ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 161

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
22 mei 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 161/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 161/02

Zaak C-72/15: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 28 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) — Verenigd Koninkrijk) — The Queen, op verzoek van: PJSC Rosneft Oil Company, voorheen OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) — Beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren — Bepalingen van besluit 2014/512/GBVB en verordening (EU) nr. 833/2014 — Geldigheid — Bevoegdheid van het Hof — Partnerschapsovereenkomst EU-Rusland — Motiveringsplicht — Rechtszekerheidsbeginsel en lex certa-beginsel — Toegang tot de kapitaalmarkt — Financiële bijstand — Internationale aandelencertificaten (Global Depositary Receipts) — Aardoliesector — Verzoek om uitlegging van de begrippen schalie en water van meer dan 150 meter diep — Niet-ontvankelijkheid]

2

2017/C 161/03

Zaak C-652/15: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Darmstadt — Duitsland) — Furkan Tekdemir, wettelijk vertegenwoordigd door Derya Tekdemir en Nedim Tekdemir/Kreis Bergstraße (Prejudiciële verwijzing — Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije — Besluit nr. 1/80 — Artikel 13 — Standstillbepaling — Verblijfsrecht van gezinsleden van een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort — Mogelijk bestaan van een dwingende reden van algemeen belang die nieuwe beperkingen rechtvaardigt — Efficiënt beheer van de migratiestromen — Verplichting voor staatsburgers van derde landen jonger dan 16 jaar om een verblijfsvergunning te bezitten — Evenredigheid)

3

2017/C 161/04

Zaak C-146/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Verband Sozialer Wettbewerb eV/DHL Paket GmbH (Prejudiciële verwijzing — Oneerlijke handelspraktijken — Reclame in een gedrukt medium — Weglaten van essentiële informatie — Toegang tot die informatie via de internetsite waar de betrokken producten worden verdeeld — Producten verkocht door de persoon die de advertentie heeft gepubliceerd of door derden)

4

2017/C 161/05

Zaak C-315/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — József Lingurár/Miniszterelnökséget vezető miniszter (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Financiering door het Elfpo — Steun voor plattelandsontwikkeling — Natura 2000-betalingen — Voordeel voorbehouden aan particulieren — Bosgebied dat deels staatseigendom is)

4

2017/C 161/06

Zaak C-335/16: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Velikoj Gorici — Kroatië) — VG Čistoća d.o.o./Đuro Vladika, Ljubica Vladika (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Afvalstoffen — Richtlijn 2008/98/EG — Terugvordering van de kosten van het afvalstoffenbeheer — Beginsel de vervuiler betaalt — Begrip houders van de afvalstoffen — Gevraagde prijs voor het afvalstoffenbeheer — Specifieke heffing ter financiering van de kapitaalinvesteringen)

5

2017/C 161/07

Zaak C-686/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2016 door Meissen Keramik GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 18 oktober 2016 in zaak T-776/15, Meissen Keramik GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

6

2017/C 161/08

Zaak C-19/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy we Wrocławiu (Polen) op 17 januari 2017 — Skarb Państwa reprezentowany przez Wojewodę Dolnośląskiego/Gmina Trzebnica

6

2017/C 161/09

Zaak C-30/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 20 januari 2017 — Dyrektor Izby Celnej w Poznaniu/Kompania Piwowarska S.A. w Poznaniu

7

2017/C 161/10

Zaak C-66/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Poznań-Grunwald i Jeżyce w Poznaniu (Polen) op 7 februari 2017 — Grzegorz Chudaś, Irena Chudaś/DA Deutsche Allgemeine Versicherung Aktiengesellschaft AG

8

2017/C 161/11

Zaak C-81/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Suceava (Roemenië) op 14 februari 2017 — Zabrus Siret SRL/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Iași — Administrația Județeană a Finanțelor Publice Suceava

8

2017/C 161/12

Zaak C-95/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2017 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-112/13, Mondelez UK Holdings & Services Ltd/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

9

2017/C 161/13

Zaak C-103/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 27 februari 2017 — Messer France SAS, rechtopvolgster van Praxair/Premier ministre, Commission de régulation de l’énergie, Ministre de l’économie et des finances, Ministre de l’environnement, de l’énergie et de la mer

10

2017/C 161/14

Zaak C-107/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 3 maart 2017 — UAB Aviabaltika /BAB Ūkio bankas

11

2017/C 161/15

Zaak C-108/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (Litouwen) op 3 maart 2017 — UAB Enteco Baltic/Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

12

2017/C 161/16

Zaak C-109/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Cartagena (Spanje) op 3 maart 2017 — Bankia, S.A./Juan Carlos Marí Merino, Juan Pérez Gavilán en María Concepción Marí Merino

13

2017/C 161/17

Zaak C-129/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 13 maart 2017 — Mitsubishi Shoji Kaisha Ltd, Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe BV tegen Duma Forklifts NV, G.S. International BVBA

14

2017/C 161/18

Zaak C-150/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2017 door Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 februari 2017 in zaak T-479/14, Kendrion tegen Europese Unie

14

2017/C 161/19

Zaak C-151/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 24 maart 2017 — Swedish Match AB/Secretary of State for Health

15

2017/C 161/20

Zaak C-170/17: Beroep ingesteld op 4 april 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek

16

2017/C 161/21

Zaak C-174/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 april 2017 door de Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 17 februari 2017 in zaak T-40/15, ASPLA en Armando Álvarez/Europese Unie

16

2017/C 161/22

Zaak C-167/15: Beschikking van de president van het Hof van 28 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale civile di Roma — Italië) — X/Presidenza del Consiglio dei Ministri

17

2017/C 161/23

Zaak C-136/16: Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 10 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Sociedade Metropolitana de Desenvolvimento SA/Banco Santander Totta SA

17

2017/C 161/24

Zaak C-229/16: Beschikking van de president van het Hof van 23 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Ministério da Saúde, Administração Regional de Saúde de Lisboa e Vale do Tejo, I.P./João Carlos Lombo Silva Cordeiro

18

2017/C 161/25

Zaak C-511/16: Beschikking van de president van het Hof van 6 maart 2017 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg, Interveniënte: Franse Republiek

18

 

Gerecht

2017/C 161/26

Zaak T-422/13: Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — CPME e.a./Raad [Dumping — Invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India, Thailand en Taiwan — Nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen — Voorstel van de Commissie om deze maatregelen te verlengen — Besluit van de Raad om de procedure van het nieuwe onderzoek te beëindigen zonder deze maatregelen vast te stellen — Beroep tot nietigverklaring — Artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 — Waarschijnlijkheid dat opnieuw aanmerkelijke schade zal optreden — Artikel 21, lid 1, van verordening nr. 1225/2009 — Belang van de Unie — Kennelijke beoordelingsfouten — Motiveringsplicht — Beroep tot schadevergoeding]

19

2017/C 161/27

Zaak T-219/14: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Regione autonoma della Sardegna/Commissie (Staatssteun — Zeevervoer — Compensatie voor openbare dienst — Kapitaalsverhoging — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Begunstigde onderneming in liquidatie — Behoud van het procesbelang — Geen afdoening zonder beslissing — Begrip steun — Dienst van algemeen economisch belang — Criterium van de particuliere investeerder — Kennelijke beoordelingsfout — Onjuiste rechtsopvatting — Exceptie van onwettigheid — Motiveringsplicht — Rechten van de verdediging — Besluit 2011/21/EU — Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden — EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst — Arrest Altmark)

20

2017/C 161/28

Zaak T-220/14: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Saremar/Commissie (Staatssteun — Zeevervoer — Compensatie voor de openbare dienst — Kapitaalverhoging — Besluit waarbij steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Liquidatie van verzoekster — Bekwaamheid om in rechte op te treden — Voortbestaan van procesbelang — Geen afdoening zonder beslissing — Begrip steun — Dienst van algemeen economisch belang — Criterium van de particuliere investeerder — Kennelijk onjuiste beoordeling — Onjuiste rechtsopvatting — Exceptie van onwettigheid — Motiveringsplicht — Rechten van de verdediging — Besluit 2011/21/EU — Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden — Kaderregeling van de Unie inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst — Arrest Altmark)

21

2017/C 161/29

Zaak T-361/14: Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — HB e.a./Commissie [Institutioneel recht — Europees burgerinitiatief — Bescherming van zwerfdieren — Psychologische effecten op volwassenen en kinderen — Weigering van registratie — Kennelijk ontbreken van bevoegdheden van de Commissie — Artikel 4, lid 2, onder b), en lid 3, van verordening (EU) nr. 211/2011]

21

2017/C 161/30

Zaak T-35/15: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Alkarim for Trade and Industry/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Kennelijk onjuiste beoordeling)

22

2017/C 161/31

Zaak T-344/15: Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Frankrijk/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten die in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG zijn toegezonden — Documenten afkomstig van een lidstaat — Verlening van toegang — Uitzondering inzake de bescherming van gerechtelijke procedures — Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits — Voorafgaande toestemming van de lidstaat]

23

2017/C 161/32

Zaak T-367/15: Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Renfe-Operadora/EUIPO (AVE) (Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk AVE — Gedeeltelijke nietigheid — Beroep bij de kamer van beroep in een andere taal dan de proceduretaal — Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep — Verzoek tot herstel in de vorige toestand — Zorgvuldigheidsplicht)

23

2017/C 161/33

Zaak T-594/15: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Metabolic Balance Holding/EUIPO (Metabolic Balance) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Metabolic Balance — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

24

2017/C 161/34

Zaak T-621/15: Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Tractel Greifzug/EUIPO — Shenxi Machinery (Vorm van een motorisch aangedreven lier) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Driedimensionaal Uniemerk — Vorm van een motorisch aangedreven lier — Absolute weigeringsgrond — Teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen — Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 207/2009]

25

2017/C 161/35

Zaak T-39/16: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/EUIPO — Fink (NANA FINK) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Beeldmerk NANA FINK — Ouder Uniewoordmerk NANA — Geen soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek — Verplichting om op het volledige beroep te beslissen]

25

2017/C 161/36

Zaak T-49/16: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Azanta/EUIPO — Novartis (NIMORAL) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk NIMORAL — Ouder Uniewoordmerk NEORAL — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

26

2017/C 161/37

Zaak T-178/16: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Policolor/EUIPO — CWS-Lackfabrik Conrad W. Schmidt (Policolor) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk Policolor — Ouder Uniebeeldmerk ProfiColor — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009]

27

2017/C 161/38

Zaak T-219/16: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Aldi/EUIPO (ViSAGE) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk ViSAGE — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

27

2017/C 161/39

Zaak T-238/16: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Entreprise commune Clean Sky 2/Scouring Environment [Arbitragebeding — Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) — Niet-nakoming van de overeenkomst — Terugbetaling van voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure]

