ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 121

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
18 april 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2017/C 121/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2017/C 121/02

Zaak C-245/15: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Balş — Judeţul Olt — Roemenië) — SC Casa Noastră SA/Ministerul Transporturilor — Inspectoratul de Stat pentru Controlul în Transportul Rutier ISCTR [Prejudiciële verwijzing — Wegvervoer — Sociale bepalingen — Uitzonderingen — Verordening (EG) nr. 561/2006 — Artikel 3, onder a) — Verordening (EG) nr. 1073/2009 — Artikel 2, punt 3 — Geregeld personenvervoer — Begrip — Gratis vervoer, georganiseerd door een marktdeelnemer voor zijn werknemers, naar en van het werk met hem toebehorende voertuigen die worden bestuurd door een van zijn werknemers]

2

2017/C 121/03

Zaak C-275/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 maart 2017 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk] — ITV Broadcasting Limited, ITV2 Limited, ITV Digital Channels Limited, Channel Four Television Corp., 4 Ventures Limited, Channel 5 Broadcasting Limited, ITV Studios Limited/TVCatchup Limited, TVCatchup (UK) Limited, Media Resources Limited (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2001/29/EG — Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij — Artikel 9 — Toegang tot de kabel van omroepdiensten — Begrip kabel — Wederdoorgifte door een derde via internet van uitzendingen van commerciële televisiezenders — Live streaming)

3

2017/C 121/04

Zaak C-354/15: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Évora — Portugal) — Andrew Marcus Henderson/Novo Banco SA [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken — Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken — Verordening (EG) nr. 1393/2007 — Artikelen 8, 14 en 19 — Betekening of kennisgeving per post van een stuk dat het geding inleidt — Ontbreken van een vertaling van het stuk — Bijlage II — Modelformulier — Ontbreken daarvan — Gevolgen — Betekening per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging — Niet-terugzending van de ontvangstbevestiging — Inontvangstneming van het stuk door een derde — Voorwaarden voor geldigheid van de procedure]

3

2017/C 121/05

Zaak C-496/15: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landessozialgericht Rheinland-Pfalz, Mainz — Duitsland) — Alphonse Eschenbrenner/Bundesagentur für Arbeit [Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van werknemers — Artikel 45 VWEU — Verordening (EU) nr. 492/2011 — Artikel 7 — Gelijkheid van behandeling — Grensarbeider die in de lidstaat van verblijf is onderworpen aan de inkomstenbelasting — Door de lidstaat van tewerkstelling te betalen uitkering bij insolventie van de werkgever — Berekeningswijze van de insolventie-uitkering — Fictieve inaanmerkingneming van de inkomstenbelasting van de lidstaat van tewerkstelling — Insolventie-uitkering die lager is dan het eerdere nettoloon — Bilaterale overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting]

4

2017/C 121/06

Zaak C-568/15: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stuttgart — Duitsland) — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main eV/comtech GmbH (Prejudiciële verwijzing — Consumentenbescherming — Richtlijn 2011/83/EU — Artikel 21 — Communicatie per telefoon — Openstelling van een telefoonnummer door een handelaar teneinde consumenten de mogelijkheid te bieden contact met hem op te nemen over een gesloten overeenkomst — Verbod om een hoger tarief dan het basistarief toe te passen — Begrip basistarief)

5

2017/C 121/07

Zaak C-584/15: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Melun — Frankrijk) — Glencore Céréales France/Etablissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer) [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Artikel 3 — Verordening (EEG) nr. 3665/87 — Artikel 11 — Terugvordering van een ten onrechte toegekende uitvoerrestitutie — Verordening (EEG) nr. 3002/92 — Artikel 5 bis — Ten onrechte vrijgegeven zekerheid — Verschuldigde rente — Verjaringstermijn — Aanvang van de termijn — Stuiting van de termijn — Uiterste termijn — Langere termijn — Toepasselijkheid]

6

2017/C 121/08

Zaak C-655/15 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 maart 2017 — Panrico, SA/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), HDN Development Corp. [Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 52 — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5 — Beeldmerk met de woordelementen krispy kreme doughnuts — Nationale en internationale woord- en beeldmerken met de elementen donut, donuts en doghnuts — Vordering tot nietigverklaring — Afwijzing]

7

2017/C 121/09

Zaak C-4/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie — Polen) — J.D./Prezes Urzędu Regulacji Energetyki (Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 2009/28/EG — Artikel 2, tweede alinea, onder a) — Energie uit hernieuwbare bronnen — Hydro-elektriciteit — Begrip — Energie die is opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd)

7

2017/C 121/10

Zaak C-97/16: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona — Spanje) — José María Pérez Retamero/TNT Express Worldwide Spain, S.L., Last Mile Courier, S.L., voorheen Transportes Sapirod, S.L. en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa) (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2002/15/EG — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Organisatie van de arbeidstijd — Wegvervoer — Mobiele werknemer — Zelfstandige bestuurder — Begrip — Niet-ontvankelijkheid)

8

2017/C 121/11

Zaak C-160/16: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 maart 2017 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Energiebeleid — Energieprestatie van gebouwen — Richtlijn 2010/31/EU — Artikel 5, lid 2 — Verslag over de kostenoptimale niveaus)

8

2017/C 121/12

Zaak C-587/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2016 door Skylotec GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 13 september 2016 in zaak T-146/15, hyphen GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

9

2017/C 121/13

Zaak C-654/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Amber Capital Italia Sgr SpA, Amber Capital Uk Llp/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

9

2017/C 121/14

Zaak C-655/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Hitachi Rail Italy Investments Srl/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

10

2017/C 121/15

Zaak C-656/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Finmeccanica SpA/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

10

2017/C 121/16

Zaak C-657/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Bluebell Partners Limited/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

11

2017/C 121/17

Zaak C-658/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Elliot International Lp e.a./Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

12

2017/C 121/18

Zaak C-28/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret (Denemarken) op 19 januari 2017 — NN A/S/Skatteministeriet

12

2017/C 121/19

Zaak C-41/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 25 januari 2017 — Isabel González Castro/Mutua Umivale en Prosegur España S.L.

13

2017/C 121/20

Zaak C-44/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 27 januari 2017 — The Scotch Whisky Association, The Registered Office/Michael Klotz

14

2017/C 121/21

Zaak C-45/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 30 januari 2017 — Frédéric Jahin/Ministre de l’économie et des finances, Ministre des affaires sociales et de la santé

15

2017/C 121/22

Zaak C-57/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (Spanje) op 3 februari 2017 — Eva Soraya Checa Honrado/Fondo de Garantía Salarial

16

2017/C 121/23

Zaak C-60/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 6 februari 2017 — Ángel Somoza Hermo en Ilunión Seguridad S.A./Esabe Vigilancia S.A. en Fondo de Garantía Salarial (FOGASA)

16

2017/C 121/24

Zaak C-70/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 9 februari 2017 — NCG Banco, SA (thans Abanca Corporación Bancaria, SA)/Alberto García Salamanca Santos

17

2017/C 121/25

Zaak C-97/17: Beroep ingesteld op 24 februari 2017 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

17

2017/C 121/26

Zaak C-98/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 februari 2017 door Koninklijke Philips NV, Philips France tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-762/14, Koninklijke Philips NV, Philips France/Commissie

18

2017/C 121/27

Zaak C-110/17: Beroep ingesteld op 3 maart 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

19

 

Gerecht

2017/C 121/28

Zaak T-194/13: Arrest van het Gerecht van 7 maart 2017 — United Parcel Service/Commissie [Mededinging — Concentraties — Verordening (EG) nr. 139/2004 — Internationale intra-EER-expreslevering van kleine pakketten — Verwerving van TNT Express door UPS — Besluit waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt — Waarschijnlijke prijseffecten — Econometrische analyse — Rechten van de verdediging]

20

2017/C 121/29

Zaak T-366/13: Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — Frankrijk/Commissie [Staatssteun — Cabotage in het zeevervoer — Steun die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) en de Compagnie méridionale de navigation — Dienst van algemeen economisch belang — Compensatie voor een dienst ter aanvulling van een basisdienst, die bedoeld is om op de piekmomenten van het toeristisch seizoen in de behoeften te voorzien — Besluit waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt — Begrip staatssteun — Voordeel — Arrest Altmark]

20

2017/C 121/30

Zaak T-454/13: Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — SNCM/Commissie [Staatssteun — Cabotage in het zeevervoer — Steun die door Frankrijk aan Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) en Compagnie méridionale de navigation is toegekend — Dienst van algemeen economisch belang — Compensatie voor een dienst ter aanvulling van de basisdienst om de piekperioden tijdens het toeristische seizoen te dekken — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Begrip staatssteun — Voordeel — Arrest Altmark — Vaststelling van het bedrag van de steun]

21

2017/C 121/31

Zaak T-157/14: Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — JingAo Solar e.a./Raad [Dumping — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China — Definitief antidumpingrecht — Verbintenissen — Beroep tot nietigverklaring — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Land van uitvoer — Reikwijdte van het onderzoek — Steekproeven — Normale waarde — Omschrijving van het betrokken product — Termijn voor de vaststelling van een besluit op een verzoek tot behandeling als marktgerichte onderneming — Toepassing in de tijd van nieuwe bepalingen — Schade — Causaal verband]

22

2017/C 121/32

Gevoegde zaken T-158/14, T-161/14 en T-163/14: Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — JingAo Solar e.a./Raad [Subsidies — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China — Definitief compenserend recht — Verbintenissen — Beroep tot nietigverklaring — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Reikwijdte van het onderzoek — Steekproeven — Omschrijving van het betrokken product]

22

2017/C 121/33

Zaak T-160/14: Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Yingli Energy (China) e.a./Raad [Dumping — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China — Definitief antidumpingrecht — Verbintenissen — Beroep tot nietigverklaring — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Land van uitvoer — Reikwijdte van het onderzoek — Steekproeven — Normale waarde — Omschrijving van het betrokken product — Termijn voor de vaststelling van een besluit op een verzoek tot behandeling als marktgerichte onderneming — Toepassing in de tijd van nieuwe bepalingen — Schade — Causaal verband — Rechten van de verdediging — Berekening van de schademarge]

23

2017/C 121/34

Zaak T-162/14: Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Canadian Solar Emea e.a./Raad [Dumping — Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China — Definitief antidumpingrecht — Verbintenissen — Beroep tot nietigverklaring — Procesbelang — Ontvankelijkheid — Land van uitvoer — Reikwijdte van het onderzoek — Steekproeven — Normale waarde — Omschrijving van het betrokken product — Termijn voor de vaststelling van een besluit op een verzoek tot behandeling als marktgerichte onderneming — Toepassing in de tijd van nieuwe bepalingen — Schade — Causaal verband]

24

2017/C 121/35

Zaak T-436/14: Arrest van het Gerecht van 7 maart 2017 — Neka Novin/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Handhaving van verzoeksters naam op de lijst van betrokken personen — Onjuiste toepassing van het recht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Evenredigheid)

25

2017/C 121/36

Zaak T-208/15: Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — Universiteit Antwerpen/REA [Arbitrageclausule — Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) — Marie Curie-activiteiten — Beginnende onderzoekers — Oproep tot het indienen van voorstellen FP7-People-ITN-2008 — Subsidieovereenkomsten — Subsidiabele kosten — Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen — Begrip ontvangen van de onderzoekers — Evenredigheid]

25

2017/C 121/37

Zaak T-472/15 P: Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — EDEO/Gross (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2013 — Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren — Geen onjuiste rechtsopvatting)

26

2017/C 121/38

Zaak T-698/15 P: Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — Silvan/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Bevorderingsronde 2013 — Besluit om rekwirant niet te bevorderen — Vergelijking van verdiensten — Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten — Geen onjuiste rechtsopvatting)

27

2017/C 121/39

Zaak T-730/15 P: Arrest van het Gerecht van 2 maart 2017 — DI/EASO (Hogere voorziening — Openbare dienst — Personeel van EASO — Arbeidscontractant — Overeenkomst voor bepaalde tijd — Proeftijd — Ontslagbesluit — Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk verklaard — Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht — Artikel 91, lid 2, van het Statuut)

27

2017/C 121/40

Zaak T-766/15: Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Labeyrie/EUIPO — Delpeyrat (Weergave van een patroon van gouden vissen op blauwe achtergrond) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniebeeldmerk dat een patroon van gouden vissen op blauwe achtergrond weergeeft — Vervallenverklaring — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd]

28

2017/C 121/41

Zaak T-767/15: Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Labeyrie/EUIPO — Delpeyrat (Weergave van een patroon van heldere vissen op donkere achtergrond) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniebeeldmerk dat een patroon van heldere vissen op donkere achtergrond weergeeft — Vervallenverklaring — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd]

28

2017/C 121/42

Zaak T-333/14: Beschikking van het Gerecht van 14 februari 2017 — Helbrecht/EUIPO — Lenci Calzature (SportEyes) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Nietigverklaring van het oudere beeldmerk dat de grond vormde voor de bestreden beslissing — Afdoening zonder beslissing)

29

2017/C 121/43

Zaak T-140/16 R II: Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2017 — Le Pen/Parlement (Kort geding — Lid van het Europees Parlement — Terugvordering van ter dekking van de kosten van parlementaire medewerkers betaalde vergoedingen — Vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

30

2017/C 121/44

Zaak T-192/16: Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2016 — NF/Europese Raad (Beroep tot nietigverklaring — Verklaring EU Turkije van 18 maart 2016 — Persmededeling — Begrip ‚internationale overeenkomst’ — Identificatie van degene die de handeling heeft verricht — Strekking van de handeling — Zitting van de Europese Raad — Bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie in het gebouw van de Raad van de Europese Unie — Hoedanigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie tijdens een ontmoeting met de vertegenwoordiger van een derde land — Artikel 263, eerste alinea, VWEU — Onbevoegdheid)

30

2017/C 121/45

Zaak T-193/16: Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2017 — NG/Europese Raad (Beroep tot nietigverklaring — Verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016 — Persmededeling — Begrip ‚internationale overeenkomst’ — Identificatie van degene die de handeling heeft verricht — Strekking van de handeling — Zitting van de Europese Raad — Bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie in het gebouw van de Raad van de Europese Unie — Hoedanigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie tijdens een ontmoeting met de vertegenwoordiger van een derde land — Artikel 263, eerste alinea, VWEU — Onbevoegdheid)

