ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 237

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
6 juli 2018


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

533e zitting van het EESC, 14.3.2018-15.3.2018

2018/C 237/01

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een sociaal duurzaam concept voor een hogere levensstandaard, meer groei en werkgelegenheid, en veiligheid voor de burgers in het digitale tijdperk (verkennend advies op verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap)

1

2018/C 237/02

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van werk — Kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn voor toekomstige banen (Verkennend advies op verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap)

8


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

 

533e zitting van het EESC, 14.3.2018-15.3.2018

2018/C 237/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's De bestrijding van illegale online-inhoud — Naar een grotere verantwoordelijkheid voor onlineplatforms(COM(2017) 555 final)

19

2018/C 237/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Tussentijdse evaluatie van het Copernicus-programma (2014-2020) (COM(2017) 617 final)

26

2018/C 237/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Een evenwichtig systeem voor toezicht op de inachtneming van intellectuele eigendom met het oog op de hedendaagse maatschappelijke uitdagingen (COM(2017) 707 final), over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Richtsnoeren inzake bepaalde aspecten van Richtlijn 2004/48 EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (COM(2017) 708 final) en over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake de EU-benadering van essentiële octrooien (COM(2017) 712 final)

32

2018/C 237/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019-2020) ter aanvulling van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2017) 698 final — 2017/312 (NLE))

38

2018/C 237/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw — Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — Tijd om knopen door te hakken (COM(2017) 566 final), over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft de gecertificeerd belastingplichtige (COM(2017) 567 final — 2017/0248 (CNS)), over het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen (COM(2017) 568 final — 2017/0249 (NLE)) en over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft harmonisering en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel en tot invoering van het definitieve stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (COM(2017) 569 final — 2017/0251 (CNS))

40

2018/C 237/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de voltooiing van de bankenunie (COM(2017) 592 final)

46

2018/C 237/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/825 om de financiële middelen van het steunprogramma voor structurele hervormingen te verhogen en de algemene doelstelling ervan aan te passen (COM(2017) 825 final — 2017/0334 (COD)) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wat betreft steun voor structurele hervormingen in de lidstaten (COM(2017) 826 final — 2017/0336 (COD))

53

2018/C 237/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2017) 677 final — 2017/0305 (NLE))

57

2018/C 237/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad voor een vernieuwde impuls voor het Partnerschap Afrika-EU (JOIN(2017) 17 final)

66

2018/C 237/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees burgerinitiatief (COM(2017) 482 final — 2017/0220 (COD))

74


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

533e zitting van het EESC, 14.3.2018-15.3.2018

6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een sociaal duurzaam concept voor een hogere levensstandaard, meer groei en werkgelegenheid, en veiligheid voor de burgers in het digitale tijdperk

(verkennend advies op verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap)

(2018/C 237/01)

Rapporteur:

Giulia BARBUCCI (IT-II)

Verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap van de Raad

Brief van 5.9.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegd

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

23.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

187/16/10

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Bij alle beleidsmaatregelen die door de Europese, nationale en lokale instellingen worden uitgevoerd, moet sociale duurzaamheid worden behandeld op voet van gelijkheid met economische en ecologische duurzaamheid. De recente voorstellen voor de sociale dimensie van Europa (1), om te beginnen met de discussienota van de Europese Commissie en de Europese pijler van sociale rechten, bieden een ongekende kans om de sociale duurzaamheid van Europese en nationale maatregelen op het gebied van werkgelegenheid en rechten te bevorderen. Het EESC beveelt aan dat de voorstellen die in het huidige werkprogramma van de Commissie zijn opgenomen — met inbegrip van het pakket voor sociale rechtvaardigheid (Social fairness package), het initiatief voor billijke belastingen in het digitale tijdperk en de EMU-hervormingen — gericht worden op het bevorderen van de duurzaamheid van het Europees sociaal model.

1.2

Het effect van sociale maatregelen ten aanzien van de sociale duurzaamheid ervan zou steeds nauwkeuriger beoordeeld moeten worden, voortbouwend op bestaande monitoringsystemen en indicatoren. Het EESC beveelt de instellingen aan om de bestaande en nieuwe instrumenten te evalueren (te beginnen met het bij de Pijler gevoegde scorebord) en na te gaan hoe goed zij de impact van het voorgestelde beleid op de burgers kunnen meten.

1.3

Het EESC neemt kennis van het standpunt dat het Europees Parlement verwoordde in zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten, namelijk dat de bestaande arbeids- en sociale normen geactualiseerd moeten worden; het EESC zal te zijner tijd een bijdrage leveren aan het pakket „Sociale rechtvaardigheid”, dat is opgenomen in het werkprogramma 2018 van de Commissie. Het EESC wijst er ook op dat randvoorwaarden voor de arbeidsmarkten nodig zijn om nieuwe en gevarieerdere loopbanen te ondersteunen en om de werkgelegenheid en de normen voor werknemers in heel Europa, ongeacht hun contractvoorwaarden, te verbeteren en om een grotere convergentie naar betere arbeids- en levensomstandigheden te bevorderen; dit zou ook bijdragen tot het wegwerken van regionale verschillen. Het EESC steunt de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Commissie en de sociale partners om samen een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn inzake fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in alle vormen van werkgelegenheid, waarbij de bestaande minimumnormen worden uitgebreid tot nieuwe vormen van arbeidsbetrekkingen.

1.4

Het EESC ziet een duidelijk verband tussen concurrentievermogen, productiviteit en sociale duurzaamheid: alle actoren moeten zich inzetten voor inclusieve groei en tegelijkertijd gunstige voorwaarden scheppen voor het bedrijfsleven om steeds meer en betere banen te creëren. Arbeid blijft de belangrijkste factor in het creëren van rijkdom en welzijn; echter, het principe moet in ere hersteld worden dat gelijkwaardigere samenlevingen slechts mogelijk zijn op basis van meer inclusieve en duurzame groei en banen die waarborgen dat mensen onder fatsoenlijke omstandigheden werken, fatsoenlijk beloond worden, een passend pensioen ontvangen en hun rechten kunnen uitoefenen. Concurrentievermogen, productiviteit en arbeidsrechten zijn beginselen die opnieuw harmonieus moeten samengaan bij de vormgeving van het beleid inzake arbeidsregulering en sociale rechten.

1.5

Het Comité beseft dat de democratie gevaar kan lopen als mensen die nog steeds lijden onder de gevolgen van bezuinigingen, niet profiteren van de welvaart die door de groei en de productiviteit als gevolg van de digitalisering wordt gegenereerd.

1.6

Evenals in andere adviezen beveelt het EESC aan om verdere inspanningen te leveren om de regionale verschillen in levens- en arbeidsomstandigheden binnen de Europese Unie weg te werken. Opwaartse convergentie moet geen leuze zijn, maar een transversaal beginsel dat in alle beleidsvormen van de Unie in acht genomen en uitgevoerd moet worden, te beginnen op financieel en economisch gebied. Er kan geen sprake zijn van echte integratie zolang er tussen de Europese burgers zulke grote verschillen bestaan in lonen en in de feitelijke uitoefening van de sociale rechten. In dit verband spelen de structuurfondsen een sleutelrol, die in toenemende mate gericht moeten zijn op het opheffen van regionale verschillen.

1.7

Het EESC is ingenomen met initiatieven als de Jeugdgarantie, de bijscholingstrajecten en initiatieven ter bestrijding van langdurige werkloosheid, en roept de Europese en nationale instellingen op om passende middelen vrij te maken om transities op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en te versnellen en de continuïteit van het inkomen adequaat te waarborgen (2), met name voor de meest kansarme groepen. Het EESC beveelt voorts aan de juiste voorwaarden te scheppen om het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de vlotte overstap tussen banen te waarborgen via een systeem van sociale vangnetten en andere begeleidende maatregelen die recht doen aan de behoeften van werknemers en bedrijven.

1.8

Het EESC beveelt de sociale partners aan om inclusieve collectieve onderhandelingen op alle niveaus te voeren en nieuwe maatregelen te overwegen (ook in het komende werkprogramma van de Europese sociale partners), gericht op een ruimere toegang voor vrouwen tot banen in de digitale sector om de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken, het moederschap met passende instrumenten krachtig te beschermen en gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te creëren. Het EESC beveelt ook aan dat de instellingen op alle niveaus, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld gecoördineerd optreden om gelijke behandeling van mannen en vrouwen in alle geledingen van de samenleving te waarborgen.

1.9

Volgens het EESC is sociale duurzaamheid ook gebaseerd op eerlijke en doeltreffende mogelijkheden tot levenslang leren, vanaf de vroege jeugd, met name gezien de mogelijke uitsluiting van grote delen van de bevolking ten gevolge van digitale uitsluiting. Beleidsmakers zouden maatregelen moeten overwegen om het tekort aan vaardigheden op belangrijke gebieden van de digitale economie terug te dringen, omdat zij van essentieel belang zijn voor de kwaliteit en het Europese concurrentievermogen Het is ook essentieel om te zorgen voor trajecten voor digitale geletterdheid voor hen die wellicht uitgesloten worden van het genot van sociale rechten en diensten — vooral als het om fundamentele rechten en diensten gaat — vanwege het effect van digitalisering. Het EESC raadt de sociale partners en instellingen aan om hiertoe samen met maatschappelijke organisaties tijdig maatregelen te nemen. De overheid op elk niveau moet garanderen dat er een goede digitale infrastructuur beschikbaar is die de inclusie vergroot om mogelijke verschillen tussen regio’s en omgevingen te overbruggen.

2.   Sociale duurzaamheid in het tijdperk van digitalisering en mondialisering

2.1

Dit verkennend advies is bedoeld om sociale duurzaamheid vanuit een holistische invalshoek te analyseren, van de definitie ervan tot de gevolgen voor het beleid op sociaal, werkgelegenheids- en economisch gebied.

2.2

De gevolgen van de mondialisering, de zware nasleep van de economische crisis, het dalende geboortecijfer en de daaruit voortvloeiende vergrijzing van de Europese bevolking, de zwakke groei die kenmerkend is voor de economieën van de meeste lidstaten, zijn allemaal sleutelfactoren voor het vaststellen van de huidige sociale problemen.

2.3

Uit talrijke sociaaleconomische indicatoren blijkt duidelijk dat het gevoerde beleid, vooral op Europees en nationaal niveau, om uit de crisis te geraken, hoewel het erop was gericht de door mondiale factoren veroorzaakte instabiliteit te beteugelen, maar al te vaak juist tot meer en nieuwe ongelijkheden heeft geleid — ook vanuit geografisch oogpunt — tussen sociale klassen, geslachten en generaties. De instellingen moeten daarom op alle niveaus, samen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, met beleid komen om aan deze onevenwichtigheden en ongelijkheden een eind te maken, vooral aan de hand van meer werkgelegenheid op basis van duurzame en meer inclusieve groei.

2.4

Het begrip duurzaamheid omvat drie fundamentele elementen: ecologische, economische en sociale duurzaamheid. Deze drie componenten zijn verankerd in de Europese verdragen en komen op hun beurt tot uiting in het begrip duurzame ontwikkeling, waarop de 2030 Agenda for Sustainable Development van de VN en de 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling daarvan zijn gebaseerd. Eurostat stelt in zijn overzicht van 2017 van de vorderingen wat betreft de SDG's in de EU dat er in het algemeen weliswaar flinke vooruitgang is geboekt met de verwezenlijking van de SDG's op milieugebied (SDG 7 „betaalbare en schone energie”, SDG 12 „verantwoord consumeren en produceren”, SDG 15 „leven op het platteland”, SDG 11 „duurzame steden en gemeenschappen”), maar dat de verwezenlijking van de meer sociale SDG's slechts matig is geweest (SDG 4 „kwaliteitsonderwijs”, SDG 5, „gelijke kansen voor man en vrouw”, SDG 8 „fatsoenlijk werk en economische groei”, SDG 1 „geen armoede”, SDG 2 „geen honger” en SDG 10 „minder ongelijkheid”).

2.5

Hoewel over het algemeen de definitie van sociale duurzaamheid aanvaard wordt als „het vermogen om gelijkelijk over klasse en geslacht verdeelde voorwaarden voor het menselijk welzijn te garanderen (veiligheid, gezondheid, onderwijs, democratie, participatie, rechtvaardigheid)”, moet worden opgemerkt dat dit een concept is dat onderhevig is aan mogelijke variaties, afhankelijk van de context waarin het wordt gebruikt. Sociale duurzaamheid moet op dezelfde wijze als ecologische en economische duurzaamheid worden ingevoerd en vormgegeven om ongelijkheid terug te dringen.

2.6

Bij het vormgeven van het macro-economisch beleid in de afgelopen jaren stond de sociale duurzaamheid vaak ten onrechte tegenover economische en financiële duurzaamheid. Getuigen hiervan zijn de structurele hervormingen die door de Europese instellingen zijn bevorderd en door de nationale regeringen zijn uitgevoerd na de financiële en vervolgens economische crisis van 2007-2008. Instellingen noch sociale partners mogen concurrentievermogen tegenover duurzaamheid plaatsen. Zo blijkt dat qua duurzaamheid geavanceerdere bedrijven internationaal vaak concurrerender zijn. Bovendien zou de Europese Unie de mondialisering moeten richten op duurzame ontwikkeling ten voordele van bedrijven en werknemers.

2.7

Wat het bedrijfsleven betreft vervult vooral het mkb een cruciale rol bij het genereren van duurzame en inclusieve groei, die tegelijkertijd tot stand komt door het scheppen van fatsoenlijke banen en het versterken van het concurrentievermogen, waarbij rekening wordt gehouden met sociale duurzaamheid.

2.8

Met de mondiale agenda voor 2030 voor duurzame ontwikkeling en de 17 doelstellingen daarvan voor ogen zouden innovatie en duurzame ontwikkeling op elkaar moeten worden afgestemd door mondiale en nationale initiatieven aan elkaar te koppelen. Er wordt immers een duidelijk oordeel uitgesproken over de onhoudbaarheid van het huidige ontwikkelingsmodel vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt, waarmee afstand wordt genomen van het idee dat duurzaamheid slechts een milieukwestie is. Gepleit wordt voor een geïntegreerde visie op de verschillende aspecten van ontwikkeling. Uitvoering van de agenda vereist een sterke inbreng van alle geledingen van de samenleving: instellingen, maatschappelijke organisaties, onderzoekers en universiteiten, alsmede doeltreffende evaluatiemechanismen.

2.9

Het EESC heeft meermaals gesteld dat het financieel en macro-economisch beleid en de sociale rechten positief met elkaar verweven moeten worden, en daarbij de nadruk gelegd op tekortkomingen in de naleving van die rechten, die de ongelijkheden in de Unie vergroten. Met name moet sociale duurzaamheid expliciet aan de orde komen in lopende debat over de voorstellen voor de toekomstige structuur van de economische en monetaire unie (EMU) en de opzet van het meerjarig financieel kader (MFK). Uitgaande van de bestaande monitoringsystemen en indicatoren moet de beoordeling van het effect van sociale maatregelen op de sociale duurzaamheid steeds nauwkeuriger worden gemaakt.

2.10

Volgens het EESC dienen de instellingen ook de bestaande en nieuwe instrumenten te evalueren (zoals het bij de Europese Pijler gevoegde scorebord) en na te gaan of ze doeltreffend zijn om de impact van het voorgestelde beleid inzake sociale rechten op de burgers met een zekere nauwkeurigheid te kunnen meten.

2.11

Om de regionale verschillen binnen de Unie op te heffen, die in sommige gevallen nog worden verergerd door de gevolgen van de economische crisis, moeten er onder meer nieuwe en efficiëntere strategieën voor het gebruik van hulpbronnen worden bevorderd, met name door het mobiliseren van Europese structuur- en investeringsfondsen, die prioriteit moeten geven aan het bevorderen van duurzame groei en hoogwaardige banen. Het EESC heeft in zijn advies over De effecten van sociale investeringen op de werkgelegenheid en overheidsbegrotingen (3) al aangedrongen op een „Europees conjunctuur- en investeringsprogramma ter hoogte van 2 % van het bbp” en een grotere nadruk op sociale investeringen. Er moeten nieuwe financiële middelen worden bestemd voor dit investeringsplan, ter aanvulling van de bestaande Europese structuur- en investeringsfondsen.

3.   Het Europees sociaal model: duurzaamheid en verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

3.1

Volgens het EESC is het Europees sociaal model een uniek onderdeel van de Europese identiteit, aangezien het via bestaande sociale voorzieningen een hoge mate van sociale bescherming en burgerrechten voor iedereen garandeert. Het EESC is dan ook van mening dat het niet ter discussie moet worden gesteld, maar moet worden uitgebreid. In dit opzicht is het essentieel dat het beleid van de Unie gericht is op voortdurende verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden van de Europese burgers op alle gebieden, zoals bepaald in de Verdragen sinds het prille begin van het Europese project.

3.2

Het huidige werkprogramma van de Europese Commissie omvat initiatieven zoals het pakket sociale rechtvaardigheid en het initiatief voor fiscale rechtvaardigheid in het digitale tijdperk; maatregelen voor de hervorming van de EMU staan ook op stapel. Het EESC zou graag zien dat deze voorstellen gericht worden op grotere duurzaamheid van het Europees sociaal model (4).

3.3

Het EESC is van oordeel dat er een billijk compromis moet worden gevonden tussen sociale en economische duurzaamheid bij de uitwerking van het arbeidsmarktbeleid. Het voorbije decennium zijn de verschillen en ongelijkheden tussen Europese burgers toegenomen: in de toegang tot sociale voorzieningen, de mogelijkheden om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt, de toename van atypische arbeidsvormen (zoals duidelijk uit de statistieken blijkt). Dit heeft bij de Europese burgers geleid tot meer onzekerheid ten aanzien van de mogelijkheid om de algemene levensomstandigheden te verbeteren. Vooral onder jongeren en vrouwen, en in alle lagen van de bevolking die meer risico lopen, heeft deze perceptie terrein gewonnen. Vanuit dit oogpunt acht het EESC het essentieel dat de integratie van migranten op de arbeidsmarkt wordt bevorderd, aangezien hun bijdrage aan de socialezekerheidsstelsels in veel gevallen doorslaggevend is voor de stabiliteit van de socialezekerheidsstelsels en sociale vangnetten.

3.4

Het EESC neemt kennis van het standpunt dat het Europees Parlement verwoordde in zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten, namelijk dat de bestaande arbeids- en sociale normen geactualiseerd moeten worden; het EESC zal te zijner tijd een bijdrage leveren aan het pakket „Sociale rechtvaardigheid”, dat is opgenomen in het werkprogramma 2018 van de Commissie. Het EESC wijst er ook op dat randvoorwaarden voor de arbeidsmarkten nodig zijn om nieuwe en gevarieerdere loopbanen te ondersteunen en om de werkgelegenheid en de normen voor werknemers in heel Europa, ongeacht hun contractvoorwaarden, te verbeteren en om een grotere convergentie naar betere arbeids- en levensomstandigheden te bevorderen; dit zou ook bijdragen tot het wegwerken van regionale verschillen. Het EESC steunt de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Commissie en de sociale partners om samen een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn inzake fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in alle vormen van werkgelegenheid, waarbij de bestaande minimumnormen worden uitgebreid tot nieuwe vormen van arbeidsbetrekkingen.

3.5

Het EESC heeft zich in tal van adviezen gebogen over digitalisering en de gevolgen ervan voor de organisatie van werk en werkgelegenheid(5) We moeten digitalisering echter niet alleen in de context van werkgelegenheid en arbeidsmarkt beschouwen. Het toenemend gebruik van digitale apparatuur heeft ons dagelijks leven ingrijpend veranderd: in de persoonlijke en sociale aspecten en zelfs in de relatie met politiek, vrijwilligerswerk en het maatschappelijk leven. De EU moet acties voor voorschools onderwijs en levenslang leren bevorderen, met name wat betreft digitale vaardigheden, om de kloof tussen gewenste en aangeboden vaardigheden aan te pakken. De onderwijsstelsels — met inbegrip van hoger onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren — moeten streven naar uitmuntendheid, zodat leiderschap in onderzoek, innovatie en concurrentievermogen van Europese ideeën, goederen en diensten mogelijk wordt.

3.6

In diverse adviezen heeft het EESC benadrukt dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de behoeften van sociaal kwetsbarerisicogroepen. Er moet worden gezorgd voor inclusieve socialebeschermingsstelsels die met name oog hebben voor de behoeften van kwetsbare personen en hun gezinnen, teneinde te zorgen voor fatsoenlijke levensomstandigheden, ondersteuning en het behoud van banen die zijn aangepast aan de behoeften van deze personen.

3.7

Mensen met een handicap staan centraal in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en in de Europese strategie inzake gehandicapten. Het EESC pleit ervoor dat alles in het werk wordt gesteld om wezenlijke vooruitgang te boeken op de acht prioritaire actieterreinen van het VN-Verdrag: toegankelijkheid, participatie, gelijkheid, werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, sociale bescherming, gezondheid en internationale bevordering van de rechten van personen met een handicap. In het licht van de voortschrijdende digitalisering in alle levenssferen verzoekt het EESC om bijzondere aandacht voor mensen met een handicap, die hoogstwaarschijnlijk door de digitale transformatie getroffen zullen worden. De Europese Unie zou de vele mogelijkheden moeten aangrijpen die er voor gehandicapten bestaan om hun inzetbaarheid en kansen op fatsoenlijk werk te vergroten, wat hen ook in staat zou stellen om bij te dragen aan de socialezekerheidsstelsels Het EESC beveelt daarom aan om de voorwaarden te scheppen voor een actiever gebruik van instrumenten voor levenslang leren en her- en bijscholing van gehandicapten in de nieuwe digitale beroepen.

3.8

Het EESC acht het van essentieel belang dat sociale duurzaamheid deel gaat uitmaken van het Europese beleid voor de jongere generaties en de toekomst van het Europese sociale model. De toenemende scepsis ten opzichte van de instellingen onder jongeren (meest verontrustende symptoom: het zeer hoge aantal niet-stemmers), het maatschappelijk middenveld, partijen, vakbonden, en de bijval voor eurosceptische en extreem-rechtse bewegingen zijn alleen te bestrijden als de Europese Unie meer aandacht besteedt aan de toekomst van het Europees sociaal model en de duurzaamheid ervan. Het EESC beveelt de Europese instellingen en de nationale regeringen aan alles in het werk te stellen om het aantal en de kwaliteit van banen voor jongeren te verhogen, de mobiliteit van jongeren te ondersteunen, het vooruitzicht op fatsoenlijke sociale voorzieningen te waarborgen en levenslang leren op alle niveaus te bevorderen. Initiatieven zoals Erasmus+, de Jongerengarantie en alle andere maatregelen in het kader van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief moeten voldoende worden gefinancierd en uitgevoerd.

3.9

Het EESC acht het essentieel dat de sociale duurzaamheid van inkomens, met name voor mensen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt gewaarborgd. Het is cruciaal dat de socialezekerheidsstelsels (6) fatsoenlijke levensomstandigheden garanderen en voorkomen dat mensen onder de armoedegrens terechtkomen. Het EESC heeft er in tal van adviezen al op gewezen dat de pensioenstelsels gebaseerd moeten worden op solidariteit tussen de generaties. Met inachtneming van de uiteenlopende nationale stelsels streeft het EESC er in de eerste plaats naar om de werkgelegenheid te vergroten, wat ertoe bijdraagt dat de socialezekerheidsstelsels op voldoende middelen kunnen rekenen. Iedereen die volgens een soort contractuele regeling werkt, met inbegrip van de zogenaamde nieuwe vormen van werk in verband met de digitalisering, moet toegang hebben en bijdragen tot de stelsels van sociale bescherming. (7)

3.10

In de meest recente initiatieven op het gebied van werkgelegenheid heeft de Europese Commissie veel aandacht besteed aan transities. Een van de zorgwekkendste trends in de afgelopen jaren was immers de toename van de tijd die verstrijkt tussen het einde van de opleiding en het moment waarop jongeren een eerste baan vinden, vooral als het gaat om de eerste vaste baan. Bovendien is de situatie verslechterd voor langdurig werklozen en mensen die dicht tegen hun pensioen aan zitten. Het EESC is ingenomen met initiatieven als de Jongerengarantie, de bijscholingstrajecten en de bevordering van het leerlingwezen als belangrijkste vorm van toegang tot werk via de Europese alliantie voor leerlingplaatsen en initiatieven ter bestrijding van langdurige werkloosheid. Het EESC dringt er daarom bij de Europese en nationale instellingen op aan om voor de juiste middelen te zorgen, zodat de transities en de vereiste opleiding gemakkelijker en sneller verlopen en de continuïteit van het inkomen gewaarborgd is, vooral voor de meest kansarme groepen en degenen die moeilijk omgeschoold kunnen worden om zo hun inzetbaarheid te vergroten. Het EESC beveelt voorts aan voor ondernemingen de juiste voorwaarden te scheppen met het oog op het concurrentievermogen, terwijl vlotte transities tussen banen worden gegarandeerd via een systeem van sociale vangnetten en andere maatregelen voor externe flexibiliteit die recht doen aan de behoeften van werknemers en bedrijven.

3.11

Volgens het EESC is volledige gendergelijkheid een van de hoekstenen van sociale duurzaamheid; het merkt echter tegelijkertijd op dat, zoals blijkt uit de gegevens van Eurostat en vele andere beschikbare indicatoren, ongelijkheden op dit gebied nog steeds onaanvaardbaar zijn en niet alleen een schending vormen van de in de Verdragen vermelde beginselen van gelijke behandeling, maar ook een volwaardige economische ontwikkeling van de Unie ernstig belemmeren. Het EESC is dan ook ingenomen met de recente initiatieven op dit gebied, om te beginnen met het pakket maatregelen van de Commissie om werk en gezin met elkaar te combineren. Het beveelt de sociale partners aan om inclusieve collectieve onderhandelingen op alle niveaus te voeren en nieuwe maatregelen te overwegen (ook in het komende werkprogramma van de Europese sociale partners) om de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken, het moederschap met passende instrumenten krachtig te beschermen en gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te creëren. Het EESC beveelt ook aan dat de instellingen op alle niveaus, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld gecoördineerd optreden om gelijke behandeling van mannen en vrouwen in alle geledingen van de samenleving te waarborgen.

3.12

Veel studies en onderzoeken analyseren de nieuwe sociale risico's die verbonden zijn aan de gevolgen van mondialisering en digitalisering van de arbeidsmarkt. Het EESC deelt de bezorgdheid over de toenemende versnippering van werk, robotisering en automatisering, maar ziet deze processen tegelijk, mits goed beheerd, als een kans om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, bepaalde lastige taken minder belastend te maken en bijzonder complexe taken te vereenvoudigen.

3.13

Consumentenbescherming speelt ook een belangrijke rol in verband met sociale duurzaamheid, aangezien de rol van consumenten ten gevolge van de digitalisering ook kan veranderen. Het Europese beleid in deze context moet altijd actueel zijn en borg staan voor instrumenten om consumentengerelateerde problemen doeltreffend op te lossen, en bijzondere aandacht besteden aan veranderingen ten gevolge van digitalisering in sectoren zoals vervoer, energie en financiële diensten.

3.14

De nieuwe ongelijkheden en sociale risico's in het digitale tijdperk kunnen ook voortvloeien uit digitale uitsluiting, ofwel uit het feit dat sommige groepen burgers al dan niet over de e-vaardigheden en digitale basiskennis beschikken die nodig zijn om toegang te krijgen tot soms essentiële informatie en diensten. Volgens het EESC is sociale duurzaamheid ook gebaseerd op eerlijke en doeltreffende mogelijkheden tot levenslang leren, vanaf de vroege jeugd. Dit is een eerste vereiste, met name voor mensen met een handicap, in het bijzonder voor de nieuwe beroepen in de digitale sector. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat grote delen van de bevolking (met name ouderen, burgers in perifere en arme gebieden, migranten, mensen met te weinig kwalificaties, enz.) digitaal wellicht uitgesloten zijn. In het digitale tijdperk is het essentieel te zorgen voor toegang tot internet en trajecten voor digitale geletterdheid voor hen die werkloos dreigen te worden en hun in staat te stellen hun rechten uit te oefenen en sociale diensten te gebruiken — vooral als het om fundamentele rechten en diensten gaat. Het EESC raadt de sociale partners en instellingen aan om hiertoe samen met maatschappelijke organisaties tijdig maatregelen te nemen.

Brussel, 15 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB C 81, 2.3.2018, blz. 145.

(2)  PB C 170, 5.6.2014, blz. 23.

(3)  PB C 226, 16.7.2014, blz. 21.

(4)  PB C 51 van 17.2.2011, blz. 20.

(5)  SOC/570 (zie bladzijde 8 van dit Publicatieblad); PB C 129, 11.4.2018, blz. 7; PB C 434, 15.12.2017, blz. 36; PB C 434, 15.12.2017, blz. 30; PB C 173, 31.5.2017, blz. 45; PB C 303, 19.8.2016, blz. 54; PB C 13, 15.1.2016, blz. 161; PB C 128, 18.5.2010, blz. 74.

(6)  PB C 13, 15.1.2016, blz. 40.

(7)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 7; PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38., PB C 120, 16.5.2008, blz. 66.


Bijlage

De volgende wijzigingsvoorstellen, inzake de paragrafen 1.3 en 3.4, waarvoor minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen:

Paragraaf 1.3:

Als volgt wijzigen:

 

1.3.

Het EESC neemt kennis van het standpunt dat het Europees Parlement verwoordde in zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten, namelijk dat de bestaande arbeids- en sociale normen geactualiseerd moeten worden; het EESC zal te zijner tijd een bijdrage leveren aan het pakket „Sociale rechtvaardigheid”, dat is opgenomen in het werkprogramma 2018 van de Commissie. Het EESC wijst er ook op dat randvoorwaarden voor de arbeidsmarkten nodig zijn om nieuwe en gevarieerdere loopbanen te ondersteunen en om de werkgelegenheid en de normen voor werknemers in heel Europa, ongeacht hun contractvoorwaarden, te verbeteren en om een grotere convergentie naar betere arbeids- en levensomstandigheden te bevorderen; dit zou ook bijdragen tot het wegwerken van regionale verschillen. Het EESC zal een advies uitbrengen over het voorstel voor een kaderrichtlijn inzake fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in de Europese Unie.

Motivering

Wordt mondeling gegeven.

Stemuitslag

Voor

72

Tegen

121

Onthoudingen

9

Paragraaf 3.4:

Als volgt wijzigen:

 

3.4.

Het EESC neemt kennis van het standpunt dat het Europees Parlement verwoordde in zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten, namelijk dat de bestaande arbeids- en sociale normen geactualiseerd moeten worden; het EESC zal te zijner tijd een bijdrage leveren aan het pakket „Sociale rechtvaardigheid”, dat is opgenomen in het werkprogramma 2018 van de Commissie. Het EESC wijst er ook op dat randvoorwaarden voor de arbeidsmarkten nodig zijn om nieuwe en gevarieerdere loopbanen te ondersteunen en om de werkgelegenheid en de normen voor werknemers in heel Europa, ongeacht hun contractvoorwaarden, te verbeteren en om een grotere convergentie naar betere arbeids- en levensomstandigheden te bevorderen; dit zou ook bijdragen tot het wegwerken van regionale verschillen. Het EESC zal een advies uitbrengen over het voorstel voor een kaderrichtlijn inzake fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in de Europese Unie.

Motivering

Wordt mondeling gegeven.

Stemuitslag

Voor

72

Tegen

121

Onthoudingen

9


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/8


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van werk — Kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn voor toekomstige banen

(Verkennend advies op verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap)

(2018/C 237/02)

Rapporteur:

Cinzia DEL RIO (IT/II)

Corapporteur:

Milena ANGELOVA (BG/I)

Verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap van de Raad

Brief van 5.9.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

23.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

218/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het steeds hogere tempo waarin nieuwe technologieën, de digitalisering en de robotisering in het bedrijfsleven, maar ook in de publieke sector, voet aan de grond krijgen, heeft grote gevolgen voor de productiesystemen, arbeidsomstandigheden en organisatiemodellen van de arbeidsmarkt en voor de samenleving als geheel.

1.2

Als zij gepaard gaat met een degelijke mix van beleidsmaatregelen voor inclusieve en duurzame, op innovatie gerichte groei, kan de nieuwe industriële revolutie leiden tot een grotere productiviteit en tot een hogere kwaliteit van leven en werk. Het effect op de werkgelegenheid zal aanzienlijk zijn: er zullen nieuwe banen worden gecreëerd, sommige zullen worden omgevormd en andere zullen snel worden vervangen. Goed basisonderwijs, hoogwaardige en effectieve opleidingen, levenslang leren, bijscholing en omscholing zullen nodig zijn om in de toekomst de kansen op werk te benutten en het concurrentievermogen van ondernemingen te bevorderen.

1.3

Om te anticiperen en in te spelen op deze snelle technologische en digitale veranderingen zouden de Europese Commissie en de lidstaten met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel gerichte beleidsmaatregelen moeten uitwerken en concrete maatregelen moeten nemen om hun onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren en aan te passen, nationale vaardighedenstrategieën helpen uit te werken en het recht op passende opleidingen voor mensen en werknemers in alle leeftijdsgroepen en sectoren te erkennen. In dit verband dienen zij:

er allereerst voor te zorgen dat alle EU-burgers gelijke toegang krijgen tot goed voorschools onderwijs;

nieuwe gemeenschappelijke benchmarks voor onderwijs en opleiding vast te stellen om de verschillen tussen de EU-landen te verkleinen en de cohesie te versterken;

onderwijs en opleiding te heroriënteren en stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding te versterken om te zorgen voor snelle verwerving van de noodzakelijke vaardigheden;

collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog conform de nationale stelsels van arbeidsverhoudingen te ondersteunen om te kunnen anticiperen op en de vaardigheden te kunnen aanpassen aan technologische en digitale ontwikkelingen en opleidingen op de werkplek te kunnen ontwikkelen;

de interactie tussen onderwijsinstellingen en ondernemingen te bevorderen;

een diploma-offensief te starten ter ondersteuning van de toenemende digitalisering van onze arbeidsmarkten;

nieuwe maatregelen te ontwikkelen — zoals op resultaten gebaseerde stimulansen, het vaststellen van nieuwe monitoringmechanismen voor de evaluatie van de resultaten die zijn behaald ten aanzien van digitale opleidingen en opleidingen gedurende het hele leven, het uitwisselen en op grotere schaal verzamelen van de beste nationale praktijken op EU-niveau met betrekking tot toegang tot en deelname aan opleidingen, educatief verlof, enz. — om opleidingsprogramma's voor iedereen toegankelijk te maken, voor zowel werkzoekenden als werknemers, met bijzondere aandacht voor laaggeschoolde en volwassen arbeidskrachten;

ervoor te zorgen dat voor iedereen opleidingen gedurende het hele leven worden gewaarborgd om de prestaties van ondernemingen en de persoonlijke en professionele groei van werknemers te verbeteren en deze opleidingen uit te breiden tot atypische banen (1); idealiter zou zo’n individueel opleidingsrecht meeneembaar moeten zijn: mensen moeten het kunnen meenemen van de ene naar de andere werkgever en van het ene naar het andere land.

na te gaan of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn om in het recht op educatief verlof te voorzien. Er zou gedacht moeten worden aan EU-maatregelen om in sommige lidstaten goede regelingen voor minimumrechten inzake betaald educatief verlof te verheffen tot een standaardpraktijk (2);

een homogeen Europees evaluatie- en validatiesysteem op te zetten voor niet-formeel en informeel leren;

op EU-niveau te investeren met behulp van specifieke en gerichte middelen om de overgang te begeleiden en nieuwe op resultaten gebaseerde criteria vast te stellen voor de toewijzing hiervan;

de uitwisseling van personeel aan te moedigen onder ondernemingen om mogelijkheden te ondersteunen voor de uitwisseling van talent en platforms op te zetten voor het delen van informatie en beste praktijken.

1.4

Een succesvolle toekomst ligt in de complementariteit van vaardigheden, niet alleen van digitale, maar ook van basis-, technische en zachte vaardigheden, die efficiënte schoolsystemen en goed voorbereide leraren vereisen. Bij de „nieuwe vormen van werk” — die worden gekenmerkt door de integratie van materiële processen en digitale technologieën — is het echter van belang een op mensen gerichte aanpak in stand te houden.

1.5

Ten slotte zouden de Europese Commissie en de lidstaten ernaar moeten streven om kwetsbare personen die niet in staat zijn om zich aan te passen aan de veranderingen en aan de toenemende eisen van het nieuwe technologische tijdperk niet in de kou te laten staan, maar juist te begeleiden.

2.   Inleiding

2.1

De digitalisering, de automatisering en nieuwe economische modellen, zoals Industrie 4.0 en de circulaire en deeleconomie hebben nieuwe vormen van werk in het leven geroepen. Deze nieuwe vormen van werk worden gekenmerkt door de integratie van materiële productieprocessen en digitale technologieën, die zowel off- als online worden uitgevoerd en een aanzienlijke impact hebben op de productieprocessen van ondernemingen, organisatorische modellen van de arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden, de looptijd van arbeidsovereenkomsten, sociale bescherming en de arbeidsverhoudingen.

2.2

Nieuwe technologieën en de digitalisering kunnen leiden tot betere persoonlijke levens- en arbeidsomstandigheden en tot een beter evenwicht hiertussen, om de productiviteit te verbeteren en in het algemeen betere banen te creëren, wanneer deze vergezeld gaan van een rechtvaardige aanpak van de overgang en een goede beleidsmix, voor inclusieve en door innovatie gedreven groei. Sommige bestaande banen en werkterreinen zullen zich ontwikkelen, sommige traditionele banen zullen verdwijnen en nieuwe activiteiten zullen worden gecreëerd. Er is sprake van drie fenomenen: creatie, omvorming en vervanging, die in alle sectoren in verschillende combinaties en met een verschillende intensiteit voorkomen (3).

2.3

Over de vraag of deze nieuwe arbeidscontext zal leiden tot meer of minder banen wordt nog gediscussieerd. Disrupties van de werkgelegenheid en van bedrijfsmodellen zullen in sommige sectoren aanzienlijk zijn volgens de OESO (productie, vervoer, gezondheid, horeca, financiën en onderwijs). 9 % van de banen loopt het gevaar te worden vervangen, aangezien meer dan 70 % van de taken die deze banen omvatten, kunnen worden geautomatiseerd. Nog eens 25 % van de banen kan worden omgevormd, aangezien slechts de helft van de desbetreffende taken kan worden geautomatiseerd (4). Tegelijkertijd zouden door de digitalisering niet alleen nieuwe arbeidsplaatsen kunnen worden geschapen in de industriële productiesector, maar ook in de dienstverlening. De uitkomsten hiervan zullen afhankelijk zijn van een geïntegreerde beleidsagenda, openbare besluiten en het beleid dat wordt uitgevoerd om de uitdagingen aan te pakken die nieuwe productieprocessen en bedrijfsmodellen met zich meebrengen, met name wat betreft het toerusten van jongeren met de noodzakelijke vaardigheden en de bij- en omscholing van zowel werkzoekenden als werknemers. Of deze nieuwe processen en de digitalisering de werkgelegenheid uiteindelijk zullen doen toenemen, zal afhangen van hoe succesvol ondernemingen en werkenden in de EU zich aanpassen aan technologische ontwikkelingen, hoe wordt omgegaan met de invoering en het gebruik van technologieën en veranderingen in de organisatorische structuren samen met de sociale partners en hoe de opleiding van werknemers wordt gegeven, evenals van de mate waarin de EU en de lidstaten in staat zullen zijn een gunstig beleids- en regelgevingsklimaat tot stand te brengen om de belangen van zowel ondernemingen als werknemers te waarborgen (5). De rol en kennis van de sociale partners zal essentieel zijn in dit proces en de sociale dialoog en conform de nationale wetgeving en praktijken te voeren collectieve onderhandelingen zullen een belangrijke rol spelen.

2.4

De uitdaging ten aanzien van de nieuwe vormen van werk houdt niet langer verband met de behoefte aan innovatie en digitalisering, maar met de noodzaak ervoor te zorgen dat iedereen passend hoogwaardig onderwijs en een passende opleiding krijgt en dat deze zo zijn ontworpen dat mensen snel nieuwe kennis, vaardigheden en competenties kunnen verwerven. De vraag is hoe we robots en menselijke intelligentie kunnen aanvullen en kunnen zorgen voor zowel een op mensen gerichte aanpak van kunstmatige intelligentie (KI) als de invoering van digitalisering in alle economische sectoren, waaronder zakelijke waardeketens (6).

2.5

In het kader van een actief arbeidsmarktbeleid en de regelgeving op dit gebied is een van de belangrijkste vragen daarom hoe opleiding, onderwijs en levenslang leren moeten worden geheroriënteerd, aan de ene kant in overeenstemming met de behoeften van werkgevers en de arbeidsmarkt, aan de andere kant, met het oog op een grotere en betere inzetbaarheid op een snel veranderende arbeidsmarkt, en hoe de inhoud van opleidings- en onderwijstrajecten moet worden aangepast met het oog op de bij- en omscholing van onder anderen volwassen werknemers. Deze uitdaging raakt werkgevers en werknemers in dezelfde mate en dwingt hen, evenals de arbeidsmarktinstanties, meer inspanningen te leveren ten aanzien van prognoses, planning, financiering en strategieën.

2.6

Het EESC roept de Europese Commissie en de lidstaten op om iets te doen aan het ernstige probleem van het toenemende aantal mensen dat niet het nodige onderwijs heeft genoten en daardoor niet in staat is om de veranderingen bij te houden, waardoor het gevaar bestaat dat zij gemarginaliseerd raken.

3.   De stand van zaken

3.1

De kwestie vaardigheden — verworven door onderwijs, opleiding en levenslang leren — heeft in de afgelopen tijd veel aandacht gekregen van EU-instellingen en internationale organisaties en is vanuit verschillende oogpunten onderzocht, in een scenario van snelle veranderingen in de arbeidswereld. In dit advies worden slechts gegevens uit hun meest recente documenten gebruikt.

