ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 94

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
12 maart 2018


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 94/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 94/02

Zaak C-553/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2017 door Windfinder R & L Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 juli 2017 in zaak T-395/16, Windfinder R & L Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

2

2018/C 94/03

Zaak C-570/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2017 door Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juli 2017 in zaak T-432/16, Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO

2

2018/C 94/04

Zaak C-653/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door VM Vermögens-Management GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2017 in zaak T-374/15, VM Vermögens-Management GmbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

3

2018/C 94/05

Zaak C-654/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2017 door Bayerische Motoren Werke AG tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 12 september 2017 in zaak T-671/14, Bayerische Motoren Werke AG / Europese Commissie

4

2018/C 94/06

Zaak C-677/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 4 december 2017 — M. Çoban tegen Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

5

2018/C 94/07

Zaak C-679/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 4 december 2017 — Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de Vlaamse Minister van Begroting, Financiën en Energie en Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de Vlaamse Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw tegen Johannes Huijbrechts

6

2018/C 94/08

Zaak C-687/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 december 2017 door Aanbestedingskalender BV, Negometrix BV, CTM Solution BV, Stillpoint Applications BV, Huisinga Beheer BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 september 2017 in zaak T-138/15, Aanbestedingskalender BV e.a. / Europese Commissie

7

2018/C 94/09

Zaak C-689/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht München I (Duitsland) op 8 december 2017 — Conti 11. Container Schiffahrts-GmbH & Co. KG MS MSC Flaminia / Land Niedersachsen

7

2018/C 94/10

Zaak C-692/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 11 december 2017 — Paulo Nascimento Consulting — Mediação Imobiliária Lda / Autoridade Tributária e Aduaneira

8

2018/C 94/11

Zaak C-706/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiojo administracinio teismas (Litouwen) op 18 december 2017 — Achema AB, Orlen Lietuva AB, Lifosa AB / Valstybinė kainų ir energetikos kontrolės komisija (VKEKK)

8

2018/C 94/12

Zaak C-707/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Svilengrad (Bulgarije) op 19 december 2017 — Strafzaak tegen Daniela Pinzaru en Robert-Andrei Cirstinoiu

10

2018/C 94/13

Zaak C-708/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Asenovgrad (Bulgarije) op 19 december 2017 — EVN Bulgaria Toplofiskatsia EAD / Nikolina Stefanova Dimitrova

10

2018/C 94/14

Zaak C-725/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 27 december 2017 — Toplofikatsia Sofia EAD / Mitko Simeonov Dimitrov

11

2018/C 94/15

Zaak C-11/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2018 door Oleksandr Viktorovych Klymenko tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 8 november 2017 in zaak T-245/15, Klymenko / Raad

12

2018/C 94/16

Zaak C-21/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea hovrätt (Zweden) op 11 januari 2018 — Textilis Ltd, Ozgur Keskin / Svenskt Tenn Aktiebolag

13

2018/C 94/17

Zaak C-36/18: Beroep ingesteld op 18 januari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek

14

2018/C 94/18

Zaak C-59/18: Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Italiaanse Republiek / Raad van de Europese Unie

15

 

Gerecht

2018/C 94/19

Zaak T-818/14: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — BSCA/Commissie (Staatssteun — Door België aan BSCA toegekende steun — Besluit waarbij de steun gedeeltelijk verenigbaar en gedeeltelijk onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Juridisch bindende handeling — Verjaringstermijn — Economische aard van het ILS — Mate waarin de installaties voor economische doeleinden worden benut — Onjuiste cijfers — Verzoek om aanpassing — Vaststelling van de netto contante waarden — Motiveringsplicht — Concurrentieverstoringen — Gewettigd vertrouwen)

16

2018/C 94/20

Zaak T-196/15 P: Arrest van het Gerecht van 31 januari 2018 — Gyarmathy / FRA (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Aanwerving — Kennisgeving van vacature — Afwijzing van sollicitatie — Verloop van de selectieprocedure — Onjuiste opvatting van de bewijselementen — Motiveringsplicht — Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht — Onpartijdigheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken)

17

2018/C 94/21

Zaak T-44/16: Arrest van het Gerecht van 31 januari 2018 — Novartis/EUIPO — SK Chemicals (Afbeelding van een patch) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk dat een patch afbeeldt — Absolute weigeringsgrond — Teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen — Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001]]

17

2018/C 94/22

Zaak T-91/16: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Italië / Commissie (ESF — Operationeel programma dat onder doelstelling nr. 1 voor de regio Sicilië valt — Vermindering van de aanvankelijk toegekende financiële bijstand — Methode van berekening door extrapolatie — Evenredigheid — Artikel 39, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1260/1999 — Motiveringsplicht)

18

2018/C 94/23

Zaak T-113/16: Arrest van het Gerecht van 30 januari 2018 — Arctic Cat/EUIPO — Slazengers (Afbeelding van een naar rechts springende roofkat) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Beeldmerk dat een naar rechts springende roofkat afbeeldt — Ouder Uniebeeldmerk dat een naar links springende roofkat afbeeldt — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

18

2018/C 94/24

Zaak T-172/16: Arrest van het Gerecht van 26 januari 2018 — Centro Clinico e Diagnostico G.B. Morgagni / Commissie (Staatssteun — Kortingen van belastingen en premies die zijn verschuldigd door de ondernemingen die zijn gevestigd in de gebieden in Italië die door natuurrampen zijn getroffen — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Beroep tot nietigverklaring — Potentiële begunstigde die houder van een verworven recht is — Rechtstreekse en individuele geraaktheid — Ontvankelijkheid — Gelijke behandeling — Gewettigd vertrouwen)

19

2018/C 94/25

Zaak T-367/16: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Brunner/EUIPO — CBM (H HOLY HAFERL HAFERL SHOE COUTURE) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk H HOLY HAFERL HAFERL SHOE COUTURE — Ouder Uniewoordmerk HOLY — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

20

2018/C 94/26

Zaak T-561/16: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Galocha / Gemeenschappelijke Onderneming Fusion for Energy (Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Selectieprocedure voor de Gemeenschappelijke Onderneming Fusion for Energy — Reservelijsten — Onregelmatigheid van de selectieprocedure — Daaropvolgende handelingen bestemd voor derden — Belang van derden — Dienstbelang)

20

2018/C 94/27

Zaak T-625/16: Arrest van het Gerecht van 30 januari 2018 — Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej/ECHA (REACH — Vergoeding voor de registratie van een stof — Verlaagd tarief voor kleine en middelgrote ondernemingen — Onjuiste opgave van de grootte van de onderneming — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd — Beëindiging van de productie van de stof — Criteria voor de berekening van het bedrag van de administratieve kosten — Aanbeveling 2003/361/EG — Rechtszekerheid — Gewettigd vertrouwen — Evenredigheid — Gelijke behandeling)

21

2018/C 94/28

Zaak T-765/16: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Grupo Ganaderos de Fuerteventura/EUIPO (EL TOFIO El sabor de CANARIAS) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk EL TOFIO El sabor de CANARIAS — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

22

2018/C 94/29

Zaak T-808/16: Arrest van het Gerecht van 30 januari 2018 — Jean Patou Worldwide/EUIPO — Emboga (HISPANITAS JOY IS A CHOICE) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk HISPANITAS JOY IS A CHOICE — Ouder Uniewoordmerk JOY — Normaal gebruik van het oudere merk — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

22

2018/C 94/30

Zaak T-866/16: Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — SilverTours/EUIPO (billiger-mietwagen.de) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk billiger-mietwagen.de — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

23

2018/C 94/31

Zaak T-35/17: Arrest van het Gerecht van 31 januari 2018 — Weber-Stephen Products/EUIPO (iGrill) [Uniemerk — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Woordmerk iGrill — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

24

2018/C 94/32

Zaak T-69/17: Arrest van het Gerecht van 24 januari 2018 — Constantin Film Produktion/EUIPO (Fack Ju Göhte) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk Fack Ju Göhte — Absolute weigeringsgrond — Merk in strijd met openbare orde of goede zeden — Artikel 7, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2017/1001]]

24

2018/C 94/33

Zaak T-715/16: Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — Pebagua / Commissie [Beroep tot nietigverklaring — Milieu — Bescherming tegen invasieve uitheemse soorten — Preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten — Verordening (EU) nr. 1143/2014 — Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 — Opstelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten — Opname van de soort Procambarus clarkii — Geen individuele geraaktheid — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Kennelijke niet-ontvankelijkheid]

25

2018/C 94/34

Zaak T-762/16: Beschikking van het Gerecht van 15 januari 2018 — ArcelorMittal Belval & Differdange en ThyssenKrupp Steel Europe / ECHA (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Bij het ECHA berustende documenten — Verzoek betreffende de documenten en de identiteit van een oorspronkelijke indiener van een verzoek om toegang tot informatie van een registrant van stoffen op grond van verordening (EG) nr. 1907/2006 — Gedeeltelijke weigering van toegang — Intrekking van het besluit tot afwijzing van toegang — Afdoening zonder beslissing)

26

2018/C 94/35

Zaak T-157/17: Beschikking van het Gerecht van 22 januari 2018 — Cristalfarma/EUIPO — Novartis (ILLUMINA) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk ILLUMINA — Herroeping van de bestreden beslissing — Geding zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

