ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 17

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

60e jaargang
18 januari 2017


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

118e zitting, 15-16 juni 2016

2017/C 17/01

Resolutie over de ontwerpbegroting van de EU voor 2017

1

2017/C 17/02

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Bijdrage van het Europees Comité van de Regio’s aan het werkprogramma van de Commissie voor 2017

4

2017/C 17/03

Resolutie over de situatie van de Europe Direct-informatiecentra (EDIC’s)

11

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

118e zitting, 15-16 juni 2016

2017/C 17/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Staalindustrie: behoud van duurzame banen en groei in Europa

13

2017/C 17/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK)

20

2017/C 17/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Voedselverspilling

28

2017/C 17/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De strijd tegen radicalisering en gewelddadig extremisme: mechanismen voor preventie op lokaal en regionaal niveau

33

2017/C 17/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het antwoord van de EU op de demografische uitdaging

40


 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

118e zitting, 15-16 juni 2016

2017/C 17/09

Advies van het Europees Comité van de Regio's — Wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de richtlijnen betreffende afvalstoffen

46

2017/C 17/10

Advies van het Comité van de Regio’s — EU-uitbreidingsstrategie 2015-2016

60


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

118e zitting, 15-16 juni 2016

18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/1


Resolutie over de ontwerpbegroting van de EU voor 2017

(2017/C 017/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

gezien zijn adviezen over de ontwerpbegroting van de EU voor 2014, 2015 en 2016;

gezien zijn advies over de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK);

overwegende dat de begrotingsprocedure voor de EU-begroting voor 2017 samenvalt met de tussentijdse evaluatie/herziening van het MFK krachtens artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het MFK voor de jaren 2014-2020;

1.

onderstreept dat de EU-begroting voor 2017 van groot belang is voor de ontwikkeling en verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van de EU om de groei aan te jagen, de werkgelegenheid te bevorderen en nieuwe banen te scheppen, en tegelijkertijd de effectieve cohesie binnen de EU en het concurrentievermogen te versterken, zodat nieuwe uitdagingen het hoofd kan worden geboden;

2.

benadrukt dat de jaarlijkse begroting van de EU te maken heeft met een MFK dat verschillende structurele tekortkomingen vertoont, zoals:

het feit dat de middelen in het hele MFK, maar vooral in de rubrieken 3 en 4, beperkt zijn;

het stelsel van eigen middelen, dat voornamelijk stoelt op bijdragen van de lidstaten op basis van het bni;

het toenemend gebruik van „satelliet”-instrumenten, wat enerzijds de budgettaire flexibiliteit vergroot, maar anderzijds ook de eenheid van de EU-begroting en de democratische controle door het Europees Parlement ondermijnt;

de annulering van ongebruikte kredieten, die definitief verloren zijn, in plaats van dat ze naar het volgende jaar worden overgeheveld als een reserve voor onvoorziene financieringsbehoeften;

3.

wijst er in het licht van de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie voor 2016 nog eens op dat de EU-begroting moet bijdragen aan het economisch herstel en aan het overbruggen van de in de EU nog steeds aanzienlijke investeringskloof van na de crisis, want deze kloof schaadt het concurrentievermogen en bedreigt de economische, sociale en territoriale samenhang;

4.

benadrukt het belang van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), Horizon 2020, Erasmus+, programma’s ter financiering van kleine en middelgrote ondernemingen, en andere beleidsmaatregelen en programma’s die de ontwikkeling van de EU-economie stimuleren. Het Comité verzoekt de Commissie de investeringen in onderzoek, innovatie en infrastructuur verder op te voeren;

5.

merkt op dat lokale en regionale overheden in de lidstaten er vaak alleen voor staan bij de aanpak van het grote aantal mensen op de vlucht en bij het integratiebeleid, met zeer beperkte financiering en/of coördinatie van nationale/Europese instanties. Lokale en regionale overheden zouden moeten kunnen rekenen op rechtstreeks toegankelijke financiële middelen, zodat zij hun verplichtingen op het gebied van migratie en integratie kunnen nakomen, en zouden snel toegang moeten krijgen tot nationale en EU-middelen. Ook zouden lidstaten en lokale en regionale overheden praktische richtsnoeren moeten krijgen m.b.t. potentiële financieringsbronnen;

6.

beklemtoont dat bij de aanpak van migratiestromen ook steun moet worden verleend aan lokale en regionale overheden in de landen van herkomst en de naburige regio’s, met inbegrip van de doorreisgebieden. Zonder EU-steun zullen lokale en regionale overheden in partnerlanden immers niet voor fatsoenlijke leefomstandigheden kunnen zorgen en geen basis kunnen bieden voor economische ontwikkeling in de landen van herkomst. In dit verband zou een verantwoorde herziening van het MFK — in het licht van overeenkomsten met derde landen inzake doeltreffende grenscontroles, beperking van migratiestromen, samenwerking bij terugkeer en bestrijding van mensenhandel — erin moeten voorzien dat de financiële en operatieve steun wordt opgevoerd, ook door nieuwe en innovatieve financieringsbronnen aan te boren;

7.

verzoekt de begrotingsautoriteit rekening te houden met de behoefte aan rechtstreeks toegankelijke financiële middelen voor Europese landbouwers die sinds de start van het huidige MFK door verschillende crises (zoals prijsvolatiliteit) getroffen zijn, met name in de sectoren zuivel, vlees, en groenten en fruit. Het Comité wijst erop dat de budgettaire gevolgen van de noodmaatregelen om aan deze crises het hoofd te bieden, in totaal 500 miljoen EUR voor de begroting 2016 belopen, en 300 miljoen EUR voor 2015. Opgemerkt zij dat de crisis in de landbouwsector in verschillende lidstaten aanhoudt;

8.

herinnert eraan dat de Europese Commissie in 2016 alle toewijzingen van de lidstaten in het kader van de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid” van het cohesiebeleid voor de periode 2017-2020 zal herzien en deze zal aanpassen op basis van de meest recente statistieken. Het Comité benadrukt dat in 2017 voldoende begrotingsmiddelen moeten worden uitgetrokken om deze aanpassingen te financieren;

9.

roept de Europese Commissie, de lidstaten en de regio’s op deze aanpassingen te hanteren als een flexibel instrument om nieuwe uitdagingen in het kader van het cohesiebeleid aan te pakken en daarbij niet te vergeten dat in artikel 7 van de MFK-verordening is bepaald dat er bij het doorvoeren van deze aanpassingen rekening moet worden gehouden met de bijzonder moeilijke situatie van lidstaten die onder de crisis te lijden hebben;

10.

merkt op dat de eerste analyses wijzen op snelle verbintenissen en uitvoering van projecten die onder het Horizon 2020-programma en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) zijn gefinancierd, alsook op de negatieve gevolgen van de bezuinigingen op beide programma’s. Het Comité dringt er bij de begrotingsautoriteit op aan om tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure voor 2017 te voorzien in een compensatie voor de bezuinigingen die in samenhang met de oprichting van het EFSI zijn doorgevoerd ten aanzien van Horizon 2020 en de CEF;

11.

wijst erop dat de jaarlijkse begrotingsprocedure het gebrek aan financiële middelen en de toename van de kloof tussen vastleggingen en betalingen slechts tijdelijk kan opvangen, en dat deze kwesties moeten worden aangepakt in het kader van een volwaardige tussentijdse herziening van het MFK;

12.

betreurt de verlaging van de beschikbare middelen voor energie-investeringen in het kader van de CEF, en benadrukt dat deze prioritaire begrotingslijn niet in het gedrang mag komen ten gevolge van de verdere middelenoverdracht naar andere begrotingslijnen. Het Comité zou graag zien dat er wordt gestreefd naar een beter geografisch evenwicht bij de uitvoering van de CEF op energiegebied, zodat niet alleen de zuidoostelijke regio’s van de EU en hun naburen maar ook andere regio’s op een geografisch evenwichtigere manier kunnen profiteren van betere verbindingen, die van cruciaal belang zijn voor een goed functionerende interne energiemarkt in de hele EU;

13.

beschouwt het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) als een essentiële beleidsprioriteit, daar het samen met de steun van de Europese structuur- en investeringsfondsen een concreet steuninstrument voor jongeren vormt om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Het Comité stelt daarom voor dat er in de begroting voor 2017 voldoende vastleggings- en betalingskredieten voor het YEI worden gepland binnen het kader van het totale bedrag van 3,2 miljard EUR dat voor deze begrotingslijn voor de periode 2014-2020 is uitgetrokken;

14.

wijst erop dat de tenuitvoerlegging van de ESIF, na aanvankelijke vertragingen, thans wordt versneld en pleit dan ook voor een verhoging van de betreffende betalingskredieten binnen de EU-begroting 2017 teneinde betalingsvertragingen in de toekomst te vermijden. Het Comité roept de Commissie op om regelmatig toe te zien op de ontwikkeling van de uitstaande verplichtingen (RAL) en te voorzien in een vroegtijdig waarschuwingsmechanisme;

15.

stelt voor dat het Europees Parlement in het kader van de begroting voor 2017 een aantal proefprojecten opzet om na te gaan wat de behoeften en het groeipotentieel zijn m.b.t. het aanvullen van de „ontbrekende schakels” in de vervoersinfrastructuur in grensoverschrijdende gebieden;

16.

benadrukt dat indien er zich in de toekomst nieuwe onvoorziene betalingsbehoeften zouden voordoen, deze moeten worden gefinancierd via nieuwe betalingskredieten en niet door een herschikking van de bestaande middelen;

17.

is van mening dat de EU-begroting resultaatgericht moet zijn en steunt daarom de inspanningen van de Commissie om het Financieel Reglement te vereenvoudigen, de verschillende EU-financieringsinstrumenten beter aan te vullen en voor alle beleidsmaatregelen en programma’s van de EU een gelijk speelveld te garanderen wat staatssteunregels, overheidsopdrachten en rapportagevereisten betreft. Het Comité onderstreept dat een plaatsgebonden, op multilevel governance gebaseerde aanpak als leidraad zou moeten gelden voor de EU-begroting;

18.

onderstreept dat een plaatsgebonden, op multilevel governance gebaseerde aanpak als leidraad zou moeten gelden voor de EU-begroting, zodat de Fondsen en beleidsmaatregelen van de EU meer effect sorteren en de lokale en regionale specifieke kenmerken beter worden benut;

19.

wijst erop dat de donorlanden zich er in het kader van de COP21-overeenkomst van december 2015 toe verbonden hebben om ontwikkelingslanden te steunen met 100 miljard USD per jaar, maar dat er vóór de COP22 in Marrakesh nog overeenstemming moet worden bereikt over een gemeenschappelijke methodiek om de financiering op klimaatgebied te bepalen. Tegen deze achtergrond verzoekt het Comité de Commissie om een geconsolideerd EU-regelgevingskader inzake klimaatfinanciering voor te stellen en om dit in haar ontwerpbegroting voor 2017 te integreren, in aanmerking nemend dat de EU ook heeft afgesproken dat minstens 20 % van het MFK voor de periode 2014-2020, d.w.z 180 miljard EUR, moet worden besteed aan klimaatgerelateerde acties;

20.

merkt tot slot op dat veel lokale en regionale overheden de laatste tijd gendergerichte budgettering hebben ingevoerd, en verzoekt de Europese Commissie om in de ontwerpbegroting voor 2017 de genderimpact in aanmerking te nemen;

21.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de voorzitter van de Europese Raad toe te sturen.

Brussel, 15 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/4


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s — Bijdrage van het Europees Comité van de Regio’s aan het werkprogramma van de Commissie voor 2017

(2017/C 017/02)

Ingediend door de fracties van PSE, EVP, ALDE, EA EN ECR

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

gelet op zijn resoluties van 4 juni 2015 over zijn prioriteiten voor 2015-2020 en van 4 december 2015 over het werkprogramma van de Commissie voor 2016 en het Protocol betreffende de samenwerking met de Commissie van februari 2012,

gelet op de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en in de overtuiging dat de werkzaamheden van de Commissie moeten blijven getuigen van inspanningen om deze beginselen te doen naleven via een geïntegreerde beleidsaanpak op verschillende niveaus, en dat de lokale en regionale overheden steeds meer bij het Europese besluitvormingsproces moeten worden betrokken;

Banen, groei, investeringen en cohesiebeleid

1.

dringt er bij de Commissie op aan om in het licht van de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie en de tenuitvoerlegging van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (SDG’s) binnenkort te komen met een nieuwe langetermijnstrategie voor de duurzame ontwikkeling van de EU (Europese duurzaamheidsstrategie) in de periode tot 2030;

2.

wijst op de rol van de lokale en regionale overheden bij het wegnemen van belemmeringen voor investeringen, zoals benadrukt in de landenverslagen en de landenspecifieke aanbevelingen van 2016, en beklemtoont dat alle overheidsniveaus als partners moeten samenwerken om dergelijke belemmeringen in hun eigen land in kaart te brengen en uit de weg te ruimen;

3.

dringt bij de Commissie en de EIB aan op nadere stappen om de complementariteit en additionaliteit tussen het Europese Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) alsook andere door de EU gefinancierde programma’s te waarborgen; pleit er opnieuw voor dat het CvdR wordt betrokken bij de tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van het Investeringsplan, met name wat de bevordering van investeringsplatforms en de analyse van het werkelijke effect van het EFSI op het dichten van de investeringskloof op lokaal en regionaal niveau betreft;

4.

benadrukt dat de Commissie — in samenwerking met de Europese Investeringsbank — de rol moet preciseren die regionale stimuleringsbanken en andere financiële instellingen zullen spelen in het stelsel van investeringsplatformen, dat wordt opgericht als instrument ter verwezenlijking van het investeringsplan voor Europa (1);

5.

benadrukt dat vereenvoudiging geboden is om het effect en de benutting van de ESIF-programma’s te verbeteren en pleit voor snelle goedkeuring van een aantal vereenvoudigingsmaatregelen voor de huidige programmeringsperiode; stelt tegelijkertijd voor de werkzaamheden met betrekking tot een grondige herziening van de regelingen voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid in de volgende programmeringsperiode, op te voeren door de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau inzake vereenvoudiging uit te breiden met een uitvoerige dialoog op meerdere niveaus, met name het lokale en regionale;

6.

stelt voor ESIF-uitgaven op ruimere schaal vrij te stellen van de staatssteunregels;

7.

is ingenomen met de „grensoverschrijdende analyse” van juridische en administratieve belemmeringen voor grensoverschrijdende samenwerking en spoort de Commissie aan om in 2017 concrete maatregelen voor te stellen om deze obstakels op te heffen en daarbij ook rekening te houden met het voorstel van het Luxemburgse EU-voorzitterschap aangaande een „Europese grensoverschrijdende overeenkomst inzake specifieke bepalingen voor grensgebieden”; roept de Commissie op om de implementatie van Richtlijn 2011/24/EU betreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg nauwlettend in het oog te houden om mogelijke tekortkomingen ervan aan te pakken;

8.

betreurt dat de tussentijdse herzieningen van diverse EU-programma’s en -initiatieven, die in het derde kwartaal van 2017 afgerond moeten worden, niet zijn afgestemd op de tussentijdse herziening van het huidige meerjarig financieel kader (MFK); spoort de Commissie dan ook aan om haar herzieningen vóór 1 juli 2017 af te ronden en over te gaan tot het opstellen van een uitvoerig voorstel voor het volgende MFK, dat vóór 1 januari 2018 voorgelegd moet worden; hoopt in dit licht dat vertragingen bij de herziening van deze programma’s er niet toe zullen leiden dat wetgevingsvoorstellen voor het volgende MFK pas later worden goedgekeurd;

9.

onderstreept hoe belangrijk het is dat de stedelijke agenda van de EU, die is goedgekeurd door de staatshoofden en regeringsleiders, in partnerschap met lokale en regionale overheden ten uitvoer wordt gelegd; wijst erop dat een goede afstemming van de stedelijke agenda op de agenda van de EU voor betere regelgeving van belang is; dringt erop aan dat de stedelijke agenda een prominente plaats krijgt in het werkprogramma van de Commissie voor 2017 en stelt voor dat dit werkprogramma voorziet in het opstellen van een witboek over de tenuitvoerlegging van de stedelijke agenda;

10.

verzoekt de Commissie om het opstellen van de territoriale visie 2050 op te nemen in haar werkprogramma voor 2017; wijst op de noodzaak van een nieuwe territoriale visie aangezien de overeenkomst betreffende het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief van 1999 geactualiseerd moet worden, zoals benadrukt in de conclusies van de ministersbijeenkomst over territoriale samenhang en stadsbeleid van 27 november 2015;

11.

roept de Commissie op zich in te spannen om de knelpunten in het vervoer weg te werken en voor adequate grensoverschrijdende verbindingen te zorgen, en daarbij met name iets te doen aan de ontbrekende vervoersschakels op lokaal en regionaal niveau; er dient toereikende financiering te worden verschaft, vooral in het geval van kleinschalige infrastructuurvoorzieningen van grensoverschrijdend belang; verwacht dat de Commissie met een concreet voorstel en tijdschema komt voor de invoering van grensoverschrijdende multimodale reisplanners en interoperabele geïntegreerde vervoerbewijssystemen;

12.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een groenboek over mobiliteit in regio’s met geografische en demografische problemen te publiceren;

13.

spoort de Commissie aan om opnieuw een discussie aan te zwengelen over „Het bbp en verder” en na te gaan of aanvullende indicatoren voor economische prestaties, welzijn en duurzame ontwikkeling moeten en kunnen worden ontwikkeld;

14.

beveelt aan dat de Commissie een „minimum aan kwalificaties en vaardigheden” opstelt die in alle lidstaten erkend en gevalideerd worden, zonder dat geraakt wordt aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de inrichting van het onderwijsstelsel, conform artikel 165 VWEU, en verwacht dat de regelingen voor de erkenning van niet-formeel en informeel leren uiterlijk in 2018 worden ingevoerd; wijst erop dat de vaardigheden van arbeidskrachten moeten aansluiten op de behoeften van de markt en dat in het werkprogramma van de Commissie voor 2017 adequaat rekening gehouden moet worden met de opleidingsbehoeften van werkloze jongeren;

15.

verzoekt de Commissie om een EU-strategie inzake demografische veranderingen uit te werken alsook een vlaggenschipinitiatief inzake demografie op te nemen in de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie, en in een vroeg stadium overleg met het CvdR te voeren over de toekomstige definitie van regio’s die te kampen hebben met ernstige en permanente demografische handicaps;

16.

verwacht dat de Commissie begin 2017 een wetgevingsvoorstel voor de Europese Pijler van Sociale Rechten zal voorleggen om de asymmetrie tussen economische vrijheden en sociale rechten aan te pakken;

17.

verzoekt de Commissie met klem om een rechtskader te presenteren dat een reeks gemeenschappelijke definities omvat met betrekking tot de verschillende Europese vormen van sociale ondernemingen, te weten coöperaties, stichtingen, onderlinge maatschappijen en verenigingen, zodat de ondernemingen uit de sociale economie rechtszekerheid krijgen en op die manier ook de vruchten kunnen plukken van de interne markt en het vrij verkeer;

18.

dringt bij de Commissie aan op een nieuwe strategie voor gendergelijkheid en vrouwenrechten 2016-2020 en op een wetgevingsvoorstel tot herziening van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake zwangerschapsverlof;

19.

roept de Commissie op om met inbreng van het CvdR en de lidstaten een tweede verslag uit te brengen over de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 en na te gaan of de strategie verder ontwikkeld kan worden;

20.

roept de Commissie op om brievenbusfirma’s aan te pakken;

21.

is voornemens een bijdrage aan het Europees jaar van het cultureel erfgoed 2018 te leveren door op lokaal niveau een breder publiek bekend te maken met cultureel erfgoed;

22.

wijst op de noodzaak van een hernieuwde Europese strategie voor toerisme en merkt op dat het CvdR in dit verband aan een advies werkt over „Toerisme als drijvende kracht achter regionale samenwerking in de EU” en de Commissie voorstellen zal doen voor deze hernieuwde Europese strategie;

23.

roept de Commissie op om de landelijke dimensie van alle EU-beleidsterreinen op systematischere wijze in aanmerking te nemen en een witboek over plattelandsgebieden op te stellen als uitgangspunt voor een plattelandsontwikkelingsbeleid voor de periode na 2020;

24.

roept de Commissie op om verdere blauwe groei te bevorderen door middel van een nieuw uitvoerig plan voor de ontwikkeling van de blauwe economie in Europa, dat met name gebaseerd is op een gemeenschappelijke Europese strategie voor kustkartering en mariene gegevens, teneinde de blauwe economie te helpen ontwikkelen door voor een betere beschikbaarheid van gegevens te zorgen, waarbij versnippering wordt voorkomen en grensoverschrijdende synergie-effecten worden benut; pleit tevens voor de oprichting van een kennis- en innovatiegemeenschap voor de blauwe economie;

25.

roept de Commissie op om het beginsel van rampbestendig investeren in haar beleid en fondsen te integreren, en om in overleg en samenwerking met lokale, regionale en nationale overheden en belanghebbende partijen richtsnoeren op te stellen over de betekenis van het kader van Sendai inzake rampenrisicovermindering voor Europa en over de manier waarop dit kader het best ten uitvoer gelegd kan worden;

Duurzame ontwikkeling

26.

roept de Commissie op om het actieplan voor de circulaire economie volledig ten uitvoer te leggen en na te gaan of het noodzakelijk is in 2017 de nodige voorstellen met inbegrip van een ambitieuze strategie voor plastic in de circulaire economie, wetgeving inzake minimumkwaliteitseisen voor hergebruikt water alsmede nieuwe initiatieven voor de bouw- en sloopsector voor te leggen;

27.

roept de Commissie op om m.b.t. alle bestaande en bindende milieudoelstellingen territoriale effectbeoordelingen uit te voeren;

28.

dringt er bij de Commissie op aan om de klimaatdoelstellingen van de EU alsook de noodzakelijke middelen voor de tenuitvoerlegging daarvan te herzien in het licht van de wereldwijde doelstellingen die tijdens de COP 21 in Parijs zijn vastgesteld; herinnert de Commissie aan haar oorspronkelijke aanbeveling om de uitstoot van broeikasgassen in de periode tot 2030 te halveren ten opzichte van 1990; vindt dat nieuwe doelstellingen aan een territoriale effectbeoordeling moeten worden onderworpen en het recht van lidstaten om hun eigen energiemix te bepalen, niet mogen inperken;

29.

roept de Commissie op om punt 15 van de preambule van het wereldwijde klimaatakkoord, waarin het belang wordt erkend van een aanpak op basis van multilevel governance die niet alleen steden maar ook regio’s omvat, in praktijk te brengen;

30.

wenst te worden betrokken bij het EU-forum voor energie-infrastructuur om de stem van de lokale en regionale overheden bij de beleidsvorming ten aanzien van investeringen in energie-infrastructuur, met name op het vlak van decentrale energieproductie, met inbegrip van microproductie en -distributie, te laten horen;

31.

wenst reeds in een vroeg stadium van de beleidsplanning te worden betrokken bij de herziening van de richtlijnen van de EU inzake energie-efficiëntie, bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen en de opzet van de elektriciteitsmarkt;

32.

roept de Commissie op om meer specifieke initiatieven op het gebied van warmtekrachtkoppeling en netwerken voor stadsverwarming en -koeling voor te stellen teneinde de CO2-uitstoot verder te verlagen en de zekerheid van de energievoorziening te vergroten;

33.

vindt dat de Commissie een ambitieuzer beleid op het vlak van hernieuwbare energie moet voeren door het model dat ten grondslag ligt aan het Burgemeestersconvenant verder te ondersteunen, aan te passen en te verspreiden binnen en buiten de EU, en er zo toe bij te dragen dat stedelijke governance, klimaatactie en betrokkenheid van de burgers op een meer consistente en duurzame leest worden geschoeid;

34.

vindt dat het 7e EU-milieuactieprogramma 2014-2020 volledig ten uitvoer moet worden gelegd en dringt er bij de Commissie op aan een voorstel voor een EU-richtlijn in te dienen die maatregelen bevat om de naleving van het hele Europese milieu-acquis te waarborgen (2);

35.

vindt dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor de periode tot 2020 volledig ten uitvoer moet worden gelegd en dringt er daarom bij de Commissie op aan haar langverwachte initiatief over „geen nettoverlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten” in 2017 te presenteren; verzoekt de Commissie opnieuw om de natuurrichtlijnen niet te herzien maar in plaats daarvan op korte termijn een mededeling uit te brengen met concrete maatregelen om de implementatie van de richtlijnen te ondersteunen (3);

36.

roept de Commissie op een mededeling over duurzaam voedsel voor te leggen, die voorziet in een coherent EU-beleidskader inzake de duurzaamheid van de landbouw, voedselproductie en toeleveringsketens alsmede handelsaspecten, en herinnert de Commissie aan zijn eerdere oproep om in het licht van het streven om de voedselverspilling vóór 2025 met 30 % te verminderen specifiekere doelstellingen vast te stellen (4); dringt tevens opnieuw aan op invoering van een nieuw logo en vaststelling van een gemeenschappelijk symbool en identiteitsmerkteken voor lokale producten;

37.

roept de Commissie op een nieuwe alcoholstrategie voor de periode 2016-2025 bekend te maken, die op het meest recente feitenmateriaal is gebaseerd, rekening houdt met maatschappelijke veranderingen en ondersteuning biedt aan programma’s die reeds op nationaal, regionaal en lokaal niveau zijn opgestart;

Interne markt en concurrentie

38.

steunt de oproep van het Europees Parlement om de internemarktpijler op te nemen in het Europees Semester, met een systeem voor regelmatig toezicht en evaluatie;

39.

is ingenomen met het komende btw-vereenvoudigingspakket voor kleine en middelgrote ondernemingen en het startup-initiatief als concrete stappen om de regelgevingsdruk en administratieve lasten voor deze ondernemingen te verminderen; wijst erop dat de regelgeving nog veel verder vereenvoudigd moet worden, met name wat betreft de toegang van deze ondernemingen tot overheidsopdrachten en hun deelname aan projecten die door de ESIF gefinancierd worden;

40.

is verheugd over de aandacht van de Commissie voor de deeleconomie, maar herhaalt dat harde regelgevende initiatieven zouden moeten uitgaan van een sectorale aanpak en dat de schaal van het initiatief een criterium zou moeten zijn voor het vaststellen van regels;

41.

meent dat de Commissie te weinig doet aan het feit dat diensten van algemeen belang met grote uitdagingen op financieringsvlak worden geconfronteerd en roept de Commissie daarom op om de impact van EU-wetgeving op de verlening van dergelijke diensten op lokaal en regionaal niveau te evalueren, en daarbij speciaal aandacht te schenken aan de regels inzake staatssteun en overheidsopdrachten, en alle mogelijkheden tot vereenvoudiging, inclusief vereenvoudiging van de financiële instrumenten van de EU, te benutten; verwacht in dit licht dat het naar behoren geraadpleegd zal worden over de herziening in 2017 van het „Almuniapakket” met betrekking tot de financiering van diensten van algemeen economisch belang;

42.

stelt voor de evaluatie van de richtlijn inzake rechtsmiddelen op het gebied van openbare aanbestedingen, die thans door de Commissie wordt ondernomen, te laten volgen door een herziening van deze richtlijn teneinde de voor de lokale en regionale overheden problematische punten aan te pakken;

Economische en Monetaire Unie (EMU) en Europees Semester

43.

roept de Commissie en het Parlement nogmaals op om er door middel van een gedragscode voor te zorgen dat lokale en regionale overheden structureel worden betrokken bij het Europees Semester, en zegt toe over dit onderwerp in overleg te treden met de Commissie;

44.

dringt er nogmaals bij de Commissie op aan om het effect te beoordelen van de nieuwe ESA 2010-regels op het investeringsvermogen van lokale en regionale overheden;

45.

dringt er bij de Commissie op aan om het CvdR te betrekken bij het opstellen van het witboek over de hervorming van de EMU, waarin het concurrentievermogen en de sociale dimensie van de EMU aan bod zou moeten komen;

Digitale eengemaakte markt, onderzoek en innovatie

46.

beschouwt de verwezenlijking van een duurzame dataeconomie, ook in industriële context (Industry 4.0), als een van de grootste uitdagingen voor de digitale eengemaakte markt; beveelt aan de nodige voorwaarden te scheppen om alle gebieden op breedbandnetwerken aan te sluiten, pleit voor samenwerking met de Commissie en de EIB om financierings- en steunmogelijkheden voor ICT-infrastructuur te ontwikkelen, en roept de Commissie op om in het kader van de totstandbrenging van de digitale eengemaakte markt regelmatig verslag uit te brengen over de voortgang in het dichten van de digitale kloof, met name op regionaal en lokaal niveau;

47.

zou graag zien dat de Commissie met voorstellen komt om de EU-onderzoeksprogramma’s beter te benutten door een grotere synergie tussen de financiering uit hoofde van Horizon 2020, de ESIF en het EFSI tot stand te brengen en door deze programma’s en de strategieën voor slimme specialisatie op regionaal niveau beter aan elkaar te koppelen; stelt voor om bij de tussentijdse evaluatie extra aandacht te besteden aan de impact van de financiering uit hoofde van Horizon 2020 op de groei en aan het dichten van de innovatiekloof;

48.

stelt voor dat het CvdR nauw wordt betrokken bij de herziening van de strategie voor de bio-economie in 2017;

49.

benadrukt dat bij de tenuitvoerlegging van nieuwe EU-instrumenten, zoals de Europese Innovatieraad en de initiatieven inzake Open Data en Open Innovatie, ook gekeken moet worden naar de regionale dimensie en naar het dichten van de innovatiekloof;

EU-handelsbeleid

50.

verzoekt de Commissie om bij elk belangrijk initiatief op het gebied van het handelsbeleid een territoriale effectbeoordeling uit te voeren en erop toe te zien dat nieuwe handelsovereenkomsten geen nieuwe beperkingen met betrekking tot de verlening van diensten van algemeen belang inhouden voor de lokale en regionale overheden;

51.

verzoekt de Commissie om systematisch ex-postevaluaties uit te voeren om de positieve en negatieve economische, sociale, territoriale en milieueffecten van handelsovereenkomsten te meten;

52.

verzoekt de Commissie om vóór de start van onderhandelingen, d.w.z. in de fase waarin de 28 lidstaten een mandaat vaststellen, richtsnoeren op te stellen voor de formulering van handelsbeleidsdoelstellingen, teneinde problemen met transparantie bij de handelsbeleidsvorming op het niveau van de EU-lidstaten aan te pakken;

Justitie, grondrechten en migratie

53.

roept de Commissie op om, wat justitie betreft, stimuleringsmaatregelen te treffen die de lidstaten kunnen helpen om de leefomstandigheden voor gedetineerden in gevangenissen te verbeteren, die het opzetten van strafbemiddelingsprocedures bevorderen alsook gericht zijn op herstelrecht, de opwaardering van alternatieven voor gevangenisstraffen en opleidingen die ertoe bijdragen dat afstand kan worden genomen van een door illegaliteit en misdaad gekenmerkt sociaal leven;

54.

is verheugd over de bereidheid van de Commissie om de uitdagingen als gevolg van de ongekende instroom van asielzoekers, vluchtelingen en economische migranten naar Europa het hoofd te bieden en beschouwt de voorstellen inzake de hervorming van het Dublinsysteem als een belangrijke stap in deze richting; verwacht echter dat er in 2017 nadere concrete voorstellen volgen om een uitvoerig EU-migratie- en asielbeleid op te zetten dat is gebaseerd op naleving van de grondrechten, internationale verplichtingen en het solidariteitsbeginsel;