3.2

In enkele van deze documenten, die hieronder worden besproken, komt de productiviteit aan de orde en wordt daarbij vooral gekeken naar twee factoren hiervan: vaardigheden en nieuwe vormen van de organisatie van werk. De instellingen en organisaties zijn het er allemaal over eens dat een van de belangrijkste uitdagingen van de vierde industriële revolutie voor de arbeidsmarkt erin bestaat te bepalen welke nieuwe vaardigheden werknemers nodig zullen hebben. Onlangs zijn enkele suggesties en nuttige beste praktijken besproken. Het EESC wil de campagne e-Skills for Jobs van 2015-2016 en het e-Skills Manifesto prijzen die toen door de Europese Commissie werden gelanceerd. Het beveelt aan de tien fundamentele beginselen te gebruiken die werden aangemerkt als goede richtsnoeren voor toekomstig digitaal beleid (7) en herhaalt de conclusies van zijn relevante recente adviezen (8). In het kader van de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa (9) is anderzijds een herziening gestart van het kader van sleutelcompetenties van de EU en het e-Skills Manifesto van december 2016. De beoordeling en actualisering van digitale vaardigheden was een belangrijk aspect van dit proces. Het doet het EESC deugd dat de Europese Commissie onlangs twee belangrijke initiatieven heeft goedgekeurd: het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor levenslang leren en de mededeling over het actieplan voor digitaal onderwijs (10). Hopelijk worden de richtsnoeren die zij bevatten snel van kracht.

3.3

In twee recente verslagen van de OESO (11) werd de aandacht gevestigd op het verband tussen loonongelijkheid en het gebruik van computers, met andere woorden, op de positieve impact van technologische veranderingen op de lonen van geschoolde werknemers — die echter leidt tot een verbreding van de loonkloof met laaggeschoolde werknemers, diverse voorbeelden van nieuwe banen en vereiste vaardigheden en de groeiende vraag naar met name specialistische ICT-vaardigheden die nodig zijn voor programmering en algemene ICT- en aanvullende vaardigheden. Het EESC waardeert bovendien het recente verslag van de OESO over belangrijke punten voor digitale transformatie in de G20 vanwege de uitgebreide analyse van de beleidsveranderingen en de aanbevelingen in dit opzicht (12) en wil het belang onderstrepen van goede arbeidsverhoudingen voor het succes van het beleid dat in het kader van de G20 en op EU-niveau wordt aangenomen. Daarom herhaalt het EESC ook de conclusies en aanbevelingen van zijn recente adviezen en studies, en met name die conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de gevolgen van de digitalisering voor traditionele ondernemingen en sectoren (13), de behoefte aan veranderingen in industriële betrekkingen (14), de arbeidsomstandigheden voor atypische werknemers (15), de impact van de 'on demand'-economie (16), de rol van overheden bij beleidsmaatregelen en het belang voor de toekomst van een leven lang leren (17). De OESO werkt aan de strategie voor nieuwe banen, die volgend jaar moet worden gelanceerd en waarbij één hoofdstuk betrekking heeft op vaardigheden en digitale tweedelingen. Het EESC uit enkele zorgen ten aanzien van het gebrek aan een echte meerwaarde voor beleidsaanbevelingen aan overheden over het desbetreffende onderwerp. Aangezien de OESO echter nog steeds bezig is met de voorbereiding van de strategie voor banen, zal het EESC het debat in het kader van de strategie voor vaardigheden volgen, ook met het oog op de OESO-conferentie inzake vaardigheden die in juni zal plaatsvinden, en vraagt het de Commissie om nieuwe gemeenschappelijke initiatieven te ontplooien.

3.4

Het Wereld Economisch Forum waarschuwt, ondanks zijn steun voor de vierde industriële revolutie, voor het risico dat, volgens enkele prognoses, tussen nu en 2020 in 15 grote ontwikkelde en opkomende economieën ongeveer vijf miljoen banen zullen verdwijnen, waarvoor op dit moment geen vervanging wordt verwacht, en legt enkele punten ter discussie voor met betrekking tot de stabiliteit van vaardigheden, de genderkloof in de industrie en arbeidsstrategieën (18).

3.5

Tijdens de tripartiete sociale top van maart 2016 vroegen de Europese sociale partners de Europese Commissie de digitale omvorming van economieën en arbeidsmarkten te ondersteunen en samen te werken om ervoor te zorgen dat voor zowel ondernemingen als werknemers beleid wordt ontworpen voor de arbeidsmarkt en vaardigheden (19).

3.6

Het EESC steunt de resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over civielrechtelijke regels inzake robotica (20), en met name de aanbevelingen met betrekking tot de ethische beginselen (menselijke veiligheid en gezondheid, vrijheid, privacy, integriteit en waardigheid, zelfbeschikking en non-discriminatie, bescherming van persoonsgegevens en transparantie; de noodzaak om het rechtskader van de Europese Unie bij te werken met ethische beginselen die als richtsnoer dienen en de complexiteit van robots weerspiegelen) en met betrekking tot onderwijs en werkgelegenheid (het verzoek aan de Commissie om significante steun te bieden voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden in alle leeftijdsgroepen en ongeacht de beroepsstatus; en de noodzaak te zorgen voor meer belangstelling onder vrouwen voor een digitale loopbaan, om de trends op de arbeidsmarkt op middellange en lange termijn nauwlettender te gaan analyseren en in het oog te gaan houden, om het belang te benadrukken om veranderingen in de maatschappij te voorzien — met name vanuit het oogpunt van werkgelegenheid en de flexibiliteit van vaardigheden; het erkennen van het grote potentieel van robotica en KI op verschillende gebieden).

3.7

In de briefingnota van Cedefop, People, machine, skills and robots (21), wordt gesuggereerd dat het, voordat conclusies worden getrokken over de toekomst, van belang is de verschillende manieren te begrijpen waarop technologie de arbeidswereld verandert: de vervanging van banen, het creëren van banen en de omvorming van banen; de analyse per sector van volwassen werknemers die technologische verandering op de werkplek hebben meegemaakt in de periode 2009-2014 — mondiaal gezien 43 % van de volwassen werknemers — is belangrijk om de omvang van de huidige uitdaging te kunnen begrijpen.

3.8

Het EESC herinnert aan twee van zijn recente adviezen van afgelopen juli over nieuwe vormen van werk (22); met name aan het belang van sociale zekerheid voor mensen die deze nieuwe vormen van werk uitvoeren, zoals crowdworkers, en van de nieuwe soorten werkomgevingen; de relevantie van een leven lang leren en de behoefte aan toekomstige vaardigheden; de fundamentele rol van sociale partners en collectieve onderhandelingen — in overeenstemming met de nationale wetgevingen en praktijken — en de rol van het maatschappelijk middenveld. Het pleit kortom voor het beperken van de negatieve gevolgen van deze snelle veranderingen en het versterken van de positieve aspecten.

3.9

Het verslag van Eurofound van de afgelopen maand, „Non-standard forms of employment: recent trends and future prospects” (23), is belangrijk voor de analyse van nieuwe manieren van werken maar met name ook om alert te zijn ten aanzien van sociale bescherming, inkomen en werktijd en de onduidelijke status van mensen die werken op basis van atypische overeenkomsten: het EESC is het eens met de suggesties van Eurofound en vraagt de besluitvormers aandacht te besteden aan deze kwesties, die het reeds aan de orde stelde in de bovengenoemde documenten.

4.   De toekomst is er al: a) maatregelen en voorstellen

4.1

In de nieuwe, snel veranderende arbeidscontext is het moeilijk om nieuwe beroepen — en de relevante vaardigheden — op theoretische wijze vast te stellen. Normaal gesproken loopt de arbeidsmarkt, vaak met de inbreng van ondernemingen en de sociale partners, overeenkomstig zijn eigen behoeften vooruit op het bepalen van nieuwe beroepsprofielen. Collectieve onderhandelingen op alle niveaus — in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken — en mechanismen voor de participatie van werknemers op bedrijfsniveau zijn relevante instrumenten om de veranderingen van de behoeften aan vaardigheden en opleidingen in goede banen te leiden en om op deze veranderingen te kunnen anticiperen en innovatie te doen toenemen.

4.2

Daarnaast benadrukt het EESC dat er nieuwe methoden bestaan, zoals de analyse van big data, die kunnen helpen om snel signalen van veranderingen van behoeften op de arbeidsmarkt te ontvangen: deze technieken vormen een aanvulling op traditionele prognose-instrumenten en andere middelen om op vaardigheden te anticiperen en kunnen zorgen voor een beter begrip van de snel veranderende vraag naar vaardigheden wanneer nieuwe technologieën snel ingang vinden.

4.3

De veelvoorkomende vormen van atypische werkgelegenheid in de digitale economie nopen tot een adequate mate van regelgeving, moeten worden gereguleerd, zodat sociale bescherming en toegang tot kwalificaties voor opleiding en vaardigheden voor iedereen, ook atypische werknemers, kunnen worden gewaarborgd (24). Onderzocht zou moeten worden of zo’n individueel opleidingsrecht meeneembaar moet zijn, dus of mensen het moeten kunnen meenemen van de ene naar de andere werkgever en van het ene naar het andere land.

4.4

Het EESC is van mening dat het bovendien van groot belang is om de werknemers meer aan te sporen tot een leven lang leren en samen met ondernemingen de inhoud te bepalen van opleidingen op de werkplek, op een manier waarvan zowel werknemers als ondernemingen kunnen profiteren. De gelijke toegang van werknemers tot aan hun baan gerelateerde opleidingen en permanente beroepsopleidingen moet worden gewaarborgd door te investeren in verschillende programma's en instrumenten. Het potentieel van online- en digitale leerplatforms zou ook kunnen worden benut; de sociale partners moeten echter wel instemmen met het gebruik ervan, met inachtneming van de bepalingen inzake arbeidstijd en vrije tijd voor werknemers. Het is van belang te erkennen dat een leven lang leren een formele, niet-formele en informele aard kan hebben. Alle vormen van leren kunnen een meerwaarde creëren, mits deze goed zijn ontworpen door de desbetreffende actoren. De erkenning van niet-formeel en informeel leren is van belang voor het verbeteren en aantonen van de vaardigheden en competenties van personen.

4.5

De betrokkenheid van werknemers bij regelingen met betrekking tot het juiste gebruik van technologie in de onderneming is van doorslaggevend belang. Zo wordt ervoor gezorgd dat zij beschikken over de instrumenten en vaardigheden om met de technologie op hun gebied te kunnen omgaan, maar ook dat zij deelnemen aan het innovatieproces, zodat hun angst voor verandering door hun inzicht in de materie plaats maakt voor mogelijkheden voor persoonlijke en professionele groei.

4.6

Het EESC benadrukt dat het belangrijk is om concrete maatregelen te nemen om nationale onderwijs- en opleidingsstelsels te helpen hun programma's zo snel mogelijk aan te passen, zodat de leerplannen en systemen op basis van werk beter overeenstemmen met de behoeften van de arbeidsmarkt en om ervoor te zorgen dat opleidings- en onderwijsstelsels iedereen kunnen bereiken, onder wie werknemers die het risico lopen te worden uitgesloten vanwege de nieuwe digitale vormen van werkgelegenheid, zoals lager opgeleiden, gehandicapten en de plattelandsbevolking in gebieden waar de breedbandpenetratie veel beperkter is dan in stedelijke gebieden. Het is daarom zeer belangrijk om in die lidstaten de desbetreffende administratieve procedures te vereenvoudigen als zij een last vormen. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, verzoekt het EESC de Commissie en de lidstaten, in het kader van het Europees Semester, praktische maatregelen aan te nemen, zoals: nieuwe monitoringmechanismen op EU-niveau om gegevens te verzamelen en te evalueren ten aanzien van de behaalde resultaten op nationaal niveau wat betreft de digitale dekking en de toegang tot opleidingen gedurende het hele leven; het vaststellen van nieuwe benchmarks om nieuwe gemeenschappelijke niveaus voor basisopleidingen en regelingen voor digitale vaardigheden te realiseren op EU-niveau en te voorkomen dat de kloof tussen EU-landen groter wordt; het versterken van synergieën tussen landen door middel van samenwerking in netwerken van e-infrastructuren; het vaststellen van nieuwe, krachtige, op resultaten gebaseerde criteria voor de toewijzing van middelen en van stimulansen om de samenhang tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten te vergroten.

4.7

Het EESC maakt zich zeker zorgen over de toekomst van lageropgeleiden, en meer in het algemeen van kwetsbare groepen, in Europa. Het vreest dat de maatregel „Bijscholingstrajecten” in het kader van de nieuwe vaardighedenagenda niet voldoende zal zijn om het probleem aan te pakken. Zoals Cedefop onlangs aantoonde (25), is de definitie van deze grote groep, die bestaat uit veel verschillende categorieën achtergestelde personen, complex en wordt deze slecht begrepen, terwijl de cijfers aanleiding geven tot zorg — in 2015 had een op de vier Europese volwassen tussen de 25 en 64 jaar (ongeveer 64 miljoen volwassenen) nog steeds slechts lage kwalificaties, terwijl het aandeel van de volwassen bevolking met lage cognitieve vaardigheden op het gebied van lezen en schrijven en rekenen op respectievelijk 18 en 20 % lag. Uit gegevens van Cedefop blijkt dat deze groep minder geneigd is om deel te nemen aan leeractiviteiten. Gezien het feit dat de studie heeft uitgewezen dat het investeren in vaardigheden loont, verwacht het EESC van de Europese Commissie dat zij meer doet om ervoor te zorgen dat kwetsbare groepen, zoals ouderen, in staat zijn en worden aangemoedigd om deel te nemen aan initiatieven voor volwasseneneducatie, om het risico te vermijden dat zij worden gemarginaliseerd op de arbeidsmarkt. Het is ook van belang dat werknemers in de leeftijdsgroep 55-64 worden bereikt, aangezien zij vaak het minst geneigd zijn deel te nemen aan een leven lang leren. Verder is het belangrijk om machines en nieuwe technologische software zodanig aan te passen dat ze ook door gehandicapten kunnen worden gebruikt.

4.8

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan genderspecifieke maatregelen om de digitale kloof te dichten; aanhoudende verschillen tussen mannen en vrouwen op dit studiegebied kunnen betekenen dat vrouwen minder zullen profiteren van nieuwe arbeidsmogelijkheden in beroepen die gerelateerd zijn aan STEM; een grotere flexibiliteit ten aanzien van arbeid kan de werkgelegenheid van vrouwen doen toenemen, maar kan ook een negatieve impact hebben op de kwaliteit van hun banen (26).

4.9

In deze context van snelle en voortdurende verandering is het essentieel om iedereen veel en verschillende leermogelijkheden te bieden die kunnen leiden tot de verwerving van sterke (nuttige) vaardigheden voor (op) de arbeidsmarkt, in lijn met de digitale dimensie van de nieuwe wereld, waarbij iedereen wordt beschermd tegen het risico om te worden uitgesloten van de arbeidsmarkt of te worden gedegradeerd tot onzekere vormen van werk. In de beschikbare onderwijs- en opleidingsstelsels moeten de verwachtingen van werknemers en de behoeften van de arbeidsmarkten worden weerspiegeld, zodat ondernemingen kunnen groeien en mensen een baan kunnen vinden of kunnen gedijen in hun huidige baan, in overeenstemming met hun vaardigheden, verwachtingen en competenties. De actieve betrokkenheid van werknemers bij regelingen voor een leven lang leren en scholing op de werkvloer is een conditio sine qua non voor de groei en het concurrentievermogen van ondernemingen, voor de inzetbaarheid van werknemers en voor het zorgen voor kwalitatief hoogwaardige banen.

4.10

Het EESC benadrukt bovendien het belang van het uitbreiden van de mogelijkheden voor en de deelname aan een leven lang leren, met het oog op de verbetering van de prestaties van ondernemingen en de persoonlijke en professionele groei van werknemers. Er moeten praktische maatregelen worden genomen om te zorgen voor de mogelijkheid van en de deelname aan een leven lang leren (27) — afhankelijk van de vraag in hoeverre daaraan behoefte bestaat –, dat moet worden aangeboden met een goede verdeling van de kosten en het beheer tussen overheden, werkgevers en werknemers en in samenwerking met openbare en particuliere instellingen en met de sociale partners. Nagegaan zou moeten worden welke maatregelen nodig zijn om in het recht op educatief verlof te voorzien. Er zou gedacht moeten worden aan EU-maatregelen om in sommige lidstaten goede regelingen voor minimumrechten inzake betaald educatief verlof te verheffen tot een standaardpraktijk (28). Het EESC wijst op de behoefte aan een diploma-offensief als antwoord op de groeiende digitalisering van onze arbeidsmarkten, om stimulansen te bieden voor investeringen op bedrijfsniveau en in de openbare sector, om openbare en particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen.

4.11

Het EESC benadrukt bovendien dat een gelijke toegang tot digitale diensten voor iedereen moet worden gewaarborgd, met name voor ouderen en gehandicapten, zodat de nieuwe technologische doelstellingen geen obstakel vormen, maar een echte en grote kans voor iedereen, zonder discriminatie of belemmeringen. Het verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten instrumenten te vinden om adequate steun voor iedereen in deze „nieuwe samenleving” te waarborgen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de openbare sector beschikt over de middelen om in te spelen op deze behoeften. Met name degenen die door automatisering hun baan dreigen te verliezen, moeten een opleiding krijgen waarmee ze nieuwe vaardigheden opdoen.

4.12

Het EESC nodigt de Europese Commissie en de lidstaten uit om regelingen te ontwikkelen — in samenwerking met de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties — om te voorzien in mogelijkheden voor een vrije toegang tot opleidingen, opleidingscheques of het delen van de kosten voor diegenen die niet in staat zijn de kosten te dragen. Wanneer werknemers een aanvullende opleiding moeten volgen, is het van belang te zorgen voor een evenwicht tussen werk- en leertijden dat acceptabel is voor zowel de werknemer als de werkgever. In dit opzicht herhaalt het EESC dat het belangrijk is te kijken naar ervaringen met het organiseren en het aanbieden van opleidingen in de verschillende lidstaten, zoals alle op de werkvloer gehanteerde praktijken die gericht zijn op een leven lang leren en de praktijk van educatief verlof — dat soms wordt betaald — die moeten worden aangemoedigd en ondersteund in de gehele EU. Het is tevens van belang deze ervaringen te delen.

4.13

De kwaliteit van investeringen in inclusieve groei en het creëren van kwalitatief hoogwaardige banen is essentieel. Het EESC benadrukt derhalve de noodzaak om te voorzien in adequate middelen voor de overgang naar technologische verandering en digitalisering, waarmee de urgente kwestie wordt aangepakt van het verwerven van de juiste vaardigheden en competenties, niet alleen op het niveau van de werkplek, maar ook door middel van de ontwikkeling van effectieve opleidingsstelsels, teneinde te zorgen voor een voortdurende aanpassing van de vaardigheden. Het EESC is van mening dat het aanduiden van specifieke begrotingslijnen die gericht zijn op deze overgang een prioriteit is, evenals het evalueren van nieuwe, op resultaten gebaseerde criteria voor de toewijzing hiervan.

4.14

Het EESC verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten bovendien optimaal gebruik te maken van de structuurfondsen, en met name het Europees Sociaal Fonds — waarvan de prioriteiten wat investeringen in menselijk kapitaal betreft moeten worden bevestigd en gewaarborgd — voor de aanpassing van competenties, als aanvullend middel. De Europese Commissie en de lidstaten zouden samen met het maatschappelijk middenveld een aantal gemeenschappelijke criteria moeten uitwerken die borg staan voor een wederzijds begrip van de behoeften aan nieuwe vaardigheden, waarbij rekening wordt gehouden met, aan de ene kant, de verschillen in de Europese Unie en de mobiliteit van niet alleen fysieke personen, maar ook van werkinhoud en, aan de andere kant, met de vereiste homogene niveaus van om- en bijscholing om de samenhang tussen de EU-landen te bevorderen.

4.15

Naar behoren geactualiseerde instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader en de uitvoering van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zijn nuttig voor de transparantie van de verworven kwalificaties.

4.16

Digitale vaardigheden zijn natuurlijk erg belangrijk in het kader van de vierde industriële revolutie. In deze context moeten de basisvaardigheden in met name wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie (die ook worden geleerd aan technische en professionele instellingen), maar ook geavanceerde taalvaardigheden, een nieuwe erkende waarde krijgen: zonder deze vaardigheden kan de volgende stap niet worden genomen in de richting van zeer gespecialiseerde technologische en informaticavaardigheden, die nodig zijn bij werk in multiculturele omgevingen waar vakmanschap vooral door digitalisering en robotica wordt bepaald.

4.17

Basiskennis is essentieel als grondslag voor kritische denken, dat nodig is om onderscheid te kunnen maken tussen informatiebronnen en nieuwe technologieën te kunnen begrijpen. Er moet echter meer aandacht uitgaan naar zowel technische en specialistische vaardigheden als zachte vaardigheden; de eerste zijn nodig in productieprocessen, maar de laatstgenoemde kunnen werknemers helpen om te gaan met complexe en veranderende scenario's. Een succesvolle toekomst ligt namelijk in de complementariteit van vaardigheden. Met name wat zachte vaardigheden betreft is het ook noodzakelijk dat leerkrachten en aanbieders van onderwijs en opleidingen adequaat worden opgeleid en dat gezinnen zich bewust worden van het belang ervan.

4.18

Het EESC is voorstander van een aanpak waarbij sterk de nadruk wordt gelegd op zachte vaardigheden — zoals oplossen van complexe problemen, kritisch denken, teamwork, interpretatieve vaardigheden, nieuw en aangepast denken, cultuuroverschrijdende competentie, virtuele samenwerking en cognitieve flexibiliteit — aangezien die essentieel zijn voor de menselijke ontwikkeling en werknemers kunnen helpen zelfstandig te denken, nog voordat zij worden gevraagd om digitaal bekwaam te worden. Het EESC stelt voor om bij de herziening van het Europees kader voor sleutelcompetenties bijzondere aandacht te besteden aan de ontwikkeling van deze vaardigheden.

4.19

Jongeren moeten op school specifieke informatie krijgen over de arbeidswereld en oriëntatie wat betreft onderwijs, opleiding en arbeidsmogelijkheden om hun verdere ontwikkeling en loopbaan te sturen, maar ook tijdens de rest van hun leven zal begeleiding van essentieel belang blijven. De beroepskeuze is een cruciale beslissing. Jongeren moeten hierbij worden begeleid door hen te laten zien welke opleidingen en beroepen er allemaal mogelijk zijn, zodat zij goed geïnformeerd een keuze kunnen maken.

4.20

Afhankelijk van hun verbondenheid met de locatie enerzijds en hun missie anderzijds, bieden scholen, universiteiten en opleidingsinstellingen een mix van nieuwe kennis en nieuwe manieren van leren. Het EESC is van mening dat het belangrijk is om hun rol en activiteiten te verbinden met de rol van de centrale en lokale overheden en instellingen, evenals met de arbeidswereld. Dit proces moet worden aangemoedigd en ondersteund, waarbij de centrale rol van maatschappelijke organisaties moet worden erkend, evenals de sociale dialoog, die vanaf het lokale en territoriale niveau moet worden ontwikkeld.

4.21

Het EESC vraagt de Commissie de opzet van een geactualiseerd „register van goede praktijken” verder te ontwikkelen, dat het potentieel biedt om te dienen als facilitator van een EU-breed debat om richtsnoeren en normen aan te wijzen op basis van de beste praktijken op het gebied van het beroepsonderwijs.

4.22

Competenties die worden verworven door middel van niet-formele en informele leertrajecten worden steeds belangrijker. In zijn advies uit 2015 (29) benadrukte het EESC dat ervoor gezorgd moet worden dat deze competenties in de nationale kwalificatiesystemen gevalideerd worden (overeenkomstig Aanbeveling 2012/C 398/01 van de Raad (30)) en dat hierbij voor het maatschappelijk middenveld een cruciale rol is weggelegd. Een goede validatie (bestaande uit identificatie, documentatie, beoordeling en certificering) brengt toegevoegde waarde met zich mee op de arbeidsmarkt en zet het individuele beroepsbewustzijn, dat wil zeggen kennis die iemand heeft van zijn eigens capaciteiten, in de schijnwerpers. Het is dan ook van cruciaal belang dat arbeidsbemiddelingsdiensten en „particuliere/openbare instellingen” worden aangemoedigd om hierin veel actiever te worden. Validatie moet toegankelijk en betaalbaar zijn, zodat zowel werknemers als werkgevers er baat bij hebben.

4.23

Het EESC vestigt de aandacht op de tien prioritaire maatregelen van de nieuwe vaardighedenagenda: het initiatief Upskills Pathways, het zorgen dat beroepsonderwijs en -opleiding een eerste keuze worden, het kader van sleutelcompetenties, de coalitie voor digitale vaardigheden en banen, het EKK, het instrument voor vaardighedenprofielen voor onderdanen van derde landen, het Europass-kader, de verzameling van gegevens om het risico op braindrain aan te pakken, de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden en tot slot de aanbeveling inzake het volgen van afgestudeerden. Dit zijn allemaal nuttige instrumenten om personen toe te rusten met de juiste competenties.

4.24

Met het oog op een eerlijke overgang en een succesvol arbeidsmarktbeleid zijn even efficiënte arbeidsbureaus nodig, die niet alleen de vraag naar en het aanbod van arbeid kunnen beheren, maar ook werkzoekenden advies en begeleiding kunnen aanbieden. Het EESC verzoekt de lidstaten meer middelen te investeren in de verbetering van de doeltreffendheid, efficiëntie en ook de capaciteit van arbeidsbureaus en hun personeel, evenals in het ontwerp van instrumenten om diegenen te ondersteunen die nog niet actief zijn op de arbeidsmarkt. Op deze manier kunnen werknemers de kans krijgen om ondernemers te bereiken die hun waarde en competenties kunnen waarderen, in een gezonde, virtueuze cirkel van professionele groei en zakelijke concurrentie.

4.25

Wat arbeidsmogelijkheden betreft, is het van groot belang dat de EU de zogenaamde braindrain aanpakt, d.w.z. het feit dat bepaalde lidstaten hun hooggekwalificeerde menselijke kapitaal kwijtraken. Idealiter moet de mobiliteit in Europa een uitwisseling van talent tussen landen aanmoedigen, d.w.z. leiden tot een verrijking waarvan alle lidstaten kunnen profiteren. De realiteit ziet er echter anders uit. Bepaalde EU-landen — met name de West- en Noord-Europese landen — zijn veel aantrekkelijker voor mobiele werknemers uit de zwakste en minst gestructureerde landen — voornamelijk Oost- en Zuid-Europese landen — vanwege het grotere aanbod aan banen en hun vermogen om hogere lonen aan te bieden. Met name Industrie 4.0, van productie tot diensten en onderzoek, maar ook andere gebieden, zoals de medische en onderzoekssectoren, dragen per definitie in belangrijke mate bij aan deze exodus. Dit resulteert in een aanzienlijke uitstroom van mensen, vaardigheden en talent uit uitzendende landen, wat leidt tot een verlies aan concurrentievermogen, tot een verlies van hun investeringen in onderwijs en tot minder nationale belastinginkomsten (31). Soms vinden hooggekwalificeerde mobiele personen op de arbeidsmarkt in het ontvangende land geen baan die bij hun kwalificaties past en gaan zij uiteindelijk werk doen waarvoor zij een te hoge opleiding hebben. Dit kan worden voorkomen wanneer Europa baanuitwisselingen aanmoedigt tussen ondernemingen uit verschillende lidstaten. In het algemeen zijn meer inspanningen op EU-niveau nodig ter bevordering van convergentie in de richting van inclusieve, economische, door innovatie gedreven en banenrijke groei gedreven en meer sociale samenhang.

4.26

Een andere belangrijke kwestie die moet worden aangepakt, is de gezondheid en veiligheid van werknemers. Technologische innovaties zullen waarschijnlijk zwaar en gevaarlijk werk vervangen, waardoor de kwaliteit van het werk wordt verbeterd, maar er kunnen nieuwe aandoeningen ontstaan, met name voor geïsoleerde (tele)werknemers. Een sociale dialoog kan licht helpen werpen op de vraag of en in welke omvang het privéleven van werknemers in dit tijdperk van alomtegenwoordige digitale mobiele communicatie extra bescherming behoeft en welke maatregelen gepast zijn. Het is bijgevolg noodzakelijk om de middelen vast te stellen om een en ander te voorkomen. Eén voorbeeld is het zogenoemde recht op onbereikbaar zijn dat onlangs in Frankrijk werd erkend en in bepaalde EU-landen is opgenomen in sectorale overeenkomsten en overeenkomsten op het niveau van ondernemingen, en dat nog niet op EU-niveau is geëvalueerd. Dat moet wel gebeuren, mede gezien de bepalingen inzake arbeidstijd, die in acht moeten worden genomen, en de nieuwe benadering van het evenwicht tussen werk en privéleven.

4.27

Het internet der dingen, privacy en big data zijn andere kwesties die in dit verband essentieel zijn als het gaat om de vertrouwdheid met digitale opleidingen, elektronische leermiddelen en problemen op het gebied van gegevensbescherming. De rol van consumentenorganisaties moet ook worden benadrukt, omdat zij een goede bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe instrumenten om een in dit verband lastige situatie aan te pakken: bij de aankoop en het gebruik van online onderwijsdiensten is het zaak dat de privacy van de betrokken personen wordt gewaarborgd (32).

5.   De toekomst is er al: b) voorbeelden van beste praktijken voor de om- en bijscholing van werknemers

5.1

Tot de erkende beste praktijken behoren de open leermiddelen (OER's, d.w.z. digitaal lesmateriaal dat beschikbaar is gesteld met licenties die toestaan dat dit wordt hergebruikt, aangepast en verspreid) en de open onlinecursussen voor een groot publiek (MOOC's, d.w.z. open netwerkcursussen die zijn ontworpen voor leren op afstand). Deze zijn relatief recent, maar niet nieuw, maar het is belangrijk om de voorlichting en informatie hierover uit te breiden. Het gebruik van OER's en MOOC's kan een belangrijk instrument zijn voor het openen van de toegang tot onderwijs en opleiding op een hulpbronnenefficiënte wijze die mensen in staat stelt een evenwicht te vinden tussen werk en familieverplichtingen.

5.2

Het EESC acht een Europees kader voor e-competenties een nuttig instrument op Europees niveau: het voorziet in een referentie van veertig competenties die worden toegepast op werkplekken waar wordt gewerkt met informatie- en communicatietechnologieën, waarbij een gemeenschappelijke taal wordt gebruikt voor competenties, vaardigheden, kennis en vaardigheidsniveaus die in heel Europa kan worden begrepen, en dat vereisten omvat ten aanzien van vaardigheden en kennis voor ICT-deskundigen, -beroepen en -organisaties met vijf vaardigheidsniveaus en is ontworpen om te voldoen aan de behoeften van individuen, ondernemingen en andere organisaties in de openbare en particuliere sectoren, en met name van opleidingsinstellingen en bedrijven.

5.3

Wat betreft de beroepsopleiding binnen bedrijven, moeten de duale beroepsopleidingsstelsels in landen als Oostenrijk, Duitsland, Denemarken en Nederland worden aangemerkt als beste praktijk, gezien de betrokkenheid van de sociale partners bij de voortdurende aanpassing van de beroepsonderwijs- en opleidingsstelsels aan de nieuwe digitale arbeidswereld (33).

5.4

Het EESC acht het Spaanse Fundación Estatal para la Formación en el Empleo (FUNDAE), het Franse Organismes paritaires collecteurs agréés (OPCA) en het Italiaanse Fondi Interprofessionali per la Formazione Continua beste praktijken voor de financiering van opleidingscursussen op de werkplek en is van mening dat zij een aanzienlijke bijdrage leveren tot de actualisering van de digitale vaardigheden van werknemers.

5.5

Individuele opleidingsprogramma's kunnen eveneens nuttig zijn: voorbeelden uit Frankrijk zijn: het compte personnel de formation (CPF), het congé individuel de formation (CIF), het congé de bilan de compétences (CBC) en het congé pour validation des acquis de l'expérience (CVAE).

5.6

In Italië bestaan twee soorten educatief verlof: het eerste is bedoeld voor het afronden van het school- en/of universitair onderwijs en andere opleidingsactiviteiten dan die van de werkgevers. Het tweede is bedoeld voor werknemers en werklozen om het recht op een leven lang leren te waarborgen; de wijze waarop werknemers worden aangemerkt, de tijd die zij hieraan mogen besteden en het inkomen dat zij ontvangen zijn vastgesteld door middel van collectieve onderhandelingen. Tot slot bestaat, wederom in Italië, de opleidingscheque (voucher formativo): dit is een soort individueel fonds voor opleidingsactiviteiten om de inzetbaarheid van personen te versterken door middel van beroeps- en innovatieve opleidingscursussen.

5.7

Duitsland is een van de landen met het hoogste percentage werkenden ter wereld en het laagste werkloosheidscijfer: volgens een onderzoek van de OESO wordt het percentage werkenden niet beïnvloed door de hoge mate van automatisering, aangezien werknemers worden opgeleid voor het gebruik van robots en worden begeleid bij het vinden van een andere baan wanneer hun banen worden vervangen door de robotisering. Op sommige gebieden bestaat echter minder vraag naar arbeid en kan het voorkomen dat intreders op de arbeidsmarkt niet beschikken over de nodige digitale vaardigheden om werk te vinden. De Duitse sociale partners besloten de uitdaging van innovatie aan te gaan en startten onderhandelingen over de manier waarop deze uitdaging op de arbeidsmarkt moet worden aangepakt.

5.8

In Frankrijk werd afgelopen jaar een wet inzake het recht op onbereikbaar zijn goedgekeurd en in Italië wordt deze kwestie besproken en erkend in enkele collectieve arbeidsovereenkomsten.

5.9

Het EESC is van mening dat jongeren in de eerste stadia van het schoolonderwijs en de opleiding niet alleen moeten worden onderwezen op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook met het oog op een volledig actief burgerschap (34). Tot slot is de opname van een basiscursus programmering op veel Estse basisscholen een beste praktijk.

5.10

In de recente publicatie Business cooperating with vocational education and training providers for quality skills and attractive future (35) van de Europese Commissie van dit jaar worden veel interessante beste praktijken genoemd die worden toegepast in enkele lidstaten en die, met de nodige aanpassingen, elders ook nuttig zouden kunnen zijn:

het Oostenrijkse AQUA-project, voor het afstemmen van de vaardigheden van werklozen op de behoeften van werkgevers, en met name kmo's;

de Deense Coop Food School, voor het oplossen van het toenemende tekort aan werknemers in de levensmiddelenindustrie;

het Britse Tech Partnership, voor het stimuleren van het aanbod aan werknemers in de digitale sectoren;

de Duitse duale opleidingen, om tekorten aan vaardigheden van onderop aan te vullen;

de Italiaanse hogere technische instellingen, om te zorgen voor een stabiele vaardighedenpijplijn op lokaal niveau in strategische sectoren;

het Nederlandse Techwise Twente, dat zich richt op instellingen voor beroepsonderwijs en -opleidingen om ervoor te zorgen dat de vaardigheden die worden onderwezen de vaardigheden zijn die nodig zijn in de sector hightechmaterialen;

het Servische en Duitse gezamenlijke onderwijs, om het aanbod aan werknemers te verbeteren in sommige sectoren waarin een gebrek aan vaardigheden bestaat;

het Litouwse en Letse Educate for Business, aan de hand waarvan leerplannen van beroepsonderwijs- en -opleidingsprogramma's werden geactualiseerd om deze af te stemmen op de arbeidsmarkt;

de Finse Valkeakoski Campus, die studenten in beroepsonderwijs en -opleidingen de mogelijkheid biedt de juiste digitale vaardigheden te verwerven op het gebied van automatisering en robotica dankzij een nauwe dialoog met lokale bedrijven;

het Slowaakse, Tsjechische en Britse project Step Ahead, dat zich richt op leraren in beroepsonderwijs en -opleidingen om ervoor te zorgen dat de vaardigheden die worden onderwezen de vaardigheden zijn die nodig zijn op de arbeidsmarkt;

het Spaanse Fundación Laboral de la Construcción, voor het verbeteren van de vaardigheden van werknemers in de bouwsector en het voorzien in actuele leerplannen voor de basisopleiding;

en tot slot

het mondiale Nestlé YOUth Initiative, dat duale leermogelijkheden ontwikkelt en leerplannen opstelt samen met scholen voor beroepsonderwijs en -opleidingen.

Elk van deze initiatieven is gericht op een of meer aspecten, zoals het op elkaar afstemmen van aanbod en vraag, leren op de werkplek, digitale en ondernemersvaardigheden, mobiliteit en sociale inclusie.

Brussel, 15 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB C 173, 31.5.2017, blz. 45.

(2)  PB C 13, 15.1.2016, blz. 161

(3)  Als gerapporteerd door Cedefop. Zie Cedefop (2017). People, machines, robots and skills. Briefingnota.

(4)  OESO (2017). Future of Work and Skills. Paper gepresenteerd tijdens de tweede vergadering van de G20-werkgroep Werkgelegenheid. Februari 2017. Zie blz. 8.

(5)  Statement of the European social partners on digitalisation, aangenomen tijdens de tripartiete sociale top van 16 maart 2016.

(6)  Zoals Cedefop opmerkt in een van zijn briefingnota's (zie voetnoot 1 hierboven), is technologische werkloosheid een terugkerend thema, maar zal de werkloosheid in het digitale tijdperk afhangen van menselijke en niet van kunstmatige intelligentie.

(7)  Deze zijn opgenomen in de Riga Declaration on e-Skills van maart 2015, die werd afgegeven bij de start van de campagne e-Skills for Jobs van 2015-2016 en de publicatie van het e-Skills Manifesto; vgl. conclusies van Riga van juni 2015.

(8)  PB C 434, 15.12.2017, blz. 36; PB C 434, 15.12.2017, blz. 30; PB C 173, 31.5.2017, blz. 45; PB C 303, 19.8.2016, blz. 54; PB C 13, 15.1.2016, blz. 161; PB C 347, 18.12.2010, blz. 1; PB C 128, 18.5.2010, blz. 74; PB C 93, 27.4.2007, blz. 38.

(9)  PB C 173, 31.5.2017, blz. 45.

(10)  COM(2018) 24 en COM(2108) 22.

(11)  T. Berger en C. Frey (2016), Structural Transformation in the OECD: Digitalisation, Deindustrialisation and the Future of Work, OECD Social, Employment and Migration Working Papers, nr. 193, OECD Publishing, Parijs; en OESO (2016), New Skills for the Digital Economy, OECD Digital Economy Papers, nr. 258, OECD Publishing, Parijs.

(12)  OESO (2017). Key issues for digital transformation in the G20. Report prepared for a joint G20 German Presidency/OECD conference. Zie blz. 145-149 voor de lijst van aanbevelingen.

(13)  PB C 13, 15.1.2016, blz. 161

(14)  PB C 434, 15.12.2017, blz. 30.

(15)  PB C 303, 19.8.2016, blz. 54

(16)  EESC (2017). Impact of digitalisation and the on-demand economy on labour markets and the consequences for employment and industrial relations. Studie verricht door een onderzoeksteam van CEPS.

(17)  PB C 173, 31.5.2017, blz. 45.

(18)  Wereld Economisch Forum (2016). The Future of Jobs. Employment, Skill and Workforce Strategy for the Fourth Industrial Revolution. Global Challenge Insight Report.

(19)  Zie voetnoot 2 hierboven.

(20)  Resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over civielrechtelijke regels inzake robotica, A8-0005/2017.

(21)  Zie voetnoot 3 hierboven.

(22)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 36 en PB C 434 van 15.12.2017, blz. 30.

(23)  Eurofound (2017). Non-standard forms of employment: Recent trends and future prospects. Eurofound, Dublin.

(24)  PB C 434, 15.12.2017, blz. 30.

(25)  Cedefop (2017). Investing in skills pays off: The economic and social cost of low-skilled adults in the EU.

(26)  OESO (2017). Going Digital: The Future of Work for Women. Beleidsnota over de toekomst van werk.

(27)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels”, COM (2006) 481 final.

(28)  PB C 13, 15.1.2016, blz. 161

(29)  PB C 13, 15.1.2016, blz. 49

(30)  Aanbeveling van de Raad inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren van 20 december 2012

(31)  Schellinger, A. (2017). Brain Drain — Brain Gain: European Labour Markets in Times of Crisis. A Friedrich-Ebert-Stiftung Project 2015–2017, blz. 88.

(32)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 102

(33)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 57; PB C 143 van 22.5.2012, blz. 94.

(34)  Zie het EESC-advies "over de Nieuwe Europese onderwijsstrategie, par. 1.2 (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 167).

(35)  Europese Commissie (2017). Business cooperating with vocational education and training providers for quality skills and attractive future. Luxemburg, Bureau voor publicaties van de Europese Unie.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

533e zitting van het EESC, 14.3.2018-15.3.2018

6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/19


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „De bestrijding van illegale online-inhoud — Naar een grotere verantwoordelijkheid voor onlineplatforms”

(COM(2017) 555 final)

(2018/C 237/03)

Rapporteur:

Bernardo HERNÁNDEZ BATALLER

Raadpleging

Europese Commissie, 17.11.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

9.3.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

180/4/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Illegale online-inhoud vormt een complex en horizontaal probleem, dat vanuit verschillende invalshoeken moet worden bekeken; zo moet de impact ervan worden ingeschat en moeten de nationale juridische kaders op elkaar worden afgestemd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) benadrukt het belang van een passend en evenwichtig regelgevingskader voor onlineplatforms in de digitale eengemaakte markt; een dergelijk kader kan immers helpen een klimaat van vertrouwen te creëren voor zowel bedrijven als het grote publiek, zodat zij in alle vertrouwen gebruik kunnen maken van deze platforms. Ook zijn op het vlak van regelgeving en zelfregulering flexibele en werkbare maatregelen nodig die direct inspelen op de uitdagingen, met name wat betreft de procedures voor het opsporen, onderzoeken, melden en verwijderen van illegale inhoud van platforms.

1.2.

Het EESC wijst erop dat de nieuwe criteria en maatregelen moeten stroken met de inhoud van zijn eerdere adviezen. Uitgangspunt moet zijn dat wat in de echte wereld illegaal is, dat ook in de virtuele wereld (online) is. Het EESC onderstreept het belang van technologieneutraliteit en samenhang tussen de regels die in gelijkwaardige situaties online en offline worden toegepast, in zoverre dit nodig en haalbaar is.

1.3.

Er moet alles aan worden gedaan om een zo goed mogelijk evenwicht te bereiken tussen het opleggen van beperkingen aan illegale inhoud en de eerbiediging van de grondrechten, en tussen onlineplatforms van verschillende grootte en met uiteenlopende activiteiten.

Het EESC verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen tegen het stijgende aantal gewelddadige en/of discriminerende berichten op onlineplatforms; daarbij is het met name van belang kwetsbare personen en kinderen te beschermen en de strijd aan te binden met alle vormen van racisme, seksisme, intimidatie en het aanzetten tot terrorisme, ook in de digitale omgeving.

