ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
60e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2017/C 424/01 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2017/C 424/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/2 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia — Spanje) — Elda Otero Ramos / Servicio Galego de Saúde, Instituto Nacional de la Seguridad Social
(Zaak C-531/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 92/85/EEG - Artikel 4, lid 1 - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Werkneemster tijdens de lactatie - Evaluatie van de met de arbeidsplaats verbonden risico’s - Betwisting door de betrokken werkneemster - Richtlijn 2006/54/EG - Artikel 19 - Gelijke behandeling - Discriminatie op grond van geslacht - Bewijslast))
(2017/C 424/02)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia de Galicia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Elda Otero Ramos
Verwerende partijen: Servicio Galego de Saúde, Instituto Nacional de la Seguridad Socia
Dictum
1) |
Artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als in het hoofdgeding, waarin een werkneemster tijdens de lactatie bij een nationale rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s omdat zij niet zou zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. |
2) |
Artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie als in het hoofdgeding de betrokken werkneemster feiten dient aan te voeren die kunnen suggereren dat de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s niet overeenkomstig de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 is verricht en dus kunnen doen vermoeden dat sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht, in de zin van richtlijn 2006/54, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Bijgevolg dient de verwerende partij te bewijzen dat deze risicobeoordeling overeenkomstig de vereisten van deze bepaling is verricht en dat het non-discriminatiebeginsel dus niet is geschonden. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/3 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Istanbul Lojistik Ltd/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatóság
(Zaak C-65/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije - Artikel 9 - Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije - Artikelen 4, 5 en 7 - Douane-unie - Vervoer over de weg - Motorrijtuigenbelasting - Heffing ten aanzien van in Turkije geregistreerde zware vrachtvoertuigen die Hongarije als staat van doorvoer gebruiken))
(2017/C 424/03)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Szegedi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Istanbul Lojistik Ltd
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatóság
Dictum
Artikel 4 van besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie moet aldus worden uitgelegd dat een motorrijtuigenbelasting als in het hoofdgeding, die moet worden betaald door houders van in Turkije geregistreerde zware vrachtvoertuigen die het Hongaarse grondgebied voor doorvoer gebruiken, een heffing van gelijke werking als een douanerecht in de zin van dit artikel is.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/3 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Cluj — Roemenië) — SC Paper Consult SRL/Direcţia Regională a Finanţelor Publice Cluj-Napoca, Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Bistriţa Năsăud
(Zaak C-101/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Recht op aftrek - Voorwaarden voor uitoefening - Artikel 273 - Nationale maatregelen - Bestrijding van belastingfraude en — ontwijking - Factuur uitgereikt door een belastingplichtige die inactief is verklaard door de belastingdienst - Risico van fraude - Weigering van recht op aftrek - Evenredigheid - Weigering bewijzen van het ontbreken van belastingfraude of derving van belastinginkomsten in aanmerking te nemen - Beperking van de werking in de tijd van het te wijzen arrest - Geen])
(2017/C 424/04)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Cluj
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SC Paper Consult SRL
Verwerende partijen: Direcţia Regională a Finanţelor Publice Cluj-Napoca, Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Bistriţa Năsăud
Dictum
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, krachtens welke het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde wordt geweigerd aan een belastingplichtige op grond dat de marktdeelnemer die voor hem een dienst heeft verricht waarvoor op de factuur de kosten en de belasting over de toegevoegde waarde afzonderlijk zijn aangegeven, inactief is verklaard door de belastingdienst van een lidstaat, en deze inactiefverklaring voor elke belastingplichtige in die lidstaat openbaar is en toegankelijk op internet, indien deze weigering van het recht op aftrek systematisch en definitief is en de belastingplichtige niet de mogelijkheid heeft het bewijs te leveren dat geen sprake is van belastingfraude of derving van belastinginkomsten.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/4 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus — Estland) — Bolagsupplysningen OÜ, Ingrid Ilsjan / Svensk Handel AB
(Zaak C-194/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 2 - Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Schending van de rechten van een rechtspersoon door de publicatie op internet van beweerdelijk onjuiste gegevens over hem en door het niet verwijderen van op hem betrekking hebbende reacties - Plaats waar de schade is ingetreden - Centrum van de belangen van deze persoon])
(2017/C 424/05)
Procestaal: Ests
Verwijzende rechter
Riigikohus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Bolagsupplysningen OÜ, Ingrid Ilsjan
Verwerende partij: Svensk Handel AB
Dictum
1) |
Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken dient aldus te worden uitgelegd dat een rechtspersoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden door de publicatie op internet van onjuiste gegevens over hem en door het niet verwijderen van op hem betrekking hebbende reacties, een beroep kan instellen tot rectificatie van die gegevens, verwijdering van die reacties en vergoeding van alle geleden schade bij de gerechten van de lidstaat waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. Verricht de betrokken rechtspersoon het grootste deel van zijn activiteiten in een andere lidstaat dan die waar hij zijn statutaire zetel heeft, dan kan hij de vermeende veroorzaker van de aantasting in die andere lidstaat oproepen met een beroep op de plaats waar de schade is ingetreden. |
2) |
Artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 dient aldus te worden uitgelegd dat een persoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden door de publicatie op internet van onjuiste gegevens over hem en door het niet verwijderen van op hem betrekking hebbende reacties niet bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan de op internet gepubliceerde informatie toegankelijk is of was, een beroep kan instellen tot rectificatie van die gegevens en verwijdering van die reacties. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/5 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 oktober 2017 — Agriconsulting Europe SA / Europese Commissie
(Zaak C-198/16 P) (1)
((Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie - Overheidsopdracht voor diensten - Operationele technische bijstand om een netwerkfaciliteit op te stellen en te beheren ter ondersteuning van het Europees innovatiepartnerschap „Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw” - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Abnormaal lage offerte - Procedure op tegenspraak))
(2017/C 424/06)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Agriconsulting Europe SA (vertegenwoordiger: R. Sciaudone, avvocato)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Di Paolo en F. Moro, gemachtigden)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Agriconsulting Europe SA wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/5 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Securitas — Serviços e Tecnologia de Segurança SA / ICTS Portugal — Consultadoria de Aviação Comercial SA, Arthur George Resendes e.a.
(Zaak C-200/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/23/EG - Artikel 1, lid 1 - Overgang van ondernemingen of vestigingen - Behoud van de rechten van de werknemers - Verplichting voor de verkrijger om de werknemers over te nemen - Door een onderneming verrichte bewakings- en beveiligingsdiensten - Aanbesteding - Gunning van de opdracht aan een andere onderneming - Geen overname van het personeel - Nationale bepaling die het verlies van een klant door een marktdeelnemer als gevolg van de gunning van een opdracht voor diensten aan een andere marktdeelnemer uitsluit van het „begrip overgang van ondernemingen of vestigingen”))
(2017/C 424/07)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal de Justiça
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Securitas — Serviços e Tecnologia de Segurança SA
Verwerende partijen: ICTS Portugal — Consultadoria de Aviação Comercial SA, Arthur George Resendes e.a.
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „overgang van ondernemingen [of] vestigingen” in de zin van die bepaling een situatie valt waarin een opdrachtgever de met een onderneming gesloten overeenkomst voor het verrichten van diensten van bewaking van zijn installaties heeft opgezegd en vervolgens voor het verrichten van deze werkzaamheden een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met een andere onderneming, die weigert de werknemers van eerstgenoemde onderneming over te nemen, wanneer de uitrusting die noodzakelijk is voor het verrichten van die werkzaamheden werd overgenomen door de tweede onderneming. |
2) |
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale bepaling, zoals die in het hoofdgeding, die bepaalt dat het verlies van een klant door een marktdeelnemer als gevolg van de gunning van een opdracht voor diensten aan een andere marktdeelnemer niet valt onder het begrip „overgang van ondernemingen [of] vestigingen” in de zin van dit artikel 1, lid 1. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/6 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg — Duitsland) — Merck KGaA / Merck & Co. Inc., Merck Sharp & Dohme Corp, MSD Sharp & Dohme GmbH
(Zaak C-231/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Uniemerk - Artikel 109, lid 1 - Civiele vorderingen op grond van Uniemerken en nationale merken - Litispendentie - Begrip „dezelfde handelingen” - Gebruik van de term „Merck” in domeinnamen en op sociale media - Op een nationaal merk gebaseerde vordering, gevolgd door een op een Uniemerk gebaseerde vordering - Onbevoegdverklaring - Omvang])
(2017/C 424/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Merck KGaA
Verwerende partijen: Merck & Co. Inc., Merck Sharp & Dohme Corp, MSD Sharp & Dohme GmbH
Dictum
1) |
Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat slechts is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld die respectievelijk op een nationaal merk en een Uniemerk zijn gebaseerd, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten. |
2) |
Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, waarbij de eerste vordering is gebaseerd op een nationaal merk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het grondgebied van een lidstaat, en de tweede vordering is gebaseerd op een Uniemerk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het gehele grondgebied van de Europese Unie, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd dient te verklaren voor het deel van het geding dat betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering wegens inbreuk voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet. |
3) |
Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat niet langer is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer de betrokken vorderingen niet langer een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten betreffen, omdat een verzoekende partij op rechtsgeldige wijze gedeeltelijk heeft afgezien van een op een Uniemerk gebaseerde vordering wegens inbreuk die oorspronkelijk strekte tot het verbod van gebruik van dit merk op het grondgebied van de Europese Unie, waarbij een dergelijke afstand betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet, die is gebaseerd op een nationaal merk en strekt tot het verbod van gebruik van dit merk op het nationale grondgebied. |
4) |
Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat bij gelijkheid van de merken de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich enkel onbevoegd hoeft te verklaren ten gunste van de eerst aangezochte rechterlijke instantie voor zover die merken voor dezelfde waren of diensten gelden. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/7 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Vereniging Hoekschewaards Landschap / Staatssecretaris van Economische Zaken
(Zaak C-281/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna - Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/72 - Lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio - Verkleining van de oppervlakte van een gebied - Wetenschappelijke fout - Geldigheid])
(2017/C 424/09)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vereniging Hoekschewaards Landschap
Verwerende partij: Staatssecretaris van Economische Zaken
Dictum
Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/72 van de Commissie van 3 december 2014 tot vaststelling van een achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, is ongeldig voor zover bij dat besluit het gebied Haringvliet (NL1000015) op die lijst is opgenomen zonder dat de Leenheerenpolder hiervan deel uitmaakt.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/8 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Murcia — Spanje) — Europamur Alimentación, S.A./Dirección General de Comercio y Protección del Consumidor de la Comunidad Autónoma de la Región de Murcia
(Zaak C-295/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten - Toepassingsgebied van deze richtlijn - Groothandelsonderneming die verkoopt aan de detailhandel - Bevoegdheid van het Hof - Nationale wetgeving die op algemene wijze verkoop met verlies verbiedt - Uitzonderingen op basis van niet in die richtlijn opgenomen criteria))
(2017/C 424/10)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado Contencioso-Administrativo de Murcia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Europamur Alimentación, S.A.