55.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten te blijven werken aan een consensus over een gemeenschappelijke Europese lijst van veilige landen van herkomst, en samen te werken met landen van herkomst en doorvoer die als veilig worden beschouwd, teneinde een doeltreffend en vlot terugkeerbeleid in te voeren waarbij de mensenrechten en internationale verplichtingen volledig in acht worden genomen;

56.

roept de Commissie op mechanismen voor te stellen om asielzoekers te helpen buiten de EU een humanitair visum aan te vragen, opdat het gemakkelijker wordt de EU langs legale weg binnen te komen;

57.

erkent de belangrijke bijdrage van migratie aan de groei van de Europese economie en dringt erop aan dat deze dimensie bij het Europees Semester in aanmerking wordt genomen, met name wat betreft de uitgaven om migranten goed te laten integreren;

58.

acht het belangrijker dan ooit om Schengen in stand te houden en dringt er bij de Commissie op aan er samen met de lidstaten alles aan te doen om het systeem weer de nodige stabiliteit te geven; herinnert eraan dat opschorting van het Schengenakkoord inzake het vrije grensoverschrijdende verkeer ingrijpende gevolgen in termen van fysieke controles heeft en ernstige economische gevolgen dreigt te hebben, terwijl het probleem van de migratiedruk er niet door opgelost zal worden;

59.

dringt er bij de Commissie op aan om de lokale en regionale overheden meer financiële middelen te verstrekken zodat zij zich beter kunnen kwijten van hun belangrijke taak om asielzoekers, vluchtelingen en migranten te ondersteunen en te integreren;

60.

is van mening dat een betere toewijzing van Europese structuur- en investeringsfondsen op lokaal en regionaal niveau een noodzakelijke voorwaarde is voor de ondersteuning van het integratiebeleid; dringt er in dit verband op aan dat de komende jaren meer middelen worden uitgetrokken om het vraagstuk van de asielzoekers, vluchtelingen en migratie aan te pakken en dat deze middelen beter worden verdeeld en zo efficiënt mogelijk worden ingezet;

61.

roept de Commissie op om 1) de lokale en regionale overheden ondersteuning te bieden bij het ontwikkelen van lokale, regionale en nationale preventiestrategieën om radicalisering tegen te gaan; 2) door te gaan met het verzamelen van best practices op het gebied van het voorkomen van radicalisering en deze te publiceren in een handboek; 3) samenwerking tussen steden bij het tegengaan van radicalisering te ondersteunen;

62.

uit zijn bezorgdheid over de moeilijkheden om niet-begeleide minderjarigen te monitoren en wijst op het gevaar dat deze minderjarigen betrokken raken bij mensenhandel en misbruikpraktijken; zou graag zien dat integratie- en opleidingsprogramma’s worden opgezet, met name voor minderjarigen, en dat opvangmaatregelen worden genomen in samenwerking met reeds in het gastland bestaande gemeenschappen uit de herkomstlanden van de minderjarigen, zodat hun een leven in gezinsverband of in een familiale omgeving gegarandeerd wordt;

Stabiliteit en samenwerking buiten de EU

63.

wijst erop dat bij de implementatie van het herziene Europees nabuurschapsbeleid (ENB) hoge prioriteit gegeven moet worden aan initiatieven waarmee decentralisatieprocessen, jumelages en capaciteitsopbouw op subnationaal niveau worden gesteund; dringt er bij de Commissie op aan om de Local Administration Facility nieuw leven in te blazen en uit te breiden tot alle buurlanden, en herhaalt zijn voorstel om de methoden, concepten en instrumenten van het Europese cohesiebeleid over te nemen bij de implementatie van het herziene ENB;

64.

dringt er bij de Commissie op aan om de decentralisatieprocessen en de situatie van het lokale zelfbestuur in de uitbreidingslanden nader onder de loep te nemen in de context van haar jaarlijkse voortgangsverslagen over de uitbreiding van de EU;

65.

wijst er nadrukkelijk op dat de lokale en regionale overheden in de EU op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van de follow-up van de VN-conferentie over huisvestiging en duurzame stadsontwikkeling (Habitat III), een passende bijdrage dienen te leveren wil men tot duurzame resultaten kunnen komen;

66.

verzoekt de Commissie om extra aandacht te schenken aan de bescherming van vluchtelingen in hun gebieden van herkomst, als belangrijk onderdeel van het antwoord op het groeiende aantal mensen dat internationale bescherming nodig heeft; is in dit verband verheugd over het voorstel van de Commissie voor een nieuw partnerschapskader met derde landen die grote aantallen vluchtelingen onderdak bieden; het is noodzakelijk dat deze landen duurzame opvangcapaciteit ontwikkelen en zorgen voor duurzame vooruitzichten dicht bij huis voor miljoenen mensen die op de vlucht zijn voor oorlog en vervolging; erkent in dit verband dat er een „plan voor externe investeringen” moet komen om investeringen in derde landen te stimuleren, en dringt erop aan dat de Europese lokale en regionale overheden volledig bij dit proces worden betrokken; lokale en regionale bestuurders zouden aangespoord moeten worden om hun collega’s buiten de EU die vluchtelingen opvangen, te helpen door technische bijstand te verlenen en ervoor te pleiten dat de bescherming van vluchtelingen op meer structurele wijze wordt aangepakt;

Burgerschap, governance en beter wetgeven

67.

roept nogmaals op om het rechtskader voor het Europese burgerinitiatief — het enige instrument voor rechtstreekse participatie op EU-niveau — te vereenvoudigen en te verbeteren;

68.

vestigt de aandacht van de Commissie op de succesvolle decentrale communicatieactiviteiten met betrekking tot EU-aangelegenheden die het CvdR in nauwe samenwerking met lokale en regionale media, maatschappelijk middenveld en EU-instellingen organiseert, en dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen op dit gebied ruimschoots voor de Europese verkiezingen in 2019 op te voeren;

69.

roept de Commissie op om voor de hele EU één standaarddefinitie van „gold-plating” op te stellen, teneinde de rechtszekerheid bij de tenuitvoerlegging en de toepassing van EU-wetgeving te vergroten en buitensporige bureaucratische rompslomp te verminderen;

70.

vindt dat de EU-instellingen transparanter en doeltreffender moeten functioneren en meer met elkaar moeten samenwerken nu het nieuwe interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven is goedgekeurd, en dat het CvdR bij alle stadia van het wetgevingsproces betrokken moet worden, zodat zijn potentieel in de wetgevingscyclus en bij raadplegingen ten volle benut kan worden;

71.

wijst op de goede samenwerking met de Commissie bij het proefproject ten aanzien van territoriale effectbeoordeling dat in 2015 en 2016 werd ondernomen, en roept de Commissie naar aanleiding daarvan op om standaard een territoriale effectbeoordeling uit te voeren bij wetgevingsmaatregelen met mogelijk asymmetrische territoriale gevolgen en meer in het algemeen ook in het kader van de agenda voor betere regelgeving;

72.

verwacht bij het toezicht op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel en met betrekking tot de conferentie over subsidiariteit die het in 2017 zal organiseren, steeds nauwer met de Commissie en het Europees Parlement te zullen samenwerken;

73.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de voorzitter van de Europese Raad toe te sturen.

Brussel, 15 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  ECON-VI/007.

(2)  COR-2015-05660.

(3)  COR-2015-02624.

(4)  CvdR-resolutie over duurzame voeding.


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/11


Resolutie over de situatie van de Europe Direct-informatiecentra (EDIC’s)

(2017/C 017/03)

Ingediend door de fracties van PSE, EVP, ALDE, EA en ECR

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over de Europe Direct-informatiecentra (EDIC’s) (CdR 84/2012),

gezien zijn advies van 3 december 2014 getiteld „Europa weer dicht bij de burger brengen: meer en betere communicatie op lokaal niveau” (COR-2014-04460),

1.

stelt vast dat de EU voor grote politieke en economische uitdagingen staat. Het aanhoudende democratisch tekort en de steeds grotere ontgoocheling van burgers over de EU maken het noodzakelijk dat al diegenen die bij de Europese politiek zijn betrokken, de handen ineenslaan om het engagement van de burgers voor het Europese project te vergroten en de legitimiteit van het Europese beleid veilig te stellen;

2.

onderstreept dat de lokale en regionale overheden bij uitstek in staat zijn om te helpen de burgers meer met Europese politici en beleidsmakers in contact te brengen en de Europese leiders over de directe behoeften van de burgers te informeren. Daarom dient meer belang te worden gehecht aan decentrale Europese communicatie;

3.

verbindt zich ertoe de samenwerking met de EDIC’s op te voeren in het kader van zijn communicatiestrategie 2015-2020;

4.

wijst erop dat het Europe Direct-netwerk met zijn huidige 518 informatiecentra in de lidstaten een sleutelrol speelt in de strategie voor decentrale Europese communicatie. Het is een van de belangrijkste instrumenten van de Europese Commissie om burgers op lokaal en regionaal niveau te informeren over het concrete belang van diverse Europese beleidsonderwerpen voor hun dagelijks leven;

5.

is ingenomen met de huidige evaluatie van het kader van de Europese Commissie voor de inhoudelijke en technische aspecten van de EDIC’s ter voorbereiding van de financieringsperiode 2018-2023 en van nieuwe randvoorwaarden voor de EDIC’s;

6.

wijst op het fundamentele belang van de netwerkactiviteiten van de EDIC’s met de Europese instellingen en andere informatienetwerken van de Europese Commissie, alsmede op de belangrijke verbindende rol die de EDIC’s vervullen ten aanzien van de Europese instellingen en de behoeften van de regio’s, lokale overheden en maatschappelijke organisaties;

7.

merkt op dat het werk van de EDIC’s in deze tijden van crisis steeds belangrijker en veeleisender wordt. In het licht van de talrijke uitdagingen waar de EU voor staat, zou ernaar moeten worden gestreefd het potentieel van de EDIC’s volledig te benutten en hun rol in de Europese communicatie verder te vergroten. Daarbij moet worden gezorgd voor een evenwichtige geografische spreiding en mag het huidige aantal verantwoordelijke instanties op lokaal en regionaal niveau niet worden verminderd;

8.

realiseert zich dat een uitbreiding van de al goede samenwerking en EU-financiering onmisbaar zullen zijn voor het toekomstige werk van de EDIC’s;

9.

stelt voor om de aan de EDIC’s toegekende financiële middelen voor de volgende financieringsperiode binnen het huidige meerjarenkader substantieel te verhogen. Met name zou het vaste bedrag voor het in elk EDIC beschikbare aanbod aan basisinformatie moeten worden verdubbeld en zouden de vaste standaardbedragen voor de financiering van de verschillende modules moeten worden opgetrokken. Daarbij moeten de EDIC’s wel hun efficiëntie verhogen, d.w.z. hun middelen maximaal benutten. Door bovendien meer geld beschikbaar te stellen voor proefmodules, zou op crisissituaties kunnen worden gereageerd. Aldus zouden kostenstijgingen voor bijvoorbeeld salarissen en huur kunnen worden opgevangen;

10.

verwacht dat de financiering van de EDIC’s wordt verbeterd nu aan deze centra steeds meer eisen worden gesteld. Het steunbedrag moet dan ook flink omhoog;

11.

dringt aan op behoud van de btw-vrijstelling voor de activiteiten van de EDIC’s op grond van het algemene belang daarvan;

12.

benadrukt dat de administratieve rompslomp aanzienlijk moet worden teruggedrongen;

13.

onderschrijft dat de maatregelen van de Europese Commissie voor decentrale Europese communicatieactiviteiten in principe hun doelgroepen bereiken. De prioriteiten van de Commissie sluiten echter slechts gedeeltelijk aan op de behoeften van de burgers daar waar het Europees beleid betreft. Hoe abstracter een onderwerp is, des te minder zullen burgers het als een relevant beleidsthema beschouwen. Daarom moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de aanpak van Europese vraagstukken met gevolgen voor het dagelijks leven van de burgers;

14.

acht het zaak dat de banden tussen de EDIC’s en lokale en regionale netwerken van verenigingen worden aangehaald. Door de communicatie op tweerichtingsverkeer te baseren, kunnen de verschillende gebieden die voor de burgers van belang zijn, in kaart worden gebracht en kan de informatieverstrekking door de EU vervolgens op hun behoeften worden afgestemd;

15.

wijst erop dat het modulesysteem in het algemeen als positief wordt beschouwd, maar op een aantal punten moet worden gewijzigd. Zo zouden de verschillende modules flexibeler moet worden;

16.

roept de Europese Commissie op om de EDIC’s de mogelijkheid te geven geplande maatregelen aan te passen aan zowel de communicatievoorkeuren van de Commissie als lokale behoeften. Het Europese project heeft alleen toekomst als Europese politici en beleidsmakers op zo’n manier met de burgers communiceren dat die laatsten Europa opnieuw gaan zien als gezamenlijk thuis, als gemeenschap van waarden en vrede en als aanjager van sociale en culturele vooruitgang en rechtvaardigheid. Omdat de EDIC’s burgers dicht bij huis informatie aanbieden, kunnen zij beide partijen met elkaar in contact brengen en Europa op positieve wijze onder de burgers promoten;

17.

stelt voor om bij de start van de nieuwe financieringsperiode 2018-2023 een informatiecampagne op te zetten waarin de meerwaarde van „Europe Direct” wordt belicht en een kijkje wordt gegeven in de dagelijkse werkzaamheden van de EDIC’s en hun Europese activiteiten op lokaal en regionaal niveau. Hiermee zou een aanvulling worden gegeven op de gebruikelijke informatie over vergaderingen op hoog niveau die de burger geen volledig beeld van het Europese project geeft;

18.

stelt voor dat het modulesysteem ook ruimte gaat bieden aan regionale prioriteiten, formaten en groepen die tot nu toe niet als doelstellingen zijn aangemerkt, en met name dat de beschikbare modules flexibel worden benut. Doel is communicatie zo veel mogelijk op lokale behoeften af te stemmen. De mogelijkheid zou moeten bestaan om regionale projecten in te dienen, teneinde communicatie zo veel mogelijk op lokale behoeften af te stemmen. Op die manier kan worden geprofiteerd van de samenwerking tussen diverse entiteiten die met doeltreffende openbare diensten, gedegen en up-to-date communicatiestrategieën en gestructureerde contacten met belanghebbenden en andere Europese netwerken meehelpen alle burgers te bereiken. Ook zou moeten worden voorzien in de mogelijkheid om deels gebruik te maken van samenwerkingsformules waarin sprake is van publiek-private partnerschappen, wat overigens door de Europese Commissie in haar programmering van de Europese fondsen 2014-2020 wordt gestimuleerd. Dergelijke projecten moeten kunnen rekenen op adequate financiering op basis van het aantal bereikte burgers en openbare instanties;

19.

zou ook graag zien dat het mogelijk wordt om samenwerkingsprojecten tussen verschillende informatiecentra te financieren, zowel om de uitwisseling van goede praktijken tussen centra in verschillende gebieden te bevorderen als om synergie-effecten te creëren, met name wanneer de betrokken centra zich richten op doelgroepen met vergelijkbare kenmerken en behoeften;

20.

benadrukt tot slot dat de rol van de EDIC’s cruciaal is voor de lokale en regionale overheden, die de lokale en regionale stakeholders en de thema’s die van belang zijn voor de burgers, het beste kennen. Deze overheden kunnen bij uitstek bepalen met welk soort informatie en met welke methoden de burgers kunnen worden bereikt en hun aandacht kan worden getrokken. Zij spelen daarom een essentiële rol in de Europese communicatie, een rol die moet worden versterkt, met name via nauwere samenwerking met de Europese instellingen;

21.

ondersteunt de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om uitgebreide en passende begeleiding te bieden aan organisatoren van Europese burgerinitiatieven (1);

22.

stelt de Europese Commissie voor de samenwerking tussen Europese netwerken van uiteenlopende aard te versterken met als doel een betere informatieverstrekking aan en communicatie met de burgers mogelijk te maken door beter in te spelen op hun behoeften.

Brussel, 16 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Zie de resolutie van het Europees Parlement van 28 oktober 2015 over het Europees burgerinitiatief (2014/2257(INI)).


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

118e zitting, 15-16 juni 2016

18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/13


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Staalindustrie: behoud van duurzame banen en groei in Europa

(2017/C 017/04)

Rapporteur:

Isolde RIES (DE/PSE), eerste vicevoorzitster van het parlement van Saarland

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Staal: behoud van duurzame banen en groei in Europa

COM(2016) 155 final

ALGEMENE OPMERKINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Betekenis en toestand van de staalsector in de Europese Unie

1.

Wijst erop dat de staalsector in de EU een centrale rol heeft gespeeld in de Europese integratie en dit nog steeds doet, en van groot belang is voor welvaart, waardeschepping, investeringen en werkgelegenheid in Europa. De staalsector is een strategisch essentiële bedrijfstak in de EU die aan 330 000 mensen werk biedt en 500 productielocaties in 23 lidstaten telt. In 2014 produceerde deze branche circa 169 miljoen ton staal, wat neerkwam op 10 % van de wereldproductie, en bedroeg haar totale omzet 166 miljard EUR, goed voor 1,3 % van het bbp van de EU.

2.

De staalindustrie blijft ook van grote betekenis voor de herindustrialisering van Europa, ondanks dat de productie en werkgelegenheid de afgelopen decennia zijn afgenomen. De Europese Commissie formuleerde in haar mededeling van 22 januari 2014 getiteld „Voor een heropleving van de Europese industrie” de doelstelling om het aandeel van de industrie in het bbp tot 2020 op te trekken tot 20 %. Dat is alleen maar haalbaar met een concurrerende staalindustrie.

3.

De staalindustrie is economisch nauw vervlochten met andere sectoren waarmee voor of na het productieproces wordt samengewerkt. Toeleveranciers uit de mijnbouw, energiesector, transportwereld en andere dienstverleners, alsook afnemers uit de metaalindustrie, de automobielsector, de machinebouw en de bouwsector vormen samen met de staalindustrie omvangrijke waardenetwerken en clusters.

4.

De toekomstige ontwikkeling van de staalindustrie heeft directe en indirecte gevolgen voor de regionale en lokale ontwikkeling. Bovendien is een concurrerende en duurzame staalindustrie onmisbaar voor het economisch herstel en de economische groei in veel Europese regio’s. Verder genereert de staalsector veel indirecte werkgelegenheid vanwege zijn significante belang voor veel andere industrietakken.

5.

De Europese staalindustrie is volledig ingekapseld in de mondiale grondstoffen-, aankoop- en afzetmarkten en kan in dit opzicht niet zonder eerlijke mededingingsregels.

6.

De ondernemingen in de staalindustrie zijn per definitie energie-intensief en 40 % van hun operationele kosten bestaan uit energiekosten. Een goedkope en gegarandeerde energievoorziening is voor de sector daarom onontbeerlijk.

7.

De staalindustrie levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de energietransitie en de strijd tegen de klimaatverandering. Zo zijn innovatieve staalproducten nodig voor de bouw van windparken, hoogefficiënte energiecentrales en elektrische auto’s. En hoewel bij de staalproductie veel CO2 vrijkomt, wordt met innovatieve staalsoorten zesmaal zoveel CO2 bespaard als de productie ervan veroorzaakt.

8.

De staalindustrie is van strategisch belang voor de ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur op het hele Europese continent, evenals vanwege haar bijdrage aan de totstandbrenging van plaatselijke spoornetwerken, als volwaardig alternatief om het wegvervoer te ontlasten, vooral met het oog op de verbetering van de levenskwaliteit en het milieu in grootstedelijke gebieden.

9.

De in Europa gevestigde staalproducenten moeten zo kosten- en hulpbronnenefficiënt mogelijk produceren en hun productie technisch op het hoogste niveau houden door voortdurend te investeren. Hun concurrentiekracht op de lange termijn hangt ook af van hun vermogen om baanbrekende technologieën te ontwikkelen op bijvoorbeeld het gebied van energie-efficiëntie. Het is echter even belangrijk dat de EU en de lidstaten, wanneer zij beleidsbesluiten nemen, steeds letten op de gevolgen voor het nationale en internationale concurrentievermogen van de staalsector en de economische impact op de lange termijn.

10.

Wil de staalindustrie haar voortbestaan garanderen, dan moet ze met innovaties en aandacht voor het milieu blijven bewijzen dat ze bereid is de uitdagingen van de toekomst aan te gaan. In dit verband zou ze bijvoorbeeld actief moeten bijdragen aan milieu- en klimaatbescherming en bij herinvesteringen technische milieu- en klimaatnormen consequent moeten toepassen.

11.

De Europese staalindustrie kent hoge sociale standaards en levert al veel inspanningen om klimaat en milieu te beschermen.

12.

Staalrecycling bespaart grondstoffen en energie, leidt tot minder broeikasgasuitstoot en bevordert de circulaire economie. Het moet vooral benadrukt worden dat staal als materiaal voor 100 % recyclebaar is. Hergebruik en recycling van staal dienen met het oog op een concurrerende en duurzame circulaire economie verder bevorderd te worden, ook gezien het feit dat er in de EU een overschot aan schroot is. Bovendien biedt de ontwikkeling van nieuwe staalsoorten, ferrolegeringen, giettechnieken en productiemethoden de markt enorm veel mogelijkheden.

13.

De Europese staalindustrie levert met behulp van de modernste technologieën en hoogopgeleide vakkrachten topprestaties op staalgebied, waarbij klantgericht onderzoek en productontwikkeling centraal staan. De ontwikkeling van innovatieve producten van hoge kwaliteit helpt om het concurrentievermogen van de sector te waarborgen en te versterken.

14.

De moderne staalproductie hangt in grote mate af van de constante ontwikkeling van hoogopgeleide arbeidskrachten die in staat zijn om toekomstgerichte oplossingen uit te werken. De agenda voor nieuwe vaardigheden zal de weg vrijmaken voor permanente investeringen in mensen, zoals omscholings- en bijscholingsmaatregelen. Daarvan zal een hele reeks economische sectoren, waaronder de staalindustrie, profiteren.

15.

Het Comité staat achter de inspanningen van de Europese staalsector voor meer gelijke kansen voor alle werknemers. Zo is het aandeel vrouwen in deze sector de afgelopen 10 jaar gestegen; dit ligt nu tussen de 6 % en 25 %, afhankelijk van positie en lidstaat. Ook zijn bedrijven de afgelopen twee jaar in diverse lidstaten begonnen met een reeks initiatieven om vrouwen te stimuleren voor de staalsector te kiezen.

16.

De Europese staalindustrie neemt op het gebied van gezondheid en veiligheid een toppositie in en kent wereldwijd de strengste normen voor arbeidshygiëne. Op EU-niveau wordt uitgebreid de tijd genomen voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden t.a.v. gezondheid en veiligheid op het werk. Bovendien is de Europese staalindustrie betrokken bij intensief sociaal overleg op EU-niveau.

17.

In onderwijs en beroepsopleiding moet meer aandacht worden besteed aan digitale vaardigheden en technologieën, en met name tijdens stages. De digitalisering van productieprocessen eist van werknemers grotere vaardigheden omdat hun taken complexer worden (1).

18.

De digitalisering van productieprocessen eist van werknemers grotere abstraherende en probleemoplossende vermogens omdat hun taken complexer worden. Verder moeten zij hun werkzaamheden zelf kunnen organiseren, over uitstekende vaardigheden beschikken om interdisciplinair en autonoom te kunnen werken, en goed kunnen communiceren.

19.

Europa staat als vestigingsplaats van de staalindustrie onder grote druk ten gevolge van mondiale overcapaciteit, lage prijzen, hoge energieprijzen en belastingen en heffingen op energiedragers, de komende hervorming van de EU-regeling voor de handel in emissierechten en ook concurrentieverstorende dumpingpraktijken van staalproducenten uit niet-EU-landen. De productie van ruwstaal in Europa en het wereldmarktaandeel van de Europese staalsector lopen terug, wat leidt tot herstructureringen van ondernemingen en veranderingen in werkgelegenheid.

20.

Het Comité is bezorgd over de funeste sociaaleconomische gevolgen van bedrijfssluitingen en verlagingen van de ijzer- en staalproductie voor lokale en regionale gemeenschappen, en over de maatregelen die nodig zijn om de betrokken gemeenschappen weer te laten herstellen en groeien.

21.

Een Europese strategie voor de toekomst van de staalindustrie is nuttig en doelmatig. In dit verband is het echter wel geboden dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij goedkeuring en besluitvorming en steeds rekening wordt gehouden met plaatselijke omstandigheden en specialisaties van ondernemingen.

22.

Het Comité is voorstander van een EU-industriebeleid waarin het concurrentievermogen van de staalindustrie centraal staat, op basis van mededingingsconforme randvoorwaarden. Daarmee kan de toekomst van bestaande staalfabrieken en arbeidsplaatsen worden veiliggesteld en verbeterd.

23.

Het Comité onderschrijft het standpunt van de Commissie in haar Stappenplan energie 2050 dat een daling van de CO2-uitstoot door de economie en een scenario met veel energie uit hernieuwbare bronnen op de lange termijn goedkoper kunnen zijn dan voortzetting van het huidige beleid en dat de kosten voor kernenergie en energie uit fossiele brandstoffen in de loop der tijd waarschijnlijk verder zullen stijgen, terwijl de aan hernieuwbare energiebronnen verbonden kosten kunnen dalen. Het erkent in dit verband tegelijk het streven van de lidstaten om in passende mate te zorgen voor compensatie van de onevenredige belasting van de internationaal concurrerende staalindustrie in verband met de bevordering van hernieuwbare energie. Het dringt er echter op aan dat de EU ervoor zorgt dat de nationale compensatiemechanismen, met name op het gebied van staatssteun, niet leiden tot concurrentieverstoringen op de interne markt.

24.

Gemeenschappen die sterk afhankelijk zijn van de eigen staalproductie, moeten worden geholpen om zich economisch te diversifiëren voordat het tot herstructureringsmaatregelen komt. De diversificatie van de lokale economie dient met name synergie tussen duurzame industrie en dienstverlening na te streven en zou ook via belastingprikkels gestimuleerd kunnen worden.

Hervorming van de EU-regeling voor de emissiehandel

25.

Het is positief dat de Europese Raad in zijn conclusies van 23-24 oktober 2014 pleit voor een balans tussen de doelstellingen voor terugdringing van de broeikasgasuitstoot en het veiligstellen van het concurrentievermogen van de Europese industrie.

26.

Niettemin heeft de Europese Raad besloten de jaarlijkse reductiefactor voor de maximaal toegestane uitstoot door de industrie te verhogen van 1,74 % in de 3e handelsperiode 2013-2020 naar 2,20 % in de 4e handelsperiode 2021-2030. Hoewel de kosteloze toewijzing van emissierechten op basis van benchmarks blijft bestaan, kan deze verhoging leiden tot aanzienlijke tekorten aan certificaten en daarmee tot extra lasten voor de staalsector, waarmee concurrenten uit landen zonder emissiehandel niet te maken hebben.

27.

Het is essentieel dat er een mondiaal emissiehandelssysteem wordt ingevoerd om het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven te waarborgen en koolstoflekkage te vermijden door het voorkomen van een verdere toename van de te veilen rechten. Geharmoniseerde compensatiemechanismen voor indirecte kosten (zoals die van elektriciteit) en op nauwkeurige en actuele gegevens gebaseerde benchmarks zouden voor meer garanties kunnen zorgen.

28.

In dit verband zij verder opgemerkt dat de ruwijzerbenchmark voor de toewijzing van certificaten aan de staalindustrie al in de 3e handelsperiode 2013-2020 zo’n 10 % lager ligt dan wat fysiek en technisch haalbaar is. Bovendien is de sintelbenchmark niet correct berekend omdat die ook geldt voor pelletinstallaties. De toewijzing moet worden gebaseerd op de werkelijke omstandigheden, met volledige inachtneming van de stroomproductie uit bijproductgassen van de staalindustrie, en worden aangepast naarmate de technologie zich ontwikkelt. Tegelijkertijd is een dynamische toewijzing van emissierechten tijdens de productiefase geboden.

29.

Toe te juichen valt dat de Commissie haar „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen” ruim vóór het begin van de 4e Europese emissiehandelsperiode heeft voorgelegd.

30.

Daardoor komt er hopelijk voor alle betrokkenen vroeg duidelijkheid over de toekomstige randvoorwaarden van de emissiehandel in de EU.

31.

Tegelijkertijd moet de hervorming van de EU-regeling voor de emissiehandel uitvoerig met alle stakeholders worden gecoördineerd en bediscussieerd.

32.

Zorgwekkend is echter dat het richtlijnvoorstel van de Commissie onvoldoende tegemoetkomt aan het streven van de Europese Raad om het internationale concurrentievermogen van de industrie veilig te stellen, aangezien de Europese staalindustrie met substantiële kostenverhogingen wordt belast die haar voortbestaan bedreigen.

33.

Het richtlijnvoorstel zou daarom tijdens het verdere verloop van de wetgevingsprocedure grondig moeten worden herzien — met het oog op een doeltreffende EU-emissiehandel en een adequate verdeling van de lasten over alle economische sectoren -en met name de volgende punten moeten integreren:

principieel niet belasten van de meest efficiënte installaties;

blijvende prikkels geven aan technologische ontwikkeling en vermindering van de milieueffecten op grond van realistische en technisch en economisch haalbare benchmarks op basis van de 10 % meest efficiënte installaties;

volledige inachtneming van de emissies door stroomproductie uit bijproductgassen bij de vastlegging van benchmarks;

geen globale reductie van de benchmarks en geen toepassing van de correctiefactor;

geen verslechtering van de stroomprijscompensatie voor energie-intensieve sectoren en de mogelijkheid alle indirecte kosten te compenseren, maar overweging op Europees niveau van ten minste referentiecriteria om concurrentieverstoringen binnen de interne markt te vermijden;

opname van precursoren van de energie-intensieve industrie in de regelingen ter voorkoming van bedrijfsverplaatsingen naar het buitenland;

aanpassing van de toegewezen hoeveelheden aan de veranderende productieniveaus.

34.

Het is absoluut noodzakelijk de in de stroomprijs doorberekende kosten van de broeikasgasuitstoot volledig te compenseren, om te voorkomen dat CO2-emissies eventueel zullen worden verplaatst. De lidstaten kunnen tot nu toe ieder op hun eigen manier aan deze compensatie invulling geven, wat tot concurrentieverstoringen kan leiden. De Commissie moet daarom nagaan of de compensatie in de toekomst geharmoniseerd of op EU-niveau geregeld dient te worden.

35.

Het Comité is er zeer mee ingenomen dat de wereldgemeenschap tijdens de klimaatconferentie in Parijs zich in een raamakkoord voor het eerst volkenrechtelijk heeft verbonden aan de doelstelling om de opwarming van de aarde onder de 2 graden Celsius te houden, en de wil heeft uitgesproken serieuze inspanningen te zullen verrichten om de mondiale temperatuurstijging niet meer dan 1,5 graad Celsius te laten bedragen. Het uitgangspunt om in de tweede helft van de eeuw wereldwijd te komen tot broeikasgasneutraliteit, moet nog concreet worden uitgewerkt wat de gevolgen ervan voor de ontwikkeling van de productie-industrie betreft. De opengehouden mogelijkheid marktmechanismen te ontwikkelen en overeen te komen voor een mondiale, kostenefficiënte emissiehandel, biedt de kans om in de toekomst concurrentieverstoringen ten gevolge van klimaatmaatregelen te verminderen of te voorkomen.

Buitenlandse handel van de EU

36.

Het ontbreken van een gelijk speelveld, oneerlijke praktijken van ondernemingen in hun handel met andere landen en ongelijk handelsbeleid van niet-EU-lidstaten vormen ernstige bedreigingen voor de Europese staalindustrie.