1.4.

Meer in het bijzonder moet worden gekeken naar de doeltreffendheid van maatregelen inzake onlineplatforms die buiten de Europese Unie gevestigd zijn.

De Commissie zou voor zover mogelijk opnieuw moeten bekijken welk materiaal onder illegale inhoud valt en daarvan een indeling maken, zodat de bepalingen ook gelden voor materiaal dat niet expliciet in de mededeling wordt genoemd.

De procedures voor het opsporen, onderzoeken, melden en verwijderen van illegale inhoud zouden moeten worden toegepast om:

a)

de in internationale verdragen verankerde rechten te handhaven, zoals de rechten voor de bescherming van:

kinderen tegen digitale inhoud die in strijd zou kunnen zijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind;

gehandicapten tegen digitale inhoud die in strijd zou kunnen zijn met het Verdrag inzake de rechten van gehandicapten;

b)

te waarborgen dat in digitale inhoud niet gediscrimineerd wordt op basis van sekse, waarbij het vooral gaat om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, en te zorgen voor gendergelijkheid en menselijke waardigheid in reclame;

c)

ervoor te zorgen dat digitale inhoud voldoet aan de digitale agenda en aldus de veiligheid en de rechten van consumenten in de digitale samenleving kracht bij te zetten.

In de mededeling moet worden verwezen naar de mogelijke impact van illegale inhoud op de interne markt, zodat de nodige preventieve maatregelen kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat de interne markt blijft werken volgens de beginselen die eraan ten grondslag liggen.

1.5.

Alles welbeschouwd is het Comité bijzonder ingenomen met deze mededeling, waarin over het algemeen de juiste stappen worden voorgesteld om illegale inhoud op onlineplatforms aan te pakken. In dit verband moet worden bekeken of het mogelijk is de richtlijnen elektronische handel, oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame en vergelijkende reclame te herzien, daarbij onder meer uitgaande van normen die toekomstbestendig en technologisch neutraal zijn en van vitaal belang zijn voor de ontwikkeling van Europese platforms, om te voorkomen dat onzekerheid ontstaat voor de marktdeelnemers en de toegang tot digitale diensten wordt beperkt.

2.   Achtergrond

2.1.

Onlineplatforms zijn aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die als tussenschakel fungeren binnen een gegeven digitaal ecosysteem. Bij deze platforms is een uitgebreide reeks actoren betrokken, die zich bezighouden met tal van economische activiteiten, waaronder elektronische handel, media, zoekmachines, de deeleconomie, activiteiten zonder winstoogmerk, verspreiding van culturele inhoud en sociale netwerken. Vanwege hun voortdurend veranderende karakter is het lastig duidelijke en nauwkeurige definities te formuleren voor platforms. De toch al belangrijke rol van platforms in de interne markt zal in de toekomst alleen maar groter worden.

2.2.

De Commissie heeft zich eerder al over de onlineplatforms en de digitale eengemaakte markt gebogen (1), en is daarbij tot de conclusie gekomen dat de EU om haar internationale concurrentiepositie veilig te stellen deze economische sectoren op de eerste plaats innovatiever moet maken, en tegelijk de legitieme belangen van consumenten en gebruikers naar behoren moet beschermen. Er bestonden in dit verband plannen om de bepalingen van de telecom- en e-privacyrichtlijnen inzake de positie van „over-the-top-onlinecommunicatiediensten” (OTT) te herzien.

2.3.

Het EESC heeft zich hierover al uitgesproken (2) en daarbij onderstreept dat veel onlineplatforms een belangrijke rol spelen in de deeleconomie; ook heeft het nogmaals gewezen op zijn bevindingen inzake de deeleconomie, vooral op het gebied van consumentenbescherming, werknemers en zelfstandigen. Daarnaast heeft het erop gehamerd dat versnippering van het regelgevend kader moet worden voorkomen, en dat met andere woorden een coherente benadering op EU-niveau nodig is.

2.4.

Met haar nieuwe mededeling gaat de Commissie dieper in op de „bestrijding van illegale online-inhoud”. Bedoeling is een aantal beginselen en richtsnoeren vast te leggen om de verantwoordingsplicht van de onlineplatforms te vergroten, zodat zij de strijd tegen illegale online-inhoud kunnen opvoeren, samen met de nationale autoriteiten, de lidstaten en andere betrokkenen.

2.4.1.

De Commissie streeft ernaar meer gebruik te maken van goede praktijken bij de preventie, opsporing, verwijdering en het ontoegankelijk maken van illegale inhoud, zodat:

a)

die inhoud daadwerkelijk wordt verwijderd;

b)

er meer transparantie is en de grondrechten online worden beschermd;

c)

platforms meer duidelijkheid krijgen over hun aansprakelijkheid wanneer zij proactief stappen zetten om illegale inhoud op te sporen, te verwijderen of ontoegankelijk te maken (de zogenoemde „barmhartige Samaritaan”-maatregelen).

2.4.2.

Het juridische kader van de EU bestaat uit bindende en niet-bindende bepalingen, met name de richtlijn betreffende elektronische handel (3), waarmee de voorwaarden worden geharmoniseerd waaraan de onlineplatforms moeten voldoen om op de digitale eengemaakte markt in aanmerking te komen voor de vrijstelling van aansprakelijkheid voor eventueel door hen gehoste illegale inhoud.

2.4.3.

Op dit moment is er in de EU geen geharmoniseerde en samenhangende aanpak waar het gaat om het verwijderen van illegale inhoud, aangezien niet alleen de specifieke EU-wetgeving maar ook het nationale recht bepaalt wat als illegaal dient te worden beschouwd. Toch staat het buiten kijf dat een meer geharmoniseerde benadering de strijd tegen illegale inhoud efficiënter zou maken en de ontwikkeling van de digitale markt ten goede zou komen.

2.4.4.

De Commissie tracht te bepalen wat onlineplatforms, bevoegde autoriteiten en gebruikers moeten doen om snel en doeltreffend illegale inhoud op te sporen, en wil in dat verband een aantal criteria vastleggen. Zo moeten onlineplatforms hun samenwerking met de bevoegde instanties in de lidstaten systematisch verbeteren, terwijl de lidstaten ervoor moeten zorgen dat rechtbanken doeltreffend kunnen reageren op illegale online-inhoud; ook moet de grensoverschrijdende samenwerking worden versterkt.

2.4.4.1.

Om illegale online-inhoud sneller en op een meer betrouwbare manier te kunnen verwijderen, moeten mechanismen worden ingesteld om „betrouwbare flaggers” de mogelijkheid te bieden op te treden. Dergelijke flaggers zijn entiteiten die gespecialiseerd zijn in het identificeren van illegale inhoud, of speciale structuren voor het opsporen en identificeren van dergelijke online-inhoud. De Commissie wil nu nagaan of het mogelijk is om op EU-niveau gemeenschappelijke criteria uit te werken voor betrouwbare flaggers.

2.4.4.2.

Wat meldingen van gebruikers aangaat, moeten onlineplatforms een toegankelijk en gebruiksvriendelijk mechanisme inbouwen, zodat hun gebruikers melding kunnen maken van illegaal geachte inhoud die door de platforms wordt gehost.

2.4.4.3.

Om zeker te zijn dat de meldingen van hoge kwaliteit zijn, moeten doeltreffende mechanismen worden ingesteld die het gemakkelijker maken om voldoende nauwkeurige en naar behoren onderbouwde meldingen in te dienen.

2.4.5.

De Commissie gaat dieper in op de vraag of onlineplatforms proactieve maatregelen moeten nemen, ook in het licht van de vrijstelling van aansprakelijkheid, alsook op het gebruik van technologie voor het opsporen en identificeren van illegale inhoud.

2.4.6.

Voorts buigt zij zich over het verwijderen van illegale inhoud, en wijst zij erop dat er solide garanties moeten zijn om het risico in verband met de verwijdering van legale inhoud te beperken. De Commissie wijst erop dat onlineplatforms illegale inhoud „prompt” moeten verwijderen en strafbare feiten moeten doorgeven aan de rechtshandhavingsautoriteiten. Daarnaast moeten het inhoudsbeleid van onlineplatforms en de „meldings- en actieprocedures” transparanter worden.

2.4.7.

In verband met de garanties tegen overmatige verwijdering en misbruik van het systeem gaat de Commissie dieper in op betwistingen van meldingen en maatregelen tegen meldingen en tegenmeldingen te kwader trouw.

2.4.8.

Om te voorkomen dat illegale inhoud opnieuw verschijnt, bekijkt de Commissie of maatregelen kunnen worden getroffen om gebruikers te ontraden gelijkaardige illegale inhoud herhaaldelijk te uploaden en zo een einde te maken aan de verspreiding ervan. Ook is zij voorstander van een intensiever gebruik en de verdere ontwikkeling van technologieën om te voorkomen dat illegale inhoud opnieuw online verschijnt; een voorbeeld daarvan zijn automatische filters tegen herhaald uploaden.

2.4.9.

Kort gezegd, reikt de mededeling richtsnoeren aan, zonder het toepasselijke rechtskader te wijzigen; ook bevat zij geen juridisch bindende regels. Bedoeling is op de eerste plaats onlineplatforms een leidraad te bieden, zodat zij zich zo goed mogelijk van hun verantwoordelijkheid kunnen kwijten bij de aanpak van door hen gehoste illegale inhoud. Eveneens wordt beoogd goede procedurele praktijken uit te breiden tot verschillende vormen van illegale inhoud, en nauwere samenwerking tussen platforms en bevoegde autoriteiten te bevorderen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC neemt kennis van de mededeling en verzoekt de Commissie programma's op te stellen en doeltreffende maatregelen te nemen om zo te komen tot een stabiel en samenhangend juridisch kader om illegale inhoud efficiënt te verwijderen. Het Comité is overtuigd van het nut van de mededeling, gezien de impact van digitale platforms op het dagelijkse leven en de risico's die gepaard gaan met het wijdverbreide gebruik en de impact ervan op de digitale eengemaakte markt, die zijn bestaansrecht ontleent aan het voorkomen van fragmentatie tussen nationale wetgevingen en het afschaffen van technische, juridische en fiscale belemmeringen om ondernemingen, burgers en consumenten in staat te stellen ten volle te profiteren van digitale instrumenten en diensten.

Het EESC benadrukt dat onlineplatforms illegale inhoud en oneerlijke praktijken (bijvoorbeeld de wederverkoop van tickets voor voorstellingen tegen een buitensporig hoge prijs) moeten bestrijden door middel van regelgeving, aangevuld met effectieve zelfregulerende maatregelen (bijvoorbeeld glasheldere gebruiksvoorwaarden en passende mechanismen voor het identificeren van recidivisten, of de oprichting van gespecialiseerde teams voor het modereren van inhoud en het opsporen van illegale inhoud); ook kunnen hybride maatregelen worden ingezet.

3.2.

De Commissie zou opnieuw moeten bekijken welk materiaal onder illegale inhoud valt en een indeling moeten maken, zodat de bepalingen niet alleen gelden voor materiaal dat expliciet in de mededeling wordt genoemd (aanzetten tot terrorisme, xenofobe uitspraken die publiekelijk aanzetten tot haat en geweld, en materiaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat). Ook gevallen waarin sprake is van duidelijk kwaadwillige laster, het verspreiden van materiaal dat een aantasting inhoudt van de menselijke waardigheid, en seksistische inhoud die deel kan uitmaken van gendergerelateerd geweld zouden in de mededeling kunnen worden opgenomen; het is echter niet de bedoeling een uitputtende lijst op te stellen, wel om criteria aan te reiken voor de indeling.

De procedures voor het opsporen, onderzoeken, melden en verwijderen van illegale inhoud zouden daarom moeten worden toegepast om:

a)

de in internationale verdragen verankerde rechten te handhaven, zoals de rechten voor de bescherming van:

kinderen tegen digitale inhoud die in strijd zou kunnen zijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind;

gehandicapten tegen digitale inhoud die in strijd zou kunnen zijn met het Verdrag inzake de rechten van gehandicapten;

b)

te waarborgen dat in digitale inhoud niet gediscrimineerd wordt op basis van sekse, waarbij het vooral gaat om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, en te zorgen voor gendergelijkheid en menselijke waardigheid in reclame;

c)

ervoor te zorgen dat digitale inhoud voldoet aan de digitale agenda en aldus de veiligheid en de rechten van consumenten in de digitale samenleving kracht bij te zetten.

3.3.

Het EESC pleit voor krachtigere maatregelen om illegale online-inhoud aan te pakken, met name waar het gaat om de bescherming van minderjarigen en het verwijderen van inhoud die verband houdt met haattaal en het aanzetten tot terrorisme, en pleit ervoor dat bijzondere aandacht wordt besteed aan het voorkomen van intimidatie en geweld tegen kwetsbare personen.

3.4.

Het feit dat het begrip illegale online-inhoud juridisch gezien verschilt van lidstaat tot lidstaat, en ook vanuit ethisch oogpunt voor iedereen anders is, doet hier niets aan af. Er zijn overigens ook voorbeelden die veel minder voor de hand liggen, waarbij de vraag of het gaat om illegale inhoud afhangt van de interpretatie en de beslechting van conflicten waarbij bepaalde grondrechten, zoals de vrije meningsuiting en andere erkende rechten, met elkaar botsen; om dergelijke botsingen te voorkomen moeten deze rechten zoveel mogelijk verenigbaar zijn. Het is van het grootste belang dat wordt opgetreden tegen de verspreiding van nepnieuws; onlineplatforms moeten gebruikers daarom de mogelijkheid geven om nepnieuws aan de kaak te stellen, zodat andere gebruikers op de hoogte kunnen worden gebracht van het feit dat de juistheid van de inhoud wordt aangevochten. Voorts zouden onlineplatforms partnerschappen kunnen aangaan met betrouwbare flaggers, dat wil zeggen gecertificeerde sites die feiten natrekken, om zo het vertrouwen van de gebruikers in de waarde van de online-inhoud te versterken.

3.5.

Zo is het EESC voorstander van een indeling van de verschillende vormen van illegale inhoud, zodat de in de lidstaten gebruikte begrippen zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd, en het gemakkelijker wordt prioriteiten vast te stellen en het probleem af te bakenen. We zouden bijvoorbeeld de volgende indeling willen voorstellen:

nationale veiligheid (terrorisme, corruptie, drugshandel, wapenhandel, belastingontduiking en het witwassen van geld);

bescherming van minderjarigen (pornografie, geweld enz.);

mensenhandel, prostitutie en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van seksistische reclame;

bescherming van de menselijke waardigheid (aanzetten tot haat of discriminatie op grond van ras, geslacht, ideologie of seksuele geaardheid);

economische zekerheid (fraude en oplichting, piraterij en vervalsing enz.);

beveiliging van gegevens (criminele computerinbraak, verzamelen van gegevens voor commerciële doeleinden, ontwijken van concurrentie, manipuleren van gegevens enz.);

bescherming van de persoonlijke levenssfeer (cyberpesten, lekken en gebruiken van persoonsgegevens, onderscheppen van persoonlijke communicatie, onderscheppen van geolokalisatie van personen enz.);

bescherming van de reputatie (smaad, onwettige vergelijkende reclame enz.);

intellectuele eigendom.

3.5.1.

Ook moet worden aangegeven wat precies wordt verstaan onder „illegale inhoud” en „gevaarlijke inhoud”, zodat deze begrippen niet verkeerd kunnen worden geïnterpreteerd.

3.6.

Voorts dient de nodige aandacht te worden besteed aan de economische machtspositie van bepaalde digitale platforms, die immers verregaande consequenties heeft, alsook aan de ontwikkeling, verwerking en verspreiding van louter informatieve inhoud die schijnbaar wettelijk is, maar in feite bedoeld is om illegale of gevaarlijke aspecten te verhullen. Hetzelfde geldt voor alle aspecten die samenhangen met big data en de voordelen die het gebruik daarvan de onlineplatforms opleveren.

3.7.

Gezien de algemene aard van dit probleem wil het Comité er ten slotte nog op wijzen dat zou kunnen worden nagegaan welke de beste en meest efficiënte samenwerkings- en wederkerigheidsinitiatieven op dit gebied zijn, daarbij uitgaande van beginselen als informatie, keuze, geleidelijke overdracht, veiligheid, gegevensintegriteit, toegang en tenuitvoerlegging.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Algemeen gesproken lijkt het moment aangebroken om de richtlijnen elektronische handel (goedgekeurd in 2000), oneerlijke handelspraktijken en reclame (respectievelijk goedgekeurd in 2005 en 2006) te herzien. Met name de aspecten in verband met de nieuwe economische modellen en de situaties waarin geen sprake is van conventionele handelsbetrekkingen, dienen onder de loep te worden genomen. Daarnaast is het zeker zaak de aansprakelijkheidsregeling voor de inhoud van platforms in de hele Unie te harmoniseren en verscherpen en lacunes bij de toepassing op te vullen. Dit alles om de rechtszekerheid te vergroten en meer vertrouwen te wekken bij het bedrijfsleven en de consument.

4.1.1.

In elk geval moet worden voorzien in maatregelen tegen websites die een schending inhouden van de bepalingen van deze richtlijnen, zodat het mogelijk wordt de toegang tot de desbetreffende webpagina's te blokkeren via transparante procedures waarbij de nodige waarborgen worden geboden om zeker te stellen dat de beperking niet verder gaat dan nodig en proportioneel is en dat gebruikers worden geïnformeerd over de reden ervan. Onder die waarborgen valt ook de mogelijkheid zich tot de rechter te wenden.

4.1.2.

Met betrekking tot het opsporen en melden van illegale inhoud wijst de Commissie erop dat de nationale rechtshandhavingsautoriteiten en de nationale autoriteiten eventueel de mogelijkheid moeten krijgen om voorzorgsmaatregelen en andere maatregelen te nemen om illegale inhoud te verwijderen of de toegang ertoe te blokkeren. Een en ander moet aansluiten bij de door het Comité bepleite maatregelen in het kader van de verordening betreffende de samenwerking tussen de voor consumentenzaken bevoegde autoriteiten (4).

4.2.

Ook zouden mechanismen moeten worden ingesteld om te bepalen wie de verantwoordelijken zijn, alsook responsprocedures voor het van te voren of achteraf intrekken van vergunningen; daarnaast moet worden bepaald welke maatregelen in afzonderlijke gevallen moeten worden genomen, rekening houdend met de achtergrond en de beschikbare informatie.

4.3.

Wat eerdere meldingen betreft, zou ook nader kunnen worden ingegaan op de aspecten in verband met toestemming aangaande de inhoud. Er zouden bijvoorbeeld lijsten kunnen worden opgesteld van onlineplatforms met illegale inhoud, maar ook van platforms die zich bezig houden met de ontwikkeling van goede praktijken die officieel erkend zijn. Dit zou platforms ertoe aanzetten met elkaar te concurreren om de beste reputatie en het vertrouwen in het internet helpen vergroten.

Innovatie is bevorderlijk voor investeringen in onderzoek, ontwikkeling en het bijscholen van werknemers, en is van vitaal belang voor het genereren van nieuwe ideeën en innovaties. Er moet gebruik worden gemaakt van technologische innovatie bij het opsporen, identificeren en verwijderen van illegale inhoud, alsook bij de maatregelen om te voorkomen dat dergelijke inhoud opnieuw online wordt geplaatst; we denken dan aan de verwerking van informatie, kunstmatige intelligentie en het gebruik van automatische detectie en filtertechnieken. Waar het echter vooral om draait, is dat alle beslissingen en maatregelen in overeenstemming zijn met de grondrechten en democratische waarden.

Het EESC bevestigt nogmaals dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen het handhaven van de grondrechten en het beperken van illegale inhoud, en benadrukt dat het gebruik van de huidige geautomatiseerde filtertechnologie een onevenredige belasting vormt voor de vrijheid van tussenpersonen om zaken te doen, het recht van eindgebruikers op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Standaaardoplossingen, zoals automatische filters tegen herhaald uploaden, mogen de industrie niet worden opgelegd zonder rekening te houden met de specifieke behoeften van het mkb in de IT-sector. Uit de huidige goede praktijken op het gebied van geautomatiseerde filtertechnologie blijkt dat de systematische toepassing van het „human-in-the-loop”-principe noodzakelijk is. Dit is een systeem waarbij definitieve gecontextualiseerde beslissingen over een klein aantal betwistbare zaken altijd door mensen worden genomen om de kans op inbreuk op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting te verkleinen. Menselijke beslissingen die zijn gebaseerd op ethische oordelen mogen nooit worden vervangen door kunstmatige intelligentie.

4.4.

In verband met de meldingen wordt voorgesteld na te denken over accreditatieprocedures voor betrouwbare flaggers; wat het onderdeel „Zorgen dat de meldingen van hoge kwaliteit zijn” aangaat, moet erop worden gewezen dat het goed zou zijn de meldingen openbaar te maken.

4.5.

De Commissie laat na een duidelijk voorstel te formuleren inzake proactieve, preventieve en op heropvoeding gerichte maatregelen die het mogelijk zouden maken een aantal beleidsinitiatieven op dit gebied uit te voeren; dergelijke bepalingen zijn nochtans cruciaal voor een geïntegreerde en doeltreffende bestrijding van illegale digitale inhoud.

4.6.

Het moet mogelijk zijn besluiten te herzien, zodat een en ander kan worden teruggedraaid en inhoud die per vergissing is verwijderd of om kwaadwillige redenen is gemeld, kan worden hersteld; we denken dan met name aan regelingen voor buitengerechtelijke vorderingen en een gedragscode, waarbij sancties kunnen worden opgelegd in geval van niet-naleving.

Het EESC dringt erop aan dat er doeltreffende klachten- en geschillenbeslechtingsprocedures worden ingevoerd, zodat kleine en middelgrote ondernemingen en consumenten hun rechten gemakkelijker kunnen uitoefenen.

4.7.

De doeltreffendheid van de voorstellen inzake het verwijderen van illegale inhoud zou kunnen worden vergroot door hieraan een afschrikkend element toe te voegen, zoals openbaarmaking van de maatregelen die in het kader van de rechtszekerheid zijn genomen; een en ander zou namelijk ook de transparantie ten goede komen, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor een succesvolle en doeltreffende uitvoering van wetgevingsvoorstellen.

Er moet worden gezorgd voor een hoog beschermingsniveau voor platforms, consumenten en andere marktdeelnemers. Om de strijd tegen illegale inhoud te kunnen opvoeren, moet de transparantie worden verbeterd en moeten de platforms nauwer gaan samenwerken, zowel onderling als met de autoriteiten.

4.8.

Ten slotte moeten de specifieke voorstellen voor kinderen worden uitgebreid tot groepen kwetsbare volwassenen, en moet het mogelijk zijn deze af te stemmen op de mate van kwetsbaarheid.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2016) 288 final van 25 mei 2016 — Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Onlineplatforms en de digitale eengemaakte markt — Kansen en uitdagingen voor Europa.

(2)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 119.

(3)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende elektronische handel (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(4)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 100.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/26


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Tussentijdse evaluatie van het Copernicus-programma (2014-2020)

(COM(2017) 617 final)

(2018/C 237/04)

Rapporteur:

Mindaugas MACIULEVIČIUS

Raadpleging

Europese Commissie, 18.1.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

9.3.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

178/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de tot dusver behaalde resultaten van het Copernicus-programma die door de Commissie worden vermeld. Zeer nauwkeurige satellieten zijn reeds operationeel en verzenden wereldwijd hoogwaardige aardobservatiegegevens op dagelijkse basis.

1.2

Het EESC wijst erop dat bij de beoordeling van de verwezenlijkingen van het programma niet alleen moet worden gekeken naar het economische aspect maar ook naar sociale en ecologische aspecten. De EU heeft zich ertoe verbonden doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te verwezenlijken en is, via haar duidelijk en zeer ambitieus engagement in de COP21, een van de koplopers wereldwijd in de bestrijding van de klimaatverandering. Het Copernicus-programma is daarbij het belangrijkste systeem voor het verschaffen van duidelijke indicatoren en instrumenten voor het meten van prestaties en resultaten, niet alleen op EU- maar ook op mondiaal niveau.

1.3

Copernicus vervult een spilfunctie wat betreft klimaatverandering, voedselveiligheid, volksgezondheid, rampenbeheer, mensenhandel, maritieme veiligheid enz. De EU neemt een leiderspositie in wat betreft de monitoring en het verstrekken van precieze gegevens over klimaatverandering, emissies van gassen, de toestand van de landbouw- en bosgrond en de maritieme situatie. Zonder deze gegevens zou het voor de wetenschappelijke gemeenschap onmogelijk zijn om inzicht te krijgen in deze problemen en suggesties te doen voor een succesvolle aanpak van de klimaatverandering, duurzame voedselproductie enz.

1.4

Bij de Europese burgers leeft er echter geen echt gevoel van trots of betrokkenheid bij het Copernicus-programma. Europese burgers zijn niet bekend met het Copernicus-programma en de voordelen ervan, zoals zij zich vaak evenmin bewust zijn van Europese ruimtevaartprogramma’s in het algemeen. Het programma en de activiteiten ervan zouden zichtbaarder moeten zijn voor de massamedia, en open moeten staan voor het maatschappelijk middenveld en actieve burgers. Het EESC is van mening dat de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de vaststelling van ruimtevaartstrategieën en -programma’s onontbeerlijk is.

1.5

Een mogelijk Copernicusforum zou open moeten staan voor vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, consumenten- en maatschappelijke organisaties. Het is zaak om de „club open te stellen” voor de samenleving en een echte Europese ruimtevaartgemeenschap tot stand te brengen. Het EESC is geïnteresseerd en bereid hierin rechtstreeks en samen met de nationale organisaties die in het Comité vertegenwoordigd zijn, een actieve rol te spelen. Dit biedt een enorm potentieel om de „ontbrekende schakels” aan te vullen die in het EESC-project Space & Society aan het licht zijn gebracht.

1.6

De doeltreffendheid van het Copernicus-programma mag niet alleen op economische prestaties worden beoordeeld. Zijn grootste waarde betreft de milieu- en sociale aspecten. Het is een instrument dat absoluut noodzakelijk is om de klimaatverandering het hoofd te bieden, de wereldbevolking duurzaam te voeden, mensenlevens te redden op zee enz. Het is een dienst die, om nationale veiligheidsredenen en wegens het huidige gebrek aan soortgelijke kwaliteitsvolle diensten elders, niet kan worden gekocht van derden. Copernicus is ons antwoord op de mondiale uitdagingen en getuigt van onze bereidheid om als een volwassen mondiale samenleving deze uitdagingen aan te pakken.

1.7

De betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en micro-ondernemingen, start-ups en onafhankelijke onderzoekers is van het allergrootste belang voor een succesvol gebruik van de Copernicusgegevens. Deze sector levert nieuwe ideeën en nieuwe toepassingsgebieden. Het is zaak de ontwikkeling van verschillende initiatieven te bevorderen en voor eindgebruikers hulpmiddelen te ontwikkelen die meerwaarde opleveren. Horizon 2020 heeft een belangrijke rol gespeeld en moet die ook blijven spelen. Toegang tot financiering via de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) is van het grootste belang.

1.8

Het EESC zou graag zien dat er meer ambitie aan de dag wordt gelegd om Copernicus meer consistentie en samenhang te geven, en om de verschillende directoraten-generaal op Europees niveau alsook de nationale en regionale overheden op het niveau van de lidstaten beter bekend te maken met het programma en het gebruik van de instrumenten ervan voor openbare dienstverlening. Copernicus-gegevens zouden op Europees niveau als onafhankelijke en nationale norm moeten gelden. Eurostat zou meer moeten worden betrokken bij het meten van de vooruitgang en de door Copernicus geboden voordelen.

1.9

Lokale kleine agentschappen op nationale basis zouden een goede oplossing kunnen zijn voor de verspreiding van de gegevens en het gebruik van Copernicus als instrument op nationaal bestuursniveau. Door lokale gebruikersgemeenschappen op te zetten, waarbij kmo’s, micro-ondernemingen, start-ups en onafhankelijke onderzoekers betrokken zijn, samen met regionale regeringen, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, onderwijsinstellingen, onafhankelijke en openbare adviesdiensten, groepen in de samenleving die rechtstreeks met Copernicus werken zoals landbouwers, bosbouwers en milieubeschermers, kan het gebruik van de Copernicus-gegevens verder worden uitgebreid en kunnen de prestaties ervan worden verbeterd en op de specifieke nationale situatie afgestemd.

1.10

Onderwijs over Copernicus is van het grootste belang. Het EESC is ingenomen met speciaal opgezette masterprogramma’s ter ondersteuning van Europese universiteitsstudenten die een masterdiploma op het gebied van Copernicus willen behalen. Het EESC pleit voor een specifiek, ambitieuzer programma dat voorziet in alle nodige technische ondersteuning voor specifieke Copernicus-afdelingen die moeten worden opgericht in alle relevante Europese universiteiten, scholen voor beroepsopleiding en bij aanbieders van adviesdiensten. Het mogelijke gebruik van Copernicus moet in alle betrokken studiegebieden, met inbegrip van landbouw- en bosbouwwetenschap, engineering, milieu- en mariene studies, enz. als een afzonderlijk studieonderwerp worden opgenomen. Er moet rekening worden gehouden met de opleidingsbehoeften van reeds actieve beroepsbeoefenaars, met inbegrip van eindgebruikers. Nationale onafhankelijke en openbare adviesdiensten zouden daarbij in speciale programma’s kunnen voorzien.

1.11

De beschikbaarheid van snelle en eenvoudige toegang tot gegevens zal binnenkort worden gewaarborgd door de aanstaande inwerkingtreding van de DIAS-diensten van Copernicus (Data and Information Access Services). Dit zal een oplossing bieden voor een aantal problemen die zijn gerezen i.v.m. de tijd die nodig is om Copernicus-gegevens te downloaden. Het EESC zou ook graag zien dat sneller werk wordt gemaakt van de harmonisatie en volledige beschikbaarheid van gegevens in situ, die bij nationale wetgeving moet worden geregeld. Standaardisatie en interoperabiliteit zijn voorwaarden voor het welslagen van het Copernicus-programma.

1.12

De EU zet zich met het oog op een duurzame en sociaal dienstige economie prioritair in voor de opleiding van gekwalificeerde ingenieurs en technici, het scheppen van nieuwe banen en nieuwe beroepsvaardigheden, afgestemd op de ontwikkeling van de toepassingen.

1.13

Gezien het belang van de resultaten en de kwaliteit ervan hoopt het EESC dat prioriteit zal worden gegeven aan Europese draagraketten. Succesvolle lanceringen, nauwkeurige uitvoering van programma’s en inachtneming van termijnen, alsook flexibiliteit in het gebruik van de nieuwe Ariane 6 en Vega C, moeten Europese topkwaliteit belonen met langlopende contracten. Het EESC is geen voorstander van protectionistisch beleid maar is niettemin van mening dat de Europese industrie moet worden beschermd tegen oneerlijke praktijken uit hoofde van het wederkerigheidsbeginsel.

1.14

Er moet meer ruchtbaarheid worden gegeven aan de mogelijkheden die hierbij worden geboden aan landbouw, bosbouw en visserij, via gerichte bewustmakings- en voorlichtingsprogramma’s voor marktdeelnemers in de sector. Er kan aanzienlijk meer worden bespaard op energie, meststoffen en bestrijdingsmiddelen en de landbouwproductie en het waterbehoud kunnen worden verbeterd. Het wereldwijde monitoringprogramma voor milieu en veiligheid voor Afrika, dat reeds uitstekende resultaten heeft opgeleverd, moet volgens het EESC worden versterkt en ook in andere ontwikkelingsgebieden verspreid.

1.15

Het EESC is ingenomen met het governancemodel voor het Copernicus-programma, met name de oprichting van een gebruikersforum, dat moet openstaan voor vertegenwoordigers van ondernemers, onderzoekers en het maatschappelijk middenveld. In de volgende Copernicus-verordening moet het huidige model van verdeling van verantwoordelijkheden op basis van vaardigheden worden bevestigd; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de technische verantwoordelijkheid voor de ruimtecomponent, die aan het Europees Ruimteagentschap (ESA) wordt toevertrouwd, en de verantwoordelijkheid voor de diensten, die bij „uitvoerende entiteiten” ligt.

1.16

Samen met de verbetering van de toegang en de kwaliteit van de gegevens moet intensiever werk worden gemaakt van de volledige uitrol van breedbandinternet in heel Europa, in het bijzonder in landelijke en perifere gebieden, die vaak over het hoofd worden gezien door particuliere marktdeelnemers. Doeltreffende tenuitvoerlegging van de strategie voor de digitale eengemaakte markt is van essentieel belang om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die door het Copernicus-programma worden geboden. Het EESC staat volledig achter dit initiatief van de Europese Commissie en dringt er bij het Europees Parlement en de Raad op aan vaart te zetten achter de onderhandelingen voor de definitieve goedkeuring van de maatregelen die nog in behandeling zijn.

1.17

Gegevensbescherming tegen steeds frequentere aanslagen, samen met de risico’s die ruimtepuin met zich meebrengt voor ruimte-infrastructuur, zijn prioritaire aandachtspunten. Het EESC dringt aan op versterking van de veiligheidswaarborgen en op bespoediging van programma’s voor het verwijderen van ruimtepuin en satellieten die niet langer operationeel zijn (1). De Europese Commissie moet haar inspanningen opvoeren om een gedegen internationale overeenkomst in dit verband te bereiken.

1.18

Het EESC pleit voor meer betrokkenheid van het financiële systeem en investeerders bij ruimtevaartactiviteiten, waarbij ook het grote publiek zou kunnen worden betrokken door de uitgifte van speciale „ruimteobligaties”. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen die betreffende diensten en innovatieve toepassingen creëren. Recente afspraken om de opwarming van de aarde te beperken openen mogelijkheden voor nieuwe economische activiteiten i.v.m. de monitoring van de uitstoot.

1.19

Het EESC pleit voorts voor het behoud en eventueel een verhoging van de middelen voor het Copernicus-programma, dat niet alleen voor groei en ontwikkeling zorgt, maar ook de Europese autonomie en onafhankelijkheid bij het beheer van zijn grondgebied en zijn veiligheid garandeert, alsook innovatie, onderzoek en duurzame ontwikkeling bevordert.

2.   De mededeling van de Commissie

2.1

Voor de ruimtevaartcomponent van het programma zijn de prognoses voor de periode april 2014 — april 2017 in grote lijnen uitgekomen, behalve wat betreft de vertraging van tien maanden die de lancering van Sentinel 2B vanwege problemen met de Russische Rockot-draagraket heeft opgelopen. Om vertragingen te beperken werd de Sentinel 2B-satelliet gelanceerd door een Vega-draagraket, die door ASI (het Italiaanse ruimtevaartagentschap) in samenwerking met de ESA was ontwikkeld.

2.2

Het aantal gegevens dat door de vijf huidige satellieten dagelijks naar de aarde wordt gestuurd bereikte in maart 2017 een totaal van 12 TB, wat de verwachtingen ruim overtreft. Hetzelfde geldt voor de geregistreerde gebruikers van de gratis distributiesite, die thans tot 85 000 zijn gestegen in plaats van de verwachte 50 000 (2).

2.3

Op 13 oktober 2017 werd Sentinel 5P met succes gelanceerd, met als doel dagelijks gegevens te verstrekken over de samenstelling van onze atmosfeer, alsook broeikasgassen, de ozonlaag, de aanwezigheid van zwaveldioxide en formaldehyde alsook vulkanische aswolken en koolmonoxide te monitoren.

2.4

Van meet af aan heeft Copernicus geprofiteerd van samenwerking met andere „bijdragende missies”, die van essentieel belang zijn voor gegevens van zeer hoge definitie die door Copernicus niet kunnen worden gegarandeerd. Deze missies hebben het mogelijk gemaakt het project te starten vooraleer de eerste Sentinel-satelliet werd gelanceerd. Naast de gegevens van „parallelle” missies wordt gebruik gemaakt van gegevens van grond-, zee- of luchtsensoren in situ, die voorts worden vergeleken. De alom erkende nauwkeurigheid van Copernicus-gegevens berust juist op de validering van gegevens die worden vergeleken met door in-situsensoren geregistreerde gegevens.

2.5

Het Copernicus-programma is vanaf het begin opgezet als een „gebruikersgestuurde” dienst, afgestemd op hun behoeften. Deze benadering, in combinatie met het open en vrije gebruik van gegevens, ligt ten grondslag aan het groeiende succes bij gebruikers en dienstverleners.

2.6

De governance van Copernicus is gebaseerd op bevoegdheden.

2.6.1

De coördinatie en uitvoering van de ruimtevaartcomponent is gedelegeerd aan het Europees Ruimteagentschap (ESA) en deels aan de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten (Eumetsat).

2.6.2

Diensten zijn gedelegeerd aan het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC), het Europees Milieuagentschap (EEA), het Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijn (ECWMT), Mercator Océan, het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) en het satellietcentrum van de EU. De overeenstemming van Copernicus met de normen van het Inspire-programma voor geospatiale informatie waarborgt een efficiënt gebruik van alle beschikbare gegevensbronnen.

2.7

De evaluatie van de Commissie is positief wat betreft de tot dusver bereikte resultaten, de overeenstemming met de begrotingsramingen, de stijging van de gebruikersvraag, en de samenwerking met instellingen en instanties die bijdragen aan het beheer van de diensten.

2.8

Het Copernicuscomité, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, en het Gebruikersforum werken samen met de Commissie voor het algemene beheer van het programma.

2.9

Opmerkelijke resultaten zijn behaald op het gebied van communicatie en verspreiding van door Copernicus geboden mogelijkheden, via specifieke programma’s zoals Copernicus Relays en Copernicus Academy, die voor bewustmakingsactiviteiten en lokale helpdesks zorgen.

2.10

De Commissie heeft haar krachten gebundeld met het ESA bij de organisatie van de Copernicus Masters, een jaarlijkse wedstrijd die gericht is op het stimuleren van innovatie. Het Copernicus-opstartprogramma omvat ook de Copernicus Accelerator, die voorziet in coaching voor start-ups, de komende Copernicus Hackathons (met 40 hackathons gespreid over twee jaar) en het Copernicus Incubatieprogramma, dat 60 start-ups financiële steun biedt gedurende drie jaar.

2.11

De prioriteiten van de Commissie voor de toekomst zijn:

het economische potentieel van Copernicus ontsluiten door de verstrekte gegevens te gebruiken om innovatieve producten en diensten te ontwikkelen;

de toekomstige stabiliteit van het programma verzekeren, alsook gratis, volledige en open toegang tot gegevens;

de Europese ruimtevaartstrategie volledig ten uitvoer leggen teneinde de uitdagingen van de klimaatverandering en duurzame ontwikkeling aan te pakken, alsook CO2 en andere broeikasgassenemissies, landgebruik en bosbouw, en veranderingen in het Noordpoolgebied monitoren;

de veiligheid versterken die Copernicus kan waarborgen via grenscontroles en maritieme bewaking.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC is ingenomen met de tot dusver behaalde resultaten van het Copernicus-programma die door de Commissie worden vermeld. Het EESC heeft het Europese ruimtevaartbeleid steeds in zijn geheel gesteund, en met name de twee belangrijkste programma’s Galileo en Copernicus. Zijn vorige adviezen ter zake (3) zijn ook ruimschoots in de mededeling van de Commissie meegenomen.

3.2

Het EESC is van mening dat de belangrijkste doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt en op sommige gebieden zelfs overtroffen.

3.3

De hoeveelheid en de kwaliteit van de dagelijks door de satellieten verzamelde gegevens maken van Copernicus een van ’s werelds grootste gegevensproducenten, waardoor de onafhankelijkheid van de Europese Unie bij de monitoring van haar grondgebied wordt gewaarborgd en andere delen van de wereld tegelijkertijd van nauwkeurige en vrij toegankelijke gegevens worden voorzien. Dit onverwachte succes heeft geleid tot een aantal moeilijkheden bij het beheer van de gegevensstroom. Het EESC beveelt aan de voor het publiek opengestelde hubs snel en doeltreffend te ondersteunen en te voldoen aan de vraag naar snelle downloads van megadata.

3.4

De aanstaande inwerkingtreding van het DIAS-systeem moet zorgen voor gemakkelijke toegang en, in combinatie met de toegang tot het CORDA-systeem (Copernicus Reference Access Data), voor een duidelijke verbetering van de hoeveelheid en de kwaliteit van de gegevens die gebruikers ter beschikking worden gesteld. De gegevens zelf moeten ook worden beoordeeld rekening houdend met de wolkenfactor, daar een groot deel van de bestaande gegevens niet succesvol kon worden gebruikt vanwege de bewolking. Dit zou de exploitatie- en afschrijvingskosten van DIAS-faciliteiten aanzienlijk verminderen.

3.5

Het EESC wijst erop dat bij de beoordeling van de verwezenlijkingen van het programma niet alleen moet worden gekeken naar de economische maar ook naar sociale en ecologische aspecten. De EU heeft zich ertoe verbonden doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te verwezenlijken en is, via haar duidelijk en zeer ambitieus engagement in de COP21, een van de koplopers wereldwijd in de bestrijding van de klimaatverandering. Het Copernicus-programma is daarbij het belangrijkste systeem voor het verschaffen van duidelijke indicatoren en instrumenten voor het meten van prestaties en resultaten, niet alleen op EU- maar ook op mondiaal niveau.

3.6

Ondanks lovenswaardige initiatieven van de Commissie en de gedelegeerde dienstverlenende agentschappen ontbreekt het aan een passend gecoördineerd overheidsbeleid voor communicatie over de voordelen die voortvloeien uit de door Copernicus geleverde informatie, waardoor „honderden miljoenen Europese burgers zich niet bewust zijn van de voordelen van de ruimte.” Het EESC heeft er herhaaldelijk voor gepleit om een groot ruimteportaal te creëren, gewijd aan het Europese ruimtevaartbeleid in zijn geheel. Dit zou de eerste stap moeten zijn naar de vorming van de Europese ruimtevaartgemeenschap, voortbouwend op de positieve ervaringen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en zijn bestuursmodel, dat tot de Europese Gemeenschap heeft geleid.

3.7

Een van de prioriteiten van de Europese strategie voor de ruimte is het stimuleren van werk en duurzame groei. Dankzij de toegang tot de ervaring en marktkennis van economische actoren, innovatieve start-ups en deskundigen inzake gegevensverwerking en het creëren van nieuwe toepassingen, kan het gebruik van de dagelijks geproduceerde gegevens zich sneller ontwikkelen, en wordt een enorm potentieel voor positieve economische, milieu- en sociale effecten gecreëerd.

