ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 200

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
11 juni 2018


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 200/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 200/02

Zaak C-191/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin — Duitsland) — Romano Pisciotti / Bundesrepublik Deutschland (Prejudiciële verwijzing — Burgerschap van de Unie — Artikelen 18 en 21 VWEU — Uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van een onderdaan van een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer — Uitleveringsovereenkomst tussen de Europese Unie en die derde staat — Werkingssfeer van het Unierecht — Verbod van uitlevering dat alleen wordt toegepast wanneer het eigen onderdanen betreft — Beperking van het vrije verkeer — Rechtvaardiging op grond van de voorkoming van straffeloosheid — Evenredigheid — Op de hoogte brengen van de lidstaat van herkomst van de burger van de Unie)

2

2018/C 200/03

Zaak C-258/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Finnair Oyj / Keskinäinen Vakuutusyhtiö Fennia (Prejudiciële verwijzing — Luchtvervoer — Verdrag van Montreal — Artikel 31 — Aansprakelijkheid van luchtvervoerders voor wat betreft aangegeven bagage — Vereisten met betrekking tot de vorm en inhoud van het bij de luchtvervoerder ingebrachte schriftelijke protest — Protest dat langs elektronische weg is ingediend en in het IT-systeem van de luchtvervoerder is geregistreerd — Protest dat door een hulppersoon van de luchtvervoerder in naam van de geadresseerde is ingediend)

3

2018/C 200/04

Gevoegde zaken C-316/16 en C-424/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg en de Supreme Court of the United Kingdom — Duitsland, Verenigd Koninkrijk) — B / Land Baden-Württemberg (C-316/16), Secretary of State for the Home Department / Franco Vomero (C-424/16) [Prejudiciële verwijzing — Burgerschap van de Europese Unie — Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten — Richtlijn 2004/38/EG — Artikel 28, lid 3, onder a) — Verhoogde bescherming tegen verwijdering — Voorwaarden — Duurzaam verblijfsrecht — Verblijf in het gastland gedurende de tien jaar voorafgaande aan het besluit tot verwijdering van het grondgebied van de betrokken lidstaat — Periode van gevangenschap — Gevolgen met betrekking tot het ononderbroken karakter van het verblijf van tien jaar — Verband met de algehele beoordeling van een band van integratie — Tijdstip waarop die beoordeling plaatsvindt en de criteria waarmee daarbij rekening moet worden gehouden]

4

2018/C 200/05

Zaak C-320/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de grande instance de Lille — Frankrijk) — Strafzaak tegen Uber France SAS (Prejudiciële verwijzing — Diensten op het gebied van vervoer — Richtlijn 2006/123/EG — Diensten op de interne markt — Richtlijn 98/34/EG — Diensten van de informatiemaatschappij — Regel betreffende diensten van de informatiemaatschappij — Begrip — Bemiddelingsdienst waardoor met behulp van een smartphone-applicatie niet-professionele chauffeurs die hun eigen voertuig gebruiken tegen betaling in contact kunnen worden gebracht met personen die een stadstraject wensen af te leggen — Strafsancties)

5

2018/C 200/06

Zaak C-414/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Vera Egenberger / Evangelisches Werk für Diakonie und Entwicklung e.V. (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling — Verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging — Beroepsactiviteiten van kerken en andere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd — Godsdienst of overtuiging die een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie — Begrip — Aard van de activiteiten en context waarin zij worden uitgeoefend — Artikel 17 VWEU — Artikelen 10, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

6

2018/C 200/07

Zaak C-478/16 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 19 april 2018 — Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) / Group OOD, Kosta Iliev [Hogere voorziening — Uniemerk — Definitie en verkrijging van het Uniemerk — Relatieve weigeringsgronden — Oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of van een ander in het economische verkeer gebruikt teken — Onderzoek door de kamer van beroep — Nieuwe of aanvullende bewijzen — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 76, lid 2 — Verordening (EG) nr. 2868/95 — Regel 50, lid 1, derde alinea]

7

2018/C 200/08

Zaak C-525/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Concorrência, Regulação e Supervisão — Portugal) — MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA/Autoridade da Concorrência [Prejudiciële verwijzing — Mededinging — Misbruik van machtspositie — Artikel 102, tweede alinea, onder c), VWEU — Begrip nadeel bij de mededinging — Discriminerende prijzen op de stroomafwaartse markt — Vennootschap voor het beheer van de naburige rechten van het auteursrecht — Vergoeding verschuldigd door nationale leveranciers van betaaldiensten voor het uitzenden van televisiesignalen en de inhoud ervan]

7

2018/C 200/09

Zaak C-532/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos / SEB bankas AB [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Beperking van het recht op aftrek van de voorbelasting — Herziening van de aftrek van de voorbelasting — Levering van een perceel grond — Onjuiste kwalificatie als belaste activiteit — Opgave van de belasting op de oorspronkelijke factuur — Wijziging van deze opgave door de leverancier]

8

2018/C 200/10

Zaak C-541/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 april 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Denemarken [Niet-nakoming — Verordening (EG) nr. 1072/2009 — Artikel 2, punt 6 — Artikel 8 — Cabotage — Begrip — Definitie die is opgenomen in een document met vragen en antwoorden dat is opgesteld door de Europese Commissie — Rechtskracht — Nationale uitvoeringsmaatregelen waarbij het aantal laad- en losplaatsen binnen een en dezelfde cabotagerit worden beperkt — Beoordelingsruimte — Beperking — Evenredigheid]

9

2018/C 200/11

Zaak C-550/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag — Nederland) — A, S / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie [Prejudiciële verwijzing — Recht op gezinshereniging — Richtlijn 2003/86/EG — Artikel 2, aanhef en onder f) — Begrip alleenstaande minderjarige — Artikel 10, lid 3, onder a) — Recht van een vluchteling op gezinshereniging met zijn ouders — Vluchteling die jonger dan 18 jaar is op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van de lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek, maar meerderjarig op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld om hem asiel te verlenen en waarop hij zijn verzoek om gezinshereniging indient — Datum die bepalend is voor de beoordeling of de betrokkene een minderjarige is]

9

2018/C 200/12

Zaak C-565/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Eirinodikeio Lerou Leros — Griekenland) — procedure ingeleid door Alessandro Saponaro, Kalliopi-Chloi Xylina [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat waar een verzoek tot machtiging om een nalatenschap namens een minderjarig kind te verwerpen is ingediend — Bevoegdheid in ouderlijke zaken — Prorogatie van rechtsmacht — Artikel 12, lid 3, onder b) — Aanvaarding van de bevoegdheid — Voorwaarden]

10

2018/C 200/13

Zaak C-580/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Firma Hans Bühler KG / Finanzamt Graz-Stadt [Prejudiciële verwijzing — Belastingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Plaats van de intracommunautaire verwerving — Artikel 42 — Intracommunautaire verwerving van goederen met het oog op een daaropvolgende levering — Artikel 141 — Vrijstelling — Driehoekstransactie — Vereenvoudigingsmaatregelen — Artikel 265 — Verbetering van de lijst]

11

2018/C 200/14

Zaak C-645/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Conseils et mise en relations (CMR) SARL / Demeures terre et tradition SARL (Prejudiciële verwijzing — Zelfstandige handelsagenten — Richtlijn 86/653/EEG — Recht van de handelsagent op een vergoeding of herstel van het nadeel na beëindiging van de agentuurovereenkomst — Artikel 17 — Uitsluiting van het recht op vergoeding in geval van opzegging van de overeenkomst tijdens de in de overeenkomst bedongen proeftijd)

12

2018/C 200/15

Zaak C-8/17: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Biosafe — Indústria de Reciclagens SA / Flexipiso — Pavimentos SA [Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 63, 167, 168, 178, 179, 180, 182 en 219 — Beginsel van fiscale neutraliteit — Recht op btw-aftrek — Door de nationale wettelijke regeling voorgeschreven termijn om dit recht uit te oefenen — Aftrek van een extra btw-bedrag dat aan de staat is afgedragen en waaromtrent documenten zijn opgesteld om de oorspronkelijke facturen naar aanleiding van een belastingnavordering te corrigeren — Tijdstip waarop de termijn ingaat]

12

2018/C 200/16

Zaak C-13/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Fédération des entreprises de la beauté / Ministre des Affaires sociales, de la Santé et des Droits des femmes, Ministre de l’Éducation nationale, de l’Enseignement supérieur et de la Recherche, Ministre de l’Économie et des Finances, voorheen Ministre de l’Économie, de l’Industrie et du Numérique [Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Cosmetische producten — Verordening (EG) nr. 1223/2009 — Artikel 10, lid 2 — Beoordeling van de veiligheid van het cosmetisch product — Kwalificatie van de veiligheidsbeoordelaar — Erkenning van de gelijkwaardigheid van opleidingen — Gelijksoortige studierichtingen aan de opleidingen farmacie, toxicologie of geneeskunde — Beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten]

13

2018/C 200/17

Zaak C-65/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Oftalma Hospital Srl/C.I.O.V. — Commissione Istituti Ospitalieri Valdesi, Regione Piemonte (Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten voor diensten — Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening — Gunning buiten de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten — Noodzaak het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling in acht te nemen — Begrip duidelijk grensoverschrijdend belang — Richtlijn 92/50/EEG — Artikel 27)

14

2018/C 200/18

Zaak C-75/17 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 19 april 2018 — Fiesta Hotels & Resorts, SL / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Residencial Palladium, SL [Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 4 — Artikel 65 — Niet-ingeschreven handelsnaam GRAND HOTEL PALLADIUM — Beeldmerk met de woordelementen PALLADIUM PALACE IBIZA RESORT & SPA — Vordering tot nietigverklaring op basis van een krachtens het nationale recht verkregen ouder recht — Voorwaarden — Teken met een meer dan alleen plaatselijke betekenis — Recht om het gebruik van een later merk te verbieden]

14

2018/C 200/19

Zaak C-110/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 april 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk België [Niet-nakoming — Vrij verkeer van kapitaal — Artikel 63 VWEU — Artikel 40 van de EER-Overeenkomst — Inkomstenbelasting van Belgische ingezetenen — Bepaling van onroerende inkomsten — Toepassing van twee verschillende berekeningsmethoden naargelang de ligging van het onroerend goed — Berekening op basis van de kadastrale waarde voor in België gelegen onroerende goederen — Berekening op basis van de reële huurwaarde voor in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (EER) gelegen onroerende goederen — Verschil in behandeling — Beperking van het vrije kapitaalverkeer]

15

2018/C 200/20

Zaak C-148/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peek & Cloppenburg KG, Hamburg/Peek & Cloppenburg KG, Düsseldorf [Prejudiciële verwijzing — Merkenrecht — Richtlijn 2008/95/EG — Artikel 14 — Vaststelling achteraf van nietigheid of vervallenverklaring van een merk — Tijdstip waarop aan de voorwaarden voor nietigheid of vervallenverklaring moet zijn voldaan — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Uniemerk — Artikel 34, lid 2 — Inroepen van de anciënniteit van een ouder nationaal merk — Rechtsgevolgen van dit inroepen voor het oudere nationale merk]

16

2018/C 200/21

Zaak C-152/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Consorzio Italian Management, Catania Multiservizi SpA / Rete Ferroviaria Italiana SpA (Prejudiciële verwijzing — Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten — Richtlijn 2004/17/EG — Verplichting tot herziening van de prijs na de gunning van de opdracht — Ontbreken van een dergelijke verplichting in richtlijn 2004/17/EG of voortvloeiend uit de aan artikel 56 VWEU en richtlijn 2004/17/EG ten grondslag liggende algemene beginselen — Schoonmaak- en onderhoudsdiensten verband houdend met de activiteit spoorwegvervoer — Artikel 3, lid 3, VEU — Artikelen 26, 57, 58 en 101 VWEU — Ontbreken van voldoende preciseringen betreffende de feitelijke context van het hoofdgeding en betreffende de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is — Niet-ontvankelijkheid — Artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Bepalingen van nationaal recht die geen uitvoering geven aan de recht van de Unie — Onbevoegdheid)

16

2018/C 200/22

Gevoegde zaken C-195/17, C-197/17 tot en met C-203/17, C-226/17, C-228/17, C-254/17, C-274/17, C-275/17, C-278/17 tot en met C-286/17 en C-290/17 tot en met C-292/17: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 april 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover, het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — Helga Krüsemann e.a. (C-195/17), Thomas Neufeldt e.a. (C-197/17), Ivan Wallmann (C-198/17), Rita Hoffmeyer (C-199/17), Rudolf Meyer (C-199/17), Susanne de Winder (C-200/17), Holger Schlosser (C-201/17), Nicole Schlosser (C-201/17), Peter Rebbe e.a. (C-202/17), Eberhard Schmeer (C-203/17), Brigitte Wittmann (C-226/17), Reinhard Wittmann (C-228/17), Regina Lorenz (C-254/17), Prisca Sprecher (C-254/17), Margarethe Yüce e.a. (C-274/17), Friedemann Schoen (C-275/17), Brigitta Schoen (C-275/17), Susanne Meyer e.a. (C-278/17), Thomas Kiehl (C-279/17), Ralph Eßer (C-280/17), Thomas Schmidt (C-281/17), Werner Ansorge (C-282/17), Herbert Blesgen (C-283/17), Simone Künnecke e.a. (C-284/17), Marta Gentile (C-285/17), Marcel Gentile (C-285/17), Gabriele Ossenbeck (C-286/17), Angelina Fell e.a. (C-290/17), Helga Jordan-Grompe e.a. (C-291/17), EUflight.de GmbH (C-292/17) / TUIfly GmbH [Prejudiciële verwijzing — Vervoer — Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 5, lid 3 — Artikel 7, lid 1 — Recht op compensatie — Vrijstelling — Begrip buitengewone omstandigheden — Wilde staking]

17

2018/C 200/23

Zaak C-227/17: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Medtronic GmbH / Finanzamt Neuss (Prejudiciële verwijzing — Verordening (EEG) nr. 2658/87 — Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Onderverdelingen 9021 10 10, 9021 10 90 en 9021 90 90 — Spinaal fixatiesysteem — Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1214/2014)

18

2018/C 200/24

Zaak C-302/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Bratislave — Slowakije) — PPC Power a.s. / Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Daňový úrad pre vybrané daňové subjekty (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten — Doelstellingen — Kosteloze toewijzing van emissierechten — Nationale voorschriften die overgedragen en niet-gebruikte emissierechten aan belasting onderwerpen)

19

2018/C 200/25

Zaak C-323/17: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de High Court — Ierland) — People Over Wind, Peter Sweetman / Coillte Teoranta (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats — Speciale beschermingszones — Artikel 6, lid 3 — Voorevaluatie om te bepalen of al dan niet een beoordeling moet worden verricht van de gevolgen van een plan of project voor een speciale beschermingszone — Maatregelen die daartoe in aanmerking kunnen worden genomen)