26

2018/C 94/36

Zaak T-178/17: Beschikking van het Gerecht van 18 januari 2018 — W&O medical esthetics/EUIPO — Fidia farmaceutici (HYALSTYLE) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk HYALSTYLE — Kwade trouw — Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Verzoek om getuigen te horen — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001) — Beroep dat ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond is]

27

2018/C 94/37

Zaak T-784/17 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 18 januari 2018 — Strabag Belgium / Europees Parlement (Kort geding — Overheidsopdrachten voor werken — Verzoek om voorlopige maatregelen — Wachttermijn — Abnormaal lage inschrijving — Fumus boni juris — Spoedeisendheid — Belangenafweging)

28

2018/C 94/38

Zaak T-820/17: Beroep ingesteld op 15 december 2017 — Frinsa del Noroeste/EUIPO — Alimentos Friorizados (Alfrisa)

28

2018/C 94/39

Zaak T-8/18: Beroep ingesteld op 11 januari 2018 — easyJet Airline / Commissie

29

2018/C 94/40

Zaak T-13/18: Beroep ingesteld op 15 januari 2018 — Crédit mutuel Arkéa/EUIPO — Confédération nationale du Crédit mutuel (Crédit Mutuel)

30

2018/C 94/41

Zaak T-18/18: Beroep ingesteld op 17 januari 2018 — Lillelam/EUIPO — Pfaff (LITTLE LAMB)

31

2018/C 94/42

Zaak T-23/18: Beroep ingesteld op 19 januari 2018 — Nova Brands/EUIPO — Natamil (Natamil)

31

2018/C 94/43

Zaak T-24/18: Beroep ingesteld op 20 januari 2018 — adidas International Trading e.a. / Commissie

32

2018/C 94/44

Zaak T-28/18: Beroep ingesteld op 22 januari 2018 — Marriott Worldwide/EUIPO — AC Milan (AC MILAN)

33

2018/C 94/45

Zaak T-30/18: Beroep ingesteld op 23 januari 2018 — Yado/EUIPO — Dvectis CZ (Kussens voor stoelen)

34

2018/C 94/46

Zaak T-46/18: Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Gemeente Milaan / Raad

35

2018/C 94/47

Zaak T-610/16: Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — PC/EASO

36

2018/C 94/48

Zaak T-642/16: Beschikking van het Gerecht van 18 januari 2018 — Iame / EUIPO — Industrie Aeronautiche Reggiane (Parilla)

36

2018/C 94/49

Zaak T-181/17: Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — PC / EASO

36

2018/C 94/50

Zaak T-281/17: Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki / Commissie

36


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 094/01)

Laatste publicatie

PB C 83 van 5.3.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 72 van 26.2.2018

PB C 63 van 19.2.2018

PB C 52 van 12.2.2018

PB C 42 van 5.2.2018

PB C 32 van 29.1.2018

PB C 22 van 22.1.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/2


Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2017 door Windfinder R & L Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 juli 2017 in zaak T-395/16, Windfinder R & L Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-553/17 P)

(2018/C 094/02)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Windfinder R & L Co. KG (vertegenwoordiger: B. Schneider, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft de hogere voorziening bij beschikking van 24 januari 2018 afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/2


Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2017 door Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 juli 2017 in zaak T-432/16, Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik/EUIPO

(Zaak C-570/17 P)

(2018/C 094/03)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Lackmann Fleisch- und Feinkostfabrik GmbH (vertegenwoordiger: A. Lingenfelser, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft de hogere voorziening bij beschikking van 16 januari 2018 afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/3


Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door VM Vermögens-Management GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2017 in zaak T-374/15, VM Vermögens-Management GmbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-653/17 P)

(2018/C 094/04)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: VM Vermögens-Management GmbH (vertegenwoordigers: T. Dolde en P. Homann, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, DAT Vermögensmanagement GmbH

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 7 september 2017 in zaak T-374/15;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht van de Europese Unie.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (1), gelezen in samenhang met het recht om te worden gehoord overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en het recht op eigendom overeenkomstig artikel 17 van het Handvest. De reden daarvoor is dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de terugwerkende kracht van de wijziging van de lijst van diensten voor het Uniemerk „Vermögensmanufaktur” als gevolg van een verklaring op grond van artikel 28, lid 8, van verordening nr. 207/2009 en de litigieuze beslissing het Uniemerk ook voor de toegevoegde diensten nietig verklaart, zonder dat in dat opzicht is onderzocht of het Uniemerk kan worden ingeschreven. Het Gerecht had de vorderingen van rekwirante tot wijziging van de litigieuze beslissing daarom niet niet-ontvankelijk mogen verklaren.

Met het tweede middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie, omdat het Gerecht rekwirantes vorderingen tot wijziging van de litigieuze beslissing in hun geheel niet-ontvankelijk verklaart, zonder zich inhoudelijk uit te spreken over de terugwerkende kracht van de wijziging van de lijst van diensten voor het Uniemerk „Vermögensmanufaktur” als gevolg van een verklaring op grond van artikel 28, lid 8, van verordening nr. 207/2009.

Met het derde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, omdat de vaststellingen van het Gerecht over het beschrijvende karakter berusten op een verkeerd uitgangspunt over de perceptie van de aanduiding „Vermögensmanufaktur” door het relevante publiek, en tussen het Uniemerk en de bedoelde diensten geen voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat, op basis waarvan het Uniemerk als beschrijvend kan worden beschouwd.

Met het vierde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, omdat het Gerecht het ontbreken van onderscheidend vermogen van het Uniemerk alleen motiveert met het feit dat „Vermögensmanufaktur” door het relevante publiek wordt opgevat als een lovende uitspraak en een verkoopsbevorderende boodschap, zonder uiteen te zetten waarom het Uniemerk tegelijk niet ook als herkomstaanduiding met onderscheidend vermogen kan dienen.

Met het vijfde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009, omdat het Gerecht een schending van het recht om te worden gehoord verwerpt, alleen op grond dat met de in de procedure voor het EUIPO niet tijdig overgelegde bijlagen geen rekening is gehouden bij de beoordeling door de kamer van beroep en dat de litigieuze beslissing niet daarop is gebaseerd, terwijl uit de stukken duidelijk blijkt dat de kamer van beroep haar motivering letterlijk uit deze bewijzen heeft overgenomen en rekwirante op geen enkel moment de gelegenheid heeft gekregen om over deze bewijzen een standpunt in te nemen.

Met het zesde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009, omdat de litigieuze beslissing is gebaseerd op bewijzen die in eerste aanleg voor het EUIPO niet tijdig waren overgelegd, zodat de kamer van beroep deze ook als tardief had moeten beschouwen. Het Gerecht is in het bestreden arrest in dat opzicht tot de onjuiste conclusie gekomen dat de kamer van beroep met deze bewijzen geen rekening had gehouden en dat deze voor de litigieuze beslissing niet doorslaggevend waren geweest.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB L 78, blz. 1).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/4


Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2017 door Bayerische Motoren Werke AG tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 12 september 2017 in zaak T-671/14, Bayerische Motoren Werke AG / Europese Commissie

(Zaak C-654/17 P)

(2018/C 094/05)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Bayerische Motoren Werke AG (vertegenwoordigers: M. Rosenthal, G. Drauz en M. Schütte, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Freistaat Sachsen

Conclusies

1.

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Vijfde kamer) van 12 september 2017 in zaak T-671/14 vernietigen;

2.

het besluit van de Commissie van 9 juli 2014 in zaak SA.32009 (2011/C) waartegen het beroep in eerste aanleg was gericht, overeenkomstig artikel 263, lid 4, VWEU nietig verklaren voor zover daarin wordt vastgesteld dat van de aangevraagde steun ter hoogte van 45 257 273 EUR het deel dat boven het bedrag van 17 miljoen EUR uitkomt (namelijk 28 257 273 EUR) onverenigbaar is met de interne markt; indien en voor zover het Hof meent niet in staat te zijn om de zaak dienaangaande zelf af te doen, wordt subsidiair verzocht om terugverwijzing naar het Gerecht van de Europese Unie;

3.

subsidiair: het bestreden besluit van de Commissie van 9 juli 2014 in zaak SA.32009 (2011/C) overeenkomstig artikel 263, lid 4, VWEU nietig verklaren in zoverre daarbij elke aan rekwirantes investeringsproject verleende steun die krachtens artikel 6, lid 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, in de versie van 6 augustus 2008, van aanmelding is vrijgesteld, wordt verboden en onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard voor zover die steun meer bedraagt dan 17 miljoen EUR.

4.

de Commissie overeenkomstig artikel 138, lid 1 juncto 184, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert de volgende middelen aan:

1.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 3, VWEU

Het arrest is in strijd met artikel 107, lid 3, VWEU, aangezien het Gerecht bij een juiste toetsing van het bestreden besluit tot het oordeel had moeten komen dat dit besluit schending opleverde van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU doordat daarin niet afzonderlijk werd nagegaan of en in hoeverre de toekenning van de steun mededingingsverstorend werkte.

In het bestreden arrest wordt miskend dat de Commissie zich er bij haar beoordeling niet toe had mogen beperken louter vast te stellen hoe hoog op de benadeelde locatie de ex ante geschatte meerkosten van het project waren en voor elke steun die hoger was — geheel zonder rekening te houden met de concrete marktpositie van de Commissie — niet had mogen „vermoeden” dat deze mededingingsverstorend was.

2.