3.8

Het oordeel over de governance van het Copernicus-programma is positief, met duidelijke verantwoordelijkheden voor de Commissie en de betrokken agentschappen. In de volgende Copernicus-verordening moet dit evenwicht worden behouden. De verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de ruimtevaartcomponent moet bij het ESA blijven liggen, en voor het beheer van de diensten bij de „uitvoerende entiteiten”.

3.9

De ontwikkeling van ruimtevaartdiensten is cruciaal voor de ontwikkeling van digitale diensten voor burgers en bedrijven. Copernicusdiensten hebben ook tal van praktische toepassingen in het leven van alledag. Zo zijn de opbrengsten van Oostenrijkse landbouwbedrijven met 26 % kunnen stijgen dankzij monitoring van de akkers. In Nederland heeft dit systeem gezorgd voor een drastische vermindering van de uitgaven voor het boren naar koolwaterstoffen, het vervoer ervan en de logistiek in dat verband. Voorts zijn de metingen van luchtvervuiling in verschillende Europese steden met 60 % nauwkeuriger geworden, en de kosten tegelijk ook verminderd (4).

3.10

Het EESC pleit voor een snellere uitrol van breedbandinternet in heel Europa, in het bijzonder in landelijke en perifere gebieden, zoals was overeengekomen in de strategie voor de digitale eengemaakte markt.

3.11

Het EESC verzoekt de Commissie om zich met name in te zetten voor de verspreiding van vaardigheden en nieuwe banen. Europese programma’s zouden de organisatie van beroepsopleidingen moeten ondersteunen. De verspreiding van precisielandbouw zal hogere opbrengsten genereren door te besparen op water, meststoffen en pesticiden. Landbouw 4.0 zal in hoge mate profiteren van de mogelijkheid om gebruik te maken van landobservatiegegevens en deze te combineren met die van geolocatie en andere thans al beschikbare technologieën. Er zullen nieuwe banen worden gecreëerd, zoals die van territoriaal analist, cyberagronoom en ontwikkelaar van toepassingen voor het tegengaan van de klimaatverandering.

3.12

Een grote moeilijkheid voor de snelle ontwikkeling van de mogelijkheden die Europese ruimtevaartprogramma’s bieden, is de kwestie van de financiering, met name voor kmo’s en startende bedrijven.

3.13

Een ander groot probleem is de cyberveiligheid, privacy en beveiliging van de ruimtevaartinfrastructuur. In het dagelijkse leven wordt steeds meer gebruik gemaakt van data die uit de ruimte afkomstig zijn. Het EESC dringt aan op versterking van de veiligheidswaarborgen en op bespoediging van programma’s voor het verwijderen van ruimtepuin en satellieten die niet langer operationeel zijn (5). Met het oog op de veiligheid van de infrastructuur moet de EU een gedegen internationale overeenkomst bepleiten.

3.14

„Stel de club open” moet het nieuwe wervende motto zijn voor overheden en de particuliere sector, zodat het maatschappelijk middenveld ook effectief inspraak krijgt. Versnippering van informatie tussen de verschillende openbare en particuliere actoren verhindert met name dat kmo’s terdege betrokken worden bij de ontwikkeling van mogelijke toepassingen voor het systeem.

3.15

Het EESC verheugt zich over de conclusies van de Europese Raad van 1 december 2017 die nauw aansluiten bij de reeds eerder door het Comité beklemtoonde punten: betrokkenheid van particuliere stakeholders en verbintenis tot volledige informatie, een langetermijnvisie met voldoende financiële middelen, ontwikkeling en ondersteuning van innovatieve bedrijven, grotere onafhankelijkheid en leiderschap van de Unie — die thans het hoofd moet bieden aan traditionele en opkomende concurrenten — op het gebied van ruimtevaartbeleid, een gebruikersgestuurde aanpak onder niet-militaire controle en governance van Copernicus, en de voortzetting van een vrij, open en toegankelijk systeem.

3.16

In een recente studie raamt de Commissie de voordelen van Copernicus in de periode 2017-2035 op 67 à 131 miljard EUR. De voortzetting van het programma na 2021 zal winsten met een factor tussen 11 en 21 opleveren en bijdragen tot het scheppen van 4 000 hooggeschoolde banen per jaar.

3.17

Het EESC wijst op het belang van het programma GMES voor Afrika en op het succes van de recente samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en commissie van de Afrikaanse Unie. De overdracht van zeer nuttige op Copernicus gebaseerde gegevens en technologieën voor grondbeheer, de identificatie en het behoud van waterreserves en de verbetering van de landbouwopbrengsten moeten centraal staan in het groeiende engagement van de EU ten aanzien van Afrika en de ontwikkelingslanden.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Het EESC bevestigt zijn bereidheid om deel te nemen aan ondersteunings- en voorlichtingsinitiatieven die erop gericht zijn het maatschappelijk middenveld te informeren over het sociaaleconomische potentieel en de voordelen die door het Copernicussysteem worden gegenereerd. Het heeft dit reeds gedaan met het project Space & Society, dat het Comité ook wil voortzetten. Het bijeenbrengen van overheden, agentschappen, openbare en particuliere dienstverlenende bedrijven en het maatschappelijk middenveld is van essentieel belang voor het grote succes dat wordt verwacht van toepassingen die voortvloeien uit strategische projecten als Galileo en bovenal Copernicus.

4.2

Het EESC deelt de bezorgdheid van de Commissie over de geringe betrokkenheid van gebruikers die niet direct met ruimtevaart te maken hebben; dit is een aspect dat veel meer aandacht verdient dan het tot dusver heeft gekregen. De positieve ervaring met het Europees GNSS-Agentschap (GSA) kan worden herhaald voor Copernicus, door één instantie te belasten met de verantwoordelijkheid voor de informatie en de mogelijkheden die door de verschillende Copernicusdiensten worden geboden. Een nieuw agentschap zou een oplossing kunnen bieden.

4.3

Het EESC is van mening dat één van de grootste successen van Copernicus gebaseerd is op zijn opzet als een gebruikersgestuurd programma, en is met name opgetogen over het inclusieve governancemodel ervan. Voor het eerst werd de gebruikersgemeenschap, naast de lidstaten, door middel van het gebruikersforum betrokken bij strategische keuzes in een strategisch programma van de Unie. Het EESC beveelt aan dat particuliere gebruikers, gekozen door hun Europese verenigingen, ook op een permanente basis van het forum deel gaan uitmaken, samen met de door de lidstaten aangewezen vertegenwoordigers. Het EESC is bereid aan het forum deel te nemen. Ook op nationaal niveau moeten gebruikersfora openstaan voor een zo breed mogelijke participatie van het maatschappelijk middenveld.

4.4

Een van de problemen die snel opgelost moeten worden is de normalisatie en interoperabiliteit van gegevens in situ. Deze problemen vloeien voort uit de verschillende toepassingen van de INSPIRE-richtlijn (6) en de onsamenhangende wetgeving op nationaal niveau. Het EESC zou graag zien dat de Commissie en de lidstaten zich ertoe verbinden zo spoedig mogelijk te zorgen voor de essentiële harmonisering van talen en procedures met het oog op volledig doeltreffend en kosteloos gebruik van de gegevens.

4.5

Volgens het EESC zijn particuliere investeerders, het Europese en internationale financiële stelsel en beleggingsfondsen daarbij van cruciaal belang. Een goede oplossing zou kunnen zijn „ruimteobligaties” uit te geven, gedekt door garanties die kunnen worden verstrekt door Europese financiële instellingen als de EIB of internationale organisaties als de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling (IBHO) voor verschillende aan ruimtevaart gerelateerde projecten, met inbegrip van projecten in ontwikkelingslanden.

4.6

Het EESC is van mening dat het beginsel van wederkerigheid op derde landen moet worden toegepast, in het bijzonder wat het gebruik van draagraketten betreft. De voorkeur moet worden gegeven aan Europese draagraketten, die met de komende lancering van de Ariane 6- en Vega C-raketten, het resultaat van Europese samenwerking, het aanbod kracht bijzetten. Dit zijn flexibele draagraketten, die de waaier aan beschikbare opties aanvullen. Ariane 5 die actief is sinds 1996, met een recordaantal van 82 succesvolle lanceringen, zal tot en met 2023 worden gebruikt en werd gekozen als draagraket voor de James Webb-telescoop, de opvolger van de Hubble. De internationale markt is uiterst competitief en een aantal ondernemingen in concurrerende landen met een protectionistisch beleid bieden dumpingprijzen aan teneinde bestellingen voor de komende jaren binnen te rijven.

4.7

Naast de economische en sociale activiteiten zijn de bijdrage aan de strijd tegen mensenhandel, het redden van migranten in extreem gevaar, en de beveiliging van de EU-grenzen via doeltreffende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, dat met name afkomstig is uit door oorlog verscheurde regio’s in het Midden-Oosten, volgens het EESC van buitengewoon belang. Veiligheid en defensie van het grondgebied zijn een toenemende vraag van de Europese burgers.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 38.

(2)  Op 17 januari 2018 waren er 118 000 geregistreerde gebruikers.

(3)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Gemeenschap (INSPIRE), (PB C 221, 8.9.2005, blz. 33); Programma voor aardobservatie (GMES), (PB C 339, 14.12.2010, blz. 14); Ruimtecomponent van het GMES, (PB C 44, 11.2.2011, blz. 153); Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES), (PB C 299, 4.10.2012, blz. 72); Copernicus-programma, (PB C 67, 6.3.2014, blz. 88); Ruimtestrategie voor Europa, (PB C 209, 30.6.2017, blz. 15).

(4)  Sociaaleconomische impact van Copernicus in de EU naar sector.

(5)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 38.

(6)  Inspire-richtlijn.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/32


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Een evenwichtig systeem voor toezicht op de inachtneming van intellectuele eigendom met het oog op de hedendaagse maatschappelijke uitdagingen

(COM(2017) 707 final)

over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Richtsnoeren inzake bepaalde aspecten van Richtlijn 2004/48 EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

(COM(2017) 708 final) en

over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake de EU-benadering van essentiële octrooien

(COM(2017) 712 final)

(2018/C 237/05)

Rapporteur:

Franca SALIS-MADINIER

Raadpleging

Europese Commissie, 18.1.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

9.3.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

180/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De innovatie-unie is een van de meest waardevolle initiatieven van de Europa 2020-strategie. Met het oog hierop is het van essentieel belang dat het Europese innovatieproces wordt gestimuleerd door in de lidstaten gevestigde bedrijven aan te moedigen.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) staat achter het streven van de Commissie inzake de harmonisatie van rechtsstelsels en de interpretatie van de richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten („de IPRED-richtlijn”) (1) van 2004, die de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen betreft die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (IER) in civiele procedures te waarborgen, en die vaststelt hoe de schadevergoeding voor IER-houders in de lidstaten kan worden berekend.

1.3.

Het Comité benadrukt dat het in het algemeen belang van de gehele samenleving is om de toegevoegde waarde van IE eerlijk te verdelen onder de verschillende belanghebbenden, teneinde de welvaart in Europa, de eerbiediging van de rechten van houders van IER en de veiligheid en gezondheid van de consumenten te waarborgen.

1.4.

Het EESC onderschrijft de beginselen van billijkheid, redelijkheid en non-discriminatie („Fairness, Reasonableness And Non-Discrimination” — FRAND) die ten grondslag liggen aan octrooien die essentieel zijn voor de toepassing van een norm („standaard-essentiële octrooien” — SEP’s). Het Comité is van mening dat dergelijke beginselen ook, mutatis mutandis, kunnen worden toegepast op auteursrechten, naburige rechten, octrooien, merken, tekeningen, modellen enz.

1.5.

Het Comité beveelt aan om de beginselen die voor technische „normen” gelden aan te vullen met sociale „normen” om een evenwicht te waarborgen tussen particuliere actoren en publieke investeerders die in het algemeen belang handelen.

1.6.

Het is vooral van belang de juiste balans te vinden tussen een gepaste erkenning van IER en de ontwikkeling van innovaties die de samenleving als geheel ten goede kunnen komen. Zonder afbreuk te willen doen aan het grondrecht om particuliere rechten via de rechter af te dwingen, stelt het Comité dat, indien bepaalde belangen in strijd zijn met het algemeen belang, een beroep moet worden gedaan op arbitrage die het algemeen belang dient.

1.7.

Het EESC dringt aan op regelgeving die jonge onderzoekers aanmoedigt om hun kennis en vaardigheden te gebruiken om nieuwe bedrijfsprojecten te starten. De EU-lidstaten moeten met name maatregelen nemen zoals betaalbare prijzen die jonge ondernemers in staat stellen hun innovatieve projecten te ontwikkelen.

1.8.

Het EESC is van mening dat het in de strijd tegen namaak belangrijk is om de betrokken partijen (2) (bedrijven, makers, uitvinders, kunstenaars (3), consumenten (4), intermediairs, „rechthebbenden” (5) enz.) correct in kaart te brengen op basis van de aard van het intellectuele-eigendomsrecht (octrooien, ontwerpen en modellen) en dat partijen in onderling overleg moeten bepalen wie de houder van het intellectuele-eigendomsrecht is.

1.9.

In de strijd tegen namaak is het van groot belang dat de consument zich meer bewust wordt van wat „immateriële” eigendom inhoudt, zodat hij een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid aan de dag legt voor „immateriële” goederen, die vergelijkbaar is met de gangbare praktijk op het gebied van „materiële” goederen, met dien verstande dat de consument, voor wat het auteursrecht betreft, zijn recht op het maken van kopieën voor privégebruik behoudt. Het EESC is zeer ingenomen met de mediacampagnes die door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten zijn opgezet om het bewustzijn over inbreuken op IER te vergroten, en mocht in de toekomst worden voorgesteld om deze campagnes uit te breiden en te herhalen, dan staat het EESC daar vierkant achter.

1.10.

Het Comité is van mening dat het openbronbeginsel (open source) correct moet worden toegepast op het gebied van publiek onderzoek. In universitaire onderzoekscentra wordt vaak gewerkt met het openbronmodel, dat een passend rechtskader verdient.

1.11.

Het Comité staat achter een grotere rol voor het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

1.12.

Om de conflictbeheersing te verbeteren, beveelt het EESC aan om een Europees bemiddelingsnetwerk op te richten dat overeenkomstig de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie werkt.

1.13.

Om intellectuele-eigendomsrechten beter te handhaven, onderschrijft het Comité alle aanbevelingen van de Commissie ter verbetering van het juridisch overleg.

2.   Voorstel van de Commissie

2.1.

Systemen voor intellectuele eigendom (IE) vormen een belangrijk instrument om innovatie en groei te bevorderen en bieden ondernemingen, makers en uitvinders de kans om hun investeringen in kennis en creatieve inspanningen rendabel te maken. Uit studies komt naar voren dat sectoren waarin intellectuele-eigendomsrechten (IER) een belangrijke rol spelen naar schatting goed zijn voor ongeveer 42 % van het bnp van de EU (met een jaarlijkse waarde van zo’n 5,7 biljoen EUR), voor 38 % van alle banen, en bijdragen aan wel 90 % van de uitvoer van de EU (6).

2.2.

De digitale revolutie heeft een reeks nieuwe mogelijkheden geschapen, maar heeft ook nieuwe en grotere risico's met zich meegebracht voor de IER in de EU doordat zij de onlinehandel van nagemaakte goederen en content heeft vergemakkelijkt, consumenten in verwarring heeft gebracht over wat namaak en wat origineel en legaal is, en het moeilijker heeft gemaakt om criminelen te ontmaskeren. Dit heeft gezorgd voor een algemene toename van het aantal IER-inbreuken.

2.3.

Momenteel bestaat 2,5 % van de wereldhandel uit nagemaakte of vervalste goederen, wat zeer nadelig is voor de Europese industrie (7). Dat geldt met name voor sectoren waarin EU-bedrijven wereldwijd vooroplopen.

2.4.

Het huidige pakket maatregelen van de Commissie beoogt de toepassing en handhaving van IER binnen de EU-lidstaten, aan onze grenzen en op internationaal niveau te verbeteren. Het pakket omvat:

een mededeling over een evenwichtig systeem voor toezicht op de inachtneming van intellectuele eigendom met het oog op de hedendaagse maatschappelijke uitdagingen (COM(2017) 707 final);

een mededeling houdende richtsnoeren inzake de toepassing van de richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten („de IPRED-richtlijn”) (COM(2017) 708 final);

een werkdocument met een evaluatie van de IPRED-richtlijn (SWD(2017) 431 final en SWD(2017) 432 final);

een mededeling betreffende octrooien die essentieel zijn voor de toepassing van een norm (COM(2017) 712 final);

een werkdocument van de diensten van de Commissie betreffende het memorandum van overeenstemming inzake de verkoop van nagemaakte goederen via het internet (SWD(2017) 430 final).

2.5.

Het pakket bevat maatregelen die in vier grote categorieën kunnen worden ingedeeld:

1)

maatregelen die het voor belanghebbenden in verband met intellectuele-eigendomsrechten gemakkelijker maken te profiteren van een homogeen, billijk en doeltreffend systeem voor rechtshandhaving in de EU;

2)

acties ter ondersteuning van initiatieven van het bedrijfsleven ter bestrijding van IE-inbreuken;

3)

initiatieven voor de versterking van de capaciteit van douane- en andere autoriteiten voor de handhaving van IER;

4)

maatregelen ter versterking van de inspanningen om IE-inbreuken op mondiale schaal te bestrijden, door het bevorderen van beste praktijken en de samenwerking met derde landen te intensiveren.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De door de Commissie voorgestelde teksten zijn relevant en hebben betrekking op een groot aantal aspecten van het intellectuele-eigendomsrecht. De voorstellen van het EESC zijn gericht op het vaststellen van maatregelen en formuleren van aanbevelingen om de handhaving van IER te versterken in het licht van het institutionele mandaat van het EESC, dat zich vooral richt op sociale en economische perspectieven.

3.2.

De drie mededelingen van de Commissie moeten als één geheel worden beschouwd en alle aspecten van het intellectuele-eigendomsrecht omvatten. Hoewel de nadruk wordt gelegd op het memorandum van overeenstemming en de vrij beperkte interpretatie van de standaard-essentiële octrooien (SEP's) en de FRAND-beginselen, bestaat het risico dat de raadpleging beperkt blijft tot innovaties in de digitale wereld. Met onze opmerkingen en aanbevelingen willen we echter de aandacht vestigen op alle gebieden van het intellectuele-eigendomsrecht.

3.3.

Het EESC deelt de bezorgdheid van de Commissie over de risico's waaraan IER als gevolg van de digitalisering worden blootgesteld, maar stelt voor om de kwestie van intellectuele-eigendomsrechten, creativiteit en innovatie vanuit een zowel juridisch als sociaal perspectief te benaderen, teneinde deze rechten beter te beschermen.

3.4.

Met deze voorstellen op het gebied van IER wil de Commissie de economische groei versterken en de werkgelegenheid in Europa vergroten. Het Comité staat achter deze doelstellingen, maar is van mening dat innovatie en creatie gebaseerd zijn op de creativiteit van het individu en van het team waartoe de maker of uitvinder behoort. Creativiteit is een intrinsieke eigenschap van de mens en een conditio sine qua non voor innovatie.

3.5.

Het EESC pleit in dit verband voor een duidelijker Europees kader voor de overdracht van rechten tussen de verschillende belanghebbenden. In het kader van de bestaande nationale en Europese regelgeving valt het niet binnen het bestek van deze raadpleging over de IPRED-richtlijn om „rechthebbenden” zoals makers, bedrijven, intermediairs of uitgevers concreet te definiëren, aangezien zij gedefinieerd zijn in de Europese en nationale materiële wetgeving inzake IER, niet in de IPRED.

3.5.1.

Het intellectuele-eigendomsrecht omvat een breed scala aan perspectieven (auteursrecht en naburige rechten, octrooien, handelsmerken, industriële ontwerpen, geografische aanduidingen enz.). Als we uiteindelijk één Europese interne markt willen verwezenlijken, zullen we naar een gemeenschappelijk begrip toe moeten werken en aandacht moeten besteden aan het nauwkeuriger definiëren van het begrip „rechthebbende” door de voorwaarden te scheppen waardoor alle belanghebbenden hun belangen en geschillen kunnen bespreken en beslechten. Het Comité beveelt aan dat het nationale en het Europese niveau beter op elkaar worden afgestemd om conflicten of dubbelzinnigheden te voorkomen.

3.6.

Het EESC is van mening dat de richtlijn weliswaar geen uniform kader voor heel Europa kan bieden, maar dat zij de lidstaten er wel toe kan aanzetten om een basis te leggen voor harmonisatiebeginselen, bijv. door specifieke en op maat gesneden „codes” voor elk intellectuele-eigendomsrecht op te stellen. Het EESC is een groot voorstander van de toepassing van ethische beginselen als eerlijkheid, evenredigheid en non-discriminatie op IER.

3.7.

Het EESC steunt de initiatieven van de Commissie inzake de toegankelijkheid van gegevens. Het is duidelijk dat een Europese benadering van het intellectuele-eigendomsrecht belangrijke schaalvoordelen oplevert en dus nieuwe kansen biedt voor de economie in termen van groei en werkgelegenheidsschepping.

3.8.

Het economisch proces vindt plaats tussen de persoon die creëert en de consument die producten koopt. Er is een hele reeks economische activiteiten waarbij verschillende belangen moeten worden verenigd. De consument bevindt zich aan het eind van dit proces. Consumenten zijn vaak het slachtoffer van namaak en piraterij, omdat ze te hoge prijzen betalen voor namaakproducten.

3.8.1.

Digitalisering heeft voor talloze innovaties gezorgd. In de digitale wereld is het innovatietempo bijzonder hoog. Dit roept vragen op over veiligheid en vertrouwelijkheid en maakt de bescherming van „intellectuele eigendom” veel moeilijker maar niet onmogelijk. Alle partijen, vooral partijen die op het internet aanwezig zijn, moeten nauwgezet in kaart worden gebracht zodat nepsites die er oneerlijke handelspraktijken op na houden, kunnen worden ontmaskerd.

3.8.2.

Het EESC kan zich vinden in de voorstellen van de Commissie voor het verlenen van licenties en het toezicht op de naleving van rechten. Het EESC betreurt echter dat de voorstellen van de Commissie inzake de oplossing van belangenconflicten beperkt blijven tot juridische geschillen (eengemaakt octrooigerecht) en geen concrete instrumenten aanreiken, zoals een centrum voor bemiddeling waar belanghebbenden zelf hun belangenconflicten in verband met algemene wettelijke voorschriften oplossen en een wederzijdse dialoog aangaan alvorens naar de rechter te stappen.

3.8.3.

De Commissie heeft een en ander geanalyseerd en is van mening dat een specifiek platform een belangrijke meerwaarde kan bieden. Een „IER-platform”, bij voorkeur met een grondwettelijk erkende status, kan een geschikt instrument zijn om de buitengerechtelijke dialoog tussen de representatieve belanghebbenden te organiseren en coördineren, zodat bemiddeling, arbitrage en verzoening mogelijk wordt. Dit platform voorziet in de behoeften door ervoor te zorgen dat partijen rond de tafel gaan zitten om hun zorgen en verschillende standpunten te bespreken en passende gedragscodes op te stellen.

3.8.4.

Via dit platform kunnen de reeds in Europa bestaande goede praktijken worden verzameld, die als basis kunnen dienen voor anderen. Het EESC vertegenwoordigt zelf het maatschappelijk middenveld als geheel, waar overleg wordt gepleegd op Europees en nationaal niveau, maar dit blijft vrij algemeen en het zou mogelijk moeten zijn om in nauwer contact te treden met specifieke beroepsgroepen, zoals schrijvers, journalisten en uitgevers, en ook onderzoekers en instellingen erbij te betrekken om tot een juiste toewijzing van eigendomsrechten te komen en geschillen te vermijden.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Innovatie in Europa

4.1.1.

Innovatie vormt de kern van de Europa 2020-strategie. De innovatie van in Europa gevestigde bedrijven moet worden gestimuleerd en bestendigd. Er worden veel innovatieve projecten ontwikkeld door start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), die vaak een zwakke financiële basis hebben en gemakkelijk ten prooi vallen aan overnames door grote bedrijven die hen op lange termijn naar andere continenten verplaatsen. Met als gevolg dat Europa niet profiteert van hun toegevoegde economische waarde en ook niet van de werkgelegenheid die zij scheppen.

4.1.2.

Kmo's verspreiden zich over heel Europa ten koste van traditionele grote ondernemingen. Soms verdwijnen traditionele bedrijven als gevolg van de ontwikkeling van nieuwe ondernemingen. In deze bedrijven zijn de transitieprocessen de sleutel tot innovatie. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de werknemers, zodat zij dankzij vooraf geplande en aangepaste opleidingsprogramma's in de race kunnen blijven.

4.2.   Ethische beginselen

4.2.1.

Net zoals de Commissie de FRAND-beginselen voorstelt in het kader van standaard-essentiële octrooien, pleit het Comité ervoor om mutatis mutandis beginselen en normen van billijkheid toe te passen op andere terreinen van het intellectuele-eigendomsrecht. De FRAND-beginselen impliceren strikt gezien echter een juridische beperking van het octrooirecht. Deze beginselen kunnen niet zonder meer in andere sectoren worden toegepast, maar moeten van geval tot geval worden bekeken en besproken (8).

4.2.2.

Zo moet ook het open source-beginsel worden toegepast, zonder publiek onderzoek in de weg te staan. Overheidsinstellingen financieren vaak wetenschappelijk onderzoek, waarvan de artikelen vóór hun publicatie in vakbladen moeten worden getoetst door vakgenoten („peer review”) die het werk van de onderzoekers kritisch bestuderen. Deze vakbladen zijn beschikbaar in universitaire onderzoekscentra via digitale en mondiale netwerken, zoals het „web of science”. Om hier toegang toe te krijgen, moet de universiteit een fors bedrag betalen, terwijl hiervoor eigenlijk redelijke prijzen zouden moeten gelden. Universiteiten zouden niet opnieuw hoeven te betalen om hun studenten inzage te verlenen in eerder verricht onderzoek. Deze dubbele besteding van overheidsgelden lijkt ons niet effectief en is bovendien in strijd met wat als rechtvaardig en redelijk kan worden beschouwd.

4.3.   Sociale bescherming

4.3.1.

85 % van de uitvindingen wordt gedaan door mensen in loondienst. Dat is een grote uitdaging voor de Commissie, die een evenwichtig stelsel voor de handhaving van IER wil invoeren, in antwoord op de huidige maatschappelijke uitdagingen (9). Een evenwichtig stelsel omvat ook de sociale bescherming van creatieve werknemers en kan de positie van kunstenaars en onderzoekers aanzienlijk verbeteren.

5.   Instrumenten om de belangen van betrokken partijen beter te beschermen en te behartigen

5.1.   De belanghebbende partijen organiseren (10)

5.1.1.

Bij een intersectorale benadering kunnen goede praktijken worden overgenomen door andere sectoren: organisaties die journalisten vertegenwoordigen kunnen bijvoorbeeld met de beroepsorganisatie van uitgevers onderhandelen over de overdracht van hun auteursrecht in ruil voor een eerlijk loon, en vervolgens over het gebruik van hun teksten in andere (digitale) toepassingen. Journalisten kunnen ook overeenkomsten sluiten over de principes van persvrijheid, de bescherming van klokkenluiders, afspraken met betrekking tot de vertrouwelijkheid van gegevens en het auteursrecht van lezers.

5.1.2.

Om een geloofwaardig bovenwettelijk kader te ontwikkelen, moeten alle belanghebbenden in onderling overleg voorwaarden vaststellen voor de overdracht van IER en de uitvoering van passende en uitvoerbare sectorale gedragscodes of overeenkomsten die zijn afgestemd op de specifieke situatie en verband houden met de specifieke kenmerken van de sector en het betrokken rechtsgebied.

5.1.3.

Een IER-platform voor overleg en dialoog tussen de betrokken partijen zou een besluit kunnen nemen over het toepassingsgebied van de via onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten. De nationale en Europese belangen worden al sinds jaar en dag evenwichtig verwoord binnen het Europees overleg. Dit overlegforum zou ook een bemiddelende rol kunnen spelen door de vertegenwoordigers van auteurs, onderzoekers, kunstenaars, ngo's, sociale partners (vakbonden en werkgevers), universiteiten, beroepsorganisaties, intermediairs en openbare instellingen in staat te stellen om samen met de Commissie en Europese instellingen als het EUIPO en het Waarnemingscentrum deel te nemen aan het juridisch overleg.

5.2.   De consumenten organiseren en bewust maken

5.2.1.

Bestrijding van namaak houdt ook in dat de consument bewuster moet worden gemaakt door middel van mediacampagnes om de handhaving van IER te verbeteren, met dien verstande dat de consument, voor wat het auteursrecht betreft, zijn recht op het maken van kopieën voor privégebruik behoudt. Bovendien moeten deze campagnes de consument bewuster maken van de gezondheids- en veiligheidsrisico's die aan het gebruik van sommige namaakproducten verbonden zijn.

5.3.   Verbetering van de doeltreffendheid van de justitiële handhavingssystemen

5.3.1.

Om de doeltreffendheid van de justitiële handhavingssystemen te verbeteren, steunt het Comité de voorstellen van de Commissie (11), die de lidstaten oproept om „gerechtelijke beslissingen (…) systematisch te publiceren” en een belangrijke rol toe te kennen aan het EUIPO en het Waarnemingscentrum. Het is aan de Commissie om te beslissen welk orgaan het meest geschikt is om het debat tussen belanghebbenden binnen een „IER-platform” te organiseren, indien dit het IER-beleid in Europa coherenter maakt en beter afstemt op de interne markt. Het EESC is ook van mening dat moet worden nagegaan of er andere instrumenten voor alternatieve geschillenbeslechting (ADR) moeten worden ontwikkeld om het beginsel van billijkheid te waarborgen.

5.3.2.

Hoewel de Commissie zich niet heeft gebogen over de strafrechtelijke bescherming van intellectuele-eigendomsrechten op Europees niveau, steunt het EESC de Commissie in haar streven om de eerbiediging van IER wereldwijd te verbeteren. Met het oog hierop dient de samenwerking tussen de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) en het EUIPO te worden verstevigd.

6.   Evaluatie van de mededeling van de Commissie

6.1.

Het EESC stelt vast dat de aanbevelingen van de Commissie vooral betrekking hebben op juridische kwesties.

6.2.

Zonder afbreuk te doen aan de rechtsgang, zou het wenselijk zijn een sterker kader voor juridische bemiddeling tussen betrokken partijen tot stand te brengen om voorstellen voor bemiddeling uit te werken. Een bemiddelingsprocedure kan conflicten tussen de verschillende partijen oplossen en ingewikkelde, kostbare en tijdrovende juridische procedures vermijden. Dit beginsel wordt al gehanteerd in het eenheidsoctrooisysteem, dat een Centrum voor octrooiarbitrage en -bemiddeling heeft. Het EESC steunt de inspanningen van de Commissie om deze kwestie in samenwerking met het EUIPO verder te onderzoeken en staat achter het idee op andere gebieden van intellectuele-eigendomsrechten.

6.3.

Het Comité steunt de oproep van de Commissie aan het bedrijfsleven om de benodigde stappen op het gebied van zorgvuldigheid te nemen in de strijd tegen IE-inbreuken. Het is echter wenselijk vooraf specifieke institutionele instrumenten in het leven te roepen om ervoor te zorgen dat alle belanghebbende partijen samen rond de tafel gaan zitten om een dialoog aan te gaan of (indien deze al bestaat, bijv. in de vorm van een memorandum van overeenstemming) voort te zetten en de IER aan de rechtmatige eigenaar toe te wijzen. Het sluiten van vrijwillige overeenkomsten waarbij rechthebbenden, internetplatforms, onlineadverteerders, verzendbedrijven en financiële dienstverleners partij zijn, moet worden gestimuleerd.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB L 195 van 2.6.2004, blz. 16.

(2)  COM(2017) 707 final, blz. 3, punt 1: „maatregelen die het voor belanghebbenden in verband met intellectuele-eigendomsrechten gemakkelijker maken te profiteren van een homogeen, billijk en doeltreffend systeem voor rechtshandhaving in de EU”.

(3)  COM(2017) 708 final, inleiding, vierde alinea, tweede zin: „Dat komt doordat de richtlijn voorziet in minimale harmonisatie (artikel 2 staat uitdrukkelijk toe om in nationale wetgevingen instrumenten op te nemen die gunstiger zijn voor rechthebbenden).”

(4)  COM(2017) 712 final, blz. 1, eerste alinea, tweede zin.

(5)  COM(2017) 707 final, blz. 4, eerste alinea: „(…) waarbij ervoor wordt gezorgd dat octrooihouders worden beloond voor hun investeringen in O&O en normalisatie-activiteiten en daardoor worden gestimuleerd om hun beste technologieën aan te bieden voor opname in normen.”

(6)  Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Intellectual property rights in intensive industries and economic performance in the EU, 2016.

(7)  Volgens een recente studie bestaat 5 % van alle invoer in de EU uit nagemaakte en door piraterij verkregen goederen, wat overeenkomt met naar schatting 85 miljard EUR aan illegale handel.

(8)  Zie paragraaf 1.6.

(9)  COM(2017) 707 final.

(10)  Zie paragraaf 3.8.1.

(11)  COM(2017) 707 final, blz. 8.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019-2020) ter aanvulling van het „Horizon 2020”-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

(COM(2017) 698 final — 2017/312 (NLE))

(2018/C 237/06)

Rapporteur:

Jacques LEMERCIER

Raadpleging

Europese Commissie, 18.1.2018

Raad van de Europese Unie, 10.1.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 106 bis Euratom en artikel 304 VWEU

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

9.3.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

178/0/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Euratom-programma 2019-2020 borduurt verder op de onderzoeksactiviteiten van het Euratom-programma 2014-2018 en sluit hier volledig bij aan. De Commissie stelt erg weinig wijzigingen voor. De meeste wijzigingen betreffen het budget en zijn bedoeld om de continuïteit van het programma te waarborgen.

1.2.

Het EESC neemt kennis van deze wijzigingen en verwijst naar zijn eerder uitgebrachte adviezen over dit onderwerp (1).

1.3.

Het belangrijkste doel van het door Euratom gefinancierde kernsplijtingsonderzoek is de veiligheid van kerntechnologie te vergroten. Het EESC vindt dat alle aspecten van nucleaire veiligheid de grootst mogelijke aandacht verdienen. Ook de vermindering en opslag van radioactief afval met een lange levensduur, de controle van splijtstoffen en stralingsbescherming moeten tot de prioriteiten behoren. Deze onderzoeksgebieden moeten worden gedeeld in het kader van het Europees forum voor kernenergie waarin het maatschappelijk middenveld en met name het EESC vertegenwoordigd is.

1.4.

Het EESC herhaalt en bevestigt in essentie het in zijn eerdere adviezen geformuleerde standpunt, namelijk „dat de huidige kennis van nucleaire technologie en van het gebruik en de gevolgen daarvan bewaard moet blijven en verder moet worden ontwikkeld. Het O&O-kaderprogramma Euratom kan daartoe voor een aanzienlijke Europese meerwaarde zorgen door de verschillende taken te coördineren, de middelen te bundelen en gemeenschappelijke inspanningen te integreren” (2).

1.5.

Het EESC herhaalt tevens zijn wens dat de Europese Commissie zich blijft inzetten voor de ontwikkeling van hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen en overgaat tot een herijking van het gewicht van kernenergie in de nationale energiemix.

1.6.

Na de talrijke incidenten in de Europese centrales is nu aangetoond dat onderaanneming een factor van onveiligheid is bij het onderhoud van kerncentrales. Het EESC is van mening dat onderaanneming beperkt moet blijven en goed gereguleerd moet worden.

1.7.

Het EESC dringt erop aan bijzondere aandacht te besteden aan deze kwesties in het kader van de brexit en de feitelijke uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit het Euratom-Verdrag.

2.   Samenvatting van het voorstel van de Commissie

2.1.

Het voorstel van de Commissie beoogt een nieuwe verordening vast te stellen om alle onderzoeksactiviteiten te verlengen die worden uitgevoerd uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 van de Raad tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2014-2018) ter aanvulling van het „Horizon 2020”-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.

2.2.

Het voorstel betreffende het Euratom-programma voor de periode 2019-2020 is een aanvulling op het Horizon 2020-programma. In dit voorstel worden de begroting voor eigen acties en acties onder contract, evenals doelstellingen en steuninstrumenten voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) vastgesteld.

2.3.

Overeenkomstig artikel 7 van het Euratom-Verdrag is het huidige Euratom-programma (2014-2018) opgesteld voor een tijdvak van maximaal vijf jaar. Met het voorstel wordt een naadloze voortzetting van het programma in de periode 2019-2020 beoogd. Deze aanpak zal zorgen voor een betere aansluiting op het tijdschema van Horizon 2020. Dit is des te belangrijker gezien het feit dat de Euratom-programma's en Horizon 2020 op onderling versterkende doelstellingen gericht zijn.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC neemt kennis van de conclusies van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van het programma Euratom 2014-2018 en met name van het feit dat uit de door de Commissie uitgevoerde analyses „geen sluitende bevindingen naar voren [zijn] gekomen waarin de strategie en de vorm van het programma 2014-2018 in twijfel worden getrokken of die haar ertoe verplichten een herziening van het toepassingsgebied, de activiteiten of de uitvoeringswijze van het programma in de periode 2019-2020 voor te stellen”.

3.2.

Het EESC wijst er ook op dat uit de openbare raadpleging die tussen oktober 2016 en januari 2017 is gehouden om de tussentijdse evaluatie van het Euratom-programma voor de periode 2014-2018 en het voorstel voor het Euratom-programma 2019-2020-programma te documenteren, is gebleken dat de feedback over het algemeen positief was: 80 % van de deelnemers vond het desbetreffende programma relevant (mee eens of helemaal mee eens). Daarnaast waardeerden de deelnemers vooral de behaalde resultaten op het gebied van onderwijs en opleiding, onderzoek naar afvalbeheer, veiligheid van bestaande reactoren en fusieonderzoek. Anderzijds lijkt het programma geen hefboomeffect te hebben gehad op particuliere investeringen.

3.3.

Ten slotte verbindt de Commissie zich ertoe ervoor te zorgen dat bij de voorbereiding van het Euratom-werkprogramma 2019-2020 of in het kader van haar regelmatige toezicht- en beheersactiviteiten voor het Euratom-programma rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van de verschillende belanghebbenden en dat aanbevelingen over langeretermijnaspecten worden onderzocht in de voorafgaande effectbeoordeling van het volgende Euratom-programma binnen het nieuwe meerjarige financiële kader (post-2020).

3.4.

Het EESC neemt kennis van het voorgaande en steunt, onder verwijzing naar zijn eerder uitgebrachte adviezen over dit onderwerp, het voorstel van de Commissie.

3.5.

Net als in zijn eerdere adviezen onderstreept het EESC dat het belangrijkste doel van het door Euratom gefinancierde kernsplijtingsonderzoek is de veiligheid van kerntechnologie te vergroten. Het EESC vindt dat alle aspecten van nucleaire veiligheid de grootst mogelijke aandacht verdienen. Ook de vermindering en opslag van radioactief afval met een lange levensduur, de controle van splijtstoffen en stralingsbescherming moeten tot de prioriteiten behoren.

3.6.

Het EESC benadrukt nogmaals „dat de huidige kennis van nucleaire technologie en van het gebruik en de gevolgen daarvan bewaard moet blijven en verder moet worden ontwikkeld. Het O&O-kaderprogramma Euratom kan daartoe voor een aanzienlijke Europese meerwaarde zorgen door de verschillende taken te coördineren, de middelen te bundelen en gemeenschappelijke inspanningen te integreren” (3).

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 66, PB C 181 van 21.6.2012, blz. 111, en PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127.

(2)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 111 en PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127.

(3)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 111 en PB C 318 van 29.10.2011, blz. 127.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/40


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw — Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — Tijd om knopen door te hakken

(COM(2017) 566 final)

over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft de gecertificeerd belastingplichtige

(COM(2017) 567 final — 2017/0248 (CNS))

over het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen

(COM(2017) 568 final — 2017/0249 (NLE))

en over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft harmonisering en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel en tot invoering van het definitieve stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten

(COM(2017) 569 final — 2017/0251 (CNS))

(2018/C 237/07)

Rapporteur:

Giuseppe GUERINI

Corapporteur:

Krister ANDERSSON

Raadpleging

Raad van de Europese Unie: 23.10.2017

Europese Commissie, 17.11.2017, 13.12.2017

Rechtgrondslag

Artikel 113 VWEU

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

28.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

185/9/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is van mening dat het huidige BTW-stelsel mateloos versnipperd en ingewikkeld is en daardoor het handelsverkeer en investeringen vermindert en verstoort door onnodige en zware administratieve lasten en handelsbelemmeringen aan bedrijven op te leggen..

1.2

Het is van mening dat het stelsel moet worden gericht op het vergemakkelijken van de goede werking van de interne markt. In het bijzonder moet het stelsel efficiënter en minder versnipperd worden beheerd, vooral met betrekking tot grensoverschrijdende handel, en moet het worden gemoderniseerd in het licht van de toenemende mondialisering en de digitalisering van de economie.

1.3

Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie vastbesloten is de BTW-kloof te dichten, en is ook tevreden over de recente Richtlijn nr. 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt, en die voorziet in de betrokkenheid van het Europees Openbaar Ministerie in gevallen van BTW-fraude van boven 10 miljoen EUR.

1.4

Het is van mening dat de belastingadministratie dient te onderzoeken hoe nieuwe technologieën kunnen bijdragen aan de bestrijding van BTW-fraude. Digitale technologieën kunnen ook een nuttig instrument zijn voor de vereenvoudiging van de administratieve lasten voor bedrijven en belastingdiensten, en kunnen bijdragen tot de nodige transparantie. Het EESC onderstreept dat de lidstaten moeten zorgen voor geschikte fora voor de uitwisseling van beste praktijken op het vlak van belastinginning en het ontwikkelen van technologieën ter bevordering van adequate inning bij grensoverschrijdende handel. Een diepgaande analyse van de mogelijkheid om hogere btw-tarieven voor luxegoederen in te voeren zou moeten worden overwogen. In het bijzonder moet worden ingegaan op efficiënte BTW-restitutieregelingen, procedures en belastingformulieren en efficiënte systemen voor de uitwisseling van informatie over fraudeurs. De Europese Commissie moet bijdragen tot het opzetten van dergelijke institutionele fora, met het oog op het vergroten van groei en het verminderen van belastingopbrengstverlies.