Verwerende partij: Dirección General de Comercio y Protección del Consumidor de la Comunidad Autónoma de la Región de Murcia
Dictum
Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale bepaling als in het hoofdgeding, die een algemeen verbod behelst om goederen met verlies te koop aan te bieden of te verkopen en voorziet in gronden voor afwijking van dit verbod die zijn gebaseerd op criteria die niet in deze richtlijn zijn opgenomen.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/8 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Solar Electric Martinique / Ministre des Finances et des Comptes publics
(Zaak C-303/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Zesde btw-richtlijn - Richtlijn 2006/112/EG - Werken in onroerende staat - Franse overzeese departementen - Door het nationale recht toepasselijk gemaakte bepalingen - Verkoop en installatie op gebouwen - Kwalificatie als één enkele handeling - Onbevoegdheid))
(2017/C 424/11)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d’État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Solar Electric Martinique
Verwerende partij: Ministre des Finances et des Comptes publics
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om te antwoorden op de vraag die de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 20 mei 2016 heeft voorgelegd.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/9 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — Vion Livestock BV / Staatssecretaris van Economische Zaken
(Zaak C-383/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Bescherming van dieren tijdens het vervoer - Restituties bij uitvoer - Verordening (EU) nr. 817/2010 - Verordening (EG) nr. 1/2005 - Verplichting om een kopie van het journaal bij te houden tot de aankomst van de dieren in de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming - Terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen])
(2017/C 424/12)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Vion Livestock BV
Verwerende partij: Staatssecretaris van Economische Zaken
Dictum
Artikel 7 van verordening (EU) nr. 817/2010 van de Commissie van 16 september 2010 tot vaststelling, op grond van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de voor de toekenning van uitvoerrestituties te vervullen voorwaarden in verband met het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer, gelezen in samenhang met artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 2, lid 2, van verordening nr. 817/2010 en met de punten 3, 7 en 8 van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97, moet aldus worden uitgelegd dat terugbetaling van uitvoerrestituties uit hoofde van verordening nr. 817/2010 kan worden verlangd wanneer de vervoerder van runderen geen kopie van het in bijlage II bij verordening nr. 1/2005 bedoelde journaal heeft bijgehouden tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/10 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Ypourgos Esoterikon, Ypourgos Ethnikis paideias kai Thriskevmaton / Maria-Eleni Kalliri
(Zaak C-409/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 76/207/EEG - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep - Discriminatie op grond van geslacht - Vergelijkend examen voor toegang tot de politieschool van een lidstaat - Regeling van deze lidstaat volgens welke voor alle kandidaten voor toelating tot dit vergelijkend examen een vereiste van eenzelfde minimale lichaamslengte geldt))
(2017/C 424/13)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Symvoulio tis Epikrateias
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Ypourgos Esoterikon, Ypourgos Ethnikis paideias kai Thriskevmaton
Verwerende partij: Maria-Eleni Kalliri
Dictum
De bepalingen van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat als de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke voor de toelating van kandidaten tot het vergelijkend examen voor toegang tot de politieschool van die lidstaat ongeacht het geslacht van de kandidaten een lichaamslengte van minimaal 1,70 m wordt geëist, wanneer deze regeling een veel groter aantal vrouwen dan mannen benadeelt en niet geschikt en evenmin noodzakelijk is om het ermee nagestreefde legitieme doel te bereiken, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/10 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Hansruedi Raimund / Michaela Aigner
(Zaak C-425/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Intellectuele en industriële eigendom - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 96, onder a) - Vordering wegens inbreuk - Artikel 99, lid 1 - Vermoeden van geldigheid - Artikel 100 - Reconventionele vordering tot nietigverklaring - Verhouding tussen een vordering wegens inbreuk en een reconventionele vordering tot nietigverklaring - Procedurele autonomie))
(2017/C 424/14)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberste Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hansruedi Raimund
Verwerende partij: Michaela Aigner
Dictum
1) |
Artikel 99, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat de krachtens artikel 96, onder a), van deze verordening bij een rechtbank voor het Uniemerk ingestelde vordering wegens inbreuk niet kan worden afgewezen op basis van een absolute nietigheidsgrond, zoals de in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening bepaalde grond, zonder dat deze rechtbank de reconventionele vordering tot nietigverklaring, die de gedaagde op deze vordering wegens inbreuk heeft ingesteld op basis van artikel 100, lid 1, van deze verordening, en die op dezelfde nietigheidsgrond is gebaseerd, heeft toegewezen. |
2) |
De bepalingen van verordening nr. 207/2009 moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de rechtbank voor het Uniemerk de vordering wegens inbreuk, in de zin van artikel 96, onder a), van deze verordening, kan afwijzen op basis van een absolute nietigheidsgrond, zoals de in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening bepaalde grond, zelfs al is de beslissing op de krachtens artikel 100, lid 1, van deze verordening ingestelde reconventionele vordering tot nietigverklaring, die op dezelfde nietigheidsgrond is gebaseerd, niet definitief geworden |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/11 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — A / Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-522/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 201, lid 3, tweede alinea, alsmede artikel 221, leden 3 en 4 - Verordening (EEG) nr. 2777/75 - Verordening (EG) nr. 1484/95 - Aanvullende invoerrechten - Kunstmatige constructie die bedoeld is om verschuldigde aanvullende rechten te ontwijken - Onjuistheid van de gegevens waarop een douaneaangifte is gebaseerd - Personen die aansprakelijk kunnen worden gehouden voor deze douaneschuld - Verjaringstermijn])
(2017/C 424/15)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: A
Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën
Dictum
1) |
In omstandigheden als in het hoofdgeding moet artikel 201, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, aldus worden uitgelegd dat de bescheiden die moeten worden overgelegd krachtens artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van verordening nr. 163/67/EEG, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 684/1999 van de Commissie van 29 maart 1999, voor de opstelling van de douaneaangifte benodigde gegevens vormen in de zin van deze bepaling. |
2) |
Artikel 201, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „schuldenaar” van de douaneschuld in de zin van die bepaling mede moet worden begrepen de natuurlijke persoon die nauw en bewust betrokken is geweest bij het bedenken en op kunstmatige wijze opzetten van een structuur van handelsstromen, als die in het hoofdgeding, die een verlaging van de wettelijk verschuldigde invoerrechten tot gevolg heeft gehad, terwijl hij niet zelf de voor de opstelling van de douaneaangifte gebruikte verkeerde gegevens heeft verstrekt, wanneer uit de omstandigheden blijkt dat deze persoon wist of redelijkerwijze had moeten weten dat de handelingen waarop die structuur betrekking had niet waren uitgevoerd in het kader van normale handelstransacties, maar louter met het doel om de door het Unierecht toegekende voordelen op onrechtmatige wijze te verkrijgen. De omstandigheid dat deze persoon die structuur pas heeft bedacht en opgezet nadat hem door specialisten op het gebied van douanerecht was verzekerd dat die structuur wettig was, is in dit verband niet van invloed. |
3) |
Artikel 221, lid 4, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding het feit dat de douaneschuld bij invoer, overeenkomstig artikel 201, lid 1, ervan, is ontstaan doordat aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, op zichzelf niet de mogelijkheid uitsluit om het bedrag van de voor dergelijke goederen verschuldigde invoerrechten aan de schuldenaar mede te delen na het verstrijken van de termijn van artikel 221, lid 3, van deze verordening, zoals gewijzigd. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/12 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Lutz GmbH / Hauptzollamt Hannover
(Zaak C-556/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 2658/87 - Douane-unie - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefposten - Onderverdeling 6212 20 00 [gainebroeken (panty’s)] - Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur - Toelichtingen op het geharmoniseerde systeem])
(2017/C 424/16)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lutz GmbH
Verwerende partij: Hauptzollamt Hannover
Dictum
De gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012, moet aldus worden uitgelegd dat een onderbroek die wordt gekenmerkt door een verminderde elasticiteit in de breedte, maar desondanks geen niet-elastische elementen bevat die in de breedterichting in het product zijn verwerkt, kan worden ingedeeld in onderverdeling 6212 20 00 van de gecombineerde nomenclatuur wanneer uit onderzoek blijkt dat deze een sterk verminderde elasticiteit in de breedte bezit om het menselijk lichaam te ondersteunen en te zorgen voor een slanker silhouet.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/13 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 19 oktober 2017 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk] — Air Berlin plc / Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs
(Zaak C-573/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Indirecte belastingen - Bijeenbrengen van kapitaal - Heffing van een recht van 1,5 % op de overdracht aan een clearingdienst van nieuw uitgegeven aandelen of aandelen die moeten worden genoteerd aan de beurs van een lidstaat))
(2017/C 424/17)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice (Chancery Division)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Air Berlin plc
Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs
Dictum
1) |
De artikelen 10 en 11 van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal moeten in die zin worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan het heffen van een belasting op een aandelenoverdracht als die aan de orde in het hoofdgeding, waarbij de juridische eigendom van alle aandelen van een vennootschap aan een clearingdienst is overgedragen met het loutere doel deze aandelen aan een beurs te noteren, zonder dat de economische eigendom van deze aandelen hierdoor wordt gewijzigd. |
2) |
Artikel 5, lid 1, onder c), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal moet in die zin worden uitgelegd dat het in de weg staat aan het heffen van een belasting op een aandelenoverdracht als die aan de orde in het hoofdgeding, waarbij de juridische eigendom van aandelen die bij een kapitaalverhoging nieuw zijn uitgegeven is overgedragen aan een clearingdienst met het loutere doel deze nieuwe aandelen te koop aan te bieden. |
3) |
Het antwoord op de eerste en de tweede vraag is niet anders wanneer de wetgeving van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een clearingdienst de optie geeft om, na toestemming van de belastingautoriteit, geen zegelrecht te betalen bij de oorspronkelijke aandelenoverdracht aan de clearingdienst, maar in plaats daarvan in aanvulling op het zegelrecht een belasting af te dragen op elke daaropvolgende aandelenverkoop. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/13 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 19 oktober 2017 — Viktor Fedorovych Yanukovych / Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Republiek Polen
(Zaak C-598/16 P) (1)
((Hogere voorziening - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Opname van verzoekers naam op die lijst))
(2017/C 424/18)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Viktor Fedorovych Yanukovych (vertegenwoordiger: T. Beazley QC)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Mahnič Bruni en J.-P. Hix, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Bartelt en J. Norris-Usher, vervolgens E. Paasivirta en Norris-Usher, gemachtigden), Republiek Polen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Viktor Fedorovych Yanukovych wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie. |
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/14 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 19 oktober 2017 — Oleksandr Viktorovych Yanukovych / Raad van de Europese Unie, Europese Commissie
(Zaak C-599/16 P) (1)
((Hogere voorziening - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Opname van verzoekers naam op die lijst))
(2017/C 424/19)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Oleksandr Viktorovych Yanukovych (vertegenwoordiger: T. Beazley QC)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Mahnič Bruni en J.-P. Hix, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Bartelt en J. Norris-Usher, vervolgens E. Paasivirta en Norris-Usher, gemachtigden)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Oleksandr Viktorovych Yanukovych wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie. |
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/14 |
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 12 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — Stephen Fisher, Anne Fisher, Peter Fisher / Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs
(Zaak C-192/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Artikel 355, punt 3, VWEU - Status van Gibraltar - Artikel 49 VWEU - Artikel 63 VWEU - Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van kapitaal - Zuiver interne situatie))
(2017/C 424/20)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Stephen Fisher, Anne Fisher, Peter Fisher
Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs
In tegenwoordigheid van: Her Majesty’s Government of Gibraltar
Dictum
Artikel 355, punt 3, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 49 VWEU of artikel 63 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat de uitoefening van de vrijheid van vestiging of van het vrij verkeer van kapitaal door Britse onderdanen tussen het Verenigd Koninkrijk en Gibraltar, voor het Unierecht een situatie betreft waarvan alle aspecten zich binnen één lidstaat afspelen.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/15 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 12 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria di Secondo Grado di Bolzano — Italië) — Agenzia delle Entrate — Direzione provinciale Ufficio controlli di Bolzano / Palais Kaiserkron Srl
(Zaak C-549/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 401 - Begrip „omzetbelasting” - Verhuur van onroerende goederen die voor de handelsactiviteit worden gebruikt - Onderworpenheid aan een registratieheffing en aan btw])
(2017/C 424/21)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Commissione tributaria di Secondo Grado di Bolzano
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Agenzia delle Entrate — Direzione provinciale Ufficio controlli di Bolzano
Verwerende partij: Palais Kaiserkron Srl
Dictum
Artikel 401 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een proportionele registratieheffing over contracten voor de verhuur van onroerende kapitaalgoederen als die waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voorziet, zelfs wanneer deze verhuur ook aan belasting over de toegevoegde waarde onderworpen is.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/16 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 10 oktober 2017 — Greenpeace Energy eG / Europese Commissie
(Zaak C-640/16 P) (1)
((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Staatssteun - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 263 VWEU - Ontvankelijkheid - Steun die het Verenigd Koninkrijk voornemens is te verlenen aan eenheid C van de kerncentrale van Hinkley Point - Besluit waarbij de steunmaatregel verenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Procesbevoegdheid - Rekwirant niet individueel geraakt))
(2017/C 424/22)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Greenpeace Energy eG (vertegenwoordigers: D. Fouquet, J. Nysten en S. Michaels, Rechtsanwälte)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Blanck-Putz, P. Němečková en T. Maxian Rusche, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van de Europese Commissie: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas en J. Bousin, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: D. Robertson, gemachtigde)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Greenpeace Energy eG wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van de Europese Commissie. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/16 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 19 oktober 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Sportingbet PLC, Internet Opportunity Entertainment Ltd/Santa Casa da Misericórdia de Lisboa
(Zaak C-166/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 56 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Exploitatie van kansspelen via websites - Nationale wettelijke regeling die voorziet in een overheidsmonopolie - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Vraag die identiek is aan een vraag waarover het Hof reeds uitspraak heeft gedaan of waarop het antwoord duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid - Artikel 102 en artikel 106, lid 1, VWEU - Misbruik van machtspositie - Nationale wettelijke regeling die reclame voor kansspelen verbiedt, behalve voor kansspelen die worden georganiseerd door één enkele marktdeelnemer die onder strikt toezicht van de overheid staat en waaraan het exclusieve recht van organisatie van die kansspelen is verleend - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijk niet-ontvankelijke vraag))
(2017/C 424/23)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal de Justiça
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Sportingbet PLC, Internet Opportunity Entertainment Ltd
Verwerende partij: Santa Casa da Misericórdia de Lisboa
Dictum
1) |
Artikel 56 VWEU staat niet in de weg aan een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, volgens welke het in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers is verboden om via een website kansspelen aan te bieden terwijl voor de exploitatie van die kansspelen exclusiviteit is verleend aan één enkele marktdeelnemer die onder strikt toezicht van de overheid staat. |
2) |
Artikel 56 VWEU staat niet in de weg aan een regeling van een lidstaat als die in het hoofdgeding, volgens welke reclame voor kansspelen is verboden, behalve voor kansspelen die worden georganiseerd door één enkele marktdeelnemer waaraan het exclusieve recht van organisatie van die kansspelen is verleend. |
3) |
De eerste, de vijfde, de zesde alsmede de achtste tot en met de tiende vraag van de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) zijn kennelijk niet-ontvankelijk. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2017 door L’Oréal tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 juni 2017 in zaak T-181/16, L’Oréal/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-519/17 P)
(2017/C 424/24)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: L’Oréal (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Guinot
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2017 in zaak T-181/16, EU:T:2017:447, vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie, en |
— |
de beslissing omtrent de kosten aanhouden; subsidiair, het Bureau verwijzen in de kosten die rekwirante zijn opgekomen in hogere voorziening en in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens rekwirante heeft het Gerecht de feiten en haar betoog onjuist opgevat en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) geschonden.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/17 |
Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2017 door L’Oréal tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 juni 2017 in zaak T-179/16, L’Oréal/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-522/17 P)
(2017/C 424/25)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: L’Oréal (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Guinot
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2017 in zaak T-179/16, EU:T:2017:445, vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie, en |
— |
de beslissing omtrent de kosten aanhouden; subsidiair, het Bureau verwijzen in de kosten die rekwirante zijn opgekomen in hogere voorziening en in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens rekwirante heeft het Gerecht de feiten en haar betoog onjuist opgevat en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) geschonden.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/18 |
Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2017 door L’Oréal tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 juni 2017 in zaak T-180/16, L’Oréal/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-523/17 P)
(2017/C 424/26)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: L’Oréal (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Guinot
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2017 in zaak T-180/16, EU:T:2017:451, vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie, en |
— |
de beslissing omtrent de kosten aanhouden; subsidiair, het Bureau verwijzen in de kosten die rekwirante zijn opgekomen in hogere voorziening en in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens rekwirante heeft het Gerecht de feiten en haar betoog onjuist opgevat en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) geschonden.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2017 door L’Oréal tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 juni 2017 in zaak T-182/16, L’Oréal/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-524/17 P)
(2017/C 424/27)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: L’Oréal (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Guinot
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2017 in zaak T-182/16, EU:T:2017:448, vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie, en |
— |
de beslissing omtrent de kosten aanhouden; subsidiair, het Bureau verwijzen in de kosten die rekwirante zijn opgekomen in hogere voorziening en in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens rekwirante heeft het Gerecht de feiten en haar betoog onjuist opgevat en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) geschonden.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2017 door L’Oréal tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 26 juni 2017 in zaak T-183/16, L’Oréal/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-525/17 P)
(2017/C 424/28)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: L’Oréal (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Guinot
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2017 in zaak T-183/16, EU:T:2017:449, vernietigen; |
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie, en |
— |
de beslissing omtrent de kosten aanhouden; subsidiair, het Bureau verwijzen in de kosten die rekwirante zijn opgekomen in hogere voorziening en in eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Volgens rekwirante heeft het Gerecht de feiten en haar betoog onjuist opgevat en artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) geschonden.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 11 september 2017 — Anja Oehlke en Wolfgang Oehlke / TUIfly GmbH
(Zaak C-533/17)
(2017/C 424/29)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Anja Oehlke, Wolfgang Oehlke
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Dient artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 (1) in het licht van overweging 15 ervan aldus te worden uitgelegd, dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert zich slechts aan haar verplichting tot compensatie kan onttrekken met een beroep op buitengewone omstandigheden die zich pas op de dag van de vlucht hebben voorgedaan, of kan de annulering of langdurige vertraging van een vlucht ook worden gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden die zich de dag voor de vlucht hebben voorgedaan? |
2) |
Indien de annulering of langdurige vertraging van een vlucht ook kan worden gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden die zich reeds op de dag voor de vlucht hebben voorgedaan, dient artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 dan aldus te worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij in het kader van de redelijke inspanningen die zij moet leveren ter voorkoming van de buitengewone omstandigheden, verplicht is reeds bij voorbaat voor dergelijke voorvallen passende voorzorgsmaatregelen te treffen en in ieder geval op haar thuisbasis ook een toereikend aantal vervangingsvliegtuigen ter beschikking te houden? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/20 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover (Duitsland) op 11 september 2017 — Ursula Kaufmann en Viktor Schay / TUIfly GmbH
(Zaak C-534/17)
(2017/C 424/30)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Ursula Kaufmann, Viktor Schay
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Dient artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 (1) in het licht van overweging 15 ervan aldus te worden uitgelegd, dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert zich slechts aan haar verplichting tot compensatie kan onttrekken met een beroep op buitengewone omstandigheden die zich pas op de dag van de vlucht hebben voorgedaan, of kan de annulering of langdurige vertraging van een vlucht ook worden gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden die zich de dag voor de vlucht hebben voorgedaan? |
2) |
Indien de annulering of langdurige vertraging van een vlucht ook kan worden gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden die zich reeds op de dag voor de vlucht hebben voorgedaan, dient artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 dan aldus te worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij in het kader van de redelijke inspanningen die zij moet leveren ter voorkoming van de buitengewone omstandigheden, verplicht is reeds bij voorbaat voor dergelijke voorvallen passende voorzorgsmaatregelen te treffen en in ieder geval op haar thuisbasis ook een toereikend aantal vervangingsvliegtuigen ter beschikking te houden? |
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 12 september 2017 — Claudia Wegener / Royal Air Maroc SA
(Zaak C-537/17)
(2017/C 424/31)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Berlin
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Claudia Wegener
Verwerende partij: Royal Air Maroc SA
Prejudiciële vraag
Valt een vlucht onder artikel 3, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, wanneer zich bij het vervoer door een luchtvaartmaatschappij geplande onderbrekingen (tussenlandingen) buiten het grondgebied van de Europese Unie voordoen waarbij van vliegtuig wordt veranderd?
(1) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 25 september 2017 — Associação Peço a Palavra e.a./Conselho de Ministros
(Zaak C-563/17)
(2017/C 424/32)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Associação Peço a Palavra, João Carlos Constantino Pereira Osório, Maria Clara Marques Pires Sarmento Franco, Sofia da Silva Santos Arauz en Maria João Galhardas Fitas
Verwerende partij: Conselho de Ministros
Andere partijen in de procedure: PARPÚBLICA — Participações Públicas, SGPS, S.A. en TAP, SGPS, S.A.
