaat afgeeft uit hoofde van artikel 24 en de technische diensten die de uit hoofde van artikel 28 vereiste tests hebben uitgevoerd. De Commissie zorgt ervoor dat deze informatie beschikbaar is in een doorzoekbaar formaat.

 

De Commissie zorgt tevens voor toegang tot informatie die nodig is voor controletests, overeenkomstig de uit hoofde van artikel 9, lid 4 vastgestelde uitvoeringshandelingen.

 

6.     In het kader van de gegevensbank ontwikkelt de Commissie een instrument om testresultaten van derde partijen en klachten over de prestaties van voertuigen, systemen, onderdelen en andere technische eenheden te kunnen uploaden. Informatie die via dit instrument wordt ingediend, wordt in aanmerking genomen met betrekking tot markttoezichtactiviteiten als bedoeld in de artikelen 8 en 9.

 

7.     Om te testen of het gebruik van het IMI geschikt is voor de uitwisseling van gegevens op basis van dit artikel wordt er uiterlijk op …[3 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] een proefproject opgezet.

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De fabrikant zorgt ervoor dat de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die hij heeft geproduceerd en die in de handel of het verkeer zijn gebracht, overeenkomstig de voorschriften van deze verordening zijn geproduceerd en goedgekeurd.

1.   De fabrikant zorgt ervoor dat de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die in de handel of het verkeer zijn gebracht overeenkomstig de voorschriften van deze verordening zijn geproduceerd en goedgekeurd en dat zij blijven voldoen aan deze voorschriften, ongeacht de gebruikte testmethode .

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De fabrikant is jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en voor het waarborgen van de conformiteit van de productie, ongeacht de gebruikte testmethode.

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Een fabrikant die buiten de Unie is gevestigd, wijst voor EU-typegoedkeuring één binnen de Unie gevestigde vertegenwoordiger aan om hem voor de goedkeuringsinstantie te vertegenwoordigen. Die fabrikant wijst eveneens één binnen de Unie gevestigde vertegenwoordiger aan voor het markttoezicht; dit kan dezelfde vertegenwoordiger zijn die voor EU-typegoedkeuring is aangewezen.

4.   Een fabrikant van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die buiten de Unie is gevestigd, wijst voor EU-typegoedkeuring één binnen de Unie gevestigde vertegenwoordiger aan om hem voor de goedkeuringsinstantie te vertegenwoordigen. Die fabrikant wijst eveneens één binnen de Unie gevestigde vertegenwoordiger aan voor het markttoezicht; dit kan dezelfde vertegenwoordiger zijn die voor EU-typegoedkeuring is aangewezen.

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Bij het indienen van een aanvraag om EU-typegoedkeuring moet de fabrikant garanderen dat in het ontwerp van de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden geen strategieën of andere middelen zijn ingebouwd die de prestaties gedurende de toepasselijke testprocedures onnodig wijzigen wanneer die voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden worden bediend in omstandigheden die bij normale bediening en normaal gebruik redelijkerwijs te verwachten zouden zijn.

 

De fabrikant vermeldt eventuele motorbesturingsstrategieën die kunnen worden ingezet, met behulp van ofwel hardware, ofwel software. De fabrikant vermeldt alle relevante informatie met betrekking tot dergelijke besturingsstrategieën, met inbegrip van de gebruikte software, de parameters van dergelijke strategieën en de technische motivering waarom ze noodzakelijk zijn.

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.     De fabrikant is jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en voor het waarborgen van de conformiteit van de productie, ongeacht of hij al dan niet rechtstreeks bij alle fasen van de bouw van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid betrokken is.

Schrappen

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Om het milieu en de gezondheid en veiligheid van de consument te beschermen, onderzoekt de fabrikant klachten en gevallen van non-conformiteit met betrekking tot voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen of uitrustingsstukken die hij in de handel heeft gebracht, houdt hij hiervan een register bij en houdt hij zijn importeurs en distributeurs van dergelijk toezicht op de hoogte.

 

Als het aantal klachten en gevallen van non-conformiteit betreffende veiligheids- of emissie-apparatuur meer dan 30 bedraagt of 1 procent betreft van het totale aantal voertuigen (de laagste waarde geldt), systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen of uitrustingsstukken van een bepaald type, een bepaalde variant en/of versie die in de handel zijn gebracht, wordt er onverwijld gedetailleerde informatie toegezonden aan de desbetreffende goedkeuringsinstantie die verantwoordelijk is voor het voertuig, systeem, onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of uitrustingsstuk, alsook aan de Commissie.

 

De informatie bevat een beschrijving van het probleem en de nodige details om het type, de variant en versie van het voertuig, systeem, onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of uitrustingsstuk in kwestie te identificeren. Deze gegevens van vroegtijdige waarschuwing worden gebruikt om mogelijke trends te ontdekken in klachten van consumenten en om na te gaan of er terugroepingen door de fabrikant en markttoezichtactiviteiten door de lidstaten en de Commissie nodig zijn.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.     De fabrikant verzekert dat de gebruiker van het voertuig, na voorafgaande kennisgeving, akkoord gaat met het verwerken en doorzenden van alle gegevens die tijdens het gebruik van het voertuig worden gegenereerd, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) . Indien het verwerken en doorzenden van gegevens niet verplicht is voor de veilige werking van het voertuig, moet de fabrikant ervoor zorgen dat de gebruiker van het voertuig de mogelijkheid heeft de gegevensoverdracht uit te schakelen en dat dit op eenvoudige wijze kan worden gedaan.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een fabrikant die van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid of een voertuigdeel of uitrustingsstuk dat of die in de handel of het verkeer is gebracht, niet overeenstemt met deze verordening of dat de typegoedkeuring op basis van onjuiste gegevens is verleend, neemt onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel of die technische eenheid, of dat voertuigdeel of uitrustingsstuk conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.

Indien een fabrikant van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid of een voertuigdeel of uitrustingsstuk dat of die in de handel of het verkeer is gebracht, niet overeenstemt met deze verordening of dat de typegoedkeuring op basis van onjuiste gegevens is verleend, neemt de fabrikant onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel of die technische eenheid, of dat voertuigdeel of uitrustingsstuk conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Als een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, voertuigdeel of uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, verstrekt de fabrikant de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten waarin het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk op de markt is aangeboden of in het verkeer is gebracht, onmiddellijk gedetailleerde informatie over de non-conformiteit en over eventuele genomen maatregelen.

2.   Als een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, voertuigdeel of uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, verstrekt de fabrikant de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten waarin het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk op de markt is aangeboden of in het verkeer is gebracht, onmiddellijk gedetailleerde informatie over de non-conformiteit en over het risico en over eventuele genomen maatregelen.

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De fabrikant bewaart het in artikel 24, lid 4, bedoelde informatiepakket gedurende tien jaar nadat een voertuig in de handel is gebracht en gedurende vijf jaar nadat een systeem, onderdeel of technische eenheid in de handel is gebracht .

De fabrikant bewaart het in artikel 24, lid 4, bedoelde informatiepakket en daarnaast houdt de voertuigfabrikant ook een kopie van de in artikel 34 bedoelde conformiteitscertificaten ter beschikking van de goedkeuringsinstanties, en dit gedurende tien jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van de EU-typegoedkeuring van een voertuig en gedurende vijf jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van de EU-typegoedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid.

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De voertuigfabrikant houdt een kopie van de in artikel 34 vermelde conformiteitscertificaten ter beschikking van de goedkeuringsinstanties.

Schrappen

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De fabrikant verstrekt op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit aan deze autoriteit via de goedkeuringsinstantie een kopie van het EU-typegoedkeuringscertificaat of de in artikel 55, lid 1, bedoelde vergunning waaruit de conformiteit van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid blijkt, in een taal die deze nationale autoriteit gemakkelijk kan begrijpen.

De fabrikant verstrekt op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit of de Commissie aan deze autoriteit of de Commissie via de goedkeuringsinstantie een kopie van het EU-typegoedkeuringscertificaat of de in artikel 55, lid 1, bedoelde vergunning waaruit de conformiteit van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid , voertuigdeel of uitrustingsstuk blijkt, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is .

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit verleent de fabrikant medewerking aan overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 genomen maatregelen om de risico's van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk dat hij op de markt heeft aangeboden, te elimineren.

Op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit of van de Commissie verleent de fabrikant medewerking aan deze autoriteit of de Commissie met betrekking tot overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 genomen maatregelen om de risico's van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk dat hij op de markt heeft aangeboden, te elimineren.

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verplichtingen van vertegenwoordigers van fabrikanten met betrekking tot markttoezicht

Verplichtingen van vertegenwoordigers van fabrikanten

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De vertegenwoordiger van de fabrikant op het gebied van markttoezicht voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. Dit mandaat voorziet erin dat de vertegenwoordiger ten minste:

1.   De vertegenwoordiger van de fabrikant voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. Dit mandaat voorziet erin dat de vertegenwoordiger ten minste:

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1 — letter 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

toegang heeft tot het in artikel 22 bedoelde informatiedossier en het in artikel 34 bedoelde conformiteitscertificaat in een officiële taal van de Unie. Die documenten worden gedurende tien jaar nadat een voertuig in de handel is gebracht en gedurende vijf jaar nadat een systeem, onderdeel of technische eenheid in de handel is gebracht, ter beschikking van de goedkeuringsinstanties gesteld;

a)

toegang heeft tot het typegoedkeuringscertificaat inclusief bijlagen en het conformiteitscertificaat in een officiële taal van de Unie. Die documenten worden gedurende tien jaar nadat een voertuig in de handel is gebracht en gedurende vijf jaar nadat een systeem, onderdeel of technische eenheid in de handel is gebracht, ter beschikking van de goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten gesteld;

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

op een met redenen omkleed verzoek van een goedkeuringsinstantie aan deze instantie alle benodigde informatie en documentatie verstrekt om de conformiteit van de productie van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan te tonen;

b)

op een met redenen omkleed verzoek van een goedkeuringsinstantie aan deze instantie alle benodigde informatie en documentatie verstrekt om de conformiteit van de productie van een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan te tonen , waaronder alle technische specificaties bij de typegoedkeuring en toegang tot software en algoritmen ;

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   In de details van een verandering wordt ten minste het volgende vermeld:

3.   In de details van een verandering van het mandaat wordt ten minste het volgende vermeld:

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voordat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid waarvoor typegoedkeuring is verleend, in de handel wordt gebracht, verifieert de importeur dat de goedkeuringsinstantie een informatiepakket zoals bedoeld in artikel 24, lid 4, heeft samengesteld en dat het systeem, het onderdeel of de technische eenheid van het voorgeschreven typegoedkeuringsmerk is voorzien en aan artikel 11, lid 7, voldoet.

Voordat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid waarvoor typegoedkeuring is verleend, in de handel wordt gebracht, verifieert de importeur dat hiervoor een geldig typegoedkeuringscertificaat voorhanden is en dat het onderdeel of de technische eenheid van het voorgeschreven typegoedkeuringsmerk is voorzien en aan artikel 11, lid 7, voldoet.

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer de importeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid niet conform de voorschriften van deze verordening is, en met name niet overeenstemt met de typegoedkeuring ervan, mag hij dit voertuig, dit systeem, dit onderdeel of deze technische eenheid niet in de handel brengen, in het verkeer laten brengen of registreren totdat het conform is gemaakt. Als hij van mening is dat het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, brengt hij de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte. Wat betreft voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden waarvoor typegoedkeuring is verleend, brengt hij ook de goedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend, op de hoogte.

3.   Wanneer de importeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid niet conform de voorschriften van deze verordening is, en met name niet overeenstemt met de typegoedkeuring ervan, mag de importeur dit voertuig, dit systeem, dit onderdeel of deze technische eenheid niet in de handel brengen, in het verkeer laten brengen of registreren totdat het conform is gemaakt. Als hij van mening is dat het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, brengt de importeur de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte. Wat betreft voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden waarvoor typegoedkeuring is verleend, brengt hij ook de goedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend, op de hoogte.

Amendement 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Om de gezondheid en veiligheid van de consument te beschermen, onderzoekt de importeur klachten en terugroepingen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen of uitrustingsstukken die hij in de handel heeft gebracht en houdt hij een register van die klachten en terugroepingen bij, en houdt hij zijn distributeurs van dergelijk toezicht op de hoogte.

6.   Om de gezondheid en veiligheid van de consument te beschermen, onderzoekt de importeur klachten , gevallen van non-conformiteit en terugroepingen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen of uitrustingsstukken die hij in de handel heeft gebracht en houdt hij hiervan een register bij, en houdt hij zijn distributeurs van dergelijk klachten en terugroepingen op de hoogte.

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De importeur stelt de fabrikant in kwestie onmiddellijk in kennis van klachten en meldingen met betrekking tot risico's, vermoedelijke incidenten of gevallen van non-conformiteit met betrekking tot voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen of uitrustingsstukken die hij in de handel heeft gebracht.

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer een importeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die door de importeur in de handel is gebracht, niet overeenstemt met deze verordening, neemt de importeur onmiddellijk passende maatregelen om dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel of die technische eenheid conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.

1.   Wanneer een importeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die door de importeur in de handel is gebracht, niet overeenstemt met deze verordening, neemt de importeur onmiddellijk passende maatregelen om dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel of die technische eenheid onder toezicht van de fabrikant conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. De importeur stelt ook de fabrikant en de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend in kennis.

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, voertuigdeel of uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, verstrekt de importeur de fabrikant, de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten waarin het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid in de handel is gebracht, onmiddellijk gedetailleerde informatie over dit risico.

Als een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, voertuigdeel of uitrustingsstuk dat of die in de handel is gebracht een ernstig risico vormt, verstrekt de importeur de fabrikant, de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten waarin het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid in de handel is gebracht, onmiddellijk gedetailleerde informatie over dit risico.

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voordat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid op de markt wordt aangeboden, wordt geregistreerd of in het verkeer wordt gebracht, verifieert de distributeur of het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid voorzien is van de vereiste voorgeschreven plaat of het vereiste typegoedkeuringsmerk, vergezeld gaat van de voorgeschreven documenten en van de bij artikel 63 vereiste instructies en veiligheidsinformatie in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat en of de importeur en de fabrikant hebben voldaan aan de in artikel 11, lid 7, en artikel 14, lid 4, vastgestelde voorschriften.

1.    Voordat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid op de markt wordt aangeboden, wordt geregistreerd of in het verkeer wordt gebracht, verifieert de distributeur of het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid voorzien is van de vereiste voorgeschreven plaat of het vereiste typegoedkeuringsmerk, vergezeld gaat van de voorgeschreven documenten en van de bij artikel 63 vereiste instructies en veiligheidsinformatie in de officiële taal of talen van de betrokken lidstaat en of de importeur en de fabrikant hebben voldaan aan de in artikel 11, lid 7, en artikel 14, lid 4, vastgestelde voorschriften.

 

2.     Om het milieu en de gezondheid en veiligheid van de consument te beschermen, onderzoekt de distributeur klachten en gevallen van non-conformiteit met betrekking tot voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen of uitrustingsstukken die hij in de handel heeft gebracht. Bovendien worden alle klachten en/of gevallen van non-conformiteit met betrekking tot milieu- of veiligheidsaspecten van het voertuig onverwijld aan de importeur of fabrikant meegedeeld.

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer de distributeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid niet conform de voorschriften van deze verordening is, mag hij dit voertuig, dit systeem, dit onderdeel of deze technische eenheid niet op de markt aanbieden , registeren of in het verkeer brengen totdat het of zij conform is gemaakt.

1.   Wanneer de distributeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid niet conform de voorschriften van deze verordening is, stelt de distributeur de fabrikant, de importeur en de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend hiervan in kennis en mag hij dit voertuig, dit systeem, dit onderdeel of deze technische eenheid niet in de handel brengen , registeren of in het verkeer brengen totdat het of zij conform is gemaakt.

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Een distributeur die van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die hij op de markt heeft aangeboden, niet in overeenstemming met deze verordening is, stelt de fabrikant of de importeur hiervan in kennis om te waarborgen dat overeenkomstig artikel 12, lid 1, of artikel 15, lid 1, passende maatregelen worden genomen om dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel of die technische eenheid conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.

2.    Indien een distributeur van mening is dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die hij op de markt heeft aangeboden, niet in overeenstemming met deze verordening is, stelt de distributeur de fabrikant, de importeur en de typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend hiervan in kennis om te waarborgen dat overeenkomstig artikel 12, lid 1, of artikel 15, lid 1, passende maatregelen worden genomen om dat voertuig, dat systeem, dat onderdeel of die technische eenheid conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, voertuigdeel of uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, verstrekt de distributeur de fabrikant, de importeur, de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten waarin het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid op de markt is aangeboden, onmiddellijk gedetailleerde informatie over dit ernstige risico. De distributeurs brengen hen eveneens op de hoogte van alle ondernomen acties, waarbij zij in het bijzonder de ernst van het risico en alle door de fabrikant genomen corrigerende maatregelen in detail beschrijven.

3.   Als een voertuig, systeem, onderdeel, technische eenheid, voertuigdeel of uitrustingsstuk een ernstig risico vormt, verstrekt de distributeur de fabrikant, de importeur, de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten waarin het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid op de markt is aangeboden, onmiddellijk gedetailleerde informatie over dit ernstige risico. De distributeurs brengen hen eveneens op de hoogte van alle ondernomen acties, waarbij zij alle door de fabrikant genomen corrigerende maatregelen in detail beschrijven.

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit verleent de distributeur medewerking aan overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 door die autoriteit genomen maatregelen om de risico's van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk dat of die hij op de markt heeft aangeboden, te elimineren.

4.   Op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit of van de Commissie verleent de distributeur medewerking aan deze autoriteit of de Commissie met betrekking tot overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 genomen maatregelen om de risico's van het voertuig, het systeem, het onderdeel, de technische eenheid, het voertuigdeel of het uitrustingsstuk dat of die hij op de markt heeft aangeboden, te elimineren.

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Voor typegoedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid is alleen de eenstapstypegoedkeuring van toepassing.

2.    Onverminderd de voorschriften van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen is voor typegoedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid alleen de eenstapstypegoedkeuring van toepassing.

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De EU-typegoedkeuring voor de laatste voltooiingsfase wordt pas verleend nadat de goedkeuringsinstantie heeft geverifieerd dat het voertuigtype waarvoor tijdens de laatste fase een typegoedkeuring was verleend op dat moment voldoet aan alle toepasselijke technische voorschriften. Verificatie houdt in dat een documentencontrole wordt uitgevoerd voor alle voorschriften van een EU-typegoedkeuring voor een incompleet voertuigtype die tijdens een meerfasenprocedure is verleend, zelfs als deze is verleend voor een andere voertuigcategorie.

4.   De EU-typegoedkeuring voor de laatste voltooiingsfase wordt pas verleend nadat de goedkeuringsinstantie heeft geverifieerd dat het voertuigtype waarvoor tijdens de laatste fase een typegoedkeuring was verleend op dat moment voldoet aan alle toepasselijke technische voorschriften , in overeenstemming met de in bijlage XVII vastgelegde procedures . Verificatie houdt in dat een documentencontrole wordt uitgevoerd voor alle voorschriften van een EU-typegoedkeuring voor een incompleet voertuigtype die tijdens een meerfasenprocedure is verleend, onder meer als deze is verleend voor een andere voertuigcategorie. Het houdt ook in dat wordt geverifieerd of de prestaties van de systemen waarvoor een afzonderlijke typegoedkeuring werd verleend nog steeds conform deze typegoedkeuringen zijn nadat zij in een geheel voertuig zijn ingebouwd.

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De in lid 1 genoemde keuze voor een bepaalde goedkeuringsprocedure heeft geen gevolgen voor de toepasselijke inhoudelijke voorschriften waaraan het goedgekeurde voertuigtype bij de afgifte van de typegoedkeuring van een geheel voertuig moet voldoen.

5.   De in lid 1 genoemde keuze voor een bepaalde goedkeuringsprocedure heeft geen gevolgen voor alle toepasselijke voorschriften waaraan het goedgekeurde voertuigtype bij de afgifte van de typegoedkeuring van een geheel voertuig moet voldoen.

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie het aantal voertuigen, onderdelen of technische eenheden ter beschikking dat volgens de relevante regelgevingshandelingen nodig is voor het verrichten van de voorgeschreven tests.

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Voor een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid mag slechts in één lidstaat één aanvraag worden ingediend.

2.   Voor een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid mag slechts in één lidstaat één aanvraag worden ingediend. Zodra de aanvraag is ingediend, is het de fabrikant niet toegestaan de procedure te onderbreken en een aanvraag voor hetzelfde type in te dienen bij een andere goedkeuringsinstantie of een andere technische dienst. Als de typegoedkeuring wordt geweigerd of de test in een technische dienst niet wordt doorstaan, is het de fabrikant bovendien niet toegestaan een aanvraag voor hetzelfde type in te dienen bij een andere goedkeuringsinstantie of een andere technische dienst.

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

een informatiedocument, zoals opgenomen in bijlage I voor eenstaps- of gemengde typegoedkeuring of zoals opgenomen in bijlage III voor stapsgewijze typegoedkeuring;

a)

een informatiedocument, zoals opgenomen in bijlage I voor eenstaps- of gemengde typegoedkeuring van gehele voertuigen of zoals opgenomen in bijlage III voor stapsgewijze typegoedkeuring van gehele voertuigen of in de desbetreffende regelgevingshandelingen in het geval van de goedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid ;

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

alle aanvullende informatie waar de goedkeuringsinstantie in het kader van de aanvraagprocedure om vraagt.

d)

alle aanvullende informatie waar de goedkeuringsinstantie in het kader van de typegoedkeuringsprocedure om vraagt.

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het informatiedossier wordt verstrekt in een door de Commissie voorziene elektronische vorm , maar mag ook op papier worden geleverd .

2.   Het informatiedossier wordt verstrekt in een elektronische vorm.

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een aanvraag om stapsgewijze typegoedkeuring gaat, naast het in artikel 22 vermelde informatiedossier, vergezeld van alle EU-typegoedkeuringscertificaten, met inbegrip van de testrapporten, die overeenkomstig de in bijlage IV vermelde toepasselijke regelgevingshandelingen vereist zijn.

Een aanvraag om stapsgewijze typegoedkeuring gaat, naast het in artikel 22 vermelde informatiedossier, vergezeld van alle EU-typegoedkeuringscertificaten, met inbegrip van de testrapporten en documenten die informatie bevatten , die overeenkomstig de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen vereist zijn.

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij een aanvraag om typegoedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid krachtens de toepasselijke in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen heeft de goedkeuringsinstantie toegang tot het informatiedossier totdat de typegoedkeuring van het gehele voertuig is verleend of geweigerd.

Bij een aanvraag om typegoedkeuring van een systeem, onderdeel of technische eenheid krachtens de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen heeft de goedkeuringsinstantie toegang tot het informatiedossier en de informatiedocumenten totdat de typegoedkeuring van het gehele voertuig is verleend of geweigerd.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een aanvraag om gemengde typegoedkeuring gaat, naast het in artikel 22 vermelde informatiedossier, vergezeld van de EU-typegoedkeuringscertificaten, met inbegrip van de testrapporten, die overeenkomstig de in bijlage IV vermelde toepasselijke regelgevingshandelingen vereist zijn.

Een aanvraag om gemengde typegoedkeuring gaat, naast het in artikel 22 vermelde informatiedossier, vergezeld van de EU-typegoedkeuringscertificaten, met inbegrip van de testrapporten en informatiedocumenten , die overeenkomstig de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen vereist zijn.

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

in de eerste fase: de delen van het informatiedossier en van de EU-typegoedkeuringscertificaten die relevant zijn voor de voltooiingsfase waarin het basisvoertuig zich bevindt;

a)

in de eerste fase: de delen van het informatiedossier en van de EU-typegoedkeuringscertificaten en testrapporten die relevant zijn voor de voltooiingsfase waarin het basisvoertuig zich bevindt;

Amendement 157

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

in de tweede en daaropvolgende fasen: de delen van het informatiedossier en de EU-typegoedkeuringscertificaten die relevant zijn voor de lopende bouwfase, samen met een kopie van het in de vorige bouwfase voor het voertuig afgegeven EU-typegoedkeuringscertificaat en alle gegevens over eventuele wijzigingen of toevoegingen die de fabrikant aan het voertuig heeft aangebracht.

b)

in de tweede en daaropvolgende fasen: de delen van het informatiedossier en de EU-typegoedkeuringscertificaten die relevant zijn voor de lopende bouwfase, samen met een kopie van het in de vorige bouwfase voor het voertuig afgegeven EU-typegoedkeuringscertificaat voor gehele voertuigen en alle gegevens over eventuele wijzigingen of toevoegingen die de fabrikant aan het voertuig heeft aangebracht.

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De onder a) en b) genoemde informatie mag overeenkomstig artikel 22, lid 2, worden verstrekt.

De onder a) en b) genoemde informatie wordt overeenkomstig artikel 22, lid 2, verstrekt.

Amendement 159

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De goedkeuringsinstantie en de technische diensten hebben toegang tot de software en algoritmen van het voertuig.

De goedkeuringsinstantie en de technische diensten hebben toegang tot de software , hardware en algoritmen van het voertuig , vergezeld van documentatie of andere informatie die hen in staat stellen tot op een passend en relevant niveau inzicht te krijgen in de systemen — waaronder het proces van systeemontwikkeling en het systeemconcept — en functies van dergelijke software en hardware waarmee het voertuig in conformiteit kan worden gesteld met de voorschriften van deze verordening .

 

Tijdens de geldigheidsduur van de EU-typegoedkeuring wordt er toegang verleend tot de software, hardware en algoritmen van het voertuig zodat bij periodieke controles kan worden geverifieerd of aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van het typegoedkeuringscertificaat en indien dit certificaat niet wordt verlengd, wordt er op verzoek nog steeds toegang verleend. De voor deze specifieke doeleinden bekend te maken informatie mag niet van dien aard zijn dat de vertrouwelijkheid van gepatenteerde informatie en intellectuele eigendom in het gedrang komt. Op het moment van de aanvraag om typegoedkeuring deelt de fabrikant aan de goedkeuringsinstantie en de technische dienst in gestandaardiseerde vorm mee welke versie van de software voor veiligheidssystemen en -onderdelen is gebruikt en welke instellingen of andere ijkingen zijn toegepast op de emissiegerelateerde systemen en onderdelen. Om latere illegale wijzigingen in de software te kunnen opsporen, heeft de technische dienst het recht de software te markeren door overeenkomstige parameters in te stellen.

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

bij typegoedkeuringen van gehele voertuigen volgens de stapsgewijze, gemengde of meerfasentypegoedkeuringsprocedure verifieert de goedkeuringsinstantie overeenkomstig artikel 20, lid 4, dat voor de systemen, onderdelen en technische eenheden afzonderlijke typegoedkeuringen zijn verleend krachtens de voorschriften die bij het verlenen van de typegoedkeuring van het gehele voertuig van toepassing waren.

d)

bij typegoedkeuringen van gehele voertuigen volgens de stapsgewijze, gemengde of meerfasentypegoedkeuringsprocedure verifieert de goedkeuringsinstantie overeenkomstig artikel 20, lid 4, dat voor de systemen, onderdelen en technische eenheden afzonderlijke geldige typegoedkeuringen zijn verleend krachtens de voorschriften die bij het verlenen van de typegoedkeuring van het gehele voertuig van toepassing waren.

Amendement 161

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het informatiepakket bevat een inhoudsopgave waarin alle paginanummers en het formaat van alle documenten duidelijk worden aangegeven en het beheer van de EU-typegoedkeuring chronologisch is vastgelegd.

Het informatiepakket mag in elektronische vorm worden bijgehouden en bevat een inhoudsopgave waarin alle paginanummers en het formaat van alle documenten duidelijk worden aangegeven en het beheer van de EU-typegoedkeuring chronologisch is vastgelegd.

Amendement 162

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De goedkeuringsinstantie weigert EU-typegoedkeuring te verlenen indien zij van oordeel is dat een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid, ook al voldoet het of zij aan de toepasselijke voorschriften, een ernstig risico voor de veiligheid vormt dan wel het milieu of de volksgezondheid ernstig kan schaden. In dat geval zendt zij de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk een gedetailleerd dossier toe met opgave van de redenen voor haar besluit en bewijsmateriaal voor haar bevindingen.

5.   De goedkeuringsinstantie weigert EU-typegoedkeuring te verlenen indien zij van oordeel is dat een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid, ook al voldoet het of zij aan de toepasselijke voorschriften, een risico voor de veiligheid vormt dan wel het milieu of de volksgezondheid ernstig kan schaden. In dat geval zendt zij de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk een gedetailleerd dossier toe met opgave van de redenen voor haar besluit en bewijsmateriaal voor haar bevindingen.

Amendement 163

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij stapsgewijze, gemengde en meerfasentypegoedkeuring weigert de goedkeuringsinstantie overeenkomstig artikel 20 , leden 4 en 5, om EU-typegoedkeuring te verlenen indien zij constateert dat systemen, onderdelen of technische eenheden niet voldoen aan de voorschriften van deze verordening of van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen.

Bij stapsgewijze, gemengde en meerfasentypegoedkeuring weigert de goedkeuringsinstantie overeenkomstig artikel 20 om EU-typegoedkeuring te verlenen indien zij constateert dat systemen, onderdelen of technische eenheden niet voldoen aan de voorschriften van deze verordening of van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen.

Amendement 164

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Binnen een maand na het afgeven of wijzigen van het EU-typegoedkeuringscertificaat zendt de goedkeuringsinstantie de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie een kopie toe van het EU-typegoedkeuringscertificaat, inclusief de bijlagen en de in artikel 23 bedoelde testrapporten, voor ieder type voertuig, systeem, onderdeel en technische eenheid waarvoor zij goedkeuring heeft verleend. Die kopie wordt verzonden door middel van een gemeenschappelijk beveiligd systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens of in de vorm van een beveiligd elektronisch bestand.

1.   Binnen een maand na het afgeven of wijzigen van het EU-typegoedkeuringscertificaat dient de goedkeuringsinstantie bij de online gegevensbank van informatie in bestaande uit het EU-typegoedkeuringscertificaat, inclusief de bijlagen en de in artikel 23 bedoelde testrapporten, voor ieder type voertuig, systeem, onderdeel en technische eenheid waarvoor zij goedkeuring heeft verleend.

Amendement 165

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.     Op verzoek van een goedkeuringsinstantie van een andere lidstaat of van de Commissie zendt de goedkeuringsinstantie die een EU-typegoedkeuring heeft verleend, de eerstgenoemde instantie binnen een maand na ontvangst van dat verzoek via een gemeenschappelijk beveiligd systeem voor elektronische gegevensuitwisseling of in de vorm van een beveiligd elektronisch bestand een kopie toe van het gevraagde EU-typegoedkeuringscertificaat, inclusief de bijlagen.