1.5

Een goed werkend éénloketsysteem (OSS) is een essentieel onderdeel van het op basis van het bestemmingsbeginsel gebaseerd stelsel. De initiatieven van de Commissie, zoals de voorgestelde uitbreiding van het mini-éénloketsysteem voor alle B2C-diensten alsmede B2C-verkoop van goederen, zowel binnen en buiten de Gemeenschap, zijn derhalve welkom.

1.6

Het EESC verzoekt alle instellingen die betrokken zijn bij de hervorming van het BTW-stelsel om na te gaan hoe zo spoedig mogelijk een gemeenschappelijk systeem voor zowel diensten als goederen kan worden ingevoerd. Zulks ter verzachting van de te verwachten problemen die voortvloeien uit het bestaan van twee systemen, namelijk één voor goederen en een ander voor diensten. Een dergelijke ontwikkeling zou zeer positief zijn voor zover die strookt met het beginsel van fiscale neutraliteit.

1.7

Het EESC onderstreept het belang van belastingneutraliteit tussen verschillende ondernemingen, en wijst erop dat BTW-afdrachten geen negatieve gevolgen voor de liquiditeit van bepaalde bedrijven mogen hebben. In dit verband zouden de importeurs van goederen pas BTW moeten betalen wanneer de producten daadwerkelijk op de markt zijn gebracht en niet wanneer zij alleen nog maar ingevoerd en opgeslagen zijn.

1.8

Wat de gecertificeerd belastingplichtige betreft, wijst het EESC erop dat de Commissie dit begrip van belang acht voor de overgang naar een BTW-stelsel dat is gebaseerd op het bestemmingsbeginsel en is het ermee eens dat ondernemingen waarvan de fiscale betrouwbaarheid is aangetoond in aanmerking moeten kunnen komen voor passende vereenvoudigingsmaatregelen.

1.9

Het zal enige tijd duren voordat de lidstaten tot overeenstemming komen over die gecertificeerd belastingplichtige en voordat de meeste bedrijven gecertificeerd zijn. En aangezien de snelle oplossingen die worden uiteengezet in het voorstel zo belangrijk zijn voor de goede werking van het BTW-stelsel zou het EESC de lidstaten dan ook willen aanzetten tot snelle oplossingen voor alle bedrijven voordat het concept van gecertificeerd belastingplichtige volledig is ontwikkeld.

1.10

Met betrekking tot bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire transacties die zijn opgenomen in het voorstel tot wijziging van Uitvoeringsverordening nr. 282/2011, merkt het EESC op dat de Raad de Commissie verzoekt om vereenvoudiging en verduidelijking van het rechtskader inzake vrijstellingen. Dat lijkt inderdaad nuttig voor het terugdringen van fraude en het beperken van de nalevingskosten voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's).

1.11

Ook moet de Commissie een alomvattende effectbeoordeling van de regelgeving maken om zich ervan te vergewissen — ook in kwantitatieve termen — dat de praktische implicaties van het gehele BTW-actieplan voor individuen, bedrijven en belastingautoriteiten daadwerkelijk functioneren.

1.12

Ten slotte: men moet alles op alles zetten om het definitieve stelsel binnen een redelijke termijn op poten te hebben. Anders bestaat het risico dat de nagestreefde doelstellingen niet of slechts gedeeltelijk gehaald worden. En dat is in het nadeel van de interne markt en de Europese bedrijven die daarop actief zijn.

2.   Inleiding en context

2.1

Met haar mededeling „Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — Tijd om knopen door te hakken”, gepubliceerd op 7 april 2016, kwam de Commissie met haar actieplan ter modernisering van het BTW-stelsel van de EU en kondigde zij een aantal specifieke voorstellen daartoe af.

2.2

Het actieplan omvat met name: i) een modernisering van het BTW-stelsel en aanpassing ervan aan de nieuwe digitale technologieën; ii) reductie van de nalevingslasten voor kmo’s; iii) een toereikend tariefbeleid; iv) vermindering van de BTW-verschillen in de lidstaten en aanpak van fiscale fraude.

2.3

Aangezien de grensoverschrijdende handel in de EU meer dan 4,1 biljoen EUR (uitvoer) en 3,9 biljoen EUR (invoer) bedraagt, is een goed functionerend BTW-stelsel van zeer groot belang voor alle Europese burgers.

2.4

De Commissie publiceerde op 1 december 2016 twee voorstellen: het ene over BTW en grensoverschrijdende e-handel (1) en het andere over BTW-tarieven voor e-publicaties (2).

2.5

Op 21 december 2016 kwam zij met een voorstel om BTW fraude te verminderen, en tegemoet te komen aan verzoeken van sommige lidstaten in de Raad. Het ging om een tijdelijke veralgemeende verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten die meer bedragen dan 10 000 EUR.

2.6

In oktober 2017 publiceerde zij weer een pakket BTW-maatregelen. Dat omvat: i) een voorstel om de gecertificeerd belastingplichtige en enige corrigerende maatregelen in de huidige BTW-Richtlijn 2006/112/EG op te nemen (3); ii) introductie van grondbeginselen voor een geleidelijke overgang naar het bestemmingsbeginsel en de aansprakelijkheid van de leverancier/verlener als algemene regel (4); iii) een voorstel tot wijziging van Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van de regels inzake het bewijs van intracommunautair goederenvervoer met het oog op vrijstelling van BTW. (5); iv) een voorstel tot wijziging van de richtlijn inzake administratieve samenwerking tussen de nationale autoriteiten aangaande BTW (6).

2.7

De Commissie heeft vier „snelle oplossingen” voorgesteld om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven in het huidige systeem te verlichten: i) vereenvoudiging van de BTW-regels voor bedrijven die goederen vervoeren van de ene lidstaat naar een andere, waar zij worden opgeslagen alvorens te worden geleverd aan een afnemer die vooraf bekend is, ii) vereenvoudiging en harmonisering van de regels inzake ketentransacties en iii) vereenvoudiging van het bewijs van vervoer van goederen tussen twee lidstaten. Deze drie vereenvoudigingen zijn beperkt tot gecertificeerd belastingplichtige bedrijven. Een vierde snelle oplossing, die betrekking heeft op het BTW-nummer van commerciële partners in het elektronische btw-informatie-uitwisselingssysteem van de EU (VIES), zal voor zowel gecertificeerde als niet-gecertificeerde bedrijven beschikbaar zijn.

2.8

Wat de toekomst betreft, is de Commissie voornemens om de huidige overgangsregeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten te vervangen door een definitief akkoord dat is gebaseerd op het beginsel van belastingheffing in het land van bestemming van goederen door middel van een reeks wetgevingsmaatregelen en geleidelijke aanpassingen.

3.   Algemene opmerkingen: bestrijding van fraude en samenwerking tussen de nationale autoriteiten

3.1

Het EESC is van mening dat het huidige BTW-stelsel mateloos versnipperd en ingewikkeld is en daardoor het handelsverkeer en investeringen vermindert en verstoort door onnodige en zware administratieve lasten en handelsbelemmeringen voor bedrijven.

3.2

Het is van mening dat het stelsel moet worden gericht op het vergemakkelijken van de goede werking van de interne markt. In het bijzonder moet het stelsel efficiënter en minder versnipperd worden beheerd, vooral met betrekking tot grensoverschrijdende handel, en moet het worden gemoderniseerd in het licht van de toenemende mondialisering en de digitalisering van de economie.

3.3

Tegelijkertijd is het Comité het met de Commissie eens dat BTW-fraude een groot probleem vormt — zoals blijkt uit de cijfers die wijzen op een opbrengstverlies als gevolg van fraude van 151 miljard EUR — ten aanzien waarvan praktische en steeds doeltreffendere maatregelen moeten worden genomen om illegale praktijken te verminderen, zonder echter afbreuk te doen aan de consolidatie van de interne markt (7).

3.4

Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie vastbesloten is de BTW-kloof te dichten, en is ook tevreden over de recente Richtlijn nr. 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt, en die voorziet in de betrokkenheid van het Europees Openbaar Ministerie in gevallen van BTW-fraude van boven 10 miljoen EUR.

3.5

Daarom is het van belang voorrang te geven aan de doelstelling van het waarborgen van een echte interne markt en de bestrijding van fraude door het onverwijld leveren van tastbare resultaten op dit gebied via nauwere samenwerking tussen de belastingautoriteiten met het oog op de uitwisseling van informatie en de ontwikkeling van databanken en platforms voor de uitwisseling van gegevens tussen de verschillende nationale autoriteiten ter bevordering van een efficiënte handhaving van de belastingvoorschriften. Met name moeten de Commissie en de nationale belastingautoriteiten dagelijks veel nauwer samenwerken om ervoor te zorgen dat aan de vereisten van een interne markt wordt voldaan en om de administratieve kosten voor het bedrijfsleven en de belastingdiensten te verminderen. Bovendien moeten zij, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden, nagaan hoe nieuwe technologieën kunnen bijdragen aan de bestrijding van BTW-fraude, aangezien die technologieën een nuttig instrument kunnen zijn voor de vereenvoudiging van de administratieve lasten voor bedrijven en belastingdiensten, alsmede voor de noodzakelijke transparantie.

3.6

Het EESC onderstreept dat de lidstaten moeten zorgen voor geschikte fora voor de uitwisseling van beste praktijken op het vlak van de belastinginning en het ontwikkelen van technologieën ter bevordering van adequate inning bij grensoverschrijdende handel. In het bijzonder moet worden ingegaan op efficiënte BTW-restitutieregelingen, procedures en belastingformulieren en efficiënte systemen voor de uitwisseling van informatie over fraudeurs. De Europese Commissie moet bijdragen tot het opzetten van dergelijke institutionele fora, met het oog op het vergroten van groei en het verminderen van belastingopbrengstverlies.

4.   Bestemmingsbeginsel en tarieven

4.1

Zoals reeds werd opgemerkt in zijn advies over het Actieplan betreffende de BTW (8), is het EESC van mening dat de herziening van het huidig regime zou moeten leiden tot een definitief BTW-stelsel dat niet alleen duidelijk, krachtig en omvattend is, maar ook in verhouding staat tot en aangepast is aan de snelle veranderingen in de economie en de markten.

4.2

In dat verband sluit het Comité zich aan bij de voorgestelde keuze van het bestemmingsbeginsel als grondslag voor het definitief BTW-stelsel, nu daardoor een gelijk speelveld wordt geschapen voor alle leveranciers op eenzelfde nationale markt en er minder verstoringen op de markt zullen optreden.

4.3

Een goed werkend éénloketsysteem is een essentieel onderdeel van het op basis van het bestemmingsbeginsel gebaseerd stelsel. De initiatieven van de Commissie, zoals de voorgestelde uitbreiding van het mini-éénloketsysteem voor alle B2C-diensten en B2C-verkopen van goederen, zowel intracommunautair als afkomstig van buiten de Gemeenschap, zijn derhalve welkom. Zonder een volledig functionerende OSS op basis van controles in het land van oorsprong, schaalbare vereenvoudigingen en de mogelijkheid om voorbelasting uit alle lidstaten te verrekenen, zal het bestemmingsbeginsel de administratieve lasten, met name voor kmo’s dramatisch doen stijgen.

4.4

Het EESC onderstreept het belang van belastingneutraliteit tussen verschillende ondernemingen, en wijst erop dat BTW-afdrachten geen negatieve gevolgen voor de liquiditeit van bepaalde bedrijven mogen hebben. In dit verband zouden de importeurs van goederen in specifieke nationale markten pas BTW moeten betalen wanneer de producten daadwerkelijk op de markt zijn gebracht en niet wanneer zij, in afwachting van het inbrengen in het handelsverkeer ervan, alleen nog maar ingevoerd en opgeslagen zijn.

4.5

De eerste fase van het Actieplan betreft bepaalde leveringen van goederen. Het EESC verzoekt alle instellingen die betrokken zijn bij de hervorming van het BTW-stelsel om na te gaan hoe zo spoedig mogelijk een gemeenschappelijk systeem voor zowel diensten als goederen kan worden ingevoerd. Zulks ter verzachting van de te verwachten problemen die voortvloeien uit het bestaan van twee systemen, namelijk één voor goederen en een ander voor diensten.

4.6

Dit is met name van belang gezien het feit dat in de digitale economie de grens tussen goederen en diensten steeds vager wordt en waarschijnlijk nog zal veranderen in het huidige klimaat waarin de technologie zich veel sneller ontwikkelt dan de regelgeving door de betrokken instellingen. Daarom verzoekt het EESC de Commissie om rekening te houden met deze kwestie en deze eventueel aan te pakken in het kader van de lopende hervorming van het BTW-stelsel.

4.7

Het EESC is van mening dat het door de Commissie in het Actieplan voorgestelde beleid voor de heffingstarieven waarin de lidstaten meer flexibiliteit wordt gegeven inzake verlaagde tarieven, in beginsel verenigbaar moet zijn met het bestemmingsbeginsel, aangezien dit systeem waarschijnlijk tot minder verstoring van het handelsverkeer zal leiden.

4.8

De vrijheid voor de lidstaten om hun eigen tarieven vast te stellen mag er echter niet toe leiden dat het stelsel als geheel steeds meer versnipperd of buitensporig complex wordt. Daarom moet voor een evenredige aanpak worden gekozen ten behoeve van een duidelijk en voorspelbaar uitvoeringskader. Zulks in het belang van met name kmo’s en ter vermindering van de nalevingskosten voor marktdeelnemers in het algemeen (9).

4.9

Hieruit volgt dat het aantal uitzonderingen dient te worden beperkt tot specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen, teneinde te zorgen voor een uniform en voorspelbaar regelgevend kader.

4.10

Met betrekking tot mogelijke uitzonderingen, is het Comité van mening dat de doelstelling van de Commissie ter ondersteuning van sociale innovatie en versterking van de Europese pijler van sociale rechten als rechtvaardiging kan dienen voor verlaagde tarieven voor sociale ondernemingen en organisaties uit de sociale sector, die gebaseerd zijn op de specifieke initiatieven die de lidstaten daartoe besluiten te nemen binnen het nieuwe juridische kader voor de BTW-regels.

4.11

Het is belangrijk dat een online-instrument in het leven wordt geroepen om bedrijven in staat te stellen tot het volgen van de verschillende regelingen die in de 28 lidstaten bestaan. Dit instrument moet betrouwbaar, gemakkelijk toegankelijk zijn en bij voorkeur in alle EU-talen beschikbaar zijn.

5.   De gecertifieerd belastingplichtige

5.1

Wat de gecertificeerd belastingplichtige betreft, wijst het EESC erop dat de Commissie dit begrip van belang acht voor de overgang naar een BTW-stelsel dat is gebaseerd op het bestemmingsbeginsel en is het ermee eens dat ondernemingen waarvan de fiscale betrouwbaarheid is aangetoond in aanmerking moeten kunnen komen voor passende vereenvoudigingsmaatregelen.

5.2

Dit begrip en het gebruik ervan voor verlegging kan het potentieel hebben om bedrijven van veel lasten te bevrijden. Maar om ervoor te zorgen dat ondernemingen, en met name kmo’s, in staat zullen zijn om met het concept te werken, is het essentieel dat geharmoniseerde, duidelijke en evenredige regels en criteria door de lidstaten worden ingevoerd om een zo ruim mogelijke toegang tot die status mogelijk te maken.

5.3

Het zal nog enige tijd duren voordat de lidstaten tot overeenstemming komen over die gecertificeerd belastingplichtige en voordat de meeste bedrijven gecertificeerd zijn. En aangezien de snelle oplossingen die worden uiteengezet in het voorstel zo belangrijk zijn voor de goede werking van het BTW-stelsel zou het EESC de lidstaten dan ook willen aanzetten tot snelle oplossingen voor alle bedrijven voordat het concept van gecertificeerd belastingplichtige volledig is ontwikkeld.

5.4

Inderdaad, om optimaal gebruik te maken van die status moeten goed ontwikkelde elektronische opslagbestanden worden ingevoerd, en die moeten gemakkelijk toegankelijk zijn voor de nationale belastingautoriteiten.

5.5

Gezien de huidige formulering van het voorstel van de Commissie, is het echter niet mogelijk om dit concept grondiger en meer gedetailleerd te beoordelen aangezien het nog steeds vaag is, en het niet duidelijk is wat de praktische gevolgen ervan zullen zijn.

5.6

In dit stadium zou het EESC er gewoon op willen wijzen dat het instrument van gecertificeerd belastingplichtige moet worden geschraagd door duidelijke en transparante criteria. Hier moet worden vermeld dat het vaststellen van criteria die vergelijkbaar zijn met die voor het regelen van de geautoriseerde marktdeelnemer kan resulteren in een beperking van de toegang tot de status en tot snelle oplossingen, waarvan ook nog eens een kleine minderheid van het bedrijfsleven zal kunnen profiteren. De status is dus voor zeer weinig bedrijven toegankelijk.

5.7

Die status moet dus, vooral in de eerste fase van de tenuitvoerlegging aan een zorgvuldige monitoring door de Commissie worden onderworpen, om te voorkomen dat de via de gecertificeerd belastingplichtige gegenereerde opbrengsten en de daarmee gepaard gaande fiscale vereenvoudiging en verlichting van de naleving teniet worden gedaan door een verlies aan rechtszekerheid en uniformiteit in de regelgeving voor de interne markt.

5.8

Met betrekking tot bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire transacties die zijn opgenomen in het voorstel tot wijziging van Uitvoeringsverordening nr. 282/2011, merkt het EESC op dat de Raad de Commissie verzoekt om vereenvoudiging en verduidelijking van die vrijstellingen. Dat lijkt inderdaad nuttig voor het terugdringen van fraude en het beperken van de nalevingskosten voor kmo's.

6.   Volgende stappen en slotopmerkingen

6.1

Algemeen gesteld, moet de Commissie een alomvattende effectbeoordeling van de regelgeving maken om zich ervan te vergewissen — ook in kwantitatieve termen — dat de praktische implicaties van het gehele BTW-actieplan voor individuen, bedrijven en belastingautoriteiten daadwerkelijk functioneren.

6.2

Ook constateert het EESC — onder verwijzing naar zijn eerdere advies over het Actieplan betreffende de btw (10) — dat het belangrijk is dat alle onderdelen van het actieplan als een ondeelbaar geheel worden uitgevoerd.

6.3

Als laatste: men moet alles op alles zetten om het definitieve stelsel binnen een redelijke termijn op poten te hebben. Anders bestaat het risico dat de nagestreefde doelstellingen niet of slechts gedeeltelijk gehaald worden. En dat is in het nadeel van de interne markt en de Europese bedrijven die daarop actief zijn.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2016) 757 final

(2)  COM(2016) 758 final

(3)  COM(2017) 567 final

(4)  COM(2017) 566 final

(5)  COM(2017) 568 final

(6)  COM(2017) 569 final

(7)  Zie het EESC-advies over btw — Afwijking — verleggingsregeling, met name de punten 1.2-3.2.- PB C 288, 31.8.2017, blz. 52.

(8)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 43

(9)  Zie het advies van het EESC over het Actieplan betreffende de btw , PB C 389, 21.10.2016, p. 43, par. 3.1.6 en 3.1.7..

(10)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 43


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/46


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de voltooiing van de bankenunie

(COM(2017) 592 final)

(2018/C 237/08)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Corapporteur:

Daniel MAREELS

Raadpleging

Europese Commissie, 17.11.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

28.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

180/3/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC steunt de sinds 2012 genomen maatregelen die een beslissende bijdrage aan de financiële stabiliteit hebben geleverd en de vicieuze cirkel tussen bankstelsels en hun overheden hebben doorbroken.

1.2

Het is dan ook verheugd over — en pleit tegelijk voor concrete tenuitvoerlegging van — de nieuwe reeks maatregelen die de Europese Commissie heeft voorgesteld om de Economische en Monetaire Unie (EMU) te voltooien en tot een optimale monetaire zone te komen, waarbij de huidige weerstand wordt overwonnen en zo spoedig mogelijk een nauwkeurigere benadering voor de voltooiing van de derde pijler van de bankenunie wordt uitgewerkt, door het geleidelijk verminderen en mutualiseren van financiële risico's. De voltooiing van de bankenunie — en de kapitaalmarktenunie — moet het immers mogelijk maken de financiële unie, een van de fundamentele pijlers van de EMU, volledig tot stand te brengen.

1.3

Meer in het bijzonder onderschrijft het EESC de verschillende voorgestelde doelstellingen om het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) te versterken, de geleidelijke vermindering van financiële risico's te vergemakkelijken en uiteindelijk een pan-Europees depositogarantiestelsel in te voeren dat, naast het garanderen van liquiditeit, verliezen kan dragen en de derde pijler van de bankenunie kan voltooien.

1.4

Om dit resultaat mogelijk te maken is het noodzakelijk parallel verder te werken aan risicodeling en vermindering van solvabiliteits- en liquiditeitsrisico’s in de financiële sector. Het Comité herbevestigt zijn eerdere standpunt hierover, zoals uiteengezet in zijn advies over de EDIS-voorstellen. Naast andere kwesties in dit verband dient zeker die van de niet-presterende leningen bovenaan op de agenda te blijven staan en dat is des te meer het geval nu de economische groei is teruggekeerd.

1.5

Nu de oorspronkelijke EDIS-voorstellen na meer dan 2 jaar niet tot resultaat hebben geleid lijkt een aanpassing van de aanpak waarschijnlijk wenselijk. De voorliggende Mededeling creëert ruimte voor een bredere discussie en een gefaseerde aanpak voor de realisatie van het Europees depositoverzekeringsstelsel. Het Comité kan deze aanpak bijtreden. Het is zaak het momentum voor de realisatie van de bankenunie niet verloren te laten gaan, en rekening te houden met de tijdens de onderhandelingen gemaakte vaststellingen. Het Comité acht het in ieder geval noodzakelijk dat zowel het Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS) als de relevante maatregelen tot risicovermindering onverwijld daadwerkelijk parallel worden aangepakt en verwezenlijkt, conform een duidelijk en concreet vastgelegd tijdspad.

1.6

De keuze om in de eerste fase enkel te voorzien in een liquiditeitsdekking die toeneemt over de jaren, kan bijval vinden. Tegelijk dienen de nationale depositogarantiesystemen die voor de verliesdekking instaan verder alle aandacht te weerhouden. Inderdaad, om de latere overgang naar de tweede fase maximaal te faciliteren en ter wille van het onderlinge vertrouwen is het voor het Comité van belang dat snel initiatieven worden genomen om die nationale stelsels verder maximaal te stroomlijnen. Ook dienen de problemen van het verleden en de morele risico’s te worden aangepakt.

1.7

Verliesdekking komt daar bij in de tweede fase, maar die overstap is niet automatisch. De voorziene formele beslissing dient voor het Comité op de ruimst mogelijke basis te berusten. Derhalve lijkt het aangewezen dat die niet alleen door de Commissie wordt genomen, maar wel gezamenlijk met de Raad en het Parlement.

1.8

Die progressieve opbouw van de verliesdekking in het Europees depositoverzekeringsstelsel is positief als principe, maar de modaliteiten om dit stelsel te realiseren verdienen meer aandacht in de teksten.

1.9

Meer algemeen blijft de Mededeling op talrijke punten vrij algemeen en worden voorstellen „voorwaardelijk” aangereikt. Daardoor wordt ongetwijfeld ruimte voor verdere discussie gecreëerd, maar dat komt de slagkracht niet altijd ten goede. Ook komen een aantal belangrijke aspecten te weinig of niet aan bod. Het Comité bepleit dat snel verder wordt gewerkt, samen met alle betrokkenen, en de voorstellen concreter worden gemaakt. Voorts moeten de lidstaten hun verantwoordelijkheid opnemen, en verder werk maken van eerder genomen maatregelen, met name die betreffende depositogarantiestelsels. Dit is van groot belang, vooral in het kader van een gefaseerde aanpak zoals in deze mededeling wordt aangegeven.

1.10

In overeenstemming met de doelstelling om een pan-Europees depositogarantiestelsel te creëren is de onmiddellijke operabiliteit van het Europees Monetair Fonds, dat als geldschieter in laatste instantie als firewall voor het SRM fungeert, van cruciaal belang. Zo ook is het EESC een groot voorstander van de geplande taken van dit orgaan om zgn. asymmetrische schokken het hoofd te bieden.

1.11

De verbetering en consolidatie van de pijlers van de bankenunie en de toepassing van het gemeenschappelijk 'rulebook' moeten hand in hand gaan met de tenuitvoerlegging door de financiële sector van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) voor 2030 en de in Parijs gemaakte klimaatafspraken, waarbij wordt voorzien in een gunstigere behandeling, wat kapitaalvereisten betreft, voor investeringen in de groene economie en verschillende niet-complexe „inclusieve” langetermijnleningen, zoals bijv. hypotheken, met name wanneer zij verband houden met energie-efficiëntie, de installatie van zonnepanelen enz.

1.12

Ook met het oog op FinTech en andere financiële innovaties (zoals blokchain en slimme contracten) moeten stappen worden gezet om de bankenunie te voltooien en nieuw leven in te blazen en de financiële en digitale inclusie van Europese burgers te verbeteren, overeenkomstig de strategische doelstellingen van de EU. In de huidige formulering van de SDG's voor 2030 hebben 7 van de 17 doelstellingen betrekking op financiële inclusie, terwijl de digitale inclusie die deze financiële inclusie kan waarborgen of in gevaar kan brengen in een nieuwe context al dan niet expliciet vrijwel alle doelstellingen beïnvloedt.

1.13

Zoals het al in verschillende adviezen heeft aangegeven, is het EESC voorstander van een divers financieel ecosysteem waarin de grote pan-Europese spelers en kleine en middelgrote banken en andere niet-bancaire entiteiten die zich op betrouwbare wijze richten op de financiering van de reële economie op voet van gelijkheid naast elkaar bestaan, in een omgeving waarin de systeemrisico's veel kleiner zijn geworden. Diversiteit, transparantie en duurzaamheid vormen het beste tegengif tegen toekomstige financiële crises.

1.14

Naar de mening van het EESC is het nu zaak landen die geen deel uitmaken van de eurozone tot deelname aan te zetten. Tegelijkertijd zou elk van de drie pijlers van de bankenunie moeten bijdragen aan de versterking van de mondiale financiële structuur, door de Europese en internationale samenwerking op basis van haar regelgevingskader te intensiveren en haar ervaringen te delen, met name met de dertig niet-Europese landen die de euro als referentiemunt hebben, met inbegrip van de Franstalige Afrikaanse landen.

2.   Voorgeschiedenis, achtergrond en samenvatting van de nieuwe mededeling

2.1

De Grote Recessie, die tien jaar geleden begon, stelde de euro op de proef en bracht voor de landen van de eurozone in meerdere of mindere mate hoge kosten met zich mee. De financiële reddingsoperaties hadden daardoor ook negatieve gevolgen voor de overheidsrisico's.

2.2

De bankenunie werd in 2012 opgericht met als doel een eengemaakt en geïntegreerd financieel stelsel voor een doeltreffende uitvoering van het monetair beleid tot stand te brengen, een adequate risicospreiding over de lidstaten mogelijk te maken en het vertrouwen in het bancaire stelsel van de eurozone te herstellen, als antwoord op de constructiefouten in het onvolledige ontwerp van de euro. Dankzij de positieve veranderingen in het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) en het begrotingsbeleid in de EU-landen is er vooruitgang geboekt richting Economische en Monetaire Unie (EMU). De huidige uitdaging bestaat in de invoering van de euro in alle 27 landen van de EU en de voltooiing van de derde pijler van de bankenunie.

2.3

In het licht van populistische dreigingen en het toenemend gevaar van een nationalistische koers, die vooral te wijten zijn aan de toegenomen ongelijkheid als gevolg van de asymmetrische schokken in de eurozone, is er een brede politieke consensus ontstaan om de financiële unie (banken- en kapitaalmarktenunie) te voltooien teneinde de financiële stabiliteit en de territoriale integriteit van Europa te beschermen tegen, zoals Commissievoorzitter Juncker het uitdrukt, het ‘gif dat nationalisme heet’.

2.4

Een andere belangrijke nieuwe uitdaging betreft de financiële technologie (FinTech) en andere innovaties in de financiële infrastructuur, die tot nog toe vaak onder de radar van het financieel toezicht blijven. In de Mededeling van de Commissie omtrent de verscherping van het geïntegreerd toezicht ter versterking van de kapitaalmarktenunie van september 2017 wordt gesteld dat “bij de ontwikkeling van de financiële unie (…) de kansen van financiële innovatie moeten ten volle worden benut, maar ook nieuwe risico's worden aangepakt. Een actieplan wordt aangekondigd voor begin 2018 (1).

2.5

De vooruitgang in de richting van de bankenunie, die werd geboekt met de vaststelling van de regelgevende, controle- en sanctietaken van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) (2) en het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM), die samen met het in de „Routekaart naar een bankenunie” uiteengezette gemeenschappelijk ‘rulebook’ de belangrijkste mijlpalen vormen, werd in de jaren van pril economisch herstel getemperd doordat de partners in de eurozone liever afzagen van de synergie die voortvloeit uit financiële integratie dan dat ze de risico's zouden delen.

2.6

We hebben dus te maken met een breed scala aan verklaringen en voorstellen die weliswaar vooruitgang hebben opgeleverd, maar niet hebben geleid tot risicobeperking en risicospreiding. De medewetgevers van de EU hebben nog steeds geen voldoende specifieke antwoorden gegeven op de vraag hoe de Economische en Monetaire Unie moet worden voltooid, met name wat betreft de inachtneming van de in 2017 door de Raad aangescherpte (3) richtlijn van 2014, het voorstel voor een verordening van november 2015, de gedeeltelijke en verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie, de lancering van het Actieplan inzake financiële diensten voor de consument (2017), de nieuwe maatregelen voor de beperking van niet-renderende leningen (4) enz.

2.7

Het vorenbedoelde voorstel van verordening van 2015 voorzag in de geleidelijke en stapsgewijze ontwikkeling van een Europees depositoverzekeringsstelsel („EDIS”). In een eerste fase zou worden gewerkt met een herverzekeringsaanpak, om dan over te stappen naar een geleidelijk gemutualiseerd stelsel (medeverzekering) om dan in de derde en laatste fase te komen tot een situatie waarin het risico vanaf 2024 volledig door het Europees depositoverzekeringsstelsel wordt gedragen. Samen met dit ontwerp kondigde de Commissie nog parallel een aantal maatregelen aan met het oog op de risicovermindering in de bankenunie. Helaas zijn de onderhandelingen hierover tot dusver zonder succes verlopen.

2.8

Ook is er nog werk aan de winkel voor de nationale depositogarantiestelsels (DGS), die een en ander vooruit zouden kunnen helpen. Problemen in dit verband zijn o.a. het feit dat er nog steeds aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten bestaan in de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn inzake depositogarantiestelsels, en dat de uitwisseling van informatie en instrumenten ter bevordering van de coördinatie tussen de nationale depositogarantiestelsels (5) moet worden verbeterd.

2.9

Om de impasse tussen de medewetgevers te doorbreken, wordt in deze mededeling het criterium voor bail-in aangescherpt en voorgesteld om, enerzijds, een gemeenschappelijk vangnet voor het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds in te voeren en, anderzijds, een uitgebreidere routekaart voor het Europees Depositoverzekeringsstelsel (EDIS) op te stellen, te beginnen met herverzekering (door alleen geleidelijke liquiditeitsdekking te bieden, terwijl banken het gemeenschappelijk fonds voeden) om vervolgens in een tweede fase over te gaan tot medeverzekering, waaraan de voorwaarde zou kunnen worden verbonden dat risico's in verband met niet-renderende leningen voldoende worden beperkt (6). Met het oog hierop wordt een eerste aanvullende maatregel voorgesteld, die de kans op bedrijfsinsolventie beoogt te verkleinen door middel van herstructureringsprocedures, terwijl tevens wordt gestreefd naar vroegtijdige invoering van voorzieningen voor niet-renderende leningen in het kader van de herziening van de GTM-verordening. Overigens worden ook in de Mededeling van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van het Actieplan kapitaalmarktenunie van midden 2017 maatregelen op korte termijn aangekondigd voor het ontwikkelen van een secundaire markt voor oninbare leningen (7). Finaal komt dit erop neer dat ook voldoende vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van de risicovermindering in de banksector.

2.10

De tweede aanvullende maatregel betreft de diversificatie van de overheidsschuldportefeuilles van banken. De zogenaamde door staatsobligaties gedekte effecten kunnen hieraan bijdragen en tegelijkertijd aanvullende garanties bieden. Naar aanleiding van de werkzaamheden van het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) overweegt de Commissie begin 2018 een wetgevingsvoorstel in te dienen.

2.11

In het voorjaar van 2019 zouden dus alle maatregelen voor risicospreiding ingevoerd moeten zijn en zou de uitvoeringsfase van start moeten kunnen gaan, te beginnen met het akkoord tussen de medewetgevers over de eerste elementen van het bankenpakket van november 2016 en belangrijke vooruitgang wat de rest betreft, gevolgd door verduidelijking van de bestaande controlebevoegdheden om de risico's in verband met niet-renderende leningen aan te pakken en een voorstel voor de beoordeling van beleggingsondernemingen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Nu de economieën van de eurolanden weer groeien en de banken de economieën ook van meer financiering voorzien, is het tijd om de weerbaarheid van ons financiële systeem te versterken om te voorkomen dat eventuele financiële crises de markten verder versnipperen (8) en een nieuwe dure test worden voor de euro en voor de Europese integratie als geheel.

3.2

Daartoe is het onontbeerlijk dat er een „volledig gemutualiseerd” gemeenschappelijk depositoverzekeringsfonds wordt opgezet om de financiële structuur van de Europese Unie te voltooien en de huidige mismatch tussen enerzijds het toezicht op en de afwikkeling van banken (die gecentraliseerd zijn) en anderzijds de nationale depositogarantiestelsels (die niet geharmoniseerd zijn) aan te pakken. Dit veronderstelt dat ook voldoende vooruitgang is geboekt op het vlak van de risicovermindering in de banksector.

3.3

Vooruitgang op het vlak van de risicovermindering en depositobescherming gaan hand in hand, en daarom herbevestigt het Comité wat het daaromtrent al principieel stelde ten aanzien van de oorspronkelijke EDIS-voorstellen (9). Met name klonk het toen dat, nu beide soorten maatregelen een aantal fundamentele en belangrijke doelstellingen inzake de versterking en de vervollediging van de bankenunie gemeen hebben, ze op eenzelfde manier en met daadwerkelijk gelijkwaardige instrumenten en methoden tot stand moeten worden gebracht. Derhalve en om reële vooruitgang mogelijk te maken, is het voor het Comité essentieel dat zowel EDIS als de relevante maatregelen tot risicovermindering onverwijld daadwerkelijk parallel worden aangepakt en verwezenlijkt, conform een duidelijk en concreet vastgelegd tijdspad. Het scheppen van de juiste voorwaarden om stappen vooruit te kunnen zetten is eveneens van groot belang voor de verdere voltooiing van de EMU, waarvan de bankenunie een belangrijk onderdeel vormt.

3.4

Naast andere initiatieven op het vlak van risicovermindering dient met name zeker de kwestie van de NPL (10) en de ongelijke spreiding ervan over de landen hoog op de agenda te blijven, daar vorderingen op dit gebied van cruciaal belang zijn. Zoals recent nog gesteld is, is er globaal genomen vooruitgang, maar zeggen gemiddelden niet alles (11). Naast banken die de zaken krachtig aanpakken of minstens stappen in de goede richting zetten zijn er nog banken die de zaken ontkennen of niet voldoende ambitieus aanpakken. Nu de economische groei is teruggekeerd, is het zaak hier prioritair werk van te maken, zowel om de problemen uit het verleden op te lossen als naar de toekomst toe. Het komt erop aan op het terrein tot effectieve resultaten te komen. Dat is van essentieel belang om vooruitgang te kunnen boeken in de realisatie van de derde pijler van de bankenunie.

3.5

In vergelijking met de oorspronkelijke EDIS-voorstellen van 2015 wordt in de huidige Mededeling ruimte gecreëerd voor een ruimere discussie over het Europees depositoverzekeringsstelsel en een meer gefaseerde aanpak voor de realisatie ervan. Nu het zaak is het momentum voor de realisatie van de bankenunie niet verloren te laten gaan, en rekening te houden met de tijdens de onderhandelingen gemaakte vaststellingen getuigt deze nieuwe benadering van de Commissie van realiteitszin en kan ze bijgetreden worden door het Comité.

3.6

De keuze om in de eerste fase enkel te voorzien in een liquiditeitsdekking kan bijval vinden. Die keuze houdt in dat verliesdekking op dat ogenblik wordt geregeld via de nationale depositogarantiesystemen. Om de latere overgang naar een volgende fase niet nodeloos te bezwaren en ter wille van het onderlinge vertrouwen is het voor het Comité van belang dat vanaf het begin duidelijk wordt vastgelegd dat verder moet worden gewerkt om de nationale stelsels maximaal te stroomlijnen, zodat al te grote verschillen tussen Lidstaten verdwijnen. Tegelijk dienen ook de problemen van het verleden en de morele risico’s te worden aangepakt.

3.7

Met betrekking tot de overstap van de herverzekeringsfase (cf supra) naar de medeverzekeringsfase, die aan een aantal voorwaarden is gekoppeld, dient de beslissing daartoe voor het Comité op de ruimst mogelijke basis te berusten. Derhalve lijkt het aangewezen dat die niet alleen door de Commissie genomen wordt, maar wel gezamenlijk met de Raad en het Parlement (12).

3.8

Maximale duidelijkheid is evenzeer vereist met betrekking tot de voorwaarden die zullen gelden zowel bij als na (13) de overstap naar de medeverzekeringsfase, waarin naast een liquiditeitsdekking ook een verliesdekking is voorzien. Het is goed dat een graduele (14) opbouw daarvan wordt voorzien. Maar tegelijk kan de vrees worden geuit dat de huidige tekst in de verdere uitwerking te algemeen blijft, te weinig precies is en te veel ruimte laat voor uiteenlopende interpretaties en discussies. Meer houvast en zekerheid zijn daaromtrent noodzakelijk vanaf het begin.

3.9

Meer algemeen dient te worden opgemerkt dat, binnen deze grote oriëntaties, de Mededeling op talrijke punten vrij algemeen blijft en voorstellen voorwaardelijk worden aangereikt. Aan de ene kant levert dat ruimte op die nuttig kan zijn voor de verdere onderhandelingen tussen en met de Lidstaten maar anderzijds klinkt de tekst daardoor minder doortastend (15) en levert die niet altijd de gewenste duidelijkheid op. Een aantal belangrijke aspecten komen te weinig of helemaal niet aan bod, waaronder onder meer de onderkenning van de rol van de institutionele protectiestelsels, waarvoor het Comité al eerder aandacht vroeg (16). Om aan een en ander te verhelpen komt het er nu op aan samen met alle andere betrokkenen (onder andere Raad, Parlement, Lidstaten, Commissie,…) snel verder te werken en de voorstellen concreter te maken.

3.10

Het EESC dringt er bij de medewetgevers op aan om het omvattende pakket maatregelen ter versterking van de Economische en Monetaire Unie (17) dat op 6 december 2017 is uitgebracht, te benutten om vaart te zetten achter de consensusvorming.

3.11

Het EESC steunt het voornemen van de ECB om ervoor te zorgen dat banken in alle EU-lidstaten geharmoniseerde diensten aanbieden (18) en zo de vruchten plukken van een grotere markt. Het verzoekt de landen die nog niet aan de gemeenschappelijke munt deelnemen zich aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) te onderwerpen, als opmaat voor hun volledige integratie in de eurozone.

3.12

De voltooiing van de financiële structuur van de Unie moet hand in hand gaan met digitale en financiële inclusie, overeenkomstig de door de Verenigde Naties geformuleerde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling voor 2030. Het EESC benadrukt de potentiële rol die banken door middel van hun taken als intermediair tussen bewust sparen en sociaal verantwoord investeren kunnen vervullen bij de bestrijding van de klimaatverandering en bij de toepassing van 13 van de 17 SDG's. In dit verband moet de afronding van de Bazel III-hervormingen op 7 december 2017 zorgvuldig worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat de kredietverstrekking door Europese banken niet wordt beperkt op gebieden die van cruciaal belang zijn voor duurzame financiering.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Het EESC schaart zich achter de door de Commissie voorgestelde maatregelen om de risico's op het gebied van toezicht, afwikkeling en depositogarantie (bij de eventuele overgang van herverzekering naar medeverzekering) te beperken.

4.2

Het EESC beklemtoont dat de harmonisatie van de nationale depositogarantiestelsels hand in hand moet gaan met de instelling van het Europees depositoverzekeringsstelsel. Het EESC dringt erop aan dat de Commissie een initiatief uitwerkt om de nationale depositofondsen bij te laten dragen aan de voltooiing van de structuur van het Europese stelsel, waarbij wordt gezorgd voor een gelijke behandeling van niet-systeemrelevante entiteiten (19). Het EESC steunt het recht van nationale depositogarantiestelsels om alternatieve maatregelen te treffen — die niet in strijd zijn met de mededingingsregels — zoals bedoeld in artikel 11 van Richtlijn 2014/49/EU inzake depositogarantiestelsels.

4.3

Het EESC is er een groot voorstander van zo snel mogelijk een vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme op te zetten, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kredietlijn van het Europees Stabiliteitsmechanisme, zoals door de Taskforce Gecoördineerde Actie (TFCA) is voorgesteld.

4.4

Het EESC steunt de versterking van de toezichthoudende bevoegdheden in het kader van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en van de wettelijke prudentiële vangnetten (pijler I) om niet-renderende leningen op geharmoniseerde wijze het hoofd te bieden. In dit verband moet de Commissie aantonen dat de bevoegde autoriteiten op grond van de nieuwe toezichthoudende bevoegdheden invloed kunnen uitoefenen op het voorzieningenbeleid van banken met betrekking tot niet-renderende leningen.

4.5

De toepassing van bovengenoemde prudentiële beschermingsmechanismen moet bij iedere bank in verhouding staan tot het systeemrisicoprofiel van die bank, vaak gekoppeld aan haar bedrijfsmodel. Dit zou betekenen dat kleine en middelgrote banken die geen buitensporige risico’s veroorzaken, aan passende vereisten moeten voldoen en niet met overregulering te maken krijgen.

4.6

Daarnaast beveelt het EESC aan dat de kapitaalvereisten voor banken gunstiger uitpakken in geval van investeringen in de groene economie (20) en dat kapitaaltoeslagen worden overwogen voor investeringen in de „bruine” economie. De SSM zou hierop gericht toezicht moeten houden.