Tweede middel: schending van artikel 288 VWEU, artikelen 3 en 13, lid 1, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van 2008, alsook van het discriminatieverbod

Het arrest is in strijd met artikel 288 VWEU en de artikelen 3 en 13, lid 1, van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVO 2008), aangezien het Gerecht bij een juiste rechtsopvatting de Commissie niet bevoegd had mogen verklaren steunmaatregelen opnieuw te toetsen en deze in een besluit onverenigbaar met de markt te verklaren, aangezien deze maatregelen tot aan het drempelbedrag van artikel 6, lid 2, AGVO 2008 al op grond van hoger, secundair Unierecht materieel met de interne markt verenigbaar waren verklaard.

Het bestreden arrest heeft bovendien tot gevolg dat rekwirante door het verbod om bovenop het bedrag van 17 miljoen EUR tot maximaal het drempelbedrag van de AGVO 2008 steun te ontvangen, in vergelijking met haar concurrenten gediscrimineerd wordt. Iedere concurrent — zelfs als die een machtspositie op de markt inneemt — had immers in vergelijkbare omstandigheden voor een vergelijkbaar grote investering tot aan het drempelbedrag ongeveer evenveel steun uit het Duitse Investitionszulagengesetz (wet op de investeringstoelagen; InvZulG) kunnen krijgen.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 4 december 2017 — M. Çoban tegen Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(Zaak C-677/17)

(2018/C 094/06)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: M. Çoban

Verweerder: Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Prejudiciële vraag

Moet artikel 6, eerste lid, van besluit 3/80 (1) met inachtneming van artikel 59 van het Aanvullend Protocol aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat zoals artikel 4a van de [Toeslagenwet], op grond waarvan een toegekende aanvullende prestatie wordt ingetrokken als de begunstigde naar Turkije verhuist, ook indien deze begunstigde het grondgebied van de lidstaat op eigen initiatief heeft verlaten? Is daarbij van belang dat de betrokkene op het moment van vertrek niet langer een verblijfsrecht heeft op grond van het associatierecht, maar wel beschikt over een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen? Is daarbij van belang dat de betrokkene op grond van nationale regelgeving binnen één jaar na vertrek de mogelijkheid heeft om terug te keren om zo de toeslag te herkrijgen, en dat die mogelijkheid verder bestaat zo lang als hij beschikt over de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen?


(1)  Besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen van de Lid-Staten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (PB 1983, C 110, blz. 60).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen (België) op 4 december 2017 — Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de Vlaamse Minister van Begroting, Financiën en Energie en Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de Vlaamse Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw tegen Johannes Huijbrechts

(Zaak C-679/17)

(2018/C 094/07)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de Vlaamse Minister van Begroting, Financiën en Energie en Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering in de persoon van de Vlaamse Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw

Verweerder: Johannes Huijbrechts

Prejudiciële vragen

1)

Vormt een situatie waarbij een erfgenaam een in het buitenland gelegen bosgebied erft, dat op duurzame wijze wordt beheerd, en dat niet van successierechten is vrijgesteld op grond van artikel 55 quater VI. W.Succ. (nu artikel 2.7.6.0.3 VI.C.Fisc.), en dit terwijl een erfgenaam die een in het binnenland gelegen bosgebied erft, dat op duurzame wijze wordt beheerd en dat wel van successierechten op grond van artikel 55 quater VI.W.Succ. (nu artikel 2.7.6.0.3 VI.C.Fisc.) wordt vrijgesteld, een inbreuk op het vrij verkeer van kapitaal zoals bepaald door artikel 63 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie?

2)

Vormt het belang van het Vlaamse bosareaal, zoals aan de orde in de zin van art. 55 quater VI.W.Succ. (nu artikel 2.7.6.0.3 VI.C.Fisc.), een dwingende reden van algemeen belang, die een regeling rechtvaardigt, waarin de toepassing van vrijstelling van successierechten wordt beperkt tot de in Vlaanderen gelegen bosgebieden die op duurzame wijze worden beheerd?


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/7


Hogere voorziening ingesteld op 7 december 2017 door Aanbestedingskalender BV, Negometrix BV, CTM Solution BV, Stillpoint Applications BV, Huisinga Beheer BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 september 2017 in zaak T-138/15, Aanbestedingskalender BV e.a. / Europese Commissie

(Zaak C-687/17 P)

(2018/C 094/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Aanbestedingskalender BV, Negometrix BV, CTM Solution BV, Stillpoint Applications BV, Huisinga Beheer BV (vertegenwoordigers: C. T. Dekker en L. Fiorilli, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk der Nederlanden, Slowaakse Republiek

Conclusies

het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk vernietigen, voor zover daarbij het door rekwirante in zaak T-138/15 ingestelde beroep is verworpen, en dientengevolge:

de litigieuze beschikking geheel of gedeeltelijk nietig verklaren, en/of

subsidiair, het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk vernietigen voor zover daarbij het door rekwirantes in zaak T-138/15 ingestelde beroep is verworpen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde in het licht van de aanwijzingen die het Hof het zal geven.

de Commissie verwijzen in de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes betogen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, de relevante feiten onjuist heeft beoordeeld en geen juiste en consistente motivering heeft gegeven door te oordelen en vast te stellen dat verzoeksters enig middel moest worden afgewezen en het beroep bijgevolg in zijn geheel moest worden verworpen omdat de Commissie het recht had vast te stellen dat de door TenderNed verrichte activiteiten niet economisch van aard waren en dat de in casu aan de orde zijnde maatregel geen staatssteun inhield in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Rekwirantes betogen dat de economische of niet-economische aard van de activiteiten van TenderNed, met name diens aanbestedingsmodule, niet als facetten van één enkele activiteit kan worden beschouwd en dat de aanbestedingsmodule van TenderNed moet worden beschouwd als economisch van aard en scheidbaar van het overheidsgezag. Rekwirantes betogen dat het Gerecht de rechtspraak van het Hof betreffende het criterium of een activiteit al dan niet economisch van aard is, niet in acht heeft genomen.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht München I (Duitsland) op 8 december 2017 — Conti 11. Container Schiffahrts-GmbH & Co. KG MS „MSC Flaminia” / Land Niedersachsen

(Zaak C-689/17)

(2018/C 094/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht München I

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Conti 11. Container Schiffahrts-GmbH & Co. KG MS „MSC Flaminia”

Verwerende partij: Land Niedersachsen

Prejudiciële vraag

Kunnen ten gevolge van averij ontstaan schroot en het met slib en ladingresiduen vervuilde bluswater aan boord van een schip worden aangemerkt als „afvalstoffen die aan boord van voertuigen, treinen, vliegtuigen en schepen zijn ontstaan” in de zin van artikel 1, lid 3, onder b), van verordening (EG) nr. 1013/2006 (1)?


(1)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 11 december 2017 — Paulo Nascimento Consulting — Mediação Imobiliária Lda / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-692/17)

(2018/C 094/10)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Paulo Nascimento Consulting — Mediação Imobiliária Lda

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vraag

Omvatten, voor de toepassing van de vrijstelling voorzien in artikel 135, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn (1), de begrippen „verlening”, „bemiddeling” en „beheer van kredieten”, ook de overdracht onder bezwarende titel aan een derde van de procedurele positie die door een btw-belastingplichtige wordt ingenomen in het kader van de executie van een uit een overeenkomst inzake vastgoedbemiddeling voortvloeiende, en op grond van een gerechtelijke beslissing erkende schuldvordering — te vermeerderen met de btw tegen het tarief dat geldt op de datum van betaling, alsmede de reeds ontstane vertragingsrente en de rente die loopt tot aan de volledige betaling?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiojo administracinio teismas (Litouwen) op 18 december 2017 — „Achema” AB, „Orlen Lietuva” AB, „Lifosa” AB / Valstybinė kainų ir energetikos kontrolės komisija (VKEKK)

(Zaak C-706/17)

(2018/C 094/11)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiojo administracinio teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen:„Achema” AB, „Orlen Lietuva” AB, „Lifosa” AB

Verwerende partij: Valstybinė kainų ir energetikos kontrolės komisija (VKEKK)

Prejudiciële vraag

Moet het wetgevingskader voor het verrichten van diensten van algemeen belang (DAB’s) in de elektriciteitssector en de financiering daarvan (compensatie) (DAB-regeling) — zoals vastgelegd in de Litouwse wet inzake elektriciteit, in de Litouwse wet inzake energie uit hernieuwbare bronnen, in de Litouwse wet inzake de integratie van het elektriciteitssysteem in Europese elektriciteitssystemen, in de Litouwse wet ter uitvoering van de wet tot wijziging en aanvulling van de artikelen 2, 11, 13, 14, 16, 20 en 21 van de wet inzake energie uit hernieuwbare bronnen en in de wettelijke uitvoeringsmaatregelen daarbij, waaronder de procedure voor het verrichten van diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector, zoals goedgekeurd bij resolutie nr. 916 van de regering van de Republiek Litouwen van 18 juli 2012, de procedure voor het beheer van gelden voor diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector, zoals goedgekeurd bij resolutie nr. 1157 van de regering van de Republiek Litouwen van 19 september 2012, enz. — zoals van kracht in 2014, of een deel daarvan, worden beschouwd als staatssteun (een steunregeling) in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met inbegrip van de volgende vragen:

Moet artikel 107, lid 1, VWEU in omstandigheden zoals in onderhavige zaak aldus worden uitgelegd dat DAB-gelden zijn aan te merken als staatsmiddelen?

Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat een geval waarin netwerkexploitanten (ondernemingen) worden verplicht om elektriciteit tegen een vaste prijs (tarief) af te nemen bij elektriciteitsproducenten en/of de elektriciteit te balanceren, en de door netwerkexploitanten geleden verliezen ten gevolge van die verplichting worden vergoed uit gelden die mogelijk zijn aan te merken als staatsmiddelen, niet is aan te merken als steunverlening aan elektriciteitsproducenten met staatsmiddelen?

Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat de volgende vormen van steun in omstandigheden zoals in onderhavige zaak zijn aan te merken als selectieve steun en/of steun die het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden: steun aan een onderneming die een project van strategisch belang ten uitvoer legt, zoals NordBalt; steun aan ondernemingen die zich toeleggen op het waarborgen van de elektriciteitsvoorziening gedurende een bepaalde periode; steun als vergoeding voor verliezen die ten gevolge van de marktsituatie daadwerkelijk door personen worden geleden, zoals de ontwikkelaars van fotovoltaïsche installaties om wie het hier gaat, doordat de Staat weigert zijn verbintenissen na te komen (op grond van wijzigingen in nationale regelgeving); steun aan ondernemingen (netwerkexploitanten) als vergoeding voor reële verliezen die zij hebben geleden door te voldoen aan de verplichting om elektriciteit tegen een vast tarief af te nemen bij elektriciteitsproducenten die diensten van algemeen belang verrichten en om de elektriciteit te balanceren?

Moet artikel 107, lid 1, VWEU, zoals toegepast in samenhang met artikel 106, lid 2, VWEU, aldus worden uitgelegd dat de desbetreffende DAB-regeling (of een deel daarvan) in omstandigheden zoals in onderhavige zaakmoet worden geacht te voldoen aan de criteria in de punten 88 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 juli 2003 in Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00)?

Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in onderhavige zaak van de DAB-regeling (of een deel daarvan) moet worden aangenomen dat zij de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen?


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Svilengrad (Bulgarije) op 19 december 2017 — Strafzaak tegen Daniela Pinzaru en Robert-Andrei Cirstinoiu

(Zaak C-707/17)

(2018/C 094/12)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Rayonen sad Svilengrad

Partijen in het hoofdgeding

Daniela Pinzaru, Robert-Andrei Cirstinoiu

Prejudiciële vragen

1.1.

Moeten artikel 65, lid 3, VWEU en artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die voorziet in sancties ingeval de in artikel 3 van de verordening bedoelde aangifteplicht niet wordt nagekomen, welke sancties qua aard en omvang overeenstemmen met die welke zijn bepaald in artikel 251 van het Nakazatelen kodeks (strafwetboek) (NK) van de Republiek Bulgarije, dat in lid 1 voorziet in een alternatieve gevangenisstraf van maximaal zes jaar die, zelfs bij een eerste inbreuk, niet voorwaardelijk hoeft te worden opgeschort, of een geldboete van tweemaal de waarde van het voorwerp van het misdrijf, en in lid 2, cumulatief met de ene of de andere straf, in de confiscatie door de staat van alle niet-aangegeven liquide middelen zonder dat de herkomst en het beoogde gebruik ervan hoeven te worden nagegaan, aangezien het daarbij gaat om een samenvoeging van sancties die, in strijd met het in artikel 49, lid 3, van het Handvest neergelegde beginsel van evenredigheid van de straf aan het strafbare feit, verder gaan dan wat voor de doelstellingen van de verordening noodzakelijk is en die een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer vormen?

1.2.

Moeten de voornoemde Unieregels, te weten artikel 65, lid 3, VWEU, de artikelen 3 en 9, lid 1, van verordening nr. 1889/2005 en artikel 49, lid 3 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, met name artikel 251, lid 2, NK, die in geval van schending van de in artikel 3 van verordening nr. 1889/2005 bedoelde aangifteplicht, bovenop de voorgeschreven strafsancties voorziet in confiscatie door de staat van het volledige niet-aangegeven bedrag ongeacht de herkomst en het beoogde gebruik ervan?

1.3.

Moet artikel 17, lid 1, van het Handvest aldus worden uitgelegd dat een nationale confiscatiemaatregel als artikel 251, lid 2, NK, die de loutere niet-naleving van de aangifteplicht bestraft, geen blijk geeft van de evenredigheid die is vereist tussen het algemeen belang en de in artikel 17 van het Handvest opgelegde verplichting tot bescherming van de eigendom?


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad Asenovgrad (Bulgarije) op 19 december 2017 — EVN Bulgaria Toplofiskatsia EAD / Nikolina Stefanova Dimitrova

(Zaak C-708/17)

(2018/C 094/13)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Rayonen sad Asenovgrad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EVN Bulgaria Toplofiskatsia EAD

Verwerende partij: Nikolina Stefanova Dimitrova

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 13, [lid] 2, van richtlijn 2006/32/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 in de weg aan de mogelijkheid voor het stadsverwarmingsbedrijf om de vergoeding voor verbruikte warmte-energie, aangeleverd door de installatie van een gebouw in mede-eigendom die op stadsverwarming is aangesloten, in rekening te brengen naar verhouding van de verwarmbare volumes van de koopwoningen volgens de plattegrond van het gebouw, zonder daarbij rekening te houden met de daadwerkelijke hoeveelheid afgegeven warmte-energie in de individuele koopwoningen?

2)

Is een nationale regeling die consumenten die als woningeigenaars in een gebouw aan regels van mede-eigendom onderworpen zijn, ertoe verplicht om de vergoeding voor de niet afgenomen maar door de — op stadsverwarming aangesloten — installatie van het gebouw aangeleverde warmte-energie te betalen, wanneer zij van de benutting van warmte-energie zijn afgestapt door de verwarmingstoestellen in hun woning buiten gebruik te stellen of de verwarmingstoestellen op hun verzoek door werknemers van het stadsverwarmingsbedrijf technisch onklaar te laten maken zodat ze geen warmte meer afgeven, verenigbaar met artikel 27 van richtlijn 2011/83/EU (2)?

3)

Kan een dergelijke nationale regeling worden aangemerkt als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van richtlijn 2005/29/EG (3) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad?


(1)  Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van richtlijn 93/76/EEG van de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB 2006, L 114, blz. 64).

(2)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst) (PB 2011, L 304, blz. 64).

(3)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken) (Voor de EER relevante tekst) (PB 2005, L 149, blz. 22).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) op 27 december 2017 — Toplofikatsia Sofia EAD / Mitko Simeonov Dimitrov

(Zaak C-725/17)

(2018/C 094/14)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Toplofikatsia Sofia EAD

Verwerende partij: Mitko Simeonov Dimitrov

Prejudiciële vragen

1)

De richtlijn (1) sluit de rechtsbepalingen van het traditionele verbintenissenrecht over het sluiten van overeenkomsten van haar werkingssfeer uit; sluit zij echter ook de regeling van deze hoogst ongebruikelijke, bij wet vastgestelde structuur voor het ontstaan van contractuele betrekkingen van haar werkingssfeer uit?

2)

Voor zover de richtlijn een eigen regeling in dit geval niet uitsluit; gaat het dan om een overeenkomst in de zin van artikel 5 van de richtlijn of om iets anders? Wanneer het een overeenkomst is of wanneer het geen overeenkomst is: vindt de richtlijn in het onderhavige geval toepassing?

3)

Valt dit type van de facto overeenkomsten binnen de werkingssfeer van de richtlijn onafhankelijk van het tijdstip waarop zij zijn ontstaan, of vindt de richtlijn enkel toepassing op nieuw verworven woningen of — strikter nog — enkel op nieuwbouwwoningen (d.w.z. installaties waarvan de gebruikers om aansluiting op het stadsverwarmingsnet verzoeken)?

4)

Voor zover de richtlijn toepassing vindt: maakt de nationale regeling inbreuk op artikel 5, lid 1, onder f), juncto lid 2, die voorzien in het recht respectievelijk de principiële mogelijkheid om de rechtsbetrekking te beëindigen?

5)

Voor zover een overeenkomst moet worden gesloten: is hiervoor een vorm voorgeschreven en welke inhoudelijke reikwijdte moet de informatie hebben die de consument (hier: de individuele woningeigenaar en niet de gemeenschap van mede-eigenaars) ter beschikking moet worden gesteld? Heeft de ontstentenis van tijdige en toegankelijk gemaakte informatie invloed op het ontstaan van de rechtsbetrekking?

6)

Is een uitdrukkelijk verzoek, d.w.z. een formele wilsuiting van de consument noodzakelijk om partij bij een dergelijke rechtsbetrekking te worden?

7)

Wanneer er, al dan niet formeel, een overeenkomst werd gesloten, maakt de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw (in het bijzonder het trappenhuis) ook deel uit van het voorwerp van de overeenkomst en heeft de consument de dienstverstrekking met betrekking tot dit deel van het gebouw besteld, wanneer daartoe geen uitdrukkelijk verzoek van hemzelf of zelfs van de volledige gemeenschap van mede-eigenaars voorligt (bijvoorbeeld, wanneer de radiatoren werden verwijderd, waarvan meestal zal moeten worden uitgegaan — de experts vermelden namelijk geen radiatoren in de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw)?

8)

Is het van belang (of maakt het een verschil uit) voor de eigenaar, in diens hoedanigheid van consument die om verwarming van de gemeenschappelijke ruimten heeft verzocht, wanneer de levering van warmte in zijn koopwoning is stopgezet?