19

2018/C 200/26

Zaak C-441/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna — Artikel 6, leden 1 en 3 — Artikel 12, lid 1 — Richtlijn 2009/147/EG — Behoud van de vogelstand — Artikelen 4 en 5 — Natura 2000-gebied Puszcza Białowieska — Wijziging van het bosbeheerplan — Verhoging van de houtoogst — Plan of project dat niet direct nodig is voor het beheer van het gebied en significante gevolgen kan hebben voor dat gebied — Passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied — Aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied — Daadwerkelijke uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen — Effecten op de voortplantings- en rustplaatsen van beschermde soorten)

20

2018/C 200/27

Zaak C-124/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2018 door Red Bull GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 30 november 2017 in de gevoegde zaken T-101/15 en T-102/15, Red Bull GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

21

2018/C 200/28

Zaak C-207/18: Beroep ingesteld op 22 maart 2018 — Commissie/Spanje

22

2018/C 200/29

Zaak C-208/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 23 maart 2018 — Jana Petruchová / FIBO Group Holdings Limited

23

2018/C 200/30

Zaak C-250/18: Beroep ingesteld op 11 april 2018 — Europese Commissie/Republiek Kroatië

24

 

Gerecht

2018/C 200/31

Zaak T-554/14: Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Messi Cuccittini/EUIPO — J-M.-E.V. e hijos (MESSI) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk MESSI — Oudere Uniewoordmerken MASSI — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

26

2018/C 200/32

Zaak T-561/14: Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — One of Us e.a./Commissie [Institutioneel recht — Europees burgerinitiatief — Onderzoeksbeleid — Volksgezondheid — Ontwikkelingssamenwerking — Financiering door de Unie van activiteiten waarbij de vernietiging van menselijke embryo’s kan worden verondersteld — Mededeling van de Commissie op grond van artikel 10, lid 1, onder c), van verordening (EU) nr. 211/2011 — Beroep tot nietigverklaring — Bekwaamheid om in rechte op te treden — Handeling waartegen kan worden opgekomen — Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid — Rechterlijke toetsing — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout]

26

2018/C 200/33

Zaak T-43/15: Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — CRM/Commissie [Beschermde geografische aanduiding — Piadina Romagnola of Piada Romagnola — Registratieprocedure — Verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de nationale autoriteiten — Verband tussen de reputatie van een product en zijn geografische oorsprong — Artikel 5, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 1151/2012 — Omvang van de controle die de Commissie uitoefent op de registratieaanvraag — Artikel 7, lid 1, onder f), ii), artikel 8, lid 1, onder c), ii), en artikel 50, lid 1, van verordening nr. 1151/2012 — Gevolgen die de nietigverklaring van een productdossier door een nationale rechterlijke instantie teweegbrengt voor de procedure voor de Commissie — Onderzoeksplicht van de Commissie — Beginsel van behoorlijk bestuur — Effectieve rechterlijke bescherming]

27

2018/C 200/34

Zaak T-251/15: Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Espírito Santo Financial (Portugal) / ECB (Toegang tot documenten — Besluit 2004/258/EG — Documenten met betrekking tot het besluit van de ECB van 1 augustus 2014 betreffende Banco Espírito Santo SA — Stilzwijgende weigering van toegang — Uitdrukkelijke weigering van toegang — Gedeeltelijke weigering van toegang — Uitzondering met betrekking tot de vertrouwelijkheid van beraadslagingen van besluitvormende organen van de ECB — Uitzondering met betrekking tot het financiële, monetaire of economische beleid van de Unie of een lidstaat — Uitzondering betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of in een lidstaat — Uitzondering betreffende de bescherming van commerciële belangen — Uitzondering betreffende standpunten voor intern gebruik — Motiveringsplicht)

28

2018/C 200/35

Gevoegde zaken T-554/15 en T-555/15: Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Hongarije/Commissie [Staatssteun — Steunmaatregelen verleend krachtens de Hongaarse wet XCIV van 2014 betreffende de gezondheidsbijdrage van ondernemingen in de tabaksindustrie — Steunmaatregelen als gevolg van een wijziging in 2014 van de Hongaarse wet van 2008 betreffende de voedselketen en het officiële toezicht hierop — Progressieve belastingtarieven op de jaaromzet — Besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU — Gelijktijdige vaststelling van een opschortingsbevel — Beroep tot nietigverklaring — Scheidbaarheid van het opschortingsbevel — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Rechten van de verdediging — Beginsel van loyale samenwerking — Artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999]

29

2018/C 200/36

Zaak T-752/15: Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki / Commissie [Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Support and consulting services for technical informatics staff IV (STIS IV) — Afwijzing van de offerte van een inschrijver — Motiveringsplicht — Abnormaal lage offerte — Gunningscriteria — Kennelijke beoordelingsfouten — Niet-contractuele aansprakelijkheid]

29

2018/C 200/37

Gevoegde zaken T-133/16 tot en met T-136/16: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Caisse régionale de crédit agricole mutuel Alpes Provence e.a./ECB [Economisch en monetair beleid — Prudentieel toezicht op kredietinstellingen — Artikel 4, lid 1, onder e), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 — Persoon die daadwerkelijk het beleid van de kredietinstelling bepaalt — Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2013/36/EU en artikel L. 511-13, tweede alinea, van de Franse code monétaire et financier — Beginsel dat de toezichthoudende taken behorende bij het voorzitterschap van het leidinggevend orgaan van een kredietinstelling en de functie van CEO in dezelfde instelling niet worden gecombineerd — Artikel 88, lid 1, onder e), van richtlijn 2013/36 en artikel L. 511-58 van de Franse code monétaire et financier]

30

2018/C 200/38

Zaak T-190/16: Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Azarov/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne — Bevriezing van tegoeden — Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren — Handhaving van verzoekers naam op die lijst — Rechten van de verdediging — Beginsel van behoorlijk bestuur — Misbruik van bevoegdheid — Eigendomsrecht — Vrijheid van ondernemerschap — Kennelijke beoordelingsfout)

31

2018/C 200/39

Zaak T-248/16: Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Walfood/EUIPO — Romanov Holding (CHATKA) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk CHATKA — Ouder internationaal beeldmerk CHATKA — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 64, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001)]

32

2018/C 200/40

Zaak T-288/16: Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Convivo/EUIPO — Porcesadora Nacional de Alimentos (M’Cooky) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Woordmerk M’Cooky — Ouder nationaal beeldmerk MR.COOK — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] — Verwarringsgevaar]

32

2018/C 200/41

Zaak T-312/16: Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Walfood/EUIPO — Romanov Holding (CHATKA) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Woordmerk CHATKA — Ouder internationaal beeldmerk CHATKA — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001)]

33

2018/C 200/42

Zaak T-426/16: Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Perfumes y Aromas Artesanales/EUIPO — Aromas Selective (Aa AROMAS artesanales) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Aa AROMAS artesanales — Ouder Uniebeeldmerk Aromas PERFUMARIA Beleza em todos os sentidos — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Dezelfde of soortgelijke diensten — Overeenstemmende tekens — Relevant publiek — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

34

2018/C 200/43

Zaak T-468/16: Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Verein Deutsche Sprache/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende een besluit van de Commissie inzake de wijzing van het voorkomen van de perszaal in het Berlaymontgebouw met een beperking van de aanplakking tot de Engelse en Franse taal — Gedeeltelijke weigering van toegang — Verklaring van de Commissie dat de documenten niet bestaan — Vermoeden van wettigheid — Onjuiste toepassing van het recht — Motiveringsplicht)

34

2018/C 200/44

Zaak T-747/16: Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Vincenti / EUIPO (Openbare dienst — Ambtenaren — Sociale zekerheid — Advies van de invaliditeitscommissie — Beoordelingsbevoegdheid van het TABG — Artikelen 53 en 78 van het Statuut — Kennelijk onjuiste beoordeling — Motiveringsplicht)

35

2018/C 200/45

Zaak T-756/16: Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Euro Castor Green/EUIPO — Netlon France (Latwerk) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een latwerk weergeeft — Ouder gemeenschapsmodel — Nietigheidsgrond — Openbaarmaking van het oudere model — Ontbreken van nieuwheid — Ontbreken van een eigen karakter — Artikelen 5, 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002]

36

2018/C 200/46

Zaak T-763/16: Arrest van het Gerecht van 12 april 2018 — PY / EUCAP Sahel Niger (Arbitragebeding — Personeel van internationale missies van de Europese Unie — Geschillen inzake arbeidsovereenkomsten — Interne onderzoeksprocedures — Bescherming van slachtoffers bij melding van een situatie van intimidatie — Contractuele aansprakelijkheid)

36

2018/C 200/47

Zaak T-831/16: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Kabushiki Kaisha Zoom/EUIPO — Leedsworld (ZOOM) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk ZOOM — Ouder Uniewoordmerk en ouder Uniebeeldmerk ZOOM — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

37

2018/C 200/48

Zaak T-183/17: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Menta y Limón Decoración/EUIPO-Ayuntamiento de Santa Cruz de La Palma (Afbeelding van een man in regionale klederdracht) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk dat een man in regionale klederdracht afbeeldt — Oudere nationale industriële tekeningen — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 53, lid 2, onder d), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 60, lid 2, onder d), van verordening (EU) 2017/1001] — Verbod op het gebruik van het Uniemerk krachtens het nationale recht — Toepassing van het nationale recht door het EUIPO]

38

2018/C 200/49

Zaak T-207/17: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Senetic/EUIPO — HP Hewlett Packard Group (hp) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk hp — Absolute weigeringsgronden — Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] — Kwade trouw — Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]]

38

2018/C 200/50

Zaak T-208/17: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Senetic/EUIPO — HP Hewlett Packard Group (HP) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk HP — Absolute weigeringsgronden — Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] — Kwade trouw — Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]]

39

2018/C 200/51

Zaak T-213/17: Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Romantik Hotels & Restaurants/EUIPO — Hotel Preidlhof (ROMANTIK) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk ROMANTIK — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en lid 3, van verordening (EU) 2017/1001]]

40

2018/C 200/52

Zaak T-220/17: Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Pfalzmarkt für Obst und Gemüse/EUIPO (100 % Pfalz) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk 100 % Pfalz — Absolute weigeringsgrond — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening 2017/1001)]

40

2018/C 200/53

Zaak T-221/17: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Mémora Servicios Funerarios/EUIPO — Chatenoud (MEMORAME) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk MEMORAME — Ouder Uniebeeldmerk mémora en oudere nationale woordmerken MÉMORA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijke waren en diensten — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

41

2018/C 200/54

Zaak T-297/17: Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — VSM/EUIPO (WE KNOW ABRASIVES) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk WE KNOW ABRASIVES — Merk bestaande in een reclameslogan — Bevoegdheid van de kamer van beroep in geval van een beroep dat beperkt is tot een deel van de door de merkaanvraag aangeduide diensten — Artikel 64, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 71, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001] — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]]

42

2018/C 200/55

Zaak T-354/17: Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Genomic Health/EUIPO (ONCOTYPE DX GENOMIC PROSTATE SCORE) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk ONCOTYPE DX GENOMIC PROSTATE SCORE — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] — Gelijke behandeling]

42

2018/C 200/56

Zaak T-212/18: Beroep ingesteld op 26 maart 2018 –Romańska / Frontex

43

2018/C 200/57

Zaak T-226/18: Beroep ingesteld op 2 april 2018 — Global Silicones Council e.a. / Commissie

44

2018/C 200/58

Zaak T-231/18: Beroep ingesteld op 4 april 2018 — Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam/EUIPO — Lupu (Djili)

46

2018/C 200/59

Zaak T-240/18: Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Polskie Linie Lotnicze LOT/Commissie

46

2018/C 200/60

Zaak T-245/18: Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Benavides Torres/Raad

47

2018/C 200/61

Zaak T-246/18: Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Moreno Pérez / Raad

48

2018/C 200/62

Zaak T-247/18: Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Lucena Ramírez/Raad

48

2018/C 200/63

Zaak T-248/18: Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Cabello Rondón/Raad

49

2018/C 200/64

Zaak T-249/18: Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Saab Halabi/Raad

50


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 200/01)

Laatste publicatie

PB C 190 van 4.6.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 182 van 28.5.2018

PB C 166 van 14.5.2018

PB C 161 van 7.5.2018

PB C 152 van 30.4.2018

PB C 142 van 23.4.2018

PB C 134 van 16.4.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin — Duitsland) — Romano Pisciotti / Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-191/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Unie - Artikelen 18 en 21 VWEU - Uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van een onderdaan van een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer - Uitleveringsovereenkomst tussen de Europese Unie en die derde staat - Werkingssfeer van het Unierecht - Verbod van uitlevering dat alleen wordt toegepast wanneer het eigen onderdanen betreft - Beperking van het vrije verkeer - Rechtvaardiging op grond van de voorkoming van straffeloosheid - Evenredigheid - Op de hoogte brengen van de lidstaat van herkomst van de burger van de Unie))

(2018/C 200/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Romano Pisciotti

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

1)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat in een geval als in het hoofdgeding, waarin een burger van de Unie die het voorwerp is geweest van een verzoek tot uitlevering naar de Verenigde Staten van Amerika, in een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, is aangehouden met het oog op de eventuele uitvoering van dat verzoek, de situatie van die burger binnen de werkingssfeer van dat recht valt, aangezien die burger heeft gebruikgemaakt van zijn recht om vrij in de Europese Unie te reizen en dit uitleveringsverzoek is ingediend in het kader van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van 25 juni 2003.

2)

In een geval als in het hoofdgeding, waarin een burger van de Unie die het voorwerp is geweest van een verzoek tot uitlevering naar de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van 25 juni 2003, in een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, is aangehouden met het oog op de eventuele uitvoering van dat verzoek, moeten de artikelen 18 en 21 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat de aangezochte lidstaat op basis van een grondwettelijke norm onderscheid maakt tussen zijn eigen onderdanen en de onderdanen van andere lidstaten en dat hij die uitlevering toestaat, terwijl hij de uitlevering van zijn eigen onderdanen niet toestaat, voor zover hij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan die burger onderdaan is, vooraf in de gelegenheid heeft gesteld om op grond van een Europees aanhoudingsbevel om de overlevering van die burger te verzoeken en deze laatste lidstaat geen maatregelen in die zin heeft genomen.


(1)  PB C 270 van 25.7.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Finnair Oyj / Keskinäinen Vakuutusyhtiö Fennia

(Zaak C-258/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verdrag van Montreal - Artikel 31 - Aansprakelijkheid van luchtvervoerders voor wat betreft aangegeven bagage - Vereisten met betrekking tot de vorm en inhoud van het bij de luchtvervoerder ingebrachte schriftelijke protest - Protest dat langs elektronische weg is ingediend en in het IT-systeem van de luchtvervoerder is geregistreerd - Protest dat door een hulppersoon van de luchtvervoerder in naam van de geadresseerde is ingediend))

(2018/C 200/03)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finnair Oyj

Verwerende partij: Keskinäinen Vakuutusyhtiö Fennia

Dictum

1)

Artikel 31, lid 4, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 28 mei 1999 te Montreal is gesloten en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, moet aldus worden uitgelegd dat het protest, op straffe van niet-ontvankelijkheid van elke rechtsvordering tegen de vervoerder, binnen de in lid 2 van dit artikel voorgeschreven termijnen schriftelijk moet worden ingebracht overeenkomstig lid 3 van dat artikel.

