ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 129

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
24 april 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 129/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 129/02

Zaak C-239/16 P: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017 — Ante Šumelj e.a./Europese Commissie (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Beroep tot schadevergoeding — Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie — Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming — Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder — Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld — Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie — Verwerping van het beroep — Hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond)

2

2017/C 129/03

Zaak C-240/16 P: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017 — Vedran Vidmar e.a./Europese Commissie (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Beroep tot schadevergoeding — Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie — Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming — Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder — Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld — Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie — Verwerping van het beroep — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk)

3

2017/C 129/04

Zaak C-241/16 P: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017 — Darko Graf/Europese Commissie (Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Beroep tot schadevergoeding — Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie — Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming — Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder — Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld — Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie — Verwerping van het beroep — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk)

3

2017/C 129/05

Zaak C-443/16: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 9 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 8 de Madrid — Spanje) — Francisco Rodrigo Sanz/Universidad Politécnica de Madrid (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de publieke sector — Herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten — Nationale regeling — Integratie van de universiteitsschooldocenten in het korps van de universitair docenten — Voorwaarde — Behalen van de graad van doctor — Omzetting van voltijdbetrekkingen in halftijdbetrekkingen — Uitsluitende toepassing op docenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst — Discriminatieverbod)

4

2017/C 129/06

Zaak C-446/16 P: Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 7 februari 2017 — Kohrener Landmolkerei GmbH, DHG Deutsche Heumilchgesellschaft mbH/Europese Commissie [Hogere voorziening — Verordening (EU) nr. 1151/2012 — Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen — Gegarandeerde traditionele specialiteiten — Te late indiening van de aankondiging van bezwaar door de bevoegde nationale autoriteiten — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Kennelijk ongegronde hogere voorziening]

5

2017/C 129/07

Zaak C-71/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal (Portugal) op 9 februari 2017 — David Vicente Fernandes/Gabinete Português de Carta Verde

5

2017/C 129/08

Zaak C-82/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2017 door TestBioTech eV, European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility eV en Sambucus eV tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-177/13, TestBioTech eV, European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility eV, Sambucus eV/Commissie

6

2017/C 129/09

Zaak C-89/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London (Verenigd Koninkrijk) op 20 februari 2017 — Secretary of State for the Home Department/Rozanne Banger

7

2017/C 129/10

Zaak C-91/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2017 door Cellnex Telecom S.A., voorheen Abertis Telecom S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in de gevoegde zaken T-37/15 en T-38/15, Abertis Telecom Terrestre S.A. en Telecom Castilla-La Mancha, S.A./Europese Commissie

8

2017/C 129/11

Zaak C-92/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2017 door Telecom Castilla-La Mancha, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in de gevoegde zaken T-37/15 en T-38/15, Abertis Telecom Terrestre S.A. en Telecom Castilla-La Mancha, S.A./Europese Commissie

9

2017/C 129/12

Zaak C-93/17: Beroep ingesteld op 22 februari 2017 — Europese Commissie/Helleense Republiek

10

2017/C 129/13

Zaak C-114/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2017 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-808/14, Spanje/Commissie

11

2017/C 129/14

Zaak C-431/15: Beschikking van de president van het Hof van 24 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria — Spanje) — Liberbank, SA/Rafael Piris del Campo

12

2017/C 129/15

Zaak C-525/15: Beschikking van de president van het Hof van 9 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Álava — Spanje) — Laboral Kutxa/Esmeralda Martínez Quesada

12

2017/C 129/16

Zaak C-554/15: Beschikking van de president van het Hof van 26 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria — Spanje) — Luca Jerónimo García Almodóvar, Catalina Molina Moreno/Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, SAU

12

2017/C 129/17

Zaak C-1/16: Beschikking van de president van het Hof van 15 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de A Coruña — Spanje) — Abanca Corporación Bancaria SA/María Isabel Vázquez Rosende

13

2017/C 129/18

Zaak C-42/16: Beschikking van de president van het Hof van 10 januari 2017 — Europese Commissie/Republiek Finland

13

2017/C 129/19

Zaak C-238/16: Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster — Duitsland) — X/Finanzamt I

13

2017/C 129/20

Zaak C-242/16: Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 14 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — José Rui Garrett Pontes Pedroso/Netjets Management Limited

13

2017/C 129/21

Zaak C-309/16: Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — Kärntner Ausgleichszahlungs-Fonds/Österreichische Finanzmarktaufsichtsbehörde (FMA)

14

2017/C 129/22

Zaak C-520/16: Beschikking van de president van het Hof van 15 december 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Andrea Witzel, Jannis Witzel, Jazz Witzel/Germanwings GmbH

14

2017/C 129/23

Zaak C-521/16: Beschikking van de president van het Hof van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Ralf-Achim Vetter, Susanne Glang-Vetter, Anna Louisa Vetter, Carolin Marie Vetter/Germanwings GmbH

14

 

Gerecht

2017/C 129/24

Zaak T-622/14: Arrest van het Gerecht van 7 maart 2017 — Lauritzen Holding/EUIPO — DK Company (IWEAR) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk IWEAR — Ouder Uniewoordmerk INWEAR — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

15

2017/C 129/25

Zaak T-741/14: Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Hersill/EUIPO — KCI Licensing (VACUP) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk VACUP — Oudere Uniewoordmerken MINIVAC en V.A.C. — Geen normaal gebruik van het oudere merk — Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]

15

2017/C 129/26

Zaak T-276/15: Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Edison/EUIPO — Eolus Vind (e) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

16

2017/C 129/27

Zaak T-278/15 P: Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — EDEO/KL („Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2013 — Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren — Geen onjuiste rechtsopvatting)

17

2017/C 129/28

Zaak T-346/15: Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Bank Tejarat/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Opnieuw plaatsen van verzoeksters naam op de lijsten — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Gezag van gewijsde — Misbruik van bevoegdheid — Grondrechten)

17

2017/C 129/29

Zaak T-504/15: Arrest van het Gerecht van 8 maart 2017 — Rafhaelo Gutti/EUIPO — Transformados del Sur (CAMISERIA LA ESPAÑOLA) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk CAMISERIA LA ESPAÑOLA — Ouder nationaal beeldmerk dat twee gekruiste vlaggen afbeeldt — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

18

2017/C 129/30

Zaak T-23/16: Arrest van het Gerecht van 8 maart 2017 — Biernacka-Hoba/EUIPO — Formata Bogusław Hoba (Formata) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniebeeldmerk Formata — Absolute nietigheidsgrond — Geen kwade trouw — Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Relatieve nietigheidsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 53, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 207/2009]

18

2017/C 129/31

Zaak T-104/16: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2017 — Puma/EUIPO (FOREVER FASTER) [Uniemerk — Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen — Woordmerk FOREVER FASTER — Merk bestaande in een reclameslogan — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Gelijke behandeling — Beginsel van behoorlijk bestuur]

19

2017/C 129/32

Zaak T-308/16: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2017 — Marsh/EUIPO (ClaimsExcellence) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk ClaimsExcellence — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

20

2017/C 129/33

Zaak T-400/16: Arrest van het Gerecht van 9 maart 2017 — Maximum Play/EUIPO (MAXPLAY) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk MAXPLAY — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009]

20

2017/C 129/34

Zaak T-98/17: Beroep ingesteld op 10 februari 2017 — RT/Parlement

21

2017/C 129/35

Zaak T-100/17: Beroep ingesteld op 14 februari 2017 — BTB Holding Investments en Duferco Participations Holding/Commissie

21

2017/C 129/36

Zaak T-104/17: Beroep ingesteld op 15 februari 2017 — Apple/EUIPO — Apo International (apo)

23

2017/C 129/37

Zaak T-107/17: Beroep ingesteld op 16 februari 2017 — Steinhoff e.a./ECB

24

2017/C 129/38

Zaak T-112/17: Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — Pelikan/EUIPO — NBA Properties (NEW ORLEANS PELICANS)

25

2017/C 129/39

Zaak T-119/17: Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — Alba Aguilera e.a./EDEO

26

2017/C 129/40

Zaak T-123/17: Beroep ingesteld op 28 februari 2017 — Exaa Abwicklungsstelle für Energieprodukte/ACER

26

2017/C 129/41

Zaak T-128/17: Beroep ingesteld op 27 februari 2017 — Torné/Commissie

27

2017/C 129/42

Zaak T-131/17: Beroep ingesteld op 2 maart 2017 — Argus Security Projects/Commissie en EDEO

28

2017/C 129/43

Zaak T-136/17: Beroep ingesteld op 2 maart 2017 — Cotecnica/EUIPO — Mignini & Petrini (cotecnica MAXIMA)