31

2017/C 121/46

Zaak T-257/16: Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2017 — NM/Europese Raad (Beroep tot nietigverklaring — Verklaring EU Turkije van 18 maart 2016 — Persmededeling — Begrip ‚internationale overeenkomst’ — Identificatie van degene die de handeling heeft verricht — Strekking van de handeling — Zitting van de Europese Raad — Bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie in het gebouw van de Raad van de Europese Unie — Hoedanigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie tijdens een ontmoeting met de vertegenwoordiger van een derde land — Artikel 263, eerste alinea, VWEU — Onbevoegdheid)

32

2017/C 121/47

Zaak T-594/16: Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2017 — Walton/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Uitkering bij vertrek — Herberekening — Gezag van gewijsde — Beroep deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

32

2017/C 121/48

Zaak T-624/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2017 — Gollnisch/Parlement (Kort geding — Lid van het Europees Parlement — Invordering door compensatie van vergoeding die zijn gestort voor de terugbetaling van kosten voor parlementaire assistentie — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

33

2017/C 121/49

Zaak T-626/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2017 — Troszczynski/Parlement (Kort geding — Lid van het Europees Parlement — Invordering door compensatie van vergoeding die zijn gestort voor de terugbetaling van kosten voor parlementaire assistentie — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

33

2017/C 121/50

Zaak T-688/16 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 17 februari 2017 — Janssen-Cases/Commissie (Kort geding — Openbare dienst — Kennisgeving van vacature — Bemiddelaar van de Commissie — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

34

2017/C 121/51

Zaak T-714/16: Beschikking van het Gerecht van 9 februari 2017 — Asolo/EUIPO — Red Bull (FLÜGEL) (Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Intrekking van de bestreden beslissing — Afdoening zonder beslissing)

34

2017/C 121/52

Zaak T-61/17: Beroep ingesteld op 22 januari 2017 — Selimovic/Parlement

35

2017/C 121/53

Zaak T-74/17: Beroep ingesteld op 6 februari 2017 — Danjaq/EUIPO — Formosan (Shaken, not stirred)

36

2017/C 121/54

Zaak T-82/17: Beroep ingesteld op 7 februari 2017 — PepsiCo/EUIPO — Intersnack Group (Exxtra Deep)

37

2017/C 121/55

Zaak T-83/17: Beroep ingesteld op 8 februari 2017 — Heineken Romania/EUIPO — Lénárd (Csíki Sör)

37

2017/C 121/56

Zaak T-90/17: Beroep ingesteld op 13 februari 2017 — Gelinova Group/EUIPO — Cloetta Italia (galatea…è naturale)

38

2017/C 121/57

Zaak T-93/17: Beroep ingesteld op 14 februari 2017 — Duferco Long Products/Commissie

38

2017/C 121/58

Zaak T-101/17: Beroep ingesteld op 15 februari 2017 — Apple Distribution International/Commissie

39

2017/C 121/59

Zaak T-102/17: Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — Cantina e oleificio sociale di San Marzano/EUIPO — Miguel Torres (SANTORO)

40

2017/C 121/60

Zaak T-103/17: Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — Recordati Orphan Drugs/EUIPO — Laboratorios Normon (NORMOSANG)

41

2017/C 121/61

Zaak T-108/17: Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — ClientEarth/Commissie

41

2017/C 121/62

Zaak T-109/17: Beroep ingesteld op 21 februari 2017 — FCA US/EUIPO — Busbridge (VIPER)

42

2017/C 121/63

Zaak T-110/17: Beroep ingesteld op 18 februari 2017 — Jiangsu Seraphim Solar System/Commissie

43

2017/C 121/64

Zaak T-116/17: Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — Spiegel-Verlag Rudolf Augstein en Sauga/ECB

44

2017/C 121/65

Zaak T-118/17: Beroep ingesteld op 24 februari 2017 — Institute for Direct Democracy in Europe/Parlement

45

2017/C 121/66

Zaak T-120/17: Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — M&T Emporia Ilektrikon-Ilektronikon Eidon/EUIPO (fluo.)

46

2017/C 121/67

Zaak T-122/17: Beroep ingesteld op 22 februari 2017 — Devin/EUIPO — Haskovo (DEVIN)

47

2017/C 121/68

Zaak T-126/17: Beroep ingesteld op 27 februari 2017 — Consorzio IB Innovation/Commissie

47

2017/C 121/69

Zaak T-130/17: Beroep ingesteld op 1 maart 2017 — Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo/Commissie

48


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2017/C 121/01)

Laatste publicatie

PB C 112 van 10.4.2017

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 104 van 3.4.2017

PB C 95 van 27.3.2017

PB C 86 van 20.3.2017

PB C 78 van 13.3.2017

PB C 70 van 6.3.2017

PB C 63 van 27.2.2017

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/2


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Balş — Judeţul Olt — Roemenië) — SC Casa Noastră SA/Ministerul Transporturilor — Inspectoratul de Stat pentru Controlul în Transportul Rutier ISCTR

(Zaak C-245/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Wegvervoer - Sociale bepalingen - Uitzonderingen - Verordening (EG) nr. 561/2006 - Artikel 3, onder a) - Verordening (EG) nr. 1073/2009 - Artikel 2, punt 3 - Geregeld personenvervoer - Begrip - Gratis vervoer, georganiseerd door een marktdeelnemer voor zijn werknemers, naar en van het werk met hem toebehorende voertuigen die worden bestuurd door een van zijn werknemers])

(2017/C 121/02)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Balş — Judeţul Olt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Casa Noastră SA

Verwerende partij: Ministerul Transporturilor — Inspectoratul de Stat pentru Controlul în Transportul Rutier ISCTR

Dictum

Artikel 3, onder a), van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad, alsmede artikel 2, punt 3, van verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van verordening (EG) nr. 561/2006 moeten aldus worden uitgelegd dat door een werkgever voor zijn werknemers georganiseerd vervoer naar en van het werk over een traject van niet meer dan 50 km onder de uitzondering van artikel 3, onder a), van verordening nr. 561/2006 valt, volgens welke die verordening niet van toepassing is op een dergelijke vervoersdienst.


(1)  PB C 337 van 12.10.2015.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 maart 2017 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk] — ITV Broadcasting Limited, ITV2 Limited, ITV Digital Channels Limited, Channel Four Television Corp., 4 Ventures Limited, Channel 5 Broadcasting Limited, ITV Studios Limited/TVCatchup Limited, TVCatchup (UK) Limited, Media Resources Limited

(Zaak C-275/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/29/EG - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij - Artikel 9 - Toegang tot de kabel van omroepdiensten - Begrip „kabel” - Wederdoorgifte door een derde via internet van uitzendingen van commerciële televisiezenders - „Live streaming”))

(2017/C 121/03)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: ITV Broadcasting Limited, ITV2 Limited, ITV Digital Channels Limited, Channel Four Television Corp., 4 Ventures Limited, Channel 5 Broadcasting Limited, ITV Studios Limited

Verwerende partijen: TVCatchup Limited, TVCatchup (UK) Limited, Media Resources Limited

In tegenwoordigheid van: The Secretary of State for Business, Innovation and Skills, Virgin Media Limited

Dictum

Artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, meer in het bijzonder het begrip „toegang tot de kabel van omroepdiensten”, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet uitstrekt tot, en ingevolge deze bepaling niet is toegestaan, een nationaal voorschrift op grond waarvan het auteursrecht niet wordt geschonden in geval van rechtstreekse wederdoorgifte per kabel, daaronder begrepen in voorkomend geval via internet, in het gebied van de oorspronkelijke uitzending, van werken die worden uitgezonden op televisiezenders waarop openbaredienstverplichtingen rusten.


(1)  PB C 279 van 24.8.2015.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/3


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Évora — Portugal) — Andrew Marcus Henderson/Novo Banco SA

(Zaak C-354/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken - Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken - Verordening (EG) nr. 1393/2007 - Artikelen 8, 14 en 19 - Betekening of kennisgeving per post van een stuk dat het geding inleidt - Ontbreken van een vertaling van het stuk - Bijlage II - Modelformulier - Ontbreken daarvan - Gevolgen - Betekening per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging - Niet-terugzending van de ontvangstbevestiging - Inontvangstneming van het stuk door een derde - Voorwaarden voor geldigheid van de procedure])

(2017/C 121/04)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação de Évora

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Andrew Marcus Henderson

Verwerende partij: Novo Banco SA

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke, in het geval waarin een gerechtelijk stuk dat is betekend aan een verweerder die verblijft op het grondgebied van een andere lidstaat, niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een vertaling in hetzij een taal die deze verweerder begrijpt, hetzij de officiële taal van de aangezochte lidstaat, of, indien er in die lidstaat meerdere officiële talen bestaan, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving dient plaats te vinden, het ontbreken van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier leidt tot nietigheid van deze betekening of kennisgeving, ook indien deze nietigheid evenwel door die verweerder binnen een bepaalde termijn, dan wel reeds aan het begin van de procedure en vóór elk verweer ten gronde, moet worden ingeroepen.

Diezelfde verordening vereist daarentegen dat een dergelijk ontbreken overeenkomstig de bepalingen van die verordening moet worden hersteld door toezending aan de betrokkene van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier.

2)

Verordening nr. 1393/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een betekening of kennisgeving per post van een gedinginleidend stuk geldig is, zelfs indien:

de ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven dat het aan de geadresseerde ervan te betekenen stuk bevat is vervangen door een ander document, mits dat document gelijkwaardige waarborgen biedt op het gebied van informatieverstrekking en bewijs. Het staat aan de in de lidstaat van herkomst aangezochte rechter zich ervan te vergewissen dat de geadresseerde het betrokken stuk in ontvangst heeft genomen onder zodanige voorwaarden dat zijn rechten van verdediging zijn geëerbiedigd;

het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet aan de geadresseerde ervan in persoon is afgegeven, voor zover het is afgegeven aan een volwassen persoon die zich in de gewone woning van deze geadresseerde bevindt en ofwel lid is van zijn familie ofwel bij hem in dienst is. Het staat in voorkomend geval aan die geadresseerde om met alle bewijsmiddelen die voor de aangezochte rechter in de lidstaat van herkomst toelaatbaar zijn aan te tonen hij daadwerkelijk geen kennis heeft kunnen nemen van de in een andere lidstaat tegen hem aangespannen gerechtelijke procedure, of niet heeft kunnen nagaan wat het onderwerp van de vordering is en op welke grond deze wordt gebaseerd, dan wel niet heeft kunnen beschikken over voldoende tijd om zijn verdediging voor te bereiden.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landessozialgericht Rheinland-Pfalz, Mainz — Duitsland) — Alphonse Eschenbrenner/Bundesagentur für Arbeit

(Zaak C-496/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - Verordening (EU) nr. 492/2011 - Artikel 7 - Gelijkheid van behandeling - Grensarbeider die in de lidstaat van verblijf is onderworpen aan de inkomstenbelasting - Door de lidstaat van tewerkstelling te betalen uitkering bij insolventie van de werkgever - Berekeningswijze van de insolventie-uitkering - Fictieve inaanmerkingneming van de inkomstenbelasting van de lidstaat van tewerkstelling - Insolventie-uitkering die lager is dan het eerdere nettoloon - Bilaterale overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting])

(2017/C 121/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landessozialgericht Rheinland-Pfalz, Mainz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alphonse Eschenbrenner

Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit

Dictum

Artikel 45 VWEU en artikel 7 van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat in de omstandigheden als die van het hoofdgeding de hoogte van de insolventie-uitkering, die door een lidstaat wordt toegekend aan een grensarbeider die in die lidstaat niet aan de inkomstenbelasting onderworpen is en van wie de insolventie-uitkering niet belastbaar is, wordt vastgesteld door op het arbeidsloon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van deze uitkering inkomstenbelasting, zoals van toepassing in voornoemde staat, in mindering te brengen, waardoor deze grensarbeider, anders dan personen die in dezelfde staat wonen en werken, geen uitkering ontvangt die gelijk is aan zijn eerdere nettoloon. De omstandigheid dat deze werknemer geen vordering jegens zijn werkgever kan instellen ter zake van dat deel van zijn eerdere brutoloon dat hij vanwege die vermindering niet heeft ontvangen, is in dit verband niet van invloed.


(1)  PB C 429 van 21.12.2015.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/5


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Stuttgart — Duitsland) — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main eV/comtech GmbH

(Zaak C-568/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 2011/83/EU - Artikel 21 - Communicatie per telefoon - Openstelling van een telefoonnummer door een handelaar teneinde consumenten de mogelijkheid te bieden contact met hem op te nemen over een gesloten overeenkomst - Verbod om een hoger tarief dan het basistarief toe te passen - Begrip „basistarief”))

(2017/C 121/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main eV

Verwerende partij: comtech GmbH

Dictum

Het begrip „basistarief”, als bedoeld in artikel 21 van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat de kosten van een oproep over een gesloten overeenkomst naar een door een handelaar opengestelde servicelijn niet meer mogen bedragen dan de kosten van een oproep naar een gewoon vast geografisch of mobiel nummer. Voor zover deze limiet in acht wordt genomen, is het irrelevant of de betrokken handelaar winst haalt uit deze servicelijn.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal administratif de Melun — Frankrijk) — Glencore Céréales France/Etablissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

(Zaak C-584/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Artikel 3 - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Artikel 11 - Terugvordering van een ten onrechte toegekende uitvoerrestitutie - Verordening (EEG) nr. 3002/92 - Artikel 5 bis - Ten onrechte vrijgegeven zekerheid - Verschuldigde rente - Verjaringstermijn - Aanvang van de termijn - Stuiting van de termijn - Uiterste termijn - Langere termijn - Toepasselijkheid])

(2017/C 121/07)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Melun

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Glencore Céréales France

Verwerende partij: Etablissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling voorziene verjaringstermijn van toepassing is op de invordering van renteschulden als die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, die verschuldigd zijn op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 495/97 van de Commissie van 18 maart 1997, en op grond van artikel 5 bis van verordening (EEG) nr. 3002/92 van de Commissie van 16 oktober 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 770/96 van de Commissie van 26 april 1996.

