ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 392

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
20 november 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 392/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 392/02

Zaak C-85/15 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Feralpi Holding SpA/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Italiaanse producenten van betonstaal — Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en de afzet — Inbreuk op artikel 65 KS — Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie — Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 — Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar — Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking — Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht]

2

2017/C 392/03

Gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Ferriera Valsabbia SpA (C-86/15 P), Valsabbia Investimenti SpA (C-86/15 P), Alfa Acciai SpA (C-87/15 P)/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Italiaanse producenten van betonstaal — Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en afzet — Inbreuk op artikel 65 KS — Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie — Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 — Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar — Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking — Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht]

3

2017/C 392/04

Zaak C-88/15 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Ferriere Nord SpA/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Italiaanse producenten van betonstaal — Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en afzet — Inbreuk op artikel 65 KS — Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie — Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 — Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar — Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking]

3

2017/C 392/05

Zaak C-89/15 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Riva Fire SpA, in liquidatie/Europese Commissie [Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Italiaanse producenten van betonstaal — Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en de afzet — Inbreuk op artikel 65 KS — Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie — Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 — Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar — Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking — Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht]

4

2017/C 392/06

Zaak C-326/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — DNB Banka AS/Valsts ieņēmumu dienests [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 132, lid 1, onder f) — Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang — Vrijstelling voor diensten die zelfstandige groeperingen van personen verrichten voor hun leden — Toepasselijkheid op financiële diensten]

5

2017/C 392/07

Gevoegde zaken C-361/15 P en C-405/15 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 — Easy Sanitary Solutions BV/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Group Nivelles NV (Hogere voorziening — Intellectuele eigendom — Gemeenschapsmodellen — Verordening (EG) nr. 6/2002 — Artikel 5 — Nieuwheid — Artikel 6 — Eigen karakter — Artikel 7 — Beschikbaarstelling voor het publiek — Artikel 63 — Bevoegdheden van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) in het kader van de bewijsvoering — Op de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure rustende bewijslast — Eisen aan de weergave van het oudere model — Model dat een doucheafvoergoot afbeeldt — Afwijzing van de vordering tot nietigverklaring door de kamer van beroep)

5

2017/C 392/08

Zaak C-605/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Aviva Towarzystwo Ubezpieczeń na Życie S.A. w Warszawie [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 132, lid 1, onder f) — Vrijstellingen ten gunste van bepaalde activiteiten van algemeen belang — Vrijstelling voor diensten verleend door zelfstandige groeperingen van personen aan hun leden — Toepasbaarheid op het gebied van verzekeringen]

6

2017/C 392/09

Zaak C-616/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 132, lid 1, onder f) — Vrijstelling van btw voor diensten die door zelfstandige groeperingen van personen worden verleend aan hun leden — Beperking tot zelfstandige groeperingen waarvan de leden bepaalde specifieke beroepen uitoefenen)

7

2017/C 392/10

Zaak C-125/16: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Prim’Awla tal-Qorti Ċivili — Malta) — Malta Dental Technologists Association, John Salomone Reynaud/Superintendent tas-Saħħa Pubblika, Kunsill tal-Professjonijiet Kumplimentari għall-Mediċina (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2005/36/EG — Erkenning van beroepskwalificaties — Tandprothetici — Voorwaarden voor uitoefening van het beroep in de ontvangende lidstaat — Vereiste van verplichte tussenkomst van een beoefenaar van de tandheelkunde — Toepassing van dit vereiste jegens klinische tandprothetici die hun beroep in de lidstaat van oorsprong uitoefenen — Artikel 49 VWEU — Vrijheid van vestiging — Beperking — Rechtvaardiging — Doelstelling van algemeen belang erin bestaande de bescherming van de volksgezondheid te verzekeren — Evenredigheid)

7

2017/C 392/11

Zaak C-149/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Rejonowy dla Wrocławia-Śródmieścia — Polen) — Halina Socha, Dorota Olejnik, Anna Skomra/Szpital Specjalistyczny im. A. Falkiewicza we Wrocławiu (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Artikel 1, lid 1 — Begrip ontslag — Gelijkstelling met ontslag van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever — Eenzijdige wijziging door de werkgever van de arbeids- en beloningsvoorwaarden)

8

2017/C 392/12

Zaak C-171/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski Rayonen sad — Bulgarije) — Trayan Beshkov/Sofiyska rayonna prokuratura (Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Kaderbesluit 2008/675/JBZ — Werkingssfeer — Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling teneinde een totaalstraf op te leggen — Nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing — Wijziging van de executiemodaliteiten van de in die andere lidstaat opgelegde straf)

9

2017/C 392/13

Zaak C-429/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Łodzi — Polen) — Małgorzata Ciupa e.a./II Szpital Miejski im. L. Rydygiera w Łodzi obecnie Szpital Ginekologiczno-Położniczy im dr L. Rydygiera Sp. z o.o. w Łodzi (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Collectief ontslag — Richtlijn 98/59/EG — Artikel 1, lid 1, en artikel 2 — Begrip ontslag — Gelijkstelling met ontslag van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever — Eenzijdige wijziging van de arbeids- en beloningsvoorwaarden door de werkgever — Vaststelling van het voornemen van de werkgever om over te gaan tot ontslag)

10

2017/C 392/14

Zaak C-441/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație şi Justiție — Roemenië) — SMS group GmbH/Direcţia Generală Regională a Finanțelor Publice București [Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Achtste richtlijn (79/1072/EEG) — Richtlijn 2006/112/EG — Belastingplichtige die in een andere lidstaat woont — Teruggaaf van de btw op ingevoerde goederen — Voorwaarden — Objectieve gegevens die het voornemen van de belastingplichtige bevestigen om de ingevoerde goederen in het kader van zijn economische activiteiten te gebruiken — Ernstig risico dat de handeling die de invoer rechtvaardigde, niet wordt verricht]

10

2017/C 392/15

Zaak C-35/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajowa Izba Odwoławczą (Polen) op 24 januari 2017 — Saferoad Grawil sp. z o.o., Saferoad Kabex sp. z o.o./Generalna Dyrekcja Dróg Krajowych i Autostrad Oddział w Poznaniu

11

2017/C 392/16

Zaak C-463/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 juli 2017 door Ori Martin SA tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 1 juni 2017 in zaak T-797/16, Ori Martin/Hof van Justitie van de Europese Unie

12

2017/C 392/17

Zaak C-485/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 10 augustus 2017 — Verbraucherzentrale Berlin eV/Unimatic Vertriebs GmbH

13

2017/C 392/18

Zaak C-501/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 18 augustus 2017 — Germanwings GmbH/Wolfgang Pauels

13

2017/C 392/19

Zaak C-516/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 25 augustus 2017 — Spiegel Online GmbH/Volker Beck

14

2017/C 392/20

Zaak C-517/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 28 augustus 2017 — Milkiyas Addis/Bundesrepublik Deutschland

15

2017/C 392/21

Zaak C-518/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 28 augustus 2017 — Stefan Rudigier

16

2017/C 392/22

Zaak C-569/17: Beroep ingesteld op 27 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

17

 

Gerecht

2017/C 392/23

Zaak T-149/15: Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Ben Ali/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Rechtsgrondslag — Heropname van de naam van verzoekster op een nieuwe grond — Motiveringsplicht — Feitelijke grondslag — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

19

2017/C 392/24

Zaak T-175/15: Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Mabrouk/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië — Maatregelen tegen personen die verantwoordelijk zijn voor het verduisteren van overheidsgelden en de geassocieerde personen of entiteiten — Bevriezing van tegoeden — Lijst van de personen, entiteiten en lichamen waarop de bevriezing van tegoeden van toepassing is — Handhaving van de plaatsing van verzoekers naam — Ontoereikende feitelijke basis — Kennelijk onjuiste beoordeling — Onjuiste rechtsopvatting — Eigendomsrecht — Beginsel van behoorlijk bestuur — Redelijke procestermijn — Vermoeden van onschuld — Verzoek om aanpassing — Bevestigende handeling — Niet-ontvankelijkheid)

20

2017/C 392/25

Zaak T-126/16: Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2017 — 1. FC Köln/EUIPO (SPÜRBAR ANDERS.) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk SPÜRBAR ANDERS. — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]]

21

2017/C 392/26

Zaak T-139/16: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2017 — SDSR/EUIPO — Berghaus (BERG OUTDOOR) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie — Beeldmerk BERG OUTDOOR — Oudere Uniewoordmerken BERGHAUS — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

21

2017/C 392/27

Zaak T-143/16: Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2017 — Intesa Sanpaolo/EUIPO — Intesia Group Holding (INTESA) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk INTESA — Artikel 51, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), en artikel 58, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] — Geen normaal gebruik van het merk]

22

2017/C 392/28

Zaak T-176/16: Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2017 — Kofola ČeskoSlovensko/EUIPO — Mionetto (UGO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk UGO — Ouder Uniebeeldmerk il UGO! — Gedeeltelijke afstand van het oudere merk — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

23

2017/C 392/29

Zaak T-336/16: Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo/EUIPO — Gianni Versace (VERSACE 19.69 ABBIGLIAMENTO SPORTIVO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk VERSACE 19.69 ABBIGLIAMENTO SPORTIVO — Ouder Uniewoordmerk VERSACE — Normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

23

2017/C 392/30

Zaak T-337/16: Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo/EUIPO — Gianni Versace (VERSACCINO) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk VERSACCINO — Ouder Uniewoordmerk VERSACE — Normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