Schrappen

Amendement 166

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De goedkeuringsinstantie stelt de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de door haar geweigerde of ingetrokken goedkeuringen van voertuigen, met opgave van de redenen voor haar besluit.

4.   De goedkeuringsinstantie stelt de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de door haar geweigerde of ingetrokken goedkeuringen van voertuigen, met opgave van de redenen voor haar besluit. De goedkeuringsinstantie werkt deze informatie ook bij in de online gegevensbank.

Amendement 167

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

in het geval van een typegoedkeuring van een geheel voertuig, een ingevuld exemplaar van het conformiteitscertificaat.

d)

in het geval van een typegoedkeuring van een geheel voertuig, een ingevuld exemplaar van het conformiteitscertificaat van het voertuigtype .

Amendement 168

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Door middel van overeenkomstig de desbetreffende regelgevingshandelingen in bijlage IV door aangewezen technische diensten uitgevoerde passende tests wordt aangetoond dat aan de technische voorschriften van deze verordening en van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen is voldaan.

1.    Met het oog op EU-typegoedkeuringen controleert de goedkeuringsinstantie of aan de technische voorschriften van deze verordening en van de in bijlage IV vermelde relevante regelgevingshandelingen is voldaan door middel van geschikte tests die door aangewezen technische diensten worden uitgevoerd .

 

De indeling van de testrapporten voldoet aan de algemene voorschriften zoals vastgelegd in aanhangsel 3 bij bijlage V.

Amendement 169

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden ter beschikking die volgens de in bijlage IV vermelde desbetreffende regelgevingshandelingen nodig zijn voor de uitvoering van de voorgeschreven tests.

2.   De fabrikant stelt de betrokken technische diensten en de goedkeuringsinstantie de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden ter beschikking die volgens de in bijlage IV vermelde desbetreffende regelgevingshandelingen nodig zijn voor de uitvoering van de voorgeschreven tests.

Amendement 170

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De voorgeschreven tests worden uitgevoerd overeenkomstig de in bijlage IV vermelde desbetreffende regelgevingshandelingen. Indien in de door de desbetreffende regelgevingshandelingen vastgestelde testprocedures een reeks waarden wordt vermeld, zijn de technische diensten bevoegd om de parameters en voorwaarden die worden gebruikt voor de uitvoering van de geschikte tests als bedoeld in lid 1 vast te stellen. In het geval van typegoedkeuring van het gehele voertuig zorgen de autoriteiten ervoor dat de voor de tests geselecteerde voertuigen representatief zijn voor de slechtst denkbare situatie wat naleving van de respectieve criteria betreft, en dat de selectie van voertuigen niet zal leiden tot resultaten die systematisch afwijken van de prestaties wanneer die voertuigen worden bediend in omstandigheden die bij normale bediening en normaal gebruik redelijkerwijs te verwachten zouden zijn.

Amendement 348

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter.     Om te controleren of artikel 3, lid 10, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007 worden nageleefd, kunnen de Commissie, de typegoedkeuringsinstanties en de technische diensten afwijken van de standaardtestprocedures en -waarden, wijzigen zij de omstandigheden en parameters op niet-voorspelbare wijze en kunnen zij met name ook verder gaan dan de waarden en procedures die worden voorgeschreven in de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen.

Amendement 171

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een goedkeuringsinstantie die typegoedkeuring voor een geheel voertuig heeft verleend, verifieert dat een statistisch relevante steekproef van voertuigen en conformiteitscertificaten voldoet aan de artikelen 34 en 35 en verifieert of de gegevens in de conformiteitscertificaten correct zijn.

2.   Een goedkeuringsinstantie die typegoedkeuring voor een geheel voertuig heeft verleend, verifieert dat een toereikende en statistisch relevante steekproef van voertuigen en conformiteitscertificaten voldoet aan de artikelen 34 en 35 en verifieert of de gegevens in de conformiteitscertificaten correct zijn.

Amendement 172

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Om te verifiëren dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid conform het goedgekeurde type is, voert de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, de voor EU-typegoedkeuring vereiste controles of tests uit op monsters die in de bedrijfsruimten, inclusief de productiefaciliteiten, van de fabrikant zijn genomen.

4.   Om te verifiëren dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid conform het goedgekeurde type is, voert de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, de voor EU-typegoedkeuring vereiste controles of tests uit op monsters die in de bedrijfsruimten, inclusief de productiefaciliteiten, van de fabrikant zijn genomen. De goedkeuringsinstantie verricht de eerste van deze controles binnen een jaar vanaf de datum van afgifte van de conformiteitscertificaten. De goedkeuringsinstantie verricht daarna ten minste eenmaal per jaar bijkomende controles, met willekeurige, door de goedkeuringsinstantie bepaalde tussenpozen.

Amendement 173

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Bij de uitvoering van controletests overeenkomstig de leden 2 en 4 wijst een goedkeuringsinstantie een andere technische dienst aan dan de dienst die de tests voor de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft uitgevoerd.

Amendement 174

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een goedkeuringsinstantie die een EU-typegoedkeuring heeft verleend en vaststelt dat de fabrikant de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden niet langer conform het goedgekeurde type produceert , of vaststelt dat de conformiteitscertificaten niet langer voldoen aan de artikelen 34 en 35, hoewel de productie wordt voortgezet, neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de procedure voor de conformiteit van de productie correct wordt gevolgd of trekt te typegoedkeuring in.

5.   Een goedkeuringsinstantie die een EU-typegoedkeuring heeft verleend en vaststelt dat de fabrikant de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden niet langer produceert conform het goedgekeurde type , de voorschriften van deze verordening of de voorschriften van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen , of vaststelt dat de conformiteitscertificaten niet langer voldoen aan de artikelen 34 en 35, hoewel de productie wordt voortgezet, neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de regelingen voor de conformiteit van de productie correct worden gevolgd of trekt te typegoedkeuring in. De goedkeuringsinstantie kan besluiten alle nodige beperkende maatregelen te nemen overeenkomstig de artikelen 53 en 54.

Amendement 175

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten zetten een nationale vergoedingsstructuur op om de kosten van hun typegoedkeurings- en markttoezichtactiviteiten te dekken, alsook die van de typegoedkeuringstests en tests en keuringen van de conformiteit van de productie, uitgevoerd door de technische diensten die zij hebben aangewezen.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de kosten van hun typegoedkeurings- en markttoezichtactiviteiten worden gedekt. De lidstaten kunnen een structuur op basis van vergoedingen invoeren of deze activiteiten financieren via hun nationale begroting, of ze kunnen een combinatie van beide methoden toepassen. Vergoedingen worden niet rechtstreeks door de technische diensten geheven.

Amendement 176

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Deze nationale vergoedingen worden geheven op de fabrikanten die een typegoedkeuringsaanvraag in de betrokken lidstaat hebben ingediend. De vergoedingen wordt niet direct door de technische diensten geheven.

2.    Indien er een structuur op basis van vergoedingen wordt ingevoerd, worden deze nationale vergoedingen geheven op de fabrikanten die een typegoedkeuringsaanvraag in de betrokken lidstaat hebben ingediend. Indien een structuur op basis van vergoedingen van toepassing is op conformiteit van de productie, worden deze nationale vergoedingen door de lidstaat geheven op de fabrikant in de lidstaat waar de productie plaatsvindt .

Amendement 177

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De nationale vergoedingsstructuur is ook bedoeld om de kosten te dekken van nalevingscontroles en -keuringen die de Commissie overeenkomstig artikel 9 verricht. Zij vormen externe bestemmingsontvangsten voor de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig artikel 21, lid 4, van het Financieel Reglement  (26).

3.   De Commissie verzekert dat de kosten van de keuringen en tests die door de Commissie overeenkomstig artikel 9 worden opgelegd, worden gedekt. De algemene begroting van de Europese Unie wordt hiervoor gebruikt .

Amendement 178

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de details van de nationale vergoedingsstructuur . De eerste kennisgeving gebeurt op [de datum van inwerkingtreding van deze verordening + 1 jaar]. Daaropvolgende actualiseringen van de nationale vergoedingsstructuren worden jaarlijks aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld.

4.   De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de details van de financieringsregeling(en) die ze hanteren . De eerste kennisgeving gebeurt op [de datum van inwerkingtreding van deze verordening + 1 jaar]. Daaropvolgende actualiseringen van de nationale vergoedingsstructuren worden jaarlijks aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld.

Amendement 179

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.     De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen teneinde de in lid 3 bedoelde aanvulling die op de in lid 1 bedoelde nationale vergoedingen van toepassing zal zijn, te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

Schrappen

Amendement 180

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Indien de typegoedkeuringsinstantie concludeert dat de veranderingen van de gegevens in het informatiepakket zodanig substantieel zijn dat zij niet onder een uitbreiding van de huidige typegoedkeuring kunnen vallen, weigert de typegoedkeuringsinstantie de EU-typegoedkeuring uit te breiden en verzoekt zij de fabrikant een nieuwe EU-typegoedkeuring aan te vragen.

5.   Indien de typegoedkeuringsinstantie concludeert dat de veranderingen van de gegevens in het informatiepakket niet onder een uitbreiding van de huidige typegoedkeuring kunnen vallen, weigert de typegoedkeuringsinstantie de EU-typegoedkeuring uit te breiden en verzoekt zij de fabrikant een nieuwe EU-typegoedkeuring aan te vragen.

Amendement 181

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 — lid 2 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

uit de resultaten van de controletests door de Commissie of de markttoezichtautoriteiten blijkt dat er sprake is van non-conformiteit met de veiligheids- of milieuwetgeving van de Unie;

Amendement 182

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Typegoedkeuringen van voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden worden verleend voor een beperkte periode van vijf jaar zonder mogelijkheid tot verlenging. De datum waarop de geldigheidsduur verstrijkt, wordt in het typegoedkeuringscertificaat vermeld. Na het verstrijken van de geldigheidsduur kan het typegoedkeuringscertificaat op aanvraag van de fabrikant worden vernieuwd en alleen indien de goedkeuringsinstantie heeft geverifieerd dat het type voertuig , systeem, onderdeel of technische eenheid aan alle voorschriften van de desbetreffende regelgevingshandelingen voor nieuwe voertuigen , systemen, onderdelen of technische eenheden van dat type voldoet.

1.   Typegoedkeuringen van voertuigen van de categorieën M1 en N1 en van overeenkomstig lid 1 bis vermelde systemen, onderdelen en technische eenheden worden verleend voor een beperkte periode van zeven jaar, en voor voertuigen van de categorieën N2, N3, M2 , M3 en O voor een beperkte periode van tien jaar. De datum waarop de geldigheidsduur verstrijkt, wordt in het EU- typegoedkeuringscertificaat vermeld.

 

Vóór het verstrijken van de geldigheidsduur kan het typegoedkeuringscertificaat op aanvraag van de fabrikant worden vernieuwd en alleen indien de goedkeuringsinstantie heeft geverifieerd dat het type voertuig als geheel aan alle voorschriften , met inbegrip van testprotocollen, van de desbetreffende regelgevingshandelingen voor nieuwe voertuigen van dat goedgekeurde type voldoet. Indien door de goedkeuringsinstantie wordt vastgesteld dat deze alinea van toepassing is, is het niet nodig de in artikel 28 bedoelde tests te herhalen.

 

Om de goedkeuringsinstantie in staat te stellen haar taken te vervullen, dient de fabrikant zijn aanvraag ten vroegste twaalf en ten laatste zes maanden voor de datum waarop de geldigheidsduur van het EU-typegoedkeuringscertificaat verstrijkt in.

Amendement 183

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Typegoedkeuringen voor systemen, onderdelen en technische eenheden worden in beginsel verleend voor een onbeperkte periode. Aangezien bepaalde systemen, onderdelen en technische eenheden vanwege hun aard of technische kenmerken mogelijk frequenter moeten worden bijgewerkt, worden de desbetreffende typegoedkeuringen verleend voor een beperkte periode van zeven jaar. De Commissie heeft de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening waarin een lijst wordt vastgesteld van systemen, onderdelen en technische eenheden die vanwege de aard van deze systemen, onderdelen en technische eenheden slechts voor een beperkte periode typegoedkeuring mogen krijgen.

Amendement 184

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

wanneer de productie van voertuigen conform het goedgekeurde voertuigtype vrijwillig definitief wordt stopgezet;

b)

wanneer de productie van voertuigen conform het goedgekeurde voertuigtype vrijwillig definitief wordt stopgezet , hetgeen hoe dan ook wordt geacht te hebben plaatsgevonden wanneer gedurende de voorafgaande twee jaar geen voertuig van het betreffende type is geproduceerd ;

Amendement 185

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De persoon (personen) die gemachtigd is (zijn) om de conformiteitscertificaten te ondertekenen, zijn in dienst van de fabrikant en zijn naar behoren gemachtigd om volledig de wettelijke verantwoordelijkheid van de fabrikant te dragen ten aanzien van het ontwerp en de constructie of de conformiteit van de productie van het voertuig.

4.   De persoon (personen) die gemachtigd is (zijn) om de conformiteitscertificaten te ondertekenen, zijn in dienst van de fabrikant en zijn naar behoren gemachtigd om de wettelijke verantwoordelijkheid van de fabrikant te dragen ten aanzien van het ontwerp en de constructie of de conformiteit van de productie van het voertuig.

Amendement 186

Voorstel voor een verordening

Artikel 36 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Marktdeelnemers brengen alleen voertuigen, onderdelen of technische eenheden in de handel die conform deze verordening zijn gemerkt.

Amendement 187

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Indien de nodige stappen voor de aanpassing van de in lid 1 bedoelde regelgevingshandelingen niet zijn ondernomen, kan de Commissie via een besluit en op verzoek van de lidstaat die de voorlopige EU-typegoedkeuring heeft verleend, toestemming geven voor het uitbreiden van die voorlopige EU-typegoedkeuring. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

3.   Indien de nodige stappen voor de aanpassing van de in lid 1 bedoelde regelgevingshandelingen niet zijn ondernomen, kan de Commissie via een besluit en op verzoek van de lidstaat die de voorlopige EU-typegoedkeuring heeft verleend, toestemming geven voor het uitbreiden van de geldigheid van die voorlopige EU-typegoedkeuring. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

Amendement 188

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten mogen beslissen om een in lid 1 bedoeld voertuigtype van een of meer van de in de in bijlage IV bedoelde regelgevingshandelingen vastgestelde inhoudelijke voorschriften vrij te stellen op voorwaarde dat die lidstaten relevante alternatieve voorschriften vaststellen.

2.   De lidstaten mogen beslissen om een in lid 1 bedoeld voertuigtype van een of meer van naleving van de in de in bijlage IV bedoelde regelgevingshandelingen vastgestelde voorschriften vrij te stellen op voorwaarde dat die lidstaten relevante alternatieve voorschriften vaststellen.

Amendement 189

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Daarnaast moeten kmo's met een kleine productie die niet aan dezelfde termijnen kunnen voldoen als grote fabrikanten meer flexibiliteit krijgen.

Amendement 190

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — lid 3 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Indien binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn van drie maanden geen bezwaar is ingebracht, wordt de nationale typegoedkeuring geacht te zijn aanvaard.

Amendement 191

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten verlenen individuele EU-goedkeuring van voertuigen voor een voertuig dat voldoet aan de voorschriften van bijlage IV, deel I, aanhangsel 2, of, in het geval van voertuigen voor speciale doeleinden, van bijlage IV, deel III.

1.   De lidstaten verlenen individuele EU-goedkeuring van voertuigen voor een voertuig dat voldoet aan de voorschriften van bijlage IV, deel I, aanhangsel 2, of, in het geval van voertuigen voor speciale doeleinden, van bijlage IV, deel III. Deze bepaling is niet van toepassing op incomplete voertuigen.

Amendement 192

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een aanvraag om individuele EU-goedkeuring van een voertuig wordt ingediend door de fabrikant of de eigenaar van het voertuig of door een vertegenwoordiger van de eigenaar , op voorwaarde dat die vertegenwoordiger in de Unie is gevestigd.

2.   Een aanvraag om individuele EU-goedkeuring van een voertuig wordt ingediend door de eigenaar van het voertuig , door de fabrikant of door een vertegenwoordiger van de fabrikant , op voorwaarde dat die vertegenwoordiger in de Unie is gevestigd.

Amendement 193

Voorstel voor een verordening

Artikel 43 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten mogen beslissen om een specifiek voertuig, al dan niet uniek, vrij te stellen van de verplichting tot naleving van een of meer bepalingen van deze verordening of van de in bijlage IV bedoelde regelgevingshandelingen vastgestelde inhoudelijke voorschriften op voorwaarde dat die lidstaten relevante alternatieve voorschriften vaststellen.

1.   De lidstaten mogen beslissen om een specifiek voertuig, al dan niet uniek, vrij te stellen van de verplichting tot naleving van een of meer bepalingen van deze verordening of van de in bijlage IV bedoelde regelgevingshandelingen vastgestelde voorschriften op voorwaarde dat die lidstaten relevante alternatieve voorschriften vaststellen.

Amendement 194

Voorstel voor een verordening

Artikel 43 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een aanvraag om nationale individuele goedkeuring van een voertuig wordt ingediend door de fabrikant of de eigenaar van het voertuig of door de vertegenwoordiger van de eigenaar , op voorwaarde dat die vertegenwoordiger in de Unie is gevestigd.

2.   Een aanvraag om nationale individuele goedkeuring van een voertuig wordt ingediend door de eigenaar van het voertuig , door de fabrikant of door de vertegenwoordiger van de fabrikant , op voorwaarde dat die vertegenwoordiger in de Unie is gevestigd.

Amendement 195

Voorstel voor een verordening

Artikel 43 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het formaat van het certificaat van nationale individuele goedkeuring van een voertuig is gebaseerd op het model van het EU-typegoedkeuringscertificaat in bijlage VI en bevat ten minste de informatie die nodig is om de registratieaanvraag overeenkomstig Richtlijn 1999/37/EG van de Raad  (28) in te dienen .

Het formaat van het certificaat van nationale individuele goedkeuring van een voertuig is gebaseerd op het model van het EU-typegoedkeuringscertificaat in bijlage VI en bevat ten minste de informatie als vermeld in het model van het EU-goedkeuringscertificaat individueel voertuig in bijlage VI .

Amendement 196

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Een lidstaat staat het op de markt aanbieden, de registratie of het in het verkeer brengen toe van een voertuig waarvoor een andere lidstaat overeenkomstig artikel 43 een nationale individuele goedkeuring van een voertuig heeft verleend, tenzij die lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de desbetreffende alternatieve voorschriften volgens welke het voertuig is goedgekeurd, niet gelijkwaardig zijn aan haar eigen voorschriften.

3.   Een lidstaat staat het op de markt aanbieden, de registratie of het in het verkeer brengen toe van een voertuig waarvoor een andere lidstaat overeenkomstig artikel 43 een nationale individuele goedkeuring van een voertuig heeft verleend, tenzij die lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de desbetreffende alternatieve voorschriften volgens welke het voertuig is goedgekeurd, niet gelijkwaardig zijn aan haar eigen voorschriften of dat het voertuig niet aan die voorschriften voldoet .

Amendement 197

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In het kader van een meerfasentypegoedkeuring kunnen de procedures van de artikelen 43 en 44 ook op een specifiek voertuig tijdens de opeenvolgende voltooiingsfasen worden toegepast.

1.   In het kader van een meerfasentypegoedkeuring kunnen de procedures van de artikelen  42 en 43 ook op een specifiek voertuig tijdens de opeenvolgende voltooiingsfasen worden toegepast. Op voertuigen die volgens een meerfasentypegoedkeuring zijn goedgekeurd, is bijlage XVII van toepassing.

Amendement 198

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De procedures van de artikelen 43 en 44 mogen geen tussenliggende fase in het normale verloop van een meerfasentypegoedkeuring vervangen en mogen niet worden toegepast om de eerstefasegoedkeuring van een voertuig te verkrijgen.

2.   De procedures van de artikelen  42 en 43 vormen geen vervanging van een tussenliggende fase in het normale verloop van een meerfasentypegoedkeuring en zijn niet van toepassing om de eerstefasegoedkeuring van een voertuig te verkrijgen.

Amendement 199

Voorstel voor een verordening

Artikel 46 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Incomplete voertuigen mogen op de markt worden aangeboden of in het verkeer worden gebracht , maar de voor voertuigregistratie bevoegde nationale autoriteiten kunnen de registratie en het gebruik ervan op de weg weigeren.

Incomplete voertuigen mogen op de markt worden aangeboden, maar de voor voertuigregistratie bevoegde nationale autoriteiten kunnen de registratie , het in het verkeer brengen en het gebruik ervan op de weg weigeren.

Amendement 201

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De eerste alinea is alleen van toepassing op voertuigen die zich reeds op het grondgebied van de Unie bevonden en nog niet op de markt waren aangeboden, geregistreerd of in de het verkeer waren gebracht voordat de EU-typegoedkeuring ervan ongeldig werd.

De eerste alinea is alleen van toepassing op voertuigen die zich reeds op het grondgebied van de Unie bevonden en nog niet geregistreerd of in de het verkeer waren gebracht voordat de EU-typegoedkeuring ervan ongeldig werd.

Amendement 202

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een fabrikant die voertuigen uit restantvoorraden overeenkomstig lid 1 op de markt wil aanbieden, wil registreren of in het verkeer wil brengen, dient daartoe een verzoek in bij de nationale autoriteit van de lidstaat die de EU-typegoedkeuring had verleend. In dat verzoek worden de technische of economische redenen vermeld waarom deze voertuigen niet aan de nieuwe typegoedkeuringsvoorschriften kunnen voldoen en worden de VIN's van de desbetreffende voertuigen vermeld.

Een fabrikant die voertuigen uit restantvoorraden overeenkomstig lid 1 op de markt wil aanbieden, wil registreren of in het verkeer wil brengen, dient daartoe een verzoek in bij de typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat die de EU-typegoedkeuring had verleend. In dat verzoek worden de technische of economische redenen vermeld waarom deze voertuigen niet aan de nieuwe typegoedkeuringsvoorschriften kunnen voldoen en worden de VIN's van de desbetreffende voertuigen vermeld.

Amendement 203

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De betrokken nationale autoriteit besluit binnen drie maanden na ontvangst van dat verzoek of die voertuigen op het grondgebied van de betrokken lidstaat in de handel mogen worden gebracht, mogen worden geregistreerd en in het verkeer mogen worden gebracht, en bepaalt het aantal voertuigen waarvoor goedkeuring mag worden verleend.

De betrokken typegoedkeuringsinstantie besluit binnen drie maanden na ontvangst van dat verzoek of die voertuigen op het grondgebied van de betrokken lidstaat in de handel mogen worden gebracht, mogen worden geregistreerd en in het verkeer mogen worden gebracht, en bepaalt het aantal voertuigen waarvoor goedkeuring mag worden verleend.

Amendement 204

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Alleen voertuigen uit restantvoorraden met een geldig conformiteitscertificaat dat gedurende ten minste drie maanden na de datum van afgifte geldig is gebleven, maar waarvoor de typegoedkeuring krachtens artikel 33, lid 2, onder a), ongeldig is geworden, mogen in de Unie op de markt worden aangeboden, worden geregistreerd of in het verkeer worden gebracht.

4.   Alleen voertuigen uit restantvoorraden met een geldig conformiteitscertificaat dat gedurende ten minste drie maanden na de datum van afgifte geldig is gebleven, maar waarvoor de typegoedkeuring krachtens artikel 33, lid 2, onder a), ongeldig is geworden, mogen in de Unie worden geregistreerd of in het verkeer worden gebracht.

Amendement 205

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De lidstaten houden een register bij van de VIN's van de voertuigen waarvoor zij het op de markt aanbieden, de registratie of het in het verkeer brengen overeenkomstig dit artikel hebben toegestaan .

6.   De lidstaten houden een register bij van de VIN's van de voertuigen die zij overeenkomstig dit artikel hebben geregistreerd of in het verkeer hebben gebracht .

Amendement 206

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Procedure op nationaal niveau voor de omgang met voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die een ernstig risico vormen

Nationale beoordeling met betrekking tot voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden waarvan wordt vermoed dat ze een ernstig risico vormen of niet-conform zijn

Amendement 207

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Markttoezichtautoriteiten van een lidstaat die krachtens artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 en artikel 8 van deze verordening maatregelen hebben genomen of die voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die onder deze verordening valt, een ernstig risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, stellen de goedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend, onverwijld in kennis van hun bevindingen .

1.    Indien de markttoezichtautoriteiten van één lidstaat op basis van markttoezichtactiviteiten of van via een goedkeuringsinstantie, fabrikanten of klachten verstrekte informatie redenen hebben om aan te nemen dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die onder deze verordening valt, een ernstig risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen , of niet conform de in deze verordening vastgestelde voorschriften is , verrichten die markttoezichtautoriteiten een beoordeling van het voertuig, systeem, onderdeel of de technische eenheid in kwestie waarin alle in deze verordening vastgestelde voorschriften aan bod komen. De betrokken marktdeelnemers verlenen de markttoezichtautoriteiten hun volledige samenwerking .

Amendement 208

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in lid 1 bedoelde goedkeuringsinstantie voert een beoordeling uit van het desbetreffende voertuig, systeem, onderdeel of de desbetreffende technische eenheid met betrekking tot alle in deze verordening vastgestelde voorschriften. De betrokken marktdeelnemers verlenen volledige medewerking aan de goedkeuringsinstanties en de markttoezichtautoriteiten.

Schrappen

Amendement 209

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de risicobeoordeling van het product.

Amendement 210

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de in de tweede alinea genoemde beperkende maatregelen.

Schrappen

Amendement 211

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.     De betrokken goedkeuringsinstantie stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de resultaten van de in lid 1 bedoelde beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer heeft verlangd.

Schrappen

Amendement 212

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 49 bis

 

Nationale procedure voor de omgang met voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die een ernstig risico vormen of niet-conform zijn

 

1.     Indien de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat na het verrichten van de beoordeling uit hoofde van artikel 49 tot de conclusie komen dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid een ernstig risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, of niet conform deze verordening is, verplicht ze de desbetreffende marktdeelnemer onverwijld alle passende corrigerende maatregelen te nemen om te waarborgen dat het voertuig, systeem, onderdeel of de technische eenheid in kwestie op het moment van het in de handel brengen, registreren of in het verkeer brengen niet langer een risico vormt of niet-conform is.

 

2.     De marktdeelnemer zorgt er overeenkomstig de in de artikelen 11 tot en met 19 vermelde verplichtingen voor dat alle passende corrigerende maatregelen worden toegepast op alle desbetreffende voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die hij in de Unie in de handel heeft gebracht, heeft geregistreerd of in het verkeer heeft gebracht.

 

3.     Wanneer de marktdeelnemer niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt of wanneer het risico van dien aard is dat er snel moet worden gehandeld, nemen de nationale autoriteiten alle passende voorlopige beperkende maatregelen om het op de markt aanbieden, de registratie of het in het verkeer brengen van de desbetreffende voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden op hun nationale markt te verbieden of te beperken, dan wel deze in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen.

 

Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de in dit lid genoemde beperkende maatregelen.

Amendement 213

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Kennisgevings- en bezwaarprocedures met betrekking tot op nationaal niveau getroffen beperkende maatregelen

Corrigerende en beperkende maatregelen op Unieniveau

Amendement 214

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De nationale autoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van de overeenkomstig artikel 49, leden 1 en 5, getroffen beperkende maatregelen op de hoogte.

De lidstaat die overeenkomstig artikel 50, leden 1 en 3, corrigerende maatregelen en beperkende maatregelen neemt, stelt de Commissie en de andere lidstaten hiervan onverwijld in kennis met behulp van het elektronisch systeem als bedoeld in artikel  22 van Verordening (EG) nr. 765/2008. Die lidstaat stelt tevens de goedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend onverwijld op de hoogte van zijn bevindingen .

Amendement 215

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verstrekte informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid dat of die niet conform is te identificeren en om de oorsprong, de aard van de beweerde non-conformiteit en van het risico, en de aard en de duur van de nationale beperkende maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die door de betrokken marktdeelnemer worden aangevoerd.

2.    De verstrekte informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid in kwestie te identificeren en om de oorsprong, de aard van de beweerde niet-naleving en/of het risico, en de aard en de duur van de nationale corrigerende en beperkende maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die door de betrokken marktdeelnemer worden aangevoerd. Ook wordt aangegeven of het risico te wijten is aan een van de volgende factoren:

 

a)

het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid voldoet niet aan de voorschriften met betrekking tot de gezondheid of veiligheid van personen, de bescherming van het milieu of andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen;

 

b)

de in bijlage IV vermelde desbetreffende regelgevingshandelingen vertonen tekortkomingen.

Amendement 216

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     De in artikel 49, lid 1, bedoelde goedkeuringsinstantie vermeldt met name of de non-conformiteit een van de volgende redenen heeft:

Schrappen

a)

het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid voldoet niet aan de voorschriften met betrekking tot de gezondheid of veiligheid van personen, de bescherming van het milieu of andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen;

 

b)

de in bijlage IV vermelde desbetreffende regelgevingshandelingen vertonen tekortkomingen.

 

Amendement 217

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.     De lidstaten, met uitzondering van de lidstaat die de procedure heeft ingeleid, brengen de Commissie en de andere lidstaten binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie op de hoogte van door hen genomen beperkende maatregelen en van aanvullende informatie waarover zij beschikken met betrekking tot de non-conformiteit van het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid in kwestie, en van hun bezwaren indien zij met de gemelde nationale maatregel niet eens zijn.

Schrappen

Amendement 218

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Indien binnen een maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving geen bezwaar tegen een corrigerende of beperkende maatregel van een lidstaat is ingebracht door een andere lidstaat of door de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn. De andere lidstaten zorgen ervoor dat er onverwijld gelijkwaardige corrigerende of beperkende maatregelen ten aanzien van het voertuig, systeem of onderdeel of de technische eenheid in kwestie worden getroffen.

Amendement 219

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Indien binnen een maand na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie bezwaar tegen een beperkende maatregel van een lidstaat is ingebracht door een andere lidstaat of de door Commissie , wordt die maatregel door de Commissie overeenkomstig artikel 51 beoordeeld .