37.

Het externe handelsbeleid van de EU en o.a. de beschermingsmechanismen die daarvan deel uitmaken zijn dan ook onmisbaar om het internationale concurrentievermogen van de Europese staalindustrie veilig te stellen. Het Comité steunt de oproep van het Europees Parlement voor een algemene hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU om de zgn. „WTO+-elementen” uit het EU-systeem te verwijderen en met name te waarborgen dat de EU-industrie dezelfde concurrentievoorwaarden geniet als China (2).

38.

Het is zorgwekkend dat de staalindustrie momenteel melding maakt van een wereldwijde overcapaciteit van 452 miljoen ton en dat juist overcapaciteit in de Chinese staalindustrie er steeds weer toe leidt dat haar producten in de EU, ook via derde landen, tegen dumpingprijzen op de markt worden gebracht. Zonder adequate tegenmaatregelen van de EU komen daardoor het voortbestaan van de gehele Europese staalindustrie en vele arbeidsplaatsen direct en indirect in gevaar.

39.

Er zou een mechanisme moeten komen waarmee in derde landen kan worden nagegaan hoe de installaties voor de behandeling van secundaire grondstoffen (schroot) in de landen van bestemming functioneren om uitvoer te voorkomen naar derde landen die afval niet op een milieuverantwoorde wijze verwerken.

40.

De EU-instellingen zouden de Commissie moeten toestaan om bij haar antidumping- en antisubsidieonderzoeken naar Chinese invoer gebruik te maken van een niet-standaardmethode, overeenkomstig afdeling 15 van het toetredingsprotocol van China tot de WTO, totdat China voldoet aan alle vijf EU-criteria om als markteconomie te worden aangemerkt. Mocht bovendien in december 2016 aan de Volksrepubliek China de status van markteconomie worden verleend, dan zal het nagenoeg onmogelijk worden nog doeltreffende antidumpingmaatregelen te nemen omdat vanaf dat moment de berekeningsmethode voor dumpingmarges zal veranderen. De WTO-leden zijn echter niet verplicht om China in 2016 automatisch de status van markteconomie toe te kennen.

41.

Het is onrustbarend dat China momenteel echter slechts aan een van de vijf criteria van de EU voldoet die moeten worden vervuld om als markteconomie te worden erkend. Deze technische criteria zijn: bedrijfsbesluiten op basis van marktsignalen, bedrijfsboekhoudingen volgens internationale boekhoudnormen, geen noemenswaardige verstoring van de productiekosten en de financiële situatie van ondernemingen t.g.v. het vroegere niet-markteconomische systeem, eigendoms- en faillissementswetgeving die ondernemers rechtszekerheid en stabiliteit garandeert, en omrekening van valuta’s tegen marktkoersen.

42.

De Commissie zou daarom moeten wachten op de adviezen van de betrokken sectoren alvorens de economische en sociale gevolgen van de verlening van de status van markteconomie aan China te onderzoeken. Ook zou ze haar besluit daarover in nauw overleg met andere belangrijke WTO-landen en de VS moeten nemen.

43.

Als aan China de status van markteconomie wordt verleend, dan zouden gelijkwaardige en doeltreffende instrumenten moeten worden gecreëerd voor de bescherming van eerlijke handel. In dit verband zou ook moeten worden gedacht aan de mogelijkheid om de landen zonder markteconomie in de toekomst niet meer expliciet in de antidumpingbasisverordening te noemen, maar daarin algemene regels voor niet-markteconomieën op te nemen. Daarbij zou de referentielandmethode door een andere methode kunnen worden vervangen. De bewijslast voor het bestaan van een markteconomie zou echter bij de landen zonder markteconomie moeten blijven.

44.

Als aan China de status van markteconomie wordt verleend, dan zouden gelijkwaardige en doeltreffende instrumenten moeten worden gecreëerd voor de bescherming van eerlijke handel.

45.

Het is positief dat de Commissie in februari 2016 voorlopige antidumpingrechten voor uit Rusland en China ingevoerde koudgewalste platstaalproducten heeft opgelegd.

46.

Helaas heeft de Commissie hierbij voor Chinese staalproducten de „regel van het laagste recht” toegepast en daarmee voorlopige antidumpingrechten opgelegd die lager uitvallen dan de vastgestelde dumpingmarges.

47.

Door de toepassing van deze regel is het concurrentievermogen van de Europese staalindustrie onvoldoende beschermd.

48.

Toepassing van deze regel is op grond van de WTO-bepalingen niet verplicht en vindt ook geen navolging in andere delen van de wereld, bijvoorbeeld in de VS.

49.

Derhalve zou bij een hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten de „regel van het laagste recht” moeten worden afgeschaft, met name in het geval van bestaande overcapaciteit.

50.

Het Comité is ermee ingenomen dat de Commissie op 28 april 2016 heeft besloten om, zoals aangekondigd in het actieplan, (opnieuw) een systeem van voorafgaand toezicht op de import van staalproducten in de EU in te voeren. Dat systeem vereist een invoervergunning voor de import van staalproducten in de EU, is bedoeld om op korte termijn te anticiperen op marktontwikkelingen en helpt de Commissie om oneerlijke invoer adequaat aan te pakken. Zo biedt het haar onder andere de mogelijkheid zaken aanhangig te maken wanneer importontwikkelingen EU-producenten bedreigen.

51.

Toe te juichen valt het streven van de Commissie, dat blijkt uit de al bestaande EU-handelsbeschermingsmaatregelen voor staalproducten, om regels voor eerlijke internationale concurrentie ingevoerd te krijgen en zo eraan bij te dragen het concurrentievermogen van de Europese staalindustrie veilig te stellen.

52.

De antidumpingprocedures van de EU nemen echter te veel tijd in beslag — vooral in vergelijking met de procedures van andere WTO-landen — en staan daardoor een doeltreffende bescherming van het concurrentievermogen van de Europese staalindustrie in de weg.

53.

Bij een hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU zou daarom ook moeten worden getracht de antidumpingprocedures te versnellen.

54.

Het Comité steunt de Commissie in haar inspanningen om in internationale besprekingen en onderhandelingen te ijveren voor een wereldwijd gelijk speelveld.

55.

Het Comité verwacht dat de Raad in elk nieuw mandaat voor een vrijhandelsovereenkomst hoofdstukken opneemt over energie en grondstoffen.

56.

De Commissie wordt verzocht het Comité als institutioneel vertegenwoordiger van de Europese lokale en regionale overheden op te nemen in de sinds mei 2015 bestaande groep op hoog niveau voor energie-intensieve industrieën om te waarborgen dat de reeds vertegenwoordigde stakeholders rekening houden met de belangen en het potentieel van het regionale en lokale niveau.

Flankerende maatregelen ter waarborging van het concurrentievermogen van de EU-staalsector

57.

De huidige EU-steunprogramma’s voor investeringen in nieuwe uitrusting, onderzoek en ontwikkeling alsmede kwalificaties en bijscholing kunnen de staalsector in aanzienlijke mate helpen om concurrerend te blijven en de milieu- en klimaatnormen en rechten van werknemers na te leven.

58.

Het Comité wijst ook op de doelstellingen van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (RFCS) en de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), alsook van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), die ondersteuning van onderzoeks- en innovatieprojecten in de staalsector mogelijk maken, onder andere door mogelijke synergie-effecten en coördinatie van acties. Het potentieel van het EFSI voor de staalsector is echter vrij beperkt omdat de marktomstandigheden bij de huidige lage staalprijzen geen behoorlijk investeringsrendement kunnen garanderen. Waardevolle bijdragen kunnen verder worden geleverd door samenwerkingsverbanden van lokale en regionale overheden met prioriteiten op staalgebied, mits daarbij de strenge EU-regels voor steun aan de staalindustrie in acht worden genomen.

59.

Overheidsinvesteringen en de middelen uit het EU-programma Horizon 2020 zijn zeer belangrijk om toekomstgerichte investeringen in de staalindustrie te stimuleren en de milieu- en energie-efficiëntie van de sector te verbeteren.

60.

Gelet op de specifieke kenmerken van de staalsector, die behoefte heeft aan zowel onderzoeksacties als acties van structurele aard, zouden er bij de evaluatie van onderzoeksprojecten in het kader van Horizon 2020 meer punten moeten worden gegeven aan projecten die voorzien in een Europees partnerschap met o.a. gebruikmaking van middelen uit de structuurfondsen, om te zorgen voor betere integratie van de verschillende Europese programma’s.

61.

Doel blijft scholing en het behoud van arbeidsplaatsen in de context van een beter concurrerende staalindustrie in de EU, waarbij, in geval van industriële herstructurering, gewezen wordt op het grote belang van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF) voor de sociale ondersteuning van eventuele personeelsinkrimping, daar in gevallen waarin meer dan 500 werknemers van één bedrijf (inclusief leveranciers en downstreambedrijven) ontslagen worden of in een of meer naburige regio’s talrijke werknemers van een industrietak hun baan verliezen, uit dit fonds tot 60 % van de kosten betaald kunnen worden van projecten om ontslagen werknemers te helpen bij het vinden van een nieuwe baan of hun eigen bedrijf te starten. Het is echter de vraag of het voor de periode 2014-2020 voorziene maximale jaarlijkse budget van 150 miljoen EUR toereikend is.

62.

De overdracht van ervaring en kennis aan nieuwe generaties collega’s speelt in de Europese staalindustrie al een grote rol. De vaardigheden en industriële knowhow van de arbeidskrachten zouden met doelgerichte opleidings- en bijscholingsmaatregelen moeten worden verbeterd.

63.

Op alle productielocaties van de staalindustrie zouden hulpbronnenefficiënte kringloopsystemen moeten worden gebouwd en achter de aanleg daarvan moet vaart worden gezet, om de installaties door het gebruik van bijproducten en gerecycled staal concurrerender te kunnen maken. Een en ander moet aansluiten op wat bepaald is voor „industriële symbiose” in het actieplan van de Commissie voor de circulaire economie en meer mogelijkheden scheppen om de uit de staalindustrie afkomstige slakken te gebruiken.

Brussel, 15 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  CDR 1319/2014 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering.

(2)  Zie de resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2016 over de markteconomiestatus van China (2016/2667(RSP)).


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/20


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK)

(2017/C 017/05)

Rapporteur:

Luc VAN DEN BRANDE (BE/EVP)

Voorzitter van de raad van bestuur van het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap, VLEVA

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Herziening MFK: algemene opmerkingen

1.

Meent dat het Meerjarig Financieel Kader (MFK) in de eerste plaats een beleidsinstrument is voor de omschrijving en verwezenlijking van Europese strategische doelstellingen en dat de herziening hiervan, aangezien het MFK de financiering verschaft voor de werking van de Europese Unie, hoofdzakelijk een politiek, en geen technisch debat is.

2.

Het Comité onderstreept het belang van het MFK om ervoor te zorgen dat de uitgaven op lange termijn voorspelbaar zijn en in overeenstemming met onderling overeengekomen gemeenschappelijk beleid worden verricht. Deze overkoepelende beginselen zijn van cruciaal belang voor de regionale en lokale overheden (RLO) en andere begunstigden van EU-middelen.

3.

Het MFK is van bijzonder belang is voor de regionale en lokale overheden (RLO). Zij vervullen immers een vitale rol in de uitvoering van Europese beleidsdoelstellingen; in het licht hiervan zijn regionale en lokale overheden — direct en/of indirect — betrokken bij het beheer of de besteding van 75 % van de begroting van de EU.

4.

Helaas zijn de plafonds van het huidige MFK voor het eerst lager dan in het vorige, wat de Europese Unie dwingt om met minder financiële middelen meer taken te vervullen. Het Comité uit opnieuw zijn zorg over de plafonds van het MFK, zoals verwoord in eerdere adviezen (1).

5.

Het Europees beleid kan pas zoden aan de dijk zetten als het beginsel van multilevel governance adequaat wordt toegepast. Dit wordt als een algemeen beginsel voor het beheer van de structuurfondsen (2) beschouwd en houdt in dat alle bestuursniveaus, elk met hun eigen bevoegdheden, doeltreffend samenwerken om de beleidsdoelstellingen te realiseren. Het waarschuwt in dit verband voor de vermindering van het gedeelde beheer van programma’s en wil op Europees niveau middelen centraliseren. Een plaatsgebonden benadering is ook cruciaal voor de doeltreffendheid van EU-beleid, hetgeen diverse bestuursniveaus, sectoren en stakeholders omvat die vraagstukken samen aanpakken op basis van hun ervaring in een geografische ruimte.

6.

De EU wordt geconfronteerd met gestaag dalende investeringen — die volgens ramingen van de Commissie tot wel 370 miljard EUR lager uitvallen dan de historische norm — wat tot een investeringskloof leidt in de EU. Het Comité steunt de inspanningen van de Commissie om deze kloof ook te helpen aanpakken door nauwere samenwerking met de particuliere sector en door particulier kapitaal aan te trekken via het Investeringsplan voor Europa en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI).

7.

Verheugend is het voornemen van de Commissie om in het najaar van 2016 een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een versterkt EFSI na 2018, dat met name aandacht moet besteden aan de synergie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI). In dit verband wordt de Commissie verzocht duidelijke criteria te omschrijven voor het vaststellen van de meerwaarde van EFSI-projecten en om de geografische onevenwichtigheden in EFSI-projecten aan te pakken, alsook het gebrek aan grensoverschrijdende projecten, het gebrek aan duurzame investeringen in de infrastructuur voor breedband, energie-efficiëntie en vervoer. Voorts benadrukt het Comité dat een herziening van het MFK die een verhoging van de begrotingslijnen behelst en waarschijnlijk de financiële basis vormt voor een versterkt EFSI (EFSI 2.0), een absoluut noodzakelijke voorwaarde is.

8.

Onderzocht moet worden of meer investeringen bekomen kunnen worden door een aanpassing van de investeringsclausule, die het de lidstaten mogelijk maakt om onder welbepaalde voorwaarden af te wijken van hun middellangetermijndoelstelling of van het overeengekomen budgettaire aanpassingstraject in het kader van het stabiliteits- en groeipact (SGP). Als investeringen komen o.m. de nationale uitgaven in aanmerking voor projecten die door de EU medegefinancierd worden in het kader van het structuur- en cohesiebeleid (met inbegrip van YEI) en van de EFSI.

9.

Het Comité is verheugd over de inspanningen om meer particuliere investeringen aan te moedigen en deze met publieke investeringen te combineren voor het scheppen van werkgelegenheid en groei in de Europese regio’s en gemeenten.

10.

Het huidige MFK heeft zijn grenzen al bereikt, op sommige gebieden zijn de plafonds uitgeput en er worden zoveel mogelijk instrumenten voor flexibiliteit gebruikt als thans mogelijk is.

11.

Er is een grote behoefte aan een grondige tussentijdse herziening van het MFK. Een echte tussentijdse herziening van zowel de plafonds van het MFK als de specifieke bepalingen van de MFK-verordening zijn hoognodig. Er moet rekening worden gehouden met de bevindingen van de herziening; de EU moet voorzien worden van een haalbaar begrotingskader om werk te maken van de politieke prioriteiten en uitdagingen.

12.

Mochten er nieuwe prioriteiten worden omschreven, dan moeten de instellingen de financiering van de nieuwe taken garanderen, ofwel door duidelijk de beleidsgebieden aan te geven die niet langer tot de prioriteiten van de Unie behoren, ofwel door te besluiten om de MFK-plafonds te verhogen.

13.

De instellingen worden eraan herinnerd dat schaarse middelen niet mogen leiden tot minder gemeenschappelijke prioriteiten van de EU.

14.

De instellingen dienen de herziening van het MFK zo snel mogelijk te voltooien zodat er genoeg tijd is voor de voorbereiding van de Commissievoorstellen voor het MFK van na 2020, die tegen 1 januari 2018 moeten worden voorgelegd.

Herziening MFK: specifieke aanbevelingen

15.

Hoewel het Comité begrip heeft voor dringende behoeften, waarschuwt het er nu al voor dat het gebruik van sommige financieringsmechanismen en trustfondsen geen voorwendsel mag zijn om initiatieven van de Unie (deels) buiten de EU-begroting te houden — die zo aan democratische controle door het Europees Parlement ontsnappen en onder het beheer van de lidstaten worden gebracht.

Beleidsprioriteiten en uitdagingen in de tweede helft van het MFK

16.

In de tweede helft van het MFK moet de aandacht uitgaan naar de volgende beleidsprioriteiten en uitdagingen, die direct of indirect gevolgen hebben voor het welzijn van de Europese burgers:

meer werk, groei en concurrentievermogen: het EFSI is opgezet zonder herziening van de MFK-plafonds, maar door herschikking van bestaande programma’s (verlaging van Horizon 2020 met 2,2 miljard EUR en van de Connecting Europe Facility met 2,8 miljard EUR); bij herziening van het MFK zouden de EFSI-gerelateerde bezuinigingen op deze programma’s gecompenseerd moeten worden;

meer synergie tussen de EU programma’s ter bevordering van publieke en private investeringen in regio’s en steden, met name wat betreft de Europese territoriale cohesie. Het Comité pleit andermaal voor een holistische territoriale kijk op stedelijke en landelijke gebieden als elkaar aanvullende functionele ruimten;

bestrijding van werkloosheid, vooral jeugdwerkloosheid: het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) moet daarom minstens tot 2020 worden voortgezet, met bijzondere aandacht voor de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt;

integratie van langdurige werklozen in de arbeidsmarkt;

aanpak van de oorzaken van destabilisatie en externe crises;

aanpak van de migratie- en vluchtelingencrisis: de middelen in rubriek 3 van het huidige MFK zijn ontoereikend om dit probleem de komende jaren aan te pakken. Het betreffende MFK-plafond moet verhoogd worden om de opvang en integratie van migranten, die vooral door regionale en lokale besturen worden opgenomen, te kunnen verzekeren. Het nieuwe MFK biedt een gelegenheid om de middelen voor de uitvoering van de prioriteiten van de Europese agenda voor migratie op te voeren;

waarborging van binnenlandse veiligheid en bestrijding van terrorisme: een stijging van de MFK-plafonds voor rubriek 3 kan worden overwogen;

verbetering van de sociale bescherming, in samenhang met het doel om uitvoering te geven aan de sociale dimensie van EMU. De sociale bescherming is een noodzakelijke voorwaarde voor sociale vrede en voor economische groei in de afzonderlijke landen;

aanpakken van de demografische problematiek, met name door een betere opsporing van aan de demografie gerelateerde uitgaven in het kader van de ESIF en het EFSI;

aanpakken van de verschillende crises waarmee de Europese landbouwers zijn geconfronteerd sinds het begin van het huidige MFK.

Compensatie van bezuinigingen in verband met het EFSI

17.

Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility zijn kenmerkend voor de slecht werkende begroting: voor de programmeringsperiode 2014-2020 is er een enorme kloof tussen de doelstellingen en de beschikbare middelen, ondanks bezuinigingen ten gunste van het pas opgerichte Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI).

18.

Anderzijds vormen de door Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility gefinancierde projecten een aanzienlijke Europese meerwaarde.

19.

Het is te vroeg om te beoordelen of de oprichting van EFSI tot eventueel verlies van algehele financiering voor Europese onderzoeks- en infrastructuurprojecten heeft geleid.

20.

Het Comité herhaalt dat Horizon 2020 en de CEF via de jaarlijkse begrotingsprocedures versterkt moeten worden om zoveel mogelijk de bezuinigingen te compenseren die tijdens de EFSI-onderhandelingen overeengekomen zijn en om ervoor te zorgen dat de nog maar ruim twee jaar geleden bepaalde doelstellingen haalbaar zijn.

Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief

21.

Het is positief dat de Europese Commissie en de begrotingsautoriteit al in 2014 en 2015 het hele budget van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief vervroegd besteedden omdat hiervan een duidelijk signaal uitging voor het cruciale belang van het hele initiatief voor jongeren in de ergst getroffen regio’s.

22.

Het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief moet worden voortgezet na een volwaardige evaluatie van de resultaten en bijkomende aanpassing ervan om de bestaande belemmeringen in de uitvoering weg te nemen, inclusief de verstrekking van nieuwe vastleggingskredieten vanaf 2017.

23.

De instellingen dienen hun toezeggingen gestand te doen die gedaan zijn tijdens de onderhandelingen over de EU-begroting 2016. De Commissie wordt verzocht om lering te trekken uit de evaluatie van het YEI en om indien nodig voorstellen te doen voor voortzetting van het initiatief tot 2020.

24.

In het verlengde van het YEI vraagt het Comité aan de Commissie om in het kader van de MFK-herziening een bijzonder initiatief te nemen om de integratie van langdurig werklozen in de arbeidsmarkt te stimuleren.

Flexibiliteit

25.

Het Comité bepleit flexibiliteit in het MFK en de jaarlijkse begrotingen om te kunnen reageren op onverwachte voorvallen of nieuwe uitdagingen, maar waarschuwt voor al te hoge verwachtingen op dit gebied. Meer flexibiliteit is niet de oplossing voor ontoereikende financiële middelen om Europese doelstellingen te verwezenlijken.

26.

De Commissie zou alle flexibiliteitsbepalingen van de MFK-Verordening tegen het licht moeten houden om beperkingen te verwijderen die de volledige toepassing en betere prestaties in de weg staan.

27.

De Commissie en de begrotingsautoriteit worden er opnieuw op gewezen dat er diverse opties zijn, variërend in complexiteit en haalbaarheid, en dat deze grondig besproken moeten worden, zonder enig vooroordeel of verdenking.

28.

Bij de beoordeling van de opties voor meer flexibiliteit en voorspelbaarheid moet het principe van goed vertrouwen en stabiliteit gehandhaafd worden als randvoorwaarde voor de lidstaten en economische spelers, terwijl rekening moet worden gehouden met eerder gedane herschikkingen in afzonderlijke categorieën.

29.

Bovengenoemde opties kunnen het volgende omvatten:

meer flexibiliteit bij herschikking van middelen, aanvankelijk tussen instrumenten en tussen hoofdstukken;

vereenvoudiging van het gebruik van het flexibiliteitsinstrument, in de zin van artikel 12 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013, omdat de besluitvorming het gebruik ervan in de weg staat;

een vereenvoudigde procedure om het uitgavenplafond aan te passen en te verhogen, teneinde in te kunnen spelen op onvoorziene omstandigheden of wijziging van de beleidsprioriteiten;

opwaartse bijstelling van de MFK-plafonds, zowel wat de betalings- als de vastleggingskredieten betreft, zodat zij stroken met de politieke en begrotingsprioriteiten van de EU;

verhoging van de marge voor onvoorziene uitgaven, in laatste instantie, van de huidige 0,03 % van het bnp.

30.

De Raad zij erop gewezen dat de betalingskredieten voor de speciale instrumenten (het Flexibiliteitsinstrument, het Solidariteitsfonds van de EU, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering en de reserve voor noodhulp) buiten de MFK-betalingsplafonds om moeten worden berekend, zoals ook het geval is voor de vastleggingen.

31.

De budgetten van het Cohesiebeleid zijn ongeschikt voor een wezenlijke aanpak van de huidige crises met voldoende flexibiliteit, ten gevolge van hun langetermijnplanning, hun focus op structurele investeringen en de thematische concentratie; de Commissie wordt opgeroepen om voor dit probleem naar oplossingen te zoeken buiten de budgetten van het Cohesiebeleid.

32.

Hoewel vooraf toegewezen nationale bedragen, inclusief uit hoofde van het Cohesiebeleid, bij de tussentijdse herziening niet mogen worden verlaagd, wordt de Commissie verzocht om in haar voorstel een precies algoritme op te nemen voor de aanpassing van de budgetten voor het Cohesiebeleid van dit jaar, conform artikel 7 van de MFK-verordening, en om te zien hoe een en nader de vigerende flexibiliteitsmechanismen (3) zal beïnvloeden.

Achterstallige betalingen

33.

Als de vrees van het CvdR bewaarheid wordt, zal het MFK 2014-2020 leiden tot meer tekorten op de Europese begroting (4); vanwege een gebrek aan betalingskredieten zal de Commissie niet meer aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Dit is bijzonder zorgwekkend (5).

34.

De betalingsachterstand heeft negatieve gevolgen voor de regio’s en diverse belanghebbenden als begunstigden van de EU-begroting, zoals het risico om investeringen kwijt te raken, minder activiteiten, intrekking van projecten, kortetermijnleningen en vertraagde uitvoering van operationele programma’s. Vanwege de geringe financiële duurzaamheid beperkt dit bovendien de belangstelling van rechthebbenden om deze steun te gebruiken.

35.

Het Comité waarschuwt voor de huidige betalingsachterstand en de al te optimistische veronderstellingen van de Commissie dat de achterstand eind 2016 zal zijn verminderd.

36.

De daling is onder andere het gevolg van het absorptiepercentage van de programma’s van het Cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2007-2013. Het absorptiepercentage is momenteel circa 88,9 % (definitieve betalingsaanvragen niet meegerekend) en zal de 100 % zeker niet bereiken nadat alle aanvragen daadwerkelijk zijn betaald. Tal van programma’s van het Cohesiebeleid zullen daarom worden beëindigd, wat op zijn beurt negatieve gevolgen heeft voor de economische, territoriale en sociale samenhang in de EU.

37.

Sommige aspecten zullen waarschijnlijk leiden tot een nieuwe achterstand in de betaling in de tweede helft van het MFK en dus betalingen aan stakeholders in gevaar brengen of vertragen. Hiertoe behoren: het huidige betalingsplafond, dat verder onder druk komt te staan vanaf 2018 vanwege compensatie na de mobilisatie van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2014; een deel van de betalingskredieten voor 2014 en 2015 wordt gebruikt om de achterstand uit het verleden weg te werken; er is rekening gehouden met het naar voren halen van 2 miljard EUR aan betalingen uit de ESIF aan Griekenland in 2015 en 2016 zonder toename van de betalingskredieten in het kader van verdere vastleggingen voor migratie.

38.

Het Comité is bezorgd over de late goedkeuring van de operationele programma’s van de ESIF en over het risico dat er opnieuw een betalingsachterstand ontstaat in de tweede helft — en vooral aan het eind — van het MFK. Daarom zou de Commissie voor het cohesiebeleid een betalingsregeling tot het einde van de programmeringsperiode 2014-2020 moeten opstellen om te garanderen dat er genoeg middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van betalingen aan de lidstaten.

39.

Het overschot zou niet langer naar de nationale begrotingen moeten worden overgemaakt en niet worden afgetrokken van de bijdrage van de lidstaat aan de EU-begroting van het volgende jaar.

Een op resultaten en economische governance gerichte begroting

40.

De instellingen hebben in de onderhandelingen over het huidige MFK eventuele gevolgen van onvoorziene crises niet goed ingeschat en zij hadden meer flexibiliteit in het MFK moeten aanbrengen. Een van de opties in dit verband is, naast meer flexibiliteit, een op bewijzen gebaseerde en op prestaties gerichte manier van begroten.

41.

Verheugend is het initiatief van de Commissie voor de presentatie van een „resultaatgerichte begroting” (BFOR), gericht op hoe de begroting wordt besteed, op welke gebieden, hoe de besteding wordt beoordeeld en hoe de resultaten worden meegedeeld, ook met het oog op beloningscriteria voor de lidstaten en regio’s die de middelen het best beheren.

42.

Het Comité verzoekt om verbeterde financiële verslaggeving door de Europese Commissie. Dat betekent met name actuele rapportage op gezette tijden en in een gestandaardiseerde vorm over de relevante kerncijfers voor alle MFK-instrumenten of -rubrieken.

43.

De uitgaven van de EU moeten meer aansluiten op de uitdagingen van het economisch beleid van de lidstaten en op de EU-coördinatie van dat beleid; de Commissie zou een doeltreffender band moeten garanderen tussen de EU-middelen en de coördinatie van het economisch beleid in de EU om de investeringen beter af te stemmen op vereisten van het economisch, werkgelegenheids- en begrotingsbeleid. Deze aanpak dient vooraf goed te worden bekeken en gerelateerd aan de resultaten van het Cohesiebeleid om te voorkomen dat regio’s en burgers lijden onder het macro-economisch beleid van de lidstaten en de gevolgen ondervinden van acties op nationaal niveau.

Europese meerwaarde

44.

Het begrip Europese meerwaarde moet nog grondig besproken worden, rekening houdende met de specifieke behoeften en belangen van de Europese regio’s en lokale autoriteiten.

45.

Er zouden gemeenschappelijke evaluatienormen moeten komen voor het meten van de Europese meerwaarde van operaties op basis van resultaten, die mede gefinancierd worden uit de Europese begroting. Subsidiariteit zou een duidelijk evaluatiecriterium moeten zijn voor de beoordeling van die meerwaarde, aangezien er EU-investeringen zijn die vanwege hun omvang beter via EU-brede programma’s tot hun recht komen, terwijl andere meer effect sorteren onder lokaal of regionaal beheer. Deze normen dienen niet alleen de vergelijking van de additionaliteit van de diverse Europese programma’s, maar kunnen ook het uitgangspunt of de rechtvaardiging zijn van toekomstige acties, de toewijzing van financiële middelen tussen programma’s en beter gericht beleid. De Commissie zou het Comité van de Regio’s hierover moeten raadplegen.

46.

Tijdens de onderhandelingen over het volgende MFK zullen de lidstaten en de Commissie hun eeuwige strijd hervatten over het rechtstreekse of gedeelde beheer van de programma’s. Terwijl de lidstaten voornamelijk nationale, voorafgaande toewijzingen bepleiten, omdat deze eenvoudiger te beheren zijn, moet recht worden gedaan aan de lokale en regionale behoeften en het lokale en regionale interventierecht overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. Anderzijds: uitsluitend de strikte toepassing van het additionaliteitsbeginsel levert Europese meerwaarde op. De conclusie luidt dat programma’s onder gedeeld beheer de juiste aanpak blijken te zijn om deze krachten te bundelen.

47.

De hoogte van de percentages van nationale cofinanciering zou niet alleen gebaseerd moeten worden op de financieringscapaciteit van de lidstaten maar ook op het economisch ontwikkelingsniveau van de regio in kwestie en op de bijdrage die de EU-uitgaven leveren aan de overkoepelende doelstellingen of op de Europese meerwaarde daarvan: hogere percentages van EU-cofinanciering voor Europese prioriteiten en lagere percentages van EU-cofinanciering voor hoofdzakelijk nationale prioriteiten.

48.

De macroregionale strategieën en de Europese territoriale samenwerking zouden benut moeten worden als instrument voor samenwerking tussen functioneel werkzame gebieden dat boven administratieve grenzen uitstijgt en aan concrete eisen van burgers en ondernemingen tegemoetkomt.

Het MFK na 2020

Duur van het volgende MFK

49.

Conform de in 2011 (6) en 2012 (7) goedgekeurde CvdR-adviezen over het MFK 2014-2020, en over de EU-begroting 2014 (8), is er een sterke voorkeur voor opnieuw een begrotingsperiode van tien jaar, met een verplichte, grondige tussentijdse herziening na de eerste vijf jaar.

50.

Deze optie sluit het best aan op meerjarige programmering, omdat het enerzijds voor meer stabiliteit en voorspelbaarheid zorgt, met name voor programma’s onder gedeeld beheer op het gebied van cohesiebeleid en plattelandsontwikkeling, terwijl er anderzijds genoeg flexibiliteit is in geval van tussentijdse herziening.

51.

De geprefereerde MFK-periode van 5 + 5 jaar sluit naadloos aan op de mandaten van het Europees Parlement, de Commissie en het Europees Comité van de Regio’s, wat uitmondt in meer democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht van het volgende MFK.