2)

Artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een marktdeelnemer debiteur is van renteschulden als aan de orde in het hoofdgeding, geen „voortdurende of voortgezette onregelmatigheid” vormt in de zin van die bepaling. Dergelijke schuldvorderingen moeten worden geacht voort te vloeien uit dezelfde onregelmatigheid, in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2988/95, als die welke aanleiding gaf tot de terugvordering van de wederrechtelijk ontvangen steunbedragen die de hoofdvordering vormen.

3)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat, wat een vervolging betreft waarbij administratieve maatregelen worden getroffen die strekken tot de invordering van renteschulden als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, de in dit artikel 3, lid 1, eerste alinea, voorziene verjaringstermijn aanvangt op de datum waarop de onregelmatigheid is begaan die aanleiding geeft tot terugvordering van de onverschuldigde steunbedragen waarover deze rente wordt berekend, dat wil zeggen op de datum van het constitutieve element van die onregelmatigheid — te weten ofwel de datum van het handelen of nalaten, ofwel die van de benadeling — dat het laatst voorvalt.

4)

Artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat, wat een vervolging betreft waarbij administratieve maatregelen worden getroffen die strekken tot de invordering van rente als aan de orde in het hoofdgeding, de verjaring intreedt bij de afloop van de in dit artikel 3, lid 1, vierde alinea, voorziene termijn, wanneer de bevoegde autoriteit, hoewel zij binnen die termijn wel om terugbetaling heeft verzocht van de door de betrokken marktdeelnemer wederrechtelijk ontvangen steunbedragen, geen enkel besluit heeft genomen met betrekking tot deze rente.

5)

Artikel 3, lid 3, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat een in het nationale recht voorziene verjaringstermijn die langer is dan die welke is voorzien in artikel 3, lid 1, van deze verordening, in een situatie als die welke aan de orde is in het hoofdgeding kan worden toegepast met betrekking tot de invordering van schuldvorderingen die zijn ontstaan vóór de datum van inwerkingtreding van die termijn en die nog niet met toepassing van laatstgenoemde bepaling zijn verjaard.


(1)  PB C 38 van 1.2.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 2 maart 2017 — Panrico, SA/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), HDN Development Corp.

(Zaak C-655/15 P) (1)

([Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 52 - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5 - Beeldmerk met de woordelementen „krispy kreme doughnuts” - Nationale en internationale woord- en beeldmerken met de elementen „donut”, „donuts” en „doghnuts” - Vordering tot nietigverklaring - Afwijzing])

(2017/C 121/08)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Panrico, SA (vertegenwoordiger: D. Pellisé Urquiza, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde), HDN Development Corp. (vertegenwoordigers: H. Granado Carpenter en L. Polo Carreño, abogadas)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Panrico SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 118 van 4.4.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie — Polen) — J.D./Prezes Urzędu Regulacji Energetyki

(Zaak C-4/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2009/28/EG - Artikel 2, tweede alinea, onder a) - Energie uit hernieuwbare bronnen - Hydro-elektriciteit - Begrip - Energie die is opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater van een ander bedrijf wordt geloosd))

(2017/C 121/09)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Apelacyjny w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: J.D.

Verwerende partij: Prezes Urzędu Regulacji Energetyki

Dictum

Het begrip „energie uit hernieuwbare bronnen” in artikel 2, tweede alinea, onder a), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, moet aldus worden uitgelegd dat het energie omvat die wordt opgewekt in een kleine waterkrachtcentrale die noch een centrale met accumulatiesysteem noch een centrale met pompaccumulatie is en die zich bevindt op de plaats waar het afvalwater wordt geloosd van een ander bedrijf dat het water eerder heeft onttrokken voor zijn eigen doeleinden.


(1)  PB C 111 van 29.3.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/8


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona — Spanje) — José María Pérez Retamero/TNT Express Worldwide Spain, S.L., Last Mile Courier, S.L., voorheen Transportes Sapirod, S.L. en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa)

(Zaak C-97/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2002/15/EG - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Wegvervoer - Mobiele werknemer - Zelfstandige bestuurder - Begrip - Niet-ontvankelijkheid))

(2017/C 121/10)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: José María Pérez Retamero

Verwerende partijen: TNT Express Worldwide Spain, S.L., Last Mile Courier, S.L., voorheen Transportes Sapirod, S.L. en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa)

Dictum

Het door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (arbeidsrechter Barcelona, Spanje) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 156 van 2.5.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/8


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 2 maart 2017 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-160/16) (1)

((Niet-nakoming - Energiebeleid - Energieprestatie van gebouwen - Richtlijn 2010/31/EU - Artikel 5, lid 2 - Verslag over de kostenoptimale niveaus))

(2017/C 121/11)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Zavvos en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: N. Dafniou, gemachtigde)

Dictum

1)

De Helleense Republiek is de krachtens artikel 5, lid 2, van richtlijn 2010/31 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen doordat zij niet het in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen bedoelde verslag over de kostenoptimale niveaus heeft ingediend dat moet worden opgesteld overeenkomstig gedelegeerde verordening (EU) nr. 244/2012 van de Commissie van 16 januari 2012 tot aanvulling van richtlijn 2010/31 middels het vaststellen van een vergelijkend methodologisch kader voor het berekenen van kostenoptimale niveaus van minimumenergieprestatie-eisen voor gebouwen en onderdelen van gebouwen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/9


Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2016 door Skylotec GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 13 september 2016 in zaak T-146/15, hyphen GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-587/16 P)

(2017/C 121/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Skylotec GmbH (vertegenwoordiger: M. De Zorti, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), hyphen GmbH

Bij beschikking van 28 februari 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten dient te dragen.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Amber Capital Italia Sgr SpA, Amber Capital Uk Llp/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Zaak C-654/16)

(2017/C 121/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Amber Capital Italia Sgr SpA, Amber Capital Uk Llp

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Prejudiciële vraag

Staat artikel 5, lid 4, eerste en tweede alinea, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (1), gelezen in samenhang met de algemene beginselen die zijn neergelegd in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, alsook met de algemene Unierechtelijke beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, evenredigheid, redelijkheid, transparantie en non-discriminatie, in de weg aan een nationale regeling als artikel 106, lid 3, onder d), punt 2, van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 (geconsolideerde voorschriften op het gebied van financiële bemiddeling, in de zin van de artikelen 8 en 21 van wet nr. 52 van 6 februari 1996), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en artikel 47 octies van besluit nr. 11971 van de Commissione Nazionale per le Società e la Borsa — Consob van 14 mei 1999 (verordening tot uitvoering van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 inzake de emittenten), zoals herhaaldelijk gewijzigd, voor zover die bepalingen, die de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod als bedoeld in dat artikel 106 te verhogen wanneer er sprake is van samenspanning tussen de bieder of in onderling overleg met hem handelende personen en één of meer verkopers, enkel verwijzen naar het criterium van de „vastgestelde prijs” zonder te specificeren op basis van welke parameters en criteria die prijs is vastgesteld?


(1)  PB L 142, blz. 12.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Hitachi Rail Italy Investments Srl/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Zaak C-655/16)

(2017/C 121/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hitachi Rail Italy Investments Srl

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Prejudiciële vraag

Staat artikel 5, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (1), gelezen in samenhang met de algemene beginselen die zijn neergelegd in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, alsook met de algemene Unierechtelijke beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, evenredigheid, redelijkheid, transparantie en non-discriminatie, in de weg aan een nationale regeling als artikel 106, lid 3, onder d), punt 2, van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 (geconsolideerde voorschriften op het gebied van financiële bemiddeling, in de zin van de artikelen 8 en 21 van wet nr. 52 van 6 februari 1996), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en artikel 47 octies van besluit nr. 11971 van de Commissione Nazionale per le Società e la Borsa — Consob van 14 mei 1999 (verordening tot uitvoering van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 inzake de emittenten), zoals herhaaldelijk gewijzigd, voor zover die bepalingen, die de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod als bedoeld in dat artikel 106 te verhogen wanneer er sprake is van „samenspanning tussen de bieder of in onderling overleg met hem handelende personen en één of meer verkopers”, zonder de specifieke gedragingen aan te duiden die de samenspanning uitmaken, en dus zonder duidelijk te specificeren op basis van welke parameters en criteria de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod te verhogen?


(1)  PB L 142, blz. 12.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Finmeccanica SpA/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Zaak C-656/16)

(2017/C 121/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finmeccanica SpA

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Prejudiciële vraag

Staat artikel 5, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (1), gelezen in samenhang met de algemene beginselen die zijn neergelegd in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, alsook met de algemene Unierechtelijke beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, evenredigheid, redelijkheid, transparantie en non-discriminatie, in de weg aan een nationale regeling als artikel 106, lid 3, onder d), punt 2, van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 (geconsolideerde voorschriften op het gebied van financiële bemiddeling, in de zin van de artikelen 8 en 21 van wet nr. 52 van 6 februari 1996), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en artikel 47 octies van besluit nr. 11971 van de Commissione Nazionale per le Società e la Borsa — Consob van 14 mei 1999 (verordening tot uitvoering van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 inzake de emittenten), zoals herhaaldelijk gewijzigd, voor zover die bepalingen, die de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod als bedoeld in dat artikel 106 te verhogen wanneer er sprake is van „samenspanning tussen de bieder of in onderling overleg met hem handelende personen en één of meer verkopers”, zonder de specifieke gedragingen aan te duiden die de samenspanning uitmaken, en dus zonder duidelijk te specificeren op basis van welke parameters en criteria de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod te verhogen?


(1)  PB L 142, blz. 12.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Bluebell Partners Limited/Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Zaak C-657/16)

(2017/C 121/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bluebell Partners Limited

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Prejudiciële vraag

Staat artikel 5, lid 4, eerste en tweede alinea, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (1), gelezen in samenhang met de algemene beginselen die zijn neergelegd in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, alsook met de algemene Unierechtelijke beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, evenredigheid, redelijkheid, transparantie en non-discriminatie, in de weg aan een nationale regeling als artikel 106, lid 3, onder d), punt 2, van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 (geconsolideerde voorschriften op het gebied van financiële bemiddeling, in de zin van de artikelen 8 en 21 van wet nr. 52 van 6 februari 1996), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en artikel 47 octies van besluit nr. 11971 van de Commissione Nazionale per le Società e la Borsa — Consob van 14 mei 1999 (verordening tot uitvoering van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 inzake de emittenten), zoals herhaaldelijk gewijzigd, voor zover die bepalingen, die de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod als bedoeld in dat artikel 106 te verhogen wanneer er sprake is van samenspanning tussen de bieder of in onderling overleg met hem handelende personen en één of meer verkopers, enkel verwijzen naar het criterium van de „vastgestelde prijs” zonder te specificeren op basis van welke parameters en criteria die prijs is vastgesteld?


(1)  PB L 142, blz. 12.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (Italië) op 19 december 2016 — Elliot International Lp e.a./Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

(Zaak C-658/16)

(2017/C 121/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Elliot International Lp, The Liverpool Limited Partnership, Elliot Associates L.P.

Verwerende partij: Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (Consob)

Prejudiciële vraag

Staat artikel 5, lid 4, eerste en tweede alinea, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (1), gelezen in samenhang met de algemene beginselen die zijn neergelegd in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, alsook met de algemene Unierechtelijke beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, evenredigheid, redelijkheid, transparantie en non-discriminatie, in de weg aan een nationale regeling als artikel 106, lid 3, onder d), punt 2, van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 (geconsolideerde voorschriften op het gebied van financiële bemiddeling, in de zin van de artikelen 8 en 21 van wet nr. 52 van 6 februari 1996), zoals herhaaldelijk gewijzigd, en artikel 47 octies van besluit nr. 11971 van de Commissione Nazionale per le Società e la Borsa — Consob van 14 mei 1999 (verordening tot uitvoering van wetsbesluit nr. 58 van 24 februari 1998 inzake de emittenten), zoals herhaaldelijk gewijzigd, voor zover die bepalingen, die de Consob toestaan de prijs van het openbare overnamebod als bedoeld in dat artikel 106 te verhogen wanneer er sprake is van samenspanning tussen de bieder of in onderling overleg met hem handelende personen en één of meer verkopers, enkel verwijzen naar het criterium van de „vastgestelde prijs” zonder te specificeren op basis van welke parameters en criteria die prijs is vastgesteld?


(1)  PB L 142, blz. 12.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Østre Landsret (Denemarken) op 19 januari 2017 — NN A/S/Skatteministeriet

(Zaak C-28/17)

(2017/C 121/18)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NN A/S

Verwerende partij: Skatteministeriet

Prejudiciële vragen

1)

Welke factoren moeten in de beschouwing worden betrokken bij de beoordeling of voor ingezeten vennootschappen in een situatie als de onderhavige voor de verrekening van verliezen een voor filialen van niet-ingezeten vennootschappen geldende „overeenkomstige voorwaarde” in de zin van punt 20 van het arrest Philips (1) geldt?

2)

Indien ervan wordt uitgegaan dat de Deense belastingregels geen verschil in behandeling inhouden als aan de orde in de zaak Philips, vormt een verbod op verrekening als hier beschreven — in een geval waarin de verliezen van de vaste inrichting van de niet ingezeten vennootschap mede onder de heffingsbevoegdheid van het land van ontvangst vallen — op zich een beperking van het recht van vrije vestiging in de zin van artikel 49 VWEU, dat gerechtvaardigd moet zijn op grond van een dwingende reden van algemeen belang?

3)

Zo ja, kan een dergelijke beperking dan haar rechtvaardiging vinden in het doel, dubbele aftrek van verliezen te verhinderen, het streven naar evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid over de lidstaten of een combinatie van beide?

4)

Zo ja, is een dergelijke beperking evenredig?


(1)  Arrest van het Hof van 6 september 2012, C-18/11 (EU:C:2012:532).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 25 januari 2017 — Isabel González Castro/Mutua Umivale en Prosegur España S.L.