24

2017/C 392/31

Zaak T-36/17: Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Forest Pharma/EUIPO — Ipsen Pharma (COLINEB) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk COLINEB — Ouder nationaal beeldmerk Colina — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek — Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001]]

25

2017/C 392/32

Zaak T-97/09: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — EFRO — Vermindering van financiële bijstand — Niet-inachtneming van de termijn voor de vaststelling van een besluit — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Kennelijk gegrond beroep)

26

2017/C 392/33

Zaak T-21/10: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — EFRO — Vermindering van financiële bijstand — Niet-inachtneming van de termijn voor de vaststelling van een besluit — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Kennelijk gegrond beroep)

27

2017/C 392/34

Zaak T-104/10: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — EFRO — Vermindering van financiële bijstand — Resider II-programma — Niet-inachtneming van de termijn voor de vaststelling van een besluit — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Kennelijk gegrond beroep)

27

2017/C 392/35

Zaak T-114/10: Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — EFRO — Vermindering van financiële bijstand — ‚Programma Interreg II/C ‚Wateroverlast Rijn-Maas’ — Niet-inachtneming van de termijn voor het nemen van een besluit — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Kennelijk gegrond beroep)

28

2017/C 392/36

Zaak T-542/15: Beschikking van het Gerecht van 25 september 2017 — Hongarije/Commissie (EFRO — Operationeel programma Vervoer en regionale operationele programma’s voor Midden-Hongarije, West-Pannonië, de Zuidelijke Grote Laagvlakte, Midden-Transdanubië, Noord-Hongarije, de Noordelijke Grote Laagvlakte en Zuid-Transdanubië — Besluit tot opschorting van de tussentijdse betalingen — Intrekking van de bestreden handeling — Afdoening zonder beslissing)

29

2017/C 392/37

Zaak T-297/16 P: Beschikking van het Gerecht van 26 september 2017 — Gyarmathy/EWDD (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Personeel van EWDD — Niet-verlenging van de aanstellingsovereenkomst — Opzegging van de overeenkomst — Psychisch geweld — Verzoek om bijstand — Administratief onderzoek — Onpartijdigheid van het onderzoek)

29

2017/C 392/38

Zaak T-402/16: Beschikking van het Gerecht van 20 september 2017 — Berliner Stadtwerke/EUIPO (berlinGas) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk berlinGas — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

30

2017/C 392/39

Zaak T-719/16: Beschikking van het Gerecht van 20 september 2017 — Berliner Stadtwerke/EUIPO (berlinWärme) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk berlinWärme — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

31

2017/C 392/40

Zaak T-40/17: Beschikking van het Gerecht van 20 september 2017 — Habermaaß/EUIPO — Here Global (h) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de oppositie — Afdoening zonder beslissing)

31

2017/C 392/41

Zaak T-433/17 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 26 september 2017 — António Conde & Companhia/Commissie (Kort geding — Visserijschepen — Regionale organisatie voor het beheer van de visserij voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan — Verzoek om voorlopige maatregelen — Geen spoedeisendheid)

32

2017/C 392/42

Zaak T-570/17: Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Algebris (UK) e.a./Commissie

32

2017/C 392/43

Zaak T-607/17: Beroep ingesteld op 6 september 2017 — Volotea/Commissie

34

2017/C 392/44

Zaak T-626/17: Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Slovenië/Commissie

35

2017/C 392/45

Zaak T-645/17: Beroep ingesteld op 21 september 2017 — Rodonita/Commissie en GAR

36

2017/C 392/46

Zaak T-646/17: Beroep ingesteld op 22 september 2017 — Addition e.a./GAR

37

2017/C 392/47

Zaak T-647/17: Beroep ingesteld op 22 september 2017 — Serendipity e.a./EUIPO — CKL Holdings (CHIARA FERRAGNI)

38

2017/C 392/48

Zaak T-677/17: Beroep ingesteld op 2 oktober 2017 — ClientEarth/Commissie

38

2017/C 392/49

Zaak T-700/15: Beschikking van het Gerecht van 18 september 2017 — Volfas Engelman/EUIPO — Rauch Fruchtsäfte (BRAVORO PINTA)

40

2017/C 392/50

Zaak T-56/16: Beschikking van het Gerecht van 19 september 2017 — Oil Pension Fund Investment Company/Raad

40

2017/C 392/51

Zaak T-158/16 P: Beschikking van het Gerecht van 19 september 2017 — Barnett e.a./EESC

40

2017/C 392/52

Zaak T-299/16: Beschikking van het Gerecht van 26 september 2017 — Scheffler/EUIPO — Doc Generici (docfauna)

40

2017/C 392/53

Zaak T-18/17: Beschikking van het Gerecht van 22 september 2017 — Tsjechische Republiek/Commissie

41


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 392/01)

Laatste publicatie

PB C 382 van 13.11.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 374 van 6.11.2017

PB C 369 van 30.10.2017

PB C 357 van 23.10.2017

PB C 347 van 16.10.2017

PB C 338 van 9.10.2017

PB C 330 van 2.10.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/2


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Feralpi Holding SpA/Europese Commissie

(Zaak C-85/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Italiaanse producenten van betonstaal - Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en de afzet - Inbreuk op artikel 65 KS - Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie - Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 - Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking - Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht])

(2017/C 392/02)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Feralpi Holding SpA (vertegenwoordigers: G. M. Roberti en I. Perego, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Malferrari en P. Rossi, gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, avvocato)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2014, Feralpi/Commissie (T-70/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1031), wordt vernietigd.

2)

Beschikking C(2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), in de versie zoals gewijzigd bij besluit C(2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, wordt nietig verklaard voor zover deze beschikking Feralpi Holding SpA betreft.

3)

De Europese Commissie wordt zowel in de procedure in eerste aanleg als in hogere voorziening verwezen in haar eigen kosten en in die van Feralpi Holding SpA.


(1)  PB C 146 van 4.5.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/3


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Ferriera Valsabbia SpA (C-86/15 P), Valsabbia Investimenti SpA (C-86/15 P), Alfa Acciai SpA (C-87/15 P)/Europese Commissie

(Gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Italiaanse producenten van betonstaal - Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en afzet - Inbreuk op artikel 65 KS - Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie - Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 - Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking - Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht])

(2017/C 392/03)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirantes: Ferriera Valsabbia SpA (C-86/15 P), Valsabbia Investimenti SpA (C-86/15 P), Alfa Acciai SpA (C-87/15 P) (vertegenwoordigers: D. M. Fosselard, avocat, D. Slater, solicitor, A. Duron, avocate)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Malferrari en P. Rossi, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, avvocato)

Dictum

1)

De arresten van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2014, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie (T-92/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1032), en van 9 december 2014, Alfa Acciai/Commissie (T-85/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1037), worden vernietigd.

2)

Beschikking C(2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), in de versie zoals gewijzigd bij besluit C(2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, wordt nietig verklaard voor zover deze beschikking Ferriera Valsabbia SpA, Valsabbia Investimenti SpA en Alfa Acciai SpA betreft.

3)

De Europese Commissie wordt zowel in de procedure in eerste aanleg als in de hogere voorzieningen verwezen in haar eigen kosten en in die van Ferriera Valsabbia SpA, Valsabbia Investimenti SpA en Alfa Acciai SpA.


(1)  PB C 146 van 4.5.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/3


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Ferriere Nord SpA/Europese Commissie

(Zaak C-88/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Italiaanse producenten van betonstaal - Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en afzet - Inbreuk op artikel 65 KS - Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie - Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 - Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking])

(2017/C 392/04)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Ferriere Nord SpA (vertegenwoordigers: W. Viscardini en G. Donà, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Malferrari en P. Rossi, gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, avvocato)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2014, Ferriere Nord/Commissie (T-90/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1035), wordt vernietigd.

2)

Beschikking C(2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), in de versie zoals gewijzigd bij besluit C(2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, wordt nietig verklaard voor zover deze beschikking Ferriere Nord SpA betreft.

3)

De Europese Commissie wordt zowel in de procedure in eerste aanleg als in hogere voorziening verwezen in haar eigen kosten en in die van Ferriere Nord SpA.


(1)  PB C 146 van 4.5.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/4


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2017 — Riva Fire SpA, in liquidatie/Europese Commissie

(Zaak C-89/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Italiaanse producenten van betonstaal - Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en de afzet - Inbreuk op artikel 65 KS - Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie - Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 - Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar - Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking - Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht])

(2017/C 392/05)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Riva Fire SpA, in liquidatie (vertegenwoordigers: M. Merola, M. Pappalardo, T. Ubaldi en M. Toniolo, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Malferrari en P. Rossi, gemachtigden, bijgestaan door P. Manzini, avvocato)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2014, Riva Fire/Commissie (T-83/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1034), wordt vernietigd.

2)

Beschikking C(2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking), in de versie zoals gewijzigd bij besluit C(2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, wordt nietig verklaard voor zover deze beschikking Riva Fire SpA betreft.

3)

De Europese Commissie wordt zowel in de procedure in eerste aanleg als in hogere voorziening verwezen in haar eigen kosten en in die van Riva Fire SpA.


(1)  PB C 146 van 4.5.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — „DNB Banka” AS/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-326/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder f) - Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang - Vrijstelling voor diensten die zelfstandige groeperingen van personen verrichten voor hun leden - Toepasselijkheid op financiële diensten])

(2017/C 392/06)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā apgabaltiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„DNB Banka” AS

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Dictum

Artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de vrijstelling waarin die bepaling voorziet slechts geldt voor zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden een activiteit van algemeen belang in de zin van artikel 132 uitoefenen, zodat diensten die worden verricht door een groepering waarvan de leden een economische activiteit op het gebied van financiële diensten uitoefenen, die geen dergelijke activiteit van algemeen belang is, niet in aanmerking komen voor die vrijstelling.