(1)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/12


Hogere voorziening ingesteld op 5 januari 2018 door Oleksandr Viktorovych Klymenko tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 8 november 2017 in zaak T-245/15, Klymenko / Raad

(Zaak C-11/18 P)

(2018/C 094/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Oleksandr Viktorovych Klymenko (vertegenwoordiger: M. Phelippeau, advocaat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 8 november 2017 in zaak T-245/15 te vernietigen.

Rekwirant verzoekt het Hof het in de procedure voor het Gerecht gevorderde toe te wijzen, namelijk:

besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 (2) nietig te verklaren;

besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 (3) en uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 (4) nietig te verklaren;

besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 (5) en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 (6) nietig te verklaren,

voor zover deze maatregelen rekwirant betreffen, en de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening alsook van het verzoek tot nietigverklaring in de memorie houdende aanpassing.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant drie middelen aan.

Ten eerste stelt hij dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Raad van de Europese Unie de concrete en specifieke redenen heeft verstrekt waarom het gerechtvaardigd was hem beperkende maatregelen op te leggen, en dat het Gerecht het bureau van de procureur-generaal van Oekraïne ten onrechte als een „hoge rechterlijke instantie” heeft aangemerkt.

Ten tweede stelt rekwirant dat het Gerecht ten onrechte heeft vastgesteld dat het in de betrokken handelingen neergelegde plaatsingscriterium beantwoordde aan de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Ten derde betoogt hij dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de beperkende maatregel geen schending opleverde van het recht op eigendom.


(1)  Besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1).

(5)  Besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 34).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2017, L 58, blz. 1).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea hovrätt (Zweden) op 11 januari 2018 — Textilis Ltd, Ozgur Keskin / Svenskt Tenn Aktiebolag

(Zaak C-21/18)

(2018/C 094/16)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Svea hovrätt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Textilis Ltd, Ozgur Keskin

Verwerende partij: Svenskt Tenn Aktiebolag

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 4 van verordening (EU) 2015/2424 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, aldus worden uitgelegd dat artikel 7, lid 1, onder e), iii), in de nieuwe formulering van toepassing is op een gerechtelijke beoordeling van de nietigheid [overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009] die plaatsvindt nadat de wijziging in werking is getreden, namelijk na 23 maart 2016, zelfs als de procedure een nietigverklaring betreft en die procedure is gestart vóór die datum en derhalve betrekking heeft op een merk dat vóór die datum is ingeschreven?

2)

Moet artikel 7, lid 1, onder e), iii), van verordening nr. 207/2009, in de toepasselijke versie, aldus worden uitgelegd dat een teken dat bestaat uit de tweedimensionale weergave van een tweedimensionale waar, binnen de werkingssfeer valt, bijvoorbeeld een met het betrokken teken gedecoreerde stof?

3)

Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, volgens welke criteria moeten de woorden „tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm die (of een ander kenmerk dat) een wezenlijke waarde aan de waren geeft” in artikel 7, lid 1, onder e), iii), van verordening nr. 207/2009 dan worden uitgelegd in een situatie waarin de inschrijving een breed palet aan warenklassen en waren omvat en waarin het teken op verschillende manieren op de waren kan worden aangebracht? Moet de beoordeling worden gemaakt aan de hand van meer objectieve/algemene criteria, bijvoorbeeld uitgaande van hoe het merk eruitziet en hoe het kan worden aangebracht op verschillende soorten waren, dat wil zeggen, zonder rekening te houden met de manier waarop de merkhouder het teken de facto mogelijk heeft aangebracht of voornemens is aan te brengen op verschillende waren?


(1)  PB 2015, L 341, blz. 21.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/14


Beroep ingesteld op 18 januari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek

(Zaak C-36/18)

(2018/C 094/17)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou, M. Morales Puerta en G. von Rintelen)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (1) of althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 15 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek veroordelen tot betaling van een dwangsom van 31 416 EUR per dag vertraging vanaf de dag van de uitspraak van het arrest van het Hof;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Overeenkomstig artikel 15 van de richtlijn moesten de lidstaten de richtlijn tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning uiterlijk op 18 september 2016 in hun nationaal recht omzetten en de Commissie daarover inlichten. De Commissie heeft echter geen antwoord ontvangen op de aanmaningsbrief of op het aan de Helleense Republiek gezonden met redenen omkleed advies en verzoekt dan ook dat overeenkomstig artikel 258 VWEU de niet-nakoming wordt vastgesteld wegens het niet omzetten van een bindende richtlijn.

Met het oog op het invoeren van een procedure aan de hand waarvan de autoriteiten van elke lidstaat de menselijke activiteiten in maritieme gebieden die onder hun bevoegdheid vallen, kunnen beoordelen en organiseren om de ecologische, economische en sociale doelstellingen te bereiken, verzoekt de Commissie, in overeenstemming met haar mededeling met betrekking tot de toepassing van artikel 260, lid 3, VWEU (2), voorts dat een dwangsom van 31 416 EUR wordt opgelegd, gelet in het bijzonder op de ernst van de niet-nakoming (dat wil zeggen gelet op de doelstellingen van de richtlijn inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, het zeevervoer, het behoud en de bescherming van het milieu en energie, maar ook de impact op de belanghebbende marktdeelnemers)


(1)  PB 2014, L 25, blz. 135.

(2)  PB 2011, C 12, blz. 1.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/15


Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Italiaanse Republiek / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-59/18)

(2018/C 094/18)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, S. Fiorentino en C. Colelli, avvocati dello Stato)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het besluit dat is vastgesteld in de marge van de bijeenkomst van 20 november 2017 — 14559/17 van de Raad van de Europese Unie „Algemene Zaken”, dat is openbaar gemaakt via een perscommuniqué dat de samenvatting ervan bevat [Outcome of the Council Meeting (3579th Council meeting)], nietig verklaren voor zover in dat besluit is vastgesteld dat de nieuwe vestigingsplaats voor het Europees Geneesmiddelenbureau Amsterdam is en dientengevolge bepalen dat de nieuwe vestigingsplaats de stad Milaan is.

Middelen en voornaamste argumenten

De Italiaanse regering is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie opgekomen tegen het besluit, dat is vastgesteld in de marge van de bijeenkomst van 20 november 2017 — 14559/17 van de Raad van de Europese Unie „Algemene Zaken” en dat is openbaar gemaakt via een perscommuniqué dat de samenvatting ervan bevat [Outcome of the Council Meeting (3579th Council meeting)], voor zover in dat besluit is vastgesteld dat de nieuwe vestigingsplaats voor het Europees Geneesmiddelenbureau Amsterdam is. Ter ondersteuning van haar beroep heeft de Italiaanse regering een enig middel aangevoerd, dat is ontleend aan misbruik van bevoegdheid wegens ontoereikend onderzoek en onjuiste opvatting van de feiten, omdat de feitelijke situatie van de vestigingsplaats van Amsterdam niet overeenstemt met de in het kader van de offerte verstrekte gegevens.


Gerecht

12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/16


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — BSCA/Commissie

(Zaak T-818/14) (1)

((„Staatssteun - Door België aan BSCA toegekende steun - Besluit waarbij de steun gedeeltelijk verenigbaar en gedeeltelijk onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Juridisch bindende handeling - Verjaringstermijn - Economische aard van het ILS - Mate waarin de installaties voor economische doeleinden worden benut - Onjuiste cijfers - Verzoek om aanpassing - Vaststelling van de netto contante waarden - Motiveringsplicht - Concurrentieverstoringen - Gewettigd vertrouwen”))

(2018/C 094/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Brussels South Charleroi Airport (BSCA) (Charleroi, België) (vertegenwoordigers: P. Frühling, S. Golinvaux, H. Tacheny en J. Delarue, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë, R. Sauer en B. Stromsky, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Société wallonne des aéroports SA (Sowaer) (vertegenwoordigers: A. Lepièce en H. Baeyens, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Brussels Airport Company SA (vertegenwoordigers: T. Janssens, F. Hoseinian en T. Oeyen, advocaten) en Brussels Airlines SA/NV (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Derenne, J. Blockx, D. Vallindas en D. Dauchez, vervolgens J. Derenne en D. Vallindas, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de artikelen 3 tot en met 6 van besluit C(2014) 6849 final van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende de maateregelen SA. 14093 (76/2002) door België ten uitvoer gelegd ten faveure van BSCA en Ryanair

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten en de helft van de kosten van Brussels South Charleroi Airport (BSCA) dragen.

