ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 467

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
15 december 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2016/C 467/01

Resolutie van de Raad over een nieuwe vaardighedenagenda voor een inclusief en concurrerend Europa

1


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2016/C 467/02

Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het voorkomen van radicalisering tot gewelddadig extremisme

3

2016/C 467/03

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het stimuleren van nieuwe benaderingen in jeugdwerk om het potentieel van jongeren aan het licht te brengen en te ontwikkelen

8

2016/C 467/04

Conclusies van de Raad over sportdiplomatie

12

 

Europese Commissie

2016/C 467/05

Wisselkoersen van de euro

15

2016/C 467/06

Besluit van de Commissie van 9 december 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

16


 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2016/C 467/07

Oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/41/2016 in het kader van het programma Erasmus+ — Kernactie 3: Ondersteuning van beleidshervormingen — Initiatieven voor beleidsinnovatie — Europese toekomstige samenwerkingsprojecten op het gebied van onderwijs en opleiding

18

 

Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)

2016/C 467/08

Aankondiging van vergelijkend onderzoek

21

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2016/C 467/09

Arrest van het Hof van 2 oktober 2015 in zaak E-7/15 — Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen het Koninkrijk Noorwegen (Niet-nakoming door een EVA-staat van op hem rustende verplichtingen — Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa — Grenswaarden voor bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht — Luchtkwaliteitsplan)

22

2016/C 467/10

Arrest van het Hof van 27 oktober 2015 in zaak E-10/15 — Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen IJsland (Niet-nakoming door een EER/EVA-staat van op hem rustende verplichtingen — Niet-uitvoering — Richtlijn 2009/126/EG inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations)

23

2016/C 467/11

Arrest van het Hof van 27 oktober 2015 in zaak E-11/15 — Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen IJsland (Niet-nakoming door een EER/EVA-staat van op hem rustende verplichtingen — Niet-uitvoering — Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten)

24

2016/C 467/12

Beroep tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, op 20 september 2016 ingesteld door Marine Harvest ASA (zaak E-12/16)

25

2016/C 467/13

Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 26 september 2016 (Zaak E-13/16)

26

2016/C 467/14

Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 26 september 2016 (Zaak E-14/16)

27

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2016/C 467/15

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8204 — Barloworld South Africa/BayWa/JV) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

28

2016/C 467/16

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.8325 — KKR/Hilding Anders) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

29


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/1


Resolutie van de Raad over een nieuwe vaardighedenagenda voor een inclusief en concurrerend Europa

(2016/C 467/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

ONDERKENT DAT ER EEN NIEUWE BELEIDSCONTEXT IS,

waarin nieuwe werkmethoden, automatisering en robotisering van invloed zijn op de soorten kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn in een alsmaar concurrerender, complexer en multicultureler wordende wereld, waarin veel economische sectoren snelle technologische en structurele veranderingen ondergaan en waarin digitale competentie en transversale vaardigheden noodzakelijk zijn geworden om tekorten aan vaardigheden en discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden te verhelpen en mensen in staat te stellen te presteren en zich aan te passen aan toekomstige banen en maatschappelijke veranderingen;

waarin lage niveaus van basisvaardigheden, transversale vaardigheden en digitale competentie de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en actieve deelname aan de samenleving in gevaar kunnen brengen;

waarin, tegelijkertijd en in verschillende mate, delen van Europa te maken hebben met uiteenlopende verschijnselen zoals langere perioden van geringe economische groei en geringe toename van werkgelegenheid, waarvan met name jongeren de dupe zijn, een vergrijzende bevolking en een toename van migratiestromen, geringe innovatie en nieuwe veiligheidsrisico’s;

1.

NEEMT NOTA van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa: Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen (1); IS INGENOMEN met de bijdrage ervan aan de gezamenlijke inspanningen voor de ontwikkeling van vaardigheden in de EU en het dichter bij elkaar brengen van werk en onderwijs; HERINNERT ERAAN dat de voorstellen in de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa afzonderlijk zullen worden bestudeerd in de betrokken Raadsinstanties;

2.

IS HET EROVER EENS dat de volgende punten moeten worden benadrukt omdat zij van het grootste belang zijn:

a)

de missie van onderwijs en opleiding is niet alleen mensen voor te bereiden voor de arbeidsmarkt, maar ook om bij te dragen aan sociale inclusie en cohesie door iedereen een bredere persoonlijke ontwikkeling te bieden en een leven lang leren, wat moet leiden tot een kritische, zelfverzekerde, actieve en onafhankelijke burger die in staat is de complexiteit van de moderne samenleving te begrijpen en voorbereid is op de snelle veranderingen die zich in die samenleving voordoen. Het is van belang verder te gaan dan de onmiddellijke behoeften van de arbeidsmarkt en ook nadruk te leggen op de aspecten van onderwijs en opleiding die kunnen aanzetten tot innovatie, ondernemerschap en creativiteit, die sectoren vorm kunnen geven, banen en nieuwe markten kunnen creëren, mensen (ook de meest kwetsbare) in hun kracht kunnen zetten, het democratische leven kunnen verrijken en die van mensen geëngageerde, talentvolle en actieve burgers kunnen maken. Met betrekking tot de recente tragische gebeurtenissen gerelateerd aan radicalisering in delen van Europa, is bijzondere aandacht voor burgerschaps-, democratische en interculturele competenties en kritisch denken nog urgenter geworden;

b)

lerenden van alle leeftijden hebben uitstekende leerkrachten en opleiders nodig om een breed scala aan competenties te ontwikkelen die zij in hun leven en in hun toekomstige baan nodig hebben. Leerkrachten en opleiders kunnen voor lerenden een bron van inspiratie zijn en hen helpen zich hogere en relevantere kennis, vaardigheden en competenties eigen te maken, en spelen een hoofdrol bij het introduceren van nieuwe onderwijs- en leermethodes. Er zijn echter voortdurende en volgehouden inspanningen nodig om talent en excellentie in het onderwijsvak aan te trekken, te steunen en vast te houden, en daartoe moet worden bewerkstelligd dat leerkrachten en opleiders een passende werkomgeving hebben en zelf in de gelegenheid worden gesteld de nieuwste ontwikkelingen te volgen en een open blik te hebben op de technologische en maatschappelijke veranderingen die zich om hen heen voltrekken;

c)

nauwere banden tussen onderwijs en opleiding en de wereld van het werk, met betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden, zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat ieders potentieel en talent worden aangeboord en bijdragen aan een betere inzetbaarheid, integratie en actieve participatie in de samenleving van iedereen; dergelijke banden helpen ook ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingsstelsels flexibel blijven en snel inspelen op veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Ook is het van belang werkgevers ertoe aan te zetten hun werknemers aan te sporen tot een leven lang leren;

d)

de verwerving van digitale competentie vanaf jonge leeftijd is essentieel, maar onderwijs en opleiding moeten niet alleen inspelen op de huidige behoeften van de arbeidsmarkt aan specifieke technische vaardigheden, maar ook op de langeretermijndoelstelling, namelijk de ontwikkeling van de flexibele instelling en de nieuwsgierigheid die nodig zijn om zich aan te passen en de nieuwe, momenteel nog niet identificeerbare kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die nodig zullen zijn om richting te geven aan de technologische ontwikkeling van de toekomst;

e)

de maatregelen die in de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa staan, moeten worden uitgevoerd in samenhang met het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), dat alle vormen van leren samenbrengt, volledig in overeenstemming is met subsidiariteit, een nuttig platform biedt dat het beleid van de lidstaten ondersteunt en de samenwerking op EU-niveau bevordert, alsook in samenhang met andere relevante beleidsprocessen zoals het Europees Semester. De regelingen voor coördinatie op Europees niveau op het gebied van onderwijs, opleiding en vaardigheden en de rapportage moeten doelmatig en efficiënt zijn en er moet overeenstemming over bestaan tussen de lidstaten en de Commissie. De deskundigheid van de lidstaten moet ten volle worden benut, waarbij moet worden voortgebouwd op bestaande structuren;

f)

er moet worden overwogen toereikende EU-financiering beschikbaar te stellen om de in het kader van de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa overeengekomen maatregelen levensvatbaar te maken;

3.

ROEPT de Commissie OP met deze resolutie rekening te houden wanneer zij verdere initiatieven voor te bereiken resultaten in het kader van de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa indient.