2)

Een protest als aan de orde in het hoofdgeding, dat in het IT-systeem van de luchtvervoerder is geregistreerd, voldoet aan het vereiste van een schriftelijke vorm als vervat in artikel 31, lid 3, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 28 mei 1999 te Montreal is gesloten.

3)

Artikel 31, leden 2 en 3, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 28 mei 1999 te Montreal is gesloten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat aan het vereiste van een schriftelijke vorm wordt geacht te zijn voldaan wanneer een vertegenwoordiger van de luchtvervoerder, met medeweten van de passagier, de schademelding in schriftelijke vorm, op papier of elektronisch, in het IT-systeem van deze vervoerder invoert, voor zover de betrokken passagier kan nagaan of het protest, zoals het in schriftelijke vorm is opgesteld en in dat systeem is ingevoerd, exact zijn mondelinge verklaring weergeeft en het protest, in voorkomend geval, kan wijzigen, aanvullen of zelfs vervangen vóór de in artikel 31, lid 2, van het Verdrag van Montreal voorgeschreven termijn verstrijkt.

4)

Artikel 31 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 28 mei 1999 te Montreal is gesloten, moet aldus worden uitgelegd dat in dit artikel geen andere inhoudelijke eisen aan het protest worden gesteld dan dat de luchtvervoerder in kennis wordt gesteld van de veroorzaakte schade.


(1)  PB C 260 van 18.7.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg en de Supreme Court of the United Kingdom — Duitsland, Verenigd Koninkrijk) — B / Land Baden-Württemberg (C-316/16), Secretary of State for the Home Department / Franco Vomero (C-424/16)

(Gevoegde zaken C-316/16 en C-424/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Europese Unie - Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 28, lid 3, onder a) - Verhoogde bescherming tegen verwijdering - Voorwaarden - Duurzaam verblijfsrecht - Verblijf in het gastland gedurende de tien jaar voorafgaande aan het besluit tot verwijdering van het grondgebied van de betrokken lidstaat - Periode van gevangenschap - Gevolgen met betrekking tot het ononderbroken karakter van het verblijf van tien jaar - Verband met de algehele beoordeling van een band van integratie - Tijdstip waarop die beoordeling plaatsvindt en de criteria waarmee daarbij rekening moet worden gehouden])

(2018/C 200/04)

Procestalen: Duits en Engels

Verwijzende rechters

Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg, Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: B (C-316/16), Secretary of State for the Home Department (C-424/16)

Verwerende partijen: Land Baden-Württemberg (C-316/16), Franco Vomero (C-424/16)

Dictum

1)

Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG dient aldus te worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de in die bepaling bedoelde bescherming tegen verwijdering van het grondgebied geldt dat de betrokkene over een duurzaam verblijfsrecht in de zin van artikel 16 en artikel 28, lid 2, van deze richtlijn beschikt.

2)

Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38 dient aldus te worden uitgelegd dat in het geval van een Unieburger die een vrijheidsstraf uitzit en jegens wie een besluit tot verwijdering is vastgesteld, aan de in die bepaling vermelde voorwaarde dat de betrokkene „de laatste tien jaar in het gastland [heeft] verbleven” kan zijn voldaan wanneer een algehele beoordeling van de situatie van de betrokkene die rekening houdt met alle relevante aspecten tot de conclusie leidt dat niettegenstaande die detentie de integratiebanden tussen de betrokkene en het gastland niet zijn verbroken. Deze aspecten omvatten met name de sterkte van de met het gastland opgebouwde integratiebanden voordat de betrokkene in detentie is geplaatst, de aard van het strafbare feit dat de opgelegde detentieperiode heeft gerechtvaardigd en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd alsmede het gedrag van de betrokkene gedurende de detentieperiode.

3)

Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38 dient aldus te worden uitgelegd dat de vraag of een persoon voldoet aan de voorwaarde dat hij „de laatste tien jaar in het gastland [heeft] verbleven” in de zin van die bepaling, moet worden beoordeeld op de datum waarop het aanvankelijke besluit tot verwijdering is vastgesteld.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.

PB C 350 van 26.9.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de grande instance de Lille — Frankrijk) — Strafzaak tegen Uber France SAS

(Zaak C-320/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Diensten op het gebied van vervoer - Richtlijn 2006/123/EG - Diensten op de interne markt - Richtlijn 98/34/EG - Diensten van de informatiemaatschappij - Regel betreffende diensten van de informatiemaatschappij - Begrip - Bemiddelingsdienst waardoor met behulp van een smartphone-applicatie niet-professionele chauffeurs die hun eigen voertuig gebruiken tegen betaling in contact kunnen worden gebracht met personen die een stadstraject wensen af te leggen - Strafsancties))

(2018/C 200/05)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de grande instance de Lille

Partij in de strafzaak

Uber France SAS,

In tegenwoordigheid van: Nabil Bensalem

Dictum

Artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, en artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling die strafsancties stelt op het organiseren van een systeem waarbij klanten in contact worden gebracht met personen die tegen betaling personenvervoer over de weg verrichten met behulp van voertuigen met minder dan tien plaatsen, zonder daartoe over een vergunning te beschikken, een „dienst op het gebied van vervoer” betreft voor zover zij van toepassing is op een bemiddelingsdienst die wordt aangeboden door middel van een smartphone-applicatie en die deel uitmaakt van een dienstenpakket waarvan het voornaamste aspect de vervoersdienst is. Een dergelijke dienst is uitgesloten van de werkingssfeer van die richtlijnen.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht — Duitsland) — Vera Egenberger / Evangelisches Werk für Diakonie und Entwicklung e.V.

(Zaak C-414/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling - Verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging - Beroepsactiviteiten van kerken en andere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd - Godsdienst of overtuiging die een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie - Begrip - Aard van de activiteiten en context waarin zij worden uitgeoefend - Artikel 17 VWEU - Artikelen 10, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie))

(2018/C 200/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vera Egenberger

Verwerende partij: Evangelisches Werk für Diakonie und Entwicklung e.V.

Dictum

1)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, gelezen in samenhang met de artikelen 9 en 10 daarvan en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een kerk of een andere organisatie waarvan de grondslag is gebaseerd op godsdienst of overtuiging ter ondersteuning van een handeling of een besluit, zoals de afwijzing van een sollicitatie naar een werkplek binnen die kerk of organisatie, beweert dat de godsdienst, vanwege de aard van de betrokken activiteiten of de context waarin deze moeten worden uitgeoefend een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van die kerk of organisatie, een dergelijke bewering zo nodig onderworpen moet kunnen worden aan doeltreffend rechterlijk toezicht waarmee kan worden gewaarborgd dat in een specifiek geval aan de criteria van artikel 4, lid 2, van die richtlijn is voldaan.

2)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat met de in die bepaling bedoelde wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste een vereiste wordt bedoeld die noodzakelijk is en, gezien de grondslag van de desbetreffende kerk of organisatie, objectief wordt bepaald door de aard van of de voorwaarden voor de uitoefening van de betrokken beroepsactiviteit. De vereiste mag geen overwegingen omvatten die niet samenhangen met die grondslag of met het recht van die kerk of organisatie op autonomie en dient in overeenstemming te zijn met het evenredigheidsbeginsel.

3)

Een nationale rechterlijke instantie bij wie een geding tussen twee particulieren aanhangig is, is gehouden om, wanneer het voor haar niet mogelijk is het toepasselijke nationale recht uit te leggen in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/78, binnen het kader van haar bevoegdheden de rechtsbescherming te verzekeren die voor de justitiabelen voortvloeit uit de artikelen 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de volle werking van die artikelen te waarborgen door, zo nodig, elke daarmee strijdige nationale bepaling buiten toepassing te laten.


(1)  PB C 419 van 14.11.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 19 april 2018 — Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) / Group OOD, Kosta Iliev

(Zaak C-478/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Definitie en verkrijging van het Uniemerk - Relatieve weigeringsgronden - Oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of van een ander in het economische verkeer gebruikt teken - Onderzoek door de kamer van beroep - Nieuwe of aanvullende bewijzen - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 76, lid 2 - Verordening (EG) nr. 2868/95 - Regel 50, lid 1, derde alinea])

(2018/C 200/07)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral, P. Ivanov en D. Stoyanova- Valchanova, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Group OOD (vertegenwoordigers: D. Dragiev en A. Andreev, advokati), Kosta Iliev (vertegenwoordiger: S. Ganeva, advokat)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Concorrência, Regulação e Supervisão — Portugal) — MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA/Autoridade da Concorrência

(Zaak C-525/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Misbruik van machtspositie - Artikel 102, tweede alinea, onder c), VWEU - Begrip „nadeel bij de mededinging” - Discriminerende prijzen op de stroomafwaartse markt - Vennootschap voor het beheer van de naburige rechten van het auteursrecht - Vergoeding verschuldigd door nationale leveranciers van betaaldiensten voor het uitzenden van televisiesignalen en de inhoud ervan])

(2018/C 200/08)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Concorrência, Regulação e Supervisão

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA

Verwerende partij: Autoridade da Concorrência

in tegenwoordigheid van: GDA — Cooperativa de Gestão dos Direitos dos Artistas Intérpretes ou Executantes, CRL

Dictum

Het begrip „nadeel bij de mededinging” in de zin van artikel 102, tweede alinea, onder c), VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het, in het geval waarin een onderneming met een machtspositie discriminerende prijzen toepast op haar handelspartners op de stroomafwaartse markt, ziet op de situatie waarin deze gedraging een verstoring van de mededinging tussen deze handelspartners tot gevolg kan hebben. Voor de vaststelling van een dergelijk „nadeel bij de mededinging” is geen bewijs van een daadwerkelijke en kwantificeerbare verslechtering van de mededingingspositie vereist, maar die vaststelling moet worden gebaseerd op een analyse van alle relevante omstandigheden van het concrete geval die de slotsom rechtvaardigt dat die gedraging invloed heeft op de kosten, winsten, of enig ander relevant belang van een of meer van voornoemde partners, zodat deze gedraging die mededingingspositie kan aantasten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos / SEB bankas AB

(Zaak C-532/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Beperking van het recht op aftrek van de voorbelasting - Herziening van de aftrek van de voorbelasting - Levering van een perceel grond - Onjuiste kwalificatie als „belaste activiteit” - Opgave van de belasting op de oorspronkelijke factuur - Wijziging van deze opgave door de leverancier])

(2018/C 200/09)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

Verwerende partij: SEB bankas AB

Dictum

1)

Artikel 184 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de in dit artikel vervatte verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste aftrek van belasting over de toegevoegde waarde (btw) ook geldt ingeval de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden omdat de handeling die tot de aftrek heeft geleid, van btw was vrijgesteld. De artikelen 187 tot en met 189 van richtlijn 2006/112 dienen daarentegen aldus te worden uitgelegd dat de in deze artikelen vervatte regeling tot herziening van een ten onrechte toegepaste btw-aftrek niet van toepassing is in dergelijke gevallen, met name in een geval als in het hoofdgeding, waarin de oorspronkelijk toegepaste btw-aftrek ongerechtvaardigd was omdat het ging om een van btw vrijgestelde levering van percelen grond.

2)

Artikel 186 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat het ingeval de oorspronkelijk toegepaste aftrek van belasting over de toegevoegde waarde (btw) niet wettig kon plaatsvinden, aan de lidstaten staat om met eerbiediging van de beginselen van het Unierecht, inzonderheid het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze beginselen in een geval als in het hoofdgeding worden geëerbiedigd.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 april 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Denemarken

(Zaak C-541/16) (1)

([Niet-nakoming - Verordening (EG) nr. 1072/2009 - Artikel 2, punt 6 - Artikel 8 - Cabotage - Begrip - Definitie die is opgenomen in een document met „vragen en antwoorden” dat is opgesteld door de Europese Commissie - Rechtskracht - Nationale uitvoeringsmaatregelen waarbij het aantal laad- en losplaatsen binnen een en dezelfde cabotagerit worden beperkt - Beoordelingsruimte - Beperking - Evenredigheid])

(2018/C 200/10)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux, L. Grønfeldt en U. Nielsen, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: C. Thorning, J. Nymann-Lindegren en M. Søndahl Wolff, gemachtigden)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Den Haag — Nederland) — A, S / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-550/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Recht op gezinshereniging - Richtlijn 2003/86/EG - Artikel 2, aanhef en onder f) - Begrip „alleenstaande minderjarige” - Artikel 10, lid 3, onder a) - Recht van een vluchteling op gezinshereniging met zijn ouders - Vluchteling die jonger dan 18 jaar is op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van de lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek, maar meerderjarig op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld om hem asiel te verlenen en waarop hij zijn verzoek om gezinshereniging indient - Datum die bepalend is voor de beoordeling of de betrokkene een „minderjarige” is])

(2018/C 200/11)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Den Haag

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: A, S

Verwerende partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Dictum

Artikel 2, aanhef en onder f), van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, juncto artikel 10, lid 3, onder a), daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land of staatloze die op het tijdstip van zijn aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van indiening van zijn asielverzoek in die staat minder dan 18 jaar oud was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als „minderjarige” in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 38 van 6.2.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Eirinodikeio Lerou Leros — Griekenland) — procedure ingeleid door Alessandro Saponaro, Kalliopi-Chloi Xylina

(Zaak C-565/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat waar een verzoek tot machtiging om een nalatenschap namens een minderjarig kind te verwerpen is ingediend - Bevoegdheid in ouderlijke zaken - Prorogatie van rechtsmacht - Artikel 12, lid 3, onder b) - Aanvaarding van de bevoegdheid - Voorwaarden])

(2018/C 200/12)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Eirinodikeio Lerou Leros

Partijen in het hoofdgeding

Alessandro Saponaro, Kalliopi-Chloi Xylina

Dictum

In een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin de ouders van een minderjarig kind die samen met dit laatste hun gewone verblijfplaats in een lidstaat hebben, namens dat kind een verzoek om machtiging om een nalatenschap te verwerpen bij het gerecht van een andere lidstaat hebben ingediend, moet artikel 12, lid 3, onder b), van verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, aldus worden uitgelegd dat:

uit de gezamenlijke indiening door de ouders van het kind bij het gerecht van hun keuze hun ondubbelzinnige aanvaarding van dat gerecht blijkt;

het openbaar ministerie, dat volgens het nationale recht van rechtswege partij is bij de door de ouders ingestelde procedure, een partij bij de procedure is in de zin van artikel 12, lid 3, onder b), van verordening nr. 2201/2003. Indien deze partij zich tegen de door de ouders van het kind inzake het bevoegde gerecht gemaakte keuze verzet nadat de zaak bij dat gerecht aanhangig is gemaakt, kan geen sprake zijn van erkenning van de aanvaarding van de prorogatie van rechtsmacht door alle partijen bij de procedure op dat tijdstip. Indien geen dergelijk verzet wordt aangetekend, kan het akkoord van die partij worden geacht impliciet te zijn en kan de voorwaarde van ondubbelzinnige aanvaarding van de prorogatie van rechtsmacht door alle partijen bij de procedure op het tijdstip waarop de zaak bij het betrokken gerecht aanhangig is gemaakt, worden geacht te zijn vervuld, en

uit de omstandigheid dat de verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden, zijn nalatenschap en de passiva van de nalatenschap in de lidstaat van het gekozen gerecht zijn gelegen, kan bij gebreke aan gegevens waaruit blijkt dat de prorogatie van rechtsmacht negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de situatie van het kind, worden afgeleid dat een dergelijke prorogatie van rechtsmacht wordt gerechtvaardigd door het belang van het kind.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/11


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Firma Hans Bühler KG / Finanzamt Graz-Stadt

(Zaak C-580/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belastingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Plaats van de intracommunautaire verwerving - Artikel 42 - Intracommunautaire verwerving van goederen met het oog op een daaropvolgende levering - Artikel 141 - Vrijstelling - Driehoekstransactie - Vereenvoudigingsmaatregelen - Artikel 265 - Verbetering van de lijst])

(2018/C 200/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Firma Hans Bühler KG

Verwerende partij: Finanzamt Graz-Stadt

Dictum

1)

Artikel 141, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010, moet aldus worden uitgelegd dat aan de daarin gestelde voorwaarde is voldaan wanneer de belastingplichtige in de lidstaat van waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd, is gevestigd en voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) is geïdentificeerd, maar voor de betrokken intracommunautaire verwerving het btw-identificatienummer van een andere lidstaat gebruikt.

