ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 353

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
27 september 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2015-2016
Vergaderingen van 18 t/m 21 mei 2015
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 217 van 16.6.2016 .
AANGENOMEN TEKSTEN
Vergadering van 27 mei 2015
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 237 van 30.6.2016 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 19 mei 2015

2016/C 353/01

Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over financiële middelen voor ontwikkeling (2015/2044(INI))

2

2016/C 353/02

Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over veiligere gezondheidszorg in Europa: verbetering van de patiëntveiligheid en bestrijding van antimicrobiële resistentie (2014/2207(INI))

12

2016/C 353/03

Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over groene groeimogelijkheden voor kmo's (2014/2209(INI))

27

 

Woensdag 20 mei 2015

2016/C 353/04

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende de gedelegeerde richtlijn van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor cadmium in verlichting en beeldweergavetoepassingen (C(2015)00383 — 2015/2542(DEA))

35

2016/C 353/05

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende de gedelegeerde verordening van de Commissie van 20 februari 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 wat betreft de verplichte overlegging van een certificaat voor de invoer van ethylalcohol uit landbouwproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2336/2003 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 670/2003 van de Raad tot vaststelling van specifieke maatregelen betreffende de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten (C(2015)00861 — 2015/2580(DEA))

38

2016/C 353/06

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over zwangerschapsverlof (2015/2655(RSP))

39

2016/C 353/07

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (2015/2684(RSP))

41

2016/C 353/08

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over de uitbraak van Xylella fastidiosa in de olijventeelt (2015/2652(RSP))

46

 

Donderdag 21 mei 2015

2016/C 353/09

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over Zimbabwe, de zaak van de mensenrechtenactivist Itai Dzamara (2015/2710(RSP))

49

2016/C 353/10

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over het lot van Rohingya-vluchtelingen, met inbegrip van massagraven in Thailand (2015/2711(RSP))

52

2016/C 353/11

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over Swaziland, het geval van de mensenrechtenactivisten Thulani Maseko en Bheki Makhubu (2015/2712(RSP))

55

2016/C 353/12

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) (2014/2220(INI))

59

2016/C 353/13

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over de financiering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2014/2258(INI))

68

2016/C 353/14

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over de gevolgen van de ontwikkelingen op de Europese defensiemarkten voor de veiligheids- en defensiecapaciteiten in Europa (2015/2037(INI))

74

 

ADVIEZEN

 

Europees Parlement

 

Woensdag 27 mei 2015

2016/C 353/15

Besluit van het Europees Parlement van 27 mei 2015 tot opening van, en over het mandaat voor, interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (COM(2014)0032 — C8-0025/2014 — 2014/0014(COD))

82


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 19 mei 2015

2016/C 353/16

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Viktor Uspaskich (2014/2203(IMM))

106

2016/C 353/17

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jérôme Lavrilleux (2015/2014(IMM))

108

2016/C 353/18

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke (2015/2049(IMM))

110

2016/C 353/19

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis (II) (2015/2071(IMM))

112


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 19 mei 2015

2016/C 353/20

P8_TA(2015)0189
Vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (codificatie) (COM(2014)0305 — C8-0009/2014 — 2014/0158(COD))
P8_TC1-COD(2014)0158
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 mei 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (codificatie)

114

2016/C 353/21

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (07597/1/2014 — C8-0286/2014 — 2010/0361(NLE))

115

2016/C 353/22

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 19 mei 2015 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende indices die als benchmarks worden gebruikt voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten (COM(2013)0641 — C7-0301/2013 — 2013/0314(COD))

116

 

Woensdag 20 mei 2015

2016/C 353/23

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 27 april 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (C(2015)02802 — 2015/2673(DEA))

168

2016/C 353/24

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het aanvullende protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (07657/2015 — C8-0103/2015 — 2014/0236(NLE))

169

2016/C 353/25

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (05933/4/2015 — C8-0109/2015 — 2013/0025(COD))

170

2016/C 353/26

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (05932/2/2015 — C8-0108/2015 — 2013/0024(COD))

171

2016/C 353/27

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende insolventieprocedures (herschikking) (16636/5/2014 — C8-0090/2015 — 2012/0360(COD))

172

2016/C 353/28

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 20 mei 2015 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (COM(2014)0111 — C7-0092/2014 — 2014/0059(COD))

173


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2015-2016

Vergaderingen van 18 t/m 21 mei 2015

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 217 van 16.6.2016 .