(1)  Document 10038/16.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/3


Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het voorkomen van radicalisering tot gewelddadig extremisme

(2016/C 467/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN,

HERINNEREND AAN de in bijlage dezes beschreven politieke achtergrond van dit onderwerp en met name aan de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie (1), en

ERKENNENDE hetgeen volgt:

De Europese Unie is een gemeenschappelijke plaats om een welvarende en vreedzame ruimte van co-existentie en respect voor diversiteit te bouwen die gebaseerd is op de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie erkende gemeenschappelijke waarden en beginselen;

De uitdagingen waar Europa voor staat als gevolg van de recente terreurdaden tonen duidelijk aan dat radicalisering die tot gewelddadig extremisme (2) leidt, dringend moet worden voorkomen en aangepakt. Veel terreurverdachten waren geradicaliseerde onderdanen van de Europese Unie die dikwijls door ideologische invloeden van buitenaf werden opgeruid met behulp van krachtige en wendbare technologische rekruterings- en lokmiddelen, naast rechtstreeks persoonlijk contact;

De menselijke en sociale omstandigheden die, met name bij jongeren, een vruchtbare bodem voor radicalisering vormen, zijn complex en veelzijdig, zoals: een diepgaand gevoel van persoonlijke en/of culturele vervreemding, echte en/of veronderstelde grieven, xenofobie en discriminatie, beperkte onderwijs-, opleidings- of werkgelegenheidskansen, sociale marginalisering, verval van stedelijke en plattelandsgebieden, geopolitieke belangen, verdraaide ideologische en religieuze opvattingen, ongestructureerde familiebanden, persoonlijke trauma’s of psychische problemen;

De uitdagingen bij het beperken van de onderliggende maatschappelijke kwetsbaarheden voor radicalisering en bij het in kaart brengen en uitschakelen van de ideologische oorzaken van gewelddadig extremisme vragen om een interinstitutionele alliantie van actoren uit verschillende beleidsdomeinen;

Het is van essentieel belang dat alle vormen van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leiden, worden aangepakt, ongeacht de achterliggende religieuze en/of politieke ideologieën;

ZIJN ZICH BEWUST VAN de dringende noodzaak van sectoroverschrijdende samenwerking, alsmede EU-steun voor maatregelen van de lidstaten ter voorkoming van radicalisering, om onze levenswijze veilig te stellen en jongeren betere kansen te bieden (3);

ONDERSTREPEN het belang van nauwere samenwerking met internationale organisaties die actief betrokken zijn bij het voorkomen van radicalisering en het bevorderen van de mensenrechten, zoals de Verenigde Naties (met name Unesco), de Raad van Europa, de OESO en andere multilaterale fora;

VERWELKOMEN de mededeling van de Commissie (4) over ondersteuning bij de bestrijding van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt;

De preventieve rol van onderwijs en jeugdwerk

ZIJN HET EROVER EENS dat onderwijs en opleiding, met inbegrip van formeel, niet-formeel en informeel leren, krachtige instrumenten zijn om gemeenschappelijke waarden te bevorderen (5), bijvoorbeeld door educatie over mensenrechten en burgerschap, onderwijsprogramma’s waarin leren van het verleden centraal staat en een inclusieve leeromgeving, waardoor participatie, sociale mobiliteit en inclusie worden bevorderd, om zo de fundamenten voor de maatschappij en het democratisch leven te versterken;

BEVESTIGEN dat jeugdwerk, breedtesport en culturele activiteiten ook doeltreffend kunnen zijn om jongeren die dreigen te radicaliseren, te bereiken. Gezien hun uiteenlopende achtergronden is een individuele aanpak van groot belang;

ONDERSTREPEN dat het van cruciaal belang is zorgwekkend gedrag te bemerken en op te treden bij de eerste tekenen van radicalisering, door ervoor te zorgen dat alle relevante actoren (6) communiceren en nauw samenwerken met de ouders, groepsgenoten en de ruimere familiekring;

BENADRUKKEN dat, hoewel cognitieve vaardigheden essentieel blijven, sociale, burgerschaps- en interculturele competenties, communicatie- en conflictoplossingsvaardigheden, empathie, verantwoordelijkheid, kritisch denken en mediageletterdheid (7) tijdens het leerproces evenzeer moeten worden ontwikkeld;

ZIJN HET EROVER EENS dat leerkrachten, educatoren (8) en ander onderwijzend personeel beter moeten worden opgeleid en toegerust om met diversiteit en de behoeften van alle lerenden om te gaan en om gemeenschappelijke waarden mee te geven via positieve verhalen, levenservaring en een vreedzaam wereldbeeld;

ZIJN VAN OORDEEL dat het voorkomen van radicalisering moet worden ondersteund met acties die onder meer door Erasmus+, de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020, Creatief Europa, Europa voor de burger, het programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” en het Fonds voor interne veiligheid worden gefinancierd;

De veiligheidsdimensie van de aanpak van radicalisering

MERKEN OP dat radicalisering die tot terrorisme en gewelddadig extremisme leidt, grote en steeds veranderende uitdagingen voor de veiligheid van onze burgers oplevert die een integrale aanpak vergen, in de eerste plaats van de lidstaten, met name op lokaal niveau, maar ook met gecoördineerde steun op EU-niveau in overeenstemming met de Verdragen;

MERKEN OP dat de recente terroristische aanslagen en pogingen tot aanslagen in Europa erop wijzen dat de mondiale terreurdreiging meer gedecentraliseerd, complexer en in veel opzichten moeilijker op te sporen is, mede ten gevolge van een steeds snellere radicalisering;

HOUDEN ER REKENING MEE dat het aantal terugkeerders, met inbegrip van met name terugkerende buitenlandse terroristische strijders, hun gezinnen en minderjarigen, zou kunnen toenemen;

BEVESTIGEN dat een krachtig antwoord op de transnationale radicaliseringsdreiging vereist dat, naast preventieve maatregelen binnen de EU, de externe inspanningen buiten de EU om de diepere oorzaken ervan aan te pakken snel worden geïmplementeerd, met bijzondere aandacht voor samenwerking met en steun voor de Westelijke Balkan, Turkije en Noord-Afrika;

Tegengaan van terroristische propaganda en online haatzaaien

MERKEN OP dat het, gezien de rol van sociale media als voornaamste instrument om zich tot potentiële radicalen te richten, hen te lokken en aan te zetten tot het plegen van gewelddaden, noodzakelijk is om, met volledige inachtneming van de vrijheid van meningsuiting, dienstverleners te betrekken bij en met hen samen te werken in de strijd tegen illegale vormen van online haatzaaien (9), en ONDERSTREPEN het belang van een multistakeholderbenadering (10);

BENADRUKKEN de rol van het EU-internetforum bij het ontwikkelen van instrumenten om de toegankelijkheid van terroristische online-inhoud in te perken en om partners uit het maatschappelijk middenveld in staat te stellen alternatieve verhalen online aan te bieden;

ERKENNEN het waardevolle werk van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), het netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN) en het kenniscentrum ervan, en het Adviesteam voor strategische communicatie inzake Syrië (SSCAT) en BEKLEMTONEN het belang van goede verbindingen tussen nationale en lokale actoren;

ZIJN VAN OORDEEL dat online- en offline-initiatieven waaruit positieve en gematigde alternatieve verhalen voortkomen, cruciaal kunnen zijn om wederzijds respect te bevorderen en radicalisering te voorkomen; WIJZEN EROP dat het effect van tegenverhalen nog verder moet worden geëvalueerd en geanalyseerd;

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:

onderwijs- en opleidingsinstellingen, lokale gemeenschappen, lokale en regionale overheden, ouders, de ruimere familiekring, actoren uit het jeugdveld, vrijwilligers en het maatschappelijk middenveld aan te sporen tot samenwerking ter bevordering van inclusie en ter versterking van het gevoel erbij te horen en een positieve identiteit;

de competenties van leerkrachten, educatoren en ander onderwijzend personeel te verbreden zodat zij de eerste tekenen van geradicaliseerd gedrag kunnen herkennen en „moeilijke gesprekken” (11) kunnen voeren, die leiden tot een dialoog met studenten en andere jongeren over gevoelige onderwerpen gerelateerd aan persoonlijke gevoelens, principes en opvattingen;

waar nodig de bestaande instrumenten en materialen voor leerkrachten, educatoren en ander onderwijzend personeel te gebruiken of er nieuwe te ontwikkelen, daaronder begrepen netwerken waar zij advies en begeleiding met betrekking tot het behandelen van moeilijke gevallen kunnen uitwisselen, alsmede hulplijnen voor jongeren;

mondiale en burgerschapseducatie, alsmede vrijwilligerswerk, te bevorderen ter verbetering van sociale, burgerschaps- en interculturele competenties;

inclusief (12) onderwijs voor alle kinderen en jongeren aan te moedigen, en racisme, xenofobie, pestgedrag en discriminatie om welke reden dan ook te bestrijden;

met de steun van de Commissie en de betrokken EU-instanties het gebruik van het internet met het oog op tot terrorisme leidende radicalisering en rekrutering aan te pakken, met name door het opzetten van samenwerking met dienstverleners, samenwerking inzake strategische communicatie, en, in voorkomend geval, eenheden voor de melding van internetuitingen, zulks met inachtneming van de grondrechten en de verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht;

ondersteuning te geven aan de werkzaamheden van het EU-internetforum en van het Europees centrum voor terrorismebestrijding (ECTC) van Europol, in het bijzonder de werkzaamheden van de EU IRU;

maatschappelijke organisaties steun te bieden bij het bevorderen van wederzijds respect en het bestrijden van haatcriminaliteit, haatzaaien en terroristische propaganda met positieve alternatieve verhalen voor de gewelddadige extremistische verhalen en ideologieën, alsmede het ontwikkelen van tegenverhalen voor gewelddadige extremistische ideologieën;

ter voortzetting van de uitwisseling van „beste praktijken” met betrekking tot de bestrijding van radicalisering gebruik te maken van EU-wijde netwerken, zoals het RAN-kenniscentrum;

met de overgang van het SSCAT (Adviesteam voor strategische communicatie inzake Syrië) naar het Europees netwerk voor strategische communicatie (ESCN) gebruik te blijven maken van de adviesverstrekkings- en informatie-uitwisselingsdiensten van het ESCN om de radicalisering en polarisatie in de gemeenschappen in Europa te begrijpen en beter aan te pakken, bijvoorbeeld door personeel bij het ESCN in Brussel te detacheren;

door te gaan met het ontwikkelen van deradicaliserings-, uittredings- en rehabilitatieprogramma’s voor terugkeerders, onder meer en in het bijzonder terugkerende buitenlandse terroristische strijders, hun gezinnen en minderjarigen;

