ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 123

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
9 april 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 123/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 123/02

Zaak C-304/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury (Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) 2015/751 — Afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties — Artikel 1, lid 5 — Gelijkstelling van een driepartijenbetaalkaartschema met een vierpartijenbetaalkaartschema — Voorwaarden — Uitgifte door een driepartijenbetaalkaartschema van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten‚ samen met een cobrandingpartner of via een agent — Artikel 2, punt 18 — Begrip driepartijenbetaalkaartschema — Geldigheid)

2

2018/C 123/03

Zaak C-359/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Strafzaak tegen Ömer Altun, Abubekir Altun, Sedrettin Maksutogullari, Yunus Altun, Absa NV, M. Sedat BVBA, Alnur BVBA [Prejudiciële verwijzing — Migrerende werknemers — Sociale zekerheid — Toepasselijke wetgeving — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 14, punt 1, onder a) — Gedetacheerde werknemers — Verordening (EEG) nr. 574/72 — Artikel 11, lid 1, onder a) — E 101-verklaring — Bewijskracht — Verklaring die op frauduleuze wijze werd verkregen of ingeroepen]

3

2018/C 123/04

Zaak C-380/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Bondsrepubliek Duitsland [Niet-nakoming — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 73 — Maatstaf van heffing — Artikelen 306 tot en met 310 — Bijzondere regeling voor reisbureaus — Niet-toepassing van deze regeling op verkopen aan belastingplichtige ondernemingen — Totalisering van de maatstaf van heffing over een bepaald tijdvak — Onverenigbaarheid]

3

2018/C 123/05

Zaak C-590/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2008/118/EG — Artikel 7 — Algemene regeling inzake accijns — Tanken van aardolieproducten zonder accijnsheffing — Benzinestations aan de grens van de Helleense Republiek met derde landen — Verschuldigdheid van de accijns — Begrip, uitslag tot verbruik’ van accijnsgoederen — Begrip, onttrekking aan een accijnsschorsingsregeling’)

4

2018/C 123/06

Zaak C-643/16: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn (EU) 2015/2366 — Betalingsdiensten in de interne markt — Artikel 35, lid 1 — Vereisten inzake de toegang tot betalingssystemen voor vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of in het register ingeschreven betalingsdienstaanbieders — Artikel 35, lid 2, eerste alinea, onder b) — Niet-toepasselijkheid van deze vereisten op betalingssystemen die uitsluitend zijn samengesteld uit betalingsdienstaanbieders die tot een groep behoren — Toepasselijkheid van die vereisten op driepartijenbetaalkaartschema’s die cobrandingovereenkomsten of agentuurovereenkomsten hebben gesloten — Geldigheid)

5

2018/C 123/07

Zaak C-144/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale Calabria — Italië) — Lloyd's of London/Agenzia Regionale per la Protezione dell'Ambiente della Calabria (Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Artikelen 49 en 56 VWEU — Richtlijn 2004/18/EG — Gronden voor uitsluiting van deelneming aan een aanbesteding — Verzekeringsdiensten — Deelneming van meerdere syndicaten van Lloyd’s of London aan eenzelfde aanbestedingsprocedure — Ondertekening van de offertes door de algemeen vertegenwoordiger van Lloyd’s of London voor het betrokken land — Beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie — Evenredigheid)

6

2018/C 123/08

Zaak C-181/17: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje [Niet-nakoming — Vervoersbeleid — Verordening (EG) nr. 1071/2009 — Wegvervoer — Vergunning voor openbaar vervoer — Toekenningsvoorwaarden — Artikel 3, leden 1 en 2 — Artikel 5, onder b) — Noodzakelijk aantal voertuigen — Nationale regelgeving — Strengere voorwaarden voor toekenning — Hoger minimumaantal voertuigen]

6

2018/C 123/09

Zaak C-508/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 augustus 2017 door CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 19 juni 2017 in zaak T-906/16, CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH / Europese Commissie

7

2018/C 123/10

Zaak C-703/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) op 15 december 2017 — Adelheid Krah / Universität Wien

7

2018/C 123/11

Zaak C-713/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (Oostenrijk) op 21 december 2017 — Ahmad Shah Ayubi

8

2018/C 123/12

Zaak C-721/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 27 december 2017 — Sebastien Vollmer, Vera Sagalov / Swiss Global Air Lines AG

8

2018/C 123/13

Zaak C-4/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 3 januari 2018 — Michael Winterhoff als curator in het faillissement van DIREKTexpress Holding AG / Finanzamt Ulm

9

2018/C 123/14

Zaak C-5/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 3 januari 2018 — Jochen Eisenbeis als curator in het faillissement van JUREX GmbH / Bundeszentralamt für Steuern

10

2018/C 123/15

Zaak C-16/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 9 januari 2018 — Michael Dobersberger

10

2018/C 123/16

Zaak C-17/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Mureș (Roemenië) op 9 januari 2018 — Strafzaak tegen Virgil Mailat, Delia Elena Mailat, Apcom Select SA

11

2018/C 123/17

Zaak C-22/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Darmstadt (Duitsland) op 11 januari 2018 — TopFit e.V., Daniele Biffi / Deutscher Leichtathletikverband e.V.

12

2018/C 123/18

Zaak C-31/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Sofia, Bulgarije) op 17 januari 2018 — Elektrorazpredelenie Jug EAD / Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)

12

2018/C 123/19

Zaak C-122/18: Beroep ingesteld op 14 februari 2018 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

13

 

Gerecht

2018/C 123/20

Zaak T-731/15: Arrest van het Gerecht van 21 februari 2018 — Klyuyev/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne — Bevriezing van tegoeden — Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren — Handhaving van verzoekers naam op de lijst — Motiveringsplicht — Rechtsgrondslag — Feitelijke grondslag — Kennelijk onjuiste beoordeling — Rechten van verdediging — Recht op eigendom — Recht op bescherming van de goede naam — Evenredigheid — Bescherming van de grondrechten die gelijkwaardig is aan die welke in de Unie wordt gewaarborgd — Exceptie van onwettigheid)

15

2018/C 123/21

Zaak T-118/16: Arrest van het Gerecht van 20 februari 2018 — Deutsche Post/EUIPO — bpost (BEPOST) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk BEPOST — Ouder Uniebeeldmerk ePost en ouder nationaal woordmerk POST — Niet ingeschreven merk of in het economisch verkeer gebruikt teken POST — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001) — Geen afbreuk aan de reputatie en geen verwatering — Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) — Voor het eerst voor het Gerecht aangedragen bewijsmateriaal]

16

2018/C 123/22

Zaak T-445/16: Arrest van het Gerecht van 23 februari 2018 — Schniga/CPVO (Gala Schnico) [Kweekproducten — Aanvraag voor een communautair kwekersrecht voor het plantenras Gala Schnico — Technisch onderzoek — Motiveringsplicht — Artikel 75, eerste zin, van verordening (EG) nr. 2100/94 — Homogeniteit — Artikel 8 van verordening nr. 2100/94 — Aanvullend onderzoek — Artikel 57, lid 3, van verordening nr. 2100/94 — Gelijke behandeling — Ambtshalve onderzoek van de feiten door het CPVO — Artikel 76 van verordening nr. 2100/94]