4.   Indien binnen een maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving bezwaar tegen een corrigerende of beperkende maatregel van een lidstaat is ingebracht door een andere lidstaat of door de Commissie, of indien de Commissie van mening is dat een nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, raadpleegt de Commissie onverwijld de betrokken lidstaten en de desbetreffende marktdeelnemer(s) .

Amendement 220

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.    Indien binnen een maand na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie geen bezwaar tegen een beperkende maatregel van een lidstaat is ingebracht door een andere lidstaat of door de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn. De andere lidstaten zorgen ervoor dat vergelijkbare beperkende maatregelen worden getroffen ten aanzien van het desbetreffende voertuig, systeem of onderdeel of de desbetreffende technische eenheid.

5.    Aan de hand van de resultaten van die raadpleging stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot geharmoniseerde corrigerende of beperkende maatregelen op Unieniveau. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

 

De Commissie richt deze uitvoeringshandelingen tot alle lidstaten en brengt de desbetreffende marktdeelnemers onmiddellijk op de hoogte. De lidstaten passen deze uitvoeringshandelingen onmiddellijk toe. Zij brengen de Commissie daarvan op de hoogte.

Amendement 221

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Indien de Commissie van oordeel is dat een nationale maatregel niet gerechtvaardigd is, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarbij de betrokken lidstaat wordt verplicht de maatregel in te trekken of aan te passen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Amendement 222

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter.     Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en het risico van niet-naleving wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen, stelt de Commissie als volgt voor:

 

a)

wanneer het regelgevingshandelingen betreft, stelt de Commissie de nodige wijzigingen van de desbetreffende handeling voor;

 

b)

wanneer het VN/ECE-reglementen betreft, stelt de Commissie de nodige ontwerpwijzigingen van de desbetreffende VN/ECE-reglementen voor volgens de bepalingen van bijlage III bij Besluit 97/836/EG van de Raad.

Amendement 223

Voorstel voor een verordening

Artikel 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 51

Schrappen

Vrijwaringsprocedure van de Unie

 

1.     Wanneer tijdens de procedure van artikel 50, leden 3 en 4, bezwaren tegen een beperkende maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat een nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, voert de Commissie na raadpleging van de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) onmiddellijk een beoordeling van de nationale maatregel uit. Aan de hand van de resultaten van die beoordeling stelt de Commissie een besluit vast waarin zij bepaalt of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

 

De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemers daar onmiddellijk van op de hoogte. De lidstaten voeren het besluit van de Commissie onverwijld uit en stellen de Commissie daarvan in kennis.

 

2.     Indien de Commissie de nationale maatregel gerechtvaardigd acht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het niet-conforme voertuig, systeem of onderdeel of de niet-conforme technische eenheid uit de handel wordt genomen, en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de Commissie de nationale maatregel niet gerechtvaardigd acht, trekt de betrokken lidstaat overeenkomstig het in lid 1 bedoelde besluit van de Commissie de maatregel in of past zij deze aan.

 

3.     Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en wordt toegerekend aan tekortkomingen in in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen, stelt de Commissie als volgt passende maatregelen voor:

 

a)

wanneer het regelgevingshandelingen betreft, stelt de Commissie de nodige wijzigingen van de desbetreffende handeling voor;

 

b)

wanneer het VN/ECE-reglementen betreft, stelt de Commissie de nodige ontwerpwijzigingen van de desbetreffende VN/ECE-reglementen voor volgens de bepalingen van bijlage III bij Besluit 97/836/EG van de Raad.

 

Amendement 224

Voorstel voor een verordening

Artikel 51 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 51 bis

 

Corrigerende en beperkende maatregelen naar aanleiding van markttoezichtactiviteiten van de Commissie

 

1.     Indien de Commissie na controles uit hoofde van artikel 9 tot de conclusie komt dat een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid een ernstig risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen, of niet conform deze verordening is, verplicht ze de desbetreffende marktdeelnemer onverwijld alle passende corrigerende maatregelen te nemen om te waarborgen dat het voertuig, systeem, onderdeel of de technische eenheid in kwestie op het moment van het in de handel brengen, registreren of in het verkeer brengen niet langer een risico vormt of niet-conform is.

 

Wanneer de marktdeelnemer niet binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt of wanneer het risico van dien aard is dat er snel moet worden gehandeld, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarin de corrigerende of beperkende Uniemaatregelen die ze op Unieniveau noodzakelijk acht, worden uiteengezet. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

 

De Commissie richt deze uitvoeringshandelingen tot alle lidstaten en brengt de desbetreffende marktdeelnemers onmiddellijk op de hoogte. De lidstaten passen de uitvoeringshandelingen onmiddellijk toe. Zij brengen de Commissie daarvan op de hoogte.

 

2.     Indien het risico of de niet-naleving wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen, stelt de Commissie als volgt voor:

 

a)

wanneer het regelgevingshandelingen betreft, stelt de Commissie de nodige wijzigingen van de desbetreffende handeling voor;

 

b)

wanneer het VN/ECE-reglementen betreft, stelt de Commissie de nodige ontwerpwijzigingen van de desbetreffende VN/ECE-reglementen voor volgens de bepalingen van bijlage III bij Besluit 97/836/EG van de Raad.

Amendement 225

Voorstel voor een verordening

Artikel 52

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 52

Schrappen

Conforme voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die een ernstig risico vormen voor de veiligheid of die de gezondheid en het milieu ernstig schaden

 

1.     Indien een lidstaat, na krachtens artikel 49, lid 1, een evaluatie te hebben uitgevoerd, van oordeel is dat voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden, ook al voldoen zij aan de toepasselijke voorschriften of zijn zij naar behoren gemerkt, een ernstig risico vormen voor de veiligheid, dan wel het milieu of de volksgezondheid ernstig kunnen schaden, verlangt deze lidstaat van de betrokken marktdeelnemer dat hij alle passende corrigerende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid op het moment van het in de handel brengen of de registratie of na het in het verkeer brengen ervan niet langer een risico vormt, of dat hij beperkende maatregelen neemt om het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid uit de handel te nemen of binnen een redelijke termijn, afhankelijk van de aard van het risico, terug te roepen.

 

De lidstaat mag de registratie van dergelijke voertuigen weigeren, totdat de marktdeelnemer alle passende corrigerende maatregelen heeft genomen.

 

2.     De marktdeelnemer zorgt ervoor dat passende corrigerende maatregelen worden getroffen ten aanzien van alle in lid 1 bedoelde voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden.

 

3.     De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten binnen een maand na het in lid 1 bedoelde verzoek op de hoogte van alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid in kwestie te identificeren en de oorsprong en de toeleveringsketen van het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid, de aard van het risico en de aard en de duur van de nationale beperkende maatregelen vast te stellen.

 

4.     De Commissie raadpleegt onverwijld de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s), en met name de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, en voert een evaluatie van de getroffen nationale maatregel uit. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie of de in lid 1 bedoelde nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd wordt geacht, en stelt zij zo nodig passende maatregelen voor. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

 

5.     De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en brengt de betrokken marktdeelnemer(s) daarvan onmiddellijk op de hoogte.

 

Amendement 226

Voorstel voor een verordening

Artikel 53

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 53

Schrappen

Algemene bepalingen inzake niet-conforme voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden

 

1.     Indien voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die van een conformiteitscertificaat vergezeld gaan of van een goedkeuringsmerk zijn voorzien, niet conform het goedgekeurde type zijn, niet aan deze verordening voldoen of op basis van onjuiste gegevens waren goedgekeurd, kunnen de goedkeuringsinstanties, markttoezichtautoriteiten of de Commissie overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 de nodige beperkende maatregelen nemen om het op de markt aanbieden, registreren of in het verkeer brengen van niet-conforme voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden te verbieden of te beperken, om deze uit te handel te nemen of om ze terug te roepen, met inbegrip van het intrekken van de typegoedkeuring door de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring had verleend, totdat de betrokken marktdeelnemer alle passende corrigerende maatregelen heeft genomen om de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden weer conform te maken.

 

2.     Voor de toepassing van lid 1 worden afwijkingen van de gegevens op het EU-typegoedkeuringscertificaat of in het informatiepakket beschouwd als een gebrek aan conformiteit met het goedgekeurde type.

 

Amendement 227

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Kennisgevings- en bezwaarprocedures voor niet-conforme voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden

Niet-conforme EU-typegoedkeuring

Amendement 228

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer een goedkeuringsinstantie of markttoezichtautoriteit constateert dat voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden niet conform deze verordening zijn of dat de typegoedkeuring is verleend op basis van onjuiste gegevens of dat voertuigen , systemen, onderdelen of technische eenheden die vergezeld gaan van een conformiteitscertificaat of die voorzien zijn van een goedkeuringsmerk niet conform het goedgekeurde type zijn , kan zij overeenkomstig artikel 53, lid 1, alle passende beperkende maatregelen treffen .

1.   Wanneer een goedkeuringsinstantie constateert dat een verleende typegoedkeuring niet conform deze verordening is, weigert ze deze goedkeuring te erkennen. Ze stelt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend , alsook de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis .

Amendement 229

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Ook verzoekt de goedkeuringsinstantie of markttoezichtautoriteit of de Commissie de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, te verifiëren dat de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden in productie nog steeds conform het goedgekeurde type zijn of dat, indien van toepassing, voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die reeds in de handel zijn gebracht, weer conform worden gemaakt .

2.    Indien de non-conformiteit van de typegoedkeuring binnen één maand na de kennisgeving wordt bevestigd door de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, trekt deze goedkeuringsinstantie de typegoedkeuring in.

Amendement 230

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.     In het geval van een typegoedkeuring van een geheel voertuig en indien de non-conformiteit van een voertuig aan een systeem, onderdeel of technische eenheid te wijten is, wordt het in lid 2 bedoelde verzoek eveneens gericht tot de goedkeuringsinstantie die EU-typegoedkeuring voor dat systeem, dat onderdeel, of die technische eenheid heeft verleend.

Schrappen

Amendement 231

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.     In het geval van een meerfasentypegoedkeuring en indien de non-conformiteit van een voltooid voertuig te wijten is aan een systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die deel uitmaakt van een incompleet voertuig, of aan het incomplete voertuig zelf, wordt het in lid 2 bedoelde verzoek eveneens gericht tot de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring voor dat systeem, dat onderdeel die technische eenheid of dat incomplete voertuig heeft verleend.

Schrappen

Amendement 232

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.     Na ontvangst van het in de leden 1 tot en met 4 bedoelde verzoek voert de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend, een beoordeling uit van de desbetreffende voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden met betrekking tot alle in deze verordening vastgestelde voorschriften. Ook controleert de goedkeuringsinstantie de gegevens op basis waarvan de goedkeuring was verleend. De betrokken marktdeelnemers verlenen volledige medewerking aan de goedkeuringsinstantie.

Schrappen

Amendement 233

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.     Indien de typegoedkeuringsinstantie die EU-typegoedkeuring voor een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid heeft verleend, non-conformiteit constateert, eist zij onverwijld dat de betrokken marktdeelnemer alle passende corrigerende maatregelen treft om het voertuig, het systeem, het onderdeel of de technische eenheid weer conform te maken, en zo nodig neemt de goedkeuringsinstantie die EU-typegoedkeuring heeft verleend, zo snel mogelijk en op uiterlijk een maand na de datum van het verzoek de in artikel 53, lid 1, bedoelde maatregelen.

Schrappen

Amendement 234

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.     De nationale autoriteiten die overeenkomstig artikel 53, lid 1, beperkende maatregelen treffen, brengen de Commissie en de andere lidstaten hier onmiddellijk van op de hoogte.

Schrappen

Amendement 235

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 8 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien binnen een maand na de kennisgeving van de door een goedkeuringsinstantie of markttoezichtautoriteit overeenkomstig artikel 53, lid 1, genomen maatregelen, door een andere lidstaat bezwaar tegen de gemelde beperkende maatregel is ingebracht of de Commissie niet-naleving constateert overeenkomstig artikel 9, lid 5 , voert de Commissie onverwijld overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en met name met de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, en voert zij een beoordeling van de genomen nationale maatregel uit. Op basis van die beoordeling kan de Commissie beslissen om door middel van uitvoeringshandelingen over te gaan tot de in artikel 53, lid 1, voorziene nodige beperkende maatregelen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2 .

Indien binnen een maand na de kennisgeving van de weigering van de typegoedkeuring door een goedkeuringsinstantie bezwaar is ingebracht door de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend , voert de Commissie onverwijld overleg met de lidstaten en met name met de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, alsook met de betrokken marktdeelnemer .

Amendement 236

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 bis.     Op basis van deze beoordeling stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarin ze haar besluit bekendmaakt of de overeenkomstig lid 1 aangenomen weigering van de EU-typegoedkeuring al dan niet gerechtvaardigd is. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

Amendement 237

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 ter.     Indien de Commissie naar aanleiding van overeenkomstig artikel 9 verrichte controles door de Commissie van oordeel is dat een verleende typegoedkeuring niet conform deze verordening is, raadpleegt de Commissie onverwijld de lidstaten en met name de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, alsook de betrokken marktdeelnemer. Na dergelijke raadplegingen stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarin ze haar besluit bekendmaakt of de verleende typegoedkeuring al dan niet conform deze verordening is. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 87, lid 2.

Amendement 238

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.    Indien binnen een maand na de kennisgeving van de overeenkomstig artikel 53, lid 1, getroffen beperkende maatregelen geen bezwaar tegen een beperkende maatregel van een lidstaat is ingebracht door een andere lidstaat of door de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn. De andere lidstaten zorgen ervoor dat vergelijkbare beperkende maatregelen ten aanzien van het desbetreffende voertuig, systeem of onderdeel of de desbetreffende technische eenheid worden getroffen.

9.    Op producten waarop een niet-conforme typegoedkeuring betrekking heeft en die reeds op de markt worden aangeboden, zijn de artikelen 49 tot en met 53 van toepassing.

Amendement 239

Voorstel voor een verordening

Artikel 55

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 240

Voorstel voor een verordening

Artikel 56

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 241

Voorstel voor een verordening

Artikel 57

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 57

Schrappen

Algemene bepalingen inzake het terugroepen van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden

 

1.     Een fabrikant aan wie een typegoedkeuring voor een geheel voertuig is verleend en die overeenkomstig artikel 12, lid 1, artikel 15, lid 1, artikel 17, lid 2, artikel 49, lid 1, artikel 49, lid 6, artikel 51, lid 4, artikel 52, lid 1, en artikel 53, lid 1, van deze verordening of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 verplicht is om voertuigen terug te roepen, stelt de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring voor het gehele voertuig heeft verleend daarvan onmiddellijk in kennis.

 

2.     Een fabrikant van systemen, onderdelen of technische eenheden aan wie een EU-typegoedkeuring is verleend en die overeenkomstig artikel 12, lid 1, artikel 15, lid 1, artikel 17, lid 2, artikel 49, lid 1, artikel 49, lid 6, artikel 51, lid 4, artikel 52, lid 1, en artikel 53, lid 1, van deze verordening of artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 verplicht is om systemen, onderdelen of technische eenheden terug te roepen, stelt de goedkeuringsinstantie die de EU-typegoedkeuring heeft verleend daarvan onmiddellijk in kennis.

 

3.     De fabrikant stelt de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, een reeks passende maatregelen voor om de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden conform te maken en, indien van toepassing, het in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 765/2008 bedoelde ernstige risico weg te nemen.

 

De goedkeuringsinstantie voert een evaluatie uit om te controleren of de voorgestelde maatregelen toereikend en voldoende tijdig zijn en stelt de goedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de maatregelen die zij heeft goedgekeurd.

 

Amendement 242

Voorstel voor een verordening

Artikel 58

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 243

Voorstel voor een verordening

Artikel 59

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 59

Schrappen

Recht van marktdeelnemers om te worden gehoord, kennisgeving van beslissingen en ter beschikking staande rechtsmiddelen

 

1.     Behalve in gevallen waarin onmiddellijke actie nodig is wegens een ernstig risico voor de gezondheid of veiligheid van de mens en voor het milieu, wordt aan de betrokken marktdeelnemer de mogelijkheid geboden om binnen een adequate termijn bij de nationale autoriteit opmerkingen in te dienen voordat de nationale autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 58 maatregelen vaststellen.

 

Als actie is ondernomen zonder de marktdeelnemer te horen, wordt hem de mogelijkheid geboden zo snel mogelijk opmerkingen in te dienen en bekijkt de nationale autoriteit de maatregelen kort daarna opnieuw.

 

2.     In alle door de nationale autoriteiten vastgestelde maatregelen moeten de exacte gronden worden vermeld waarop deze maatregelen zijn gebaseerd.

 

Wanneer een dergelijke maatregel tot een specifieke marktdeelnemer is gericht, moet hij onverwijld ter kennis worden gebracht van de betrokken marktdeelnemer, die tegelijkertijd wordt geïnformeerd over de uit hoofde van de wetgeving in de betrokken lidstaat ter beschikking staande rechtsmiddelen en over de daarvoor geldende termijnen.

 

Wanneer het een maatregel van algemene strekking is, wordt hij op passende wijze in het staatsblad of in een gelijkwaardig officieel stuk gepubliceerd.

 

3.     Elke door de nationale autoriteiten vastgestelde maatregel wordt onmiddellijk ingetrokken of gewijzigd als de marktdeelnemer aantoont dat hij doeltreffende corrigerende actie heeft ondernomen.

 

Amendement 244

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In die gedelegeerde handeling wordt vermeld vanaf welke data de toepassing van het VN/ECE-reglement of van de wijzigingen daarvan verplicht is, en worden in voorkomend geval overgangsbepalingen opgenomen.

In die gedelegeerde handeling wordt vermeld vanaf welke data de toepassing van het VN/ECE-reglement of van de wijzigingen daarvan verplicht is en worden in voorkomend geval overgangsbepalingen opgenomen en wordt, met name in functie van typegoedkeuring, vermeld wanneer voertuigen voor het eerst zijn geregistreerd en in het verkeer zijn gebracht en wanneer systemen, onderdelen en technische eenheden voor het eerst op de markt zijn aangeboden, naargelang van toepassing .

Amendement 245

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De fabrikant mag geen technische informatie over de bij deze verordening of de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen voorgeschreven gegevens met betrekking tot het type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid verstrekken, die afwijkt van de gegevens van het door de goedkeuringsinstantie goedgekeurde type.

1.   De fabrikant mag geen technische informatie over de bij deze verordening, de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde of uitvoeringshandelingen of de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen voorgeschreven gegevens met betrekking tot het type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid verstrekken, die afwijkt van de gegevens van het door de goedkeuringsinstantie goedgekeurde type.

Amendement 246

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De fabrikanten bieden onafhankelijke marktdeelnemers onbeperkte en gestandaardiseerde toegang tot de OBD-informatie, diagnose- en andere apparatuur, gereedschappen, met inbegrip van de desbetreffende software, en reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen.

De fabrikanten bieden onafhankelijke marktdeelnemers onbeperkte , gestandaardiseerde en niet-discriminerende toegang tot de OBD-informatie, diagnose- en andere apparatuur, gereedschappen, met inbegrip van de volledige referenties en beschikbare downloads van de toepasselijke software, en reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen. Informatie wordt gepresenteerd op gemakkelijk toegankelijk wijze in de vorm van machineleesbare en elektronisch verwerkbare gegevensbestanden. Onafhankelijke marktdeelnemers krijgen toegang tot de diagnosediensten op afstand die door fabrikanten en hun erkende dealers en reparateurs worden gebruikt.

Amendement 247

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De informatie wordt beschikbaar gemaakt op de websites van de fabrikanten of, indien dit vanwege de aard van de informatie niet mogelijk is, in een ander passend formaat. Deze toegang wordt met name op niet-discriminerende wijze geboden ten opzichte van de voorzieningen of de toegang die aan erkende dealers en reparateurs worden geboden.

De informatie wordt beschikbaar gemaakt op de websites van de fabrikanten of, indien dit vanwege de aard van de informatie niet mogelijk is, in een ander passend formaat. Aan andere onafhankelijke marktdeelnemers dan reparateurs wordt de informatie ook verstrekt in een machineleesbaar formaat dat elektronisch kan worden verwerkt met behulp van algemeen beschikbare IT-instrumenten en software, zodat onafhankelijke marktdeelnemers de taak kunnen uitvoeren die verband houdt met hun activiteiten in de aftermarkettoeleveringsketen.

Amendement 248

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Met het oog op OBD, diagnostiek, reparatie en onderhoud van een voertuig wordt de directe gegevensstroom van het voertuig beschikbaar gesteld via de gestandaardiseerde connector zoals gespecificeerd in VN/ECE-Reglement nr. 83, bijlage 11, aanhangsel 1, punt 6.5.1.4 en VN/ECE-Reglement nr. 49, bijlage 9B.

Amendement 249

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.   De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen tot wijziging van en aanvulling op bijlage XVIII vast te stellen teneinde met technische en regelgevingsontwikkelingen rekening te houden of misbruik te voorkomen door de vereisten voor toegang tot OBD-, reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen te actualiseren en de in de leden 2 en 3 bedoelde normen vast te stellen en te integreren.

10.   De Commissie heeft de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen tot wijziging van en aanvulling op bijlage XVIII vast te stellen teneinde met technische en regelgevingsontwikkelingen rekening te houden of misbruik te voorkomen door de vereisten voor toegang tot OBD-, reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen te actualiseren en de in de leden 2 en 3 bedoelde normen vast te stellen en te integreren. De Commissie heeft voorts de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 88 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening waarbij bijlage XVIII bis wordt opgesteld om in te spelen op technologische ontwikkelingen op het vlak van digitale gegevensuitwisseling met behulp van een draadloos uitgestrekt netwerk, om ervoor te zorgen dat onafhankelijke marktdeelnemers kunnen blijven gebruikmaken van rechtstreekse toegang tot gegevens en bronnen in het voertuig en om bovendien door middel van het technisch ontwerp concurrentieneutraliteit te waarborgen.

Amendement 250

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De eindfabrikant is verantwoordelijk voor het leveren van informatie over het gehele voertuig aan onafhankelijke marktdeelnemers .

2.    In het geval van meerfasentypegoedkeuring is de eindfabrikant verantwoordelijk voor het verlenen van toegang tot OBD-, reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig met betrekking tot zijn eigen fabricagefase(n) en de schakel tussen die fase(n) en de eraan voorafgaande fase(n) .

Amendement 251

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De fabrikant mag een redelijke en evenredige vergoeding vragen voor de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig, met uitzondering van de in artikel 65, lid 8 , bedoelde gegevens. Die vergoeding mag de toegang tot die informatie niet ontmoedigen door geen rekening te houden met de mate waarin de onafhankelijke marktdeelnemer deze gebruikt.

1.   De fabrikant mag een redelijke en evenredige vergoeding vragen voor de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig, met uitzondering van de in artikel 65, lid  9 , bedoelde gegevens. Die vergoeding mag de toegang tot die informatie niet ontmoedigen door geen rekening te houden met de mate waarin de onafhankelijke marktdeelnemer deze gebruikt.

Amendement 252

Voorstel voor een verordening

Artikel 69 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Indien een onafhankelijke marktdeelnemer of een beroepsvereniging die onafhankelijke marktdeelnemers vertegenwoordigt, bij de goedkeuringsinstantie een klacht indient omdat de fabrikant de artikelen 65 tot en met 70 niet naleeft, voert de goedkeuringsinstantie een controle uit van de naleving door de fabrikant.

3.   Indien een onafhankelijke marktdeelnemer of een beroepsvereniging die onafhankelijke marktdeelnemers vertegenwoordigt, bij de goedkeuringsinstantie een klacht indient omdat de fabrikant de artikelen 65 tot en met 70 niet naleeft, voert de goedkeuringsinstantie een controle uit van de naleving door de fabrikant. De goedkeuringsinstantie vraagt de goedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring van het gehele voertuig heeft verleend om de klacht te onderzoeken en de voertuigfabrikant vervolgens om bewijs te vragen dat zijn systeem conform de verordening is. De resultaten van dat onderzoek worden binnen een termijn van drie maanden vanaf het verzoek meegedeeld aan de nationale goedkeuringsinstantie en de betrokken onafhankelijke marktdeelnemer of beroepsvereniging.

Amendement 253

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De overeenkomstig artikel 7, lid 3, door de lidstaat aangewezen typegoedkeuringsinstantie, hierna „de typegoedkeuringsinstantie” genoemd, is verantwoordelijk voor de beoordeling, aanwijzing, aanmelding en monitoring van technische diensten, met inbegrip van eventuele onderaannemers of dochterondernemingen van die technische diensten.

1.   De overeenkomstig artikel 7, lid 3, door de lidstaat aangewezen typegoedkeuringsinstantie of de accreditatie-instantie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 (beide hierna de „aanwijzende instantie” genoemd) is verantwoordelijk voor de beoordeling, aanwijzing, aanmelding en monitoring van technische diensten in de respectieve lidstaat , met inbegrip van eventuele onderaannemers of dochterondernemingen van die technische diensten.

Amendement 254

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De typegoedkeuringsinstantie wordt zodanig opgericht en georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en de onpartijdigheid van haar activiteiten worden gewaarborgd en belangenconflicten met technische diensten worden vermeden.

2.   De aanwijzende instantie wordt zodanig opgericht en georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en de onpartijdigheid van haar activiteiten worden gewaarborgd en belangenconflicten met technische diensten worden vermeden.

Amendement 255

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De typegoedkeuringsinstantie wordt zodanig georganiseerd dat de aanmelding van een technische dienst wordt verricht door personeelsleden die niet betrokken waren bij de beoordeling van die technische dienst.

3.   De aanwijzende instantie wordt zodanig georganiseerd dat de aanmelding van een technische dienst wordt verricht door personeelsleden die niet betrokken waren bij de beoordeling van die technische dienst.

Amendement 256

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De typegoedkeuringsinstantie verricht geen activiteiten die ook door technische diensten worden verricht en verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie.

4.   De aanwijzende instantie verricht geen activiteiten die ook door technische diensten worden verricht en verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie.

Amendement 257

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De typegoedkeuringsinstantie waarborgt dat verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

5.   De aanwijzende instantie waarborgt dat verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

Amendement 258

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De typegoedkeuringsinstantie beschikt over een toereikend aantal bekwame personeelsleden om de in deze verordening voorziene taken naar behoren uit te voeren.

6.   De aanwijzende instantie beschikt over een toereikend aantal bekwame personeelsleden om de in deze verordening vastgelegde taken naar behoren uit te voeren.

Amendement 259

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.     De typegoedkeuringsinstantie wordt elke twee jaar aan intercollegiale toetsing door twee typegoedkeuringsinstanties van andere lidstaten onderworpen.

Schrappen

De lidstaten stellen het jaarlijkse plan voor de intercollegiale toetsing op, waarbij wordt gezorgd voor een passende roulatie wat de evaluerende en geëvalueerde typegoedkeuringsinstanties betreft, en dienen het bij de Commissie in.

 

De intercollegiale toetsing omvat een bezoek ter plekke bij een technische dienst die onder de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde instantie valt. De Commissie kan deelnemen aan de intercollegiale toetsing en daarover op basis van een risicobeoordelingsanalyse beslissen.

 

Amendement 260

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.     De uitkomst van de intercollegiale toetsing wordt meegedeeld aan alle lidstaten en aan de Commissie en een samenvatting van de uitkomst wordt openbaar gemaakt. Het bij artikel 10 opgerichte forum bespreekt die uitkomst op basis van een door de Commissie verrichte beoordeling van de uitkomst, en doet aanbevelingen.

Schrappen

Amendement 261

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.     De lidstaten voorzien de Commissie en de andere lidstaten van informatie over de manier waarop zij de in het verslag van de intercollegiale toetsing gedane aanbevelingen hebben opgevolgd.

Schrappen

Amendement 262

Voorstel voor een verordening

Artikel 72 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

categorie B: toezicht op de in deze verordening en in de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen genoemde tests, indien die tests worden uitgevoerd in de bedrijfsruimte van de fabrikant of in die van een derde;

b)

categorie B: toezicht op de in deze verordening en in de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen genoemde tests, met inbegrip van de voorbereiding van tests, indien die tests worden uitgevoerd in de bedrijfsruimte van de fabrikant of in die van een derde; de voorbereiding van en het toezicht op tests worden verricht door een toezichthouder van de technische dienst;

Amendement 263

Voorstel voor een verordening

Artikel 72 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Een technische dienst wordt naar het recht van een lidstaat opgericht en bezit rechtspersoonlijkheid, met uitzondering van een geaccrediteerde interne technische dienst van een fabrikant zoals bedoeld in artikel 76.

3.   Een technische dienst wordt naar het recht van een lidstaat opgericht en bezit rechtspersoonlijkheid, met uitzondering van een technische dienst die deel uitmaakt van een typegoedkeuringsinstantie en een geaccrediteerde interne technische dienst van een fabrikant zoals bedoeld in artikel 76.

Amendement 264

Voorstel voor een verordening

Artikel 73 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Het personeel van een technische dienst is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening kennisneemt, behalve ten opzichte van de goedkeuringsinstantie of op grond van het nationale of Unierecht.

5.   Het personeel van een technische dienst is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening kennisneemt, behalve ten opzichte van de aanwijzende instantie of op grond van het nationale of Unierecht.

Amendement 265

Voorstel voor een verordening

Artikel 74 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een technische dienst beschikt over de capaciteiten om alle activiteiten te verrichten waarvoor hij overeenkomstig artikel 72, lid 1, wenst te worden aangewezen. De dienst toont de typegoedkeuringsinstantie aan dat:

1.   Een technische dienst beschikt over de capaciteiten om alle activiteiten te verrichten waarvoor hij overeenkomstig artikel 72, lid 1, wenst te worden aangewezen. De dienst toont de aanwijzende instantie, of in geval van accreditatie de nationale accreditatie-instantie, aan dat:

Amendement 266

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Technische diensten mogen uitsluitend met instemming van hun aanwijzende typegoedkeuringsinstantie sommige van de activiteitencategorieën waarvoor zij overeenkomstig artikel 72, lid 1, zijn aangewezen, uitbesteden of door een dochteronderneming laten uitvoeren.

1.   Technische diensten mogen met instemming van hun aanwijzende instantie, of in geval van accreditatie van de nationale accreditatie-instantie, sommige van de activiteitencategorieën waarvoor zij overeenkomstig artikel 72, lid 1, zijn aangewezen, uitbesteden of door een dochteronderneming laten uitvoeren.

Amendement 267

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer een technische dienst specifieke taken uit de activiteitencategorieën waarvoor hij is aangewezen, uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt hij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de artikelen 73 en 74 voldoet, en brengt hij de typegoedkeuringsinstantie hiervan op de hoogte.