(Zaak C-41/17)

(2017/C 121/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Isabel González Castro

Andere partijen: Mutua Umivale en Prosegur España S.L.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 7 van richtlijn 92/85/EEG (1) aldus worden uitgelegd dat nachtarbeid — waartoe de in artikel 2 bedoelde werkneemsters (onder andere werkneemsters tijdens de lactatie) niet mogen worden verplicht — niet alleen arbeid omvat die volledig ’s nachts wordt verricht, maar ook ploegenarbeid wanneer, zoals in casu, een deel daarvan uit nachtdiensten bestaat?

2)

Gelden in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie van een werkneemster de bijzondere bewijsregels van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG (2) — in Spaans recht omgezet bij, onder andere, artikel 96, lid 1, van Ley 36/2011 [de 10 de octubre, reguladora de la jurisdicción social] (wet 36/2011 van 10 oktober 2011 betreffende de rechtspleging in arbeids- en socialezekerheidszaken) — in samenhang met de voorwaarden van artikel 5 van richtlijn 92/85 — in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van Ley [31/1995, de 8 de noviembre,] de Prevención de Riesgos Laborales (wet 31/1995 van 8 november 1995 inzake de preventie van arbeidsrisico’s) — voor de vrijstelling van arbeid van een werkneemster tijdens de lactatie en, in voorkomend geval, voor de toekenning van de desbetreffende, krachtens artikel 11, eerste alinea, punt 1, van richtlijn 92/85, in de nationale rechtsorde voorziene uitkering?

3)

Kan artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 aldus worden uitgelegd dat — in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 92/85, in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van de Ley 31/1995 — als feiten die directe of indirecte discriminatie van een werkneemster tijdens de lactatie kunnen doen vermoeden, kunnen worden aangemerkt: (1) het feit dat de werkneemster als veiligheidsagent in ploegendienst werkt en soms ’s nachts en alleen werkt; dat (2) zij patrouilleert en, in voorkomend geval, op noodgevallen (misdrijven, brand of andere incidenten) reageert, en dat bovendien (3) niet is aangetoond dat er op de werkplek een geschikte ruimte voor borstvoeding of, in voorkomend geval, afkolven bestaat?

4)

Kan in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid, in het kader waarvan feiten zijn bewezen „die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden” in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 juncto artikel 5 van richtlijn 92/85 — in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van Ley 31/1995 — van een werkneemster tijdens de lactatie worden geëist dat zij om te worden vrijgesteld van arbeid volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 92/85, bewijst dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd en overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd, of moet dit bewijs daarentegen door verweersters (haar werkgever en de entiteit die de socialezekerheidsuitkering tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst verstrekt) worden geleverd?


(1)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 1992, L 348, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PB 2006, L 204, blz. 23).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 27 januari 2017 — The Scotch Whisky Association, The Registered Office/Michael Klotz

(Zaak C-44/17)

(2017/C 121/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Scotch Whisky Association, The Registered Office

Verwerende partij: Michael Klotz

Prejudiciële vragen

1)

Is voor „indirect commercieel gebruik voor […] producten” in de zin van artikel 16, onder a), van verordening (EG) nr. 110/2008 (1) vereist dat de geregistreerde geografische aanduiding in identieke of in een vanuit fonetisch en/of optisch oogpunt vergelijkbare vorm wordt gebruikt, of volstaat het dat het aan de orde zijnde bestanddeel van het teken bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept?

Ingeval dat laatste volstaat: Speelt bij het onderzoek of sprake is van „indirect commercieel gebruik” dan ook een rol, in welke overige vermeldingen het aan de orde zijnde bestanddeel is ingebed, of kunnen die overige vermeldingen indirect commercieel gebruik van de geregistreerde geografische aanduiding niet verhinderen, ook niet indien het aan de orde zijnde bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de daadwerkelijke oorsprong van het product?

2)

Is voor een zinspeling („voorstelling”) op een geregistreerde geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder b), van verordening (EG) nr. 110/2008 vereist dat er een fonetische en/of optische gelijkenis tussen de geregistreerde geografische aanduiding en het aan de orde zijnde bestanddeel van het teken bestaat, of volstaat het dat het aan de orde zijnde bestanddeel bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept?

Ingeval dat laatste volstaat: Speelt bij het onderzoek of sprake is van een zinspeling dan ook een rol, in welke overige vermeldingen het aan de orde zijnde bestanddeel van het teken is ingebed, of kunnen die overige vermeldingen wederrechtelijke zinspeling door het aan de orde zijnde bestanddeel van een teken niet verhinderen, ook niet indien het aan de orde zijnde bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de daadwerkelijke oorsprong van het product?

3)

Speelt bij de beoordeling of sprake is van een „andere onjuiste of misleidende vermelding” in de zin van artikel 16, onder c), van verordening (EG) nr. 110/2008 een rol, in welke overige vermeldingen het aan de orde zijnde bestanddeel is ingebed, of kunnen die overige vermeldingen misleidende vermelding niet verhinderen, ook niet indien het aan de orde zijnde bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de daadwerkelijke oorsprong van het product?


(1)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39, blz. 16).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 30 januari 2017 — Frédéric Jahin/Ministre de l’économie et des finances, Ministre des affaires sociales et de la santé

(Zaak C-45/17)

(2017/C 121/21)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Frédéric Jahin

Verwerende partij: Ministre de l’économie et des finances, Ministre des affaires sociales et de la santé

Prejudiciële vragen

Dienen de artikelen 63, 64 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat:

1)

de omstandigheid dat een persoon die is aangesloten bij de socialezekerheidsregeling van een niet tot de Europese Unie behorende staat, met uitsluiting van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, net zoals de personen die bij de sociale zekerheid in Frankrijk zijn aangesloten, wordt onderworpen aan de in de Franse wetgeving vastgestelde heffingen over inkomsten uit kapitaal die vallen binnen de werkingssfeer van verordening [(EG) nr. 883/2004] (1) van 29 april 2004, terwijl een persoon die valt onder de socialezekerheidsregeling van een andere lidstaat dan Frankrijk, rekening houdend met de bepalingen van deze verordening, hieraan niet kan worden onderworpen, een door artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in beginsel verboden belemmering van het kapitaalverkeer van en naar derde landen vormt;

2)

indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een dergelijke belemmering van het kapitaalverkeer, die voortvloeit uit de combinatie van een Franse wetgeving — die alle ontvangers van bepaalde inkomsten uit kapitaal aan de in het geding zijnde heffingen onderwerpt zonder een onderscheid te maken naargelang de plaats van aansluiting bij een socialezekerheidsregeling — en een handeling van afgeleid recht van de Europese Unie, dan worden geacht verenigbaar te zijn met de voorschriften van dat artikel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name:

uit het oogpunt van artikel 64, lid 1, van het Verdrag, voor de kapitaalbewegingen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, omdat de beperking zou voortvloeien uit de toepassing van het in artikel 11 van de verordening van 29 april 2004 neergelegde beginsel dat slechts één wetgeving toepasselijk is, dat in het Unierecht werd ingevoerd door artikel 13 van de verordening van 14 juni 1971, dus voorafgaand aan 31 december 1993, terwijl de kwestieuze heffingen over inkomsten uit kapitaal werden ingevoerd of toepasselijk verklaard na 31 december 1993;

uit het oogpunt van artikel 65, lid 1, van het Verdrag, omdat de Franse belastingwetgeving, toegepast in overeenstemming met de verordening van 29 april 2004, een onderscheid zou maken tussen belastingplichtigen die zich niet in dezelfde situatie bevinden wat het criterium van de aansluiting bij een socialezekerheidsregeling betreft;

uit het oogpunt van het bestaan van dwingende redenen van algemeen belang die een beperking van het vrije verkeer van kapitaal kunnen rechtvaardigen, die inhouden dat de bepalingen die zouden worden geacht een beperking op te leveren van het kapitaalverkeer van of naar derde landen, beantwoorden aan de door de verordening van 29 april 2004 nagestreefde doelstelling van het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie?


(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (Spanje) op 3 februari 2017 — Eva Soraya Checa Honrado/Fondo de Garantía Salarial

(Zaak C-57/17)

(2017/C 121/22)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eva Soraya Checa Honrado

Verwerende partij: Fondo de Garantía Salarial

Prejudiciële vraag

Valt een schadevergoeding die een werkgever wettelijk verschuldigd is aan een werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsverhouding die het gevolg is van het feit dat een essentieel element van de arbeidsovereenkomst is gewijzigd — zoals de geografische mobiliteit, die de werknemer ertoe noopt van woonplaats te veranderen –, onder het begrip „vergoeding wegens beëindiging van de arbeidsverhouding” in de zin van artikel 3, eerste alinea, van [richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever] (1)?


(1)  PB 2008, L 283, blz. 36.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 6 februari 2017 — Ángel Somoza Hermo en Ilunión Seguridad S.A./Esabe Vigilancia S.A. en Fondo de Garantía Salarial (FOGASA)

(Zaak C-60/17)

(2017/C 121/23)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ángel Somoza Hermo en Ilunión Seguridad S.A.

Verwerende partijen: Esabe Vigilancia S.A. en Fondo de Garantía Salarial (FOGASA)

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 1 van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (1), van toepassing wanneer een onderneming, door beëindiging van de overeenkomst tot het afnemen van diensten, ophoudt met het verrichten van de aan hem gegunde diensten, en arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit (het beveiligen van de gebouwen) en de nieuw gekozen ondernemer voor het verrichten van die diensten een wezenlijk deel van het personeel overneemt dat voor de uitvoering van die diensten was ingezet, indien deze overname van de arbeidsovereenkomsten geschiedt op grond van hetgeen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor de beveiligingssector is bepaald?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en indien de wetgeving van de lidstaat tot omzetting van de richtlijn overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG bepaalt dat de vervreemder en de verkrijger na de datum van de overgang hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen, inclusief de betaling van loon, die vóór de datum van de overgang zijn ontstaan op basis van arbeidsovereenkomsten die al bestonden op het moment van de overgang, is dan een uitlegging met die richtlijn in overeenstemming waarin de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de eerdere verplichtingen niet geldt wanneer de nieuwe ondernemer krachtens de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor zijn sector verplicht is een wezenlijk deel van het personeel over te nemen en de tekst van die cao deze hoofdelijke aansprakelijkheid voor verplichtingen van vóór de overdracht uitsluit?


(1)  PB 2001, L 82, blz. 16.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 9 februari 2017 — NCG Banco, SA (thans Abanca Corporación Bancaria, SA)/Alberto García Salamanca Santos

(Zaak C-70/17)

(2017/C 121/24)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Eiseres tot cassatie: NCG Banco, SA (thans Abanca Corporación Bancaria, SA)

Verweerder in cassatie: Alberto García Salamanca Santos

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1) aldus worden uitgelegd dat het een nationale rechter die het oneerlijke karakter beoordeelt van een beding inzake vervroegde opeisbaarheid in een met een consument gesloten hypothecaire leningsovereenkomst dat, naast andere gevallen van niet-betaling van meerdere termijnen, bepaalt dat de lening opeisbaar wordt wanneer één termijn onbetaald is gebleven, de mogelijkheid biedt om uitsluitend het oneerlijke karakter van de passage of het geval van niet-betaling van één termijn vast te stellen, en de eveneens algemeen in dat beding vervatte regeling inzake vervroegde opeisbaarheid wegens niet-betaling van termijnen als geldig te beschouwen, los van het feit dat de geldigheid of de oneerlijkheid eerst concreet kan worden beoordeeld wanneer de schuldeiser zijn recht uitoefent?

2)

Staat richtlijn 93/13/EEG het een nationale rechter toe — nadat hij heeft vastgesteld dat een beding inzake vervroegde opeisbaarheid van een hypothecaire lening of een hypothecair krediet oneerlijk is — zich op het standpunt te stellen dat het voor de consument gunstiger is om aanvullend een bepaling van nationaal recht toe te passen, ook al voorziet die in de inleiding of de voortzetting van de executieprocedure tegen de consument, dan de bijzondere procedure van hypothecaire executie te beëindigen en de schuldeiser toe te staan om ontbinding van de lenings- of kredietovereenkomst te verzoeken of betaling van de verschuldigde bedragen te vorderen en het vonnis vervolgens ten uitvoer te leggen, zonder dat in dit kader de voordelen gelden waarin de bijzondere procedure van hypothecaire executie voor de consument voorziet?


(1)  Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/17


Beroep ingesteld op 24 februari 2017 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

(Zaak C-97/17)

(2017/C 121/25)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Mihaylova, C. Hermes)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Bulgarije door het voor de vogelbescherming belangrijke gebied „Rila” niet in zijn geheel als speciale beschermingszone te plannen niet de gebieden als beschermingszones heeft aangewezen die naar aantal en oppervlakte voor het behoud van de in bijlage I bij richtlijn 2009/147/EG inzake het behoud van de vogelstand (1) vermelde vogelsoorten meest geschikt zijn en daarmee in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen op grond van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, en

de Republiek Bulgarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De rechtszaak handelt om het behoud van vele bedreigde vogelsoorten overeenkomstig bijlage I van de vogelrichtlijn en van hun leefgebieden in het Rilagebergte, gelegen in het zuidwesten van Bulgarije. Het voor de vogelbescherming belangrijke gebied „Rila” is een van de belangrijkste gebieden voor het behoud van meer dan 130 soorten broedvogels, in zowel Bulgarije als in de Europese Unie. Op Europees vlak zijn uit het oogpunt van natuurbescherming 41 soorten van betekenis, waarvan er één wereldwijd wordt bedreigd.

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de vogelrichtlijn worden voor de leefgebieden van de in bijlage I vermelde soorten speciale beschermingsmaatregelen getroffen, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten. Artikel 4, lid 1, van de vogelrichtlijn bepaalt voorts dat de lidstaten met name de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden als speciale beschermingszones aanwijzen.

Naar de mening van de Commissie had de Republiek Bulgarije het voor de vogelbescherming belangrijke gebied „Rila” in zijn geheel als bijzonder beschermingsgebied moeten aanwijzen, maar heeft zij dit tot op heden niet gedaan. De Commissie overlegt bewijzen van het belang van de niet geplande gebieden van het voor de vogelbescherming belangrijke gebied „Rila”.