17

2018/C 123/23

Zaak T-727/26: Arrest van het Gerecht van 21 februari 2018 — Repower/EUIPO — repowermap.org (REPOWER) [Uniemerk — Beslissing van een kamer van beroep waarbij een oudere beslissing wordt herroepen — Artikel 80 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 103 van verordening (EU) 2017/1001] — Algemeen rechtsbeginsel dat intrekking van een onrechtmatige bestuurshandeling toestaat]

17

2018/C 123/24

Zaak T-45/17: Arrest van het Gerecht van 20 februari 2018 — Kwang Yang Motor/EUIPO — Schmidt (CK1) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk CK1 — Ouder Uniebeeldmerk CK — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

18

2018/C 123/25

Zaak T-179/17: Arrest van het Gerecht van 21 februari 2018 — Laboratoire Nuxe/EUIPO — Camille en Tariot (NYouX) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk NYouX — Ouder nationaal woordmerk NUXE — Motiveringsplicht — Artikel 75, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening (EU) 2017/1001] — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijke waren — Overeenstemmende tekens — Onderscheidend vermogen — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]]

19

2018/C 123/26

Zaak T-210/17: Arrest van het Gerecht van 22 februari 2018 — International Gaming Projects/EUIPO — Zitro IP (TRIPLE TURBO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk TRIPLE TURBO — Ouder Uniebeeldmerk TURBO — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

19

2018/C 123/27

Zaak T-711/14: Beschikking van het Gerecht van 9 februari 2018 — Arcofin e.a. / Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Door België ten gunste van de financiële coöperatieve vennootschappen van de Groep-ARCO ten uitvoer gelegde steunmaatregel — Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van de natuurlijke personen die vennoten zijn van die vennootschappen — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Selectief voordeel — Maatregel die de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalen en die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden — Maatregel om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen — Gewettigd vertrouwen — Beroep dat deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond is)

20

2018/C 123/28

Zaak T-436/16: Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2018 — AEIM en Kazenas / Commissie (Beroep tot schadevergoeding — Verjaring — Geen bewijs van de schade — Beroep dat kennelijk moet worden verworpen)

21

2018/C 123/29

Zaak T-919/16: Beschikking van het Gerecht van 1 februari 2018 — Collins/Parlement (Voorrechten en immuniteiten — Lid van het Europees Parlement — Besluit om de voorrechten en immuniteiten niet te verdedigen — Kennelijk niet-ontvankelijk beroep — Kennelijke onbevoegdheid — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

21

2018/C 123/30

Zaak T-786/16: Beroep ingesteld op 12 december 2017 — PV/Commissie

22

2018/C 123/31

Zaak T-47/18: Beroep ingesteld op 29 januari 2018 — UZ / Parlement

24

2018/C 123/32

Zaak T-54/18: Beroep ingesteld op 31 januari 2018 — Fashion Energy/EUIPO — Retail Royalty (1st AMERICAN)

25

2018/C 123/33

Zaak T-62/18: Beroep ingesteld op 6 februari 2018 — Aeris Invest / GAR

25

2018/C 123/34

Zaak T-204/17: Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2018 — Alfa Laval Flow Equipment (Kunshan)/Commissie

27


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 123/01)

Laatste publicatie

PB C 112 van 26.3.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 104 van 19.3.2018

PB C 94 van 12.3.2018

PB C 83 van 5.3.2018

PB C 72 van 26.2.2018

PB C 63 van 19.2.2018

PB C 52 van 12.2.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury

(Zaak C-304/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) 2015/751 - Afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties - Artikel 1, lid 5 - Gelijkstelling van een driepartijenbetaalkaartschema met een vierpartijenbetaalkaartschema - Voorwaarden - Uitgifte door een driepartijenbetaalkaartschema van op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten‚ „samen met een cobrandingpartner of via een agent” - Artikel 2, punt 18 - Begrip „driepartijenbetaalkaartschema” - Geldigheid))

(2018/C 123/02)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Queen, op verzoek van: American Express Co.

Verwerende partij: The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury

in tegenwoordigheid van: Diners Club International Limited, MasterCard Europe SA

Dictum

1)

Artikel 1, lid 5, van verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties moet aldus worden uitgelegd dat het in het kader van een overeenkomst tussen een cobrandingpartner of een agent, enerzijds, en een driepartijenbetaalkaartschema, anderzijds, niet vereist is dat die cobrandingpartner of agent handelt als uitgever in de zin van artikel 2, punt 2, van die verordening, opdat dit schema wordt geacht samen met een cobrandingpartner of via een agent op kaarten gebaseerde betaalinstrumenten uit te geven, en dus wordt aangemerkt als een vierpartijenbetaalkaartschema in de zin van artikel 1, lid 5, van die verordening.

2)

Bij het onderzoek van de tweede prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 1, lid 5, en artikel 2, punt 18, van verordening 2015/751 kunnen aantasten.


(1)  PB C 270 van 25.7.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Strafzaak tegen Ömer Altun, Abubekir Altun, Sedrettin Maksutogullari, Yunus Altun, Absa NV, M. Sedat BVBA, Alnur BVBA

(Zaak C-359/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Migrerende werknemers - Sociale zekerheid - Toepasselijke wetgeving - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 14, punt 1, onder a) - Gedetacheerde werknemers - Verordening (EEG) nr. 574/72 - Artikel 11, lid 1, onder a) - E 101-verklaring - Bewijskracht - Verklaring die op frauduleuze wijze werd verkregen of ingeroepen])

(2018/C 123/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in de strafzaak

Ömer Altun, Abubekir Altun, Sedrettin Maksutogullari, Yunus Altun, Absa NV, M. Sedat BVBA, Alnur BVBA

in tegenwoordigheid van: Openbaar Ministerie

Dictum

Artikel 14, punt 1, onder a), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 631/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, en artikel 11, lid 1, onder a), van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moeten aldus worden uitgelegd dat, wanneer het orgaan van de lidstaat waar de werknemers gedetacheerd zijn aan het orgaan dat E 101-verklaringen heeft afgegeven een verzoek heeft gericht om deze verklaringen te heroverwegen en in te trekken, gelet op in het kader van een gerechtelijk onderzoek verkregen gegevens waaruit kon worden afgeleid dat deze verklaringen frauduleus waren verkregen of ingeroepen, en dit orgaan van afgifte heeft nagelaten om deze gegevens met het oog op de heroverweging van de gegrondheid van de afgifte van die verklaringen in aanmerking te nemen, de nationale rechter in het kader van een procedure tegen personen die ervan worden verdacht onder de dekmantel van dergelijke verklaringen een beroep te hebben gedaan op gedetacheerde werknemers, deze verklaringen buiten beschouwing kan laten indien hij op basis van de voornoemde gegevens en onder eerbiediging van de aan deze personen toekomende waarborgen die eigen zijn aan het recht op een eerlijk proces, oordeelt dat er een dergelijke fraude heeft plaatsgevonden.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/3


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-380/16) (1)

([Niet-nakoming - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 73 - Maatstaf van heffing - Artikelen 306 tot en met 310 - Bijzondere regeling voor reisbureaus - Niet-toepassing van deze regeling op verkopen aan belastingplichtige ondernemingen - Totalisering van de maatstaf van heffing over een bepaald tijdvak - Onverenigbaarheid])

(2018/C 123/04)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Owsiany-Hornung en M. Wasmeier, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en R. Kanitz, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (M. K. Bulterman, C. S. Schillemans en B. Koopman, gemachtigden)

Dictum

1)