Eigen middelen

52.

Hervorming van de eigen middelen is cruciaal voor een democratische en een verantwoording verschuldigd beheer van Europese fondsen; helaas is er op dit terrein geen wezenlijke vooruitgang geboekt.

53.

In het volgende MFK zouden er nieuwe eigen middelen moeten worden ingevoerd, die de op het bni gebaseerde bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting grotendeels overbodig maken. Dit moet een onderdeel zijn van de herziening van het MFK om de weg vrij te maken voor de tijdige politieke goedkeuring van initiatieven voor nieuwe eigen middelen die voor het nieuwe MFK van toepassing kunnen zijn.

54.

De groep op hoog niveau voor de eigen middelen is van groot belang; het Comité bepleit volwaardige inbreng van de nationale parlementen, de lokale en regionale overheden in de komende discussies over nieuwe eigen middelen voor de EU.

Eenheid van de begroting

55.

De huidige speciale instrumenten, zoals het Europees Ontwikkelingsfonds, de reserve voor noodhulp, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het EU-Solidariteitsfonds en het Flexibiliteitsinstrument, zouden in het MFK opgenomen moeten worden om de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht van de EU-begroting te garanderen.

56.

De EU moet zich op reële behoeften richten en niet op het bni-plafond van 1 %, wat een van de belangrijkste oorzaken is dat de lidstaten buiten de EU-begroting om satellietinstrumenten scheppen, buiten de democratische controle van het Europees Parlement, om problemen aan te pakken die met zo’n beperkt budget onbeheersbaar zijn.

Financiële instrumenten

57.

De in huidige MFK gebruikte financiële instrumenten moeten grondig geanalyseerd worden voordat de Commissie haar voorstel voor het volgende MFK voorlegt. Hoewel hun unieke rol voor het aantrekken van particuliere investeringen, het scheppen van groei en banen niet kan worden ontkend, zijn er bepaalde gebieden waar het gebruik niet zo doeltreffend is omdat het gewoonweg aan marktkansen ontbreekt.

58.

Er moet een evenwicht gevonden worden tussen de traditionele subsidies en innovatieve financiële instrumenten. Dit behelst een ruimer gebruik van financiële instrumenten die hun nut in de praktijk bewijzen en de uitwerking van alternatieven als het tegengestelde het geval is. Over het algemeen moet de toepassing van financiële instrumenten aan de lidstaten worden overgelaten, vooral in het geval van programma’s van het Cohesiebeleid. Een adequate combinatie van subsidies met een lager percentage voor cofinanciering door de EU voor hoofdzakelijk nationale prioriteiten en een hoger percentage voor EU-cofinanciering van Europese en regionale prioriteiten, ruimer gebruik van efficiënte financiële instrumenten en het streven naar Europese meerwaarde lijken soelaas te bieden om de EU-begroting doeltreffend te maken en beter te laten presteren met minder middelen.

Vereenvoudiging van de procedures

59.

Het cruciale probleem voor de EU vandaag de dag is niet het gebrek aan ideeën en oplossingen, maar de trage en taaie besluitvorming. In de onderhandelingen over het volgende MFK moeten in de eerste plaats vereenvoudiging van de procedures en meer flexibiliteit aan bod komen;

60.

Toe te juichen valt de openbare raadpleging over de herziening van het Financieel Reglement, dat van toepassing is op de algemene begroting van de Unie. Het Comité is bereid suggesties te formuleren om de procedures te vereenvoudigen, uitgaande van praktijkproblemen.

Specifieke opmerkingen

61.

De bbp-aanvullende maatregelen moeten dringend worden opgenomen in de nieuwe generatie van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen in de volgende programmeringsperiode, zoals uiteengezet in het recente CvdR-advies over „Indicatoren voor territoriale ontwikkeling — het bbp en verder”.

62.

In het volgende MFK moet de aandacht meer uitgaan naar lokale en plattelandsontwikkeling, in het bijzonder maatregelen voor dunbevolkte gebieden, omdat investeringen in lokale en plattelandsprogramma’s economische en sociale structuren in stand houden en een aantoonbaar multiplicatoreffect hebben. Dit kan door de regio’s een cruciale rol toe te kennen in het beheer van de investeringen. Hoewel er bewijs is dat het rendement op investeringen in de perifere regio’s hoger uitvalt dan in de centrale regio’s, wijst het Comité erop dat criteria voor economische efficiëntie alléén onvoldoende zijn om beslissingen te nemen over de verdeling van de middelen en dat politieke en sociale criteria onmisbaar zijn. Ook programma’s voor territoriale samenwerking zouden binnen het cohesiebeleid meer benut en beter geïntegreerd moeten worden, in het besef van hun meerwaarde voor de gemeenschappelijke Europese identiteit.

63.

Gewezen zij op het belang van het programma Life en de passende financiering daarvan in het nieuwe MFK. Dit programma is een belangrijk instrument, dat het lokale en regionale milieu- en klimaatbeleid en projecten met een Europese meerwaarde mede steunt en mobiliseert. Het is gebleken dat Life-projecten een belangrijke aanjager zijn voor het mobiliseren van andere EU-fondsen.

64.

Er moet meer aandacht zijn voor de gevolgen van de demografische veranderingen in de Europese Unie. Met het oog hierop verzoekt het Comité de Commissie om gebruik te maken van het MFK na 2020 om de demografische uitdagingen het hoofd te bieden, rekening houdend met de lokale en regionale demografische situatie en ontwikkelingen bij het bedenken van nieuwe instrumenten en het nemen van beleidsbeslissingen.

65.

In dit verband zij eraan herinnerd dat er niet minder dan 20 verschillende EU-instrumenten zijn om lokale ontwikkeling uit de EU-begroting te financieren. De bepalingen voor geïntegreerde lokale ontwikkeling en het Gemeenschappelijk strategisch kader van de bestaande ESIF-verordeningen zijn duidelijk ontoereikend om overlapping te voorkomen en om geïntegreerde financiering tussen de vijf ESI-fondsen daadwerkelijk te garanderen. Daarom zou gekeken moeten worden naar:

een eenvoudiger en meer geconsolideerd EU-financieringsinstrument dat specifiek gericht is op territoriale en lokale ontwikkeling;

meer bevoegdheden voor lokale gemeenschappen om hun eigen, plaatsgebonden benaderingen te ontwikkelen;

beperking van zowel de verticale lagen van middelenbeheer als de bestaande horizontale silo’s op Commissie- en ministerieel niveau;

een op resultaten gebaseerde rapportage over de prestaties en een lichter controleregime.

Brussel, 15 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  CDR275-2013_00_00_TRA_AC (23-24).

(2)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad — (SEC(2011) 1141 final) (SEC(2011) 1142 final).

(3)  Volgens artikel 90, lid 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad beziet de Commissie opnieuw welke lidstaten op basis van de bni-cijfers van de Unie voor de EU-27 over de periode 2012-2014 voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen. De nationale bedragen worden vervolgens opnieuw berekend; het totaal netto-effect van deze aanpassingen mag niet meer dan 4 miljard EUR bedragen (zoals bepaald in de MFK-Verordening).

(4)  Het huidige MFK begon met „een schuld” van het vorige kader van 23,4 miljard EUR; eind 2014 was deze achterstand opgelopen tot een nooit eerder gezien niveau van 24,7 miljard EUR voor de Cohesieprogramma’s voor 2007-2013.

(5)  CDR275-2013_00_00_TRA_AC.

(6)  CdR 283/2011 fin.

(7)  CDR1777-2012_00_00_TRA_AC.

(8)  Zie voetnoot 5.


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/28


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Voedselverspilling

(2017/C 017/06)

Rapporteur:

Ossi MARTIKAINEN (FI/ALDE)

Lid van de gemeenteraad van Lapinlahti

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITE VAN DE REGIO’S

Inleiding: schets van de mondiale situatie en terminologie

1.

beschouwt voedselverspilling en bij de productie, verwerking, distributie en consumptie van voedsel gegenereerd afval als een ernstig wereldwijd probleem dat een groot struikelblok vormt voor de verwezenlijking van doelstellingen inzake economische, sociale en ecologische ontwikkeling. Dit probleem kan alleen worden aangepakt via een breed gedragen en vastberaden samenwerking op verschillende overheidsniveaus en beleidsgebieden. Het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven moeten ten volle worden betrokken bij de maatregelen.

2.

Het CvdR beschouwt de huidige situatie (1) als onhoudbaar, gezien het feit dat:

minstens een derde van de voor menselijke consumptie bestemde producten in verschillende stadia van het productieproces verloren gaat (zoals grondstoffen, halfafgewerkte of eindproducten);

elk jaar 28 % van het wereldwijde bouwland (1,4 miljard hectare) wordt gebruikt voor de productie van voedsel dat verloren gaat;

de klimaateffecten van in verschillende stadia van het proces vervaardigde producten die vervolgens niet worden gebruikt, neerkomen op 3,6 brutoton CO2-equivalent (zonder nog de uitstoot als gevolg van veranderingen in landgebruik in aanmerking te nemen);

verspillende productie- en consumptiepatronen tot een aanzienlijk verlies van wereldwijde watervoorraden leiden, een bedreiging vormen voor de biodiversiteit door nodeloos ontgonnen of onproductief bouwland, de bodem verarmen en andere eindige natuurlijke hulpbronnen verkwisten;

de grote hoeveelheid verspild voedsel in de voedselproductieketen of in het stadium van eindproducten de landbouw en voedselproductie ondermijnt en de distributie tussen elke actor — ook op consumentenniveau — in de voedselproductieketen vervormt, met nefaste gevolgen: de jaarlijkse financiële verliezen ten gevolge van voedselverspilling worden geschat op 1 biljoen dollar, de milieukosten op 700 miljard dollar en de maatschappelijke kosten op 900 miljard dollar;

3.

Het Comité heeft dit initiatiefadvies opgesteld om de gehele internationale gemeenschap, alsmede de VN en de gespecialiseerde agentschappen daarvan, te steunen en aan te moedigen in hun inspanningen om de huidige situatie te verbeteren, namelijk om de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (DDO’s) 2 en 12 (Zero Hunger en verantwoorde consumptie en productie) te verwezenlijken, die beogen om de voedselverspilling tegen 2030 te halveren (2).

4.

Het is van mening dat de initiatieven van de Europese Commissie op het gebied van hulpbronnenefficiëntie en de circulaire economie ook potentieel bieden voor het ontwikkelen van projecten en wetgeving ter verbetering van de duurzaamheid van de voedselproductie en -consumptie.

5.

Het verzoekt de Europese Commissie om op Europees niveau eenduidige terminologie en definities op dit gebied te ontwikkelen, en spoort haar aan om deel te nemen en vorm te geven aan de internationale dialoog hieromtrent en ervoor te zorgen dat EU-maatregelen worden gebaseerd op internationale waarnemingen en aanbevelingen. Hierdoor wordt het eenvoudiger om problemen vast te stellen en vergelijkingen te maken, alsook om rekening te houden met deze kwesties in de wetgeving van de EU zelf en in haar samenwerking met handels- en ontwikkelingspartners (3). Een van de facetten van de EU is de interne markt en de Unie voert een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er is dan ook behoefte aan gemeenschappelijke concepten, procedures en vergelijkbare indicatoren. Deze kunnen de basis vormen voor de vaststelling van vergelijkbare criteria op regionaal en interregionaal niveau en voor het verminderen en voorkomen van voedselverspilling.

Beleid van de Europese Unie

Het Europees Comité van de Regio’s is van mening dat het eigen beleid van de Europese Unie en gemeenschappelijke beleidslijnen voor de lidstaten uitgebreide mogelijkheden bieden voor het aanpakken van het voedselverspillingsprobleem.

6.

Uit het voorstel voor herziening van de Afvalstoffenrichtlijn (Richtlijn 2008/98/EG) blijkt dat er wordt geprobeerd om de productie van afvalstoffen, met inbegrip van voedselresten, verder terug te dringen.

7.

Er kunnen meer inspanningen worden geleverd binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid om ervoor te zorgen dat zowel een hulpbronnenefficiënte voedselproductie als maatregelen ter bescherming van natuur en milieu als zelfstandige actiegebieden worden erkend. „Schijnlandbouw” en het beperken van de productie-inspanningen zijn praktijken die leiden tot magere opbrengsten en niet-geoogste gewassen, wat verspilling met zich meebrengt zowel wat betreft het eindresultaat als de gehele productie-inspanning.

8.

Zowel voor de binnenlandse als buitenlandse handel zou het handels- en consumentenbeleid contractuele praktijken en processen moeten bevorderen waarmee verspilling wordt tegengegaan. In de detailhandel gebruikte verpakkingsafmetingen en normen met betrekking tot de vorm en omvang van voedselproducten veroorzaken bijvoorbeeld een grote verspilling van eetbaar voedsel. De bevordering van de verkoop van producten in bulk met gebruik van herbruikbare, van huis meegenomen verpakkingsmiddelen, waardoor de kosten voor de consument gedrukt worden, kan mensen helpen leren om de hoeveelheid te kopen die ze nodig hebben, en dus niet een standaardhoeveelheid die vaak te groot is, of aanlokkelijk want goedkoper.

9.

De vermelding van houdbaarheidsdata voor voedsel en etikettering ter bevordering van de consumentenbescherming en volksgezondheid zijn niet voor alle producten geschikt en hebben als resultaat dat eetbaar voedsel nodeloos wordt weggegooid. Er is een belangrijke taak weggelegd voor de Commissie in het nagaan of er richtsnoeren kunnen worden opgesteld voor een beter gebruik van hulpbronnen, bijvoorbeeld in verband met de schenking van voedselproducten aan liefdadigheidsinstellingen en voedselbanken en het gebruik van voedsel dat over de datum is, mits de voedselveiligheidseisen worden nageleefd. Alle stakeholders, producenten, winkeliers en consumenten moeten beter worden ingelicht over de interpretatie van de uiterste houdbaarheidsdatum op etiketten. Er moet bijv. meer duidelijkheid komen over de betekenis van het opschrift „ten minste houdbaar tot”, dat niet impliceert dat voedingsmiddelen na de aangegeven datum giftig zijn.

10.

De Europese Unie moet in haar ontwikkelingsbeleid de handen ineenslaan met andere grote schenkers om regionale economische en handelssamenwerkingsovereenkomsten tot stand te brengen en om te investeren in processen die zorgen voor een betere afstemming van de productie op de consument, op het gebied van infrastructuur en technologie, en vooral inzake de duurzame ontwikkeling van de sectoren natuurlijke hulpbronnen en landbouw. Eerlijke handel, met name als deze wordt gesteund door lokale en regionale handel, kan in dit opzicht een belangrijk instrument zijn. Het is belangrijk om het functioneren van de lokale markten en de toegankelijkheid ervan voor lokale producten te verbeteren, niet in de laatste plaats via de internalisering van externe kosten (bv het vervoer van levensmiddelen).

11.

Maatregelen voor bijstand aan kansarmen moeten in voedselhulp blijven voorzien en zorgen voor een betere relatie tussen hulporganisaties en lokale producenten, alsook tussen de detailhandel en cateringbedrijven. Ook moet hierbij gedacht worden aan de mogelijkheid om levensmiddelen die bijna over de datum zijn rechtstreeks voor een „symbolisch” bedrag te verkopen, waarbij de waardigheid en de privacy van degenen die deze producten krijgen of kopen wel moeten worden gegarandeerd. Samenwerking met de derde sector zou gericht moeten worden op het nabije lokale netwerk en op het schenken of thuis bezorgen van levensmiddelen binnen de gemeenten of groepen gemeenten, waarbij zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat gedoneerde producten worden opgeslagen en op uitgebreide schaal via grote netwerken worden verdeeld. Er gaat een kleinere hoeveelheid voedsel verloren als voedselproducten worden gediversifieerd en lokale en seizoensproducten in dergelijke programma’s worden opgenomen (4).

12.

In regels voor overheidsopdrachten kunnen clausules worden opgenomen die zijn gericht op de vermindering en preventie van voedselverspilling.

Voorstellen voor praktische maatregelen vanuit het oogpunt van lokale en regionale overheden

Het Europees Comité van de Regio’s

13.

herinnert de Europese Commissie aan zijn oproep tot het vaststellen van specifiekere doelstellingen om de voedselverspilling tegen 2025 met 30 % te verminderen (5). Ook wordt de Commissie in dit verband verzocht om uniforme meetmethoden te ontwikkelen voor het toezicht op de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen betreffende verspilling;

14.

Het verwelkomt de inspanningen van de Europese Commissie om de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) kracht bij te zetten via passende maatregelen, de betrokkenheid van belanghebbenden, het uitwisselen van succesvolle en waardevolle innovatieprocessen en relevante benchmarking (6).

15.

Het dringt er bij de Commissie op aan om na te gaan of er individuele reductiedoelen kunnen worden vastgesteld voor elk stadium van de voedselproductieketen: productie, verwerking, verkoop en distributie, cateringdiensten, huishoudens en behandeling van voedselafval. Deze doelen kunnen de vorm aannemen van een overkoepelend, gemeenschappelijk EU-doel, waarbinnen landenspecifieke programma’s en op de verwezenlijking hiervan gerichte doelstellingen worden uitgewerkt, op basis van de kenmerken van elk van deze doelstellingen en in elk van de genoemde stadia, naar voorbeeld van het klimaatveranderingsbeleid. Teneinde de technische, economische en milieucontext volledig in aanmerking te kunnen nemen, moeten landenspecifieke programma’s en plannen door alle overheidsniveaus in onderlinge samenspraak worden opgesteld.

16.

Het beveelt de Europese Commissie aan een Europees platform op te richten waarop verschillende overheidsniveaus en betrokken belanghebbenden samenkomen om voedselverspilling te voorkomen en te verminderen en om betere manieren te vinden om voedselverspilling te beheren. Het wil graag worden betrokken bij activiteiten met betrekking tot de benchmarking van praktische maatregelen en de bevordering van beste praktijken.

17.

Het roept de Europese Commissie ertoe op om afspraken tussen voedingsdetailhandel en liefdadigheidsorganisaties in de lidstaten te bevorderen en aan te moedigen (bv. zoals in Frankrijk waar een onlangs goedgekeurde wet supermarkten verhindert om kwaliteitsvoedsel waarvan de „ten minste houdbaar tot”- datum net is bereikt weg te gooien, of om nog voor consumptie geschikt voedsel te vernietigen). Ook zijn er voeseldonatiegidsen nodig voor het bedrijfsleven en liefdadigheidsorganisaties waarin de aansprakelijkheid wordt vastgelegd en bedrijven worden aangemoedigd om mechanismen voor herverdeling in de opzet van hun toeleveringsketen te integreren. Soortgelijke procedures zouden er ook moeten komen in andere delen van de voedselsector, zoals de catering en toeristische diensten. Veiligheids- en volksgezondheidsaspecten zouden op elk terrein van toepassing beoordeeld moeten worden aan de hand van op deze gebieden afgestemde criteria.

18.

Het nodigt lokale en regionale overheden uit om doeltreffende secundaire distributieketens op te zetten (zoals het model van de sociale kruideniers) voor levensmiddelen die uit de primaire distributieketen worden genomen en om kansarme mensen toegang te geven tot deze nog goede etenswaren. Er zou financiële steun moeten worden gegeven aan liefdadigheidsinstellingen en voedselbanken om hun werkingscapaciteit te vergroten.

19.

Het vestigt ook de aandacht op het teruggooien van visvangsten als zijnde een van de belangrijkste bronnen van voedselverspilling; het nodigt de Europese Commissie uit om een alomvattend plan op te stellen (aanbevelingen en richtsnoeren) i.v.m. de verwerking en het op de markt brengen van visproducten afkomstig uit bijvangsten. In dit plan dienen aanbevelingen te worden opgenomen voor het gebruik van bijvangsten die geschikt zijn voor menselijke consumptie.

20.

Het CvdR dringt er bij lokale en regionale overheden die cateringdiensten aanbieden op aan om hun eigen programma’s te ontwikkelen ter voorkoming van voedselverspilling en voor een efficiënt gebruik van voedselafval. Het spoort aan om bedrijven die cateringdiensten verlenen aan overheden te verplichten om deze maatregelen in te voeren (7).

21.

Het onderstreept het belang van de uitwisseling van goede praktijken op grote schaal. Dit moet in de eerste plaats de bevordering betekenen van korte toeleveringsketens en dus de ondersteuning van programma’s voor de consumptie van lokale producten, met inbegrip van donaties. De uitwisseling van goede praktijken maakt het dankzij de opgedane ervaring mogelijk om passende maatregelen te nemen, en kan lokale overheden voldoende aanknopingspunten bieden voor de ontwikkeling van dit soort programma’s voor lokale producten en op dit gebied onervaren bestuurders helpen een eerste stap te zetten in deze richting.

22.

Het CvdR pleit ervoor om zoveel mogelijk gebruik te maken van lokale en regionale producten en seizoensproducten als basis voor cateringdiensten (met inbegrip van openbare horecavoorzieningen, toeristische infrastructuur evenals pensions, restaurants en andere etablissementen in deze sector), en is voorstander van lobbying voor lokaal geproduceerd voedsel, zodat de productie- en consumptieketen kan worden verkort, het aantal verwerkingsstadia kan afnemen en dus ook het in de verschillende stadia gegenereerde afval.

23.

Het pleit voor de invoer van gedragscodes in de levensmiddelen-, gastronomische en hotelsector gericht op het optimale gebruik van etenswaren, zodat een teveel aan voedsel via effectieve verdeelnetwerken en met waarborging van alle garanties kan worden benut voor sociale doeleinden (sociale instanties en kansarme gezinnen).

24.

Het CvdR moedigt gemeenten en lokale overheden die basisonderwijs en andere opleidingsdiensten ter beschikking stellen aan om de kwestie van voedselverspilling en het tegengaan daarvan op te nemen in het leerplan, bijvoorbeeld door middel van themadagen en studiebezoeken, door leerlingen te laten zien hoe voedsel in hun eigen instelling wordt beheerd, en door studenten en andere afnemers van cateringdiensten te betrekken bij de ontwikkeling van deze diensten. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk schoolkinderen en studenten tijdens hun opleiding een algemeen beeld krijgen van de manier waarop de productie en consumptie van voedsel invloed hebben op de economie, het milieu en sociaal en ethisch duurzaam consumentengedrag.

Er dienen derhalve voorlichtings- en trainingscampagnes voor alle consumenten te worden georganiseerd — en niet alleen op scholen — over verantwoorde consumptie, waarbij ervoor gezorgd wordt dat de inkoop van voeding is afgestemd op de werkelijke behoeften en op de beperkingen voor het bewaren ervan.

25.

Het CvdR pleit ook voor het verminderen en voorkomen van voedselverspilling in programma’s voor levenslang leren, waarin leermethoden en benaderingen voor verschillende leeftijdscategorieën en levensstadia kunnen worden ontwikkeld.

26.

Het verzoekt gemeenten en lokale overheden om in samenwerking met maatschappelijke organisaties bewustmakingscampagnes te organiseren die zijn gericht op het belang van maaltijdenplanning voor huishoudens.

27.

Het CvdR wijst op de belangrijke rol van burgers en maatschappelijke organisaties die zich er in de verschillende regio’s voor inzetten dat levensmiddelen die voortvloeien uit voedselverspilling ingezameld en herverdeeld worden. Ter wille van de subsidiariteit is het zaak dat regionale en lokale overheden nauwer gaan samenwerken met maatschappelijke organisaties die zich met de inzameling en herverdeling van uit voedselverspilling voortvloeiende levensmiddelen bezighouden.

28.

Het CvdR raadt voor afvalbeheer verantwoordelijke lokale en regionale overheden aan om regelingen uit te werken voor het sorteren en recycleren van afval, de mate van voedselverspilling duidelijker aan te geven, en om ingezamelde gegevens algemeen toegankelijk te maken, teneinde het hergebruik van voedselafval, bijvoorbeeld als biogas en compost, te stimuleren. Dit kan ook positieve gevolgen hebben voor de lokale economie, werkgelegenheid en lokale innovatie.

29.

Het moedigt alle CvdR-leden aan om via hun eigen lokale of regionale overheden bekendheid te geven aan de doelstellingen van dit advies en om hun eigen programma’s inzake de vermindering en preventie van voedselverspilling ten uitvoer te leggen. Dat is één van de meest efficiënte en doeltreffende manieren voor lokale en regionale overheden om direct in actie te komen en duurzame ontwikkeling op ecologisch en economisch vlak tot stand te brengen.

Brussel, 15 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Gebruikte cijfers voor de situatieschets zijn gebaseerd op het verslag van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) getiteld Food wastage footprint — Impacts on natural resources (2013).

(2)  DDO 12.3 (De wereldwijde voedselverspilling per hoofd van de bevolking tegen 2030 halveren in de detailhandel en op consumentenniveau en vermindering van voedselverlies in de productie- en toeleveringsketens, met inbegrip van verliezen na de oogst) en DDO 12.5 (Voedselverspilling tegen 2030 aanzienlijk verminderen via preventie, recycling en hergebruik) roepen beiden specifiek op tot programma’s en maatregelen die gezamenlijk worden opgesteld door de verschillende bestuurslagen. Voor de verwezenlijking van DDO 2 (Honger beëindigen, zorgen voor voedselveiligheid, verbeteren van de voeding en bevorderen van duurzame landbouw) is de inzet van alle lokale en regionale overheden op lokaal en internationaal niveau nodig.

(3)  Verschillende definities en rekenmethoden kunnen leiden tot verschillende conclusies. Voor de FAO is voedselverlies de afname in kwantiteit of kwaliteit van levensmiddelen, weerspiegeld in de voedingswaarde, economische waarde of de voedselveiligheid van alle voor menselijke consumptie geproduceerde levensmiddelen maar die niet door mensen worden geconsumeerd, terwijl voedselverspilling een vorm van voedselverlies is die verwijst naar het weggooien van, of niet voor voeding gebruikte, veilige en voedzame levensmiddelen voor menselijke consumptie in de hele voedselvoorzieningsketen. (FAO, 2014) http://www.fao.org/fileadmin/user_upload/save-food/PDF/FLW_Definition_and_Scope_2014.pdf. FUSIONS (2014) definieert voedselafval (of voedselverspilling) als al het voedsel, met inbegrip van alle oneetbare delen van voedsel, die ongebruikt uit de voedselvoorzieningsketen worden verwijderd.

(4)  Het CvdR herhaalt zijn standpunt over de FEAD-verordening.

(5)  CvdR-resolutie over duurzame voeding.

(6)  COM(2015) 614 final.

(7)  Het EESC en CvdR hebben bijvoorbeeld hun eigen regels voor milieubeheer en praktische samenwerking om overtollig voedsel te recycleren met hulp van lokale organisaties.


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/33


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De strijd tegen radicalisering en gewelddadig extremisme: mechanismen voor preventie op lokaal en regionaal niveau

(2017/C 017/07)

Rapporteur:

Bart SOMERS (ALDE/BE) burgemeester van Mechelen en fractievoorzitter Open VLD in het Vlaams Parlement

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

INLEIDING

1.

is ingenomen met de ontwerpresolutie over het voorkomen van de gewelddadige radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties van het Europees Parlement en met de adviezen van de Commissie Buitenlandse Zaken en van de Commissie Cultuur en Onderwijs;

2.

onderstreept dat terreurbestrijding en het voorkomen van de gewelddadige radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties in de kern onder de bevoegdheid van de lidstaten blijven vallen, maar dat lokale, Europese en internationale samenwerking ook van essentieel belang is voor een doeltreffende aanpak; is geschokt door de recente terreuraanslagen door geradicaliseerde en gewetenloze individuen en betuigt zijn diepste medeleven met de slachtoffers en hun vrienden en familie; beklemtoont dat deze gebeurtenissen ten overvloede aantonen dat er dringend behoefte is aan Europese en internationale samenwerking om gewelddadige radicalisering en internationaal terrorisme te bestrijden; is ervan overtuigd dat niet alleen de veiligheidsdiensten en rechtshandhavingsinstanties op alle niveaus, maar ook de sociale actoren, het maatschappelijk middenveld en de verschillende bestuursniveaus op veel grotere schaal inlichtingen moeten uitwisselen en veel nauwer moeten gaan samenwerken, om de waarden van open, respectvolle, inclusieve en diverse samenlevingen te verdedigen en geweld te voorkomen;

3.

benadrukt dat parallelle samenlevingen van welke vorm dan ook die indruisen tegen deze waarden, niet toegestaan of getolereerd mogen worden;

4.

moedigt de Europese en nationale autoriteiten aan om informatie zo veel mogelijk met de lokale overheden te delen zonder de veiligheid in gevaar te brengen;

5.

acht het noodzakelijk om het fenomeen gewelddadige radicalisering aan te pakken, aangezien dat een bedreiging vormt voor de Europese burgers en de universele waarden van Europa, die gebaseerd zijn op zijn culturele en humanistische tradities;

6.

onderstreept in dit verband dat samenleven vraagt om educatieve inspanningen om ervoor te zorgen dat de beginselen van democratie, rechtsstaat en waardigheid van het individu worden gedeeld door de leden van de diverse gemeenschappen in de EU;

7.

verzoekt de Commissie, de lidstaten, de lokale en regionale overheden alsook het maatschappelijk middenveld en met name de wetenschappelijke wereld om hun inspanningen op te voeren en in het bijzonder hun grens- en sectoroverschrijdende samenwerking te versterken, om zo onderzoek te kunnen voeren naar de primaire oorzaken van gewelddadige radicalisering, het proces en de verschillende invloeden en factoren die tot gewelddadige radicalisering leiden, opdat dit kan leiden tot de ontwikkeling van tools waarmee lidstaten en de EU evidence based beleid kunnen ontwikkelen;

8.

wijst erop dat gewelddadige radicalisering een internationaal verschijnsel is en dat lering kan worden getrokken uit de ervaringen die in vele andere delen van de wereld zijn opgedaan; is in dit verband ingenomen met de oprichting en uitbreiding van bestaande multidisciplinaire netwerken, zoals het Strong Cities Network, die bedoeld zijn om internationale contacten tussen steden en andere lokale overheden te stimuleren, zodat de manier waarop de lokale overheden gewelddadig extremisme proberen te voorkomen, meer aandacht krijgt; beklemtoont dat een EU-netwerk moet worden opgericht zodat de Europese lokale en regionale overheden beter kunnen samenwerken bij de bestrijding van radicalisering en gewelddadig extremisme; moedigt het netwerk voor voorlichting over radicalisering en het strategisch communicatienetwerk aan om doeltreffende preventiemaatregelen te blijven ontwikkelen, met name door een betere vroegtijdige opsporing van tekenen van radicalisering op lokaal niveau, de bestrijding van retoriek met communicatiestrategieën en de uitwerking van solide rehabilitatieprogramma’s;

9.

constateert dat er in Europa al een aantal instrumenten bestaan om op te treden tegen de gewelddadige radicalisering van Europese burgers, en dat de EU en haar lidstaten ten volle gebruik moeten maken van deze instrumenten en in antwoord op de uitdagingen waarmee de EU en haar lidstaten momenteel worden geconfronteerd, moeten streven naar verbetering ervan;

10.

beklemtoont dat het in het kader van de strijd tegen radicalisering en de werving van terroristen, belangrijk is de oorzaken aan te pakken, waarbij meer aandacht moet uitgaan naar preventie, met name via monitoring van het internet en het aangaan van de dialoog met religieuze gemeenschappen en hun leiders, alsook via ontmoetingen, voorlichtingsdagen en bewustmakingscampagnes; in het algemeen moet samen met het hele maatschappelijk middenveld worden gewerkt aan bewustwording;

11.

