ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 189

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
15 juni 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2017/C 189/01

Resolutie van de Raad over de gestructureerde dialoog en de toekomstige ontwikkeling van de dialoog met jongeren in het kader van beleid voor Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018

1

2017/C 189/02

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het werkplan van de Europese Unie voor sport (1 juli 2017-31 december 2020)

5

 

AANBEVELINGEN

 

Raad

2017/C 189/03

Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

15


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2017/C 189/04

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.8301 — GE/ATI/JV) ( 1 )

29

2017/C 189/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.8190 — Weichai/Kion) ( 1 )

29


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2017/C 189/06

Conclusies van de Raad over de rol van jeugdwerk bij het bevorderen van de ontwikkeling bij jongeren van essentiële levensvaardigheden die hun geslaagde overgang naar volwassenheid, actief burgerschap en beroepsleven versoepelen

30

2017/C 189/07

Conclusies van de Raad over strategische perspectieven voor Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018

35

2017/C 189/08

Conclusies van de Raad over een strategische aanpak van de EU voor internationale culturele betrekkingen

38

2017/C 189/09

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over sport als platform voor sociale inclusie door vrijwilligerswerk

40

 

Europese Commissie

2017/C 189/10

Wisselkoersen van de euro

45

 

INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2017/C 189/11

Mededeling van Noorwegen in verband met Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen — Bekendmaking van een uitnodiging tot het indienen van aanvragen voor vergunningen voor oliewinning op het Noors continentaal plat — Vergunningsronde in tevoren afgebakende gebieden (Awards in Predefined Areas) 2017

46


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2017/C 189/12

Beschikking van het Hof van 15 november 2016 in zaak E-7/16 — Míla ehf. tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (Exceptie van niet-ontvankelijkheid — Staatssteun — Besluit tot afsluiting van de formele onderzoeksprocedure)

48

2017/C 189/13

Arrest van het Hof van 16 november 2016 in zaak E-4/16 — Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen het Koninkrijk Noorwegen (Niet-uitvoering van een niet-nakomingsarrest van het Hof — Artikel 33 Toezichtovereenkomst — Maatregelen nodig ter uitvoering van een arrest van het Hof)

49

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2017/C 189/14

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8467 — BNP Paribas/Commerz Finanz) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

50

2017/C 189/15

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8483 — Bain Capital/Cinven/Stada Arzneimittel) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

51

2017/C 189/16

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8440 — DuPont/FMC (Health and Nutrition business)) ( 1 )

52

2017/C 189/17

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8504 — EDF Energy Services/ESSCI) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

53


 

Rectificaties

2017/C 189/18

Rectificatie van liquidatieprocedure — Besluit tot opening van een liquidatieprocedure ten aanzien van ADRIA Way ( PB C 123 van 20.4.2017 )

54


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/1


Resolutie van de Raad over de gestructureerde dialoog en de toekomstige ontwikkeling van de dialoog met jongeren in het kader van beleid voor Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018

(2017/C 189/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

INDACHTIG HETGEEN VOLGT:

1.

In de resolutie van de Raad betreffende „de bevordering van politieke participatie van jongeren aan het democratische debat in Europa” (1) wordt gesteld dat de algemene thematische prioriteit voor Europese samenwerking met het oog op de gestructureerde dialoog op het gebied van jeugdzaken van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2017 zou zijn: „Alle jongeren in staat stellen betrokken te zijn bij een divers, verbonden en inclusief Europa” en dat dit thema de rode draad zou zijn die voor continuïteit en samenhang in het werk van de drie voorzitterschappen — het Nederlandse, het Slowaakse en het Maltese — zou zorgen, in overeenstemming met het jeugdwerkplan van de EU voor 2016-2018.

ZICH BEWUST VAN HETGEEN VOLGT:

2.

De gestructureerde dialoog is een participatief proces, en de resultaten van de vijfde werkcyclus zijn gebaseerd op de resultaten van de nationale raadplegingen tijdens het Nederlandse, het Slowaakse en het Maltese voorzitterschap, en de EU-jongerenconferenties in april 2016 in Amsterdam, in oktober 2016 in Kosice en in maart 2017 in Malta.

3.

Het Nederlandse voorzitterschap concentreerde zich op het in kaart brengen van de uitdagingen en problemen waar jongeren in het Europa van vandaag mee worden geconfronteerd. Tijdens de jongerenconferentie van Amsterdam (april 2016) werden oriëntatievragen voor het overleg met jongeren opgesteld, en werd nationale werkgroepen op lidstaatniveau verzocht het overleg te voeren en feedback te geven.

4.

Tijdens de jongerenconferentie in Kosice (oktober 2016) werd nagedacht en gedebatteerd over de resultaten van het overleg met jongeren en jongerenvertegenwoordigers, en werden samen met de vertegenwoordigers van de lidstaten gezamenlijke aanbevelingen van de gestructureerde dialoog over jeugdzaken opgesteld, die de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport in november 2016 samen met de situatie van jongeren in Europa heeft besproken. De resultaten van deze bespreking zijn meegedeeld aan de voorzitter van de Europese Raad.

5.

Tijdens de jongerenconferentie in Malta (maart 2017) werden de gezamenlijke aanbevelingen verder besproken en geprioriteerd, en werden maatregelen voor de implementatie ervan uitgewerkt.

NEEMT NOTA VAN:

6.

de gezamenlijke aanbevelingen en voorgestelde acties van de gestructureerde dialoog over jeugdzaken, getiteld „Alle jongeren in staat stellen betrokken te zijn bij een divers, verbonden en inclusief Europa”, die de volgende in de bijlage beschreven thema’s betreffen: toegang tot hoogwaardige en kritische informatie; werken aan veerkracht en zelfvertrouwen; angst en onverdraagzaamheid overstijgen; naar een onderwijssysteem dat het potentieel van jongeren benut; de betrokkenheid van jongeren bij de samenleving bevorderen; het vertrouwen van jongeren in het Europese project herstellen; mobiliteitsprogramma’s voor iedereen; en de impact van jeugdwerk en jeugdorganisaties voor iedereen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

7.

bij de opstelling en uitvoering van toekomstig jeugdbeleid waar passend rekening te houden met de gezamenlijke aanbevelingen en voorgestelde acties van de gestructureerde dialoog over jeugdzaken.

8.

een evaluatie te verrichten van de procedure voor en de doelstellingen van de gestructureerde dialoog voor de Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018, en na te denken over innovatieve en doeltreffende manieren om een stimulans te geven aan zinvolle en constructieve dialoog en overleg met jongeren van verschillende achtergronden, jongerenorganisaties, onderzoekers en beleidsmakers op jongerengebied, onder wie belanghebbenden uit andere relevante sectoren.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

9.

op basis van empirisch onderzoek, evaluatie en overleg een vernieuwde gestructureerde dialoog voor te stellen die deel moet uitmaken van de Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018.

KOMT VOORTS HET VOLGENDE OVEREEN:

10.

Aangezien het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) in 2018 verstrijkt, zou de algemene prioriteit voor de gestructureerde dialoog met jongeren en jongerenorganisaties voor de volgende werkcyclus (1 juli 2017 tot en met 31 december 2018) moeten liggen bij het volgende kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken. De titel voor de zesde cyclus van de gestructureerde dialoog wordt: „Jongeren in Europa: wat is de volgende stap?”.

11.

Het volgende voorzitterschapstrio — Estland, Bulgarije en Oostenrijk — zal tijdens de zesde werkcyclus van de gestructureerde dialoog werk maken van de evaluatie, herziening en vernieuwing van de gestructureerde dialoog, en van de verdere verbetering en bevordering ervan.


(1)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 10.


BIJLAGE

Gezamenlijke aanbevelingen van de gestructureerde dialoog over jeugdzaken

Alle jongeren in staat stellen betrokken te zijn bij een divers, verbonden en inclusief Europa

Toegang tot hoogwaardige en kritische informatie

1.

De EU-instellingen en de lidstaten zouden moeten zorgen voor de ontwikkeling en verdere uitvoering van empirisch onderbouwde beleidsmaatregelen en praktijk die ten doel hebben het vermogen van jongeren om informatie kritisch te beoordelen en te verwerken door zowel formeel als niet-formeel onderwijs doorlopend te verbeteren.

2.

De EU-instellingen en de lidstaten zouden in samenwerking met maatschappelijke organisaties steun moeten verlenen voor door jongeren geleide media die transparant, onafhankelijk en verscheiden zijn, aangezien dit bijdraagt tot het versterken van de mediageletterdheid en het kritisch en analytisch denkvermogen van jongeren. De Commissie cultuur en onderwijs van het Europees Parlement en de Europese Commissie wordt verzocht hier rekening mee te houden bij de evaluatie van „Erasmus +”, „Europa voor de burger”, „Creatief Europa” en andere relevante programma’s.

Jongeren onder druk: werken aan veerkracht en zelfvertrouwen

1.

Aangezien in onderwijsmilieus steeds meer wordt verwacht dat jongeren met elkaar concurreren, moeten de nationale bevoegde instanties erop toezien dat jongeren genoeg tijd en ruimte hebben voor activiteiten die hen helpen veerkracht, zelfbewustzijn en zelfvertrouwen op te bouwen.

2.

De nationale autoriteiten zouden moeten voorzien in scholing over mentaal welzijn en mentale gezondheid, zowel via het formele onderwijsstelsel als in niet-formele omstandigheden. Het doel daarbij is door bewustmaking het stigma te doorbreken en jongeren in staat te stellen te leren hoe zij hun mentale gezondheid kunnen bewaren en hoe zij hierover met andere jongeren kunnen communiceren.

Angst en onverdraagzaamheid overstijgen — Diversiteit ervaren

1.

De Europese en nationale instanties zouden meer financiering en institutionele steun moeten verlenen voor het opzetten van lokale programma’s en uitwisselingen op nationaal niveau om alle jongeren in staat te stellen direct in contact te treden met andere jongeren van verschillende achtergronden en omstandigheden, teneinde hun interculturele competenties te versterken, discriminatie aan te pakken, empathie en solidariteit te bevorderen, en de baten van verscheidenheid te ervaren.

2.

De EU en de nationale bevoegde instanties moeten, met het oog op het samenleven van alle jongeren in een verscheiden Europa, werk maken van of steun verlenen aan opleidings- en ontwikkelingsprogramma’s voor leerkrachten en schoolgemeenschappen, teneinde een veilige en inclusieve omgeving te creëren waarin jongeren competenties kunnen ontwikkelen waarmee angst en onverdraagzaamheid kunnen worden overstegen.

Naar een onderwijssysteem dat het potentieel van jongeren benut

1.

Wij vragen van alle lidstaten een inspanning om te zorgen voor begeleidings- en adviesdiensten die alle jongeren toerusten met het vermogen zichzelf te ontwikkelen en in alle onderwijsstadia hun weg te vinden in het leven.

2.

Het onderwijs slaagt er niet in jongeren te voorzien van de noodzakelijke praktische vaardigheden die van belang zijn in de moderne samenleving. We dringen er bij alle lidstaten op aan praktische levensvaardigheden op te nemen in het onderwijs, zodat jongeren actief kunnen deelnemen aan door verscheidenheid gekenmerkte samenlevingen en het beroepsleven.

De betrokkenheid van jongeren bij de samenleving bevorderen, in het bijzonder voor kwetsbare groepen.

1.

Onderwijsinstellingen en lokale belanghebbenden zouden in samenwerking met jongeren steun op maat en toegankelijke dienstverlening moeten bieden en ruimten voor zinvolle interactie moeten creëren, zodat alle jongeren hun individuele identiteit en waarde kunnen ontdekken en koesteren. Op deze basis kan wederzijds vertrouwen tussen jongeren uit verschillende achtergronden worden opgebouwd.

2.

De Europese Commissie en de lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat alle jongeren, ongeacht hun persoonlijke en sociale situatie, zich vrij kunnen inzetten voor vrijwilligerswerk, door ervoor te zorgen dat het toegankelijk is. Er zou, bijvoorbeeld in jongerenorganisaties, moeten worden gezorgd voor betrokkenheid, teneinde een gevoel van erbij horen te creëren en jongeren als burgers te emanciperen.

Het vertrouwen van jongeren in het Europese project herstellen

1.

De Europese Commissie en het Europese jongerenforum zouden moeten samenwerken met het oog op analyses over en inzicht in de vraag hoe jongeren informatie van en over de EU raadplegen en met het oog op het opstellen van een communicatiestrategie om jonge Europeanen te informeren over de EU en hun te leren hoe zij het EU-project positief kunnen beïnvloeden.

2.

Om de kloof tussen jongeren en de EU en haar beleid te overbruggen zouden er, gekoppeld met Europese initiatieven, in alle lidstaten nationale en/of regionale EU-jongerenfestivals moeten worden georganiseerd. Deze festivals zouden door het bundelen van sociale, politieke en culturele activiteiten jongeren uit verschillende achtergronden moeten aantrekken. Deze evenementen zullen ervoor zorgen dat er in een plezierige sfeer meer over de EU en haar mogelijkheden wordt geleerd en gedebatteerd en er EU-beleid wordt uitgedacht.

Mobiliteitsprogramma: werkgelegenheid en onderwijs voor iedereen

1.

De lidstaten en de Europese Commissie zouden hun inspanningen om bestaande belemmeringen voor de toegang voor jongeren tot mobiliteit weg te werken, moeten voortzetten. Toegang tot mobiliteitsprogramma’s zou moeten worden vereenvoudigd en beter worden afgestemd op de diverse behoeften van jongeren. Er moet worden voorzien in informatie en oriëntatie om meer jongeren bewust te maken van mobiliteitsmogelijkheden.

2.

De EU-lidstaten zouden werk moeten maken van een rechtskader voor de erkenning en validering op nationaal en Europees niveau van via mobiliteitsprogramma’s verworven competenties. Dit zal niet alleen zorgen voor gelijke toegang tot diverse leermogelijkheden, maar ook de verworven vaardigheden valideren en bijdragen tot de sociale inclusie van jongeren.

De impact van jeugdwerk en jeugdorganisaties voor iedereen

1.

De lidstaten en de Europese Commissie zouden, om tegemoet te komen aan de behoeften en interesses van alle jongeren, moeten zorgen voor het bevorderen en ondersteunen van een scala van virtuele en fysieke ruimten voor gekwalificeerd jeugdwerk.

2.

De Europese Commissie en de lidstaten zouden voldoende operationele financiering moeten toewijzen zodat jeugdwerk en jongerenorganisaties in staat zijn duurzaam jeugdwerk te organiseren dat toegankelijk, relevant en zinvol is voor alle jongeren.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/5


Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het werkplan van de Europese Unie voor sport

(1 juli 2017-31 december 2020)

(2017/C 189/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN,

I.   INLEIDING

1.

INDACHTIG de bevoegdheid die aan de Europese Unie is toebedeeld, in het bijzonder bij artikel 6 en artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan sport een gebied is waarop de EU het optreden van de lidstaten moet ondersteunen, coördineren en aanvullen.

2.

HERINNEREN AAN de resoluties van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan van de Europese Unie voor sport voor 2011-2014 (1) en 2014-2017 (2).

3.

VERWELKOMEN het verslag van de Commissie over de uitvoering en de relevantie van het werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017) (3).

4.

ZIJN VAN MENING dat sport kan bijdragen tot de verwezenlijking van de overkoepelende prioriteiten van de beleidsagenda's van de EU op veiligheids-, economisch en sociaal gebied, en met name tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

5.

ONDERKENNEN dat sport een positieve rol speelt bij de sectoroverstijgende samenwerking op EU-niveau en aldus bijdraagt tot duurzame ontwikkeling en tot het adequaat aanpakken van de overkoepelende sociaal-economische en veiligheidsgerelateerde uitdagingen waarmee de EU geconfronteerd wordt, waaronder migratie, sociale uitsluiting, radicalisering die kan leiden tot gewelddadig extremisme, werkloosheid en ongezonde levensstijlen en zwaarlijvigheid.

6.

ZIJN ZICH BEWUST VAN de noodzaak van passende samenwerking met de belanghebbenden in de sport, onder meer via de gestructureerde dialoog (4).

7.

NEMEN NOTA van de resultaten van de in 2014 gepubliceerde Eurobarometer voor sport en lichaamsbeweging, waarin wordt gewezen op de grote verschillen tussen de lidstaten, ook wat betreft de bevindingen inzake vrijwilligerswerk en sedentair gedrag, en nemen nota van de statistieken van Eurostat inzake belangrijke economische en sociale gegevens over sport.

8.

ONDERKENNEN de noodzaak om samen te werken met derde landen, in het bijzonder met kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten van de EU, om de Europese waarden via sportdiplomatie te bevorderen, en met de bevoegde internationale organisaties op het gebied van sport, onder meer de Raad van Europa, het WADA en de Wereldgezondheidsorganisatie.

9.

KOMEN DERHALVE OVEREEN:

verder te werken aan een kader voor Europese samenwerking op het gebied van sport door een derde werkplan van de EU voor sport op te stellen dat voorziet in acties van de lidstaten en de Commissie;

een concreet tijdschema voor dit werkplan te volgen, namelijk van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2020;

de werkzaamheden op EU-niveau op het gebied van sport toe te spitsen op de prioritaire thema's, hoofdonderwerpen, resultaten, alsmede de werkmethoden en -structuren die in dit werkplan worden vermeld en in bijlage I zijn opgenomen.

II.   VERDER ONTWIKKELEN VAN DE EUROPESE DIMENSIE IN DE SPORT DOOR HET OPSTELLEN VAN EEN WERKPLAN VAN DE EU

10.