4.7

Ook valt te overwegen om de regelgeving voor niet-renderende leningen meer te innoveren door te kijken of er een grotere rol weggelegd kan zijn voor particuliere kredietverzekeringen, die een drieledige functie hebben — preventie, schadevergoeding en incasso — en als gevolg van de financiële innovatie steeds meer gelieerd zijn met banken. De ECB concludeert in haar verslagen dat sommige van deze risico's, zoals renterisico's, door de meeste Europese kredietinstellingen adequaat worden beheerd. Ook zij eraan herinnerd dat de VS de subprimecrisis te boven kwamen toen de Fed ook de grote herverzekeraars toegang tot liquide middelen ging bieden.

4.8

Tot slot pleit het EESC net als in diverse eerdere adviezen voor eerlijke en uit oogpunt van technologie en bedrijfsmodel neutrale concurrentievoorwaarden (technology and business model neutral conditions). Wat dit advies betreft, spreekt het zich opnieuw uit voor een gelijk speelveld qua toezichthoudende taken. Dit betekent dat er meer controle moet worden uitgeoefend op schaduwbankieren, beleggingsondernemingen en FinTech-bedrijven, in overeenstemming met de basisbenadering „zelfde risico, zelfde regels, zelfde toezicht”. Door de regelgeving voor deze nieuwe spelers, waartegen vaak juridische procedures zijn ingeleid, te verbeteren zullen de mogelijkheden voor financiële inclusie worden verruimd zonder dat de consumentenbescherming in gevaar wordt gebracht.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2017) 542 final, hoofdstuk 4, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) 1024/2013 van de Raad (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(3)  Op 16 juni 2017 bereikte de Raad overeenstemming over een bankcrediteurenrangorde in insolventieprocedures, in het kader van een richtlijn op basis waarvan de lidstaten een duidelijke achterstelling van ongedekte deposito's kunnen invoeren die bij het faillissement van een bank 'gered' zouden moeten worden.

(4)  COM(2018) 37 final.

(5)  Zie de mededeling van de Commissie, blz. 12.

(6)  Ondanks de verbeteringen hadden de Europese banken eind 2016 twee keer zoveel naar risico gewogen activa op de balans (19,1 % gemiddeld voor de hele EU, 18,8 % voor de eurozone) als de Amerikaanse (de Japanse banken bevonden zich ergens tussenin), terwijl de Europese cijfers aan het begin van de crisis in 2008 beter waren dan die van de twee andere grootmachten. Ook het percentage niet-renderende leningen blijft drie keer zo hoog als in de VS en Japan.

(7)  Zie COM(2017) 292 final, inz. „prioritaire actie 5”.

(8)  Banken hebben hun risicoblootstelling aan andere lidstaten afgebouwd en grensoverschrijdende betalingen zijn nog slechts goed voor 7 %.

(9)  PB C 177 van 18.5.2016, blz. 21.

(10)  Niet-presterende leningen (non performing loans).

(11)  Interview met Danièle Nouy, Chair of the Supervisory Board of the ECB in Público van 11 december 2017. Zie https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/interviews/date/2017/html/ssm.in171211.en.html.

(12)  Onverminderd de belangrijke rol die de toezichthouders hier kunnen spelen.

(13)  Zie de Mededeling, punt 3.

(14)  Thans is in algemene bewoordingen voorzien dat er een verliesdekking zal zijn door de nationale depositogarantiestelsels en het Europees depositoverzekeringsstelsel volgens een geleidelijk oplopende verdeelsleutel, beginnend met een bijdrage van 30 % van het Europees stelsel in het eerste jaar van de medeverzekeringsfase.

(15)  Zie (in het Nederlands) het regelmatig terugkerend gebruik van de werkwoordsvorm „zou” of „zouden” in de beschrijving van de beide fases van realisatie van het Europees depositoverzekeringsstelsel (blz. 11 en volgende).

(16)  PB C 177, 18.5.2016, blz. 21.

(17)  COM(2017) 821 final

(18)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 51.

(19)  Op grond van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vallen alleen systeemrelevante kredietinstellingen onder het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme.

(20)  De argumenten ten gunste van de „groene ondersteuningsfactor” hebben betrekking op de positieve systeemwaarde van groene activiteiten die milieurisico’s op lange termijn beperken, alsook op de noodzaak positieve externe effecten te integreren. Zie http://www.finance-watch.org/our-work/publications/1445 en https://ec.europa.eu/info/publications/180131-sustainable-finance-report_en.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/825 om de financiële middelen van het steunprogramma voor structurele hervormingen te verhogen en de algemene doelstelling ervan aan te passen

(COM(2017) 825 final — 2017/0334 (COD))

en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wat betreft steun voor structurele hervormingen in de lidstaten

(COM(2017) 826 final — 2017/0336 (COD))

(2018/C 237/09)

Rapporteur:

Mihai IVAŞCU

Corapporteur:

Stefano PALMIERI

Raadpleging

Europees Parlement, 14.12.2017

Raad van de Europese Unie, 21.12.2017 en 31.1.2018

Rechtsgrondslag

Artikelen 175, 177, 197(2) en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

28.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

183/2/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) steunt het voorstel om het budget van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) te verhogen en te voorzien in een specifiek hervormingsinstrument in het kader van de „hervormingstoezeggingen”. Prioriteit moet worden gegeven aan de hervormingen die directe overloopeffecten hebben op de andere lidstaten.

1.2.

Aansluitend bij zijn eerdere adviezen pleit het EESC voor structurele hervormingen die gericht zijn op sociale en economische ontwikkeling, met inbegrip van opbouw van institutionele capaciteit om de administratieve kwaliteit te verhogen. Dergelijke hervormingen moeten landgebonden zijn en een democratisch draagvlak hebben; een uniforme aanpak voor alle lidstaten moet dan ook worden vermeden.

1.3.

Het EESC benadrukt dat structurele hervormingen niet alleen een goede zaak zijn als zij de overheidsuitgaven op een sociaal duurzame wijze beperken, maar ook wanneer zij die op de korte termijn verhogen teneinde op de middellange tot lange termijn een beter begrotingsevenwicht in de lidstaten tot stand te brengen.

1.4.

Hoewel een verhoging van de SRSP-begroting wordt toegejuicht, blijft deze ontoereikend gezien het toenemende aantal verzoeken van de lidstaten. Voor 2018 alleen al belopen de verzoeken vijf keer het bedrag van de voorgestelde begroting.

1.5.

Voorts is het volgens het EESC erg belangrijk dat de Europese Commissie op transparante wijze haar intenties met betrekking tot de verdeling van de nieuwe SRSP-begroting bekendmaakt — hetgeen niet het geval is in het voorstel — en duidelijke selectiecriteria ontwikkelt.

1.6.

Het EESC wijst erop dat de verhoging van de financiële middelen van het steunprogramma voor structurele hervormingen niet ten koste mag gaan van de budgetten van andere even belangrijke fondsen.

1.7.

Een heldere strategie op EU-niveau is van essentieel belang. Daarbij moet worden toegezien op de voortgang en het ontwikkelingsniveau in elke lidstaat, maar moet ook worden voorzien in visionaire richtsnoeren voor de toewijzing van middelen, rekening houdend met de convergentiecriteria. Ook moet de uitwisseling van beste praktijken worden opgevoerd, met de nodige technische ondersteuning van de Europese Commissie.

1.8.

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone maar goed op weg zijn om ertoe te treden. Versnelling van dit proces is cruciaal voor de toekomst van de Europese Unie, zoals ook werd beklemtoond door Jean-Claude Juncker in zijn toespraak over de toekomst van Europa (1).

1.9.

Het EESC stelt voor een regel in te voeren waarbij aan lidstaten alleen financiering wordt toegekend als zij volledig hebben ingestemd met de toepassing van het partnerschapsbeginsel en de sociale partners en de organisaties van het maatschappelijk middenveld daadwerkelijk bij een en ander betrekken wanneer besluiten worden genomen over de meerjarige pakketten hervormingstoezeggingen (2). De toepassing van het partnerschapsbeginsel is van cruciaal belang voor de waarborging van empirisch onderbouwde hervormingen, afgestemd op de reële situatie in de economieën van de lidstaten.

1.10.

Het EESC steunt het voornemen om het nieuwe hervormingsinstrument te voorzien van een specifiek financieringsmechanisme in het meerjarig kader na 2020.

1.11.

Het EESC beveelt aan geval per geval te bekijken en voor bepaalde SRSP-hervormingen te voorzien in financiering, gelinkt aan het nieuwe hervormingsinstrument, met name wanneer het gaat om toetreding tot de eurozone of hervormingen die de Europese integratie verder kunnen bevorderen.

2.   Inleiding en algemene opmerkingen

2.1.

In haar in december 2017 gepubliceerde pakket over de economische en monetaire unie heeft de Europese Commissie twee specifieke voorstellen voor verordeningen geformuleerd die volgens de normale wetgevingsprocedure moeten worden goedgekeurd: een voorstel ter versterking van het steunprogramma voor structurele hervormingen, om de voor alle lidstaten beschikbare technische bijstand uit te breiden en om een specifieke actielijn in het leven te roepen ter ondersteuning van het convergentieproces in lidstaten buiten de eurozone (3), en een tweede voorstel waarbij gerichte wijzigingen worden aangebracht in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, teneinde meer mogelijkheden te scheppen om gebruik te maken van de prestatiereserve die is ingebouwd in de huidige Europese structuur- en investeringsfondsen ter ondersteuning van nationale hervormingen (4).

2.2.

Het EESC heeft in totaal vier specifieke adviesaanvragen m.b.t. elk van deze twee voorstellen voor verordeningen ontvangen: twee van het Europees Parlement en twee van de Raad. Doel van dit advies is dan ook om de standpunten van het EESC over deze twee wetgevingsvoorstellen uiteen te zetten, aansluitend bij de specifieke institutionele verzoeken en zonder afbreuk te doen aan de verdere werkzaamheden van het Comité m.b.t. de rest van het EMU-pakket van de Commissie.

2.3.

Het EESC is van mening dat het hervormingsinstrument een belangrijk middel kan zijn om lidstaten die wat besteding van beschikbare structurele financiering betreft geen goede staat van dienst kunnen voorleggen, te helpen deze middelen beter te benutten en aldus economische verschillen op een sociaal duurzame wijze te verminderen.

2.4.

Een nieuw hervormingsinstrument ter ondersteuning van de hervormingstoezeggingen van de lidstaten in het kader van het Europees Semester is van essentieel belang. Prioriteit moet worden gegeven aan hervormingen die directe overloopeffecten hebben op de andere lidstaten. Het EESC pleit evenwel voor actieve en uitvoerige monitoring van de voortgang van de tenuitvoerlegging in het kader van het Europees Semester.

3.   Voorstellen ter ondersteuning van structurele hervormingen in de lidstaten

3.1.

Het EESC herhaalt dat het essentieel is dat lidstaten zorgen voor de toepassing van het partnerschapsbeginsel en reële betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld bij de besluitvorming over de strategie voor structurele hervormingen die zij willen bevorderen, alsook tijdens het monitoringproces in het kader van het Europees Semester. Om daadwerkelijke toepassing van het beginsel in alle lidstaten te waarborgen pleit het EESC voor de invoering van een regel waarbij geen financiële middelen worden toegewezen tenzij het maatschappelijk middenveld ten volle bij een en ander wordt betrokken als besluiten worden genomen over de meerjarige pakketten hervormingstoezeggingen.

3.2.

Sinds de invoering van het SRSP in 2017 hebben 16 lidstaten het voornemen geuit om gebruik te maken van deze financiering. Terwijl het toegekende budget 22,5 miljoen EUR bedroeg, liepen de 271 aanvragen op tot meer dan 80 miljoen EUR. Voor 2018 stelde de Commissie een begroting van 30,5 miljoen EUR voor. 24 lidstaten hebben echter 444 verzoeken ingediend, die in totaal 150 miljoen EUR belopen.

3.3.

Het EESC is ingenomen met de uitbreiding van de middelen voor het steunprogramma voor structurele hervormingen, maar plaatst vraagtekens bij de doeltreffendheid van de maatregel, gezien de omvang van de verzoeken van de lidstaten.

3.4.

Het EESC zou graag zien dat de financiële middelen van het steunprogramma voor structurele hervormingen worden opgetrokken zonder de budgetten van andere even belangrijke fondsen in het gedrang te brengen.

3.5.

Het EESC vindt het erg belangrijk dat de Commissie haar intenties m.b.t. de verdeling van de nieuwe SRSP-begroting transparant uiteenzet, zodat iedere lidstaat een billijk aandeel van de beschikbare steun kan ontvangen, in overeenstemming met de hervormingen die zijn doorgevoerd.

3.6.

De Europese Commissie moet duidelijke en objectieve regels vaststellen voor het selecteren van de hervormingen die uit de EU-begroting kunnen worden gefinancierd, en er tegelijk voor zorgen dat alle lidstaten in dezelfde mate toegang hebben tot de fondsen. Bovendien moeten de hervormingen die voor financiering worden voorgelegd, stroken met de EU-strategie en strikt worden gemonitord in het kader van het Europees Semester.

3.7.

Aangezien lidstaten al eigen hervormingsinitiatieven ontwikkelen zou het EESC graag zien dat het SRSP wordt toegespitst op maatregelen die de landenspecifieke aanbevelingen het best ondersteunen.

3.8.

Er zij aan herinnerd dat lidstaten de hervormingen zelf kunnen financieren; de stimulus via het SRSP-budget van de Europese Commissie mag er niet toe leiden dat zij uitsluitend op EU-financiering een beroep te doen. De werking van de hele economische en monetaire unie is gebaseerd op subsidiariteit en verantwoorde maatregelen van elke lidstaat.

3.9.

Gelet op de beperkte middelen moet de Europese Commissie volgens het EESC steun verlenen voor hervormingen en maatregelen die een multiplicatoreffect kunnen hebben voor de maatregelen die door de lidstaten afzonderlijk worden genomen.

3.10.

Aansluitend bij zijn eerdere adviezen pleit het EESC voor structurele hervormingen die gericht zijn op sociaaleconomische ontwikkeling: meer en betere banen, concurrentievermogen van en concurrentie in de maakindustrie en diensten, administratieve en institutionele kwaliteit, goede en doeltreffende overheidsdiensten, en duurzaamheid van het milieu (5). Dergelijke hervormingen moeten landgebonden zijn, aansluiten bij de nationale hervormingsprogramma’s (NHP’s) en een democratisch draagvlak hebben, zonder dat voor alle lidstaten een standaardaanpak wordt gehanteerd.

3.11.

Aangezien de verplichting om tot de euro toe te treden krachtens het Verdrag voor bijna alle lidstaten geldt, beveelt het EESC aan bijzondere aandacht te besteden aan hervormingen die gericht zijn op uitbreiding van de eurozone; zo mogelijk moeten aanvullende middelen worden toegewezen om deze doelstellingen te verwezenlijken.

3.12.

De Europese Unie is beter geschikt dan de lidstaten zelf om toe te zien op de vorderingen die de landen buiten de eurozone maken. Tijdens het hele proces moeten goede praktijken worden uitgewisseld en het EESC zou graag zien dat hiervoor een specifiek communicatieplatform wordt opgericht.

4.   Voorstel voor een nieuw hervormingsinstrument ter ondersteuning van structurele hervormingen in de lidstaten

4.1.

Het EESC erkent dat de term „structurele hervorming” zeer ruim is geworden en is dan ook ingenomen met de definitie die in het voorstel voor een verordening is opgenomen.

4.2.

Het EESC beveelt aan dat de Europese Commissie samenwerkt met de lidstaten om verschillende mogelijkheden voor fiscale en budgettaire duurzaamheid te beproeven. Sommige hervormingen zouden kunnen leiden tot meer overheidsuitgaven op korte termijn, met het oog op de uitvoering van nieuwe processen en activiteiten die alleen op middellange tot lange termijn zullen bijdragen tot een besparing van middelen of het verwerven van meer inkomsten. Het is daarom raadzaam niet alleen te kijken naar besparingsmaatregelen op korte termijn, maar ook naar mogelijkheden om de begrotingsmiddelen te doen stijgen.

4.3.

Het EESC is ingenomen met het nieuwe hervormingsinstrument dat wordt voorgesteld in het kader van het meerjarig financieel kader na 2020; het is immers van mening dat de Europese instellingen nauw met de lidstaten moeten samenwerken om de integratie en convergentie in de Unie te versterken. Het EESC pleit voor actieve en uitvoerige monitoring van de voortgang van de tenuitvoerlegging in het kader van het Europees Semester.

4.4.

Hoewel het Europees Semester en de landenspecifieke verslagen die als onderdeel daarvan worden opgesteld, een sleutelinstrument bij uitstek vormen om de steunprogramma’s voor hervormingen te evalueren, is het EESC van mening dat nieuwe instrumenten moeten worden ontwikkeld om de vooruitgang correct te beoordelen. Deze instrumenten moeten op maat van de specifieke economische behoeften van iedere lidstaat zijn gesneden.

4.5.

Het EESC stemt in met de tijdelijke oplossing om de proeffase van het nieuwe hervormingsinstrument via de prestatiereserve te financieren. Dit voorstel mag niet van invloed zijn op de bestaande Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) maar moet in een specifieke afzonderlijke begroting voorzien.

4.6.

De voortgang van de afzonderlijke lidstaten moet vlot kunnen worden gemonitord in het kader van het Europees Semester. Dit rapportageproces moet een duidelijk beeld geven van de geboekte vooruitgang en de bijkomende begrotingsbehoeften.

4.7.

Aangezien het nieuwe hervormingsinstrument een aanvulling zou vormen op de via SRSP verstrekte vrijwillige technische bijstand, beveelt het EESC aan beveelt aan om geval per geval te bekijken en voor bepaalde SRSP-hervormingen te voorzien in financiering, gelinkt aan het nieuwe hervormingsinstrument, met name wanneer het gaat om toetreding tot de eurozone of hervormingen die de Europese integratie verder kunnen bevorderen.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Staat van de Unie 2017.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen.

(3)  COM(2017) 825 final.

(4)  COM(2017) 826 final.

(5)  Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verbetering van het bedrijfsklimaat, financiering van bedrijven en O & O-uitgaven, verhoging van de productiviteit van ondernemingen, sectoren en economieën; bevordering van hoogwaardige banen met hogere lonen, en gelijktijdige vermindering van tijdelijke en onzekere banen met lage lonen; versterking van de collectieve onderhandelingen en de onafhankelijkheid van de sociale partners daarbij, en sociale dialoog op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau; hervorming van overheidsdiensten voor meer doeltreffendheid voor de economische en sociale ontwikkeling, en meer transparantie voor het publiek; bevordering van de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsstelsels voor werknemers ter bevordering van gelijke kansen en resultaten voor alle sociale groepen.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/57


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(COM(2017) 677 final — 2017/0305 (NLE))

(2018/C 237/10)

Rapporteur: Michael McLOUGHLIN

Raadpleging

Raadpleging door de Raad: 1.12.2017

Rechtsgrond

Artikel 29, lid 1, en artikel 148, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Besluit van de voltallige vergadering

24.1.2017

 

 

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

23.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

159/43/15

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het ontwerp van werkgelegenheidsrichtsnoeren en de afstemming ervan op de Europese pijler van sociale rechten. Het is van mening dat meer kan worden gedaan in de richtsnoeren om de belofte van de pijler waar te maken.

1.2.

De richtsnoeren moeten bijdragen tot meer evenwicht tussen de macro-economische regels en een sociaal Europa. Zulks in lijn met het verslag van de vijf voorzitters (2015) over „De voltooiing van Europa’s economische en monetaire unie” (1). Zijn er tekenen van herstel, dan is het moment gekomen om te werken aan convergentie tussen die regels en de sociale situatie.

1.3.

Het EESC herhaalt zijn oproep tot een deugdelijk pakket sociale investeringen als onderdeel van een Europees groei- en investeringsprogramma ten belope van 2 % van het bbp (2).

1.4.

Ook vestigt het de aandacht op vele van de bevindingen van het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2018 (3), waaruit blijkt dat het herstel van de werkgelegenheid verschilt tussen lidstaten, regio’s en bevolkingsgroepen.

1.5.

Het schaart zich achter de grotere nadruk die in de pijler en de werkgelegenheidsrichtsnoeren wordt gelegd op impact en verwezenlijking, ondersteund door het sociale scorebord en, waar nodig, andere maatregelen. Gevolgen in verband met deze vragen moet deel uitmaken van de besprekingen tussen en de planning van de lidstaten en de EU bij de toewijzing van EU-financiering.

1.6.

De bepalingen van richtsnoer 5 inzake innovatieve vormen van werk moeten meer onzekere vormen van arbeid voorkomen. Die vervluchtiging valt namelijk niet altijd uit te sluiten. Maatregelen ter ondersteuning van een soepele overgangen op de arbeidsmarkt, met inbegrip van passende bepalingen voor de veiligheid van werknemers zou bijdragen om ervoor te zorgen dat nieuwe vormen van werk voorzien in eerlijke kansen op een baan.

1.7.

De verschuiving van het belasten van arbeid naar andere bronnen in de richtsnoeren is toe te juichen, maar de richtsnoeren moeten wel duidelijkheid verschaffen over die andere mogelijke bronnen. Het EESC heeft adviezen uitgebracht over agressieve fiscale planning, belastingfraude en belastingontduiking en milieubelastingen (4). Die zouden wellicht ook als alternatieve bronnen van inkomsten in de richtsnoeren kunnen worden opgenomen.

1.8.

In richtsnoer 6 moet er specifiek melding wordt gemaakt van het ESF.

1.9.

In richtsnoer 7 moet onpartijdige geschillenbeslechting worden uitgebreid tot meer zaken dan alleen onrechtmatig ontslag. Alternatieve geschillenbeslechting mag echter niets afdoen aan het recht van partijen om zich tot de rechter te wenden.

1.10.

In richtsnoer 8 dient actie ter bestrijding van jeugdwerkloosheid te worden opgenomen, met name via een gegarandeerde financiering voor de jongerengarantie en de verdere ontwikkeling van een vaardighedengarantie.

1.11.

Langdurige werkloosheid moet in richtsnoer 8 een centrale plaats blijven innemen en kan een bron zijn van arbeidskrachten bij een toenemende vraag ernaar.

1.12.

De situatie van personen met een handicap moet worden bekeken vanuit een op rechten gebaseerde invalshoek, maar moet ook worden bestreken door praktische horizontale maatregelen op het gebied van werkgelegenheid, met bijzondere nadruk op de bestrijding van discriminatie, zoals neergelegd in de Verdragen.

1.13.

Bepalingen inzake gendergelijkheid moeten deel uitmaken van elk richtsnoer en er moet een sterke focus zijn op kwesties van lage lonen bij het aanpakken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen.

1.14.

Migranten en vluchtelingen moeten specifiek worden vermeld in de richtsnoeren.

1.15.

Het EESC herhaalt zijn standpunt over de toename van de leeftijd voor wettelijke pensionering: de werkelijke pensioenleeftijd moet met de wettelijke overeenkomen (5). Maar wijst er wel op dat de nationale pensioensystemen duurzaam moeten blijven in het licht van onder meer de vergrijzing en wijzigingen op de arbeidsmarkt die de pensioenfinanciering beïnvloeden. Er moet wel voor fatsoenlijke pensioenen worden gezorgd.

1.16.

Het is ingenomen met de verduidelijking dat de bepalingen van de pijler en de richtsnoeren voor de werkgelegenheid voor de zowel de eurozone als de niet tot de eurozone behorende lidstaten zullen gelden.

2.   Achtergrond

2.1.

Sinds 1997 vormen de werkgelegenheidsrichtsnoeren een onderdeel van de beleidsmix van de Unie. Hun rechtsgrondslag wortelt in artikel 148 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (6): „de Raad stelt … jaarlijks richtsnoeren op, waarmee de lidstaten in hun werkgelegenheidsbeleid rekening houden”.

2.2.

In 1997 waren de richtsnoeren een van de eerste voorbeelden van de open coördinatiemethode in het beleid van de EU, met vrijwillig nastreven van een doelstelling en met krachtige systemen voor verslaglegging en collegiale toetsing. De richtsnoeren zijn nu gekoppeld aan de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (artikel 121 VWEU).

2.3.

Het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van november 2018 (7) is gepubliceerd met de ontwerprichtsnoeren voor de werkgelegenheid en bevat veel onderzoek en bevindingen over de werkgelegenheidssituatie in de EU. Volgens het verslag is de algehele werkgelegenheidssituatie in de Unie aan het verbeteren, zijn de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid aan het afnemen en is het streefpercentage voor de werkgelegenheid van 75 % in de Europa 2020-strategie weliswaar binnen bereik voor de EU als geheel maar niet voor alle lidstaten. De mate van verbetering verschilt echter aanzienlijk tussen de lidstaten, regio’s en bevolkingsgroepen. Een groot aantal mensen ziet nog steeds geen tekenen van herstel in hun leven. De kwaliteit van de gecreëerde banen en de toename van armoede onder werkenden mogen niet worden genegeerd.

2.4.

De Europese pijler van sociale rechten (8) was aangenomen als een interinstitutionele afkondiging tijdens de sociale top van Göteborg in november 2017. De pijler is in wezen een politieke verklaring waarin de EU zich aan 20 hoofdbeginselen verbindt en belichaamt in feite de nieuwe veelomvattende inzet van de Unie voor een sociaal Europa. De pijler gaat gepaard met een sociaal scorebord met 14 kernindicatoren voor de beoordeling van trends op sociaal en werkgelegenheidsgebied.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

In het verleden heeft de Europese Unie getracht een evenwicht te vinden tussen de doelstellingen van sociale rechten en economische groei via een mix van Verdragsbepalingen, wetgeving, soft-law-mechanismen voor sociaal beleid en de bevordering van de interne markt, maar niet altijd met succes. De wereldwijde economische crisis noopte tot aanzienlijke economische hervormingen om een existentiële crisis van de euro af te wenden. Velen wijzen erop dat de inzet van de EU voor sociaal beleid sinds de dagen van de Commissie-Delors een dalende lijn vertoont. Voorts laten de politieke en sociale impact van de economische crisis en de daarmee gepaard gaande bezuinigingsmaatregelen niets aan onduidelijkheid over. Sommigen leggen zelfs een min of meer rechtstreeks verband met de opkomst van het populisme en de brexit. De terugkeer naar convergentie tussen economische integratie en toereikend sociaal beleid werd officieel voorgestaan in het verslag van de vijf voorzitters (2015) over „De voltooiing van Europa’s economische en monetaire unie” (9). De Jaarlijkse groeianalyse (10) 2018 toont enige verandering met een sterkere nadruk op gelijke kansen en op de noodzaak om te bekijken waar de hervormingen hun impact hadden. Dit is zeer welkom.

3.2.

De Europese pijler van sociale rechten (EPSR) is nieuw en het EESC heeft reeds zijn zorgen geuit over het gebrek aan duidelijkheid in verband met de pijler en de toekomstige uitvoering ervan. Het verzuim uit het verleden om belangrijke politieke verbintenissen aan te gaan zou moeten worden vermeden bij de bevordering van beleid voor het welzijn van de EU-burgers. Het EESC onderzocht de pijler in 2017 in twee adviezen (11) en was in grote lijnen tevreden over de beginselen en rechten en de rol van de pijler als „kompas” voor hervormingen in de lidstaten en moedigde alle partijen aan om voor hun verwezenlijking en doeltreffendheid te zorgen. In deze geest heeft het ook aangedrongen op meer duidelijkheid over de pijler en de werking ervan in de praktijk. De pijler heeft geen rechtsgevolgen en maakt geen deel uit van de Verdragen. Het Comité beschouwde het uitgangspunt van de pijler ook als het bevorderen van de sociale verworvenheden van de EU en hun volledige en correcte handhaving. Het benadrukte de rol van het maatschappelijk middenveld en meer specifiek die van de sociale partners bij werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid. Ook wees het op kwesties in verband met:

zorgen voor een billijk evenwicht tussen de economische en de sociale dimensie,

de toekomst van werk,

zeer kansarme groepen op de arbeidsmarkt,

werkgelegenheid en het scheppen van kwaliteitsbanen;

ondersteuning van nieuwe en uiteenlopende carrièrepatronen,

de noodzaak van een vaardighedengarantie,

de noodzaak om de werkelijke pensioenleeftijd dichter bij de wettelijke pensioenleeftijd te brengen,

de doelstelling om mensen langer te laten werken, vergezeld van een levenscyclus-benadering en goede arbeidsomstandigheden,

eerlijke arbeidsmobiliteit en eerlijke arbeidsvoorwaarden voor iedereen,

de noodzaak van sociale investeringen,

de noodzaak van het streven naar een bindende sociale basisbescherming,

de rol van het Europees semester en in het bijzonder de behoefte aan gelijkheid tussen werkgelegenheids- en sociale doelstellingen en macro-economische doelstellingen,

de noodzaak om EFSI-middelen naar sociale investeringen te sluizen,

de situatie van lidstaten buiten de eurozone,

3.3.

In dit advies worden de richtsnoeren voor de werkgelegenheid en de daarmee samenhangende vraagstukken in het licht van de EPSR onderzocht. De actualisering van de richtsnoeren is ook gebaseerd op de pijler en de methodologie ervan door de Commissie. In veel opzichten kunnen de gewijzigde richtsnoeren worden beschouwd als onder meer een goede eerste test van de pijler. Het EESC bekijkt de richtsnoeren vanuit het oogpunt van zijn eerste adviezen over de pijler.

3.4.

De kwesties aangaande de impact en de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren zijn reeds door het Comité in eerdere adviezen over dit onderwerp in 2015 en daarvoor belicht (12). Zij zijn ook belangrijk als het gaat om de beoordeling van de richtsnoeren in het licht van de pijler. De pijler bevat een 14 punten tellend scorebord om vooruitgang te meten, die kunnen bijdragen tot geruststelling omtrent de doeltreffendheid van de pijler. Sommige indicatoren zijn echter niet nieuw en waren reeds onderdeel van het scorebord voor de werkgelegenheid 2013. Het valt toe te juichen dat scorebord en pijler deels samenvallen, maar de evaluatie zal per saldo moeten uitmonden in een beoordeling van de details van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. Ook zou de vraag kunnen worden gesteld of de richtsnoeren voldoende betrekking hebben op een groep of onderwerp die niet uitdrukkelijk in de pijler of het scorebord aan de orde komen.

3.5.

De werking van de richtsnoeren blijft gebaseerd op de open-coördinatiemethode en de uitvoering van de pijler geschiedt via een mix van „soft law” en EU-wetgeving. Dat is altijd al het geval geweest en hun effectiviteit wordt dus niet geraakt. Omdat er een hoge politieke prioriteit kleeft aan de pijler in het begin zal deze doorklinken in de werkgelegenheidsrichtsnoeren, maar op langere termijn is dit misschien niet altijd het geval.

3.6.

Het Comité heeft in zijn laatste advies over de pijler (13) de aandacht gevestigd op de noodzaak van verbeteringen in het scorebord en de noodzaak van een economisch en sociaal Europees Semester. Monitoring van de relatie tussen macro-economische kwesties en werkgelegenheids- en sociaal beleid is cruciaal. Er is een verschil tussen enerzijds de aanpak van de werkgelegenheid en anderzijds de uiterst harde juridische bevoegdheden voor de euro, zoals het twopack en het sixpack samen met het begrotingspact. Er is volgens het EESC weliswaar vooruitgang geboekt met de integratie van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, maar ondanks vooruitgang met de pijler blijft er nog steeds ruimte voor afstemming tussen deze twee elementen. Het EESC spreekt andermaal zijn bezorgdheid uit over het gebrek aan convergentie tussen de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren (14). De strekking van het verslag van de vijf voorzitters over de totstandbrenging van een triple A- sociale score voor Europa belichaamt ook een suggestie voor meer convergentie tussen de economische en de sociale aspecten. De wijziging van de richtsnoeren en de toepassing van het scorebord bieden een verdere en welkome afstemming van beleid op de pijler, maar dat is geen grote vooruitgang gegeven de algemene behoefte aan convergentie tussen de sociale en de macro-economische aspecten. Men kan zich zelfs afvragen of sommige van de economische richtsnoeren niet in tegenspraak zijn met de werkgelegenheidsrichtsnoeren.

3.7.

De landenspecifieke aanbevelingen (15) kunnen een cruciale rol spelen om de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de pijler doeltreffend te maken. Zij vormen een belangrijke gelegenheid om nationaal beleid te laten samenhangen met de richtsnoeren en de beginselen van de pijler om gemeenschappelijke resultaten te bereiken. Ondanks de verbeterde situatie in heel Europa zijn er nog steeds verschillen tussen lidstaten, regio’s en tussen de verschillende groepen van mensen op de arbeidsmarkt. De landenspecifieke aanbevelingen die voortvloeien uit de werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten ertoe strekken om die verschillen te verkleinen en daartoe middelen door te sluizen.

3.8.

De Europese pijler van sociale rechten is gericht tot alle lidstaten, hoewel hij is ontworpen voor de eurozone (16). Daardoor dienen de beginselen van de pijler en de indicatoren van het sociale scoreboard als basis voor het formuleren van de landspecifieke aanbevelingen voor alle lidstaten en dat is toe te juichen.

3.9.

Sinds de vorige richtsnoeren heeft het idee van een vaardighedengarantie veel belangstelling gekregen. Op basis van de jongerengarantie en terminologie in de mededeling van de Commissie over een agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa (17) lijkt het begrip met name gericht te zijn op laaggeschoolde volwassenen en het verwerven van lees- en schrijfvaardigheid, rekenvaardigheid en digitale vaardigheden en vooruitgang op de weg naar een diploma hoger secundair onderwijs (18).

3.10.

De financiering van de uitvoering van de pijler en de werkgelegenheidsrichtsnoeren via Europese fondsen zal van belang blijven. De onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader zullen binnenkort beginnen en er zullen stellig grote problemen rijzen in verband met vooral het opstellen van een begroting na de brexit. Het Comité heeft zijn standpunten in dit verband uiteengezet in zijn advies over de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader 2014-2020, waarin het wees op „een Europese meerwaarde waarvoor een brede politieke consensus bestaat ter ondersteuning van het optreden van de EU en die de burgers concrete voordelen kan garanderen” (19).

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.

De Commissie heeft de werkgelegenheidsrichtsnoeren duidelijk gewijzigd om deze af te stemmen op de Europese pijler van sociale rechten. Dit is een zeer goede zaak. De conclusies en aanbevelingen van het EESC-advies uit 2015 over de richtsnoeren (20) zijn grotendeels nog steeds geldig. Er zijn echter enkele specifieke kwesties waarover actuelere opmerkingen moeten worden gemaakt.

4.2.

De economische situatie in de EU blijft verbeteren, maar er moet nog veel meer gebeuren, met name voor lidstaten, regio’s en groepen van mensen die meer problemen ondervinden. Dit steunt de zaak van een krachtiger sociaal beleid dat in overeenstemming met de pijler is.

4.3.

Het EESC heeft zich al eerder positief uitgesproken over het pakket sociale-investeringsmaatregelen (21) van de Commissie, dat een aanzienlijke bijdrage kan leveren tot een politieke koerswijziging ten gunste van duurzame groei en veerkrachtigere samenlevingen. Het pleitte voor een Europees groei- en investeringsprogramma ten belope van 2 % van het bbp en voor meer nadruk op sociale investeringen bij de coördinatie van het Europees semester. Het EESC herhaalt zijn verzoek met betrekking tot de huidige richtsnoeren en vraagt om een wijziging ervan om dit idee te weerspiegelen. De huidige economische en arbeidsmarktsituatie ondersteunt namelijk de hernieuwde nadruk op sociale investeringen.

4.4.

Het EESC is zich nu zelfs nog meer bewust van de arbeidsmarktpositie van specifieke groepen mensen, zowel in termen van het arbeidsaanbod als het bereiken van meer gelijke resultaten. Het maakt regelmatig opmerkingen over de situatie van veel van deze mensen, die belangrijk blijven voor de richtsnoeren. In punt 8 van de toelichting bij het voorstel van de Commissie betreffende de werkgelegenheidsrichtsnoeren wordt uitdrukkelijk verwezen naar de aanbeveling van de Commissie inzake de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (22). Dit is een document van 2008 en moet dus wellicht eens worden herzien om het consistent te maken met de pijler en de richtsnoeren voor de werkgelegenheid, met name omdat de krapper wordende arbeidsmarkt kansen zal bieden aan deze groepen van personen.

5.   De richtsnoeren

5.1.

Er zijn enkele specifieke wijzigingen in de richtsnoeren aangebracht om ze af te stemmen op de pijler of om andere redenen. Volgens richtsnoer 5 moeten „De lidstaten … innovatieve vormen van werk aanmoedigen waarmee op verantwoorde wijze arbeidskansen worden gecreëerd voor iedereen.” Nieuwe vormen van werk en innovatie kunnen kansen bieden voor groei, maar zij kunnen ook schadelijke gevolgen hebben voor mensen indien een en ander zich vertaalt in meer onzeker werk. Er moet een evenwicht worden gevonden om te kunnen profiteren van de ongetwijfeld bestaande voordelen voor groei, ondernemerschap en werkgelegenheid. Maar tegelijkertijd is er behoefte aan een adequate evaluatie van de gevolgen van nieuwe vormen van werk (23). De richtsnoeren moeten de trends in verband met die nieuwe vormen omzetten in faire arbeidsmogelijkheden die zijn gebaseerd op evenwicht tussen een soepel verloop op de arbeidsmarkt en adequate regels voor de zekerheid van arbeidskrachten. De bepalingen van richtsnoer 5 inzake innovatieve vormen van werk moeten meer onzekere vormen van arbeid voorkomen. Die vervluchtiging valt namelijk niet altijd uit te sluiten. Maatregelen ter ondersteuning van een soepele overgangen op de arbeidsmarkt, met inbegrip van passende bepalingen voor de veiligheid van werknemers zou bijdragen om ervoor te zorgen dat nieuwe vormen van werk voorzien in eerlijke kansen op een baan. In een recent initiatiefadvies (24) heeft het EESC een oproep gedaan aan de autoriteiten om de notie van „werkgever” en „werknemer” te definiëren, individuen te verplichten tot het betalen van bijdragen aan sociale zekerheidsstelsels, elektronische sociale en fiscale databanken te verbinden en nieuwe manieren van financiering van de sociale zekerheid te verkennen.

5.2.

Met betrekking tot „innovatieve” vormen van werk moet meer verband worden gelegd met en aandacht worden besteed aan ontwikkelingen als digitalisering en groene banen die verband houden met de digitale agenda van de EU en het Pakket circulaire economie. De lidstaten worden aangespoord om sociale innovatie te bevorderen. Daarom vestigt het Comité de aandacht op een aantal waardevolle modellen voor sociale innovatie die werden bekroond met de EESC-prijs voor het maatschappelijk middenveld 2017 (25).

5.3.

In verband met ondernemerschap en de oprichting en de groei van micro- en kleine ondernemingen, staat het EESC achter de bevordering ervan en de bevordering van een ondernemersgeest (26). Een indicator voor de meting van de voorwaarden voor ondernemerschap kan te pas komen.

5.4.

Met betrekking tot de uitvoering van de voorstellen van de Commissie voor de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa, heeft het EESC in zijn advies (27) gewezen op tal van uitdagingen, zoals de noodzaak van „meer innovatieve oplossingen op het gebied van onderwijs en ontwikkeling van vaardigheden” ter ondersteuning van een vaardighedengarantie, en om te voorzien in passende en versterkte financiering en universele toegang daartoe.

5.5.

Richtsnoer 5 verwijst ook naar „billijke lonen die een behoorlijke levensstandaard waarborgen” en het vaststellen van „adequate minimumlonen … en daarbij rekening houden met de gevolgen ervan voor het concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en de armoede onder werkenden.” Dit betekent in vergelijking met de vorige richtsnoeren meer aandacht voor kwesties in verband met lage lonen en werk in armoede, maar het EESC is nog steeds van mening dat een duidelijke definitie van het begrip „kwaliteitsbanen” noodzakelijk is. In dit verband zou de verhoging van de effectiviteit van cao’s door bijv. hun werkingsgebied te verhogen nuttig kunnen zijn. Tegelijkertijd is het van het grootste belang en een voorwaarde dat het subsidiariteitsbeginsel en de autonome rol van de sociale partners volledig worden geëerbiedigd.

5.6.

Het Comité vindt dat er teveel nadruk wordt gelegd op de belemmeringen aan de aanbodzijde, maar onvoldoende aandacht wordt besteed aan de noodzaak van sociale investeringen en groei. De verschuiving van het belasten van arbeid naar andere bronnen in de richtsnoeren is toe te juichen, maar de richtsnoeren moeten wel duidelijkheid verschaffen over die andere mogelijke bronnen. Het EESC heeft adviezen uitgebracht over agressieve fiscale planning, belastingfraude en belastingontduiking en milieubelastingen (28). Die zouden wellicht ook als alternatieve bronnen van inkomsten in de richtsnoeren kunnen worden opgenomen.

5.7.

De verwijzing naar technologische en milieuveranderingen in richtsnoer 6 is een goede zaak, maar meer details over het potentieel voor groene groei zouden ook welkom zijn. Ook moet het nieuwe streven naar overdracht van opleidingsrechten wanneer iemand van baan verandert de mobiliteit bevorderen. Er moet dan wel voldoende financiële ondersteuning tijdens de opleidingsperiode zijn, ongeacht waar de opleiding plaatsvindt. Ook moeten instrumenten die in sommige EU-lidstaten worden gebruikt, zoals subsidies, leningen, collectieve overeenkomsten inzake betaald educatief verlof of andere voorzieningen, onder de loep worden genomen. Zulks om goede praktijken op het gebied van minimumnormen voor opleidingsverlof in lidstaat A tot standaardpraktijken in andere lidstaten te maken. Het Comité is verder ingenomen met de nieuwe formulering in richtsnoer 6 inzake de erkenning van niet-formeel onderwijs en de invoering van flexibele bij- en nascholing en betere maatregelen voor volwassenenonderwijs. Er is al wat gewerkt aan de verruiming van de bepalingen van richtsnoer 6 over belemmeringen voor arbeidsparticipatie voor vrouwen en om meer bepalingen genderneutraler te maken. Het verzoekt de Commissie in dit verband om er goed op te letten dat die gendergelijkheid niet uit het oog wordt verloren. Bepalingen inzake het evenwicht tussen werk en privéleven zijn welkom en zijn tot op zekere hoogte reeds op de rails. In dit verband herhaalt het EESC zijn steun voor het voorstel van de Commissie inzake evenwicht tussen werk en gezin, met inbegrip van betaald zorgverlof, zoals aangegeven in een recent advies (29) (dit ontbreekt in de laatste alinea van richtsnoer 6). Het is verder van mening dat de specifieke verwijzing naar het ESF in richtsnoer 6 gehandhaafd moet worden.