(1)  PB C 311 van 21.9.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 — Easy Sanitary Solutions BV/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Group Nivelles NV

(Gevoegde zaken C-361/15 P en C-405/15 P) (1)

((Hogere voorziening - Intellectuele eigendom - Gemeenschapsmodellen - Verordening (EG) nr. 6/2002 - Artikel 5 - Nieuwheid - Artikel 6 - Eigen karakter - Artikel 7 - Beschikbaarstelling voor het publiek - Artikel 63 - Bevoegdheden van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) in het kader van de bewijsvoering - Op de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure rustende bewijslast - Eisen aan de weergave van het oudere model - Model dat een doucheafvoergoot afbeeldt - Afwijzing van de vordering tot nietigverklaring door de kamer van beroep))

(2017/C 392/07)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwiranten: Easy Sanitary Solutions BV (vertegenwoordiger: F. Eijsvogels, advocaat) (C-361/15 P), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: S. Bonne en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden) (C-405/15 P)

Andere partij in de procedure: Group Nivelles NV (vertegenwoordiger: H. Jonkhout, advocaat)

Interveniënt aan de zijde van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) in de procedure (C-405/15 P): Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: J. Kraehling en C. R. Brodie, gemachtigden, bijgestaan door N. Saunders, barrister

Dictum

1)

De hogere voorzieningen in de zaken C-361/15 P en C-405/15 P worden afgewezen.

2)

Easy Sanitary Solutions BV wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van Group Nivelles NV en van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) in zaak C-361/15 P.

3)

Het EUIPO wordt, behalve in zijn eigen kosten, verwezen in de kosten van Group Nivelles NV in zaak C-405/15 P.

4)

Het EUIPO wordt verwezen in een derde van de kosten van Easy Sanitary Solutions BV in zaak C-405/15 P, en Easy Sanitary Solutions BV draagt zelf twee derde van die kosten.

5)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten in zaak C-405/15 P.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/Aviva Towarzystwo Ubezpieczeń na Życie S.A. w Warszawie

(Zaak C-605/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder f) - Vrijstellingen ten gunste van bepaalde activiteiten van algemeen belang - Vrijstelling voor diensten verleend door zelfstandige groeperingen van personen aan hun leden - Toepasbaarheid op het gebied van verzekeringen])

(2017/C 392/08)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister Finansów

Verwerende partij: Aviva Towarzystwo Ubezpieczeń na Życie S.A. w Warszawie

Dictum

Artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vervatte vrijstelling alleen betrekking heeft op zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden een in artikel 132 van deze richtlijn vermelde activiteit van algemeen belang uitoefenen, met als gevolg dat de diensten verricht door zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden een economische activiteit op het gebied van verzekeringen uitoefenen die niet een dergelijke activiteit van algemeen belang is, niet in aanmerking komen voor deze vrijstelling.


(1)  PB C 90 van 7.3.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 september 2017 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-616/15) (1)

((Niet-nakoming - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder f) - Vrijstelling van btw voor diensten die door zelfstandige groeperingen van personen worden verleend aan hun leden - Beperking tot zelfstandige groeperingen waarvan de leden bepaalde specifieke beroepen uitoefenen))

(2017/C 392/09)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Owsiany-Hornung, B.-R. Killmann en R. Lyal, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, J. Möller en K. Petersen, gemachtigden)

Dictum

1)

De Bondsrepubliek Duitsland is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, doordat zij de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde heeft beperkt tot zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden slechts bepaalde specifieke beroepen uitoefenen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 98 van 14.3.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Prim’Awla tal-Qorti Ċivili — Malta) — Malta Dental Technologists Association, John Salomone Reynaud/Superintendent tas-Saħħa Pubblika, Kunsill tal-Professjonijiet Kumplimentari għall-Mediċina

(Zaak C-125/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2005/36/EG - Erkenning van beroepskwalificaties - Tandprothetici - Voorwaarden voor uitoefening van het beroep in de ontvangende lidstaat - Vereiste van verplichte tussenkomst van een beoefenaar van de tandheelkunde - Toepassing van dit vereiste jegens klinische tandprothetici die hun beroep in de lidstaat van oorsprong uitoefenen - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Beperking - Rechtvaardiging - Doelstelling van algemeen belang erin bestaande de bescherming van de volksgezondheid te verzekeren - Evenredigheid))

(2017/C 392/10)

Procestaal: Maltees

Verwijzende rechter

Prim’Awla tal-Qorti Ċivili

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Malta Dental Technologists Association, John Salomone Reynaud

Verwerende partijen: Superintendent tas-Saħħa Pubblika, Kunsill tal-Professjonijiet Kumplimentari għall-Mediċina

Dictum

Artikel 49 VWEU en artikel 4, lid 1, en artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een wettelijke regeling van een lidstaat als de regeling welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat de werkzaamheden van tandprotheticus in samenwerking met een beoefenaar van de tandheelkunde moeten worden verricht, voor zover dit vereiste overeenkomstig die wettelijke regeling geldt voor klinische tandprothetici die hun beroepskwalificaties in een andere lidstaat hebben verkregen en hun beroep in die eerste lidstaat wensen uit te oefenen.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/8


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Rejonowy dla Wrocławia-Śródmieścia — Polen) — Halina Socha, Dorota Olejnik, Anna Skomra/Szpital Specjalistyczny im. A. Falkiewicza we Wrocławiu

(Zaak C-149/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Collectief ontslag - Richtlijn 98/59/EG - Artikel 1, lid 1 - Begrip „ontslag” - Gelijkstelling met „ontslag” van de „beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever” - Eenzijdige wijziging door de werkgever van de arbeids- en beloningsvoorwaarden))

(2017/C 392/11)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla Wrocławia-Śródmieścia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Halina Socha, Dorota Olejnik, Anna Skomra

Verwerende partij: Szpital Specjalistyczny im. A. Falkiewicza we Wrocławiu

Dictum

Artikel 1, lid 1, en artikel 2 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moeten aldus worden uitgelegd dat een werkgever gehouden is de in voornoemd artikel 2 bedoelde raadplegingen te houden wanneer hij voornemens is om ten nadele van de werknemers over te gaan tot een eenzijdige wijziging van de beloningsvoorwaarden die leidt tot de beëindiging van de arbeidsverhouding als die werknemers weigeren die wijziging te aanvaarden, voor zover is voldaan aan de in artikel 1, lid 1, van die richtlijn gestelde voorwaarden, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.


(1)  PB C 222 van 20.6.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski Rayonen sad — Bulgarije) — Trayan Beshkov/Sofiyska rayonna prokuratura

(Zaak C-171/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Kaderbesluit 2008/675/JBZ - Werkingssfeer - Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling teneinde een totaalstraf op te leggen - Nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing - Wijziging van de executiemodaliteiten van de in die andere lidstaat opgelegde straf))

(2017/C 392/12)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski Rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Trayan Beshkov

Verwerende partij: Sofiyska rayonna prokuratura

Dictum

1)

Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, dient aldus te worden uitgelegd dat het toepassing vindt op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan een persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.

2)

Kaderbesluit 2008/675 dient aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in de artikelen 463 tot en met 466 van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering).

3)

Artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.


(1)  PB C 200 van 6.6.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/10


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Łodzi — Polen) — Małgorzata Ciupa e.a./II Szpital Miejski im. L. Rydygiera w Łodzi obecnie Szpital Ginekologiczno-Położniczy im dr L. Rydygiera Sp. z o.o. w Łodzi

(Zaak C-429/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Collectief ontslag - Richtlijn 98/59/EG - Artikel 1, lid 1, en artikel 2 - Begrip „ontslag” - Gelijkstelling met „ontslag” van de „beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever” - Eenzijdige wijziging van de arbeids- en beloningsvoorwaarden door de werkgever - Vaststelling van het „voornemen” van de werkgever om over te gaan tot ontslag))

(2017/C 392/13)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Łodzi

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Małgorzata Ciupa, Jolanta Deszczka, Ewa Kowalska, Anna Stańczyk, Marta Krzesińska, Marzena Musielak, Halina Kaźmierska, Joanna Siedlecka, Szymon Wiaderek, Izabela Grzegora

Verwerende partij: II Szpital Miejski im. L. Rydygiera w Łodzi obecnie Szpital Ginekologiczno-Położniczy im dr L. Rydygiera Sp. z o.o. w Łodzi

Dictum

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag moet aldus worden uitgelegd dat een eenzijdige wijziging van de beloningsvoorwaarden door de werkgever ten nadele van de werknemers die leidt tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wanneer die werknemers die wijziging weigeren te aanvaarden, kan worden aangemerkt als een „ontslag” in de zin van die bepaling, en artikel 2 van richtlijn 98/59 moet aldus worden uitgelegd dat een werkgever gehouden is de in laatstgenoemde bepaling bedoelde raadplegingen te houden wanneer hij voornemens is om over te gaan tot een dergelijke eenzijdige wijziging van de beloningsvoorwaarden, voor zover is voldaan aan de in artikel 1 van die richtlijn gestelde voorwaarden. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit laatste het geval is.