28

2017/C 161/40

Zaak T-291/16: Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Anta (China)/EUIPO (Weergave van twee lijnen die een scherpe hoek vormen) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat twee lijnen weergeeft die een scherpe hoek vormen — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

28

2017/C 161/41

Zaak T-348/16: Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Aristoteleio Panepistimio Thessalonikis/ERCEA (Arbitragebeding — Zevende kaderprogramma op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie — Contract Minatran — In aanmerking komende kosten — Verstekprocedure)

29

2017/C 161/42

Zaak T-407/16: Beschikking van het Gerecht van 18 januari 2017 — Banco Popular Español/EUIPO — Pledgeling (p) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de inschrijvingsaanvraag — Afdoening zonder beslissing)

30

2017/C 161/43

Zaak T-170/17: Beroep ingesteld op 20 maart 2017 — RW/Commissie

30

2017/C 161/44

Zaak T-173/17: Beroep ingesteld op 16 maart 2017 — TestBioTech/Commissie

31

2017/C 161/45

Zaak T-180/17: Beroep ingesteld op 17 maart 2017 — EM Research Organization/EUIPO — Christoph Fischer e.a. (EM)

32

2017/C 161/46

Zaak T-182/17: Beroep ingesteld op 20 maart 2017 — Novartis/EUIPO — Chiesi Farmaceutici (AKANTO)

32

2017/C 161/47

Zaak T-184/17: Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — Leifheit/EUIPO (Weergave van vier groene vierkanten)

33

2017/C 161/48

Zaak T-185/17: Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — PlasticsEurope/ECHA

34

2017/C 161/49

Zaak T-186/17: Beroep ingesteld op 23 maart 2017 — Unipreus/EUIPO — Wallapop (wallapop)

34

2017/C 161/50

Zaak T-187/17: Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — Bernard Krone Holding/EUIPO (Mega Liner)

35

2017/C 161/51

Zaak T-188/17: Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — Bernard Krone Holding/EUIPO (Coil Liner)

36

2017/C 161/52

Zaak T-193/17: Beroep ingesteld op 27 maart 2017 — CeramTec/EUIPO — C5 Medical Werks (Vorm van een heupkop)

37

2017/C 161/53

Zaak T-194/17: Beroep ingesteld op 27 maart 2017 — CeramTec/EUIPO — C5 Medical Werks (Afbeelding van een heupkop)

37

2017/C 161/54

Zaak T-199/17: Beroep ingesteld op 29 maart 2017 — QD/EUIPO

38

2017/C 161/55

Zaak T-204/17: Beroep ingesteld op 5 april 2017 — Alfa Laval Flow Equipment (Kunshan)/Commissie

39

2017/C 161/56

Zaak T-205/17: Beroep ingesteld op 4 april 2017 — SSP Europe/EUIPO (SECURE DATA SPACE)

40

2017/C 161/57

Zaak T-210/17: Beroep ingesteld op 6 april 2017 — International Gaming Projects/EUIPO — Zitro IP (TRIPLE TURBO)

40


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 161/01)

Laatste publicatie

PB C 151 van 15.5.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 144 van 8.5.2017

PB C 129 van 24.4.2017

PB C 121 van 18.4.2017

PB C 112 van 10.4.2017

PB C 104 van 3.4.2017

PB C 95 van 27.3.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 28 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) — Verenigd Koninkrijk) — The Queen, op verzoek van: PJSC Rosneft Oil Company, voorheen OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

(Zaak C-72/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) - Beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren - Bepalingen van besluit 2014/512/GBVB en verordening (EU) nr. 833/2014 - Geldigheid - Bevoegdheid van het Hof - Partnerschapsovereenkomst EU-Rusland - Motiveringsplicht - Rechtszekerheidsbeginsel en lex certa-beginsel - Toegang tot de kapitaalmarkt - Financiële bijstand - Internationale aandelencertificaten (Global Depositary Receipts) - Aardoliesector - Verzoek om uitlegging van de begrippen „schalie” en „water van meer dan 150 meter diep” - Niet-ontvankelijkheid])

(2017/C 161/02)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Queen, op verzoek van: PJSC Rosneft Oil Company, voorheen OJSC Rosneft Oil Company

Verwerende partijen: Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

Dictum

1)

De artikelen 19, 24 en 40 VEU, artikel 275 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om bij wijze van prejudiciële beslissing op grond van artikel 267 VWEU uitspraak te doen over de geldigheid van een handeling die is vastgesteld op basis van de bepalingen inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), zoals besluit 2014/512/GBVB van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, zoals gewijzigd bij besluit 2014/872/GBVB van de Raad van 4 december 2014, voor zover het verzoek om een prejudiciële beslissing ertoe strekt erop toe te zien dat met dit besluit artikel 40 VEU is nageleefd, dan wel ziet op het toezicht op de wettigheid van beperkende maatregelen jegens natuurlijke of rechtspersonen.

2)

Bij de beoordeling van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, lid 2, onder b) tot en met d), en lid 3, en artikel 7 van besluit 2014/512 en bijlage III daarbij, zoals gewijzigd bij besluit 2014/872, of van de artikelen 3 en 3a, artikel 4, leden 3 en 4, artikel 5, lid 2, onder b) tot en met d), en lid 3, en artikel 11 van verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren en bijlagen II en VI daarbij, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1290/2014 van de Raad van 4 december 2014.

Het rechtszekerheidsbeginsel en het lex certa-beginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat een lidstaat overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, strafrechtelijke sancties stelt op overtreding van de bepalingen van die verordening voordat de draagwijdte van die bepalingen, en derhalve van de daarop betrekking hebbende strafrechtelijke sancties, door het Hof van Justitie van de Europese Unie is verduidelijkt.

3)

De uitdrukking „financiële steun” in artikel 4, lid 3, onder b), van verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet mede de verwerking van betalingen door een bank of andere financiële instelling als zodanig valt.

Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, moet aldus worden uitgelegd dat het op grond hiervan vanaf 12 september 2014 verboden is om internationale aandelencertificaten (Global Depositary Receipts) uit te geven in het kader van een bewaarnemingsovereenkomst met een van de entiteiten die zijn genoemd in bijlage VI bij verordening nr. 833/2014, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1290/2014, ook wanneer deze certificaten betrekking hebben op aandelen die door een van die entiteiten vóór die datum zijn uitgegeven.


(1)  PB C 155 van 11.5.2015.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Darmstadt — Duitsland) — Furkan Tekdemir, wettelijk vertegenwoordigd door Derya Tekdemir en Nedim Tekdemir/Kreis Bergstraße

(Zaak C-652/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije - Besluit nr. 1/80 - Artikel 13 - Standstillbepaling - Verblijfsrecht van gezinsleden van een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort - Mogelijk bestaan van een dwingende reden van algemeen belang die nieuwe beperkingen rechtvaardigt - Efficiënt beheer van de migratiestromen - Verplichting voor staatsburgers van derde landen jonger dan 16 jaar om een verblijfsvergunning te bezitten - Evenredigheid))

(2017/C 161/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Darmstadt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Furkan Tekdemir, wettelijk vertegenwoordigd door Derya Tekdemir en Nedim Tekdemir

Verwerende partij: Kreis Bergstraße

Dictum

Artikel 13 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, dat gevoegd is bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, moet aldus worden uitgelegd dat het doel van een efficiënt beheer van de migratiestromen een dwingende reden van algemeen belang kan vormen die als rechtvaardiging kan dienen voor een na de inwerkingtreding van dat besluit in de betrokken lidstaat ingevoerde nationale maatregel waarbij aan staatsburgers van derde landen jonger dan 16 jaar om die lidstaat te mogen binnenkomen en er te verblijven, de verplichting wordt opgelegd een verblijfsvergunning te bezitten.

Een dergelijke maatregel is evenwel niet evenredig aan het nagestreefde doel, wanneer de regels voor de uitvoering ervan met betrekking tot kinderen die staatsburger van een derde land zijn, in de betrokken lidstaat zijn geboren en van wie één van de ouders een Turkse werknemer is die in die lidstaat rechtmatig verblijft, zoals verzoeker in het hoofdgeding, verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.


(1)  PB C 118 van 4.4.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/4


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Verband Sozialer Wettbewerb eV/DHL Paket GmbH

(Zaak C-146/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Oneerlijke handelspraktijken - Reclame in een gedrukt medium - Weglaten van essentiële informatie - Toegang tot die informatie via de internetsite waar de betrokken producten worden verdeeld - Producten verkocht door de persoon die de advertentie heeft gepubliceerd of door derden))

(2017/C 161/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Verband Sozialer Wettbewerb eV

Verwerende partij: DHL Paket GmbH

Dictum

Artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat met een reclameadvertentie als in het hoofdgeding, die onder het begrip „uitnodiging tot aankoop” in de zin van die richtlijn valt, aan de in die bepaling voorziene informatieverplichting kan worden voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om, per geval, na te gaan of de beperkingen qua ruimte in de reclametekst rechtvaardigen dat informatie over de leverancier uitsluitend op het onlineverkoopplatform ter beschikking wordt gesteld, en voorts, in voorkomend geval, of de door artikel 7, lid 4, onder b), van die richtlijn vereiste informatie inzake het onlineverkoopplatform eenvoudig en snel wordt meegedeeld.


(1)  PB C 243 van 4.7.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/4


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — József Lingurár/Miniszterelnökséget vezető miniszter

(Zaak C-315/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Financiering door het Elfpo - Steun voor plattelandsontwikkeling - Natura 2000-betalingen - Voordeel voorbehouden aan particulieren - Bosgebied dat deels staatseigendom is))

(2017/C 161/05)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: József Lingurár

Verwerende partij: Miniszterelnökséget vezető miniszter

Dictum

Artikel 42, lid 1, eerste zin, van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een bosgebied dat voor de Natura 2000-steun in aanmerking komt, deels staatseigendom is en deels eigendom van een particulier is, bij de berekening van de aan die particulier te betalen steun, rekening moet worden gehouden met de verhouding tussen de oppervlakte van het gebied dat staatseigendom is en de oppervlakte van het gebied dat eigendom van die particulier is.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Velikoj Gorici — Kroatië) — VG Čistoća d.o.o./Đuro Vladika, Ljubica Vladika

(Zaak C-335/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Afvalstoffen - Richtlijn 2008/98/EG - Terugvordering van de kosten van het afvalstoffenbeheer - Beginsel de vervuiler betaalt - Begrip „houders van de afvalstoffen” - Gevraagde prijs voor het afvalstoffenbeheer - Specifieke heffing ter financiering van de kapitaalinvesteringen))

(2017/C 161/06)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski sud u Velikoj Gorici

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VG Čistoća d.o.o.