29

2017/C 129/44

Zaak T-138/17: Beroep ingesteld op 28 februari 2017 — Prim/EUIPO — Primed Halberstadt Medizintechnik (PRIMED)

29

2017/C 129/45

Zaak T-139/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kibelisa/Raad

30

2017/C 129/46

Zaak T-140/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kampete/Raad

31

2017/C 129/47

Zaak T-141/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Amisi Kumba/Raad

31

2017/C 129/48

Zaak T-142/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kaimbi/Raad

32

2017/C 129/49

Zaak T-143/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Ilunga Luyoyo/Raad

32

2017/C 129/50

Zaak T-144/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Numbi/Raad

33

2017/C 129/51

Zaak T-145/17: Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kanyama/Raad

33

2017/C 129/52

Zaak T-146/17: Beroep ingesteld op 7 maart 2017 — Mondi/ACER

34

2017/C 129/53

Zaak T-150/17: Beroep ingesteld op 8 maart 2017 — Asolo/EUIPO — Red Bull (FLÜGEL)

34

2017/C 129/54

Zaak T-151/17: Beroep ingesteld op 8 maart 2017 — Marriott Worldwide/EUIPO — Graf (Afbeelding van een gevleugelde stier)

35

2017/C 129/55

Zaak T-154/17: Beroep ingesteld op 9 maart 2017 — Deichmann/Commissie

36

2017/C 129/56

Zaak T-155/17: Beroep ingesteld op 9 maart 2017 — Van Haren Schoenen/Commissie

37

2017/C 129/57

Zaak T-157/17: Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Cristalfarma/EUIPO — Novartis (ILLUMINA)

37

2017/C 129/58

Zaak T-163/17: Beroep ingesteld op 14 maart 2017 — Consorzio di Garanzia dell’Olio Extra Vergine di Oliva di Qualità/Commissie

38

2017/C 129/59

Zaak T-165/17: Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Emcur/EUIPO — Emcure Pharmaceuticals (EMCURE)

39


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 129/01)

Laatste publicatie

PB C 121 van 18.4.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 112 van 10.4.2017

PB C 104 van 3.4.2017

PB C 95 van 27.3.2017

PB C 86 van 20.3.2017

PB C 78 van 13.3.2017

PB C 70 van 6.3.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/2


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017 — Ante Šumelj e.a./Europese Commissie

(Zaak C-239/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Beroep tot schadevergoeding - Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie - Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming - Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder - Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld - Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie - Verwerping van het beroep - Hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond))

(2017/C 129/02)

Procestaal: Kroatisch

Partijen

Rekwiranten: Ante Šumelj, Dubravka Bašljan, Đurđica Crnčević, Miroslav Lovreković, Drago Burazer, Nikolina Nežić, Blaženka Bošnjak, Bosiljka Grbašić, Tea Tončić, Milica Bjelić, Marijana Kruhoberec, Davor Škugor, Ivan Gerometa, Kristina Samardžić, Sandra Cindrić, Sunčica Gložinić, Tomislav Polić, Vlatka Pižeta (vertegenwoordiger: M. Krmek, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Ječmenica en G. Wils, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Ante Šumelj, Dubravka Bašljan, Đurđica Crnčević, Miroslav Lovreković, Drago Burazer, Nikolina Nežić, Blaženka Bošnjak, Bosiljka Grbašić, Tea Tončić, Milica Bjelić, Marijana Kruhoberec, Davor Škugor, Ivan Gerometa, Kristina Samardžić, Sandra Cindrić, Sunčica Gložinić, Tomislav Polić en Vlatka Pižeta worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/3


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017 — Vedran Vidmar e.a./Europese Commissie

(Zaak C-240/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Beroep tot schadevergoeding - Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie - Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming - Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder - Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld - Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie - Verwerping van het beroep - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk))

(2017/C 129/03)

Procestaal: Kroatisch

Partijen

Rekwiranten: Vedran Vidmar, Saša Čaldarević, Irena Glogovšek, Gordana Grancarić, Martina Grgec, Ines Grubišić, Sunčica Horvat Peris, Zlatko Ilak, Mirjana Jelavić, Romuald Kantoci, Svjetlana Klobučar, Ivan Kobaš, Tihana Kušeta Šerić, Damir Lemaić, Željko Ljubičić, Gordana Mahovac, Martina Majcen, Višnja Merdžo, Tomislav Perić, Darko Radić, Damjan Saridžić (vertegenwoordiger: D. Graf, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Ječmenica en G. Wils, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Vedran Vidmar, Saša Čaldarević, Irena Glogovšek, Gordana Grancarić, Martina Grgec, Ines Grubišić, Sunčica Horvat Peris, Zlatko Ilak, Mirjana Jelavić, Romuald Kantoci, Svjetlana Klobučar, Ivan Kobaš, Tihana Kušeta Šerić, Damir Lemaić, Željko Ljubičić, Gordana Mahovac, Martina Majcen, Višnja Merdžo, Tomislav Perić, Darko Radić en Damjan Saridžić worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/3


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017 — Darko Graf/Europese Commissie

(Zaak C-241/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Beroep tot schadevergoeding - Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie - Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming - Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder - Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld - Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie - Verwerping van het beroep - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk))

(2017/C 129/04)

Procestaal: Kroatisch

Partijen

Rekwirant: Darko Graf (vertegenwoordiger: L. Duvnjak, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Ječmenica en G. Wils, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Darko Graf wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/4


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 9 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 8 de Madrid — Spanje) — Francisco Rodrigo Sanz/Universidad Politécnica de Madrid

(Zaak C-443/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de publieke sector - Herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten - Nationale regeling - Integratie van de universiteitsschooldocenten in het korps van de universitair docenten - Voorwaarde - Behalen van de graad van doctor - Omzetting van voltijdbetrekkingen in halftijdbetrekkingen - Uitsluitende toepassing op docenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst - Discriminatieverbod))

(2017/C 129/05)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 8 de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Francisco Rodrigo Sanz

Verwerende partij: Universidad Politécnica de Madrid

Dictum

Het bepaalde in clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de bevoegde overheidsinstanties van de betrokken lidstaat in het kader van maatregelen tot herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten de arbeidstijd van universiteitsschooldocenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst mogen halveren omdat zij niet in het bezit zijn van de graad van doctor, terwijl universiteitsschooldocenten met de status van ambtenaar in vaste dienst die evenmin in het bezit zijn van de doctorsgraad, niet door die maatregel worden getroffen.


(1)  PB C 410 van 7.11.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/5


Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 7 februari 2017 — Kohrener Landmolkerei GmbH, DHG Deutsche Heumilchgesellschaft mbH/Europese Commissie

(Zaak C-446/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Verordening (EU) nr. 1151/2012 - Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen - Gegarandeerde traditionele specialiteiten - Te late indiening van de aankondiging van bezwaar door de bevoegde nationale autoriteiten - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijk ongegronde hogere voorziening])

(2017/C 129/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Kohrener Landmolkerei GmbH, DHG Deutsche Heumilchgesellschaft mbH (vertegenwoordiger: A. Wagner, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. von Rintelen en A. Lewis, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Kohrener Landmolkerei GmbH en DHG Deutsche Heumilchgesellschaft mbH worden verwezen in hun eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 410 van 7.11.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal (Portugal) op 9 februari 2017 — David Vicente Fernandes/Gabinete Português de Carta Verde

(Zaak C-71/17)

(2017/C 129/07)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: David Vicente Fernandes

Verwerende partij: Gabinete Português de Carta Verde

Prejudiciële vragen

A.

Sorteert de in Luxemburg afgesloten verzekering rechtsgevolgen in Portugal, alsof de desbetreffende polis aldaar zou zijn uitgeschreven?

B.

Is „Gabinete Português de Carta Verde” het schadevergoedingsorgaan waarnaar wordt verwezen in artikel 24, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG (1) en is „Gabinete Português de Carta Verde”, als instantie die verantwoordelijk is voor de schadeloosstelling van de benadeelden in de in artikel 20, lid 1, van de richtlijn omschreven gevallen, op dezelfde wijze aansprakelijk als de Luxemburgse verzekeringsonderneming aansprakelijk zou zijn?

C.

Volstaat het in casu de vordering te richten tegen het schadevergoedingsorgaan of is het tevens noodzakelijk de vordering te richten tegen de verzekeringsonderneming; is het, ingeval de vordering tegen de verzekeringsonderneming moet worden gericht, mogelijk de vordering in te stellen op de plaats van haar zetel in Luxemburg of moet de vordering worden gericht tegen een vertegenwoordiger van deze maatschappij in Portugal?