ZIJN VAN OORDEEL dat voor dit werkplan van de EU voor sport de volgende doelstellingen als leidraad moeten gelden:

door middel van sectoroverschrijdende samenwerking ervoor zorgen dat men zich op andere beleidsgebieden van de EU bewust is van de bijdrage die sport kan leveren bij het aanpakken van de beleidsuitdagingen waar de EU voor staat;

verder versterken van de feitenbasis voor de sport;

bevorderen van een gezamenlijke aanpak, die gebaseerd is op samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, en in voorkomend geval ook met de sportwereld en andere belanghebbenden, die op langere termijn een meerwaarde op EU-niveau op het gebied van sport moet opleveren;

inspelen op transnationale uitdagingen met een gecoördineerde EU-aanpak;

rekening houden met de specifieke kenmerken van sport;

bijdragen tot de verwezenlijking van de overkoepelende prioriteiten van de economische en sociale beleidsagenda van de EU, evenals tot duurzame ontwikkeling, om een impuls te geven aan banen, groei en investeringen, en de periode na 2020 voor te bereiden (5);

bevorderen van gendergelijkheid;

rekening houden met de relatie tussen onderwijs en sport, inclusief duale carrières;

voortbouwen op de resultaten van de eerste twee EU-werkplannen voor sport;

aanvullen en versterken van het effect van de activiteiten die zijn opgezet in het kader van het programma Erasmus+ op het gebied van sport;

bijdragen tot de ontwikkeling van de breedtesport in de EU.

11.

ONDERSTREPEN dat dit EU-werkplan een flexibel kader en instrument dient te vormen dat tijdig kan inspelen op ontwikkelingen op sportgebied en dat rekening kan houden met de prioriteiten van de toekomstige voorzitterschappen.

12.

KOMEN OVEREEN dat de lidstaten en de Commissie gedurende de looptijd van dit werkplan voorrang moeten verlenen aan de onderstaande thema’s en hoofdonderwerpen. Deze kunnen door ieder voorzitterschap in het licht van eventuele nieuwe ontwikkelingen worden aangevuld:

1)

de integriteit van sport, met name het bevorderen van goed bestuur waaronder de bescherming van minderjarigen, het specifieke karakter van sport, de bestrijding van corruptie en wedstrijdvervalsing, en de bestrijding van doping;

2)

de economische dimensie van sport, met name innovatie in sport, en sport en de digitale eengemaakte markt;

3)

sport en samenleving, met name sociale inclusie, de rol van coaches, onderwijs in en door de sportsector, sport en gezondheid, sport en milieu en sport en media, alsmede sportdiplomatie.

De details over de uitvoering van bovenvermelde hoofdonderwerpen zijn opgenomen in bijlage I.

13.

KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

het EU-werkplan kan door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, worden herzien in het licht van de bereikte resultaten en de beleidsontwikkelingen op EU-niveau;

in het eerste halfjaar van 2019 worden tussentijdse besprekingen over het EU-werkplan georganiseerd.

III.   WERKMETHODEN EN -STRUCTUREN

14.

ONDERKENNEN dat de lidstaten onderling en met de Commissie nauw moeten blijven samenwerken om het werkplan uit te voeren. Oordelen tevens dat de sportwereld en ter zake bevoegde organisaties op nationaal, Europees en internationaal niveau, zoals de Raad van Europa, het WADA en de WGO, nauw moeten worden betrokken bij deze samenwerking.

15.

ZIJN DE VOLGENDE MENING TOEGEDAAN:

Er moeten geschikte werkstructuren en -methoden worden opgesteld voor de follow-up van de resultaten van de eerste twee EU-werkplannen en voor de ontwikkeling van nieuwe outputs in overeenstemming met de prioritaire thema’s en hoofdonderwerpen, zoals uiteengezet in punt 12 hierboven.

De Commissie moet, indien wenselijk, deskundigengroepen en specifieke clustervergaderingen organiseren op de beleidsterreinen die onder meer in het vorige en het huidige werkplan voor sport uitgebreid aan de orde zijn gekomen.

Er kunnen op initiatief van een of meerdere lidstaten vergaderingen worden georganiseerd over onderwerpen van gemeenschappelijk belang (groepen geïnteresseerde lidstaten). Deze vergaderingen zullen onder andere betrekking hebben op activiteiten in verband met intercollegiaal leren tussen de deelnemende lidstaten.

Bij andere structuren en werkmethoden kan het gaan om conferenties en seminars van het voorzitterschap, informele bijeenkomsten van ministers van Sport en directeuren Sport, studies van de Commissie en conferenties en seminars van de Commissie.

De kernbeginselen met betrekking tot de verschillende werkmethoden zijn opgenomen in bijlage II.

In het tweede halfjaar van 2020 zal de Raad de uitvoering van dit EU-werkplan evalueren op basis van een verslag dat de Commissie uiterlijk in het eerste halfjaar van 2020 opstelt.

IV.   VERDERE STAPPEN

16.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:

samen te werken met de Commissie om dit EU-werkplan op doeltreffende wijze uit te voeren via de in deze resolutie bepaalde werkstructuren en -methoden;

terdege rekening te houden met dit EU-werkplan bij de beleidsontwikkeling op nationaal niveau, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de autonomie van de bestuursstructuren in de sportwereld;

de betrokken partijen in de sportsector regelmatig te informeren, en waar passend te raadplegen, over de voortgang met de uitvoering van het EU-werkplan, teneinde de relevantie en de zichtbaarheid van de activiteiten te waarborgen;

de resultaten van dit EU-werkplan en de vorige EU-werkplannen voor sport indien zinvol in de lidstaten en op de passende niveaus te verspreiden;

bijeenkomsten te organiseren over onderwerpen van gemeenschappelijk belang (groepen geïnteresseerde lidstaten);

in samenwerking met de Commissie initiatieven voor intercollegiaal leren te ontplooien en te begeleiden.

17.

VERZOEKEN DE VOORZITTERSCHAPPEN VAN DE RAAD:

rekening te houden, onder meer in het kader van het voorzitterschapstrio, met de prioritaire thema's in het EU-werkplan wanneer zij hun programma opstellen, en voort te bouwen op de reeds bereikte resultaten;

de lidstaten op de hoogte te houden van lopende of geplande werkzaamheden in andere Raadsformaties die van invloed zijn op sport;

aan het eind van de periode waarop deze resolutie betrekking heeft, en op basis van een verslag van de Commissie, eventueel een nieuw ontwerp van een EU-werkplan voor de volgende periode voor te stellen;

de evaluatie van de gestructureerde dialoog met de sportwereld te bekijken (6).

18.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

samen te werken met de lidstaten bij de uitvoering van dit werkplan, in het bijzonder met betrekking tot de in bijlage I vermelde resultaten;

de lidstaten op de hoogte te houden van lopende of geplande beleidsinitiatieven van de EU op andere gebieden die van invloed zijn op sport, en van ontwikkelingen dienaangaande in de Commissie;

de Groep sport te informeren over de mandaten van de deskundigengroepen;

de lidstaten en andere relevante actoren te ondersteunen bij hun activiteiten inzake de in deze resolutie opgenomen thema’s en hoofdonderwerpen, met name door:

na te gaan hoe de deelneming van de lidstaten en deskundigen kan worden gefaciliteerd, en vertegenwoordigers van de sportwereld en, in voorkomend geval, de in bijlage I bedoelde andere betrokkenen in de deskundigengroepen, kunnen worden uitgenodigd, teneinde een hoge en coherente mate van representativiteit en deskundigheid te waarborgen;

deskundigengroepen op de volgende gebieden in te stellen:

integriteit,

ontwikkeling van vaardigheden en het menselijk potentieel in de sport;

andere vormen van steun in te stellen teneinde het uitwisselen van goede praktijken en intercollegiaal leren te propageren, alsmede kennis op te bouwen (bv. studies);

het nodige deskundig advies inzake dopingbestrijding te verstrekken, met name wat betreft de verenigbaarheid met het Unierecht van een komende herziening van de antidopingcode van het WADA;

logistieke en technische bijstand te bieden voor het verzamelen en verspreiden van relevante documenten en informatie over het EU-beleid op het gebied van sport;

specifieke clustervergaderingen te organiseren op beleidsdomeinen die in de vorige werkplannen en het huidige werkplan voor sport uitvoerig aan bod zijn gekomen. De bedoeling van dergelijke vergaderingen is de beleidsrelevante resultaten van door de EU gefinancierde projecten ten bate van de sport te bespreken, en de uitwisseling van goede praktijken en inzichten inzake specifieke onderwerpen te bevorderen, te kijken hoeveel vooruitgang is geboekt, en na te gaan of verdere maatregelen nodig zijn, met name op de in bijlage I vermelde gebieden. Die vergaderingen moeten ten minste eenmaal per jaar worden georganiseerd.

te zorgen voor de follow-up van de werkzaamheden van vorige door de Commissie ingestelde groepen op hoog niveau „Breedtesport” en „Sport en diplomatie”;

te zorgen voor de follow-up van de aanbevelingen van de vorige Deskundigengroep inzake goed bestuur en voor continuïteit wat betreft de huidige vraagstukken in verband met de bestrijding van wedstrijdvervalsing;

de erkenning van vaardigheden en competenties in de sport te propageren;

de gestructureerde dialoog over sport te faciliteren, onder meer door jaarlijks een EU-sportforum te organiseren dat alle belangrijke betrokken partijen op de verschillende niveaus in de sport bijeenbrengt;

de jaarlijkse Europese Week van de Sport te organiseren en de week het hele jaar door te promoten als instrument om sportbeoefening en lichaamsbeweging overeenkomstig de prioriteiten van dit werkplan te bevorderen;

de prioritaire thema’s en bijbehorende hoofdonderwerpen die in dit werkplan zijn vastgesteld, te ondersteunen, door middel van het Erasmus+-programma en andere EU-programma’s op dit gebied, evenals de Europese structuur- en investeringsfondsen;

in de loop van het eerste halfjaar van 2020 op basis van vrijwillige bijdragen van de lidstaten een verslag over de uitvoering en de relevantie van het werkplan goed te keuren. Op basis van dit verslag zal in het tweede halfjaar van 2020 een eventueel volgend EU-werkplan worden opgesteld;

waar passend, de in de werkstructuren geboekte resultaten van dit EU-werkplan en vorige EU-werkplannen voor sport openbaar toegankelijk te maken.


(1)  PB C 162 van 1.6.2011, blz. 1.

(2)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 12.

(3)  Doc. 5516/17 + ADD 1.

(4)  De resolutie van de Raad van 18 november 2010 waarin de Raad is overeengekomen op gezette tijden, in het algemeen in de marge van de Raadszitting, een informele bijeenkomst van vooraanstaande vertegenwoordigers van de publieke sector in de EU en van de sportwereld te beleggen, om van gedachten te wisselen over sportvraagstukken in de EU (PB C 322 van 27.11.2010, blz. 1).

(5)  Tien politieke prioriteiten van de Commissie-Juncker: https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/juncker-political-guidelines-speech_nl.pdf

(6)  Met inbegrip van de resolutie van de Raad van 18 november 2010 inzake de gestructureerde EU-dialoog over sport.


BIJLAGE I

Hoofdonderwerpen (punt 12), gevraagde resultaten en bijbehorende werkstructuren

Hoofdonderwerp

Werkmethode/Taken

Resultaat en streefdatum

Trekker(s)

Prioriteit 1: Integriteit van sport

Dopingbestrijding

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

Deskundig advies inzake dopingbestrijding, op te stellen tijdens vergaderingen van deskundigen en te bespreken in de Groep sport, met name inzake verenigbaarheid met het Unierecht, wat betreft komende herziening van de antidopingcode van het WADA.

2017-2019

EU-bijdrage

Commissie en voorzitterschap

 

Opstelling van het standpunt van de EU en haar lidstaten voor de bijeenkomsten van het CAHAMA en het WADA, waar nodig ondersteund door vergaderingen van deskundigen.

2017-2020

Standpunt van de EU

Commissie en voorzitterschap

 

Seminar

Manieren om het gebruik van doping bij jonge mensen in de professionele en de breedtesport te voorkomen.

Tweede helft van 2017

Verslag

Uitwisseling van beste praktijken

Voorzitterschap

Goed bestuur

Deskundigengroep

Integriteit

Toepassing van internationaal erkende normen inzake goed bestuur en corruptiebestrijding, en initiatieven — vooral van buiten de sport — die in de sportsector kunnen worden toegepast.

Wedstrijdvervalsing

2018-2020

Uitwisseling van beste praktijken

Verslag

Commissie

 

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

Aanbevelingen voor eventuele toekomstige acties op EU-niveau tegen corruptie in de sport.

Tweede helft van 2019

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

Bescherming van minderjarigen

Studie

Prevalentie van kindermishandeling in de sport.

Eerste helft van 2019

Verslag

Commissie

 

Seminar

Follow-up van de aanbevelingen voor de bescherming van jonge sporters en de bescherming van de rechten van het kind in de sport (1).

Tweede helft van 2019

Uitwisseling van goede praktijken

Verslag

Voorzitterschap

 

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

De bescherming van de lichamelijke en morele integriteit van minderjarigen in breedtesport en topsport.

Tweede helft van 2019

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

Specifieke karakter van sport

Groep geïnteresseerde lidstaten

Unierecht met betrekking tot sport en sportorganisaties.

Eerste helft van 2019

(evt.) Aanbevelingen/stand van zaken

SE, FR, ES, NL

 

Seminar

Specifieke karakter van sport in de EU

Tweede helft van 2019

Gedachtewisseling

Verslag

Commissie

Prioriteit 2: Economische dimensie van sport

Innovatie in de sport

Clustervergadering

De economische voordelen van sport door middel van satellietrekeningen voor de sport (Sport Satellite Accounts (SSA)). Het praktische gebruik van SSA’s voor beleidsmakers in de sportsector.

Eerste helft van 2018

Uitwisseling van beste praktijken

Commissie

 

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

Mensen bewust maken van de economische dimensie van sport, met name met betrekking tot de Europa 2020-strategie — met de nadruk op de economische voordelen van sport en innovatie.

Tweede helft van 2018

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

 

Conferentie

Mensen bewust maken van de economische dimensie van sport, met name met betrekking tot de Europa 2020-strategie — met de nadruk op de economische voordelen van sport en innovatie.

Tweede helft van 2018

Uitwisseling van beste praktijken

Verslag

Voorzitterschap

Sport en de digitale eengemaakte markt

Seminar

De voordelen en uitdagingen van de digitale eengemaakte markt voor een betere financiering en commercialisering van sport.

Eerste helft van 2019

Verslag

Voorzitterschap

Prioriteit 3: Sport en samenleving

Sport en media

Conferentie

Rol en invloed van de media in de sport.

Eerste helft van 2020

Verslag en de uitwisseling van goede praktijken

Voorzitterschap

 

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

Rol en invloed van de media in de sport.

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

Rol van coaches

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

De rol van coaches in de samenleving.

Tweede helft van 2017

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

 

Conferentie

De rol, status en verantwoordelijkheid van coaches in de samenleving.

Tweede helft van 2017

Verslag

Uitwisseling van beste praktijken

Voorzitterschap

Onderwijs in en door de sportsector

Conferentie

Lichaamsbeweging, sport en duale carrière voor sporters met de nadruk op universiteit en onderwijs.

Tweede helft van 2017

Verslag

Uitwisseling van beste praktijken

Voorzitterschap

 

Deskundigengroep

Ontwikkeling van vaardigheden en het menselijk potentieel in de sport.

2018-2020

Richtsnoeren

Commissie

 

Seminar

Sportkwalificaties en competenties voor coaches.

Eerste helft van 2020

Verslag

Voorzitterschap

Sociale inclusie

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

Bevorderen van Europese waarden via de sport.

Eerste helft van 2018

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

 

Conferentie

Breedtesport als instrument voor integratie en als brug tussen traditie en innovatie.

Eerste helft van 2018

Verslag

Voorzitterschap

 

Studie

Toegang tot sport voor personen met een handicap.

Tweede helft van 2018

Verslag

Commissie

 

Raad en voorbereidende Raadsinstanties

Toegang tot sport voor personen met een handicap.

Eerste helft van 2019

(evt.) Conclusies van de Raad

Voorzitterschap

 

Conferentie

De voordelen van sportbeoefening in een georganiseerde omgeving voor kansarmen.

Eerste helft van 2019

Handboek met beste praktijken/voorbeelden

Voorzitterschap

 

Clustervergadering

Stimuleren van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging.

Tweede helft van 2017

Uitwisseling van beste praktijken

Commissie

Sport en gezondheid

Seminar

Sport en lichaamsbeweging op de werkplek.

Tweede helft van 2018

Verslag

Voorzitterschap

Sport en milieu

Groep geïnteresseerde lidstaten

Stadsontwikkeling, natuursport, milieuduurzaamheid in het kader van grote sportevenementen, milieuvriendelijke en energie-efficiënte sportfaciliteiten.

2019-2020

Uitwisseling van kennis en beste praktijken

Verslag

FR, DE, PT

Sportdiplomatie

Studie

Sport ter ondersteuning van de externe betrekkingen van de EU.

Tweede helft van 2017

Aanbevelingen op basis van casestudy’s en goede praktijken

Commissie

 

Seminar

Follow-up van de Groep op hoog niveau van de Commissie, Raadsconclusies van november 2016 en het seminar over sportdiplomatie.

Tweede helft van 2017

Strategie voor de weg naar de toekomst

Commissie


(1)  Deskundigengroep inzake goed bestuur; „Uitdagingen: geweld waartegen kinderen moeten worden beschermd in de sport”, aanbevelingen voor de bescherming van jonge sporters en de vrijwaring van de rechten van het kind in de sport, juni 2016, blz. 12.


BIJLAGE II

Beginselen met betrekking tot werkmethoden, structuren en verslaggeving

De deelname van lidstaten aan de werkzaamheden in de deskundigengroepen, clustervergaderingen en groepen van geïnteresseerde lidstaten is vrijwillig; al deze bijeenkomsten staan open voor alle lidstaten.