Verwerende partijen: Đuro Vladika, Ljubica Vladika

Dictum

Artikel 14 en artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij, in de huidige stand van het Unierecht, niet in de weg staan aan een nationale regeling als in het hoofdgeding, die voor de financiering van een dienst voor het beheer en de verwijdering van stedelijk afval voorziet in een prijs berekend op basis van een raming van het door de gebruikers van die dienst geproduceerde volume afvalstoffen, en niet op basis van de hoeveelheid afvalstoffen die deze gebruikers daadwerkelijk hebben geproduceerd en afgegeven voor inzameling, alsook in de betaling door de gebruikers, als houders van de afvalstoffen, van een bijkomende heffing ter financiering van de nodige kapitaalinvesteringen voor de verwerking van het afval, met inbegrip van zijn recycling. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om aan de hand van de hem verstrekte gegevens, feitelijk en rechtens, na te gaan of dit niet tot gevolg heeft dat bepaalde „houders” kosten dienen te dragen die kennelijk onevenredig zijn aan het volume of de aard van de afvalstoffen die zij kunnen produceren. Daartoe kan de nationale rechter met name rekening houden met criteria die verband houden met het soort onroerende goederen dat de gebruikers gebruiken, de oppervlakte en de bestemming van die goederen, de productiecapaciteit van de „houders”, het volume van de aan de gebruikers ter beschikking gestelde containers en het aantal keren dat die containers worden leeggemaakt, aangezien die parameters het bedrag van de kosten voor het beheer van de afvalstoffen direct kunnen beïnvloeden.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/6


Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2016 door Meissen Keramik GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 18 oktober 2016 in zaak T-776/15, Meissen Keramik GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-686/16 P)

(2017/C 161/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Meissen Keramik GmbH (vertegenwoordigers: M. Vohwinkel en Dr. M. Bagh, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 18 oktober 2016 (T-776/16);

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 oktober 2015 (zaak R 531/2015-1);

vernietiging van de beslissing van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 januari 2015;

verwijzing van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het middel in hogere voorziening is gebaseerd op artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 (1), juncto artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Met de grief betreffende schending van het Reglement voor de procesvoering wordt aangevoerd dat het Gerecht in het bestreden arrest niet de opvatting van het woordbestanddeel van het merk in aanmerking heeft genomen die in de beslissing van de kamer van beroep was gehanteerd, maar het een eigen benadering van het woordbestanddeel heeft gevolgd, waardoor het voorwerp van het geding is gewijzigd.

Met de grief betreffende onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 wordt aangevoerd dat het Gerecht een aanduiding van de geografische herkomst van een bepaalde soort waren die door hun hoofdcomponent worden aangeduid (Meissen Keramik), ook voor waren die een willekeurige — zelfs onbeduidende — hoeveelheid van deze bouwstof bevatten of die met de betrokken soort waren kunnen worden samengevoegd, als beschrijvend van aard heeft aangemerkt.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy we Wrocławiu (Polen) op 17 januari 2017 — Skarb Państwa reprezentowany przez Wojewodę Dolnośląskiego/Gmina Trzebnica

(Zaak C-19/17)

(2017/C 161/08)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy we Wrocławiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skarb Państwa reprezentowany przez Wojewodę Dolnośląskiego

Verwerende partij: Gmina Trzebnica

Prejudiciële vragen

1)

Vormen prestaties die een begunstigde wegens contractuele boeten of schadevergoedingen ontvangt in verband met de niet-nakoming of de niet-tijdige nakoming van een verbintenis, ontvangsten in de zin van regel 2 van verordening (EG) nr. 448/2004 van de Commissie van 10 maart 2004 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1685/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1145/2003 (1)?

2)

In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag:

a)

Kunnen op ontvangsten in de vorm van contractuele boeten verliezen of extra kosten in mindering worden gebracht die de begunstigde heeft geleden respectievelijk heeft moeten maken ten gevolge van de niet-nakoming of de niet-tijdige nakoming van een overeenkomst?

b)

Vormen prestaties van de opdrachtnemer die bestaan in de uitvoering van andere, op generlei wijze met het voorwerp van de financiering verbonden, werkzaamheden ten behoeve van de begunstigde en die de opdrachtnemer bevrijden van de verbintenis tot betaling van de contractuele boete (datio in solutum), ontvangsten in de zin van regel 2 van verordening (EG) nr. 448/2004 van de Commissie van 10 maart 2004 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1685/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1145/2003?

3)

Indien de eerste vraag en de tweede vraag, onder a), bevestigend worden beantwoord, dient dan het bedrag van de aan de opdrachtnemer in rekening gebrachte contractuele boete dan wel de waarde van de vervangende prestatie te worden aangemerkt als het bedrag van de door de begunstigde verkregen ontvangsten?

4)

Kan de cofinanciering na de afsluiting van de steunmaatregelen in de zin van regel 2 van verordening (EG) nr. 448/2004 van de Commissie van 10 maart 2004 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1685/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1145/2003, worden verminderd met het bedrag van de door de begunstigde tijdens de periode van de steunverlening verkregen ontvangsten?

5)

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de cofinanciering dan worden verminderd met de door de begunstigde verkregen ontvangsten, wanneer deze door de betrokken lidstaat niet vóór de afsluiting van de steunmaatregelen zijn meegedeeld aan de Commissie?


(1)  PB L 72, blz. 66.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 20 januari 2017 — Dyrektor Izby Celnej w Poznaniu/Kompania Piwowarska S.A. w Poznaniu

(Zaak C-30/17)

(2017/C 161/09)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dyrektor Izby Celnej w Poznaniu

Verwerende partij: Kompania Piwowarska S.A. w Poznaniu

Prejudiciële vraag

Moet in het licht van artikel 3, lid 1, en de doelstellingen van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (1) bij de vaststelling van de heffingsgrondslag van gearomatiseerde bieren volgens de Plato-schaal worden uitgegaan van het gehalte van het effectieve extract van het eindproduct met inbegrip van het extract afkomstig van na afloop van de gisting toegevoegde smaakstoffen of van het effectieve extract zonder deze toevoegingen?


(1)  PB L 316, blz. 21.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Poznań-Grunwald i Jeżyce w Poznaniu (Polen) op 7 februari 2017 — Grzegorz Chudaś, Irena Chudaś/DA Deutsche Allgemeine Versicherung Aktiengesellschaft AG

(Zaak C-66/17)

(2017/C 161/10)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy Poznań-Grunwald i Jeżyce w Poznaniu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Grzegorz Chudaś, Irena Chudaś

Verwerende partij: DA Deutsche Allgemeine Versicherung Aktiengesellschaft AG

Prejudiciële vraag

Moet artikel 4, punt 1, in samenhang met artikel 7 van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (1) aldus worden uitgelegd dat een beslissing over de vergoeding van de proceskosten in een declaratoir vonnis omtrent het bestaan van een recht kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel?


(1)  PB L 143, blz. 15.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Suceava (Roemenië) op 14 februari 2017 — Zabrus Siret SRL/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Iași — Administrația Județeană a Finanțelor Publice Suceava

(Zaak C-81/17)

(2017/C 161/11)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Suceava

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zabrus Siret SRL

Verwerende partij: Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Iași — Administrația Județeană a Finanțelor Publice Suceava

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten richtlijn 2006/112/EG (1), het beginsel van fiscale neutraliteit en het evenredigheidsbeginsel zich in omstandigheden als in het hoofdgeding tegen een administratieve praktijk en/of een uitlegging van de bepalingen van een nationale wettelijke regeling volgens welke het niet mogelijk is om een recht op teruggaaf van de btw te controleren en toe te kennen dat voortvloeit uit een regularisatie met betrekking tot handelingen die zijn verricht in een tijdvak dat voorafgaat aan het gecontroleerde tijdvak en waarover een belastingcontrole is uitgevoerd waarbij de belastingautoriteiten geen tekortkomingen hebben vastgesteld die de maatstaf van heffing voor de btw kunnen wijzigen, ook al moeten die bepalingen aldus worden uitgelegd dat de belastingautoriteiten een tijdvak waarover reeds een belastingcontrole is uitgevoerd, opnieuw kunnen controleren op basis van aanvullende informatie en gegevens die op een later tijdstip worden verkregen op basis van samenwerking tussen de autoriteiten en overheidsinstanties[?]

2)

Moeten richtlijn 2006/112, het beginsel van fiscale neutraliteit en het evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich in omstandigheden als in het hoofdgeding verzetten tegen nationale wettelijke regelingen op grond waarvan materiële fouten in btw-aangiften over belastingtijdvakken waarover reeds een belastingcontrole is uitgevoerd niet kunnen worden verbeterd, tenzij de verbetering wordt uitgevoerd op basis van door de belastinginspectiedienst naar aanleiding van de vorige controle genomen maatregelen[?]


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/9


Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2017 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-112/13, Mondelez UK Holdings & Services Ltd/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-95/17 P)

(2017/C 161/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Mondelez UK Holdings & Services Ltd, voorheen Cadbury Holdings Ltd; Société des produits Nestlé SA

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

verwijzing van Mondelez UK Holdings & Services Ltd in de kosten van het EUIPO.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van artikel 36, eerste volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie

Het Gerecht heeft zijn arrest gebaseerd op een tegenstrijdige motivering door enerzijds te aanvaarden dat „bewijs globaal kan worden geleverd voor alle betrokken lidstaten” en anderzijds te vereisen dat het bewijs van de verkrijging van onderscheidend vermogen voor elke lidstaat afzonderlijk wordt geleverd (zie punt 139 van het bestreden arrest).

Schending van artikel 7, lid 3, en artikel 52, lid 2, van verordening nr. 207/2009  (1)

Het Gerecht heeft de nadere aanwijzingen van het Hof van Justitie, zoals uiteengezet in zijn arrest van 24 mei 2012, C-98/11 P, Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli/BHIM (Vorm van een chocolade haas met een rood lint), ECLI:EU:C:2012:307, punten 62 en 63 (hierna: „arrest Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli”) onjuist uitgelegd door te vereisen dat het bewijs van de verkrijging van onderscheidend vermogen voor elke lidstaat afzonderlijk wordt geleverd.

Het Hof had moeten onderzoeken of het door de houder van het Uniemerk verstrekte bewijs de verkrijging van onderscheidend vermogen in de Europese Unie in haar geheel aantoont, zonder rekening te houden met nationale grenzen.