(1)  PB C 392 van 24.10.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/10


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație şi Justiție — Roemenië) — SMS group GmbH/Direcţia Generală Regională a Finanțelor Publice București

(Zaak C-441/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Achtste richtlijn (79/1072/EEG) - Richtlijn 2006/112/EG - Belastingplichtige die in een andere lidstaat woont - Teruggaaf van de btw op ingevoerde goederen - Voorwaarden - Objectieve gegevens die het voornemen van de belastingplichtige bevestigen om de ingevoerde goederen in het kader van zijn economische activiteiten te gebruiken - Ernstig risico dat de handeling die de invoer rechtvaardigde, niet wordt verricht])

(2017/C 392/14)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casație şi Justiție

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SMS group GmbH

Verwerende partij: Direcţia Generală Regională a Finanțelor Publice București

Dictum

De Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, gelezen in samenhang met artikel 170 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat een niet op zijn grondgebied gevestigde belastingplichtige het recht ontzegt op teruggaaf van de uit hoofde van de invoer van goederen betaalde belasting over de toegevoegde waarde in een situatie als in het hoofdgeding, waarin de uitvoering van de overeenkomst in het kader waarvan de belastingplichtige die goederen heeft gekocht en ingevoerd, op het tijdstip van de invoer was geschorst, de handeling waarvoor die goederen zouden worden gebruikt uiteindelijk niet is verricht en de belastingplichtige de verdere distributie van die goederen niet heeft bewezen.


(1)  PB C 419 van 14.11.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajowa Izba Odwoławczą (Polen) op 24 januari 2017 — Saferoad Grawil sp. z o.o., Saferoad Kabex sp. z o.o./Generalna Dyrekcja Dróg Krajowych i Autostrad Oddział w Poznaniu

(Zaak C-35/17)

(2017/C 392/15)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Krajowa Izba Odwoławcza

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Saferoad Grawil sp. z o.o., Saferoad Kabex sp. z o.o.

Verwerende partij: Generalna Dyrekcja Dróg Krajowych i Autostrad Oddział w Poznaniu

in tegenwoordigheid van: Przedsiębiorstwo Budownictwa Drogowego S.A., Zakład Bezpieczeństwa Ruchu Drogowego (Zaberd) S.A.

Bij beschikking van 13 juli 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zesde kamer) voor recht verklaard dat artikel 2 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1), het beginsel van gelijke behandeling en het transparantiebeginsel aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de uitsluiting van een ondernemer van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht omdat deze ondernemer een verplichting niet is nagekomen die niet uitdrukkelijk volgt uit de aanbestedingsstukken.


(1)  PB 2004, L 134, blz. 114.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/12


Hogere voorziening ingesteld op 25 juli 2017 door Ori Martin SA tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 1 juni 2017 in zaak T-797/16, Ori Martin/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak C-463/17 P)

(2017/C 392/16)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Ori Martin SA (vertegenwoordigers: G. Belotti, avvocato)

Andere partijen in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”), bij de herziening van de afwijzende beschikking van het Gerecht in zaak T-797/16 (Ori Martin spa tegen Hof van Justitie van de EU), uitspraak te doen over de schending door dit Hof (Zesde kamer) in de zaken C-490/15 P en C-505/15 P (EU:C:2016:678) van het recht van ORI op een eerlijk proces als vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), en het Hof bijgevolg te veroordelen tot schadevergoeding.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep, dat door het Gerecht is verworpen bij de bestreden beschikking, had één middel: schending door het Hof (Zesde kamer) van artikel 47 van het Handvest, meer in het bijzonder schending van het recht van ORI op een eerlijk proces. ORI meent immers dat dit algemene rechtsbeginsel gebiedt dat de onderneming waaraan definitief een sanctie is opgelegd, begrijpt welk concrete feit haar wordt verweten, mede teneinde recidive te voorkomen. Dat was in casu niet het geval, daar ORI nog steeds niet weet wat de daadwerkelijke reden voor haar veroordeling is.

Het Gerecht heeft het beroep van ORI kennelijk rechtens ongegrond verklaard op basis van het uitgangspunt dat het verzoek tot schadevergoeding niet was gebaseerd op de buitensporige duur van de procedure (hetgeen eventueel schending van artikel 47 van het Handvest had kunnen vormen), maar op een vermeende onrechtmatigheid waarvan de uitspraak blijk geeft. Het Gerecht heeft zich niet uitgesproken over de door rekwirante uitdrukkelijk opgeworpen vraag of de schending van het recht op een eerlijk proces al dan niet onder artikel 47 van het Handvest viel. Ook in dat opzicht is de onderhavige hogere voorziening zinvol: vanwege de vragen die eraan ten grondslag liggen, overstijgt zij het individuele geval.

ORI betwist de beschikking van het Gerecht voor zover het recht op een eerlijk proces, als iemands recht om de gronden van zijn veroordeling te kennen, een onvervreemdbaar recht vormt van personen aan wie sancties op het gebied van het mededingingsrecht wordt opgelegd, waarvan de in wezen strafrechtelijke aard thans in vaste rechtspraak is erkend. Het beginsel van daadwerkelijke rechterlijke bescherming van de aan particulieren verleende rechten vormt een algemeen beginsel van het Unierecht dat voortvloeit uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben; het is vervat in de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en is overgenomen in artikel 47 van het Handvest.

Voorts beklemtoont ORI het belang van de uiteengezette kwestie wegens de persoonlijke aard van de aansprakelijkheid inzake mededinging als bepaald in artikel 23 van verordening nr. 1/2003 (1) en wegens het feit dat het mededingingsrecht van de Unie noch risicoaansprakelijkheid noch schuld door gebrek in het uitoefenen van toezicht (culpa in vigilando) kent.

Binnen de Unie kan dus niemand worden bestraft zonder schuld en evenmin wegens een gebrek in het uitoefenen van toezicht; geen enkel beginsel van het procesrecht inzake de omkering van de bewijslast kan afdoen aan deze slotsom.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 10 augustus 2017 — Verbraucherzentrale Berlin eV/Unimatic Vertriebs GmbH

(Zaak C-485/17)

(2017/C 392/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Verbraucherzentrale Berlin eV

Verwerende partij: Unimatic Vertriebs GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is een beursstand in een hal die door een handelaar wordt gebruikt voor de verkoop van zijn producten gedurende een beurs die enkele dagen per jaar plaatsvindt, een onverplaatsbare ruimte voor detailhandel in de zin van artikel 2, punt 9, onder a), van richtlijn 2011/83/EU (1) of een verplaatsbare ruimte voor detailhandel in de zin van artikel 2, punt 9, onder b), van richtlijn 2011/83/EU?

2)

Voor het geval dat deze een verplaatsbare ruimte voor detailhandel vormt:

Is het ter beantwoording van de vraag of een handelaar zijn activiteiten „gewoonlijk” op beursstands uitvoert, bepalend

a)

hoe de handelaar zijn activiteiten organiseert, dan wel

b)

of de consument rekening moet houden met de totstandkoming van een overeenkomst inzake de betrokken goederen op de concrete beurs?

3)

Voor het geval dat bij het antwoord op de tweede vraag de zienswijze van de consument doorslaggevend is (vraag 2 b):

Moet ter beantwoording van de vraag of de consument rekening moet houden met de totstandkoming van een overeenkomst inzake de betrokken goederen op de beurs in kwestie, worden gekeken naar hoe de beurs wordt gepresenteerd dan wel welke feitelijke indruk de consument van de beurs heeft op het ogenblik dat hij de overeenkomst aangaat?


(1)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 18 augustus 2017 — Germanwings GmbH/Wolfgang Pauels

(Zaak C-501/17)

(2017/C 392/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: Germanwings GmbH

Geïntimeerde: Wolfgang Pauels

Prejudiciële vraag

Vormt de beschadiging van een vliegtuigband door een op de start- of landingsbaan liggende schroef (vreemd voorwerp/FOD) een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1)?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 25 augustus 2017 — Spiegel Online GmbH/Volker Beck

(Zaak C-516/17)

(2017/C 392/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot „Revision”: Spiegel Online GmbH

Verweerder in „Revison”: Volker Beck

Prejudiciële vragen

1)

Is er discretionaire ruimte bij de omzetting in nationaal recht van de Unierechtelijke bepalingen inzake de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG (1) vervatte beperkingen of restricties op de rechten [bedoeld in de artikelen 2 en 3 van die richtlijn]?

2)

Op welke manier dienen de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van de omvang van de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG opgenomen beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG)?

3)

Kunnen de grondrechten op informatievrijheid (artikel 11, lid 1, tweede zin, van het Handvest) of persvrijheid (artikel 11, lid 2, van het Handvest) een rechtvaardiging bieden voor niet onder artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG vallende beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG)?

4)

Is het niet reeds op grond van het feit dat een mediaonderneming de mogelijkheid had de auteur vooraf om toestemming te verzoeken voor de beschikbaarstelling van zijn werken, en dat dit van die onderneming redelijkerwijs kon worden verwacht, uitgesloten dat de beschikbaarstelling van die door het auteursrecht beschermde werken voor het publiek op het webportaal van de mediaonderneming wordt aangemerkt als verslaggeving over actuele gebeurtenissen als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29/EG, waarvoor geen toestemming vereist is?

5)

Is er van publicatie met het oog op citeren als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29/EG geen sprake wanneer geciteerde werken of gedeelten daarvan niet onlosmakelijk in de nieuwe tekst worden geïntegreerd — bijvoorbeeld in de vorm van inspringende tekst of voetnoten –, maar voor het publiek beschikbaar worden gesteld op het internet in de vorm van aanklikbare pdf-bestanden die los van de nieuwe tekst kunnen worden gedownload?