De Commissie zorgt voor de meest passende en doeltreffende deelname van deskundigen uit verschillende vakgebieden, met inbegrip van belanghebbenden in de sportwereld en de overheid.

De gedetailleerde regels inzake het lidmaatschap en de werkwijze van de deskundigengroepen van de Commissie zijn vervat in het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 (1).

Groepen geïnteresseerde lidstaten kunnen hun eigen werkwijzen en structuren bepalen, in het licht van hun specifieke behoeften en gewenste resultaten. De Commissie zal in voorkomend geval bij het werk van deze groepen worden betrokken.

De Commissie brengt aan de Groep sport verslag uit over de voortgang van de werkzaamheden in de verschillende deskundigengroepen en clustervergaderingen en presenteert hun resultaten. De groepen geïnteresseerde lidstaten wijzen een vertegenwoordiger aan om hetzelfde te doen.

Zo nodig geeft de Groep sport van de Raad aanwijzingen om ervoor te zorgen dat de gewenste resultaten binnen de gestelde termijn worden bereikt.

De agenda's en verslagen van de vergaderingen van de verschillende groepen zullen beschikbaar zijn voor alle lidstaten, ongeacht de mate waarin zij aan een bepaald thema deelnemen. De resultaten van de groepen worden bekendgemaakt en verspreid op EU- en nationaal niveau.

De resultaten van de diverse werkmethoden worden meegenomen in het verslag van de Commissie over de uitvoering van het werkplan.


(1)  Besluit C(2016) 3301 final van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen.


AANBEVELINGEN

Raad

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/15


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 22 mei 2017

inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

(2017/C 189/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 165 en 166,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Kwalificaties kunnen voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Zij zijn een indicatie voor werkgevers van wat de houders ervan in principe weten en kunnen („leerresultaten”). Soms zijn kwalificaties een voorwaarde om een gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen. Zij helpen de onderwijs- en opleidingsautoriteiten en aanbieders van onderwijs en opleiding het niveau en de inhoud van de verworven kennis te bepalen. Zij zijn ook belangrijk voor het individu als uiting van zelfontplooiing. Kwalificaties spelen derhalve een belangrijke rol bij het verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, de mobiliteit en de toegang tot verder onderwijs.

(2)

Kwalificaties zijn het formele resultaat van een beoordelings- en validatieprocedure door een bevoegde autoriteit en hebben meestal de vorm van een document, zoals een certificaat of een diploma. Zij bevestigen dat iemand leerresultaten heeft bereikt die aan vastgelegde normen voldoen. Die leerresultaten kunnen via verschillende leertrajecten en door middel van formeel, niet-formeel of informeel leren worden verworven, in een nationale of internationale context. Informatie over leerresultaten moet gemakkelijk toegankelijk en transparant zijn.

(3)

De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (1) resulteerde in een gemeenschappelijk referentiekader van acht kwalificatieniveaus, uitgedrukt als leerresultaten met stijgende niveaus van bekwaamheid. Ze dienen als vertaalinstrument tussen de verschillende kwalificatiesystemen en de bijbehorende niveaus. Het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (EKK) heeft tot doel de transparantie, de vergelijkbaarheid en de overdraagbaarheid van kwalificaties te verbeteren.

(4)

De bredere doelstellingen van deze aanbeveling zijn het bevorderen van de modernisering van de onderwijs- en opleidingsstelsels en het vergroten van de inzetbaarheid, de mobiliteit en de sociale integratie van werkenden en lerenden. Verder heeft deze aanbeveling tot doel om formeel, niet-formeel en informeel leren beter aan elkaar te koppelen en de validering van in verschillende omgevingen verworven leerresultaten te ondersteunen.

(5)

De lidstaten hebben op leerresultaten gebaseerde nationale kwalificatiekaders ontwikkeld of zijn die aan het ontwikkelen en relateren deze via een „inschalingsproces” aan het EKK. De EKK-niveaus en de -descriptoren van de leerresultaten dragen bij tot een grotere transparantie en vergelijkbaarheid van kwalificaties van verschillende nationale stelsels. Zij leiden er ook toe dat de aandacht in onderwijs en opleiding steeds meer op leerresultaten komt te liggen. Relatering aan het EKK zou moeten gebeuren via de nationale kwalificatiekaders of, indien deze niet bestaan, de nationale kwalificatiesystemen (hierna „nationale kwalificatiekaders of -systemen”).

(6)

Kwalificaties zijn transparanter en beter vergelijkbaar als zij worden gepresenteerd in documenten die een verwijzing naar het toepasselijke EKK-niveau en een beschrijving van de verworven leerresultaten bevatten.

(7)

Er zou een breed spectrum van belanghebbenden betrokken moeten zijn bij de uitvoering van het EKK op uniaal en nationaal niveau om ervoor te zorgen dat het breed wordt gesteund. Belangrijke belanghebbenden zijn onder meer alle lerenden, aanbieders van onderwijs en opleiding, kwalificatieautoriteiten, kwaliteitsborgingsinstanties, werkgevers, vakbonden, kamers van industrie, koophandel en ambachten, instanties die betrokken zijn bij de erkenning van academische en beroepskwalificaties, arbeidsbureaus en diensten voor de integratie van migranten.

(8)

In haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2013 over de evaluatie van het EKK concludeerde de Commissie dat het EKK breed wordt aanvaard als referentiepunt voor de ontwikkeling van nationale kwalificatiekaders, voor het hanteren van de op leerresultaten gebaseerde aanpak en voor het vergroten van de transparantie en de erkenning van vaardigheden en competenties. De Commissie benadrukte dat de Unie lerenden en werkenden in staat moet stellen hun vaardigheden en competenties zichtbaarder te maken, ongeacht waar zij die hebben verworven.

(9)

Voorts concludeerde de Commissie in dat verslag dat de adviesgroep voor het EKK effectieve richtsnoeren verschafte voor relatering aan het EKK op nationaal niveau en werkte aan vertrouwen en begrip tussen de deelnemende landen. Zij concludeerde ook dat de doeltreffendheid van de nationale coördinatiepunten voor het EKK voor een groot deel afhangt van hoe nauw zij verbonden zijn met de nationale governance van het inschalingsproces.

(10)

Gezien de positieve evaluatie van de EKK-adviesgroep is de voortzetting van de groep van essentieel belang voor een consistente, coherente, transparante en gecoördineerde uitvoering van deze aanbeveling.

(11)

Transparantie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties is een van de nieuwe prioriteiten in het kader van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020). In dat verslag wordt benadrukt dat het EKK verder dient te worden ontwikkeld om kwalificaties transparanter en beter vergelijkbaar te maken. Met betrekking tot nieuwkomers wordt in het verslag ook benadrukt dat de bestaande transparantie-instrumenten kunnen bijdragen tot een beter inzicht in buitenlandse kwalificaties in de Unie en vice versa.

(12)

Het EKK en de daaraan gerelateerde nationale kwalificatiekaders of -systemen kunnen de bestaande erkenningsprocedures ondersteunen doordat zij een groter vertrouwen en inzicht in en een betere vergelijkbaarheid van de kwalificaties meebrengen. Dat kan het erkenningsproces voor leren en werken gemakkelijker maken. Overkoepelende kwalificatiekaders zoals het EKK kunnen dienen als informatie-instrument voor erkennings-procedures zoals vermeld in de aanbeveling over het gebruik van kwalificatiekaders bij de erkenning van buitenlandse kwalificaties, die is aangenomen in het kader van het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio.

(13)

Nationale kwalificatiekaders en -systemen veranderen in de loop der tijd; derhalve zou de relatering aan het EKK zo nodig opnieuw moeten worden bezien en worden geactualiseerd.

(14)

Vertrouwen in de kwaliteit en het niveau van kwalificaties die zijn opgenomen in aan het EKK gerelateerde nationale kwalificatiekaders of -systemen (hierna „kwalificaties met een EKK-niveau”) is essentieel om de mobiliteit van lerenden en werknemers binnen en tussen sectoren en geografische grenzen te ondersteunen. De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren bevatte de gemeenschappelijke beginselen voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding. Hierin werd overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor kwaliteitsborgingsregelingen voor nationale kwalificaties gerespecteerd. De Europese normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding vormen een basis voor dergelijke gemeenschappelijke beginselen.

(15)

De mogelijkheden voor de ontwikkeling van een register, buiten het terrein van hoger onderwijs, voor instanties die toezicht houden op kwaliteitsborgingssystemen voor kwalificaties, kunnen worden verkend.

(16)

Studiepuntensystemen kunnen mensen helpen om verder te leren door het faciliteren van flexibele leertrajecten en van de overstap tussen verschillende soorten en niveaus van onderwijs en opleiding en tussen verschillende landen. Hierdoor worden lerenden in staat gesteld de verschillende leerresultaten die zij in verschillende leeromgevingen hebben verworven, onder meer door middel van online, niet-formeel en informeel leren, te verzamelen en over te dragen. De op leerresultaten gebaseerde aanpak kan het ook gemakkelijker maken volledige kwalificaties of onderdelen daarvan te ontwikkelen, uit te voeren en te beoordelen.

(17)

Studiepuntensystemen op zowel nationaal als Europees niveau functioneren in een institutionele context zoals hoger onderwijs of beroepsonderwijs en -opleiding. Op Europees niveau is het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten ontwikkeld binnen de Europese ruimte voor hoger onderwijs. Voor beroepsonderwijs en beroepsopleiding wordt het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding ontwikkeld overeenkomstig de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet) (2). Waar nodig kan koppeling tussen nationale kwalificatiekaders en studiepuntensystemen worden bevorderd.

(18)

Hoewel het acquis van de Unie op het gebied van legale migratie en asiel bepaalt dat migranten dezelfde behandeling moeten krijgen als onderdanen wat de erkenning van kwalificaties betreft, en personen die internationale bescherming genieten zelfs in aanmerking komen voor faciliterende maatregelen overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), blijft het aantal gevallen van overkwalificatie en onderbenutting van kwalificaties hoog bij burgers uit derde landen met een tertiaire opleiding. Samenwerking tussen de Unie en derde landen over de transparantie van kwalificaties kan de integratie van migranten op de arbeidsmarkten van de Unie bevorderen. Gezien de groeiende migratiestromen van en naar de Unie zijn meer inzicht in en een billijke erkenning van kwalificaties van buiten de Unie nodig.

(19)

De belangrijkste kenmerken van het EKK, namelijk de op leerresultaten gebaseerde aanpak, de definitie van niveaudescriptoren en de vaststelling van relateringscriteria zoals ontwikkeld door de EKK-adviesgroep, hebben als inspiratiebron gediend voor de ontwikkeling van nationale en regionale kwalificatiekaders overal ter wereld. Een toenemend aantal derde landen en regio’s wil de banden tussen hun kwalificatiekader en het EKK versterken.

(20)

Bij Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is bepaald dat gemeenschappelijke opleidingskaders voor gereglementeerde beroepen door middel van een gedelegeerde handeling van de Commissie kunnen worden opgezet als gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties. Gemeenschappelijke opleidingskaders moeten gebaseerd zijn op de EKK-niveaus. Verwijzingen naar EKK-niveaus voor kwalificaties mogen geen invloed hebben op de toegang tot de arbeidsmarkt in gevallen waarin beroepskwalificaties zijn erkend overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG.

(21)

Het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs biedt descriptoren voor de korte cyclus (die kan worden gekoppeld aan of binnen de eerste cyclus), de eerste, tweede en derde cyclus van het hoger onderwijs. Elke cyclusdescriptor bevat een verklaring over de resultaten en vaardigheden die zijn gekoppeld aan de kwalificaties die aan het eind van die cyclus worden toegekend. Het EKK is in overeenstemming met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs en de daarin opgenomen cyclusdescriptoren. De korte cyclus (die kan worden gekoppeld aan of binnen de eerste cyclus) en de eerste, tweede en derde cyclus van het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs komen overeen met respectievelijk de EKK-niveaus 5 tot en met 8.

(22)

Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) helpt mensen hun vaardigheden, competenties en kwalificaties beter te presenteren.

(23)

De Commissie ontwikkelt momenteel een Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO). De classificatie zal op vrijwillige basis worden gebruikt en kan een betere afstemming tussen onderwijs en werk ondersteunen. De gegevens die de lidstaten in het kader van het EKK hebben verzameld, kunnen als input voor deze classificatie dienen.

(24)

Informatie over het proces van het relateren van nationale kwalificatiekaders of -systemen aan het EKK en over kwalificaties met een EKK-niveau moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor het publiek. Het gebruik van gemeenschappelijke gegevensstructuren en -formaten zou hierbij helpen. Het zou ook de begrijpelijkheid en het gebruik van gepubliceerde informatie over kwalificaties ten goede komen.

(25)

Er zou sprake moeten zijn van samenhang, complementariteit en synergieën op nationaal en uniaal niveau tussen de uitvoering van het EKK, de nationale kwalificatiekaders of -systemen en de instrumenten voor transparantie en erkenning van vaardigheden, competenties en kwalificaties, waaronder instrumenten voor kwaliteitsborging, voor het verzamelen en overdragen van studiepunten en in het kader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs ontwikkelde instrumenten voor transparantie en erkenning van vaardigheden, competenties en kwalificaties.

(26)

De ontwikkeling van het EKK zou volledig coherent moeten zijn met de bestaande Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in de context van het strategische kader ET 2020 en toekomstige Europese strategische kaders voor onderwijs en opleiding.

(27)

Deze aanbeveling vervangt of definieert geen nationale kwalificatiekaders of -systemen. Het EKK beschrijft geen specifieke kwalificaties, noch individuele competenties; een specifieke kwalificatie moet via de toepasselijke nationale kwalificatiesystemen worden gerelateerd aan het juiste EKK-niveau.

(28)

Deze aanbeveling consolideert het EKK als een gemeenschappelijk referentiekader van acht niveaus, uitgedrukt in termen van leerresultaten, dat als een vertaalinstrument dient voor de verschillende kwalificatiekaders of -systemen en de bijbehorende niveaus.

(29)

Deze aanbeveling is door het niet-bindende karakter ervan in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel in zoverre zij de activiteiten van de lidstaten ondersteunt en aanvult door nauwere samenwerking tussen hen mogelijk te maken ter verbetering van de transparantie, de vergelijkbaarheid en de overdraagbaarheid van kwalificaties. Zij zou overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk moeten worden uitgevoerd,

BEVEELT AAN DAT DE LIDSTATEN, REKENING HOUDEND MET DE NATIONALE OMSTANDIGHEDEN:

1.

Het EKK gebruiken voor het relateren van nationale kwalificatiekaders of -systemen en voor het vergelijken van alle soorten en niveaus van kwalificaties in de Unie die zijn opgenomen in nationale kwalificatiekaders of -systemen, met name door hun kwalificatieniveaus te relateren aan de niveaus van het EKK in bijlage II en met gebruikmaking van de criteria in bijlage III.

2.

De relatering van de niveaus van de nationale kwalificatiekaders of -systemen aan de niveaus van het EKK in bijlage II, wanneer relevant, opnieuw bezien en actualiseren met gebruikmaking van de criteria in bijlage III, met inachtneming van de nationale context.

3.

Ervoor zorgen dat de kwalificaties met een EKK-niveau in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke beginselen voor kwaliteitsborging in bijlage IV, onverminderd de nationale kwaliteitsborgingsbeginselen die van toepassing zijn op nationale kwalificaties.

4.

Indien van toepassing koppelingen bevorderen tussen studiepuntensystemen en nationale kwalificatiekaders of -systemen, rekening houdend met de gemeenschappelijke beginselen voor studiepuntensystemen in bijlage V, onverminderd nationale besluiten om i) gebruik te maken van studiepuntensystemen en ii) ze te relateren aan nationale kwalificatiekaders of -systemen. Deze gemeenschappelijke beginselen zullen niet leiden tot een automatische erkenning van kwalificaties.

5.

Waar nodig maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat alle nieuwe door de bevoegde autoriteiten afgegeven kwalificatiedocumenten (bv. certificaten, diploma’s, certificaatsupplementen, diplomasupplementen) en/of kwalificatieregisters een duidelijke verwijzing naar het passende EKK-niveau bevatten.

6.

De resultaten van het inschalingsproces op nationaal en uniaal niveau publiek toegankelijk maken en waar mogelijk ervoor zorgen dat de informatie over kwalificaties en de bijbehorende leerresultaten toegankelijk en openbaar is, met gebruikmaking van de gegevensvelden overeenkomstig bijlage VI.

7.

Het gebruik van het EKK door sociale partners, arbeidsbureaus, onderwijsaanbieders, kwaliteitsborgingsinstanties en overheidsinstanties aanmoedigen om de vergelijkbaarheid van kwalificaties en de transparantie van de leerresultaten te bevorderen.

8.

Zorgen voor de voortzetting en de coördinatie van de taken die door de nationale EKK-coördinatiepunten worden uitgevoerd (EKK-NCP’s). De EKK-NCP’s hebben als belangrijkste taken de nationale autoriteiten ondersteunen bij het relateren van nationale kwalificatiekaders of -systemen aan het EKK, en het EKK dichter bij personen en organisaties brengen,

BEVEELT AAN DAT DE COMMISSIE, IN SAMENWERKING MET DE LIDSTATEN EN BELANGHEBBENDEN BINNEN DE EKK-ADVIESGROEP:

9.

De consistentie bevordert in de verdere uitvoering van het EKK in de verschillende lidstaten door het vergelijken en bespreken van de methoden die worden gebruikt voor het vaststellen van de niveaus van de kwalificaties in de nationale kwalificatiekaders of -systemen, met inachtneming van de nationale context.

10.

De ontwikkeling ondersteunt van methoden voor de beschrijving, het gebruik en de toepassing van leerresultaten ter verbetering van de transparantie van, het inzicht in en de vergelijkbaarheid van kwalificaties, met inachtneming van de nationale context.