2)

De artikelen 42 en 265 van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, gelezen in samenhang met artikel 263 van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de belastingdienst van een lidstaat toepassing maakt van artikel 41, eerste alinea, van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, louter op grond dat voor een intracommunautaire verwerving die is verricht met het oog op een daaropvolgende levering binnen het grondgebied van een lidstaat, de in deze lidstaat voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) geïdentificeerde belastingplichtige de lijst bedoeld in richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45, niet tijdig heeft ingediend.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Conseils et mise en relations (CMR) SARL / Demeures terre et tradition SARL

(Zaak C-645/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Zelfstandige handelsagenten - Richtlijn 86/653/EEG - Recht van de handelsagent op een vergoeding of herstel van het nadeel na beëindiging van de agentuurovereenkomst - Artikel 17 - Uitsluiting van het recht op vergoeding in geval van opzegging van de overeenkomst tijdens de in de overeenkomst bedongen proeftijd))

(2018/C 200/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Conseils et mise en relations (CMR) SARL

Verwerende partij: Demeures terre et tradition SARL

Dictum

Artikel 17 van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, moet aldus worden uitgelegd dat de vergoedings- en herstelregelingen waarin dat artikel respectievelijk in de leden 2 en 3 voorziet in geval van beëindiging van de agentuurovereenkomst, toepasselijk zijn wanneer die beëindiging plaatsvindt tijdens de in die overeenkomst bedongen proeftijd.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/12


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Biosafe — Indústria de Reciclagens SA / Flexipiso — Pavimentos SA

(Zaak C-8/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 63, 167, 168, 178, 179, 180, 182 en 219 - Beginsel van fiscale neutraliteit - Recht op btw-aftrek - Door de nationale wettelijke regeling voorgeschreven termijn om dit recht uit te oefenen - Aftrek van een extra btw-bedrag dat aan de staat is afgedragen en waaromtrent documenten zijn opgesteld om de oorspronkelijke facturen naar aanleiding van een belastingnavordering te corrigeren - Tijdstip waarop de termijn ingaat])

(2018/C 200/15)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Biosafe — Indústria de Reciclagens SA

Verwerende partij: Flexipiso — Pavimentos SA

Dictum

De artikelen 63, 167, 168, 178, 179, 180, 182 en 219 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en het beginsel van fiscale neutraliteit moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke in omstandigheden als die aan de orde in het hoofdgeding, waarin naar aanleiding van een belastingnavordering een extra bedrag aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) aan de staat is afgedragen, waarvoor verschillende jaren na de levering van de betrokken goederen documenten zijn opgesteld om de oorspronkelijke facturen te corrigeren, het recht op btw-aftrek wordt ontzegd op grond dat de door die wettelijke regeling voorgeschreven termijn om dit recht uit te oefenen was ingegaan bij de uitreiking van die oorspronkelijke facturen en is verstreken.


(1)  PB C 95 van 27.3.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/13


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Fédération des entreprises de la beauté / Ministre des Affaires sociales, de la Santé et des Droits des femmes, Ministre de l’Éducation nationale, de l’Enseignement supérieur et de la Recherche, Ministre de l’Économie et des Finances, voorheen Ministre de l’Économie, de l’Industrie et du Numérique

(Zaak C-13/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Cosmetische producten - Verordening (EG) nr. 1223/2009 - Artikel 10, lid 2 - Beoordeling van de veiligheid van het cosmetisch product - Kwalificatie van de veiligheidsbeoordelaar - Erkenning van de gelijkwaardigheid van opleidingen - Gelijksoortige studierichtingen aan de opleidingen farmacie, toxicologie of geneeskunde - Beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten])

(2018/C 200/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fédération des entreprises de la beauté

Verwerende partijen: Ministre des Affaires sociales, de la Santé et des Droits des femmes, Ministre de l’Éducation nationale, de l’Enseignement supérieur et de la Recherche, Ministre de l’Économie et des Finances, voorheen Ministre de l’Économie, de l’Industrie et du Numérique

Dictum

1)

Artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling bedoelde erkenning van gelijkwaardigheid van opleidingen betrekking kan hebben op andere opleidingen dan die welke in derde landen worden gegeven.

2)

Artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1223/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het elke lidstaat de bevoegdheid verleent om studierichtingen te bepalen die „gelijksoortig” zijn aan farmacie, toxicologie of geneeskunde, alsook het niveau van de kwalificatie die aan de vereisten van deze verordening voldoet, op voorwaarde dat de doelstellingen van die verordening in acht worden genomen en met name wordt gewaarborgd dat de persoon die de veiligheid van cosmetische producten moet beoordelen over een kwalificatie beschikt waarmee hij een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid kan verzekeren.


(1)  PB C 95 van 27.3.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/14


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Oftalma Hospital Srl/C.I.O.V. — Commissione Istituti Ospitalieri Valdesi, Regione Piemonte

(Zaak C-65/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten voor diensten - Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening - Gunning buiten de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten - Noodzaak het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling in acht te nemen - Begrip „duidelijk grensoverschrijdend belang” - Richtlijn 92/50/EEG - Artikel 27))

(2018/C 200/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Oftalma Hospital Srl

Verwerende partijen: C.I.O.V. — Commissione Istituti Ospitalieri Valdesi, Regione Piemonte

In tegenwoordigheid van: Azienda Sanitaria Locale di Torino (TO1)

Dictum

1)

Een aanbestedende dienst die een overheidsopdracht voor diensten gunt die binnen de werkingssfeer van artikel 9 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997 valt, en waarop dientengevolge in beginsel enkel de artikelen 14 en 16 daarvan van toepassing zijn, is niettemin gehouden tevens de fundamentele regels en algemene beginselen van het VWEU in acht te nemen, inzonderheid het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en de transparantieverplichting die daaruit voortvloeit, mits een dergelijke opdracht op de datum van gunning een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoont, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

2)

Artikel 27, lid 3, van richtlijn 92/50 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op de overheidsopdrachten voor diensten die zijn vermeld in bijlage I B bij deze richtlijn.


(1)  PB C 144 van 8.5.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/14


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 19 april 2018 — Fiesta Hotels & Resorts, SL / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Residencial Palladium, SL

(Zaak C-75/17 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 4 - Artikel 65 - Niet-ingeschreven handelsnaam GRAND HOTEL PALLADIUM - Beeldmerk met de woordelementen „PALLADIUM PALACE IBIZA RESORT & SPA” - Vordering tot nietigverklaring op basis van een krachtens het nationale recht verkregen ouder recht - Voorwaarden - Teken met een meer dan alleen plaatselijke betekenis - Recht om het gebruik van een later merk te verbieden])

(2018/C 200/18)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Fiesta Hotels & Resorts, SL (vertegenwoordigers: J.-B. Devaureix en J. C. Erdozain López, abogados)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en D. Botis, gemachtigden), Residencial Palladium, SL (vertegenwoordiger: D. Solana Giménez, abogado)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Fiesta Hotels & Resorts SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/15


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 april 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk België

(Zaak C-110/17) (1)

([Niet-nakoming - Vrij verkeer van kapitaal - Artikel 63 VWEU - Artikel 40 van de EER-Overeenkomst - Inkomstenbelasting van Belgische ingezetenen - Bepaling van onroerende inkomsten - Toepassing van twee verschillende berekeningsmethoden naargelang de ligging van het onroerend goed - Berekening op basis van de kadastrale waarde voor in België gelegen onroerende goederen - Berekening op basis van de reële huurwaarde voor in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (EER) gelegen onroerende goederen - Verschil in behandeling - Beperking van het vrije kapitaalverkeer])

(2018/C 200/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en N. Gossement, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: P. Cottin, M. Jacobs en L. Cornelis, gemachtigden)

Dictum

1)

Het Koninkrijk België is zijn verplichtingen krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 niet nagekomen, doordat het bepalingen heeft gehandhaafd volgens welke, voor de raming van de inkomsten betreffende onroerende goederen die niet worden verhuurd, dan wel worden verhuurd aan ofwel natuurlijke personen die de betrokken goederen niet voor hun beroep gebruiken, ofwel rechtspersonen die deze goederen ter beschikking stellen van natuurlijke personen voor particuliere doeleinden, de belastbare grondslag wordt berekend op basis van de kadastrale waarde voor de onroerende goederen die op het nationale grondgebied zijn gelegen, en op basis van de reële huurwaarde voor die welke in het buitenland zijn gelegen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 121 van 18.4.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Peek & Cloppenburg KG, Hamburg/Peek & Cloppenburg KG, Düsseldorf

(Zaak C-148/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Merkenrecht - Richtlijn 2008/95/EG - Artikel 14 - Vaststelling achteraf van nietigheid of vervallenverklaring van een merk - Tijdstip waarop aan de voorwaarden voor nietigheid of vervallenverklaring moet zijn voldaan - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Uniemerk - Artikel 34, lid 2 - Inroepen van de anciënniteit van een ouder nationaal merk - Rechtsgevolgen van dit inroepen voor het oudere nationale merk])

(2018/C 200/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peek & Cloppenburg KG, Hamburg

Verwerende partij: Peek & Cloppenburg KG, Düsseldorf

Dictum

Artikel 14 van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, gelezen in samenhang met artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale wetgeving volgens welke de nietigheid of vervallenverklaring van een ouder nationaal merk, waarvan de anciënniteit wordt ingeroepen voor een Uniemerk, achteraf alleen kan worden vastgesteld indien aan de voorwaarden voor deze nietigheid of vervallenverklaring is voldaan niet alleen op het tijdstip waarop afstand is gedaan van dit oudere nationale merk of waarop het is vervallen, maar ook op het tijdstip van de rechterlijke beslissing waarbij deze vaststelling plaatsvindt.


(1)  PB C 231 van 17.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/16


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Consorzio Italian Management, Catania Multiservizi SpA / Rete Ferroviaria Italiana SpA

(Zaak C-152/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten - Richtlijn 2004/17/EG - Verplichting tot herziening van de prijs na de gunning van de opdracht - Ontbreken van een dergelijke verplichting in richtlijn 2004/17/EG of voortvloeiend uit de aan artikel 56 VWEU en richtlijn 2004/17/EG ten grondslag liggende algemene beginselen - Schoonmaak- en onderhoudsdiensten verband houdend met de activiteit spoorwegvervoer - Artikel 3, lid 3, VEU - Artikelen 26, 57, 58 en 101 VWEU - Ontbreken van voldoende preciseringen betreffende de feitelijke context van het hoofdgeding en betreffende de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Niet-ontvankelijkheid - Artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Bepalingen van nationaal recht die geen uitvoering geven aan de recht van de Unie - Onbevoegdheid))

(2018/C 200/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA

Verwerende partij: Rete Ferroviaria Italiana SpA

Dictum

Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1251/2011 van de Commissie van 30 november 2011, en de eraan ten grondslag liggende algemene beginselen moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale rechtsregels als in het hoofdgeding, die niet bepalen dat de prijzen na het plaatsen van opdrachten die vallen onder de in die richtlijn bedoelde sectoren periodiek kunnen worden herzien.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/17


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 april 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover, het Amtsgericht Düsseldorf — Duitsland) — Helga Krüsemann e.a. (C-195/17), Thomas Neufeldt e.a. (C-197/17), Ivan Wallmann (C-198/17), Rita Hoffmeyer (C-199/17), Rudolf Meyer (C-199/17), Susanne de Winder (C-200/17), Holger Schlosser (C-201/17), Nicole Schlosser (C-201/17), Peter Rebbe e.a. (C-202/17), Eberhard Schmeer (C-203/17), Brigitte Wittmann (C-226/17), Reinhard Wittmann (C-228/17), Regina Lorenz (C-254/17), Prisca Sprecher (C-254/17), Margarethe Yüce e.a. (C-274/17), Friedemann Schoen (C-275/17), Brigitta Schoen (C-275/17), Susanne Meyer e.a. (C-278/17), Thomas Kiehl (C-279/17), Ralph Eßer (C-280/17), Thomas Schmidt (C-281/17), Werner Ansorge (C-282/17), Herbert Blesgen (C-283/17), Simone Künnecke e.a. (C-284/17), Marta Gentile (C-285/17), Marcel Gentile (C-285/17), Gabriele Ossenbeck (C-286/17), Angelina Fell e.a. (C-290/17), Helga Jordan-Grompe e.a. (C-291/17), EUflight.de GmbH (C-292/17) / TUIfly GmbH

(Gevoegde zaken C-195/17, C-197/17 tot en met C-203/17, C-226/17, C-228/17, C-254/17, C-274/17, C-275/17, C-278/17 tot en met C-286/17 en C-290/17 tot en met C-292/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Vervoer - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 5, lid 3 - Artikel 7, lid 1 - Recht op compensatie - Vrijstelling - Begrip „buitengewone omstandigheden” - „Wilde staking”])

(2018/C 200/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Amtsgericht Hannover, Amtsgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Helga Krüsemann e.a. (C-195/17), Thomas Neufeldt e.a. (C-197/17), Ivan Wallmann (C-198/17), Rita Hoffmeyer (C-199/17), Rudolf Meyer (C-199/17), Susanne de Winder (C-200/17), Holger Schlosser (C-201/17), Nicole Schlosser (C-201/17), Peter Rebbe e.a. (C-202/17), Eberhard Schmeer (C-203/17), Brigitte Wittmann (C-226/17), Reinhard Wittmann (C-228/17), Regina Lorenz (C-254/17), Prisca Sprecher (C-254/17), Margarethe Yüce e.a. (C-274/17), Friedemann Schoen (C-275/17), Brigitta Schoen (C-275/17), Susanne Meyer e.a. (C-278/17), Thomas Kiehl (C-279/17), Ralph Eßer (C-280/17), Thomas Schmidt (C-281/17), Werner Ansorge (C-282/17), Herbert Blesgen (C-283/17), Simone Künnecke e.a. (C-284/17), Marta Gentile (C-285/17), Marcel Gentile (C-285/17), Gabriele Ossenbeck (C-286/17), Angelina Fell e.a. (C-290/17), Helga Jordan-Grompe e.a. (C-291/17), EUflight.de GmbH (C-292/17)

Verwerende partij: TUIfly GmbH

Dictum

Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen in het licht van overweging 14 daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat de spontane afwezigheid van een aanmerkelijk deel van het vliegend personeel („wilde staking”), zoals die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, die haar oorsprong vindt in de onverwachte aankondiging door een uitvoerende luchtvaartmaatschappij dat de onderneming zal worden geherstructureerd, na een oproep die niet van de werknemersvertegenwoordigers van de onderneming uitging maar spontaan van de werknemers zelf, die zich ziek hebben gemeld, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van die bepaling valt.