6)

Is het voor de beantwoording van de vraag wanneer een werk in de zin van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29/EG geacht wordt reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, van doorslaggevend belang of dat werk in de betrokken specifieke vorm reeds met toestemming van de auteur is gepubliceerd?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 28 augustus 2017 — Milkiyas Addis/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-517/17)

(2017/C 392/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Milkiyas Addis

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)

Verzet het Unierecht zich ertegen dat een lidstaat (in casu Duitsland), in het kader van de uitvoering van de machtiging die is verleend bij artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU (1) en de voordien geldende regeling van artikel 25, lid 2, onder a), van richtlijn 2005/85/EG (2), een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart op grond dat in een andere lidstaat de vluchtelingenstatus is toegekend, wanneer de wijze waarop de internationale bescherming in de andere lidstaat (in casu Italië), waar de verzoeker reeds subsidiaire bescherming heeft verkregen, is georganiseerd — te weten de levensomstandigheden voor erkende vluchtelingen — niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 20 e.v. van richtlijn 2011/95/EU, zonder evenwel in strijd te zijn met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 EVRM?

2)

Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: geldt dit ook wanneer erkende vluchtelingen in de lidstaat waar zij als vluchteling zijn erkend (in casu Italië),

a)

geen bestaansondersteunende voorzieningen genieten of slechts voorzieningen die duidelijk beperkter zijn dan die welke in andere lidstaten worden geboden, maar deze personen in dit opzicht niet anders worden behandeld dan de onderdanen van deze lidstaat?

b)

weliswaar de door de artikelen 20 e.v. van richtlijn 2011/95/EU gewaarborgde rechten genieten maar in de praktijk moeilijk toegang krijgen tot de daaraan verbonden uitkeringen of tot prestaties van familie- of middenveldnetwerken die in de plaats komen van de overheidsuitkeringen of deze aanvullen?

3)

Verzetten artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2013/32/EU en de voordien geldende regeling van artikel 12, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2005/85/EG zich tegen de toepassing van een nationale bepaling op grond waarvan het feit dat de asielzoeker niet persoonlijk is gehoord in een geval waarin de beslissingsautoriteit het asielverzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard in het kader van de uitvoering van de machtiging die is verleend bij artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU en de voordien geldende regeling van artikel 25, lid 2, onder a), van richtlijn 2005/85/EG, niet leidt tot de nietigverklaring van die beslissing op grond dat geen gehoor heeft plaatsgevonden, ingeval de asielzoeker in de beroepsprocedure de mogelijkheid heeft om alle omstandigheden aan te voeren die tegen de niet-ontvankelijkheidsbeslissing pleiten, maar er in de betrokken zaak — ook wanneer die omstandigheden in aanmerking worden genomen — niet tot een andere beslissing kan worden gekomen?


(1)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB 2013, L 180, blz. 6).

(2)  Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005, L 326, blz. 13).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 28 augustus 2017 — Stefan Rudigier

(Zaak C-518/17)

(2017/C 392/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker tot Revision: Stefan Rudigier

Andere partij in de procedure: Salzburger Verkehrsverbund GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg ook van toepassing wanneer een dienstcontract voor personenvervoer per bus overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede volzin, van deze verordening wordt gegund volgens een in de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten (richtlijn 2004/17/EG of richtlijn 2004/18/EG) geregelde procedure?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Heeft de niet-nakoming van de verplichting om ten minste één jaar vóór de bekendmaking van de uitnodiging tot inschrijving de in artikel 7, lid 2, onder a) tot en met c), van verordening (EG) nr. 1370/2007 vermelde informatie bekend te maken, tot gevolg dat een aanbesteding moet worden geacht onwettig te zijn indien de bekendmaking van die informatie één jaar vóór de uitnodiging tot inschrijving achterwege is gebleven, maar deze aanbesteding overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1370/2007 heeft plaatsgevonden volgens een in de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten geregelde procedure?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Verzetten de Unierechtelijke bepalingen inzake de gunning van overheidsopdrachten zich tegen een nationale regeling volgens welke van de in artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 89/665/EEG (2) bedoelde nietigverklaring van een aanbesteding die als onwettig moet worden aangemerkt wegens het achterwege blijven van de bekendmaking in de zin van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007, kan worden afgezien wanneer de onwettigheid niet van wezenlijke invloed was op het resultaat van de aanbestedingsprocedure, omdat de betrokken exploitant tijdig kon reageren en geen sprake was van een verstoring van de mededinging?


(1)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).

(2)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/17


Beroep ingesteld op 27 september 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-569/17)

(2017/C 392/22)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf, G. von Rintelen en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 42, lid 1, van richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 (1), doordat het niet vóór 21 maart 2016 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft vastgesteld die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen of, althans, doordat het die bepalingen niet heeft meegedeeld aan de Commissie;

het Koninkrijk Spanje overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU betaling op te leggen van een dwangsom van 105 991,60 EUR per dag vanaf de uitspraak van het arrest waarbij wordt vastgesteld dat Spanje niet heeft voldaan aan zijn verplichting de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/17/EU of, althans, dat Spanje zijn plicht heeft verzaakt om die bepalingen mee te delen aan de Commissie;

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Ingevolge artikel 42, lid 2, van richtlijn 2014/17/EU waren de lidstaten gehouden om uiterlijk op 21 maart 2016 de nationale bepalingen vast te stellen die nodig zijn om hun recht in overeenstemming te brengen met die richtlijn. Aangezien het Koninkrijk Spanje de ter omzetting van die richtlijn vastgestelde bepalingen niet heeft meegedeeld, heeft de Commissie besloten zich tot het Hof te wenden.

2.

In haar verzoekschrift vraagt de Commissie het Hof om een dwangsom van 105 991,60 EUR per dag op te leggen aan het Koninkrijk Spanje. Bij de bepaling van de hoogte van die dwangsom is rekening gehouden met de zwaarte en de duur van de inbreuk alsook met de afschrikkende werking, volgens de soliditeit van die lidstaat.


(1)  PB 2014, L 60, blz. 34.


Gerecht

20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/19


Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Ben Ali/Raad

(Zaak T-149/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Rechtsgrondslag - Heropname van de naam van verzoekster op een nieuwe grond - Motiveringsplicht - Feitelijke grondslag - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2017/C 392/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sirine Bent Zine El Abidine Ben Haj Hamda Ben Ali (Tunis, Tunesië) (vertegenwoordiger: S. Maktouf, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk Á. de Elera-San Miguel Hurtado en G. Étienne, vervolgens Á. de Elera-San Miguel Hurtado, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/157 van de Raad van 30 januari 2015 tot wijziging van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB 2015, L 26, blz. 29) en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/147 van de Raad van 30 januari 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië (PB 2015, L 26, blz. 3) voor zover deze handelingen betrekking hebben op verzoekster

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sirine Bent Zine El Abidine Ben Haj Hamda Ben Ali zal haar eigen kosten alsmede die van de Raad van de Europese Unie dragen.


(1)  PB C 262 van 10.8.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/20


Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Mabrouk/Raad

(Zaak T-175/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië - Maatregelen tegen personen die verantwoordelijk zijn voor het verduisteren van overheidsgelden en de geassocieerde personen of entiteiten - Bevriezing van tegoeden - Lijst van de personen, entiteiten en lichamen waarop de bevriezing van tegoeden van toepassing is - Handhaving van de plaatsing van verzoekers naam - Ontoereikende feitelijke basis - Kennelijk onjuiste beoordeling - Onjuiste rechtsopvatting - Eigendomsrecht - Beginsel van behoorlijk bestuur - Redelijke procestermijn - Vermoeden van onschuld - Verzoek om aanpassing - Bevestigende handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2017/C 392/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mohamed Marouen Ben Ali Ben Mohamed Mabrouk (Tunis, Tunesië) (vertegenwoordigers: J.-R. Farthouat, J.-P. Mignard en N. Boulay, advocaten, en S. Crosby, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. de Elera-San Miguel Hurtado en G. Étienne, vervolgens A. de Elera-San Miguel Hurtado, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/157 van de Raad van 30 januari 2015 tot wijziging van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB 2015, L 26, blz. 29), voor zover het betrekking heeft op verzoeker, van het besluit van de Raad van 16 november 2015 tot afwijzing van verzoekers verzoek van 29 mei 2015 om zijn naam te schrappen van de lijst in de bijlage bij besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB 2011, L 28, blz. 62), en van besluit (GBVB) 2016/119 van de Raad van 28 januari 2016 tot wijziging van besluit 2011/72 (PB 2016, L 23, blz. 65), voor zover het betrekking heeft op verzoeker

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mohamed Marouen Ben Ali Ben Mohamed Mabrouk wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 236 van 20.7.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/21


Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2017 — 1. FC Köln/EUIPO (SPÜRBAR ANDERS.)

(Zaak T-126/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk SPÜRBAR ANDERS. - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2017/C 392/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: 1. FC Köln GmbH & Co. KGaA (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt, V. Töbelmann en S. Stier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: W. Schramek en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 januari 2016 (zaak R 718/2015-1) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van het woordteken SPÜRBAR ANDERS

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

1. FC Köln GmbH & Co. KGaA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 165 van 10.5.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/21


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2017 — SDSR/EUIPO — Berghaus (BERG OUTDOOR)

(Zaak T-139/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk BERG OUTDOOR - Oudere Uniewoordmerken BERGHAUS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2017/C 392/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sports Division SR, SA (SDSR) (Matosinhos, Portugal) (vertegenwoordigers: A. Sebastião en J. Pimenta, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Berghaus Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Ashby, A. Carboni en J. Colbourn, solicitors)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 januari 2016 (zaak R 153/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Berghaus en SDSR

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sports Division SR, SA (SDSR) zal behalve haar eigen kosten de kosten van het EUIPO en van interveniënte dragen.