11.

Ondersteuning biedt bij het opzetten van vrijwillige procedures voor het vaststellen van internationale kwalificaties door middel van nationale kwalificatiekaders of -systemen en informatie-uitwisseling en overleg tussen lidstaten over die procedures om consistentie te waarborgen.

12.

Richtsnoeren opstelt voor het kenbaar maken van het EKK, met name de wijze waarop EKK-niveaus worden weergegeven op nieuw afgegeven certificaten, diploma’s en supplementen, en/of kwalificatieregisters, overeenkomstig de nationale systemen en voorschriften inzake certificaten en diploma’s.

13.

De mogelijkheden verkent voor de ontwikkeling en toepassing van criteria en procedures om, in overeenstemming met internationale overeenkomsten, de vergelijking van nationale en regionale kwalificatiekaders van derde landen met het EKK mogelijk te maken.

14.

Peer learning en uitwisselingen van beste praktijken tussen de lidstaten opzet en waar nodig collegiale advisering („peer counselling”) faciliteert op verzoek van de lidstaten,

BEVEELT AAN DAT DE COMMISSIE:

15.

Ervoor zorgt dat de uitvoering van deze aanbeveling wordt ondersteund via activiteiten die uit relevante Unieprogramma’s worden gefinancierd.

16.

Zorgt voor een doeltreffende governance van de EKK-uitvoering door het in stand houden en ten volle ondersteunen van de in 2009 ingestelde EKK-adviesgroep, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en, in voorkomend geval, van andere deelnemende landen, de sociale partners en andere belanghebbenden. De EKK-adviesgroep zou de algehele coherentie moeten waarborgen en bijdragen tot de transparantie van en het vertrouwen in het proces van relatering van nationale kwalificatiekaders of -systemen aan het EKK.

17.

Na de vaststelling van deze aanbeveling wanneer nodig verslag uitbrengt over de geboekte voortgang in de context van relevante beleidskaders voor onderwijs, opleiding en werkgelegenheid.

18.

In samenwerking met de lidstaten en na raadpleging van de betrokken belanghebbenden de naar aanleiding van deze aanbeveling genomen maatregelen beoordeelt en evalueert en uiterlijk in 2022 verslag uitbrengt aan de Raad over de opgedane ervaringen en de gevolgen voor de toekomst, waaronder indien nodig een eventuele evaluatie en herziening van deze aanbeveling.

De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren wordt ingetrokken.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

E. BARTOLO


(1)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(2)  PB C 155 van 8.7.2009, blz. 11.

(3)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

(4)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(5)  Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6).


BIJLAGE I

Definities

In deze aanbeveling gelden de volgende definities:

a)

kwalificatie”: het formele resultaat van een beoordelings- en validatieproces, dat wordt verworven wanneer een bevoegde autoriteit vaststelt dat de leerprestaties die een persoon heeft bereikt, aan bepaalde eisen beantwoorden;

b)

nationaal kwalificatiesysteem”: alle aspecten van de activiteiten van een lidstaat die verband houden met de erkenning van leren, en andere mechanismen die onderwijs en opleiding aan de arbeidsmarkt en de samenleving verbinden. Het gaat daarbij onder meer om de ontwikkeling en toepassing van institutionele regelingen en processen voor kwaliteitsborging, beoordeling, en de toekenning van kwalificaties. Een nationaal kwalificatiesysteem kan uit verschillende substructuren bestaan en kan een nationaal kwalificatiekader omvatten;

c)

nationaal kwalificatiekader”: een instrument voor de classificatie van kwalificaties volgens een set van criteria voor bepaalde bereikte leerniveaus. Het heeft tot doel nationale kwalificatiesubstructuren te integreren en te coördineren en de transparantie, toegankelijkheid, voortgang en kwaliteit van de kwalificaties met betrekking tot de arbeidsmarkt en de samenleving te verbeteren;

d)

internationale kwalificatie”: een kwalificatie uitgereikt door een wettelijk gevestigde internationale instantie (vereniging, organisatie, sector of onderneming) of door een nationale instantie namens een internationale instantie die in meer dan één land bruikbaar is en die leerresultaten omvat die zijn beoordeeld met verwijzing naar door een internationale instantie vastgestelde normen;

e)

leerresultaten”: verklaringen met betrekking tot wat een lerende kent, begrijpt en kan doen na de voltooiing van een leerproces; zij worden gedefinieerd in termen van kennis, vaardigheden en verantwoordelijkheid en zelfstandigheid;

f)

kennis”: het resultaat van de assimilatie van informatie door leren. Kennis is het geheel van feiten, beginselen, theorieën en praktijken dat verband houdt met een werk- of studiegebied. In het kader van het EKK wordt kennis als theoretische kennis en/of feitenkennis beschreven;

g)

vaardigheden”: het vermogen om kennis toe te passen en knowhow te gebruiken om taken uit te voeren en problemen op te lossen. In het kader van het EKK worden vaardigheden als cognitief (logisch, intuïtief en creatief denken) of praktisch (handigheid en de toepassing van methoden, materialen, hulpmiddelen en instrumenten) beschreven;

h)

verantwoordelijkheid en zelfstandigheid”: het vermogen van de lerende om kennis en vaardigheden zelfstandig en op verantwoordelijke wijze toe te passen;

i)

competentie”: het bewezen vermogen om kennis, vaardigheden en persoonlijke, sociale en/of methodologische capaciteiten te gebruiken bij werk of studie en voor professionele en persoonlijke ontwikkeling;

j)

validatie van niet-formeel en informeel leren”: het proces waarbij een bevoegde autoriteit bevestigt dat een persoon in niet-formele en informele leeromgevingen leerresultaten heeft verworven die aan een relevante norm voldoen. Het proces bestaat uit vier fasen: bepaling — door middel van een gesprek — van de specifieke ervaringen van de persoon; documentatie om diens ervaringen zichtbaar te maken; een formele beoordeling van deze ervaringen; en certificering van de resultaten van de beoordeling, hetgeen kan leiden tot een volledige of gedeeltelijke kwalificatie;

k)

formele erkenning van leerresultaten”: het proces waarbij een bevoegde autoriteit een officiële status toekent aan verworven leerresultaten ten behoeve van verdere studies of werk door middel van i) de uitreiking van kwalificaties (certificaten, diploma’s of titels), ii) de validatie van niet-formeel en informeel leren, iii) de toekenning van gelijkwaardigheid, studiepunten of vrijstellingen;

l)

studiepunt”: bevestiging dat een onderdeel van een kwalificatie, bestaande uit een samenhangend geheel van leerresultaten, door een bevoegde autoriteit volgens een overeengekomen norm is beoordeeld en gevalideerd; wordt toegekend door de bevoegde autoriteiten wanneer de betrokkene de gedefinieerde leerresultaten heeft bereikt, wat wordt gestaafd met adequate beoordelingen, en kan worden uitgedrukt in een kwantitatieve waarde (bijvoorbeeld studiepunten of credits) die een weergave is van de geschatte werkbelasting voor een gemiddeld persoon om de desbetreffende leerresultaten te bereiken;

m)

studiepuntensystemen”: instrument voor meer transparantie bij de erkenning van studiepunten. Deze systemen kunnen onder meer bestaan uit gelijkstellingen, vrijstellingen, eenheden/modules die kunnen worden verzameld en overgedragen, de zelfstandigheid van aanbieders die trajecten kunnen personaliseren, en uit de validatie van niet-formeel en informeel leren;

n)

studiepuntenoverdracht”: het proces waarbij personen die in één context studiepunten hebben verzameld in staat worden gesteld deze in een andere context te laten waarderen en erkennen.


BIJLAGE II

Descriptoren die de niveaus in het Europees kwalificatiekader (EKK) definiëren

Elk van de acht niveaus wordt gedefinieerd door een reeks descriptoren die aangeven welke leerresultaten relevant zijn voor de kwalificaties op dat niveau in alle systemen van kwalificaties.

 

Kennis

Vaardigheden

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

 

In het kader van het EKK wordt kennis als theoretische kennis en/of feitenkennis beschreven.

In het kader van het EKK worden vaardigheden als cognitief (logisch, intuïtief en creatief denken) en praktisch (handigheid en de toepassing van methoden, materialen, hulpmiddelen en instrumenten) beschreven.

In het kader van het EKK wordt verantwoordelijkheid en zelfstandigheid beschreven als het vermogen van de lerende om kennis en vaardigheden zelfstandig en op verantwoordelijke wijze toe te passen.

Niveau 1

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 1 zijn

algemene basiskennis

basisvaardigheden die vereist zijn om eenvoudige taken uit te voeren

werk of studie onder direct toezicht in een gestructureerde context

Niveau 2

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 2 zijn

feitelijke basiskennis van een werk- of studieterrein

cognitieve en praktische basisvaardigheden die vereist zijn om relevante informatie te gebruiken om taken uit te voeren en routineproblemen met behulp van eenvoudige regels en hulpmiddelen op te lossen

werken of studeren onder toezicht met enige zelfstandigheid

Niveau 3

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 3 zijn

kennis van feiten, beginselen, processen en algemene begrippen van een werk- of studiegebied

een waaier van cognitieve en praktische vaardigheden die vereist zijn om taken uit te voeren en problemen op te lossen via de keuze en toepassing van basismethoden, hulpmiddelen, materialen en informatie

verantwoordelijkheid op zich nemen voor de voltooiing van taken op werk- of studiegebied

bij de oplossing van problemen het eigen gedrag aanpassen aan de omstandigheden

Niveau 4

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 4 zijn

feitenkennis en theoretische kennis in brede contexten van een werk- of studiegebied

een waaier van cognitieve en praktische vaardigheden die vereist zijn om in een werk- of studiegebied specifieke problemen op te lossen

zichzelf managen binnen de richtsnoeren van werk- of studiecontexten die gewoonlijk voorspelbaar zijn, maar kunnen veranderen

toezicht uitoefenen op routinewerk van anderen en een zekere mate van verantwoordelijkheid op zich nemen voor de evaluatie en verbetering van werk of studieactiviteiten

Niveau 5 (*1)

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 5 zijn

ruime, gespecialiseerde feiten- en theoretische kennis binnen een werk- of studiegebied en bewustzijn van de grenzen van die kennis

een brede waaier van cognitieve en praktische vaardigheden die vereist zijn om creatieve oplossingen voor abstracte problemen uit te werken

management en toezicht uitoefenen in contexten van werk- of studieactiviteiten waarin zich onvoorspelbare veranderingen voordoen

prestaties van zichzelf en anderen kritisch bekijken en verbeteren

Niveau 6 (*2)

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 6 zijn

gevorderde kennis van een werk- of studiegebied met een kritisch inzicht in theorieën en beginselen

gevorderde vaardigheden, waarbij blijk wordt gegeven van vakmanschap en innovatief vermogen om complexe en onvoorspelbare problemen in een gespecialiseerd werk- of studiegebied op te lossen

managen van complexe technische of beroepsactiviteiten of -projecten; de verantwoordelijkheid op zich nemen om in onvoorspelbare werk- of studiecontexten beslissingen te nemen

de verantwoordelijkheid op zich nemen om de professionele ontwikkeling van personen en groepen te managen

Niveau 7 (*3)

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 7 zijn

bijzonder gespecialiseerde kennis, die ten dele zeer geavanceerd is op een werk- of studiegebied, als basis voor originele ideeën en/of onderzoek

kritisch bewustzijn van kennisproblemen op een vakgebied en op het raakvlak tussen verschillende vakgebieden

voor onderzoek en/of innovatie vereiste gespecialiseerde probleemoplossende vaardigheden om nieuwe kennis en procedures te ontwikkelen en kennis uit verschillende vakgebieden te integreren

managen en transformeren van complexe en onvoorspelbare werk- of studiecontexten die nieuwe strategische benaderingen vereisen

de verantwoordelijkheid op zich nemen om bij te dragen tot professionele kennis en manieren van werken en/of om de strategische prestaties van teams kritisch te bekijken

Niveau 8 (*4)

De leerresultaten die relevant zijn voor niveau 8 zijn

de meest geavanceerde kennis op een werk- of studiegebied en op het raakvlak tussen verschillende vakgebieden

de meest geavanceerde en gespecialiseerde vaardigheden en technieken, met inbegrip van synthese- en evaluatievaardigheden/-technieken, die vereist zijn om kritische problemen in onderzoek en/of innovatie op te lossen en bestaande kennis of professionele manieren van werken uit te breiden en opnieuw te definiëren

blijk geven van een grote mate van autoriteit, innovatie, autonomie, wetenschappelijke en professionele integriteit en aanhoudende betrokkenheid bij de ontwikkeling van baanbrekende ideeën of processen voor werk- of studiecontexten, met inbegrip van onderzoek

Het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs bevat descriptoren voor drie cycli, die in het kader van het Bolognaproces zijn overeengekomen door de ministers voor hoger onderwijs tijdens hun bijeenkomst in Bergen in mei 2005. Elke cyclusdescriptor geeft een algemene beschrijving van typische verwachtingen omtrent de resultaten en vermogens die verbonden zijn met de kwalificaties waar die cyclus toe leidt.


(*1)  De descriptor voor de korte cyclus, ontwikkeld door het „Joint Quality Initiative” als onderdeel van het Bolognaproces (mogelijk binnen de eerste cyclus of daaraan gekoppeld), komt overeen met de leerresultaten voor EKK-niveau 5.

(*2)  De descriptor voor de eerste cyclus komt overeen met de leerresultaten voor EKK-niveau 6.

(*3)  De descriptor voor de tweede cyclus komt overeen met de leerresultaten voor EKK-niveau 7.

(*4)  De descriptor voor de derde cyclus komt overeen met de leerresultaten voor EKK-niveau 8.


BIJLAGE III

Criteria en procedures voor de relatering van nationale kwalificatiekaders of -systemen aan het Europees kwalificatiekader (EKK)

1.

De verantwoordelijkheden en/of de rechtsbevoegdheid van alle bij het inschalingsproces betrokken relevante nationale instanties worden door de bevoegde instanties duidelijk bepaald en bekendgemaakt.

2.

Er bestaat een duidelijk en aantoonbaar verband tussen de kwalificatieniveaus in de nationale kwalificatiekaders of -systemen en de niveaudescriptoren van het EKK.

3.

De nationale kwalificatiekaders of -systemen en de kwalificaties daarvan zijn gebaseerd op het beginsel en de doelstelling van leerresultaten en houden verband met regelingen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren en, indien van toepassing, studiepuntensystemen.

4.

De procedures voor de opname van kwalificaties in het nationale kwalificatiekader of voor de beschrijving van de plaats van kwalificaties in het nationale kwalificatiesysteem zijn transparant.

5.

Het (de) nationale kwaliteitsborgingssyste(e)m(en) voor onderwijs en opleiding verwijst (verwijzen) naar de nationale kwalificatiekaders of -systemen en is (zijn) in overeenstemming met de beginselen voor kwaliteitsborging zoals gespecificeerd in bijlage IV bij deze aanbeveling.

6.

Het inschalingsproces omvat de uitdrukkelijke instemming van de relevante kwaliteits-borgingsinstanties dat het inschalingsverslag strookt met de relevante nationale kwaliteits-borgingsregelingen, -bepalingen en -praktijken.

7.

Bij het inschalingsproces worden internationale deskundigen betrokken en de inschalings-verslagen bevatten schriftelijke verklaringen van ten minste twee internationale deskundigen uit twee verschillende landen over het inschalingsproces.

8.

De bevoegde nationale autoriteit(en) certificeert (certificeren) de relatering van de nationale kwalificatiekaders of -systemen aan het EKK. Eén omvattend verslag over de relatering, voorzien van de nodige onderbouwing, wordt door de bevoegde autoriteiten, waaronder de nationale coördinatiepunten van het EKK, gepubliceerd en behandelt elk van de criteria afzonderlijk. Hetzelfde verslag kan worden gebruikt bij de zelfcertificering voor het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, in overeenstemming met de zelfcertificeringscriteria daarvan.

9.

Binnen zes maanden na de relatering of de bijwerking van het inschalingsverslag, publiceren de lidstaten en andere deelnemende landen het inschalingsverslag op het relevante Europese portaal, aangevuld met relevante informatie voor vergelijkingsdoeleinden.

10.

In aansluiting op het inschalingsproces zouden alle nieuwe door de bevoegde autoriteiten afgegeven documenten met betrekking tot kwalificaties die deel uitmaken van de nationale kwalificatiekaders of -systemen (bijvoorbeeld certificaten, diploma’s, certificaatsupplementen, diplomasupplementen) en/of kwalificatieregisters, een duidelijke verwijzing moeten bevatten, via de nationale kwalificatiekaders of -systemen, naar het bijbehorende EKK-niveau.


BIJLAGE IV

Beginselen voor kwaliteitsborging voor kwalificaties die zijn opgenomen in aan het Europees kwalificatiekader (EKK) gerelateerde nationale kwalificatiekaders of -systemen

Alle kwalificaties met een EKK-niveau zouden aan kwaliteitsborging moeten worden onderworpen om het vertrouwen in de kwaliteit en het niveau ervan te vergroten.

In overeenstemming met de nationale situatie en rekening houdend met sectorale verschillen zou de kwaliteitsborging van kwalificaties met een EKK-niveau moeten (1)  (2):

1.

zich richten op het ontwerp van de kwalificaties alsmede de toepassing van de aanpak op basis van leerresultaten;

2.

zorgen voor een geldige en betrouwbare beoordeling volgens overeengekomen en transparante, op leerresultaten gebaseerde normen en zich richten op het certificeringsproces;

3.

bestaan uit feedbackmechanismen en procedures voor voortdurende verbetering;

4.

alle belanghebbenden bij alle stadia van het proces betrekken;

5.

bestaan uit samenhangende evaluatiemethoden, die zowel zelfbeoordeling als externe beoordeling omvatten;

6.

een integraal deel zijn van het interne beheer, ook bij uitbestede activiteiten, van instanties die kwalificaties met een EKK-niveau afgeven;

7.

gebaseerd zijn op duidelijke en meetbare doelstellingen, normen en richtsnoeren;

8.

met passende middelen worden ondersteund;

9.

een regelmatige evaluatie van de bestaande externe controle-instanties of -agentschappen voor kwaliteitsborging omvatten;

10.

voorzien in de elektronische toegankelijkheid van evaluatieresultaten.