2.   Wanneer een technische dienst specifieke taken uit de activiteitencategorieën waarvoor hij is aangewezen, uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt hij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de artikelen 73 en 74 voldoet, en brengt hij de aanwijzende instantie, of in geval van accreditatie de nationale accreditatie-instantie, hiervan op de hoogte.

Amendement 268

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Technische diensten houden de relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door hen uitgevoerde taken ter beschikking van de typegoedkeuringsinstantie .

4.   Technische diensten houden de relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door hen uitgevoerde taken ter beschikking van de aanwijzende instantie, of in het geval van accreditatie de nationale accreditatie-instantie .

Amendement 269

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4a.     Onderaannemers van technische diensten worden bij de typegoedkeuringsinstantie aangemeld en hun namen worden door de Commissie gepubliceerd.

Amendement 270

Voorstel voor een verordening

Artikel 76 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

hij wordt gecontroleerd overeenkomstig artikel 80, behalve dat in de hele tekst de „typegoedkeuringsinstantie” wordt vervangen door het „gezamenlijk comité van controleurs” en de taken overeenkomstig door dit comité worden uitgevoerd; via de controle wordt aangetoond of de criteria onder a), b) en c) worden nageleefd;

Amendement 271

Voorstel voor een verordening

Artikel 76 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Een interne technische dienst hoeft voor de toepassing van artikel 78 niet bij de Commissie te worden aangemeld , maar op verzoek van de typegoedkeuringsinstantie wordt door de onderneming van de fabrikant waarvan hij deel uitmaakt, of door de nationale accreditatie-instantie informatie over zijn accreditatie aan die goedkeuringsinstantie verstrekt .

3.   Een interne technische dienst wordt bij de Commissie aangemeld overeenkomstig artikel 78 .

Amendement 272

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

- 1.     De aanvragende technische dienst dient een formele aanvraag in bij de typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat waar ze wenst te worden aangewezen overeenkomstig deel 4 van bijlage V, aanhangsel 2. De activiteiten waarvoor de aanvragende technische dienst wenst te worden aangewezen, worden overeenkomstig artikel 72, lid 1, nader omschreven in de aanvraag.

Amendement 273

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Alvorens een technische dienst aan te wijzen , beoordeelt de typegoedkeuringsinstantie de technische dienst volgens een beoordelingschecklist waarop ten minste de voorschriften van bijlage V, aanhangsel 2, aan bod komen. De beoordeling omvat een beoordeling ter plekke in de bedrijfsruimte van de aanvragende technische dienst en, in voorkomend geval, van een dochteronderneming of onderaannemer, binnen of buiten de Unie.

Alvorens de typegoedkeuringsinstantie een technische dienst aanwijst , beoordeelt de typegoedkeuringsinstantie of de accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 71, lid 1, de technische dienst volgens een geharmoniseerde beoordelingschecklist waarop ten minste de voorschriften van bijlage V, aanhangsel 2, aan bod komen. De beoordeling omvat een beoordeling ter plekke in de bedrijfsruimte van de aanvragende technische dienst en, in voorkomend geval, van een dochteronderneming of onderaannemer, binnen of buiten de Unie.

Amendement 274

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Vertegenwoordigers van de typegoedkeuringsinstanties van ten minste twee andere lidstaten vormen, in overleg met de typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de aanvragende technische dienst en samen met een vertegenwoordiger van de Commissie, een team voor gezamenlijke beoordeling , en nemen deel aan de beoordeling van de aanvragende technische dienst, met inbegrip van de beoordeling ter plekke. De aanwijzende typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de aanvragende technische dienst verleent die vertegenwoordigers tijdig toegang tot de voor de beoordeling van de aanvragende technische dienst benodigde documenten .

1 ter.     In het geval dat de beoordeling wordt verricht door de typegoedkeuringsinstantie maakt een vertegenwoordiger van de Commissie samen met de aanwijzende instantie deel uit van een team voor gezamenlijke beoordeling dat de beoordeling van de aanvragende technische dienst uitvoert , met inbegrip van de beoordeling ter plekke. Om deze taak te kunnen vervullen, doet de Commissie een beroep op onafhankelijke controleurs die via een openbare aanbestedingsprocedure worden aangesteld als derde partijen. De controleurs voeren hun taken onafhankelijk en onpartijdig uit. Controleurs nemen vertrouwelijkheid in acht ter bescherming van commerciële geheimen overeenkomstig het toepasselijk recht. De lidstaten verstrekken alle nodige bijstand, alsook alle documentatie en ondersteuning waar controleurs om verzoeken voor het uitvoeren van hun taken. De lidstaten zien erop toe dat de controleurs toegang hebben tot alle gebouwen of delen van gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van computersystemen en software, die relevant zijn voor het uitvoeren van hun taken .

(Aan het begin van artikel 77 is de volgorde van de alinea's gewijzigd en hebben de leden een nieuwe nummering gekregen).

Amendement 275

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     In het geval dat de beoordeling wordt verricht door een accreditatie-instantie bezorgt de aanvragende technische dienst de typegoedkeuringsinstantie een geldig accreditatiecertificaat en het bijhorende beoordelingsrapport om aan te tonen dat aan de voorschriften van bijlage V, aanhangsel 2 is voldaan met betrekking tot de activiteiten waarvoor de aanvragende technische dienst wenst te worden aangewezen.

(Aan het begin van artikel 77 is de volgorde van de alinea's gewijzigd en hebben de leden een nieuwe nummering gekregen).

Amendement 276

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     Indien de technische dienst een aanvraag heeft ingediend om te worden aangesteld door verschillende typegoedkeuringsinstanties overeenkomstig artikel 78, lid 3, wordt de beoordeling slechts eenmaal uitgevoerd, op voorwaarde dat het toepassingsgebied van de aanwijzing van de technische dienst in deze beoordeling aan bod komt.

(Aan het begin van artikel 77 is de volgorde van de alinea's gewijzigd en hebben de leden een nieuwe nummering gekregen).

Amendement 277

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de namen van de vertegenwoordigers van de typegoedkeuringsinstantie op wie zij voor elke gezamenlijke beoordeling een beroep kan doen.

5.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de namen van de vertegenwoordigers van de aanwijzende instantie op wie zij voor elke gezamenlijke beoordeling een beroep kan doen.

Amendement 278

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De typegoedkeuringsinstantie stelt de Commissie en de aanwijzende instanties van de andere lidstaten in kennis van het beoordelingsrapport, met bewijsstukken inzake de bekwaamheid van de technische dienst en de bestaande regelingen voor het regelmatig monitoren van de technische dienst en het waarborgen dat de dienst aan de voorschriften van deze verordening blijft voldoen.

De aanwijzende instantie stelt de Commissie en de aanwijzende instanties van de andere lidstaten in kennis van het beoordelingsrapport, met bewijsstukken inzake de bekwaamheid van de technische dienst en de bestaande regelingen voor het regelmatig monitoren van de technische dienst en het waarborgen dat de dienst aan de voorschriften van deze verordening blijft voldoen.

Amendement 279

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 7 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voorts dient de aanmeldende typegoedkeuringsinstantie bewijsstukken in over de beschikbaarheid van bevoegd personeel voor de monitoring van de technische dienst overeenkomstig artikel 71, lid 6.

Voorts dient de aanwijzende instantie die instaat voor de kennisgeving van het beoordelingsrapport bewijsstukken in over de beschikbaarheid van bevoegd personeel voor de monitoring van de technische dienst overeenkomstig artikel 71, lid 6.

Amendement 280

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Binnen een maand na de kennisgeving van het beoordelingsrapport en de bewijsstukken kunnen de typegoedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie het beoordelingsrapport en de bewijsstukken opnieuw bekijken, vragen stellen of punten van zorg uiten en om verdere bewijsstukken verzoeken.

8.   Binnen een maand na de kennisgeving van het beoordelingsrapport en de bewijsstukken kunnen de aanwijzende instanties van de andere lidstaten en de Commissie het beoordelingsrapport en de bewijsstukken opnieuw bekijken, vragen stellen of punten van zorg uiten en om verdere bewijsstukken verzoeken.

Amendement 281

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   De typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de aanvragende technische dienst reageert binnen vier weken na ontvangst op de vragen, punten van zorg en verzoeken om verdere bewijsstukken.

9.   De aanwijzende instantie van de lidstaat van vestiging van de aanvragende technische dienst reageert binnen vier weken na ontvangst op de vragen, punten van zorg en verzoeken om verdere bewijsstukken.

Amendement 282

Voorstel voor een verordening

Artikel 77 — lid 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10.   De typegoedkeuringsinstanties van de andere lidstaten of de Commissie mogen binnen vier weken na ontvangst van het in lid 9 bedoelde antwoord individueel of gezamenlijk aanbevelingen doen aan de typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de aanvragende technische dienst. Die typegoedkeuringsinstantie neemt de aanbevelingen in aanmerking bij de beslissing over de aanwijzing van de technische dienst. Indien die typegoedkeuringsinstantie besluit de door de andere lidstaten of de Commissie gedane aanbevelingen niet op te volgen, geeft zij daarvoor binnen twee weken na de beslissing de redenen van op.

10.   De aanwijzende instanties van de andere lidstaten of de Commissie mogen binnen vier weken na ontvangst van het in lid 9 bedoelde antwoord individueel of gezamenlijk aanbevelingen doen aan de aanwijzende instantie van de lidstaat van vestiging van de aanvragende technische dienst. Die aanwijzende instantie neemt de aanbevelingen in aanmerking bij de beslissing over de aanwijzing van de technische dienst. Indien die aanwijzende instantie besluit de door de andere lidstaten of de Commissie gedane aanbevelingen niet op te volgen, geeft zij daarvoor binnen twee weken na de beslissing de redenen van op.

Amendement 283

Voorstel voor een verordening

Artikel 78 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Binnen 28 dagen na een aanmelding kan een lidstaat of de Commissie onder opgave van redenen schriftelijk bezwaar aantekenen in verband met de technische dienst of de monitoring ervan door de typegoedkeuringsinstantie . Indien een lidstaat of de Commissie bezwaar maken, wordt de inwerkingtreding van de aanmelding opgeschort. In dat geval voert de Commissie overleg met de betrokken partijen en besluit zij door middel van een uitvoeringshandeling of de opschorting van de aanmelding kan worden opgeheven of niet. Deze uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Binnen een maand na een aanmelding kan een lidstaat of de Commissie onder opgave van redenen schriftelijk bezwaar aantekenen in verband met de technische dienst of de monitoring ervan door de aanwijzende instantie . Indien een lidstaat of de Commissie bezwaar maken, wordt de inwerkingtreding van de aanmelding opgeschort. In dat geval voert de Commissie overleg met de betrokken partijen en stelt zij uitvoeringshandelingen vast om te besluiten of de opschorting van de aanmelding kan worden opgeheven of niet. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Amendement 284

Voorstel voor een verordening

Artikel 78 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Dezelfde technische dienst kan door verschillende typegoedkeuringsinstanties worden aangewezen en door de lidstaten van deze typegoedkeuringsinstanties bij de Commissie worden aangemeld, ongeacht de activiteitencategorie of -categorieën die deze technische dienst overeenkomstig artikel 72, lid 1, uitoefent.

3.   Dezelfde technische dienst kan door verschillende aanwijzende instanties worden aangewezen en door de lidstaten van deze aanwijzende instanties bij de Commissie worden aangemeld, ongeacht de activiteitencategorie of -categorieën die deze technische dienst overeenkomstig artikel 72, lid 1, uitoefent.

Amendement 285

Voorstel voor een verordening

Artikel 78 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Wanneer een in bijlage IV vermelde regelgevingshandeling vereist dat een typegoedkeuringsinstantie een specifieke organisatie of bevoegde instantie aanwijst voor een activiteit die niet in de activiteitencategorieën van artikel 72, lid 1, is opgenomen, verricht de lidstaat de in lid 1 bedoelde aanmelding.

4.   Wanneer een in bijlage IV vermelde regelgevingshandeling vereist dat een aanwijzende instantie een specifieke organisatie of bevoegde instantie aanwijst voor een activiteit die niet in de activiteitencategorieën van artikel 72, lid 1, is opgenomen, verricht de lidstaat de in lid 1 bedoelde aanmelding.

Amendement 286

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer de typegoedkeuringsinstantie heeft geconstateerd of vernomen dat een technische dienst de voorschriften van deze verordening niet meer naleeft, wordt de aanwijzing door die instantie beperkt, opgeschort of ingetrokken, afhankelijk van de ernst van de niet-naleving van deze voorschriften.

Wanneer de aanwijzende instantie heeft geconstateerd of vernomen dat een technische dienst de voorschriften van deze verordening niet meer naleeft, wordt de aanwijzing door die instantie beperkt, opgeschort of ingetrokken, afhankelijk van de ernst van de niet-naleving van deze voorschriften.

Amendement 287

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De typegoedkeuringsinstantie stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van elke schorsing, beperking of intrekking van een aanmelding.

De aanwijzende instantie stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van elke schorsing, beperking of intrekking van een aanmelding.

Amendement 288

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De typegoedkeuringsinstantie informeert de andere typegoedkeuringsinstanties en de Commissie wanneer niet-naleving door de technische dienst gevolgen heeft voor typegoedkeuringscertificaten die zijn afgegeven op basis van testrapporten en keuringsverslagen die door de bij de wijziging van de aanmelding betrokken technische dienst zijn opgesteld.

De aanwijzende instantie informeert de andere aanwijzende instanties en de Commissie wanneer niet-naleving door de technische dienst gevolgen heeft voor typegoedkeuringscertificaten die zijn afgegeven op basis van testrapporten en keuringsverslagen die door de bij de wijziging van de aanmelding betrokken technische dienst zijn opgesteld.

Amendement 289

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Binnen twee maanden na kennisgeving van de wijzigingen van de aanmelding brengt de typegoedkeuringsinstantie bij de Commissie en de andere typegoedkeuringsinstanties verslag uit over haar bevindingen in verband met de niet-naleving. Waar dat nodig is voor het waarborgen van de veiligheid van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die reeds in de handel zijn gebracht, geeft de aanwijzende typegoedkeuringsinstantie de betrokken goedkeuringsinstanties de opdracht alle certificaten die ten onrechte zijn afgegeven, binnen een redelijke termijn te schorsen of in te trekken.

Binnen twee maanden na kennisgeving van de wijzigingen van de aanmelding brengt de aanwijzende instantie bij de Commissie en de andere aanwijzende instanties verslag uit over haar bevindingen in verband met de niet-naleving. Waar dat nodig is voor het waarborgen van de veiligheid van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die reeds in de handel zijn gebracht, geeft de aanwijzende instantie de betrokken goedkeuringsinstanties de opdracht alle certificaten die ten onrechte zijn afgegeven, binnen een redelijke termijn te schorsen of in te trekken.

Amendement 290

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 4 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.    De andere certificaten die waren afgegeven op basis van testrapporten en keuringsverslagen die waren opgesteld door de technische dienst waarvan de aanmelding is geschorst, beperkt of ingetrokken, blijven onder de volgende omstandigheden geldig:

4.    Typegoedkeuringscertificaten die waren afgegeven op basis van testrapporten en keuringsverslagen die waren opgesteld door de technische dienst waarvan de aanmelding is geschorst, beperkt of ingetrokken, blijven onder de volgende omstandigheden geldig:

Amendement 291

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 4 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

in geval van opschorting van een aanmelding , op voorwaarde dat de typegoedkeuringsinstantie die het typegoedkeuringscertificaat heeft afgegeven binnen drie maanden na de opschorting schriftelijk bij de typegoedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie bevestigt dat zij de taken van de technische dienst overneemt tijdens de duur van de opschorting overneemt;

a)

in geval van opschorting van een aanwijzing , op voorwaarde dat de typegoedkeuringsinstantie die het typegoedkeuringscertificaat heeft afgegeven binnen drie maanden na de opschorting schriftelijk bij de typegoedkeuringsinstanties van de andere lidstaten en de Commissie bevestigt dat zij de taken van de technische dienst overneemt tijdens de duur van de opschorting overneemt;

Amendement 292

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 4 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

in geval van beperking of intrekking van een aanmelding , gedurende een periode van drie maanden na de beperking of intrekking. De typegoedkeuringsinstantie die de certificaten heeft afgegeven, kan de geldigheid van de certificaten voor perioden van drie maanden verlengen, met een maximumduur van twaalf maanden, mits zij in die periode de taken overneemt van de technische dienst waarvan de aanmelding is beperkt of ingetrokken.

b)

in geval van beperking of intrekking van een aanwijzing , gedurende een periode van drie maanden na de beperking of intrekking. De typegoedkeuringsinstantie die de certificaten heeft afgegeven, kan de geldigheid van de certificaten voor perioden van drie maanden verlengen, met een maximumduur van twaalf maanden, mits zij in die periode de taken overneemt van de technische dienst waarvan de aanmelding is beperkt of ingetrokken.

Amendement 293

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Een aanwijzing als technische dienst kan uitsluitend worden vernieuwd nadat de typegoedkeuringsinstantie heeft gecontroleerd of de technische dienst de voorschriften van deze verordening nog steeds naleeft. Die beoordeling wordt verricht volgens de procedure van artikel 77.

6.   Een aanwijzing als technische dienst kan uitsluitend worden vernieuwd nadat de aanwijzende instantie heeft gecontroleerd of de technische dienst de voorschriften van deze verordening nog steeds naleeft. Die beoordeling wordt verricht volgens de procedure van artikel 77.

Amendement 294

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De typegoedkeuringsinstantie houdt voortdurend toezicht op de technische diensten teneinde naleving van de voorschriften van de artikelen 72 tot en met 76, de artikelen 84 en 85 en bijlage V, aanhangsel 2, te waarborgen.

De aanwijzende instantie, of in geval van accreditatie de nationale accreditatie-instantie, houdt voortdurend toezicht op de technische diensten teneinde naleving van de voorschriften van de artikelen 72 tot en met 76, de artikelen 84 en 85 en bijlage V, aanhangsel 2, te waarborgen.

Amendement 295

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Technische diensten verstrekken op verzoek alle relevante informatie en documenten om de typegoedkeuringsinstantie in staat te stellen na te gaan of die voorschriften worden nageleefd.

Technische diensten verstrekken op verzoek alle relevante informatie en documenten om de aanwijzende instantie, of in geval van accreditatie de nationale accreditatie-instantie, in staat te stellen na te gaan of die voorschriften worden nageleefd.

Amendement 296

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 1 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Technische diensten informeren de typegoedkeuringsinstanties onverwijld over alle wijzigingen, met name wat hun personeel, bedrijfsruimten, dochterondernemingen of onderaannemers betreft, die gevolgen kunnen hebben voor de naleving van de voorschriften van de artikelen 72 tot en met 76, de artikelen 84 en 85 en bijlage V, aanhangsel 2 of voor hun vermogen om de conformiteitsbeoordelingen te verrichten ten aanzien van de voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden waarvoor zij zijn aangewezen.

Technische diensten informeren de aanwijzende instanties, of in geval van accreditatie de nationale accreditatie-instanties, onverwijld over alle wijzigingen, met name wat hun personeel, bedrijfsruimten, dochterondernemingen of onderaannemers betreft, die gevolgen kunnen hebben voor de naleving van de voorschriften van de artikelen 72 tot en met 76, de artikelen 84 en 85 en bijlage V, aanhangsel 2 of voor hun vermogen om de conformiteitsbeoordelingen te verrichten ten aanzien van de voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden waarvoor zij zijn aangewezen.

Amendement 297

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De typegoedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de technische dienst zorgt ervoor dat de technische dienst de in lid 2 vastgestelde verplichtingen nakomt, tenzij er een geldige reden is om dit niet te doen.

De aanwijzende instantie van de lidstaat van vestiging van de technische dienst zorgt ervoor dat de technische dienst de in lid 2 vastgestelde verplichtingen nakomt, tenzij er een geldige reden is om dit niet te doen.

(De nummering in het Commissievoorstel klopt niet: er zijn twee leden met het nummer 3).

Amendement 298

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 3 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De technische dienst of de typegoedkeuringsinstantie kan verzoeken dat aan de autoriteiten van een andere lidstaat of aan de Commissie doorgegeven informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

De technische dienst of de aanwijzende instantie kan verzoeken dat aan de autoriteiten van een andere lidstaat of aan de Commissie doorgegeven informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

(De nummering in het Commissievoorstel klopt niet: er zijn twee leden met het nummer 3).

Amendement 299

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De typegoedkeuringsinstantie beoordeelt ten minste elke 30 maanden of de technische diensten waar zij verantwoordelijk voor is, blijven voldoen aan de voorschriften van de artikelen 72 tot en met 76, de artikelen 84 en 85 en bijlage V, aanhangsel 2. Deze beoordeling omvat een bezoek ter plekke bij elke technische dienst waar zij verantwoordelijk voor is.

De aanwijzende instantie beoordeelt ten minste elke drie jaar of de technische diensten waar zij verantwoordelijk voor is, blijven voldoen aan de voorschriften van de artikelen 72 tot en met 76, de artikelen 84 en 85 en bijlage V, aanhangsel 2 , en dient een beoordeling in bij de verantwoordelijke lidstaat . Deze beoordeling wordt verricht door een team voor gezamenlijke beoordeling dat volgens de procedure van artikel 77, leden 1 tot en met 4, wordt samengesteld, en omvat een bezoek ter plekke bij elke technische dienst waar zij verantwoordelijk voor is.

(De nummering in het Commissievoorstel klopt niet: er zijn twee leden met het nummer 3).

Amendement 300

Voorstel voor een verordening

Artikel 80 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Binnen twee maanden na het afronden van deze beoordeling van de technische dienst brengt de lidstaat over deze monitoringactiviteiten verslag uit bij de Commissie en de andere lidstaten . Het verslag bevat een samenvatting van de beoordeling, die openbaar wordt gemaakt .

Het resultaat van de beoordeling wordt meegedeeld aan alle lidstaten en aan de Commissie en een samenvatting van het resultaat wordt openbaar gemaakt . Het resultaat wordt besproken door het bij artikel 10 opgerichte forum .

(De nummering in het Commissievoorstel klopt niet: er zijn twee leden met het nummer 3).

Amendement 301

Voorstel voor een verordening

Artikel 81 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een technische dienst of over de vraag of een technische dienst nog aan de voorschriften voldoet en zijn verantwoordelijkheden in het kader van deze verordening nakomt. Zij kan dergelijke onderzoeken ook op eigen initiatief starten.

De Commissie onderzoekt in samenwerking met de typegoedkeuringsinstantie van de betrokken lidstaat alle gevallen waarin zij in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een technische dienst of over de vraag of een technische dienst nog aan de voorschriften voldoet en zijn verantwoordelijkheden in het kader van deze verordening nakomt. Zij kan dergelijke onderzoeken ook op eigen initiatief starten.

Amendement 302

Voorstel voor een verordening

Artikel 81 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Als onderdeel van het in lid 1 bedoelde onderzoek raadpleegt de Commissie de goedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de technische dienst. De typegoedkeuringsinstantie van die lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle relevante informatie in verband met de prestatie en met de naleving van de voorschriften inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid van de betrokken technische dienst.

2.   Als onderdeel van het in lid 1 bedoelde onderzoek werkt de Commissie samen met de goedkeuringsinstantie van de lidstaat van vestiging van de technische dienst. De typegoedkeuringsinstantie van die lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle relevante informatie in verband met de prestatie en met de naleving van de voorschriften inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid van de betrokken technische dienst.

Amendement 303

Voorstel voor een verordening

Artikel 82 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De uitwisseling van informatie wordt gecoördineerd door het in artikel 10 vermelde forum.

4.   De uitwisseling van informatie wordt gecoördineerd door het bij artikel 10 opgerichte forum.

Amendement 304

Voorstel voor een verordening

Artikel 83 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer de aanwijzing van een technische dienst gebaseerd is op een accreditatie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale accreditatie-instantie die een bepaalde technische dienst heeft geaccrediteerd, door de typegoedkeuringsinstantie op de hoogte wordt gesteld van berichten over incidenten en andere informatie over zaken waarmee de technische dienst is belast, wanneer dergelijke informatie van belang kan zijn voor de beoordeling van de prestaties van de technische dienst.

1.   Wanneer de aanwijzing van een technische dienst tevens gebaseerd is op een accreditatie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale accreditatie-instantie die een bepaalde technische dienst heeft geaccrediteerd, door de typegoedkeuringsinstantie op de hoogte wordt gesteld van berichten over incidenten en andere informatie over zaken waarmee de technische dienst is belast, wanneer dergelijke informatie van belang kan zijn voor de beoordeling van de prestaties van de technische dienst.

Amendement 305

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

zij staan hun goedkeuringsinstantie toe getuige te zijn van de prestatie van de technische dienst tijdens de conformiteitsbeoordeling ;

a)

zij staan hun goedkeuringsinstantie of het team voor gezamenlijke beoordeling als omschreven in artikel 77, lid 1, toe getuige te zijn van de prestatie van de technische dienst tijdens de typegoedkeuringstests ;

Amendement 306

Voorstel voor een verordening

Artikel 88 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 5, artikel 29, lid 6, artikel 34, lid 2, artikel 55, leden 2 en 3, artikel 56, lid 2, artikel 60, lid 3, artikel 65, lid 10, artikel 76, lid 4, en artikel 90, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2.   De in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 7 bis, artikel 10, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 5, artikel 29, lid 6, artikel 33, lid 1 bis, artikel 34, lid 2, artikel 60, lid 3, artikel 65, lid 10, artikel 76, lid 4, en artikel 90, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Amendement 307

Voorstel voor een verordening

Artikel 88 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 5, artikel 29, lid 6, artikel 34, lid 2, artikel 55, leden 2 en 3, artikel 56, lid 2, artikel 60, lid 3, artikel 65, lid 10, artikel 76, lid 4, en artikel 90, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   De in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 7 bis, artikel 10, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 5, artikel 29, lid 6, artikel 33, lid 1 bis, artikel 34, lid 2, artikel 60, lid 3, artikel 65, lid 10, artikel 76, lid 4, en artikel 90, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 308

Voorstel voor een verordening

Artikel 88 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

Amendement 309

Voorstel voor een verordening

Artikel 88 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 5, artikel 29, lid 6, artikel 34, lid 2, artikel 55, leden 2 en 3, artikel 56, lid 2, artikel 60, lid 3, artikel 65, lid 10, artikel 76, lid 4, en artikel 90, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

5.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 7 bis, artikel 10, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 5, artikel 29, lid 6, artikel 33, lid 1 bis, artikel 34, lid 2, artikel 60, lid 3, artikel 65, lid 10, artikel 76, lid 4, en artikel 90, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

Amendement 353

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Sancties

Sancties en aansprakelijkheid

Amendement 310

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten stellen de regels vast inzake sancties voor marktdeelnemers en technische diensten die hun verplichtingen in het kader van deze verordening, en met name van de artikelen 11 tot en met 19, de artikelen 72 tot en met 76, en de artikelen 84 en 85, niet nakomen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

1.   De lidstaten stellen de regels vast inzake sancties voor marktdeelnemers en technische diensten die hun verplichtingen in het kader van deze verordening niet nakomen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De sancties moeten met name evenredig zijn aan het aantal niet-conforme voertuigen die op de markt van de betrokken lidstaat zijn geregistreerd of het aantal niet-conforme systemen, onderdelen of technische eenheden die op de markt van de betrokken lidstaat zijn aangeboden.

Amendement 311

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het afleggen van valse verklaringen tijdens goedkeuringsprocedures of procedures die tot terugroeping leiden ;

a)

het afleggen van valse verklaringen tijdens goedkeuringsprocedures of procedures die tot gevolg hebben dat er overeenkomstig hoofdstuk XI corrigerende of beperkende maatregelen worden opgelegd ;

Amendement 312

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het vervalsen van testresultaten voor typegoedkeuring;

b)

het vervalsen van testresultaten voor typegoedkeuring of markttoezicht, met inbegrip van het verlenen van goedkeuring op basis van onjuiste gegevens ;

Amendement 313

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

in het geval van technische diensten het onvoldoende aan de vereisten voor hun aanwijzing voldoen;

Amendement 354

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 2 — letter c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

wanneer door middel van tests of keuringen in verband met de conformiteit, of aan de hand van andere middelen, is vastgesteld dat voertuigen, onderdelen, systemen of technische eenheden niet voldoen aan de typegoedkeuringsvoorschriften die zijn vastgesteld in deze verordening of in een van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen of dat de typegoedkeuring op grond van onjuiste gegevens is verleend.

Amendement 314

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het zonder goedkeuring op de markt aanbieden van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden waarvoor goedkeuring is vereist, of het met die intentie vervalsen van documenten of markeringen .

b)

het zonder goedkeuring op de markt aanbieden van voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden waarvoor goedkeuring is vereist, of het met die intentie vervalsen van documenten , conformiteitscertificaten, voorgeschreven platen of goedkeuringsmerken .

Amendement 315

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de sancties die zij hebben opgelegd.

5.   De lidstaten doen aanmelding van opgelegde sancties bij de bij artikel 25 opgerichte online gegevensbank. Aanmeldingen gebeuren binnen een maand nadat de sanctie is opgelegd.

Amendement 355

Voorstel voor een verordening

Artikel 89 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Wanneer is vastgesteld dat voertuigen, onderdelen, systemen of technische eenheden niet voldoen aan de typegoedkeuringsvoorschriften die zijn vastgesteld in deze verordening of in een van de in bijlage IV vermelde regelgevingshandelingen, moeten de marktdeelnemers aansprakelijk worden gesteld voor alle schade die de eigenaars van de betrokken voertuigen ten gevolge van die niet-conformiteit of door een terugroepactie hebben opgelopen.

Amendement 316

Voorstel voor een verordening

Artikel 90 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien bij de in artikel 9, leden 1 en 4, of artikel 54, lid 1, bedoelde nalevingscontrole door de Commissie niet-naleving van de voorschriften van deze verordening door een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan het licht komt, kan de Commissie de betrokken marktdeelnemer wegens inbreuk op deze verordening administratieve geldboetes opleggen. De voorziene administratieve geldboetes moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De geldboetes moeten met name evenredig zijn aan het aantal niet-conforme voertuigen die op de markt van de Unie zijn geregistreerd en het aantal niet-conforme systemen, onderdelen of technische eenheden die in de Unie op de markt zijn aangeboden.