D.

Tegen wie moet de vordering worden gericht ingeval de verzekeringsonderneming geen vertegenwoordiger in Portugal heeft, teneinde volledige schadeloosstelling te krijgen indien in een verzekeringspolis is voorzien in onbeperkte wettelijke aansprakelijkheid?


(1)  Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11).


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/6


Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2017 door TestBioTech eV, European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility eV en Sambucus eV tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-177/13, TestBioTech eV, European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility eV, Sambucus eV/Commissie

(Zaak C-82/17 P)

(2017/C 129/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: TestBioTech eV, European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility eV, Sambucus eV (vertegenwoordigers: K. Smith QC, J. Stevenson, Barrister)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, Monsanto Europe, Monsanto Company

Conclusies

punten 1 en 2 van het dictum van de beschikking van het Gerecht vernietigen;

een nieuw arrest wijzen waarbij de besluiten van de Commissie nietig worden verklaard zoals is verzocht voor het Gerecht of, subsidiair, de zaak naar het Gerecht terug verwijzen voor een volledig nieuw onderzoek; de beslissing hierover is afhankelijk van de vraag welke middelen in hogere voorziening slagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van rekwirantes, en

alle andere maatregelen gelasten die passend worden geacht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes verzoeken het Hof het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 december 2016, TestBioTech e.a./Commissie (T-177/13, ECLI:EU:T:2016:736) (hierna: „arrest”), dat aan rekwirantes is betekend op 19 december 2016, te vernietigen. In het arrest heeft het Gerecht het beroep van rekwirantes tot nietigverklaring van de drie tot hen gerichte inhoudelijk identieke besluiten van de Europese Commissie verworpen. Volgens die besluiten waren hun bezwaren over uitvoeringsbesluit 2012/347 (1), waarbij op grond van verordening nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) (hierna: „GGLD-verordening”) aan Monsanto Europe SA een vergunning is toegekend voor het in de handel brengen van haar genetisch gemodificeerde soja „MON 87701 × MON 89788” (hierna: „soja”), ongegrond. Deze besluiten worden hierna „de besluiten van de Commissie” genoemd.

Samengevat heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting bij de afwijzing van de bezwaren van rekwirantes tegen de besluiten van de Commissie door:

a)

bepaalde delen van het verzoek tot nietigverklaring van rekwirantes niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat het krachtens artikel 10 van de Aarhus-verordening (3) ingediende verzoek tot heroverweging niet alle precieze details en gronden bevatte die ter ondersteuning van de middelen voor het Gerecht zijn aangevoerd en/of dat niet was voldaan aan andere procedurele vereisten;

b)

een onjuiste en onmogelijke bewijslast te leggen op niet-gouvernementele organisaties („ngo’s”) die krachtens de artikelen 10 en 12 van de Aarhus-verordening ten behoeve van het milieu optreden;

c)

niet te erkennen dat de door de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid overeenkomstig haar juridische verplichtingen uitgevaardigde richtsnoeren een gewettigd vertrouwen wekken dat deze zullen worden nageleefd;

d)

vast te stellen dat de door de GGLD-verordening (en de richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid) vereiste veiligheidsbeoordeling in twee fasen niet hoefde te worden verricht; in plaats daarvan kon enkel de eerste fase — de vergelijking tussen het genetisch gemodificeerde gewas en het referentiegewas — voldoende zijn (en volstond deze fase in dit geval) om aan de verplichtingen van de GGLD-verordening te voldoen;

e)

zich op verordening (EG) nr. 396/2005 (4) („pesticideverordening”) te beroepen om bepaalde elementen af te wijzen van het bezwaar van rekwirantes dat de potentiële toxiciteit van soja niet toereikend is onderzocht en dat de effecten van soja na de toekenning van de vergunning niet worden gecontroleerd.


(1)  Uitvoeringsbesluit 2012/347/EU van de Commissie van 28 juni 2012 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja MON 87701 × MON 89788 (MON-877Ø1-2 × MON-89788-1) overeenkomstig verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2012, L 171, blz. 13).

(2)  Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB 2003, L 268, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad (PB 2005, L 70, blz. 1).


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London (Verenigd Koninkrijk) op 20 februari 2017 — Secretary of State for the Home Department/Rozanne Banger

(Zaak C-89/17)

(2017/C 129/09)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Secretary of State for the Home Department

Verwerende partij: Rozanne Banger

Prejudiciële vragen

1)

Is een lidstaat ingevolge de beginselen vervat in de beslissing in zaak C-370/90, Sing, ECLI:EU:C:1992:296, verplicht een verblijfsvergunning te verstrekken aan, dan wel het verstrekken daarvan te vergemakkelijken voor, de van buiten de Unie afkomstige ongehuwde partner van een Unieburger die, nadat deze laatste zijn recht op vrij verkeer op grond van het Verdrag heeft uitgeoefend om in een andere lidstaat te werken, met een dergelijke partner is teruggekeerd naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit?

2)

Subsidiair, vereist richtlijn 2004/38/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: „burgerschapsrichtlijn”) dat een dergelijke verblijfsvergunning wordt verstrekt dan wel dat het verstrekken ervan wordt vergemakkelijkt?

3)

Is een besluit tot weigering van een verblijfvergunning onwettig wegens schending van artikel 3, lid 2, van de burgerschapsrichtlijn, indien een dergelijk besluit niet is gegrond op nauwkeurig onderzoek van de persoonlijke situatie van de verzoeker en niet behoorlijk of toereikend is gemotiveerd?

4)

Is een nationale rechtsregel op grond waarvan geen beroep bij de rechter openstaat tegen een bestuursbesluit waarbij wordt geweigerd een verblijfvergunning toe te kennen aan een persoon die beweert een ander familielid te zijn, in overeenstemming met de burgerschapsrichtlijn?


(1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/8


Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2017 door Cellnex Telecom S.A., voorheen Abertis Telecom S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in de gevoegde zaken T-37/15 en T-38/15, Abertis Telecom Terrestre S.A. en Telecom Castilla-La Mancha, S.A./Europese Commissie

(Zaak C-91/17 P)

(2017/C 129/10)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Cellnex Telecom S.A., voorheen Abertis Telecom S.A. (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en SES Astra

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

definitief uitspraak doen op het beroep tot nietigverklaring en het besluit van de Commissie nietig verklaren;

de Europese Commissie en SES Astra verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest is een besluit van de Commissie bevestigd inzake staatssteun betreffende bepaalde maatregelen die waren genomen door de overheidsinstanties van de Spaanse autonome regio Castilla-La Mancha om te garanderen dat het digitale terrestrische televisiesignaal (DTT) de afgelegen en minder bevolkte gebieden van het grondgebied, waar slechts 2,5 % van de bevolking leeft, bereikt. In het besluit heeft de Commissie erkend dat, vanuit materieel oogpunt, de markt die dienst niet zou aanbieden zonder overheidsinterventie. Desalniettemin vraagt de Commissie zich af of de activiteit onder de Spaanse wetgeving kan worden aangemerkt als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) op grond dat, vanuit een formeel oogpunt, die dienst door de overheidsinstanties niet „duidelijk” was omschreven en toegewezen. Voorts heeft zij opgemerkt dat het deze instanties, wanneer zij een DAEB organiseren, in elk geval niet toegestaan is te kiezen voor een bepaalde technologie.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan, ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen in het bestreden arrest op het punt van de uitlegging van de artikelen 14, 106, lid 2, en 107, lid 1, VWEU, en van protocol nr. 26 bij het VWEU, inzake diensten van algemeen economisch belang.