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

in nauwe samenwerking met de lidstaten werk te blijven maken van een specifiek instrumentarium (13) gebaseerd op beste praktijken voor jeugdwerkers om jongeren te helpen bij het ontwikkelen van hun democratische veerkracht, mediageletterdheid, verdraagzaamheid, kritisch denken en conflictoplossingsvaardigheden;

peer learning en onderzoek aan te moedigen en te steunen voor leerkrachten, educatoren en ander onderwijzend personeel, deskundigen, beleidsmakers en onderzoekers, zodat het mogelijk wordt beste praktijken te delen en een beter inzicht in de radicaliseringsproblematiek te krijgen; dit houdt onder meer het ontwikkelen van een beleidskader en het opstellen van een onlinecompendium van goede praktijken in (14);

gelet op de dringende en enorm veelzijdige uitdaging om radicalisering te voorkomen en tegen te gaan, een multistakeholderconferentie (15) te organiseren, waarin verschillende sectoren en relevante stakeholders (bijvoorbeeld uit de beleidsdomeinen justitie, binnenlandse zaken, onderwijs, jeugdzaken, sport, cultuur en sociale zaken), alsmede jongeren, worden bijeengebracht;

wederzijds begrip en respect tussen studenten en andere jongeren uit de EU en derde landen te bevorderen door middel van rechtstreekse en virtuele uitwisselingen, zoals de uitbreiding van het eTwinning Plus-netwerk tot geselecteerde buurlanden van de EU en de virtuele jongerenuitwisselingen in het kader van Erasmus+;

rechtstreekse contacten aan te moedigen tussen jongeren uit achtergestelde milieus en positieve voorbeelden, zoals kunstenaars, sporters of ondernemers alsmede succesverhalen die voor jongeren relevant zijn om hen aan de hand van echte levenservaringen te inspireren (16). Om geloofwaardige positieve alternatieve verhalen voor de gewelddadige extremistische verhalen te helpen creëren, zouden personen die ooit geradicaliseerd waren ook over hun eigen ervaringen kunnen spreken;

de samenwerking met dienstverleners te verbeteren, door het verwelkomen van de sterke betrokkenheid van de digitale sector en het maatschappelijk middenveld en de ontwikkeling van initiatieven om de daadwerkelijke verwijdering van terroristische inhoud (met name door de ontwikkeling van een gezamenlijk platform voor de melding van internetuitingen), alsmede de verspreiding van alternatieve verhalen, met name via het aangekondigde programma voor de versterking van het maatschappelijk middenveld, naar een hoger niveau te tillen;

voort te bouwen op het werk van het Bureau van de EU voor de grondrechten bij het bevorderen van wederzijds respect, non-discriminatie, fundamentele vrijheden en solidariteit in de hele EU;

rekening te houden met deze conclusies bij het uitwerken en uitvoeren van de voorgestelde acties.


(1)  Verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie, Parijs, 17 maart 2015.

(2)  Onderkennend dat niet alle vormen van radicalisering noodzakelijkerwijs tot gewelddadig extremisme leiden, wordt in de rest van de tekst beknoptheidshalve de term „radicalisering” gehanteerd.

(3)  De verklaring van Bratislava van 16 september 2016.

(4)  10466/16.

(5)  Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 2.

(6)  Doc. 9640/16 —Bijvoorbeeld leerkrachten, onderwijzend personeel van universiteiten, maatschappelijk werkers, jeugdwerkers, zorgverleners, vrijwilligers, buren, sporttrainers, religieuze en informele leiders, en lokale politieagenten.

(7)  9641/16.

(8)  In deze tekst wordt de term „educator” gebruikt voor personen die belast zijn met formeel, niet-formeel en/of informeel leren.

(9)  Gedragscode ter bestrijding van illegale vormen van online haatzaaien van 31 mei 2016 (Commissie samen met Facebook, Twitter, YouTube en Microsoft).

(10)  In dit verband wordt gewezen op het voorstel van de Commissie (doc. 9479/16) om een aantal bepalingen van de richtlijn audiovisuele mediadiensten, met name het verbod op aanzetten tot geweld en haat, uit te breiden tot videoplatforms.

(11)  RAN Manifesto for Education — Empowering Educators and Schools (RAN-manifest voor onderwijs — educatoren en scholen sterker maken)

(12)  Zoals bedoeld in het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (2015/C-417/04)

(13)  Lopende werkzaamheden van de deskundigengroep jeugdwerk voor actief burgerschap, ter voorkoming van marginalisering en gewelddadige radicalisering, als opgenomen in het EU-werkplan voor jeugdzaken voor 2016-2018 (PB C 417 van 15.12.2015, blz. 1).

(14)  In het kader van het mandaat van de ET 2020-werkgroep inzake het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie.

(15)  Zoals de regelmatig plaatsvindende RAN-conferentie op hoog niveau over radicalisering.

(16)  Het netwerk zal lokaal worden beheerd door de nationale Erasmus+-agentschappen, waardoor tevens kan worden ingespeeld op plaatselijke omstandigheden.


BIJLAGE

Bij het vaststellen van deze conclusies MEMOREERT de Raad met name het volgende:

de terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie (doc. 14469/4/05);

de herziene EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en rekrutering van terroristen (doc. 9956/14);

de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 9 februari 2015 over terrorismebestrijding (doc. 6026/15);

de bijeenkomst van de Europese Raad van 12 februari 2015, waarop de staatshoofden en regeringsleiders opriepen tot een integrale benadering, die onder meer initiatieven met betrekking tot maatschappelijke integratie omvat, welke van groot belang zijn bij de preventie van gewelddadige radicalisering;

de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie, die is aangenomen tijdens de informele bijeenkomst van 17 maart 2015 van de ministers van Onderwijs van de Europese Unie in Parijs;

de Europese veiligheidsagenda (doc. 8293/15);

de ontwerpconclusies van de Raad over de vernieuwde interneveiligheidsstrategie voor de Europese Unie 2015-2020 (doc. 9798/15);

de conclusies van de Raad van de Europese Unie en van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een krachtiger strafrechtelijke reactie op radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme (doc. 14419/15)

het gezamenlijk verslag in het kader van ET 2020 over onderwijs en opleiding van november 2015 (doc. 14440/1/15 REV 1);

de nota van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding aan de Raad over de stand van de uitvoering van de verklaring van de leden van de Europese Raad van 12 februari 2015, de conclusies van de Raad JBZ van 20 november 2015 en de conclusies van de Europese Raad van 18 december 2015 (doc. 6785/16);

de gezamenlijke verklaring van de EU-ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en van de vertegenwoordigers van de EU-instellingen over de terreuraanslagen op 22 maart 2016 in Brussel, waarin 10 maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding worden vermeld, onder meer het blijven ontwikkelen van preventieve maatregelen (doc. 7371/16);

de mededeling van de Commissie over de uitvoering van de Europese veiligheidsagenda ter bestrijding van terrorisme en ter voorbereiding van een echte en doeltreffende veiligheidsunie (doc. 8128/16);

de conclusies van de Raad van 30 mei 2016 over de rol van de jeugdsector binnen een integrale sectoroverschrijdende aanpak ter voorkoming en bestrijding van gewelddadige radicalisering van jongeren (doc. 9640/16);

de conclusies van de Raad van 30 mei 2016 over het ontwikkelen van mediageletterdheid en kritisch denken door onderwijs en opleiding (doc. 9641/16);

de conclusies van de Raad over de toepassing van het Handvest van de grondrechten in 2015 (met name het deel betreffende non-discriminatie, haatpropaganda, racisme en vreemdelingenhaat) (doc. 10005/16);

de verklaring van Bratislava van 16 september 2016;

de uitvoeringsnota over de vernieuwde interneveiligheidsstrategie voor de Europese Unie en terrorismebestrijding: tweede helft van 2016 (11001/1/16 REV 1);

het eerste voortgangsverslag over de totstandbrenging van een echte en doeltreffende veiligheidsunie van 12 oktober 2016 (COM(2016) 670 final).


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/8


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het stimuleren van nieuwe benaderingen in jeugdwerk om het potentieel van jongeren aan het licht te brengen en te ontwikkelen

(2016/C 467/03)

DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,

HERINNEREND AAN:

1.

De politieke achtergrond van deze problematiek, die in de bijlage bij deze conclusies uit de doeken wordt gedaan.

CONSTATEREN HET VOLGENDE:

2.

Jonge vrouwen en mannen bezitten een innerlijk potentieel en talent dat zowel hunzelf als de hele samenleving ten goede kan komen. Het potentieel van jonge vrouwen en mannen kan worden gezien als competenties (kennis, vaardigheden, attitudes) die voortkomen uit hun creativiteit en diversiteit.

3.

Jongeren streven ernaar hun potentieel, talenten en creativiteit te ontwikkelen in verbinding met actief burgerschap, persoonlijke ontwikkeling en inzetbaarheid. Terwijl het ontwikkelen van talenten inhoudt dat buitengewone capaciteiten worden omgezet in uitmuntendheid, houdt het ontwikkelen van potentieel in dat latente kwaliteiten of capaciteiten worden ontwikkeld die kunnen leiden tot toekomstig succes of nut, naargelang van de individuele situatie van een jonge vrouw of man.

4.

Om het potentieel en talent van alle jongeren aan het licht te brengen en te ontwikkelen moeten de EU en haar lidstaten de uitvoering van effectief en sectordoorsnijdend beleid, dat jongeren aanmoedigt en ondersteunt in het verwezenlijken van hun potentieel, steunen en bevorderen. Speciale aandacht moet uitgaan naar diegenen die zich in moeilijke levenssituaties bevinden.