(1)  Deze gemeenschappelijke beginselen zijn volledig in overeenstemming met de Europese normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (Eqavet).

(2)  Afhankelijk van de nationale situatie is het mogelijk dat deze beginselen niet van toepassing zijn op algemeen onderwijs.


BIJLAGE V

Beginselen voor studiepuntensystemen met betrekking tot aan het Europees kwalificatiekader (EKK) gerelateerde nationale kwalificatiekaders of -systemen (1)

Door de op leerresultaten gebaseerde aanpak te gebruiken, zouden het EKK en de nationale kwalificatiekaders of -systemen personen betere ondersteuning moeten bieden wanneer zij de overstap maken i) tussen verschillende niveaus van onderwijs en opleiding, ii) binnen en tussen sectoren van onderwijs en opleiding, iii) tussen onderwijs en opleiding en de arbeidsmarkt en iv) binnen en over grenzen. Onverminderd nationale besluiten om i) gebruik te maken van studiepuntensystemen en ii) deze te relateren aan nationale kwalificatiekaders of -systemen, zouden, in voorkomend geval, verschillende studiepuntensystemen moeten samenwerken met nationale kwalificatiekaders of -systemen om overgangen te bevorderen en voortgang te stimuleren. Daartoe zouden studiepuntensystemen die gerelateerd zijn aan nationale kwalificatiekaders of -systemen waar passend de volgende beginselen in acht moeten nemen.

1.

Studiepuntensystemen zouden flexibele leertrajecten moeten ondersteunen voor individuele lerenden.

2.

Bij het ontwerpen en ontwikkelen van kwalificaties zou de aanpak op basis van leerresultaten systematisch moeten worden gebruikt om de overdracht van (onderdelen van) kwalificaties en voortgang in het leren te vergemakkelijken.

3.

Studiepuntensystemen zouden de overdracht van leerresultaten en de voortgang van lerenden gemakkelijker moeten maken over institutionele en nationale grenzen heen.

4.

Studiepuntensystemen zouden moeten worden ondersteund door een expliciete en transparante kwaliteitsborging.

5.

De door een persoon verworven studiepunten zouden moeten worden gedocumenteerd, waarbij de verworven leerresultaten, de naam van de bevoegde instelling die de studiepunten toekent en, waar van toepassing, de daarmee samenhangende waarde van de studiepunten worden vermeld.

6.

De systemen voor het overdragen en verzamelen van studiepunten zouden moeten streven naar synergieën met regelingen voor de validatie van eerdere scholing, en samenwerken om de overdracht en voortgang te vergemakkelijken en te bevorderen.

7.

Studiepuntensystemen zouden moeten worden ontwikkeld en verbeterd door middel van samenwerking tussen belanghebbenden op het passende nationale en Unieniveau.


(1)  Deze gemeenschappelijke beginselen zijn volledig in overeenstemming met het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (ECTS) en het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet).


BIJLAGE VI

Elementen voor gegevensvelden voor de elektronische publicatie van informatie over kwalificaties met een EKK-niveau

GEGEVENS

Verplicht/facultatief

Titel van de kwalificatie

Verplicht

Veld (*1)

Verplicht

Land/regio (code)

Verplicht

EKK-niveau

Verplicht

Beschrijving van de kwalificatie (*3)

Hetzij

Kennis

Verplicht

Vaardigheden

Verplicht

Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

Verplicht

Hetzij

Open tekstveld dat beschrijft wat de lerende moet weten, begrijpen en kunnen

Verplicht

Uitreikende instantie of bevoegde autoriteit (*2)

 

Verplicht

Benodigde studiepunten/theoretische werkbelasting om de leerresultaten te bereiken

 

Facultatief

Interne kwaliteitsborgingsprocessen

 

Facultatief

Externe kwaliteitsborgings-/regelgevingsinstantie

 

Facultatief

Meer informatie over de kwalificatie

 

Facultatief

Bron van informatie

 

Facultatief

Link naar relevante supplementen

 

Facultatief

URL van de kwalificatie

 

Facultatief

Taal van de informatie (code)

 

Facultatief

Toegangseisen

 

Facultatief

Vervaldatum (indien van toepassing)

 

Facultatief

Manieren om de kwalificatie te verwerven

 

Facultatief

Verhouding tot beroepen of beroepscategorieën

 

Facultatief


(*1)  ISCED FoET2013.

(*2)  De minimaal vereiste informatie over de uitreikende instantie of de bevoegde autoriteit moet het makkelijker maken om er informatie over te vinden; zij omvat de naam, of in voorkomend geval de naam van de groep van uitreikende instanties of bevoegde autoriteiten, aangevuld met een URL of contactinformatie.

(*3)  Deze beschrijving bestaat uit open tekstvelden, zonder het verplichte gebruik van standaardterminologie en zonder de verplichting voor de lidstaten om de beschrijving in andere talen van de Unie te vertalen.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/29


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.8301 — GE/ATI/JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 189/04)

Op 2 juni 2017 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32017M8301. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/29


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.8190 — Weichai/Kion)

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 189/05)

Op 15 februari 2017 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32017M8190. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/30


Conclusies van de Raad over de rol van jeugdwerk bij het bevorderen van de ontwikkeling bij jongeren van essentiële levensvaardigheden die hun geslaagde overgang naar volwassenheid, actief burgerschap en beroepsleven versoepelen

(2017/C 189/06)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN

1.

De politieke achtergrond van deze problematiek, die in bijlage I bij deze conclusies wordt uiteengezet;

ERKENT HET VOLGENDE:

2.

De Europese Unie staat voor aanzienlijke economische en sociale uitdagingen, onder meer vanwege toenemende migratie en de nasleep van de financiële en economische crisis.

3.

Deze ontwikkelingen gaan gepaard met bijzondere uitdagingen voor de democratische waarden, de sociale cohesie, de vooruitzichten op werkgelegenheid en het beroepsleven, alsook voor de inclusie en het welzijn van jongeren, met name diegenen die behoren tot risicogroepen en kansarmen.

4.

Om deze uitdagingen succesvol het hoofd te bieden, is het van cruciaal belang dat het begrip actief burgerschap en de bijbehorende rechten en verantwoordelijkheden, erkenning en eerbiediging van democratische waarden en culturele diversiteit, en waarborg voor vrijheid van meningsuiting en levensovertuiging, bij jongeren worden versterkt door de verwerving van de noodzakelijke levensvaardigheden (1).

5.

Het ontwikkelen van levensvaardigheden is van even groot belang bij het aanpakken van de economische, politieke, sociale en menselijke kosten die een hoog jongerenwerkloosheidspercentage met zich meebrengt, als bij het helpen van jongeren om hun toekomst te bepalen en te verwezenlijken via kwaliteitsvolle werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap.

REKENING HOUDEND MET:

6.

De Resolutie van de Raad over een nieuwe vaardighedenagenda voor een inclusief en concurrerend Europa (2) en met name de erin vervatte bevestiging dat „[het] van belang [is] verder te gaan dan de onmiddellijke behoeften van de arbeidsmarkt en ook nadruk te leggen op de aspecten van onderwijs en opleiding die kunnen aanzetten tot innovatie, ondernemerschap en creativiteit, die sectoren vorm kunnen geven, banen en nieuwe markten kunnen creëren, mensen (ook de meest kwetsbare) in hun kracht kunnen zetten, het democratische leven kunnen verrijken en die van mensen geëngageerde, talentvolle en actieve burgers kunnen maken”.

7.

De evaluatie van de aanbeveling inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (3), die de gelegenheid biedt voor een inclusieve benadering van de ontwikkeling van competenties die jongeren tot nut kunnen zijn en hun geslaagde overgang naar volwassenheid, actief burgerschap en beroepsleven kunnen versoepelen. Het huidige Europees kader voor sleutelcompetenties bevat, weliswaar met een verschillende terminologie, reeds verwijzingen naar veel van de in deze conclusies van de Raad omschreven levensvaardigheden.

BENADRUKT HETGEEN VOLGT:

8.

Hoewel er veel aspecten zijn aan het ondervangen van de aan jongerenwerkloosheid verbonden uitdagingen en de sociale ontwrichting en politieke vervreemding die eruit voortvloeien, heeft de jeugdsector, via doeltreffend jeugdwerk, de taak jongeren in staat te stellen levensvaardigheden te verwerven en te ontwikkelen die helpen om hun potentieel optimaal te benutten en hen te steunen bij het verwezenlijken en behouden van een bevredigend en productief persoonlijk, sociaal en beroepsleven. Dergelijke levensvaardigheden kunnen ook bijdragen aan het voorkomen van marginalisering en het bestrijden van propaganda, discours en gedragingen die in verband kunnen worden gebracht met radicalisering die kan leiden tot gewelddadig extremisme.

ONDERKENT HET VOLGENDE:

9.

Hoewel jeugdwerk een breed gamma van door diverse aanbieders in uiteenlopende omstandigheden aangeboden maatregelen, projecten, programma's, activiteiten en initiatieven kan omvatten, is het typerende kenmerk van de jeugdwerkpraktijk dat deze gericht is op de persoonlijke en sociale ontwikkeling van jongeren..

10.

Doeltreffend jeugdwerk kan voor jongeren tot positieve resultaten leiden door

hun competenties te ontwikkelen en zodoende hun persoonlijke ontwikkeling te versterken;

positieve sociale waarden, gedragingen en houdingen, met name in hun relaties met anderen, te bevorderen en aan te moedigen;

hun creatieve en innovatieve vermogens en potentieel, die hun de mogelijkheid zullen bieden succesvol deel te nemen aan het beroepsleven, te bevorderen;

democratische waarden in de hand te werken en zodoende actief burgerschap en democratische participatie te versterken.

11.

Levensvaardigheden zijn positieve, bevestigende en op het oplossen van problemen gerichte gedragingen die op passende en verantwoordelijke wijze in het dagelijks leven worden aangewend – thuis, op het internet, in de gemeenschap, in onderwijs/opleiding en op de werkplek. Het zijn persoonlijke en sociale vaardigheden die in onderwijs en opleiding, jeugdwerk en niet-formeel en informeel leren worden verworven en waarop een beroep kan worden gedaan voor het omgaan met kwesties, vragen en problemen die in het dagelijkse leven vaak opduiken.

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

12.

Levensvaardigheden zijn belangrijk voor alle jongeren, maar hebben een bijzondere betekenis en relevantie voor jongeren uit risicogroepen en kansarme jongeren en voor hun behoeften op het gebied van werkgelegenheid, sociale inclusie en democratische participatie.

13.

Het bevorderen van en het voorzien in de verwerving en ontwikkeling van levensvaardigheden bij jongeren kan integraal deel uitmaken van het jeugdbeleid op zowel Europees als nationaal niveau.

NEEMT NOTA VAN HETGEEN VOLGT:

14.

Bijlage II bevat een overzicht van levensvaardigheden waarin een aantal eigenschappen zijn aangegeven. Dit overzicht is prescriptief noch exclusief en geeft de levensvaardigheden weer die jeugdwerk het best kan stimuleren en die jeugdwerk jongeren kan helpen te verwerven (4).

15.

De in bijlage II omschreven levensvaardigheden evolueren en de vraag op welke wijze levensvaardigheden moeten worden geprioriteerd, voorgesteld en gestimuleerd is een zaak van de lidstaten en de relevante Europese, nationale en lokale stakeholders.

VERZOEKT DE LIDSTATEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

16.

De bijdrage van jeugdwerk aan de ontwikkeling van levensvaardigheden bij jongeren te bevorderen in het kader van jeugdbeleidskaders en -maatregelen die op steun aan jongeren zijn gericht.

17.

Onder jeugdwerkaanbieders leerinstrumenten, -methodologieën en -praktijken te verspreiden en te propageren, in het bijzonder die welke door jeugdwerkers zijn ontwikkeld en jongeren kunnen helpen om levensvaardigheden te verwerven.

18.

Verdere steun te verlenen aan onderwijs- en opleidingsactiviteiten en activiteiten in verband met intercollegiaal leren voor jeugdwerkaanbieders om hun vermogen om jongeren te helpen met het verwerven van levensvaardigheden aan te scherpen.

19.

In voorkomend geval te zorgen voor het erkennen en valideren van onderwijs- en opleidingsprogramma's die leiden tot een groter vermogen van jeugdwerkers, zowel betaalde medewerkers als vrijwilligers, en jeugdleiders om succesvol gebruik te maken van leerinstrumenten, -methodologieën en -praktijken die jongeren helpen om levensvaardigheden in kaart te brengen, te verwerven en te ontwikkelen door een beroep te doen op beoordelings- en zelfbeoordelingsinstrumenten en -methoden.

20.

Onder jongeren te zorgen voor het bevorderen en versterken van vrijwilligersactiviteiten die hun verwerving van levensvaardigheden kan vergemakkelijken en kan bijdragen tot hun deelname aan de zijde van jeugdwerkaanbieders in jeugdwerkprojecten en -initiatieven.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN

21.

Te zorgen voor het bevorderen en aanbieden van mogelijkheden tot en projecten en initiatieven voor intercollegiaal en wederzijds leren voor jeugdwerkaanbieders om kennis, instrumenten en ervaring met betrekking tot het bevorderen en ontwikkelen van levensvaardigheden bij jongeren te delen.

22.

Na te gaan welke door jongeren via jeugdwerk verworven levensvaardigheden in kaart kunnen worden gebracht en kunnen worden gedocumenteerd en op welke manier, zulks ter facilitering van de beoordeling en certificering door middel van mechanismen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren (5).

23.

Optimaal gebruik te maken van Erasmus+ en andere financieringsprogramma's van de EU ter ondersteuning van jeugdwerkpraktijk met het oog op het bevorderen en ontwikkelen van levensvaardigheden bij jongeren.

24.

De dialoog te versterken tussen jeugdwerk, jeugdbeleid en jeugdonderzoek en de coördinatie tussen lokale, regionale, nationale en Europese niveaus, en zodoende de vorming van netwerken, samenwerking, intercollegiaal leren en uitwisselen met betrekking tot het bevorderen en ontwikkelen van levensvaardigheden bij jongeren te vergemakkelijken.

25.

De bestaande en innovatieve instrumenten, methodologieën en praktijken die levensvaardigheden in diverse jeugdwerkomstandigheden bevorderen in kaart te brengen, te steunen en te verspreiden.

26.

Sectoroverschrijdende partnerschappen en initiatieven die jongeren helpen met het verwerven en ontwikkelen van levensvaardigheden te bevorderen en te steunen, met name tussen jeugdwerkaanbieders, onderwijs- en opleidingsinstellingen, sociale en arbeidsbemiddelingsdiensten en sociale partners.

VERZOEKT DE EUROPESE COMMISSIE

27.

Bij te dragen tot het opbouwen van kennis over de door jeugdwerk bevorderde en ontwikkelde levensvaardigheden en de lidstaten steun te verlenen bij het bevorderen van capaciteitsopbouw en professionele ontwikkeling van jeugdwerkers.

28.

Jeugdwerk te bevorderen als een integraal onderdeel van de nieuwe vaardighedenagenda dat enerzijds waarde toevoegt aan de agenda en haar anderzijds aanvult en ondersteunt.

29.

Te zorgen voor het bevorderen en ondersteunen van een sectoroverschrijdende benadering bij het bijdragen tot het verwerven en ontwikkelen bij jongeren van de noodzakelijke competenties om hun geslaagde overgang naar volwassenheid, actief burgerschap en beroepsleven te versoepelen.

30.

Te waarborgen dat deze conclusies van de Raad bijdragen tot de evaluatie van de aanbeveling inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren met het oog op het versterken van en aansluiten bij de levensvaardighedendimensie in het Europees kader voor sleutelcompetenties.


(1)  Een definitie van levensvaardigheden, zoals die in deze conclusies van de Raad worden opgevat, is te vinden in de punten 10 tot en met 12 en in bijlage II.

(2)  Resolutie van de Raad over een nieuwe vaardighedenagenda voor een inclusief en concurrerend Europa (PB C 467 van 15.12.2016, blz. 1).

(3)  Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10).

(4)  In het kader van deze conclusies van de Raad wordt onder „jeugdwerkaanbieders” verstaan: alle organisaties, instanties en andere organen, zowel door de overheid gesteund als op basis van vrijwilligerswerk, die programma's, projecten, initiatieven en activiteiten aanbieden die op jeugdwerk zijn gebaseerd.

(5)  Aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1)


BIJLAGE I

Politieke achtergrond

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10).

Aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).

Aanbeveling van de Raad tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen (PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1).

Conclusies van de Raad over de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren (PB C 168 van 14.6.2013, blz. 5).

Conclusies van de Raad over het optimaal benutten van het potentieel van jongerenbeleid bij het verwezenlijken van de doelen van de Europa 2020-strategie (PB C 224 van 3.8.2013, blz. 2).

Conclusies van de Raad over het verbeteren van de sociale insluiting van jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (PB C 30 van 1.2.2014, blz. 5).

Conclusies van de Raad over het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren om de sociale inclusie van jongeren te bevorderen (PB C 183 van 14.6.2014, blz. 18).

Conclusies van de Raad over jeugdwerk voor een hechtere samenleving (PB C 170 van 23.5.2015, blz. 2).

Resolutie van de Raad betreffende de bevordering van politieke participatie van jongeren aan het democratische debat in Europa (PB C 417 van 15.12.2015, blz. 10).

Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (PB C 417 van 15.12.2015, blz. 17).

Conclusies van de Raad over de bevordering van actief burgerschap door vrijwilligerswerk in de sport (PB C 372 van 20.12.2011, blz. 24).

Conclusies van de Raad over het optimaal benutten van breedtesport in de ontwikkeling van transversale vaardigheden, met name bij jongeren (PB C 172 van 27.5.2015, blz. 8).

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa - Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen (2016).

Resolutie van de Raad over een nieuwe vaardighedenagenda voor een inclusief en concurrerend Europa (PB C 467 van 15.12.2016, blz. 1).

Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het voorkomen van radicalisering tot gewelddadig extremisme (PB C 467 van 15.12.2016, blz. 3).

Studies, verslagen van deskundigengroepen en verklaringen

Working with young people: the value of youth work in the European Union (Werken met jongeren: de waarde van jeugdwerk in de Europese Unie) (2014).

Developing the creativity and innovative potential of young people through non-formal learning in ways that are relevant for employment (Creativiteit en innovatievermogen bij jongeren ontwikkelen via niet-formeel leren met het oog op inzetbaarheid) (2014).

Quality Youth Work - A common framework for the future development of youth work (Kwaliteitsvol jeugdwerk — Een gemeenschappelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van jeugdwerk) (2015).

The contribution of youth work to address the challenges young people are facing, in particular, the transition from education and employment (De uitdagingen waarmee jongeren kampen: de bijdrage van jeugdwerk, met name aan de transitie van onderwijs naar werkgelegenheid) (2015).

Eerste Europese Jeugdwerkconventie (2010): verklaring.

Tweede Europese Jeugdwerkconventie (2015): verslag en verklaring.


BIJLAGE II (1)

Een overzicht van levensvaardigheden en de kenmerkende elementen ervan

Interpersoonlijk

Communicatie

Cognitief

Persoonlijk

Leiderschap, conflictoplossing, planning en organisatie, groepswerk, onderhandelen, intercultureel bewustzijn.

Het uiten van (en luisteren naar) standpunten en meningen, bespreken en debatteren, digitale en mediageletterdheid, presentatie, pleitbezorging.

Kritisch denken, beredeneerde analyse, creatief denken, probleemoplossend vermogen, besluitvaardigheid, interpretatievermogen, beoordelingsvermogen.

Zelfvertrouwen, eigenwaarde, veerkracht, autonomie, initiatief, inlevingsvermogen.

De kenmerken van dergelijke levensvaardigheden zijn:

 

holistisch, in de zin dat zij de ontwikkeling van de persoon in zijn geheel beogen en een positieve zelfverwezenlijking helpen bereiken, zowel als individu als in de hoedanigheid van sociale wezens.

 

op zichzelf waardevol, aangezien zij jongeren positieve en verrijkende leerervaringen bieden die hun ontwikkeling steunen.

 

aanvullend en versterkend, door het ondersteunen van de leer- en ontwikkelingsactiviteiten van jongeren in onderwijs en opleiding, in familieverband, in de gemeenschap, in het burger- en sociaal leven en op de werkplek.

 

transversaal en sectoroverschrijdend: de verworven vaardigheden zijn ongeacht de context, zowel in het onderwijs, op de werkplek, in de gemeenschap of in het kader van culturele, sociale of politieke activiteiten, onmiddellijk van belang en nuttig.

 

emancipatoir en activerend, waardoor de talenten, vermogens en capaciteiten van jongeren, alsook hun gedragingen en houdingen, op constructieve wijze tot uiting kunnen komen in het persoonlijk, civiel, cultureel en beroepsleven.


(1)  Het overzicht van levensvaardigheden bevat een aantal van de vaardigheden en competenties die het meest worden genoemd in de internationale vakliteratuur en met name in de in bijlage I genoemde studies en verslagen van deskundigengroepen.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/35


Conclusies van de Raad over strategische perspectieven voor Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018

(2017/C 189/07)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN:

1.

De politieke achtergrond van deze problematiek, die in de bijlage bij deze conclusies uit de doeken wordt gedaan.

ZICH BEWUST VAN HETGEEN VOLGT:

2.

De mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s getiteld „Een EU-strategie voor jongeren — Investeringen en empowerment. Een vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen” (1) was erop gericht een sectordoorsnijdende aanpak tot stand te brengen om jongeren in Europa de kans te geven zichzelf te verwezenlijken en hun de middelen en kansen te geven om een zelfstandig leven te leiden.

3.

De resolutie van de Raad over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (2) bevatte de meest alomvattende en ambitieuze EU-strategie voor jongeren tot dusver. De tijdspanne van het kader viel samen met de financiële en economische crisis, die weliswaar alle EU-burgers en -lidstaten in meerdere of mindere mate trof, maar waar jongeren, en met name kansarme jongeren, zwaar en disproportioneel onder te lijden hadden, hetgeen leidde tot hoge niveaus van werkloosheid en tot een hoger risico op sociale ontwrichting, politieke vervreemding en zelfs gewelddadige vormen van radicalisering en extremisme, waardoor de democratische waarden en de sociale samenhang onder druk kwamen te staan.

4.

Zoals blijkt uit de jeugdverslagen van 2012 en 2015 van de Europese Commissie en het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (3), levert dat kader niet alleen een belangrijke en waardevolle bijdrage aan de samenwerking in jeugdzaken, maar ook aan de levens, de vooruitzichten, het welzijn, de participatie en inclusie van jongeren in de hele Europese Unie.

5.

De EU-werkplannen voor jeugdzaken voor 2014-2015 (4) en 2016-2018 (5) hebben de instrumenten en procedures voor de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken versterkt en verbeterd, waardoor de uitvoering beter is afgestemd op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, en opkomende uitdagingen worden aangegaan.

NEEMT ER NOTA VAN DAT:

6.

De operationele termijn van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken verstrijkt aan het einde van 2018 en de operationele termijn van zowel Europa 2020, de tienjarige strategie van de Europese Unie voor banen en groei, als het Erasmus+-programma verstrijkt aan het einde van 2020.

BENADRUKT HETGEEN VOLGT:

7.

Het propageren en veiligstellen van de in artikel 2 van het VEU (6) beschreven waarden van de Europese Unie en het bevorderen bij jongeren van het gevoel van Europese identiteit en het vertrouwen in het Europese project door het ontwikkelen van hun competenties en het ondersteunen van hun politieke participatie, maatschappelijk engagement, vrijwilligerswerk en leermobiliteit zullen van cruciaal belang blijven voor de toekomstige Europese samenwerking in jeugdzaken.

8.

Jeugdwerk en niet-formeel en informeel leren vervullen een centrale rol op jeugdgebied en dragen bij tot de ontwikkeling van competenties bij jongeren.

IS HET EENS OVER HETGEEN VOLGT:

9.

Mede op basis van de evaluatie van het huidige kader moet er een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018 worden ontwikkeld en ondersteund waarin de nadruk komt te liggen op een sectordoorsnijdende aanpak met een duidelijke meerwaarde op EU-niveau, en waarin mogelijke EU-werkplannen voor jongeren worden opgenomen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

10.

Te waarborgen dat de ontwikkeling van het kader voor toekomstige Europese samenwerking in jeugdzaken empirisch onderbouwd is, en voortbouwt en stoelt op breed en inclusief overleg met alle relevante stakeholders, onder meer jongeren, jeugdwerkaanbieders (7), jeugdwerkers (zowel beroeps- als vrijwilligers) en beleidsmakers op alle niveaus, zodat kan worden toegewerkt naar eensgezindheid over en inzet voor de doelstellingen van het toekomstige jeugdbeleid.

11.

Zich ervan bewust te zijn dat het kader voor toekomstige Europese samenwerking in jeugdzaken sectordoorsnijdend, flexibel, responsief en transparant is, en rekening te houden met de snel veranderende politieke, sociale, culturele en economische omstandigheden op alle niveaus, in Europa en daarbuiten.

12.

Er zorg voor te dragen dat Erasmus+ en andere programma’s en instrumenten bijdragen, en waar dat van toepassing is, worden aangepast aan de invoering van het kader.

13.

Het voornaamste accent te leggen op het kader betreffende de specifieke jeugdbeleidthema’s die tot de bevoegdheid van de met jeugdzaken belaste instanties behoren, maar ook de ontwikkelingen en initiatieven in gerelateerde beleidsdomeinen verder te versterken met het oog op sectoroverschrijdende samenwerking en wederzijdse steun.

14.

De gestructureerde dialoog en de doelstellingen ervan te evalueren, te herzien en te vernieuwen met het oog op het faciliteren van een innovatieve, zinvolle en gerichte constructieve dialoog met jongeren, niet alleen uit jongerenorganisaties maar ook jongeren met verschillende achtergronden, kansarmere en niet-georganiseerde jongeren.

15.

Verder rekening te houden met de competenties (kennis, vaardigheden en attitudes) en waarden die jongeren nodig hebben om een gelukkig persoonlijk, sociaal en beroepsleven te leiden, en met name de hand te reiken naar kansarmere jongeren en hen te betrekken in de samenleving.

16.

In aanmerking te nemen dat het internet, sociale media en digitalisering een rol kunnen vervullen bij het propageren van solidariteit, politieke participatie en actief burgerschap bij jongeren en bij het bestrijden van politieke vervreemding, populisme, propaganda en radicalisering die kan leiden tot gewelddadig extremisme.

17.

Te zorgen voor de evaluatie, verdere versterking en, waar mogelijk, ontwikkeling van beleidsinstrumenten, hulpmiddelen en methoden en aanvullende samenwerkingsverbanden, zoals het partnerschap tussen de EU en de Raad van Europa in jeugdzaken, teneinde na 2018 doeltreffende Europese samenwerking in jeugdzaken te handhaven en te versterken.

KOMT BIJGEVOLG OVEREEN

18.

De komende voorzitterschappen te verzoeken om, rekening houdend met deze conclusies en het aanstaande initiatief van de Commissie voor een EU-strategie voor jongeren na 2018, een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken na 2018 te ontwerpen. Dit ontwerp dient ter aanneming aan de Raad te worden voorgelegd.


(1)  Doc. 9008/09.

(2)  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 17.

(4)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 5.

(5)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 1.

(6)  PB C 326 van 26.10.2012, blz. 17.

(7)  Onder „jeugdwerkaanbieders” worden alle — zowel door de overheid ondersteunde als vrijwillige — organisaties, instanties en andere organen verstaan die op jeugdwerk gebaseerde programma’s, projecten, initiatieven en activiteiten voor jongeren aanbieden.


BIJLAGE

POLITIEKE ACHTERGROND

1.

Het Verdrag betreffende de Europese Unie (1).

2.

Het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), dat twee algemene strategische doelstellingen bevatte, alsook een tweeledige aanpak om ze te verwezenlijken door gebruik te maken van specifieke initiatieven op jeugdgebied en door initiatieven op acht actiegebieden te mainstreamen. Het kader voorzag ook in werkcycli van drie jaar, waarvoor de prioriteiten moesten worden overeengekomen, en in een gestructureerde dialoog met jongeren om bijdragen te leveren aan dit proces.

3.

Het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2015), waarin de impact van het kader in de periode 2013-2015 wordt geëvalueerd.

4.

Europa 2020, de tienjarige strategie van de Europese Unie voor banen en groei, met onder meer de vlaggenschipinitiatieven „Jeugd in beweging” en „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen”.

5.

De Verklaring van Parijs van 17 maart 2015, die diende ter bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs.

6.

De mededeling van de Commissie van 28 april 2015 over de Europese Veiligheidsagenda, waarin wordt gesteld dat jongerenparticipatie door het bevorderen van gemeenschappelijke Europese waarden, sociale integratie, wederzijds begrip en tolerantie een belangrijke rol kan spelen bij het voorkomen van gewelddadige radicalisering.

7.

De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 10 juni 2016 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen.

8.

De resolutie van de Raad van 15 december 2016 over een nieuwe vaardighedenagenda voor een inclusief en concurrerend Europa.

9.

De mededelingen van de Europese Commissie van 7 december 2016 over investeren in de jongeren van Europa, over onderwijs verbeteren en moderniseren, en over een Europees solidariteitskorps.

10.

Het witboek over de toekomst van Europa — Overwegingen en scenario’s voor de EU-27 in 2025.


(1)  PB C 326 van 26.10.2012, blz. 13.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/38


Conclusies van de Raad over een strategische aanpak van de EU voor internationale culturele betrekkingen

(2017/C 189/08)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1.

HERINNERT aan de conclusies van de Raad van 24 november 2015 over cultuur in de externe betrekkingen van de EU, met de nadruk op cultuur in ontwikkelingssamenwerking (1), waarin, onder meer, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid werd verzocht een meer strategische benadering van cultuur in de externe betrekkingen van de EU voor te stellen;

2.

IS VERHEUGD dat de Commissie en de hoge vertegenwoordiger op dit verzoek hebben gereageerd met de gezamenlijke mededeling „Naar een EU-strategie voor internationale culturele betrekkingen” (2), van 8 juni 2016;

3.

HERINNERT aan de conclusies van de Raad van 17 oktober 2016 over de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (3), waarin werd ingestemd met de prioritaire gebieden voor de uitvoering van de integrale strategie en werd gewezen op de rol van culturele diplomatie;

4.

JUICHT TOE dat in de integrale strategie (4) de rol van cultuur in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU in het algemeen, en in het bijzonder op gebieden als terrorismebestrijding, maatschappelijke veerkracht en conflictoplossing, wordt erkend;

5.

ONDERKENT daarmee dat cultuur deel uitmaakt van een strategische en horizontale benadering van de internationale betrekkingen van de Unie;

6.

MET INACHTNEMING VAN de respectieve bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten, alsmede van het subsidiariteitsbeginsel, ONDERSTREEPT dat een strategische benadering van internationale culturele betrekkingen alle betrokken beleidsgebieden moet bestrijken en rekening moet houden met de gezamenlijke mededeling van 8 juni 2016. Die benadering moet ook sporen met het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 2005 en met Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. Deze benadering moet meer in het bijzonder:

a)

een bottom-upperspectief bevatten, en daarbij de onafhankelijkheid van de cultuursector eerbiedigen, de vrijheid van meningsuiting en de integriteit van kunstenaars versterken, directe contacten tussen kunstenaars, culturele actoren en het maatschappelijk middenveld aanmoedigen en voldoende flexibiliteit bieden om rekening te kunnen houden met het snel veranderende wereldtoneel;

b)

ontwikkeld worden met als uitgangspunt dat internationale culturele betrekkingen alleen gestalte kunnen krijgen door het bevorderen van culturele diversiteit in de EU, waardoor burgers de mogelijkheid krijgen om hun waardering voor en kennis over cultuur te verruimen, hun creativiteit te stimuleren en wederzijds leren en de wederzijdse dialoog — die mettertijd groeit — aan te moedigen, teneinde interculturele competenties verder te ontwikkelen (5) en de interculturele dialoog te bevorderen;

c)

consistentie en samenhang van de inspanningen bevorderen en tegelijk volledig complementair zijn met de acties van de lidstaten. Daarnaast moet er ook voor complementariteit met acties op internationaal niveau worden gezorgd, zoals die in het kader van de Raad van Europa en de Unesco, en moet dubbel werk worden vermeden;

7.

Ervan uitgaand dat cultuur een essentieel onderdeel van de internationale betrekkingen van de EU vormt, BEVEELT AAN een Groep vrienden van het voorzitterschap op te dragen te fungeren als een sectoroverschrijdend platform voor het ontwikkelen van een geïntegreerde, alomvattende gefaseerde strategische aanpak van de EU voor internationale culturele betrekkingen, welke synergieën op alle relevante beleidsgebieden verkent, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Aldus zou deze groep de gemeenschappelijke strategische beginselen, doelstellingen en prioriteiten van een dergelijke aanpak in kaart brengen en die vervolgens verwerken in een routekaart, onder vermelding van de gebieden waarop gemeenschappelijke acties op EU-niveau relevant zouden kunnen zijn;

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

8.

de samenwerking tussen de betrokken ministeries, in het bijzonder de ministeries van Cultuur en Buitenlandse Zaken, plaatselijke en regionale autoriteiten, en belanghebbenden, te versterken;

VERZOEKT DE COMMISSIE EN DE EUROPESE DIENST VOOR EXTERN OPTREDEN (EDEO):

9.

de Groep vrienden van het voorzitterschap te ondersteunen met technische deskundigheid, bijvoorbeeld via het platform voor culturele diplomatie (6);

10.

voorrang te geven aan initiatieven op het gebied van internationale culturele betrekkingen, door beleid en programma’s van de EU, en te overwegen om die door middel van één toegangsportaal zichtbaar te maken;

VERZOEKT DE LIDSTATEN, DE COMMISSIE EN DE EDEO:

11.

beste praktijken met betrekking tot culturele initiatieven in derde landen bijeen te brengen en uit te wisselen, onder meer via het platform voor culturele diplomatie;

12.

proefprojecten in derde landen te overwegen, om samenwerkingsvormen te beproeven — waaronder gemeenschappelijke acties en creatieve sectoroverschrijdende partnerschappen — met de medewerking van lokale culturele actoren, lokale en regionale autoriteiten, relevante ngo’s, nationale culturele instellingen, Eunic (7)-clusters en EU-delegaties.


(1)  Conclusies van de Raad over cultuur in de externe betrekkingen van de EU, met de nadruk op cultuur in ontwikkelingssamenwerking (PB C 417 van 15.12.2015, blz. 41).

(2)  Doc. 10082/16.

(3)  Doc. 13202/16.

(4)  Doc. 10715/16.

(5)  Zie de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over interculturele competenties (PB C 141 van 7.6.2008, blz. 14).