Door de voor reisbureaus geldende bijzondere regeling voor de belasting over de toegevoegde waarde niet toe te passen op reisdiensten die zij verrichten voor belastingplichtigen die voor rekening van hun onderneming gebruikmaken van deze diensten, en door de reisbureaus, voor zover zij aan die regeling zijn onderworpen, toe te staan de maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde getotaliseerd vast te stellen voor dienstenpakketten of voor alle diensten die in een belastingtijdvak zijn verleend, is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 73 en de artikelen 306 tot en met 310 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 314 van 29.8.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/4


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek

(Zaak C-590/16) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 2008/118/EG - Artikel 7 - Algemene regeling inzake accijns - Tanken van aardolieproducten zonder accijnsheffing - Benzinestations aan de grens van de Helleense Republiek met derde landen - Verschuldigdheid van de accijns - Begrip, uitslag tot verbruik’ van accijnsgoederen - Begrip, onttrekking aan een accijnsschorsingsregeling’))

(2018/C 123/05)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Tomat en A. Kyratsou, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: E.-M. Mamouna en M. Tassopoulou, gemachtigden)

Dictum

1)

Door een wettelijke regeling vast te stellen en te handhaven die de verkoop toestaat van belastingvrije aardolieproducten door de benzinestations van Katastimata Aforologiton Eidon AE bij de grensposten van Kipoi Evrou (Griekenland), Kakavia (Griekenland) en Evzonoi (Griekenland), die zich allemaal bevinden in regio’s die grenzen aan derde landen — te weten respectievelijk de Republiek Turkije, de Republiek Albanië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië –, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG op haar rusten.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2018 [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: American Express Co. / The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury

(Zaak C-643/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn (EU) 2015/2366 - Betalingsdiensten in de interne markt - Artikel 35, lid 1 - Vereisten inzake de toegang tot betalingssystemen voor vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders of in het register ingeschreven betalingsdienstaanbieders - Artikel 35, lid 2, eerste alinea, onder b) - Niet-toepasselijkheid van deze vereisten op betalingssystemen die uitsluitend zijn samengesteld uit betalingsdienstaanbieders die tot een groep behoren - Toepasselijkheid van die vereisten op driepartijenbetaalkaartschema’s die cobrandingovereenkomsten of agentuurovereenkomsten hebben gesloten - Geldigheid))

(2018/C 123/06)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Queen, op verzoek van: American Express Co.

Verwerende partij: The Lords Commissioners of Her Majesty’s Treasury

in tegenwoordigheid van: Diners Club International Limited, MasterCard Europe SA

Dictum

1)

Artikel 35, lid 2, eerste alinea, onder b), van richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van richtlijn 2007/64/EG, moet aldus worden uitgelegd dat een driepartijenbetaalkaartschema dat een cobrandingovereenkomst heeft gesloten met een cobrandingpartner, niet het voordeel van de in die bepaling vervatte uitzondering wordt ontzegd, zodat het niet onderworpen is aan de vereisten van artikel 35, lid 1, van die richtlijn, ingeval die cobrandingpartner geen betalingsdienstaanbieder is en binnen dat schema geen betalingsdiensten aanbiedt met betrekking tot het gecobrande productaanbod. Daarentegen wordt een driepartijenbetaalkaartschema dat voor het aanbieden van betalingsdiensten een agent heeft ingeschakeld, het voordeel van die uitzondering ontzegd, zodat het onderworpen is aan de vereisten van artikel 35, lid 1.

2)

Bij het onderzoek van de tweede prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 35 van richtlijn 2015/2366 kunnen aantasten.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/6


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 8 februari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale Calabria — Italië) — Lloyd's of London/Agenzia Regionale per la Protezione dell'Ambiente della Calabria

(Zaak C-144/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Artikelen 49 en 56 VWEU - Richtlijn 2004/18/EG - Gronden voor uitsluiting van deelneming aan een aanbesteding - Verzekeringsdiensten - Deelneming van meerdere syndicaten van Lloyd’s of London aan eenzelfde aanbestedingsprocedure - Ondertekening van de offertes door de algemeen vertegenwoordiger van Lloyd’s of London voor het betrokken land - Beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie - Evenredigheid))

(2018/C 123/07)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale Calabria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lloyd's of London

Verwerende partij: Agenzia Regionale per la Protezione dell'Ambiente della Calabria

Dictum

De beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie die voortvloeien uit de artikelen 49 en 56 VWEU en waarnaar wordt verwezen in artikel 2 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat, zoals de regeling welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan twee bij Lloyd’s of London aangesloten „syndicates” niet van deelneming aan eenzelfde openbare aanbestedingsprocedure voor verzekeringsdiensten mogen worden uitgesloten op grond van de enkele reden dat hun respectieve offertes zijn ondertekend door de algemeen vertegenwoordiger van Lloyd’s of London voor die lidstaat, maar die daarentegen wel toestaat dat die syndicaten worden uitgesloten indien op basis van onweerlegbare gegevens blijkt dat hun offertes niet onafhankelijk zijn geformuleerd.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/6


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 8 februari 2018 — Europese Commissie / Koninkrijk Spanje

(Zaak C-181/17) (1)

([Niet-nakoming - Vervoersbeleid - Verordening (EG) nr. 1071/2009 - Wegvervoer - Vergunning voor openbaar vervoer - Toekenningsvoorwaarden - Artikel 3, leden 1 en 2 - Artikel 5, onder b) - Noodzakelijk aantal voertuigen - Nationale regelgeving - Strengere voorwaarden voor toekenning - Hoger minimumaantal voertuigen])

(2018/C 123/08)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux en J. Rius, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: V. Ester Casas, gemachtigde)

Dictum

1)

Door van ondernemingen te eisen dat zij over minimaal drie voertuigen beschikken voordat een vergunning voor openbaar vervoer kan worden verkregen, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 5, onder b), van verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van richtlijn 96/26/EG van de Raad.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 19.6.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/7


Hogere voorziening ingesteld op 19 augustus 2017 door CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 19 juni 2017 in zaak T-906/16, CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH / Europese Commissie

(Zaak C-508/17 P)

(2018/C 123/09)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH (vertegenwoordiger: A. Schuster, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft bij beschikking van 8 februari 2018 de hogere voorziening afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien (Oostenrijk) op 15 december 2017 — Adelheid Krah / Universität Wien

(Zaak C-703/17)

(2018/C 123/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Adelheid Krah

Verwerende partij: Universität Wien (universiteit Wenen)

Prejudiciële vragen

Vraag 1:

Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 45 VWEU, artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, alsmede de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling volgens welke de beroepsrelevante voorafgaande diensttijd van een lid van het docentencorps van de universiteit Wenen enkel in aanmerking kan worden genomen voor een totale duur van drie of vier jaar, ongeacht of het om tijdvakken van arbeid in dienst van de universiteit Wenen of van andere binnen- of buitenlandse universiteiten of vergelijkbare instellingen gaat?

Vraag 2:

Is een beloningssysteem dat niet voorziet in de volledige inaanmerkingneming van de beroepsrelevante voorafgaande diensttijd maar tegelijkertijd een hogere beloning verbindt aan de duur van tewerkstelling bij dezelfde werkgever, in strijd met het vrije verkeer van werknemers van artikel 45, lid 2, VWEU en artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie?