5.

Jeugdwerk wordt gebruikt om jongeren aan te spreken, inclusief diegenen die gemarginaliseerd zijn of het risico lopen gemarginaliseerd te worden. Daar de levensstijl en het gedrag van jongeren echter verandert in de context van nieuwe sociale en technologische ontwikkelingen, is het van essentieel belang om nieuwe methoden en benaderingen in jeugdwerk te blijven ontwikkelen. Om jongeren te begrijpen en contact met hen te leggen, moet jeugdwerk ook beter in verbinding komen met de digitale wereld.

BEKLEMTONEN HET VOLGENDE:

6.

Jeugdwerk vindt plaats in veel verschillende vormen en omgevingen, en beantwoordt daarmee aan de verschillende behoeften, dromen, aspiraties en leefomstandigheden van jongeren. Het vermogen van jeugdwerk om opkomende veranderingen op te pikken en erop in te spelen, brengt kwalitatieve verandering in het leven van jongeren en in de samenleving teweeg.

7.

De leerprocessen in jeugdwerk helpen jongeren hun competenties op een holistische manier te ontwikkelen, waarbij kennis, vaardigheden en attitudes worden meegerekend. Jeugdwerk wordt vaak gebruikt om jongeren te helpen bij de confrontatie met verschillende levensuitdagingen gedurende de overgang van onderwijs naar werk, perioden van werkloosheid, verschillende opkomende dreigingen waaronder radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt, of bij hun zoektocht naar een positieve identiteit en een gevoel van thuishoren.

8.

De jeugdwerkomgeving moet stimulerend zijn voor nieuwe trends in het leven van jongeren, zich eraan aanpassen, er aantrekkelijk voor zijn en erop inspelen om hen zodoende te helpen hun potentieel aan het licht te brengen en te ontwikkelen; dat potentieel kan vaak verscholen of onzichtbaar blijven binnen het formeel onderwijs of in andere sectoren. Deze omgeving moet dienen als plaats om te experimenteren en nieuwe dingen uit te proberen, waar falen is toegestaan, en wordt beschouwd als onderdeel van het leerproces en sociale integratie.

9.

De activiteiten die worden ontplooid in jeugdwerk zijn doeltreffend gebleken voor de positieve ontwikkeling van jonge persoonlijkheden en zij moeten verder worden ondersteund en versterkt. Het aanmoedigen van innovatie in het jeugdwerk zou moeten worden gezien als een onderdeel van de respons op voortdurende veranderingen, waarbij wordt getracht de interesse van alle jongeren te trekken, ook van diegenen die nog niet actief deelnemen aan jeugdwerkactiviteiten. Innovaties moeten deel uitmaken van de voortdurende kwaliteitsverbetering van jeugdwerk en inspelen op de behoeften, interesses en ervaringen van jongeren zoals ze door henzelf worden waargenomen (1).

10.

Om jongeren aan te trekken en een grotere impact op hun leven te bewerkstelligen, moet er nagedacht worden over nieuwe omgevingen waar jongeren hun tijd doorbrengen, zoals in moderne grootstedelijke infrastructuur en de virtuele ruimte, maar ook over nieuwe benaderingen die gebruikmaken van innovatieve online en offline instrumenten (zoals „gamificatie” (2), gps-gebaseerde activiteiten (3), leerbadges (4) of designdenken (5)), en moeten deze zaken in aanmerking worden genomen bij het verder ontwikkelen van onderwijs en opleiding voor jeugdwerkers.

11.

Om deze innovatie tot een succes te maken, moeten jongeren zelf een centrale rol spelen in het ontwerpen, ontwikkelen en uitvoeren van het innovatieproces op het vlak van jeugdwerk.

12.

De capaciteiten van jeugdwerkers (vrijwillig of in loondienst) kunnen worden verbeterd door middel van onderwijs-, opleidings- en netwerkmogelijkheden en begeleiding, alsook financiële steun. Zo kunnen nieuwe en innovatieve benaderingen in jeugdwerk worden ontwikkeld en ingevoerd met het doel om meer jongeren te benaderen, met name diegenen die moeilijk te bereiken zijn, en een grotere invloed op hun leven te hebben.

13.

Het ontwerp van op bewijzen gebaseerd jeugdbeleid vereist dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt met actuele, relevante gegevens die op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau worden verzameld. Informatie over de levensstijl en huidige leeftrends (6) van jongeren moet ook worden opgenomen.

14.

Buiten de ontwikkeling van de jeugdwerksector als zodanig, is sectordoorsnijdende samenwerking van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van nieuwe benaderingen in jeugdwerk. In het kader van de invoering van nieuwe benaderingen in de praktijk van het jeugdwerk en het jongerenbeleid moet de samenwerking van belanghebbenden uit verschillende sectoren worden vergemakkelijkt en bevorderd, teneinde het mogelijk te maken om op doeltreffende wijze samenwerkingsmogelijkheden (7) in kaart te brengen, en ertoe bij te dragen dat de kwaliteit van de jeugdwerkpraktijk omhoog gaat en er beter in de behoeften van jongeren wordt voorzien.

VERZOEKEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL, DE LIDSTATEN:

15.

De inzet, het ontwerp, de ontwikkeling, het testen en de verspreiding van nieuwe instrumenten en benaderingen voor jeugdwerk door middel van sectordoorsnijdende samenwerking te bevorderen, te steunen en te evalueren, om een gepast antwoord te kunnen geven op huidige behoeften en toekomstige uitdagingen, interesses en verwachtingen van jongeren en de samenleving. Om de kwaliteit te waarborgen moeten jongeren, jonge onderzoekers, jeugdwerkers en jeugdorganisaties uitgenodigd worden om actief deel te nemen aan alle stappen van het proces.

16.

De capaciteiten van jeugdwerkers (vrijwillig of in loondienst) met betrekking tot innovatie en de ontwikkeling van het potentieel en de talenten van jongeren te versterken door in educatieve en opleidingsmogelijkheden te voorzien met bijzondere nadruk op:

a)

het gebruiken en aanpassen van innovatieve benaderingen in de praktijk van het jeugdwerk;

b)

het opnemen van informatie over de meest recente leeftrends van jongeren in jeugdwerkonderwijs en -praktijk;

c)

het gebruik van sectordoorsnijdende samenwerking bij het ontwerpen van nieuwe en innovatieve instrumenten en benaderingen voor jeugdwerk in de praktijk;

d)

de methoden om het potentieel en de talenten van jongeren met name aan het licht te brengen, en vervolgens te ontwikkelen, voor het opbouwen van hun eigenwaarde en zelfvertrouwen;

e)

de betrokkenheid van jongeren als een bron van waardevolle informatie en deskundigheid, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van digitale competenties;

f)

het bereiken van jongeren die het risico lopen gemarginaliseerd te worden, door middel van innovatieve benaderingen en met de focus op ontwikkeling van hun potentieel en talent.

17.

waar mogelijk, duurzame steun, inclusief financiële steun, aan te moedigen voor organisaties die met en voor jongeren werken, in het bijzonder in collectieve projecten en volgens de beginselen van jeugdwerk (8), om hun innovatiecapaciteiten te ontwikkelen.

18.

Nauw samen te werken met de vertegenwoordigers van regionale en lokale autoriteiten, jeugdraden en jeugdwerkorganisaties, jongeren en andere actoren op het gebied van jeugdzaken, zodat de boodschappen in deze conclusies algemeen ingang vinden in de praktijk op regionaal en lokaal niveau.

19.

Ruimten en opportuniteiten te bevorderen en te steunen, waar passend in samenspraak met lokale overheden, teneinde jongeren in staat te stellen elkaar persoonlijk te ontmoeten en gemeenschappelijke initiatieven te ontwikkelen.

20.

Te overwegen om flexibele ruimten en mogelijkheden te creëren om te experimenteren, waar trial en error toegestaan is en jeugdwerkers en jongeren kunnen leren omgaan met de snel veranderende omstandigheden en levensstijlen, en met complexiteit.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL, OM:

21.

Te overwegen om regelmatig informatie over de leeftrends van jongeren te verzamelen en te analyseren en te helpen met de verspreiding van de resultaten onder de relevante belanghebbenden, inclusief nationale, regionale en lokale beleidsmakers, vrijwilligers in jeugdwerk, jeugdleiders en jeugdwerkers.

22.

Te zoeken naar innovatieve benaderingen in de jeugdwerkpraktijk, met inbegrip van andere relevante terreinen, zoals onderwijs en opleiding, sport en cultuur, sociale voorzieningen, informatie- en communicatietechnologieën, enz., en kansen te scheppen om op andere beleidsgebieden gebruikte innovatieve benaderingen aan te passen aan de jeugdwerkomgeving, en om voorbeelden van goede praktijken te delen.

23.

Te bepalen welke nieuwe competenties jeugdwerkers nodig hebben, en onderwijs- en opleidingsmodules te ontwikkelen die de verwerving van nieuwe competenties, inclusief digitale competenties, door jeugdwerkers vergemakkelijken.

24.

Door het totstandbrengen, monitoren en evalueren van beleidsmaatregelen, strategieën en initiatieven voor jongeren op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, tot nieuwe benaderingen in jeugdwerk te komen die het potentieel en het talent van alle jongeren aan het licht helpen te brengen en helpen te ontwikkelen.

VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:

25.

Regelmatig analyses te maken en in het Jeugdzakenverslag een nieuwe afdeling op te nemen met actuele en accurate informatie over de meest recente levensstijlen en leeftrends onder jongeren.