(1)  PB C 221 van 10.7.2017.

PB C 231 van 17.7.2017.

PB C 239 van 24.7.2017.

PB C 283 van 28.8.2017.

PB C 249 van 31.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/18


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Medtronic GmbH / Finanzamt Neuss

(Zaak C-227/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 2658/87 - Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Onderverdelingen 9021 10 10, 9021 10 90 en 9021 90 90 - Spinaal fixatiesysteem - Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1214/2014))

(2018/C 200/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Medtronic GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Neuss

Dictum

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/1754 van de Commissie van 6 oktober 2015, moet aldus worden uitgelegd dat de indeling van spinale fixatiesystemen — zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding — in onderverdeling 9021 90 90 van de gecombineerde nomenclatuur uitgesloten is wanneer die systemen in een andere onderverdeling van post 9021 van de gecombineerde nomenclatuur kunnen worden ingedeeld. De eventuele indeling van die systemen in onderverdeling 9021 10 10 of onderverdeling 9021 10 90 van de gecombineerde nomenclatuur hangt af van hun kenmerkende hoofdfunctie, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om deze te bepalen rekening houdend met de eigenschappen en de objectieve kenmerken van de betrokken systemen alsook met het gebruik waarvoor zij zijn bestemd en het gebruik dat er concreet van wordt gemaakt.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/19


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Bratislave — Slowakije) — PPC Power a.s. / Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Daňový úrad pre vybrané daňové subjekty

(Zaak C-302/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Doelstellingen - Kosteloze toewijzing van emissierechten - Nationale voorschriften die overgedragen en niet-gebruikte emissierechten aan belasting onderwerpen))

(2018/C 200/24)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Bratislave

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PPC Power a.s.

Verwerende partijen: Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Daňový úrad pre vybrané daňové subjekty

Dictum

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale regelgeving zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan een belasting ter hoogte van 80 % van de waarde wordt geheven over kosteloos toegewezen broeikasgasemissierechten die zijn verkocht of niet zijn gebruikt door ondernemingen die aan de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten zijn onderworpen.


(1)  PB C 269 van 14.8.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/19


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de High Court — Ierland) — People Over Wind, Peter Sweetman / Coillte Teoranta

(Zaak C-323/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Speciale beschermingszones - Artikel 6, lid 3 - Voorevaluatie om te bepalen of al dan niet een beoordeling moet worden verricht van de gevolgen van een plan of project voor een speciale beschermingszone - Maatregelen die daartoe in aanmerking kunnen worden genomen))

(2018/C 200/25)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: People Over Wind, Peter Sweetman

Verwerende partij: Coillte Teoranta

Dictum

Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna moet aldus worden uitgelegd dat, om te bepalen of in een later stadium een passende beoordeling moet worden verricht van de gevolgen van een plan of project voor een betrokken gebied, in de fase van de voorevaluatie de maatregelen ter voorkoming of beperking van de nadelige gevolgen van dat plan of project voor dat gebied niet in aanmerking dienen te worden genomen.


(1)  PB C 277 van 21.8.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/20


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-441/17) (1)

((Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna - Artikel 6, leden 1 en 3 - Artikel 12, lid 1 - Richtlijn 2009/147/EG - Behoud van de vogelstand - Artikelen 4 en 5 - Natura 2000-gebied „Puszcza Białowieska” - Wijziging van het bosbeheerplan - Verhoging van de houtoogst - Plan of project dat niet direct nodig is voor het beheer van het gebied en significante gevolgen kan hebben voor dat gebied - Passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied - Aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied - Daadwerkelijke uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen - Effecten op de voortplantings- en rustplaatsen van beschermde soorten))

(2018/C 200/26)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes, H. Krämer, K. Herrmann en E. Kružíková)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: J. Szyszko, minister van Milieu, en B. Majczyna en D. Krawczyk, gemachtigden, bijgestaan door K. Tomaszewski, ekspert)

Dictum

1)

De Republiek Polen heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens:

artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17/EU van de Raad van 13 mei 2013, door een bijlage vast te stellen bij het bosbeheerplan voor het bosgebied Białowieża zonder ervoor te zorgen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied van communautair belang en de specialebeschermingszone PLC200004 Puszcza Białowieska niet worden aangetast;

artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, en artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, door niet de nodige instandhoudingsmaatregelen te treffen die beantwoorden aan de ecologische vereisten van (i) de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II bij richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, en (ii) de vogelsoorten van bijlage I bij richtlijn 2009/147, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, en de niet in die bijlage genoemde geregeld voorkomende trekvogelsoorten, waarvoor het gebied van communautair belang en de specialebeschermingszone PLC200004 Puszcza Białowieska zijn aangewezen;

artikel 12, lid 1, onder a) en d), van richtlijn 92/43, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, door geen strikte bescherming toe te kennen aan bepaalde in bijlage IV bij die richtlijn genoemde saproxyle kevers, namelijk de Buprestis splendens (kever uit de familie prachtkevers), de vermiljoenkever (Cucujus cinnaberinus), de Phryganophilus ruficollis (kever uit de familie springkevers) en de Pytho kolwensis (kever uit de familie glansschorskevers), dat wil zeggen door het opzettelijk doden of verstoren van deze kevers en de beschadiging of vernieling van hun voortplantingsplaatsen in het bosgebied Białowieża niet te verbieden, en

artikel 5, onder b) en d), van richtlijn 2009/147, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/17, door niet te zorgen voor bescherming van in artikel 1 van die richtlijn bedoelde vogelsoorten en met name de dwerguil (Glaucidium passerinum), de ruigpootuil (Aegolius funereus), de witrugspecht (Dendrocopos leucotos) en de drieteenspecht (Picoides tridactylus), namelijk door niet te waarborgen dat deze vogelsoorten niet worden gedood of gestoord gedurende de broedperiode en hun nesten en eieren niet opzettelijk worden vernield, beschadigd of weggenomen in het bosgebied Białowieża.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 338 van 9.10.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/21


Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2018 door Red Bull GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 30 november 2017 in de gevoegde zaken T-101/15 en T-102/15, Red Bull GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-124/18 P)

(2018/C 200/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Red Bull GmbH (vertegenwoordigers: A. Renck, Rechtsanwalt, S. Petivlasova, abogada)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Marques, Optimum Mark sp. z o.o.

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van 30 november 2017 in de gevoegde zaken T-101/15 en T-102/15,

vernietiging van de beslissingen van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2014 in de zaken R 2037/2013-1 en R 2036/2013-1, en

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel voert rekwirante aan dat de wijze waarop het Gerecht artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 4 van verordening 2017/1001 (1) in de context van merken bestaande in een kleurencombinatie heeft uitgelegd, de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid schendt. Het Gerecht heeft ten onrechte een nieuw en onevenredig vereiste voor de grafische voorstelling van merken bestaande in een kleurencombinatie opgelegd, dat is gebaseerd op de onjuiste aanname dat dergelijke merken inherent minder nauwkeurig van aard zijn. Ten eerste bestaat hiervoor geen rechtsgrondslag, voldoet deze aanname niet aan de doelstellingen die zijn neergelegd in de wetgeving, en worden merken bestaande in een kleurencombinatie hierdoor op onrechtmatige en onevenredige wijze gediscrimineerd ten opzichte van alle andere soorten merken, zoals merken bestaande in één kleur, woordmerken, grafische merken en andere merken. Ten tweede gaat het criterium dat is gehanteerd in het bestreden arrest in tegen de aard van merken bestaande in een kleurencombinatie als zodanig, die, zoals duidelijk erkend door het Hof in het arrest Libertel (2), geen bepaalde omtrek hebben. Het bestreden arrest beperkt merken bestaande in een kleurencombinatie als zodanig in feite tot beeldmerken, positiemerken of merken bestaande in een gekleurd patroon. Ten derde leidt het bestreden arrest mogelijk tot de nietigheid van meer dan 85 % van de in verweerders register ingeschreven merken bestaande in kleurencombinaties van het type van de litigieuze merken.

Met haar tweede middel voert rekwirante aan dat het Gerecht artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 4 van verordening 2017/1001 heeft geschonden vanwege een onjuiste en ontoelaatbare uitlegging van het arrest Heidelberger Bauchemie (3), doordat het drie cumulatieve vereisten voor de grafische voorstelling van merken bestaande in kleurencombinaties heeft opgelegd, te weten (i) de exacte tinten van de desbetreffende kleuren, (ii) de verhoudingen van die kleuren en (iii) de schikking ervan in de ruimte. Deze vereisten waren niet wezenlijk in dat arrest en hebben enkel een onevenredig zwaar effect op de categorie of klasse van merken of tekens bestaande in kleurencombinaties of in een kleur als zodanig. Bovendien zou het derde — en nieuw opgelegde — cumulatieve vereiste gerechtvaardigd zijn door het vermeende „beperkte intrinsieke vermogen van kleuren om specifieke betekenis over te brengen”. Dit laatste werd echter tot op heden beoordeeld in het kader van het onderzoek of een merk onderscheidend vermogen heeft om te kunnen worden ingeschreven, en niet in de context van het vereiste van grafische voorstelling. Dit betekent dat dit vereiste van meet af aan resulteert in de nietigheid van een inschrijving, zonder dat door gebruik verkregen onderscheidend vermogen kan worden aangetoond, of op een andere wijze de nietigheid kan worden opgeheven. Het bestreden arrest schendt tevens artikel 4 van verordening 2017/1001 door voor dit soort merken een „uitdrukkelijke” beschrijving te vereisen en door de wezenlijke definitie van zulke merken te beperken tot merken die één ruimtelijke (met andere woorden beeldende) schikking hebben die overeenkomt met het vermeende daadwerkelijke hierop volgende gebruik van het merk.

Met haar derde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen heeft geschonden door in zijn arrest niet te beoordelen en in aanmerking te nemen dat de aanvraag voor het eerste litigieuze merk vóór het arrest Heidelberger Bauchemie was ingediend, en door aldus voorbij te gaan aan de mogelijke toepassing van de beginselen die zijn uiteengezet in de arresten van het Hof in de zaken Lambretta (4) en Cactus (5). Het Gerecht heeft dit beginsel eveneens geschonden door geen algemene beoordeling te verrichten van toegestane en betrouwbare bronnen, van het toepasselijke recht, de Unierechtspraak en verweerders richtsnoeren om vast te stellen of alle relevante omstandigheden van het onderhavige geval in samenhang bezien kunnen leiden tot de vaststelling dat verweerder rekwirante nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen heeft gedaan, waarop zij vertrouwde door te voldoen aan diens vereisten en wat bij rekwirante leidde tot een rechtsgeldig gewettigd vertrouwen.

Met haar vierde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, door de onevenredigheid van de nietigverklaring van beide litigieuze merken in de uitzonderlijke omstandigheden van het onderhavige geval niet in aanmerking te nemen. Het Gerecht heeft in het bijzonder nagelaten rekening te houden met het feit dat de doelstellingen van duidelijkheid en nauwkeurigheid, evenals rechtszekerheid, op legitieme wijze konden worden geëerbiedigd indien rekwirante de gelegenheid had gekregen om de beschrijvingen van beide merken te verduidelijken zodat deze ingeschreven konden blijven in plaats van te worden nietig verklaard.

Met haar vijfde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht zijn Reglement voor de procesvoering heeft geschonden door artikel 134, lid 1, ervan onjuist toe te passen en rekwirante te verwijzen in de kosten van de procedure. De uitzonderlijke omstandigheden van het onderhavige geval en de billijkheid vereisen overeenkomstig artikel 135, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dat rekwirante niet wordt verwezen in de kosten van de procedure (en dat deze worden gedragen door verweerder).


(1)  Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).

(2)  Arrest van 6 mei 2003, Libertel, C-104/01, EU:C:2003:244.

(3)  Arrest van 24 juni 2004, Heidelberger Bauchemie, C-49/02, EU:C:2004:384.

(4)  Arrest van 16 februari 2017, Brandconcern BV/EUIPO en Scooters India (Lambretta), C-577/14 P, EU:C:2017:122.

(5)  Arrest van 11 oktober 2017, EUIPO/Cactus (Cactus), C-501/15 P, EU:C:2017:750.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/22


Beroep ingesteld op 22 maart 2018 — Commissie/Spanje

(Zaak C-207/18)

(2018/C 200/28)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier, G. von Rintelen en J. Samnadda, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet uiterlijk op 10 april 2016 alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te hebben vastgesteld om te voldoen aan richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (1), of in elk geval door de Commissie niet in kennis te hebben gesteld van dergelijke bepalingen, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 43 van die richtlijn;

het Koninkrijk Spanje overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU een dwangsom van 123 928,64 EUR per dag opleggen met ingang van de datum van uitspraak van het arrest waarbij wordt vastgesteld dat de verplichting tot vaststelling van de nodige bepalingen om te voldoen aan richtlijn 2014/26, of in elk geval tot mededeling daarvan aan de Commissie, niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens artikel 43, lid 1, van richtlijn 2014/26 moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om uiterlijk op 10 april 2016 aan deze richtlijn te voldoen, en moesten zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Aangezien het Koninkrijk Spanje richtlijn 2014/26 niet volledig heeft omgezet en de bedoelde omzettingsmaatregelen niet ter kennis heeft gebracht van de Commissie, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld bij het Hof.

De Commissie stelt voor om het Koninkrijk Spanje te veroordelen tot betaling van een dwangsom van 123 928,64 EUR per dag met ingang van de datum van uitspraak van het arrest. Deze dwangsom is berekend op basis van de ernst en duur van de inbreuk, alsmede op basis van de afschrikkende werking die de dwangsom heeft in verhouding tot de financiële draagkracht van die lidstaat.


(1)  PB 2014, L 84, blz. 72.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší soud České republiky (Tsjechië) op 23 maart 2018 — Jana Petruchová / FIBO Group Holdings Limited

(Zaak C-208/18)

(2018/C 200/29)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší soud České republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jana Petruchová

Verwerende partij: FIBO Group Holdings Limited

Prejudiciële vraag

Moet artikel 17, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat een persoon, zoals verzoekster in het hoofdgeding, die handelt op FOREX, de internationale valutawisselmarkt, vanwege het actief plaatsen van zijn eigen orders, zij het via een derde die zich beroepsmatig met die handel bezighoudt, op grond van die bepaling als consument moet worden beschouwd?