(1)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010, L 20, blz. 7).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/18


Hogere voorziening ingesteld op 24 februari 2017 door Koninklijke Philips NV, Philips France tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016 in zaak T-762/14, Koninklijke Philips NV, Philips France/Commissie

(Zaak C-98/17 P)

(2017/C 121/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Koninklijke Philips NV, Philips France (vertegenwoordigers: J. K. de Pree, advocaat, T. M. Snoep, advocaat, A. M. ter Haar, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden uitspraak vernietigen;

het besluit nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op Koninklijke Philips NV en Philips France; en/of

de aan Koninklijke Philips NV en Philips France opgelegde geldboetes nietig verklaren of verlagen; en

de Commissie verwijzen in de kosten in eerste aanleg en van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren rekwirantes de volgende middelen en argumenten aan:

het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de verkeerde juridische maatstaf te hanteren bij de vaststelling of sprake is van een mededingingsbeperkende strekking.

bij de vaststelling dat sprake is van een mededingingsbeperkende strekking heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de grenzen van zijn volledige rechtsmacht te overschrijden.

bij de vaststelling dat sprake is van een mededingingsbeperkende strekking heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in strijd te handelen met zijn motiveringsplicht.

het Gerecht heeft het in het dossier aanwezige bewijs evident en manifest onjuist beoordeeld, waardoor het bewijs onjuist is opgevat waar is geoordeeld dat het beweerde gemeenschappelijke doel steun vindt in verdere bewijsmiddelen.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de verkeerde juridische maatstaf te hanteren en het bewijs onjuist op te vatten door te oordelen dat Philips als geheel heeft deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk en daarvoor om die reden aansprakelijk kan worden gesteld.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het evenredigheidsbeginsel verkeerd toe te passen en door na te laten zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen zoals blijkt uit de afwijzing van het argument van Philips dat de toegepaste ernstfactor onevenredig is in verhouding tot de inbreuk en de rol van Philips daarin.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/19


Beroep ingesteld op 3 maart 2017 — Europese Commissie/Koninkrijk België

(Zaak C-110/17)

(2017/C 121/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels en N. Gossement, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België de krachtens artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat het bepalingen heeft gehandhaafd volgens welke voor de raming van de inkomsten betreffende onroerende goederen die niet worden verhuurd dan wel worden verhuurd aan ofwel natuurlijke personen die de betrokken woningen niet voor hun beroep gebruiken, ofwel rechtspersonen die deze woningen ter beschikking stellen van natuurlijke personen voor particuliere doeleinden, de belastbare grondslag wordt berekend op basis van de kadastrale waarde met betrekking tot de goederen die op het nationale grondgebied zijn gelegen, en op basis van de reële huurwaarde met betrekking tot de goederen die in het buitenland zijn gelegen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat België de verplichtingen niet is nagekomen die voor de lidstaten voortvloeien uit artikel 63 VWEU en artikel 40 EER.

Ook al erkent de Commissie dat België pogingen heeft ondernomen om deze niet-nakoming te beëindigen, zij is van mening dat de niet-nakoming vaststond op de datum waarop de in het met redenen omkleed advies vastgestelde termijn van twee maanden is verstreken, namelijk op 26 maart 2012.


Gerecht

18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/20


Arrest van het Gerecht van 7 maart 2017 — United Parcel Service/Commissie

(Zaak T-194/13) (1)

([„Mededinging - Concentraties - Verordening (EG) nr. 139/2004 - Internationale intra-EER-expreslevering van kleine pakketten - Verwerving van TNT Express door UPS - Besluit waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Waarschijnlijke prijseffecten - Econometrische analyse - Rechten van de verdediging”])

(2017/C 121/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: United Parcel Service, Inc. (Atlanta, Georgia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Ryan, B. Graham, solicitors, W. Knibbeler en P. Stamou, advocaten, vervolgens A. Ryan, W. Knibbeler, P. Stamou, A. Pliego Selie, F. Hoseinian en P. van den Berg, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Christoforou, N. Khan, A. Biolan, N. von Lingen en H. Leupold, vervolgens T. Christoforou, N. Khan, A. Biolan en H. Leupold, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: FedEx Corp. (Memphis, Tennessee, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Carlin, barrister, G. Bushell, solicitor, en Q. Azau, advocaat, vervolgens F. Carlin, G. Bushell en N. Niejahr, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2013) 431 van de Commissie van 30 januari 2013 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.6570 — UPS/TNT Express)

Dictum

1)

Besluit C(2013) 431 van de Commissie van 30 januari 2013 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.6570 — UPS/TNT Express), wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en die van United Parcel Service, Inc.

3)

FedEx Corp. zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/20


Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-366/13) (1)

([„Staatssteun - Cabotage in het zeevervoer - Steun die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) en de Compagnie méridionale de navigation - Dienst van algemeen economisch belang - Compensatie voor een dienst ter aanvulling van een basisdienst, die bedoeld is om op de piekmomenten van het toeristisch seizoen in de behoeften te voorzien - Besluit waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Begrip staatssteun - Voordeel - Arrest Altmark”])

(2017/C 121/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Belliard, G. de Bergues, D. Colas en N. Rouam, vervolgens G. de Bergues, D. Colas, F. Alabrune en J. Bousin, en ten slotte D. Colas, F. Alabrune en J. Bousin, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Afonso en B. Stromsky, gemachtigden)

Voorwerp

Op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot nietigverklaring van besluit 2013/435/EU van de Commissie van 2 mei 2013 betreffende steunmaatregel SA.22843 (2012/C) (ex 2012/NN) die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van de Société nationale Corse Méditerranée en de Compagnie Méridionale de Navigation (PB 2013, L 220, blz. 20)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Franse Republiek draagt naast haar eigen kosten de kosten van de Europese Commissie, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/21


Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — SNCM/Commissie

(Zaak T-454/13) (1)

([„Staatssteun - Cabotage in het zeevervoer - Steun die door Frankrijk aan Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) en Compagnie méridionale de navigation is toegekend - Dienst van algemeen economisch belang - Compensatie voor een dienst ter aanvulling van de basisdienst om de piekperioden tijdens het toeristische seizoen te dekken - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Begrip staatssteun - Voordeel - Arrest Altmark - Vaststelling van het bedrag van de steun”])

(2017/C 121/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Winckler, F.-C. Laprévote, J.-P. Mignard en S. Mabile, vervolgens A. Winckler en F.-C. Laprévote en ten slotte F.-C. Laprévote en C. Froitzheim, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Afonso en B. Stromsky, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Corsica Ferries France SAS (Bastia, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit 2013/435/EU van de Commissie van 2 mei 2013 betreffende steunmaatregel SA.22843 (2012/C) (ex 2012/NN) die door Frankrijk is toegekend aan de Société Nationale Corse Méditerranée en de Compagnie Méridionale de Navigation (PB 2013, L 220, blz. 20)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) zal, naast haar eigen kosten, ook de kosten dragen die de Europese Commissie en Corsica Ferries France SAS zijn opgekomen.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/22


Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — JingAo Solar e.a./Raad

(Zaak T-157/14) (1)

([„Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China - Definitief antidumpingrecht - Verbintenissen - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Land van uitvoer - Reikwijdte van het onderzoek - Steekproeven - Normale waarde - Omschrijving van het betrokken product - Termijn voor de vaststelling van een besluit op een verzoek tot behandeling als marktgerichte onderneming - Toepassing in de tijd van nieuwe bepalingen - Schade - Causaal verband”])

(2017/C 121/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: JingAo Solar Co. Ltd (Ningjin, China) en de 5 andere verzoekende partijen die in de bijlage bij het arrest worden genoemd (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Willems, S. De Knop en J. Charles en vervolgens A. Willems en S. De Knop, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, gemachtigde, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Stobiecka-Kuik en vervolgens J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Demeneix, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering, op grond van artikel 263 VWEU, tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 1), voor zover deze van toepassing is op de verzoekende partijen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

JingAo Solar Co. Ltd en de andere verzoekende partijen die in de bijlage worden genoemd, worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Raad van de Europese Unie zijn opgekomen.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/22


Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — JingAo Solar e.a./Raad

(Gevoegde zaken T-158/14, T-161/14 en T-163/14) (1)

([„Subsidies - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China - Definitief compenserend recht - Verbintenissen - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Reikwijdte van het onderzoek - Steekproeven - Omschrijving van het betrokken product”])

(2017/C 121/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: JingAo Solar Co. Ltd (Ningjin, China) en de 5 andere verzoekende partijen die in de bijlage bij het arrest worden genoemd (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Willems, S. De Knop en J. Charles en vervolgens A. Willems en S. De Knop, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, gemachtigde, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Stobiecka-Kuik en vervolgens J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Demeneix, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering, op grond van artikel 263 VWEU, tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 66), voor zover deze van toepassing is op de verzoekende partijen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

JingAo Solar Co. Ltd en de verzoekende partijen die in de bijlage worden genoemd, worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Raad van de Europese Unie zijn opgekomen.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/23


Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Yingli Energy (China) e.a./Raad

(Zaak T-160/14) (1)

([„Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China - Definitief antidumpingrecht - Verbintenissen - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Land van uitvoer - Reikwijdte van het onderzoek - Steekproeven - Normale waarde - Omschrijving van het betrokken product - Termijn voor de vaststelling van een besluit op een verzoek tot behandeling als marktgerichte onderneming - Toepassing in de tijd van nieuwe bepalingen - Schade - Causaal verband - Rechten van de verdediging - Berekening van de schademarge”])

(2017/C 121/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Yingli Energy (China) Co. Ltd (Baoding, China) en de 14 andere verzoekende partijen die in de bijlage bij het arrest worden genoemd (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Willems, S. De Knop en J. Charles en vervolgens A. Willems en S. De Knop, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, gemachtigde, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Stobiecka-Kuik en vervolgens J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Demeneix, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering, op grond van artikel 263 VWEU, tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 1), voor zover deze van toepassing is op de verzoekende partijen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Yingli Energy (China) Co. Ltd en de andere verzoekende partijen die in de bijlage worden genoemd, worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Raad van de Europese Unie zijn opgekomen.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 142 van 12.5.2014.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/24


Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Canadian Solar Emea e.a./Raad

(Zaak T-162/14) (1)

([„Dumping - Invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit China - Definitief antidumpingrecht - Verbintenissen - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Land van uitvoer - Reikwijdte van het onderzoek - Steekproeven - Normale waarde - Omschrijving van het betrokken product - Termijn voor de vaststelling van een besluit op een verzoek tot behandeling als marktgerichte onderneming - Toepassing in de tijd van nieuwe bepalingen - Schade - Causaal verband”])

(2017/C 121/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Canadian Solar Emea GmbH (München, Duitsland), Canadian Solar Manufacturing (Changshu), Inc. (Changshu, China), Canadian Solar Manufacturing (Luoyang), Inc. (Luoyang, China), Csi Cells Co. Ltd (Suzhou, China), Csi Solar Power (China), Inc. (Suzhou) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Willems, S. De Knop en J. Charles en vervolgens A. Willems en S. De Knop, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, gemachtigde, bijgestaan door B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Stobiecka-Kuik en vervolgens J.-F. Brakeland, T. Maxian Rusche en A. Demeneix, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering, op grond van artikel 263 VWEU, tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 1), voor zover deze van toepassing is op de verzoekende partijen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Canadian Solar Emea GmbH, Canadian Solar Manufacturing (Changshu), Inc., Canadian Solar Manufacturing (Luoyang), Inc., Csi Cells Co. Ltd en Csi Solar Power (China), Inc. worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Raad van de Europese Unie zijn opgekomen.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/25


Arrest van het Gerecht van 7 maart 2017 — Neka Novin/Raad

(Zaak T-436/14) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Handhaving van verzoeksters naam op de lijst van betrokken personen - Onjuiste toepassing van het recht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheid”))

(2017/C 121/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Neka Novin Co., Private Joint Stock (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: L. Vidal, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bishop, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoeksters naam te handhaven in de lijst van bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB 2010, L 195, blz. 39), zoals gewijzigd bij besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 (PB 2011, L 136, blz. 65), en in de lijst van bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB 2012, L 88, blz. 1), zoals bekendgemaakt door middel van een kennisgeving van 15 maart 2014

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Neka Novin Co., Private Joint Stock draagt haar eigen kosten en de helft van die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Raad draagt de helft van zijn eigen kosten.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/25


Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — Universiteit Antwerpen/REA

(Zaak T-208/15) (1)

([„Arbitrageclausule - Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Marie Curie-activiteiten - Beginnende onderzoekers - Oproep tot het indienen van voorstellen FP7-People-ITN-2008 - Subsidieovereenkomsten - Subsidiabele kosten - Terugbetaling van de uitgekeerde bedragen - Begrip „ontvangen van de onderzoekers” - Evenredigheid”])

(2017/C 121/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Universiteit Antwerpen (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: P. Teerlinck en P. de Bandt, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) (vertegenwoordigers: S. Payan-Lagrou en V. Canetti, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU dat ertoe strekt, enerzijds, te horen verklaren dat de in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen FP7-People-ITN-2008 gesloten subsidieovereenkomsten nr. 238214 „C7” (Cerebellar-Cortical Control: Cells, Circuits, Computation, and Clinic) en nr. 238686 „Cerebnet” (Timing and plasticity in the olivo-cerebellar system), niet aldus kunnen worden uitgelegd dat zij de begunstigden verplichten, beginnende onderzoekers uitsluitend binnen de eigen instelling op te leiden, en bijgevolg te horen bevestigen dat REA het deel van de kosten dat verband houdt met de opleiding van drie beginnende onderzoekers buiten de instelling van verzoekende partij, niet als niet-subsidiabel mag afwijzen, en anderzijds, REA te horen veroordelen tot betaling van alle door de verzoekende partij gedeclareerde kosten betreffende de opleiding van deze beginnende onderzoekers, vermeerderd met rente vanaf de datum waarop de betalingen op grond van de overeenkomsten verschuldigd waren

Dictum

1)

Het Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) wordt veroordeeld tot betaling aan de Universiteit Antwerpen van het bedrag van 45 526,73 EUR, dat overeenkomt met bepaalde kosten die subsidiabel zijn op grond van de in het kader van het Zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) gesloten overeenkomst „Cerebnet”, vermeerderd met de conventionele rente vanaf de datum waarop dit bedrag op grond van die overeenkomst verschuldigd was.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