26.

De uitwisseling van informatie over levensstijlen en leeftrends onder jongeren te ondersteunen, alsook voorbeelden van goede praktijken en innovatieve benaderingen die op het niveau van de EU-lidstaten, en ook buiten de EU, in het jeugdwerk worden gevolgd. Deskundigenvergaderingen, conferenties en andere activiteiten op het gebied van wederzijds leren te organiseren en het gebruik van platforms zoals de Europese Jeugdwerkconventie te overwegen om innovatieve benaderingen in jeugdwerk te bevorderen.

27.

Zo goed mogelijk gebruik te maken van de bestaande Europese programma’s zoals Erasmus+ om innovatieve benaderingen in de praktijk van het jeugdwerk te bevorderen.


(1)  Quality youth work — common framework for future developments of youth work. Verslag van de deskundigengroep voor kwaliteitsregelingen voor jeugdwerk in de lidstaten van de EU, Europese Commissie, 2015.

(2)  Gamificatie betekent het toepassen van de mechanica van gaming op niet-gaming activiteiten om het gedrag van mensen te veranderen. Er zijn voorbeelden van applicaties die de stappen tellen die men elke dag zet, die beloningen toekennen en een vergelijkingen met anderen mogelijk maken. Verschillende elementen van de dynamiek en de mechanismen van games kunnen ook in jeugdwerk worden ingevoerd en toegepast. Gamification 101: An Introduction to the Use of Game Dynamics to Influence Behaviour, Bunchball, 2010).

(3)  Gps-gebaseerde activiteiten gebruiken elektronische hulpmiddelen met gps (vooral smartphones) voor verschillende activiteiten ter ondersteuning van fysieke verplaatsing, oriëntatie in een nieuwe omgeving, uitvoering van verschillende taken of om meer te weten te komen over interessante plaatsen.

(4)  Leerbadges zijn virtuele badges in de online-omgeving die prestaties van leerders bekrachtigen. Dit idee wordt gesteund door sommige bedrijven, waaronder Mozilla, dat een onlineplatform genaamd „Open badges” heeft ontworpen. Dit sluit goed aan bij initiatieven rond de erkenning van niet-formeel leren in jeugdwerk.

(5)  Designdenken is een mensgerichte, op samenwerking gebaseerde, optimistische en experimentele benadering. Deze werkt goed bij jongeren omdat zij een integrerend deel van verandering worden en tegelijkertijd een nieuwe oplossing ontwerpen. Designdenken kan worden gebruikt voor het (her)ontwerpen van verschillende programma’s, instrumenten of ruimten voor jongeren. (Design Thinking for Educators Toolkit, 2012).

(6)  Informatie over levenswijzen, leeftrends van jongeren omvat specifieke details over jongeren uit sociologisch, psychologisch en pedagogisch standpunt. Zulke informatie moet vragen beantwoorden als: Wat zijn de interesses van jongeren? Waar zijn ze bang voor? Op welke manier leren ze? Hoe vullen ze hun vrije tijd in? Hoe is hun interactie in sociale netwerken? Hoe beheren ze hun financiën?

(7)  Een creatieve workshop die tot doel heeft een nieuwe applicatie voor mobiele toestellen te ontwerpen en waaraan wordt deelgenomen door jeugdwerkers, jongeren en ICT-specialisten, zou hier als voorbeeld kunnen dienen.

(8)  Zie voetnoot 1.


BIJLAGE

De Raad brengt bij het aannemen van deze conclusies met name het volgende in herinnering:

De mededeling van de Commissie „Europa 2020” (1) zoals goedgekeurd door de Europese Raad, en de daarin opgenomen vlaggenschipinitiatieven „Nieuwe vaardigheden en banen” (2), „de Innovatie-Unie” (3), en „de Digitale Agenda voor Europa” (4).

De conclusies van de Raad van 30 mei 2016 over de rol van de jeugdsector binnen een integrale sectoroverschrijdende aanpak ter voorkoming en bestrijding van gewelddadige radicalisering van jongeren (5).

De Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 15 december 2015, over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2016-2018 (6).

De conclusies van de Raad van 18 mei 2015 betreffende een intensievere sectoroverschrijdende beleidssamenwerking om de sociaaleconomische uitdagingen voor jongeren doeltreffend aan te pakken (7).

De conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren om de sociale inclusie van jongeren te bevorderen (8).

De conclusies van de Raad van 25 november 2013 over het verbeteren van de sociale insluiting van jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (9).

De conclusies van de Raad van 16 mei 2013 over de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren (10).

Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (11).

De conclusies van de Raad van 11 mei 2012 over het stimuleren van creativiteit en innoverend potentieel bij jongeren (12).

De Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 18 november 2010, over jeugdwerk (13).

De Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 11 mei 2010, over de actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede (14).

Studies en verklaringen:

Het gezamenlijke verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (15).

Het verslag van de deskundigengroep voor kwaliteitsregelingen voor jeugdwerk in de lidstaten van de EU (2015).

De verklaring van de tweede Europese Jeugdwerkconventie (2015) (16).


(1)  Doc. 7110/10.

(2)  Doc. 17066/10.

(3)  Doc. 14035/10.

(4)  Doc. 9981/10/REV 1.

(5)  Doc. 9640/16.

(6)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 1.

(7)  PB C 172 van 27.5.2015, blz. 3.

(8)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 18.

(9)  PB C 30 van 1.2.2014, blz. 5.

(10)  PB C 168 van 14.6.2013, blz. 5.

(11)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(12)  PB C 169 van 15.6.2012, blz. 1.

(13)  PB C 327 van 4.12.2010, blz. 1.

(14)  PB C 137 van 27.5.2010, blz. 1.

(15)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 17.

(16)  http://pjp-eu.coe.int/documents/1017981/8529155/The+2nd+European+Youth+Work+Declaration_FINAL.pdf/cc602b1d-6efc-46d9-80ec-5ca57c35eb85


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/12


Conclusies van de Raad over sportdiplomatie

(2016/C 467/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1.

HERINNEREND AAN de politieke achtergrond van dit onderwerp, als beschreven in de bijlage;

2.

ZICH ERVAN BEWUST dat sport een mogelijk instrument is om de interculturele, economische en politieke samenwerking en de verstandhouding tussen naties en culturen te bevorderen en dat het potentieel ervan een onderdeel kan zijn van de uitbreiding en de versterking van de contacten tussen de EU en derde landen;

3.

ONDERKENNEND DAT

sportdiplomatie kan worden begrepen als het aanwenden van sport met het doel diplomatieke, interculturele, sociale, economische en politieke betrekkingen te beïnvloeden. Het is een onafscheidelijk deel van publieksdiplomatie, een proces van lange duur gericht op communicatie met het publiek en met organisaties, bijvoorbeeld om de aantrekkelijkheid en het imago van een land, regio of stad te verbeteren en de beleidsmatige besluitvorming te beïnvloeden. Publieksdiplomatie draagt op een voor het publiek zichtbare en begrijpelijke wijze bij tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het buitenlands beleid;

sportdiplomatie op EU-niveau omvat alle relevante instrumenten op sportgebied die door de EU en haar lidstaten worden gebruikt om samen te werken met niet-EU-landen en internationale gouvernementele organisaties. Deze instrumenten moeten vooral gericht zijn op beleidssamenwerking en ondersteuning van beleidsmaatregelen, projecten en programma’s. De nadruk moet worden gelegd op de rol van sport in de externe betrekkingen van de Unie, met inbegrip van de aanprijzing van Europese waarden.

4.

BESEFFEND dat sportdiplomatie kan worden gerealiseerd in nauwe samenwerking met de sportbeweging, met inachtneming van de autonomie ervan. Zij omvat gebieden als het propageren van positieve sportwaarden, en draagt bij tot de ontwikkeling van politieke, sociale en economische samenwerking en betrekkingen.

5.

ERKENNEND dat er waarden zijn die door sport kunnen worden bevorderd, zoals fair play, gelijkheid, respect voor diversiteit, integriteit, discipline, uitmuntendheid, vriendschap, verdraagzaamheid en wederzijdse verstandhouding, en die verschillende mensen en landen kunnen verenigen. Sportdiplomatie maakt gebruik van de universaliteit van sport als een manier om talige, socioculturele en religieuze verschillen te overstijgen, en heeft daarbij een aanzienlijk potentieel om de multiculturele dialoog te promoten en bij te dragen tot ontwikkeling en vrede.

6.

BEKLEMTONEND dat sportlui en sportevenementen een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van sportdiplomatie. Zij kunnen bij het buitenlandse publiek en buitenlandse organisaties een positief beeld uitdragen en de perceptie vormgeven, teneinde de bredere doelstellingen van het buitenlands beleid te helpen verwezenlijken. In dit verband kan sport de nationale en EU-diplomatie helpen versterken en aanvullen.

7.