5.8.

Richtsnoer 7 bevat verbeterde bepalingen over onzekere arbeidsomstandigheden en flexibele werkregelingen. Dit is met name het geval bij de verwijzing naar het behoud van „een passende bescherming van en gezonde, veilige en aangepaste werkomgevingen”. De bepalingen over een gunstig wervingsklimaat mogen niet worden gebruikt ter vermindering van de bescherming door het arbeidsrecht. Er is een aanzienlijke wijziging van de bepalingen inzake actieve arbeidsmarktmaatregelen en de openbare diensten voor arbeidsvoorziening. Deze zijn grotendeels welkom en komen overeen met de beste praktijken op dit gebied. Gezien het belang dat aan dit beleidsterrein wordt gehecht, bijvoorbeeld door de OESO, zou meer aandacht in het proces van de landenspecifieke aanbevelingen dienstig kunnen zijn. Het Comité is ingenomen met de nieuwe formulering betreffende de sociale dialoog, maar herhaalt nogmaals zijn standpunt over de variabiliteit van de sociale dialoog in de EU en het feit dat het effect van de economische crisis op dit gebied in een aantal lidstaten niet is verzacht.

5.9.

De bepalingen betreffende toegang tot een onpartijdig systeem van geschillenbeslechting moeten verder gaan dan alleen onrechtmatig ontslag. Het recht van partijen om zich tot de rechter te wenden indien alternatieve geschillenbeslechting is mislukt, dient daarbij onaangetast te blijven. Er moet ook worden verwezen naar de betrokkenheid van werknemers bij bijv. kwesties zoals werktijden. Verder moeten de werkloosheidsuitkeringen niet belemmeren om werk te zoeken, maar tegelijkertijd moeten zij blijven dienen als waarborg voor een fatsoenlijke levensstandaard voor werklozen. Bovendien zouden de bepalingen inzake de vergemakkelijking van werken in een andere lidstaat moeten worden afgestemd op de bepalingen voor eerlijke arbeidsvoorwaarden en ter voorkoming van sociale dumping.

5.10.

Er zijn immers lidstaten met een minder ontwikkelde sociale dialoog en lidstaten die op dit gebied achteruit zijn gegaan als gevolg van de crisis. Wij zijn ingenomen met de inspanningen van de Europese Commissie om de samenwerking met de sociale partners in de context van het Europees semester te verbeteren. Gezien de centrale rol van de sociale dialoog bij de uitvoering van de pijler en bij de uitvoering van de richtsnoeren en de landenspecifieke aanbevelingen herhaalt het EESC dat die in alle lidstaten moet meespelen en dringt het er bij alle politieke actoren op nationaal en Europees niveau op aan om collectieve onderhandelingen op alle niveaus niet te verzwakken, maar juist te versterken. Verder heeft de Commissie vooruitgang geboekt met de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in de landenspecifieke rapportage, en dit is toe te juichen en moet verder worden ontwikkeld.

5.11.

Richtsnoer 8 bevat bredere sociale bepalingen. De toezeggingen voor de vertegenwoordiging van ondervertegenwoordigde groepen zijn welkom, evenals de bepalingen betreffende een adequaat minimuminkomen. Hoe dit minimuminkomen zou moeten worden berekend, in het bijzonder met betrekking tot werkzaamheden op het gebied van referentiebegrotingen, is volstrekt onduidelijk. In deze richtsnoer moet ook tot uiting komen dat de EU-wetgeving alle werknemers, ongeacht hun status, toegang tot sociale bescherming biedt. Ook moet er in deze richtsnoer meer worden verwezen naar werk in armoede en sociale diensten. De richtsnoeren maken immers deel uit van sociaal beleid dat met de pijler dient te stroken. Ook daarom herhaalt het zijn oproep tot sociale investeringen. Het Comité herhaalt ook zijn standpunt over de pensioenleeftijd.De richtsnoer maakt gewag van „maatregelen die het beroepsleven verlengen”, maar het moet duidelijk zijn dat een dergelijke verlenging op vrijwillige basis dient te geschieden. Het EESC zal te zijner tijd zijn zienswijze over de benadering van de Commissie met betrekking tot toegang tot sociale zekerheid formuleren.

5.12.

De jeugdwerkloosheid en het aantal jongeren die geen arbeidsbetrekking hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s) is nog steeds een bron van zorg en dit is bijzonder lastig aan het worden. „Werkgelegenheids- en sociale ontwikkelingen in Europa: verslag 2017” (30) wijst vooral op de wijze waarop de economische crisis jongeren onevenredig heeft getroffen en het lijkt erop dat het herstel niet voldoet om deze trend voldoende om te keren. De jongerengarantie, gesteund door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het ESF, was bemoedigend in het vertalen van een politieke verbintenis om relatief snel op te treden, maar er zijn nog steeds kwesties die opgelost moeten worden. Zoals vaak was het niveau van gerichte financiering minimaal en een groot deel van de middelen waren niet nieuw. Het zal belangrijk zijn voor nieuwe middelen te zorgen (het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief) of op zijn minst bestaande te handhaven. Het is ook belangrijk de nadruk te blijven leggen op de jeugdwerkloosheid, zelfs als de cijfers aangeven dat er verbetering zou zijn. Structurele hervormingen blijven nodig om ervoor te zorgen dat deze groep niet als eerste wordt getroffen als er weer een schok komt. Er is meer onderzoek nodig om het causale verband vast te stellen tussen betere jeugdwerkloosheidscijfers (indien voorhanden) en de feitelijke maatregelen die genomen zijn in het kader van de garantie. Ook de kwaliteit van de interventies en de ongelijkmatige veranderingen in de jeugdwerkloosheid moeten in combinatie met de garantie worden bekeken. Het EESC heeft zich al eerder uitgesproken voor een blijvende nadruk op dit gebied in de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en een grotere rol voor de sociale partners en jongerenorganisaties bij lokale verwezenlijking (31).

5.13.

Zoals vaak kost het toch de langdurig werklozen de meeste tijd om te re-integreren wanneer de arbeidsmarkt verbetert. Specifieke maatregelen zoals flexibele-arbeidsmarktopleiding en individuele begeleiding op zoek naar werk zullen nodig zijn. Ook moet aandacht worden besteed aan de cijfers voor ontmoedigde en marginaal met de arbeidsmarkt verbonden personen. Die worden in onze statistieken vaak over het hoofd gezien. Een aantrekkende arbeidsmarkt kan deze mensen helpen om een baan te vinden. Maar vastbesloten en gerichte ondersteuning is geboden en de nationale stelsels moeten daarop inspelen. Ook hier zijn sociale investeringen cruciaal. De indicatoren van het Comité voor de werkgelegenheid voor toezicht op de aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (32) zijn zeer welkom en moeten een onderdeel van zijn werkzaamheden blijven en worden herzien door de Raad EPSCO.

5.14.

Er bestaat behoefte aan specifieke vermelding van de behoeften en de situatie van migranten en vluchtelingen in de richtsnoeren (33).

5.15.

De loonkloof tussen mannen en vrouwen en de oververtegenwoordiging van vrouwen in laagbetaalde functies blijven een punt van zorg en moeten in de richtsnoeren naast werkgelegenheidsmogelijkheden zeker tot uiting komen. Actie op dit gebied houdt nauw verband met het concept van fatsoenlijk werk en een minimuminkomen. Dat moet beter in de richtsnoeren worden verwerkt. Ook zijn initiatieven op het gebied van evenwicht tussen werk en kinderopvang hier van belang. Het recente EESC-advies (34) over de voorstellen van de Commissie over het evenwicht tussen werk en privéleven beschouwt dit als een belangrijke eerste stap. Dit is een belangrijk actiegebied voor niet alleen de richtsnoeren maar ook voor de pijler, omdat verschillende beleidsterreinen op elkaar inwerken.

5.16.

Werkgelegenheidskwesties voor personen met een handicap worden nu gezien als een cruciaal onderdeel van modern werkgelegenheidsbeleid en de verwijzing in de richtsnoeren is toe te juichen, al zijn ze in dit verband minimaal en voor verbetering vatbaar. Het EESC werkt vanuit het perspectief van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) en acht Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (35) cruciaal op dit gebied. De Europese gehandicaptenstrategie (2010-2020) vormt hier een algemeen kader. In een recente resolutie over de strategie (36), tijdens de vierde editie van het Europees Parlement van personen met een handicap, werd gewezen op een groot aantal kwesties betreffende werkgelegenheid en de pijler voor mensen met een handicap. Het EESC vestigt ook de aandacht op de bepalingen van het EU-Verdrag inzake discriminatie die gelden voor alle groepen en ontraadt het om „kwetsbare groepen” via het begrip discriminatie „op één hoop te gooien”.

5.17.

Het EESC is van mening dat een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd geen oplossing voor de problemen in verband met de demografische uitdagingen vormt. Er is behoefte aan initiatieven om mensen te stimuleren om langer te blijven werken en solidariteit tussen geslachten te vergroten, geflankeerd door doeltreffend beleid voor groei en werkgelegenheid. We hebben een echt beleid voor „actief ouder worden” nodig voor goede arbeidsvoorwaarden, gezondheid, veiligheid op het werk en arbeidstijdbeleid en ook moet de deelname aan permanente educatie worden vergroot. Voorts is het zaak om de arbeidsparticipatie van ouderen op te voeren. Daarbij gaat het om mensen die in een vroeg stadium als gevolg van gezondheidsproblemen zijn gestopt, de intensiteit van het werk, vroegtijdig ontslag, en een gebrek aan kansen voor opleiding of re-integratie in de arbeidsmarkt (37).

5.18.

De sociale partners moeten onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden, bijv. de werkplekken aanpassen aan de vaardigheden en gezondheidstoestand van oudere werknemers, rekening houdend met de moeilijkheden van bepaalde banen, betere toegang tot aanvullende opleiding, een betere preventie van handicaps, waardoor het gemakkelijker wordt om werk en gezin met elkaar te combineren en wettelijke of andere belemmeringen voor een langer arbeidsleven uit de wereld te helpen.

5.19.

Het EESC herhaalt zijn standpunt over de toename van de leeftijd voor wettelijke pensionering: de werkelijke pensioenleeftijd moet met de wettelijke overeenkomen (38). Maar wijst er wel op dat de nationale pensioensystemen duurzaam moeten blijven in het licht van onder meer de vergrijzing en wijzigingen op de arbeidsmarkt die de pensioenfinanciering beïnvloeden. Er moet wel voor fatsoenlijke pensioenen worden gezorgd.

5.20.

Het EESC is van mening dat vroege-uitstapregelingen moeten worden gehandhaafd voor werknemers die gedurende langere periodes bijzonder zware of gevaarlijke banen hebben gehad of die hun loopbaan vroeg begonnen zijn. Het is geen voorstander van een systeem waardoor de pensioengerechtigde leeftijd automatisch in het licht van de verlenging van de verwachte levensduur of de demografische ontwikkeling wordt aangepast.

6.   Algemene kwesties

6.1.

In het kader van de onderhandelingen over de volgende EU-begroting moet aanzienlijk meer geld worden vrijgemaakt voor investeringen in sociale infrastructuur, omdat die talrijke positieve effecten sorteren op arbeidsmarkten en begrotingen — zoals onlangs uiteengezet door de Commissie (39). Dit geldt met name voor investeringen in menselijk kapitaal als percentage van de totale begroting als de EU haar eigen doelen van een concurrerende economische ruimte met een triple A op sociaal gebied wil realiseren en met inbegrip van prioriteiten op het gebied van werkgelegenheid.

6.2.

Er moet goed worden gelet op welk soort structurele hervormingen de lidstaten hebben doorgevoerd en op structurele hervormingen met een werkelijk positieve effect op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en levenslang leren. In de jaarlijkse groeianalyse 2018 (40), verwijst de Commissie naar het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) (41). Het EESC is ingenomen met dit initiatief en zou graag zien dat informatie verstrekt over werkgelegenheids- en onderwijshervormingen die zijn doorgevoerd als onderdeel van dit programma en de mate van betrokkenheid van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties.

Brussel, 15 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Verslag van de vijf voorzitters „De voltooiing van Europa’s economische en monetaire unie”, juni 2015.

(2)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21.

(3)  Ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2018.

(4)  EESC-initiatiefadvies over ongelijkheid in welvaart in Europa (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 1), verkennend advies over belastingheffing in de deeleconomie (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 65, PB C 434 van 15.12.2017, blz. 18, PB C 71 van 24.2.2016, blz. 42).

(5)  PB C 84 van 17.3.2011, blz. 38, PB C 299 van 4.10.2012, blz. 115.

(6)  VWEU.

(7)  Ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2018.

(8)  Europese pijler van sociale rechten.

(9)  Verslag van de vijf voorzitters.

(10)  Jaarlijkse groeianalyse 2018.

(11)  PB C 125 van 21.04.2017, blz. 10 en het advies over de impact van de sociale dimensie en de EPSR op de toekomst van de EU (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145).

(12)  PB C 332 van 8.10.2015, blz. 68.

(13)  Het advies over de impact van de sociale dimensie en de EPSR op de toekomst van de EU (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145).

(14)  PB C 458 van 19.12.2014, blz. 1, PB C 173 van 31.5.2017, blz. 73.

(15)  Landenspecifieke aanbevelingen.

(16)  Zie de Preambule van de Europese pijler van sociale rechten.

(17)  Een agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa.

(18)  Zie de aanbeveling van de Raad uit 2016 „Bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen”.

(19)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 63.

(20)  PB C 332 van 8.10.2015, blz. 68.

(21)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21.

(22)  Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11).

(23)  Zie met name PB C 303 van 19.8.2016, blz. 54.

(24)  Advies van het EESC over houdbare socialezekerheids- en socialebeschermingsstelsels in het digitale tijdperk (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 7).

(25)  De prijs erkende uitstekende projecten die helpen bij de integratie op de arbeidsmarkt van mensen in nood, zoals mensen met een migrantenachtergrond, mensen met een handicap, langdurig werklozen, vrouwen die ver van de arbeidsmarkt af staan, jongeren en mensen die in armoede leven. Zie de website van het EESC over de Prijs voor het maatschappelijk middenveld 2017.

(26)  PB C 332 van 8.10.2015, blz. 20.

(27)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 45.

(28)  EESC-initiatiefadvies over ongelijkheid in welvaart in Europa (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 1), verkennend advies over belastingheffing in de deeleconomie (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 65, PB C 434 van 15.12.2017, blz. 18, PB C 71 van 24.2.2016, blz. 42).

(29)  EESC-advies over het evenwicht tussen werk en privéleven van werkende ouders en verzorgers (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 44).

(30)  ESDE 2017 review.

(31)  PB C 268 van 14.8.2015, blz. 40.

(32)  EMCO-kader van indicatoren voor Langdurige werkloosheid.

(33)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 19.

(34)  EESC-advies over het evenwicht tussen werk en privéleven van werkende ouders en verzorgers (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 44).

(35)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(36)  Europees gehandicaptenforum Resolutie over de Europese gehandicaptenstrategie 2020-2030, goedgekeurd tijdens de vierde editie van het Europees Parlement van personen met een handicap, op 6 december; zie ook de EP-resolutie over de tenuitvoerlegging van de Europese strategie voor gehandicapten (30 november 2017).

(37)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 109.

(38)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 115.

(39)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 91.

(40)  Jaarlijkse groeianalyse 2018.

(41)  SRSP.


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/66


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad voor een vernieuwde impuls voor het Partnerschap Afrika-EU

(JOIN(2017) 17 final)

(2018/C 237/11)

Rapporteur:

Mihai MANOLIU

Raadpleging

Europese Commissie: 5.7.2017

Rechtsgrond

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

22.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

185/2/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat 2018 in een snel veranderende mondiale context een zeer belangrijk jaar zal zijn voor de verdieping van het Partnerschap Afrika-EU. De twee continenten worden op politiek, economisch en maatschappelijk gebied met ingrijpende en diepgaande veranderingen geconfronteerd. Deze context biedt kansen om het partnerschap te hervormen en te verdiepen. Het EESC meent dan ook dat de EU deze keer bijzondere aandacht moet besteden aan de deelname aan ontwikkelingsprojecten op het Afrikaanse continent van nieuwe actoren die afkomstig zijn uit zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld. Ondersteuning van de ontwikkeling van Afrika mag niet uitsluitend een zaak van de EU-instellingen zijn; de hele Europese samenleving zou eraan moeten bijdragen.

1.2

Het EESC pleit er dan ook voor dat alle bevoegde Europese instellingen hun inspanningen tot behoud van vrede en veiligheid in Afrika voortzetten en dat zij de Afrikaanse organisaties helpen bij hun strijd om conflicten te vermijden en terrorisme en georganiseerde misdaad een halt toe te roepen. Het EESC juicht het toe dat het initiatief tot een Partnerschap Afrika-EU is genomen en meent dat een dergelijke stap noodzakelijk is, rekening houdend met de nieuwe geostrategische realiteit waarmee beide continenten te maken hebben:

een menselijk en waardig beheer van de als ongecontroleerd beschouwde migratiestromen;

de mogelijkheid van een grote instroom van vluchtelingen;

de onveiligheid aan de grenzen van de EU als gevolg van het feit dat verscheidene politieke regimes instabiel zijn en de rechtstaat in bepaalde Afrikaanse landen ontbreekt;

de steeds grotere invloed die in Afrika wordt uitgeoefend door bepaalde regionale machten, zoals China, waarbij de specifieke belangen in verband met de natuurlijke hulpbronnen van Afrika en de bilaterale economische betrekkingen de Afrikaanse landen er niet toe aanzetten om hun transnationale samenwerking te versterken;

het onvoorspelbare optreden van de Verenigde Staten op het internationale politieke toneel, en de uitdagingen die voortvloeien uit de klimaatverandering.

1.3

Wat de oplossing van het voedselvraagstuk betreft zou de EU er volgens het EESC goed aan doen om in samenwerking met de Afrikaanse Unie succesvolle lokale projecten en beleidsmaatregelen in kaart te brengen, en te stimuleren dat deze in zo veel mogelijk Afrikaanse landen en regio's ingang vinden. In dit verband verdient ook het demografische aspect alle aandacht: door de razendsnelle ontwikkelingen op dit gebied zullen er extra banen moeten worden gecreëerd, en wel zo'n 18 miljoen per jaar tot 2035. In Afrika bestaan er voor duurzame economische ontwikkeling nog steeds grote belemmeringen die door de EU in aanmerking moeten worden genomen en die nauw verband houden met de volgende aspecten:

de sterke afhankelijkheid van de extensieve exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, wat leidt tot illegale handel in deze hulpbronnen;

de voedingsbodem voor instabiliteit die veroorzaakt wordt door oorlogen, mensenrechtenschendingen, sociale ongelijkheid, fundamentalisme en klimaatrampen;

de impact van de klimaatverandering;

de gevolgen van voedsel- en waterschaarste;

gebreken op het vlak van sanitaire voorzieningen;

epidemieën en besmettelijke ziekten;

het gebrek aan coherente landbouwbeleidsmaatregelen die recht doen aan de lokale omstandigheden.

1.4

De hierboven omschreven problemen veroorzaken gedwongen en vrijwillige verhuizingen en dragen zo sterk bij tot illegale migratie. Deze illegale migratie wordt vaak gecontroleerd door de georganiseerde misdaad, die een aanzienlijke druk uitoefent op de bestuurssystemen van de landen van herkomst en doorreis, alsook op de politieke autoriteiten van deze landen. Europa is in staat hierop te reageren dankzij de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling, het Europese nabuurschapsbeleid, de Europese migratieagenda, alsook dankzij de totstandbrenging van op het concept van partnerschap gestoelde betrekkingen. Samen met erkende vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (platform, fora en vrijwilligers) en de sociale partners uit Afrika kan het EESC een fundamentele bijdrage leveren aan democratie en mensenrechten.

1.5

Het EESC dringt erop aan dat het maatschappelijk middenveld meer bij het aanstaande partnerschap wordt betrokken en dat het een grotere rol krijgt, die zich uitstrekt van raadpleging tot de controle op de beleidsuitvoering. Dit is belangrijk om te garanderen dat het beginsel van samenhang in het ontwikkelingsbeleid in acht wordt genomen en om de belanghebbenden daadwerkelijk een stem in het kapittel te geven. De EU kan voor Afrikaanse landen dan ook fungeren als voorbeeld van goede praktijken waar het gaat om participatie van maatschappelijke organisaties in het besluitvormingsproces en de uitwerking van programma's die de ontwikkeling van een transnationaal Afrikaans maatschappelijk middenveld bevorderen. Ook moet de EU in landen waar het maatschappelijk middenveld niet of amper bestaat een actieve rol spelen bij de ontwikkeling ervan.

1.6

Onderwijs, niet-discriminerende overdracht van kennis en algemene toegang tot cultuur zijn van strategisch belang om een samenwerkingsklimaat te scheppen en erkende waarden unaniem te delen, alsook om een groot aantal jonge Afrikanen positieve perspectieven te bieden. Daarom pleit het EESC ervoor om het toekomstige partnerschap Afrika-EU toe te spitsen op het volgende:

succesvolle Europese programma's zoals Erasmus+ zouden moeten worden uitgebreid naar Afrika om op beide continenten de mobiliteit van studenten en leerkrachten mogelijk te maken en de uitwisseling van ervaringen op universitair niveau te stimuleren;

partnerschappen tussen Europese en Afrikaanse universiteiten die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van gezamenlijke projecten en studieprogramma's zouden aangemoedigd en financieel ondersteund moeten worden;

het religieus fundamentalisme dat bepaalde Afrikaanse landen treft, zal alleen kunnen worden bestreden met kwaliteitsvolle onderwijsprogramma's en strategieën voor de bestrijding van sociale uitsluiting.

1.7

Volgens het EESC is het belangrijkste model dat de EU het Afrikaanse continent kan voorstellen haar eigen model van transnationale samenwerking en verwezenlijking van grote projecten met een transnationaal karakter, zoals projecten op het gebied van infrastructuur, voor zover de Afrikaanse landen overeenkomen onderling samen te werken om deze projecten uit te voeren. Bovendien moet de EU beseffen dat zij de nodige deskundigheid te bieden heeft op het gebied van beleid voor de overgang naar een democratische samenleving en een volledig functionerende, concurrerende en inclusieve markteconomie.

1.8

Het EESC stelt voor dat het partnerschap de opdracht krijgt om gendergelijkheid en de emancipatie van vrouwen en jongeren te bevorderen en te realiseren, alsook te erkennen dat zij bijdragen aan vrede en staatsvorming, economische groei, technologische ontwikkeling, armoedebestrijding, gezondheid, welzijn en culturele en menselijke ontwikkeling. Alle vormen van geweld tegen en sociale en politieke discriminatie van vrouwen moeten uit het hele Afrikaanse continent worden uitgebannen zodat vrouwen volledig kunnen genieten van gelijke rechten.

1.9

Het EESC merkt op dat China recentelijk de belangrijkste economische partner van Afrika is geworden en dat deze ontwikkeling er met name toe kan leiden dat de landen van de regio hun doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid aanpassen of dat zij minder belangstelling tonen voor de tenuitvoerlegging van democratische hervormingen. Het is voor de EU dan ook noodzakelijk dat zij met Afrika een partnerschap aangaat waarmee de handelsbanden tussen de twee continenten daadwerkelijk aangehaald en geïntensiveerd worden en waarmee op lokaal niveau voor Europese investeerders betere omstandigheden worden gecreëerd.

1.10

Het EESC beveelt aan om in alle relevante overeenkomsten tussen de EU en derde landen of regio's bepalingen inzake goed bestuur op te nemen, zodat duurzame ontwikkeling wordt bevorderd. Voorwaarde voor duurzame ontwikkeling is verantwoord, transparant, dynamisch, rechtvaardig, inclusief, doeltreffend en participatief beleid dat de rechtsstaat respecteert.

1.11

Het EESC betreurt het dat Afrika het armste continent van de wereld is en het enige continent waar de armoede is toegenomen. Dat meer dan 50 % van de bevolking van het continent in absolute armoede leeft, is onaanvaardbaar. Er dient een internationale strijd te worden gevoerd tegen armoede, waarbij de grote actoren van het ontwikkelingsproces moeten worden betrokken, en er moeten strategieën en actieplannen worden ontwikkeld om de kansarme bevolking te bereiken. Er moet worden voorzien in programmeerbare en voorspelbare financiële middelen. Voorts acht het EESC het van essentieel belang dat er daadwerkelijk wordt toegezien op de verlening van financiële steun, om ervoor te zorgen dat de nagestreefde doelen beter worden gehaald.

1.12

Het EESC vindt het een goede zaak dat Afrika met de goedkeuring van Agenda 2063 en de oprichting van de Afrikaanse Unie heeft aangegeven dat het als één inclusief en pan-Afrikaans geheel wil worden behandeld. Goed bestuur voor duurzame ontwikkeling moet gebaseerd zijn op gedegen economisch beleid dat in sociaal en milieu-opzicht rechtvaardig is, oprichting van niet-corrupte democratische instellingen die aandacht hebben voor de behoeften van de burgers, bevordering van het maatschappelijk middenveld, bestrijding van sociale uitsluiting, en economische samenhang, zonder dat de rechtsstaat, het primaat van de wet, de mensenrechten en gelijke kansen worden vergeten. Een investeringsvriendelijk klimaat kan vruchten afwerpen.

2.   Achtergrond

2.1

De EU en de meeste Afrikaanse landen zijn reeds gebonden door een mondiale en juridisch bindende samenwerkingsovereenkomst die op meer dan de helft van de natiestaten van de wereld van toepassing is. Het gaat om de partnerschapsovereenkomst van Cotonou, die in 2000 in Benin is ondertekend en gericht is op de versterking van langetermijnsamenwerking op het gebied van politiek, handel en ontwikkeling tussen de EU en landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de ACS-landen). Deze overeenkomst heeft geleid tot de oprichting van een reeks instellingen ter bevordering van de ACS-EU-samenwerking tussen regeringen, ambtenaren, parlementsleden, plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de particuliere sector.

2.2

In de integrale EU-strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid wordt opgemerkt dat de bevordering van vrede en ontwikkeling op het Afrikaanse continent, gezien de geografische nabijheid, in feite neerkomt op investeringen in de vrede en welvaart van de EU. Een veilige en welvarende EU is uiterst moeilijk te verwezenlijken als haar naaste omgeving te maken heeft met onderontwikkeling en conflicten. De EU dient dan ook actief en intensief mee te werken aan de opbouw van de Afrikaanse Unie en aan de economische ontwikkeling van de regio.

2.3

Het EESC wijst erop dat de internationale context de afgelopen tijd aanzienlijk is geëvolueerd: er zijn nieuwe mondiale uitdagingen gerezen, de veiligheid van personen is aangetast en de bestrijding van armoede en pandemieën, de klimaatverandering en de verwoestijning, de migratie en het duurzaam beheer van publieke goederen hebben voortdurend invloed uitgeoefend op het beleid van de Afrikaanse landen en op het beleid dat wordt gevoerd in het kader van de EU.

2.4

Er dient voor de EU en Afrika een nieuwe gezamenlijke politieke visie te worden uitgestippeld. Die visie moet concreet zijn, moet zijn gebaseerd op gedeelde belangen en waarden, op wederzijds respect en op inachtneming van het beginsel van ownership, en dient een weerspiegeling te vormen van de legitieme ambities van beide partijen. Ze moeten een gemeenschappelijke wil tonen door bewust te streven naar een preferentieel partnerschap tussen gelijken, teneinde vrede (de Vredesfaciliteit voor Afrika) en veiligheid (belangrijke rol van Afrika), alsook duurzame ontwikkeling, mensenrechten en regionale en continentale integratie te blijven bevorderen.

2.5

Het EESC betreurt het dat Afrika het armste continent van de wereld is en het enige continent waar de armoede is toegenomen. Dat meer dan 50 % van de bevolking van het continent in absolute armoede leeft, is onaanvaardbaar. Er dient een internationale strijd te worden gevoerd tegen armoede, waarbij de grote actoren van het ontwikkelingsproces moeten worden betrokken, en er moeten strategieën en actieplannen worden ontwikkeld om de kansarme bevolking te bereiken. Er moet worden voorzien in programmeerbare en voorspelbare financiële middelen. Voorts acht het EESC het van essentieel belang dat er daadwerkelijk wordt toegezien op de verlening van financiële steun, om ervoor te zorgen dat de nagestreefde doelen beter worden gehaald.

2.6

Het EESC vindt het een goede zaak dat Afrika met de goedkeuring van Agenda 2063 en de oprichting van de Afrikaanse Unie heeft aangegeven dat het als één inclusief en pan-Afrikaans geheel wil worden behandeld. Goed bestuur voor duurzame ontwikkeling moet gebaseerd zijn op gedegen economisch beleid dat in sociaal en milieu-opzicht rechtvaardig is, oprichting van niet-corrupte democratische instellingen die aandacht hebben voor de behoeften van de burgers, bevordering van het maatschappelijk middenveld, bestrijding van sociale uitsluiting, en economische samenhang, zonder dat de rechtsstaat, het primaat van de wet, de mensenrechten en gelijke kansen worden vergeten. Een investeringsvriendelijk klimaat kan vruchten afwerpen.

2.7

Efficiency en wederzijdse individuele verantwoordelijkheid vereisen aanzienlijke menselijke en financiële middelen op de lange termijn, waarvoor beide partijen zich duidelijk moeten engageren. Het EESC meent dat de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij deze aanpak in het begin de vorm kan aannemen van een platform op vrijwillige basis en het ontwikkelingsproces kan vergemakkelijken. Het is belangrijk dat niet-overheidsactoren en lokale autoriteiten volledig worden betrokken bij alle stappen van dit proces, ook bij de follow-up en evaluatie. Zij zijn immers in staat om een nieuwe impuls te geven aan de ontwikkeling van Afrika en om de legitimiteit van het externe optreden van de EU te versterken, alsmede om het euroscepticisme in Europa te doen afnemen. De gezamenlijke visie in dit verband moet de participatieve democratie, pluralisme en fundamentele vrijheden (of, om deze begrippen samen te vatten: naleving van de rechtstaat) omvatten.

2.8

Een andere belangrijke dreiging is de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen van Afrika, want hierdoor wordt de armoedebestrijding bemoeilijkt. De door Afrika geleverde ecosysteemdiensten, zoals de opslag van koolstof in tropische bossen, zullen moeten worden gecompenseerd. Om de mondiale uitdagingen aan te gaan is een gemeenschappelijke aanpak nodig en een eenvormig, op de burgers gericht partnerschap, middels een benadering van continent tot continent, zowel op politiek niveau als op het concrete onderhandelingsniveau.

2.9

Wat wederzijdse verantwoordelijkheid, dialoog en bijdragen betreft zullen de betrokken partijen verantwoordelijk en samenhangend moeten optreden. Bovendien zal het toekomstige akkoord moeten zijn gebaseerd op het beginsel van partnerschap. Partners hebben gelijke rechten en plichten op het gebied van ontwikkeling en investeringen. Er gaapt echter een ware kloof op het vlak van integratie en menselijke, technische en financiële middelen. Het is dan ook zaak om de politieke dialoog tussen de EU en Afrika te ontwikkelen en te versterken.

2.10

Duurzame ontwikkeling en uitbanning van armoede vormen een samenhangend streven (via betere coördinatie tussen donoren en niet-overheidsactoren) en een verbintenis tot samenwerking tussen de EU en Afrika. Een en ander moet tot uiting komen in het Europese beleid op het vlak van handel (met vrije toegang tot de EU-markt in het kader van economische partnerschapsovereenkomsten), milieu en landbouw.

2.11

Het EESC beklemtoont dat de algemene aanpak van conflicten gebaseerd moet zijn op verantwoordelijkheid, preventie, beslechting, beheer en wederopbouw. Vrede is van kapitaal belang: ze vormt een eerste stap naar een in politiek, economisch en sociaal opzicht rechtvaardige duurzame ontwikkeling waarbij de mensenrechten volledig geëerbiedigd worden. Extra waakzaamheid is geboden ten aanzien van etnische en religieuze spanningen op het Afrikaanse continent. De uitvoer van wapens, met inbegrip van wapensmokkel, dient met behulp van een gedragscode alle aandacht te krijgen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

De mededeling van de Commissie voor een vernieuwde impuls voor het Partnerschap Afrika-EU vormt een gecoördineerd en versterkt initiatief, dat in overeenstemming is met de Agenda 2063 en met de integrale EU-strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid . Het document draagt bij tot het denkproces en vormt een coherente basis voor de volgende onderhandelingen over de Afrikaanse pijler.

3.2

Het EESC is van mening dat de EU er strategisch en politiek bij gebaat is — gezien de gemeenschappelijke waarden en belangen — om het duurzaam partnerschap met Afrika te verdiepen en aan te passen. De EU dient de belangrijkste buitenlandse investeerder en humanitaire en commerciële partner van dit continent te worden en bij te dragen aan de veiligheid ervan.

3.3

De EU streeft drie strategische doelstellingen na:

versterking van het onderlinge partnerschap en intensivering van de samenwerking op het internationale podium, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen, ook in het kader van de bilaterale betrekkingen;

veiligheid te land en ter zee en bestrijding van transnationale bedreigingen, als investering in de veiligheid op beide continenten;

duurzame en inclusieve economische ontwikkeling in Afrika, om de arbeidsplaatsen te creëren waar het continent behoefte aan heeft en om te profiteren van de kansen die een dergelijke ontwikkeling biedt voor Europa.

3.4

Het EESC is ervan overtuigd dat het mogelijk is een ambitieuze gezamenlijke agenda te verwezenlijken door:

coalities inzake mondiale governancevraagstukken te verdiepen via een intensieve dialoog en doeltreffende samenwerking met strategische partners en essentiële bondgenoten, waarbij de rechtsstaat en justitie bevorderd en ondersteund worden;

meer samen te werken op gebieden van gemeenschappelijk belang, aan de hand van intensieve politieke interactie op multilateraal, continentaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

invulling te geven aan een partnerschap dat op burgers, politieke autoriteiten, lokale overheden, sociale partners, particuliere bedrijven en het geheel van maatschappelijke organisaties is gericht.

3.5

Het EESC vindt dat de gezamenlijke strategie Afrika-EU moet stoelen op een standvastig beleid voor duurzame ontwikkeling waarin wordt uitgegaan van de lokale omstandigheden in Afrika, want alleen dan kan efficiënt hulp worden verleend om op rechtvaardige wijze de armoede te bestrijden en om te zorgen voor een groei die in economisch, ecologisch (gezien de verwoestende klimaatverandering) en sociaal opzicht gezond is, die is gericht op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en die gebaseerd is op stabiele arbeidsplaatsen waar in vrijheid en in ethisch waardige omstandigheden fatsoenlijk en productief werk wordt verricht. Andere factoren die kunnen bijdragen tot armoedebestrijding zijn een verhoging van de lokale productie, als garantie voor voedselveiligheid, een fatsoenlijk inkomen voor agrarische gezinsbedrijfjes en kleine en middelgrote ondernemingen, en de totstandbrenging van een interne markt, dankzij eigendomsrechten en terugdringing van de administratieve lasten en de corruptie. In het kader van gemeenschappelijk beleid moet dan ook alle aandacht worden besteed aan landbouw en voedselzekerheid. Duurzame, op kleine boeren gerichte landbouwmodellen die concrete perspectieven op het vlak van werkgelegenheid bieden, moeten worden ondersteund door gespecialiseerde sectoren verder te ontwikkelen. Het is aan de EU en de AU om geslaagde voorbeelden van landbouwmodellen en -maatregelen te inventariseren en onder de aandacht te brengen van kansarme gemeenschappen, zowel in eigen land als in andere Afrikaanse ontwikkelingslanden.

3.6

Bestrijding van woestijnvorming en het garanderen van universele toegang tot water zijn cruciale factoren waar het gaat om voedselzekerheid, migratie en de aanwezigheid van vluchtelingen. Geen continent wordt zo sterk door de klimaatverandering getroffen als Afrika. De EU en de AU alsook hun lidstaten, economische actoren en investeerders moeten hun verantwoordelijkheid nemen bij de bestrijding van klimaatverandering en moeten een flexibel en doeltreffend financieel kader vaststellen voor een nieuwe aanpak op het gebied van milieu.

3.7

Vrije handel met inachtneming van de sociale en milieunormen is gunstig om de economische groei en de sociale en politieke vooruitgang te bevorderen en kan, via algemene duurzame ontwikkeling, een concreet katalyserend effect hebben op het terugdringen van armoede. Met het oog op regionale integratie en een betrouwbaar kader voor handel en investeringen is een asymmetrie in het voordeel van de Afrikaanse markten noodzakelijk. Economische partnerschapsovereenkomsten bevorderen de handel en regionale integratie, mits ze op ontwikkeling zijn gericht en uitzonderingsmaatregelen bevatten waarmee de lokale industrie, die in transitie verkeert, zich aan de nieuwe marktvoorwaarden kan aanpassen. De economische betrekkingen tussen de EU en Afrika moeten zijn gebaseerd op eerlijke handel en op een gedifferentieerde en gediversifieerde aanpak, resulterend in een Afrikaanse integratie die Afrika in staat stelt om noodzakelijke en concurrerende producten en diensten voort te brengen.

3.8

Het energiepartnerschap tussen de EU en Afrika is een bepalende factor voor de economische ontwikkeling en de uitbanning van armoede. Dit partnerschap moet projecten stimuleren die het mogelijk maken om tegen een betaalbare prijs en op efficiënte wijze energie uit hernieuwbare bronnen te leveren. In dit verband kunnen het klimaat en de geografische omstandigheden van het Afrikaanse continent een voordeel zijn, met name voor zonne-energie. Toegang tot energie kan de sociaal-economische ontwikkeling van Afrika stimuleren.

3.9

Het EESC is van mening dat inzet voor onderwijs en gezondheid voor iedereen een doeltreffend en concreet instrument kan zijn voor ontwikkeling die de armen ten goede komt. De strategie moet ertoe bijdragen dat fundamentele beginselen inzake gendergelijkheid en vrouwenemancipatie in het beleid worden opgenomen, terwijl ook kwetsbare bevolkingsgroepen en mensen die op de vlucht zijn voor humanitaire crises niet mogen worden vergeten. Toegang tot gezondheidszorg en bestrijding van namaakgeneesmiddelen zijn een cruciaal onderdeel van de strijd tegen de steeds groter wordende plaag van dodelijke ziektes. In dit verband moeten er ook op juridisch en strafrechtelijk gebied adequate maatregelen worden getroffen.

3.10

Het EESC pleit ervoor om de belangrijkste oorzaken van migratie, de rechten van migranten en hun integratie, alsook de problematiek van de braindrain regelmatig te analyseren. Er zijn praktische oplossingen nodig om te komen tot een doeltreffende circulaire migratie. Het probleem zal niet worden opgelost door barrières op te werpen. Een dialoog op basis van nationale en regionale identiteit, solidariteit en cultuur kan daarentegen wel de grondslag leggen voor een programma voor duurzame ontwikkeling voor iedereen, mits hiervoor voldoende materiële middelen beschikbaar worden gesteld.

3.11

Het EESC wijst erop dat de schuldenlast alle inspanningen die ten behoeve van deze duurzame ontwikkeling voor allen worden geleverd tenietdoet. Het beheer van schulden moet geval per geval worden bekeken en vereist dat het economisch en sociaal beleid wordt versterkt en dat er voor doeltreffendere governance wordt gezorgd. Schuldbeheer en schuldoverdracht aan andere schuldeisers moeten een essentiële factor vormen voor begrotingssteun. Deze steun moet zijn gebaseerd op prestatie-indicatoren en moet het mogelijk maken om elementaire sociale diensten aan te bieden door de structuur van de Afrikaanse landen te versterken. In dit verband moet er transparant toezicht zijn, waarbij de lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld een rol dienen te spelen.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Het EESC is van mening dat Agenda 2063 — als programma voor een vredig, veilig en welvarend Afrika, met goed bestuur, democratie, respect voor de mensenrechten, rechtvaardigheid en de rechtsstaat, voor een Afrika waar de ontwikkeling uitgaat van de bevolking en gebruik wordt gemaakt van het potentieel van jongeren, met name jonge vrouwen, en waar niemand aan zijn lot wordt overgelaten — de transformatie en hervorming van het continent mogelijk kan maken. Het EESC onderschrijft dat deze agenda moet berusten op twee hoofdpijlers:

staten en gemeenschappen weerbaarder maken tegen schokken:

conflicten vermijden, crises beheren en vrede consolideren;

bestuurssystemen versterken;

migratie en mobiliteit beheren;

meer en betere banen creëren, met name voor jongeren:

verantwoorde en duurzame investeringen aantrekken;

Afrika van energie voorzien;

de Afrikaanse landbouw en agro-industrie, en de Afrikaanse blauwe economie (met inbegrip van de visserij) omvormen;

de werkzaamheden van de sociale partners promoten;

kennis en vaardigheden bevorderen.

4.2

Ten grondslag aan het streven om meer schokbestendige landen en samenlevingen op te bouwen liggen de legitieme ambities, de waarden en doelstellingen van de EU, de huidige kwetsbaarheid van haar grenzen en de factoren die haar vitale belangen bedreigen. Terrorisme, mensenhandel, criminaliteit en gewelddadig extremisme vormen allemaal bedreigingen die de stabiliteit en de vrede in het gedrang brengen en kunnen duiden op structurele en diepgaande instabiliteit.

4.3

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

een platform voor samenwerking tot stand brengen met de VN, de Europese, Afrikaanse en andere internationale partners;

een initiële bijdrage aan het vredesfonds van de AU verstrekken;

Afrikaanse initiatieven op het gebied van maritieme veiligheid ondersteunen.

4.4

Het is bekend dat goed bestuur, veiligheid en ontwikkeling de pijlers vormen van solide, moderne en weerbare samenlevingen, met democratische, efficiënte, transparante en verantwoordingsplichtige instellingen. Dergelijke stabiele samenlevingen, waar de mensenrechten worden gerespecteerd en die kernen van duurzame ontwikkeling vormen, functioneren in een stabiel en voorspelbaar macro-economisch kader en zijn in staat om hun burgers de nodige diensten te verlenen. Op dit gebied kan de EU bijdragen tot de ontwikkeling van Afrika, zowel met de expertise die ze via een aantal van haar lidstaten kan aanbieden waar het gaat om beleid voor de overgang naar een democratische samenleving en een functionerende markteconomie en beleid voor sociale en territoriale cohesie, als met haar model voor transnationale samenwerking via supranationale instellingen.