Door zich uitsluitend te richten op nationale markten, is het Gerecht ten onrechte eraan voorbijgegaan dat de territoriale omvang van de bekendheid van het merk slechts één van de relevante factoren is om te bepalen of dit merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen in de Europese Unie. Het Gerecht heeft bijgevolg geen rekening gehouden met criteria die relevant zijn in de context van een „interne markt”, inzonderheid (i) het deel van het publiek waarvan is aangetoond dat het met het merk bekend is, ten aanzien van de Europese consumenten als geheel; (ii) het geografische belang en de geografische verdeling van de gebieden waarin de verkrijging van onderscheidend vermogen is aangetoond; en (iii) het economische belang van de gebieden waarin de verkrijging van onderscheidend vermogen is aangetoond voor de Europese markt voor de betrokken waren en diensten.

De benadering van het bestreden arrest vindt geen rechtvaardiging in het algemeen belang dat aan de betrokken absolute nietigheidsgrond ten grondslag ligt. Er bestaan beschermingsmaatregelen ter compensatie van de mogelijkheid voor de houder van een Uniemerk om zelfs in lidstaten waar het Uniemerk niet hetzelfde niveau van onderscheidend vermogen als in andere lidstaten heeft verkregen, de uitsluitende rechten af te dwingen.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 27 februari 2017 — Messer France SAS, rechtopvolgster van Praxair/Premier ministre, Commission de régulation de l’énergie, Ministre de l’économie et des finances, Ministre de l’environnement, de l’énergie et de la mer

(Zaak C-103/17)

(2017/C 161/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Messer France SAS, rechtopvolgster van Praxair

Verwerende partijen: Premier ministre, Commission de régulation de l’énergie, Ministre de l’économie et des finances, Ministre de l’environnement, de l’énergie et de la mer

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer een lidstaat, na de inwerkingtreding van richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 (1), in eerste instantie geen maatregel heeft getroffen ter invoering van accijns op het elektriciteitsverbruik, maar een eerder ingevoerde indirecte belasting op dat verbruik, alsmede lokale belastingen heeft gehandhaafd:

moet de verenigbaarheid van de betrokken belasting met de richtlijnen 92/12/EEG van 25 februari 1992 (2) en van 27 oktober 2003 worden getoetst aan de voorwaarden die in artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 worden gesteld aan het bestaan van „nog een andere indirecte belasting”, te weten het nastreven van een of meerdere specifieke doeleinden en de naleving van bepaalde voor de accijns en de belasting over de toegevoegde waarde geldende belastingvoorschriften?

of is het handhaven van „nog een andere indirecte belasting” alleen mogelijk wanneer er sprake is van een geharmoniseerde accijns, en kan in dat geval de betrokken heffing tenminste als een dergelijke accijns worden beschouwd, die dan ook in het licht van alle in deze richtlijnen neergelegde harmonisatiebepalingen moet worden getoetst op verenigbaarheid met deze twee richtlijnen?

2)

Moet een op het elektriciteitsverbruik gebaseerde bijdrage, waarvan de opbrengst wordt besteed aan zowel de financiering van de uitgaven in verband met de opwekking van elektriciteit uit duurzame bron en uit warmtekrachtkoppeling als aan de invoering van geografisch gelijke tarieven en een verlaging van de elektriciteitsprijs voor huishoudens in behoeftige omstandigheden, voor de toepassing van het bepaalde in artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12, dat opnieuw is opgenomen in artikel 1, lid 2, van de richtlijn van16 december 2008 (3), worden geacht specifieke doeleinden na te streven?

3)

Mogen, voor het geval alleen bepaalde nagestreefde doeleinden als specifiek in de zin van deze bepalingen worden aangemerkt, de belastingplichtigen desondanks aanspraak maken op de volledige terugbetaling van de litigieuze bijdrage dan wel enkel op een gedeeltelijke terugbetaling overeenkomstig de verhouding tussen het deel van de uitgaven dat geen specifieke doeleinden nastreeft en de totale door de bijdrage gefinancierde uitgaven?

4)

Moet, voor het geval dat op grond van het antwoord op de vorige vragen de regeling van de bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening geheel of gedeeltelijk onverenigbaar is met de in het Unierecht neergelegde regels voor belasting van elektriciteit, artikel 18, lid 10, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de in het Unierecht neergelegde regels voor belasting van elektriciteit, de naleving van de in deze richtlijn neergelegde minimumbelastingniveau’s tot 1 januari 2009 de enige voor Frankrijk geldende verplichting is?


(1)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51).

(2)  Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB L 9, blz. 12).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 3 maart 2017 — UAB „Aviabaltika” /BAB Ūkio bankas

(Zaak C-107/17)

(2017/C 161/14)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in cassatie: UAB „Aviabaltika”

Andere partij in de cassatieprocedure: BAB Ūkio bankas

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 4, lid 5, van richtlijn 2002/47 (1) aldus te worden uitgelegd dat het de lidstaten ertoe verplicht om wettelijke regels vast te stellen volgens welke de als zekerheid verschafte financiële activa geen deel uitmaken van de activa die overblijven na de insolventie van de zekerheidsnemer (een bank in liquidatie)? Zijn de lidstaten met andere woorden verplicht om wettelijke regels vast te stellen die vereisen dat een zekerheidsnemer (een bank) de facto voldoening kan verkrijgen van zijn vordering die gewaarborgd wordt door als zekerheid verschafte financiële activa (geld op een bankrekening en het recht om dat geld terug te vorderen), hoewel de afdwingingsgrond zich na aanvang van de procedure tot liquidatie van de zekerheidsnemer (de bank) heeft voorgedaan?

2)

Moet artikel 4, leden 1 en 5, van richtlijn 2002/47 systematisch aldus worden uitgelegd dat de zekerheidsverschaffer op grond daarvan het recht heeft om te verzoeken dat de zekerheidsnemer (de bank) zijn vordering die wordt gewaarborgd door als zekerheid verschafte financiële activa (geld op een bankrekening en het recht om dat geld terug te vorderen), eerst voldoet uit deze activa, en dat deze bepaling de zekerheidsnemer er ook toe verplicht om een dergelijk verzoek van de zekerheidsverschaffer in te willigen, hoewel de liquidatieprocedure reeds een aanvang heeft genomen?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord en de zekerheidsverschaffer de door de voornoemde activa gewaarborgde vordering van de zekerheidsnemer voldoet door andere activa van de zekerheidsverschaffer aan te wenden, moeten de voorschriften van richtlijn 2002/47 — en inzonderheid de artikelen 4 en 8 daarvan — dan aldus worden uitgelegd dat voor de zekerheidsverschaffer een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel dat alle schuldeisers van de zekerheidsnemer (de bank) in het kader van een liquidatieprocedure gelijk moeten worden behandeld, en dat deze zekerheidsverschaffer — voor de terugvordering van de als zekerheid verschafte financiële activa — voorrang moet krijgen boven andere schuldeisers in de liquidatieprocedure?


(1)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB 2002, L 168, blz. 43).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (Litouwen) op 3 maart 2017 — UAB „Enteco Baltic”/Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-108/17)

(2017/C 161/15)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Vilniaus apygardos administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB „Enteco Baltic”

Verwerende partij: Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 143, lid 2, van de btw-richtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de belastingdienst van een lidstaat weigert om de vrijstelling waarin artikel 143, lid 1, onder d), van die richtlijn voorziet, toe te passen om de enkele reden dat op het tijdstip van invoer de goederen bestemd waren om te worden geleverd aan een bepaalde btw-plichtige, wiens btw-nummer derhalve op de aangifte van invoer stond vermeld, terwijl de goederen later, na een wijziging van omstandigheden, werden vervoerd naar een andere belastingplichtige persoon (btw-plichtige) en de overheidsinstantie volledige informatie over de identiteit van de werkelijke koper ontving?

2)

Kan artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn onder omstandigheden als in de onderhavige zaak aldus worden uitgelegd, dat documenten die niet zijn weerlegd [elektronische vervoerdocumenten (e AD), vrachtbrieven en elektronische verklaringen van ontvangst (e ROR)] en die het vervoer van de goederen van een belastingdepot op het grondgebied van een lidstaat naar een belastingdepot in een andere lidstaat bevestigen, worden aangemerkt als voldoende bewijs dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd?

3)

Moet artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat de belastingdienst van een lidstaat weigert om de vrijstelling waarin die bepaling voorziet, toe te passen wanneer de beschikkingsmacht niet rechtstreeks aan de koper van de goederen was overgedragen, maar via de door de koper aangewezen personen (vervoerondernemingen/belastingdepots)?

4)

Is een administratieve praktijk in strijd met de beginselen van de neutraliteit van de btw en de bescherming van gewettigd vertrouwen, wanneer in die praktijk verschillende uitleggingen worden gehanteerd van het begrip „overdracht van de macht om te beschikken” en van de aan het bewijs van een dergelijke overdracht te stellen eisen, al naar gelang artikel 167 of artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn van toepassing is?

5)

Strekt het beginsel van de goede trouw in het kader van de btw-heffing zich tevens uit tot het recht van personen op vrijstelling van btw bij invoer (uit hoofde van artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn) in een geval als aan de orde in het hoofdgeding, namelijk dat waarin het douanekantoor een belastingplichtige het recht op vrijstelling van btw bij invoer ontzegt op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarden dat de goederen verder zouden worden geleverd binnen de Europese Unie (artikel 138 van de btw-richtlijn)?

6)

Moet artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een administratieve praktijk van een lidstaat waarin het vermoeden dat i) de macht om te beschikken niet was overgedragen aan een specifieke contractspartner, en ii) de belastingplichtige wist of had kunnen weten dat die contractspartner mogelijk btw-fraude had gepleegd, wordt gebaseerd op de omstandigheid dat de communicatie tussen de onderneming en de contractuele partners langs elektronische weg verliep, terwijl na verrichting van een onderzoek door een belastingautoriteit was komen vast te staan, dat de contractspartners niet werkzaam waren op de opgegeven adressen en geen btw hadden aangegeven ter zake van de met de belastingplichtige verrichte transacties?

7)

Moet artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat, ook al rust de verplichting om het recht op een belastingvrijstelling aan te tonen op de belastingplichtige, dit desondanks niet betekent dat de overheidsinstantie die bevoegd is om vast te stellen of de beschikkingsmacht is overgedragen, niet verplicht is om gegevens te achterhalen die alleen toegankelijk zijn voor overheidsinstanties?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia de Cartagena (Spanje) op 3 maart 2017 — Bankia, S.A./Juan Carlos Marí Merino, Juan Pérez Gavilán en María Concepción Marí Merino

(Zaak C-109/17)

(2017/C 161/16)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia de Cartagena

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bankia, S.A.