Indien bij de in artikel 9, leden 1 en 4, of artikel 54, lid 1, bedoelde nalevingscontrole door de Commissie of de in artikel 8, lid 1, bedoelde nalevingscontrole door de markttoezichtautoriteiten niet-naleving van de voorschriften van deze verordening door een voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan het licht komt, kan de Commissie de betrokken marktdeelnemer wegens inbreuk op deze verordening administratieve geldboetes opleggen. De voorziene administratieve geldboetes moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De geldboetes moeten met name evenredig zijn aan het aantal niet-conforme voertuigen die op de markt van de Unie zijn geregistreerd en het aantal niet-conforme systemen, onderdelen of technische eenheden die in de Unie op de markt zijn aangeboden.

Amendement 317

Voorstel voor een verordening

Artikel 90 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De door de Commissie opgelegde administratieve geldboetes mogen niet bovenop de sancties komen die door de lidstaten overeenkomstig artikel 89 voor dezelfde inbreuk zijn opgelegd , en mogen niet meer bedragen dan 30 000 EUR per niet-conform(e) voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid.

De door de Commissie opgelegde administratieve geldboetes mogen niet bovenop de sancties komen die door de lidstaten overeenkomstig artikel 89 voor dezelfde inbreuk zijn opgelegd.

 

De door de Commissie opgelegde administratieve geldboetes mogen niet meer bedragen dan 30 000  EUR per niet-conform(e) voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid.

Amendement 318

Voorstel voor een verordening

Artikel 91 — lid 1 — punt 3 bis (nieuw)

Verordening (EG) nr. 715/2007

Artikel 5 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis)     in artikel 5 worden aan lid 2 de volgende alinea's toegevoegd na punt c):

 

„Fabrikanten die EU-typegoedkeuring wensen te verkrijgen voor een voertuig dat gebruikmaakt van een primaire emissiestrategie, aanvullende emissiestrategie of manipulatie-instrument volgens de definities in deze verordening of Verordening (EU) 2016/646, verstrekken de typegoedkeuringsinstantie alle informatie, met inbegrip van een technische motivering, die de typegoedkeuringsinstantie redelijkerwijs nodig heeft om te bepalen of de primaire emissiestrategie of aanvullende emissiestrategie een manipulatie-instrument is en of de afwijking van het verbod op het gebruik van manipulatie-instrumenten uit hoofde van dit artikel van toepassing is.

 

De goedkeuringsinstantie verleent geen EU-typegoedkeuring voordat zij haar beoordeling heeft afgerond en heeft vastgesteld dat het voertuigtype niet is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in overeenstemming met dit artikel en Verordening (EG) nr. 692/2008.”.

Amendement 345

Voorstel voor een verordening

Artikel 91 — lid 1 — punt 6

Verordening (EG) nr. 715/2007

Artikel 11 bis — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

Brandstofverbruik en CO2-waarden zoals in reële rijomstandigheden vastgesteld worden openbaar gemaakt.

Amendement 346

Voorstel voor een verordening

Artikel 91 — alinea 1 — punt 6 bis (nieuw)

Verordening (EG) nr. 715/2007

Artikel 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)     Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:

 

„Artikel 14 bis

 

Evaluatie

 

De Commissie herziet de in bijlage I bedoelde emissiegrenswaarden om de luchtkwaliteit in de Unie te verbeteren en de EU-grenswaarden voor de kwaliteit van de omgevingslucht en de door de WHO aanbevolen niveaus te bereiken, en komt zo nodig met voorstellen voor nieuwe technologieneutrale Euro7-emissiegrenswaarden die van toepassing zijn op alle M1- en N1-voertuigen die in de Unie in de handel worden gebracht.”

Amendement 319

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — punt 1 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Eenheden

Eenheden

1 000

1 500

0

0

1 000

1 500

0

1 500

0

0

0

0

Amendement 320

Voorstel voor een verordening

Bijlage XII — punt 2 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Eenheden

Eenheden

100

250

250

250

500 tot en met 31 oktober 2016

500 tot en met 31 oktober 2016

250 vanaf 1 november 2016

250 vanaf 1 november 2016

250

250

500

500

250

250

Amendement 321

Voorstel voor een verordening

Bijlage XIII — deel I — tabel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Punt nr.

Beschrijving van het item

Prestatievereiste

Testprocedure

Voorschriften voor het merken

Voorschriften voor het verpakken

1

[…]

 

 

 

 

2

 

 

 

 

 

3

 

 

 

 

 

Amendement

Punt nr.

Beschrijving van het item

Prestatievereiste

Testprocedure

Voorschriften voor het merken

Voorschriften voor het verpakken

1

Uitlaatgaskatalysatoren en hun substraten

NOx-emissies

Euronormen

Voertuigtype en -versie

 

2

Turbocompressoren

CO2- en NOx-emissies

Euronormen

Voertuigtype en -versie

 

3

Compressorsystemen op basis van menging van brandstof en lucht, behalve turbocompressoren

CO2- en NOx-emissies

Euronormen

Voertuigtype en -versie

 

4

Dieseldeeltjesfilters

PM

Euronormen

Voertuigtype en -versie

 

Amendement 322

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 2 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Toegang tot OBD-, reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 323

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 2 — punt 2.8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.8.

Met betrekking tot voertuigen van categorieën die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 595/2009 vallen, moeten voor de toepassing van punt 2.6.2, wanneer fabrikanten diagnose- en testapparatuur overeenkomstig ISO 22900 — Modular Vehicle Communication Interface (MVCI) en ISO 22901 — Open Diagnostic Data Exchange (ODX) gebruiken in hun franchisenetwerken, de ODX-bestanden via de website van de fabrikant toegankelijk zijn voor onafhankelijke marktdeelnemers.

2.8.

Voor de toepassing van punt 2.6.2, wanneer fabrikanten diagnose- en testapparatuur overeenkomstig ISO 22900 — Modular Vehicle Communication Interface (MVCI) en ISO 22901 — Open Diagnostic Data Exchange (ODX) gebruiken in hun franchisenetwerken, moeten de ODX-bestanden via de website van de fabrikant toegankelijk zijn voor onafhankelijke marktdeelnemers.

Amendement 324

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 2 — punt 2.8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.8

bis. Met het oog op OBD, diagnostiek, reparatie en onderhoud van een voertuig wordt de directe gegevensstroom van het voertuig beschikbaar gesteld via de seriële poort op de gestandaardiseerde connector voor gegevensverbinding als gespecificeerd in VN/ECE-Reglement nr. 83, bijlage 11, aanhangsel 1, punt 6.5.1.4 en VN/ECE-Reglement nr. 49, bijlage 9B, artikel 4.7.3.

Amendement 325

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 6 — punt 6.1– alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Informatie over alle voertuigonderdelen waarmee het voertuig, aangeduid door het VIN en door aanvullende criteria zoals wielbasis, motorvermogen, uitrustingsniveau of opties, door de voertuigfabrikant is uitgerust en die kunnen worden vervangen door reserveonderdelen die door de voertuigfabrikant aan zijn erkende reparateurs of dealers of aan derden worden aangeboden met verwijzing naar de originele onderdeelnummers, wordt ter beschikking gesteld in een databank die voor onafhankelijke marktdeelnemers gemakkelijk toegankelijk is.

Informatie over alle voertuigonderdelen waarmee het voertuig, aangeduid door het VIN en door aanvullende criteria zoals wielbasis, motorvermogen, uitrustingsniveau of opties, door de voertuigfabrikant is uitgerust en die kunnen worden vervangen door reserveonderdelen die door de voertuigfabrikant aan zijn erkende reparateurs of dealers of aan derden worden aangeboden met verwijzing naar de originele onderdeelnummers, wordt in de vorm van machineleesbare en elektronisch verwerkbare gegevensbestanden ter beschikking gesteld in een databank die voor onafhankelijke marktdeelnemers toegankelijk is.

Amendement 326

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 6 — punt 6.3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.3.

Het in artikel 70 vermelde forum Toegang tot voertuiginformatie zal de parameters vaststellen om volgens de stand van de techniek aan deze voorschriften te voldoen. De onafhankelijke marktdeelnemer wordt hiertoe goedgekeurd en geautoriseerd op basis van documenten waaruit blijkt dat hij legitieme handelsactiviteiten verricht en niet veroordeeld is voor criminele activiteiten.

6.3.

Het in artikel 70 vermelde forum Toegang tot voertuiginformatie zal de parameters vaststellen om volgens de stand van de techniek aan deze voorschriften te voldoen. De onafhankelijke marktdeelnemer wordt hiertoe goedgekeurd en geautoriseerd op basis van documenten waaruit blijkt dat hij legitieme handelsactiviteiten verricht en niet veroordeeld is voor relevante criminele activiteiten.

Amendement 327

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 6 — punt 6.4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.4.

Met betrekking tot voertuigen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 595/2009 vallen, wordt de herprogrammering van regeleenheden uitgevoerd volgens ISO 22900-2, SAE J2534 of TMC RP1210B , met behulp van niet aan eigendomsrechten verbonden hardware. Herprogrammering via ethernet, seriële kabel of lokaal netwerk (LAN) en met behulp van verwisselbare media zoals compact discs (cd's), digital versatile discs (dvd's) of solid-stategeheugenmedia voor infotainmentsystemen (bv. navigatiesystemen of telefoons) is eveneens toegestaan, maar slechts op voorwaarde dat hiervoor geen aan eigendomsrechten gebonden communicatiesoftware (bv. stuurprogramma's of plug-ins) of -hardware vereist is . Voor de validering van de compatibiliteit van de fabrikantspecifieke toepassing en de voertuigcommunicatie-interfaces (VCI's) overeenkomstig ISO 22900-2 of SAE J2534 of TMC RP1210B , biedt de fabrikant een validering aan van onafhankelijk ontwikkelde VCI's , of verstrekt hij de vereiste informatie en geeft hij de eventueel vereiste speciale hardware in bruikleen waarmee een VCI-fabrikant deze validering zelf kan uitvoeren. Op vergoedingen voor dergelijke valideringen of dergelijke informatie en hardware zijn de voorwaarden van artikel 67, lid 1, van toepassing.

6.4.

Herprogrammering van regeleenheden wordt uitgevoerd volgens ISO 22900-2, SAE J2534 of TMC RP1210 , met behulp van niet aan eigendomsrechten verbonden hardware.

 

Als herprogrammering of diagnostiek wordt verricht met behulp van ISO 13400 DoIP, moet zij voldoen aan de vereisten van de normen als bedoeld in de eerste alinea .

 

Wanneer voertuigfabrikanten aanvullende communicatieprotocollen gebruiken die aan eigendomsrechten gebonden zijn, moeten deze protocolspecificaties beschikbaar worden gesteld aan onafhankelijke marktdeelnemers.

 

Voor de validering van de compatibiliteit van de fabrikantspecifieke toepassing en de voertuigcommunicatie-interfaces (VCI's) overeenkomstig ISO 22900-2 of SAE J2534 of TMC RP1210 , biedt de fabrikant binnen een termijn van zes maanden na de verlening van de typegoedkeuring een validering aan van onafhankelijk ontwikkelde VCI's en de testomgeving , met inbegrip van informatie over de specificaties van het communicatieprotocol en het in bruikleen geven van eventueel vereiste speciale hardware waarmee een VCI-fabrikant deze validering zelf kan uitvoeren. Op vergoedingen voor dergelijke valideringen of dergelijke informatie en hardware zijn de voorwaarden van artikel 67, lid 1, van toepassing.

 

De overeenkomstige naleving van conformiteit moet worden gegarandeerd door het CEN een mandaat te geven voor de ontwikkeling van passende conformiteitsnormen of door bestaande normen zoals SAE J2534-3 te gebruiken.

 

Op vergoedingen voor deze valideringen of informatie en hardware zijn de voorwaarden van artikel 67, lid 1, van toepassing.

Amendement 328

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 6 — punt 6.8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6.8. bis.

Als de OBD-informatie van het voertuig of de reparatie- en onderhoudsinformatie op de website van de fabrikant geen specifieke relevante informatie bevat om retrofitsystemen voor alternatieve brandstoffen op correcte wijze te kunnen ontwerpen en bouwen, kan elke belangstellende fabrikant van retrofitsystemen voor alternatieve brandstoffen toegang krijgen tot de in de punten 1, 3 en 4 van het inlichtingenformulier van bijlage I vereiste informatie door de fabrikant daar rechtstreeks om te verzoeken. De hiervoor benodigde contactgegevens zijn duidelijk aangegeven op de website van de fabrikant en de informatie wordt binnen een termijn van dertig dagen verstrekt. Deze informatie hoeft alleen te worden verstrekt voor retrofitsystemen voor alternatieve brandstoffen die onder VN/ECE-Reglement nr. 115 vallen of voor retrofitonderdelen voor alternatieve brandstoffen die deel uitmaken van systemen die onder VN/ECE-Reglement nr. 115 vallen; ze hoeft alleen te worden verstrekt in antwoord op een verzoek waarin de exacte specificatie van het voertuigmodel waarvoor de informatie nodig is duidelijk wordt aangegeven en waarin specifiek wordt bevestigd dat de informatie nodig is voor de ontwikkeling van retrofitsystemen voor alternatieve brandstoffen of onderdelen daarvan die onder VN/ECE-Reglement nr. 115 vallen.

Amendement 329

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.

Voertuigfabrikanten stellen via een webservice of als download een elektronisch gegevensbestand ter beschikking met alle VIN's (of een gevraagde deelverzameling) en de daarmee overeenkomende individuele specificatie- en configuratiekenmerken die oorspronkelijk waren ingebouwd in het voertuig.

Amendement 330

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — punt 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 ter.

Bepalingen inzake elektronische systeembeveiliging

 

7 ter.1.

Voertuigen met een emissiebeheersingscomputer worden uitgerust met functies om niet door de fabrikant toegestane modificaties te voorkomen. De fabrikant geeft toestemming voor modificaties indien deze noodzakelijk zijn voor diagnose, onderhoud, keuring, latere aanpassing of reparatie van het voertuig. Herprogrammeerbare computercodes of bedrijfsparameters moeten bestand zijn tegen manipulatie en een beschermingsniveau bieden dat ten minste even hoog is als de bepalingen in ISO 15031-7 van 15 maart 2001 (SAE J2186 van oktober 1996). Verwijderbare geheugenchips met kalibratiegegevens moeten zijn ingekapseld, in een verzegelde behuizing zijn ondergebracht of door elektronische algoritmen zijn beschermd en mogen alleen met behulp van speciale gereedschappen en procedures kunnen worden vervangen. Alleen functies die rechtstreeks met de kalibratie van emissies of met diefstalbeveiliging te maken hebben, mogen op deze manier worden beveiligd.

 

7 ter.2.

Computergecodeerde bedrijfsparameters voor de motor mogen alleen kunnen worden veranderd met behulp van speciale gereedschappen en procedures (bijv. gesoldeerde of ingekapselde computeronderdelen of verzegelde (of dichtgesoldeerde) computerbehuizingen).

 

7 ter.3.

Bij mechanische brandstofinspuitpompen die op compressieontstekingsmotoren zijn gemonteerd, nemen de fabrikanten de nodige maatregelen om te voorkomen dat de maximumdosering van de brandstof kan worden gemanipuleerd terwijl het voertuig in gebruik is.

 

7 ter.4.

Fabrikanten mogen bij de goedkeuringsinstantie een vrijstelling van een van de bepalingen van punt 8 aanvragen voor voertuigen waarbij beveiliging overbodig wordt geacht. De criteria die de goedkeuringsinstantie bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag hanteert, zijn onder meer de beschikbaarheid van prestatiechips, de hoge prestatiemogelijkheden van het voertuig en de verwachte verkoopcijfers voor het voertuig.

 

7 ter.5.

Fabrikanten die gebruikmaken van programmeerbare computercodesystemen (bijv. EEPROM — Electrically Erasable Programmable Read-Only Memory), moeten ongeoorloofde herprogrammering tegengaan. Fabrikanten maken gebruik van verbeterde strategieën voor beveiliging tegen manipulatie en functies voor schrijfbeveiliging waarbij elektronische toegang tot een elders geplaatste computer van de fabrikant noodzakelijk is, waartoe onafhankelijke marktdeelnemers ook toegang hebben overeenkomstig punt 6.2 en punt 6.4. Methoden die een afdoende mate van manipulatiebeveiliging bieden, worden door de goedkeuringsinstantie goedgekeurd.

Amendement 331

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — aanhangsel 2 — punt 3.1.1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.1.1

eventuele extra protocolinformatiesystemen om een volledige diagnose mogelijk te maken, naast de in bijlage 9B, punt 4.7.3, bij VN/ECE-Reglement nr. 49 voorgeschreven standaarden, inclusief eventuele extra hard- of softwareprotocolinformatie, parameteridentificatie, transferfuncties, „keep alive”-voorschriften of fouttoestanden;

3.1.1.

eventuele extra protocolinformatiesystemen om een volledige diagnose mogelijk te maken, naast de in bijlage 9B, punt 4.7.3, bij VN/ECE-Reglement nr. 49 en in bijlage 11, punt 6.5.1.4, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 voorgeschreven standaarden, inclusief eventuele extra hard- of softwareprotocolinformatie, parameteridentificatie, transferfuncties, „keep alive”-voorschriften of fouttoestanden;

Amendement 332

Voorstel voor een verordening

Bijlage XVIII — aanhangsel 2 — punt 3.1.2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.1.2.

bijzonderheden over het verkrijgen en interpreteren van foutcodes die niet voldoen aan de in bijlage 9B, punt 4.7.3, bij VN/ECE-Reglement nr. 49 voorgeschreven standaarden;

3.1.2.

bijzonderheden over het verkrijgen en interpreteren van foutcodes die niet voldoen aan de in bijlage 9B, punt 4.7.3, bij VN/ECE-Reglement nr. 49 en de in bijlage 11, punt 6.5.1.4, bij VN/ECE-Reglement nr. 83 voorgeschreven standaarden;


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0048/2017).

(1 bis)   Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51).

(1 bis)   Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).

(1 bis)   Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie („de IMI-verordening”) (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(12)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(1 bis)   Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29).

(1 ter)   Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171 van 7.7.1999, blz. 12).

(1 quater)   Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.

(1 bis)   Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB L 138 van 1.6.1999, blz. 57).

(1 bis)   Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(26)   Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(28)   Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB L 138 van 1.6.1999, blz. 57).


Woensdag 5 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/280


P8_TA(2017)0101

Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip's) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (C(2017)01473 — 2017/2602(DEA))

(2018/C 298/23)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2017)01473) („de herziene gedelegeerde verordening”),

gezien zijn resolutie van 14 september 2016 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 30 juni 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip's) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, inhoud, evaluatie en herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (C(2016)03999 — 2016/2816(DEA)) (1),

gezien het schrijven van de Commissie van 22 maart 2017, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de herziene gedelegeerde verordening,

gezien het schrijven van 28 maart 2017 van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip's) (2), en met name de artikelen 8, lid 5, 10, lid 2, 13, lid 5, en artikel 31,

gezien Verordening (EU) 2016/2340 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten wat betreft de datum van toepassing ervan (3),

gezien artikel 13 en artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit, EBA), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (4), van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, EIOPA), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (5), en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten, ESMA), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (6),

gezien het schrijven van de voorzitters van de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) d.d. 22 december 2016 naar aanleiding van het verzoek van de Commissie bij schrijven van 10 november 2016 over haar voornemen tot wijziging van de ontwerpen van technische reguleringsnormen (TRN's) die gezamenlijk zijn ingediend door EBA, ESMA en EIOPA overeenkomstig artikel 8, lid 5, artikel 10, lid 2, en artikel 13, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1286/2014,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepje, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 4 april 2017 verstreek,

A.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 14 september 2016 bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 30 juni 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 en de Commissie verzocht heeft een herziene gedelegeerde verordening in te dienen waarin wordt tegemoetgekomen aan de bezorgdheid die het Parlement heeft geuit over de onduidelijke behandeling van multioptie-priip's, over het feit dat er onvoldoende wordt aangegeven dat kleine beleggers ook geld kunnen verliezen in ongunstige scenario's in verband met bepaalde producten en over het ontbreken van gedetailleerde richtsnoeren inzake het gebruik van de 'begrijpelijkheidswaarschuwing';

B.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 14 september 2016 eraan heeft herinnerd dat de voorzitter van de commissie Economische en Monetaire Zaken en het onderhandelingsteam van het Parlement op 30 juni 2016 een brief had gestuurd met het verzoek aan de Commissie na te gaan of de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 moest worden uitgesteld;

C.

overwegende dat de bepalingen van de herziene gedelegeerde verordening in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het Parlement die zijn uiteengezet in zijn resolutie van 14 september 2016 en vervolgens tijdens de informele dialoog als onderdeel van de voorbereidende werkzaamheden voor de goedkeuring van de herziene gedelegeerde verordening;

D.

overwegende dat in de herziene gedelegeerde verordening wordt toegelicht dat de ontwikkelaars van multioptie-priip's die onderliggende beleggingsopties omvatten die icbe-fondsen of niet-icbe-fondsen zijn zoals bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1286/2014, niet alle informatie hoeven te verstrekken die voor priip's vereist is en het hen zal worden toegestaan in plaats daarvan gebruik te maken van essentiële-informatiedocumenten voor icbe's als passend instrument om kleine beleggers meer gedetailleerde precontractuele informatie te verschaffen;

E.

overwegende dat de onderliggende berekeningen voor de drie eerder opgenomen prestatiescenario's nog steeds op historische gegevens gebaseerd zijn, maar dat er ook een bijkomend vierde prestatiescenario is opgenomen in de herziene gedelegeerde verordening; overwegende dat dit 'stressscenario' tot doel heeft aan te geven wat de belangrijke ongunstige gevolgen kunnen zijn van de producten die niet genoemd worden in het bestaande 'ongunstige scenario';

F.

overwegende dat het gebruik van de begrijpelijkheidswaarschuwing is toegelicht door in het toepassingsgebied ervan de pripp's op te nemen die worden beschouwd als 'complexe producten' overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU betreffende markten voor financiële instrumenten en Richtlijn (EU) 2016/97 betreffende verzekeringsdistributie;

G.

overwegende dat het voorgestelde gedeelte van het essentiële-informatiedocument onder de titel „Wat is dit voor een product?” gewijzigd is en dat het gedeelte onder de titel „Wat zijn de risico's en wat kan ik ervoor terugkrijgen?” een beschrijving omvat van administratieve kosten in verband met de biometrische componenten van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten;

H.

overwegende dat overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2340 de datum van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 met 12 maanden is uitgesteld tot 1 januari 2018;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de herziene gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0347.

(2)  PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1.

(3)  PB L 354 van 23.12.2016, blz. 35.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(5)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(6)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/282


P8_TA(2017)0103

Bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie) (COM(2015)0616 — C8-0388/2015 — 2015/0283(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — codificatie)

(2018/C 298/24)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0616),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 50, lid 1 en lid 2, onder g), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0388/2015),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 april 2016 (1),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (2),

gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0088/2017),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 82.

(2)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


P8_TC1-COD(2015)0283

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 april 2017 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2017/1132.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/283


P8_TA(2017)0104

Bekrachtiging van en toetreding tot het Protocol van 2010 bij het Verdrag inzake gevaarlijke en schadelijke stoffen uitgezonderd de aspecten die verband houden met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van het Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, en de toetreding tot dat protocol, uitgezonderd de aspecten die verband houden met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken (13806/2015 — C8-0410/2015 — 2015/0135(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 298/25)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13806/2015),

gezien het Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (het „HNS-verdrag van 1996”),

gezien het Protocol van 2010 bij het HNS-verdrag van 1996,

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0410/2015),

gezien Besluit 2002/971/EG van de Raad van 18 november 2002 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (HNS-verdrag) te bekrachtigen of tot dit verdrag toe te treden (1),

gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014 (2),

gezien zijn interimresolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad (3),

gezien de reactie van de Commissie van 4 oktober 2016 op de interimresolutie,

gezien het advies in briefvorm van de Commissie juridische zaken van 19 februari 2016 (4) over de juiste rechtsgrondslag voor het ontwerp van besluit van de Raad, als bijlage gevoegd bij het interimverslag van de Commissie juridische zaken (A8-0191/2016),

gezien artikel 99, lid 1, en lid 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A8-0076/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de bekrachtiging door de lidstaten van het Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen en aan hun toetreding tot dit protocol in het belang van de Europese Unie, uitgezonderd de aspecten die verband houden met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 55.

(2)  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0259.

(4)  PE576.992.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/284


P8_TA(2017)0105

Bekrachtiging van en toetreding tot het Protocol van 2010 bij het Verdrag inzake gevaarlijke en schadelijke stoffen met betrekking tot aspecten in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van het Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, en betreffende de toetreding tot dat protocol, met betrekking tot de aspecten in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken (14112/2015 — C8-0409/2015 — 2015/0136(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 298/26)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14112/2015),

gezien het Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (het „HNS-verdrag van 1996”),

gezien het Protocol van 2010 bij het HNS-verdrag van 1996,

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 81 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0409/2015),

gezien Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan de Verdragen,

gezien Besluit 2002/971/EG van de Raad van 18 november 2002 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het Internationaal Verdrag van 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen (HNS-verdrag) te bekrachtigen of tot dit verdrag toe te treden (1),

gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014 (2),

gezien zijn interimresolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad (3),

gezien de reactie van de Commissie van 4 oktober 2016 op de interimresolutie,

gezien artikel 99, lid 1, en lid 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A8-0078/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de bekrachtiging door de lidstaten van het Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen en aan hun toetreding tot dit protocol in het belang van de Europese Unie, wat de aspecten betreft die verband houden met justitiële samenwerking in burgerlijke zaken;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 55.

(2)  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0260.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/285


P8_TA(2017)0106

Toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Kroatië *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Kroatië (COM(2017)0017 — C8-0026/2017 — 2017/0011(NLE))

(Raadpleging)

(2018/C 298/27)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2017)0017),

gezien artikel 4, lid 2, van de Akte van toetreding van 9 december 2011 (1), op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0026/2017),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0073/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

(1)  PB L 112 van 24.2.2012, blz. 21.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/286


P8_TA(2017)0107

Medische hulpmiddelen ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009 en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (10728/4/2016 — C8-0104/2017 — 2012/0266(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2018/C 298/28)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10728/4/2016 — C8-0104/2017),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 februari 2013 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0542),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 67 bis van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0068/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 52.

(2)  Aangenomen teksten van 2 april 2014, P7_TA(2014)0266.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/287


P8_TA(2017)0108

Medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (10729/4/2016 — C8-0105/2017 — 2012/0267(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2018/C 298/29)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10729/4/2016 — C8-0105/2017),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 februari 2013 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0541),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 67 bis van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0069/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;

3.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

5.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 52.

(2)  Aangenomen teksten van 2 april 2014, P7_TA(2014)0267.


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Commissie betreffende de bepalingen inzake informatie en begeleiding bij genetische tests in artikel 4 van de Verordening betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek

Niet later dan vijf jaar na de datum van toepassing van de verordening en in het kader van de evaluatie van de werking van artikel 4 zoals voorzien in artikel 111 van de verordening, zal de Commissie verslag uitbrengen van de ervaringen van de lidstaten met de uitvoering van de verplichtingen in artikel 4 met betrekking tot informatie en begeleiding in de context van het gebruik van genetische tests. De Commissie zal met name verslag uitbrengen over de verschillende praktijken die worden toegepast in het licht van de dubbele doelstelling die met de verordening wordt nagestreefd, namelijk het garanderen van een hoog niveau van patiëntveiligheid en de goede werking van de interne markt.

Verklaring van de Commissie betreffende genetische tests die worden gebruikt voor doeleinden die verband houden met levensstijl en welzijn

Wat betreft genetische tests die zijn bedoeld voor doeleinden die verband houden met levensstijl en welzijn benadrukt de Commissie dat hulpmiddelen die niet zijn bedoeld voor medische doeleinden, met inbegrip van degene die zijn bedoeld om het gezonde gedrag, de levenskwaliteit en het welzijn van personen direct of indirect te handhaven of verbeteren, niet onder artikel 2 (Definities) van de verordening betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek vallen. Desalniettemin is de Commissie voornemens toezicht te houden op specifieke veiligheidskwesties die mogelijk verband houden met het gebruik van deze hulpmiddelen, en zal zij zich hierbij baseren op de activiteiten die de lidstaten uitvoeren op het gebied van markttoezicht.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/289


P8_TA(2017)0109

Geldmarktfondsen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake geldmarktfondsen (COM(2013)0615 — C7-0263/2013 — 2013/0306(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/30)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0615),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0263/2013),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 21 mei 2014 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013 (2),

gezien het door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 7 december 2016 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0041/2015),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 255 van 6.8.2014, blz. 3.

(2)  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 50.

(3)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 29 april 2015 (Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0170).


P8_TC1-COD(2013)0306

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad inzake geldmarktfondsen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1131.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/290


P8_TA(2017)0110

Prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (COM(2015)0583 — C8-0375/2015 — 2015/0268(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/31)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0583),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0375/2015),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van donderdag 17 maart 2016 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 maart 2016 (2),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 december 2016 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0238/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 195 van 2.6.2016, blz. 1.

(2)  PB C 177 van 18.5.2016, blz. 9.

(3)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 15 september 2016 (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0353).


P8_TC1-COD(2015)0268

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1129.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/291


P8_TA(2017)0111

Meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (14942/2016 — C8-0103/2017 — 2016/0283(APP))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — goedkeuring)

(2018/C 298/32)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (COM(2016)0604),

gezien het ontwerp van verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (14942/2016) en het corrigendum van de Raad (14942/2016 COR2),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 312 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (C8-0103/2017),

gezien het beginselakkoord van de Raad van 7 maart 2017 over de herziening van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (1),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de post-electorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel (2),

gezien zijn resolutie van 26 oktober 2016 over de tussentijdse herziening van het MFK (3),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van verordening (4),

gezien artikel 86 en artikel 99, leden 1 en 4, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Begrotingscommissie (A8-0110/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 zoals weergegeven in de bijlage bij deze resolutie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  7030/2017 en 7031/2017 COR1.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0309.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0412.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0112.