(1)  PB C 175 van 17.5.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/22


Arrest van het Gerecht van 4 oktober 2017 — Intesa Sanpaolo/EUIPO — Intesia Group Holding (INTESA)

(Zaak T-143/16) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk INTESA - Artikel 51, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), en artikel 58, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Geen normaal gebruik van het merk”])

(2017/C 392/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intesa Sanpaolo SpA (Turijn, Italië) (vertegenwoordigers: P. Pozzi en G. Ghisletti, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Intesia Group Holding GmbH (Böblingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Jochim en R. Egerer, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 januari 2016 (zaak R 632/2015-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Intesa Sanpaolo en Intesia Group Holding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Intesa Sanpaolo SpA wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Intesia Group Holding GmbH in het kader van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/23


Arrest van het Gerecht van 6 oktober 2017 — Kofola ČeskoSlovensko/EUIPO — Mionetto (UGO)

(Zaak T-176/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk UGO - Ouder Uniebeeldmerk il UGO! - Gedeeltelijke afstand van het oudere merk - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2017/C 392/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kofola ČeskoSlovensko a.s. (Ostrava, Tsjechië) (vertegenwoordiger: L. Lorenc, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Mionetto SpA (Valdobbiadene, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 februari 2016 (zaak R 2707/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Mionetto en Kofola ČeskoSlovensko

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Kofola ČeskoSlovensko a.s. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 222 van 20.6.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/23


Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo/EUIPO — Gianni Versace (VERSACE 19.69 ABBIGLIAMENTO SPORTIVO)

(Zaak T-336/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk VERSACE 19.69 ABBIGLIAMENTO SPORTIVO - Ouder Uniewoordmerk VERSACE - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 392/29)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo Srl (Busto Arsizio, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Caricato, vervolgens M. Cartella en B. Cartella, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Gianni Versace SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Francetti, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 6 april 2016 (zaak R 1005/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Gianni Versace en Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 6 april 2016 (zaak R 1005/2015-1) wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep heeft vastgesteld dat sprake is van een normaal gebruik van het oudere Uniewoordmerk VERSACE voor „textielproducten” (niet begrepen in andere klassen) van de klasse 24, andere dan „linnengoed”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo Srl draagt naast haar eigen kosten de helft van de kosten van het EUIPO.

4)

Het EUIPO draagt de helft van zijn eigen kosten.

5)

Gianni Versace SpA draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/24


Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo/EUIPO — Gianni Versace (VERSACCINO)

(Zaak T-337/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk VERSACCINO - Ouder Uniewoordmerk VERSACE - Normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 392/30)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo Srl (Busto Arsizio, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Caricato, vervolgens M. Cartella en B. Cartella, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Gianni Versace SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Francetti, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 6 april 2016 (zaak R 1172/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen Gianni Versace en Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Versace 19.69 Abbigliamento Sportivo Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/25


Arrest van het Gerecht van 5 oktober 2017 — Forest Pharma/EUIPO — Ipsen Pharma (COLINEB)

(Zaak T-36/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk COLINEB - Ouder nationaal beeldmerk Colina - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek - Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2017/C 392/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Forest Pharma BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: T. Holman, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: P. Sipos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Ipsen Pharma SAS (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Baud, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 oktober 2016 (zaak R 500/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen Ipsen Pharma en Forest Pharma

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Forest Pharma BV wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Ipsen Pharma SAS wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/26


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-97/09) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Niet-inachtneming van de termijn voor de vaststelling van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Kennelijk gegrond beroep”))

(2017/C 392/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Lumma, C. Blaschke en T. Henze, vervolgens T. Henze en J. Möller, gemachtigden, bijgestaan door C. von Donat, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Conte, A. Steiblytė en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Rodríguez Cárcamo, advocaat, vervolgens A. Rubio González, abogado del estado, en ten slotte V. Ester Casas, gemachtigde), en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Wissels en Y. de Vries, vervolgens J. Langer en B. Koopman, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2008) 8465 definitief van de Commissie van 19 december 2008 houdende vermindering van de bij besluit C(94) 1939/4 van de Commissie van 5 augustus 1994, besluit C(94) 2273/4 van de Commissie van 22 augustus 1994 en besluit C(94) 1425 van de Commissie van 6 september 1994 verleende financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ten gunste van een operationeel programa in de doelstelling 1-regio Saksen in de Bondsrepubliek Duitsland (1994-1999).

Dictum

1)

Besluit C(2008) 8465 definitief van de Commissie van 19 december 2008 houdende vermindering van de bij besluit C(94) 1939/4 van de Commissie van 5 augustus 1994, besluit C(94) 2273/4 van de Commissie van 22 augustus 1994 en besluit C(94) 1425 van de Commissie van 6 september 1994 verleende financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ten gunste van een operationeel programa in de doelstelling 1-regio Saksen in de Bondsrepubliek Duitsland (1994-1999) wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie draagt naast haar eigen kosten de kosten van de Bondsrepubliek Duitsland.

3)

Het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 129 van 6.6.2009.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/27


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-21/10) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Niet-inachtneming van de termijn voor de vaststelling van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Kennelijk gegrond beroep”))

(2017/C 392/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Möller, T. Henze en C. Blaschke, vervolgens J. Möller en T. Henze, gemachtigden, bijgestaan door C. von Donat, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann, B. Conte en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2009) 9049 van de Commissie van 13 november 2009 houdende vermindering van de bij besluit C(97) 1123 van de Commissie van 7 mei 1997 verleende financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ten gunste van het enkelvoudige programmeringsinstrument (1997-1999) voor de doelstelling 2-regio Saarland in de Bondsrepubliek Duitsland.

Dictum

1)

Besluit C(2009) 9049 van de Commissie van 13 november 2009 houdende vermindering van de bij besluit C(97) 1123 van de Commissie van 7 mei 1997 verleende financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ten gunste van het enkelvoudige programmeringsinstrument (1997-1999) voor de doelstelling 2-regio Saarland in de Bondsrepubliek Duitsland wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/27


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-104/10) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Resider II-programma - Niet-inachtneming van de termijn voor de vaststelling van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Kennelijk gegrond beroep”))

(2017/C 392/34)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller en T. Henze, gemachtigden, bijgestaan door C. von Donat, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann, B. Conte en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2009) 10561 van de Commissie van 18 december 2009 houdende vermindering van de bij besluit C(1995) 2529 van de Commissie van 27 november 1995 verleende financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ten gunste van het communautaire initiatief Resider II in Saarland (1994-1999) in de Bondsrepubliek Duitsland.

Dictum

1)

Besluit C(2009) 10561 van de Commissie van 18 december 2009 houdende vermindering van de bij besluit C(1995) 2529 van de Commissie van 27 november 1995 verleende financiële bijstand van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ten gunste van het communautaire initiatief Resider II in Saarland (1994-1999) in de Bondsrepubliek Duitsland wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/28


Beschikking van het Gerecht van 13 september 2017 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-114/10) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - EFRO - Vermindering van financiële bijstand - ‚Programma Interreg II/C ‚Wateroverlast Rijn-Maas’ - Niet-inachtneming van de termijn voor het nemen van een besluit - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Kennelijk gegrond beroep”))

(2017/C 392/35)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Möller en C. Blaschke, vervolgens J. Möller en T. Henze, gemachtigden, bijgestaan door U. Karpenstein, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann, B. Conte en A. Steiblytė, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. de Bergues en B. Messmer, vervolgens D. Colas en J. Bousin, gemachtigden), en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Wissels en M. Noort, vervolgens M. Bulterman en B. Koopman, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2009) 10712 van de Commissie van 23 december 2009 tot vermindering van de steun aan het [communautair initiatiefprogramma] Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97) 3742 van de Commissie van 18 december 1997 (EFRO nr. 970010008),

Dictum

1)

Besluit C (2009) 10712 van de Commissie van 23 december 2009 tot vermindering van de steun aan het [communautair initiatiefprogramma] Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97) 3742 van de Commissie van 18 december 1997 (EFRO nr. 970010008), wordt nietig verklaard voor zover het de Bondsrepubliek Duitsland betreft.

2)

De Europese Commissie zal naast haar eigen kosten de kosten van de Bondsrepubliek Duitsland dragen.