OVERWEGEND dat sport een platform kan zijn voor het ontwikkelen van intermenselijke betrekkingen, bijvoorbeeld door uitwisselingsprogramma’s voor sporters, jongeren, coaches en deskundigen te steunen, of door zowel op elite- als op amateurniveau internationale sportwedstrijden te organiseren.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, TERDEGE REKENING HOUDEND MET HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL, OM:

8.

er binnen de lidstaten en in de Europese Commissie en de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (met inbegrip van de EU-delegaties) op te wijzen dat sport een bijdrage kan leveren aan publieksdiplomatie;

9.

overheidsinstanties en de sportbeweging tot samenwerking aan te sporen met het oog op het benutten van het potentieel van sport voor buitenlands beleid;

10.

de betrekkingen met relevante sportorganisaties en internationale gouvernementele organisaties, alsook met andere belanghebbenden, te verbeteren door middel van de gestructureerde EU-dialoog over sport in het kader van de zittingen van de Raad en de vergaderingen van het EU-Sportforum en andere structuren;

11.

beter gebruik te maken van het potentieel van sport, onder meer door onderwijs en door een beroep te doen op bekende sporters als boodschappers om positieve sport- en Europese waarden te propageren;

12.

belangrijke sportevenementen — voor zover deze kunnen bijdragen tot het verwezenlijken van de economische EU-doelstellingen van groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen — te ondersteunen als een belangrijk aspect van de interculturele, sociale en economische diplomatie van de EU;

13.

ervoor te zorgen dat sportdiplomatie op de politieke agenda van de EU blijft;

14.

te onderzoeken of het mogelijk is een beroep te doen op het netwerk van ambassadeurs van de Europese week van de sport om positieve sport- en Europese waarden te propageren met het doel de aantrekkelijkheid, erkenning en zichtbaarheid van de EU in derde landen te verhogen;

15.

steun te verlenen en deel te nemen aan activiteiten, zoals conferenties, seminars, peer-learningactiviteiten of informele ad-hocwerkgroepen, die een bijdrage kunnen leveren bij het opstellen van de strategische benadering van sportdiplomatie in het kader van de EU.

VERZOEKT DE COMMISSIE OM:

16.

ervoor te zorgen dat er bij overeenkomsten met derde landen, onder meer in het kader van toetredings-, associatie-, samenwerkings- en Europese nabuurschapsovereenkomsten, rekening wordt gehouden met sport en met de bijdrage die sport kan leveren aan het waarmaken van de ambities van de buitenlandse betrekkingen van de EU;

17.

empirisch bewijsmateriaal te verzamelen en te verspreiden over de doeltreffendheid van sport als een instrument om waarden, interculturele dialoog, ontwikkeling en vrede te bevorderen;

18.

een conferentie op hoog niveau te organiseren om de samenwerkingsmogelijkheden op het vlak van sportdiplomatie te bespreken, onder meer wat betreft een mogelijk platform of netwerk ter versterking van de kennis op het gebied van sportdiplomatie, met name door het verzamelen en uitwisselen van beste praktijken inzake de maatschappelijke rol van sportdiplomatie; en te onderzoeken of het mogelijk is educatieve richtsnoeren of modules op te stellen voor overheidsinstanties en relevante belanghebbenden die betrokken zijn bij kwesties in verband met sportdiplomatie;

19.

te onderzoeken of het mogelijk is sportgerelateerde activiteiten te financieren met middelen uit financieringsprogramma’s van de externe betrekkingen van de EU, en te overwegen steun te verlenen aan projecten waaraan derde landen deelnemen en die verband houden met sportdiplomatie, via EU-financieringsprogramma’s op het gebied van externe betrekkingen, alsmede via het Erasmus+-programma;

20.

te overwegen om derde landen te betrekken bij de Europese week van de sport.


BIJLAGE

De Raad brengt bij het vaststellen van deze conclusies met name het volgende in herinnering:

artikel 165, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU): „De Unie en de lidstaten bevorderen de samenwerking met derde landen en met de inzake onderwijs en sport bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa”;

het witboek sport van de Commissie (2007), waarin wordt onderstreept dat de maat-schappelijke rol van sport tevens de externe betrekkingen van de Unie kan versterken (1);

de mededeling van de Commissie „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport”, waarin wordt benadrukt dat de samenwerking met Europese derde landen, met name kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaten en de Raad van Europa, een prioriteit moet zijn (2);

het verslag van de door de Commissie opgerichte Groep op hoog niveau inzake sportdiplomatie (2016).


(1)  Doc. 11811/07 + ADD 1-4.

(2)  Doc. 5597/11 + ADD 1-3.


Europese Commissie

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/15


Wisselkoersen van de euro (1)

14 december 2016

(2016/C 467/05)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0644

JPY

Japanse yen

122,39

DKK

Deense kroon

7,4359

GBP

Pond sterling

0,83963

SEK

Zweedse kroon

9,7553

CHF

Zwitserse frank

1,0747

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

9,0223

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,023

HUF

Hongaarse forint

314,89

PLN

Poolse zloty

4,4402

RON

Roemeense leu

4,5153

TRY

Turkse lira

3,7125

AUD

Australische dollar

1,4177

CAD

Canadese dollar

1,3961

HKD

Hongkongse dollar

8,2561

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,4741

SGD

Singaporese dollar

1,5157

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 241,10

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

14,5508

CNY

Chinese yuan renminbi

7,3499

HRK

Kroatische kuna

7,5405

IDR

Indonesische roepia

14 143,75

MYR

Maleisische ringgit

4,7303

PHP

Filipijnse peso

52,918

RUB

Russische roebel

65,1386

THB

Thaise baht

37,882

BRL

Braziliaanse real

3,5242

MXN

Mexicaanse peso

21,5666

INR

Indiase roepie

71,8245


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/16


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2016

betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

(2016/C 467/06)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 101, lid 2,

Gezien het besluit van de Raad tot goedkeuring van de sluiting door de Commissie, namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (hierna „de SAO” genoemd), is op 16 juni 2008 ondertekend en op 1 juni 2015 in werking getreden (1).

(2)

De Republiek Kroatië is op 1 juli 2013 toegetreden tot de Unie.

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, tweede alinea, van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie van 2012, dient de toetreding van Kroatië tot de SAO te worden geregeld door de sluiting van een protocol bij de SAO door de Raad, handelend met eenparigheid van stemmen namens de lidstaten, en door het betrokken derde land.

(4)

Op 24 september 2012 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met Bosnië en Herzegovina met het oog op de sluiting van een protocol bij de SAO.

(5)

Deze onderhandelingen zijn succesvol afgerond en het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (hierna „het protocol” genoemd) werd op 18 juli 2016 geparafeerd.

(6)

Het protocol betreft ook aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie behoren.

(7)

Het protocol dient door de Commissie namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te worden gesloten, wat betreft aangelegenheden die onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vallen.

(8)

Op 21 november 2016 stelde de Raad een besluit vast tot goedkeuring van de sluiting van het protocol door de Commissie, namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2).

(9)

De ondertekening en de sluiting van het protocol zijn onderworpen aan een afzonderlijke procedure voor aangelegenheden die onder het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

(10)

Het protocol dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het protocol bij de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, wordt goedgekeurd.

De tekst van het protocol is gehecht aan het besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en haar lidstaten, en de voorlopige toepassing van het protocol (3).

Artikel 2

Het lid van de Commissie dat bevoegd is voor het Europees nabuurschapsbeleid en de toetredingsonderhandelingen, wordt gemachtigd om het protocol te ondertekenen en de in artikel 7 van het protocol bedoelde kennisgeving neer te leggen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 9 december 2016.

Voor de Commissie

Johannes HAHN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 164 van 30.6.2015, blz. 2.

(2)  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.

(3)  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/18


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN EACEA/41/2016

in het kader van het programma Erasmus+

Kernactie 3: Ondersteuning van beleidshervormingen — Initiatieven voor beleidsinnovatie

Europese toekomstige samenwerkingsprojecten op het gebied van onderwijs en opleiding

(2016/C 467/07)

1.   Beschrijving, doelstellingen en prioriteiten

Toekomstgerichte samenwerkingsprojecten zijn transnationale samenwerkingsprojecten voor het testen, ontwikkelen of beoordelen van innoverende beleidsbenaderingen die het potentieel hebben om in het beleid te worden geïntegreerd, en om input te leveren voor het verbeteren van de systemen voor onderwijs en opleiding. Deze projecten moeten diepgaande kennis over doelgroepen, leren, onderwijs of opleidingssituaties verschaffen en effectieve methodologieën en hulpmiddelen waarmee beleid kan worden ontwikkeld, evenals conclusies die relevant zijn voor beleidsmakers op alle niveaus wat betreft onderwijs en opleiding.

Toekomstgerichte samenwerkingsprojecten moeten daarom worden geleid en uitgevoerd door essentiële belanghebbenden die bewezen hebben topkwaliteit te leveren en die over de actueelste kennis beschikken, die in staat zijn tot innoveren of die met hun activiteiten systemische veranderingen teweeg kunnen brengen, en die de beleidsagenda inzake onderwijs en opleiding kunnen aansturen.

Voorstellen in het kader van deze oproep moeten aansluiten op de nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking zoals vermeld in het Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1).

De specifieke doelstellingen van deze oproep zijn:

in gang zetten van veranderingen op de langere termijn en in de praktijk testen van innovatieve oplossingen voor uitdagingen op het gebied van onderwijs en opleiding die in het beleid kunnen worden geïntegreerd en die duurzame en systemische veranderingen in de systemen voor onderwijs en opleiding teweeg kunnen brengen;

ondersteunen van transnationale samenwerking en wederzijds leren tussen essentiële belanghebbenden met betrekking tot toekomstgerichte onderwerpen;

faciliteren van het verzamelen en analyseren van bewijs waarmee innoverende beleidsbenaderingen en praktijken kunnen worden onderbouwd.

Voorstellen die naar aanleiding van deze oproep worden ingediend, moeten zich richten op één van de volgende vijf prioriteiten:

verwerven van basisvaardigheden door laaggeschoolde volwassenen;

bevorderen van op prestaties gebaseerde benaderingen in beroepsonderwijs en -opleiding;

bevorderen van innovatieve technologie op het gebied van loopbaanbegeleiding;

professionalisering van personeel (schoolonderwijs, met inbegrip van voor- en vroegschoolse educatie en opvang);

behalen van de doelstellingen van de vernieuwde EU-strategie voor het hoger onderwijs.