4.5

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

een gezamenlijke AU-EU conferentie op hoog niveau organiseren inzake verkiezingsprocessen, democratie en bestuur in Afrika en Europa;

de steun voor de mobilisering van binnenlandse middelen tegen 2020 verdubbelen, overeenkomstig het initiatief inzake belastingen;

gezamenlijke actie ondernemen voor een versterking van het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen, met name via de uitwerking van een gezamenlijk charter EU-Afrika.

4.6

In het kader van de belangrijke economische, veiligheidsgerelateerde en sociale problemen kan worden gesteld dat migratie en mobiliteit een grote destabiliserende werking kunnen hebben als ze niet adequaat en efficiënt worden beheerd, maar dat ze de samenleving eveneens kunnen versterken en verrijken. Vastgesteld moet worden dat de migratiestromen momenteel gevaarlijke recordhoogten bereiken voor wat de lichamelijke integriteit van de migranten betreft. Er is in dit verband sprake van gezamenlijke verantwoordelijkheid en gezamenlijke oplossingen, op basis van gedeelde verantwoordelijkheid en solidariteit, die voortvloeien uit een politiek kader dat van cruciaal belang is voor het beheer van grote aantallen vluchtelingen en migranten.

4.7

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

ondersteuning van Afrikaanse initiatieven voor reguliere intra-Afrikaanse migratie en mobiliteit, vanuit het oogpunt van vrij verkeer, socialebeschermingsstelsels, meeneembaarheid van sociale rechten en erkenning van kwalificaties;

versterking van de Europees-Afrikaanse samenwerking bij de bestrijding van mensensmokkel- en mensenhandelnetwerken.

4.8

Er is een paradigmaverschuiving nodig met het oog op de opbouw van een welvarend continent dat over de nodige middelen en instrumenten beschikt om zijn eigen ontwikkeling aan te sturen en met economieën die structureel worden omgevormd door middel van industrialisering, verwerking en het creëren van toegevoegde waarde om een gedeelde groei tot stand te brengen via de ontwikkeling van de particuliere sector, ondernemerschap en waardig werk voor allen.

4.9

Het EESC meent dat deze sociaal-economische transformatie verenigbaar dient te zijn met de kansen en uitdagingen die voortvloeien uit de sterke klimaatverandering en het begrip milieuduurzaamheid. Het is zaak om regionale markten tot stand te brengen en een gunstig investeringsklimaat te scheppen dat voor de nodige meerwaarde zorgt dankzij de door de economische partnerschapsovereenkomsten geboden stabiele en voorspelbare vrijhandel.

4.10

Met het oog op de regionale en continentale economische integratie van Afrika dient te worden gegarandeerd dat ondernemingen goed worden bestuurd en dat de sociale en milieunormen worden nageleefd. Alle kansen moeten worden benut om ervoor te zorgen dat de groene, blauwe en circulaire economie worden vormgegeven op basis van maatschappelijk verantwoord ondernemen, sociaal ondernemerschap en ethische gedragscodes, om zo een continentale vrijhandelszone tot stand te brengen.

4.11

Het bedrijfsleven speelt een fundamentele rol bij de ontwikkeling van de samenleving: enerzijds als belangrijke investeerder, als bron van innovatie, als verschaffer van kwalificaties en banen, als aanjager van economische groei en als bron van (directe en indirecte) inkomsten, zodat overheidsinkomsten kunnen worden gegenereerd om de nodige investeringen in welzijn en essentiële infrastructuur mogelijk te maken, zoals onderwijsinstellingen en/of ziekenhuizen, en anderzijds als stimulans voor integratie, zowel voor jongeren als voor migranten, door mensen de kans te bieden zich te ontplooien en een stabiel inkomen te verwerven.

4.12

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

grootschalige EU-investeringen in Afrika genereren via het voorgestelde Europees plan voor externe investeringen of het pact met Afrika;

een meer voorspelbaar en gunstiger ondernemingsklimaat in Afrika ondersteunen;

de digitale agenda van Afrika ondersteunen.

4.13

Het EESC is van mening dat universele toegang tot duurzame en hernieuwbare energie, op basis van redelijke tarieven, perspectieven biedt op het gebied van fatsoenlijke werkgelegenheid en concrete ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met de klimaatverandering. De EU en Afrika kunnen meer samenwerken bij de overgang naar schone energie, uitgaande van een reeks gemeenschappelijke waarden. De EU neemt op wereldniveau het voortouw bij de bevordering van deze schone energie. Teneinde het potentieel van Afrika op het gebied van de opwekking van elektriciteit en het doeltreffend gebruik ervan te benutten, op basis van passende regelgeving, moet er fors worden geïnvesteerd om aan de vraag te voldoen, in het besef dat er ook mogelijkheden tot interconnectie met Europese doorvoernetwerken bestaan. Als er bij elektrificatie wordt uitgegaan van hernieuwbare energiebronnen is het mogelijk om de klimaatverandering het hoofd te bieden.

4.14

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

bijdragen aan het Afrikaanse initiatief voor hernieuwbare energie (AREI) en tegen 2020 een vermogen van 5 GW bereiken uit de opwekking van hernieuwbare energie, waarbij voor 30 miljoen Afrikanen toegang wordt verleend tot duurzame energie en een jaarlijkse CO2-reductie van 11 miljoen ton wordt gerealiseerd;

een nieuw initiatief lanceren om de publiek-private samenwerking tussen de EU en Afrika te stimuleren teneinde meer te investeren in de Afrikaanse duurzame energiesector via een forum op hoog niveau;

een nieuw Europees-Afrikaans onderzoeks- en innovatiepartnerschap inzake klimaatverandering en duurzame energie opstarten.

4.15

Het EESC beklemtoont dat de veeteelt, aquacultuur en visserij een belangrijke bron van inkomsten vormen en voorzien in bestaansmiddelen die voor Afrika essentieel zijn. Niet-duurzaam beheer van hulpbronnen, problemen in verband met eigendomsrechten op land, maritieme onveiligheid en zeker ook een gebrek aan kapitaal en aan toegang tot financiering vormen belangrijke belemmeringen voor de groei van de sector. De voedselproductie, die over een groot ontwikkelingspotentieel beschikt, kan voor werkgelegenheid en empowerment zorgen en tegelijkertijd de voedselzekerheid garanderen.

4.16

Afrika kan met zijn natuurlijke hulpbronnen toegevoegde waarde scheppen in het kader van een industrialiseringsbeleid waarin de nadruk ligt op het creëren van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen in de maakindustrie. Het EESC acht het belangrijk dat waardeketens met verantwoordelijkheidsgevoel te werk gaan zodat plattelandsontwikkeling wordt bevorderd en een duurzaam water- en bodembeheer wordt gewaarborgd. Er moeten politieke partnerschapsovereenkomsten worden gesloten en de marktperspectieven die worden geboden door Afrikaanse levensmiddelen moeten worden benut.

4.17

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

de ontwikkeling van waardeketens stimuleren door het bevorderen van verantwoorde investeringen in een duurzame landbouw- en levensmiddelensector en een duurzame blauwe economie;

Europese en Afrikaanse investeringen genereren voor de ondersteuning van onderzoek en innovatie;

indien nodig het netwerk van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij tussen de EU en de Afrikaanse landen uitbreiden.

4.18

Het EESC is van mening dat onbeperkte en niet-discriminerende toegang tot onderwijs een essentiële voorwaarde is voor een onomkeerbare duurzame ontwikkeling. De onderwijssystemen en stelsels voor technisch en beroepsonderwijs in Afrika moeten veel beter aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt en op de demografische, economische en sociale ontwikkeling. De instrumenten moeten innoverend zijn en dienen te zijn gericht op onderwijs en opleiding met het oog op het creëren van diensten en bedrijven, om zo de nodige middelen te verschaffen voor de omschakeling van een informele economie naar een formele economie. Afrika moet wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie actief bevorderen.

4.19

Het EESC vindt dat er een partnerschap zou moeten komen om gelijke kansen te stimuleren, ongelijkheden te verminderen en het vermogen tot sociale integratie te ontwikkelen. Cohesie, rechtvaardigheid, diversiteit en inclusie zijn elementen die essentieel zijn om kennis en vaardigheden in het kader van een nieuwe Afrikaanse cultuur met succes te bevorderen.

4.20

In dit verband legt de EU de volgende kerninitiatieven vast:

een faciliteit voor de Afrikaanse jeugd oprichten door het toepassingsgebied van het Erasmus+-programma uit te breiden;

de samenwerking tussen Europese en Afrikaanse universiteiten financieel ondersteunen en gezamenlijke studieprogramma's ontwikkelen;

een EU-faciliteit voor technisch en beroepsonderwijs oprichten.

4.21

Het programma Erasmus+ zet de EU en Afrika aan tot samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs. Projecten waarbij partners uit beide regio's zijn betrokken dragen er o.a. toe bij om de beroepsvooruitzichten van studenten te verbeteren, de universitaire samenwerking op te voeren en netwerken tussen hogeronderwijsinstellingen te vormen. De samenwerking met Afrika op het gebied van hoger onderwijs sluit aan bij de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU, met name die inzake ontwikkelingssamenwerking.

Brussel, 15 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 237/74


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees burgerinitiatief

(COM(2017) 482 final — 2017/0220 (COD))

(2018/C 237/12)

Rapporteur:

Kinga JOÓ

Raadpleging

Europese Commissie, 13.9.2017 — Europees Parlement, 2 .10.2017 — Raad, 11.10.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 24 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegd subcomité

Subcomité SC/049 over het Europees burgerinitiatief

Goedkeuring door het subcomité

7.2.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

14.3.2018

Zitting nr.

533

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

201/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Zes jaar na de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 211/2011 over het burgerinitiatief (1) wenst het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) de aandacht te vestigen op de centrale rol van de burgers in het Europese project en het vermogen van het Europees burgerinitiatief (EBI) om het democratisch tekort te helpen wegwerken door het ondersteunen van een actief burgerschap en een participatieve democratie.

1.2.

In zijn initiatiefadvies van 2016 (2) wees het EESC erop dat er ernstige technische, juridische en bureaucratische problemen zijn bij de opzet van het EBI, en dat er sprake is van een duidelijke overbelasting van de Europese Commissie. Een en ander heeft de reikwijdte van het publieke debat dat een EBI op gang kan brengen beperkt, en heeft ertoe geleid dat succesvolle initiatieven slechts een beperkte juridische follow-up hebben gekregen.

1.3.

Het EESC is van mening dat de huidige herziening van de EBI-verordening 211/2011 een belangrijke stap is op weg naar een volledige benutting van het potentieel van het EBI, en sluit zich hiermee aan bij de standpunten van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman.

1.4.

Het EESC is ingenomen met de verbeteringen in het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende het Europees burgerinitiatief, met name:

1.4.1.

dat de groep organisatoren zelf de datum mag kiezen waarop zij van start gaat met het verzamelen van steunbetuigingen;

1.4.2.

dat wettelijke erkenning wordt verleend aan burgercomités, teneinde de strafrechtelijke aansprakelijkheid van organisatoren voor fraude of grove nalatigheid te beperken;

1.4.3.

dat een online samenwerkingsplatform wordt opgericht waar EU-burgers informatie en advies kunnen krijgen over het EBI, in die zin dat organisatoren van een EBI zullen worden geholpen bij het registreren van initiatieven en bij het verzamelen van steunbetuigingen. Het EESC zou graag betrokken worden bij het online samenwerkingsplatform en te worden geïnformeerd over de ontwikkelingen op dit gebied. Het acht het van belang dat de gebruikers van het platform goed op de hoogte zijn van de EBI-gerelateerde diensten die het EESC aanbiedt aan organisatoren van een EBI;

1.4.4.

dat de Commissie de noodzaak erkent van de vertaaldienst die sinds 2015 door het EESC wordt aangeboden aan alle organisatoren van een EBI, en dat de Commissie de vertaling van de EBI-inhoud in alle officiële EU-talen verzorgt nadat een EBI is geregistreerd;

1.4.5.

dat de lidstaten worden verzocht om de nationale voorschriften voor het verzamelen en controleren van gegevens te vereenvoudigen, beperken en harmoniseren, en dat het recht om een initiatief te ondersteunen wordt gebaseerd op de nationaliteit, om ervoor te zorgen dat geen enkele EU-burger wordt uitgesloten van een EBI;

1.4.6.

dat elke lidstaat het EBI actief bevordert en contactpunten opzet om informatie te verstrekken en bijstand te verlenen aan organisatoren van een EBI over technische kwesties met betrekking tot het EBI;

1.4.7.

dat het door de Europese Commissie kosteloos aangeboden OCS-systeem (3) een permanent karakter zal krijgen om de verzameling en catalogisering van de steunbetuigingen en de controle door de nationale instanties te vereenvoudigen. Het EESC juicht het tevens toe dat dit instrument toegankelijk wordt gemaakt voor personen met een handicap;

1.4.8.

dat de Commissie het Europees burgerinitiatief onder de aandacht van het brede publiek zal brengen.

1.5.

Het EESC maakt de volgende opmerkingen en aanbevelingen in verband met het nieuwe voorstel:

1.5.1.

De rollen van „institutionele raadgever” en van „besluitvormer bij de registratie”, die nu beide door de Commissie worden uitgeoefend, moeten worden opgesplitst. Het EESC wijst erop dat het zich wil blijven inzetten voor de initiatieven en dat het vanzelfsprekend kandidaat is voor de rol van facilitator en institutionele raadgever.

1.5.2.

Naar het voorbeeld van het EESC, dat organisatoren van EBI's heeft uitgenodigd voor diverse debatten in zijn EBI-groep en tijdens afdelingsvergaderingen en zittingen (4), zouden organisatoren van een EBI meer mogelijkheden voor dialoog moeten hebben tijdens en na hun campagne, en de dialoog met succesvolle EBI's moet niet per se eindigen nadat de Commissie een formeel antwoord heeft gegeven.

1.5.3.

Het EESC vindt het ook belangrijk om zijn jaarlijkse conferentie, de EBI-dag, uit te bouwen tot een plaats voor een dialoog, om meer nadruk te leggen op de uitwisseling van beste praktijken tussen de organisatoren en om meer netwerkmogelijkheden te bieden voor de organisatoren van lopende en succesvolle initiatieven.

1.5.4.

Succesvolle initiatieven zouden een passend vervolg moeten krijgen. Met het oog daarop hoopt het EESC dat alle EU-instellingen zich er in gelijke mate voor inzetten om organisatoren de kans te bieden hun initiatieven te presenteren en te bespreken, naar het voorbeeld van het EESC dat organisatoren van EBI's heeft uitgenodigd voor diverse debatten. Het EESC acht het met name van belang dat de succesvolle initiatieven worden besproken in de plenaire vergaderingen van het Europees Parlement, om de politieke dimensie van het Europese debat over EBI-gerelateerde vraagstukken te versterken.

1.5.5.

In het licht van zijn aanbeveling om te zorgen voor een evenwichtige verdeling van bevoegdheden tussen de instellingen van de EU met betrekking tot het EBI (5), steunt het EESC het standpunt van het maatschappelijk middenveld (6) dat het Europees Parlement de enige organisator moet blijven van de hoorzittingen voor succesvolle initiatieven, en dat de Commissie op een passend niveau vertegenwoordigd moet zijn. Openbare hoorzittingen in het Europees Parlement vormen een cruciaal moment voor de organisatoren van succesvolle EBI's om hun doelstellingen te presenteren en in dialoog te treden met leden van het Europees Parlement, die het bredere corpus van EU-burgers vertegenwoordigen.

1.5.6.

De Commissie zou gedetailleerde en duidelijke redenen moeten geven voor al haar besluiten om de registratie van een initiatief te weigeren, of het nu gaat om een gedeeltelijke of volledige weigering.

1.5.7.

Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie om registratie van een deel van een EBI-voorstel mogelijk te maken. Er moet echter één enkel registratiebesluit worden gehandhaafd.

1.5.8.

Gezien het belang van het EBI voor de Europese democratie en de recente invoering ervan, en gelet op de aanzienlijke tijd die nodig is om de wijzigingen ten gevolge van de huidige herziening van de wetgeving door te voeren, moet de periode voor de herziening van het EBI op drie jaar worden gehandhaafd.

1.5.9.

Het EESC is ermee ingenomen dat de Europese Commissie de waarde en de noodzaak erkent van de vertaaldienst die sinds 2015 door het EESC wordt aangeboden. De toekomstige levering van vertaaldiensten door de Commissie zou ook de vertaling van de bijlagen van een EBI-voorstel moeten omvatten. Dit is van belang om het publiek meer inzicht te geven in de voorstellen van een EBI (7).

1.5.10.

Het EESC erkent de waarde en de noodzaak van een verdere discussie om te beslissen of de minimumleeftijd voor het steunen van een EBI moet worden verlaagd.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het Europees burgerinitiatief is een innovatief instrument dat is ingevoerd bij het Verdrag van Lissabon. Als zodanig vormt het een belangrijk deel van de huidige en toekomstige ontwikkeling van de transnationale participatieve democratie in de EU (8). Het EBI is een recht dat voortvloeit uit het recht van burgers om deel te nemen aan het democratische leven van de Unie. Het EBI moet de actieve betrokkenheid van elke burger bij het agenderings- en besluitvormingsproces van de EU vergemakkelijken door het publieke debat in de hele EU te ontwikkelen en door burgers de mogelijkheid te bieden rechtstreeks een beroep te doen op de Commissie om een wetgevingshandeling van de Unie voor te stellen.

2.2.

De regels en procedures voor het Europees burgerinitiatief (EBI) zijn vastgelegd in een verordening van de EU die is goedgekeurd op 16 februari 2011 en in werking is getreden op 1 april 2012 (9). Tijdens de Staat van de Unie op 13 september 2017 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe verordening bekendgemaakt, als onderdeel van een heel pakket maatregelen.

2.3.

Krachtens de huidige verordening kan een EBI worden georganiseerd en/of ondertekend door alle EU-burgers die de kiesgerechtigde leeftijd hebben voor de verkiezingen voor het Europees Parlement (10). Initiatieven worden georganiseerd door een burgercomité. Organisaties kunnen deze initiatieven bevorderen of ondersteunen, mits dit volledig transparant gebeurt.

2.4.

De procedure voor het EBI kan worden samengevat in de volgende drie stappen:

2.4.1.

De aanloopfase voorziet in de oprichting van een burgercomité (11), de officiële registratie van het initiatief (12) — nadat de Commissie heeft beoordeeld of het aan de toelatingscriteria voldoet (13) — en de certificering van het onlinesysteem voor het verzamelen van handtekeningen (14).

2.4.2.

Tijdens de verzamelingsfase moeten 1 miljoen „steunbetuigingen” (handtekeningen) worden verzameld gedurende een periode van maximaal twaalf maanden in ten minste zeven EU-landen (15). Nadat de handtekeningen zijn gecertificeerd door de bevoegde nationale autoriteiten (16), wordt een succesvol burgerinitiatief ingediend bij de Commissie.

2.4.3.

Na de indiening wordt het succesvolle initiatief onderzocht door de Commissie, waarna een ontmoeting met de organisatoren plaatsvindt. Er wordt een openbare hoorzitting gehouden in het Europees Parlement. De Commissie heeft vervolgens drie maanden de tijd om te beslissen of zij het wetgevingsvoorstel van het initiatief al dan niet overneemt, en hierop te reageren met een mededeling.

2.5.

Tot dusverre hebben meer dan 8 miljoen EU-burgers een EBI ondertekend. Hoewel 69 initiatieven zijn ingediend, zijn er slechts 48 geregistreerd door de Commissie, waarvan er 4 ten minste 1 miljoen handtekeningen hebben verzameld (17). Er zijn tot op zekere hoogte wel reacties geweest op succesvolle initiatieven; slechts één succesvol initiatief (18) heeft geleid tot een toezegging van de Commissie om met een nieuw wetgevingsvoorstel te komen.

2.6.

De EU-instellingen, de organisatoren en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld zijn het er nu algemeen over eens dat het EBI-instrument, ondanks enkele positieve technische veranderingen, nog lang niet zijn volledige democratische potentieel heeft bereikt. De Commissie heeft tijdens de EBI-dag van 2017 (19) aangekondigd dat zij zou overgaan tot een volledige herziening van de wetgeving. Dit is een belangrijke kans om het publieke debat in de EU aan te zwengelen en de burgers in staat te stellen de agenda te bepalen en besluiten te nemen om via het Europees burgerinitiatief invloed uit te oefenen op het EU-beleid. Er is ook algemene overeenstemming over het feit dat het EBI de EU-burgers kan samenbrengen rond de doelen die hen verenigen, en het gevoel van Europese identiteit kan versterken.

2.7.

EBI-organisatoren hebben erop gewezen dat het EBI-proces ook van nut is voor de ontwikkeling van netwerken voor gemeenschappelijke doelen, naast de doelstelling om 1 miljoen handtekeningen te verzamelen.

3.   Institutionele reacties op het EBI

3.1.

Het EESC heeft de zichtbaarheid van het EBI vergroot tijdens zijn jaarlijkse EBI-dag (20) en door een EBI-helpdesk (21) op te richten, die onder meer heeft gezorgd voor vertalingen van EBI-beschrijvingen (binnen drie werkdagen na indiening van het verzoek), gedrukte en onlinepublicaties over het EBI en diverse mogelijkheden om EBI's te presenteren tijdens vergaderingen van de ad-hocgroep voor Europese burgerinitiatieven, afdelingsvergaderingen en EESC-zittingen (22).

3.2.

Het EESC heeft op 13 juli 2016 een initiatiefadvies (23) goedgekeurd waarin het erop aandrong dat het EBI doeltreffender, zichtbaarder en burgervriendelijker wordt gemaakt.

3.3.

De conclusies van een studie van het Europees Parlement (24) zijn in oktober 2015 opgenomen in een resolutie (25) waarmee het Parlement formeel verzocht om een herziening van de EBI-verordening en waarin het krachtige aanbevelingen voor wijzigingen deed aan de Commissie. Ook heeft het Europees Parlement in 2017 een initiatiefverslag (26) aangenomen waarin voorstellen tot wijziging van de EBI-verordening worden gedaan.

3.4.

In maart 2015 heeft de Europese Ombudsman, in navolging van haar initiatiefonderzoek, elf richtsnoeren opgesteld voor de verdere verbetering van het EBI (27) en in juli 2017 heeft zij een open brief gestuurd naar de Commissie om haar standpunt kracht bij te zetten (28).

3.5.

In oktober 2015 heeft het Comité van de Regio's een advies (29) goedgekeurd waarin het aandrong op een snelle en grondige herziening van de verordening, en in maart 2018 zal het stemmen over een aanvullend advies over de verordening.

3.6.

De Commissie heeft in april 2015 een voortgangsverslag gepubliceerd, en in februari 2015 kwam zij met een reactie op de voorstellen van het Parlement, waarin zij de problemen erkende van burgers die een burgerinitiatief organiseren en ondersteunen.

3.7.

Organisatoren van een EBI hebben verschillende EBI-registratiebesluiten van de Commissie aangevochten voor het Hof van Justitie (30) en hebben klachten ingediend bij de Europese ombudsman (31). De beslissingen in deze zaken hebben de druk opgevoerd om de EBI-verordening te wijzigen, met name op het vlak van de gedeeltelijke registratie van een EBI en de plicht van de Commissie om haar besluit toe te lichten.

4.   De rol van het EESC en het Europees burgerinitiatief

4.1.

Als brug tussen de Europese instellingen en het maatschappelijk middenveld is het EESC van meet af aan betrokken geweest bij het debat over het Europees burgerinitiatief. Dit blijkt uit de adviezen die het tot nu toe heeft uitgebracht (32), uit zijn steun voor het EBI en uit de oprichting van een ad-hocgroep voor toezicht op de ontwikkeling en uitvoering van het recht om deel te nemen aan het democratische bestel van de Unie (33).

4.2.

Het EESC zal actief blijven deelnemen aan de multi-institutionele samenwerking in het kader van het EBI-proces, met de dubbele rol van facilitator en institutionele raadgever. De belangrijkste initiatieven en bevoegdheden van het EESC op dit gebied zijn:

4.2.1.

De „EBI-dag” die elk jaar wordt georganiseerd door het EESC om het EBI meer bekendheid te geven, heeft een belangrijke rol gespeeld om het EBI hoog op de institutionele agenda van de EU te houden. De EBI-dag is nu al een belangrijke gelegenheid voor een dialoog tussen organisatoren van EBI's, EU-instellingen en andere belanghebbenden, om de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering en de doeltreffendheid van het EBI te beoordelen, en beste praktijken uit te wisselen en de netwerkvorming tussen organisatoren en andere belanghebbenden te vergemakkelijken, maar ook om een platform voor dialoog te bieden voor succesvolle EBI's. Het EESC zal blijven voortbouwen op het succes van de EBI-dag en zal de reikwijdte van de conferentie uitbreiden, bijvoorbeeld met een regelmatige evaluatie van het gevolg dat de Commissie heeft gegeven aan succesvolle EBI's. De EBI-dag wordt georganiseerd door de ad-hocgroep, in samenwerking met relevante strategische partners.

4.2.2.

De opstelling van een praktische gids, die nu toe is aan haar derde editie, om het Europees burgerinitiatief meer bekendheid te geven en te bevorderen (34). In een andere publicatie, getiteld Het Europees paspoort voor actief burgerschap (35) (beschikbaar in een papieren en in een HTML-versie (36)), kent het EESC het Europees burgerinitiatief voorts een cruciale rol toe om de EU-burgers voor te lichten over hun rechten en de transnationale participatieve democratie te stimuleren.

4.2.3.

Organisatoren van EBI's die binnen de werkingssfeer van het EESC vallen, worden uitgenodigd om hun initiatieven te komen presenteren (37). Het EESC biedt organisatoren van een EBI een platform om vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners aan te spreken, en om de zichtbaarheid van het EBI als democratisch instrument te vergroten, terwijl het zelf een neutraal standpunt inneemt ten aanzien van de specifieke beleidskwestie in kwe

4.2.4.

Het EESC brengt altijd een initiatiefadvies uit over het onderwerp van een succesvol EBI, mits dit binnen zijn werkingssfeer valt.

4.2.5.

Vertegenwoordigers van het EESC zouden moeten deelnemen aan iedere openbare hoorzitting die het Europees Parlement organiseert over succesvolle initiatieven, om aldus bij te dragen aan de interinstitutionele analyse van de wijze waarop kan worden gereageerd op een succesvol EBI. Het EESC zou standaard moeten worden uitgenodigd voor deze openbare hoorzittingen (38). Het advies van het EESC zal worden gebaseerd op discussies in de voltallige vergadering van het EESC waarvoor de organisatoren worden uitgenodigd.

4.2.6.

Het EESC is ingenomen met het online samenwerkingsplatform, en wil graag worden betrokken bij en worden geïnformeerd over de ontwikkelingen op dit gebied. Het acht het verder van belang dat de gebruikers van het platform goed op de hoogte zijn van de EBI-gerelateerde diensten die het EESC aanbiedt aan organisatoren van een EBI.

4.2.7.

Het EESC zal zich blijven inzetten voor een sterker en efficiënter Europees burgerinitiatief, en zal blijven helpen om het bewustzijn op nationaal en lokaal niveau te vergroten, bijvoorbeeld via zijn eigen „Going Local”-initiatieven.

5.   Opmerkingen over de wijzigingen van de verordening

5.1.

Het EBI had een duidelijk, eenvoudig en gebruiksvriendelijk instrument moeten zijn. Veel organisatoren van EBI's, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (39), academische commentatoren (40) en institutionele actoren hebben echter gewag gemaakt van aanzienlijke technische en juridische problemen in verband met het Europees burgerinitiatief. Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een herziening van de verordening teneinde de meer ingewikkelde institutionele, juridische en organisatorische problemen aan te pakken en de dialoog tussen de burgers en de instellingen te bevorderen. Dit zal goed zijn voor de discussies die in de hele EU op gang worden gebracht door het EBI-proces, ongeacht de vraag of een EBI nou wel of niet één miljoen handtekeningen bereikt.

5.2.

Het EESC spreekt opnieuw zijn krachtige steun uit voor het Europees burgerinitiatief. Het is van mening dat een correcte en volledige uitvoering van het EBI kan helpen om de kloof tussen de Europese burgers en de EU-instellingen te overbruggen en de betrokkenheid van het publiek bij het democratische leven van de Unie aanzienlijk kan verbeteren. Het is ook een belangrijke opstap naar een bredere ontwikkeling van participatieve democratie in de EU.

5.3.

Het EESC erkent de sterke steun van de andere instellingen voor het EBI en is ingenomen met de voorstellen voor wijziging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman. Er is voor elke instelling een belangrijke rol weggelegd, om zowel tijdens als na EBI-campagnes hulp en mogelijkheden voor dialoog tussen de instellingen en de organisatoren te bieden.

5.4.

Het EESC zou graag zien dat elke lidstaat contactpunten opricht die informatie verstrekken en bijstand verlenen aan organisatoren van een EBI als het gaat om technische kwesties en het voeren van campagnes, en die het EBI actief stimuleren op nationaal en lokaal niveau.

5.5.

Met het oog op een vereenvoudiging en stroomlijning van het Europees burgerinitiatief doet het EESC de volgende voorstellen ter hervorming van de regelgeving:

5.5.1.

De door de Commissie uitgeoefende rollen van „institutionele raadgever” (41) voor organisatoren van een EBI en van „besluitvormer bij de registratie” moeten worden opgesplitst. Dit is van cruciaal belang om iets te doen aan het potentiële belangenconflict binnen de Commissie en om de volledige en doeltreffende uitvoering van het Europees burgerinitiatief te bevorderen. In dit verband is het EESC vanzelfsprekend kandidaat voor de rol van institutionele raadgever.

5.5.2.

Er moeten meer mogelijkheden zijn voor dialoog met EBI-organisatoren, zowel tijdens als na afloop van de campagne, om de politieke zichtbaarheid van de EBI-campagnes te vergroten. Met het oog daarop hoopt het EESC dat alle EU-instellingen zich er in gelijke mate voor inzetten om organisatoren de kans te bieden hun initiatieven te presenteren en te bespreken, naar het voorbeeld van het EESC dat organisatoren van EBI's heeft uitgenodigd voor diverse debatten in zijn EBI-groep en tijdens afdelingsvergaderingen en zittingen. De plenaire hoorzittingen in het Europees Parlement spelen hierbij een cruciale rol.

5.5.3.

Er moet worden gezorgd voor een adequate follow-up van succesvolle initiatieven. Zonder afbreuk te doen aan het initiatiefrecht van de Europese Commissie wordt deze laatste gevraagd om binnen twaalf maanden na het einde van de campagne een wetgevingsvoorstel op te stellen of een volledige motivering te verstrekken van de redenen waarom zij besluit geen voorstel in te dienen.

5.5.4.

Naast de hoorzittingen in het Europees Parlement en de vergadering van de Commissie met de organisatoren zou de Commissie ook nauwere banden moeten aanknopen met organisatoren van een EBI. Voor dat doel zou de Commissie, nadat zij een eerste advies heeft uitgebracht, samen met de organisatoren activiteiten moeten opzetten die verband houden met het onderwerp van een succesvol EBI.

5.5.5.

Om te zorgen voor het juiste evenwicht van taken en bevoegdheden, steunt het EESC het standpunt van het maatschappelijk middenveld zoals dat naar voren kwam tijdens een hoorzitting van het EESC, namelijk dat het Parlement de enige organisator dient te blijven van openbare hoorzittingen voor succesvolle EBI's.

5.5.6.

Er moeten gedetailleerde en duidelijke redenen worden gegeven voor alle besluiten van de Commissie om de registratie van een initiatief te weigeren, of het nu gaat om een gedeeltelijke of volledige weigering.

5.5.7.

Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie om gedeeltelijke registratie mogelijk te maken. Met het oog op de vaststelling van duidelijke en eenvoudige procedures en criteria voor de registratie van een EBI moet echter één enkel registratiebesluit worden gehandhaafd. De Commissie zou organisatoren voorafgaand aan de indiening advies kunnen geven over de rechtsgrondslag van hun voorstel en mogelijke oplossingen kunnen voorstellen om niet-ontvankelijkheid te voorkomen.

5.5.8.

Het EESC zal de discussie over de verlaging van de minimumleeftijd voor ondersteuning van en deelname aan een EBI op de voet volgen. Het is zich ervan bewust dat dit veel vragen oproept, maar het erkent tegelijkertijd dat dit verder moet worden besproken.

5.5.9.

Het is van belang dat de periode voor de herziening van het EBI op drie jaar wordt gehandhaafd. Dit vanwege het belang van het EBI voor de Europese democratie en de recente invoering ervan, en vanwege de tijd die nodig is om de wijzigingen ten gevolge van de huidige herziening van de wetgeving door te voeren.

5.5.10.

De procedures voor informatieverstrekking en bewustmaking over het EBI moeten worden versterkt. Dit dient hoofdzakelijk te gebeuren door middel van ad-hoccampagnes die door de Commissie en de lidstaten worden gevoerd. In dit verband wordt ook voorgesteld dat de groep organisatoren belangstellende ondertekenaars mogen informeren over de ontwikkelingen en resultaten van de campagne (mits de ondertekenaars hiervoor toestemming hebben gegeven). Iets soortgelijks geldt voor de Commissie, die meer bekendheid moet geven aan de follow-up van succesvolle initiatieven, en hiervan eerst de groep organisatoren op de hoogte moet stellen.

5.5.11.

Het doet het EESC deugd dat de Europese Commissie de noodzaak van de sinds 2015 door het EESC verleende vertaaldienst heeft erkend. De levering van vertaaldiensten zou ook de vertaling van de bijlagen van een EBI-voorstel moeten omvatten (42). Dit is van belang om het publiek meer inzicht te geven in de voorstellen van een initiatief.

5.5.12.

Er moet worden gezocht naar nieuwe methoden om het online inzamelen van handtekeningen te koppelen aan de sociale en digitale media, teneinde een steeds breder publiek te bereiken.

Brussel, 14 maart 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1.

(2)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 35.

(3)  OCS staat voor Online Collection Software, en is een door de Europese Commissie verstrekt gratis instrument voor het online verzamelen van gegevens. Dit instrument vergemakkelijkt zowel de gegevensverzameling als de controle door nationale instanties. Het is bovendien in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad en met de uitvoeringsverordening (EU) nr. 1179/2011 van de Commissie. Zie ook: https://joinup.ec.europa.eu/software/ocs/description

(4)  Besluit van het EESC-bureau van 14 oktober 2014 inzake de interne criteria voor het uitnodigen van organisatoren voor zittingen en afdelingsvergaderingen.

(5)  Paragraaf 1.4.5 van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees burgerinitiatief (herziening) (initiatiefadvies) van 13 juli 2016.

(6)  Het EESC heeft op 12 december 2017 een openbare hoorzitting gehouden met organisaties van het maatschappelijk middenveld over het nieuwe EBI-voorstel.

(7)  Voor een discussie over het belang van bijlagen, zie de punten 47-58 in zaak T-529/13, Izak en Dabis/Commissie.

(8)  Artikel 11, lid 4, VEU en artikel 24, lid 1, VWEU.

(9)  Verordening (EU) nr. 211/2011.

(10)  Gewoonlijk wordt de leeftijd van 18 jaar gehanteerd in alle lidstaten, behalve in Oostenrijk, waar de kiesgerechtigde leeftijd 16 jaar is.

(11)  Het burgercomité moet bestaan uit ten minste zeven burgers, die inwoners zijn van ten minste zeven EU-lidstaten.

(12)  Het initiatief moet worden beschreven met maximaal 800 lettertekens (100 voor de titel, 200 voor de beschrijving en 500 voor nadere bijzonderheden over de doelstellingen).

(13)  Verordening (EU) nr. 211/2011, art. 4, lid 2. Het belangrijkste is artikel 4, lid 2, onder b), dat voorschrijft dat een voorgesteld EBI niet duidelijk buiten het kader mag vallen van de bevoegdheden van de Commissie om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen. Voor een beoordeling van de registratiebesluiten van de Commissie, zie James Organ, „Decommissioning direct democracy? A critical analysis of Commission decision-making on the legal admissibility of European Citizens Initiative proposals”, 10 EuConst (2014), blz. 422-443.

(14)  Verordening (EU) nr. 211/2011, artikel 6. De verordening bepaalt dat dit de taak is van de bevoegde instanties van elke lidstaat waar de handtekeningen worden verzameld.

(15)  De verordening voorziet in een minimumaantal handtekeningen per land, evenredig aan het aantal inwoners. Zie ook: http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/signatories?lg=nl

(16)  Verordening (EU) nr. 211/2011, artikel 15.

(17)  Succesvolle initiatieven waren „Water en sanitaire voorzieningen zijn een mensenrecht! Water is een publiek goed, geen handelswaar!”, „Stop Vivisectie”, „Een van ons” en „Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige gewasbeschermingsmiddelen”. Zie ook: http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/initiatives/successful

(18)  Mededeling van de Commissie over het Europees burgerinitiatief „Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige gewasbeschermingsmiddelen”, C(2017) 8414 final. Op 1 februari 2018 heeft de Commissie ook een voorstel voor de herziening van de drinkwaterrichtlijn aangenomen, dat deels een reactie vormt op het EBI Right2Water.

(19)  De EBI-dag is een jaarlijkse conferentie die wordt georganiseerd door het EESC. Partners van de EBI-dag 2017 waren het Europees Comité van de Regio's, de EBI-campagne, de European Citizens' Action Service, de University of Liverpool, de School of Law and Social Justice, Democracy International, Initiative and Referendum Institute Europe en People2power. Tijdens de openingszitting kondigde de eerste vicevoorzitter van de Commissie, Frans Timmermans, een herziening van de EBI aan.

(20)  De eerste editie van de EBI-dag vond plaats op 30 maart 2012, één dag vóór de inwerkingtreding van de verordening inzake het Europees burgerinitiatief. Sindsdien heeft het EESC zijn zes edities georganiseerd, die elk jaar in april plaatvonden. De zevende editie, die van 2018, zal plaatsvinden op 10 april.

(21)  Voor meer details, zie de EESC-publicatie „Helpdesk voor het Europees burgerinitiatief bij het Europees Economisch en Sociaal Comité”.

(22)  Zie voetnoot 4.

(23)  EESC-initiatiefadvies over het Europees burgerinitiatief (herziening) (PB C 389 van 21.10.2016, blz. 35).

(24)  European Parliamentary Research Service, „Implementation of the European Citizens' Initiative. The experience of the first three years”, 2015.

(25)  Resolutie van het Europees Parlement van 28 oktober 2015 over het Europees burgerinitiatief (2014/2257(INI)). Rapporteur: György Schöpflin: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P8-TA-2015-0382+0+DOC+XML+V0//NL

(26)  Ontwerpverslag — Herziening van Verordening (EU) nr. 211/2011 over het burgerinitiatief, 11 september 2017: http://www.europarl.europa.eu/committees/nl/afco/draft-reports.html?ufolderComCode=AFCO&ufolderLegId=8&ufolderId=09289&linkedDocument=true&urefProcYear=&urefProcNum=&urefProcCode=

(27)  Zaak OI/9/2013/TN, geopend op 18 december 2013 en besluit op 4 maart 2015: http://www.ombudsman.europa.eu/en/cases/decision.faces/it/59205/html.bookmark

(28)  Zaak SI/6/2017/KR, brief van 11 juli 2017:

https://www.ombudsman.europa.eu/cases/correspondence.faces/en/81311/html.bookmark

(29)  Comité van de Regio's, advies over het Europees burgerinitiatief (PB C 423 van 17.12.2015, blz. 1).

(30)  Met name de succesvolle betwistingen in het arrest van het Gerecht van 3 februari 2017 in zaak T-646/13 (Minority SafePack); het arrest van 10 mei 2017 in zaak T-754/14 (Stop TTIP), en het arrest van 12 september 2017 in zaak C-589/15 P (Een miljoen handtekeningen voor een Europa van solidariteit).

(31)  Zie de besluiten in zaken 1086/2017/PMC van 4 oktober 2017 (Mama, papa en de kinderen) en 1609/2016/JAS van 18 april 2017 (Stop Vivisectie), en de klachten 402/2014/PMC (vertrouwelijk) van 3 maart 2015 en 2071/2013/EIS van 12 december 2014 (Stop Vivisectie).

(32)  EESC-advies over de toepassing van het Lissabonverdrag: participatiedemocratie en burgerinitiatief (artikel 11) (PB C 354 van 28.12.2010, blz. 59).

EESC-advies over het Europees burgerinitiatief (PB C 44 van 11.2.2011, blz. 182).

EESC-initiatiefadvies over het Europees burgerinitiatief (herziening) (PB C 389 van 21.10.2016, blz. 35).

(33)  De ad-hocgroep van het EESC voor het EBI werd in oktober 2013 opgericht om politiek advies te geven over het EBI en de ontwikkelingen op dit gebied te volgen.

(34)  http://www.eesc.europa.eu/resources/docs/qe-04-15-566-nl-n.pdf

(35)  http://www.eesc.europa.eu/resources/docs/qe-04-15-149-nl-n.pdf

(36)  http://www.eesc.europa.eu/eptac/en

(37)  Zie voetnoot 4.

(38)  Op 2 februari 2014 heeft de toenmalige EESC-voorzitter Henri Malosse de toenmalige voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, een officiële brief gezonden waarin hij aangaf dat het EESC op regelmatige basis wenst te worden uitgenodigd voor de openbare hoorzittingen over succesvolle EBI's.

(39)  Berg, C., en Tomson, J., An ECI that works! Learning from the first two years of the European Citizens' Initiative, 2014: http://ecithatworks.org/

(40)  Recente artikelen zijn onder meer: Organ, „EU Citizen Participation, openness and the European Citizens Initiative: the TTIP legacy”, 54 CMLRev 1713-1748 (2017); Karatzia, „The European Citizens Initiative and the EU institutional balance: On realism and the possibilities of affecting EU lawmaking”, 54 CML Rev. (2017), 177-208, en Vogiatzis, „Between discretion and control: Reflections on the institutional position of the Commission within the European citizens' initiative process”, European Law Journal; 2017; 23; 250-271.

(41)  Zie paragrafen 1.2 en 4.3.2 van het EESC-advies over het Europees burgerinitiatief (PB C 44 van 11.2.2011, blz. 182).

(42)  Voor een discussie over het belang van bijlagen, zie de punten 47 tot en met 58 in zaak T-529/13, Izsák en Dabis/Commissie.