(1)  PB 2011, L 141, blz. 1.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (Oostenrijk) op 21 december 2017 — Ahmad Shah Ayubi

(Zaak C-713/17)

(2018/C 123/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Oberösterreich

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ahmad Shah Ayubi

Betrokken instantie: Bezirkshauptmannschaft Linz-Land

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 29 van richtlijn 2011/95/EU (1), op grond waarvan een lidstaat verplicht is personen die internationale bescherming genieten (in de lidstaat die deze bescherming heeft toegekend) de nodige sociale bijstand te verlenen zoals de onderdanen van de lidstaat deze ontvangen, aldus worden uitgelegd dat het voldoet aan de door het Hof van Justitie in zijn rechtspraak ontwikkelde criteria voor rechtstreekse werking?

2)

Moet artikel 29 van richtlijn 2011/95/EU aldus worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale bepaling die sociale bijstand in de vorm van een op de behoeften gebaseerd minimumniveau van bescherming uitsluitend volledig en dus in dezelfde mate als aan de eigen onderdanen van een lidstaat verleent aan asielgerechtigden met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar voorziet in een verlaging van de sociale bijstandsuitkeringen verbonden aan het op de behoeften gebaseerde minimumniveau van bescherming voor asielgerechtigden aan wie slechts tijdelijk verblijf is verleend, en die hen aldus wat de hoogte van de sociale bijstand betreft, gelijkstelt met personen met de subsidiairebeschermingsstatus?


(1)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB 2011, L 337, blz. 9).


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 27 december 2017 — Sebastien Vollmer, Vera Sagalov / Swiss Global Air Lines AG

(Zaak C-721/17)

(2018/C 123/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sebastien Vollmer, Vera Sagalov

Verwerende partij: Swiss Global Air Lines AG

Prejudiciële vragen

1)

Kan er ook een recht op compensatie op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) bestaan wanneer een luchtreiziger wegens een vertraging van minder dan drie uur bij aankomst een rechtstreeks aansluitende vlucht niet haalt en dit tot een vertraging van 3 uur of meer op de eindbestemming leidt, waarbij die vluchten echter door verschillende luchtvaartmaatschappijen werden uitgevoerd?

2)

Kan er ook een recht op compensatie op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 bestaan wanneer de onderscheiden luchtvaartmaatschappijen concernrechtelijk met elkaar zijn verbonden?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 3 januari 2018 — Michael Winterhoff als curator in het faillissement van DIREKTexpress Holding AG / Finanzamt Ulm

(Zaak C-4/18)

(2018/C 123/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michael Winterhoff als curator in het faillissement van DIREKTexpress Holding AG

Verwerende partij: Finanzamt Ulm

Prejudiciële vraag

Is een ondernemer die zorg draagt voor de betekening van stukken overeenkomstig bepalingen van publiek recht een „aanbieder van de universele dienst” in de zin van artikel 2, punt 13, van richtlijn 97/67/EG van 15 december 1997 (1), die de universele postdienst geheel of gedeeltelijk verzekert, en is deze dienst vrijgesteld van belasting krachtens artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (2)?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB 1998, L 15, blz. 14).

(2)  PB 2006, L 347, blz. 1.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 3 januari 2018 — Jochen Eisenbeis als curator in het faillissement van JUREX GmbH / Bundeszentralamt für Steuern

(Zaak C-5/18)

(2018/C 123/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jochen Eisenbeis als curator in het faillissement van JUREX GmbH

Verwerende partij: Bundeszentralamt für Steuern

Prejudiciële vragen

1)

Is de betekening van stukken overeenkomstig bepalingen van publiekrecht (bepalingen van het procesrecht en de wetten die de betekening in administratieve procedures regelen — § 33, lid 1, van het Postgesetz) een universele postdienst in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 97/67/EG van 15 december 1997 (1) (postrichtlijn)?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord,

is een ondernemer die zorg draagt voor de betekening van stukken overeenkomstig bepalingen van publiekrecht een „aanbieder van de universele dienst” in de zin van artikel 2, punt 13, van richtlijn 97/67/EG van 15 december 1997, die de universele postdienst geheel of gedeeltelijk verzekert, en is deze dienst vrijgesteld van belasting krachtens artikel 132, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (2)?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB 1998, L 15, blz. 41).

(2)  PB 2006, L 347, blz. 1.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 9 januari 2018 — Michael Dobersberger

(Zaak C-16/18)

(2018/C 123/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker tot Revision: Michael Dobersberger

Betrokken partij: Magistrat der Stadt Wien

Prejudiciële vragen

1)

Is richtlijn 96/71/EG (1) van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (hierna ook: „richtlijn”), met name artikel 1, lid 3, onder a), daarvan, ook van toepassing op het verrichten van diensten, zoals het serveren van maaltijden en dranken aan passagiers, boordservice en schoonmaakdiensten, door de werknemers van een in de lidstaat van terbeschikkingstelling (Hongarije) gevestigde dienstverlener ter uitvoering van een overeenkomst met een in de lidstaat van ontvangst (Oostenrijk) gevestigde spoorwegonderneming, indien die diensten worden verricht in internationale treinen die ook door de lidstaat van ontvangst rijden?

2)

Is artikel 1, lid 3, onder a), van de richtlijn ook van toepassing wanneer de in de lidstaat van terbeschikkingstelling gevestigde dienstverlener de in de eerste prejudiciële vraag vermelde diensten niet verricht ter uitvoering van een overeenkomst met de in de lidstaat van ontvangst gevestigde spoorwegonderneming aan wie de diensten uiteindelijk ten goede komen (dienstontvanger), maar ter uitvoering van een overeenkomst met een derde, in de lidstaat van ontvangst gevestigde onderneming, die van haar kant in een contractuele verhouding (onderaanneming) met de spoorwegonderneming staat?

3)

Is artikel 1, lid 3, onder a), van de richtlijn ook van toepassing wanneer de in de lidstaat van terbeschikkingstelling gevestigde dienstverlener ter verrichting van de in de eerste prejudiciële vraag vermelde diensten geen eigen werknemers inzet, maar werknemers van een andere onderneming die hem nog in de lidstaat van terbeschikkingstelling ter beschikking zijn gesteld?

4)

Ongeacht de antwoorden op de eerste tot en met de derde prejudiciële vraag: Verzet het Unierecht, met name de vrijheid van dienstverrichting (artikelen 56 en 57 VWEU), zich tegen een nationale regeling uit hoofde waarvan ondernemingen die werknemers detacheren naar het grondgebied van een andere lidstaat om daar diensten te verrichten, ook verplicht zijn tot naleving van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn en de naleving van daarmee gepaard gaande verplichtingen (zoals met name de verplichting inzake het melden van de grensoverschrijdende detachering van werknemers bij een instantie van de lidstaat van ontvangst en de verplichting inzake het beschikbaar houden van documentatie betreffende de hoogte van het loon en de socialezekerheidsregistratie van de betrokken werknemers) in gevallen waarin (ten eerste) de grensoverschrijdend gedetacheerde werknemers behoren tot het rijdende personeel van een grensoverschrijdend actieve spoorwegonderneming of van een onderneming die typische diensten van een spoorwegonderneming verricht (serveren van maaltijden en dranken aan passagiers, boordservice) in treinen van de betrokken onderneming die de grenzen tussen de lidstaten overschrijden, en (ten tweede) aan de detachering ofwel helemaal geen dienstenovereenkomst of althans geen dienstenovereenkomst tussen de detacherende onderneming en de in een andere lidstaat actieve dienstontvanger ten grondslag ligt, aangezien de prestatieplicht van de detacherende onderneming ten opzichte van de in een andere lidstaat actieve dienstontvanger gebaseerd is op een onderaannemingsrelatie (onderaannemingsketen) en (ten derde) de gedetacheerde werknemer geen dienstverband heeft met de detacherende onderneming, maar met een derde onderneming die haar werknemers nog in de lidstaat van vestiging van de detacherende onderneming aan deze laatste ter beschikking heeft gesteld?