wijst hierbij op de belangrijke rol van het Radicalisation Awareness Network (RAN of netwerk voor voorlichting over radicalisering) en het onlangs opgerichte Center of Excellence; is tevens ingenomen met de door het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU geboekte vooruitgang;

12.

benadrukt dat het RAN een extra inspanning moet leveren om kleinere steden en gemeenschappen te bereiken, zodat deze in dezelfde mate toegang krijgen tot dit netwerk;

Definitie van het begrip radicalisering

13.

roept de Europese Commissie op om snel overeenstemming na te streven over een gemeenschappelijke definitie van het fenomeen gewelddadige radicalisering, als startpunt voor een meer gecoördineerde aanpak door de verschillende landen, waaraan ook de regionale en lokale overheden moeten bijdragen, rekening houdend met het feit dat de ervaring van elke lidstaat in hoge mate bepaald is door unieke politieke, culturele en juridische elementen;

14.

bij gebrek aan een algemeen aanvaarde definitie van gewelddadige radicalisering, definieert het Comité de term radicalisering als het verschijnsel waarbij mensen het gebruik van geweld legitiem vinden en/of aanwenden voor het realiseren van hun politieke doelstellingen die de democratische rechtsorde en de fundamentele rechten die eraan ten grondslag liggen, schenden;

15.

beschouwt gewelddadige radicalisering als een ideologische strijd waarin geradicaliseerde individuen en groeperingen met hun opvattingen die onverenigbaar zijn met de Europese waarden, het Europees model dat is gebaseerd op mensenrechten, vrije meningsuiting, vrijheid van godsdienst en geloof, de rechtsstaat, gelijkheid van man en vrouw en non-discriminatie, met geweld willen omverwerpen;

16.

benadrukt dat gewelddadige radicalisering een complex en dynamisch fenomeen is dat berust op een reeks globale, sociologische, politieke en geopolitieke, maar ook persoonsgebonden factoren, en daar niet los van kan gezien worden; is daarnaast verontrust over het feit dat de laatste tijd niet alleen radicalen uit verschillende hoeken meer personen trachten aan te zetten tot geweld, maar dat bepaalde groepen ook doelgericht individuen met een crimineel verleden, die al eerder geweld hebben gebruikt, proberen te werven voor radicale doeleinden;

17.

waarschuwt dat rekrutering voor gewelddadig radicalisme steeds vaker achter gesloten deuren gebeurt, in online-communities/fora, waar persuasieve boodschappen tot gewelddadig gedachtegoed in veelvoud voorhanden zijn en waar veel personen worden bereikt die gevoelig zijn voor dit soort boodschappen;

18.

beklemtoont dat deze gewelddadige radicalisering niet beantwoordt aan één bepaald profiel en mannen, vrouwen en in het bijzonder Europese jongeren met een uiteenlopende sociale achtergrond betreft, die met elkaar gemeen hebben dat zij vaak het gevoel hebben op grond van identiteitsconflicten, vermeende of reëel ervaren onrechtvaardigheid, discriminatie en sociale uitsluiting, buiten de samenleving te staan;

19.

wijst erop dat het in vele gevallen gaat om Europese burgers die in Europa geboren en geschoold zijn, maar toch voor een gewelddadig radicaal gedachtegoed kiezen;

20.

waarschuwt dat terrorisme en gewelddadige radicalisering tot veel stereotiepe voorstellingen over religies leiden, wat door de tegenpartij wordt aangegrepen om radicalisering te rechtvaardigen, ook waar het gaat om neonazistische of neofascistische bewegingen, waardoor haatdragende taal en haatmisdrijven als gevolg van racisme, xenofobie of andere vormen van onverdraagzaamheid jegens een opvatting, een geloof of een godsdienst opnieuw oplaaien;

21.

stelt vast dat ondanks het feit dat de EU-lidstaten zich qua veiligheid op de eerste plaats zorgen maken om fundamentalisten die naar conflictgebieden reizen en daaruit terugkeren, gewelddadige radicalisering niet beperkt blijft tot een bepaalde ideologie of een bepaald geloof, maar in verschillende ideologieën en bij misbruik van elk geloof kan optreden, en dat de bestrijding van gewelddadige radicalisering daarom niet beperkt mag blijven tot fundamentalistische radicalisering van islamitische aard;

22.

benadrukt dat politieke gedrevenheid op alle bestuurlijke niveaus een cruciale tool is in de aanpak van gewelddadige radicalisering; dit betekent ook dat zowel van goede als slechte ervaringen moet worden geleerd en dat de bereidheid om samen te werken met alle maatschappelijke bewegingen die zouden kunnen helpen, belangrijker moet worden gevonden dan politiek scoren;

BELEIDSAANBEVELINGEN

Mensenrechten en diversiteit als uitgangspunt

23.

is van mening dat de mensenrechten centraal moeten staan in het beleid van de Unie inzake terreurbestrijding en preventie van gewelddadige radicalisering;

24.

roept ertoe op dat bij alle maatregelen die de lidstaten en de EU ter preventie en bestrijding van gewelddadige radicalisering nemen, de grondrechten en de burgerlijke vrijheden beslist moeten worden geëerbiedigd, namelijk het recht op een privéleven, het recht op gegevensbescherming, het vermoeden van onschuld, het recht op een eerlijk, correct proces, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van levensbeschouwing en vrijheid van vereniging;

25.

benadrukt dat een samenleving waarin de mensenrechten van alle bevolkingsgroepen volledig worden geëerbiedigd en die aan internationale en regionale normen voldoet, met inbegrip van de bestrijding van discriminatie, racisme en andere vormen van onverdraagzaamheid bij het voorkomen en bestrijden van gewelddadige radicalisering, een centrale rol vervult;

26.

ziet de democratische waarden van de Europese Unie als een middel om de vrijheid van de Europese burgers te garanderen;

27.

wijst op het belang van het wegnemen van de voedingsbodems die kunnen leiden tot gewelddadige radicalisering, te beginnen met racisme en discriminatie. Hoewel er geen één-op-éénrelatie tussen racisme, discriminatie en gewelddadige radicalisering bestaat en racisme en discriminatie geen excuus voor gewelddadige radicalisering mogen zijn, kan een samenleving waaraan iedereen actief deelneemt enkel gegarandeerd worden op voorwaarde dat er een consequent beleid van gelijke kansen en non-discriminatie is;

28.

roept de Commissie op om lidstaten en de lokale en regionale overheden aan te sporen een meer actief en voluntaristisch antidiscriminatiebeleid te voeren, zeker in het onderwijs en op de arbeids- en woningmarkt. Daarbij kan ook worden uitgegaan van het beleid van de regio’s die reeds integratiemaatregelen zoals verspreide opvang ten uitvoer hebben gelegd; om opkomend radicalisme het hoofd te bieden, dient derhalve eerst werk te worden gemaakt van een daadwerkelijke sociale en culturele integratie, uitgaande van een opbouwende dialoog over verscheidenheid en onderwijs. Daartoe moeten alle maatschappelijke actoren wier activiteiten hierop gericht zijn, ondersteuning en waardering krijgen en in staat worden gesteld om zo doeltreffend mogelijk te werk te gaan;

29.

beklemtoont dat er zowel op de verschillende bestuursniveaus — Europees, nationaal en regionaal — als op het niveau van de nationale en Europese gemeenschappen van burgers, onder meer intercommunautaire, interetnische, interreligieuze en interpolitieke codes, maatregelenpakketten en modellen van goede praktijken moeten worden ingevoerd, zodat personen die bij een conflict betrokken zouden kunnen raken of dreigen te worden blootgesteld aan een vorm van gewelddadige radicalisering, elkaar beter kunnen leren kennen. Na de theoretische fase kan een en ander in praktijk worden gebracht in samenwerking met de regionale, nationale en Europese overheden;

30.

roept de Commissie op om in de lidstaten en de regionale en lokale overheden inhaalbewegingen te ondersteunen op het vlak van diversiteit en de arbeidsmarkt in het algemeen;

31.

dringt er bij de EU-lidstaten en de lokale en regionale overheden op aan om samen met de EU-instellingen het Europese model te promoten als een model waarbij de diversiteit in Europa een wezenlijk onderdeel van haar sociale structuur uitmaakt en essentieel cultuurgoed is. De grondrechten van de Europese Unie die deze diversiteit waarborgen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de rechtsstaat, en de scheiding van godsdienst en staat, mogen onder geen beding in vraag worden gesteld, noch door het totalitair denken van radicale groeperingen, noch in het licht van te nemen maatregelen in de strijd tegen gewelddadige radicalisering;

32.

roept de EU op om in nauwe samenwerking met de lidstaten en de regionale en lokale overheden, stadswijken en regio’s waar verschillende vormen van georganiseerde criminaliteit welig tieren, aan te pakken. Deze specifieke zones moeten in overleg in kaart worden gebracht en op basis van kwantitatieve en kwalitatieve criteria worden geprioriteerd en extra worden ondersteund; illegale circuits waar geld kan worden witgewassen en waar de rechtstaat wordt ondergraven, moeten politioneel en justitieel efficiënt worden bestreden. Op die manier ontstaan er geen wijken waar de rechtstaat afwezig is, waar normloosheid en wetteloosheid heerst en waar de fundamenten van de democratische rechtstaat niet langer evident aanwezig zijn in de sociale realiteit en het individuele leven van mensen. Dit vacuüm biedt alle kansen aan extremistische netwerken om financiële middelen te verzamelen via illegale activiteiten, om te rekruteren en om de legitimiteit van de democratische rechtstaat te ondergraven;

33.

dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan toe te zien op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en de daarbij horende doelen, in het bijzonder de doelstellingen 1, 4, 8, 11 en 16. Met de verwezenlijking van deze doelstellingen, waaraan alle EU-lidstaten al hebben beloofd te zullen meewerken, zouden ook de voornaamste oorzaken van radicalisering en extremisme in Europa en de rest van de wereld worden aangepakt. We mogen immers niet vergeten dat de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling ook op het grondgebied van de EU moeten worden uitgevoerd en dat waardigheid, inclusie, veerkracht en duurzaamheid de fundamenten zijn voor de menselijke ontwikkeling van alle burgers ter wereld. Het streven naar duurzame menselijke ontwikkeling is niet alleen een preventieve maatregel tegen radicalisering en extremisme, maar een eerste stap op weg naar de eerbiediging van de mensenrechten van alle bewoners van deze eindige planeet;

34.

wijst op het belang van het voorkomen van het ontstaan van achtergestelde wijken zonder diversiteit en met de dominantie van een etnisch-culturele gemeenschap. De Europese Commissie moet de lidstaten en de regionale en lokale overheden helpen bij het promoten van sociale cohesie en inclusie als hefboom voor de preventie van gewelddadige radicalisering, en hen aanmoedigen de nodige middelen beschikbaar te stellen om hieraan te werken;

35.

roept de Commissie op de financiële middelen te verschaffen waarmee lokale overheden mensen en netwerken in kaart kunnen brengen en met elkaar kunnen verbinden die in staat zijn een tegengeluid te laten horen;

36.

acht het belangrijk om binnen de moslimgemeenschap een tegengeluid te laten horen en de moslims te mobiliseren die de pogingen van extremisten om hun religie te kapen, verwerpen; roept burgemeesters op om samen met hun lokale moslimgemeenschappen zo’n tegengeluid te ontwikkelen;

37.

verzoekt de Commissie om vluchtelingen en nieuwkomers echte startkansen te geven in onze samenleving, door in elke lidstaat, in elke regio en in elke gemeente advies te verlenen over inburgeringstrajecten op maat, waarbij actiever zou kunnen worden ingezet op thema’s als de gelijkheid van man en vrouw, scheiding van godsdienst en staat, het belang van de democratie en verdraagzaamheid, de voor alle burgers geldende rechtsbeginselen, algemene gedragsregels in de openbare ruimte en de gevolgen daarvan voor een samenleving in praktische voorbeelden, en waarbij kennis van de landstaal van cruciaal belang is, ook als drager van gedeelde waarden, kennis en identiteit;

38.

roept de Commissie op om ernstig werk te maken van gekleurde werkloosheid en schooluitval in samenwerking met lokale overheden en regio’s die hiervan grote gevolgen ondervinden, omdat deze problemen en het daaruit voortvloeiende gebrek aan perspectief voor jongeren een belangrijke voedingsbodem voor gewelddadige radicalisering kunnen zijn;

39.

moedigt lidstaten en regionale en lokale overheden aan om een beleidsaanpak uit te werken waarin de instrumenten van sociaal beleid (waaronder werkgelegenheid, onderwijs en vorming, integratie en antidiscriminatie), humanitaire hulp en andere beleidsterreinen worden gecombineerd met specifieke maatregelen om gewelddadige radicalisering te voorkomen en te bestrijden;

De rol van lokale en regionale overheden

40.

beklemtoont dat het cruciaal is dat alle actoren op Europees, nationaal, regionaal en lokaal vlak zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden van gewelddadige radicalisering;

41.

wijst op de cruciale rol van lokale en regionale overheden in de preventie en bestrijding van gewelddadige radicalisering, aangezien zij de overheden zijn die het eerst en het hardst geraakt worden door deze problematiek, en bevoegd zijn tot samenwerking met andere actoren die een belangrijke rol in de aanpak van dit fenomeen spelen;

42.

beklemtoont dat Europa de nodige middelen ter beschikking moet stellen en zich daarbij vooral moet richten op de Europese steden en regio’s, en dat de lokale en regionale overheden moeten worden aangemoedigd gebruik te maken van deze middelen om projecten en programma’s voor de preventie van gewelddadige radicalisering op te zetten, alsook campagnes om de problemen die aan de conflicten ten grondslag liggen in kaart te brengen en de bevolking bewust te maken van de problemen;

43.

is zich ervan bewust dat er grote verschillen tussen de lidstaten kunnen bestaan in de mate waarin zij zich inzetten voor de bestrijding van het gevaar van gewelddadige radicalisering en de preventie van werving door terroristische organisaties, en dat sommige al doeltreffende strategieën hebben uitgewerkt, terwijl andere behoorlijk achterop hinken;

44.

is het ermee eens dat er behoefte is aan meer informatie-uitwisseling en operationele samenwerking en dat vooruitgang moet worden geboekt in de strijd tegen de illegale handel in vuurwapens en de financiering van terrorisme; voorts is het zaak adequate instrumenten te ontwikkelen om het „onzichtbare web” („deep web” of „darknet”) te kunnen controleren, dat vaak wordt gebruikt om radicale inhoud te verspreiden, en de controles aan de buitengrenzen op te voeren aan de hand van risico-indicatoren;

45.

verzoekt de Commissie om lidstaten te ondersteunen in de coördinatie van hun strategieën, door de informatie en de ervaring waarover hun lokale en regionale overheden beschikken te delen, goede praktijken en vaardigheden te bundelen, genomen maatregelen te evalueren, en samen te werken om nieuwe initiatieven te nemen inzake de bestrijding van gewelddadige radicalisering;

46.

roept de Commissie op om de belangrijke rol van de lokale besturen op het vlak van preventie van gewelddadige radicalisering en gewelddadig extremisme te benadrukken en deze spilfunctie te ondersteunen door prioriteit toe te kennen aan de opstelling van een Europees handelingskader voor de bestrijding van gewelddadige radicalisering op lokaal, regionaal en nationaal niveau, waarmee de lidstaten voorzien worden van aanbevelingen om hun eigen beleid hierrond (verder) te ontwikkelen;

47.

vraagt de Commissie om in te zetten op een verdere bundeling en ontsluiting van de beste praktijken in een guiding line workbook die o.a. via het RAN CoE reeds beschikbaar zijn, opdat lokale besturen die vaak een beperkte capaciteit hebben, ondersteund worden in de ontwikkeling van hun eigen lokale aanpak;

48.

acht het noodzakelijk dat de Commissie lokale en regionale overheden ondersteunt in het ontwikkelen van lokale en nationale preventiestrategieën ter bestrijding van gewelddadige radicalisering, bijvoorbeeld door experts van het RAN CoE beschikbaar te stellen voor belanghebbende overheden; beklemtoont het belang van de uitwisseling van goede praktijken en ervaringen tussen de lokale en regionale overheden;

49.

is van mening dat een integraal beleid voor de aanpak van gewelddadige radicalisering uit drie niveaus bestaat: preventie (het voorkomen van gewelddadige radicalisering, bijvoorbeeld door voedingsbodems weg te nemen), interventie (gespecialiseerde begeleiding voor personen die kwetsbaar zijn voor gewelddadige radicalisering), en repressie (een sluitend justitieel antwoord op het fenomeen van gewelddadige radicalisering);

50.

acht het van belang dat nationale, regionale en lokale overheden investeren in specifieke preventieve en interventiemaatregelen ter bestrijding van gewelddadige radicalisering, eerder dan enkel een reactief repressief beleid te voeren; het is tevens belangrijk dat geld wordt uitgetrokken voor onderzoeksprogramma’s om inzicht te krijgen in de oorsprong van radicalisme en in manieren om radicalisme te bestrijden;

51.

ziet een belangrijke rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties en lokale actoren bij de ontwikkeling van projecten ter preventie en bestrijding van gewelddadige radicalisering die aangepast zijn aan hun gemeente of organisatie, en benadrukt de noodzaak van een op participatie en raadpleging gebaseerde benadering waarbij meerdere partners en sectoren betrokken worden, aangezien gewelddadige radicalisering een multidisciplinair probleem is dat multidisciplinaire oplossingen vergt; moedigt daarom een nauwe samenwerking aan tussen actoren uit het maatschappelijk middenveld op alle beleidsniveaus en een sterkere samenwerking tussen de partijen die in het veld actief zijn, zoals verenigingen en ngo’s;

52.

onderstreept dat het nodig is om een interculturele dialoog met de verschillende gemeenschappen, leiders en deskundigen aan te gaan om in de eerste plaats te komen tot een beter begrip en zo ook tot een betere preventie van gewelddadige radicalisering;

53.

ziet een belangrijke rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties en lokale actoren bij de ontwikkeling van projecten ter preventie en bestrijding van gewelddadige radicalisering die aangepast zijn aan hun gemeente of organisatie;

54.

acht het in dit verband absoluut noodzakelijk om gespecialiseerde opleidingen op te zetten voor eerstelijnswerkers en veldwerkers, zodat zij zorgwekkende gedragsveranderingen kunnen herkennen, en zich adequaat kunnen gedragen bij de begeleiding van jongeren die vatbaar zijn voor gewelddadige radicalisering;

55.

acht ook gespecialiseerde opleidingen voor beleidsmakers en politici die actief zijn op de verschillende beleidsniveaus onontbeerlijk, zodat zij gesensibiliseerd worden over het belang van een doeltreffende preventieve aanpak, en de noodzaak aan verbindende communicatie over deze problematiek;

56.

verzoekt de Commissie om lidstaten te ondersteunen bij het voeren van voorlichtingscampagnes om jongeren en jongvolwassenen bewust te maken van de gewelddadige radicaliseringsproblematiek, en waarbij kritisch denken gestimuleerd wordt;

57.

acht het noodzakelijk voor elke lidstaat om de nodige structuren voor de opsporing van radicalisering op te zetten die belast worden met strategische communicatie en tegengeluiden, aangepast aan de realiteit van elk land en zijn bevolkingsgroepen, die de individuele begeleiding van personen die dreigen te radicaliseren mogelijk maken, en die een contactpunt vormen waar familie, vrienden, leraren en andere betrokkenen mogelijke radicalisering kunnen melden en advies kunnen krijgen hoe daarop te reageren; dergelijke structuren zouden in nauwe samenwerking tussen het Europese, nationale, lokale en regionale niveau moeten worden ontwikkeld;

58.

beschouwt het noodzakelijk dat individuele begeleidingsprogramma’s voldoende aansluiten bij de leefwereld en de omgeving van het te begeleiden individu, daarom is de betrokkenheid van lokale en regionale overheden en van de sociale organisaties die rechtstreeks met deze problematiek te maken krijgen, bij het uitstippelen van deze programma’s essentieel; ziet daarbij dat sport-, onderwijs- en cultuurinstellingen als kader drempelverlagend kunnen werken bij integratie;

59.

merkt op dat verenigingen en organisaties op dit gebied die vrij zijn van overheidsbemoeienis, zeer goede resultaten kunnen behalen bij de maatschappelijke re-integratie van radicaliserende burgers;

60.

vindt dat een impuls gegeven moet worden aan onderwijsprogramma’s die kritisch denken en intellectuele openheid bevorderen en de kennis en principes waarop onze democratische rechtsstaat stoelt, promoten;

61.

is van oordeel dat ook terugkeerders na berechting en vrijlating uit de gevangenis tevens begeleidende maatregelen dienen te worden aangeboden om in de maatschappij te re-integreren; ook in gevangenissen moet er een effectieve strategie worden ontwikkeld om radicalisering op te sporen en tegen te gaan;

62.

wijst erop dat deskundigen die zich bezighouden met preventiemaatregelen om radicalisering tegen te gaan en met de behandeling van geradicaliseerde gevangenen, zich moeten houden aan de nationale veiligheidsnormen van elk land; benadrukt in dit verband dat dringend een geïntegreerde en gecoördineerde interventieruimte tot stand moet worden gebracht waar preventie, terrorismebestrijding en gevangenispersoneel een coherent geheel vormen, overeenkomstig beginselen die zijn gebaseerd op duidelijke veiligheidsnormen en modellen;

63.

roept de Commissie dringend op om te onderzoeken hoe deze individuele begeleidingsprogramma’s gevalideerd kunnen worden als maatregel in de strijd tegen gewelddadige radicalisering, om zo te bewerkstelligen dat de aandacht niet alleen uitgaat naar het detecteren van gewelddadige radicalisering, maar ook naar het re-integreren van mensen in de samenleving;

64.

benadrukt dat het van belang is om individuele de-radicaliseringsprogramma’s te combineren met maatregelen als het aangaan van partnerschappen met vertegenwoordigers van gemeenschappen, investeren in sociale en buurtprojecten om economische en geografische marginalisering te doorbreken, alsmede begeleidingsprojecten voor vervreemde en uitgesloten jongeren die dreigen gewelddadig te radicaliseren;

65.

benadrukt het belang van familiale ondersteuning in de strijd tegen gewelddadige radicalisering. In de ogen van sommige deskundigen spitst men zich te veel toe op individuele personen, in plaats van samen te werken met hun familie. Families zouden een hefboom kunnen zijn om radicaliserende personen, inclusief terugkeerders uit conflictgebieden, terug aansluiting te laten vinden met de samenleving; dringt er dan ook bij de lidstaten en de lokale en regionale overheden op aan dat zij het belang van deze steun erkennen en programma’s gaan opzetten om families in een dergelijke situatie bijstand te verlenen;

66.

onderstreept dat recent onderzoek erop wijst dat er steeds meer vrouwen worden geradicaliseerd en geworven door terroristische organisaties, en is van mening dat de EU en de lidstaten bij de ontwikkeling van strategieën ter voorkoming van gewelddadige radicalisering althans in zekere mate rekening moeten houden met de genderdimensie; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met de regionale en lokale overheden een meer offensief beleid te voeren inzake gendergelijkheid vanuit het inzicht dat dit een hoeksteen is van ons Europese samenlevingsmodel; vraagt in dit verband ook een kordater preventief en repressief optreden tegen seksuele intimidatie en geweldplegingen;

67.

verzoekt de Commissie om haar steun te verlenen aan algemene programma’s om jonge vrouwen in hun streven naar meer gelijkheid een hart onder de riem te steken;

68.

vindt het essentieel dat er in elke lidstaat in samenwerking met de regionale en lokale overheden een waarschuwingssysteem voor bijstand en begeleiding wordt opgezet, zodat de omgeving of de familie hulp kan krijgen of gemakkelijk en snel een melding kan doen wanneer een persoon plotseling gedrag vertoont dat zou kunnen wijzen op voortschrijdende gewelddadige radicalisering of vertrekt om zich bij een terroristische organisatie aan te sluiten;

69.

wijst er in dit verband op dat „hotlines” hun vruchten hebben afgeworpen, maar dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen meldpunten van gewelddadige radicalisering (kliklijnen) en de ondersteuning van vrienden en familie in het omgaan met deze ontwrichtende situatie (hulplijnen);

70.

vraagt de Commissie om te onderzoeken of het mogelijk is een dergelijk systeem op te zetten in alle Europese lidstaten;

71.

wijst er ten slotte op dat deze maatregelen alleen met behulp van langetermijnprogramma’s van maatschappelijke investeringen kunnen worden uitgevoerd en verzoekt zowel de Commissie als de lidstaten en de regionale en lokale overheden met drang om van deze visie uit te gaan bij het ontwikkelen van een beleid ter preventie en bestrijding van gewelddadige radicalisering en verzoekt de Commissie om bij de uitwerking van maatregelen ter bestrijding van gewelddadige radicalisering erg aandachtig te zijn voor het effect dat deze maatregelen op lange termijn kunnen hebben op de toekomst van de Europese interculturele en inclusieve samenleving.

Brussel, 16 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/40


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Het antwoord van de EU op de demografische uitdaging

(2017/C 017/08)

Rapporteur:

Juan Vicente HERRERA CAMPO (ES/EVP), minister-president van Castilla y León

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITE VAN DE REGIO’S

De demografische uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd

1.

Wijst erop dat de demografische veranderingen tot de grootste uitdagingen behoren waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd. Deze veranderingen zijn mede toe te schrijven aan de vergrijzing van de bevolking, de daling van het aantal jongeren en een lager geboortecijfer. Het gevolg hiervan is dat de demografische groei voor een groot deel afhangt van migratiebewegingen, die sterk verschillen van regio tot regio in de EU. Door de onevenwichtigheden ontstaan allerhande uitdagingen, zowel in de regio’s waar de bevolking afneemt als in de grote stedelijke gebieden waar er mensen bijkomen.

2.

De inbreng van migratie is slechts een kortetermijnoplossing en ontoereikend voor het dalende geboortecijfer. Migratie brengt weliswaar voorlopig extra werknemers, maar zij zorgt ook voor een hoger percentage volwassen bevolking in Europa, waarmee het algemene probleem van de bevolking, namelijk geboortedaling en vergrijzing, niet wordt opgelost.

3.

Sinds het jaar 2000 is de bevolkingsgroei in Europa zeer bescheiden in vergelijking met de 50 voorgaande jaren: ongeveer 0,5 % per jaar. In 2014 is de bevolking in 12 lidstaten afgenomen en in 16 landen toegenomen. Er zijn grote verschillen tussen de oostelijke en westelijke delen van Europa en ook, zij het in mindere mate, tussen het noorden en het zuiden. Binnen één lidstaat komen vaak regionale verschillen voor. In de meeste Europese landen doet zich in stedelijke gebieden doorgaans een sterkere groei voor dan op het platteland. In heel Europa kampen afgelegen plattelandsgebieden met demografische problemen. Door de recente economische crisis worden de verschillen op zowel Europees als nationaal niveau nog groter en nemen de uitdagingen als gevolg van de dalende bevolkingsaantallen in de regio’s verder toe.

4.

Het Vergrijzingsverslag 2015 bevat prognoses voor 2060, die niet mogen worden genegeerd. Door de ontwikkeling van het vruchtbaarheidscijfer, de levensverwachting en de migratiebewegingen zullen er grote veranderingen optreden in de leeftijdsopbouw van de bevolking in de EU. De verhouding tussen het aantal actieven en inactieven zal van 4:1 naar ongeveer 2:1 gaan. De bevolking in Europa zal in 2060 niet alleen een stuk grijzer, maar ook een stuk ongelijker verdeeld zijn. Volgens de prognoses zullen zich grote verschillen voordoen tussen en binnen de lidstaten; in ongeveer de helft van de landen zal de bevolking afnemen en in de andere helft neemt de bevolking toe.

5.

De demografische veranderingen zullen een enorme economische, sociale, budgettaire en ecologische impact hebben, zowel op nationaal als op lokaal en regionaal niveau, en zullen van invloed zijn op de houdbaarheid van de pensioen- en zorgstelsels. Zij zullen ook bepalend zijn voor de ontwikkeling van de welvaartsstaat, vooral vanwege de druk op de zorgstelsels en de sociale diensten voor ouderen en afhankelijke personen, en zullen gevolgen hebben voor de groei in verschillende regio’s van de EU en het behoud van de traditionele ecosystemen en infrastructuur. Bepaalde gebieden in de EU dreigen ontvolkt te raken. Afgelegen regio’s worden bijvoorbeeld geconfronteerd met specifieke geografische en demografische uitdagingen als gevolg van de mobiliteitsbelemmeringen waarmee zij te maken hebben. En hoewel sommige gebieden of regio’s, afhankelijk van hun kenmerken, pas later of in mindere mate zullen worden getroffen, zullen de consequenties van deze veranderingen onmiskenbaar in de hele EU worden gevoeld.

6.

Het Comité acht het opportuun om hieraan aandacht te besteden tegen de achtergrond van de demografische ontwikkelingen in de wereld. Het is dan ook zeer te spreken over het werk van de OESO, die vergelijkende bevolkingsgegevens op lokaal en regionaal niveau verzamelt. Dit helpt om inzicht te krijgen in de demografische uitdagingen in breder perspectief, dus niet alleen in Europees verband. Goede instrumenten om inzicht te krijgen in de demografische problemen en gegevens over demografische veranderingen te verzamelen zouden „EU-kaarten” kunnen zijn, d.w.z. digitale instrumenten voor datamining en voor het in kaart brengen van demografische indicatoren via geografische aanduidingen — een geografisch informatiesysteem.

Het antwoord van de regio’s en steden op de demografische uitdagingen

7.

Het Comité constateert dat de Europese steden en regio’s op verschillende manieren reageren op de demografische uitdagingen:

door maatregelen te nemen ter bevordering van arbeidsparticipatie en werkgelegenheid, die nodig zijn om zowel stijgende als dalende bevolkingscijfers het hoofd te bieden;

door gezinsvriendelijk beleid te voeren en maatregelen te nemen die de combinatie van werk en gezin vergemakkelijken en een positief effect kunnen hebben op de vruchtbaarheidscijfers;

door beleid te voeren dat gericht is op het behoud van onderwijsinstellingen in afgelegen landelijke gebieden;

door actie te ondernemen op het gebied van emancipatie en bewustmaking van jongeren en vaardigheden af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

door initiatieven te nemen met betrekking tot de terugkeer van emigranten en het terughalen van talent;

door gelijke behandeling van mannen en vrouwen en een betere integratie van immigranten te garanderen;

door de gezondheidszorg en sociale voorzieningen voor ouderen aan te passen en daarbij in het licht van de beperktere middelen en de stijgende vraag de nadruk te leggen op aspecten als ondersteuning van zelfstandig wonen, betere preventie en coördinatie van maatregelen;

door stedelijke gebieden aan te passen en aantrekkelijker te maken, vooral voor ouderen en afhankelijke personen;

door het vervoersbeleid aan te passen en specifieke maatregelen te nemen om de mobiliteit te waarborgen, de verbindingen in en tussen alle regio’s te verbeteren en innovatieve concepten als vervoer „op afroep” te lanceren.

8.

Het Comité verzoekt de Europese regio’s en steden om deze problemen te blijven bestrijden en daarbij ook gebruik te maken van de kansen die demografische veranderingen bieden, zoals die welke de „zilveren economie” biedt aan bedrijven en entiteiten die innovatieve producten en diensten voor ouderen ontwikkelen en aanbieden, vooral als deze mogelijkheid wordt benut in de regio’s waar de gevolgen van de demografische veranderingen het grootst zijn. Dit is tevens een uitgelezen kans om meer in „human capital” te investeren, lokale hulpbronnen beter in te zetten, de openbare dienstverlening doeltreffender en doelmatiger te maken en nieuwe formules te bedenken om de levenskwaliteit van alle burgers te verbeteren. Doel is niet alleen de levenskwaliteit maar ook het welzijn in drie opzichten — op fysiek, mentaal en sociaal gebied — te verbeteren. Kansen met betrekking tot demografische veranderingen liggen ook in werkgelegenheid in verband met diensten voor ouderen (lichamelijk, digitaal, een gezonde levensstijl enz.).