Prejudiciële vragen
1) |
Is het met het Unierecht, en met name de artikelen 49 en 54 VWEU en de daarin neergelegde beginselen, verenigbaar dat in de procedure voor de indirecte herprivatisering van het aandelenkapitaal van een in overheidshanden zijnde vennootschap die actief is in de luchtvaart, in de op die procedure betrekking hebbende documenten als criterium voor het selecteren van beoogde aankopen door potentiële investeerders en het accepteren van biedingen wordt gehanteerd dat het hoofdkantoor en de feitelijke leiding van die vennootschap in de lidstaat van oprichting gevestigd blijven? |
2) |
Is het met het Unierecht, en met name de artikelen 56 en 57 VWEU en de daarin neergelegde beginselen alsmede het non-discriminatie-, het evenredigheids- en het noodzakelijkheidsbeginsel, verenigbaar dat in de procedure voor de indirecte herprivatisering van het aandelenkapitaal van de genoemde vennootschap, in de op die procedure betrekking hebbende documenten als criterium voor het selecteren van beoogde aankopen door potentiële investeerders en het accepteren van biedingen wordt gehanteerd dat de koper overgaat tot uitvoering van openbaredienstverplichtingen? |
3) |
Is het met het Unierecht, en met name de artikelen 56 en 57 VWEU en de daarin neergelegde beginselen, verenigbaar dat in de procedure voor de indirecte herprivatisering van het aandelenkapitaal van de genoemde vennootschap, in de op die procedure betrekking hebbende documenten als criterium voor het selecteren van beoogde aankopen door potentiële investeerders en het accepteren van biedingen wordt gehanteerd dat de koper de huidige nationale hub behoudt en ontwikkelt? |
4) |
Zijn de activiteiten die worden ontplooid door de genoemde vennootschap, waarvan het aandelenkapitaal wordt vervreemd in het kader van de herprivatisering, aan te merken als diensten op de interne markt waarop richtlijn 2006/123/EG (1) van toepassing is, als sprake is van de in artikel 2, lid 2, onder d), van die richtlijn neergelegde uitzondering met betrekking tot diensten op het gebied van vervoer, en is die richtlijn dus ook van toepassing op de betreffende procedure? |
5) |
Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, is het dan met de artikelen 16 en 17 van die richtlijn verenigbaar dat in de procedure voor de indirecte herprivatisering van het aandelenkapitaal van de genoemde vennootschap, in de op die procedure betrekking hebbende documenten als criterium voor het selecteren van beoogde aankopen door potentiële investeerders en het accepteren van biedingen wordt gehanteerd dat de koper overgaat tot uitvoering van openbaredienstverplichtingen? |
6) |
Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, is het dan met de artikelen 16 en 17 van die richtlijn verenigbaar dat in de procedure voor de indirecte herprivatisering van het aandelenkapitaal van de genoemde vennootschap, in de op die procedure betrekking hebbende documenten als criterium voor het selecteren van beoogde aankopen door potentiële investeerders en het accepteren van biedingen wordt gehanteerd dat de koper de huidige nationale hub behoudt en ontwikkelt? |
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 27 september 2017 — Staatssecretaris van Financiën, L.W. Geelen
(Zaak C-568/17)
(2017/C 424/33)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën
Andere partij: L.W. Geelen
Prejudiciële vragen
1) |
|
2) |
Moet artikel 9, lid 2, letter e, twaalfde streepje, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 56, lid 1, letter k, van btw-richtlijn 2006 (tekst tot 1 januari 2010) in samenhang gelezen met artikel 11 van btw-verordening 2005 (3) aldus worden uitgelegd dat het tegen vergoeding verzorgen van live interactieve erotische webcamsessies kan worden aangemerkt als een „langs elektronische weg verrichte dienst”? |
3) |
Indien zowel vraag 1)a) als vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, en de aanwijzing van de plaats van de dienst volgens de desbetreffende richtlijnbepalingen tot een verschillende uitkomst leidt, hoe dient dan de plaats van de dienst te worden bepaald? |
(1) Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1).
(2) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1777/2005 van de Raad van 17 oktober 2005 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2005, L 288, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeits- und Sozialgericht Wien (Oostenrijk) op 3 oktober 2017 — BUAK Bauarbeiter-Urlaubs- u. Abfertigungskasse / Gradbeništvo Korana d.o.o.
(Zaak C-579/17)
(2017/C 424/34)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Arbeits- und Sozialgericht Wien
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: BUAK Bauarbeiter-Urlaubs- u. Abfertigungskasse
Verwerende partij: Gradbeništvo Korana d.o.o.
Prejudiciële vraag
Dient artikel 1 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), aldus te worden uitgelegd dat procedures die ertoe strekken aanspraken te doen gelden van de Bauarbeiter-Urlaubs- und Abfertigungskasse (BUAK) op toeslagen jegens werkgevers naar aanleiding van de detachering van werknemers die hun arbeid niet gewoonlijk in Oostenrijk verrichten, of in het kader van een uitzending van werknemers naar Oostenrijk of jegens buiten Oostenrijk gevestigde werkgevers naar aanleiding van de tewerkstelling van werknemers die hun arbeid gewoonlijk in Oostenrijk verrichten, „burgerlijke en handelszaken” zijn waarin de genoemde verordening moet worden toegepast, ook als deze aanspraken van BUAK op toeslagen weliswaar betrekking hebben op civielrechtelijke dienstverbanden en dienen ter dekking van de civielrechtelijke, uit de dienstverbanden met de werkgevers voortvloeiende aanspraken van de werknemers op vakantie en loondoorbetaling tijdens vakantie, maar
— |
zowel de hoogte van de aanspraken van de werknemers op loondoorbetaling tijdens vakantie jegens BUAK als ook de hoogte van de aanspraken van BUAK op toeslagen jegens de werkgevers niet middels een overeenkomst of cao, maar bij besluit van een Oostenrijkse federale minister worden bepaald, |
— |
de door de werkgevers aan BUAK verschuldigde toeslagen niet alleen dienen ter dekking van de kosten van de loondoorbetaling aan de werknemers tijdens vakantie, maar daarnaast ook ter dekking van de administratiekosten van BUAK en |
— |
aan BUAK in verband met de uitoefening en handhaving van haar aanspraken op dergelijke toeslagen krachtens de wet ruimere bevoegdheden toekomen dan aan een particulier, doordat
|
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 oktober 2017 — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen H.
(Zaak C-582/17)
(2017/C 424/35)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Verweerder: H.
Prejudiciële vraag
Moet verordening (EU) nr. 604/2013 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend […] aldus worden uitgelegd dat slechts de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming voor het eerst is ingediend, is belast met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, met als gevolg dat een vreemdeling alleen in die lidstaat krachtens artikel 27 van de Dublinverordening in rechte kan opkomen tegen een onjuiste toepassing van een in hoofdstuk III van die verordening genoemd verantwoordelijkheidscriterium, waaronder artikel 9?
(1) PB 2013, L 180, blz. 31; hierna: „Dublinverordening”.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 oktober 2017 — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen R.
(Zaak C-583/17)
(2017/C 424/36)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Verweerder: R.
Prejudiciële vragen
1) |
Moet verordening (EU) nr. 604/2013 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend […] aldus worden uitgelegd dat slechts de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming voor het eerst is ingediend, is belast met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, met als gevolg dat een vreemdeling alleen in die lidstaat krachtens artikel 27 van de Dublinverordening in rechte kan opkomen tegen een onjuiste toepassing van een in hoofdstuk III van die verordening genoemd verantwoordelijkheidscriterium, waaronder artikel 9? |
2) |
In hoeverre is bij de beantwoording van vraag 1 van belang dat in de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming voor het eerst is ingediend reeds een besluit op dit verzoek is genomen dan wel de vreemdeling dit verzoek voortijdig heeft ingetrokken? |
(1) PB 2013, L 180, blz. 31; hierna: „Dublinverordening”.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 12 oktober 2017 — Skatteministeriet / Baby Dan A/S
(Zaak C-592/17)
(2017/C 424/37)
Procestaal: Deens
Verwijzende rechter
Vestre Landsret
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Skatteministeriet
Verwerende partij: Baby Dan A/S
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten bouten met de beschreven specifieke kenmerken als deel van het veiligheidshekje voor kinderen worden beschouwd?
|
2) |
Indien bouten met de beschreven specifieke kenmerken onder GN-post 7318 15 90 moeten worden ingedeeld, wordt het Hof van Justitie van de Europese Unie verzocht de volgende prejudiciële vraag te beantwoorden:
|
(1) Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2009, L 29, blz. 1).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/26 |
Beroep ingesteld op 23 oktober 2017 — Italiaanse Republiek / Raad van de Europese Unie
(Zaak C-611/17)
(2017/C 424/38)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, P. Gentili, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
verordening (EU) 2017/1398 van de Raad van 25 juli 2017 tot wijziging van verordening (EU) 2017/127 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 29 juli 2017, L 199, meer bepaald artikel 1, lid 2, voor zover het bijlage ID bij verordending (EU) 2017/17 wijzigt, het gehele punt 3 van de bijlage bij de bestreden verordening (dat bijlage ID bij verordening (EU) 2017/127 wijzigt), en de gehele overwegingen 9, 10, 11 en 12, nietig verklaren. |
— |
de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Eerste middel: schending van artikel 1 van besluit 86/238/EEG van de Raad van 9 juni 1986 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen.
Het was niet verplicht om de beslissing van de ICCAT inzake de vangstquota van zwaardvis om te zetten.
Tweede middel: ontoereikende motivering (artikel 296, tweede alinea, VWEU).
Die beslissing is hoe dan ook niet gemotiveerd.
Derde middel: schending van artikel 17 VEU en artikel 16 van verordening nr. 1380/2013.
De beslissing is in strijd met het beginsel van relatieve stabiliteit en met het Uniebelang.
Vierde middel: schending van het verbod van terugwerkende kracht en van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen.
De beslissing kon hoe dan ook niet op het lopende visseizoen van toepassing zijn.
Vijfde middel: ontoereikende motivering (schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU).
De beslissing is niet gemotiveerd voor zover zij de vierjarige periode 2012-2015 vaststelt als referentieperiode voor de verdeling van het TAC-quotum tussen de lidstaten.
Zesde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5 VEU) en onjuiste beoordeling van de feiten.
De uitsluiting van de jaren 2010 en 2011 uit de referentieperiode is excessief en onjuist ten aanzien van de doelstelling om in de gegevens over de vangsten enkel regelmatige vangsten op te nemen.
Zevende middel: schending van de artikelen 258 en 260 VWEU. Onbevoegdheid.
De Raad was niet bevoegd om Italië voor het gebruik van drijfnetten te sanctioneren.
Achtste middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur (artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) en van artikel 16 van verordening nr. 1380/2013.
De vaststelling van de referentieperiode 2012-2015 heeft Italië benadeeld door de vangstcapaciteit te verlagen, in strijd met het beginsel van relatieve stabiliteit en zonder passend onderzoek.