In de hogere voorziening wordt met name aangevoerd dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

de grenzen van de „kennelijke beoordelingsfout” te overschrijden bij de beoordeling van de verschillende handelingen waarbij de DAEB zijn omschreven en toegewezen;

de „ruime beoordelingsbevoegdheid” van de lidstaten onrechtmatig te beperken, welke beoordelingsbevoegdheid zowel betrekking heeft op de omschrijving als op de „organisatie” van DAEB-activiteiten, en dus ook op de keuze van de wijze waarop die activiteiten tot stand worden gebracht en de keuze voor bepaalde technologie, ongeacht of die keuzes besloten zitten in de handeling waarbij het omschrijven plaatsvindt of in een afzonderlijke handeling;

bij de beoordeling van het toepasselijke Spaanse recht de strekking van de onderzochte bepalingen en de rechtspraak die deze bepalingen uitlegt, te wijzigen door deze uit te leggen op een wijze die duidelijk in strijd is met de inhoud ervan, en door aan bepaalde gegevens een reikwijdte te geven die deze, in verhouding tot andere gegevens, niet toekomt;

niet in aanmerking te nemen dat de „omschrijving” van DAEB-activiteiten en het „belasten” van een of meer ondernemingen met de uitvoering ervan, kunnen gebeuren middels een of meerdere handelingen;

niet in aanmerking te nemen dat voor de „omschrijving” van DAEB-activiteiten en voor het „belasten” geen specifieke formulering of specifieke bewoordingen vereist zijn, maar een materiële en functionele beoordeling;

door het voordeel dat zou zijn ontvangen te kwantificeren als het totale bedrag van de door de overheidsinstanties gesloten contracten, zonder rekening te houden met het feit dat dat bedrag geen niet-terugvorderbare subsidie vormt, maar een tegenprestatie voor de goederen en diensten die de betrokken onderneming aan de staat levert.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/9


Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2017 door Telecom Castilla-La Mancha, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in de gevoegde zaken T-37/15 en T-38/15, Abertis Telecom Terrestre S.A. en Telecom Castilla-La Mancha, S.A./Europese Commissie

(Zaak C-92/17 P)

(2017/C 129/11)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Telecom Castilla-La Mancha, S.A. (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en SES Astra

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

definitief uitspraak doen op het beroep tot nietigverklaring en het besluit van de Commissie nietig verklaren;

de Europese Commissie en SES Astra verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest is een besluit van de Commissie bevestigd inzake staatssteun betreffende bepaalde maatregelen die waren genomen door de overheidsinstanties van de Spaanse autonome regio Castilla-La Mancha om te garanderen dat het digitale terrestrische televisiesignaal (DTT) de afgelegen en minder bevolkte gebieden van het grondgebied, waar slechts 2,5 % van de bevolking leeft, bereikt. In het besluit heeft de Commissie erkend dat, vanuit materieel oogpunt, de markt die dienst niet zou aanbieden zonder overheidsinterventie. Desalniettemin vraagt de Commissie zich af of de activiteit onder de Spaanse wetgeving kan worden aangemerkt als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) op grond dat, vanuit een formeel oogpunt, die dienst door de overheidsinstanties niet „duidelijk” was omschreven en toegewezen. Voorts heeft zij opgemerkt dat het deze instanties, wanneer zij een DAEB organiseren, in elk geval niet toegestaan is te kiezen voor een bepaalde technologie.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan, ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen in het bestreden arrest op het punt van de uitlegging van de artikelen 14, 106, lid 2, en 107, lid 1, VWEU, en van protocol nr. 26 bij het VWEU, inzake diensten van algemeen economisch belang.

In de hogere voorziening wordt met name aangevoerd dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

de grenzen van de „kennelijke beoordelingsfout” te overschrijden bij de beoordeling van de verschillende handelingen waarbij de DAEB zijn omschreven en toegewezen;

de „ruime beoordelingsbevoegdheid” van de lidstaten onrechtmatig te beperken, welke beoordelingsbevoegdheid zowel betrekking heeft op de omschrijving als op de „organisatie” van DAEB-activiteiten, en dus ook op de keuze van de wijze waarop die activiteiten tot stand worden gebracht en de keuze voor bepaalde technologie, ongeacht of die keuzes besloten zitten in de handeling waarbij het omschrijven plaatsvindt of in een afzonderlijke handeling;

bij de beoordeling van het toepasselijke Spaanse recht de strekking van de onderzochte bepalingen en de rechtspraak die deze bepalingen uitlegt, te wijzigen door deze uit te leggen op een wijze die duidelijk in strijd is met de inhoud ervan, en door aan bepaalde gegevens een reikwijdte te geven die deze, in verhouding tot de andere gegevens, niet toekomt;

niet in aanmerking te nemen dat de „omschrijving” van DAEB-activiteiten en het „belasten” van een of meer ondernemingen met de uitvoering ervan, kunnen gebeuren middels een of meerdere handelingen;

niet in aanmerking te nemen dat voor de „omschrijving” van DAEB-activiteiten en voor het „belasten” geen specifieke formulering of specifieke bewoordingen vereist zijn, maar een materiële en functionele beoordeling;

door het voordeel dat zou zijn ontvangen te kwantificeren als het totale bedrag van de door de overheidsinstanties gesloten contracten, zonder rekening te houden met het feit dat dat bedrag geen niet-terugvorderbare subsidie vormt, maar een tegenprestatie voor de goederen en diensten die de betrokken onderneming aan de staat levert.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/10


Beroep ingesteld op 22 februari 2017 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-93/17)

(2017/C 129/12)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en B. Stromsky)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 28 juni 2012 in zaak C-485/10 Commissie/Griekenland, EU:C:2012:395, de krachtens dat arrest en artikel 260, lid 1, VWEU op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek gelasten aan de Commissie, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie”, een dwangsom van 34 974 EUR te betalen per dag vertraging in de uitvoering van het arrest van het Hof van 28 juni 2012 in zaak C-485/10, vanaf de dag van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot op de dag dat het arrest van 28 juni 2012 volledig is uitgevoerd;

de Helleense Republiek gelasten aan de Commissie, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie”, een forfaitair bedrag te betalen dat het resultaat is van de vermenigvuldiging van een bedrag van 3 828 EUR per dag met het aantal dagen dat verstrijkt tussen de datum van uitspraak van het arrest van 28 juni 2012 en de dag waarop de inbreuk wordt beëindigd of, indien de inbreuk voortduurt, de dag van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Commissie heeft op 2 juli 2008 beschikking 2009/610/EG vastgesteld betreffende de maatregelen C 16/04 (ex NN 29/04, CP 71/02 en CP 133/05) die door Griekenland ten behoeve van Hellenic Shipyards ten uitvoer zijn gelegd. In die beschikking heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat een gedeelte van de aan Hellenic Shipyards verleende staatssteun onverenigbaar is met de interne markt en heeft zij de Helleense Republiek gelast die staatssteun terug te vorderen, vermeerderd met rente tot op de dag dat de steun volledig is teruggevorderd.

De Commissie heeft op 8 oktober 2010 bij het Hof beroep ingesteld wegens schending van artikel 108, lid 2, VWEU (zaak C-485/10). Het Hof heeft op 28 juni 2012 geoordeeld dat de Helleense Republiek de krachtens de artikelen 2, 3, 5, 6, 8, 9 en 11 tot en met 19 van de beschikking van de Commissie op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van die beschikking, en door de Commissie niet binnen de gestelde termijn de in artikel 19 daarvan bedoelde informatie mee te delen.

Aangezien de Helleense Republiek niet de maatregelen heeft vastgesteld die nodig zijn om het arrest van het Hof van 28 juni 2012 uit te voeren, is zij de krachtens dat arrest en artikel 260, lid 1, VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/11


Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2017 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-808/14, Spanje/Commissie

(Zaak C-114/17 P)

(2017/C 129/13)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. J. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 15 december 2016 in zaak T-808/14, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie vernietigen;

het besluit van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.27408 (C 24/2010) (ex NN 37/2010, ex CP 19/2009) van het Koninkrijk Spanje voor de uitrol van digitale terrestrische televisie in afgelegen en minder verstedelijkte gebieden van Castilië-La Mancha, nietig verklaren;

De Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de uitlegging van artikel 1, van het bestreden besluit vóór de wijziging ervan, en ten aanzien van de beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid, voor zover het Gerecht ervan uit is gegaan dat dit artikel ook betrekking heeft op de levering van apparatuur en het Koninkrijk Spanje geen nieuwe verplichting wordt opgelegd.

2.

Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het toezicht op de lidstaten bij het omschrijven en uitvoeren van diensten van algemeen economisch belang, zowel wat het eerste als wat het vierde criterium betreft van het arrest Altmark Trans und Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00; EU:C:2003:415).

3.

Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de rechterlijke toetsing van de verenigbaarheid van de staatssteun op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, voor zover het Gerecht heeft vastgesteld dat de litigieuze maatregel onverenigbaar is met de interne markt daar deze het beginsel van technologische neutraliteit niet in acht neemt.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/12


Beschikking van de president van het Hof van 24 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria — Spanje) — Liberbank, SA/Rafael Piris del Campo

(Zaak C-431/15) (1)

(2017/C 129/14)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/12


Beschikking van de president van het Hof van 9 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Álava — Spanje) — Laboral Kutxa/Esmeralda Martínez Quesada

(Zaak C-525/15) (1)

(2017/C 129/15)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 414 van 14.12.2015.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/12


Beschikking van de president van het Hof van 26 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria — Spanje) — Luca Jerónimo García Almodóvar, Catalina Molina Moreno/Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, SAU

(Zaak C-554/15) (1)

(2017/C 129/16)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 27 van 25.1.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beschikking van de president van het Hof van 15 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de A Coruña — Spanje) — Abanca Corporación Bancaria SA/María Isabel Vázquez Rosende

(Zaak C-1/16) (1)

(2017/C 129/17)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 98 van 14.3.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beschikking van de president van het Hof van 10 januari 2017 — Europese Commissie/Republiek Finland

(Zaak C-42/16) (1)

(2017/C 129/18)

Procestaal: Fins

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 118 van 4.4.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster — Duitsland) — X/Finanzamt I

(Zaak C-238/16) (1)

(2017/C 129/19)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 343 van 19.9.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 14 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — José Rui Garrett Pontes Pedroso/Netjets Management Limited

(Zaak C-242/16) (1)

(2017/C 129/20)

Procestaal: Portugees

De president van de Tweede kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beschikking van de president van het Hof van 18 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — Kärntner Ausgleichszahlungs-Fonds/Österreichische Finanzmarktaufsichtsbehörde (FMA)

(Zaak C-309/16) (1)

(2017/C 129/21)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 335 van 12.9.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beschikking van de president van het Hof van 15 december 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Andrea Witzel, Jannis Witzel, Jazz Witzel/Germanwings GmbH

(Zaak C-520/16) (1)

(2017/C 129/22)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beschikking van de president van het Hof van 19 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Ralf-Achim Vetter, Susanne Glang-Vetter, Anna Louisa Vetter, Carolin Marie Vetter/Germanwings GmbH

(Zaak C-521/16) (1)

(2017/C 129/23)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


Gerecht

24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/15


Arrest van het Gerecht van 7 maart 2017 — Lauritzen Holding/EUIPO — DK Company (IWEAR)

(Zaak T-622/14) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk IWEAR - Ouder Uniewoordmerk INWEAR - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 129/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lauritzen Holding AS (Drøbak, Noorwegen) (vertegenwoordigers: P. Walsh en S. Dunstan, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Bullock, vervolgens D. Hanf, gemachtigden)

Interveniërende partij: DK Company A/S (Ikast, Denemarken), die werd toegestaan in de plaats te treden van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Nielsen en E. Skovbo, vervolgens E. Skovbo, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 juni 2014 (zaak R 1935/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen IC Companys A/S en Lauritzen Holding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lauritzen Holding AS wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de noodzakelijke kosten die IC Companys A/S heeft gemaakt voor de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 351 van 6.10.2014.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/15


Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Hersill/EUIPO — KCI Licensing (VACUP)

(Zaak T-741/14) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk VACUP - Oudere Uniewoordmerken MINIVAC en V.A.C. - Geen normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 129/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hersill, SL (Móstoles, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Aznar Alonso en P. Koch Moreno, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: KCI Licensing, Inc (San Antonio, Texas, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, QC)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 augustus 2014 (zaak R 1520/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen KCI Licensing en Hersill

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 14 augustus 2014 (zaak R 1520/2013-2) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Hersill, SL.

3)

KCI Licensing, Inc. zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 448 van 15.12.2014.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/16


Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Edison/EUIPO — Eolus Vind (e)

(Zaak T-276/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 129/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Edison SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: D. Martucci, F. Boscariol de Roberto en I. Gatto, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Hanf en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Eolus Vind AB (publ) (Hässleholm, Zweden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 februari 2015 (zaak R 2358/2013-1) inzake een oppositieprocedure tussen Edison en Eolus Vind

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Edison SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 236 van 20.7.2015.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/17


Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — EDEO/KL

(Zaak T-278/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2013 - Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren - Geen onjuiste rechtsopvatting))

(2017/C 129/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Marquardt en M. Silva, vervolgens S. Marquardt, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: KL (vertegenwoordigers: N. de Montigny en J.-N. Louis, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie[vertrouwelijk] (2), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die KL in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten van deze procedure dragen.


(1)  PB C 294 van 7.9.2015.

(2)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/17


Arrest van het Gerecht van 14 maart 2017 — Bank Tejarat/Raad

(Zaak T-346/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Opnieuw plaatsen van verzoeksters naam op de lijsten - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Gezag van gewijsde - Misbruik van bevoegdheid - Grondrechten”))

(2017/C 129/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bank Tejarat (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: S. Zaiwalla, P. Reddy en A. Meskarian, solicitors, M. Brindle, QC, en R. Blakeley, barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/556 van de Raad van 7 april 2015 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB 2015, L 92, blz. 101), en uitvoeringsverordening (EU) 2015/549 van de Raad van 7 april 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2015, L 92, blz. 12, met rectificatie in PB 2015, L 159, blz. 73), voor zover zij betrekking hebben op verzoekster

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bank Tejarat wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/18


Arrest van het Gerecht van 8 maart 2017 — Rafhaelo Gutti/EUIPO — Transformados del Sur (CAMISERIA LA ESPAÑOLA)

(Zaak T-504/15) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk CAMISERIA LA ESPAÑOLA - Ouder nationaal beeldmerk dat twee gekruiste vlaggen afbeeldt - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 129/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Rafhaelo Gutti, SL (Loja, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Sempere Massa, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Uriarte Valiente en A. Schifko, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Transformados del Sur, SA (Sevilla, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Salas Martin, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 juli 2015 (zaak R 2424/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Transformados del Sur en Rafhaelo Gutti

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rafhaelo Gutti, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 354 van 26.10.2015.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/18


Arrest van het Gerecht van 8 maart 2017 — Biernacka-Hoba/EUIPO — Formata Bogusław Hoba (Formata)

(Zaak T-23/16) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk Formata - Absolute nietigheidsgrond - Geen kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Relatieve nietigheidsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 53, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 207/2009”])

(2017/C 129/30)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Ilona Biernacka-Hoba (Aleksandrów Łódzki, Polen) (vertegenwoordiger: R. Rumpel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en K. Zajfert, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Formata Bogusław Hoba (Aleksandrów Łódzki)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 november 2015 (zaak R 102/2015-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Biernacka-Hoba en Formata Bogusław Hoba

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 november 2015 (zaak R 102/2015-2) wordt vernietigd, voor zover de kamer van beroep de vordering tot nietigverklaring op basis van de relatieve nietigheidsgrond heeft afgewezen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen alsmede de helft van de kosten van Ilona Biernacka-Hoba.

4)

Ilona Biernacka-Hoba zal de helft van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/19


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2017 — Puma/EUIPO (FOREVER FASTER)

(Zaak T-104/16) (1)

([„Uniemerk - Internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen - Woordmerk FOREVER FASTER - Merk bestaande in een reclameslogan - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur”])

(2017/C 129/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Schunke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en K. Sidat Humphreys, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 januari 2016 (zaak R 770/2015-1) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk FOREVER FASTER

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Puma SE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 165 van 10.5.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/20


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2017 — Marsh/EUIPO (ClaimsExcellence)

(Zaak T-308/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk ClaimsExcellence - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 129/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Marsh GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Riegger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Manea en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 april 2016 (zaak R 2358/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ClaimsExcellence als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marsh GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 287 van 8.8.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/20


Arrest van het Gerecht van 9 maart 2017 — Maximum Play/EUIPO (MAXPLAY)

(Zaak T-400/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk MAXPLAY - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2017/C 129/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Maximum Play, Inc. (San Francisco, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 26 mei 2016 (zaak R 2273/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken MAXPLAY als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Maximum Play, Inc., wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 10 februari 2017 — RT/Parlement

(Zaak T-98/17)

(2017/C 129/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RT (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk te verklaren;

het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 30 juni 2016 tot afwijzing van het medisch attest nietig te verklaren en, voor zover nodig, het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 13 januari 2017 tot afwijzing van verzoekers klacht nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 59 van het Ambtenarenstatuut en van artikel 2 van de interne regels.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling en schending van artikel 59 van het Ambtenarenstatuut en artikel 2 van de interne regels.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 59 van het Ambtenarenstatuut en artikel 2 van de interne regels, ontoereikende motivering en schending van het beginsel van rechtszekerheid.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 14 februari 2017 — BTB Holding Investments en Duferco Participations Holding/Commissie

(Zaak T-100/17)