3)

De Société wallonne des aéroports SA (Sowaer), Brussels Airport Company SA en Brussels Airlines SA/NV zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 65 van 23.2.2015.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/17


Arrest van het Gerecht van 31 januari 2018 — Gyarmathy / FRA

(Zaak T-196/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Afwijzing van sollicitatie - Verloop van de selectieprocedure - Onjuiste opvatting van de bewijselementen - Motiveringsplicht - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Onpartijdigheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken”))

(2018/C 094/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Valéria Anna Gyarmathy (Györ, Hongarije) (vertegenwoordiger: A. Cech, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) (vertegenwoordigers: C. Manolopoulos, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 5 maart 2015, Gyarmathy/FRA (F-97/13, EU:F:2015:7), strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Valéria Anna Gyarmathy wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 20.3.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/17


Arrest van het Gerecht van 31 januari 2018 — Novartis/EUIPO — SK Chemicals (Afbeelding van een patch)

(Zaak T-44/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk dat een patch afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen - Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. R. Douglas, vervolgens A. Nordemann-Schiffel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. Kunz, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: SK Chemicals GmbH (Eschborn, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Dissmann, J. Bogatz en C. Lindenthal, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 november 2015 (zaak R 2342/2014-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen SK Chemicals en Novartis

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Novartis AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/18


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Italië / Commissie

(Zaak T-91/16) (1)

((„ESF - Operationeel programma dat onder doelstelling nr. 1 voor de regio Sicilië valt - Vermindering van de aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Methode van berekening door extrapolatie - Evenredigheid - Artikel 39, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1260/1999 - Motiveringsplicht”))

(2018/C 094/22)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Arenas en F. Tomat, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2015)9413 van de Commissie van 17 december 2015 betreffende de vermindering van de bijstand van het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor het operationeel programma voor de regio Sicilië, in het kader van het communautaire bestek voor structurele bijstandsverlening in de Italiaanse regio’s die onder doelstelling nr. 1 (CCI 1999IT 161PO011) vallen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 136 van 18.4.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/18


Arrest van het Gerecht van 30 januari 2018 — Arctic Cat/EUIPO — Slazengers (Afbeelding van een naar rechts springende roofkat)

(Zaak T-113/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk dat een naar rechts springende roofkat afbeeldt - Ouder Uniebeeldmerk dat een naar links springende roofkat afbeeldt - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arctic Cat, Inc. (Thief River Falls, Minnesota, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Hartmann en S. Fröhlich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Slazengers Ltd (Burnham, Verenigd Koninkrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2016 (zaak R 2953/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen Slazengers en Arctic Cat

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arctic Cat, Inc. wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/19


Arrest van het Gerecht van 26 januari 2018 — Centro Clinico e Diagnostico G.B. Morgagni / Commissie

(Zaak T-172/16) (1)

((„Staatssteun - Kortingen van belastingen en premies die zijn verschuldigd door de ondernemingen die zijn gevestigd in de gebieden in Italië die door natuurrampen zijn getroffen - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Beroep tot nietigverklaring - Potentiële begunstigde die houder van een verworven recht is - Rechtstreekse en individuele geraaktheid - Ontvankelijkheid - Gelijke behandeling - Gewettigd vertrouwen”))

(2018/C 094/24)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Centro Clinico e Diagnostico G.B. Morgagni Srl (Catania, Italië) (vertegenwoordiger: E. Castorina, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Stancanelli en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Primair verzoek tot „verzoenende uitlegging” van besluit (EU) 2016/195 van de Commissie van 14 augustus 2015 betreffende de steunmaatregelen SA.33083 (12/C) (ex 12/NN) door Italië ten uitvoer gelegd en betreffende belasting- en premiekortingen in verband met natuurrampen (in alle sectoren met uitsluiting van de landbouw) en SA.35083 (12/C) (ex 12/NN) door Italië ten uitvoer gelegd en betreffende belasting- en premiekortingen in verband met de aardbeving van 2009 in de Abruzzen (in alle sectoren met uitsluiting van de landbouw) (PB 2016, L 43, blz. 1), en subsidiair verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van dat besluit.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Centro Clinico e Diagnostico G. B. Morgagni Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/20


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Brunner/EUIPO — CBM (H HOLY HAFERL HAFERL SHOE COUTURE)

(Zaak T-367/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk H HOLY HAFERL HAFERL SHOE COUTURE - Ouder Uniewoordmerk HOLY - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gerd Brunner (Moosthenning, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Maenz en D. Oerter, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: CBM Creative Brands Marken GmbH (Zürich, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 mei 2016 (zaak R 2943/2014-5) inzake een oppositieprocedure tussen CBM en Brunner

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gerd Brunner wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 305 van 22.8.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/20


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Galocha / Gemeenschappelijke Onderneming Fusion for Energy

(Zaak T-561/16) (1)

((„Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Selectieprocedure voor de Gemeenschappelijke Onderneming Fusion for Energy - Reservelijsten - Onregelmatigheid van de selectieprocedure - Daaropvolgende handelingen bestemd voor derden - Belang van derden - Dienstbelang”))

(2018/C 094/26)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Yosu Galocha (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Asmaryan Degtyareva en R.-B. Dan, advocaten)

Verwerende partij: Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (vertegenwoordigers: R. Hanak, G. Poszler en S. Bernal Blanco, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, met name strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het selectiecomité, meegedeeld bij e-mail van het hoofd van de eenheid Human Resources van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 4 juni 2015, om verzoekers naam niet op te nemen op de reservelijsten van de selectieprocedure F4E/CA/ST/FGIV/2015/001, tot nietigverklaring van die reservelijsten en tot nietigverklaring van de besluiten tot aanwerving van de geslaagde kandidaten die op die lijsten voorkwamen

Dictum

1)

Het besluit van het selectiecomité, waarvan is kennisgegeven bij e-mail van het hoofd van de eenheid Human Resources van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 4 juni 2015, om de naam van Yosu Galocha niet op te nemen op de reservelijsten van selectieprocedure F4E/CA/ST/FGIV/2015/001 wordt nietig verklaard.

2)

De reservelijsten van selectieprocedure F4E/CA/ST/FGIV/2015/001 worden nietig verklaard.

3)

De besluiten van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie tot aanwerving van de geslaagde kandidaten die voorkwamen op de reservelijsten van selectieprocedure F4E/CA/ST/FGIV/2015/001, worden nietig verklaard.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

De Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke in het kader van de procedure in kort geding zijn gemaakt.


(1)  PB C 328 van 5.10.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-117/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/21


Arrest van het Gerecht van 30 januari 2018 — Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej/ECHA

(Zaak T-625/16) (1)

((„REACH - Vergoeding voor de registratie van een stof - Verlaagd tarief voor kleine en middelgrote ondernemingen - Onjuiste opgave van de grootte van de onderneming - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd - Beëindiging van de productie van de stof - Criteria voor de berekening van het bedrag van de administratieve kosten - Aanbeveling 2003/361/EG - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen - Evenredigheid - Gelijke behandeling”))

(2018/C 094/27)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej sp. z o.o. (Grajewo, Polen) (vertegenwoordiger: T. Dobrzyński, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Maurage, J.-P. Trnka en M. Heikkilä, vervolgens J.-P. Trnka en M. Heikkilä, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit SME (2016) 2851 van het ECHA van 23 juni 2016 waarbij is vastgesteld dat de verzoekende partij niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief voor het middenbedrijf en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd; ten tweede, de facturen nr. 10058238 en nr. 10058239 van het ECHA, gehecht aan besluit SME (2016) 2851, en, ten derde, besluit MB/43/2014 van de raad van bestuur van het ECHA van 4 juni 2015, houdende wijziging van besluit MB/D/29/2010, zoals gewijzigd door besluit MB/21/2012, betreffende de classificatie van de diensten waarvoor rechten worden geïnd.

Dictum

1)

Het beroep wordt afgewezen.

2)

Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten in kort geding.


(1)  PB C 402 van 31.10.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/22


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — Grupo Ganaderos de Fuerteventura/EUIPO (EL TOFIO El sabor de CANARIAS)

(Zaak T-765/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk EL TOFIO El sabor de CANARIAS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/28)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo Ganaderos de Fuerteventura, SL (Puerto del Rosario, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Manresa Medina, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en J. García Murillo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 juli 2016 (zaak R 1404/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken EL TOFIO El sabor de CANARIAS als Uniemerk

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 juli 2016 (zaak R 1404/2015-5) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Grupo Ganaderos de Fuerteventura, SL.


(1)  PB C 6 van 9.1.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/22


Arrest van het Gerecht van 30 januari 2018 — Jean Patou Worldwide/EUIPO — Emboga (HISPANITAS JOY IS A CHOICE)

(Zaak T-808/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk HISPANITAS JOY IS A CHOICE - Ouder Uniewoordmerk JOY - Normaal gebruik van het oudere merk - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jean Patou Worldwide Ltd (Watford, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Baran, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Frydendahl, A. Folliard-Monguiral en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Emboga, SA (Petrel, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 juni 2016 (zaak R 235/2016-1) inzake een oppositieprocedure tussen Jean Patou Worldwide en Emboga

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Jean Patou Worldwide Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/23


Arrest van het Gerecht van 25 januari 2018 — SilverTours/EUIPO (billiger-mietwagen.de)

(Zaak T-866/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk billiger-mietwagen.de - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SilverTours GmbH (Freiburg im Breisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Neuwald, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 november 2016 (zaak R 206/2016-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken billiger-mietwagen.de als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

SilverTours GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 53 van 20.2.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/24


Arrest van het Gerecht van 31 januari 2018 — Weber-Stephen Products/EUIPO (iGrill)

(Zaak T-35/17) (1)

([„Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk iGrill - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Weber-Stephen Products LLC (Palatine, Illinois, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Niebel en A. Jauch, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 november 2016 (zaak R 538/2016-2) inzake de internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk iGrill

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Weber-Stephen Products LLC wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/24


Arrest van het Gerecht van 24 januari 2018 — Constantin Film Produktion/EUIPO (Fack Ju Göhte)