Negende middel: schending van het non-discriminatiebeginsel (artikel 18 VWEU).
Die verlaging vormt een ongerechtvaardigde discriminatie van de Italiaanse vissers.
Tiende middel: schending van het verbod van terugwerkende kracht en van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen.
De verlaging kon hoe dan ook niet op het lopende visseizoen van toepassing zijn.
Gerecht
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/28 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Marine Harvest / Commissie
(Zaak T-704/14) (1)
([„Mededinging - Concentraties - Besluit waarbij een geldboete wordt opgelegd wegens de totstandbrenging van een concentratie voorafgaand aan de aanmelding en goedkeuring ervan - Artikel 4, lid 1, artikel 7, leden 1 en 2, en artikel 14 van verordening (EG) nr. 139/2004 - Onachtzaamheid - Beginsel ne bis in idem - Zwaarte van de inbreuk - Bedrag van de geldboete”])
(2017/C 424/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Marine Harvest ASA (Bergen, Noorwegen) (vertegenwoordiger: R. Subiotto, QC)
Verwerende partij: Commissie (vertegenwoordigers: M. Farley, C. Giolito en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot, primair, nietigverklaring van besluit C(2014) 5089 final van de Commissie van 23 juli 2014 tot oplegging van een geldboete voor het uitvoeren van een concentratie in strijd met artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (Zaak COMP/M.7184 — Marine Harvest/Morpol), en, subsidiair, nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Marine Harvest ASA wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/28 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — KPN / Commissie
(Zaak T-394/15) (1)
((„Mededinging - Concentraties - Nederlandse markt voor televisie- en telecommunicatiediensten - Besluit waarbij de concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de EER-overeenkomst wordt verklaard - Verbintenissen - Motiveringsplicht - Relevante markt - Verticale effecten - Rechterlijke toetsing”))
(2017/C 424/40)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: KPN BV (Den Haag, Nederland) (vertegenwoordigers: J. de Pree, C. van der Hoeven en G. Hakopian, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Malferrari, J. Szczodrowski, H. van Vliet en F. van Schaik, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 7241 final van de Commissie van 10 oktober 2014, waarbij een concentratie waarmee Liberty Global plc uitsluitende zeggenschap verwerft over Ziggo NV verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.7000 — Liberty Global/Ziggo) (PB 2015, C 145, blz. 7).
Dictum
1) |
Besluit C(2014) 7241 final van de Commissie van 10 oktober 2014, waarbij een concentratie waarmee Liberty Global plc uitsluitende zeggenschap verwerft over Ziggo NV verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de EER-overeenkomst (zaak M.7000 — Liberty Global/Ziggo) wordt nietig verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/29 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Sulayr Global Service/EUIPO — Sulayr Calidad (sulayr GLOBAL SERVICE)
(Zaak T-685/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk sulayr GLOBAL SERVICE - Ouder nationaal woordmerk SULAYR - Relatieve weigeringsgrond - Geen soortgelijke diensten - Article 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2017/C 424/41)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Sulayr Global Service, SL (Valle del Zalabi, Spanje) (vertegenwoordigers: P. López Ronda, G. Macías Bonilla, G. Marín Raigal en E. Armero Lavie, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Palmero Cabezas, vervolgens door J. Crespo Carrillo, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Sulayr Calidad, SL (Granada, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Bayo de Gispert en G. Hinarejos Mulliez, vervolgens door G. Hinarejos Mulliez en I. Valdelomar Serrano, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 september 2015 (zaak R 149/2015-1), inzake een oppositieprocedure tussen Sulayr Calidad en Sulayr Global Service
Dictum
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 september 2015 (zaak R 149/2015-1) wordt vernietigd voor zover daarbij de oppositie tegen de inschrijving van het aangevraagde merk voor diensten van klasse 40 is toegewezen. |
2) |
Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsook de kosten die Sulayr Global Service, SL, heeft gedragen in het kader van de procedure voor het Gerecht. |
3) |
Sulayr Calidad, SL, zal haar eigen kosten dragen in het kader van de procedure voor het Gerecht alsook de door Sulayr Global Service noodzakelijk gemaakte kosten in het kader van de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/30 |
Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2017 — Griekenland / Commissie
(Zaak T-26/16) (1)
([„ELGF en Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Onregelmatigheden bij de vaststelling van het bedrag van de vorderingen - Vertragingen in de terugvorderingsprocedures - Geen compensatie tussen de fondsen - Vaststelling van het rentebedrag - Evenredigheid - Forfaitaire financiële correctie - Artikelen 31 tot en met 33 van verordening (EG) nr. 1290/2005 - Individuele situaties”])
(2017/C 424/42)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos, O. Tsirkinidou en A. Vasilopoulou, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en A. Sauka, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2098 van de Commissie van 13 november 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2015, L 303, blz. 35), voor zover dit op de Helleense Republiek betrekking heeft
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/30 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Hello Media Group/EUIPO — Hola (#hello digitalmente diferentes)
(Zaak T-330/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk #hello digitalmente diferentes - Oudere Uniebeeld/woordmerken HELLO! - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Substitutie van een partij bij het geschil”])
(2017/C 424/43)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Hello Media Group, SL (Madrid, Spanje), die werd toegstaan om in de plaats te treden van Hello Media, SL (vertegenwoordiger: A. Alejos Cutuli, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Hola, SL (Madrid) (vertegenwoordiger: F. Arroyo Álvarez de Toledo, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 april 2016 (zaak R 1979/2015-2), inzake een oppositieprocedure tussen Hola en Hello Media.
Dictum
1) |
Hello Media Group, SL, wordt toegestaan om in de plaats te treden van Hello Media, SL, als verzoekende partij. |
2) |
Het beroep wordt verworpen. |
3) |
Hello Media Group wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/31 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Hello Media Group/EUIPO — Hola (#hello media group)
(Zaak T-331/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk #hello media group - Oudere Uniebeeldmerken en ouder Uniewoordmerk HELLO! - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2017/C 424/44)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Hello Media Group, SL (Madrid, Spanje), toegestaan om in de plaats te treden van Hello Media, SL (vertegenwoordiger: A. Alejos Cutuli, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Hola, SL (Madrid) (vertegenwoordiger: F. Arroyo Álvarez de Toledo, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 april 2016 (zaak R 2012/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Hola en Hello Media
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Hello Media Group, SL wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/31 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — VIMC/Commissie
(Zaak T-431/16) (1)
([„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Particuliere zorgmarkt - Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 - Besluit tot afwijzing van een klacht - Behandeling van de zaak door een mededingingsautoriteit van een lidstaat”])
(2017/C 424/45)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: VIMC — Vienna International Medical Clinic GmbH (Kulmbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Bramerdorfer en H. Grubmüller, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes en C. Vollrath, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 3351 final van de Commissie van 27 mei 2016 tot afwijzing van verzoeksters klacht betreffende een vermeende inbreuk van de Wirtschaftskammer Österreich (WKO, Oostenrijkse federale economische kamer) of van het Fachverband der Gesundheitsbetriebe (beroepsvereniging van ondernemingen uit de sector van de gezondheidszorg, Oostenrijk) op artikel 102 VWEU (zaak AT.40231 — VIMC/WK&FGB)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
VIMC — Vienna International Medical Clinic GmbH wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/32 |
Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2017 — Lucaccioni/Commissie
(Zaak T-551/16) (1)
((„Openbare dienst - Ambtenaren - Blootstelling aan asbest en andere stoffen - Beroepsziekte - Artikel 73 van het Statuut - Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten - Artikel 14 - Artikel 266 VWEU - Misbruik van bevoegdheid - Medische commissie - Beginsel van collegialiteit - Schending van het mandaat van de medische commissie - Motiveringsplicht - Beroep tot schadevergoeding - Duur van de procedure - Immateriële schade”))
(2017/C 424/46)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Arnaldo Lucaccioni (San Benedetto del Tronto, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Velardo, vervolgens L. Gialluca, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Bohr en G. Gattinara, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 juni 2014 om verzoeker na zijn verzoek van 7 juni 2000 slechts een verhoging toe te kennen van 20 % van de vergoeding bedoeld in artikel 14 van de gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten, en ten tweede tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 26 juni 2014 om Arnaldo Lucaccioni een verhoging toe te kennen van 20 % van de vergoeding uit hoofde van artikel 14 van de gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten wordt nietig verklaard. |
2) |
De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 5 000 EUR aan Lucaccioni ter vergoeding van zijn immateriële schade. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 279 van 24.8.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-74/15 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/33 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Paraskevaidis / Cedefop
(Zaak T-601/16) (1)
((„Openbare dienst - Ambtenaren - Cedefop - Bevordering - Bevorderingsronde 2015 - Besluit om verzoeker niet naar de rang AD 12 te bevorderen - Artikelen 44 en 45 van het Statuut - Vergelijking van de verdiensten - Motiveringsplicht - Stilzwijgende afwijzing van de klacht - Aansprakelijkheid”))
(2017/C 424/47)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Georges Paraskevaidis (Oudergem, België) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) (vertegenwoordiger: M. Fuchs, gemachtigde, bijgestaan door A. Duron, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de directeur van Cedefop van 4 november 2015 om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2015 niet naar de rang AD 12 te bevorderen, en ten tweede tot vergoeding van de schade die verzoeker door dat besluit zou hebben geleden
Dictum
1) |
Het besluit van de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) van 4 november 2015 om Georges Paraskevaidis in het kader van de bevorderingsronde 2015 niet te bevorderen naar de rang AD 12 wordt nietig verklaard. |
2) |
Cedefop wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan Georges Paraskevaidis ter vergoeding van de door hem geleden schade. |
3) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
4) |
Cedefop wordt verwezen in de kosten. |
(1) PB C 296 van 16.8.2016. (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-31/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/33 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — HB / Commissie
(Zaak T-706/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2014 - Vergelijking van de verdiensten - Discriminatie op grond van geslacht - Onjuiste rechtsopvatting”))
(2017/C 424/48)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: HB (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 21 juli 2016, HB/Commissie (F-125/15, EU:F:2016:164), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
HB zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
3) |
De kosten in verband met de procedure in eerste aanleg blijven verdeeld overeenkomstig de punten 2 en 3 van het dictum van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 21 juli 2016, HB/Commissie (F-125/15). |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/34 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Alpirsbacher Klosterbräu Glauner/EUIPO (Klosterstoff)
(Zaak T-844/16) (1)
((„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Klosterstoff - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Merk dat het publiek kan misleiden - Artikel 7, lid 1, onder b), c) en g), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), c) en g), van verordening (EU) 2017/1001] - Eerdere praktijk van het EUIPO”))
(2017/C 424/49)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Alpirsbacher Klosterbräu Glauner GmbH & Co. KG (Alpirsbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Göpfert en S. Hofmann, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 6 oktober 2016 (zaak R 2064/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Klosterstoff als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Alpirsbacher Klosterbräu Glauner GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/35 |
Arrest van het Gerecht van 26 oktober 2017 — Erdinger Weißbräu Werner Brombach/EUIPO (Vorm van een groot glas)
(Zaak T-857/16) (1)
([„Uniemerk - Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen - Driedimensionaal merk - Vorm van groot glas - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)]”])
(2017/C 424/50)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Erdinger Weißbräu Werner Brombach GmbH & Co. KG (Erding, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Hayn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 20 september 2016 (zaak R 659/2016-2) inzake een aanvraag tot internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het driedimensionale merk bestaande in de vorm van een groot glas.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Erdinger Weißbräu Werner Brombach GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/35 |
Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Luxemburg / Commissie
(Zaak T-109/10) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Vermindering van financiële steun - Programma Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas - Niet-inachtneming van de termijn voor het nemen van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Kennelijk gegrond beroep”))
(2017/C 424/51)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Schiltz, vervolgens P. Frantzen, vervolgens L. Delvaux en D. Holderer en ten slotte D. Holderer, gemachtigden, bijgestaan door P. Kinsch, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en A. Steiblytė, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Jacobs en T. Materne, vervolgens M. Jacobs en ten slotte M. Jacobs en J.-C. Halleux, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. de Bergues en B. Messmer, vervolgens G. de Bergues en tenslotte J. Bousin en D. Colas, gemachtigden) en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Wissels, M. Noort en Y. de Vries, vervolgens M. Noort, M. Bulterman en B. Koopman, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2009) 10712 van de Commissie van 23 december 2009 tot vermindering van de steun aan het [communautair initiatiefprogramma] Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97)3742 van de Commissie van 18 december 1997 (EFRO nr. 970010008), voor zover dit besluit het Groothertogdom Luxemburg betreft.