9.

Het is zaak dat de dienstverlening in regio’s met een krimpende bevolking zodanig wordt bijgesteld dat de mensen aldaar, die vaak ouder zijn, toegang hebben tot diensten in overeenstemming met hun fundamentele rechten. Dit betekent ontwikkeling van vormen van dienstverlening middels verticale initiatieven en samenwerking tussen de verschillende overheidsniveaus om er aldus voor te zorgen dat de lokale en regionale overheden over de middelen beschikken die zij nodig hebben om de vergrijzing het hoofd te bieden.

10.

Het Comité is vastbesloten om het Europese convenant inzake demografische veranderingen (Covenant on Demographic Change) te blijven steunen, een door het AGE-platform Europe in nauwe samenwerking met WHO-Europa en met steun van het thematisch netwerk AFE-INNOVNET opgezet initiatief in het kader waarvan Europese lokale en regionale overheden zich inzetten voor de totstandbrenging van een omgeving die is aangepast aan ouderen op gebieden als gezondheidszorg, sociale voorzieningen, huisvesting, informatie- en communicatietechnologie, stadsontwikkeling en mobiliteit.

11.

Europese regio’s en gemeenten spelen een belangrijke rol in het voeren van Europees beleid om de demografische uitdaging het hoofd te bieden, vooral door het ontplooien van initiatieven ter bevordering van diversiteit en interculturaliteit. Gemeenten in de meest getroffen lidstaten moeten ook lokale en regionale strategieën uitwerken om ervoor te zorgen dat onderzoeksinstellingen, ondernemingen en centrale en lokale overheidsorganen gaan samenwerken om starterscentra te bevorderen, plattelandstoerisme te stimuleren enz., teneinde werkgelegenheid te creëren en de aantrekkelijkheid van de bevolking in de werkende leeftijd te vergroten.

12.

Horizontale samenwerking met betrekking tot demografische veranderingen is van groot belang. Dit aspect is soms aan bod gekomen in de programma’s voor territoriale samenwerking, vooral met als doel het hoofd te bieden aan de vergrijzing, de achteruitgang van het platteland of, in veel mindere mate, aan zaken die verband houden met het geboortecijfer in het licht van demografische veranderingen. Het Comité juicht structuren voor reflectie en uitwisseling van goede praktijken op dit gebied toe, zoals het Europees netwerk van regio’s met demografische problemen (Demographic Change Regions Network, DCRN), dat het pad heeft geëffend voor het opzetten van gemeenschappelijke initiatieven en een gezamenlijke aanpak.

13.

De demografische veranderingen in Europa zijn zo omvangrijk dat ze niet kunnen worden aangepakt zonder dat er ook krachtige verticale samenwerkingsinitiatieven worden ontplooid, waarbij regionale en lokale acties worden versterkt door nationale en supranationale maatregelen.

Het huidige antwoord van de EU op de demografische uitdagingen

14.

Het Comité constateert dat het huidige antwoord van de EU op de demografische uitdagingen beperkt en ontoereikend is. Beperkt omdat bijna uitsluitend aandacht wordt besteed aan de vergrijzing en andere aspecten, zoals het lage geboortecijfer of het teruglopen van de bevolking om sociaaleconomische redenen, en vervoers-, emigratie- en mobiliteitsproblemen te weinig aandacht krijgen. Ontoereikend omdat veel beleidsmaatregelen die de demografische uitdagingen zouden kunnen helpen aanpakken daar niet specifiek voor bedoeld zijn.

15.

Het Comité wil erop wijzen dat het beleid voor innovatie en onderzoek heeft bijgedragen tot het lanceren van meer initiatieven voor het omgaan met de demografische uitdagingen en dat deze initiatieven bijna altijd gericht zijn geweest op de vergrijzing. In het kader van het Europa 2020-vlaggenschipinitiatief „Innovatie-Unie” is een Europees innovatiepartnerschap opgericht dat zich specifiek bezighoudt met actief en gezond ouder worden. Demografische veranderingen zijn een van de „maatschappelijke uitdagingen” (societal challenges) van de derde pijler van Horizon 2020. Andere voorbeelden zijn het initiatief voor gezamenlijke programmering „Langer en beter leven” (More Years Better Lives), de kennis- en innovatiegemeenschap (KIG) voor actief en gezond ouder worden, en het programma voor omgevingsondersteund wonen „Ambient Assisted Living” (AAL).

16.

Ook in de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), die betrekking heeft op plattelandsontwikkeling, komen de demografische uitdagingen aan bod. In de programmeringsperiode 2014-2020 zal de nadruk liggen op de bevordering van „de ontwikkeling van diensten en infrastructuur die leiden tot sociale inclusie en tot een omkering van de tendens van sociale en economische achteruitgang en ontvolking in de plattelandsgebieden”. De vergrijzing van de bevolking is een belangrijk punt van zorg op het platteland en daarom wordt in het GLB extra aandacht besteed aan generatievernieuwing en de arbeidsparticipatie van vrouwen.

17.

Daarnaast zou ook het cohesiebeleid een grotere rol moeten spelen bij het oplossen van de demografische problematiek, geheel conform het bepaalde in artikel 174 VWEU. Daarin staat immers dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan „de plattelandsgebieden, de regio’s die een industriële overgang doormaken, en de regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden”. In artikel 175 VWEU wordt bepaald dat bij de vaststelling en de tenuitvoerlegging van het beleid en van de maatregelen van de Unie rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van artikel 174 en dat de verwezenlijking daarvan tevens door de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank en andere financieringsinstrumenten moet worden ondersteund. Daarnaast kunnen nog andere specifieke maatregelen worden vastgesteld. Tot nog toe is hier echter vrij weinig van terechtgekomen omdat er geen positieve actie is ondernomen om de bestaande demografische belemmeringen te lijf te gaan.

18.

In veel Europese beleidsmaatregelen die de demografische uitdagingen het hoofd kunnen helpen bieden ontbreekt helaas gerichte actie ten behoeve van de getroffen regio’s. Dat geldt onder meer voor de beleidsmaatregelen op het gebied van vervoer, de informatiemaatschappij, werkgelegenheid en sociaal beleid, milieu en klimaat, en het bedrijfsleven.

19.

Het Comité betreurt dat er in het kader van het Europees Semester niet meer aandacht wordt besteed aan de demografische problematiek, en dat daarin tot dusver alleen wordt gekeken naar het effect van de vergrijzing op de houdbaarheid van de begrotingen van de lidstaten. Met name op lokaal en regionaal vlak zou meer moeten worden gedaan aan diagnostiek en aan het formuleren van aanbevelingen aan de lidstaten.

Het gewenste antwoord van de EU op de demografische uitdagingen

20.

De EU zou de demografische veranderingen moeten aanpakken op basis van een brede, gecoördineerde en inclusieve visie omdat het hier een horizontaal thema betreft. Er zou een Europese strategie moeten worden uitgewerkt om de demografische problemen op alle fronten te bestrijden, niet alleen binnen het cohesiebeleid maar ook als onderdeel van de beleidsmaatregelen op het gebied van innovatie, vervoer, gezondheid, sociale zaken en werkgelegenheid, ICT, plattelandsontwikkeling en emigratie. Die strategie zou moeten zijn gegrondvest op gemeenschappelijke Europese waarden en de beginselen van gelijke behandeling en respect voor de mensenrechten. Ook kostenanalyses en prognoses voor het nationale, regionale en lokale niveau zouden er deel van moeten uitmaken;

21.

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 9 september 2015 over het verslag inzake de uitvoering, resultaten en algehele beoordeling van het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties 2012 (1) de Commissie al verzocht om „vaststelling van een EU-strategie inzake demografische veranderingen om het EU-optreden op verschillende gebieden te coördineren teneinde voor synergie te zorgen en de positieve invloed ervan op de Europese burger, de economie en banencreatie te maximaliseren, en de mensenrechten van ouderen te beschermen op alle beleidsterreinen van de EU”.

22.

In een dergelijke strategie zou prioriteit moeten worden gegeven aan behoud van de leefbaarheid, de ontwikkeling van mogelijkheden voor het aantrekken en vasthouden van jongeren op het gehele grondgebied, de bevordering van een evenwichtige groei van dichtbevolkte gebieden en gebieden met een bevolkingsafname en dunbevolkte gebieden door het leveren van kwalitatief hoogwaardige openbare diensten aan alle burgers te bevorderen. Daarbij zou ook moeten worden bijgedragen aan de totstandkoming van gezinsvriendelijk beleid door middel van maatregelen die de belemmeringen voor het ouderschap opheffen en een stijging van het geboortecijfer beogen, zou aandacht moeten worden besteed aan het genderperspectief, zouden ouderen in staat moeten worden gesteld om langer zelfstandig te blijven, zou de gezonde levensverwachting moeten worden vergroot en de afhankelijkheid moeten worden verminderd en zou de sociale uitsluiting van sommige bevolkingsgroepen moeten worden bestreden. Daarnaast zijn er verdere inspanningen nodig om erkenning te tonen voor onbetaald huishoudelijk werk en de uitvoering van het beleid inzake het combineren van werk en gezin te bevorderen.

23.

In een toekomstige Europese strategie zou de hele samenleving moeten worden betrokken en zou passende aandacht moeten worden geschonken aan de rol die de lokale en regionale overheden spelen in de strijd tegen demografische verandering, zou de uitwisseling van beste praktijken tussen deze overheden moeten worden bevorderd en zou de nadruk moeten worden gelegd op interventie- en preventiemaatregelen.

24.

Er dient te worden gehamerd op het belang van een Europees antwoord op de demografische uitdagingen door middel van het Europees systeem voor strategische en beleidsanalyse (ESPAS), waaraan verschillende Europese instellingen en organen meewerken. Het platform zou kunnen profiteren van de ervaringen van verschillende netwerken op EU-niveau in verband met kwesties zoals gezond ouder worden, waaronder de WHO Healthy Ageing Task Force, het Age-Friendly Cities Network, European Covenant on Demographic Change, AFE-INNOVNET, AGE Platform Europe.

25.

In alle beleidsvormen en maatregelen van de EU moet rekening worden gehouden met de demografische uitdagingen en moet worden voorzien in mechanismen om deze aan te pakken. De EU moet proberen op alle beleidsterreinen aandacht te schenken aan demografische overwegingen. De EU moet hiermee ook rekening houden bij het vaststellen van de toekomstige financiële meerjarenplanning en moet budgettaire voorzieningen treffen om dergelijke beleidsmaatregelen en activiteiten mogelijk te maken; voorts moeten prioritaire mechanismen in het leven worden geroepen voor regio’s die bijzonder te lijden te hebben onder de gevolgen van demografische veranderingen. Dit alles moet geschieden op basis van de NUTS-3-gebiedskwalificaties.

26.

Het Comité wijst erop dat demografische veranderingen gevolgen hebben voor de mobiliteit in regio’s met demografische uitdagingen, vooral in plattelandsgebieden in de buurt van grote steden die bevolking aantrekken, en herhaalt zijn oproep voor een groenboek over deze problematiek (2).

27.

De EU moet de lidstaten helpen bij het voeren van een hoofdzakelijk op werkgelegenheid gebaseerd immigratiebeleid dat de eerder genoemde negatieve demografische tendens kan helpen keren en wijst op de noodzaak van een langetermijnvisie voor de integratie van migranten, waardoor zij bijdragen aan de ontwikkeling van een interculturele samenleving waarin de Europese fundamentele waarden worden gerespecteerd. De lokale en regionale overheden, die hierbij een belangrijke rol spelen, moeten in dit verband alle bevoegdheden krijgen om integratiebeleid succesvol in praktijk te brengen, ook in kleine gemeenten op het platteland.

28.

Vergrijzing in combinatie met overheidsbegrotingen die onder druk komen te staan, betekent dat decentrale overheden zich moeten voorbereiden op een ouder wordende beroepsbevolking en grote aantallen mensen die de komende jaren stoppen met werken, en ervoor moeten zorgen dat voldoende jonge, gekwalificeerde vakmensen worden aangetrokken. Het aanwerven en vasthouden van jongere en oudere werknemers en teruggekeerde emigranten vragen op alle bestuursniveaus om meer aandacht.

29.

Het cohesiebeleid moet zich resoluut gaan richten op de aanpak van de demografische problemen. Dit is een aspect dat in de discussies over de toekomst van het GLB na 2020 moet worden onderstreept en in het achterhoofd moet worden gehouden bij het vaststellen van de reikwijdte en werkwijze van dit beleid en de toekomstige uitvoeringsmechanismen ervan. Alleen zo kunnen de sterke punten van elke regio worden benut en kunnen de barrières die een evenwichtige ontwikkeling in de weg staan, zoals demografische veranderingen, worden overwonnen. Het Comité betreurt dat dit aspect tot dusver niet voldoende uit de verf is gekomen, ondanks het feit dat het GLB er sinds het Verdrag van Lissabon een territoriale dimensie bij heeft gekregen.

30.

In het regionaal en lokaal huisvestings- en ruimtelijkeordeningsbeleid moet ook met de woonbehoeften van ouderen en, in de mate van het mogelijke, ook met hun wens om in hun eigen omgeving te blijven rekening worden gehouden en aandacht worden geschonken aan verandering of aanpassing van bestaande woningen door de ontwikkeling van „bouwen voor iedereen” (inclusive design) te stimuleren of projecten voor sociale huisvesting te realiseren wanneer de beschikbare middelen dat toestaan.

31.

Het zou een goede zaak zijn als de Europese instellingen het in artikel 174 VWEU opgenomen begrip „ernstige en permanente demografische belemmeringen” nauwkeuriger zouden definiëren en met statistische gegevens zouden onderbouwen.

32.

In het CvdR-advies getiteld „Indicatoren voor territoriale ontwikkeling — het bbp en verder” (3) wordt opgemerkt dat het bbp geen nauwkeurige indicator is voor het vermogen van een samenleving om zaken als demografische veranderingen aan te pakken en wordt gepleit voor internationale, nationale, regionale en lokale initiatieven voor de vaststelling van andere indicatoren dan het bbp alleen voor het meten van vooruitgang. Mocht op grond hiervan besloten worden om andere indicatoren dan het bbp te overwegen, dan is het wellicht ook raadzaam te kijken naar de invoering van indicatoren die de demografische situatie van een land, regio of een specifiek gebied in kaart brengen.

33.

Het Comité zou eveneens graag zien dat er in het cohesiebeleid speciale voorzieningen worden getroffen voor de gebieden die het meest te kampen hebben met demografische problemen, zoals een grotere wegingsfactor voor demografische criteria bij het toewijzen van financiële middelen of meer flexibiliteit bij het kiezen van thematische doelstellingen of bij het bepalen van medefinancieringspercentages. In verband hiermee verwijst het naar wat het in zijn advies over „De demografische toekomst van Europa” heeft gezegd, nl. dat ondersteuning van de regio’s met de meeste problemen een manier is „om adequate instrumenten uit te werken waarmee de demografische veranderingen in heel Europa in de hand kunnen worden gehouden” (4).

34.

Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling kan ertoe bijdragen dat regio’s met veel vergrijzing, een uitgesproken plattelandskarakter en hoge aantallen wegtrekkende inwoners onder meer hun vervoers-, telecommunicatie- en toeristische structuur aanpassen, de digitale kloof overbruggen en de openbare dienstverlening verbeteren.

35.

Het Europees Sociaal Fonds kan belangrijk werk verrichten op het punt van de opleiding van jongeren door te helpen voorkomen dat zij hun geboortegrond verlaten om te gaan studeren en niet meer terugkeren. Ook kan dit fonds de arbeidsparticipatie van vrouwen helpen bevorderen, een beter evenwicht tussen werk en privéleven tot stand helpen brengen en de sociale uitsluiting van ouderen helpen bestrijden.

36.

Lokale en regionale actoren moeten meer gaan samenwerken bij aangelegenheden die te maken hebben met demografische veranderingen. Daarom zou in het Europees programma voor territoriale samenwerking de mogelijkheid moeten worden opgenomen om zowel grensoverschrijdende als transnationale en interregionale samenwerkingsverbanden op te zetten om samen aan een oplossing voor de demografische uitdagingen te werken.

37.

Wat het vervoersbeleid betreft is het van belang dat regio’s die minder demografische activiteit vertonen, evenals regio’s die met ernstige demografische en natuurlijke handicaps hebben te kampen, niet in een isolement geraken, te meer daar het vaak om regio’s met een perifere en verafgelegen ligging of berggebieden gaat.

38.

Het Comité herinnert eraan dat het in zijn advies over Mobiliteit in regio’s met geografische en demografische problemen (5) heeft opgemerkt dat knelpuntregio’s taken vervullen die voor een evenwichtige ontwikkeling van de EU van essentieel belang zijn, en dat het hierbij hoofdzakelijk gaat om de toegang tot grondstoffen, landbouw, visserij, milieubescherming, toerisme, grensoverschrijdende betrekkingen en recreatie. Verbetering van de vervoersverbindingen binnen deze regio’s en met de rest van de EU zou dan ook een belangrijk streven moeten zijn in zowel het cohesie- als het vervoersbeleid van de EU, en niet alleen wat betreft het personenvervoer, maar ook het goederenvervoer. Stimulering van de economische groei in knelpuntregio’s zal de doeltreffende werking van de interne markt alsook de territoriale samenhang van de Unie in haar geheel ten goede komen.

39.

Informatie- en communicatietechnologieën en slimme omgevingen kunnen een belangrijke rol spelen bij de verbetering van de levensomstandigheden in de regio’s die het zwaarst gebukt gaan onder demografische uitdagingen. Wel dient rekening te worden gehouden met het feit dat de digitale geletterdheid in veel van deze regio’s vrij laag is.

40.

Het Comité verzoekt de Europese instellingen om in het kader van het milieubeleid en de bestrijding van klimaatverandering rekening te houden met de essentiële rol die veel dunbevolkte plattelandsregio’s, evenals regio’s met een grote bevolkingsspreiding, spelen bij de instandhouding van het platteland, de biodiversiteit en het landschap.

41.

Als onderdeel van het GLB zouden maatregelen moeten worden genomen om het gebrek aan generatievernieuwing op het platteland tegen te gaan, werkgelegenheid voor vrouwen te bevorderen en economische diversificatie te stimuleren. Daarnaast moet het Leader-programma worden aangepast, zodat het beter is afgestemd op de actoren op het platteland, en moeten er geïntegreerde ontwikkelingsstrategieën worden uitgewerkt en uitgevoerd.

42.

Het Comité zou graag zien dat in het kader van het streven naar „betere regelgeving” vooraf wordt beoordeeld welk effect een nieuw Europees wetgevingsinitiatief kan hebben op demografisch vlak.

43.

Het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) kan een belangrijk instrument zijn om investeringen op prioritaire EU-beleidsgebieden als energie, vervoer, intermodale logistiek, toerisme, cultuur, informatie- en communicatietechnologie, onderzoek en innovatie, het midden- en kleinbedrijf, onderwijs, gezondheidszorg, milieubescherming, sociale infrastructuur en de sociale en solidaire economie, zoals bedoeld in artikel 9 octies van de EFSI-verordening (6), te bevorderen. Om „territoriale breuken” tegen te gaan zouden ook regio’s met een minder grote demografische dynamiek van dit fonds gebruik moeten kunnen maken.

44.

Daarnaast kan in de Europa 2020-strategie meer aandacht worden gevraagd voor de demografische problemen op lokaal en regionaal niveau en zou hierin een vlaggenschipinitiatief voor demografische aangelegenheden kunnen worden opgenomen. Het aanpakken van demografische problemen zou een aandachtspunt moeten worden voor het Europa 2020-monitoringplatform.

45.

Demografische veranderingen moeten ook tijdens het Europees Semester aan bod komen, dat bovendien een territoriale dimensie zou moeten bevatten. Wanneer in het kader van het Europees Semester maatregelen worden genomen om het hoofd te bieden aan de demografische uitdagingen zouden de lokale en regionale overheden daarin als actoren moeten worden vermeld. Dat geldt eveneens voor de aanbevelingen aan de lidstaten dienaangaande.

46.

Vergrijzing is ongetwijfeld een uitdaging, maar biedt ook kansen in de zin dat de vele verworvenheden van de Europese samenleving mogelijkheden bieden op het gebied van cohesie, werkgelegenheid en vooruitgang.

47.

Tot slot pleit het Comité ervoor om, in afwachting van een EU-beleid ter zake, bij alle betrokken instanties te blijven hameren op het belang van het demografische vraagstuk en met behulp van de bestaande instrumenten stappen te zetten in de goede richting.

Brussel, 16 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  2014/2255 (INI), paragraaf 41.

(2)  COR-2014-01691 — Mobiliteit in regio’s met geografische en demografische problemen.

(3)  COR-2015-04287.

(4)  CdR 341/2006 fin, paragraaf 26.

(5)  Zie voetnoot 2.

(6)
Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen
PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1

III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

118e zitting, 15-16 juni 2016

18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/46


Advies van het Europees Comité van de Regio's — Wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de richtlijnen betreffende afvalstoffen

(2017/C 017/09)

Rapporteur:

Domenico GAMBACORTA (IT/EVP), voorzitter van het provinciebestuur van Avellino

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

COM(2015) 593 final — 2015/0272 (COD)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen

COM(2015) 594 final — 2015/0274 (COD)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen

COM(2015) 595 final — 2015/0275 (COD)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval

COM(2015) 596 final — 2015/0276 (COD)

AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur — COM(2015) 593 final — 2015/0272 (COD)

Artikel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wijziging van Richtlijn 2006/66/EG

Wijziging van Richtlijn 2006/66/EG

Richtlijn 2006/66/EG wordt als volgt gewijzigd:

Richtlijn 2006/66/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 2 (toepassingsgebied), wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.     Deze Richtlijn is niet van toepassing op batterijen en accu’s waarvan de energieopslag geen metalen of metaalverbindingen bevatten in de vorm van actieve materialen of elektrodematerialen en die evenmin gevaarlijke stoffen bevatten.”

1)

Artikel 22 wordt geschrapt.

2)

Artikel 22 wordt geschrapt.

2)

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

3)

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1 wordt vervangen door:

„De Commissie brengt uiterlijk eind 2016 verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn en het effect ervan op het milieu, alsook op het functioneren van de interne markt.”;

a)

Lid 1 wordt vervangen door:

„De Commissie brengt uiterlijk eind 2016 verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn en het effect ervan op het milieu, alsook op het functioneren van de interne markt.”;

b)

in lid 2 wordt de inleidende zin vervangen door:

„Het verslag van de Commissie bevat een evaluatie van de volgende aspecten van deze richtlijn:”.

b)

in lid 2 wordt de inleidende zin vervangen door:

„Het verslag van de Commissie bevat een evaluatie van de volgende aspecten van deze richtlijn:”.

Motivering

Het hoofddoel van deze richtlijn is om het negatieve effect van batterijen en accu’s op het milieu te minimaliseren door te voorkomen dat gevaarlijke stoffen (zware metalen) in het milieu terechtkomen. Er worden regels in vastgesteld voor het op de markt brengen van batterijen en de speciale verwijdering ervan.

De lidstaten bevorderen onderzoek naar milieuvriendelijke en kosteneffectieve recyclingmethoden voor alle typen batterijen en accu's. Biobatterijen zijn een nieuwe generatie batterijen die geen gevaarlijke stoffen bevatten. Onderzoeks- en innovatie-activiteiten worden uitgevoerd in heel Europa. De batterijen hebben niet alleen milieuveilige componenten maar bieden ook een enorm economisch potentieel en een breed scala van toepassingen.

Zonder het voorgestelde wijzigingsvoorstel worden voor biobatterijen dezelfde verplichtingen inzake verwijdering van kracht als voor traditionele batterijen, hoewel ze milieuvriendelijk zijn. Dit zou een belemmering vormen voor technologische innovatie ter ondersteuning van de milieudoelstellingen en zou ook belemmeren dat deze innovatie bijdraagt tot banen en economische groei in Europa. Om al die redenen dienen biobatterijen dus van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (COM (2015) 594 final) — 2015/0274 (COD)

Artikel 1, punt 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

6)

Artikel 15 wordt vervangen door:

6)

Artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

„Artikel 15

Verslaglegging

Verslaglegging

1.   De lidstaten rapporteren de gegevens betreffende de uitvoering van artikel 5, leden 2 en 5, voor elk kalenderjaar aan de Commissie. Zij dienen deze gegevens uiterlijk 18 maanden na het einde van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld elektronisch in. De gegevens worden gerapporteerd in de vorm die door de Commissie in overeenstemming met lid 5 is vastgesteld. Het eerste verslag omvat de gegevens voor de periode van 1 januari [enter year of transposition of this Directive + 1 year] tot en met 31 december [enter year of transposition of this Directive + 1 year].

1.   De lidstaten rapporteren de gegevens betreffende de uitvoering van artikel 5, leden 2 en 5, voor elk kalenderjaar aan de Commissie. Zij dienen deze gegevens uiterlijk 18 maanden na het einde van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld elektronisch in. De gegevens worden gerapporteerd in de vorm die door de Commissie in overeenstemming met lid 5 is vastgesteld. Het eerste verslag omvat de gegevens voor de periode van 1 januari [enter year of transposition of this Directive + 1 year] tot en met 31 december [enter year of transposition of this Directive + 1 year].

2.   De lidstaten dienen de gegevens betreffende de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, vastgestelde doelstellingen tot 1 januari 2025 in.

2.   De lidstaten dienen de gegevens betreffende de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, vastgestelde doelstellingen tot 1 januari 2025 in.

3.   De overeenkomstig dit artikel door de lidstaten ingediende gegevens gaan vergezeld van een kwaliteitscontroleverslag.

3.   De overeenkomstig dit artikel door de lidstaten ingediende gegevens gaan vergezeld van een kwaliteitscontroleverslag.

4.   De Commissie beoordeelt de overeenkomstig dit artikel ingediende gegevens en publiceert een verslag met de resultaten van haar beoordeling. Dit verslag omvat een beoordeling van de manier waarop de gegevensverzameling wordt georganiseerd, van de gegevensbronnen en van de in de lidstaten gebruikte methode, alsook van de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van de gegevens. De beoordeling kan specifieke aanbevelingen voor verbetering omvatten. Er wordt om de drie jaar een verslag opgesteld.

4.   De Commissie beoordeelt de overeenkomstig dit artikel ingediende gegevens en publiceert een verslag met de resultaten van haar beoordeling. Dit verslag omvat een beoordeling van de manier waarop de gegevensverzameling wordt georganiseerd, van de gegevensbronnen en van de in de lidstaten gebruikte methode, alsook van de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van de gegevens. De beoordeling kan specifieke aanbevelingen voor verbetering omvatten.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die het formaat bepalen voor de verslaglegging over de gegevens overeenkomstig lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, van deze richtlijn bedoelde procedure vastgesteld;”

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die het formaat bepalen voor de verslaglegging over de gegevens overeenkomstig lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, van deze richtlijn bedoelde procedure vastgesteld.”

 

6.     Om aan eventuele uit deze Richtlijn voortvloeiende extra verslagleggingsvereiste te voldoen moeten, waar haalbaar, conform het beginsel van betere regelgeving in eerste instantie de bestaande nationale verslagleggingsvereisten worden toegepast of verbeterd, op voorwaarde dat de noodzakelijke samenhang van de over afval verstrekte informatie wordt verzekerd. Vooral wat lokale en regionale overheden betreft, kan het creëren van nieuwe rapportagelijnen, uitsluitend om aan deze Richtlijn te voldoen, alleen in laatste instantie worden overwogen. Vooraleer de lidstaten uitvoeringsbepalingen invoeren om aan de verslagleggingsvereisten van deze Richtlijn te voldoen, moeten de lidstaten en de Commissie gezamenlijk een evaluatie maken van de bijkomende rapportagebehoeften.

Motivering

Dit sluit aan bij het pakket EU-maatregelen voor betere regelgeving en het recente CvdR-advies over het naleven van de EU-milieuverplichtingen. De informatie moet samenhangend zijn om vergelijking mogelijk te maken bij de goedkeuring van maatregelen ter verbetering van het afvalbeheer.

Wijzigingsvoorstel 3

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

8)

Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

8)

Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

„Artikel 8 bis

Algemene vereisten voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

Algemene vereisten voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

[…]

[…]

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afvalstoffenhouders op wie de overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid betrekking hebben, worden geïnformeerd over de beschikbare afvalinzamelingssystemen en de preventie van zwerfafval. De lidstaten nemen tevens maatregelen om prikkels voor de afvalhouders te creëren om deel te nemen aan de bestaande systemen voor gescheiden inzameling, met name economische prikkels of regelgeving, waar passend.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afvalstoffenhouders op wie de overeenkomstig artikel 8, lid 1, vastgestelde regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid betrekking hebben, worden geïnformeerd over de beschikbare terugnamesystemen, erkende hergebruikcentra, toegestane voorbereiding voor hergebruikcentra en afvalinzamelingssystemen en over de preventie van (zwerf-) afval. De lidstaten nemen tevens maatregelen om prikkels voor de afvalhouders , producenten en detailhandelaars te creëren om deel te nemen aan de bestaande systemen voor gescheiden inzameling, met name economische prikkels of regelgeving, waar passend.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke organisatie die is opgezet om namens een producent van producten de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid uit te voeren:

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat elke organisatie die is opgezet om namens een producent van producten de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid uit te voeren:

a)

een duidelijk omschreven geografisch gebied, product en materiaal bestrijkt;

a)

een duidelijk omschreven geografisch gebied, product en materiaal bestrijkt;

b)

over de nodige operationele en financiële middelen beschikt om aan haar verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen;

b)

over de nodige operationele en financiële middelen beschikt om aan haar verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen;

c)

voorziet in een adequaat mechanisme voor zelfbeheer, ondersteund door regelmatige onafhankelijke controles voor de beoordeling van:

c)

voorziet in een adequaat mechanisme voor zelfbeheer en een definitie van de minimumvereisten voor de beoordeling van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid , ondersteund door regelmatige onafhankelijke controles voor de beoordeling van:

 

het financiële beheer van de organisatie, waaronder de naleving van de vereisten van lid 4, onder a) en b);

de kwaliteit van de gegevens die zijn verzameld en gerapporteerd overeenkomstig artikel 1, derde streepje, en de vereisten van Verordening (EG) nr. 1013/2006.

 

het financiële beheer van de organisatie, waaronder de naleving van de vereisten van lid 4, onder a) en b);

de kwaliteit van de gegevens die zijn verzameld en gerapporteerd overeenkomstig artikel 1, derde streepje, en de vereisten van Verordening (EG) nr. 1013/2006;

d)

informatie openbaar beschikbaar maakt over:

d)

informatie openbaar beschikbaar maakt over:

 

de eigenaars en de leden;

de financiële bijdragen van de producenten;

de selectieprocedure voor afvalbeheerders.