(1)  PB 2012, L 351, blz. 1.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/24


Beroep ingesteld op 11 april 2018 — Europese Commissie/Republiek Kroatië

(Zaak C-250/18)

(2018/C 200/30)

Procestaal: Kroatisch

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Mataija en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Kroatië

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Kroatië de krachtens artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/98 (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet aan te geven dat het op de stortplaats te Biljane Donje gedeponeerde steengruis afval, en geen bijproduct, is en dus als afval moet worden behandeld;

vaststellen dat de Republiek Kroatië de krachtens artikel 13 van richtlijn 2008/98 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet alle maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in Biljane Donje gestorte afvalstoffen zodanig worden beheerd dat de menselijke gezondheid en het milieu niet in gevaar worden gebracht;

vaststellen dat de Republiek Kroatië de krachtens artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/98 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de houder van de op de stortplaats te Biljane Donje gestorte afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen;

de Republiek Kroatië verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Wat de schending van artikel 5, lid 1, van de richtlijn betreft:

Artikel 5, lid 1, van de richtlijn stelt cumulatieve voorwaarden vast waaraan een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, moet voldoen om als een bijproduct en niet als een afvalstof te worden beschouwd. De Republiek Kroatië heeft artikel 5, lid 1, onjuist toegepast op het in Biljane Donje gestorte afval door niet vast te stellen dat het om afval in plaats van om bijproducten ging, hoewel niet zeker was dat dit afval zou worden gebruikt in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van de richtlijn.

Wat de schending van artikel 13 van de richtlijn betreft:

Volgens artikel 13 van de richtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Hoewel de Kroatische autoriteiten hebben vastgesteld dat de stortplaats te Biljane Donje gelegen is op een locatie die niet is aangewezen en ook niet is ingericht voor het storten van afval, op een terrein waar er geen sprake is van maatregelen om de verspreiding van afval in het water of de lucht tegen te gaan, is tot op heden geen van de door de Kroatische autoriteiten met betrekking tot de stortplaats genomen maatregelen ten uitvoer gelegd. Deze situatie is al lange tijd ongewijzigd, wat onvermijdelijk tot milieuschade leidt. De Republiek Kroatië heeft derhalve niet alle nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat het beheer van het in Biljane Donje gestorte afval plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder nadelige gevolgen voor het milieu.

Wat de schending van artikel 15, lid 1, van de richtlijn betreft:

Volgens artikel 15, lid 1, van de richtlijn nemen de lidstaten de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een eerste afvalproducent of andere houder van afvalstoffen zelf de afvalverwerking verricht, die verwerking laat verrichten door een handelaar, een inrichting of een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht, of daartoe regelingen laat treffen door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen, met inachtneming van de artikelen 4 en 13 van de richtlijn. De Kroatische autoriteiten hebben er niet op toegezien dat de houder van het afval het afval verwerkt dan wel laat verwerken door een van de in artikel 15, lid 1, genoemde personen. Dit blijkt uit het feit dat bij het instellen van het beroep er nog steeds illegaal wordt gestort in Biljane Donje, waar er reeds geruime tijd sprake is van de aanwezigheid van afval. De Kroatische autoriteiten hebben geen doeltreffende maatregelen genomen die ertoe leiden dat het afval door de afvalhouder zelf of door de in artikel 15, lid 1, van de richtlijn genoemde personen wordt verwerkt.


(1)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3).


Gerecht

11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/26


Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Messi Cuccittini/EUIPO — J-M.-E.V. e hijos (MESSI)

(Zaak T-554/14) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk MESSI - Oudere Uniewoordmerken MASSI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 200/31)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Lionel Andrés Messi Cuccittini (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. L. Rivas Zurdo en M. Toro Gordillo, vervolgens J.-B. Devaureix en J.-Y. Teindas Maillard, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. Mondéjar Ortuño, vervolgens S. Palmero Cabezas, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: J-M.-E.V. e hijos, SRL (Granollers, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Güell Serra en M. Ceballos Rodríguez, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 april 2014 (zaak R 1553/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen J-M.-E.V. e hijos en Messi Cuccittini

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 april 2014 (zaak R 1553/2013-1) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO draagt, naast zijn eigen kosten, de kosten van Lionel Andrés Messi Cuccittini.

3)

J-M.-E.V. e hijos, SRL draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/26


Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — One of Us e.a./Commissie

(Zaak T-561/14) (1)

([„Institutioneel recht - Europees burgerinitiatief - Onderzoeksbeleid - Volksgezondheid - Ontwikkelingssamenwerking - Financiering door de Unie van activiteiten waarbij de vernietiging van menselijke embryo’s kan worden verondersteld - Mededeling van de Commissie op grond van artikel 10, lid 1, onder c), van verordening (EU) nr. 211/2011 - Beroep tot nietigverklaring - Bekwaamheid om in rechte op te treden - Handeling waartegen kan worden opgekomen - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Rechterlijke toetsing - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout”])

(2018/C 200/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: European Citizens’ Initiative One of Us en de overige verzoekende partijen van wie de namen zijn vermeld in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. de La Hougue, vervolgens J. Paillot, avocats, en tot slot P. Diamond, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Laitenberger en H. Krämer, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Szwarc, A. Miłkowska en B. Majczyna, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk U. Rösslein en E. Waldherr, vervolgens U. Rösslein en R. Crowe, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Rebasti en K. Michoel, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van mededeling COM(2014) 355 final van de Commissie van 28 mei 2014 over het Europees burgerinitiatief „Uno di noi”

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

European Citizens’ Initiative One of Us en de overige verzoekende partijen van wie de namen zijn vermeld in de bijlage, zullen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)

De Republiek Polen, het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/27


Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — CRM/Commissie

(Zaak T-43/15) (1)

([„Beschermde geografische aanduiding - Piadina Romagnola of Piada Romagnola - Registratieprocedure - Verdeling van de bevoegdheden tussen de Commissie en de nationale autoriteiten - Verband tussen de reputatie van een product en zijn geografische oorsprong - Artikel 5, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 1151/2012 - Omvang van de controle die de Commissie uitoefent op de registratieaanvraag - Artikel 7, lid 1, onder f), ii), artikel 8, lid 1, onder c), ii), en artikel 50, lid 1, van verordening nr. 1151/2012 - Gevolgen die de nietigverklaring van een productdossier door een nationale rechterlijke instantie teweegbrengt voor de procedure voor de Commissie - Onderzoeksplicht van de Commissie - Beginsel van behoorlijk bestuur - Effectieve rechterlijke bescherming”])

(2018/C 200/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: CRM Srl (Modena, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Forte, C. Marinuzzi en A. Franchi, vervolgens G. Forte en C. Marinuzzi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Bianchi, J. Guillem Carrau en F. Moro, vervolgens D. Bianchi, A. Lewis en F. Moro, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door M. Scino, avvocato dello Stato), Consorzio di Promozione e Tutela della Piadina Romagnola (Co.P.Rom) (Rimini, Italië) (vertegenwoordigers: A. Improda en P. Rodilosso, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1174/2014 van de Commissie van 24 oktober 2014 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Piadina Romagnola/Piada Romagnola (BGA)] (PB 2014, L 316, blz. 3)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CRM srl draagt twee derde van haar eigen kosten en twee derde van de kosten van de Europese Commissie in verband met de onderhavige procedure.

3)

De Commissie draagt een derde van haar eigen kosten en een derde van de kosten van CRM in verband met de onderhavige procedure.

4)

CRM en de Commissie dragen elk hun eigen kosten in verband met de procedure in kort geding.

5)

De Italiaanse Republiek en het Consorzio di Promozione e Tutela della Piadina Romagnola (Co.p.Rom) dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 89 van 16.3.2015.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/28


Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Espírito Santo Financial (Portugal) / ECB

(Zaak T-251/15) (1)

((„Toegang tot documenten - Besluit 2004/258/EG - Documenten met betrekking tot het besluit van de ECB van 1 augustus 2014 betreffende Banco Espírito Santo SA - Stilzwijgende weigering van toegang - Uitdrukkelijke weigering van toegang - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering met betrekking tot de vertrouwelijkheid van beraadslagingen van besluitvormende organen van de ECB - Uitzondering met betrekking tot het financiële, monetaire of economische beleid van de Unie of een lidstaat - Uitzondering betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie of in een lidstaat - Uitzondering betreffende de bescherming van commerciële belangen - Uitzondering betreffende standpunten voor intern gebruik - Motiveringsplicht”))

(2018/C 200/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Espírito Santo Financial (Portugal), SGPS, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Oliveira, N. Cunha Barnabé en S. Estima Martins, advocaten, vervolgens L. Soares Romão, J. Shearman de Macedo en D. Castanheira Pereira, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Malfrère en S. Lambrinoc, vervolgens F. Malfrère en T. Filipova, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann en P. Gey, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de ECB van 1 april 2015 houdende gedeeltelijke weigering van toegang tot bepaalde documenten betreffende haar besluit van 1 augustus 2014 met betrekking tot Banco Espírito Santo SA en, ten tweede, het stilzwijgend besluit houdende weigering van toegang tot die documenten.

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 1 april 2015 houdende gedeeltelijke weigering van toegang tot bepaalde documenten betreffende het besluit van de ECB van 1 augustus 2014 met betrekking tot Banco Espírito Santo SA wordt nietig verklaard voor zover daarbij toegang wordt geweigerd tot het bedrag van het krediet in de uittreksels uit de notulen houdende het besluit van de Raad van bestuur van de ECB van 28 juli 2014 en tot de in de voorstellen van de directie van de ECB van 28 juli en 1 augustus 2014 onleesbaar gemaakte informatie.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Espírito Santo Financial (Portugal), SGPS, SA en de ECB zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/29


Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Hongarije/Commissie

(Gevoegde zaken T-554/15 en T-555/15) (1)

([„Staatssteun - Steunmaatregelen verleend krachtens de Hongaarse wet XCIV van 2014 betreffende de gezondheidsbijdrage van ondernemingen in de tabaksindustrie - Steunmaatregelen als gevolg van een wijziging in 2014 van de Hongaarse wet van 2008 betreffende de voedselketen en het officiële toezicht hierop - Progressieve belastingtarieven op de jaaromzet - Besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU - Gelijktijdige vaststelling van een opschortingsbevel - Beroep tot nietigverklaring - Scheidbaarheid van het opschortingsbevel - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Rechten van de verdediging - Beginsel van loyale samenwerking - Artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999”])

(2018/C 200/35)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér en G. Koós, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, P.-J. Loewenthal en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van, ten eerste, besluit C(2015) 4805 final van de Commissie van 15 juli 2015 betreffende staatssteunmaatregel SA.41187 (2015/NN) — Hongarije — Gezondheidsbijdrage van ondernemingen in de tabaksindustrie (PB 2015, C 277, blz. 24) en, ten tweede, besluit C(2015) 4808 final van de Commissie van 15 juli 2015 betreffende staatssteunmaatregel SA.40018 (2015/C) (ex 2014/NN) — Wijziging van 2014 van de vergoeding voor de inspectie van de voedselketen in Hongarije (PB 2015, C 277, blz. 12)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Hongarije wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/29


Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki / Commissie

(Zaak T-752/15) (1)

([„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Support and consulting services for technical informatics staff IV (STIS IV) - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Motiveringsplicht - Abnormaal lage offerte - Gunningscriteria - Kennelijke beoordelingsfouten - Niet-contractuele aansprakelijkheid”])

(2018/C 200/36)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg) en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: M. Sfyri, C.-N. Dede en D. Papadopoulou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Delaude, A. Kyratsou en S. Lejeune, vervolgens S. Delaude, A. Kyratsou en A. Katsimerou, gemachtigden)

Voorwerp

In de eerste plaats verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 29 oktober 2015 houdende afwijzing van de offerte van verzoeksters in het kader van openbare aanbesteding nr. DIGIT/R3/PO/2015/0008, met als opschrift „Support and consulting services for technical informatics staff IV (STIS IV)”, voor perceel nr. 3 betreffende de „ontwikkeling en het uittesten van oplossingen voor de webinfrastructuur en de infrastructuur van de informatiesystemen, inclusief bijstand en engineering”, en in de tweede plaats verzoek krachtens 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden als gevolg van dat besluit.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

European Dynamics Luxembourg SA en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/30


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Caisse régionale de crédit agricole mutuel Alpes Provence e.a./ECB

(Gevoegde zaken T-133/16 tot en met T-136/16) (1)

([„Economisch en monetair beleid - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Artikel 4, lid 1, onder e), en lid 3, van verordening (EU) nr. 1024/2013 - Persoon die daadwerkelijk het beleid van de kredietinstelling bepaalt - Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2013/36/EU en artikel L. 511-13, tweede alinea, van de Franse code monétaire et financier - Beginsel dat de toezichthoudende taken behorende bij het voorzitterschap van het leidinggevend orgaan van een kredietinstelling en de functie van CEO in dezelfde instelling niet worden gecombineerd - Artikel 88, lid 1, onder e), van richtlijn 2013/36 en artikel L. 511-58 van de Franse code monétaire et financier”])

(2018/C 200/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-133/16: Caisse régionale de crédit agricole mutuel Alpes Provence (Aix-en-Provence, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Mele en H. Savoie, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-134/16: Caisse régionale de crédit agricole mutuel Nord Midi-Pyrénées (Albi, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Mele en H. Savoie, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-135/16: Caisse régionale de crédit agricole mutuel Charente-Maritime Deux-Sèvres (Saintes, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Mele en H. Savoie, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-136/16: Caisse régionale de crédit agricole mutuel Brie Picardie (Amiens, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Mele en H. Savoie, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: A. Karpf en C. Hernández Saseta, gemachtigden, bijgestaan door A. Heinzmann, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, K.-P. Wojcik en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van respectievelijk de besluiten van de ECB, ECB/SSM/2016-969500TJ5KRTCJQWXH05/98, ECB/SSM/2016-969500TJ5KRTCJQWXH05/100, ECB/SSM/2016-969500TJ5KRTCJQWXH05/101 en ECB/SSM/2016-969500TJ5KRTCJQWXH05/99 van 29 januari 2016, die zijn vastgesteld op grond van artikel 4, lid 1, onder e), van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63), artikel 93 van verordening (EU) nr. 468/2014 van de ECB van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de ECB en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (PB 2014, L 141, blz. 1), en artikelen L. 511-13, L. 511-52, L. 511-58, L. 612-23-1 en R. 612-29-3 van de Franse code monétaire et financier (monetair en financieel wetboek)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Caisse régionale de crédit agricole mutuel Alpes Provence, de Caisse régionale de crédit agricole mutuel Nord Midi-Pyrénées, de Caisse régionale de crédit agricole mutuel Charente-Maritime Deux-Sèvres en de Caisse régionale de crédit agricole mutuel Brie Picardie zullen hun eigen kosten dragen evenals die van de Europese Centrale Bank (ECB).