(Zaak T-69/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Fack Ju Göhte - Absolute weigeringsgrond - Merk in strijd met openbare orde of goede zeden - Artikel 7, lid 1, onder f), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 094/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Constantin Film Produktion GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: E. Saarmann en P. Baronikians, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 1 december 2016 (zaak R 2205/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Fack Ju Göhte als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Constantin Film Produktion GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 104 van 3.4.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/25


Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — Pebagua / Commissie

(Zaak T-715/16) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - Milieu - Bescherming tegen invasieve uitheemse soorten - Preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten - Verordening (EU) nr. 1143/2014 - Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 - Opstelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten - Opname van de soort Procambarus clarkii - Geen individuele geraaktheid - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”])

(2018/C 094/33)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Asociación de la pesca y acuicultura del entorno de Doñana y del Bajo Guadalquívir (Pebagua) (Isla Mayor, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Uceda Sosa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en E. Sanfrutos Cano, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2016, L 189, blz. 4).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Asociación de la pesca y acuicultura del entorno de Doñana y del Bajo Guadalquívir (Pebagua) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 441 van 28.11.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/26


Beschikking van het Gerecht van 15 januari 2018 — ArcelorMittal Belval & Differdange en ThyssenKrupp Steel Europe / ECHA

(Zaak T-762/16) (1)

((„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Bij het ECHA berustende documenten - Verzoek betreffende de documenten en de identiteit van een oorspronkelijke indiener van een verzoek om toegang tot informatie van een registrant van stoffen op grond van verordening (EG) nr. 1907/2006 - Gedeeltelijke weigering van toegang - Intrekking van het besluit tot afwijzing van toegang - Afdoening zonder beslissing”))

(2018/C 094/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ArcelorMittal Belval & Differdange SA (Esch-sur-Alzette, Luxemburg) en ThyssenKrupp Steel Europe AG (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Scheidmann en M. Kottmann, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Heikkilä, C. Buchanan en E. Maurage, vervolgens M. Heikkilä, C. Buchanan en M. Broere, gemachtigden, bijgestaan door G. Gilmore, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit ATD/52/2016 van het ECHA van 26 september 2016, dat op 28 september 2016 aan de verzoeksters ter kennis werd gebracht, waarbij gedeeltelijk toegang werd verleend tot opgevraagde documenten betreffende een eerder verzoek tot toegang tot documenten bij het ECHA.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Op het verzoek tot interventie van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) behoeft niet meer te worden beslist.

3)

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zal zijn eigen kosten alsmede die van ArcelorMittal Belval & Differdange SA en ThyssenKrupp Steel Europe AG dragen.

4)

Het EMA zal zijn eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie dragen.


(1)  PB C 14 van 16.1.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/26


Beschikking van het Gerecht van 22 januari 2018 — Cristalfarma/EUIPO — Novartis (ILLUMINA)

(Zaak T-157/17) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk ILLUMINA - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”))

(2018/C 094/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cristalfarma Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: R. Almaraz Palmero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. King en D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Novartis AG (Bazel, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2017 (zaak R 1187/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Novartis en Cristalfarma

Dictum

1)

Het door Cristalfarma Srl ingediende verzoek tot schorsing van de behandeling wordt afgewezen.

2)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

3)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in de kosten van Cristalfarma.

4)

Novartis AG zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 129 van 24.4.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/27


Beschikking van het Gerecht van 18 januari 2018 — W&O medical esthetics/EUIPO — Fidia farmaceutici (HYALSTYLE)

(Zaak T-178/17) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk HYALSTYLE - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Verzoek om getuigen te horen - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001) - Beroep dat ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond is”])

(2018/C 094/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: W&O medical esthetics GmbH (Oberursel, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Finkentey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Fidia farmaceutici SpA (Abano Terme, Italië) (vertegenwoordigers: R. Kunz-Hallstein en H. Kunz-Hallstein, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 januari 2017 (zaak R 872/2016-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen W&O medical esthetics en Fidia farmaceutici

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

W&O medical esthetics GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Fidia farmaceutici SpA.


(1)  PB C 144 van 8.5.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/28


Beschikking van de president van het Gerecht van 18 januari 2018 — Strabag Belgium / Europees Parlement

(Zaak T-784/17 R)

((„Kort geding - Overheidsopdrachten voor werken - Verzoek om voorlopige maatregelen - Wachttermijn - Abnormaal lage inschrijving - Fumus boni juris - Spoedeisendheid - Belangenafweging”))

(2018/C 094/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Strabag Belgium (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: M. Schoups, K. Lemmens en M. Lahbib, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: Z. Nagy en B. Simon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU ertoe strekkende, ten eerste, de uitvoering op te schorten van het besluit van het Europees Parlement van 24 november 2017 houdende afwijzing van verzoeksters inschrijving en gunning aan vijf inschrijvers van de opdracht voor een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Parlement te Brussel (België) (oproep tot inschrijving 06/D 20/2017/M036) en, ten tweede, het Europees Parlement te gelasten verschillende documenten over te leggen.

Dictum

1)

De uitvoering van het besluit van het Europees Parlement van 24 november 2017 houdende afwijzing van de inschrijving van Strabag Belgium en gunning aan vijf inschrijvers van de opdracht voor een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Parlement te Brussel (België) (oproep tot inschrijving 06/D 20/2017/M036), wordt opgeschort.

2)

Het verzoek wordt afgewezen voor het overige.

3)

De beschikking van 6 december 2017, Strabag Belgium/Parlement (T-784/17 R), wordt ingetrokken.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/28


Beroep ingesteld op 15 december 2017 — Frinsa del Noroeste/EUIPO — Alimentos Friorizados (Alfrisa)

(Zaak T-820/17)

(2018/C 094/38)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Frinsa del Noroeste, SA (Santa Eugenia de Ribeira, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Botella Reyna, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alimentos Friorizados, SA (Barberá del Vallés, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „Alfrisa” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 899 223

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 27 september 2017 in zaak R 956/2017-2

Conclusies

vernietiging van de beslissingen van het EUIPO tot afwijzing van de oppositie en verwerping van het beroep, ingesteld door deze partij, met betrekking tot gemeenschapsmerk nr. 14 899 223 „Alfrisa” voor waren en diensten van de klassen 29 en 35;

verwijzing van de aanvrager van het litigieuze merk in de kosten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 85 van verordening nr. 207/2009 en regel 94 van verordening nr. 2868/1995.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/29


Beroep ingesteld op 11 januari 2018 — easyJet Airline / Commissie

(Zaak T-8/18)

(2018/C 094/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: easyJet Airline Co. Ltd (Luton, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: P. Willis, solicitor, en E. Bourtzalas, lawyer)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit (EU) 2017/1861 (1) van de Commissie in zijn geheel nietig te verklaren, en in elk geval nietig te verklaren wat de beweerdelijk aan verzoekster verleende onrechtmatige staatssteun betreft;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Ten eerste berust het bestreden besluit volgens verzoekster op een feitelijk en rechtens kennelijk onjuiste beoordeling voor zover daarin wordt geconcludeerd dat de luchthavenexploitanten als loutere „tussenpersonen” van de regio Sardinië optraden en dat de financiering die zij aan verzoekster verstrekten bijgevolg met staatsmiddelen was bekostigd en toerekenbaar was aan de staat.

2.

Ten tweede berust het bestreden besluit op een feitelijk en rechtens kennelijk onjuiste beoordeling voor zover daarin wordt geconcludeerd dat de door de luchthavenexploitanten aan verzoekster verstrekte financiering haar een onterecht voordeel opleverde. In het bijzonder heeft de Commissie volgens verzoekster het beginsel van de marktdeelnemer handelend in een markteconomie onjuist toegepast.

3.

Ten derde berust het bestreden besluit op een feitelijk en rechtens kennelijk onjuiste beoordeling voor zover daarin wordt geconcludeerd dat de financiering van de betrokken luchtvaartmaatschappijen de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

4.

Ten vierde berust het bestreden besluit op een feitelijk en rechtens kennelijk onjuiste beoordeling voor zover daarin wordt geconcludeerd dat de vermeende steun die volgens de Commissie aan verzoekster werd verleend, niet verenigbaar met de interne markt kon worden verklaard op grond van een van de uitzonderingen van artikel 107, lid 3, VWEU.

5.

Ten vijfde berust het bestreden besluit op een feitelijk en rechtens kennelijk onjuiste beoordeling doordat de Commissie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, aangezien verzoekster de legitieme verwachting mocht hebben dat haar regelingen met de luchthavenexploitanten geen staatssteun behelsden.

6.

Ten zesde is het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd ter zake van: (a) de conclusie dat de luchthavenexploitanten als loutere „tussenpersonen” van de regio Sardinië optraden en dat de financiering die zij aan verzoekster verstrekten bijgevolg met staatsmiddelen was bekostigd en toerekenbaar was aan de staat, en (b) de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer handelend in een markteconomie, teneinde na te gaan of verzoekster een onterecht voordeel ontving.