(1)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1).


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Mureș (Roemenië) op 9 januari 2018 — Strafzaak tegen Virgil Mailat, Delia Elena Mailat, Apcom Select SA

(Zaak C-17/18)

(2018/C 123/16)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Mureș

Partijen in de strafzaak

Virgil Mailat, Delia Elena Mailat, Apcom Select SA

Prejudiciële vragen

1)

Vormt de sluiting van een overeenkomst op grond waarvan een vennootschap een onroerend goed waarin voordien restaurantactiviteiten plaatsvonden, samen met alle vaste activa en de inboedel, aan een andere vennootschap verhuurt en waarbij de hurende vennootschap dezelfde restaurantactiviteiten voortzet onder dezelfde naam, een overgang van onderneming in de zin van de artikelen 19 en 29 van richtlijn 2006/112/EG (1) [van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde]?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is de beschreven verrichting dan een dienst die als verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 135, lid 1, onder l), van richtlijn 2006/112 kan worden aangemerkt dan wel een complexe dienst die niet als verhuur van onroerende goederen kan worden aangemerkt en die volgens de wet belastbaar is?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Darmstadt (Duitsland) op 11 januari 2018 — TopFit e.V., Daniele Biffi / Deutscher Leichtathletikverband e.V.

(Zaak C-22/18)

(2018/C 123/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Darmstadt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: TopFit e.V., Daniele Biffi

Verwerende partij: Deutscher Leichtathletikverband e.V.

Prejudiciële vragen

1)

Dienen de artikelen 18, 21 en 165 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een bepaling van het reglement van een nationale atletiekbond die de deelname aan nationale kampioenschappen ervan afhankelijk stelt dat de betrokkene de nationaliteit van die lidstaat bezit, moet worden beschouwd als verboden discriminatie?

2)

Dienen de artikelen 18, 21 en 165 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een bond van een lidstaat zich schuldig maakt aan verboden discriminatie door amateursporters die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten weliswaar de mogelijkheid te bieden om aan nationale kampioenschappen deel te nemen, hen echter alleen maar „buiten” of „zonder mededinging” laat starten en niet laat deelnemen aan finales van races en wedstrijden?

3)

Dienen de artikelen 18, 21 en 165 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een bond van een lidstaat zich schuldig maakt aan verboden discriminatie door amateursporters die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten uit te sluiten van de toekenning van nationale titels respectievelijk plaatsing in de ranglijst?


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Sofia, Bulgarije) op 17 januari 2018 — „Elektrorazpredelenie Jug” EAD / Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)

(Zaak C-31/18)

(2018/C 123/18)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Elektrorazpredelenie Jug” EAD

Verwerende partij: Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2009/72/ЕG (1) aldus worden uitgelegd dat voor het onderscheid tussen het distributiesysteem en het transmissiesysteem, en daarmee ook tussen de activiteiten van „distributie” en „transmissie” van elektriciteit, als enige criterium het spanningsniveau geldt en dat het de lidstaten ondanks hun vrijheid om systeemgebruikers bij het ene dan wel het andere type systeem (transmissiesysteem of distributiesysteem) onder te brengen, niet is toegestaan om een aanvullend criterium ter onderscheiding van de activiteiten van transmissie enerzijds en distributie anderzijds in te voeren, namelijk de eigendom van de vermogensbestanddelen die ter uitoefening van deze activiteiten worden gebruikt?

2)

Zo ja, moeten dan de afnemers van elektriciteit die zijn aangesloten op het middenspanningsnet, altijd worden behandeld als afnemers van de distributiesysteembeheerder die een vergunning voor het betrokken gebied heeft, zulks ongeacht de eigendomsverhoudingen ten aanzien van de voorzieningen waarop de elektrische installaties van deze afnemers rechtstreeks zijn aangesloten, en ongeacht de overeenkomsten die de afnemers rechtstreeks met de transmissiesysteembeheerder hebben gesloten?

3)

Zo nee, zijn dan, gelet op de strekking en het doel van richtlijn 2009/72/ЕG, nationale regelingen als die van § 1, punt 44, juncto punt 20, van de aanvullende voorschriften bij de Energiewet toelaatbaar, die „transmissie van elektriciteit” omschrijven als het transport van elektriciteit langs het transmissiesysteem en „elektriciteitstransmissiesysteem” als het geheel van elektrische leidingen en installaties ten behoeve van de transmissie, de transformatie van stroom van hoogspanning naar middenspanning en de herverdeling van energiestromen? Zijn onder dezelfde voorwaarden nationale regelingen toelaatbaar als die van artikel 88, lid 1, van de Energiewet, die bepalen dat „[d]e distributie van elektriciteit en het beheer van elektriciteitsdistributiesystemen in handen zijn van distributiesysteembeheerders die eigenaar van dergelijke systemen in een afgebakend gebied zijn en een vergunning hebben voor de distributie van elektriciteit in datzelfde gebied?


(1)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/13


Beroep ingesteld op 14 februari 2018 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

(Zaak C-122/18)

(2018/C 123/19)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de krachtens richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 48, blz. 1) op haar rustende verplichtingen, met name die uit hoofde van artikel 4 van deze richtlijn, niet is nagekomen, doordat zij tot op heden heeft verzuimd om ervoor te zorgen dat de overheidsinstanties vermijden dat de termijn waarbinnen zij hun handelsschulden betalen, langer is dan 30 of 60 kalenderdagen;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt, die gebaseerd zijn op de inlichtingen die de Italiaanse Republiek tijdens de precontentieuze procedure heeft verstrekt, blijkt dat de in artikel 4 van richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand vervatte betalingstermijnen van 30 en 60 dagen niet door bepaalde individuele instanties maar door hele categorieën overheidsinstanties worden overschreden, waarbij het niet gaat om individuele handelstransacties maar om de gemiddelde tijd die voor betaling wordt gebruikt, te weten met betrekking tot alle door deze instanties aangegane transacties, en, ten slotte, niet gedurende een bepaalde periode maar onafgebroken vanaf september 2014 tot op de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld. Om die reden acht de Commissie de — voortdurende en systematische — schending van artikel 4 van de richtlijn bewezen.