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/31


Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Azarov/Raad

(Zaak T-190/16) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Rechten van de verdediging - Beginsel van behoorlijk bestuur - Misbruik van bevoegdheid - Eigendomsrecht - Vrijheid van ondernemerschap - Kennelijke beoordelingsfout”))

(2018/C 200/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mykola Yanovych Azarov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigers: G. Lansky en A. Egger, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en F. Naert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76) en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1), voor zover verzoekers naam is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mykola Yanovych Azarov wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 20.6.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/32


Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Walfood/EUIPO — Romanov Holding (CHATKA)

(Zaak T-248/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk CHATKA - Ouder internationaal beeldmerk CHATKA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 64, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001)”])

(2018/C 200/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Walfood SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: E. Cornu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Romanov Holding, SL (La Moraleja, Spanje) (vertegenwoordigers: S. García Cabezas en R. Fernández Iglesias, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2016 (zaak R 150/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Romanov Holding en Walfood

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Walfood SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 270 van 25.7.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/32


Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Convivo/EUIPO — Porcesadora Nacional de Alimentos (M’Cooky)

(Zaak T-288/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk M’Cooky - Ouder nationaal beeldmerk MR.COOK - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] - Verwarringsgevaar”])

(2018/C 200/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Convivo GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: C. Düchs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Porcesadora Nacional de Alimentos C.A. Pronaca (Quito, Ecuador)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 7 maart 2016 (zaak R 1039/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Porcesadora Nacional de Alimentos C. A. Pronaca en Convivo

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Convivo GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 260 van 18.7.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/33


Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Walfood/EUIPO — Romanov Holding (CHATKA)

(Zaak T-312/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk CHATKA - Ouder internationaal beeldmerk CHATKA - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 47, leden 2 en 3, van verordening 2017/1001)”])

(2018/C 200/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Walfood SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: E. Cornu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Romanov Holding, SL (La Moraleja, Spanje) (vertegenwoordigers: S. García Cabezas en R. Fernández Iglesias, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 21 maart 2016 (zaak R 2780/8014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Romanov Holding en Walfood

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Walfood SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 305 van 22.8.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/34


Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Perfumes y Aromas Artesanales/EUIPO — Aromas Selective (Aa AROMAS artesanales)

(Zaak T-426/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Aa AROMAS artesanales - Ouder Uniebeeldmerk Aromas PERFUMARIA Beleza em todos os sentidos - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Dezelfde of soortgelijke diensten - Overeenstemmende tekens - Relevant publiek - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 200/42)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Perfumes y Aromas Artesanales, SL (Arganda del Rey, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Botella Reyna, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Zaera Cuadrado en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Aromas Selective, SL (Dos Hermanas, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Temiño Ceniceros en J. Oria Sousa-Montes, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 mei 2016 (zaak R 766/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Aromas Selective en Perfumes y Aromas Artesanales

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Perfumes y Aromas Artesanales, SL, wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Aromas Selective, SL, met inbegrip van de noodzakelijke kosten die deze laatste voor de kamer van beroep van het EUIPO heeft gemaakt.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/34


Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Verein Deutsche Sprache/Commissie

(Zaak T-468/16) (1)

((„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een besluit van de Commissie inzake de wijzing van het voorkomen van de perszaal in het Berlaymontgebouw met een beperking van de aanplakking tot de Engelse en Franse taal - Gedeeltelijke weigering van toegang - Verklaring van de Commissie dat de documenten niet bestaan - Vermoeden van wettigheid - Onjuiste toepassing van het recht - Motiveringsplicht”))

(2018/C 200/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Verein Deutsche Sprache eV (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Ehrhardt, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 3714 final van de Commissie van 10 juni 2016, inzake een door verzoekster op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43) ingediend verzoek om toegang tot bepaalde documenten betreffende een besluit van de Commissie over de wijzing van het voorkomen van de perszaal in het Berlaymontgebouw in Brussel met een beperking van de aanplakking tot de Engelse en Franse taal.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verein Deutsche Sprache eV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/35


Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Vincenti / EUIPO

(Zaak T-747/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Advies van de invaliditeitscommissie - Beoordelingsbevoegdheid van het TABG - Artikelen 53 en 78 van het Statuut - Kennelijk onjuiste beoordeling - Motiveringsplicht”))

(2018/C 200/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Guillaume Vincenti (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Lukošiūtė, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het EUIPO van 18 december 2015 houdende weigering om te erkennen dat verzoeker volledig en blijvend arbeidsongeschikt is en om hem te pensioneren

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Guillaume Vincenti wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/36


Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Euro Castor Green/EUIPO — Netlon France (Latwerk)

(Zaak T-756/16) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een latwerk weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Openbaarmaking van het oudere model - Ontbreken van nieuwheid - Ontbreken van een eigen karakter - Artikelen 5, 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”])

(2018/C 200/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Euro Castor Green (Bagnolet, Frankrijk) (vertegenwoordiger: B. Lafont, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Netlon France (Saint-Saulve, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Berto, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 11 augustus 2016 (zaak R 754/2014-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Netlon France en Euro Castor Green

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Euro Castor Green wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/36


Arrest van het Gerecht van 12 april 2018 — PY / EUCAP Sahel Niger

(Zaak T-763/16) (1)

((„Arbitragebeding - Personeel van internationale missies van de Europese Unie - Geschillen inzake arbeidsovereenkomsten - Interne onderzoeksprocedures - Bescherming van slachtoffers bij melding van een situatie van intimidatie - Contractuele aansprakelijkheid”))

(2018/C 200/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PY (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: EUCAP Sahel Niger (vertegenwoordigers: E. Raoult en M. Vicente Hernandez, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van EUCAP Sahel Niger tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verplichting door EUCAP Sahel Niger

Dictum

1)

EUCAP Sahel Niger wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 10 000 EUR aan PY.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

EUCAP Sahel Niger wordt verwezen in haar eigen kosten en in drie vierde van de kosten van PY.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/37


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Kabushiki Kaisha Zoom/EUIPO — Leedsworld (ZOOM)

(Zaak T-831/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk ZOOM - Ouder Uniewoordmerk en ouder Uniebeeldmerk ZOOM - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 200/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kabushiki Kaisha Zoom (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: M. de Arpe Tejero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral, K. Sidat Humphreys en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Leedsworld, Inc. (New Kensington, Pennsylvania, Verenigde Staten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 september 2016 (zaak R 1235/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Kabushiki Kaisha Zoom en Leedsworld

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 7 september 2016 (zaak R 1235/2015-5) inzake een oppositieprocedure tussen Kabushiki Kaisha Zoom en Leedsworld, Inc. wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/38


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Menta y Limón Decoración/EUIPO-Ayuntamiento de Santa Cruz de La Palma (Afbeelding van een man in regionale klederdracht)

(Zaak T-183/17) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk dat een man in regionale klederdracht afbeeldt - Oudere nationale industriële tekeningen - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 53, lid 2, onder d), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 60, lid 2, onder d), van verordening (EU) 2017/1001] - Verbod op het gebruik van het Uniemerk krachtens het nationale recht - Toepassing van het nationale recht door het EUIPO”])

(2018/C 200/48)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Menta y Limón Decoración, SL (Argame, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Estella Garbayo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Palmero Cabezas, vervolgens J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Ayuntamiento de Santa Cruz de La Palma (Santa Cruz de La Palma, Spanje) (vertegenwoordiger: M. J. Sanmartín Sanmartín, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 (zaak R 510/2015-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Menta y Limón Decoración en Ayuntamiento de Santa Cruz de La Palma

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Menta y Limón Decoración, SL, wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 151 van 15.5.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/38


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Senetic/EUIPO — HP Hewlett Packard Group (hp)

(Zaak T-207/17) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk hp - Absolute weigeringsgronden - Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”])

(2018/C 200/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Senetic S.A. (Katowice, Polen) (vertegenwoordiger: M. Krekora, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: HP Hewlett Packard Group LLC (Houston, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Raab en C. Tenkhoff, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 1 februari 2017 (zaak R 1001/2016-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Senetic en HP Hewlett Packard Group

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Senetic S.A. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 168 van 29.5.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/39


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Senetic/EUIPO — HP Hewlett Packard Group (HP)

(Zaak T-208/17) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk HP - Absolute weigeringsgronden - Artikel 52, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening 2017/1001] - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”])

(2018/C 200/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Senetic S.A. (Katowice, Polen) (vertegenwoordiger: M. Krekora, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: HP Hewlett Packard Group LLC (Houston, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Raab en C. Tenkhoff, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 1 februari 2017 (zaak R 1002/2016-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Senetic en HP Hewlett Packard Group

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Senetic S.A. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 168 van 29.5.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/40


Arrest van het Gerecht van 25 april 2018 — Romantik Hotels & Restaurants/EUIPO — Hotel Preidlhof (ROMANTIK)

(Zaak T-213/17) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk ROMANTIK - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en lid 3, van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 200/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Romantik Hotels & Restaurants AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Hofmann en W. Göpfert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Lenz en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Hotel Preidlhof GmbH (Naturns, Italië) (vertegenwoordiger: A. Wittwer, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 3 februari 2017 (zaak R 1257/2016-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Hotel Preidlhof en Romantik Hotels & Restaurants

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Romantik Hotels & Restaurants AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 168 van 29.5.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/40


Arrest van het Gerecht van 26 april 2018 — Pfalzmarkt für Obst und Gemüse/EUIPO (100 % Pfalz)

(Zaak T-220/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 100 % Pfalz - Absolute weigeringsgrond - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94 van verordening 2017/1001)”])

(2018/C 200/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Pfalzmarkt für Obst und Gemüse eG (Mutterstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Gehweiler en C. Weber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2017 (zaak R 1549/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken 100 % Pfalz als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pfalzmarkt für Obst und Gemüse eG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 178 van 6.6.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/41


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — Mémora Servicios Funerarios/EUIPO — Chatenoud (MEMORAME)

(Zaak T-221/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk MEMORAME - Ouder Uniebeeldmerk mémora en oudere nationale woordmerken MÉMORA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren en diensten - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 200/53)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Mémora Servicios Funerarios SLU (Zaragoza, Spanje) (vertegenwoordigers: C. Marí Aguilar en J. Gallego Jiménez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Georges Chatenoud (Thiviers, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 10 februari 2017 (zaak R 1308/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Mémora Servicios Funerarios en Chatenoud

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mémora Servicios Funerarios SLU wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/42


Arrest van het Gerecht van 24 april 2018 — VSM/EUIPO (WE KNOW ABRASIVES)

(Zaak T-297/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk WE KNOW ABRASIVES - Merk bestaande in een reclameslogan - Bevoegdheid van de kamer van beroep in geval van een beroep dat beperkt is tot een deel van de door de merkaanvraag aangeduide diensten - Artikel 64, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 71, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001] - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”])

(2018/C 200/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: VSM.Vereinigte Schmirgel- und Maschinen-Fabriken AG (Hannover, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Horak, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: W. Schramek en A. Söder, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 maart 2017 (zaak R 1595/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken WE KNOW ABRASIVES als Uniemerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 6 maart 2017 (zaak R 1595/2016-4) wordt vernietigd voor zover daarbij de inschrijving van het woordteken WE KNOW ABRASIVES is geweigerd voor de diensten van klasse 35 die als volgt zijn omschreven: „Reclame; beheer van commerciële zaken; administratieve diensten; groothandelsdiensten op het gebied van metaalwaren voor de bouw; zakelijke administratie”.

2)

De overige vorderingen van VSM.Vereinigte Schmirgel- und Maschinen-Fabriken AG worden verworpen.

3)

VSM.Vereinigte Schmirgel- und Maschinen-Fabriken en het EUIPO dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 231 van 17.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/42


Arrest van het Gerecht van 23 april 2018 — Genomic Health/EUIPO (ONCOTYPE DX GENOMIC PROSTATE SCORE)

(Zaak T-354/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk ONCOTYPE DX GENOMIC PROSTATE SCORE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Gelijke behandeling”])

(2018/C 200/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Genomic Health, Inc. (Redwood City, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Reid, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en K. Sidat Humphreys, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 14 februari 2017 (zaak R 1682/2016-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ONCOTYPE DX GENOMIC PROSTATE SCORE als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Genomic Health, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/43


Beroep ingesteld op 26 maart 2018 –Romańska / Frontex

(Zaak T-212/18)

(2018/C 200/56)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Karolina Romańska (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: A. Tetkowska, advocaat)

Verwerende partij: Europees Grens- en kustwachtagentschap

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van het te Warschau gevestigde Europees Grens- en kustwachtagentschap van 14 juni 2017 om de overeenkomst met Karoliną Romańską krachtens artikel 47 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden te beëindigen nietig te verklaren;

vast te stellen dat het Europees Grens- en kustwachtagentschap Karolina Romańską geïntimideerd en gediscrimineerd heeft;

het Europees Grens- en kustwachtagentschap te verplichten, de intimidatie en discriminatie van Karolina Romańską te beëindigen en een anti-discriminatie en anti-intimidatiebeleid in te voeren;

het Europees Grens- en kustwachtagentschap te veroordelen tot betaling van een in redelijkheid op 100 000 EUR vastgesteld bedrag aan Karolina Romańską ter vergoeding van het onrecht dat haar is aangedaan;

het Europees Grens- en kustwachtagentschap te veroordelen tot betaling van het bedrag van 4 402 PLN aan Karolina Romańską ter vergoeding van de door haar geleden schade;

het Europees Grens- en kustwachtagentschap te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: discriminatie en intimidatie van verzoekster in het Agentschap. Tijdens haar tewerkstelling aldaar is verzoekster geïntimideerd, gekleineerd, heeft zij de schuld gekregen van fouten van anderen, is zij in het openbaar vernederd en onjuist behandeld. Haar meerderen waren hiervan op de hoogte, doch hebben niet ingegrepen.

2.

Tweede middel: als gevolg van de intimidatie in het Agentschap heeft verzoekster gezondheidsproblemen gekregen. In april 2016 heeft zij plotselinge en ernstige problemen met haar gezondheid gehad, die door medische stukken worden bevestigd. Sindsdien is zij continue onder behandeling. De artsen hebben vastgesteld dat de problemen door stress zijn ontstaan, met name door de intimidatie op het werk en door een burn-out. Verzoekster heeft kosten gemaakt voor haar behandeling, die worden aangetoond door de bij het verzoekschrift gevoegde medische documenten.

3.

Derde middel: verzoekster heeft in verband met de intimidatie en de discriminatie geen bijstand van het Agentschap gekregen. Verzoekster heeft het Agentschap in verband daarmee gevraagd om haar de in het Statuut voorziene bijstand te verlenen. Zij heeft het Agentschap een reeks voor haar aanvaardbare oplossingen voor het probleem voorgelegd. Het Agentschap heeft niet gereageerd op de kwestie van verzoeksters gezondheid en heeft niets gedaan, zodat het de voor verzoekster schadelijke situatie gewoon voor lief heeft genomen en heeft toegestaan dat deze voortduurde.

4.