REA en de Universiteit Antwerpen zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 270 van 17.8.2015.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/26


Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — EDEO/Gross

(Zaak T-472/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2013 - Niet-plaatsing op de lijst van bevorderde ambtenaren - Geen onjuiste rechtsopvatting”))

(2017/C 121/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Marquardt en M. Silva, vervolgens S. Marquardt, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, S. Moya Izquierdo en F.-M. Hislaire, advocaten)

Andere partij in de procedure: Philipp Oliver Gross (Brussel, België (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 3 juni 2015, Gross/EDEO (F-78/14, EU:F:2015:52), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die Philipp Oliver Gross in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 346 van 19.10.205.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/27


Arrest van het Gerecht van 1 maart 2017 — Silvan/Commissie

(Zaak T-698/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Bevorderingsronde 2013 - Besluit om rekwirant niet te bevorderen - Vergelijking van verdiensten - Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten - Geen onjuiste rechtsopvatting”))

(2017/C 121/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Juha Tapio Silvan (Brussel, België) (vertegenwoordigers: N. de Montigny en J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 22 september 2015, Silvan/Commissie (F-83/14, EU:F:2015:106), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Juha Tapio Silvan zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/27


Arrest van het Gerecht van 2 maart 2017 — DI/EASO

(Zaak T-730/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Personeel van EASO - Arbeidscontractant - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Proeftijd - Ontslagbesluit - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk verklaard - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Artikel 91, lid 2, van het Statuut”))

(2017/C 121/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: DI (vertegenwoordigers: I. Vlaic en G. Iliescu, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) (vertegenwoordigers: W. Stevens, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 15 oktober 2015, DI/EASO (F-113/13, EU:F:2015:120), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 15 oktober 2015, DI/EASO (F-113/13), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt verwezen naar een andere kamer van het Gerecht dan die welke zich over deze hogere voorziening heeft uitgesproken.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 98 van 14.3.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/28


Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Labeyrie/EUIPO — Delpeyrat (Weergave van een patroon van gouden vissen op blauwe achtergrond)

(Zaak T-766/15) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk dat een patroon van gouden vissen op blauwe achtergrond weergeeft - Vervallenverklaring - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd”])

(2017/C 121/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Labeyrie (Saint-Geours-de-Maremne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Lecomte, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Delpeyrat (Saint-Pierre-du-Mont, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Ennochi, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 oktober 2015 (zaak R 2693/2014-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Delpeyrat en Labeyrie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Labeyrie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het EUIPO.

3)

Delpeyrat zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 78 van 29.2.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/28


Arrest van het Gerecht van 28 februari 2017 — Labeyrie/EUIPO — Delpeyrat (Weergave van een patroon van heldere vissen op donkere achtergrond)

(Zaak T-767/15) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk dat een patroon van heldere vissen op donkere achtergrond weergeeft - Vervallenverklaring - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, onder a), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd”])

(2017/C 121/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Labeyrie (Saint-Geours-de-Maremne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Lecomte, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Delpeyrat (Saint-Pierre-du-Mont, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Ennochi, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 oktober 2015 (zaak R 2694/2014-1) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Delpeyrat en Labeyrie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Labeyrie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het EUIPO.

3)

Delpeyrat zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 78 van 29.2.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/29


Beschikking van het Gerecht van 14 februari 2017 — Helbrecht/EUIPO — Lenci Calzature (SportEyes)

(Zaak T-333/14) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Nietigverklaring van het oudere beeldmerk dat de grond vormde voor de bestreden beslissing - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 121/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Andreas Helbrecht (Hilden, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. König, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Lenci Calzature SpA (Turchetto-Montecarlo, Italië) (vertegenwoordigers: F. Celluprica en F. Fischetti, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 februari 2014 (zaak R 830/2013-5) inzake een oppositieprocedure tussen Lenci Calzature en A. Helbrecht

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Lenci Calzature SpA zal haar eigen kosten en die van Andreas Helbrecht dragen. Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 235 van 21.7.2014.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/30


Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2017 — Le Pen/Parlement

(Zaak T-140/16 R II)

((„Kort geding - Lid van het Europees Parlement - Terugvordering van ter dekking van de kosten van parlementaire medewerkers betaalde vergoedingen - Vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 121/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean-Marie Le Pen (Saint-Cloud, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Ceccaldi en J.-P. Le Moigne, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Alonso de León, gemachtigden)

Voorwerp

Op de artikelen 278 VWEU en 279 VWEU gebaseerde vordering tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 29 januari 2016 waarbij wordt gelast een bedrag van 320 026,23 EUR van verzoeker terug te vorderen, en van de ten vervolge op dat besluit vastgestelde debetnota nr. 2016-195 van 4 februari 2016

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/30


Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2016 — NF/Europese Raad

(Zaak T-192/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Verklaring EU Turkije van 18 maart 2016 - Persmededeling - Begrip ‚internationale overeenkomst’ - Identificatie van degene die de handeling heeft verricht - Strekking van de handeling - Zitting van de Europese Raad - Bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie in het gebouw van de Raad van de Europese Unie - Hoedanigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie tijdens een ontmoeting met de vertegenwoordiger van een derde land - Artikel 263, eerste alinea, VWEU - Onbevoegdheid”))

(2017/C 121/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NF (vertegenwoordigers: B. Burns, solicitor, P. O’Shea en I. Whelan, barristers)

Verwerende partij: Europese Raad (vertegenwoordigers: K. Pleśniak, Á. de Elera-San Miguel Hurtado en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van een overeenkomst, de „Verklaring EU Turkije, 18 maart 2016”, die naar verluidt zou zijn gesloten tussen de Europese Raad en de Republiek Turkije op 18 maart 2016

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen, wegens onbevoegdheid van het Gerecht om het te behandelen.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de verzoeken tot interventie die zijn ingediend door NQ, NR, NS, NT, NU en NV, alsmede door het Koninkrijk België, de Helleense Republiek en de Europese Commissie.

3)

NF en de Europese Raad zullen hun eigen kosten dragen.

4)

NQ, NR, NS, NT, NU en NV, alsmede het Koninkrijk België, de Helleense Republiek en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/31


Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2017 — NG/Europese Raad

(Zaak T-193/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016 - Persmededeling - Begrip ‚internationale overeenkomst’ - Identificatie van degene die de handeling heeft verricht - Strekking van de handeling - Zitting van de Europese Raad - Bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie in het gebouw van de Raad van de Europese Unie - Hoedanigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie tijdens een ontmoeting met de vertegenwoordiger van een derde land - Artikel 263, eerste alinea, VWEU - Onbevoegdheid”))

(2017/C 121/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NG (vertegenwoordigers: B. Burns, solicitor, P. O’Shea en I. Whelan, barristers)

Verwerende partij: Europese Raad (vertegenwoordigers: K. Pleśniak, Á. de Elera San Miguel Hurtado en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van een overeenkomst, de „Verklaring EU Turkije, 18 maart 2016”, die naar verluidt zou zijn gesloten tussen de Europese Raad en de Republiek Turkije op 18 maart 2016

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen, wegens onbevoegdheid van het Gerecht om het te behandelen.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de verzoeken tot interventie die zijn ingediend door NQ, NR, NS, NT, NU en NV, alsmede door Amnesty International, het Koninkrijk België, de Helleense Republiek en de Europese Commissie.

3)

NG en de Europese Raad zullen hun eigen kosten dragen.

4)

NQ, NR, NS, NT, NU en NV, Amnesty International, alsmede het Koninkrijk België, de Helleense Republiek en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 232 van 27.6.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/32


Beschikking van het Gerecht van 28 februari 2017 — NM/Europese Raad

(Zaak T-257/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Verklaring EU Turkije van 18 maart 2016 - Persmededeling - Begrip ‚internationale overeenkomst’ - Identificatie van degene die de handeling heeft verricht - Strekking van de handeling - Zitting van de Europese Raad - Bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie in het gebouw van de Raad van de Europese Unie - Hoedanigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten van de Unie tijdens een ontmoeting met de vertegenwoordiger van een derde land - Artikel 263, eerste alinea, VWEU - Onbevoegdheid”))

(2017/C 121/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: NM (vertegenwoordigers: B. Burns, solicitor, P. O’Shea en I. Whelan, barristers)

Verwerende partij: Europese Raad (vertegenwoordigers: K. Pleśniak, Á. de Elera San Miguel Hurtado en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van een overeenkomst, de „Verklaring EU Turkije, 18 maart 2016”, die naar verluidt zou zijn gesloten tussen de Europese Raad en de Republiek Turkije op 18 maart 2016

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen, wegens onbevoegdheid van het Gerecht om het te behandelen.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de verzoeken tot interventie die zijn ingediend door het Koninkrijk België, de Helleense Republiek en de Europese Commissie.

3)

NM en de Europese Raad zullen hun eigen kosten dragen.

4)

Het Koninkrijk België, de Helleense Republiek en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/32


Beschikking van het Gerecht van 16 februari 2017 — Walton/Commissie

(Zaak T-594/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Uitkering bij vertrek - Herberekening - Gezag van gewijsde - Beroep deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”))

(2017/C 121/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Robert Walton (Oxford, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A.-C. Simon en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, meegedeeld bij brief van de Commissie van 15 maart 2016, waarbij verzoekers verzoek om herberekening van de uitkering bij vertrek na zijn ontslag niet-ontvankelijk is verklaard

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Robert Walton wordt verwezen in de kosten


(1)  PB C 251 van 11.7.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-24/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/33


Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2017 — Gollnisch/Parlement

(Zaak T-624/16 R)

((„Kort geding - Lid van het Europees Parlement - Invordering door compensatie van vergoeding die zijn gestort voor de terugbetaling van kosten voor parlementaire assistentie - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 121/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bruno Gollnisch (Villiers le Mahieu, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Fakiroff, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Alonso de León, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 1 juli 2016, inzake de invordering bij verzoekster van een bedrag van 275 984,23 EUR, van de debetnota 2016-916 van 5 juli 2016 ter uitvoering van dat besluit, en van de mededeling van die handelingen van de directeur-generaal financiën van 6 juli 2016.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/33


Beschikking van de president van het Gerecht van 16 februari 2017 — Troszczynski/Parlement

(Zaak T-626/16 R)

((„Kort geding - Lid van het Europees Parlement - Invordering door compensatie van vergoeding die zijn gestort voor de terugbetaling van kosten voor parlementaire assistentie - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 121/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mylène Troszczynski (Noyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Ceccaldi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Alonso de León, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 23 juni 2016, inzake de invordering bij verzoekster van een bedrag van 56 554,00 EUR en van de debetnota 2016-888 ter uitvoering van dat besluit.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/34


Beschikking van de president van het Gerecht van 17 februari 2017 — Janssen-Cases/Commissie

(Zaak T-688/16 R)

((„Kort geding - Openbare dienst - Kennisgeving van vacature - Bemiddelaar van de Commissie - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”))

(2017/C 121/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mercedes Janssen-Cases (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU en strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie van 15 juni 2016 tot aanstelling van X als bemiddelaar van de Commissie met ingang van 1 oktober 2016

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/34


Beschikking van het Gerecht van 9 februari 2017 — Asolo/EUIPO — Red Bull (FLÜGEL)

(Zaak T-714/16) (1)

((„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Intrekking van de bestreden beslissing - Afdoening zonder beslissing”))

(2017/C 121/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Asolo LTD (Limassol, Cyprus) (vertegenwoordiger: W. Pors, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en M. Capostagno, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Red Bull GmbH (Fuschl am See, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: A. Renck, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 29 juli 2016 (zaak R 282/2015-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Red Bull en Asolo

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Asolo LTD en Red Bull GmbH.


(1)  PB C 462 van 12.12.2016.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/35


Beroep ingesteld op 22 januari 2017 — Selimovic/Parlement

(Zaak T-61/17)

(2017/C 121/52)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Jasenko Selimovic (Hägersten, Zweden) (vertegenwoordiger: B. Leidhammar, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

besluiten D 203109 en D 203110 van de voorzitter van het Europees Parlement van 22 november 2016 (hierna: „besluiten van de voorzitter”) nietig verklaren;

besluit PE 595.204/BUR/DEC van het bureau van het Europees Parlement van 22 december 2016 (hierna: „besluit van het bureau”) nietig verklaren;

de zaak met spoed ten gronde afdoen;

het Europees Parlement veroordelen om verzoeker een schadevergoeding te betalen waarvan het bedrag later nader zal worden bepaald.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verzoeker stelt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan psychische intimidatie in de zin van artikel 12 bis van het statuut van de ambtenaren, zoals hem ten laste wordt gelegd.

2.

Tweede middel: verzoeker betoogt dat de besluiten zijn vastgesteld op grond van een procedure die de algemene beginselen inzake rechtszekerheid en het recht op een eerlijk proces schendt, zoals deze beginselen en dit recht tot uitdrukking komen in artikel 6 EVRM, onder meer doordat dezelfde partij het onderzoek heeft verricht, de bewijsmiddelen heeft beoordeeld en de beslissing heeft genomen (dat wil zeggen in het kader van een inquisitoir stelsel). De besluiten zijn niet gebaseerd op een nauwkeurige beschrijving van de feiten. Verzoeker voert aan dat hem de mogelijkheid is ontnomen om te vernemen wat hem concreet ten laste werd gelegd, en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld de tenlastelegging ten gronde te weerleggen. Hij heeft noch zelf noch via zijn vertegenwoordiger vragen kunnen stellen aan degenen die hem hebben beschuldigd of aan de geheime getuigen die zijn gehoord. Hij heeft onvoldoende tijd gekregen om zich voor te bereiden. Het Europees Parlement heeft geen standpunt ingenomen over verzoekers argumentatie en bewijsvoering, noch aangetoond dat het statuut van de ambtenaren is geschonden.

3.

Derde middel: verzoeker voert aan dat het besluit van het bureau houdende afwijzing van zijn vordering om het besluit van de voorzitter ten gronde te toetsen, onrechtmatig is vastgesteld.

4.

Vierde middel: verzoeker betoogt dat geheime processen op grond van een inquisitoire rechtspleging waarbij een parlementariër niet in de gelegenheid wordt gesteld om kennis te nemen van algemene beschuldigingen van intimidatie, laat staan om deze te weerleggen, een bedreiging vormen voor de democratie, met name in het licht van de schade die een belastend besluit toebrengt aan de mogelijkheid van de gekozene des volks om politiek te bedrijven.