Verwerende partijen: Juan Carlos Marí Merino, Juan Pérez Gavilán en María Concepción Marí Merino

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 11 van richtlijn 2005/29 (1) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals de vigerende Spaanse hypothecaire executieregeling (artikelen 695 en volgende juncto artikel 552, lid 1, van de wet op de burgerlijke rechtsvordering), waarin geen rechterlijke toetsing van oneerlijke handelspraktijken plaatsvindt, noch ambtshalve noch op verzoek van een partij, aangezien deze regeling de toetsing van overeenkomsten en akten waarbij mogelijkerwijs sprake is van oneerlijke handelspraktijken, bemoeilijkt of onmogelijk maakt?

2)

Moet artikel 11 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals de Spaanse regeling waarbij niet is gewaarborgd dat de betreffende gedragscode daadwerkelijk wordt nageleefd indien de executerende partij besluit zich daar niet aan te houden (artikelen 5 en 6 juncto artikel 15 van koninklijk wetsbesluit 6/2012 van 9 maart 2012)?

3)

Moet artikel 11 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de Spaanse regeling waarbij de consument bij een hypothecaire executie niet kan verzoeken om naleving van de betreffende gedragscode, met name wat „datio in solutum” en het tenietgaan van de vordering betreft (artikel 3 van de gedragscode die als bijlage is gehecht aan koninklijk wetsbesluit 6/2012 van 9 maart 2012)?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2005, L 149, blz. 22).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 13 maart 2017 — Mitsubishi Shoji Kaisha Ltd, Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe BV tegen Duma Forklifts NV, G.S. International BVBA

(Zaak C-129/17)

(2017/C 161/17)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: Mitsubishi Shoji Kaisha Ltd, Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe BV

Verweersters: Duma Forklifts NV, G.S. International BVBA

Prejudiciële vragen

1)

A.

Omvatten artikel 5 van richtlijn 2008/95/EG (1) en artikel 9 van verordening (EG) nr. 207/2009 (2) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (Gecodificeerde versie), het recht voor de merkhouder om zich te verzetten tegen de verwijdering, door een derde, zonder de toestemming van de merkhouder, van alle op de waren aangebrachte aan de merken gelijke tekens (debranding), wanneer het gaat om nooit eerder in de Europese Economische Ruimte verhandelde waren, zoals waren geplaatst onder douane-entrepot, en wanneer de verwijdering door die derde geschiedt met het oog op de invoer of in de handel brengen van die waren in de Europese Economische Ruimte?

B.

Maakt het een verschil uit voor de beantwoording van de voormelde vraag A. of de invoer of het in de handel brengen in de Europese Economische Ruimte van die waren geschiedt onder een eigen onderscheidingsteken aangebracht door die derde (rebranding)?

2)

Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag een verschil indien de aldus ingevoerde of in de handel gebrachte waren, naar hun uiterlijke verschijning of model door de relevante gemiddelde consument nog steeds worden geïdentificeerd als afkomstig van de merkhouder?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Gecodificeerde versie) (PB 2008, L 299, blz. 25).

(2)  (PB 2009, L 78, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/14


Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2017 door Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 februari 2017 in zaak T-479/14, Kendrion tegen Europese Unie

(Zaak C-150/17 P)

(2017/C 161/18)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram en E. Beysen, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Kendrion NV, Europese Commissie

Conclusies

punt 1) van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen;

de vordering in eerste aanleg van Kendrion tot vergoeding van de beweerdelijk geleden materiële schade af te wijzen of, uiterst subsidiair, deze schadevergoeding te verlagen tot een bedrag van 175 709,87 EUR;

Kendrion te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

Het eerste middel is ontleend aan een blijk van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip causaal verband, omdat het Gerecht heeft geoordeeld dat de schending van de redelijke procestermijn de doorslaggevende oorzaak is geweest voor de vermeende materiële schade bestaande in de betaling van bankgarantiekosten, terwijl de eigen keuze van een onderneming om de geldboete niet hangende de procedure voor de Unierechter te betalen, volgens vaste rechtspraak de doorslaggevende oorzaak voor de betaling van dergelijke kosten is.

Het tweede middel is ontleend aan een blijk van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip schade, omdat het Gerecht heeft geweigerd om op de vermeende materiële schade in verband met de betaling van kosten voor bankgaranties dezelfde voorwaarde toe te passen als die die het voor de vermeende schade in verband met de betaling van rente over het boetebedrag heeft geformuleerd, namelijk dat verzoekster in eerste aanleg moest aantonen dat de financiële last die met die laatste betaling samenhing, hoger was dan het voordeel dat zij uit het niet betalen van de geldboete heeft kunnen halen.

Het derde middel is ontleend aan een blijk van een onjuiste rechtsopvatting bij de bepaling van de periode waarin de vermeende materiële schade zich heeft voorgedaan en een motiveringsgebrek, omdat het Gerecht, zonder de reden daarvoor uiteen te zetten, heeft geoordeeld dat de periode waarin de vermeende materiële schade bestaande in de betaling van bankgarantiekosten zich heeft voorgedaan, anders kon zijn dan de periode waarin het Gerecht het onrechtmatige gedrag had gesitueerd dat beweerdelijk tot deze schade heeft geleid.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 24 maart 2017 — Swedish Match AB/Secretary of State for Health

(Zaak C-151/17)

(2017/C 161/19)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Swedish Match AB

Verwerende partij: Secretary of State for Health

Prejudiciële vragen

Zijn de artikelen 1, onder c), en 17 van richtlijn 2014/40/EU (1) ongeldig wegens:

I.

schending van het algemene EU beginsel van non-discriminatie;

II.

schending van het algemene EU beginsel van evenredigheid;

III.

schending van artikel 5, lid 3, VEU en het EU beginsel van subsidiariteit;

IV.

schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU;

V.

schending van de artikelen 34 en 35 VWEU; en

VI.

schending van de artikelen 1, 7 en 35 van het Handvest van de grondrechten van de EU?


(1)  Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (PB 2014, L 127, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/16


Beroep ingesteld op 4 april 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-170/17)

(2017/C 161/20)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Yerrell en P. Costa de Oliveira, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek, door speciale nationale rijbewijzen af te geven voor het besturen van voertuigen die behoren tot de geharmoniseerde categorie AM, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/126/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs;

vaststellen dat de Portugese Republiek, door niet ervoor te zorgen dat eenieder slechts houder van één enkel rijbewijs is, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 5, onder b), van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met betrekking tot de verplichtingen die op de Portugese Republiek rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 7, lid 2, onder a), en krachtens artikel 7, lid 5, onder b), van de richtlijn, is de Commissie van mening dat de Portugese Republiek niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen binnen de in het met redenen omklede advies gestelde termijn. Bovendien erkent de Portugese administratie zelf deze maatregelen niet te hebben genomen, doordat zij in haar brief van 15 december 2016 aangeeft dat in dit opzicht in de toekomst wetswijzigingen worden aangebracht.


(1)  PB 2006, L 403, blz. 18.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/16


Hogere voorziening ingesteld op 5 april 2017 door de Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 17 februari 2017 in zaak T-40/15, ASPLA en Armando Álvarez/Europese Unie

(Zaak C-174/17 P)

(2017/C 161/21)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Unie, vertegenwoordigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram, Á. M. Almendros Manzano en P. Giusta, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Plásticos Españoles, S.A. (ASPLA), Armando Álvarez S.A. en Europese Commissie

Conclusies

Punt 1 van het dictum van het bestreden arrest vernietigen.

De in eerste aanleg door ASPLA en Armando Álvarez ingediende vordering tot verkrijging van een bedrag van 3 495 038,66 EUR ter vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de niet-inachtneming van de redelijke procestermijn, ongegrond verklaren.

ASPLA en Armando Álvarez verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Eerste middel van de hogere voorziening: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip causaal verband, aangezien het Gerecht van mening was dat de niet-inachtneming van de redelijke procestermijn de voornaamste oorzaak vormde van de vermeende materiële schade, bestaande in de betaling van de kosten van een bankgarantie, en dat terwijl volgens vaste rechtspraak de voornaamste oorzaak van de betaling van deze kosten is gelegen in de keuze van een onderneming zelf om tijdens de procedure voor de Unierechter de boete niet te betalen.

2.

Tweede middel van de hogere voorziening: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip schade, aangezien het Gerecht aan de vermeende materiële schade voortvloeiend uit de betaling van de kosten van een bankgarantie, niet dezelfde voorwaarde heeft gesteld als die welke wordt gesteld met betrekking tot de vermeende materiële schade voortvloeiend uit de betaling van rente over het bedrag van de boete, te weten dat de verzoekers in eerste aanleg moesten aantonen dat de financiële last die voortvloeit uit laatstgenoemde betaling groter was dan het voordeel dat de niet-betaling van de boete hen kon opleveren.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/17


Beschikking van de president van het Hof van 28 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale civile di Roma — Italië) — X/Presidenza del Consiglio dei Ministri

(Zaak C-167/15) (1)

(2017/C 161/22)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 245 van 27.7.2015.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/17


Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 10 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — Sociedade Metropolitana de Desenvolvimento SA/Banco Santander Totta SA

(Zaak C-136/16) (1)

(2017/C 161/23)

Procestaal: Portugees

De president van de Tweede kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 165 van 10.5.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/18


Beschikking van de president van het Hof van 23 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Ministério da Saúde, Administração Regional de Saúde de Lisboa e Vale do Tejo, I.P./João Carlos Lombo Silva Cordeiro

(Zaak C-229/16) (1)

(2017/C 161/24)

Procestaal: Portugees

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 287 van 8.8.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/18


Beschikking van de president van het Hof van 6 maart 2017 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg, Interveniënte: Franse Republiek

(Zaak C-511/16) (1)

(2017/C 161/25)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 441 van 28.11.2016.