Gerecht

9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/15


Arrest van het Gerecht van 21 februari 2018 — Klyuyev/Raad

(Zaak T-731/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Motiveringsplicht - Rechtsgrondslag - Feitelijke grondslag - Kennelijk onjuiste beoordeling - Rechten van verdediging - Recht op eigendom - Recht op bescherming van de goede naam - Evenredigheid - Bescherming van de grondrechten die gelijkwaardig is aan die welke in de Unie wordt gewaarborgd - Exceptie van onwettigheid”))

(2018/C 123/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sergiy Klyuyev (Donetsk, Oekraïne) (vertegenwoordigers: R. Gherson, T. Garner, solicitors, B. Kennelly, QC, en J. Pobjoy, barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: Á. de Elera-San Miguel Hurtado en J.-P. Hix, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2015/1781 van de Raad van 5 oktober 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 259, blz. 23), en uitvoeringsverordening (EU) 2015/1777 van de Raad van 5 oktober 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 259, blz. 3), ten tweede, besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76), en uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1), en, ten derde, besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 34), en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 1), voor zover verzoekers naam is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard, voor zover de naam van Sergiy Klyuyev is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

2)

De gevolgen van artikel 1 van besluit 2017/381 en artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 worden ten aanzien van Klyuyev gehandhaafd tot op de datum waarop de in artikel 56, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde termijn voor het indienen van een verzoek om hogere voorziening verstrijkt of, indien binnen die termijn een verzoek om hogere voorziening is ingediend, tot op het moment waarop de hogere voorziening wordt afgewezen.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Klyuyev wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie wat betreft de in het verzoekschrift en in de eerste memorie tot aanpassing geformuleerde verzoeken tot nietigverklaring.

5)

De Raad wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van Klyuyev wat betreft het in de tweede memorie tot aanpassing geformuleerde verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2017/381 en uitvoeringsverordening 2017/374.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/16


Arrest van het Gerecht van 20 februari 2018 — Deutsche Post/EUIPO — bpost (BEPOST)

(Zaak T-118/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk BEPOST - Ouder Uniebeeldmerk ePost en ouder nationaal woordmerk POST - Niet ingeschreven merk of in het economisch verkeer gebruikt teken POST - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001) - Geen afbreuk aan de reputatie en geen verwatering - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001) - Voor het eerst voor het Gerecht aangedragen bewijsmateriaal”])

(2018/C 123/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Hamacher en G. Müllejans, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral, G. Sakalaite-Orlovskiene en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: bpost NV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Hubert en K. Ongena, vervolgens H. Dhondt en J. Cassiman, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2016 (zaak R 3107/2014-1) inzake een oppositieprocedure tussen Deutsche Post en bpost

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deutsche Post AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 165 van 10.5.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/17


Arrest van het Gerecht van 23 februari 2018 — Schniga/CPVO (Gala Schnico)

(Zaak T-445/16) (1)

([„Kweekproducten - Aanvraag voor een communautair kwekersrecht voor het plantenras Gala Schnico - Technisch onderzoek - Motiveringsplicht - Artikel 75, eerste zin, van verordening (EG) nr. 2100/94 - Homogeniteit - Artikel 8 van verordening nr. 2100/94 - Aanvullend onderzoek - Artikel 57, lid 3, van verordening nr. 2100/94 - Gelijke behandeling - Ambtshalve onderzoek van de feiten door het CPVO - Artikel 76 van verordening nr. 2100/94”])

(2018/C 123/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Schniga GmbH (Bozen, Italië) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en R. Kunze, advocaten)

Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) (vertegenwoordigers: M. Ekvad, F. Mattina en U. Braun-Mlodecka, gemachtigden, bijgestaan door A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de kamer van beroep van het CPVO van 22 april 2016 (zaak A 005/2014) inzake een aanvraag voor een communautair kwekersrecht voor het plantenras Gala Schnico

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Schniga GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/17


Arrest van het Gerecht van 21 februari 2018 — Repower/EUIPO — repowermap.org (REPOWER)

(Zaak T-727/26) (1)

([„Uniemerk - Beslissing van een kamer van beroep waarbij een oudere beslissing wordt herroepen - Artikel 80 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 103 van verordening (EU) 2017/1001] - Algemeen rechtsbeginsel dat intrekking van een onrechtmatige bestuurshandeling toestaat”])

(2018/C 123/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Repower AG (Brusio, Zwitserland) (vertegenwoordigers: R. Kunz-Hallstein en H. P. Kunz-Hallstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: repowermap.org (Bern, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 augustus 2016 [zaak R 2311/2014-5 (REV)] inzake een nietigheidsprocedure tussen repowermap.org en Repower

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) draagt zijn eigen kosten alsook die van Repower AG en van repowermap.org.


(1)  PB C 462 van 12.12.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/18


Arrest van het Gerecht van 20 februari 2018 — Kwang Yang Motor/EUIPO — Schmidt (CK1)

(Zaak T-45/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk CK1 - Ouder Uniebeeldmerk CK - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 123/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kwang Yang Motor Co., Ltd (Kaohsiung, Taiwan) (vertegenwoordigers: A. González Hähnlein en A. Kleinheyer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Udo Schmidt (Reken, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Rother en J. Vogtmeier, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 november 2016 (zaak R 2193/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen U. Schmidt en Kwang Yang Motor

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Kwang Yang Motor Co., Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/19


Arrest van het Gerecht van 21 februari 2018 — Laboratoire Nuxe/EUIPO — Camille en Tariot (NYouX)

(Zaak T-179/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk NYouX - Ouder nationaal woordmerk NUXE - Motiveringsplicht - Artikel 75, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening (EU) 2017/1001] - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Overeenstemmende tekens - Onderscheidend vermogen - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]”])

(2018/C 123/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Laboratoire Nuxe (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Wilhelm en J. Roux, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Élisabeth Camille (Alicante, Spanje) en Jean–Yves Tariot (Alicante)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 januari 2017 (zaak R 718/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen, enerzijds, Laboratoire Nuxe en, anderzijds, É. Camille en J.-Y. Tariot

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 16 januari 2017 (zaak R 718/2016-5) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 144 van 8.5.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/19


Arrest van het Gerecht van 22 februari 2018 — International Gaming Projects/EUIPO — Zitro IP (TRIPLE TURBO)

(Zaak T-210/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk TRIPLE TURBO - Ouder Uniebeeldmerk TURBO - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 123/26)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: International Gaming Projects Ltd (Qormi, Malta) (vertegenwoordiger: M. Garayalde Niño, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Zitro IP Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 februari 2017 (zaak R 119/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Zitro IP en International Gaming Projects

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 8 februari 2017 (zaak R 119/2016-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal behalve zijn eigen kosten de kosten van International Gaming Projects Ltd dragen.

3)

Zitro IP Sàrl zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/20


Beschikking van het Gerecht van 9 februari 2018 — Arcofin e.a. / Commissie

(Zaak T-711/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Door België ten gunste van de financiële coöperatieve vennootschappen van de Groep-ARCO ten uitvoer gelegde steunmaatregel - Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van de natuurlijke personen die vennoten zijn van die vennootschappen - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Selectief voordeel - Maatregel die de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalen en die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden - Maatregel om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen - Gewettigd vertrouwen - Beroep dat deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2018/C 123/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Arcofin CVBA (Brussel, België), Arcopar CVBA (Brussel), Arcoplus (Brussel) (vertegenwoordigers: R. Martens, A. Verlinden en C. Maczkovics, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en B. Stromsky, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit 2014/686/EU van de Commissie van 3 juli 2014 betreffende steunmaatregel SA.33927 (13/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd — Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties (PB 2014, L 284, blz. 53).