5.

Vijfde middel: verzoeker stelt dat de zaak met spoed moet worden afgedaan, aangezien hij concrete en praktische moeilijkheden ondervindt om aan politiek te doen en de meningsvorming in Zweden te beïnvloeden op de terreinen waarop hij in het Parlement werkzaam is. Een spoedig eerherstel zou de situatie radicaal veranderen en de verzoeker de tijd en de mogelijkheid geven om politiek te bedrijven en te beginnen aan de verkiezingscampagne voor de volgende ambtstermijn.

6.

Zesde middel: verzoeker voert aan dat het Europees Parlement opzettelijk, althans nalatig heeft gehandeld door de procedure niet reeds te beëindigen toen bleek dat het raadgevend comité geen enkele beschuldiging kon inbrengen die voldoende specifiek (waar, wanneer, hoe) was om als grondslag te dienen voor een bekentenis dan wel ontkenning of die zich leende voor het leveren van bewijs en tegenbewijs ter zake, en door bovendien een belastend besluit vast te stellen in de wetenschap dat dit gebeurde op een grondslag waaraan uit het oogpunt van rechtszekerheid kennelijke gebreken kleefden. Verzoeker heeft daardoor schade geleden. Deze schade bestaat in kosten en leed alsook in de moeilijkheden die het besluit hem bezorgt om in de toekomst aan politiek te doen. Verzoeker zal de schade later nader vaststellen op een redelijk bedrag.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/36


Beroep ingesteld op 6 februari 2017 — Danjaq/EUIPO — Formosan (Shaken, not stirred)

(Zaak T-74/17)

(2017/C 121/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Danjaq, LLC (Los Angeles, California, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Baran en G. Messenger, barristers, D. Stone en A. Dykes, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Formosan IP (Oxford, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Shaken, not stirred” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 406 343

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO in zaak R 255/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en de interveniërende partij in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/37


Beroep ingesteld op 7 februari 2017 — PepsiCo/EUIPO — Intersnack Group (Exxtra Deep)

(Zaak T-82/17)

(2017/C 121/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PepsiCo, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Intersnack Group GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Exxtra Deep” — Uniemerk nr. 12 161 981

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 november 2016 in zaak R 482/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en interveniënte in de kosten van verzoekende partij.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/37


Beroep ingesteld op 8 februari 2017 — Heineken Romania/EUIPO — Lénárd (Csíki Sör)

(Zaak T-83/17)

(2017/C 121/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Heineken Romania SA (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordiger: A.-M. Baciu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: András Lénárd (Sincraieni, Roemenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Csíki Sör” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 105 839

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 november 2016 in zaak R 1310/2015-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling van 1 juli 2015 in oppositie B 002 279 514;

toewijzing van oppositie B 002 279 514;

afwijzing van Uniemerkaanvraag nr. 012 105 839 „Csíki Sör” in haar geheel.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/38


Beroep ingesteld op 13 februari 2017 — Gelinova Group/EUIPO — Cloetta Italia (galatea…è naturale)

(Zaak T-90/17)

(2017/C 121/56)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Gelinova Group Srl (Tezze di Vazzola, Italië) (vertegenwoordigers: A. Tornato en D. Hazan, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cloetta Italia Srl (Cremona, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „galatea…è naturale” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 187 695

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 12 december 2016 in zaak R 207/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, onder b), van de Europese merkenverordening.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/38


Beroep ingesteld op 14 februari 2017 — Duferco Long Products/Commissie

(Zaak T-93/17)

(2017/C 121/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Duferco Long Products SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, R. Luff en M. Favart, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

artikel 1, onder f), en artikel 2 van het besluit van de Commissie van 20 januari 2016 betreffende steunmaatregel SA.33926 2013/C (ex 2013/NN, 2011/CP) door België ten uitvoer gelegd ten faveure van Duferco, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft bij het onderzoek of de met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde zesde maatregel als een transactie op gelijke voet kon worden aangemerkt, blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:

eerste onderdeel: anders dan de Commissie heeft geoordeeld, is de betrokken transactie wel degelijk op gelijke voet verlopen;

tweede onderdeel: de beoordeling door de Commissie of de transactie op gelijke voet is verlopen, is aangetast door ernstige berekenings- en beoordelingsfouten.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft bij het onderzoek van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. Dit middel valt uiteen in vier onderdelen:

eerste onderdeel: door de toepasbaarheid en de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie te verwarren, heeft de Commissie het recht onjuist opgevat en het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie onjuist toegepast;

tweede onderdeel: door geen vergelijkende analyse te maken of een andere beoordelingsmethode toe te passen met betrekking tot de betrokken transactie, heeft de Commissie het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie geschonden en is zij de motiveringsplicht en de zorgvuldigheidsplicht bij de beoordeling van dat criterium niet nagekomen;

derde onderdeel: de Commissie is de motiveringsplicht en de zorgvuldigheidsplicht bij de beoordeling van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie niet nagekomen;

vierde onderdeel: het Waalse Gewest heeft een aanzienlijk aantal documenten overgelegd waaruit blijkt dat Foreign Strategic Investment Holding, een dochteronderneming van Société Wallonne de Gestion et de Participation, zich heeft gedragen als een particuliere investeerder in een markteconomie.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/39


Beroep ingesteld op 15 februari 2017 — Apple Distribution International/Commissie

(Zaak T-101/17)

(2017/C 121/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apple Distribution International (Cork, Ierland) (vertegenwoordigers: S. Schwiddessen, H. Lutz, N. Niejahr, en A. Patsa, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vernietigen van besluit (EU) 2016/2042 van de Commissie van 1 september 2016, en

de Europese Commissie verwijzen in haar kosten en in die van verzoekende partij in verband met deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de richtlijn audiovisuele mediadiensten

Ten eerste heeft de Europese Commissie artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3 van de richtlijn audiovisuele mediadiensten geschonden door vast te stellen dat het land-van-oorsprongsbeginsel niet van toepassing is op de belastingheffing op films. Ten tweede heeft de Europese Commissie artikel 13, lid 1, van de richtlijn audiovisuele mediadiensten geschonden door te oordelen dat dit artikel lidstaten de mogelijkheid biedt om bij aanbieders van video-op-afroep („video-on-demand”) die in andere lidstaten zijn gevestigd financiële bijdragen af te dwingen voor de promotie van Europese producties.

2.

Tweede middel: schending van artikel 110 VWEU

De Europese Commissie heeft artikel 110 VWEU geschonden door te oordelen dat de toepassing van de filmbelasting op aanbieders van video-op-afroep die in andere lidstaten zijn gevestigd, geen discriminatie inhoudt.

3.

Derde middel: schending van artikel 56 VWEU

De Europese Commissie is niet nagegaan of de toepassing van de filmbelasting op aanbieders van video-op-afroep die in andere lidstaten zijn gevestigd, in strijd is met artikel 56 VWEU.

4.

Vierde middel: schending van richtlijn 98/34/EG

De Europese Commissie is niet nagegaan of de toepassing van de filmbelasting op aanbieders van video-op-afroep die in andere lidstaten zijn gevestigd een bekendmaking op grond van richtlijn 98/34/EG vereiste.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/40


Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — Cantina e oleificio sociale di San Marzano/EUIPO — Miguel Torres (SANTORO)

(Zaak T-102/17)

(2017/C 121/59)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cantina e oleificio sociale di San Marzano (San Marzano di San Giuseppe, Italië) (vertegenwoordigers: F. Jacobacci en E. Truffo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedés, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „SANTORO” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 282 141

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 1 december 2016 in zaak R 2018/2015-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 en onjuiste uitlegging van de rechtspraak betreffende de gerezen vragen;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 en onjuiste opvatting van de bewijsstukken.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/41


Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — Recordati Orphan Drugs/EUIPO — Laboratorios Normon (NORMOSANG)

(Zaak T-103/17)

(2017/C 121/60)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Recordati Orphan Drugs (Puteaux, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Quirin, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Laboratorios Normon SA (Tres Cantos, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „NORMOSANG” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 174 926

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 november 2016 in zaak R 831/2016-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van regel 19, lid 2, onder a), ii), en regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/41


Beroep ingesteld op 17 februari 2017 — ClientEarth/Commissie

(Zaak T-108/17)

(2017/C 121/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Jones, Barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het besluit van de Europese Commissie van 7 december 2016 (hierna: „bestreden besluit”), waarbij de Commissie de heroverweging heeft geweigerd van het besluit C(2016) 3549 (hierna: „autorisatiebesluit”) tot verlening van autorisatie op grond van verordening (EG) nr. 1907/2006 (1) aan de ondernemingen VinyLoop Ferrara SpA, Stena Recycling AB, en Plastic Planet srl voor het gebruik van een chemische stof, bekend als bis(2-ethylhexyl)ftalaat, nietig verklaren;

het autorisatiebesluit nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de verzoekende partij; en

alle andere dienstig geachte maatregelen gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit bevat een kennelijke dwaling ten aanzien van het recht en kennelijke beoordelingsfouten wat betreft de vermeende overeenstemming van de aanvraag voor autorisatie van Vinyloop, Stena, en Plastic Planet in de zin van artikel 62 en artikel 60, lid 7, van verordening (EG) nr. 1907/2006.

2.

Tweede middel: het bestreden besluit bevat een kennelijke dwaling ten aanzien van het recht en kennelijke beoordelingsfouten wat betreft de sociaaleconomische analyse als bedoeld in artikel 60, lid 4, van verordening (EG) nr. 1907/2006.

3.

Derde middel: het bestreden besluit bevat kennelijke beoordelingsfouten wat betreft de analyse van alternatieve stoffen als bedoeld in artikel 60, lid 4, en artikel 60, lid 5, van verordening (EG) nr. 1907/2006.

4.

Vierde middel: het bestreden besluit bevat een kennelijke dwaling ten aanzien van het recht en kennelijke beoordelingsfouten wat betreft de toepassing van het voorzorgsbeginsel in het kader van het autorisatieproces ingevolge verordening (EG) nr. 1907/2006.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/42


Beroep ingesteld op 21 februari 2017 — FCA US/EUIPO — Busbridge (VIPER)

(Zaak T-109/17)

(2017/C 121/62)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FCA US LLC (City of Auburn Hills, Michigan, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Morcom, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Robert Dennis Busbridge (Hookwood, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „VIPER” — Uniemerk nr. 3 871 101

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 1 oktober 2016 in zaak R 554/2016-1

Conclusies

vernietiging van de beslissingen van de nietigheidsafdeling en van de eerste kamer van beroep en terugverwijzing van de vordering van R. Busbridge naar de nietigheidsafdeling voor verdere afdoening;

verwijzing van de tegenpartij in de kosten.

Aangevoerde middelen

De kamer van beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat R. Busbridge het gebruik had bewezen voor de waren die onder de inschrijving in het Verenigd Koninkrijk vallen (namelijk „sportwagens”).

De door R. Busbridge overgelegde bewijzen zijn totaal ontoereikend tot staving van een „normaal” gebruik zoals vereist door artikel 57, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/43


Beroep ingesteld op 18 februari 2017 — Jiangsu Seraphim Solar System/Commissie

(Zaak T-110/17)

(2017/C 121/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd (Changzhou, China) (vertegenwoordiger: Y. Melin, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van artikel 2 van uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 van de Commissie van 7 december 2016 tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs op grond van uitvoeringsbesluit 2013/707/EU tot bevestiging van de aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast (PB 2016, L 333, blz. 4), voor zover dit van toepassing is op de verzoekende partij, en

verwijzing van de Commissie en van eenieder die in de loop van de procedure tot interventie aan de zijde van de Commissie wordt toegelaten, in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij één enkel middel aan.

Volgens de verzoekende partij heeft de Commissie inbreuk gemaakt op artikel 8, leden 1, 9 en 10, en artikel 10, lid 5, van verordening (EU) 2016/1036 (1), en artikel 13, leden 1, 9 en 10, en artikel 16, lid 5, van verordening (EU) 2016/1037 (2) door verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en vervolgens de heffing van douanerechten te gelasten alsof er geen geldige verbintenisfacturen waren afgegeven en aan de douane waren meegedeeld op het tijdstip waarop de goederen voor het vrije verkeer waren aangegeven.

De verzoekende partij baseert dit middel op onwettigheid van artikel 3, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 (3) en van artikel 2, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 (4) waarbij aan de Commissie de bevoegdheid is verleend om verbintenisfacturen ongeldig te verklaren.


(1)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).

(2)  Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 55).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 66).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/44


Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — Spiegel-Verlag Rudolf Augstein en Sauga/ECB

(Zaak T-116/17)

(2017/C 121/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Spiegel-Verlag Rudolf Augstein GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) en Michael Sauga (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Koreng en T. Feldmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

nietigverklaring van het bij schrijven van 15 december 2016 meegedeelde besluit van de directie van de Europese Centrale bank tot afwijzing van verzoekers’ verzoek om toegang tot de twee documenten van de Europese Centrale Bank „The impact on government deficit and debt from off-market swaps. The Greek case” (SEC/GovC/X/10/88a) en „The Titlos transaction and possible existence of similar transactions impacting on the euro area government debt or deficit levels” (SEC/GovC/X/10/88b);

verwijzing van de Europese Centrale Bank in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste toepassing van artikel 4, lid 1, onder a), tweede streepje van besluit ECB/2004/3 (1)

Verzoekers stellen dat de ECB niet voldoende concreet heeft aangetoond dat de openbaarmaking van de betrokken documenten zou leiden tot ondermijning van het financieel, monetair of economisch beleid van de Unie of van een lidstaat.

De door de ECB aangevoerde dreigende ondermijning van het openbaar belang is meer dan zes jaar na de opstelling van de documenten en na een fundamentele wijziging van de randvoorwaarden feitelijk geen reden meer voor bezorgdheid meer.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste toepassing van artikel 4, lid 3, eerste zinsdeel, van besluit ECB/2004/3

Verzoekers stellen dat de hier aan de orde zijnde documenten niet hebben gediend ter voorbereiding van concrete besluiten, maar alleen voor de algemene opinievorming en informatie binnen de ECB.