BIJLAGE

Ontwerpverordening (EU, Euratom) 2017/… van de Raad houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Verordening (EU, Euratom) 2017/1123.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/293


P8_TA(2017)0113

Beschikbaarstelling van middelen uit de marge voor onvoorziene uitgaven

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit (EU) 2015/435 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven (COM(2016)0607 — C8-0387/2016 — 2016/2233(BUD))

(2018/C 298/33)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0607 — C8-0387/2016),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (1), en met name de artikelen 6 en 13,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 14,

gezien het beginselakkoord van de Raad van 7 maart 2017 over de herziening van het meerjarig financieel kader 2014-2020 (3),

gezien Besluit (EU) 2015/435 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2014 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven (4),

gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2014 (5),

gezien zijn resoluties van 6 juli 2016 over de voorbereiding van de post-electorale herziening van het MFK 2014-2020: bijdrage van het Parlement in afwachting van het Commissievoorstel (6) en van 26 oktober 2016 over de tussentijdse herziening van het MFK (7),

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0104/2017),

A.

overwegende dat het Europees Parlement en de Raad in 2014 de marge voor onvoorziene uitgaven beschikbaar hebben gesteld voor een bedrag van 3 168 233 715 EUR aan betalingskredieten; overwegende dat een bedrag van 350 miljoen EUR opgenomen is in de beschikbaarstelling van de marge voor onvoorziene uitgaven in afwachting van een akkoord over de behandeling van betalingen voor speciale instrumenten;

B.

overwegende dat is besloten een bedrag van 2 818 233 715 EUR te verrekenen over de periode 2018-2020 en de Commissie te verzoeken tijdig een voorstel in te dienen betreffende het resterende bedrag van 350 miljoen EUR;

C.

overwegende dat volgens de betalingsprognoses op middellange termijn die in het kader van de tussentijdse evaluatie/herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) zijn gepresenteerd, valt te verwachten dat de jaarlijkse betalingsmaxima in de jaren 2018-2020 onder druk zullen komen te staan;

D.

overwegende dat de begroting voor het jaar 2017 een marge bevat onder het betalingsmaximum van 9,8 miljard EUR, waardoor het volledige bedrag dat in 2014 beschikbaar is gesteld, kan worden verrekend;

1.

is tevreden met het Commissievoorstel dat gepresenteerd wordt als onderdeel van het pakket van de tussentijdse evaluatie/herziening van het MFK;

2.

is van mening dat de verrekening van een totaal bedrag van 2 818 233 715 EUR dat in 2014 beschikbaar is gesteld, met de marge onder het betalingsmaximum voor het jaar 2017 zal zorgen voor meer flexibiliteit voor het tweede deel van het MFK en zal helpen een nieuwe betalingscrisis te voorkomen;

3.

benadrukt het feit dat de uitsluiting van het resterende bedrag van 350 miljoen EUR van de verrekening het vaste standpunt van het Parlement bevestigt dat betalingskredieten voor speciale instrumenten worden berekend bovenop de maxima van het MFK;

4.

is tevreden met het beginselakkoord van de Raad met het aangehechte besluit, dat overeenkomt met de interpretatie van het Parlement;

5.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

6.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  7030/2017 en 7031/2017 COR1.

(4)  PB L 72 van 17.3.2015, blz. 4.

(5)  PB C 294 van 12.8.2016, blz. 65.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0309.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0412.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Besluit (EU) 2015/435 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/1331.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/296


P8_TA(2017)0114

Raming van de uitgaven en ontvangsten voor het begrotingsjaar 2018 — Afdeling I — Europees Parlement

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2018 (2017/2022(BUD))

(2018/C 298/34)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), en met name artikel 36,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) (IIA van 2 december 2013),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (4),

gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017 (5),

gezien zijn resolutie van 26 oktober 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 (6),

gezien zijn resolutie van 1 december 2016 over het gemeenschappelijk ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, goedgekeurd door het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure (7),

gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 3 april 2017, overeenkomstig artikel 25, lid 7, en artikel 96, lid 1, van het Reglement van het Parlement,

gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 96, lid 2, van het Reglement van het Parlement,

gezien de artikelen 96 en 97 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0156/2017),

A.

overwegende dat deze procedure de derde volledige begrotingsprocedure is tijdens de nieuwe zittingsperiode en het vijfde jaar van het meerjarig financieel kader 2014-2020;

B.

overwegende dat de begroting 2018, zoals voorgesteld in het verslag van de secretaris-generaal, wordt voorbereid tegen de achtergrond van een stijging van het plafond voor rubriek V ten opzichte van 2017, zodat er meer ruimte komt voor groei en investeringen alsook voor verdere beleidsmaatregelen om bezuinigingen te realiseren en de efficiëntie te verbeteren;

C.

overwegende dat de secretaris-generaal voor de begroting 2018 zeven prioritaire doelstellingen heeft voorgesteld, met name: lancering van de voorlichtingscampagne met het oog op de verkiezingen van 2019, consolidatie van de genomen beveiligingsmaatregelen, voortzetting van de meerjarige bouwprojecten, investeren in de digitalisering en automatisering van de procedures, verdere uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om het Iers als volwaardige officiële taal te introduceren, analyse van de mogelijke gevolgen van de brexit, en bevordering van een groene aanpak op het gebied van vervoer;

D.

overwegende dat de secretaris-generaal voor het voorontwerp van raming van het Parlement voor 2018 een begroting van 1 971 883 373 EUR heeft voorgesteld, wat een totale stijging van 3,26 % betekent ten opzichte van de begroting voor 2017, en neerkomt op 19,06 % van rubriek V van het meerjarig financieel kader 2014-2020;

E.

overwegende dat de secretaris-generaal een bijkomende uitzonderlijke investering van 47,6 miljoen EUR heeft voorgesteld om de beveiligingsprojecten te versterken, leasebetalingen voor het Adenauer-bouwproject te verrichten en de voorlichtingscampagne ter voorbereiding van de verkiezingen van 2019 te lanceren;

F.

overwegende dat bijna 68 % van de begroting bestaat uit aan de index gekoppelde uitgaven die voor het grootste deel betrekking hebben op de bezoldiging en vergoedingen voor leden en personeel, alsmede op gebouwen, die worden aangepast overeenkomstig het Statuut, sectorspecifieke indexeringen of het inflatiepercentage;

G.

overwegende dat uit het verslag van het Parlement getiteld „Vrouwen bij het Europees Parlement”, dat op 8 maart 2017 werd uitgebracht ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag, naar voren komt dat er sprake is van een genderongelijkheid op leidinggevende posten bij het Parlement, aangezien 83,3 % van de adjunct-secretarissen-generaal en de directeuren-generaal bij het Parlement man is en 16,7 % vrouw, 70,2 % van de directeuren bij het Parlement man is en 29,8 % vrouw, en 65,9 % van de afdelingshoofden bij het Parlement man is en 34,1 % vrouw;

H.

overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat de Unie de taalkundige verscheidenheid moet eerbiedigen en discriminatie op grond van taal verbiedt, waarmee het elke burger van de Unie het recht geeft elk van de 24 officiële talen van de Unie te gebruiken in zijn correspondentie met de Unie-instellingen, en dat de Unie-instellingen op grond daarvan verplicht zijn te antwoorden in dezelfde taal;

I.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 29 april 2015 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2016 (8) heeft beklemtoond dat de begroting 2016 op een realistische leest gestoeld moet zijn en volledig in overeenstemming met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer;

J.

overwegende dat de geloofwaardigheid van het Europees Parlement als tak van de begrotingsautoriteit in hoge mate afhangt van zijn vermogen om de eigen uitgaven te beheersen;

K.

overwegende dat de geloofwaardigheid van het Parlement in hoge mate afhangt van zijn vermogen om de democratie op het niveau van de Unie te versterken;

Algemeen kader

1.

benadrukt dat de begroting van het Parlement voor 2018 gehandhaafd moet blijven op minder dan 20 % van rubriek V; wijst erop dat het niveau van de raming voor 2018 neerkomt op 18,88 %, wat lager is dan het in 2017 verwezenlijkte niveau (19,26 %) en het laagste aandeel van rubriek V vormt in de afgelopen vijftien jaar;

2.

vraagt krachtens paragraaf 15 van zijn resolutie van 14 april 2016 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017 en paragraaf 98 van zijn bovenvermelde resolutie van woensdag 26 oktober 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, waarin als eis wordt gesteld dat de begroting van het Parlement voor het eerst in het kader van de begrotingsprocedure voor het begrotingsjaar 2018 wordt opgesteld op basis van bestaande behoeften en niet op basis van een systeem van coëfficiënten, dat deze verzoeken worden ingewilligd;

3.

merkt op dat voor 2018 een bedrag voor uitzonderlijke investeringen en uitgaven van 47,6 miljoen EUR wordt gereserveerd, wat hetzelfde is als in 2017; is van mening dat de voorlichtingscampagne voor de verkiezingen van 2019 als een uitzonderlijke uitgave dient te worden beschouwd;

4.

wijst op het verzoek om 75 % van de kredieten voor de voorlichtingscampagne ter voorbereiding van de verkiezingen van 2019 op te nemen in het voorontwerp van raming 2018, omdat de meeste contracten in 2018 zullen worden ondertekend;

5.

benadrukt dat het grootste deel van de begroting van het Parlement wordt vastgesteld bij wettelijke of contractuele verplichtingen en onderworpen is aan jaarlijkse indexeringen;

6.

hecht zijn goedkeuring aan de overeenkomst van 28 maart 2017 met het Bureau over de raming voor 2018; verlaagt het niveau van de uitgaven met EUR 18,4 miljoen in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van het Bureau; stelt het totale niveau van zijn raming voor 2018 op 1 953 483 373 EUR, neerkomend op een verhoging van 2,3 % ten opzichte van de begroting 2017;

7.

benadrukt dat de kerntaken van het Parlement bestaan uit wetgeven, de burgers vertegenwoordigen en toezicht uitoefenen op de werkzaamheden van andere instellingen;

8.

beklemtoont de rol van het Parlement bij het bevorderen van het Europees politiek bewustzijn en de waarden van de Unie;

9.

benadrukt dat besparingen ten opzichte van het voorstel van de secretaris-generaal nodig en dat alle inspanningen met het oog op een efficiënter en transparanter gebruik van overheidsmiddelen sterk worden aangemoedigd;

Transparantie en toegankelijkheid

10.

is ingenomen met de reactie op het verzoek dat de Begrotingscommissie heeft geformuleerd in haar resolutie van 14 april 2016 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2017 (9), en dat zij heeft herhaald in haar resolutie over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017 (10), met betrekking tot de begrotingsplanning op de middellange en lange termijn, met inbegrip van een duidelijk onderscheid tussen investeringen en operationele uitgaven in verband met de werking van het Parlement en zijn wettelijke verplichtingen (met inbegrip van huur en aankopen);

11.

is ingenomen met de oprichting van een werkgroep betreffende de procedures tot vaststelling van de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement; merkt op dat het Parlement heeft gevraagd zich te beraden over een verdere herziening van de regels inzake interne begrotingsprocedures (11); benadrukt dat de leden van het Bureau en de Begrotingscommissie tijdig, op een begrijpelijke wijze en met het nodige detailniveau relevante informatie met betrekking tot de ramingsprocedure moeten ontvangen, opdat het Bureau en de Begrotingscommissie met een volledig beeld van de situatie en de behoeften van de begroting van het Parlement besluiten kunnen nemen;

12.

herhaalt zijn verzoek aan de secretaris-generaal een voorstel te doen voor het presenteren van de begroting aan het publiek, waarbij de informatie voldoende gedetailleerd en op begrijpelijke en gebruikersvriendelijke wijze wordt aangeboden op de website van het Parlement, om alle burgers in staat te stellen een beter inzicht te krijgen in de activiteiten, prioriteiten en bijbehorende uitgavenpatronen van het Parlement;

13.

is van oordeel dat bezoekersgroepen een zeer belangrijk middel vormen om het bewustzijn van burgers over de activiteiten van het Parlement te vergroten; is ingenomen met de herziene regels voor bezoekersgroepen en is van oordeel dat het risico van malversaties is verminderd dankzij de invoering van de nieuwe, strengere voorschriften; verzoekt, met het oog hierop, het Bureau en de werkgroep voorlichting en communicatie de subsidies voor bezoekersgroepen van leden te herzien, met inachtneming van het inflatiepercentage van de afgelopen jaren dat heeft geleid tot een stijging van de kosten van dergelijke bezoeken; is van mening dat niet kan worden ontkend dat het aandeel van de gedekte kosten daalt indien de vergoeding niet voor inflatie wordt gecorrigeerd, ofschoon deze bedragen niet zijn bedoeld om alle kosten van bezoekersgroepen te dekken, maar eerder als subsidie dienen te worden beschouwd; verzoekt het Bureau er rekening mee te houden dat dit verschil bezoekersgroepen uit minder welvarende sociaaleconomische milieus onevenredig benadeelt, aangezien deze over zeer weinig financiële middelen beschikken;

Veiligheid en cyberveiligheid

14.

wijst op de aanhoudende maatregelen om de veiligheid van het Parlement te waarborgen ten aanzien van gebouwen, materieel en personeel, alsook op het gebied van cyber- en communicatieveiligheid; verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau het algemeen veiligheidsconcept voort te zetten om structurele, operationele en culturele verbeteringen aan de beveiliging van het Parlement te blijven aanbrengen; dringt nogmaals aan op verbetering van de IT-diensten die aan het Parlement worden geleverd door niet alleen te investeren in de scholing van het personeel, maar ook door bij de selectie van contractanten meer aandacht te schenken aan de evaluatie van hun dienstverlening en IT-capaciteiten;

15.

is van mening dat de recente gebeurtenissen aantonen dat de kans op cyberaanvallen drastisch is toegenomen, waarbij de technologie achter deze aanvallen vaak geavanceerder is dan de cyberveiligheidsmaatregelen om deze te bestrijden; is van mening dat IT-tools zijn uitgegroeid tot belangrijke instrumenten voor de leden en het personeel bij het verrichten van hun werkzaamheden, maar dat deze hoe dan ook vatbaar zijn voor dergelijke aanvallen; is dan ook ingenomen met het verankeren van de cyberbeveiliging in het algemene strategische beheerskader, en is van mening dat dit de instelling in staat zal stellen haar goederen en informatie beter te beschermen;

16.

betreurt het dat, ondanks de installatie van het beveiligde e-mailsysteem SECEM (SECure EMail system), het Parlement geen beperkte en niet-gerubriceerde briefings van andere instellingen kan ontvangen; betreurt het dat het Parlement niet in zijn eentje een eigen systeem voor gerubriceerde informatie (CIS) kan ontwikkelen en merkt op dat hierover onderhandelingen lopen met de andere instellingen; verwacht dat deze onderhandelingen dienstig zullen zijn voor het identificeren van de manier waarop het Parlement het best beperkte en niet-gerubriceerde briefings kan ontvangen; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie meer informatie over de meest recente ontwikkelingen in deze onderhandelingen te verstrekken vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2017;

17.

is ingenomen met de inspanningen om de procedures verder te digitaliseren en te automatiseren; steunt in dit verband de invoering van meer mogelijkheden voor het gebruik van veilige digitale handtekeningen bij administratieve procedures teneinde het gebruik van papier terug te dringen en tijd te besparen;

18.

is ingenomen met de ondertekening van een memorandum van overeenstemming tussen de Belgische overheid en het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en andere in Brussel gevestigde instellingen over veiligheidsmachtigingsverificaties van alle medewerkers van externe contractanten die toegang willen tot de instellingen van de Unie; verzoekt de secretaris-generaal te onderzoeken of het wenselijk is de toepassing van dit memorandum van overeenkomst uit te breiden tot ambtenaren, parlementaire medewerkers en stagiairs zodat vóór hun aanwerving de noodzakelijke veiligheidsverificaties kunnen worden uitgevoerd;

Gebouwenbeleid

19.

herinnert eraan dat de laatste strategie voor het gebouwenbeleid op de middellange termijn in 2010 door het Bureau werd vastgesteld; vraagt zich af waarom het Bureau heeft nagelaten tijdens deze zittingsperiode een langetermijnstrategie voor de gebouwen van het Parlement op te stellen, ondanks de eerdere resoluties van het Parlement; verzoekt de secretaris-generaal en de ondervoorzitters de Begrotingscommissie zo spoedig mogelijk en vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2017 in kennis te stellen van het nieuwe gebouwenbeleid op de middellange termijn;

20.

herhaalt zijn standpunt dat er behoefte is aan een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie, met inachtneming van artikel 203 van het Financieel Reglement; dringt in dit verband aan op meer informatie over de uitbreiding van de Wayenberg-crèche;

21.

dringt aan op meer informatie over het project voor de renovatie van het Paul Henri Spaak-gebouw (PHS), met name eventuele adviezen van onafhankelijke externe contractanten over de mogelijke opties voor het PHS, dat een korte levensduur van 25 jaar heeft gehad; verzoekt de secretaris-generaal de resultaten van een dergelijk onderzoek zo spoedig mogelijk aan de Begrotingscommissie voor te leggen; benadrukt dat het bestaande gebouw niet voldoet aan de statische vereisten voor openbare gebouwen met een parlementsfunctie, waarvoor hogere veiligheidsnormen gelden en die schokken van buitenaf moeten kunnen weerstaan zonder in te storten; hekelt het feit dat het PHS-gebouw niet eens voldoet aan de minimumnormen van de hedendaagse statische vereisten, en merkt op dat er inmiddels diverse maatregelen moesten worden getroffen om de stabiliteit ervan te waarborgen; dringt er derhalve bij het Bureau en de administratie van het Parlement op aan toekomstige oplossingen uit te werken voor het PHS-gebouw teneinde het leven en de gezonde werkomstandigheden van de aanwezigen te beschermen; neemt kennis van de kredieten die de secretaris-generaal in 2018 voorstelt voor studies, voorbereidende projecten en werkzaamheden, alsook voor het verlenen van bijstand aan het team dat het project beheert; uit zijn bezorgdheid over de mogelijke verwarring over de bedragen voor studies en verhuizingen; verzoekt het Bureau en de secretaris-generaal de Begrotingscommissie zo spoedig mogelijk en uiterlijk in juli 2017 in te lichten over alle verdere stappen en een duidelijke uitsplitsing van de kosten te verstrekken; wijst erop dat er in dat geval geavanceerde, energiezuinige architectuur moet worden toegepast; pleit voor een beoordeling van de gevolgen die de renovatie zal hebben voor de diensten bezoekers en studiebijeenkomsten, de beschikbaarheid van de vergaderzaal en de overige ruimten en kantoren;

22.

is van mening dat 2018 een beslissend jaar wordt voor het Konrad Adenauer-gebouw (KAD), aangezien in dat jaar de oostelijke werf wordt beëindigd en de westelijke werf wordt opgestart; wijst er met bezorgdheid op dat de begroting voor het beheer van dit grootschalige project moest worden herzien om de teams te versterken die toezien op de vorderingen van de werkzaamheden; wijst op de nog steeds gangbare praktijk van een collectieve overschrijving aan het eind van het jaar („ramassage”) om bij te dragen aan de lopende bouwprojecten; is van mening dat dit weliswaar een pragmatische oplossing kan zijn om minder rente te betalen, maar dat dit niettemin in strijd is met de transparantie van bouwprojecten in de begroting van het Parlement en zelfs kan aanzetten tot een te hoge begrotingsraming op bepaalde gebieden;

23.

verzoekt de bevoegde ondervoorzitters en de secretaris-generaal de Begrotingscommissie een voortgangsverslag over het KAD-gebouw en een raming van de kosten in verband met het voltooien van de werkzaamheden te verstrekken;

EMAS

24.

herinnert eraan dat het Parlement heeft toegezegd zijn CO2-uitstoot per voltijdbaan uiterlijk in 2020 met 30 % te verminderen ten opzichte van 2006;

25.

acht het derhalve van het allergrootste belang dat het Parlement zichzelf nieuwe, strengere, kwantitatieve doelstellingen oplegt die geregeld door de bevoegde diensten dienen te worden geëvalueerd;

26.

herinnert aan zijn belofte in het kader van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, waarin wordt bepaald dat het, „onverminderd de voorschriften betreffende de begroting en de overheidsopdrachten, op de gebouwen waarvan het eigenaar en gebruiker is de voorschriften zal toepassen die, krachtens de artikelen 5 en 6 van die richtlijn, ook gelden voor de gebouwen van de centrale overheid van de lidstaten”, vanwege de grote zichtbaarheid van de gebouwen en de leidende rol die het Parlement dient te vervullen ten aanzien van de energie-efficiëntie van de gebouwen; benadrukt dat het van groot belang is deze belofte gestand te doen, niet in de laatste plaats omwille van zijn eigen geloofwaardigheid in het kader van de lopende evaluatie van de energie-efficiëntie van de gebouwen en de herziening van de richtlijnen inzake energie-efficiëntie;

27.

is ingenomen met de oprichting van een werkgroep Mobiliteit die op inclusieve wijze dient te werken en een duidelijk mandaat dient te krijgen; onderstreept dat het Parlement zich moet houden aan alle wetten die in de regio's van de plaatsen van werkzaamheid van toepassing zijn, ook op dat gebied; pleit voor het bevorderen van het gebruik van de bestaande rechtstreekse treinverbinding tussen de locatie van het Parlement in Brussel en de luchthaven; verzoekt de verantwoordelijke diensten de samenstelling en de omvang van zijn eigen wagenpark tegen deze achtergrond opnieuw te evalueren; verzoekt het Bureau onverwijld met een regeling te komen om het gebruik van fietsen voor het woon-werkverkeer te bevorderen; stelt vast dat een dergelijke regeling al bestaat bij andere instellingen, met name bij het Europees Economisch en Sociaal Comité;

Voorlichtingscampagne over de Europese verkiezingen van 2019

28.

is ingenomen met de voorlichtingscampagne en beschouwt deze als een nuttige inspanning om de burgers goed te informeren over de betekenis van de Unie en het Parlement; benadrukt dat deze campagne dient te zijn gericht op onder andere het uitleggen van de rol van de Europese Unie, de bevoegdheden van het Parlement, zijn taken, met inbegrip van de verkiezing van de voorzitter van de Commissie, en zijn invloed op het leven van de burgers;

29.

merkt op dat in de aanloop naar de komende Europese verkiezingen van 2019 het voorbereidende werk voor de voorlichtingscampagne reeds dit jaar moet beginnen; is ingenomen met een kortere pre-electorale periode van twee jaar voor de voorlichtingscampagne ten opzichte van de pre-electorale periode van drie jaar voor de Europese verkiezingen van 2014;

30.

merkt op dat het totale geraamde bedrag aan uitgaven voor de voorlichtingscampagne voor de verkiezingen van 2019, namelijk 25 miljoen EUR in 2018 en 8,33 miljoen EUR in 2019, waarbij meer financiële inspanningen vereist zijn in 2018; onderstreept het belang van dergelijke voorlichtingscampagnes, in het bijzonder gezien de huidige situatie in de Unie;

31.

is van mening dat het directoraat-generaal Communicatie (DG COMM) moet handelen volgens de aanbevelingen uit de evaluatie van de campagne voor de Europese verkiezingen van 2014 (12), en prioriteit moet verlenen aan de verzameling van gegevens over de campagneprojecten, per eenheid, op basis van vooraf vastgestelde sleutelindicatoren om het effect ervan te meten, waarbij zorgvuldig moet worden gekeken naar de onderliggende oorzaken van de uitzonderlijk lage opkomst bij de verkiezingen van 2014;

Aan de leden gerelateerde kwesties

32.

is ingenomen met de inspanningen van het secretariaat-generaal van het Parlement, de secretariaten van de fracties en de kantoren van de leden om de leden beter te dienen bij de uitoefening van hun mandaat; moedigt de verdere ontwikkeling van deze diensten aan, waardoor de leden beter toezicht kunnen uitoefenen op de werkzaamheden van de Commissie en de Raad en de burgers beter kunnen vertegenwoordigen;

33.

neemt kennis van het advies en het onderzoek ten behoeve van de leden en de commissies via de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) en de beleidsondersteunende afdelingen; herinnert eraan dat bij de oprichting van de EPRS in 2013 een tussentijdse evaluatie was voorzien van de doeltreffendheid van de samenwerking tussen de EPRS en de beleidsondersteunende afdelingen; herinnert eraan dat een verzoek om een dergelijke evaluatie uit te voeren en de resultaten daarvan aan de Begrotingscommissie te presenteren op 14 april 2016 in de plenaire vergadering is goedgekeurd (13); verzoekt de secretaris-generaal nogmaals een dergelijke evaluatie uit te voeren en de resultaten daarvan aan de Begrotingscommissie voor te leggen vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2017; wijst erop dat een dergelijke evaluatie voorstellen moet bevatten om ervoor te zorgen dat de ondersteuning door de EPRS beter is afgestemd op de ontwikkelingen in de respectievelijke thematische commissies en geen overlappingen vertoont met hun activiteiten of concurrentie tussen diensten in de hand werkt; verwacht voorts dat de evaluatie gedetailleerde informatie zal omvatten over de externe deskundigheid, de externe studies en de externe ondersteuning ten behoeve van de onderzoeksactiviteiten van het Parlement, waaronder het aantal studies dat en de deskundigheid die door de interne diensten van het Parlement en externe aanbieders worden geleverd en de kosten die daarmee zijn gemoeid; neemt kennis van de vier specifieke projecten die op de middellange termijn in de bibliotheek van het Europees Parlement worden ontwikkeld, namelijk de digitale bibliotheek, betere middelen voor onderzoek, vergelijkende rechtsbronnen en de open bibliotheek; beschouwt die projecten als een middel om de ondersteuning aan leden en personeel te verbeteren, alsook om de toegang voor externe onderzoekers en burgers te vergemakkelijken; wijst op het belang van die projecten en de noodzaak deze op te nemen in de door de leden en het personeel uitgevoerde wetgevingswerkzaamheden;

34.

herinnert aan het besluit van het Parlement in het kader van de begrotingsprocedure van het EP voor 2017 om een vertolkingsdienst op te richten die zal voorzien in de vertolking in Internationale Gebarentaal voor alle plenaire debatten, en dringt er bij het bestuur op aan dit besluit zonder verdere vertraging ten uitvoer te leggen;

35.

wijst erop dat bij de recente herziening van het Reglement (14) de beperking is ingevoerd dat ieder lid per vergaderperiode ten hoogste drie mondelinge stemverklaringen mag afleggen, maar blijft bezorgd over de extra kosten voor vertolking en voor de vertaling van de schriftelijke toelichtingen die deze met zich brengen; verzoekt de secretaris-generaal een gedetailleerd overzicht te verstrekken van de kosten die verband houden met mondelinge stemverklaringen; wijst op de beschikbaarheid van alternatieven als schriftelijke stemverklaringen en tal van openbare communicatiefaciliteiten voor de leden in de gebouwen van het Parlement om hun stemgedrag toe te lichten; vraagt als voorlopige maatregel dat mondelinge stemverklaringen aan het eind van elke dag op de agenda van de plenaire vergadering worden geplaatst, na de opmerkingen van één minuut en de andere punten op de agenda;

36.

herinnert aan de verplichting voor de leden om de administratie in te lichten over enige wijziging van hun belangenverklaringen;

37.

vindt het niet nodig het meubilair in de kantoren van de leden en hun medewerkers in Brussel te vervangen; is van oordeel dat de meeste meubels in behoorlijke toestand verkeren en dat er derhalve geen reden is om deze te vervangen; is van oordeel dat het meubilair alleen mag worden vervangen als daar een gegronde reden voor is;

38.

verzoekt de secretaris-generaal, ter voorbereiding van de negende zittingsperiode, aan het Bureau een nauwkeuriger lijst te verstrekken van uitgaven die onder de vergoeding voor algemene uitgaven vallen; herinnert aan het beginsel van onafhankelijkheid van het mandaat; benadrukt dat de leden hun uitgaven in het kader van de vergoeding voor algemene uitgaven op hun persoonlijke webpagina's bekend kunnen maken; herhaalt zijn oproep tot meer transparantie met betrekking tot de vergoeding voor algemene uitgaven, voortbouwend op goede praktijken van nationale delegaties in het Parlement en de lidstaten; is van mening dat de leden ook links op de website van het Parlement moeten kunnen aanbrengen naar plaatsen waar zij momenteel hun uitgaven bekend maken; herhaalt dat voor meer transparantie inzake de vergoeding voor algemene uitgaven geen extra personeel van de administratie van het Parlement vereist is;

39.

beklemtoont dat de huidige begrotingspost voor parlementaire medewerkers volstaat en dat afgezien van de indexering van de salarissen geen verhoging nodig is;

40.

herinnert aan het in de plenaire vergadering aangenomen verzoek in het kader van zijn bovengenoemde resolutie van 14 april 2016 over de raming van het Parlement voor 2017, dat de regels voor de vergoeding van de kosten van dienstreizen tussen de drie plaatsen van werkzaamheden van het Parlement die worden gemaakt door geaccrediteerde parlementaire medewerkers (GPM's) worden aangepast aan de regels die voor de overige personeelsleden gelden, en betreurt het dat er tot dusverre geen actie is ondernomen op dit punt; verzoekt het Bureau deze kwestie zonder uitstel aan te pakken; benadrukt tegelijkertijd dat de huidige vergoedingsmaxima voor dienstreizen voor GPM's (120/140/160 EUR) sinds 2011 niet meer zijn aangepast en dat het verschil tussen GPM's en overige personeelsleden verder is toegenomen tot ten minste 40 % na de invoering van de nieuwe maxima die werden goedgekeurd door de Raad op 9 september 2016 en vanaf 10 september 2016 tot nu toe alleen werden toegepast op leden van het personeel; verzoekt het Bureau derhalve de nodige maatregelen te treffen om een eind aan die ongelijkheid te maken;

41.

beklemtoont dat het oplossen van deze discrepantie bij de uitgaven voor dienstreizen geen verhoging van de begrotingspost voor parlementaire medewerkers met zich meebrengt;

42.

pleit voor een transparant en passend gebruik van de reiskostenvergoedingen voor de leden en raadt aan het reizen in toeristenklasse te stimuleren, zowel per spoor als per vliegtuig;

43.

verzoekt de Conferentie van voorzitters en het Bureau de mogelijkheid te overwegen dat GPM's de leden tijdens officiële delegaties en dienstreizen van het Parlement onder bepaalde voorwaarden vergezellen, waarom reeds door diverse leden is verzocht; is van mening dat de leden dienen te besluiten of hun medewerkers hen in het kader van officiële delegaties vergezellen, daarbij gebruikmakend van de aan hen toegewezen vergoeding voor parlementaire medewerkers;

Aan het personeel gerelateerde kwesties

44.

benadrukt dat overeenkomstig punt 27 van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot een geleidelijke vermindering van het personeel met 5 % die geldt voor alle instellingen, organen en agentschappen tussen 2013 en 2017 vanwege de bijzondere behoeften die zich in 2014 en 2016 in het Parlement hebben voorgedaan, met de Raad een overeenkomst werd bereikt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 (15), waarin is bepaald dat het Parlement de maatregelen voor de jaarlijkse personeelsvermindering zal voortzetten tot 2019;

45.