Gerecht

22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/19


Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — CPME e.a./Raad

(Zaak T-422/13) (1)

([„Dumping - Invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India, Thailand en Taiwan - Nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen - Voorstel van de Commissie om deze maatregelen te verlengen - Besluit van de Raad om de procedure van het nieuwe onderzoek te beëindigen zonder deze maatregelen vast te stellen - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 - Waarschijnlijkheid dat opnieuw aanmerkelijke schade zal optreden - Artikel 21, lid 1, van verordening nr. 1225/2009 - Belang van de Unie - Kennelijke beoordelingsfouten - Motiveringsplicht - Beroep tot schadevergoeding”])

(2017/C 161/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME) (Brussel, België) en de 10 andere verzoekende partijen die in de bijlage worden genoemd (vertegenwoordigers: L. Ruessmann, advocaat, en J. Beck, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en J.-P. Hix, gemachtigden, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partijen: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, A. Demeneix en M. França, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: European Federation of Bottled Waters (EFBW) (Brussel, België), Caiba, SA (Paterna, Spanje), Coca-Cola Enterprises Belgium (CCEB) (Anderlecht, België), Danone (Parijs, Frankrijk), Nestlé Waters Management & Technology (Issy-les-Moulineaux, Frankrijk), Pepsico International Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Refresco Gerber BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: E. McGovern, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2013/226/EU van de Raad van 21 mei 2013 houdende verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld (PB 2013, L 136, blz. 12), voor zover bij dit uitvoeringsbesluit het voorstel tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand is verworpen en de procedure van het nieuwe onderzoek met betrekking tot die invoer is beëindigd, alsook een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeksters naar eigen zeggen hebben geleden

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2013/226/EU van de Raad van 21 mei 2013 houdende verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Indonesië en Maleisië, voor zover bij het voorstel een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand wordt ingesteld, wordt nietig verklaard, voor zover hierbij het voorstel tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van oorsprong uit India, Taiwan en Thailand is verworpen en de procedure van het nieuwe onderzoek met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit die drie landen is beëindigd.

2)

De verzoeken tot schadevergoeding worden afgewezen.

3)

Het Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME), Cepsa Química, SA, Equipolymers Srl, Indorama Ventures Poland sp. z o.o., Lotte Chemical UK Ltd, M & G Polimeri Italia SpA, Novapet, SA, Ottana Polimeri Srl, UAB Indorama Polymers Europe, UAB Neo Group en UAB Orion Global pet dragen hun eigen kosten, met uitzondering van die welke in punt 5) hieronder worden genoemd.

4)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.

5)

De European Federation of Bottled Waters (EFBW), Caiba, SA, Coca-Cola Enterprises Belgium (CCEB), Danone, Nestlé Waters Management & Technology, Pepsico International Ltd en Refresco Gerber BV dragen naast hun eigen kosten die welke verzoeksters door hun interventie hebben gemaakt.

6)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/20


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Regione autonoma della Sardegna/Commissie

(Zaak T-219/14) (1)

((„Staatssteun - Zeevervoer - Compensatie voor openbare dienst - Kapitaalsverhoging - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Begunstigde onderneming in liquidatie - Behoud van het procesbelang - Geen afdoening zonder beslissing - Begrip steun - Dienst van algemeen economisch belang - Criterium van de particuliere investeerder - Kennelijke beoordelingsfout - Onjuiste rechtsopvatting - Exceptie van onwettigheid - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Besluit 2011/21/EU - Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden - EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst - Arrest Altmark”))

(2017/C 161/27)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Regione autonoma della Sardegna (Italië) (vertegenwoordigers: T. Ledda, S. Sau, G. M. Roberti, G. Bellitti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Conte, D. Grespan en A. Bouchagiar, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Compagnia Italiana di Navigazione SpA (Napels, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Sciaudone, R. Sciaudone, D. Fioretti en A. Neri en vervolgens M. Merola, B. Carnevale en M. Toniolo, advocaten)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2013) 9101 final van de Commissie van 22 januari 2014 inzake de steunmaatregelen SA.32014 (2011/C), SA.32015 (2011/C) en SA.32016 (2011/C) die de Regione autonoma della Sardegna ten gunste van Saremar ten uitvoer heeft gelegd, voor zover daarbij een maatregel van compensatie voor openbare dienst en een kapitaalsverhoging als staatssteun zijn aangemerkt, die maatregelen onverenigbaar met de interne markt zijn verklaard en de terugvordering van die steun is gelast

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Regione autonoma della Sardegna (Italië) wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie en Compagnia Italiana di Navigazione SpA zijn opgekomen.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/21


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Saremar/Commissie

(Zaak T-220/14) (1)

((„Staatssteun - Zeevervoer - Compensatie voor de openbare dienst - Kapitaalverhoging - Besluit waarbij steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Liquidatie van verzoekster - Bekwaamheid om in rechte op te treden - Voortbestaan van procesbelang - Geen afdoening zonder beslissing - Begrip steun - Dienst van algemeen economisch belang - Criterium van de particuliere investeerder - Kennelijk onjuiste beoordeling - Onjuiste rechtsopvatting - Exceptie van onwettigheid - Motiveringsplicht - Rechten van de verdediging - Besluit 2011/21/EU - Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden - Kaderregeling van de Unie inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst - Arrest Altmark”))

(2017/C 161/28)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Saremar — Sardegna Regionale Marittima SpA (Cagliari, Italië) (vertegenwoordigers: G. M. Roberti, G. Bellitti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Conte, D. Grespan, en A. Bouchagiar, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Compagnia Italiana di Navigazione SpA (Napels, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Sciaudone, R. Sciaudone, D. Fioretti en A. Neri, vervolgens M. Merola, B. Carnevale en M. Toniolo, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2013) 9101 final van de Commissie van 22 januari 2014 inzake steunmaatregelen SA.32014 (2011/C), SA.32015 (2011/C) en SA.32016 (2011/C) die de Regione autonoma della Sardegna [autonome regio Sardinië] ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van Saremar, voor zover bij dat besluit een compensatie voor de openbare dienst en een kapitaalverhoging als staatssteun zijn aangemerkt, die maatregelen onverenigbaar met de interne markt zijn verklaard en de terugvordering ervan is gelast

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Saremar — Sardegna Regionale Marittima SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie en Compagnia Italiana di Navigazione SpA.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/21


Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — HB e.a./Commissie

(Zaak T-361/14) (1)

([„Institutioneel recht - Europees burgerinitiatief - Bescherming van zwerfdieren - Psychologische effecten op volwassenen en kinderen - Weigering van registratie - Kennelijk ontbreken van bevoegdheden van de Commissie - Artikel 4, lid 2, onder b), en lid 3, van verordening (EU) nr. 211/2011”])

(2017/C 161/29)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: HB (Linz, Oostenrijk) en de 6 andere verzoekers wier namen zijn vermeld in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Kolar, vervolgens F. Moyse, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Krämer en J. Vondung, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2014) 2119 final van de Commissie van 26 maart 2014, waarbij zij heeft geweigerd het voorstel voor een burgerinitiatief met de titel „Ethics for Animals and Kids” te registreren

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

HB en de andere verzoekers wier namen zijn vermeld in de bijlage, worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/22


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Alkarim for Trade and Industry/Raad

(Zaak T-35/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Kennelijk onjuiste beoordeling”))

(2017/C 161/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alkarim for Trade and Industry LLC (Tal Kurdi, Syrië) (vertegenwoordigers: J.-P. Buyle en L. Cloquet, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Étienne en S. Kyriakopoulou, vervolgens S. Kyriakopoulou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/730/GBVB van de Raad van 20 oktober 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 301, blz. 36), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2014 van de Raad van 20 oktober 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 301, blz. 7), voor zover verzoeksters naam is geplaatst op de lijst van personen en entiteiten op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2014/730/GBVB van de Raad van 20 oktober 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2014 van de Raad van 20 oktober 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, worden nietig verklaard, voor zover zij betrekking hebben op Alkarim for Trade and Industry LLC.

2)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Alkarim for Trade and Industry.


(1)  PB C 89 van 16.3.2015.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/23


Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-344/15) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten die in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG zijn toegezonden - Documenten afkomstig van een lidstaat - Verlening van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van gerechtelijke procedures - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits - Voorafgaande toestemming van de lidstaat”])

(2017/C 161/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Alabrune, G. de Bergues, D. Colas en F. Fize, vervolgens D. Colas en B. Fodda, en tenslotte D. Colas, B. Fodda en E. de Moustier, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, T. Müller en J. Vláčil, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit Ares(2015) 1681819 van de Commissie van 21 april 2015 waarbij de Commissie een burger toegang heeft verleend tot documenten die de Franse Republiek haar had toegezonden in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die van de procedure in kort geding.

3)

De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 270 van 17.8.2015.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/23


Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Renfe-Operadora/EUIPO (AVE)

(Zaak T-367/15) (1)

((„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk AVE - Gedeeltelijke nietigheid - Beroep bij de kamer van beroep in een andere taal dan de proceduretaal - Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij de kamer van beroep - Verzoek tot herstel in de vorige toestand - Zorgvuldigheidsplicht”))

(2017/C 161/32)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Renfe-Operadora, Entidad Pública Empresarial (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J.-B. Devaureix en M. I. Hernández Sandoval, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 24 april 2015 (zaak R 712/2014-5) inzake een verzoek tot herstel in de vorige toestand

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Renfe-Operadora, Entidad Pública Empresarial, wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 346 van 19.10.2015.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/24


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Metabolic Balance Holding/EUIPO (Metabolic Balance)

(Zaak T-594/15) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Metabolic Balance - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 161/33)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Metabolic Balance Holding GmbH (Isen, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Riegger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer en J. Németh, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 augustus 2015 (zaak R 2156/2014-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken Metabolic Balance als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Metabolic Balance Holding GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het EUIPO.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/25


Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Tractel Greifzug/EUIPO — Shenxi Machinery (Vorm van een motorisch aangedreven lier)

(Zaak T-621/15) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een motorisch aangedreven lier - Absolute weigeringsgrond - Teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen - Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 161/34)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Tractel Greifzug GmbH (Bergisch Gladbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Lüken en C. Maierhöfer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Shenxi Machinery Co. Ltd (Wuxi, China) (vertegenwoordiger: C. Vossius, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 3 september 2015 (zaak R 1658/2014-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Shenxi Machinery en Tractel Greifzug

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Tractel Greifzug GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Shenxi Machinery Co. Ltd zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 16 van 18.1.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/25


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Nanu-Nana Joachim Hoepp/EUIPO — Fink (NANA FINK)

(Zaak T-39/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk NANA FINK - Ouder Uniewoordmerk NANA - Geen soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek - Verplichting om op het volledige beroep te beslissen”])

(2017/C 161/35)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Boddien, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Nadine Fink (Bazel, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 november 2015 (zaak R 679/2014-1), inzake een oppositieprocedure tussen Nanu-Nana Joachim Hoepp en Fink,

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 november 2015 (zaak R 679/2014-1), betreffende een oppositieprocedure tussen Nanu-Nana Joachim Hoepp GmbH & Co. KG en Nadine Fink, wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep het bij haar ingestelde beroep niet heeft afgedaan met betrekking tot de „edele metalen en hun legeringen” die behoren tot klasse 14 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en welke waren worden aangeduid door het beeldmerk waarop de internationale inschrijving nr. 1111651 met aanduiding van de Europese Unie betrekking heeft.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/26


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Azanta/EUIPO — Novartis (NIMORAL)