(2017/C 129/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: BTB Holding Investments SA (Luxemburg, Luxemburg), Duferco Participations Holding SA (Luxemburg) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, R. Luff en M. Favart, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

artikel 1, onder a), b) en d), en artikel 2 van het besluit van de Commissie van 20 januari 2016 in staatssteunzaak SA.33926 2013/C (ex 2013/NN, 2011/CP) betreffende door België aan Duferco verleende steun nietig verklaren;

verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan met betrekking tot de eerste maatregel, namelijk de overdracht door Foreign Strategic Investment Holding (FSIH) van een deelneming van 49 % in Duferco US aan Duferco Industrial Investment.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten gemaakt met betrekking tot het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie en de voorwaarde van het bestaan van een voordeel zoals bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU. Bovendien is de Commissie haar motiveringsplicht niet nagekomen. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:

eerste onderdeel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zij heeft het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie en de regels inzake bewijslast geschonden door de toepasselijkheid en de toepassing van het criterium van de particuliere marktdeelnemer door elkaar te halen;

tweede onderdeel: de Commissie heeft haar besluit ontoereikend gemotiveerd, is onzorgvuldig geweest en heeft het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden. Verder heeft zij het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie en artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie niet globaal te beoordelen om het bestaan van een voordeel aan te tonen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten gemaakt door bij de beoordeling van het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie niet alle relevante elementen in aanmerking te nemen, niet de economische rationaliteit van de transactie te erkennen en geen rekening te houden met de wezenlijke argumenten inzake de winstgevendheid van de transactie. Aldus heeft zij inbreuk gemaakt op het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie, is zij haar motiveringsplicht in de zin van artikel 296 VWEU niet nagekomen en heeft zij niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU. Dit middel bestaat uit drie onderdelen:

eerste onderdeel: de Commissie heeft verzuimd rekening te houden met alle relevante elementen;

tweede onderdeel: de Commissie heeft verzuimd de economische rationaliteit van de transactie in aanmerking te nemen;

derde onderdeel: de Commissie is haar motiveringsplicht niet nagekomen en heeft het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden en het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie niet correct toegepast door geen rekening te houden met de winstgevendheid van de investering van FSIH.

3.

Derde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, inbreuk gemaakt op de beginselen van zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur, het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie niet correct toegepast en de voorwaarden met betrekking tot het bestaan van een voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU geschonden, en is haar motiveringsplicht niet nagekomen door de deelname van FSIH in Duferco US onjuist te waarderen bij de berekening van het vermeende steunelement. Dit middel bestaat uit vijf onderdelen:

eerste onderdeel: de Commissie heeft ten onrechte verwezen naar de eigen middelen van Duferco US;

tweede onderdeel: de Commissie heeft de ondernemingswaarde niet correct in aanmerking genomen door de schulden van de onderneming niet in mindering te brengen;

derde onderdeel: de Commissie heeft enkel rekening gehouden met de resultaten van het boekjaar 2006;

vierde onderdeel: de Commissie heeft een willekeurig en te groot veelvoud toegepast;

vijfde onderdeel: de Commissie heeft bijna het integrale verslag van KPMG van 28 mei 2014 willekeurig van de hand gewezen.

Eén van de verzoeksters, BTB Holding Investments SA, voert voorts drie middelen aan met betrekking tot de tweede maatregel, namelijk de verkoop door FSIH van een deelneming van 25 % in Duferco Participations Holding Limited aan Bolmat Holding Limited.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt, inbreuk gemaakt op het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie en op de regels inzake de bewijslast en de in artikel 107, lid 1, VWEU vastgestelde voorwaarde van het bestaan van een voordeel geschonden. Ook is zij de in artikel 296 VWEU vastgestelde motiveringsplicht niet nagekomen door het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie onjuist toe te passen;

2.

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door geen rekening te houden met de wezenlijke elementen die de partijen hebben aangevoerd; aldus heeft zij inbreuk gemaakt op het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie, de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU geschonden en niet voldaan aan de zorgvuldigheidsplicht en de motiveringsplicht in de zin van artikel 296 VWEU niet nakomt;

3.

Derde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de berekening van het vermeende steunelement, en aldus het beginsel van behoorlijk bestuur, het beginsel van een investeerder in een markteconomie en de artikelen 107, lid 1, en 296 VWEU geschonden.

Een van de verzoeksters, BTB Holding Investments SA, voert voorts twee middelen aan met betrekking tot de vierde maatregel, namelijk de lening ten gunste van Ultima Partners Limited.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft de feiten kennelijk onjuist beoordeeld en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de comparatieve benadering te verwerpen, wat in strijd is met het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie, met artikel 107, lid 1, VWEU wat het bestaan van een voordeel betreft, met de motiveringsplicht en met de algemene beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en behoorlijk bestuur.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft de feiten kennelijk onjuist beoordeeld en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de vaststelling van de referentievoeten, waardoor het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie onjuist is toegepast en de voorwaarde van het bestaan van een voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is geschonden. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:

eerste onderdeel: de Commissie heeft ten onrechte een BB-notering toegekend aan Ultima Partners Limited, wat in strijd is met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur; bovendien is zij op dit punt haar motiveringsplicht in de zin van artikel 296 VWEU niet nagekomen;

tweede onderdeel: de Commissie heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de kwalificatie van de aan FSIH verleende zekerheden, wat in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en bescherming van het gewettigd vertrouwen; bovendien is zij op dit punt haar motiveringsplicht in de zin van artikel 296 VWEU niet nagekomen.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/23


Beroep ingesteld op 15 februari 2017 — Apple/EUIPO — Apo International (apo)

(Zaak T-104/17)

(2017/C 129/36)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apple Inc. (Cupertino, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Olsen en P. Andreottola, solicitors, en G. Tritton, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Apo International Co. Ltd (Taipei, Taiwan)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „apo” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 293 628

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 1 december 2016 in zaak R 698/2016-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

verzoeksters beroep tegen de bestreden beslissing in zijn geheel toewijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009;

schending van het verbod van reformatio in peius door de bestreden beslissing;

onjuiste opvatting van de kamer van beroep door te oordelen dat de vordering wegens misbruik op grond van artikel 8, lid 4, niet was gestaafd.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/24


Beroep ingesteld op 16 februari 2017 — Steinhoff e.a./ECB

(Zaak T-107/17)

(2017/C 129/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Frank Steinhoff (Hamburg, Duitsland), Ewald Filbry (Dortmund, Duitsland), Vereinigte Raiffeisenbanken Gräfenberg-Forchheim-Eschenau-Heroldsberg eG (Gräfenberg, Duitsland), Werner Bäcker (Rodgau, Duitsland), EMB Consulting SE (Mühltal, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Hoepner, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht verweerder te veroordelen tot betaling van de volgende bedragen, vermeerderd met de desbetreffende basisrente plus telkens 5 procentpunten vanaf de datum waarop het beroep aanhangig is:

verzoekende partij onder 1.: 314 000 EUR;

verzoekende partij onder 2.: 54 950 EUR;

verzoekende partij onder 3.: 2 355 000 EUR;

verzoekende partij onder 4.: 303 795 EUR;

verzoekende partij onder 5.: 750 460 EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de onderhavige schadevergoedingsactie stellen de verzoekende partijen dat verweerder zijn verplichtingen niet is nagekomen omdat hij in zijn standpuntbepaling van 17 februari 2012 ten aanzien van de door Griekse Staat uitgegeven en gegarandeerde waardepapieren (CON/2012/12) niet heeft gewezen op de onrechtmatigheid van de voorgenomen herstructurering van de Griekse staatsschulden door een verplichte omruil op grond van wet 4050/2012.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verzuim om erop te wijzen dat de verplichte herstructurering, gelet op het pacta sunt servanda-beginsel, ontoelaatbaar is omdat wijzigingsclausules niet met vrucht achteraf in de bestaande staatsschulden kunnen worden opgenomen

2.

Tweede middel: verzuim om een standpunt in te nemen ten aanzien van het onteigeningseffect van de door Griekenland geplande wet, die in een verplichte omruil voorziet zonder dat in de wet een passende vergoeding is vastgesteld, hetgeen in strijd is met artikel 17, lid 1, tweede zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

3.

Derde middel: verzuim om op schending van artikel 63 VWEU te wijzen

4.