merkt op dat de fracties sinds 2014 zijn vrijgesteld van deze maatregelen voor een jaarlijkse personeelsvermindering (16), en dat de bemiddelingsovereenkomst over de begroting 2017 heeft geleid tot een vermindering van het aantal ambten in de personeelsformatie van het secretariaat-generaal van het Parlement, omdat de Raad zich niet aan het herenakkoord heeft gehouden;

46.

herinnert eraan dat het totale personeelsbestand van de fracties wordt vrijgesteld van de doelstelling tot vermindering van de personeelsformatie met 5 %, in overeenstemming met de beslissingen die zijn genomen met betrekking tot de begrotingsjaren 2014, 2015, 2016 en 2017;

47.

is van mening dat het verlies van 136 ambten in het secretariaat-generaal van het Parlement in 2016 problemen kan opleveren voor de verlening van diensten door de administratie van het Parlement; verzoekt de secretaris-generaal meer informatie te verstrekken over de vorig jaar genomen maatregelen inzake personeelsvermindering, en een evaluatie te verrichten van de gevolgen van begrotingsbesluiten voor de werking van de instelling;

48.

is in het licht van de maatregelen inzake personeelsvermindering ingenomen met het voorstel om 50 vaste AST-ambten om te zetten in 50 vaste AD-ambten, wat te verwaarlozen gevolgen heeft voor de begroting; wijst verder op het voorstel om drie tijdelijke AST-ambten om te zetten in drie tijdelijke AD-ambten voor het kabinet van de voorzitter;

49.

verzoekt het Bureau ervoor te zorgen dat de sociale en pensioenrechten van GPM's worden geëerbiedigd en dat er financiële middelen beschikbaar worden gemaakt, met name voor GPM's die de afgelopen twee zittingsperioden onafgebroken in dienst zijn geweest van leden van het Parlement; verzoekt de administratie in dit verband een voorstel in te dienen waarin bij het berekenen van de in het Statuut vastgestelde ambtstermijn van tien jaar rekening wordt gehouden met het besluit om de verkiezingen vroeg in 2014 te houden alsmede met de tijd die is gemoeid met de aanwervingsprocedure;

50.

verzoekt het Bureau een procedure voor ontslag in onderlinge overeenstemming tussen de leden en de APA's voor te stellen;

51.

is van mening dat het, in een periode waarin de financiële en personele middelen die de instellingen van de Unie ter beschikking staan naar verwachting steeds beperkter worden, van belang is dat de instellingen zelf de meest bekwame werknemers kunnen werven en behouden om op een manier die consistent is met de beginselen van op prestaties gebaseerde begroting te voldoen aan de complexe toekomstige uitdagingen;

52.

is van mening dat vertolking en vertaling van essentieel belang zijn voor de werking van de instelling, en is erkentelijk voor de kwaliteit en de meerwaarde van de diensten die de tolken leveren; herhaalt het standpunt dat het Parlement heeft verwoord in zijn bovengenoemde resolutie van 14 april 2016, namelijk dat de secretaris-generaal verdere voorstellen voor rationalisatie moet doen, zoals meer gebruikmaken van vertaling en vertolking op verzoek, met name voor de interfractiewerkgroepen van het Europees Parlement, onderzoeken welke de potentiële efficiëntievoordelen zijn van het gebruik van de recentste taaltechnologie ter ondersteuning van tolken, en beoordelen welke gevolgen de herziene kaderregeling voor tolken in vaste dienst heeft op een beter en efficiënter gebruik van de middelen en de productiviteit;

53.

is ingenomen met de voortzetting van de maatregelen die het Parlement heeft genomen om het Iers uiterlijk op 1 januari 2021 als volwaardige officiële taal in te voeren; wijst er in dit verband op dat hiervoor in 2018 geen extra posten nodig zijn; verzoekt de secretaris-generaal evenwel overleg te blijven plegen met de Ierse leden met het oog op het mogelijke efficiënte gebruik van de middelen, zonder dat dit de gewaarborgde rechten van de leden in het gedrang brengt;

54.

dringt er bij de secretaris-generaal op aan om voort te bouwen op de bestaande samenwerkingsovereenkomsten tussen het Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, teneinde andere gebieden te identificeren waar ondersteunende diensten kunnen worden gedeeld; verzoekt de secretaris-generaal bovendien te onderzoeken of ook synergie-effecten kunnen worden gerealiseerd door samenwerking tussen ondersteunende functies en diensten van het Parlement, de Raad en de Commissie;

Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

55.

herinnert eraan dat de Europese politieke partijen en stichtingen helpen bij het tot stand brengen van Europees politiek bewustzijn en het vergroten van het begrip onder de burgers van het verband tussen het politieke proces op nationaal en op Europees niveau;

56.

is van mening dat recente controverses over de financiering van sommige Europese politieke partijen en sommige Europese politieke stichtingen zwakke punten in de bestaande beheers- en controlesystemen aan het licht hebben gebracht;

57.

is van mening dat de inwerkingtreding van Verordeningen (EU, Euratom) nr. 1141/2014 (17) en (EU, Euratom) nr. 1142/2014 (18) zal voorzien in extra controlemechanismen, zoals de verplichting tot registratie bij de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen; is evenwel van mening dat deze maatregelen nog kunnen worden verbeterd; merkt op dat de partijen en stichtingen verzoeken om financiering in het kader van de nieuwe regeling zullen beginnen indienen in het begrotingsjaar 2018;

58.

wijst erop dat een aantal problemen aan het licht is gekomen met het huidige systeem van cofinanciering, waarbij bijdragen en subsidies uit de begroting van het Parlement voor zowel partijen als stichtingen niet meer mogen bedragen dan 85 % van de subsidiabele uitgaven en de resterende 15 % moet worden gedekt door eigen middelen; merkt bijvoorbeeld op dat minder lidmaatschapsbijdragen en schenkingen vaak worden gecompenseerd door bijdragen in natura;

Overige punten

59.

wijst op de permanente dialoog tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen; dringt erop aan deze te versterken zodat de lidstaten een beter beeld krijgen van de bijdrage van het Europees Parlement en de Unie;

60.

wijst op het verzoek om externe studies en adviezen ter ondersteuning van de werkzaamheden van de commissies en andere politieke organen bij het analyseren van de mogelijke gevolgen van de brexit, met inbegrip van de gevolgen voor de begroting van het Parlement; vraagt zich af of het noodzakelijk is opdracht te geven tot externe studies en adviezen, in plaats van gebruik te maken van de overvloed aan onderzoeksdiensten in het Parlement; benadrukt dat, zolang de onderhandelingen over de uittreding van het Verenigd Koninkrijk niet zijn afgerond, het Verenigd Koninkrijk volwaardig lid van de Unie blijft en alle rechten en verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap van kracht blijven; benadrukt bijgevolg dat het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de Unie te verlaten wellicht geen gevolgen zal hebben op de begroting van het Parlement voor 2018;

61.

herinnert aan zijn resolutie van 20 november 2013 over de werklocaties van de instellingen van de Europese Unie (19), waarin de kosten van de geografische spreiding van het Parlement worden geraamd op tussen de 156 miljoen EUR en 204 miljoen EUR en gelijk aan 10 % van de begroting van het Parlement; benadrukt dat de invloed op het milieu van de geografische spreiding wordt geraamd op tussen de 11 000 en 19 000 ton aan CO2-uitstoot; wijst op het negatieve beeld dat deze geografische spreiding oproept, en herhaalt daarom zijn standpunt door aan te dringen op een stappenplan voor één werklocatie;

62.

herinnert aan zijn bovengenoemde resolutie van 14 april 2016 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017; pleit voor de tenuitvoerlegging van een samenwerking met televisieomroepen, sociale media en andere partners om een Europees mediaknooppunt op te richten dat is bedoeld om aankomende journalisten op te leiden;

63.

verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau een cultuur van prestatiegericht begroten voor de hele administratie van het Parlement in te voeren, overeenkomstig de sobere beheeraanpak ter vergroting van de efficiëntie en de kwaliteit van de interne werking van de instelling;

o

o o

64.

stelt de raming voor het begrotingsjaar 2018 vast;

65.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0132.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0411.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0475.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0172.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0132.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0411.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0484.

(12)  Studie van Deloitte, december 2015.

(13)  Zie paragraaf 22 van zijn resolutie van 14 april 2016 (P8_TA(2016)0132.

(14)  Aangenomen teksten van 13 december 2016, P8_TA(2016)0484 — Artikel 183, lid 1.

(15)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0407.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0437; Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0036. Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0376; Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0411.

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1142/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wat betreft de financiering van Europese politieke partijen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 28).

(19)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0498.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/306


P8_TA(2017)0115

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds ter ondersteuning van het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017 bij de algemene begroting voor 2017 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter ondersteuning van het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal (07003/2017 — C8-0130/2017 — 2017/2018(BUD))

(2018/C 298/35)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), en met name artikel 41,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, definitief vastgesteld op 1 december 2016 (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (3) (MFK-verordening),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4),

gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (5),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017, goedgekeurd door de Commissie op 26 januari 2017 (COM(2017)0046),

gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017, vastgesteld door de Raad op 3 april 2017 en op 3 april 2017 toegezonden aan het Europees Parlement (07003/2017 — C8-0130/2017),

gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0155/2017),

A.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017 betrekking heeft op de terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) ten belope van 71 524 810 EUR naar aanleiding van de overstromingen in het Verenigd Koninkrijk van december 2015 tot januari 2016, droogte en branden op Cyprus tussen oktober 2015 en juni 2016 en branden op het Portugese eiland Madeira in augustus 2016;

B.

overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017 tot doel heeft deze begrotingsaanpassing formeel in de begroting van de Unie voor 2017 op te nemen;

C.

overwegende dat de Commissie bijgevolg voorstelt de begroting 2017 te wijzigen en begrotingsartikel 13 06 01 „Bijstand aan lidstaten in het geval van een grote natuurramp die ernstige gevolgen heeft voor de levensomstandigheden van de burgers, het natuurlijke milieu of de economie” te verhogen;

D.

overwegende dat het SFEU een speciaal instrument is in de zin van de MFK-verordening en dat de desbetreffende vastleggings- en betalingskredieten buiten de MFK-plafonds om moeten worden gebudgetteerd;

1.

benadrukt dat de financiële steun uit hoofde van het SFEU voor de regio's die door de natuurrampen zijn getroffen dringend beschikbaar moet worden gesteld;

2.

neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017, zoals ingediend door de Commissie;

3.

keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2017 goed;

4.

verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 1/2017 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Rekenkamer en de nationale parlementen.

(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 51 van 28.2.2017.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)  PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/308


P8_TA(2017)0116

Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: EGF/2017/000 TA 2017 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF/2017/000 TA 2017 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (COM(2017)0101 — C8-0097/2017 — 2017/2033(BUD))

(2018/C 298/36)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0101 — C8-0097/2017),

gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1) (EFG-verordening),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 12,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,

gezien zijn resolutie van 13 april 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF/2016/000 TA 2016 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie) (4),

gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,

gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0157/2017),

A.

overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.

overwegende dat steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG);

C.

overwegende dat de vaststelling van de EFG-verordening vorm geeft aan de overeenkomst tussen het Parlement en de Raad om het criterium „crisisafwijking” opnieuw in te voeren, de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geraamde kosten van de voorgestelde maatregelen, de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren;

D.

overwegende dat het maximale jaarlijkse bedrag dat voor het EFG beschikbaar is 150 miljoen EUR bedraagt (prijzen van 2011) en dat in artikel 11, lid 1, van de EFG-verordening wordt bepaald dat op initiatief van de Commissie jaarlijks maximaal 0,5 % van dit bedrag (d.w.z. 844 620 EUR in 2017) kan worden gebruikt voor technische bijstand, ter financiering van de voorbereiding van, het toezicht op, de gegevensverzameling voor en het creëren van een kennisbasis, administratieve en technische bijstand, informatie- en communicatieactiviteiten alsook boekhoudkundige, controle- en evaluatiewerkzaamheden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de EFG-verordening;

E.

overwegende dat het Europees Parlement herhaaldelijk heeft gewezen op de noodzakelijke verbetering van de meerwaarde, de doeltreffendheid en de inzetbaarheid van begunstigden van het EFG als instrument van de Unie ter ondersteuning van werknemers die zijn ontslagen;

F.

overwegende dat het voorgestelde bedrag van 310 000 EUR overeenkomt met circa 0,18 % van het jaarlijkse maximumbedrag voor het EFG in 2017 dat 70 000 EUR lager is dan in 2016;

1.

stemt ermee in dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen gefinancierd worden als technische bijstand, in overeenstemming met artikel 11, leden 1 en 4, en artikel 12, leden 2, 3 en 4, van de EFG-verordening;

2.

verwelkomt de verlaging van het gevraagde bedrag in 2017 voor technische bijstand uit het EFG ten opzichte van 2016; is van mening dat het belangrijk is dergelijke aanvragen te beoordelen als percentage van de jaarlijkse bedragen die voor het EFG in eerdere jaren zijn gebruikt, en niet alleen als aandeel van het maximum dat dat jaar kan worden besteed;

3.

wijst op het belang van monitoring en gegevensverzameling; herinnert aan het belang van een reeks grondige statistieken die op passende wijze zijn opgesteld, zodat ze gemakkelijk toegankelijk en begrijpelijk zijn; verwelkomt de toekomstige terbeschikkingstelling van de tweejaarlijkse verslagen van 2017 en verzoekt om een openbare en brede verspreiding van die verslagen in de hele Unie;

4.

herinnert aan het belang van een specifieke website over het EFG die toegankelijk is voor alle burgers van de Unie; benadrukt het belang van meertaligheid bij de communicatie met het brede publiek; vraagt om een gebruikersvriendelijker internetomgeving en spoort de Commissie aan tot verbetering van de inhoudelijke waarde van haar publicaties en audiovisuele activiteiten als voorzien in artikel 11, lid 4, van het EFG-verordening;

5.

verwelkomt het voortgezette werk aan de gestandaardiseerde procedures voor EFG-aanvragen en -beheer, gebruikmakend van de functies van het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling (SFC 2014), wat een vereenvoudiging en snellere verwerking van aanvragen mogelijk maakt, alsmede een betere verslaglegging; wijst erop dat de Commissie de financiële verrichtingen van het EFG heeft vereenvoudigd door de invoering van een interface tussen SFC en het boekhoudkundige en financiële informatiesysteem ABAC; wijst erop dat alleen nog verdere verfijningen en aanpassingen voor eventuele wijzigingen nodig zijn, waarmee de EFG-bijdrage feitelijk wordt beperkt tot dat soort uitgaven;

6.

wijst erop dat de procedure voor de integratie van het EFG in SFC2014 al jaren loopt en dat de relevante kosten voor de EFG-begroting relatief hoog zijn; verwelkomt de lagere kosten ten opzichte van eerdere jaren, wat een gevolg is van het feit dat het project nu in een stadium is aanbeland waarin alleen nog verdere verfijningen en aanpassingen nodig zijn;

7.

wijst nogmaals op het belang van netwerken en de uitwisseling van informatie over het EFG, om de verspreiding van beste praktijken mogelijk te maken; steunt daarom de financiering van de Deskundigengroep van contactpersonen van het EFG en de netwerkseminars over de implementatie van het EFG; verwacht dat deze informatie-uitwisseling ook zal bijdragen tot een betere en gedetailleerdere verslaglegging over de mate van succes van de maatregelen in de lidstaten, in het bijzonder over het herintredingspercentage van begunstigden;

8.

wijst erop dat de Commissie voornemens is 70 000 EUR van het beschikbare bedrag voor technische bijstand te gebruiken voor het houden van twee vergaderingen van de Deskundigengroep van contactpersonen van het EFG; wijst tevens op het voornemen van de Commissie om 120 000 EUR te gebruiken voor het bevorderen van netwerken tussen de lidstaten door middel van seminars, EFG-uitvoeringsorganen en sociale partners; verwelkomt dat de Commissie bereid was om leden van de EFG-werkgroep van het Parlement uit te nodigen voor het recente EGF Networking Seminar dat plaatsvond in Bergen; roept de Commissie op het Parlement te blijven uitnodigen voor dergelijke vergaderingen en seminars, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (5);

9.

benadrukt dat het nodig is het contact verder te versterken tussen alle betrokkenen bij EFG-aanvragen, waaronder met name de sociale partners en de belanghebbenden op regionaal en lokaal niveau, om zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen; wijst erop dat de interactie tussen de nationale contactpersoon en de regionale of lokale uitvoeringspartners moet worden versterkt en dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over communicatie, ondersteuning en informatievoorziening (interne verdeling van taken en bevoegdheden), waarmee alle partners moeten instemmen;

10.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

11.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

12.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0112.

(5)  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF/2017/000 TA 2017 — Technische bijstand op initiatief van de Commissie)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/742.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/312


P8_TA(2017)0117

Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter ondersteuning van het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal

Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal (COM(2017)0045 — C8-0022/2017 — 2017/2017(BUD))

(2018/C 298/37)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0045 — C8-0022/2017),

gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2), en met name artikel 10,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3), en met name punt 11,

gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0154/2017),

1.

verwelkomt het besluit als een teken van solidariteit van de Unie met de burgers en regio's van de Unie die met natuurrampen worden geconfronteerd;

2.

hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.


BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan het Verenigd Koninkrijk, Cyprus en Portugal

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/741.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/314


P8_TA(2017)0118

Geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland, en ter vervanging van Besluit 2014/911/EU (13521/2016 — C8-0523/2016 — 2016/0818(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 298/38)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13521/2016),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0523/2016),

gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0089/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/315


P8_TA(2017)0119

Geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België, en ter vervanging van de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU (13525/2016 — C8-0522/2016 — 2016/0819(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 298/39)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13525/2016),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0522/2016),

gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0091/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/316


P8_TA(2017)0120

Geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland, en ter vervanging van de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU (13526/2016 — C8-0520/2016 — 2016/0820(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 298/40)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13526/2016),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0520/2016),

gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0092/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/317


P8_TA(2017)0121

Geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije, en ter vervanging van de Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU (13529/2016 — C8-0518/2016 — 2016/0821(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 298/41)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13529/2016),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0518/2016),

gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0095/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/318


P8_TA(2017)0122

Geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta, Cyprus en Estland *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta, Cyprus en Estland, en ter vervanging van de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU (13499/2016 — C8-0519/2016 — 2016/0822(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 298/42)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13499/2016),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0519/2016),

gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0090/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.


Donderdag 6 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/319


P8_TA(2017)0128

Wholesaleroamingmarkten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 531/2012 wat betreft de voorschriften voor wholesaleroamingmarkten (COM(2016)0399 — C8-0219/2016 — 2016/0185(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/43)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0399),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0219/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 oktober 2016 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 8 februari 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0372/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 162.


P8_TC1-COD(2016)0185

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 531/2012 wat betreft de voorschriften voor wholesaleroamingmarkten

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/920.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/320


P8_TA(2017)0129

Derde landen waarvan de onderdanen onderworpen zijn aan of vrijgesteld zijn van de visumplicht: Oekraïne ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (Oekraïne) (COM(2016)0236 — C8-0150/2016 — 2016/0125(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/44)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0236),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0150/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 2 maart 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren ,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en van de Commissie juridische zaken (A8-0274/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2016)0125

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (Oekraïne)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/850.)


Donderdag 27 april 2017

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/321


P8_TA(2017)0133

Het Uniemerk ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk (gecodificeerde tekst) (COM(2016)0702 — C8-0439/2016 — 2016/0345(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — codificatie)

(2018/C 298/45)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0702),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 118 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0439/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0054/2017),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie louter een codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderhavig standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


P8_TC1-COD(2016)0345

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk (codificatie)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/1001.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/322


P8_TA(2017)0134

Verdrag van Minamata inzake kwik ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Verdrag van Minamata inzake kwik (05925/2017 — C8-0102/2017 — 2016/0021(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 298/46)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (05925/2017),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0102/2017),

gezien artikel 99, lid 1, en lid 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0067/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Verdrag van Minamata inzake kwik;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, en aan de Verenigde Naties.

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/323


P8_TA(2017)0135

Hybride mismatches met derde landen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybride mismatches met derde landen (COM(2016)0687 — C8-0464/2016 — 2016/0339(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2018/C 298/47)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0687),

gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0464/2016),

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Nederlandse Eerste kamer, de Nederlandse Tweede kamer en het Zweedse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien de andere bijdragen die door de Tsjechische senaat, de Duitse bondsraad, het Spaanse parlement en het Portugese parlement zijn ingediend met betrekking tot het ontwerp van wetgevingshandeling,

gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (1),

gezien zijn resolutie van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie (2),

gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (3),

gezien het besluit van de Commissie van 30 augustus 2016 over steunmaatregel SA.38373 (2014/C) (ex 2014/NN) (ex 2014/CP), door Ierland toegepast op Apple, en de open onderzoeken van de Commissie naar de vermeende steun van Luxemburg voor McDonald's en Amazon,

gezien de lopende werkzaamheden van zijn enquêtecommissie, die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0134/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

Richtlijn (EU) 2016/1164 biedt een kader om hybride mismatchstructuren aan te pakken.

4)

Richtlijn (EU) 2016/1164 biedt een eerste kader om hybride mismatchstructuren aan te pakken , dat evenwel hybride mismatches niet alomvattend en stelselmatig uitbant en waarvan het toepassingsgebied beperkt is tot de Unie .

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis)

Aan het BEPS-initiatief ligt ook de verklaring van de leiders van de G20 tijdens hun bijeenkomst in Sint Petersburg op 5 en 6 september 2013 ten grondslag, waarin zij uitdrukking geven aan hun wens dat winsten worden belast waar de tot die winsten leidende economische activiteiten plaatsvinden en waar waarde wordt gecreëerd. In de praktijk zou daarvoor de invoering van unitaire belastingheffing nodig zijn geweest, met toewijzing van de belastinginkomsten aan staten op grond van een formule. Deze doelstelling is niet verwezenlijkt.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5)

Er dient een alomvattende regeling voor het neutraliseren van hybride mismatches te worden vastgesteld. Aangezien Richtlijn (EU) 2016/1164 uitsluitend ziet op hybride mismatchstructuren bij de wisselwerking tussen de vennootschapsbelastingstelsels van de lidstaten, heeft de Raad (Ecofin) op 20 juni 2016 een verklaring afgelegd waarin hij de Commissie verzocht om — met het oog op een akkoord voor eind 2016 — in oktober 2016 een voorstel in te dienen over hybride mismatches waarbij derde landen betrokken zijn, teneinde te voorzien in regels die in overeenstemming zijn met en niet minder doeltreffend zijn dan de regels die in het OESO-verslag over BEPS-actie 2 worden aanbevolen.

5)

Het is van zeer groot belang dat een alomvattende regeling voor het neutraliseren van hybride mismatches en mismatches van hybride entiteiten en bijkantoren wordt vastgesteld. Aangezien Richtlijn (EU) 2016/1164 uitsluitend betrekking heeft op hybride mismatchstructuren bij de wisselwerking tussen de vennootschapsbelastingstelsels van de lidstaten, heeft de Raad (Ecofin) op 20 juni 2016 een verklaring afgelegd waarin hij de Commissie verzocht om — met het oog op een akkoord voor eind 2016 — in oktober 2016 een voorstel in te dienen over hybride mismatches waarbij derde landen betrokken zijn, teneinde te voorzien in regels die in overeenstemming zijn met en niet minder doeltreffend zijn dan de regels die in het OESO-verslag over BEPS-actie 2 worden aanbevolen.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis)

Er moet ook rekening worden gehouden met de effecten van hybride mismatchstructuren voor ontwikkelingslanden, en de Unie en haar lidstaten moeten ernaar streven ontwikkelingslanden te helpen bij het aanpakken van die effecten.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6)

Overwegende dat [onder meer in overweging 13 van Richtlijn (EU) 2016/1164 is bepaald dat] het van cruciaal belang is dat meer wordt gedaan aan andere hybride mismatches zoals die waarbij vaste inrichtingen zijn betrokken, is het zaak in deze richtlijn ook bepalingen op te nemen betreffende mismatches bij hybride vaste inrichtingen.

6)

Overwegende dat [onder meer in overweging 13 van Richtlijn (EU) 2016/1164 is bepaald dat] het van cruciaal belang is dat meer wordt gedaan aan andere hybride mismatches zoals die waarbij vaste inrichtingen zijn betrokken, waaronder buiten beschouwing blijvende vaste inrichtingen, is het zaak in Richtlijn (EU) 2016/1164 ook bepalingen op te nemen betreffende mismatches bij hybride vaste inrichtingen. Bij de aanpak van dergelijke mismatches moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen in het ontwerpraadplegingsdocument van de OESO van 22 augustus 2016, getiteld „BEPS Actie 2 — Mismatches van hybride entiteiten en bijkantoren”.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7)

Teneinde te voorzien in een alomvattend kader dat spoort met het BEPS-rapport van de OESO over hybride mismatchstructuren , is het zaak dat Richtlijn (EU) 2016/1164 ook regels bevat betreffende hybride overdrachten, geïmporteerde mismatches en mismatches bij dubbel inwonerschap , om te voorkomen dat belastingplichtigen gebruikmaken van resterende lacunes.

7)

Teneinde te voorzien in een kader dat spoort met en niet minder doeltreffend is dan het BEPS-rapport van de OESO over regelingen met een hybridemismatch , is het zaak dat Richtlijn (EU) 2016/1164 ook regels bevat betreffende hybride overdrachten en geïmporteerde mismatches, en iets doet aan het volledige scala van resultaten van dubbele aftrek , om te voorkomen dat belastingplichtigen gebruikmaken van resterende lacunes. Die regels moeten zoveel mogelijke worden gestandaardiseerd en gecoördineerd tussen de lidstaten. De lidstaten moeten overwegen boetes in te voeren voor belastingbetalers die gebruik maken van hybride mismatches.

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis)

Er moeten regels worden vastgesteld om een einde te maken aan het hanteren van verschillende belastingtijdvakken in de afzonderlijke rechtsgebieden die leiden tot mismatches in de het belastingresultaat. De lidstaten moeten zich ervan vergewissen dat belastingplichtigen betalingen in alle betrokken rechtsgebieden binnen een redelijke termijn melden. De nationale autoriteiten moeten bovendien alle oorzaken van hybride mismatches nagaan, eventuele lacunes opvullen en agressieve fiscale planning voorkomen, in plaats van enkel uit te zijn op belastingopbrengsten.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8)

Aangezien Richtlijn (EU) 2016/1164 regels bevat betreffende hybride mismatches tussen lidstaten, is het dienstig in die richtlijn ook regels betreffende hybride mismatches met derde landen op te nemen. Deze regels moeten bijgevolg toepassing vinden op alle belastingplichtigen die in een lidstaat aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, daaronder begrepen vaste inrichtingen van entiteiten die inwoner van een derde land zijn. Deze regels dienen alle hybride mismatchstructuren af te dekken waarbij ten minste één van de betrokken partijen een belastingplichtige vennootschap in een lidstaat is.

8)

Aangezien Richtlijn (EU) 2016/1164 regels bevat betreffende hybride mismatches tussen lidstaten, is het dienstig in die richtlijn ook regels betreffende hybride mismatches met derde landen op te nemen. Deze regels moeten bijgevolg toepassing vinden op alle belastingplichtigen die in een lidstaat aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, daaronder begrepen vaste inrichtingen van entiteiten die inwoner van een derde land zijn. Deze regels dienen alle hybride mismatch- of gerelateerde structuren af te dekken waarbij ten minste één van de betrokken partijen een belastingplichtige vennootschap in een lidstaat is.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9)

Hybride mismatchregels moeten mismatchsituaties aanpakken die het gevolg zijn van tegenstrijdige belastingregels van twee ( of meer) rechtsgebieden . Deze regels mogen de algemene kenmerken van het belastingstelsel van een rechtsgebied echter niet beïnvloeden.

9)

Het is van essentieel belang dat hybride mismatchregels automatisch van toepassing zijn op grensoverschrijdende betalingen met aftrek door de verrichter van de betaling, zonder dat het motief van belastingontwijking hoeft te worden aangetoond, en mismatchsituaties aanpakken die het gevolg zijn van een dubbele aftrek, tegenstrijdigheden in de wettelijke kwalificatie van financiële instrumenten, betalingen en entiteiten, of tegenstrijdigheden in de toerekening van betalingen . Aangezien mismatches in verband met hybride structuren tot een dubbele aftrek of tot een aftrek zonder betrekking in de heffing zouden kunnen leiden, moeten regels worden vastgesteld volgens welke de betrokken lidstaat de aftrek van een betaling, kosten of verliezen weigert dan wel eist dat de belastingplichtige de betaling in zijn belastbare inkomsten opneemt.

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

9 bis)

Mismatches bij hybride vaste inrichtingen doen zich voor wanneer verschillen in de regels in het rechtsgebied van de vaste inrichting en het rechtsgebied van inwonerschap voor de toerekening van inkomsten en uitgaven tussen verschillende onderdelen van dezelfde entiteit aanleiding geven tot een mismatch met betrekking tot de belastingresultaten, waaronder de gevallen waarin een mismatch ontstaat doordat een vaste inrichting krachtens de wetgeving van het rechtsgebied van het bijkantoor buiten beschouwing blijft. Die mismatches kunnen ertoe leiden dat belasting achterwege blijft zonder dat er sprake is van betrekking in de heffing, tot een dubbele aftrek of tot een aftrek zonder betrekking in de heffing, en moeten dus worden weggenomen. In geval van buiten beschouwing blijvende vaste inrichtingen moet de lidstaat waarvan de belastingplichtige inwoner is van de belastingplichtige eisen dat hij de inkomsten die anders aan de vaste inrichting zouden worden toegerekend, in zijn belastbaar inkomen betrekt.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10)

Met het oog op de evenredigheid is het noodzakelijk om alleen de gevallen aan te pakken waarin het risico van belastingontwijking door gebruik van hybride mismatches aanzienlijk is. Het is derhalve passend te voorzien in bepalingen betreffende hybride mismatchstructuren tussen een belastingplichtige en zijn gelieerde ondernemingen en hybride mismatches als gevolg van een gestructureerde regeling waarbij een belastingplichtige is betrokken.

Schrappen

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11)

Om ervoor te zorgen dat de definitie van „gelieerde onderneming” breed genoeg is voor de toepassing van de hybride mismatchregels, dient die definitie ook te zien op een entiteit die deel uitmaakt van dezelfde voor de boekhouding geconsolideerde groep, een onderneming waarin de belastingplichtige invloed van betekenis op de leiding uitoefent en, omgekeerd, een onderneming die invloed van betekenis op de leiding van de belastingplichtige uitoefent.