Dictum
1) |
Besluit C(2009) 10712 van de Commissie van 23 december 2009 tot vermindering van de steun aan het [communautair initiatiefprogramma] Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97)3742 van de Commissie van 18 december 1997 (EFRO nr. 970010008), wordt nietig verklaard, voor zover dit besluit het Groothertogdom Luxemburg betreft. |
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten en die van het Groothertogdom Luxemburg dragen. |
3) |
Het Koninkrijk België, de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden zullen hun eigen kosten dragen. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/36 |
Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Nederland / Commissie
(Zaak T-119/10) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Vermindering van financiële steun - Programma Interreg II/C „Wateroverlast Rijn-Maas” - Niet-inachtneming van de termijn voor het nemen van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Kennelijk gegrond beroep”))
(2017/C 424/52)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: aanvankelijk Y. de Vries, J. Langer en C. Wissels, vervolgens J. Langer, M. Bulterman en B. Koopman, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en A. Steiblytė, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Jacobs en T. Materne, vervolgens M. Jacobs en J.-C. Halleux, gemachtigden) en Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. de Bergues en B. Messmer, vervolgens J. Bousin en D. Colas, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2009) 10712 van de Commissie van 23 december 2009 tot vermindering van de steun aan het [communautair initiatiefprogramma] Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97) 3742 van de Commissie van 18 december 1997 (EFRO nr. 970010008),
Dictum
1) |
Besluit C(2009) 10712 van de Commissie van 23 december 2009 tot vermindering van de steun aan het [communautair initiatiefprogramma] Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97) 3742 van de Commissie van 18 december 1997 (EFRO nr. 970010008) wordt nietig verklaard, voor zover dit besluit het Koninkrijk der Nederlanden betreft. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het Koninkrijk der Nederlanden. |
3) |
Het Koninkrijk België en de Franse Republiek zullen hun eigen kosten dragen. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/37 |
Beschikking van het Gerecht van 17 oktober 2017 — Andreassons Åkeri e.a. / Commissie
(Zaak T-746/16) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Sociale zekerheid - Besluit van de Commissie om een EU Pilot-procedure te beëindigen - Niet-behandeling van een klacht - Weigering van de Commissie om een niet-nakomingsprocedure in te leiden - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet rechtstreeks geraakt - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Verzoek tot oplegging van een rechterlijk bevel - Kennelijke onbevoegdheid”))
(2017/C 424/53)
Procestaal: Zweeds
Partijen
Verzoekende partijen: Andreassons Åkeri i Veddige AB (Veddige, Zweden), Luke Transport AB (Laholm, Zweden), Zimit Transportförmedling AB (Veddige) (vertegenwoordiger: C. von Quitzow, professor)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin en K. Simonsson, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie dat is vervat in de brief van 10 augustus 2016 betreffende de beëindiging van EU Pilot-procedure 7504/15/EMPL
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Andreassons Åkeri i Veddige AB, Luke Transport AB en Zimit Transportförmedling AB worden verwezen in de kosten. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/37 |
Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Ballesté Torralba e.a. / GAR
(Zaak T-528/17)
(2017/C 424/54)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: María Ballesté Torralba (Alcarrás, Spanje), David Lozano Jiménez (Alcarrás), María Carmen Estruch Martínez (Alcarrás) en Ramón Ribes Jové (Alcarrás) (vertegenwoordiger: E. Silva Pacheco, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 ex tunc nietig te verklaren, waardoor het van onwaarde is en geen gevolgen sorteert, |
— |
verzoekende partijen 1 een schadevergoeding van 37 877 EUR, verzoekende partijen 2 een schadevergoeding van 11 000 EUR, en María Ballesté Torralba een schadevergoeding van 1 309,14 EUR toe te kennen. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/38 |
Beroep ingesteld op 5 augustus 2017 — Jess Liberty / GAR
(Zaak T-538/17)
(2017/C 424/55)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Jess Liberty, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Aguirre de Cárcer Moreno, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
kennis te nemen van het beroep tegen besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering van 7 juni 2017 tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular Español, S.A., overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010; en na toegang te hebben verleend tot alle stukken van het dossier en de mogelijkheid te hebben geboden om aanvullende opmerkingen te formuleren, het bestreden besluit nietig te verklaren of in te trekken, en verzoekende partij daarbij met het oog op de vordering tot volledige schadevergoeding haar vermogensrechten opnieuw volledig te doen genieten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/38 |
Beroep ingesteld op 7 augustus 2017 — Afectados Banco Popular / GAR
(Zaak T-545/17)
(2017/C 424/56)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Afectados Banco Popular (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Ferrer-Bonsoms Millet, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het bestreden besluit nietig te verklaren, te verklaren dat de verrichte handelingen geen effect sorteren, en de betrokken aandeelhouders en obligatiehouders de eigendom van Banco Popular Español S.A. terug te geven en hen in de situatie van vóór de investering terug te plaatsen; |
— |
wanneer het voorgaande niet mogelijk zou zijn, in elk geval te verklaren dat de omzetting van de obligaties in aandelen geen effect sorteert en de obligatiehouders in dezelfde situatie te laten die zij hadden op 6 juni 2017, en de aandeelhouders schadeloos te stellen door betaling van de werkelijke waarde van de bank en dus van de aandelen op 30 juni 2016. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/39 |
Beroep ingesteld op 16 augustus 2017 — TW e.a. / GAR
(Zaak T-555/17)
(2017/C 424/57)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: TW, TY, UA en UB (vertegenwoordiger: L. Chen Chen, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
akte te nemen van de indiening van het onderhavige beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad om het volledige maatschappelijk kapitaal van Banco Popular Español S.A. af te schrijven tot nul euro en van de daaropvolgende verkoop van die instelling aan Banco de Santander S.A. voor één euro en, na onderzoek van alle officieel beschikbare documenten en na beoordeling van de hierboven uiteengezette redenen, vast te stellen dat het op 7 juni 1999 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad nietig is of het nietig te verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/40 |
Beroep ingesteld op 4 augustus 2017 — La Guirigaña e.a./ECB en GAR
(Zaak T-613/17)
(2017/C 424/58)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: La Guirigaña, S.L. (Madrid, Spanje) en 7 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: J. Díaz-Patón Porras, advocaat)
Verwerende partijen: Europese Centrale Bank en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht om akte te nemen van de instelling van een vordering tot vermogensrechtelijke aansprakelijkheid van de Europese Unie voor aan de Europese Centrale Bank toe te rekenen handelen en niet-handelen, alsmede van een beroep tegen het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017, en, na het volgen van de passende procedure, een arrest te wijzen, waarin het:
— |
de Europese Unie vermogensrechtelijk aansprakelijk verklaart ten aanzien van verzoekende partijen; |
— |
het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 opheft, waardoor het geen gevolgen meer sorteert, en |
— |
subsidiair, indien de vorige vorderingen niet worden toegewezen, het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds gelast verzoekende partijen schadeloos te stellen. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/40 |
Beroep ingesteld op 20 september 2017 — Escriba Serra e.a. / Commissie en GAR
(Zaak T-640/17)
(2017/C 424/59)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Juan Escriba Serra (Girona, Spanje) en 7 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en C. Iglesias Megías, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
— |
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht primair en om redenen van proceseconomie:
|
— |
alternatief en subsidiair:
|
— |
In voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 ingevolge artikel 277 VWEU niet-toepasselijk te verklaren, en |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/41 |
Beroep ingesteld op 21 september 2017 — Euroways / Commissie en GAR
(Zaak T-643/17)
(2017/C 424/60)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Euroways, SL (Hospitalet de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en C. Iglesias Megías, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren; |
— |
besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren; |
— |
in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU, en |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/42 |
Beroep ingesteld op 28 september 2017 — Vallina Fonseca / GAR
(Zaak T-659/17)
(2017/C 424/61)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: José Antonio Vallina Fonseca (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Sellés Marco, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
vast te stellen dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad niet-contractueel aansprakelijk is en hem te veroordelen tot vergoeding van de schade die José Antonio Vallina Fonseca heeft geleden door al het handelen en niet-handelen van bedoelde raad als gevolg waarvan hem de eigendom is ontnomen van zijn obligaties en waardepapieren van BANCO POPULAR ESPAÑOL, S.A.; |
— |
de GAR te veroordelen om de verzoekende partij een schadevergoeding van 50 000 EUR te betalen (hierna: „verschuldigd bedrag”); |
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met compensatoire rente vanaf 7 juni 2017 tot de uitspraak van het arrest betreffende het onderhavige beroep, en |
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met vertragingsrente vanaf de datum van uitspraak van dit arrest tot de volledige betaling van het verschuldigde bedrag, tegen de door de ECB voor basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel: besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad betreffende een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. schendt het beginsel nemo auditur turpitudinem propiam allegans, en artikel 88 van verordening nr. 806/2014, voor zover daarbij een voor Banco Popular en haar aandeelhouders nadelige handeling wordt vastgesteld wegens een crisis die voormelde raad zelf heeft veroorzaakt. |
2. |
Tweede middel: door de vaststelling van het afwikkelingsbesluit heeft de GAR inbreuk gemaakt op de zorgplicht, het beginsel van behoorlijk bestuur van artikel 296 VWEU, het verbod van willekeur en het beginsel nemo auditur turpitudinem suam allegans. |
3. |
Derde middel: schending van de artikelen 17 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien verzoekende partij haar eigendom is ontnomen zonder dat haar de mogelijkheid is geboden — vooraf of achteraf — te worden gehoord. |
4. |