3)

De Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/29


Beschikking van het Gerecht van 25 september 2017 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-542/15) (1)

((„EFRO - Operationeel programma Vervoer en regionale operationele programma’s voor Midden-Hongarije, West-Pannonië, de Zuidelijke Grote Laagvlakte, Midden-Transdanubië, Noord-Hongarije, de Noordelijke Grote Laagvlakte en Zuid-Transdanubië - Besluit tot opschorting van de tussentijdse betalingen - Intrekking van de bestreden handeling - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 392/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: J. Bonhage en F. Quast, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann en A. Tokár, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2015) 4979 final van de Commissie van 14 juli 2015 tot opschorting van een deel van de tussentijdse betalingen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds voor uitgaven in de programma’s Vervoer, Midden-Hongarije, West-Pannonië, Zuidelijke Grote Laagvlakte, Midden-Transdanubië, Noord-Hongarije, Noordelijke Grote Laagvlakte en Zuid-Transdanubië

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Hongarije wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 406 van 7.12.2015.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/29


Beschikking van het Gerecht van 26 september 2017 — Gyarmathy/EWDD

(Zaak T-297/16 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Personeel van EWDD - Niet-verlenging van de aanstellingsovereenkomst - Opzegging van de overeenkomst - Psychisch geweld - Verzoek om bijstand - Administratief onderzoek - Onpartijdigheid van het onderzoek”))

(2017/C 392/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Valéria Anna Gyarmathy (Györ, Hongarije) (vertegenwoordiger: A. Véghely, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) (vertegenwoordigers: D. Storti en F. Pereyra, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 18 mei 2015, Gyarmathy/EWDD (F-79/13, EU:F:2015:49), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Valéria Anna Gyarmathy zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/30


Beschikking van het Gerecht van 20 september 2017 — Berliner Stadtwerke/EUIPO (berlinGas)

(Zaak T-402/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk berlinGas - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”])

(2017/C 392/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Berliner Stadtwerke GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en M. Alber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Manea en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 mei 2016 (zaak R 291/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van het woordteken berlinGas

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Berliner Stadtwerke GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/31


Beschikking van het Gerecht van 20 september 2017 — Berliner Stadtwerke/EUIPO (berlinWärme)

(Zaak T-719/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk berlinWärme - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”])

(2017/C 392/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Berliner Stadtwerke GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en M. Alber, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Manea en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 19 juli 2016 (zaak R 618/2016-1) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van het woordteken berlinWärme

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Berliner Stadtwerke GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 411 van 28.11.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/31


Beschikking van het Gerecht van 20 september 2017 — Habermaaß/EUIPO — Here Global (h)

(Zaak T-40/17) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 392/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Habermaaß GmbH AG (Bad Rodach, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Blumenröder, H. Gauß en E. Bertram, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. F. Crespo Carrillo en M. Tóhatí, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Here Global BV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordiger: J. Erkkilä, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 24 oktober 2016 (zaak R 53/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen Here Global BV en Habermaaß GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Habermaaß GmbH en Here Global BV worden elk verwezen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 86 van 20.3.2017.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/32


Beschikking van de president van het Gerecht van 26 september 2017 — António Conde & Companhia/Commissie

(Zaak T-433/17 R)

((„Kort geding - Visserijschepen - Regionale organisatie voor het beheer van de visserij voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan - Verzoek om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 392/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: António Conde & Companhia, SA, (Gafanha de Nazaré, Portugal) (vertegenwoordiger: J. García-Gallardo Gil-Fournier, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, A. Lewis en F. Moro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, ertoe strekkende om de Commissie te gelasten om aan het secretariaat van de Visserijcommissie van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (CPANE) de voor 2017 gewijzigde lijst over te leggen, die de Commissie aan de Republiek Portugal heeft toegezonden en waarop de schepen Santa Isabel en Calvão voorkomen die onder Portugese vlag varen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/32


Beroep ingesteld op 17 augustus 2017 — Algebris (UK) e.a./Commissie

(Zaak T-570/17)

(2017/C 392/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Algebris (UK) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk), Anchorage Capital Group LLC (New York, New York, Verenigde Staten), Ronit Capital LLP (Londen) (vertegenwoordigers: T. Soames, advocaat, R. East, Solicitor, N. Chesaites, Barrister, en J. Vandenbussche, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling, vastgesteld door Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) bij beslissing SRB/EES/2017/08 van 7 juni 2017 betreffende Banco Popular Español S.A. (1), in zijn geheel nietig verklaren, of subsidiair, artikel 1 daarvan;

de Commissie verwijzen in de kosten van de verzoekende partij.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de Europese Commissie heeft niet naar behoren dan wel in het geheel niet voldaan aan haar wettelijke verplichting om de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling te beoordelen.

2.

Tweede middel: de Europese Commissie heeft haar besluit niet toereikend gemotiveerd.

3.

Derde middel: de Commissie heeft het vertrouwelijkheidsbeginsel en het beroepsgeheim ernstig geschonden, in strijd met artikel 339 VWEU en artikel 88, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014 in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (2) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en heeft daarbij ook verzoeksters’ recht op goed bestuur, zoals vastgelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet geëerbiedigd.

4.

Vierde middel: de Europese Commissie heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de toepassing van de artikelen 14, 18, 20, 21, 22 en 24, van verordening nr. 806/2014.

In dit verband, voeren de verzoekende partijen aan dat de waardering van Banco Popular die de basis van de afwikkelingsmaatregel krachtens de afwikkelingsregeling vormde, niet eerlijk, voorzichtig of betrouwbaar was, en inconsistent was met het beginsel „dat geen enkele schuldeiser slechter af mag zijn”; deze vormde daarom geen accuraat, betrouwbaar en samenhangend bewijs om de afwikkelingsregeling op te baseren, en kon het bestreden besluit niet onderbouwen. Verder, en om dezelfde redenen, was de afwikkelingsregeling (en dus ook het besluit) kennelijk onevenredig omdat maatregelen zijn genomen die verder gaan dan nodig is om de doelstellingen van de afwikkeling te verwezenlijken.

5.

Vijfde middel: de bij het bestreden besluit goedgekeurde afwikkelingsregeling schendt de eigendomsrechten van de verzoekende partijen, zoals vervat in de algemene beginselen van het Unierecht en in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

6.

Zesde middel: de afwikkelingsregeling was vastgesteld, en goedgekeurd door de Europese Commissie, in strijd met het recht van de verzoekende partijen om gehoord te worden, in overeenstemming met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie.


(1)  Besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 4038) (PB 2017 L 178, blz. 15).

(2)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/34


Beroep ingesteld op 6 september 2017 — Volotea/Commissie

(Zaak T-607/17)

(2017/C 392/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Volotea, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Carpagnano, advocaat, en M. Nordmann, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 29 juli 2016 betreffende de door Italië als compensatie voor openbare dienstverplichtingen ten gunste van Sardinische vliegvelden ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.33983 (2013/C) (ex 2012/NN) (ex 2011/N), gedeeltelijk nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Commissie de betekenis van staatssteun in artikel 107, lid 1, VWEU verkeerd heeft uitgelegd.

Verzoeker stelt onder meer dat de Commissie het begrip begunstigde verkeerd heeft uitgelegd. Voorts voert zij aan dat de Commissie de exploitanten van de luchthavens ten onrechte louter als „tussenpersonen” tussen de regio en de luchtvaartmaatschappijen heeft aangemerkt, waaruit volgt dat de Commissie heeft nagelaten naar behoren na te gaan of dergelijke exploitanten een economisch voordeel hebben verkregen. Bovendien was de financiering niet selectief. De Commissie heeft tevens de betekenis van vervalsing van de mededing en ongunstige beïnvloeding van de handel verkeerd uitgelegd.

2.

Het tweede middel is eraan ontleend dat de Commissie de betekenis van rechtvaardiging van staatssteun verkeerd heeft uitgelegd.

Verzoekster bestrijdt de bewering van de Commissie dat de kaderregeling voor diensten van algemeen economisch belang niet van toepassing is op de activiteiten in de onderhavige zaak. Verder stelt zij dat de richtsnoeren voor de luchtvaart van 2005 de aan de orde zijnde financiering kunnen rechtvaardigen.

3.

Het derde middel is eraan ontleend dat de Commissie, door de terugvordering van de beweerdelijk onrechtmatige staatssteun te gelasten, heeft nagelaten rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van verzoekster. Bij gebrek aan een duidelijke werkwijze inzake indirecte steun, had de Commissie niet op terugvordering mogen staan.

4.

Het vierde middel is eraan ontleend dat de Commissie het onderzoek slecht heeft uitgevoerd, aangezien zij de bestreden maatregelen niet zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht.

Naar is gesteld, heeft de Commissie geen duidelijke analyse gemaakt aan de hand van het criterium van de marktdeelnemer handelend in een markteconomie, hoewel dit wettelijk vereist is en derde partijen hier in diverse stukken om hadden gevraagd.

5.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat de Commissie heeft nagelaten een motivering te geven.

In dit verband wordt gesteld dat de Commissie enkele belangrijke juridische en feitelijke zaken niet heeft besproken, geen ondubbelzinnige motivering heeft gegeven, heeft nagelaten aandacht te besteden aan door derde partijen aangevoerde belangrijke argumenten en inherent tegenstrijdige stellingen heeft opgeworpen.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/35


Beroep ingesteld op 15 september 2017 — Slovenië/Commissie

(Zaak T-626/17)

(2017/C 392/44)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: V. Klemenc en T. Mihelič Žitko, gemachtigden, en R. Knaak, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

gedelegeerde verordening (EU) 2017/1353 van de Commissie van 19 mei 2017 tot wijziging van verordening (EG) nr. 607/2009 wat betreft de wijndruivenrassen en synoniemen daarvan die op het etiket van wijn mogen voorkomen (PB 2017, L 190, blz. 5), in haar geheel nietig verklaren, en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan.

1.

Eerste middel: met de vaststelling van de bestreden verordening heeft de Commissie artikel 232 van verordening nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) geschonden, gelet op het feit dat laatstgenoemde verordening van toepassing is sinds 1 januari 2014 terwijl de bestreden verordening van toepassing is sinds 1 juli 2013. Daardoor heeft de Commissie de bevoegdheid overschreden die haar is verleend krachtens artikel 100, lid 3, tweede alinea, van integrale GMO-verordening nr. 1308/2013.

2.

Tweede middel: met de vaststelling van de bestreden verordening heeft de Commissie met terugwerkende kracht rechten geschonden die reeds waren verworven door de Sloveense producenten van wijnen met de beschermde oorsprongsbenaming „Teran” (PDO-SI-A1581). Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op de fundamentele beginselen van het Unierecht en meer in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen, het beginsel van bescherming van verworven rechten en van gerechtvaardigde verwachtingen alsmede het evenredigheidsbeginsel.