Dictum

1)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Arcofin CVBA, Arcopar CVBA en Arcoplus worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/21


Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2018 — AEIM en Kazenas / Commissie

(Zaak T-436/16) (1)

((„Beroep tot schadevergoeding - Verjaring - Geen bewijs van de schade - Beroep dat kennelijk moet worden verworpen”))

(2018/C 123/28)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: L’application électronique industrielle moderne (AEIM) (Algrange, Frankrijk) en Philippe Kazenas (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: B. Wizel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Delaude en S. Lejeune, vervolgens S. Delaude, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden ten gevolge van door een ambtenaar van de Commissie gepleegde corruptiefeiten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

L’Application électronique industrielle moderne (AEIM) en Philippe Kazenas worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/21


Beschikking van het Gerecht van 1 februari 2018 — Collins/Parlement

(Zaak T-919/16) (1)

((„Voorrechten en immuniteiten - Lid van het Europees Parlement - Besluit om de voorrechten en immuniteiten niet te verdedigen - Kennelijk niet-ontvankelijk beroep - Kennelijke onbevoegdheid - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”))

(2018/C 123/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jane Maria Collins (Hotham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: I. Anderson, solicitor)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Alonso de León en M. Dean, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 25 oktober 2016 om verzoeksters immuniteit en voorrechten niet te verdedigen, ten tweede een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekster beweert hierdoor te hebben geleden, en ten derde een verzoek dat ertoe strekt dat het Gerecht zich uitspreekt over het verzoek om verdediging van verzoeksters immuniteit en voorrechten.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jane Maria Collins zal haar eigen kosten en die van het Europees Parlement dragen.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/22


Beroep ingesteld op 12 december 2017 — PV/Commissie

(Zaak T-786/16)

(2018/C 123/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PV (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige verzoek ontvankelijk en gegrond verklaren;

bijgevolg het volgende gelasten:

nietigverklaring van de bestreden besluiten van 31 mei 2016 en 5 juli 2016 inzake de salarisinhoudingen waarvoor verzoeker klachten op grond van artikel 90, lid 2, van het statuut heeft ingediend op respectievelijk 29 juli 2016 (R/492/16) en 30 juli 2016 (R/493/16), die beide op 28 november 2016 zijn afgewezen;

nietigverklaring van de bestreden besluiten van 15 september 2016 en 11 juli 2016 inzake de salarisinhoudingen en de nulstelling van het salaris vanaf juli 2016, waarvoor verzoeker een klacht op grond van artikel 90, lid 2, van het statuut heeft ingediend op 19 september 2016 (R/496/16), die op 17 januari 2017 is afgewezen;

nietigverklaring van het bestreden besluit van 21 september 2016 waarbij verzoeker ervan in kennis wordt gesteld dat hij een totale schuld van 42 704,74 EUR jegens de Commissie heeft, waarvoor een klacht op grond van artikel 90, lid 2, van het statuut is ingediend op 8 november 2016 (R/556/16), die op 17 januari 2017 is afgewezen;

nietigverklaring van de betwiste debetnota nr. 32441709991 van 20 juli 2017 ten belope van 42 704,74 EUR, waarin betaling wordt geëist van de betwiste schuld van 42 704,74 EUR, waarvoor een klacht op grond van artikel 90, lid 2, van het statuut is ingediend op 31 juli 2017 (R/346/17), die op 29 november 2017 is afgewezen;

nietigverklaring van het besluit tot intrekking van het tripartiete TABG van 26 juli 2016, waartegen verzoeker een klacht op grond van artikel 90, lid 2, van het statuut heeft ingediend op 3 oktober 2016 (R/510/16), die op 2 februari 2017 is afgewezen, en nietigverklaring van tuchtprocedure CMS 13/087 in al haar aspecten;

vergoeding van de schade die is geleden wegens psychisch geweld bij DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, DG Begroting, DG Tolken, samen met de medische dienst, het Bureau beheer en afwikkeling van de individuele rechten en DG Personele Middelen en Veiligheid, waarvan het eerste geval plaatsvond in 2008;

nietigverklaring van alle beoordelingsrapporten over de jaren 2014, 2015 en 2016 betreffende verzoeker, wegens psychisch geweld bij DG Tolken;

en de volgende schadevergoedingen toekennen op grond van artikel 340 VWEU:

vergoeding van de immateriële schade ten belope van 889 000 EUR en de materiële schade ten belope van 132 828,67 EUR die verzoeker heeft geleden ten gevolge van de bestreden besluiten, onder voorbehoud van herevaluatie geraamd op 1 021 828,67 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente tot op de dag van volledige betaling;

subsidiair, gelet op het ondergane psychische geweld en op het feit dat „intellectuele valsheden” zijn gehanteerd, waardoor dergelijke onregelmatigheden niet aanvaardbaar zijn binnen de rechtsorde van de Unie:

nietigverklaring van alle andere klachten betreffende salarisinhoudingen voor de periode maart 2015 tot en met juli 2016 — te weten 12 besluiten van 9 februari 2015, 30 maart 2015, 5 mei 2015, 24 juni 2015, 1 oktober 2015, 12 november 2015, 15 januari 2016, 22 april 2016, 31 mei 2016, 5 juli 2016, 15 september 2016 en 11 juli 2016 — alsook van alle afwijzingen van verzoekers verzoeken tot nietigverklaring, te weten de besluiten R/1110/14 van 11 maart 2015, R/225/15 van 3 juli 2015, R/292/15 van 23 juli 2015, R/376/15 van 18 augustus 2015, R/419/15 van 25 september 2015, R/496/15 van 23 oktober 2015, R/787/15, R/788/16 en R/71/16 van 21 maart 2016, en R/282/16 van 12 september 2016;

nietigverklaring van alle afwijzende besluiten betreffende klachten over de beoordelingsprocedures, te weten de besluiten R/1100/14 van 12 maart 2015, R/313/15 van 11 augustus 2015, R/676/15 van 13 oktober 2015, R/127/16 en R/128/16 van 7 juni 2016 en R/342/16 van 21 september 2016;

nietigverklaring van alle afwijzingen van verzoeken tot verlening van bijstand (artikel 24 van het statuut), die dateren van respectievelijk 23 oktober 2014, 20 januari 2015, 20 maart 2015, 30 juli 2015 (verzoek D/322/15), 15 maart 2016 (verzoek D/776/15) en 18 mei 2016;

nietigverklaring van alle door dr. [X] opgestelde „medische adviezen” waarin wordt besloten tot afwezigheden zonder geldige reden, die dateren van 16 en 18 juli 2018, 8 augustus 2014, 4 september 2014, 4 december 2014, 4 februari 2015, 13 april 2015, 4 juni 2015, 11 augustus 2015, 14 oktober 2015, 4 december 2015, 5 februari 2016, 22 maart 2016, 18 april 2016, 3 juni 2016, 30 juni 2016 en 25 juli 2016;

nietigverklaring van de „medische adviezen” van 27 juni 2014 van dr. [X] en 10 oktober 2014 van dr. [Y], waardoor verzoeker is teruggestuurd naar zijn psychische geweldplegers;

nietigverklaring van de afwijzing de dato 14 juli 2016 van de op 22 maart 2016 ingediende administratieve klacht R/182/16 betreffende een afwezigheid zonder geldige reden op 16 en 17 maart 2016 te zijner woonplaats;

nietigverklaring van alle schuldbrieven van respectievelijk 10 maart 2015, 11 mei 2015, 10 juni 2015, 11 augustus 2015, 13 november 2015, 9 december 2015 en 18 juli 2016, alsook van de vooraankondigingsbrieven ter zake van de debetnota, die dateren van 21 juni 2016 en 21 september 2016;

hoe dan ook:

verweerster verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 1, artikel 3, artikel 4 en artikel 31 lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook van artikel 1 sexies, punt 2, en artikel 12 bis van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „statuut”), waarin het verbod op psychisch geweld is neergelegd.

2.