Vierde middel: verzuim om op schending van artikel 124 VWEU te wijzen


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/25


Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — Pelikan/EUIPO — NBA Properties (NEW ORLEANS PELICANS)

(Zaak T-112/17)

(2017/C 129/38)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pelikan Vertriebsgesellschaft mbH & Co. KG (Hannover, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Hildebrandt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: NBA Properties, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk in zwart en wit met de woordelementen „NEW ORLEANS PELICANS” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 518 487

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 16 december 2016 in zaak R 408/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening nr. 207/2009.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/26


Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — Alba Aguilera e.a./EDEO

(Zaak T-119/17)

(2017/C 129/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Ruben Alba Aguilera (Addis Abeba, Ethiopië) en 28 andere verzoekers (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover daarbij het bedrag van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor in Ethiopië tewerkgesteld personeel wordt verminderd van 30 naar 25 %;

EDEO te veroordelen tot betaling, aan verzoekers, van een forfaitair bedrag, waarvan het Gerecht het bedrag ex aequo et bono zal bepalen, ter vergoeding van de geleden immateriële schade;

EDEO te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige geschil betreft de wettigheid van het besluit van EDEO om het bedrag van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden (TBL) van in Ethiopië tewerkgesteld personeel, te verminderen van 30 naar 25 %.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de verplichting om AUB van bijlage X bij het Statuut vast te stellen.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut, voor zover de door EDEO gebruikte methode om het bedrag van de TBL in een plaats van tewerkstelling vast te stellen rekening houdt met het beginsel van „regionale coherentie”.

3.

Derde middel, ontleend aan veelvuldige kennelijke beoordelingsfouten waardoor het bestreden besluit onwettig is.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/26


Beroep ingesteld op 28 februari 2017 — Exaa Abwicklungsstelle für Energieprodukte/ACER

(Zaak T-123/17)

(2017/C 129/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Exaa Abwicklungsstelle für Energieprodukte AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: B. Rajal, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)

Conclusies

het besluit van de raad van beroep van verweerder van 17 februari 2017 in zaak A-001-2017 (gevoegd) tot afwijzing van het verzoek om toelating tot interventie, nietig verklaren; en

verweerder verwijzen in kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 11 van het Reglement voor de procesvoering van de raad van beroep van verweerder en schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omdat de raad van beroep ten onrechte heeft beslist dat verzoekster geen gerechtvaardigd belang bij de uitkomst van het beroep had

2.

Tweede middel: schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU (ernstige tekortkomingen in de motivering)

3.

Derde middel: schending van het recht om te worden gehoord, omdat de raad van beroep verweerders standpunt ten aanzien van verzoeksters interventieverzoek niet aan laatstgenoemde heeft betekend


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/27


Beroep ingesteld op 27 februari 2017 — Torné/Commissie

(Zaak T-128/17)

(2017/C 129/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Isabel Torné (Algés, Portugal) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van 16 april 2016 tot afwijzing van haar verzoek om het percentage van haar pensioenrechten en haar pensioenleeftijd vast te stellen nietig te verklaren;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak komt de verzoekende partij op tegen het besluit tot stilzwijgende afwijzing van haar verzoek om een voortijdig besluit te krijgen over bepaalde vaststaande en invariabele elementen van de berekening van haar pensioenrechten. Die stilzwijgende afwijzing vormt haars inziens een verzuim om een door het Statuut voorgeschreven maatregel te nemen en, dientengevolge, een bezwarend besluit in de zin van artikel 90 van het Statuut.

Wat de elementen voor de berekening van haar pensioen betreft, komt verzoekster eveneens op tegen de praktijk van de Commissie die erin bestaat dat wordt aangenomen dat de overplaatsing van een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, punt f, RAP naar een ander agentschap van de Europese Unie de sluiting inhoudt van een nieuwe overeenkomst, die losstaat van de vorige, zodat de loopbaan van die functionaris wordt onderbroken en nieuwe statutaire regels over het ouderdomspensioen worden toegepast.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/28


Beroep ingesteld op 2 maart 2017 — Argus Security Projects/Commissie en EDEO

(Zaak T-131/17)

(2017/C 129/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Argus Security Projects Ltd (Limassol, Cyprus) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie, Europese Dienst voor extern optreden

Conclusies

het in haar brief van 13 februari 2017 vervatte verrekeningsbesluit van de Commissie inzake een bedrag van 52 600 EUR nietig verklaren;

het in haar brief van 15 februari 2017 vervatte verrekeningsbesluit van de Commissie, die handelt voor rekening van de rekenplichtige van EDEO, inzake een bedrag van 41 522 EUR nietig verklaren;

het in haar brief van 28 februari 2017 vervatte verrekeningsbesluit van de Commissie, die handelt voor rekening van de rekenplichtige van EDEO, inzake een bedrag van 6 324 EUR nietig verklaren;

de Europese Commissie en EDEO verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna „Handvest”). Volgens verzoekster moet de vaststelling van eenzijdige verrekeningsbesluiten zoals de bestreden besluiten, in een contractuele context en hoewel de andere contractpartij een beroep wegens contractuele aansprakelijkheid heeft ingesteld voor de volgens het contract bevoegde rechter, worden geacht illegaal en in strijd met artikel 47 van het Handvest te zijn.

2.

Tweede middel: onbevoegdheid van de Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om verrekeningsbesluiten vast te stellen in een contractuele context. Verwerende partijen hebben hun bevoegdheden overschreden door gebruik te maken van eenzijdige bevoegdheden om een contractueel geschil te beslechten, en bijgevolg moeten de bestreden besluiten wegens onbevoegdheid van degene die ze heeft vastgesteld, nietig worden verklaard.

3.

Derde middel: schending van artikel 80 van verordening nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (hierna: „financiële verordening”). Aangezien de zaak nog hangende is voor de Belgische rechter, betoogt verzoekster dat de rekenplichtige van de Commissie niet rechtmatig kon oordelen dat de betrokken vordering zeker, vaststaand en opeisbaar was. Die vordering voldeed dus niet aan de in artikel 80 van de financiële verordening vastgestelde voorwaarden en mocht bijgevolg niet worden verrekend.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/29


Beroep ingesteld op 2 maart 2017 — Cotecnica/EUIPO — Mignini & Petrini (cotecnica MAXIMA)

(Zaak T-136/17)

(2017/C 129/43)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cotecnica, SCCL (Bellpuig, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Erdozain López, J. Galán López en J. Devaureix, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mignini & Petrini SpA (Petrignano di Assisi, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „cotecnica MAXIMA” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 292 495

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 17 november 2016 in zaak R 853/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/29


Beroep ingesteld op 28 februari 2017 — Prim/EUIPO — Primed Halberstadt Medizintechnik (PRIMED)

(Zaak T-138/17)

(2017/C 129/44)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Prim, SA (Móstoles, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Broschat García, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Primed Halberstadt Medizintechnik GmbH (Halberstadt, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „PRIMED” nr. 5 154 182

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 december 2016 in de gevoegde zaken R 2494/2015-4 en R 163/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en interveniënte in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), juncto artikel 53, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/30


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kibelisa/Raad

(Zaak T-139/17)

(2017/C 129/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Roger Kibelisa (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op Roger Kibelisa;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending door de Raad van wezenlijke vormvoorschriften en met name schending van verzoekers rechten van verdediging, van de op de Raad rustende motiveringsplicht alsmede van verzoekers recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

2.

Tweede middel: schending van algemene beginselen van het recht van de Europese Unie aangezien de Raad verzoekers eigendomsrecht heeft geschonden.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/31


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kampete/Raad

(Zaak T-140/17)

(2017/C 129/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ilunga Kampete ((Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op Ilunga Kampete;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-139/17, Kibelisa/Raad.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/31


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Amisi Kumba/Raad

(Zaak T-141/17)

(2017/C 129/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Gabriel Amisi Kumba (Kasa-Vubu, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op Gabriel Amisi Kumba;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-139/17, Kibelisa/Raad.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/32


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kaimbi/Raad

(Zaak T-142/17)

(2017/C 129/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Delphin Kaimbi (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op Delphin Kaimbi;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-139/17, Kibelisa/Raad.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/32


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Ilunga Luyoyo/Raad

(Zaak T-143/17)

(2017/C 129/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ferdinand Ilunga Luyoyo (Kasa-Vubu, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op Ferdinand Ilunga Luyoyo;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-139/17, Kibelisa/Raad.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/33


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Numbi/Raad

(Zaak T-144/17)

(2017/C 129/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: John Numbi (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op John Numbi;

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-139/17, Kibelisa/Raad.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/33


Beroep ingesteld op 6 maart 2017 — Kanyama/Raad

(Zaak T-145/17)

(2017/C 129/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Célestin Kanyama (La Gombe, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordiger: O. Okito, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2016/2230 tot uitvoering van besluit (GBVB) 2016/2231 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo en tot wijziging van besluit 2010/788/GBVB, voor zover die verordening betrekking heeft op Célestin Kanyama:

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoeker en van alle interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-139/17, Kibelisa/Raad.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/34


Beroep ingesteld op 7 maart 2017 — Mondi/ACER

(Zaak T-146/17)

(2017/C 129/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mondi AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: B. Rajal, advocaat)

Verwerende partij: Agentur für die Zusammenarbeit der Energieregulierungsbehörden (ACER)

Conclusies

Nietigverklaring van de beslissing die verweerders commissie van beroep op 17 februari 2017 genomen heeft in de bezwaarprocedure A-001-2017 (consolidated), waarbij haar verzoek tot interventie werd afgewezen, en

verwijzing van verweerder in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 11 van het reglement voor de procesvoering van verweerders commissie van beroep en schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien de commissie van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster geen gerechtvaardigd belang heeft bij de uitkomst van de bezwaarprocedure.