Schrappen

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

12)

Mismatches die specifiek samenhangen houden met het hybride karakter van een entiteit, moeten alleen worden aangepakt wanneer een van de gelieerde ondernemingen — minimaal — effectieve zeggenschap over de andere gelieerde ondernemingen heeft. Bijgevolg moet in die gevallen worden vereist dat een gelieerde onderneming door de belastingplichtige of een andere gelieerde onderneming wordt gehouden, dan wel dat zij zelf de belastingplichtige of een andere gelieerde onderneming houdt, door middel van een deelneming in de stemrechten, het kapitaalbezit of de winstgerechtigdheid van 50 procent of meer.

Schrappen

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

15)

Aangezien mismatches bij hybride entiteiten waarbij derde landen zijn betrokken, tot een dubbele aftrek of tot een aftrek zonder betrekking in de heffing kunnen leiden, moeten regels worden vastgesteld volgens welke de betrokken lidstaat de aftrek van een betaling, kosten of verliezen weigert dan wel eist dat de belastingplichtige de betaling in zijn belastbare inkomsten opneemt, naar gelang van het geval.

15)

Aangezien mismatches bij hybride entiteiten waarbij derde landen zijn betrokken in meerdere gevallen tot een dubbele aftrek of tot een aftrek zonder betrekking in de heffing leiden, moeten regels worden vastgesteld volgens welke de betrokken lidstaat de aftrek van een betaling, kosten of verliezen weigert dan wel eist dat de belastingplichtige de betaling in zijn belastbare inkomsten opneemt, naar gelang van het geval.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

17)

Hybride overdrachten kunnen aanleiding geven tot een verschil in fiscale behandeling indien, als gevolg van een overdracht van een financieel instrument in het kader van een gestructureerde regeling , de onderliggende opbrengst van dat instrument wordt behandeld alsof deze tegelijkertijd is verkregen door meer dan een van de partijen bij de regeling. De onderliggende opbrengst zijn de inkomsten die samenhangen met en verkregen worden uit het overgedragen instrument. Dit verschil in fiscale behandeling kan leiden tot een aftrek zonder betrekking in de heffing of tot een verrekening van dezelfde bronbelasting in twee verschillende rechtsgebieden. Deze mismatches moeten dus worden weggenomen. In het geval van een aftrek zonder betrekking in de heffing moeten dezelfde regels gelden als voor het neutraliseren van een mismatch bij een hybride financieel instrument of een hybride entiteit die tot een aftrek zonder betrekking in de heffing leidt. In het geval van een dubbele verrekening moet de betrokken lidstaat het voordeel van de verrekening beperken naar evenredigheid van de netto belastbare inkomsten ter zake van de onderliggende opbrengst.

17)

Hybride overdrachten kunnen aanleiding geven tot een verschil in fiscale behandeling indien, als gevolg van een overdracht van een financieel instrument, de onderliggende opbrengst van dat instrument wordt behandeld alsof deze tegelijkertijd is verkregen door meer dan een van de partijen bij de regeling. De onderliggende opbrengst zijn de inkomsten die samenhangen met en verkregen worden uit het overgedragen instrument. Dit verschil in fiscale behandeling kan leiden tot een aftrek zonder betrekking in de heffing of tot een verrekening van dezelfde bronbelasting in twee verschillende rechtsgebieden. Deze mismatches moeten dus worden weggenomen. In het geval van een aftrek zonder betrekking in de heffing moeten dezelfde regels gelden als voor het neutraliseren van een mismatch bij een hybride financieel instrument of een hybride entiteit die tot een aftrek zonder betrekking in de heffing leidt. In het geval van een dubbele verrekening moet de betrokken lidstaat het voordeel van de verrekening beperken naar evenredigheid van de netto belastbare inkomsten ter zake van de onderliggende opbrengst.

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

19)

Geïmporteerde mismatches verschuiven het effect van een hybride mismatch tussen partijen in derde landen met behulp van een niet-hybride instrument naar het rechtsgebied van een lidstaat en ondermijnen zo de doeltreffendheid van de regels die hybride mismatches neutraliseren. Een aftrekbare betaling in een lidstaat kan worden gebruikt voor de financiering van uitgaven in het kader van een gestructureerde regeling waarbij sprake is van een hybride mismatch tussen derde landen. Om dergelijke mismatches tegen te gaan, moet worden voorzien in bepalingen die de aftrek van een betaling verbieden wanneer de overeenkomstige inkomsten uit die betaling, direct of indirect, worden afgezet tegen een aftrek in het kader van een hybride mismatchstructuur die aanleiding geeft tot een dubbele aftrek of tot een aftrek zonder betrekking in de heffing tussen derde landen.

19)

Geïmporteerde mismatches verschuiven het effect van een hybride mismatch tussen partijen in derde landen met behulp van een niet-hybride instrument naar het rechtsgebied van een lidstaat en ondermijnen zo de doeltreffendheid van de regels die hybride mismatches neutraliseren. Een aftrekbare betaling in een lidstaat kan worden gebruikt voor de financiering van uitgaven in het kader van een gestructureerde regeling waarbij sprake is van een hybride mismatch tussen derde landen. Om dergelijke mismatches tegen te gaan, moet worden voorzien in bepalingen die de aftrek van een betaling verbieden wanneer de overeenkomstige inkomsten uit die betaling, direct of indirect, worden afgezet tegen een aftrek in het kader van een hybride mismatch- of gerelateerde structuur die aanleiding geeft tot een dubbele aftrek of tot een aftrek zonder betrekking in de heffing tussen derde landen.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

21)

De doelstelling van deze richtlijn bestaat erin de interne markt als geheel beter te wapenen tegen hybride mismatchstructuren . Dit kan niet voldoende worden verwezenlijkt als de lidstaten elk afzonderlijk optreden, aangezien de nationale vennootschapsbelastingstelsels van elkaar verschillen en onafhankelijk optreden van de lidstaten slechts de bestaande versnippering van de interne markt op het gebied van de directe belastingen zou reproduceren. Dergelijk optreden zou dus geen einde maken aan inefficiënties en verstoringen bij de interactie van aparte nationale maatregelen. Een gebrek aan coördinatie zou hiervan het resultaat zijn. Gelet op het grensoverschrijdende karakter van hybride mismatchstructuren en de behoefte aan oplossingen die voor de interne markt als geheel werken, kan deze doelstelling beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. Door te voorzien in het vereiste niveau van bescherming voor de interne markt, strekt deze richtlijn er alleen toe het noodzakelijke niveau van coördinatie binnen de Unie te bereiken om haar doelstellingen te verwezenlijken.

21)

De doelstelling van deze richtlijn bestaat erin de interne markt als geheel beter te wapenen tegen hybride mismatches . Dit kan niet voldoende worden verwezenlijkt als de lidstaten elk afzonderlijk optreden, aangezien de nationale vennootschapsbelastingstelsels van elkaar verschillen en onafhankelijk optreden van de lidstaten slechts de bestaande versnippering van de interne markt op het gebied van de directe belastingen zou reproduceren. Dergelijk optreden zou dus geen einde maken aan inefficiënties en verstoringen bij de interactie van aparte nationale maatregelen. Een gebrek aan coördinatie zou hiervan het resultaat zijn. Gelet op het grensoverschrijdende karakter van hybride mismatches en de behoefte aan oplossingen die voor de interne markt als geheel werken, kan deze doelstelling beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen , waaronder — wat de belastingen voor multinationale ondernemingen betreft — de overstap van een „afzonderlijke-entiteitenbenadering” op een unitaire benadering . Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. Door te voorzien in het vereiste niveau van bescherming voor de interne markt, strekt deze richtlijn er alleen toe het noodzakelijke niveau van coördinatie binnen de Unie te bereiken om haar doelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

21 bis)

Om een duidelijke en doeltreffende toepassing en consistentie met de aanbevelingen in het rapport van de OESO getiteld „Het neutraliseren van de effecten van hybride mismatchstructuren” te waarborgen, moet actie 2 — definitief verslag van 2015 worden benadrukt.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

23)

De Commissie dient vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn de tenuitvoerlegging ervan te evalueren en verslag uit te brengen bij de Raad. De lidstaten dienen de Commissie alle voor deze evaluatie noodzakelijke informatie te verstrekken,

23)

De Commissie dient de tenuitvoerlegging van deze richtlijn iedere drie jaar na de inwerkingtreding ervan te evalueren en verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten dienen de Commissie alle voor deze evaluatie noodzakelijke informatie te verstrekken.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

23 bis)

De lidstaten moeten alle relevante vertrouwelijke informatie delen en beste praktijken uitwisselen om hybride mismatches tegen te gaan en de uniforme uitvoering van Richtlijn (EU) 2016/1164 te verzekeren.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea - 1 — punt - 1 (nieuw)

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1)     Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

 

„Artikel 9 bis geldt tevens voor alle entiteiten die door een lidstaat als fiscaal transparant worden aangemerkt.”

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter a

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 4 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

in punt 4 wordt de derde alinea vervangen door:

„Voor de toepassing van artikel 9 wordt onder gelieerde onderneming ook verstaan een entiteit die deel uitmaakt van dezelfde voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep als de belastingplichtige, een onderneming waarin de belastingplichtige invloed van betekenis op de leiding uitoefent of een onderneming die invloed van betekenis op de leiding van de belastingplichtige uitoefent. Wanneer een hybride entiteit bij de mismatch is betrokken, wordt de definitie van gelieerde onderneming gewijzigd zodat het vereiste van 25 percent wordt vervangen door een vereiste van 50 percent”;

Schrappen

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter -a bis (nieuw)

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 4 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

in punt 4 wordt de derde alinea geschrapt;

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

'(9)

hybride mismatch: een situatie tussen een belastingplichtige en een gelieerde onderneming of een gestructureerde regeling tussen partijen in verschillende fiscale rechtsgebieden waarin een van de volgende resultaten te wijten is aan verschillen in de juridische kwalificatie van een financieel instrument of een entiteit, of aan de aanmerking van een commerciële aanwezigheid als vaste inrichting:

'(9)

hybride mismatch: een situatie tussen een belastingplichtige en een andere entiteit waarin een van de volgende resultaten te wijten is aan verschillen in de juridische kwalificatie van een financieel instrument of een betaling uit hoofde ervan, of te wijten is aan verschillen in de erkenning van betalingen aan of betalingen, kosten of verliezen van een hybride entiteit of permanente inrichting of aan verschillen in de erkenning van een veronderstelde betaling tussen twee delen van dezelfde belastingplichtige of in de erkenning van een commerciële aanwezigheid als vaste inrichting:

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

een betaling wordt in aftrek gebracht van de belastbare grondslag in het rechtsgebied waar de betaling haar oorsprong vindt , zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in het andere rechtsgebied in de heffing wordt betrokken („aftrek zonder betrekking in de heffing”);

(b)

een betaling wordt in aftrek gebracht van de belastbare grondslag in ieder rechtsgebied waar de betaling als verricht wordt aangemerkt („rechtsgebied van de betaler”) , zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in enig ander rechtsgebied waar de betaling als ontvangen wordt aangemerkt („rechtsgebied van de ontvanger”) in de heffing wordt betrokken („aftrek zonder betrekking in de heffing”);

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

in geval van verschillen bij de aanmerking van een commerciële aanwezigheid als vaste inrichting, het onbelast blijven van inkomsten die hun oorsprong vinden in een rechtsgebied, zonder dat deze inkomsten op overeenkomstige wijze in het andere rechtsgebied in de heffing worden betrokken („onbelast zonder betrekking in de heffing”).

(c)

in geval van verschillen bij de erkenning van een commerciële aanwezigheid als vaste inrichting, het onbelast blijven van inkomsten die hun oorsprong vinden in een rechtsgebied, zonder dat deze inkomsten op overeenkomstige wijze in het andere rechtsgebied in de heffing worden betrokken („onbelast zonder betrekking in de heffing”);

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 1 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

een betaling aan een hybride entiteit of permanente inrichting geeft aanleiding tot aftrek zonder betrekking in de heffing wanneer de mismatch te wijten is aan verschillen in de erkenning van betalingen aan de permanente inrichting of hybride mismatch;

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 1 — letter c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

een betaling geeft aanleiding tot een aftrek zonder betrekking in de heffing als gevolg van een betaling aan een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting.

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een hybride mismatch treedt slechts op in zoverre dezelfde in twee rechtsgebieden afgetrokken betaling , gemaakte kosten of geleden verliezen het bedrag aan inkomsten te boven gaan dat in beide rechtsgebieden in de heffing is betrokken en aan dezelfde bron kan worden toegerekend .

Een hybride mismatch die het gevolg is van verschillen in de erkenning van betalingen, kosten of verliezen van een hybride entiteit of permanente inrichting of het gevolg is van verschillen in de erkenning van een veronderstelde betaling tussen twee delen van dezelfde belastingplichtige treedt slechts op in zoverre de aftrek in het rechtsgebied van oorsprong wordt verrekend met een post die niet in de heffing wordt betrokken in beide rechtsgebieden waar de mismatch is opgetreden. Ingeval echter de betaling die aanleiding geeft tot deze hybride mismatch eveneens aanleiding geeft tot een hybride mismatch die te wijten is aan verschillen in de juridische kwalificatie van een financieel instrument of van een betaling uit hoofde ervan, of het gevolg is van verschillen in de erkenning van betalingen aan een hybride entiteit of aan een permanente inrichting, treedt de hybride mismatch uitsluitend op in zoverre de betaling aanleiding geeft tot een aftrek zonder betrekking in de heffing.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 — alinea 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een hybride mismatch omvat ook de overdracht van een financieel instrument in het kader van een gestructureerde regeling met een belastingplichtige, waarbij de onderliggende opbrengst van het overgedragen financiële instrument voor belastingdoeleinden wordt behandeld alsof deze tegelijkertijd is verkregen door meer dan een van de partijen bij de regeling, die fiscaal inwoner zijn van verschillende rechtsgebieden, met een van de volgende resultaten:

Een hybride mismatch omvat ook de overdracht van een financieel instrument met een belastingplichtige, waarbij de onderliggende opbrengst van het overgedragen financiële instrument voor belastingdoeleinden wordt behandeld alsof deze tegelijkertijd is verkregen door meer dan een van de partijen bij de regeling, die fiscaal inwoner zijn van verschillende rechtsgebieden, met een van de volgende resultaten:

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter -b bis (nieuw)

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„9 bis)

„hybride entiteit”: alle entiteiten of structuren die krachtens de wetgeving van één rechtsgebied voor belastingdoeleinden als een persoon worden beschouwd en waarvan de inkomsten of de uitgaven krachtens de wetgeving van een ander rechtsgebied als de inkomsten of de uitgaven van een of meer personen worden beschouwd;”

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter -b ter (nieuw)

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 9 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b ter)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„9 ter)

„buiten beschouwing blijvende vaste inrichting”: een regeling die krachtens de wetgeving van het rechtsgebied van het hoofdkantoor wordt beschouwd als aanleiding gevend tot een vaste inrichting en die krachtens de wetgeving van het rechtsgebied waar de vaste inrichting is gevestigd niet wordt beschouwd als aanleiding gevend tot een vaste inrichting;”

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter c

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11)

„gestructureerde regeling”: een regeling waarbij sprake is van een hybride mismatch die al in de voorwaarden van de regeling is verwerkt, dan wel een regeling die zodanig is opgezet dat er een hybride mismatch uit resulteert, tenzij van de belastingplichtige of een gelieerde onderneming niet redelijkerwijs kon worden verwacht dat deze zich bewust waren van de hybride mismatch en zij geen profijt trokken uit het belastingvoordeel dat uit de hybride mismatch voortvloeit.

Schrappen

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 — letter -c bis (nieuw)

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 2 — punt 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„11 bis)

„rechtsgebied van de betaler”: het rechtsgebied waar een hybride entiteit of een permanente inrichting gevestigd is, of waar een betaling behandeld wordt als zijnde daar verricht;”

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor zover een hybride mismatch tussen lidstaten leidt tot een dubbele aftrek van dezelfde betaling, kosten of verliezen, wordt de aftrek uitsluitend toegekend in de lidstaat waar een dergelijke betaling haar oorsprong vindt, de kosten zijn gemaakt of de verliezen zijn geleden .

1.   Voor zover een hybride mismatch leidt tot een dubbele aftrek van dezelfde betaling, kosten of verliezen, wordt de aftrek geweigerd in de lidstaat die het rechtsgebied van de investeerder is .

Voor zover een hybride mismatch waarbij een derde land betrokken is, leidt tot een dubbele aftrek van dezelfde betaling, kosten of verliezen, weigert de betrokken lidstaat de aftrek van dergelijke betalingen, kosten of verliezen , tenzij het derde land dat reeds heeft gedaan .

Ingeval de aftrek niet wordt geweigerd in het rechtsgebied van de investeerder wordt de aftrek geweigerd in het rechtsgebied van de betaler. Voor zover er sprake is van betrokkenheid van een derde land , is het aan de belastingbetaler om aan te tonen dat een aftrek door het derde land is geweigerd .

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Voor zover een hybride mismatch tussen lidstaten resulteert in een aftrek zonder betrekking in de heffing , weigert de lidstaat van de betaler de aftrek van die betaling.

2.   Voor zover een hybride mismatch resulteert in een aftrek zonder betrekking in de heffing wordt de aftrek geweigerd in de lidstaat die het rechtsgebied van de betaler is. Indien de aftrek in het rechtsgebied van de betaler niet wordt geweigerd, verlangt de lidstaat in kwestie dat de belastingbetaler het bedrag van de betaling dat anders aanleiding zou geven tot een mismatch, opneemt in de inkomsten in het rechtsgebied van de ontvanger .

Voor zover een hybride mismatch waarbij een derde land betrokken is, leidt tot een aftrek zonder betrekking in de heffing:

 

i)

indien de betaling haar oorsprong vindt in een lidstaat, weigert die lidstaat de aftrek, of

 

ii)

indien de betaling haar oorsprong vindt in een derde land, vereist de betrokken lidstaat dat de belastingplichtige die betaling in de heffingsgrondslag begrijpt, tenzij het derde land de aftrek reeds heeft geweigerd of heeft bepaald dat de betaling in de grondslag moet worden begrepen.

 

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Voor zover een hybride mismatch tussen lidstaten waarbij een vaste inrichting betrokken is, ertoe leidt dat belasting achterwege blijft zonder dat er sprake is van betrekking in de heffing, vereist de lidstaat waarvan de belastingplichtige fiscaal inwoner is, dat de belastingplichtige de aan de vaste inrichting toegerekende inkomsten in de heffingsgrondslag begrijpt .

3.   Voor zover een hybride mismatch betrekking heeft op inkomsten van een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting die niet aan belasting onderworpen is in de lidstaat waarvan de belastingplichtige fiscaal inwoner is, verplicht deze lidstaat de belastingplichtige ertoe de inkomsten die anders zouden worden toegerekend aan de buiten beschouwing blijvende vaste inrichting , te betrekken in zijn belastbare inkomsten .

Voor zover een hybride mismatch waarbij een vaste inrichting gelegen in een derde land betrokken is, ertoe leidt dat belasting achterwege blijft zonder dat er sprake is van betrekking in de heffing, vereist de betrokken lidstaat dat de belastingplichtige de aan de vaste inrichting in het derde land toegerekende inkomsten in de heffingsgrondslag begrijpt.

 

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Lidstaten weigeren een aftrek voor een betaling door een belastingplichtige voor zover deze betaling direct of indirect dient ter financiering van aftrekbare uitgaven die aanleiding geven tot een hybride mismatch middels een transactie of een reeks transacties.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Voor zover een betaling van een belastingplichtige aan een gelieerde onderneming in een derde land direct of indirect wordt afgezet tegen een betaling, kosten of verliezen die ingevolge een hybride mismatch aftrekbaar zijn in twee verschillende rechtsgebieden buiten de Unie, staat de lidstaat van de belastingplichtige niet toe dat de betaling door de belastingplichtige aan een gelieerde onderneming in een derde land van de heffingsgrondslag wordt afgetrokken, tenzij een van de betrokken derde landen de aftrek van de betaling, kosten of verliezen die in twee verschillende rechtsgebieden aftrekbaar zouden zijn, reeds heeft geweigerd.

4.   Voor zover een betaling van een belastingplichtige aan een entiteit in een derde land direct of indirect wordt afgezet tegen een betaling, kosten of verliezen die ingevolge een hybride mismatch aftrekbaar zijn in twee verschillende rechtsgebieden buiten de Unie, staat de lidstaat van de belastingplichtige niet toe dat de betaling door de belastingplichtige in een derde land van de heffingsgrondslag wordt afgetrokken, tenzij een van de betrokken derde landen de aftrek van de betaling, kosten of verliezen die in twee verschillende rechtsgebieden aftrekbaar zouden zijn, reeds heeft geweigerd.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Voor zover de overeenkomstige opname in de heffingsgrondslag van een aftrekbare betaling door een belastingplichtige aan een gelieerde onderneming in een derde land direct of indirect wordt afgezet tegen een betaling die, ingevolge een hybride mismatch, door de ontvanger niet in zijn heffingsgrondslag wordt begrepen, staat de lidstaat van de belastingplichtige niet toe dat de betaling door de belastingplichtige aan een gelieerde onderneming in een derde land van de heffingsgrondslag wordt afgetrokken, tenzij een van de betrokken derde landen de aftrek van de niet in de grondslag begrepen betaling reeds heeft geweigerd.

5.   Voor zover de overeenkomstige opname in de heffingsgrondslag van een aftrekbare betaling door een belastingplichtige in een derde land direct of indirect wordt afgezet tegen een betaling die, ingevolge een hybride mismatch, door de ontvanger niet in zijn heffingsgrondslag wordt begrepen, staat de lidstaat van de belastingplichtige niet toe dat de betaling door de belastingplichtige in een derde land van de heffingsgrondslag wordt afgetrokken, tenzij een van de betrokken derde landen de aftrek van de niet in de grondslag begrepen betaling reeds heeft geweigerd.

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea - 1 — punt 3 bis (nieuw)

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

„Artikel - 9 bis

 

Omgekeerde hybride mismatches

 

Indien een of meer gelieerde entiteiten die geen inwoner zijn een winstaandeel hebben in een hybride entiteit die is opgericht of gevestigd in een lidstaat, zich bevinden in een rechtsgebied dat of in rechtsgebieden die de hybride entiteit als een belastingplichtige aanmerken, wordt de hybride entiteit beschouwd als inwoner van die lidstaat en belast op haar inkomsten voor zover die inkomsten niet anderszins worden belast krachtens de wetgeving van die lidstaat of een ander rechtsgebied.”

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn (EU) 2016/1164

Artikel 9 bis — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor zover een betaling, kosten of verliezen van een belastingplichtige die fiscaal inwoner is van zowel een lidstaat als een derde land, overeenkomstig de wetten van die lidstaat en dat derde land in beide rechtsgebieden van de heffingsgrondslag aftrekbaar zijn en die betaling, kosten of verliezen in de lidstaat van de belastingplichtige kunnen worden afgezet tegen belastbare inkomsten die in het derde land niet in de heffingsgrondslag zijn begrepen, weigert de lidstaat van de belastingplichtige de aftrek van de betaling, kosten of verliezen, tenzij het derde land dit reeds heeft gedaan.

Voor zover een betaling, kosten of verliezen van een belastingplichtige die fiscaal inwoner is van zowel een lidstaat als een derde land, overeenkomstig de wetten van die lidstaat en dat derde land in beide rechtsgebieden van de heffingsgrondslag aftrekbaar zijn en die betaling, kosten of verliezen in de lidstaat van de belastingplichtige kunnen worden afgezet tegen belastbare inkomsten die in het derde land niet in de heffingsgrondslag zijn begrepen, weigert de lidstaat van de belastingplichtige de aftrek van de betaling, kosten of verliezen, tenzij het derde land dit reeds heeft gedaan. Een dergelijke weigering van aftrek is eveneens van toepassing op situaties waarin een belastingplichtige voor belastingdoeleinden 'stateloos' is. Het is aan de belastingbetaler om aan te tonen dat het derde land de aftrek van de betaling, kosten of verliezen heeft geweigerd.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0408.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0457.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0310.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/343


P8_TA(2017)0136

Overeenkomst voor operationele en strategische samenwerking tussen Denemarken en Europol *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad van houdende goedkeuring van de sluiting door de Europese Politiedienst (Europol) van de Overeenkomst voor operationele en strategische samenwerking tussen het Koninkrijk Denemarken en Europol (07281/2017 — C8-0120/2017 — 2017/0803(CNS))

(Raadpleging)

(2018/C 298/48)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (07281/2017),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0120/2017),

gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (1), en met name artikel 23, lid 2,

gezien Besluit 2009/935/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten (2) moet sluiten, zoals gewijzigd bij uitvoeringsbesluit (EU) 2017/290 van de Raad (3),

gezien Besluit 2009/934/JBZ van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de betrekkingen van Europol met partners, inclusief de uitwisseling van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie (4) en met name de artikelen 5 en 6,

gezien de verklaring van de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie en de eerste minister van Denemarken van 15 december 2016, waarin niet alleen de operationele behoeften worden benadrukt, maar ook het feit dat de geplande overeenkomst tussen Europol en Denemarken uitzonderlijk van aard is en een overgangskaraker heeft,

gezien voornoemde verklaring, waarin wordt benadrukt dat de geplande regeling alleen in werking kan treden onder de volgende voorwaarden: voortgezet lidmaatschap van Denemarken van de Unie en van de Schengenzone, de verplichting van Denemarken om Richtlijn (EU) 2016/680 (5) betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens vóór 1 mei 2017 volledig om te zetten in de Deense wetgeving, instemming van Denemarken wat betreft de erkenning van de rechtsmacht van het Europees Hof van Justitie, en de bevoegdheid van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

gezien Protocol nr. 22 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de uitkomst van het Deense referendum van 3 december 2015 in relatie tot Protocol nr. 22 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn wetgevingsresolutie van 14 februari 2017 over het ontwerp van besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 2009/935/JBZ wat betreft de lijst van derde staten en organisaties waarmee Europol overeenkomsten moet sluiten (6) en met name paragraaf 4 van die wetgevingsresolutie waarin het Parlement de Raad verzoekt om in de toekomstige regeling tussen Europol en Denemarken een vervaldatum op te nemen van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding ervan, zodat het overgangskarakter gewaarborgd blijft met uitzicht op een meer permanente regeling,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0164/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om in het kader van de beoordeling die op grond van artikel 25 van de Overeenkomst voor operationele en strategische samenwerking tussen het Koninkrijk Denemarken en Europol moet worden uitgevoerd van de bepalingen van die overeenkomst, het Europees Parlement regelmatig te informeren en te raadplegen, met name via de krachtens artikel 51, lid 1, van Verordening (EU) 2016/794 (7) op te richten Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep van Europol;

5.

verzoekt alle betrokken partijen alle mogelijkheden van het primair en secundair recht te benutten om Denemarken nogmaals de gelegenheid te bieden volwaardig lid van Europol te worden;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan Europol.

(1)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(2)  PB L 325 van 11.12.2009, blz. 12.

(3)  PB L 42 van 18.2.2017, blz. 17.

(4)  PB L 325 van 11.12.2009, blz. 6.

(5)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en intrekking van het Kaderbesluit van de Raad 2008/977/JBZ (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0023.

(7)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/345


P8_TA(2017)0137

Benoeming van een lid van de Rekenkamer

Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de voordracht van Ildikó Gáll-Pelcz voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C8-0110/2017 — 2017/0802(NLE))

(Raadpleging)

(2018/C 298/49)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0110/2017),

gezien artikel 121 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0166/2017),

A.

overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden;

B.

overwegende dat de Commissie begrotingscontrole het kandidaat-lid van de Rekenkamer tijdens haar vergadering van 12 april 2017 heeft gehoord;

1.

brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Ildikó Gáll-Pelcz tot lid van de Rekenkamer;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.

23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/346


P8_TA(2017)0139

Steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017–2020 ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (COM(2015)0701 — C8-0373/2015 — 2015/0263(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/50)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0701),

gezien artikel 294, lid 2, artikel 175 en artikel 197, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0373/2015),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 maart 2016 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 7 april 2016 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie visserij en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0374/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 177 van 18.5.2016, blz. 47.

(2)  PB C 240 van 1.7.2016, blz. 49.


P8_TC1-COD(2015)0263

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017–2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/825.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/347


P8_TA(2017)0140

Europees Jaar van het cultureel erfgoed ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (COM(2016)0543 — C8-0352/2016 — 2016/0259(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/51)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0543),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0352/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 12 oktober 2016 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 februari 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0340/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

4.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 88 van 21.3.2017, blz. 7.


P8_TC1-COD(2016)0259

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (2018)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2017/864.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Overeenkomstig artikel 9 van dit besluit bedragen de financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (2018) 8 miljoen EUR. Om de voorbereiding van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed te financieren, wordt 1 miljoen EUR gehaald uit de bestaande middelen van de begroting voor 2017. In de begroting voor 2018 wordt 7 miljoen EUR gereserveerd voor het Europees Jaar van het cultureel erfgoed en zichtbaar gemaakt in een begrotingslijn. Van dat bedrag is 3 miljoen EUR afkomstig uit de middelen die thans zijn voorzien voor het programma Creatief Europa, en 4 miljoen EUR wordt gehaald uit andere bestaande middelen en geherprioriteerd, zonder dat de beschikbare marges worden benut en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit.

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

De Commissie neemt ter kennis dat de medewetgevers overeengekomen zijn om in artikel 9 van het besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed (2018) financiële middelen vast te leggen ter waarde van 8 miljoen EUR. De Commissie brengt in herinnering dat het overeenkomstig artikel 314 VWEU uitsluitend voorbehouden is aan de begrotingsautoriteit om het bedrag aan kredieten in de jaarlijkse begroting goed te keuren.


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/349


P8_TA(2017)0141

Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 258/2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020 (COM(2016)0202 — C8-0145/2016 — 2016/0110(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/52)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0202),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0145/2016),

gezien art. 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 mei 2016 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 maart 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0291/2016),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 147.


P8_TC1-COD(2016)0110

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 258/2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/827.)


23.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 298/350


P8_TA(2017)0142

Programma van de Unie ter vergroting van de betrokkenheid van consumenten bij de beleidsvorming op het gebied van financiële diensten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 april 2017 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017-2020 (COM(2016)0388 — C8-0220/2016 — 2016/0182(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 298/53)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0388),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 169, lid 2, onder b) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0220/2016),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 oktober 2016 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 maart 2017 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0008/2017),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 117.


P8_TC1-COD(2016)0182

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 april 2017 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2017/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017-2020

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2017/826.)