(Zaak T-49/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk NIMORAL - Ouder Uniewoordmerk NEORAL - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 161/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Azanta A/S (Hellerup, Denemarken) (vertegenwoordiger: Hoffgaard Rasmussen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Novartis AG (Bazel, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 1 december 2015 (zaak R 634/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Novartis en Azanta

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Azanta A/S wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 21.3.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/27


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Policolor/EUIPO — CWS-Lackfabrik Conrad W. Schmidt (Policolor)

(Zaak T-178/16) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Policolor - Ouder Uniebeeldmerk ProfiColor - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 161/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Policolor SA (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordiger: M. Comanescu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: CWS-Lackfabrik Conrad W. Schmidt GmbH & Co. KG (Düren-Merken, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 29 januari 2016 (zaak R 346/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen CWS-Lackfabrik Conrad W. Schmidt en Policolor

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Policolor SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 13.6.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/27


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Aldi/EUIPO (ViSAGE)

(Zaak T-219/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk ViSAGE - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 161/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en N. Bertram, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 19 februari 2016 (zaak R 507/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken ViSAGE als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Aldi GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/28


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Entreprise commune Clean Sky 2/Scouring Environment

(Zaak T-238/16) (1)

([„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Niet-nakoming van de overeenkomst - Terugbetaling van voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”])

(2017/C 161/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Entreprise commune Clean Sky 2 (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. Mastantuono, gemachtigde, bijgestaan door M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Scouring Environment SARL (Tauriac, Frankrijk)

Voorwerp

Vordering krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot de veroordeling van Scouring Environment tot terugbetaling van het in het kader van subsidieovereenkomst nr. 287071 betaalde voorschot, vermeerderd met de vertragingsrente

Dictum

1)

Scouring Environment SARL wordt veroordeeld tot de terugbetaling van het bedrag van 60 000 EUR aan de gemeenschappelijke onderneming Clean Sky 2, vermeerderd met de vertragingsrente tegen een rentevoet van 3,65 % per jaar, vanaf 12 september 2014 tot op de datum van volledige terugbetaling van de schuld.

2)

Scouring Environment wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 18.7.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/28


Arrest van het Gerecht van 5 april 2017 — Anta (China)/EUIPO (Weergave van twee lijnen die een scherpe hoek vormen)

(Zaak T-291/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat twee lijnen weergeeft die een scherpe hoek vormen - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 161/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Anta (China) Co. Ltd (Jinjiang City, China) (vertegenwoordigers: A. Franke en K. Hammerstingl, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 9 maart 2016 (zaak R 1292/2015-5) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van een beeldteken dat twee lijnen weergeeft die een scherpe hoek vormen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Anta (China) Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 279 van 1.8.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/29


Arrest van het Gerecht van 6 april 2017 — Aristoteleio Panepistimio Thessalonikis/ERCEA

(Zaak T-348/16) (1)

((„Arbitragebeding - Zevende kaderprogramma op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie - Contract Minatran - In aanmerking komende kosten - Verstekprocedure”))

(2017/C 161/41)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Aristoteleio Panepistimio Thessalonikis (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) (vertegenwoordigers: M. Pesquera Alonso en F. Sgritta, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU tot vaststelling van het feit dat de vordering in debetnota nr. 3241606289 van ERCEA van 26 mei 2016 tot terugbetaling door verzoekster van een gedeelte — ten bedrage van 245 525,43 EUR — van de subsidie die zij voor het project Minatran heeft ontvangen, ongegrond is en dat dit bedrag overeenkomt met in aanmerking komende kosten

Dictum

1)

De vordering in debetnota nr. 3241606289 van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) van 26 mei 2016 tot terugbetaling door Aristoteleio Panepistimio Thessalonikis van een gedeelte — ten bedrage van 245 525,43 EUR — van de subsidie die zij voor het project Minatran heeft ontvangen, is ongegrond en dit bedrag komt overeen met in aanmerking komende kosten.

2)

De gedeeltelijke inning van de gevorderde schuld door het vereffenen van een bedrag van 132 192,12 EUR is in strijd met subsidieovereenkomst nr. 211166 die op 18 augustus 2008 is gesloten met het oog op de uitvoering van het project Minatran en is in strijd met verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

3)

ERCEA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/30


Beschikking van het Gerecht van 18 januari 2017 — Banco Popular Español/EUIPO — Pledgeling (p)

(Zaak T-407/16) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 161/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Banco Popular Español, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: M. de Justo Bailey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Pledgeling LLC (Houston, Texas, Verenigde Staten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 29 april 2016 (zaak R 1693/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Banco Popular Español, SA en Pledgeling LLC

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Banco Popular Español, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/30


Beroep ingesteld op 20 maart 2017 — RW/Commissie

(Zaak T-170/17)

(2017/C 161/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RW (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van 2 maart 2017 waarbij verzoeker met ingang van 1 juni 2017 ambtshalve is gepensioneerd;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een kennelijke schending van de artikelen 47 en 52 van het Statuut, aangezien de verzoekende partij op het moment van vaststelling van het bestreden besluit nog niet de leeftijd van ambtshalve pensionering had bereikt.

2.

Tweede middel, ontleend aan een miskenning van de werkingssfeer van artikel 42 quater van het Statuut, aangezien deze bepaling van toepassing is op ambtenaren die, ofschoon zij de pensioenleeftijd hebben bereikt (dat wil zeggen dat zij om pensionering zonder vermindering van pensioenrechten kunnen vragen), nog niet de leeftijd hebben bereikt waarop het TABG hen ambtshalve dient te pensioneren.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht, daar de verwerende partij haar onvoldoende aanwijzingen heeft gegeven om haar of het Gerecht in staat te stellen de gegrondheid te controleren van de stelling, dat de verwerende partij de behoeften van de andere diensten van de Commissie grondig heeft onderzocht, na afloop waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat er in geen van die diensten een tewerkstelling mogelijk was die aansloot bij de huidige bekwaamheden van de verzoekende partij.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/31


Beroep ingesteld op 16 maart 2017 — TestBioTech/Commissie

(Zaak T-173/17)

(2017/C 161/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: TestBioTech eV (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Smith, QC, en J. Stevenson, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het besluit van de Commissie van 9 januari 2017 houdende afwijzing van verzoeksters verzoek tot interne herziening van uitvoeringsbesluiten (EU) 2016/1215 (1), (EU) 2016/1216 (2), en (EU) 2016/1217 (3) van de Commissie van 22 juli 2016, tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig verordening (EG) nr. 1829/2003 (4) (hierna: „GM-verordening”) voor de genetisch gemodificeerde soja, respectievelijk, FG 72, MON 87708 x MON 89788 en MON 87705 x MON 89788, nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar vordering voert verzoekster in wezen één middel aan en betoogt zij dat de Commissie niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de GM-verordening, en in het bijzonder de artikelen 14 en 16 ervan, door geen volledige veiligheidsbeoordeling te verrichten vóór het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen, of door geen doeltreffende monitoring na het in de handel brengen te verzekeren.

De Commissie heeft zich ten onrechte gebaseerd op de Unieregeling inzake het toezicht op gewasbeschermingsmiddelen, aangezien deze niet specifiek genetisch gemodificeerde organismen reguleert.


(1)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1215 van de Commissie van 22 juli 2016 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) overeenkomstig verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2016, L 199, blz. 16).

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1216 van de Commissie van 22 juli 2016 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (MON-877Ø8-9 × MON-89788-1) krachtens verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2016, L 199, blz. 22).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1217 van de Commissie van 22 juli 2016 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (MON-877Ø5-6 × MON-89788-1) krachtens verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2016, L 199, blz. 28).

(4)  Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB 2003, L 268, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/32


Beroep ingesteld op 17 maart 2017 — EM Research Organization/EUIPO — Christoph Fischer e.a. (EM)

(Zaak T-180/17)

(2017/C 161/45)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: EM Research Organization, Inc. (Okinawa, Japan) (vertegenwoordigers: J. Liesegang, M. Jost en N. Lang, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Christoph Fischer GmbH (Stephanskirchen, Duitsland), Ole Weinkath (Hünxe-Drevenack, Duitsland), Multikraft Produktions- und Handels GmbH (Pichl/Wels, Oostenrijk), Phytodor AG (Buochs, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationaal woordmerk „EM” — nr. 2 829 851

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 2442/2015-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 145 en artikel 57, lid 5, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/32


Beroep ingesteld op 20 maart 2017 — Novartis/EUIPO — Chiesi Farmaceutici (AKANTO)

(Zaak T-182/17)

(2017/C 161/46)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novartis AG (Bazel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: L. Junquera Lara, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Chiesi Farmaceutici SpA (Parma, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „AKANTO” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 289 781

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 531/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

vaststelling dat artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 er niet aan in de weg staat dat het betrokken teken (Uniemerk nr. 13 289 781) wordt ingeschreven voor de in de merkaanvraag omschreven waren van klasse 5;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/33


Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — Leifheit/EUIPO (Weergave van vier groene vierkanten)

(Zaak T-184/17)

(2017/C 161/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Leifheit AG (Nassau, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt, V. Töbelmann en P. Schneider, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving van het Uniebeeldmerk (Weergave van vier groene vierkanten) — inschrijvingsaanvraag nr. 14 781 819

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 1115/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/34


Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — PlasticsEurope/ECHA

(Zaak T-185/17)

(2017/C 161/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PlasticsEurope (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier en F. Mattioli, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen

Conclusies

het verzoek ontvankelijk en gegrond verklaren;

nietigverklaring van het op 12 januari 2017 gepubliceerde besluit van het ECHA om Bisphenol A als een zeer zorgwekkende stof overeenkomstig artikel 59 van de REACH-verordening op te nemen in de lijst van stoffen die voor autorisatie in aanmerking komen;

ECHA verwijzen in de kosten van de procedure, en

alle overige maatregelen treffen die rechtens vereist zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit schendt artikel 2, lid 8, onder b), van de REACH-verordening.

Het bestreden besluit schendt artikel 2, lid 8, onder b), van verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (PB 2006, L 396, blz. 1; hierna „REACH-verordening”), aangezien het gebruik als tussenproduct overeenkomstig artikel 2, lid 8, onder b), van de REACH-verordening vrijgesteld is van titel VII in zijn geheel, zodat het noch onder de artikelen 57 en 59, noch onder de autorisatie(procedure) valt.

2.

Tweede middel: het bestreden besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

De verzoekende partij betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de opname van het gebruik als tussenproduct in de kandidatenlijst verder gaat dan wat passend en noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken en niet de minst belastende maatregel is die het Europees Agentschap voor chemische stoffen had kunnen nemen.

3.

Derde middel: de verwerende partij heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door geen rekening te houden met de haar ter beschikking staande informatie waaruit het gebruik van BPA als een tussenproduct blijkt.