Vierde middel: de GAR heeft artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 54 van het Verdrag betreffende de Europese Unie geschonden door verzoekende partij haar eigendom te ontnemen ondanks het bestaan van minder beperkende alternatieve maatregelen. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/42 |
Beroep ingesteld op 28 september 2017 — Miralla Inversiones / Commissie en GAR
(Zaak T-660/17)
(2017/C 424/62)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Miralla Inversiones, S.L. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 in verband met de vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren; |
— |
besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. nietig te verklaren; |
— |
in voorkomend geval de artikelen 15, 18, 20, 21, 22 en/of 24 van verordening nr. 806/2014 niet van toepassing te verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU, en |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Commissie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/43 |
Beroep ingesteld op 29 september 2017 — Fundación Agustín de Betancourt / GAR
(Zaak T-661/17)
(2017/C 424/63)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Fundación Agustín de Betancourt (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Salama Salama, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
krachtens artikel 263 VWEU besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren; |
— |
krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan verzoekende partij van een vergoeding voor de geleden schade, waarvan het precieze bedrag zal worden bepaald wanneer aan de vertegenwoordiger van verzoekende partij alle gevraagde informatie wordt verstrekt, met name het voorlopig verslag van Deloitte en de verslagen die overeenkomstig verordening (EU) nr. 806/2014 door onafhankelijke deskundigen worden opgesteld, waartoe om toegang wordt verzocht, en |
— |
overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/44 |
Beroep ingesteld op 28 september 2017 — Link Flexible e.a. / GAR
(Zaak T-662/17)
(2017/C 424/64)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Link Flexible Sicav, SA (Madrid, Spanje) en 20 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama Salama, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
krachtens artikel 263 VWEU besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren; |
— |
krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan verzoekende partijen van een vergoeding voor de geleden schade, waarvan het precieze bedrag zal worden bepaald wanneer aan de vertegenwoordigers van verzoekende partijen alle gevraagde informatie wordt verstrekt, met name het voorlopig verslag van Deloitte en de verslagen die overeenkomstig verordening (EU) nr. 806/2014 door onafhankelijke deskundigen worden opgesteld, waartoe om toegang wordt verzocht, en |
— |
overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/44 |
Beroep ingesteld op 27 september 2017 — Sahece e.a. / GAR
(Zaak T-663/17)
(2017/C 424/65)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Sahece, SA (Carrión de los Céspedes, Spanje) en 20 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama Salama, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
krachtens artikel 263 VWEU besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren; |
— |
krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan verzoekende partijen van een vergoeding voor de geleden schade, waarvan het precieze bedrag zal worden bepaald wanneer aan de vertegenwoordigers van verzoekende partijen alle gevraagde informatie wordt verstrekt, met name het voorlopig verslag van Deloitte en de verslagen die overeenkomstig verordening (EU) nr. 806/2014 door onafhankelijke deskundigen worden opgesteld, waartoe om toegang wordt verzocht, en |
— |
overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/45 |
Beroep ingesteld op 27 september 2017 — eSlovensko / Commissie
(Zaak T-664/17)
(2017/C 424/66)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: eSlovensko (Lučenec, Slowakije) (vertegenwoordiger: F. Branislav, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van besluit ref. ARES(2017)3107844 van de Europese Commissie van 21 juni 2017, waarbij verzoekster wordt uitgesloten van deelneming aan alle onder verordening nr. 966/2012 vallende procedures voor overheidsopdrachten en toekenning van subsidies, en van de in verordening 2015/323 geregelde toekenning van financiering; |
— |
verweerster gelasten een nieuw onderzoek te verrichten en daarbij haar bevindingen inzake de toegestane kosten te herzien; |
— |
verwijzing van verweerster in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: misbruik van bevoegdheden, in het bijzonder onjuiste juridische beoordeling van feiten en bevindingen.
|
2. |
Tweede middel: ontoereikende motivering van het bestreden besluit.
|
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/46 |
Beroep ingesteld op 29 september 2017 — LG Vaquero Aviación e.a. / GAR
(Zaak T-670/17)
(2017/C 424/67)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: LG Vaquero Aviación, S.L. (Alcorcón, Spanje) en 15 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama Salama, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
krachtens artikel 263 VWEU besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren; |
— |
krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan verzoekende partijen van een vergoeding voor de geleden schade, waarvan het precieze bedrag zal worden bepaald wanneer aan de vertegenwoordigers van verzoekende partijen alle gevraagde informatie wordt verstrekt, met name het voorlopig verslag van Deloitte en de verslagen die overeenkomstig verordening (EU) nr. 806/2014 door onafhankelijke deskundigen worden opgesteld, waartoe om toegang wordt verzocht, en |
— |
overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/46 |
Beroep ingesteld op 28 september 2017 — Turbo-K International/EUIPO — Turbo-K (TURBO-K)
(Zaak T-671/17)
(2017/C 424/68)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Turbo-K International Ltd (Birmingham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Norris en A. Muir Wood, Barristers)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Turbo-K Ltd (Winchester, Verenigd Koninkrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „TURBO-K” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 458 039
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 juli 2017 in zaak R 2135/2016-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de bezwaren tegen inschrijving van het merk in hun geheel; |
— |
verwijzing in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in verband met dit beroep. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/47 |
Beroep ingesteld op 29 september 2017 — Aplicacions de Servei Monsan e.a. / GAR
(Zaak T-675/17)
(2017/C 424/69)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Aplicacions de Servei Monsan, SLU (Mollet del Vallés, Spanje) en 79 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama Salama, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
krachtens artikel 263 VWEU besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren; |
— |
krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan verzoekende partijen van een vergoeding voor de geleden schade, gelijk aan de volgende bedragen:
|
— |
overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/48 |
Beroep ingesteld op 3 oktober 2017 — Minera Catalano Aragonesa en Luengo Martínez / Commissie en GAR
(Zaak T-678/17)
(2017/C 424/70)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Minera Catalano Aragonesa, SA (Ariñoteruel, Spanje) en Ángel Luengo Martínez (Zaragoza, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Montejo Pérez, F. Ferrara en F. Banti, advocaten)
Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 7 juni 2017 en besluit nr. 1246 van de Europese Commissie van 7 juni 2017 nietig te verklaren; |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de Europese Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/48 |
Beroep ingesteld op 3 oktober 2017 — Grupo Villar Mir / GAR
(Zaak T-679/17)
(2017/C 424/71)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Grupo Villar Mir, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama Salama, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
krachtens artikel 263 VWEU besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren; |
— |
krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan verzoekende partij van een vergoeding voor de geleden schade, waarvan het precieze bedrag zal worden bepaald wanneer aan de vertegenwoordigers van verzoekende partij alle gevraagde informatie wordt verstrekt, met name het voorlopig verslag van Deloitte en de verslagen die overeenkomstig verordening (EU) nr. 806/2014 door onafhankelijke deskundigen worden opgesteld, waartoe om toegang wordt verzocht, en |
— |
overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/49 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2017 — Helibética / GAR
(Zaak T-680/17)
(2017/C 424/72)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Helibética, SL (Alicante, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
vast te stellen dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad niet-contractueel aansprakelijk is en hem te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekende partij heeft geleden door al zijn handelen en niet-handelen als gevolg waarvan haar de eigendom is ontnomen van haar obligaties en waardepapieren van Banco Popular Español, S.A.; |
— |
de GAR te veroordelen om verzoekende partij een schadevergoeding van 50 000 EUR te betalen (hierna: „verschuldigd bedrag”);
|
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met compensatoire rente vanaf 7 juni 2017 tot de uitspraak van het arrest betreffende het onderhavige beroep; |
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met vertragingsrente vanaf de datum van uitspraak van dit arrest tot de volledige betaling van het verschuldigde bedrag, tegen de door de ECB voor basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten, en |
— |
de GAR te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaak T-659/17, Vallina Fonseca/GAR.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/50 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2017 — Miralla Inversiones / GAR
(Zaak T-685/17)
(2017/C 424/73)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Miralla Inversiones, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
Ten eerste: op basis van de vertegenwoordiging waarvan ik blijk geef, akte te nemen van de indiening van dit verzoekschrift, van de indiening van beroep tot nietigverklaring van besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni betreffende de afwikkeling van Banco Popular Español, en van de waardering waarop het berust, en nadat de passende verificaties zijn verricht, het beroep ontvankelijk te verklaren en de procedure van de artikelen 120 e.v. van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie te volgen;
Ten tweede: overeenkomstig hetgeen in het verzoekschrift wordt gevorderd, de GAR te gelasten de door DELOITTE overeenkomstig artikel 20 van verordening (EU) nr. 806/2014 uitgevoerde voorlopige waardering zo spoedig mogelijk te overleggen om het recht van verweer naar behoren te kunnen uitoefenen, en wanneer voornoemde waardering is overgelegd, een specifieke periode vast te stellen waarbinnen deze grondig kan worden geanalyseerd en bestudeerd, zodat verzoekende partij in de fase van de memorie van repliek zich ertegen kan verzetten.
Ten derde: wanneer de vorige vordering niet wordt toegewezen en de procedure wordt voortgezet, voor recht te verklaren dat besluit SRB/EES/2017/08 van 7 juni betreffende de afwikkeling van Banco Popular, en de waardering waarop het berust, in strijd zijn met het Europese recht.