Vierde middel: verzoekster is door het Agentschap gediscrimineerd op grond van geslacht, nationaliteit en het lidmaatschap van een vakorganisatie. Zij heeft binnen het Agentschap meermaals naar een hogere functie gesolliciteerd. Ondanks haar uitgebreide opleiding, haar kennis van meerdere vreemde talen, haar uitstekende beoordelingen en de omstandigheid dat zij steeds opleidingen heeft gevolgd, is zij niet bevorderd. De redenen hiervoor vormen een discriminatie. Als reactie op het feit dat verzoekster zich wegens intimidatie en discriminatie meermaals tot verweerder heeft gewend, heeft deze haar een dienstreis voorgesteld, waarvoor zij alle voorbereidingen heeft getroffen, met inbegrip van het leren van een vreemde taal van basis- tot communicatieniveau. Daarna heeft verweerder de dienstreis vier dagen voor vertrek afgezegd, en wel omdat zij contact zou hebben gehad met een vakorganisatie.

5.

Vijfde middel: verzoekster is zonder reden ontslagen. Er is geen reden voor de beëindiging van haar overeenkomst en deze beëindiging wordt niet gemotiveerd. De overeenkomst is beëindigd, omdat verzoekster niet heeft geaccepteerd dat zij in het Agentschap werd geïntimideerd en gediscrimineerd.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/44


Beroep ingesteld op 2 april 2018 — Global Silicones Council e.a. / Commissie

(Zaak T-226/18)

(2018/C 200/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Global Silicones Council (Washington, Verenigde Staten), Wacker Chemie AG (München, Duitsland), Momentive Performance Materials GmbH (Leverkusen, Duitsland), Shin-Etsu Silicones Europea BV (Almere, Nederland), Elkem Silicones France SAS (Lyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Navin-Jones, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden handeling krachtens artikel 263 VWEU nietig verklaren;

op grond van artikel 277 VWEU verklaren dat bijlage XIII van de REACH-verordening en/of relevante bepalingen van deze bijlage (in het bijzonder punten 1.1.2. en/of 1.2.2.) onrechtmatig zijn en niet van toepassing zijn op de onderhavige zaak, voor zover deze een deugdelijke beoordeling van en/of conclusie over de eigenschappen van D4 en D5 verhinderen of hier een vertekend beeld van geven;

indien a) het advies van het Comité lidstaten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen („ECHA”) van april 2015; b) het advies van het Comité risicobeoordeling van het ECHA van maart 2016; c) het advies van het Comité sociaaleconomische analyse van het ECHA van juni 2016; d) de conclusies/besluiten van de PBT-deskundigengroep van ECHA van november 2012, en/of e) relevante richtsnoeren van het ECHA, niet zijn te beschouwen als handelingen die de vaststelling van de bestreden handeling voorbereiden, op grond van artikel 277 VWEU verklaren dat deze handelingen onrechtmatig en niet van toepassing zijn;

verweerster verwijzen in de kosten van verzoeksters naar aanleiding van deze procedure;

elke andere rechtens noodzakelijke maatregel gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van hun beroep voeren verzoeksters elf middelen aan.

1.

Het eerste middel is eraan ontleend dat in verband met de risicobeoordeling sprake is van onwettigheid, kennelijk onjuiste opvattingen van het recht en de feiten, kennelijke beoordelingsfouten, schending van het rechtszekerheidsbeginsel, willekeur in de besluitvorming, en een ontoereikende motivering.

2.

Het tweede middel is eraan ontleend dat in verband met de beoordeling van de gevaren sprake is van onwettigheid, kennelijk onjuiste opvattingen van het recht en de feiten, kennelijke beoordelingsfouten, schending van het rechtszekerheidsbeginsel en willekeur in de besluitvorming. Hieronder valt ook een exceptie van onwettigheid krachtens artikel 277 VWEU inzake de relevante REACH-bepalingen in bijlage XIII en/of eerdere handelingen en maatregelen.

3.

Het derde middel is eraan ontleend dat in verband met de beoordeling van de gevaren en in het bijzonder de bepaling van de bewijskracht, sprake is van onwettigheid, kennelijk onjuiste opvattingen van het recht en de feiten, schending van het rechtszekerheidsbeginsel, willekeur in de besluitvorming en het ontbreken van een behoorlijke motivering. Hieronder valt ook een exceptie van onwettigheid krachtens artikel 277 VWEU inzake de relevante REACH-bepalingen in bijlage XIII en/of eerdere handelingen en maatregelen.

4.

Het vierde middel is eraan ontleend dat in verband met de beoordeling van de gevaren en risico’s en in het bijzonder de bepaling van de bewijskracht, sprake is van ontbrekende rechtszekerheid, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en het ontbreken van een motivering.

5.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat in verband met de beoordeling van de gevaren en risico’s en in het bijzonder de bepaling van de bewijskracht, sprake is van niet-inachtneming van de rechten van de verdediging, waaronder het recht te worden gehoord, van het ontbreken van een behoorlijke motivering en van deugdelijke procesvoering.

6.

Het zesde middel is eraan ontleend dat in verband met de beoordeling van de gevaren en risico’s, sprake is van een handeling die de discretionaire bevoegdheden kennelijk te buiten gaat, van een kennelijk onjuiste uitoefening van discretionaire bevoegdheden en van een inbreuk op het institutionele evenwicht van bevoegdheden.

7.

Het zevende middel is eraan ontleend dat in verband met de beoordeling van de gevaren en risico’s en de kennelijk onjuiste beoordeling van de relevante feiten en de relevante wettelijke bepalingen, sprake is van onwettigheid, kennelijk onjuiste opvattingen van het recht en de feiten, een kennelijke onjuiste uitoefening van discretionaire bevoegdheden, kennelijke overschrijding van de grenzen van de discretionaire bevoegdheden, schending van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen en het ontbreken van een motivering.

8.

Het achtste middel is eraan ontleend dat in verband met de vaststelling, toepassing, betekenis en omvang van de REACH-beperking, sprake is van schending van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen, ontbreken van een behoorlijke motivering en kennelijk onjuiste opvattingen van de feiten en het recht.

9.

Het negende middel is eraan ontleend dat in verband met de toepassing en omvang van de REACH-beperking sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel.

10.

Het tiende middel is ontleend aan schending van essentiële procedurevoorschriften, onwettigheid, een kennelijk onjuiste uitoefening van discretionaire bevoegdheden, kennelijk onjuiste opvattingen van de feiten en het recht, schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en het ontbreken van een motivering alvorens de REACH-beperking vast te stellen.

11.

Het elfde middel is eraan ontleend dat de relevante bepalingen van REACH-bijlage XIII en andere relevante eerdere handelingen en maatregelen die een deugdelijke beoordeling van en/of conclusie over de eigenschappen van D4 en D5 verhinderen en/of hier een vertekend beeld van geven, volgens artikel 277 VWEU niet van toepassing zijn.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/46


Beroep ingesteld op 4 april 2018 — Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam/EUIPO — Lupu (Djili)

(Zaak T-231/18)

(2018/C 200/58)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam (Dulovo, Bulgarije) (vertegenwoordiger: C. Romiţan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Victor Lupu (Boekarest, Roemenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Djili — inschrijvingsaanvraag nr. 15 497 662

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 31 januari 2018 in zaak R 1902/2017-5

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden beslissing;

verwerping van het beroep van Lupu Victor;

verwijzing van opposant en de verzoeker in de procedure voor het EUIPO Lupu Victor in de kosten.

Aangevoerde middelen

De kamer van beroep heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er een fonetische overeenstemming bestond tussen de tekens;

De kamer van beroep heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de begripsmatige vergelijking niet van belang was in deze zaak.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/46


Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Polskie Linie Lotnicze „LOT”/Commissie

(Zaak T-240/18)

(2018/C 200/59)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Polskie Linie Lotnicze „LOT” S.A. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Jeżewski, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2017) 8776 final van de Europese Commissie van 12 december 2017 in de zaak M.8672 (EASYJET/CERTAIN AIR BERLIN ASSETS);

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure voor het Gerecht;

de Commissie verplichten in het kader van haar verweerschrift in te gaan op bepaalde vragen van verzoekster over het verloop van het onderzoek van de gevolgen van de betrokken concentratie voor de mededinging en bepaalde bewijsmiddelen over te leggen die de grondslag vormen voor haar besluit.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft bepalingen van de EU-Verdragen en uitvoeringsbepalingen daarvan geschonden, inzonderheid bepalingen van verordening (EG) nr. 139/2004 (1) door na te laten de ongunstige gevolgen van de concentratie uit oogpunt van de mededinging volledig te beoordelen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft de gevolgen van de concentratie voor de mogelijkheid om passagiersluchtvervoersdiensten aan te bieden en voor bepaalde vliegvelden onjuist beoordeeld en daarmee een ernstige en kennelijke fout gemaakt bij de beoordeling van de concentratie. Een regelmatig uitgevoerde analyse van de concentratie moet leiden tot de conclusie dat zij een reeks negatieve gevolgen zou hebben voor de mededinging, waaronder negatievere gevolgen voor de mededinging dan het uitblijven van de concentratie in het alternatieve scenario.

3.

Derde middel: de Commissie heeft de Richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale fusies geschonden door na te laten te onderzoeken of de toename van de efficiëntie door de concentratie de negatieve gevolgen voor de mededinging neutraliseert.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft Verdragsbepalingen en uitvoeringsbepalingen daarvan geschonden door na te laten easyJet verbintenissen op te leggen waardoor een wezenlijke verstoring van een efficiënte mededinging door de concentratie kan worden vermeden.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft Verdragsbepalingen en uitvoeringsbepalingen daarvan geschonden door na te laten de invloed van de concentratie op de interne markt te beoordelen in de context van de staatssteun die voordien op 15 augustus 2017 aan Air Berlin is verstrekt in de vorm van een lening van de BRD ten belope van 150 miljoen EUR. Deze steun is bij besluit C(2017) 6080 final van de Commissie van 4 september 2007 in de zaak van de staatssteun van de Bondsrepubliek Duitsland aan Air Berlin bevestigd.

6.

Zesde middel: de Commissie heeft artikel 296 VWEU geschonden doordat zij haar besluit ontoereikend heeft gemotiveerd, wat onder meer daaruit blijkt dat een volledige analyse van de feiten van de zaak ontbreekt, is voorbijgegaan aan een serie aspecten die onmisbaar zijn voor een behoorlijke toetsing van de invloed van de transactie op de mededinging onmisbaar zijn, is nagelaten de invloed van de concentratie op de interne markt te beoordelen in de context van de staatssteun die voordien aan Air Berlin is verstrekt en geen onderbouwing is gegeven voor het ontbreken van een dergelijke beoordeling.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB 2004, L 24, blz. 1).


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/47


Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Benavides Torres/Raad

(Zaak T-245/18)

(2018/C 200/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Antonio José Benavides Torres (Venezuela) (vertegenwoordigers: L. Giuliano en F. Di Gianni, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/90 van de Raad van 22 januari 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela en uitvoeringsverordening (EU) 2018/88 van 22 januari 2018 tot uitvoering van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela, voor zover de bepalingen ervan verzoeker betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van verzoekers rechten van verweer en op effectieve rechterlijke bescherming, door hem niet binnen een redelijke termijn toegang te verlenen tot het bewijs dat beweerdelijk zijn opname op de lijst onderbouwt.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout van de Raad, aangezien deze niet heeft aangetoond dat verzoeker, in zijn rol als Commandant-generaal van de Bolivariaanse Nationale Garde, verantwoordelijk is voor ernstige schendingen van de mensenrechten die vermeend zijn begaan door de Bolivariaanse Nationale Garde, en de rechtsstaat in Venezuela heeft ondermijnd.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/48


Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Moreno Pérez / Raad

(Zaak T-246/18)

(2018/C 200/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Maikel José Moreno Pérez (Venezuela) (vertegenwoordigers: L. Giuliano en F. Di Gianni, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/90 van de Raad van 22 januari 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela en uitvoeringsverordening (EU) 2018/88 van 22 januari 2018 tot uitvoering van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela, voor zover de bepalingen ervan verzoeker betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft het beginsel van behoorlijk bestuur en verzoekers rechten van verweer en op effectieve rechterlijke bescherming geschonden door hem niet binnen een redelijke termijn toegang te verlenen tot het bewijs dat beweerdelijk zijn opname op de lijst onderbouwt.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout van de Raad, aangezien hij niet heeft aangetoond dat verzoeker, in zijn rol van president en voormalig vicepresident van het Hooggerechtshof van Venezuela, het optreden en het beleid van de regering waarmee de democratie en de rechtsstaat in Venezuela werd ondermijnd, heeft gesteund en vergemakkelijkt, en dat hij verantwoordelijk is voor handelingen en uitlatingen die het gezag van het nationale parlement hebben geüsurpeerd.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/48


Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Lucena Ramírez/Raad

(Zaak T-247/18)

(2018/C 200/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tibisay Lucena Ramírez (Venezuela) (vertegenwoordigers: L. Giuliano en F. Di Gianni, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/90 van de Raad van 22 januari 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela en uitvoeringsverordening (EU) 2018/88 van 22 januari 2018 tot uitvoering van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela, voor zover de bepalingen ervan verzoekster betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van verzoeksters rechten van verweer en op effectieve rechterlijke bescherming, door haar niet binnen een redelijke termijn toegang te verlenen tot het bewijs dat beweerdelijk haar opname op de lijst onderbouwt.

2.

Tweede middel: beoordelingsfout van de Raad, aangezien deze niet heeft aangetoond dat verzoeksters optreden en beleid de democratie en de rechtsstaat in Venezuela hebben ondermijnd.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/49


Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Cabello Rondón/Raad

(Zaak T-248/18)

(2018/C 200/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Diosdado Cabello Rondón (Venezuela) (vertegenwoordigers: L. Giuliano en F. Di Gianni, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/90 van de Raad van 22 januari 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela en uitvoeringsverordening (EU) 2018/88 van 22 januari 2018 tot uitvoering van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela, voor zover de bepalingen ervan verzoeker betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van verzoekers rechten van verweer en op effectieve rechterlijke bescherming, door hem niet binnen een redelijke termijn toegang te verlenen tot het bewijs dat beweerdelijk zijn opname op de lijst onderbouwt.

2.

Tweede middel: beoordelingsfout van de Raad, aangezien deze niet heeft aangetoond dat verzoeker betrokken is bij het ondermijnen van de democratie en de rechtsstaat in Venezuela.


11.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/50


Beroep ingesteld op 16 april 2018 — Saab Halabi/Raad

(Zaak T-249/18)

(2018/C 200/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tarek William Saab Halabi (Venezuela) (vertegenwoordiger: L. Giuliano en F. Di Gianni, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/90 van de Raad van 22 januari 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela en uitvoeringsverordening (EU) 2018/88 van 22 januari 2018 tot uitvoering van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2063 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela, voor zover de bepalingen ervan verzoeker betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van verzoekers rechten van verweer en op effectieve rechterlijke bescherming, door hem niet binnen een redelijke termijn toegang te verlenen tot het bewijs dat beweerdelijk zijn opname op de lijst onderbouwt.

2.

Tweede middel: de Raad heeft het bestaan van de voorwaarden voor het opnemen van verzoeker op de lijst niet bewezen en heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan door niet aan te tonen dat verzoeker, in zijn rol als procureur-generaal en eerdere functies als ombudsman en voorzitter van de republikeinse morele raad, de democratie en rechtsstaat in Venezuela heeft ondermijnd.