(6)  Het platform voor culturele diplomatie is in maart 2016 opgericht door de Dienst Instrumenten buitenlands beleid van de Europese Commissie, ter ondersteuning van de EU-instellingen bij de uitvoering van een EU-Strategie voor internationale culturele betrekkingen. Het platform heeft tot doel activiteiten uit te voeren om de culturele betrokkenheid van de EU met derde landen en hun burgers aan te halen, hoofdzakelijk door de instellingen van de EU, ook de delegaties, te ondersteunen en te adviseren, en door het opzetten van een alomvattend opleidingsprogramma voor cultureel leiderschap.

(Bron: http://www.cultureinexternalrelations.eu/)

(7)  Eunic (nationale cultuurinstellingen van de Europese Unie) is een koepelnetwerk van nationale culturele instellingen en ambassades.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/40


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over sport als platform voor sociale inclusie door vrijwilligerswerk

(2017/C 189/09)

DE RAAD VAN DE EU EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

HERINNEREND AAN HETGEEN VOLGT:

1.

Sport is de grootste sociale en vrijwillige activiteit in Europa. Sport trekt veel belangstelling en speelt een belangrijke rol bij het samenbrengen van mensen met verschillende achtergronden.

2.

Europese samenlevingen staan voor uitdagingen om samenhangend en inclusief te blijven. Vrijwilligerswerk in sport als engagement voor de samenleving kan de sociale integratie ondersteunen, bijdragen tot actief burgerschap en gebruikt worden om sociale uitsluiting te bestrijden (1).

3.

Vrijwilligerswerk in sport kan kwetsbare leden van de samenleving een sterker gemeenschapsgevoel geven. Dit kan actief burgerschap helpen bevorderen. In deze Raadsconclusies wordt de verscheidenheid binnen de Europese samenleving onderkend en vormen groepen die het risico lopen gemarginaliseerd te worden, waaronder migranten en vluchtelingen (2), ouderen, personen met een beperking en kwetsbare jongeren (3), de doelgroep.

ZICH BEWUST VAN HETGEEN VOLGT:

4.

Zelfs bij een traag herstel na de economische en financiële crisis heeft een aantal EU-lidstaten de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting voortgezet (4). Sociale inclusie vraagt om de gelijke behandeling van alle groepen in de samenleving en om bijzondere aandacht voor participatie.

5.

Conflicten, crises en onstabiele situaties in derde landen hebben geleid tot een ongeziene toename van het aantal migranten en vluchtelingen (5) in Europa sinds 2010, en zijn uitgemond in een migranten- en vluchtelingencrisis in Europa, waarbij de EU-lidstaten moeite hebben om de instroom het hoofd te bieden.

6.

De gezamenlijke verklaring van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement over de wetgevingsprioriteiten van de EU voor 2017 beoogt het aangaan van de meest urgente uitdagingen waarmee de EU momenteel wordt geconfronteerd. In de gezamenlijke verklaring worden zes specifieke gebieden als prioritair aangemerkt. Het tegemoetkomen aan de sociale dimensie van de Europese Unie en het hervormen en ontwikkelen van het migratiebeleid van de EU behoren tot die zes prioriteitsgebieden (6).

7.

Vrijwilligerswerk in sport kan mensen op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau bereiken, actief burgerschap stimuleren en op veel gebieden een krachtig sociaal instrument zijn. Het kan worden gebruikt om de toenemende migrantenbevolking te helpen integreren, sociale uitsluiting tegen te gaan, de solidariteit tussen de generaties te vergroten of bij te dragen aan gendergelijkheid. Vrijwilligerswerk in sport is een essentieel element voor het creëren van sociale cohesie en inclusieve gemeenschappen. In dit verband spelen lokale overheden, in samenwerking met sportclubs, verenigingen en andere entiteiten die sport als een methode in hun werkzaamheden gebruiken, een cruciale rol.

8.

Ouderen vertegenwoordigen een aanzienlijk en toenemend deel van de samenleving, de economie, de cultuur en het leven in Europa. Een combinatie van factoren als een laag inkomen, zwakke gezondheid, discriminatie op basis van ouderdom en/of gender, beperkte fysieke of mentale capaciteit, werkloosheid, isolement, misbruik en beperkte toegang tot diensten kan het risico op armoede en sociale uitsluiting (7) voor personen in deze groep vergroten. Degenen die hierdoor worden getroffen, kunnen door vrijwilligerswerk in sport uit hun isolement komen, hun ervaringen met anderen delen en zo een intergenerationele dialoog bevorderen.

9.

Vrijwilligerswerk in sport leidt niet alleen tot de ontwikkeling van een scala aan vaardigheden en competenties, maar biedt jongeren tevens mogelijkheden tot niet-formeel en informeel leren, waardoor zij zich positieve sociale attitudes eigen kunnen maken die gebaseerd zijn op in de sport ontwikkelde waarden (8). Vrijwilligerswerk in sport kan ook als vangnet dienen voor jongeren die geen onderwijs volgen of geen baan hebben en aan de rand van de samenleving leven (9).

10.

Door personen met een beperking gelijke kansen te bieden, kunnen zij als sportvrijwilligers op gelijke voet met anderen deelnemen (10). Alle personen met een beperking zouden het recht op volledige toegang tot sportactiviteiten moeten hebben, inclusief het recht om vrijwilliger te zijn (11).

ERKENNENDE HETGEEN VOLGT:

11.

Volgens de Eurobarometer 2014 geeft 7 % van de burgers van de EU aan dat zij aan vrijwilligerswerk ter ondersteuning van sportactiviteiten doen (12). Uit de enquête blijkt dat een derde van de respondenten meer dan zes uur per maand aan vrijwilligerswerk besteedt, waarvan 8 % 21 uur of meer.

12.

Vrijwilligerswerk speelt een belangrijke rol bij het opnemen van mensen in een gemeenschap, aangezien het de rol van actieve burgers versterkt, de inzetbaarheid verhoogt, waarden uitdraagt en de interculturele dialoog bevordert. Vrijwilligerswerk in sport kan verschillende vormen aannemen en kan occasioneel (bijvoorbeeld voor de voorbereiding en organisatie van lokale, regionale, nationale en internationale sportevenementen) of op een meer regelmatige dagelijkse basis (bijvoorbeeld activiteiten in het kader van het beheer van verscheidene sportorganen of verenigingen die actief zijn op het gebied van sport) worden verricht (13).

13.

Er zijn nog steeds onvoldoende gegevens om beleidsmaatregelen op het gebied van sociale inclusie en vrijwilligerswerk in sport te onderbouwen. Tot op heden is nog geen systematische, internationale studie verricht met specifieke aandacht voor de politieke voorwaarden, de economische en sociale gevolgen en de structurele kenmerken van sportverenigingen, -federaties, -clubs en andere entiteiten die sociale inclusie en vrijwilligerswerk in sport bevorderen (14)  (15).

14.

Het Europees Solidariteitskorps is erop gericht meer jongeren via vrijwilligerswerk, banen, stages of leerlingenplaatsen aan een breed scala van solidariteitsactiviteiten te laten deelnemen teneinde problematische situaties in heel Europa te helpen aanpakken. Het kan hen helpen competenties te ontwikkelen die zij zowel op de arbeidsmarkt als voor actief burgerschap nodig hebben. Dat zou dan weer kunnen bijdragen tot de bevordering van sociale inclusie en Europese waarden (16).

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:

15.

Vrijwilligerswerk in sport als een platform voor sociale inclusie te bestuderen en te onderschrijven. Dat kan door lokale en regionale overheden, in samenwerking met sportclubs en -organisaties, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties, te ondersteunen en ertoe aan te moedigen in hun werkzaamheden sport te gebruiken als een methode om sociaal uitgesloten personen toegang tot de samenleving te verschaffen. Dat zou dienstig zijn voor de bevordering en ontwikkeling van innovatieve manieren waarop de sociale inclusie van minderheden en kwetsbare groepen, waaronder geïsoleerde ouderen, kwetsbare jongeren, personen met een beperking en migranten kan worden gestimuleerd door vrijwilligerswerk in sport te promoten, waardoor deze minderheden nieuwe vaardigheden aanleren en sport als een levensstijl aannemen.

16.

Vrijwilligerswerk in sport te promoten onder mensen uit alle geledingen van de samenleving, waaronder migranten, ouderen, personen met een beperking en kwetsbare jongeren.

17.

Vrijwilligerswerk in sport te ontwikkelen en te promoten als een waardevol pedagogisch concept dat op de verschillende niveaus van informeel en niet-formeel leren moet worden geïntegreerd, waarbij jongeren- en sportorganisaties en andere belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld worden betrokken en hun onderlinge samenwerking wordt versterkt. Dat kan onder meer door middel van onderwijsprogramma’s in samenwerking met sportorganisaties waarin de voordelen van lichamelijk en geestelijk welzijn en het belang van vrijwilligers in sport worden benadrukt.

18.

Vrijwilligerswerk te bevorderen door in partnerschap met de sportbeweging grote sportevenementen te organiseren. Grote sportevenementen hebben veel potentieel als passende omstandigheden om vrijwilligers op te leiden en te helpen de nodige competenties te verwerven.

VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:

19.

De uitwisseling van goede praktijken en kennis in verband met vrijwilligerswerk in sport in alle EU-lidstaten te ondersteunen wat betreft de bijdrage en het effect van vrijwilligerswerk aan/op sociale inclusie.

20.

Te overwegen steun te verlenen aan transnationale initiatieven (bijvoorbeeld de uitwisseling van goede praktijken, studies, netwerken, projecten) die gericht zijn op de uitvoering van nationale en internationale strategische acties voor sociale inclusie in het kader van EU-financieringsprogramma’s, met name Erasmus+ en het Europees Sociaal Fonds, met bijzondere aandacht voor vrijwilligerswerk in sport.

VERZOEKEN DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

21.

De Europese week van de sport te beschouwen als een initiatief om vrijwilligerswerk in sport te bevorderen en mensen uit alle geledingen van de samenleving te betrekken. Zij kan een instrument zijn om alle lagen van de samenleving te bereiken via de activiteiten in achtergestelde gebieden en het aantrekken van sportvrijwilligers in die gebieden.

22.

De erkenning en validatie van via vrijwilligerswerk in sport verworven niet-formele en informele leerprocessen te bevorderen, in het bijzonder door het gebruik van Europese instrumenten en richtsnoeren (17) die de validatie faciliteren en bijdragen tot de vergelijkbaarheid, de transparantie en de betere erkenning van verworven leerresultaten. Beoogd wordt na te gaan hoe de status van vrijwilligers kan worden versterkt zodat hun verworven competenties worden erkend.

23.

Het gebruik van de structuur- en investeringsfondsen en het Cohesiefonds voor infrastructuur en van andere programma’s voor sportclubs te promoten, teneinde de heersende sociale omstandigheden te verbeteren, met name in gebieden met een hoge concentratie van groepen die het risico lopen gemarginaliseerd te worden.

24.

Het concept van het Europees Solidariteitskorps te promoten onder sportorganisaties en hen ertoe aan te moedigen aan dit initiatief deel te nemen, zodat het toegankelijker is voor jongeren die op sportief gebied actief zijn.

VERZOEKEN DE SPORTBEWEGING TE OVERWEGEN:

25.

De betrokkenheid van migranten en vluchtelingen, ouderen, personen met een beperking en kwetsbare jongeren in verschillende vrijwilligersfuncties bij breedtesportactiviteiten aan te moedigen door kleine en grote sportevenementen te organiseren en door vrijwilligerswerk in breedtesport toegankelijker te maken met het oog op empowerment van deze personen.

26.

Samenwerkingsverbanden met sportorganisaties, jongerenorganisaties en andere niet-gouvernementele organisaties te ontwikkelen voor het bevorderen, betrekken en behouden van vrijwilligers, teneinde de mogelijkheden inzake vrijwilligerswerk in sport optimaal te benutten, bijvoorbeeld in het kader van grote sportevenementen.

27.

Onderwijs- en opleidingsmogelijkheden te creëren ter verbetering van de vaardigheden van vrijwillige medewerkers van sportorganisaties, onder wie migranten en vluchtelingen, ouderen, personen met een beperking, kwetsbare jongeren en andere minderheden, en tegelijk aandacht te besteden aan de capaciteitsopbouw voor degenen die verantwoordelijk zijn voor de werving en het beheer van diverse vrijwilligersgroepen.

28.

Gelijke kansen in sportclubs te stimuleren, waaronder de gelijke behandeling van migranten en groepen die het risico lopen gemarginaliseerd te worden, wat betreft lidmaatschap en deelname als clubvrijwilligers.

29.

De betrokkenheid van ouderen bij sportverenigingen en de integratie van oudere vrijwilligers te bevorderen, waarbij hun waardevolle levenservaring binnen sportstructuren op alle niveaus wordt ingezet.


(1)  Sociale uitsluiting wordt begrepen als het proces dat mensen naar de rand van de samenleving drijft, hun toegang tot middelen en kansen beperkt en hun deelname aan het normale sociale en culturele leven beknot, waardoor zij zich gemarginaliseerd, machteloos en gediscrimineerd voelen.

(2)  In dit document wordt verwezen naar de integratie van migranten en vluchtelingen in de context van de op 9 december 2016 aangenomen conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten over de integratie van onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven. (doc. 15312/16).

(3)  Groepen die een groter risico op armoede en sociale uitsluiting lopen dan de algemene bevolking. Etnische minderheden, migranten, personen met een beperking, daklozen, personen die met drugsmisbruik worstelen, geïsoleerde ouderen en jongeren ondervinden dikwijls moeilijkheden die tot verdere sociale uitsluiting kunnen leiden, zoals een lage scholingsgraad, werkloosheid of onderbenutting.

(4)  Social Policy Reforms in the EU: A Cross-national Comparison Social Inclusion Monitor Europe (SIM) — Reform Barometer. Jan Arpe, Simona Milio, Andrej Stuchlik (Eds.).

(5)  Het witboek over de toekomst van Europa — Beschouwingen en scenario’s voor de EU27 tegen 2025, blz. 4: „De vluchtelingencrisis, tijdens welke in 2015 1,2 miljoen mensen naar Europa zijn gekomen, heeft een omvang aangenomen die ongekend is sinds de Tweede Wereldoorlog” (zie ook voetnoot 3).

(6)  Gezamenlijke verklaring over de jaarlijkse interinstitutionele programmering voor 2017 — Goedkeuring. Document 15375/16.

(7)  Active Senior Citizens for Europe — A Guide to the EU (2012) AGE Platform Europe.

(8)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 24.

(9)  Promoting Inclusion and Fundamental Values through Formal and Non-Formal Learning: EU Level measures to implement the Paris Declaration.

(10)  PB C 326 van 3.12.2010, blz. 5.

(11)  COM(2010) 636 def. — Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa.

(12)  Sport and Physical Activity Special Eurobarometer 412 (2014).

(13)  Deskundigengroep inzake personeelsbeleid in de sport. „Recommendations to encourage volunteering in sport, best practices on legal and fiscal mechanisms”.

(14)  Project „Social Inclusion and volunteering in sports clubs in Europe” (SIVSCE) met de steun van het programma Erasmus+ van de Europese Unie (2015-2017).

(15)  Europees netwerk voor inclusie in sport (Espin) — Promoting Equal Opportunities of Migrants and Minorities through Volunteering in Sport.

(16)  Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(17)  Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).


BIJLAGE

In onderstaande belangrijke documenten wordt het belang van vrijwilligerswerk in sport als instrument voor sociale inclusie benadrukt:

1.

De Europa 2020-strategie en een van haar zeven vlaggenschipinitiatieven, waarin met nadruk wordt gewezen op de behoefte aan groei en banencreatie, waardoor mensen die op de armoedegrens leven en sociaal uitgesloten zijn in staat worden gesteld een menswaardig bestaan te leiden en actief aan de samenleving deel te nemen (document 7110/10).

2.

Conclusies van de Raad van 18 november 2010 over de rol van sport als bron en motor van actieve sociale insluiting (PB C 326 van 3.12.2010, blz. 5).

3.

Mededeling over EU-beleid en vrijwilligerswerk: erkenning en bevordering van grensoverschrijdend vrijwilligerswerk in de EU (COM(2011)568 def).

4.

Conclusies van de Raad over de bevordering van actief burgerschap door vrijwilligerswerk in de sport (PB C 372, 20.12.2011, blz. 24).

5.

Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).

6.

Het werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017) (PB C 183 van 14.6.2014, blz. 12).

7.

Sport and Physical Activity Special Eurobarometer 412 (2014).

8.

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa: Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen (document 10038/16).

9.

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 9 december 2016 over de integratie van onderdanen van derde landen die legaal in de Europese Unie verblijven (document 15312/16).

10.

Gezamenlijke verklaring over de jaarlijkse interinstitutionele programmering voor 2017 (document 15375/16).

11.

Investeren in de jongeren van Europa.

a)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Investeren in de jongeren van Europa (document 15420/16).

b)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Europees solidariteitskorps (document 15421/16).

12.

Deskundigengroep inzake personeelsbeleid in de sport — Recommendations to encourage volunteering in sport, best practices on legal and fiscal mechanisms (december 2016).

13.

Europees netwerk voor inclusie in sport (Espin) — Promoting Equal Opportunities of Migrants and Minorities through Volunteering in Sport.

14.

COM(2010) 636 def. — Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa.