(1)  Besluit (EU) 2017/1861 van de Commissie van 29 juli 2016 inzake staatssteun SA.33983 (2013/C) (ex 2012/NN) (ex 2011/N) — Italië — Compensatie voor Sardijnse luchthavens voor openbaredienstverplichtingen (DAEB) (PB 2017, L 268, blz. 1).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/30


Beroep ingesteld op 15 januari 2018 — Crédit mutuel Arkéa/EUIPO — Confédération nationale du Crédit mutuel (Crédit Mutuel)

(Zaak T-13/18)

(2018/C 094/40)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Crédit mutuel Arkéa (Le Relecq Kerhuon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Casalonga, F. Codevelle en C. Bercial Arias, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Confédération nationale du Crédit mutuel (Parijs, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Crédit Mutuel” — Uniemerk nr. 9 943 135

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 november 2017 in zaak R 1724/2016-5

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden beslissing voor zover daarbij is erkend dat Uniemerk nr. 9 943 135 „Crédit Mutuel” onderscheidend vermogen heeft verkregen door het gebruik ervan voor bepaalde waren van de klassen 9,35 en 36;

nietigverklaring van de bestreden beslissing voor zover daarbij is erkend dat Uniemerk nr. 9 943 135 „Crédit Mutuel” onderscheidend vermogen heeft voor bepaalde waren van de klassen 9, 16, 36, 38, 42 et 45;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/31


Beroep ingesteld op 17 januari 2018 — Lillelam/EUIPO — Pfaff (LITTLE LAMB)

(Zaak T-18/18)

(2018/C 094/41)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lillelam A/S (Oslo, Noorwegen) (vertegenwoordiger: N. Köster, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nick Pfaff (Ammanford, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „LITTLE LAMB” — Uniemerk nr. 8 121 675

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 7 november 2017 in zaak R 536/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

vervallenverklaring van Uniemerk nr. 8 121 675 „LITTLE LAMB”, minstens voor „Kledingstukken” en „Accessoires voor kledingstukken”

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, onder a), en artikel 18, lid 1, van verordening 2017/1001.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/31


Beroep ingesteld op 19 januari 2018 — Nova Brands/EUIPO — Natamil (Natamil)

(Zaak T-23/18)

(2018/C 094/42)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nova Brands SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: V. Wellens, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Natamil GmbH (München, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen met betrekking tot het woordmerk „natamil” — internationale inschrijving nr. 1 235 069 waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 oktober 2017 in zaak R 1910/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 en van artikel 296 VWEU, inzake de motiveringsplicht.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/32


Beroep ingesteld op 20 januari 2018 — adidas International Trading e.a. / Commissie

(Zaak T-24/18)

(2018/C 094/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: adidas International Trading BV (Amsterdam, Nederland), Gabor Footwear GmbH (Rosenheim, Duitsland), Gabor Shoes AG (Rosenheim), HR Online GmbH (Osnabrück, Duitsland), Nike European Operations Netherlands BV (Hilversum, Nederland), Timberland Europe BV (Almelo, Nederland), Wolverine Europe BV (Amsterdam,), Wolverine Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: E. Vermulst en J. Cornelis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2017/1982 van de Commissie van 31 oktober 2017 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam en geproduceerd door Dongguan Luzhou Shoes Co. Ltd, Dongguan Shingtak Shoes Co. Ltd, Guangzhou Dragon Shoes Co. Ltd, Guangzhou Evervan Footwear Co. Ltd, Guangzhou Guangda Shoes Co. Ltd, Long Son Joint Stock Company en Zhaoqing Li Da Shoes Co., Ltd, ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (PB 2017, L 285, blz. 1) nietig verklaren; en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de Europese Commissie was niet juridisch bevoegd om de betwiste verordening vast te stellen.

2.

Tweede middel: de heropening van de afgesloten procedure inzake schoeisel en de instelling met terugwerkende kracht, bij de bestreden verordening, van het vervallen antidumpingrecht:

(i)

heeft geen rechtsgrondslag, is gebaseerd op een kennelijk onjuiste toepassing van artikel 266 VWEU en van de basisverordening (1) en maakt inbreuk op artikel 9, lid 4, van de basisverordening;

(ii)

is in strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, met het rechtszekerheidsbeginsel en met het verbod van terugwerkende kracht wat verzoeksters betreft;

(iii)

berust op een onjuiste toepassing van artikel 266 VWEU en op misbruik van bevoegdheid door de Europese Commissie en maakt inbreuk op artikel 5, lid 4, VEU.

3.

Derde middel: het met terugwerkende kracht instellen van het antidumpingrecht op de leveranciers van de verzoekende partijen, wat terugbetaling aan de verzoekers belet, is in strijd met het non-discriminatiebeginsel.

4.

Vierde middel: de Europese Commissie heeft bij de beoordeling van de verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming en om individuele behandeling van de leveranciers van de verzoekende partijen misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om met terugwerkende kracht een antidumpingrecht toe te passen en heeft het non-discriminatiebeginsel geschonden; en

5.

Vijfde middel: de Europese Commissie is de verplichting van artikel 20, lid 5, van de basisverordening en de in artikel 296 VWEU neergelegde motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  Verordening (EU) nr. 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/33


Beroep ingesteld op 22 januari 2018 — Marriott Worldwide/EUIPO — AC Milan (AC MILAN)

(Zaak T-28/18)

(2018/C 094/44)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Marriott Worldwide Corp. (Bethesda, Maryland, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Reid, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: AC Milan SpA (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het beeldmerk met de woordelementen „AC MILAN” — internationale inschrijving nr. 1 182 615 waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 november 2017 in zaak R 356/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de Uniemerkaanvraag voor de litigieuze diensten; en

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten voor het onderhavige beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/34


Beroep ingesteld op 23 januari 2018 — Yado/EUIPO — Dvectis CZ (Kussens voor stoelen)

(Zaak T-30/18)

(2018/C 094/45)

Taal van het verzoekschrift: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Yado s.r.o. (Handlová, Slowakije) (vertegenwoordiger: D. Futej, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Dvectis CZ s.r.o. (Brno, Tsjechië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij

Betrokken model: Uniemodel nr. 2 371 591-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 14 november 2017 in zaak R 1017/2017-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover het beroep daarbij niet-ontvankelijk wordt verklaard;

het EUIPO gelasten het beroep te behandelen en daarop uitspraak te doen;

het EUIPO verwijzen in verzoeksters kosten voor de onderhavige procedure.

Aangevoerde middelen

onjuiste rechtsopvatting in de zin van artikel 57 van verordening nr. 6/2002 en artikel 65 verordening nr. 2245/2002;

schending van het grondrecht van verzoekende partij om te worden gehoord;

schending van artikel 7 van verordening nr. 6/2002.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/35


Beroep ingesteld op 30 januari 2018 — Gemeente Milaan / Raad

(Zaak T-46/18)

(2018/C 094/46)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Comune di Milano (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: F. Sciaudone en M. Condinanzi, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

overeenkomstig artikel 263 VWEU het besluit van de Raad dat is vastgesteld in de marge van de 3579e bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken van 20 november 2017 betreffende de selectie van de nieuwe vestigingsplaats van het Europees Geneesmiddelenbureau („EMA”), dat openbaar is gemaakt via een perscommuniqué dat de samenvatting ervan bevat [Outcome of the Council Meeting (3579th Council meeting)], het perscommuniqué zelf, Presse 65, provisional version, nietig verklaren, voor zover in dat besluit is vastgesteld dat de nieuwe vestigingsplaats van het Europees Geneesmiddelenbureau Amsterdam is, en

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: misbruik van bevoegdheid

In dit verband wordt aangevoerd dat de door de Raad gevolgde selectieprocedure tot doel had op basis van vooraf vastgelegde selectiecriteria te bepalen welk het beste aanbod was voor de hervestiging van het EMA. De nieuwe vestigingsplaats van het EMA bepalen door loting en zonder enig onderzoek te verrichten, is daartegen in strijd met het doel, dat bij de vaststelling van de procedureregels is vastgesteld, te weten het beste aanbod te kiezen aan de hand van een transparant besluitvormingsproces op basis van technische beoordelingen en vooraf vastgelegde specifieke criteria, aangezien op die manier niet kon worden vastgesteld dat de twee kandidaturen van Milaan en Amsterdam niet gelijkwaardig waren.

2.

Tweede middel: schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en transparantie

In dit verband wordt aangevoerd dat het bestreden besluit onrechtmatig is aangezien het is vastgesteld na een besluitvormingsproces waarbij: i) vormvoorschriften en regels ontbreken om de noodzakelijke transparantie te waarborgen, en ii) voor de betrokken beoordeling relevante gegevens niet in aanmerking zijn genomen.

3.

Derde middel: schending van het besluit van de Raad van 1 november 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde en van de procedureregels van 31 oktober 2017

In dit verband wordt aangevoerd dat ook de wijze waarop de stemming is verlopen en het besluit van 20 november 2017 is vastgesteld, wegens schending van specifieke voorschriften die de Raad had moeten naleven, grond opleveren voor de onrechtmatigheid van dat besluit.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/36


Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — PC/EASO

(Zaak T-610/16) (1)

(2018/C 094/47)

Procestaal: Fins

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 269 van 14.8.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/36


Beschikking van het Gerecht van 18 januari 2018 — Iame / EUIPO — Industrie Aeronautiche Reggiane (Parilla)

(Zaak T-642/16) (1)

(2018/C 094/48)

Procestaal: Italiaans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 392 van 24.10.2016.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/36


Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — PC / EASO

(Zaak T-181/17) (1)

(2018/C 094/49)

Procestaal: Fins

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


12.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/36


Beschikking van het Gerecht van 16 januari 2018 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki / Commissie

(Zaak T-281/17) (1)

(2018/C 094/50)

Procestaal: Engels

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 269 van 14.8.2017.