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/50 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2017 — Policlínico Centro Médico de Seguros en Medicina Asturiana / GAR
(Zaak T-686/17)
(2017/C 424/74)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Policlínico Centro Médico de Seguros, SA (Oviedo, Spanje) en Medicina Asturiana, SA (Oviedo) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en A. Lois Perreau de Pinninck, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
vast te stellen dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad niet-contractueel aansprakelijk is en hem te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekende partijen hebben geleden door al zijn handelen en niet-handelen als gevolg waarvan hun de eigendom is ontnomen van hun obligaties en waardepapieren van Banco Popular Español, S.A.; |
— |
de GAR te veroordelen om de verzoekende partijen een schadevergoeding van 1 850 000 EUR te betalen, vermeerderd met de over de obligaties verschuldigde en niet-betaalde rente tot de dag van terugbetaling (hierna: „verschuldigd bedrag”); |
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met compensatoire rente vanaf 7 juni 2017 tot de uitspraak van het arrest betreffende het onderhavige beroep; |
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met vertragingsrente vanaf de datum van uitspraak van dit arrest tot de volledige betaling van het verschuldigde bedrag, tegen de door de ECB voor basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten, en |
— |
de GAR te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaak T-659/17, Vallina Fonseca/GAR.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/51 |
Beroep ingesteld op 9 oktober 2017 — Italië / Commissie
(Zaak T-695/17)
(2017/C 424/75)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, en P. Gentili, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
de aankondiging van vergelijkende onderzoeken — EPSO/AD/343/17 — Vertalers voor het Duits (DE) (AD 5) — EPSO/AD/344/17 — Vertalers voor het Frans (FR) (AD 5) — EPSO/AD/345/17 — Vertalers voor het Italiaans (IT) (AD 5) — EPSO/AD/346/17 — Vertalers voor het Nederlands (NL) (AD 5), bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 13 juli 2017, C 224 A nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van de artikelen 263, 264, 266 VWEU.
|
2. |
Tweede middel: schending van artikel 342 VWEU en van de artikelen 1 en 6 van verordening 1/58.
|
3. |
Derde middel: schending van artikel 12 EG (thans artikel 18 VWEU), artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6, lid 3, EU, artikel 1, leden 2 en 3, van bijlage III bij het ambtenarenstatuut, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58, en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, lid 2, en artikel 28, onder f), van het ambtenarenstatuut.
|
4. |
Vierde middel: schending van artikel 6, lid 3, EU voor zover daarin het vertrouwensbeginsel is neergelegd als grondrecht dat voortvloeit uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben.
|
5. |
Vijfde middel: misbruik van bevoegdheid en schending van essentiële regels verband houdend met de aard en het doel van aankondigingen van vergelijkende onderzoeken, meer bepaald van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 28, onder f), artikel 27, lid 2, artikel 34, lid 3, en artikel 45, lid 1, van het ambtenarenstatuut, en schending van het evenredigheidsbeginsel.
|
6. |
Zesde middel: schending van artikel 18 en artikel 24, vierde alinea, VWEU, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, artikel 2 van verordening nr. 1/58 en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het ambtenarenstatuut.
|
7. |
Zevende middel: schending van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, en artikel 28, onder f), van het ambtenarenstatuut, artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het ambtenarenstatuut, en artikel 296, tweede alinea, VWEU (gebrek aan motivering), alsmede van het evenredigheidsbeginsel, en onjuiste voorstelling van de feiten.
|
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/53 |
Beroep ingesteld op 12 oktober 2017 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Papouis Dairies (Papouis Halloumi)
(Zaak T-702/17)
(2017/C 424/76)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: V. Marsland, Solicitor, en S. Malynicz, QC)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Papouis Dairies LTD (Nicosia, Cyprus)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk in kleur met de woordelementen „Papouis Halloumi” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 176 344
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 3 augustus 2017 in zaak R 2782/2014-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO en de andere partij in de procedure in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/53 |
Beroep ingesteld op 9 oktober 2017 — Spanje / Commissie
(Zaak T-704/17)
(2017/C 424/77)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de aankondiging van vergelijkend onderzoek nietig te verklaren; |
— |
de Europese Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: inbreuk op de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 1/58, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („Handvest”) en artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut wegens de beperking van de communicatieregeling tussen EPSO en de kandidaten in die zin dat die communicatie enkel in het Engels, het Frans en het Duits wordt gevoerd, ook in het sollicitatieformulier. |
2. |
Tweede middel: inbreuk op de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58, artikel 22 van het Handvest en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Ambtenarenstatuut wegens de onredelijke beperking van de tweede taal tot drie talen, namelijk het Engels, het Frans en het Duits, met uitsluiting van de andere officiële talen van de Europese Unie, alsook wegens de beperking, in optie 1, van de derde taal tot het Engels, het Frans en het Duits, met uitsluiting van de andere officiële talen van de Europese Unie. |
3. |
Derde middel: de keuze van het Engels, het Frans en het Duits is een willekeurige keuze die discriminatie op grond van taal oplevert, wat wordt verboden door artikel 1 van verordening nr. 1/58, artikel 22 van het Handvest en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Ambtenarenstatuut. |
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/54 |
Beroep ingesteld op 5 oktober 2017 — Temes Rial e.a. / GAR
(Zaak T-705/17)
(2017/C 424/78)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Enrique Manuel Temes Rial (Vilagarcía de Arousa, Spanje), Jon Nuñes Baracaldo (Erandio Astraburua, Spanje), Maria Luisa Muniente Pallas (Madrid, Spanje), Alfonso Velasco Nieto (Madrid) en Gloria María Zarco Martínez (Guarnizo el Astillero, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Rúa Sobrino, advocaat)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
— |
besluit SRB/EES/2017/08 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en de waardering van de onafhankelijke deskundige die overeenkomstig artikel 20, lid 15, van verordening nr. 806/2014 daaraan ten grondslag ligt, nietig te verklaren. |
— |
te verklaren dat de artikelen 18 en 29 van verordening (EU) nr. 806/2014 onrechtmatig en niet van toepassing zijn, en |
— |
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/55 |
Beroep ingesteld op 11 oktober 2017 — Euroways / GAR
(Zaak T-707/17)
(2017/C 424/79)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Euroways, SL (Hospitalet de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset en C. Iglesias Megías, advocaten)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
vast te stellen dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad niet-contractueel aansprakelijk is en hem te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekende partij heeft geleden door al zijn handelen en niet-handelen als gevolg waarvan haar de eigendom is ontnomen van haar obligaties en waardepapieren van BANCO POPULAR ESPAÑOL, S.A.; |
— |
de GAR te veroordelen om verzoekende partij een schadevergoeding te betalen (hierna: „verschuldigd bedrag”);
|
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met compensatoire rente vanaf 7 juni 2017 tot de uitspraak van het arrest betreffende het onderhavige beroep; |
— |
het verschuldigde bedrag te verhogen met vertragingsrente vanaf de datum van uitspraak van dit arrest tot de volledige betaling van het verschuldigde bedrag, tegen de door de ECB voor basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten, en |
— |
de GAR te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaak T-659/17, Vallina Fonseca/GAR.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/55 |
Beroep ingesteld op 19 oktober 2017 — Italië / Commissie
(Zaak T-718/17)
(2017/C 424/80)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, en P. Gentili, avvocato dello Stato)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
de aankondiging van vergelijkende onderzoeken — Administrateurs en assistenten in de sector gebouwen — EPSO/AD/342/17 (rang AD 6) — Ingenieurs gebouwmanagement (met inbegrip van bouwtechniek en milieutechniek) — EPSO/AST/141/17 (AST 3) — Profiel 1 — Bouwcoördinatoren/-technici — Profiel 2 — Bouwcoördinatoren/-technici op het gebied van airconditioning, elektromechanica en elektronica — Profiel 3 — Assistenten op het gebied van veiligheid op het werk/veiligheid van gebouwen, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 242 A van 27 juli 2017, nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-695/17, Italië/Commissie.
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/56 |
Beroep ingesteld op 17 oktober 2017 — Topor-Gilka/Raad
(Zaak T-721/17)
(2017/C 424/81)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Sergey Topor-Gilka (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: N. Meyer, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het bestreden besluit (GBVB) 2017/1418 (1) van de Raad van 4 augustus 2017; |
— |
subsidiair, in ieder geval gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit (GBVB) 2017/1418, voor zover verzoeker bij dat besluit onder punt 160 werd toegevoegd aan de lijst van de in artikel 1 bedoelde personen en entiteiten; |
— |
voeging van dit geding en het parallelle geding van OOO WO Technopromexport overeenkomstig artikel 68, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: verschillende kennelijke beoordelingsfouten
|
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU Besluit 2017/1418 maakt inbreuk op de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, WVEU. De in punt 160 van de bijlage bij het besluit vervatte motivering is alles bij elkaar genomen vaag en onvoldoende gedetailleerd. Zij geeft niet de concrete redenen weer op grond waarvan de Raad in het kader van zijn beoordeling heeft beslist om de beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker toe te passen, en voldoet daarmee in haar geheel niet aan de vereisten van de in artikel 296, lid 2, VWEU neergelegde motiveringsplicht. |
3. |
Derde middel: schending van het recht van verdediging en van het recht op doeltreffende rechterlijke bescherming Door niet te voldoen aan de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU, heeft de Raad verzoekers recht van verdediging en zijn recht op doeltreffende rechterlijke bescherming geschonden daar verzoeker, die geen kennis heeft van de wezenlijke redenen om hem op de litigieuze lijst te plaatsen, zich niet optimaal kan verdedigen. |
(1) Besluit (GBVB) 2017/1418 van de Raad van 4 augustus 2017 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2017, L 203I, blz. 5).
(2) Verordening (EU) nr. 1351/2014 van de Raad van 18 december 2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 692/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol (PB 2014, L 365, blz. 46).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/57 |
Beroep ingesteld op 17 oktober 2017 — WO Technopromexport/Raad
(Zaak T-722/17)
(2017/C 424/82)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: OOO WO Technopromexport (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: N. Meyer, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het bestreden besluit (GBVB) 2017/1418 (1) van de Raad van 4 augustus 2017; |
— |
subsidiair, in ieder geval gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit (GBVB) 2017/1418, voor zover verzoekster bij dat besluit onder punt 39 werd toegevoegd aan de lijst van in artikel 1 bedoelde personen en entiteiten; |
— |
voeging van dit geding en het parallelle geding van Topor-Gilka overeenkomstig artikel 68, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: verschillende kennelijke beoordelingsfouten
|
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU Besluit 2017/1418 maakt inbreuk op de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, WVEU. De in punt 39 van de bijlage bij het besluit vervatte motivering is alles bij elkaar genomen vaag en onvoldoende gedetailleerd. Zij geeft niet de concrete redenen weer op grond waarvan de Raad in het kader van zijn beoordeling heeft beslist om de beperkende maatregelen ten aanzien van verzoekster toe te passen, en voldoet daarmee in haar geheel niet aan de vereisten van de in artikel 296, lid 2, VWEU neergelegde motiveringsplicht. |
3. |
Derde middel: schending van het recht van verdediging en van het recht op doeltreffende rechterlijke bescherming Door niet te voldoen aan de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU, heeft de Raad verzoeksters recht van verdediging en recht op doeltreffende rechterlijke bescherming geschonden daar verzoekster, die geen kennis heeft van de wezenlijke redenen om haar op de litigieuze lijst te plaatsen, zich niet optimaal kan verdedigen. |
(1) Besluit (GBVB) 2017/1418 van de Raad van 4 augustus 2017 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2017, L 203I, blz. 5).
(2) Verordening (EU) nr. 1351/2014 van de Raad van 18 december 2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 692/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol (PB 2014, L 365, blz. 46).
11.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 424/59 |
Beschikking van het Gerecht van 18 oktober 2017 — Ecolab Deutschland en Lysoform Dr. Hans Rosemann / ECHA
(Zaak T-243/17) (1)
(2017/C 424/83)
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.