Europese Commissie

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/45


Wisselkoersen van de euro (1)

14 juni 2017

(2017/C 189/10)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,1203

JPY

Japanse yen

123,58

DKK

Deense kroon

7,4363

GBP

Pond sterling

0,87960

SEK

Zweedse kroon

9,7448

CHF

Zwitserse frank

1,0874

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

9,4140

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

26,163

HUF

Hongaarse forint

306,39

PLN

Poolse zloty

4,1967

RON

Roemeense leu

4,5664

TRY

Turkse lira

3,9362

AUD

Australische dollar

1,4778

CAD

Canadese dollar

1,4796

HKD

Hongkongse dollar

8,7392

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,5453

SGD

Singaporese dollar

1,5457

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 260,45

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

14,2697

CNY

Chinese yuan renminbi

7,6147

HRK

Kroatische kuna

7,3995

IDR

Indonesische roepia

14 880,38

MYR

Maleisische ringgit

4,7702

PHP

Filipijnse peso

55,465

RUB

Russische roebel

63,9450

THB

Thaise baht

38,023

BRL

Braziliaanse real

3,7027

MXN

Mexicaanse peso

20,2078

INR

Indiase roepie

72,0350


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/46


Mededeling van Noorwegen in verband met Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen

Bekendmaking van een uitnodiging tot het indienen van aanvragen voor vergunningen voor oliewinning op het Noors continentaal plat — Vergunningsronde in tevoren afgebakende gebieden (Awards in Predefined Areas) 2017

(2017/C 189/11)

Het Noorse ministerie van Olie en Energie gaat hierbij over tot bekendmaking van een uitnodiging tot het indienen van aanvragen voor vergunningen voor oliewinning overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen.

Vergunningen voor oliewinning worden uitsluitend toegewezen aan naamloze vennootschappen die zijn geregistreerd in Noorwegen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), of aan natuurlijke personen die ingezetenen zijn van een staat die partij is bij de EER-overeenkomst.

Ondernemingen die geen vergunninghouders zijn op het continentaal plat van Noorwegen, kunnen winningsvergunningen toegewezen krijgen indien zij vooraf als geschikte vergunninghouders op het Noors continentaal plat zijn erkend.

Ondernemingen die individuele aanvragen indienen en ondernemingen die als onderdeel van een groep hun aanvragen indienen, zullen door het ministerie op gelijke voet worden behandeld. Aanvragers die een individuele aanvraag indienen of aanvragers die onderdeel zijn van een groep die een gezamenlijke aanvraag indient, zullen allen worden aangemerkt als aanvragers voor een winningsvergunning. Het ministerie kan aan de hand van door groepen of door individuele aanvragers ingediende aanvragen de samenstelling van de vergunninghoudende groepen bepalen, onder meer door aanvragers in een gezamenlijke aanvraag te schrappen en individuele aanvragers toe te voegen, en de exploitant voor deze groepen aanstellen.

Voor de toekenning van een participatie in een winningsvergunning is vereist dat de vergunninghouders een overeenkomst voor aardoliewinningsactiviteiten aangaan, daarbij inbegrepen een gezamenlijke exploitatieovereenkomst en een financiële overeenkomst. Indien de winningsvergunning stratigrafisch wordt verdeeld, dienen de vergunninghouders van de twee stratigrafisch verdeelde vergunningen tevens een specifieke gezamenlijke exploitatie-overeenkomst te sluiten waarin de onderlinge betrekkingen rond de verdeelsleutel worden geregeld.

De vergunninghouders vormen na de ondertekening van deze overeenkomsten een gemeenschappelijke onderneming waarin de omvang van hun participatie te allen tijde identiek is aan hun participatie in de winningsvergunning.

De vergunningsdocumenten zijn hoofdzakelijk gebaseerd op relevante stukken van de gunningsronde in tevoren afgebakende gebieden 2016. Het doel hiervan is de voornaamste elementen van aanpassingen aan het kader beschikbaar te stellen voor de bedrijfstak, voordat de aanvragen moeten worden ingediend.

Criteria voor de toekenning van een winningsvergunning

Voor het bevorderen van een verstandig beheer van de grondstoffen en een snelle en efficiënte exploratie naar en winning van aardolie op het Noors continentaal plat, met inbegrip van de samenstelling van groepen vergunninghouders om dit te bereiken, gelden de volgende criteria bij de toekenning van participaties in winningsvergunningen en voor de aanstelling van een exploitant:

a)

het inzicht van de aanvrager in de geologie van het betrokken geografische gebied, en hoe de vergunninghouders voorstellen een efficiënte exploratie naar olie uit te voeren;

b)

de relevante technische expertise van de aanvrager en hoe deze expertise actief de kosteneffectieve exploratie en, eventueel, de winning van olie in het betrokken geografische gebied kan bevorderen;

c)

de opgedane ervaring van de aanvrager op het Noors continentaal plat dan wel gelijkwaardige relevante ervaring in andere gebieden;

d)

dat de aanvrager over voldoende financiële middelen beschikt om de exploratie naar en, eventueel, de winning van olie in het desbetreffende geografische gebied uit te voeren;

e)

indien de aanvrager een vergunninghouder is of is geweest, kan het ministerie rekening houden met elke blijk van inefficiëntie of gebrek aan verantwoordingsplicht van de aanvrager als vergunninghouder;

f)

winningsvergunningen worden hoofdzakelijk toegekend aan een gemeenschappelijke onderneming waarvan ten minste één vergunninghouder als exploitant ten minste één boring op het Noors continentaal plat heeft uitgevoerd, dan wel buiten het Noors continentaal plat gelijkwaardige relevante operationele ervaring heeft opgedaan;

g)

winningsvergunningen worden hoofdzakelijk toegekend aan twee of meer vergunninghouders wanneer ten minste één dezer over de onder f) genoemde ervaring beschikt;

h)

de voor winningsvergunningen in de Barentszzee aangestelde exploitant dient als exploitant ten minste één boring op het Noors continentaal plat te hebben verricht, dan wel buiten het Noors continentaal plat gelijkwaardige relevante operationele ervaring te hebben opgedaan.

i)

voor winningsvergunningen in diepe wateren dient zowel de aangestelde exploitant als ten minste één andere vergunninghouder als exploitant minstens één boring op het Noors continentaal plat te hebben verricht, dan wel buiten het Noors continentaal plat gelijkwaardige relevante operationele ervaring te hebben opgedaan. Ten minste één van de houders van de winningsvergunning dient als exploitant boringen in diepe wateren te hebben verricht;

j)

in geval van winningsvergunningen waarbij het verrichten van proefboringen naar verwachting gepaard zal gaan met hoge druk en/of hoge temperaturen (HPHT), dienen de aangestelde exploitant en ten minste één andere vergunninghouder als exploitant op het Noors continentaal plat ten minste één boring te hebben verricht, dan wel buiten het Noors continentaal plat gelijkwaardige relevante operationele ervaring te hebben opgedaan. Ten minste één van houders van de winningsvergunning dient als exploitant een HPHT-boring te hebben verricht.

Blokken waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend

Aanvragen voor participaties in winningsvergunningen kunnen worden ingediend voor blokken waarvoor binnen het tevoren afgebakende gebied nog geen vergunning is verleend, zoals getoond op de door het NPD (Noors directoraat voor aardolie) gepubliceerde kaarten. Het is ook mogelijk een aanvraag in te dienen voor blokken waarvoor na publicatie van deze mededeling binnen het afgebakende gebied nog geen vergunningen zijn afgegeven overeenkomstig de geactualiseerde kaarten op interactieve Factmaps van het NPD, die te vinden zijn op de webpagina van het NPD.

Elke winningsvergunning kan één of meerdere blokken of delen van blokken omvatten. Aanvragers wordt verzocht om hun aanvraag te beperken tot de gebieden waarvan zij het productiepotentieel in kaart hebben gebracht.

Zie voor de volledige tekst van de mededeling en gedetailleerde kaarten van de beschikbare gebieden de website van het Noorse directoraat voor aardolie: www.npd.no/apa2017.

Aanvragen voor vergunningen voor oliewinning moeten worden ingediend bij het:

Ministry of Petroleum and Energy (Ministerie van Olie en Energie)

P.O. Box 8148 Dep.

NO-0033 Oslo

NOORWEGEN

Twee kopieën moeten worden ingediend bij het:

Norwegian Petroleum Directorate (Noors directoraat voor aardolie)

P.O. Box 600

NO-4003 Stavanger

NOORWEGEN

Uiterste termijn: 1 september 2017 om 12.00 uur.

De toewijzing van vergunningen voor oliewinning in het kader van de vergunningsronde 2017 voor tevoren afgebakende gebieden op het Noors continentaal plat zal volgens planning plaatsvinden in het eerste kwartaal van 2018.


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/48


BESCHIKKING VAN HET HOF

van 15 november 2016

in zaak E-7/16

Míla ehf. tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

(Exceptie van niet-ontvankelijkheid — Staatssteun — Besluit tot afsluiting van de formele onderzoeksprocedure)

(2017/C 189/12)

In zaak E-7/16, Míla ehf. tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA — VERZOEK overeenkomstig artikel 36, lid 2, van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie tot nietigverklaring van Besluit nr. 061/16/COL van 16 maart 2016 van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tot afsluiting van de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot vermeende staatssteun door de leasing van een optische vezel die voorheen namens de NAVO werd geëxploiteerd, heeft het Hof, samengesteld uit Carl Baudenbacher, voorzitter, Per Christiansen (rechter-rapporteur) en Páll Hreinsson, rechters, op 15 november 2016 een beschikking gegeven waarvan het dictum als volgt luidt:

1.

Het verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2.

De verzoeker wordt verwezen in de kosten van de procedure.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/49


ARREST VAN HET HOF

van 16 november 2016

in zaak E-4/16

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen het Koninkrijk Noorwegen

(Niet-uitvoering van een niet-nakomingsarrest van het Hof — Artikel 33 Toezichtovereenkomst — Maatregelen nodig ter uitvoering van een arrest van het Hof)

(2017/C 189/13)

In zaak E-4/16, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen het Koninkrijk Noorwegen — VERZOEK om een verklaring dat het Koninkrijk Noorwegen, door het niet binnen de vastgestelde termijn aannemen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 2 december 2013 in zaak E-13/13 (Toezichthoudende Autoriteit van de EVA/Noorwegen), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten uit hoofde van artikel 33 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, heeft het Hof, samengesteld uit Carl Baudenbacher, president, en Per Christiansen en Páll Hreinsson (rechter-rapporteur), rechters, op 16 november 2016 een arrest gewezen, waarvan het dictum als volgt luidt:

Het Hof:

1.

Verklaart dat het Koninkrijk Noorwegen, door het niet binnen de vastgestelde termijn aannemen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 2 december 2013 in zaak E-13/13 (Toezichthoudende Autoriteit van de EVA/Noorwegen), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten uit hoofde van artikel 33 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.

2.

Verwijst het Koninkrijk Noorwegen in de kosten van de procedure.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/50


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8467 — BNP Paribas/Commerz Finanz)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 189/14)

1.

Op 6 juni 2017 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat BNP Paribas Personal Finance SA („BNPP PF”, Frankrijk), een volle dochteronderneming van BNP Paribas SA, in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening uitsluitende zeggenschap verkrijgt over Commerz Finanz GmbH („CFG”, Duitsland), die momenteel onder de gezamenlijke zeggenschap staat van BNPP PF en Commerzbank AG („Commerzbank”, Duitsland) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   CFG: consumentenkredietbank, die momenteel onder de gezamenlijke zeggenschap staat van BNP PF en Commerzbank en zich hoofdzakelijk bezighoudt met leningen voor particulieren in Duitsland. In het kader van de voorgenomen transactie zal de onderneming verdeeld worden tussen BNPP PF en Commerzbank door een opsplitsing in twee afzonderlijke en onafhankelijke divisies, namelijk „Point of Sale Finance” en „Banking”. „Point of Sale Finance” zal bij CFG blijven (met BNPP PF als uitsluitende aandeelhouder) en zal zich bezighouden met alle activiteiten in verband met de distributie van CFG-producten rechtstreeks aan klanten of via het verkooppunt (offline en online) van een verdeler;

—   BNPP PF: financiële dienstverlener die volledig in handen is van BNP Paribas SA en zich hoofdzakelijk bezighoudt met consumentenkrediet. BNP Paribas SAis een wereldwijde bankgroep die alle belangrijke bankactiviteiten uitoefent: bankdiensten voor particulieren, vermogensbeheer en diensten, alsook bankdiensten voor ondernemingen en investeerders.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Ze kunnen, met vermelding van zaaknummer M.8467 — BNP Paribas/Commerz Finanz, worden toegezonden per fax (+32 22964301), per e-mail (COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu) of per post aan onderstaand adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/51


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8483 — Bain Capital/Cinven/Stada Arzneimittel)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 189/15)

1.

Op 2 juni 2017 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat door Bain Capital Investors L.L.C. („Bain Capital”, Verenigde Staten) beheerde fondsen en door Cinven Capital Management (VI) Limited Partnership Incorporated („Cinven”, Verenigd Koninkrijk) beheerde fondsen, via haar beherend vennoot Cinven Capital Management (VI) General Partner Limited („Cinven”, Verenigd Koninkrijk), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over Stada Arzneimittel Aktiengesellschaft („Stada”, Duitsland) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   Bain Capital: private-equity-investeringen in ondernemingen uit verschillende industrietakken, met inbegrip van informatietechnologie, gezondheidszorg, detailhandel en consumentengoederen, communicatie, financiën en industrie/productie;

—   Cinven: private-equity-investeringen met de nadruk op zes belangrijke sectoren: diensten voor ondernemingen, diensten voor de consument, financiële diensten, gezondheidszorg, industrie, en technologie, media en telecommunicatie;

—   Stada: ontwikkeling, vervaardiging, registratie, verkoop, commercialisering, distributie en promotie van biowetenschappelijke producten, zoals medicijnen (meer bepaald met octrooivrije werkzame farmaceutische ingrediënten), voedingssupplementen, schoonheidsproducten en verschillende andere gezondheidsproducten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Ze kunnen, met vermelding van zaaknummer M.8483 — Bain Capital/Cinven/Stada Arzneimittel, worden toegezonden per fax (+32 22964301), per e-mail (COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu) of per post aan onderstaand adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/52


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8440 — DuPont/FMC (Health and Nutrition business))

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 189/16)

1.

Op 7 juni 2017 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 en na een verwijzing in het kader van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat E.I. du Pont de Nemours and Company („DuPont”, Verenigde Staten), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening uitsluitende zeggenschap verkrijgt over de divisie Health and Nutrition („H&N”) van FMC Corporation („FMC”, Verenigde Staten) die voedselverdikkingsmiddelen en farmaceutische hulpstoffen omvat (uitgezonderd de divisie Omega-3 van FMC).

Deze voorgenomen concentratie maakt deel uit van een op 31 maart 2017 tussen DuPont en FMC gesloten overeenkomst voor de aankoop en verkoop van activa. Daarin is bepaald dat FMC bepaalde DuPont-divisies zal verwerven, overeenkomstig de afstotingsverbintenissen die DuPont en The Dow Chemical Company („Dow”) zijn aangegaan als onderdeel van de Europese procedures inzake concentratiecontrole voor de voorgenomen concentratie van Dow en DuPont (zaak M.7932).

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   DuPont: gediversifieerde chemieonderneming met hoofdkantoor in de Verenigde Staten. Zij is de uiteindelijke moedermaatschappij van de groep DuPont, die verschillende chemische producten, polymeren, landbouwchemicaliën, zaden, voedselingrediënten en andere materialen onderzoekt, ontwikkelt, produceert, verdeelt en verkoopt. De divisie Nutrition & Health vervaardigt en levert specifieke producten ter bevordering van de veiligheid, voedingskwaliteit, textuur en houdbaarheid van levensmiddelen en dranken, farmaceutische producten en voedingssupplementen;

—   Dow: gediversifieerde chemieonderneming met hoofdkantoor in de Verenigde Staten. Zij is de uiteindelijke moedermaatschappij van de groep Dow, die zich bezighoudt met kunststoffen en chemicaliën, landbouwwetenschappen en producten en diensten op het gebied van koolwaterstof en energie. Dow heeft een beperkt aandeel op het gebied van voeding en gezondheid;

—   FMC: wereldwijde onderneming met hoofdkantoor in de Verenigde Staten die zich bezighoudt met speciale chemicaliën en belangen heeft in de landbouw-, industie- en consumentenmarkt. De activiteiten zijn verdeeld in drie segmenten: i) Agricultural Solutions (landbouwoplossingen), ii) H&N (gezondheid en voeding), en iii) Lithium. De H&N-activiteiten van FMC omvatten drie brede productgebieden, met name voedingsingrediënten, gezondheidshulpmiddelen en functionele gezondheidsingrediënten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Ze kunnen per fax (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.8440 — DuPont/FMC (Health and Nutrition business), aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).


15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/53


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8504 — EDF Energy Services/ESSCI)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2017/C 189/17)

1.

Op 6 juni 2017 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat EDF Energy Services Limited („EDFES”, Frankrijk) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de uitsluitende zeggenschap zal verkrijgen over ESSCI Limited („ESSCI”, Verenigd Koninkrijk) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   EDFES: staat onder de uiteindelijke zeggenschap van EDF Group en werd opgericht om in het Verenigd Koninkrijk energiediensten te leveren;

—   ESSCI: aanbieder van beheerde technische diensten in het Verenigd Koninkrijk en Ierland via haar dochteronderneming Imtech. ESSCI houdt zich bezig met mechanische en elektrische engineering, beheer van technische installaties en integratie van industriële systemen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Ze kunnen, met vermelding van zaaknummer M.8504 — EDF Energy Services/ESSCI, worden toegezonden per fax (+32 22964301), per e-mail (COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu) of per post aan onderstaand adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


Rectificaties

15.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/54


Rectificatie van liquidatieprocedure — Besluit tot opening van een liquidatieprocedure ten aanzien van ADRIA Way

( Publicatieblad van de Europese Unie C 123 van 20 april 2017 )

(2017/C 189/18)

De naam op bladzijde 3, naast „Verzekeringsonderneming” en „Datum, inwerkingtreding en aard van het besluit”:

in plaats van:

„ADRIA Way”,

lezen:

„Cestovní pojišťovna ADRIA Way družstvo „v likvidaci””.