Bovendien kan niet worden aangenomen dat medewerkers van de ECB zich laten intimideren door de mogelijkheid van een openbaarmaking van de documenten.

Voorts behoeft volgens de huidige stand, gelet op de hier aan de orde zijnde documenten, niet te worden gevreesd voor een ondeskundige beïnvloeding door derden van de beraadslagingen van de ECB.

Ook heeft de ECB onvoldoende rekening gehouden met het openbaar belang bij de toegang tot informatie en dit belang onvoldoende afgewogen.

Ten slotte is het niet de taak van de ECB om te beoordelen waardoor de openbare debatten verrijkt worden, maar die van de pers, hetgeen volgt uit haar door het Europees Hof voor de rechten van de mens erkende „functie van waakhond”.


(1)  2004/258/EG: Besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3) (PB 2004, L 80, blz. 42).


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/45


Beroep ingesteld op 24 februari 2017 — Institute for Direct Democracy in Europe/Parlement

(Zaak T-118/17)

(2017/C 121/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Institute for Direct Democracy in Europe (Brussel, België) (vertegenwoordigers: E. Plasschaert en E. Montens, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietig verklaren van het besluit van het Europees Parlement van 15 december 2016, voor zover daarbij i) de betaling van de subsidie voor 2017, met inbegrip van de betaling van de voorfinanciering, wordt opgeschort, ii) het bedrag aan voorfinanciering van de subsidie voor 2017 wordt beperkt tot 33 % van het maximale subsidiebedrag en iii) de betaling van het bedrag aan voorfinanciering afhankelijk wordt gemaakt van het indienen van een afroepgarantie en bijgevolg artikel I.4.1 van subsidieverleningsbesluit FINS-2017-28, dat is bijgevoegd bij dit besluit, en

verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij zes middelen aan.

a)   Het besluit tot opschorting van de subsidie voor 2017, met inbegrip van het bedrag aan voorfinanciering, voor IDDE

1.

Eerste middel: het besluit schendt het beginsel van behoorlijk bestuur en is in strijd met de rechten van de verdediging van IDDE. In het bijzonder was het besluit niet genomen door een eerlijke en onpartijdige instantie en was IDDE niet behoorlijk gehoord, noch was IDDE een afdoende mogelijkheid geboden om te reageren op de beschuldigingen aan zijn adres en deze aan te vechten.

2.

Tweede middel: het besluit schendt artikel 208, lid 1, eerste volzin van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement, artikel 8, onder a), van het besluit van het Bureau van het Europees Parlement en artikel II.13.2 van het subsidieverleningsbesluit. In het bijzonder kan de betaling van de subsidie voor 2017 niet worden opgeschort op grond van niet-geverifieerde beschuldigingen die geen verband houden met het genoemde besluit en kennelijk alleen relevant zijn voor het subsidieverleningsbesluit van 2015. Bovendien kan de betaling van de subsidie voor 2017 alleen worden opgeschort omwille van controles die in deze zaak reeds zijn uitgevoerd en afgesloten zonder dat enige van de gestelde verdenkingen en aantijgingen definitief zijn bevestigd. De opschorting moet dientengevolge worden beëindigd. Ten slotte volstaan de gestelde verdenkingen en aannames niet voor enige opschorting van de betaling.

3.

Derde middel: het besluit schendt het evenredigheidsbeginsel. In het bijzonder is de strekking van de genomen maatregel, namelijk het opschorten van de betaling van de subsidie voor 2017, met inbegrip van de voorfinanciering ervan, volstrekt niet in verhouding tot de gestelde verdenkingen en onregelmatigheden, zelfs als deze zouden worden bevestigd.

b)   Het besluit om de voorfinanciering te beperken tot 33 % van het maximale subsidiebedrag en om de betaling van de voorfinanciering afhankelijk te maken van het indienen van een afroepgarantie van de bank

1.

Eerste middel: het besluit schendt het beginsel van behoorlijk bestuur en schendt de rechten van de verdediging van IDDE.

2.

Tweede middel: het besluit schendt het motiveringsvereiste, de rechten van de verdediging en artikel 6 van het besluit van het Bureau van het Europees Parlement, artikel 134 van het Financieel Reglement en artikel 206 van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement.

3.

Derde middel: het besluit schendt het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel. IDDE is nadeliger behandeld dan andere stichtingen en partijen die zich in een objectief gelijke situatie bevinden.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/46


Beroep ingesteld op 20 februari 2017 — M&T Emporia Ilektrikon-Ilektronikon Eidon/EUIPO (fluo.)

(Zaak T-120/17)

(2017/C 121/66)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: M&T Emporia Ilektrikon-Ilektronikon Eidon AE (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordiger: A. Spyridonos, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „fluo” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 664 486

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2016 in zaak R 863/2016-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij inschrijving van het betrokken merk is geweigerd, en inschrijving van het merk toestaan voor alle waren van klasse 9 van de classificatie van Nice waarvoor de aanvraag is ingediend;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure in alle instanties.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/47


Beroep ingesteld op 22 februari 2017 — Devin/EUIPO — Haskovo (DEVIN)

(Zaak T-122/17)

(2017/C 121/67)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Devin AD (Devin, Bulgarije) (vertegenwoordiger: B. Van Asbroeck, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Haskovo Chamber of Commerce and Industry (Haskovo, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „DEVIN” — Uniemerk nr. 9 408 865

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2016 in zaak R 579/2016-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling van 29 januari 2016 in zaak nr. 9 559;

volledige of ten minste gedeeltelijke afwijzing van verzoeksters vordering tot nietigverklaring van het onder nr. 9408865 ingeschreven Uniemerk „DEVIN” voor alle geclaimde waren van klasse 32;

verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten en in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

voor zover de kamer van beroep artikel 7, lid 1, onder c), niet heeft geschonden, schending van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/47


Beroep ingesteld op 27 februari 2017 — Consorzio IB Innovation/Commissie

(Zaak T-126/17)

(2017/C 121/68)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Consorzio IB Innovation (Bentivoglio, Italië) (vertegenwoordigers: A. Masutti en P. Manzini, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat de Commissie, met betrekking tot alle in het beroep aangevoerde aspecten, de GA CONTAIN en de GA ICARGO niet juist heeft uitgelegd en toegepast doordat zij het verslag van de accountant heeft goedgekeurd;

dienovereenkomstig vaststellen dat verzoekster de GA CONTAIN en de GA ICARGO juist heeft uitgelegd en toegepast;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep sluit aan bij de problematiek in verband met zaak T-84/17, Consorzio IBI Innovation/Commissie. In dat beroep werd opgekomen tegen het besluit van 30 november 2016 van het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie van de Europese Commissie (ref. Ares 2016 — 6711369), waarbij dit heeft geoordeeld dat IBI 294 925,43 EUR moest terugbetalen in het kader van overeenkomst nr. 261679-CONTAIN en 155 482,91 EUR in het kader van overeenkomst nr. 288383-ICARGO, en tevens moest nagaan of er stelselmatige fouten waren begaan in het kader van een reeks daaropvolgende overeenkomsten.

Verzoekster betwist de uitlegging die verweerster aan de betrokken overeenkomsten heeft gegeven.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste en tegenstrijdige uitlegging van de begrippen „begunstigde” en „derde partijen”, in strijd met de Grant Agreement (GA) en met de General Conditions (GC) in bijlage II bij de General Agreement.

In dat verband wordt aangevoerd dat een consortium geen enkelvoudige entiteit is, maar een groep van ondernemingen of een „collectieve entiteit” en dat noch in de GA noch in de GC in bijlage II daarbij staat vermeld dat een onderneming die deel uitmaakt van een consortium, een derde partij is ten opzichte van een begunstigde van de GA indien beide een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid hebben.

2.

Tweede middel: schending van artikel 9 van de GA CONTAIN en artikel 9 van de GA ICARGO die is begaan door de accountant en door de Commissie met betrekking tot het op dergelijke overeenkomsten van toepassing zijnde recht, en toepassing van buitencontractuele en niet-bindende bepalingen.

In dat verband wordt aangevoerd dat het verslag van de accountant dat door de Commissie is onderschreven, is gebaseerd op een uitlegging van de GA die geen steun vindt in de tekst van die overeenkomsten en in de daarop van toepassing zijnde rechtsregels. Integendeel, die uitlegging baseert zich enkel op een door de diensten van de Commissie opgestelde „handleiding”. Dat document, dat eenzijdig is opgesteld, mag geen voorrang krijgen op de tussen de partijen overeengekomen bepalingen.

3.

Derde middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel II.15.2.c van bijlage II bij de GA CONTAIN en ICARGO.

In dit verband wordt aangevoerd dat de indirecte kosten met betrekking tot een aantal in-house consulenten die telewerk verrichtten, niet juist zijn weergegeven.

4.

Vierde middel: verzoek tot herziening van de overeenkomsten waarvoor geen auditplicht gold, dat op geen enkele contractuele bepaling was gebaseerd.

In dit verband wordt aangevoerd dat helemaal niet duidelijk is op grond van welke contractuele bepaling van de GA ICARGO en CONTAIN, met inbegrip van alle bijlagen daarbij, de Commissie het recht heeft om IBI te verzoeken alle overeenkomsten waarbij zij partij is in de context van het zevende kaderprogramma, aan een grondige en gedetailleerde controle te onderwerpen. De Commissie, die ervan uitgaat dat de tijdens de audit vastgestelde fouten stelselmatig zijn, verzoekt IBI namelijk aan te geven of de lijst volledig is en, deze, in voorkomend geval, aan te vullen met de ontbrekende projecten en tevens na te gaan of dergelijke stelselmatige fouten voorkomen in de desbetreffende financiële verslagen.


18.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/48


Beroep ingesteld op 1 maart 2017 — Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo/Commissie

(Zaak T-130/17)

(2017/C 121/69)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo S.A. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Jeżewski, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2016)6950 van de Europese Commissie van 28 oktober 2016 over de wijziging van de voorwaarden voor de ontheffing voor de OPAL-gasleiding van de verplichting enkele vereisten van Unierecht toe te passen;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij 16 middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de grondrechten en onjuiste beoordeling van het inleidende stuk in de procedure over de wijziging van de bestaande ontheffing voor de OPAL-gasleiding van de verplichting enkele vereisten van Unierecht toe te passen, die in 2009 is toegekend krachtens een besluit van de Bundesnetzagentur (het Duitse federale netwerkagentschap).

2.

Tweede middel: ontbreken van de bevoegdheid een besluit vast te stellen houdende wijziging van de ontheffing voor de OPAL-gasleiding van de verplichting enkele vereisten van Unierecht toe te passen.

3.

Derde middel: onjuiste uitlegging van de voorwaarden waaronder gasinfrastructuur in aanmerking komt voor de ontheffing van artikel 36, lid 1, in samenhang met artikel 2, punt 17, van richtlijn 2009/73/EG.

4.

Vierde middel: onjuiste uitlegging van de voorwaarden waaronder gasinfrastructuur in aanmerking komt voor de ontheffing van artikel 36, lid 1, onder b), in samenhang met artikel 2, punt 33, van richtlijn 2009/73/EG.

De voorwaarde voor de toekenning van een ontheffing door een regelgevende instantie voor de nieuwe grote aardgasinfrastructuur is dat het investeringsrisico zo groot is dat de investering zonder de ontheffing niet zou worden gedaan.

De investering voor de aanleg van de OPAL-gasleiding is uiteindelijk verwezenlijkt en voltooid op 13 juli 2011, dus er kan geen sprake meer zijn van enig risico.

5.

Vijfde middel: onjuiste uitlegging van de voorwaarden waaronder de gasinfrastructuur in aanmerking komt voor de ontheffing van artikel 36, lid 1, onder a) en e), van richtlijn 2009/73/EG en dientengevolge aanname dat de wijziging van de door de regelgevende instantie toegekende ontheffing voor de OPAL-gasleiding niet ten koste zal gaan van de mededinging op de gasmarkt.

6.

Zesde middel: onjuiste uitlegging van de voorwaarden waaronder de gasinfrastructuur in aanmerking komt voor de ontheffing van artikel 36, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/73/EG en dientengevolge aanname dat de wijziging van de door de regelgevende instantie toegekende ontheffing voor de OPAL-gasleiding de voorzieningszekerheid op de interne gasmarkt versterkt.

7.

Zevende middel: miskenning van de omstandigheid dat de Bundesnetzagentur de inhoud van artikel 102 VWEU in acht moet nemen bij de vaststelling van een besluit over de ontheffing krachtens artikel 36 van richtlijn 2009/73/EG.

8.

Achtste middel: schending van de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen.

9.

Negende middel: schending van het evenredigheidsbeginsel.

10.

Tiende middel: niet-nakoming van de verplichting een handeling naar behoren te motiveren in de zin van artikel 296 VWEU en in de zin van artikel 263 VWEU.

11.

Elfde middel: blootstelling van de afnemers van gas in de Republiek Polen aan het risico van niet-levering, hetgeen een schending vormt van het Verdragsdoel van waarborgen van de energievoorzieningszekerheid en van het beginsel van energiesolidariteit in samenhang met schending van artikel 7 van het Verdrag door de vaststelling van een besluit dat in strijd is met andere beleidsmaatregelen van de Europese Unie.

12.

Twaalfde middel: bevoorrechte behandeling van de infrastructuur die een ontheffing geniet en waarvan de status niet in overeenstemming is met het EU-recht.

13.

Dertiende en veertiende middel: schending van respectievelijk artikel 274 en artikel 275 van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds.

14.

Vijftiende middel: schending van artikel 7 VWEU door de vaststelling van een besluit dat in strijd is met andere beleidsmaatregelen van de Europese Unie.

15.

Zestiende middel: nietigheid krachtens artikel 277 VWEU van artikel 2, punt 33, in samenhang met artikel 36, lid 1, van richtlijn 2009/73/EG door de arbitraire invoering van een discriminerend onderscheid tussen infrastructuur die in aanmerking komt voor de door de regelgevende instantie toegekende ontheffing en overige infrastructuur die daarvoor niet in aanmerking komt.