Voorstellen die niet op één van de vijf prioriteiten van deze oproep zijn gericht, worden niet in aanmerking genomen.

2.   In aanmerking komende inschrijvers

De term „inschrijvers” verwijst naar alle organisaties en instellingen die deelnemen aan een inschrijving, ongeacht hun rol in het project.

In aanmerking komende inschrijvers zijn publieke of private organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs en opleiding of andere sectoren zoals niet-formeel leren, waaronder jeugdwerk, andere sociaaleconomische sectoren en/of organisaties die sectoroverschrijdende activiteiten uitvoeren.

Gegadigden die in aanmerking komen om op deze oproep te reageren, zijn:

overheidsautoriteiten op nationaal/regionaal/lokaal niveau die verantwoordelijk zijn voor beleid op het gebied van onderwijs en opleiding;

organisaties zonder winstoogmerk (ngo's), publiek of privaat;

onderzoekscentra;

scholen of andere onderwijsinstellingen;

instellingen voor hoger onderwijs;

kamers van koophandel;

netwerken van belanghebbenden;

erkenningsinstellingen;

evaluatie- en kwaliteitsborgingsinstanties;

handelsorganisaties en werkgevers;

vakbonden en personeelsverenigingen;

diensten voor loopbaanbegeleiding;

maatschappelijke en culturele organisaties;

bedrijven;

internationale organisaties.

Uitsluitend aanvragen van rechtspersonen die zijn gevestigd in de volgende programmalanden, komen in aanmerking:

de 28 lidstaten van de Europese Unie;

de EVA/EER-landen: IJsland, Liechtenstein, Noorwegen;

de kandidaat-EU-lidstaten: de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije.

Het minimumaantal deelnemers aan een partnerschap voor deze oproep is drie organisaties uit minstens drie programmalanden.

3.   In aanmerking komende activiteiten en duur van het project

De activiteiten moeten van start gaan op 1 november 2017, 1 december 2017 of 1 januari 2018.

De duur van het project moet tussen de 24 en 36 maanden liggen. Als het na ondertekening van de overeenkomst en de start van het project voor de begunstigden echter onmogelijk blijkt om het project om gegronde redenen en buiten hun wil binnen de geplande periode te voltooien, kan een verlenging van de termijn worden toegekend. Een verlenging van maximaal zes maanden wordt verleend als deze wordt aangevraagd vóór de uiterste datum die in de subsidieovereenkomst is opgenomen.

De in het kader van deze oproep te financieren activiteiten kunnen het volgende omvatten (de lijst is niet uitputtend):

analyses, onderzoeken, inventarisaties;

onderzoeksactiviteiten;

opleidingsactiviteiten;

opstelling van rapporten, projectconclusies, beleidsaanbevelingen;

workshops;

conferenties/seminaries;

tests en beoordelingen van innoverende benaderingen aan de basis;

acties met betrekking tot bewustmaking en verspreiding;

acties die gericht zijn op het maken en verbeteren van netwerken, het uitwisselen van goede praktijken;

ontwikkeling van ICT-tools (software, platforms, apps enzovoort) of leermiddelen;

ontwikkeling van andere intellectuele resultaten.

4.   Toekenningscriteria

De in aanmerking komende inschrijvingen worden beoordeeld op basis van uitsluitings-, selectie- en toekenningscriteria (2).

De toekenningscriteria zijn:

1.

relevantie van het project (30 %);

2.

kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het project (30 %);

3.

kwaliteit van het partnerschap en de samenwerkingsregelingen (20 %);

4.

effect op beleidsontwikkeling en verspreiding (20 %).

Alleen voorstellen die de minimumdrempel voor kwaliteit hebben gehaald:

ten minste de drempelwaarde van 50 % van elk criterium, d.w.z. minimaal 15 punten voor respectievelijk „Relevantie van het project” en „Kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het project”, en 10 punten voor respectievelijk „Kwaliteit van het partnerschap en de samenwerkingsregelingen” en „Effect op beleidsontwikkeling en verspreiding”, en

ten minste een drempelwaarde van 70 % op de totaalscore (d.w.z. de totaalscore van de vier toekenningscriteria)

worden in aanmerking genomen voor EU-financiering. Inschrijvingen die deze drempelwaarde niet halen, worden afgewezen.

5.   Begroting

De totale begroting voor de cofinanciering van projecten bedraagt 8 000 000 EUR.

De financiële bijdrage van de EU kan niet hoger zijn dan 75 % van de totale subsidiabele kosten.

De maximale subsidie per project bedraagt 500 000 EUR.

Het Agentschap behoudt zich het recht voor niet alle voor deze oproep beschikbare middelen uit te keren.

6.   Termijn voor het indienen van aanvragen

Aanvragen moeten uiterlijk op 14 maart 2017 om 12.00 CET worden ingediend.

Inschrijvers worden verzocht alle informatie over de oproep tot voorstellen en de indieningsprocedure zorgvuldig te lezen en de documenten te gebruiken die deel uitmaken van het inschrijvingspakket op: https://eacea.ec.europa.eu/erasmus-plus/funding/forward-looking-cooperation-projects-2017-eacea412016_en

Het inschrijvingsformulier is beschikbaar op internet op het volgende adres: https://eacea.ec.europa.eu/PPMT/

Het volledige inschrijvingspakket moet online worden ingediend met behulp van het juiste elektronische formulier, dat volledig moet zijn ingevuld en dat alle relevante en van toepassing zijnde bijlagen en ondersteunende documenten moet bevatten.

Inschrijvingsformulieren die niet alle verlangde informatie bevatten of die niet op tijd online worden ingediend, zullen niet in behandeling worden genomen.

7.   Aanvullende informatie

Voor meer informatie, zie de leidraad voor inschrijvers.

De leidraad voor inschrijvers en het inschrijvingspakket zijn beschikbaar op de volgende website: https://eacea.ec.europa.eu/erasmus-plus/funding/forward-looking-cooperation-projects-2017-eacea412016_en

E-mailcontactgegevens: EACEA-Policy-Support@ec.europa.eu


(1)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25.

(2)  Zie de leidraad voor inschrijvers, hoofdstukken 7, 8 en 9.


Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/21


AANKONDIGING VAN VERGELIJKEND ONDERZOEK

(2016/C 467/08)

Het Europees Bureau voor Personeelsselectie (EPSO) organiseert het volgende vergelijkend onderzoek:

 

EPSO/AST/139/16 — ASSISTENTEN (AST 3)

1.

FINANCIËN

2.

HUMAN RESOURCES

De aankondiging wordt in 24 talen bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Unie C 467 A van 15 december 2016.

Zie voor meer informatie de website van EPSO: http://blogs.ec.europa.eu/eu-careers.info/


GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/22


ARREST VAN HET HOF

van 2 oktober 2015

in zaak E-7/15

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen het Koninkrijk Noorwegen

(Niet-nakoming door een EVA-staat van op hem rustende verplichtingen — Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa — Grenswaarden voor bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht — Luchtkwaliteitsplan)

(2016/C 467/09)

In zaak E-7/15, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen het Koninkrijk Noorwegen — VERZOEK om te verklaren dat het Koninkrijk Noorwegen, door het in de jaren 2008-2012 verscheidene keren overschrijden van de grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in de lucht in bepaalde zones in Noorwegen, en door het niet voldoen aan de verplichting een plan inzake luchtkwaliteit op te stellen, zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 14c van bijlage XX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa) niet is nagekomen, heeft het Hof, samengesteld uit Carl Baudenbacher, voorzitter (rechter-rapporteur), Per Christiansen en Páll Hreinsson, rechters, op 2 oktober 2015 een arrest gewezen, waarvan het dictum luidt als volgt:

Het Hof:

1.

verklaart dat het Koninkrijk Noorwegen:

i)

door het in de jaren 2009-2012 verscheidene keren overschrijden van de grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10) in de lucht in de zones NO3, NO4 en NO6, zoals bedoeld in de artikelen 3 en 5 van Richtlijn 1999/30/EG, huidig artikel 13 van Richtlijn 2008/50/EG;

ii)

door het in de jaren 2010-2012 verscheidene keren overschrijden van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in de lucht in de zones NO1, NO3 en NO5, zoals bedoeld artikel 4 van Richtlijn 1999/30/EG, huidig artikel 13 van Richtlijn 2008/50/EG, en

iii)

door het verscheidene keren niet voldoen aan de verplichting om met betrekking tot de zones NO1, NO2, NO3, NO4 en NO5 een plan inzake luchtkwaliteit op te stellen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG, huidig artikel 23 van Richtlijn 2008/50/EG,

zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 14c van bijlage XX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa) niet is nagekomen.

2.

verwijst Noorwegen in de kosten van de procedure.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/23


ARREST VAN HET HOF

van 27 oktober 2015

in zaak E-10/15

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen IJsland

(Niet-nakoming door een EER/EVA-staat van op hem rustende verplichtingen — Niet-uitvoering — Richtlijn 2009/126/EG inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations)

(2016/C 467/10)

In zaak E-10/15, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen IJsland — VERZOEK om te verklaren dat IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn goedkeuren van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 21au van hoofdstuk III van bijlage XX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2009/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol nr. 1 daarbij, zijn verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen, heeft het Hof, samengesteld uit Carl Baudenbacher, voorzitter, Per Christiansen (rechter-rapporteur) en Páll Hreinsson, rechters, op 27 oktober 2015 een arrest gewezen, waarvan het dictum als volgt luidt:

Het Hof:

1.

verklaart dat IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn goedkeuren van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 21au van hoofdstuk III van bijlage XX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2009/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol nr. 1 daarbij, zijn verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen.