Tweede middel: schending van de artikelen 21 bis, 22 ter en 23 van het statuut betreffende het verbod om onrechtmatige handelingen te verrichten.

3.

Derde middel: schending van het beginsel van zorg en bijstand, in strijd met artikel 24 van het statuut.

4.

Vierde middel: schending van artikel 59 en onjuiste uitlegging van artikel 60 van het statuut.

5.

Vijfde middel: schending van de artikelen 41 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die betrekking hebben op de onpartijdige behandeling en het recht te worden gehoord respectievelijk op de rechten van de verdediging, alsook van artikel 3 van bijlage IX van het statuut, dat betrekking heeft op het recht te worden gehoord door het tot aanstelling bevoegde gezag (TABG) vóór de verwijzing naar de tuchtraad en in overeenstemming met de rechtspraak Kerstens/Commissie (arrest van 14 februari 2017, Kerstens/Commissie, T-270/16 P, niet gepubliceerd, EU:T:2017:74).

Verzoeker vordert tevens overeenkomstig artikel 340 VWEU de toekenning van een vergoeding van 889 000 EUR voor immateriële schade en van 132 828,67 EUR voor materiële schade.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/24


Beroep ingesteld op 29 januari 2018 — UZ / Parlement

(Zaak T-47/18)

(2018/C 123/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: UZ (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 27 februari 2017 om verzoekster een tuchtrechtelijke sanctie op te leggen waarbij haar rang AD13, salaristrap 3, per 1 maart 2017 werd verlaagd naar rang AD12, salaristrap 3 en haar in rang AD13 verkregen meritepunten tot nul werden teruggebracht;

nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van haar verzoek om bijstand;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar verzoek, voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 3 en 22 van bijlage IX van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „statuut”), aangezien het tot aanstelling bevoegde gezag (hierna: „TABG”), ter onderbouwing van het door hem krachtens artikel 3 van bijlage IX genomen besluit, verzoekster niet heeft gehoord, en evenmin alvorens haar verzoek om bijstand op grond van artikel 24 van het statuut af te wijzen.

2.

Het tweede middel is ontleend aan schending van de artikelen 9, 10 en 16 van bijlage IX van het statuut, voor zover het bestreden tuchtrechtelijke besluit het evenredigheidsbeginsel schendt en verzoekster een algemene sanctie oplegt die niet is voorzien in bijlage IX van het statuut, namelijk het verlagen van haar rang, de schrapping van haar meritepunten en haar uitsluiting van alle managementstaken.

3.

Het derde middel is ontleend aan de bij de werkzaamheden van de raad van discipline begane onregelmatigheden doordat deze raad niet alleen ten onrechte om een uitspraak is gevraagd zonder verzoekster vooraf te horen, maar die raad tevens gedurende de hele procedure de verdedigingsrechten heeft geschonden.

4.

Het vierde middel is ontleend aan schending van artikel 24 van het statuut, in het bijzonder voor zover het TABG verzoekster niet heeft gehoord alvorens haar verzoek om bijstand af te wijzen.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/25


Beroep ingesteld op 31 januari 2018 — Fashion Energy/EUIPO — Retail Royalty (1st AMERICAN)

(Zaak T-54/18)

(2018/C 123/32)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fashion Energy Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. Müller, F. Togo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Retail Royalty Co. (Las Vegas, Nevada, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk „1st AMERICAN” — inschrijvingsaanvraag nr. 8 622 078

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 november 2017 in zaak R 693/2017-2

Conclusies

Opschorting van de zaak krachtens artikel 69, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, tot een definitief en bindend besluit is genomen op de vordering tot gedeeltelijke vervallenverklaring ten aanzien van oppositiemerk EUTM 005066113;

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de verzoekende partij.

Aangevoerde middelen

Schending van het audi alteram partem beginsel;

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/25


Beroep ingesteld op 6 februari 2018 — Aeris Invest / GAR

(Zaak T-62/18)

(2018/C 123/33)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Aeris Invest Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset, A. Sellés Marco, C. Iglesias Megías en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van het beroepspanel van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad in zaak 43/2017 van 28 november 2017 en bevestigend besluit SRB/CM01/ARES(2017)4898090 van 6 september 2017 nietig te verklaren, en

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel: besluit SRB/ES/2017/01 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (hierna: „Toegangsbesluit”) schendt artikel 90 van verordening nr. 806/2014 en artikel 4 van verordening nr. 1049/2001, aangezien het enerzijds het recht op toegang tot documenten ultra vires regelt en anderzijds uitzonderingen op het recht op toegang tot documenten in het leven roept waarin verordening nr. 1049/2001 niet voorziet. Aangezien de rechtsgrondslag ervan ingevolge artikel 277 VWEU niet-toepasselijk is, moet het besluit van het panel bijgevolg nietig worden verklaard.

2.

Tweede middel: het besluit van het panel schendt artikel 296 VWEU aangezien het slechts vaag en algemeen stelt dat de openbaarmaking van de volledige tekst van het plan van 2016, het afwikkelingbesluit en het waarderingsverslag in strijd is met artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001.

3.

Derde middel: het besluit van het panel schendt artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 42 van het Handvest van de grondrechten en artikel 4, lid 1, onder a), van verordening nr. 1049/2001 aangezien i) het beleid inzake de afwikkeling van kredietinstellingen geen geldige uitzondering is om het grondrecht op toegang tot documenten te beperken; ii) niet is voldaan aan de vereisten van artikel 4, lid 1, onder a), van verordening nr. 1049/2001, en iii) de afweging van het betrokken belangen het noodzakelijk maakt toegang te verlenen tot de gevraagde documenten.

4.

Vierde middel: het besluit van het panel schendt artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001, aangezien het verlenen van volledige toegang tot het afwikkelingsbesluit, het waarderingsverslag en het plan voor 2016: i) niet van invloed is op de commerciële belangen van natuurlijke en rechtspersonen, en ii) in ieder geval de afweging van de betrokken belangen ervoor pleit toegang tot de documenten te verlenen.

5.

Vijfde middel: het besluit van het panel schendt artikel 15 VWEU en artikel 88 van verordening nr. 806/2014 door de toegang te weigeren tot informatie die niet onder het beroepsgeheim valt, aangezien i) er geen vermoeden van vertrouwelijkheid bestaat op grond van artikel 88 van verordening nr. 806/2014 en artikel 339 VWEU, en ii) zelfs indien een dergelijk vermoeden van vertrouwelijkheid zou bestaan, het niet van toepassing zou zijn omdat wordt verzocht om toegang tot de documenten teneinde deze in een gerechtelijke procedure te gebruiken.

6.

Zesde middel: bij het besluit van het panel is sprake van misbruik van bevoegdheid, aangezien het verzoekster volledige toegang tot het plan van 2016 ontzegt op grond van het feit dat het „volledig valt onder de uitzonderingen van artikel 4, lid 1, onder a), derde streepje, artikel 4, lid 1, onder c), en artikel 4, lid 2, [van het toegangsbesluit]”, terwijl er in werkelijkheid aanwijzingen zijn die het aannemelijk maken dat deze weigering alleen tot doel heeft de fouten, tekortkomingen en gebreken van dat plan te verdoezelen.


9.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 123/27


Beschikking van het Gerecht van 7 februari 2018 — Alfa Laval Flow Equipment (Kunshan)/Commissie

(Zaak T-204/17) (1)

(2018/C 123/34)

Procestaal: Zweeds

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.