3.

Derde middel: met de vaststelling van de bestreden verordening heeft de Commissie op onevenredige wijze het eigendomsrecht geschonden van de Sloveense producenten van wijnen met de beschermde oorsprongsbenaming „Teran” (PDO-SI-A1581). Daarmee heeft zij artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft, door in artikel 2 van de bestreden verordening te voorzien in een overgangsregeling voor de verkoop van voorraden wijn die is geproduceerd vóór de inwerkingtreding van deze verordening, ook al voldoen zij niet aan de etiketteringsvoorschriften als bedoeld in artikel 1 van die verordening, artikel 41 van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie geschonden, voor zover voornoemde bepaling ziet op wijn die vóór 1 juli 2013 is geproduceerd.

5.

Vijfde middel: met de vaststelling van de bestreden verordening heeft de Commissie artikel 100, lid 3, tweede alinea, van integrale GMO-verordening nr. 1308/2013 geschonden, gelet op het belang van die bepaling in het licht van de fundamentele beginselen van het Unierecht en van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Commissie heeft aldus de bevoegdheid overschreden die haar krachtens genoemde bepaling is verleend.

6.

Zesde middel: met de vaststelling van de bestreden verordening heeft de Commissie artikel 290 VWEU en artikel 13, lid 2, VEU geschonden aangezien zij de haar bij genoemd artikel 290 VWEU verleende bevoegdheid om een gedelegeerde handeling vast te stellen en de haar bij de Verdragen verleende bevoegdheden, heeft overschreden.

7.

Zevende middel: door de bestreden verordening vast te stellen onder verwijzing naar een verzoek van Kroatië om het wijndruivenras „Teran” op te nemen in deel A van bijlage XV bij verordening nr. 607/2009 — verzoek dat Kroatië vóór zijn toetreding tot de Unie had moeten indienen — terwijl een dergelijk verzoek echter niet is ingediend en Slovenië, met het oog op onderhandelingen, niet is ingelicht dat een dergelijk verzoek is ingediend, heeft de Commissie artikel 100, lid 3, tweede alinea, van integrale GMO-verordening nr. 1308/2013 alsmede artikel 62, lid 3, van verordening nr. 607/2009 van de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU geschonden. Daarmee heeft de Commissie tevens de bevoegdheid overschreden die haar is verleend krachtens voornoemde bepaling van integrale GMO-verordening nr. 1308/2013.

8.

Achtste middel: door de inhoud van de bestreden verordening te wijzigen ten opzichte van het ontwerp van een gedelegeerde verordening, dat op 24 januari 2017 is ingediend ter gelegenheid van de bijeenkomst van de groep van deskundigen voor de wijn „GREX WINE”, zonder de deskundigen van de lidstaten de mogelijkheid te bieden opmerkingen te formuleren over de gewijzigde versie van de ontwerphandeling, is de Commissie de verplichting niet nagekomen die op haar rust krachtens hoofdstuk V, punt 28, van het Interinstitutioneel Akkoord over „Beter wetgeven” en krachtens hoofdstuk II, punt 7, van het „Gezamenlijk akkoord over gedelegeerd handelen” van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, dat is opgenomen als bijlage bij dat interinstitutionele akkoord. Daarmee heeft de Commissie wezenlijke vormvereisten en het beginsel van het interinstitutioneel evenwicht geschonden.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/36


Beroep ingesteld op 21 september 2017 — Rodonita/Commissie en GAR

(Zaak T-645/17)

(2017/C 392/45)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Rodonita, SL (Coruña, Spanje) (vertegenwoordigers: B. Gutiérrez de la Roza Pérez, P. Rubio Escobar, R. Ruíz de la Torre Esporrín en B. Fernández García, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het tijdens de bestuursvergadering van 7 juni 2017 genomen besluit (SRB/EES/2017/08) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tot vaststelling van de afwikkelingsregeling voor de instelling Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A., nietig te verklaren, en

overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de verwerende partijen en de interveniënten die hun conclusies geheel of gedeeltelijk ondersteunen, te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/37


Beroep ingesteld op 22 september 2017 — Addition e.a./GAR

(Zaak T-646/17)

(2017/C 392/46)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Addition Sicav, SA (Madrid, Spanje), Allocation Sicav, SA (Madrid), Fundación Rafael de Pinto (Madrid), Chart Inversiones Sicav, SA (Madrid) en Match Ten Inversiones Sicav, SA (Madrid) (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama Salama, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

krachtens artikel 263 VWEU besluit JUR/EES/2017/08 van 7 juni 2017 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, SA, nietig te verklaren;

overeenkomstig artikel 340, tweede alinea, VWEU en artikel 41, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te veroordelen tot betaling aan de verzoekende partijen van een schadevergoeding die overeenkomt met de nominale waarde van de obligaties, geactualiseerd op de datum van de afwikkeling, vermeerderd met de vertragingsrente die verschuldigd is vanaf die datum tot het tijdstip van de betaling,

overeenkomstig de artikelen 133 en 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke zijn aangevoerd in de zaken T-478/17, Mutualidad de la Abogacía en Hermandad Nacional de Arquitectos Superiores y Químicos/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán y Bueno en SFL/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-482/17, Comercial Vascongada Recalde/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-483/17, García Suárez e.a./Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-484/17, Fidesban e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, T-497/17, Sánchez del Valle en Calatrava Real State 2015/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en T-498/17, Pablo Álvarez de Linera Granda/Commissie en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/38


Beroep ingesteld op 22 september 2017 — Serendipity e.a./EUIPO — CKL Holdings (CHIARA FERRAGNI)

(Zaak T-647/17)

(2017/C 392/47)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Serendipity Srl (Milaan, Italië), Giuseppe Morgese (Barletta, Italië), Pasquale Morgese (Barletta) (vertegenwoordigers: C. Volpi, L. Aliotta, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: CKL Holdings NV (CV Bussum, Nederland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „CHIARA FERRAGNI”, in zwart en hemelsblauw — inschrijvingsaanvraag nr. 14 346 795

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juli 2017 in zaak R 2444/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

anciënniteit van het oudere merk van de Europese Unie met nr. 011841582, „Chiara Ferragni”, ingediend op 25 juni 2013 en geregistreerd op 10 oktober 2013;

onjuiste vergelijking van conflicterende merken;

onjuiste algemene beoordeling van de mogelijkheden tot verwarring.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/38


Beroep ingesteld op 2 oktober 2017 — ClientEarth/Commissie

(Zaak T-677/17)

(2017/C 392/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Jones, Barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

artikel 1, punt 3, onder a), tweede alinea, van verordening (EU) 2017/1154 van de Commissie tot wijziging van verordening (EU) 2017/1151 tot aanvulling van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2017 L 175, blz. 708) nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van verzoekster; en

alle andere dienstig geachte maatregelen gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: het vertrouwelijkheidsvereiste dat is opgelegd in de betwiste bepaling is onwettig omdat het overheidsinstanties in de lidstaten van de EU ervan zal weerhouden informatie betreffende emissies in het milieu te openbaar te maken in antwoord op een verzoek van een burger, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de artikelen 3 en 4 van de richtlijn inzake toegang van het publiek tot milieu-informatie (1).

2.

Tweede middel: het onbegrensde vertrouwelijkheidsvereiste dat is opgelegd in de betwiste bepaling is onwettig omdat het de EU-instellingen en de EU-organen ervan zal weerhouden informatie betreffende emissies in het milieu openbaar te maken in antwoord op het verzoek van een burger, waarmee inbreuk wordt gemaakt op artikel 6 van de Aarhus-verordening (2) en op artikel 2 van de verordening inzake toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3).

3.

Derde middel: door het instellen van een onbegrensd vertrouwelijkheidsvereiste heeft de Commissie een essentieel onderdeel ingevoerd dat buiten het kader van aanvullende maatregelen in de zin van de artikelen 5, lid 3, en 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 715/2007 valt, waardoor de werking van de richtlijn inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie, van de Aarhus-verordening en van de verordening inzake de toegang van het publiek tot de documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie wordt gewijzigd en aan deze maatregelen hun nuttige werking wordt ontnomen.

4.

Vierde middel: het onbegrensde vertrouwelijkheidsvereiste, dat is opgelegd door de betwiste bepaling maakt inbreuk op het algemene evenredigheidsbeginsel van het Unierecht.


(1)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB 2003, L 41, blz. 26).

(2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13).

(3)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/40


Beschikking van het Gerecht van 18 september 2017 — Volfas Engelman/EUIPO — Rauch Fruchtsäfte (BRAVORO PINTA)

(Zaak T-700/15) (1)

(2017/C 392/49)

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/40


Beschikking van het Gerecht van 19 september 2017 — Oil Pension Fund Investment Company/Raad

(Zaak T-56/16) (1)

(2017/C 392/50)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/40


Beschikking van het Gerecht van 19 september 2017 — Barnett e.a./EESC

(Zaak T-158/16 P) (1)

(2017/C 392/51)

Procestaal: Frans

De president van de Kamer voor hogere voorzieningen heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/40


Beschikking van het Gerecht van 26 september 2017 — Scheffler/EUIPO — Doc Generici (docfauna)

(Zaak T-299/16) (1)

(2017/C 392/52)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


20.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 392/41


Beschikking van het Gerecht van 22 september 2017 — Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak T-18/17) (1)

(2017/C 392/53)

Procestaal: Tsjechisch

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.