2.

verwijst IJsland in de kosten van de procedure.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/24


ARREST VAN HET HOF

van 27 oktober 2015

in zaak E-11/15

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen IJsland

(Niet-nakoming door een EER/EVA-staat van op hem rustende verplichtingen — Niet-uitvoering — Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten)

(2016/C 467/11)

In zaak E-11/15, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tegen IJsland — VERZOEK om te verklaren dat IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn goedkeuren van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in de punten 7a, 7e en 7i van bijlage XIX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, zijn verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen, heeft het Hof, samengesteld uit Carl Baudenbacher, voorzitter, Per Christiansen (rechter-rapporteur) en Páll Hreinsson, rechters, op 27 oktober 2015 een arrest gewezen, waarvan het dictum als volgt luidt:

Het Hof:

1.

verklaart dat IJsland, door het niet binnen de gestelde termijn goedkeuren van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit waarnaar wordt verwezen in de punten 7a, 7e en 7i van bijlage XIX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, zijn verplichtingen uit hoofde van dat besluit en van artikel 7 van de EER-overeenkomst niet is nagekomen.

2.

verwijst IJsland in de kosten van de procedure.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/25


Beroep tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, op 20 september 2016 ingesteld door Marine Harvest ASA

(zaak E-12/16)

(2016/C 467/12)

Op 20 september 2016 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA door Marine Harvest ASA, vertegenwoordigd door Torben Foss, advocaat, en Kjetil Raknerud, advocaat, Advokatfirmaet PricewaterhouseCoopers AS, Sandviksbodene 2A, PO Box 3984 Sandviken, NO-5835 Bergen.

Verzoekster vraagt het EVA-Hof het volgende vast te stellen:

1.

Het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in zaak nr. 79116 van 27 juli 2016 is gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de relevante rechtsbronnen, en is derhalve ongeldig.

2.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft de bevoegdheid en de verplichting om toezicht te houden op staatssteun aan de visserijsector, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Protocol nr. 9 bij de EER-overeenkomst, en is dus verplicht de vorderingen te beoordelen die verzoekster door middel van de op 2 mei 2016 ingediende formele klacht naar voren heeft gebracht.

3.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA draagt de kosten van deze procedure.

Feiten en argumenten:

Verzoekster vordert nietigverklaring van het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 27 juli 2016 in zaak nr. 79116.

Marine Harvest voert aan dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over de nodige bevoegdheid beschikt om na te gaan of steun voor de productie en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten verenigbaar is met de EER-overeenkomst, en om toezicht uit te oefenen, overeenkomstig artikel 62 van de EER-overeenkomst, conform Protocol nr. 26 van de EER-overeenkomst, en voorts dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verplicht is een dergelijk toezicht uit te oefenen overeenkomstig hetzelfde artikel.

Een wezenlijk onderdeel is de interpretatie van Protocol nr. 26 van de Overeenkomst, waarin de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zijn neergelegd, maar dat niet uitdrukkelijk naar de sectoren visserij en aquacultuur verwijst. Volgens het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dient de hiervoor genoemde lijst als limitatief te worden beschouwd.

De indiener vindt dat deze interpretatie aan Protocol nr. 26 een kwalificatie toevoegt die niet wordt geschraagd door de doelstellingen en de voornaamste bepalingen van de overeenkomst, als vermeld in het Protocol zelf.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/26


Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 26 september 2016

(Zaak E-13/16)

(2016/C 467/13)

Op 26 september 2016 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Audur Ýr Steinarsdóttir en Øyvind Bø, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

te verklaren dat IJsland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 17h van hoofdstuk II van bijlage XIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer) door niet de technische controles langs de weg in te voeren die artikel 3, lid 1, van het besluit vereist;

2.

IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat IJsland op 16 september 2014 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 16 juli 2014 tot IJsland had gericht wegens de niet-nakoming door deze staat van de verplichtingen die voortvloeien uit het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 17h van hoofdstuk II van bijlage XIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer) door niet de technische controles langs de weg in te voeren die artikel 3, lid 1, van het besluit vereist.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/27


Beroep tegen IJsland, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 26 september 2016

(Zaak E-14/16)

(2016/C 467/14)

Op 26 september 2016 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen IJsland door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Carsten Zatschler, Audur Ýr Steinarsdóttir en Øyvind Bø, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, B-1040 Brussel.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vraagt het EVA-Hof:

1.

vast te stellen dat IJsland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 17d van hoofdstuk II van bijlage XIII bij de EER-overeenkomst (Richtlijn 95/50/EG van de Raad van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij, door

i)

niet ervoor te zorgen dat een representatief deel van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg wordt onderworpen aan de controles, zoals voorgeschreven in artikel 3, lid 1;

ii)

bij de uitoefening van die controles geen gebruik te maken van de controlelijst in bijlage I bij de richtlijn, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 1;

iii)

niet ervoor te zorgen dat de controles op grond van de richtlijn worden uitgevoerd door middel van steekproeven en zoveel mogelijk een groot deel van het wegennet omvatten, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 2;

iv)

niet ervoor te zorgen dat de plaats voor de controleposten zodanig wordt gekozen dat het mogelijk is de voertuigen die in overtreding zijn, opnieuw met de voorschriften in overeenstemming te brengen of, wanneer de controle-instantie zulks nodig acht, ter plaatse of op een daartoe door bedoelde instantie aangewezen plaats een doorrijverbod op te leggen, zonder dat de veiligheid daardoor in gevaar wordt gebracht, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 3;

v)

niet ervoor te zorgen dat zo nodig, en op voorwaarde dat de veiligheid daardoor niet in gevaar wordt gebracht, van de vervoerde producten monsters kunnen worden genomen met het oog op het onderzoek ervan door laboratoria die door de bevoegde instantie zijn erkend, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 4;

vi)

niet ervoor te zorgen dat de controles niet langer duren dan redelijk is, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 5;

vii)

niet ervoor te zorgen dat, wanneer tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg een of meer inbreuken op de veiligheidsnormen zijn vastgesteld, ter plaatse of op een daartoe door de controle-instanties aangewezen plaats, aan de betrokken voertuigen een doorrijverbod kan worden opgelegd en de verplichting kan worden opgelegd dat zij vóór het voortzetten van de reis in overeenstemming met de voorschriften worden gebracht ofwel het mogelijk is dat er naar gelang van de omstandigheden of veiligheidseisen andere passende maatregelen worden toegepast, zoals voorgeschreven in artikel 5;

viii)

niet ervoor te zorgen dat controles eveneens plaats kunnen hebben in de ondernemingen, zoals voorgeschreven in artikel 6, lid 1; alsmede

ix)

na te laten ETA jaarlijks een verslag toe te sturen, zoals voorgeschreven in artikel 9, lid 1.

2.

IJsland te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

Het verzoek betreft het feit dat IJsland op 16 november 2015 nog geen gevolg had gegeven aan een met redenen omkleed advies dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 16 september 2015 tot IJsland had gericht wegens de niet-nakoming door die staat van zijn verplichtingen uit hoofde van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 17d van hoofdstuk II van bijlage XIII bij de EER-overeenkomst (Richtlijn 95/50/EG van de Raad van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst bij Protocol 1 daarbij.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/28


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8204 — Barloworld South Africa/BayWa/JV)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2016/C 467/15)

1.

Op 8 december 2016 heeft de Europese Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Barloworld South Africa Proprietary Limited („Barloworld”, Zuid-Afrika) en BayWa Aktiengesellschaft („BayWa”, Duitsland) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over de activiteiten op het gebied van landbouwmechanisatie en goederenbehandeling in Zuid-Afrika door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   BayWa: handel in agrarische hulpbronnen, zoals zaden, meststoffen, gewasbeschermingsmidden en agrarische bedrijfsuitrusting. Bayma verdeelt landbouwmachines in Oostenrijk, Duitsland en Nederland. BayWa houdt zich ook bezig met bouwmaterialen en is actief in energiesectoren, zoals hernieuwbare energie in Oostenrijk en Duitsland;

—   Barloworld: distributie van toonaangevende internationale merken in materieel- en behandelingsdiensten (grondverzetmachines, elektriciteitssystemen, goederenbehandeling en landbouwmachines) en in diensten en logistiek voor de auto-industrie (wagenparkdiensten voor autoverhuur, opslag, enz.);

—   JV: zal de Zuid-Afrikaanse activiteiten op het gebied van landbouwmachines en goederenbehandeling van Barloworld overnemen en onder de gezamenlijke zeggenschap staan van Barloworld en BayWa;

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (naar nummer +32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.8204 — Barloworld South Africa/BayWa/JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 467/29


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.8325 — KKR/Hilding Anders)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2016/C 467/16)

1.

Op 8 december 2016 heeft de Europese Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat KKR & Co. L.P. („KKR”, Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Hilding Anders Holdings 3 AB („Hilding Anders” Zweden) door de verwerving van aandelen.

2.

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

—   KKR: wereldwijde vermogensbeheerder en aanbieder van financiële adviesdiensten;

—   Hilding Anders: ontwikkeling, vervaardiging en verhandeling van bedden, matrassen en aanverwante producten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), via e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.8325 — KKR/Hilding Anders, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.