 

de eigenaars en de leden;

de financiële bijdragen van de producenten;

de selectieprocedure voor afvalbeheerders.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de financiële bijdragen die de producent betaalt om aan zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen:

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de financiële bijdragen die de producent betaalt om aan zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen:

a)

alle kosten van afvalbeheer dekken voor de producten die hij in de Unie in de handel brengt, met inbegrip van:

a)

alle kosten van verwijdering aan het einde van de levensduur en van afvalbeheer dekken voor de producten die hij in de Unie in de handel brengt, met inbegrip van:

 

de kosten van de gescheiden inzameling, sortering en verwerking die nodig zijn om te voldoen aan de doelstellingen voor afvalbeheer als bedoeld in lid 1, tweede streepje, rekening houdend met de inkomsten uit het hergebruik of de verkoop van secundaire grondstoffen van hun producten;

de kosten van het verstrekken van passende informatie aan afvalstoffenhouders overeenkomstig lid 2;

de kosten van het verzamelen en rapporteren van gegevens overeenkomstig lid 1, derde streepje;

 

de kosten van terugnamesystemen voor gebruikte producten

de kosten van hergebruiksystemen

de kosten van de gescheiden inzameling , het vervoer, indien mogelijk ook vanuit eilanden of afgelegen gebieden, naar sorteer- en verwerkingsinstallaties, en de sortering en verwerking die nodig zijn om te voldoen aan de doelstellingen voor afvalbeheer als bedoeld in lid 1, tweede streepje, rekening houdend met de inkomsten uit het hergebruik of de verkoop van secundaire grondstoffen van hun producten;

de kosten van het verstrekken van passende informatie aan afvalstoffenhouders overeenkomstig lid 2;

de kosten van de inzameling en verwerking van niet gescheiden ingezameld afval van producten die hij op de EU-markt heeft gebracht en die als onderdeel van de restafvalstroom worden ingezameld en verwerkt, of die als zwerfafval in het milieu terechtkomen en door de bevoegde autoriteiten worden ingezameld en verwerkt;

alle bijkomende kosten die moeten worden gedragen door gemeentelijke of andere overheden die de eindverantwoordelijkheid dragen voor de afvalinzameling, met name als regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid niet naar behoren werken;

de kosten van het verzamelen en rapporteren van gegevens overeenkomstig lid 1, derde streepje;

b)

worden gedifferentieerd op basis van de werkelijke kosten aan het einde van de levensduur van afzonderlijke afgedankte producten of groepen van soortgelijke producten, met name door rekening te houden met herbruikbaarheid en recycleerbaarheid;

b)

worden gedifferentieerd op basis van de werkelijke kosten aan het einde van de levensduur van afzonderlijke afgedankte producten of groepen van soortgelijke producten, met name door rekening te houden met herbruikbaarheid en recycleerbaarheid;

c)

zijn gebaseerd op de geoptimaliseerde kosten van de geleverde diensten in gevallen waarin publieke afvalbeheerders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van operationele taken uit hoofde van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

c)

zijn gebaseerd op de geoptimaliseerde kosten van de geleverde diensten in gevallen waarin publieke afvalbeheerders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van operationele taken uit hoofde van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

5.   De lidstaten stellen een passend kader vast voor de monitoring en handhaving om te waarborgen dat de producenten van producten aan hun verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voldoen, dat de financiële middelen correct worden gebruikt en dat alle actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van de regeling betrouwbare gegevens rapporteren.

5.   De lidstaten stellen een passend kader vast voor de monitoring en handhaving om te waarborgen dat de producenten van producten aan hun verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voldoen, dat de financiële middelen correct worden gebruikt en dat alle actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van de regeling betrouwbare gegevens rapporteren.

Indien in een lidstaat meerdere organisaties de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid namens de producenten uitvoeren, stelt de lidstaat een onafhankelijke instantie in die toezicht houdt op de uitvoering van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

Indien in een lidstaat meerdere organisaties de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid namens producenten van dezelfde productsoort uitvoeren, stelt de lidstaat of de bevoegde subnationale overheid een onafhankelijke instantie („clearing house”) in die toezicht houdt op de uitvoering van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

6.   De lidstaten creëren een platform voor een regelmatige dialoog tussen de belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, waaronder private of publieke afvalverwerkers, lokale instanties en, waar van toepassing, erkende exploitanten van installaties voor voorbereiding voor hergebruik;”

[…]

6.    De lidstaten zorgen ervoor dat regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bijdragen tot het voorkomen en inzamelen van zwerfafval, alsook schoonmaakinitiatieven ondersteunen.

 

7.   De lidstaten creëren een platform voor een regelmatige dialoog tussen de belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, waaronder private of publieke afvalverwerkers, lokale instanties en, waar van toepassing, erkende exploitanten van installaties voor hergebruik en voorbereiding voor hergebruik;”

[…]

Motivering

De EU-regels moeten volledige producentenverantwoordelijkheid voor gegenereerd afval mogelijk maken. Gezien de omvang van de EU-markt moet een en ander worden gewaarborgd via gemeenschappelijke minimumcriteria. Conform het subsidiariteitsbeginsel moet deze producentenverantwoordelijkheid nationaal/lokaal worden gedefinieerd.

Wijzigingsvoorstel 4

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

9)

Artikel 9 wordt vervangen door:

9)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

„Artikel 9

Afvalpreventie

Afvalpreventie

1.   […]

1.   […]

2.   De lidstaten bewaken en evalueren de uitvoering van de afvalpreventiemaatregelen. Daartoe maken zij gebruik van passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en doelstellingen, met name voor de hoeveelheid stedelijk afval per hoofd van de bevolking die wordt verwijderd of energieterugwinning ondergaat.

2.   De lidstaten bewaken en evalueren de uitvoering van de afvalpreventiemaatregelen. Daartoe maken zij gebruik van passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en absolute doelstellingen, met name voor de hoeveelheid stedelijk afval per hoofd van de bevolking die wordt verwijderd of energieterugwinning ondergaat.

[…];”

[…];”

Motivering

De indicatoren zouden op de hoeveelheid geproduceerde afvalstoffen moeten zijn gebaseerd, bv. 100 kg restafval per hoofd, teneinde een representatief en doelmatig streefdoel vast te stellen, ook voor landen met kleine economieën en/of landen die reeds minder afval produceren.

Wijzigingsvoorstel 5

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 10, onder a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

10)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

10)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

a)

in lid 1 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

 

„1.   De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van activiteiten op het gebied van voorbereiding voor hergebruik, met name door het aanmoedigen van het opzetten en ondersteunen van hergebruiks- en reparatienetwerken, het vergemakkelijken van de toegang van deze netwerken tot afvalinzamelpunten en het stimuleren van de toepassing van economische instrumenten, aanbestedingscriteria, kwantitatieve doelstellingen of andere maatregelen.

 

„1.   De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van activiteiten op het gebied van voorbereiding voor hergebruik, met name door het aanmoedigen van het opzetten en ondersteunen van erkende hergebruiks- en reparatienetwerken, het vergemakkelijken van de toegang van deze netwerken tot afvalinzamelpunten , of door inzamelpunten in het leven te roepen voor afval dat van te voren is bestemd voor hergebruik, en het stimuleren van de toepassing van economische instrumenten, aanbestedingscriteria, kwantitatieve doelstellingen of andere maatregelen.

 

De lidstaten nemen maatregelen om recycling van hoge kwaliteit te bevorderen en voeren hiertoe gescheiden afvalinzameling in waar dat technisch, milieuhygiënisch en economisch haalbaar is en geschikt om aan de noodzakelijke kwaliteitsnormen voor de desbetreffende recyclingsectoren te voldoen en de in lid 2 beschreven doelstellingen te behalen;”

 

De lidstaten nemen maatregelen om recycling van hoge kwaliteit te bevorderen en voeren hiertoe gescheiden afvalinzameling in waar dat technisch, milieuhygiënisch en economisch haalbaar is en geschikt om aan de noodzakelijke kwaliteitsnormen voor de desbetreffende recyclingsectoren te voldoen en de in lid 2 beschreven doelstellingen te behalen.

 

 

In overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en de EU-beginselen inzake betere regelgeving voeren de lidstaten een beoordeling uit, gebaseerd op de bij de richtlijn gevoegde effectbeoordeling, van de impact van de in deze richtlijn voorgestelde doelstellingen op lokaal en regionaal niveau, met name wanneer de lokale en regionale overheden verantwoordelijk zijn voor het afvalbeheer. Op basis van hun bevindingen zal de Commissie het systeem voor vroegtijdige waarschuwing in werking stellen of de nodige flexibiliteit toekennen bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn zoals bedoeld in de artikelen 15 en 16 en hoofdstuk V;”

Motivering

De nieuwe richtlijn voorziet in een reeks mechanismen om het probleem van niet-naleving aan te pakken, maar ook om vooruitgang aan te moedigen. In de meeste gevallen leidt onvoldoende inzicht op EU-niveau in de regionale en lokale bevoegdheden op afvalgebied er echter toe dat de EU-doelstellingen onvoldoende worden behaald.

Wijzigingsvoorstel 6

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 10, onder c)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

c)

in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

c)

in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

 

„b)

tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik, recycling en opvulactiviteiten van niet-gevaarlijk bouw- en sloopafval met uitzondering van in de natuur voorkomende materialen zoals omschreven in categorie 17 05 04 van de lijst van afvalstoffen, verhoogd tot een minimum van 70 gewichtsprocent;”

 

„b)

tegen 2020 wordt de voorbereiding voor hergebruik, recycling en opvulactiviteiten van niet-gevaarlijk bouw- en sloopafval met uitzondering van in de natuur voorkomende materialen zoals omschreven in categorie 17 05 04 van de lijst van afvalstoffen, verhoogd tot een minimum van 70 gewichtsprocent;

De Commissie beoordeelt het beheer van deze afvalstroom en de wenselijkheid om tegen 2020 doelstellingen voor de recycling van specifieke bouwmaterialen vast te stellen, te verwezenlijken tegen 2025 en 2030;”

Motivering

De voorgestelde maatregelen voor niet-gevaarlijk bouw- en sloopafval, dat een aanzienlijk deel van de totale hoeveelheid afval vormt, zijn niet ambitieus genoeg. In plaats van de huidige gecombineerde doelstelling inzake de voorbereiding voor hergebruik, recycling en opvulwerk, wordt voorgesteld specifieke doelstellingen te definiëren — of deze in ieder te plannen — voor de recycling van specifieke bouwmaterialen, om zo de circulaire economie te promoten.

Wijzigingsvoorstel 7

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 10, onder d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

d)

aan lid 2 worden de volgende punten c) en d) toegevoegd:

d)

aan lid 2 worden de volgende punten c) en d) toegevoegd:

 

„c)

tegen 2025 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 60 gewichtsprocent;

d)

tegen 2030 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 65 gewichtsprocent.”

 

„c)

tegen 2025 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 60 gewichtsprocent;

d)

tegen 2030 wordt de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van stedelijk afval verhoogd tot minimaal 70 gewichtsprocent.”

Motivering

Het is een gemiste kans dat de doelstelling van 70 %, die de Europese Commissie vorig jaar zelf had voorgesteld, niet is behouden, aangezien recycling zorgt voor nieuwe banen op lokaal niveau en minder emissies oplevert dan storten of verbranden. Het CvdR heeft er reeds eerder op gewezen dat de goede resultaten in sommige lidstaten en regio's aantonen dat we ambitieuze doelstellingen kunnen bereiken, of dicht in de buurt ervan kunnen komen, mits de algemene voorwaarden juist zijn en de nodige administratieve capaciteit wordt ontwikkeld daar waar deze nog niet voorhanden is (1).

Wijzigingsvoorstel 8

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 1, punt 13)

Artikel 1, punt 13)

13)

Artikel 22 wordt vervangen door:

13)

Artikel 22 wordt vervangen door:

„De lidstaten moeten zorgen voor de gescheiden inzameling van bioafval waar dat technisch, milieuhygiënisch en economisch haalbaar is en geschikt om ervoor te zorgen dat aan de desbetreffende kwaliteitsnormen voor compost wordt voldaan en om de in artikel 11, lid 2, onder a), c) en d) en artikel 11, lid 3, beschreven doelstellingen te behalen.

„De lidstaten moeten zorgen voor de gescheiden inzameling van bioafval behalve wanneer wordt aangetoond dat dit technisch, milieuhygiënisch en economisch onuitvoerbaar is om ervoor te zorgen dat aan de desbetreffende kwaliteitsnormen voor compost wordt voldaan en om de in artikel 11, lid 2, onder a), c) en d) en artikel 11, lid 3, beschreven doelstellingen te behalen.

De lidstaten nemen passende maatregelen en bevorderen overeenkomstig de artikelen 4 en 13, het volgende:

De lidstaten nemen passende maatregelen en bevorderen overeenkomstig de artikelen 4 en 13, het volgende:

a)

recycling, met inbegrip van het composteren en vergisten van bioafval;

a)

recycling, met inbegrip van het composteren en vergisten van bioafval;

b)

de verwerking van bioafval op een wijze die een hoge mate van milieubescherming biedt;

b)

de verwerking van bioafval op een wijze die een hoge mate van milieubescherming biedt;

c)

het gebruik van met bioafval geproduceerd milieuveilig materiaal.”;

c)

het gebruik van met bioafval geproduceerd milieuveilig materiaal.

 

De Commissie beoordeelt samen met de lidstaten tegen 2018 of het wenselijk is om minimumvereisten voor de kwaliteit van uit bioafval gewonnen compost en digestaat vast te stellen, teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen.”;

Motivering

De voorgestelde formulering beoogt de gescheiden inzameling van bioafval verplicht te stellen. Het wordt nuttig geacht de formulering van letter a) te verbeteren, door de recycling van bioafval in verband te brengen met de productie van hoogwaardig compost en digestaat, daar deze anders vaak terechtkomen op stortplaatsen in plaats van te worden gerecycleerd.

Wijzigingsvoorstel 9

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (COM(2015) 595 final) — 2015/0275 (COD)

Artikel 1, punt 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

17)

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

17)

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

a)

in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

 

„1.   De lidstaten zetten afvalpreventieprogramma's op waarin afvalpreventiemaatregelen overeenkomstig de artikelen 1, 4 en 9 worden beschreven.”;

 

„1.   De lidstaten zetten afvalpreventieprogramma's op waarin afvalpreventiemaatregelen overeenkomstig de artikelen 1, 4 en 9 worden beschreven , teneinde de hoeveelheid stedelijk afval in 2025 met 10 % ten opzichte van 2015, en de hoeveelheid levensmiddelenafval tegen 2025 met minstens 30 % en tegen 2030 met 50 % te verminderen. ”;

b)

de leden 3 en 4 worden geschrapt;

b)

de leden 3 en 4 worden geschrapt;

Motivering

De preventie van stedelijk afval sluit aan bij de doelstellingen van het 7e milieuactieprogramma en het mandaat van de Commissie, overeenkomstig artikel 9 c) van de kaderrichtlijn. In verschillende nationale afvalpreventieprogramma’s zijn reeds kwantitatieve doelstellingen vastgesteld.

Wijzigingsvoorstel 10

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval (COM(2015) 596 final) — 2015/0276 (COD)

Artikel 1, punt 3, onder b)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

aan lid 1 worden de volgende punten f) tot en met i) toegevoegd:

b)

aan lid 1 worden de volgende punten f) tot en met i) toegevoegd:

 

„f)

uiterlijk op 31 december 2025 wordt ten minste 65 gewichtsprocent van alle verpakkingsafval voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

g)

uiterlijk op 31 december 2025 worden de volgende minimumdoelstellingen voor de voorbereiding voor hergebruik en de recycling verwezenlijkt voor de volgende specifieke in verpakkingsafval aanwezige materialen:

55 gewichtsprocent van het kunststof;

60 gewichtsprocent van het hout;

75 gewichtsprocent van de ferrometalen;

75 gewichtsprocent van het aluminium;

75 gewichtsprocent van het glas;

75 gewichtsprocent van het papier en karton;

h)

uiterlijk op 31 december 2030 wordt ten minste 75 gewichtsprocent van alle verpakkingsafval voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

i)

uiterlijk op 31 december 2030 worden de volgende minimumdoelstellingen voor de voorbereiding voor hergebruik en de recycling verwezenlijkt voor de volgende specifieke in verpakkingsafval aanwezige materialen:

75 gewichtsprocent van het hout;

85 gewichtsprocent van de ferrometalen;

85 gewichtsprocent van het aluminium;

85 gewichtsprocent van het glas;

85 gewichtsprocent van het papier en karton.”

 

„f)

uiterlijk op 31 december 2025 wordt ten minste 65 gewichtsprocent van alle verpakkingsafval voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

g)

uiterlijk op 31 december 2025 worden de volgende minimumdoelstellingen voor de voorbereiding voor hergebruik en de recycling verwezenlijkt voor de volgende specifieke in verpakkingsafval aanwezige materialen:

55 gewichtsprocent van het kunststof;

60 gewichtsprocent van het hout;

75 gewichtsprocent van de ferrometalen;

75 gewichtsprocent van het aluminium;

75 gewichtsprocent van het glas;

75 gewichtsprocent van het papier en karton;

h)

uiterlijk op 31 december 2030 wordt ten minste 75 gewichtsprocent van alle verpakkingsafval voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

i)

uiterlijk op 31 december 2030 worden de volgende minimumdoelstellingen voor de voorbereiding voor hergebruik en de recycling verwezenlijkt voor de volgende specifieke in verpakkingsafval aanwezige materialen:

75 gewichtsprocent van het hout;

85 gewichtsprocent van de ferrometalen;

85 gewichtsprocent van het aluminium;

85 gewichtsprocent van het glas;

85 gewichtsprocent van het papier en karton.

De Commissie zal binnen enkele jaren een nieuwe doelstelling voor kunststofverpakkingen moeten presenteren, gebaseerd op gegevens die voortvloeien uit onderzoek in het kader van de strategie voor een circulaire economie.”;

Motivering

Voor 2030 ontbrak een doelstelling inzake de voorbereiding voor hergebruik én recycling van kunststofverpakkingen. De Commissie zou op zijn minst moeten worden verplicht om binnen enkele jaren met een dergelijke doelstelling te komen.

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met de wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de richtlijnen betreffende afvalstoffen in het nieuwe pakket voor de circulaire economie en wijst op de voordelen daarvan voor consumenten, ondernemingen, het milieu en de economie van de EU.

2.

In dit verband zij erop gewezen dat de overstap op een circulaire economie nieuwe banen zal creëren, het concurrentievermogen van kleine, middelgrote en grote ondernemingen in de EU zal verhogen, de ontwikkeling van schone technologieën zal bevorderen en de afhankelijkheid van Europa van ingevoerde grondstoffen en energie zal terugdringen.

Onderlinge afstemming van definities

3.

is ingenomen met de duidelijke reeks geharmoniseerde definities in de verschillende richtlijnen betreffende afvalstoffen en roept de Commissie op ervoor te zorgen dat alle definities in overeenstemming zijn met de Europese afvalcatalogus, dat dubbelzinnigheden worden voorkomen en dat vergelijkende gegevens beschikbaar zijn over de door de lidstaten en de lokale en regionale overheden geboekte vooruitgang.

4.

Wel beveelt het de medewetgevers aan om een definitie van „zwerfafval op openbare plaatsen” te formuleren.

Controles

5.

Er is een versterking geboden van de controles op illegale transporten van afvalstoffen die o.a. leiden tot een aanzienlijke vermindering van de beschikbare hoeveelheid afval in de EU voor de circulaire economie die gebaseerd is op recycling en hergebruik.

Etikettering

6.

Het zou een goede zaak zijn als er een verplichte etikettering zou worden ingevoerd voor in de EU verhandelde consumentenproducten waarbij duidelijk wordt aangegeven in welke macrocategorie van gescheiden ingezameld afval het product moet worden gesorteerd, voor de gebieden waar gescheiden inzameling van toepassing is. Wanneer een product afval genereert dat tot verschillende categorieën behoort, moet worden vermeld hoe de consument op eenvoudige wijze de verschillende onderdelen in de verschillende categorieën gesorteerd materiaal kan onderbrengen.

Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

7.

Het CvdR wijst erop dat het voorstel om de minimumvoorschriften te harmoniseren van essentieel belang is om de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in alle lidstaten te verbeteren.

8.

De medewetgevers zouden deze voorschriften niet mogen afzwakken. Belangrijke bepalingen zoals die inzake transparantie en de volledige dekking door producenten van de kosten voor lokale en regionale overheden met betrekking tot de inzameling, het beheer en de behandeling van afvalstromen en publieksvoorlichting, zouden in stand moeten worden gehouden. De terugkoop van herbruikbare verpakkingen (glazen potten, plastic PET-flessen) door de grote winkelketens is misschien wel een van de belangrijkste factoren om afval te voorkomen.

Afvalpreventie

9.

Het CvdR onderstreept dat de „minimumkwaliteitsvereisten” voor levensmiddelen nader moeten worden omschreven, en stelt voor een „standaard minimumprocedure” vast te stellen voor het terugwinnen van levensmiddelen, waarbij de voedselveiligheid gewaarborgd is en die op uniforme wijze kan worden toegepast in de lidstaten.

10.

Lokale, regionale en nationale overheden moeten communicatie- en onderwijscampagnes opzetten om de bewustwording inzake afvalpreventie te vergroten.

Milieucampagnes „Let's do it!” en „Clean-up-day”

11.

Het CvdR dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden op aan om de verschillende initiatieven van het maatschappelijk middenveld voor lokale en nationale schoonmaakacties van het milieu in alle opzichten te ondersteunen (bv. de lokale campagne „Let‘s do it” of de wereldwijde actiedag „Let‘s clean up the World in just one day!”).

Hergebruik en recycling

12.

Het CvdR herhaalt zijn verzoek om bijkomende — bindende en onafhankelijke — doelstellingen voor hergebruik te definiëren voor specifieke afvalstromen, met name voor meubels, textiel en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA). De voorbereiding voor hergebruik is van belang voor de preventie van afval, staat net als recycling hoog in de afvalhiërarchie en biedt zeker potentieel voor de ontwikkeling van de circulaire economie (2).

13.

De Commissie wordt in dat verband verzocht een minimumdoelstelling van 70 gewichtsprocent voor de voorbereiding voor hergebruik en recycling van plastic vast te stellen die tegen 2030 voor verpakkingsafval moet worden gehaald.

14.

Preventie en hergebruik hebben betrekking op activiteiten die plaatsvinden met stoffen en voorwerpen die op dat moment niet de status van afvalstof hebben, terwijl bij recycling en voorbereiding voor hergebruik materialen worden gebruikt die wel degelijk als afval worden beschouwd. Vanwege de juridische gevolgen voor bedrijven en instellingen verdient het aanbeveling meer duidelijkheid te scheppen ten aanzien van het onderscheid tussen afval en niet-afval.

15.

Het CvdR stelt voor om, bijvoorbeeld in de Europese afvalcatalogus, de begrippen recycling en hergebruik te definiëren, omdat hiervoor momenteel twee verschillende soorten installaties bestaan, die elk beantwoorden aan specifieke trajecten en behoeften. a) De voor recycling bestemde afvalstoffen belanden op de sorteerband van sorteerstations voor gescheiden afvalinzameling, waar zij worden gegroepeerd naargelang de behoeften van de industrie. b) In het geval van afvalstoffen die zijn bestemd voor hergebruik is het mogelijk om de kringloop van het afvalbeheersysteem te vermijden. Grote winkelketens moeten de mogelijkheid krijgen om verpakkingen terug te kopen, hoewel de eindbeslissing over wat er met deze afvalstoffen moet gebeuren bij de koper blijft liggen.

16.

De medewetgevers zouden de lidstaten moeten aanbevelen om in hun afvalpreventieprogramma's financiële beloningsmechanismen voor te stellen voor productieprocessen waarbij minder afval wordt geproduceerd. In lijn hiermee zouden de lokale en regionale overheden stimuleringsmaatregelen moeten nemen om de hoeveelheid afval die niet wordt gerecycleerd terug te dringen.

17.

Het beveelt de Europese Commissie aan zich te beraden over de mogelijkheid om in de kaderrichtlijn een verplichting voor de lidstaten op te nemen om (niet-gevaarlijk) industrieel afval aan te melden. Bovendien zou het Europees Milieuagentschap moeten zorgen voor de inzameling en follow-up van deze gegevens, vóór 2020 de balans moeten opmaken van de situatie alsook een evaluatie moeten maken van de doelstellingen voor de voorbereiding voor hergebruik en recycling van deze afvalstromen (3).

18.

Het CvdR wijst erop dat de overschakeling van recyclingsdoelstellingen naar gecombineerde doelstellingen inzake de voorbereiding voor hergebruik en recycling: i) een gescheiden meting van de recycling en van de voorbereiding voor hergebruik van verpakkingen en verpakkingsafval bemoeilijkt; ii) nader moet worden toegelicht.

19.

Er zijn geharmoniseerde methoden geboden voor de berekening van de recyclingpercentages in de hele EU en wat voedselafval en inert bouw- en sloopafval betreft, moet er een regeling komen waarbij instrumenten en bevoegde instanties worden aangewezen voor de monitoring van de gegevens inzake beperking van de afvalproductie in de hele productie-, verwerkings- en consumptieketen.

20.

Het CvdR stelt voor dat de Commissie indicatoren ontwikkelt voor de milieuwaarde van verschillende soorten afval. De huidige wetgeving en het voorstel van de Europese Commissie houden geen rekening met de verschillen in milieuwaarde van verschillende soorten afval. Dankzij dergelijke indicatoren zal duidelijk worden gemaakt op welke materialen de klemtoon moet komen te liggen teneinde het afvalbeheer te verbeteren en het milieu meer te ontzien.

Energieterugwinning en stortafval

21.

Conform de afvalhiërarchie moeten de lidstaten de ontwikkeling van hoogrenderende energieproductie uit afval bevorderen, in het kader van het „energie uit afval”- initiatief van de Europese Commissie; dergelijke installaties voor de omzetting van afval in energie kunnen een bijdrage leveren om de Unie minder afhankelijk te maken van de import van energie, in lijn met de energie-unie.

22.

Het CvdR erkent het belang van een geleidelijke invoering van beperkingen op het storten van afval en steunt de verandering van aanpak van de Europese Commissie, bedoeld om het storten van gescheiden ingezameld afval te verbieden, met inbegrip van bioafval, rekening houdend met de mededeling over de circulaire economie (COM(2015) 614), waarin wordt aangedrongen op een trapsgewijze benutting van biologische hulpbronnen waarvan het hergebruik een bron van concurrentie kan zijn (4).

23.

Het beveelt aan prioriteit te blijven geven aan een kwalitatieve en ambitieuzere aanpak die erop gericht is om recycleerbaar en biologisch afbreekbaar afval niet langer te storten.

24.

De Europese Commissie wordt verzocht de mogelijkheid na te gaan om de doelstelling van maximaal 10 % stortafval tegen 2030 niet alleen voor stedelijk afval maar ook voor alle andere soorten afval te laten gelden (5).

Uitzonderingen voor bepaalde lidstaten als het gaat om de doelstellingen voor stedelijk afval en het storten van afval

25.

Het CvdR stemt in met de vrijstellingen die worden toegekend aan de zeven lidstaten met de laagste prestaties op het gebied van afvalbeheer, maar staat erop dat de bepalingen worden gehandhaafd volgens welke de lidstaten die een vrijstelling inroepen, uitvoeringsplannen moeten presenteren met gedetailleerde tijdschema's voor de maatregelen die zij moeten nemen om hun doelstellingen te behalen.

Registratie- en verslagleggingsplicht

26.

Het CvdR wijst op het ontbreken van een bepaling, die de Europese Commissie al in 2014 had voorgesteld in de kaderrichtlijn, op grond waarvan industriële en commerciële ondernemingen een register van door hen verwerkte niet-gevaarlijke afvalstoffen moeten bijhouden en deze informatie op verzoek beschikbaar moeten stellen aan de bevoegde autoriteiten.

Gedelegeerde handelingen

27.

Het CvdR is bezorgd over de ruime bevoegdheid die in de voorgestelde richtlijnen wordt toegekend aan de Europese Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen, en dringt er bij de medewetgevers op aan het gebruik hiervan te beperken, omdat deze hun eigen controlebevoegdheden verzwakken en buiten het democratische en wetgevingsproces vallen (6).

Burgemeestersconvenant voor afvalbeheer

28.

Gezien het succes van het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie stelt het CvdR voor vergelijkbare afspraken te maken voor afvalbeheer; het wijst in dit verband op zijn rol als EU-assemblee van regionale en lokale vertegenwoordigers om de lokale en regionale overheden te mobiliseren en grotere inspanningen te laten leveren voor een efficiënter gebruik van hulpbronnen, minder verspilling, en meer recycling, hergebruik en terugwinning van afvalstoffen in steden.

Subsidiariteit en evenredigheid

29.

Het CvdR wijst erop dat de voorstellen van de Europese Commissie geen aanleiding geven tot twijfels over de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, maar dat er wel reden tot bezorgdheid is over de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (7).

Brussel, 15 juni 2016

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  COM (2014) 397 final.

(2)  CDR-1617-2013.

(3)  CDR-1617-2013.

(4)  COR-2014-04083, CdR 3751/2013, CdR 1617/2013.

(5)  CdR 1617/2013.

(6)  COR-2014-04083; „Consultation of the subsidiarity expert group and relevant decisions of national and regional parliaments on subsidiarity and proportionality related aspects of the circular economy package — synthesis and analysis”, COR-2016-1521.

(7)  Zie ook het document „Consultation of the subsidiarity expert group and relevant decisions of national and regional parliaments on subsidiarity and proportionality related aspects of the circular economy package — synthesis and analysis”, COR-2016-1521.