2.

Tweede middel: schending van het recht om te worden gehoord, aangezien de commissie van beroep verzoekster niet in kennis heeft gesteld van het standpunt van verweerder met betrekking tot haar verzoek tot interventie.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/34


Beroep ingesteld op 8 maart 2017 — Asolo/EUIPO — Red Bull (FLÜGEL)

(Zaak T-150/17)

(2017/C 129/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Asolo LTD (Limassol, Cyprus) (vertegenwoordiger: W. Pors, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Red Bull GmbH (Fuschl am See, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „FLÜGEL” — Uniemerk nr. 637 686

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 17 november 2016 in zaak R 282/2015-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing in haar geheel;

afwijzing van de vordering tot nietigverklaring;

verwijzing van het EUIPO en Red Bull in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 54, lid 2, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 53, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/35


Beroep ingesteld op 8 maart 2017 — Marriott Worldwide/EUIPO — Graf (Afbeelding van een gevleugelde stier)

(Zaak T-151/17)

(2017/C 129/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Marriott Worldwide Corp. (Bethesda, Maryland, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Reid, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Johann Graf (Gumpoldskirchen, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Afbeelding van een gevleugelde stier) — Uniemerk nr. 10 511 723

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 januari 2017 in zaak R 165/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 53, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 53, lid 2, onder c), van verordening nr. 207/2009.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/36


Beroep ingesteld op 9 maart 2017 — Deichmann/Commissie

(Zaak T-154/17)

(2017/C 129/55)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Deichmann SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Willems, S. De Knop en M. Meulenbelt, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

dit verzoekschrift ontvankelijk te verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2016/2257 van de Commissie van 14 december 2016 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Chengdu Sunshine Shoes Co. Ltd, Foshan Nanhai Shyang Yuu Footwear Ltd en Fujian Sunshine Footwear Co. Ltd, en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 nietig te verklaren; en

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan eens schending van artikel 5, leden 1 en 2, VEU wegens het gebrek aan rechtsgrondslag van de bestreden verordening. Subsidiair voert verzoekster aan dat de Commissie niet bevoegd was om de bestreden verordening aan te nemen.

2.

Tweede middel, ontleend aan een schending van artikel 266 VWEU door het verzuim maatregelen te treffen die nodig zijn om het arrest van 4 februari 2016, C & J Clark International (C-659/13 en C-34/14, EU:C:2016:74) uit te voeren.

3.

Derde middel, ontleend aan een schending van artikelen 1, lid 1, en 10, lid 1, van verordening (EU) 2016/1036 (1) en het rechtszekerheidsbeginsel door antidumpingrechten in te stellen op het invoeren van schoeisel ingevoerd tijdens de toepassingsperiode van verordeningen 1472/2006 (2) en 1294/2009 (3).

4.

Vierde middel, ontleend aan een schending van artikel 21 van verordening (EU) 2016/1036 doordat de antidumpingrechten zijn ingesteld zonder een nieuwe beoordeling van het Uniebelang. Volgens verzoekster zou het in ieder geval kennelijk onjuist zijn om te besluiten dat het instellen van de antidumpingrechten in het belang van de Unie was.

5.

Vijfde middel, ontleend aan een schending van artikel 5, leden 1 en 4, VEU door een handeling vast te stellen die verder gaat dan hetgeen nodig is om het doel ervan te bereiken.


(1)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).

(2)  Verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam (PB 2006, L 275, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaald schoeisel met bovendeel van leder verzonden vanuit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de SAR Macau, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (PB 2009, L 352, blz. 1).


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/37


Beroep ingesteld op 9 maart 2017 — Van Haren Schoenen/Commissie

(Zaak T-155/17)

(2017/C 129/56)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Van Haren Schoenen BV (Waalwijk, Nederland) (vertegenwoordigers: A. Willems, S. De Knop en M. Meulenbelt, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

dit verzoekschrift ontvankelijk te verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) 2016/2257 van de Commissie van 14 december 2016 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Chengdu Sunshine Shoes Co. Ltd, Foshan Nanhai Shyang Yuu Footwear Ltd en Fujian Sunshine Footwear Co. Ltd, en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 nietig te verklaren; en

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan. De aangevoerde middelen zijn identiek aan de middelen aangevoerd in zaak T-154/17, Deichmann/Commissie.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/37


Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Cristalfarma/EUIPO — Novartis (ILLUMINA)

(Zaak T-157/17)

(2017/C 129/57)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cristalfarma Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: R. Almaraz Palmero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Novartis AG (Bazel, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „ILLUMINA” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 934 239

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2017 in zaak R 1187/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, ingeval zij intervenieert, in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75, artikel 42, lid 2, en artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/38


Beroep ingesteld op 14 maart 2017 — Consorzio di Garanzia dell’Olio Extra Vergine di Oliva di Qualità/Commissie

(Zaak T-163/17)

(2017/C 129/58)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Consorzio di Garanzia dell’Olio Extra Vergine di Oliva di Qualità (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Fratini en G. Pandolfi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep toewijzen en derhalve vaststellen dat de Commissie niet-contractueel aansprakelijk is in de zin van de artikelen 268 en 340, lid 2, VWEU;

de vergoeding gelasten van de materiële (daadwerkelijke schade en winstderving) en morele schade (aan imago en reputatie) die verzoekster heeft geleden;

de betaling gelasten van vergoedende rente en vertragingsrente;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak vordert de vergoeding van de schade die zij heeft geleden, ten eerste, doordat de Commissie de EU-programma’s voor de bevordering van de afzet van olijfolie in derde landen op niet-gecoördineerde wijze heeft beheerd en, ten tweede, doordat de Commissie geen einde heeft gemaakt aan de schadelijke en mededingingsverstorende gevolgen van de niet-gecoördineerde overlapping van beide programmeringen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Het eerste middel betreft de onrechtmatigheden die de Commissie heeft begaan, met name de schending van het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van het beginsel van gewettigd vertrouwen, doordat zij niet heeft gezorgd voor een coherente coördinatie van de EU-programma’s voor de bevordering van de afzet van olijfolie in belanghebbende derde landen. Ook zijn het beginsel van behoorlijk bestuur en het in artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op behoorlijk bestuur geschonden, doordat de Commissie volgens verzoekster niet de nodige maatregelen heeft vastgesteld nadat zij op de hoogte was gebracht van de mededingingsverstorende gevolgen die voortvloeiden uit het gebrek aan coördinatie van de twee promotiecampagnes.

2.

Het tweede middel betreft de werkelijke en vaststaande schade die is geleden doordat de Commissie haar verplichtingen niet is nagekomen, waardoor verzoekster aanzienlijke schade heeft geleden (daadwerkelijke schade, inkomensderving en morele schade).

3.

Het derde middel betreft het bestaan van een oorzakelijk verband. Aangezien de geleden schade een voldoende rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van het niet-toereikende beheer van de programma’s voor de bevordering van de afzet van olijfolie in derde landen, is er een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de gedraging van de Commissie en de gestelde schade, die krachtens artikel 340, lid 2, VWEU moet worden vergoed.


24.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/39


Beroep ingesteld op 10 maart 2017 — Emcur/EUIPO — Emcure Pharmaceuticals (EMCURE)

(Zaak T-165/17)

(2017/C 129/59)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Emcur Gesundheitsmittel aus Bad Ems GmbH (Bad Ems, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Bröcker, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Emcure Pharmaceuticals Ltd (Bhosari, India)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „EMCURE” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 269 049

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 december 2016 in zaak R 790/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.