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen heeft geen rekening gehouden met de informatie die beschikbaar was gesteld in het voor BPA opgestelde dossier Bijlage XV overeenkomstig de REACH-verordening.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/34


Beroep ingesteld op 23 maart 2017 — Unipreus/EUIPO — Wallapop (wallapop)

(Zaak T-186/17)

(2017/C 161/49)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Unipreus, SL (Lleida, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Rivadulla Oliva, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wallapop, SL (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „wallapop” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 268 941

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 januari 2017 in de zaken R 2350/2015-5 en R 2530/2015-5

Conclusies

de bestreden beslissing in die zin wijzigen dat de inschrijving van het Uniemerk „wallapop” (nr. 13 268 941) wordt geweigerd voor de volgende diensten van klasse 35: „Onlinehandelsdiensten, te weten exploitatie van onlinemarktplaatsen voor kopers en verkopers van goederen en diensten; Onlinehandel waarbij verkopers producten of diensten kunnen plaatsen om aan te bieden voor de verkoop en waarbij het kopen of bieden geschiedt via internet ter vergemakkelijking van de verkoop van goederen en diensten door derden via een netwerk; Verschaffing van evaluatieve feedback en beoordelingen ten aanzien van de goederen en diensten van verkopers, de waarde en prijzen van de goederen en diensten van verkopers en de prestaties van kopers en verkopers, de levering, en daarmee verband houdende handelservaringen in het algemeen; Het verschaffen van een doorzoekbare onlinereclamegids met de goederen en diensten van onlineverkopers; Verschaffing van een doorzoekbare onlinedatabase met beoordelingen voor kopers en verkopers; Marktonderzoek; Onderzoeksdiensten, verschaffing van rapporten, advisering en raadgeving inzake marktgedrag; Het verschaffen van commerciële informatie in verband met producten en/of diensten, beoordeling en classificering van dit soort producten en diensten, alsmede van de kopers en verkopers van dit soort producten en/of diensten; Opzoeken, verzamelen, systematiseren, verwerken en verstrekken van commerciële informatie voor derden”;

het EUIPO verwijzen in de kosten van deze procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8 van verordening nr. 207/2009. In het bijzonder wordt betoogd dat de kamer van beroep deze bepaling onjuist heeft uitgelegd met betrekking tot de litigieuze diensten waarop de merken WALA en WALLAPOP betrekking hebben, gelet op de uitleggingscriteria die voortvloeien uit het arrest van 29 september 1998, zaak C-39/97, Canon Kabushiki Kaisha/Metro-Goldwyn Mayer (EU:C:1998:342).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/35


Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — Bernard Krone Holding/EUIPO (Mega Liner)

(Zaak T-187/17)

(2017/C 161/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bernard Krone Holding SE & Co. KG (Spelle, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Weeg en K. Lüken, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Mega Liner” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 473 094

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 442/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, voor zover daarbij het beroep is verworpen;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/36


Beroep ingesteld op 21 maart 2017 — Bernard Krone Holding/EUIPO (Coil Liner)

(Zaak T-188/17)

(2017/C 161/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bernard Krone Holding SE & Co. KG (Spelle, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Weeg en K. Lüken, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Coil Liner” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 473 193

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 in zaak R 443/2016-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, voor zover daarbij het beroep is verworpen;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/37


Beroep ingesteld op 27 maart 2017 — CeramTec/EUIPO — C5 Medical Werks (Vorm van een heupkop)

(Zaak T-193/17)

(2017/C 161/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CeramTec (Plochingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Renck en E. Nicolás Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: C5 Medical Werks (Grand Junction, Colorado, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk in roze (Vorm van een heupkop) — Uniemerk nr. 10 214 179

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2017 in zaak R 929/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder, of, indien C5 Medical Werks interveniëert, van interveniënte, in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van de artikelen 59 en 83 van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/37


Beroep ingesteld op 27 maart 2017 — CeramTec/EUIPO — C5 Medical Werks (Afbeelding van een heupkop)

(Zaak T-194/17)

(2017/C 161/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CeramTec (Plochingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Renck en E. Nicolás Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: C5 Medical Werks (Grand Junction, Colorado, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk in roze kleur (Afbeelding van een heupkop) — Uniemerk nr. 10 214 112

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 februari 2017 in zaak R 928/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder, of, indien C5 Medical Werks interveniëert, van interveniënte, in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van de artikelen 59 en 83 van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/38


Beroep ingesteld op 29 maart 2017 — QD/EUIPO

(Zaak T-199/17)

(2017/C 161/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: QD (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van EUIPO van 2 juni 2016, waarvan verzoeker kennis is gegeven op 3 juni 2016, houdende weigering om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder f), RAP voor een tweede keer te verlengen; en

EUIPO te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de relevante bepalingen van het Ambtenarenstatuut en de RAP, namelijk artikel 110 van het Ambtenarenstatuut en de artikelen 2, onder f), en 8 RAP.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout.

3.

Derde middel, ontleend aan schending door EUIPO van het vertrouwensbeginsel en de zorgplicht.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur (artikelen 41, leden 1, 2 en 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending door EUIPO van de voorwaarden van verordening nr. 45/2001 (1), met name artikel 27, leden 1 en 2, onder b).

6.

Zesde middel, ontleend aan schending door EUIPO van verzoekers gewettigd vertrouwen.


(1)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/39


Beroep ingesteld op 5 april 2017 — Alfa Laval Flow Equipment (Kunshan)/Commissie

(Zaak T-204/17)

(2017/C 161/55)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Alfa Laval Flow Equipment Co. Ltd (Kunshan, Volksrepubliek China) (vertegenwoordigers: A. Johansson en C. Dackö, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 van de Commissie van 26 januari 2017 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (hierna: „uitvoeringsverordening”) gedeeltelijk nietig verklaren, namelijk voor zover deze verordening betrekking heeft op hulpstukken voor busleidingen waarbij de gemiddelde ruwheid (Ra) van de oppervlakteafwerking minder dan 0,8 μm bedraagt aan de binnenkant van de busleidingen, maar niet aan de buitenkant ervan;

subsidiair, de uitvoeringsverordening nietig verklaren voor zover zij verzoekster betreft;

eveneens subsidiair, de uitvoeringsverordening in haar geheel nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de rechten van de verdediging

Verzoekster voert aan dat de lijst van onderzochte producten te haren nadele is gewijzigd tussen de herziening van de definitieve mededeling en de vaststelling van de uitvoeringsverordening. Zij stelt dat de Commissie naderhand heeft gepreciseerd dat een materiële wijziging werd beoogd. Verzoekster is niet in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de wijziging voordat de verordening in werking trad. Volgens haar heeft de Commissie in geen enkel stadium van het onderzoek de betrokken partijen in kennis gesteld van het feit dat de eis inzake oppervlakteafwerking waaraan producten moeten voldoen om niet onder de antidumpingrechten te vallen — in afwijking van Europese productnormen voor sanitaire hulpstukken — betrekking zou kunnen hebben op de ruwheid van de producten aan zowel de binnen- als de buitenkant ervan. Verzoekster heeft er derhalve gerechtvaardigd op vertrouwd dat de uitsluiting van producten samenviel met het geëxpliciteerde doel sanitaire hulpstukken uit te sluiten, zodat haar een reële mogelijkheid is ontnomen om opmerkingen te maken over de omvang van die uitsluiting.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht

Verzoekster betoogt dat de Commissie op geen enkel ogenblik heeft gemotiveerd waarom zij een onderscheid maakt tussen enerzijds sanitaire hulpstukken waarvan de inwendige oppervlakteafwerking een ruwheid van minder dan 0,8 μm en de uitwendige oppervlakteafwerking een ruwheid van meer dan 0,8 μm heeft, en anderzijds sanitaire hulpstukken waarvan zowel de inwendige als de uitwendige oppervlakteafwerking een ruwheid van minder dan 0,8 μm heeft. Volgens verzoekster heeft de invoering van dat onderscheid tot gevolg dat de door de Commissie aangedragen redenen voor de uitsluiting van producten onlogisch zijn en niet stroken met de in artikel 1 van de uitvoeringsverordening gegeven omschrijving van de producten waarop de antidumpingrechten van toepassing zijn.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de verplichting om zorgvuldig en onpartijdig alle omstandigheden te onderzoeken die relevant zijn in het concrete geval

Verzoekster voert aan dat het tussen verschillende sanitaire hulpstukken gemaakte onderscheid niet door een zorgvuldig onderzoek lijkt te zijn voorafgegaan, maar enkel lijkt te zijn voortgekomen uit een ongemotiveerd verlangen van een betrokken partij in een zeer laat stadium van het onderzoek. Volgens verzoekster is de Commissie tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om zorgvuldig en onpartijdig de relevante omstandigheden te onderzoeken, doordat zij heeft nagelaten nader te onderzoeken welke consequenties dat onderscheid heeft en hoe het van invloed is op de verwezenlijking van het doel dat in de overwegingen van de uitvoeringsverordening wordt omschreven.

4.

Vierde middel: kennelijk onjuiste beoordeling

Verzoekster betoogt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt doordat zij criteria heeft opgesteld om sanitaire hulpstukken uit te sluiten die niet concurreren met industriële hulpstukken die worden vervaardigd door de industrie van de Europese Unie, maar deze uitsluitingscriteria aldus heeft geformuleerd dat slechts een klein deel van de binnen de Europese Unie gebruikte sanitaire hulpstukken wordt uitgesloten. Het merendeel van de sanitaire hulpstukken wordt bijgevolg door de antidumpingrechten getroffen, ook al concurreren zij niet met de producten die worden vervaardigd door de industrie van de Europese Unie. Volgens verzoekster heeft de Commissie kennelijk onjuiste conclusies getrokken uit de ontvangen stukken en is zij zelfs afgegaan op onjuiste gegevens.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/40


Beroep ingesteld op 4 april 2017 — SSP Europe/EUIPO (SECURE DATA SPACE)

(Zaak T-205/17)

(2017/C 161/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: SSP Europe GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Bittner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „SECURE DATA SPACE” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 056 998

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 januari 2017 in zaak R 2467/2015-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing (betekend op 9 februari 2017);

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/40


Beroep ingesteld op 6 april 2017 — International Gaming Projects/EUIPO — Zitro IP (TRIPLE TURBO)

(Zaak T-210/17)

(2017/C 161/57)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: International Gaming Projects Ltd (Qormi, Malta) (vertegenwoordiger: M. D. Garayalde Niño, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Zitro IP Sàrl (Luxemburg, Luxemburg)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „TRIPLE TURBO” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 140 207

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 februari 2017 in zaak R 119/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.