18.1.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 17/60


Advies van het Comité van de Regio’s — EU-uitbreidingsstrategie 2015-2016

(2017/C 017/10)

Rapporteur:

Anna MAGYAR (HU/EVP) vicevoorzitter van de raad van het comitaat Csongrád

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-Uitbreidingsstrategie (COM(2015) 611 final)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Horizontale opmerkingen

1.

bevestigt opnieuw dat het zich zal inzetten voor het uitbreidingsproces, dat een investering is in stabiliteit en welvaart; merkt op dat vroegere uitbreidingen ertoe hebben bijgedragen dat de historische verdeeldheid in Europa is overwonnen en de welvaart is gegroeid en hebben aangetoond dat uitbreiding het krachtigste instrument voor buitenlands beleid van de EU is;

2.

merkt op dat de Europese Commissie tijdens haar huidige zittingsperiode geen verdere uitbreiding verwacht, maar dit mag niet tot stagnatie leiden; erkent dat de voorbereidende werkzaamheden tijd vergen, maar wijst erop dat het van essentieel belang is om deze tijd te gebruiken voor verdere stappen in het uitbreidingsproces op grond van rigoureuze en billijke voorwaarden en geleidelijke voortgang in de hiermee gepaard gaande taken die voor ons liggen, en op basis van een geloofwaardig en realistisch Europees perspectief teneinde te voorkomen dat de inzet en motivatie van de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten verflauwen, aangezien hervormingen en vooruitgang elke lidstaat en elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat ten goede komen;

3.

wijst erop dat de huidige structuur van de EU absoluut behouden moet blijven met behulp van transparant beleid waarmee kan worden gezorgd voor blijvende politieke, economische en territoriale samenhang; als eerste stap op weg naar een nieuwe uitbreiding moet worden gezorgd voor het welzijn en de ontwikkeling van de lidstaten en moet Europa worden beschermd tegen diverse gevaren;

4.

meent dat het uitbreidingspakket, dat vervat is in de mededeling en landenverslagen over 2015 van de Commissie, een accurate en in het algemeen positieve beoordeling weergeeft, gezien de zichtbare vooruitgang in elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat met betrekking tot bepaalde vraagstukken, ook al blijven er ernstige tekortkomingen bestaan (of valt er, in sommige gevallen, een terugval vast te stellen), en zijn er verdere inspanningen vereist om duurzame resultaten te boeken;

5.

dringt er bij de lidstaten, de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten en de EU-instellingen op aan om het welslagen van het uitbreidingsproces te waarborgen; herinnert de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten aan de in dit opzicht vereiste eigen inbreng en inzet;

6.

beklemtoont dat het uitbreidingsproces een inclusieve onderneming moet zijn waarbij de gehele samenleving betrokken is; onderstreept dat de lokale en regionale overheden een essentiële rol vervullen aangezien zij het dichtst bij de burgers staan als het aankomt op subsidiariteit, communicatie, participerende democratie, diversiteit en identiteit; het is eveneens van cruciaal belang voor de economische ontwikkeling, grensoverschrijdende samenwerking, het gebruik van EU-middelen en de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving;

7.

is verheugd over de verwijzing door de Commissie naar de sleutelrol van de lokale en regionale autoriteiten; beklemtoont echter eens te meer dat in toekomstige mededelingen en verslagen de aandacht meer en uitvoeriger moet uitgaan naar lokaal en regionaal bestuur, zelfs als er geen afzonderlijk acquis-hoofdstuk of goed uitgewerkt EU-model is met betrekking tot decentralisering en multilevel governance; meent dat het zorgen voor sterk, democratisch en effectief lokaal en regionaal bestuur van essentieel belang is voor de voorbereidingen die aan de toetreding voorafgaan, aangezien een consistente, degelijke uitvoering van hervormingen vaak een zaak van lokale overheden is; in dit verband zij gewezen op het belang van het in de Verdragen verankerde subsidiariteitsbeginsel;

8.

wijst op de rol die lokale overheden hebben om de voordelen van een EU-lidmaatschap te laten zien en om de burgers ertoe aan te zetten gebruik te maken van de instrumenten die de EU hun aanbiedt; het EU-burgerschap biedt tal van kansen op individueel vlak; daarom moet duidelijk worden gemaakt wat de EU niet alleen voor de samenleving, maar ook voor de individuele burger kan betekenen;

9.

wijst erop dat de inbreng van lokale en regionale overheden ook van essentieel belang is voor de communicatie over de uitbreiding; door de voordelen ervan aan het publiek uit te leggen wordt namelijk voor draagvlak gezorgd; in dit verband is samenwerking met het maatschappelijk middenveld belangrijk;

10.

is van mening dat de nieuwe aanpak met een vierjarige uitbreidingsstrategie een betrouwbaarder perspectief met consistente conditionaliteit biedt; is ingenomen met de duidelijke methodologie, de meer geharmoniseerde beoordelingen en de betere omschrijving van de taken, waardoor landen beter onderling vergelijkbaar worden, en steunt de grotere aandacht voor de stand van zaken en voor de vorderingen op de verschillende terreinen en met de verschillende maatregelen die nodig worden geacht voor verdere vooruitgang;

11.

meent dat de prioriteitsgebieden en essentiële zaken doorgaans naar behoren zijn aangegeven in de mededeling en landenverslagen van de Commissie; verzoekt de Commissie om in de prioriteitsgebieden ook aandacht te besteden aan andere relevante, horizontale vraagstukken die in elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat van belang zijn (bijv. sociaal beleid, kwetsbare/kansarme groepen en minderheden);

12.

onderstreept dat er in elk uitbreidingsland ter ondersteuning van de verantwoordelijkheden van de lokale en regionale autoriteiten adequate middelen en capaciteiten nodig zijn en roept die autoriteiten op om deel te nemen aan de besluitvorming en aldus een effectieve tenuitvoerlegging te garanderen;

Rechtsstaat en grondrechten

13.

is het ermee eens dat verdere voortgang op het gebied van de rechtsstaat en de grondrechten, met inbegrip van de bescherming van minderheden, van uitermate groot belang is en een uitdaging vormen voor elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat; daarom is er ook veel te zeggen voor de „nieuwe aanpak” van de uitbreiding, die gebaseerd is op een grotere nadruk op de rechterlijke macht en de grondrechten en op justitie, vrijheid en veiligheid; wijst op het belang van samenwerking in en met de Raad van Europa (RvE) en met zijn Congres van lokale en regionale overheden betreffende deze aangelegenheden;

14.

is verheugd over de nadruk op de vrijheid van meningsuiting, maar benadrukt dat een even sterke nadruk moet worden gelegd op de kwestie van kwetsbare en kansarme groepen en minderheden, die ook in elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat speelt (met inbegrip van nationale, etnische en religieuze minderheden en de Roma, als groep die vaak met meervoudige discriminatie te maken heeft, en het voorkomen van discriminatie op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit, en discriminatie van gehandicapten, minderjarigen en bejaarden en binnenlandse ontheemden en vluchtelingen), waarbij erop wordt gewezen dat bewustmaking, eigen inbreng en vooral passende, degelijke tenuitvoerlegging en resultaten ook op lokaal en regionaal niveau vereist zijn; wat dit betreft moet de situatie in deze landen, met name waar het gaat om kwetsbare groepen, goed in het oog worden gehouden;

15.

vraagt om inspanningen te blijven leveren voor de depolitisering van het openbaar bestuur en voor meer transparantie in elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat, aangezien forse politieke bemoeizucht een uitdaging blijft en de samenwerking tussen de overheidsniveaus belemmert;

16.

benadrukt het belang van de strijd tegen corruptie binnen de overheid en in de particuliere sector op alle niveaus van de overheid en de samenleving en onderstreept dat voor geloofwaardige resultaten doorgaans ook vooruitgang op lokaal niveau nodig is;

17.

beklemtoont dat radicalisering, extremisme en terrorisme moeten worden bestreden en dat het vraagstuk van de buitenlandse strijders moet worden aangepakt, met name door radicalisering bij jongeren te voorkomen, zodat hun potentieel niet verloren gaat en zij juist geloofwaardige vooruitzichten krijgen op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs en uiteenlopende lokale gemeenschappen worden versterkt, hetgeen onder meer bescherming van en respect voor hun culturele en religieuze erfgoed behelst; op die manier worden ook waarden bestendigd die typerend zijn voor een Europa dat gegrondvest is op een christelijke cultuur; verzoekt de lokale gemeenschappen daarom om onderwijs over tolerantie en verzoening te ondersteunen en vraagt de regeringen om dit te vergemakkelijken;

18.

veroordeelt terroristische aanslagen en alle vormen van geweld, waaronder ook de dreiging met geweld; in politieke discussies is geweld altijd uit den boze;

Economische ontwikkeling en connectiviteit

19.

beklemtoont dat economische ontwikkeling een cruciale factor is voor de stabilisering (bijv. door werkgelegenheid en sociale integratie); is ingenomen met de economische hervormingsprogramma’s en met de betere samenwerking en coördinatie via de economische en financiële dialoog tussen de EU en de Westelijke Balkan en Turkije;

20.

vraagt om de EU-pretoetredingssteun doeltreffender en transparanter te beheren en toe te wijzen in de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, ook op lokaal niveau, zodat er geen steun verloren gaat door een gebrek aan beleidsplanning, opleiding, coördinatie en efficiënt opnemingsvermogen op lokaal niveau; bovendien moeten grote en kleinere steden worden betrokken bij scholings- en steunprogramma’s;

21.

juicht de aandacht voor de connectiviteitsagenda van de EU en regionale initiatieven, die inclusiever zouden moeten zijn (het proces van Berlijn enz.) toe, beklemtoont dat meer lokale, regionale en nationale overheden daarbij moeten worden betrokken, zowel in de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten als in de lidstaten; en moedigt verdere investeringen aan (vervoer, energie, digitale telecommunicatie, onderwijs, jongeren enz.);

22.

benadrukt dat het proces van afvalverwijdering op EU-niveau moet worden aangepakt en dat het achterlaten van afvalstoffen in het milieu moet worden beperkt;

23.

is voorstander van de werkzaamheden van de Nationale Investeringscomités in begunstigde landen op de Westelijke Balkan, die erop gericht zijn één „projectenpijplijn” aan te leggen, en dringt aan op coördinatie van structurele instrumenten;

24.

onderstreept de fundamentele rol van de regionale en lokale democratie voor de versterking van de democratische instellingen en hun bestuurlijke capaciteit; wijst op de rol van de lokale en regionale gekozen vergaderingen als plaatsen van dialoog en groei van het maatschappelijk middenveld, waar besluitvormers en belanghebbenden elkaar treffen; herinnert eraan dat de regionale en lokale overheden een belangrijke rol spelen om het publiek bewust te maken van actuele politieke vraagstukken en de Europese integratie. De versterking van de lokale en regionale governance komt bovendien ten goede aan de uitvoering van de administratieve hervormingen en zorgt voor een betere dienstverlening aan de burgers;

Regionale samenwerking tussen de uitbreidingslanden

25.

herhaalt dat goede nabuurschapsrelaties en regionale samenwerking essentieel zijn voor het uitbreidingsproces, evenals het stabilisatie- en associatieproces; is verheugd over de in het algemeen positieve ontwikkelingen in elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat en moedigt deze aan; prijst de geleverde inspanningen, maar verzoekt om tastbare vooruitgang inzake nog onopgeloste vraagstukken en vraagt om te zorgen voor duurzame resultaten; roept lokale en regionale gemeenschappen op om hieraan mee te werken;

26.

verzoekt alle betrokken partijen om op dit positieve elan door te gaan, en daarbij verzoening in de gemeenschap en op lokaal niveau en steun voor de interetnische, interreligieuze en interculturele dialoog te bevorderen;

27.

moedigt kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten aan om gebruik te maken van de bestaande programma’s voor samenwerkingsverbanden of TAIEX-programma’s;

28.

wijst erop dat het Comité van de Regio’s en zijn werkgroepen en gemengde raadgevende comités een goed forum bieden voor het leggen van contacten en voor de uitwisseling van goede praktijken tussen de lokale en regionale autoriteiten, en is ingenomen met de positieve resultaten van de recente bijeenkomsten van de gemengde raadgevende comités en werkgroepen, waaronder de constituerende vergadering van het gemengde raadgevende comité met Servië; ziet verder uit naar de resultaten van de Dag van de Uitbreiding, waar al deze organen zullen samenkomen om zich te buigen over horizontale of thematische aangelegenheden die hun allen aangaan;

Migratie

29.

is verheugd dat de Commissie het migratievraagstuk bijzondere aandacht schenkt, aangezien de ongekende huidige situatie met vluchtelingen en economische vluchtelingen van invloed is op de gehele regio (met name op Turkije, alsook op de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Servië) en de lidstaten langs de migratieroute, en er geen oplossing uit de bus kan komen zonder gezamenlijke inspanningen, solidariteit en het wederzijds nakomen van toezeggingen; verzoekt om de aanbevelingen van de conferentie over de route via het oostelijke Middellandse Zeegebied en de Westelijke Balkan toe te passen, evenals de verklaringen van de EU en Turkije van 29 november 2015 en 18 maart 2016 en het gezamenlijk actieplan;

30.

is ingenomen met de inspanningen die de lidstaten, en dan vooral de kandidaat-lidstaten, zich hebben getroost om de crisis het hoofd te bieden, en de middelen die zij hebben verstrekt, onder meer in verband met de problemen langs de migratieroute in Servië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en met het grootste aantal migranten en vluchtelingen ter wereld waaraan Turkije momenteel onderdak verleent; beklemtoont dat de EU hiervoor steun moet blijven verlenen en dat deze steun ten goede moet komen aan de lokale en regionale instanties; en dat investeringen in de regio gestimuleerd moeten worden om banen te creëren, zodat het sociale en economische potentieel van migranten en vluchtelingen niet verloren gaat;

31.

onderstreept de belangrijke rol van lokale gemeenschappen, vooral langs de migratieroute, die als eerste te maken krijgen met de toestroom van migranten en vluchtelingen; de lokale capaciteiten zijn echter beperkt en niet overal gelijk, wat betekent dat er verdere bijstand nodig is voor het lokale niveau en dat samengewerkt moet worden met lokale en regionale overheden; speciale aandacht moet uitgaan naar de noden, zorgen, en veiligheid van en de uitdagingen voor de lokale gemeenschappen die met gemengde migratiestromen te maken hebben; moedigt samenwerking tussen lokale gemeenschappen langs de migratieroute aan voor de uitwisseling van informatie en goede praktijken en expertise, onder meer in verband met integratie, opleiding, onderwijs, werkgelegenheid, terugkeer, asiel en de bestrijding van (mensen)smokkel;

32.

beklemtoont onder verwijzing naar de prioriteiten en maatregelen die worden genoemd in onlangs door de Europese Raad geformuleerde conclusies dat er behoefte is aan preventie in crisisregio’s, onder meer door een goed ontwikkelingsbeleid, en dat de inspanningen vooral moeten worden gericht op vluchtelingen die daadwerkelijk en rechtmatig internationale bescherming behoeven; wijst er daarom op dat moet worden gezorgd voor een nauwkeurige en snelle verwerking van asielaanvragen en dat effectieve terugkeer van degenen wier aanvraag is afgewezen conform de gemeenschappelijke EU-normen moet worden vergemakkelijkt, en steunt het voorstel voor een EU-lijst van veilige landen van herkomst;

33.

benadrukt dat het noodzakelijk is de traditionele steun tegen het licht te houden en eventueel anders vorm te geven om het probleem van de economische migratie te helpen aan te pakken; benadrukt dat lokale en regionale overheden uit de lidstaten en de kandidaat-lidstaten moeten worden betrokken bij strategische besluiten over ontwikkelingsbeleid, die ook gericht dient te worden op het uitbannen van honger, armoede en de oorzaken van economische migratie;

34.

gezien het streven naar een drastische vermindering van de toestroom van vluchtelingen die zich gedwongen zien hun geboortegrond te verlaten en economische migranten die de gevaarlijke reis naar Europa maken, zou de EU ook meer werk moeten maken van initiatieven en beleid gericht op de gebieden waar de migranten vandaan komen; zij zou daarom in de conflictlanden haar diplomatieke inspanningen voor de vrede moeten opvoeren;

Turkije

35.

beklemtoont dat de EU en Turkije in belangrijke mate samenwerken en van elkaar afhankelijk zijn, en steunt de versterkte samenwerking ten aanzien van het gehele spectrum van de gemeenschappelijke belangen; verwelkomt de toezegging van Turkije om hervormingen door te voeren en vooruitgang te boeken in het toetredingsproces en vraagt om deze hernieuwde dynamiek vol te houden in desbetreffende conclusies van de Europese Raad en de Raad, alsook in gezamenlijke verklaringen van de EU en Turkije; pleit voor de volledige uitvoering van het stappenplan voor visumliberalisering ten aanzien van alle lidstaten;

36.

erkent dat de toetredingsonderhandelingen nieuw leven is ingeblazen conform de recente conclusies van de Raad, de Europese Raad en de topontmoetingen van de EU en Turkije, en moedigt verdere vooruitgang in overeenstemming met het onderhandelingskader en de desbetreffende conclusies van de Raad aan; merkt op dat het degelijke niveau van de voorbereidingswerkzaamheden op sommige gebieden moet worden ondersteund door tekortkomingen of soms grote problemen op andere te verhelpen;

37.

meent dat vooruitgang inzake vraagstukken met betrekking tot de rechtsstaat en de grondrechten een belangrijke stap voorwaarts betekent, en doet dus een beroep op Turkije om met de Commissie samen te werken aan de voorbereiding voor de hoofdstukken 23 en 24, zonder afbreuk te doen aan het standpunt van de lidstaten; beklemtoont dat er op deze gebieden meer moet worden gedaan, met name t.a.v. de vrijheid van meningsuiting en gedachte, de persvrijheid, gewetens- en godsdienstvrijheid, in combinatie met eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van minderheden, gendergelijkheid en de bestrijding van corruptie; beklemtoont dat het van essentieel belang is om substantiële resultaten te boeken en een geloofwaardige staat van dienst op te bouwen, en dringt aan op meer maatregelen, inzet en „ownership” conform het EU-acquis op deze gebieden, ook op lokaal niveau; wijst er in dit verband op dat de interreligieuze dialoog en de dialoog tussen cultuurgroepen op alle niveaus van groot belang is voor de consolidering van het maatschappelijk middenveld en van internationale partnerschappen;

38.

uit zijn tevredenheid over de goedkeuring van de nationale strategie voor regionale ontwikkeling waarin een rol is weggelegd voor bureaus voor regionale ontwikkeling, een coördinatiemechansime en actieplannen; de strategie moet worden uitgevoerd en regionale verschillen moeten worden aangepakt; verder moeten alle partijen de weg helpen banen voor het vredes- en verzoeningsproces met betrekking tot de Koerdische kwestie;

39.

onderstreept het belang van terrorismebestrijding, veroordeelt de recente terroristische aanslagen en verklaart zich solidair met de slachtoffers; dringt aan op maatregelen, waaronder het bevorderen van integratie op lokaal niveau, om radicalisering aan te pakken;

40.

merkt op dat de fiscale decentralisatie en middelen op lokaal en regionaal niveau nog altijd beperkt zijn en beklemtoont dat de amendementen op de wet inzake gemeenten van 2012 verder moeten worden doorgetrokken;

41.

stimuleert, steunt en vraagt een billijke, alomvattende en haalbare oplossing van de kwestie Cyprus, gebaseerd op desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, het internationaal recht en de waarden en beginselen waarop de Unie berust; is verheugd over de positieve stappen en de inzet van de Grieks-Cypriotische en Turks-Cypriotische leiders in de richting van een voor iedereen aanvaardbare oplossing en verzoekt Turkije om hiertoe strekkende inspanningen actief te steunen;

42.

dringt aan op de volledige en niet-discriminerende toepassing van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije jegens alle EU-lidstaten, met inbegrip van de Republiek Cyprus; roept Turkije op om goede betrekkingen te onderhouden met al zijn buurlanden — een essentieel onderdeel van het toetredingsproces; wijst erop dat de soevereiniteit en de soevereine rechten van alle lidstaten conform EU-beginselen, VN-resoluties en internationale wetgeving geëerbiedigd moeten worden; dringt er bij Turkije op aan te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; benadrukt dat vertrouwenwekkende maatregelen een kans op economische, sociale en regionale groei voor beide leefgemeenschappen zouden betekenen; tekent aan dat overleg tussen gemeenschappen en de dialoog tussen het maatschappelijk middenveld in de lokale gemeenschappen een overeenkomst naderbij kunnen brengen;

43.

vraagt om inspanningen te blijven leveren om de werkgroep Turkije-Comité van de Regio’s op te waarderen tot een gemengd raadgevend comité;

44.

acht het noodzakelijk dat het maatschappelijk middenveld van de lidstaten meer bij het hele proces wordt betrokken;

Montenegro

45.

uit zijn tevredenheid over de inzet van Montenegro en de vooruitgang die het land heeft geboekt op weg naar EU-lidmaatschap, en is verheugd over de kans om de stabiliteit te versterken die wordt geboden via de uitnodiging om toe te treden tot de NAVO;

46.

vraagt alle partijen om de dialoog tussen de politieke partijen te versterken en alle bestuurslagen om ervoor te zorgen dat de volgende verkiezingen voldoen aan de strengste, op de nieuwe kieswetgeving gebaseerde eisen;

47.

beklemtoont dat er een degelijke staat van dienst tot stand moet komen met betrekking tot de rechtsstaat en de grondrechten, ook op lokaal niveau; is in dit verband verheugd over de lokale actieplannen tegen corruptie die door een grote meerderheid van de gemeenten zijn opgesteld, samen met lokale plannen voor sociale integratie, en die naar behoren uitgevoerd en bewaakt moeten worden;

48.

is ingenomen met de maatregelen voor de professionele ontwikkeling van lokale ambtenaren, maar beklemtoont dat er meer vorderingen nodig zijn (bijv. cursussen en transparantere aanwervingsprocedures op basis van verdienste); is verheugd over de goedkeuring van de amendementen op de wet inzake de financiering van lokaal zelfbestuur, en moedigt verdere inspanningen aan om het lokale zelfbestuur financieel zelfbedruipend te maken;

49.

verwelkomt de programma’s van het Ministerie van Economische Zaken om de minder ontwikkelde gemeenten te steunen en de export van lokale en regionale ondernemingen te bevorderen;

Servië

50.

uit zijn tevredenheid over de inzet van Servië in het toetredingsproces, die er reeds toe heeft geleid dat de screeningprocedure op tijd werd afgerond en dat de eerste onderhandelingshoofdstukken zijn geopend, en moedigt Servië aan om op deze positieve weg voort te gaan (bijv. de afronding van verschillende strategische documenten) door zijn toezeggingen na te komen; dringt er bij de autoriteiten vooral op aan om hun maatregelen ter bestrijding van corruptie een duurzamer karakter te geven;

51.

verwelkomt de presentatie van de actieplannen voor de hoofdstukken 23 en 24 en is tevreden dat een wetgevingskader voor de waarborging van de grondrechten tot stand is gekomen, maar beklemtoont dat de effectieve, consistente toepassing daarvan in het hele land moet worden gegarandeerd;

52.

acht het een goede zaak dat de regering zich heeft gecommitteerd aan het speciale actieplan inzake nationale minderheden, dat naar behoren moet worden uitgevoerd, en wijst op de adviezen van het adviescomité van de RvE ter zake; looft de robuuste bescherming van nationale en etnische minderheden in Vojvodina en dringt erop aan dat deze rechten ook op lokaal niveau worden gewaarborgd (betreffende onderwijs, toegang tot de media en religieuze diensten, gebruik van minderheidstalen, ook voor procedures van het openbaar bestuur en het register van de burgerlijke stand, en evenredige vertegenwoordiging in de openbare sector); is verheugd over de in het algemeen goede interetnische relaties en moedigt verdere vooruitgang aan; is ingenomen met de voor etnische en andere minderheden vriendelijke toon die overheerst in het discours van de hoogste regeringsvertegenwoordigers;

53.

is van mening dat de nationale minderheidsraden een goed voorbeeld geven en beklemtoont dat de wet op de nationale raden moet zijn afgestemd op de sectorale wetgeving, terwijl de reeds verworven rechten en bevoegdheden bewaard op peil moeten blijven;

54.

wijst erop dat de lokale capaciteit vaak zwak en ongelijkmatig is, en vraagt passende middelen op decentraal niveau die afgestemd zijn op de toegewezen taken, waarbij de efficiëntie van overheidsuitgaven en de latere inkomsten aan elkaar gekoppeld zijn; wijst erop dat de wet inzake de financiering van Vojvodina nog moet worden aangenomen;

55.

is ingenomen met de hervormingsstrategie voor het openbaar bestuur en de opleidingsstrategie inzake lokaal zelfbestuur, en vraagt om deze correct toe te passen en om een wet op het overheidspersoneel aan te nemen voor ambtenaren in het lokaal bestuur; is van mening dat de werkzaamheden van de Nationale Conventie inzake Europese integratie en de lokale raadplegingen positieve voorbeelden zijn;

56.

vraagt om de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR voor gemeenteraadsverkiezingen toe te passen;

57.

uit zijn tevredenheid over en betuigt zijn steun aan de positieve ontwikkelingen in het normaliseringsproces en de dialoog tussen Belgrado en Pristina, die resultaten opleveren voor de bevolking, en moedigt verdere vooruitgang aan via de naleving van verbintenissen en de uitvoering van akkoorden, zodat de samenwerking wordt versterkt en het vertrouwen groeit; dringt er bij de autoriteiten op aan om de normalisering actief te ondersteunen;

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

58.

onderstreept dat dit land als eerste een stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) heeft ondertekend en uit, in het licht daarvan, zijn bezorgdheid over de huidige patstelling in het integratieproces, en in het nakomen van de toezeggingen en hervormingen; vraagt het land om opnieuw blijk te geven van politieke wil en de EU om te bevestigen dat het land degelijke Europese vooruitzichten heeft, zodat het land wordt aangemoedigd om zijn toezeggingen gestand te doen;

59.

vraagt alle partijen om volledig en constructief hun verantwoordelijkheid te nemen bij de uitvoering van de politieke overeenkomst van juni/juli 2015 en om de dringende prioriteiten voor hervorming uit te voeren; beklemtoont dat een terugval op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en met name van de rechtstaat — inclusief het rechtswezen en het vertrouwen in het politieke stelsel — moet worden voorkomen; en moedigt verdere vooruitgang aan (gestoeld op eerdere resultaten, namelijk een betrekkelijk goede afstemming op het acquis) op grond van een degelijke staat van dienst, ook op lokaal niveau;

60.

verwacht, op basis van het voorgaande, dat de Commissie haar aanbeveling om toetredingsonderhandelingen te beginnen tot de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zal kunnen uitbreiden, conform de conclusies van de Raad en de gestelde voorwaarden;

61.

beklemtoont dat verdere uitvoering van de decentralisatieagenda van essentieel belang is; verwelkomt in dit verband het strategische programma voor 2015-2020 en vraagt om de tweede fase van de fiscale decentralisatie uit te voeren;

62.

benadrukt dat goede nabuurschapsbetrekkingen, waaronder een door onderhandelingen en onder auspiciën van de VN tot stand gebrachte en voor alle partijen aanvaardbare oplossing voor de naamkwestie, van doorslaggevend belang blijven en ook dat lokale en regionale overheden daarin een constructieve rol zullen spelen, overeenkomstig de relevante toezegging van de belangrijkste politieke leiders in de overeenkomst van juni-juli 2015; wat dit betreft dient te worden afgezien van acties en verklaringen die goede nabuurschapsbetrekkingen ondermijnen;

Albanië

63.

is verheugd over de juiste focus van Albanië en de gestage vooruitgang die het geboekt heeft met betrekking tot belangrijke hervormingsprioriteiten; moedigt Albanië aan om het tempo van de hervormingen op te voeren, met name t.a.v. de belangrijkste prioriteiten, met bijzondere aandacht voor de rechtsstaat, de depolitisering van het openbaar bestuur alsook de daadwerkelijke bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van minderheden in heel Albanië, om eigendomsrechten in te voeren en ook om het bedrijfs- en investeringsklimaat verder te verbeteren en de grote schaduweconomie aan te pakken, om de toetredingsonderhandelingen te kunnen opstarten; herinnert tevens aan de noodzaak van een ononderbroken, alomvattende en inclusieve uitvoering van de kernprioriteiten; is vooral ingenomen met de nieuwe wetgeving, op grond waarvan veroordeelde personen uit het parlement worden geweerd en benadrukt dat de resultaten goed moeten worden geregistreerd; verwelkomt verder de strategie en het actieplan tegen corruptie; dringt aan op verdere vooruitgang en op adequate uitvoering van wettelijke en beleidsmaatregelen;

64.

is tevreden dat de lokale verkiezingen van 2015 zonder grote incidenten zijn verlopen, maar verzoekt om grotere onpartijdigheid en meer professionaliteit; is bovendien ingenomen met de door het parlement opgerichte ad-hoccommissie voor electorale hervormingen en wijst in dit verband op de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en op die van het Congres van de Raad van Europa/de CvdR-verkiezingswaarnemingsmissie, waarin ertoe wordt opgeroepen om de overheid te depolitiseren en onpartijdigheid te waarborgen;

65.

pleit voor een zeer inclusief hervormingsproces, waarbij alle politieke en maatschappelijke actoren, met inbegrip van de oppositie en relevante belanghebbenden, worden betrokken, en ziet het werk van de nationale raad voor Europese integratie in dit verband als een goed voorbeeld;

66.

is ingenomen met de nationale decentralisatiestrategie met de nauwkeurig omschreven prioriteiten en de toekenning van een overgangsfonds; dringt aan op verdere hervorming van de plaatselijke besturen in inclusieve vorm via permanente en nauwe dialoog met alle stakeholders, inclusief minderheden; ook de nieuwe organieke wet inzake lokaal zelfbestuur, die verantwoordelijkheden verduidelijkt en de interinstitutionele samenwerking tussen verschillende bestuurslagen verbetert, is een goede zaak; wijst in dit verband op het belang van daadwerkelijke uitvoering;

Bosnië en Herzegovina

67.

is tevreden dat het land weer op koers zit met het integratieproces — een Europees perspectief is een belangrijke stimulans voor het land — en moedigt verdere uitvoering van de hervormingsagenda aan, aangezien de inwerkingtreding van de SAO aantoont dat toezeggingen resultaat kunnen opleveren;

68.

acht het dan ook een goede zaak dat Bosnië en Herzegovina op 15 februari 2016 een aanvraag voor EU-lidmaatschap heeft ingediend; dat is een stimulans voor het land zelf en voor het uitbreidingsproces; het is daarom van belang om dit momentum vast te houden, zodat zich een zinvol proces voor de uitvoering van de hervormingsagenda kan ontwikkelen, dat nodig is om op deze weg voort te gaan;

69.

dringt aan op volledige toepassing van de SAO nu Kroatië is toegetreden en op maatregelen om de grondwet in overeenstemming te brengen met de uitspraken van het EHRM;

70.

vraagt om betere coördinatie tussen de overheidsniveaus teneinde belemmeringen voor de goede werking van de staat, de doeltreffende toepassing van de hervormingsagenda, de mobiliteit, investeringen en verbindingen op verschillende beleidsterreinen, en voor de totstandkoming van een gezamenlijke economische ruimte uit de weg te ruimen; wijst erop dat decentralisatie niet hetzelfde is als versnippering, en dat er ook moet worden gewerkt aan gecoördineerde kaderstrategieën, aangezien de hervormingen op alle niveaus moeten vorderen; er zouden gemeenschappelijke doelstellingen moeten komen die compatibel zijn maar individuele belangen overstijgen;

71.

wijst erop dat de goede werking van een doeltreffend coördinatiemechanisme voor EU-aangelegenheden noodzakelijk zal zijn voor het land om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen op weg naar toetreding tot de EU; vorderingen zullen voor Bosnië en Herzegovina ook het pad effenen om ten volle profijt te trekken van de beschikbare financiering;

72.

is van mening dat de wetgeving op entiteiten grotendeels overeenstemt met het Europees Handvest inzake lokale autonomie, maar verzoekt om een betere spreiding van bevoegdheden over entiteiten, kantons en gemeenten;

Kosovo  (1)

73.

is verheugd over de ondertekening en ratificatie van de SAO en de inwerkingtreding ervan op 1 april 2016, die een nieuw hoofdstuk in de betrekkingen tussen Kosovo en de EU zou kunnen inluiden; moedigt Kosovo aan om door te gaan met de toepassing van EU-gerelateerde hervormingen (bijv. goedkeuring van een pakket wetten in verband met de mensenrechten) en met andere positieve stappen (bijv. oprichting van de gespecialiseerde kamers, normaliseringsproces);

74.

beklemtoont dat de gewelddadige belemmering van het politieke debat onaanvaardbaar is en vraagt alle partijen om opnieuw de dialoog met elkaar aan te gaan en normale procedures te hanteren;

75.

is ingenomen met de resultaten die zijn bereikt op het gebied van visumliberalisering, benadrukt hoe belangrijk het is dat aan alle relevante voorwaarden wordt voldaan en moedigt verdere vooruitgang aan;

76.

beklemtoont dat er verder inspanningen moeten worden geleverd in verband met de bescherming van het culturele en religieuze erfgoed, vooral op lokaal niveau;

77.

uit zijn tevredenheid over en betuigt zijn steun aan de positieve ontwikkelingen in het normaliseringsproces en de dialoog tussen Belgrado en Pristina, die resultaten opleveren voor de bevolking, en moedigt verdere vooruitgang aan via de naleving van verbintenissen en de uitvoering van akkoorden, zodat de samenwerking wordt versterkt en het vertrouwen groeit; dringt er bij de autoriteiten op aan om de normalisering actief te ondersteunen.

Brussel, 16 juni 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  Deze benaming laat het standpunt over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.