AANGENOMEN TEKSTEN

Vergadering van 27 mei 2015

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 237 van 30.6.2016 .

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 19 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/2


P8_TA(2015)0196

Financiële middelen voor ontwikkeling

Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over financiële middelen voor ontwikkeling (2015/2044(INI))

(2016/C 353/01)

Het Europees Parlement,

gezien de documenten die zijn voorgekomen uit de Eerste en Tweede internationale Conferentie inzake financiële middelen voor ontwikkeling, met name de Consensus van Monterrey van 2002 en de Verklaring van Doha van 2008,

gezien de resoluties 68/204 en 68/279 van de Algemene Vergadering van de VN over de Derde internationale conferentie over financiële middelen voor ontwikkeling die van 13 tot 16 juli 2015 in Addis Abeba (Ethiopië) zal worden gehouden,

gezien het document getiteld „Elements” van 21 januari 2015 dat door de covoorzitters van het voorbereidingsproces voor de Derde internationale conferentie over financiële middelen voor ontwikkeling is gepresenteerd,

gezien het syntheseverslag van de secretaris-generaal van de VN van december 2014 over de agenda voor de periode na 2015, getiteld „The Road to Dignity by 2030: Ending Poverty, Transforming All Lives and Protecting the Planet”,

gezien het verslag van 8 augustus 2014 van het intergouvernementele comité van deskundigen inzake financiering van duurzame ontwikkeling,

gezien het verslag van juli 2014 van de open werkgroep duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de VN,

gezien het document getiteld „UNCTAD's World Investment Report 2014 — Investing in the SDGs: An Action Plan” (1),

gezien het document dat is voorgekomen uit de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling (Rio+20) van juni 2012, getiteld „The Future We Want”,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van september 2014 „Towards the establishment of a multilateral legal framework for sovereign debt restructurings”,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2015 getiteld „Een mondiaal partnerschap voor de uitroeiing van armoede en duurzame ontwikkeling na 2015” (COM(2015)0044),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2014 getiteld „Een waardig leven voor iedereen: van wensbeeld naar collectieve maatregelen” (COM(2014)0335),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2013 getiteld „Na 2015: naar een alomvattend en geïntegreerd financieringsmodel voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling” (COM(2013)0531),

gezien de mededeling van de Commissie van woensdag 27 februari 2013 getiteld „Een waardig leven voor iedereen: Armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven” (COM(2013)0092),

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2013 over beleidscoherentie voor ontwikkeling,

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 16 december 2014 over een op verandering gerichte agenda voor de periode na 2015 (2),

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2013 over de financiering van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling na 2015 (3),

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2014 over een grotere rol van de particuliere sector in de ontwikkelingssamenwerking,

gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 25 juni 2013 over de overkoepelende agenda voor de periode na 2015 (4),

gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015 (5),

gezien zijn resolutie van 23 september 2008 over het vervolg op de Internationale Conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering, gehouden in Monterrey in 2002 (6),

gezien zijn resoluties van 26 november 2014 over de VN-Conferentie over klimaatverandering 2014 — COP 20 in Lima, Peru (1-12 december 2014) (7); van 26 februari 2014 over bevordering van ontwikkeling met verantwoordelijke bedrijfspraktijken, met inbegrip van de rol van extractieve bedrijven in ontwikkelingslanden (8); van 8 oktober 2013 over „Corruptie in de publieke en de private sector: het effect op mensenrechten in derde landen” (9), van 21 mei 2013 over de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen (10); en van 16 april 2013 over de bevordering van ontwikkeling via handel (11),

gezien Besluit nr. 472/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 over het Europees jaar voor ontwikkeling (2015) (12),

gezien Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020,

gezien het feit dat artikel 208 VWEU bepaalt dat het uitbannen van armoede de primaire doelstelling is van het ontwikkelingsbeleid van de EU, en het beginsel van beleidscoherentie ten behoeve van ontwikkeling,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0143/2015),

A.

overwegende dat 2015 een cruciaal jaar wordt voor de wereldwijde ontwikkelingsinspanningen, met de goedkeuring van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDGs) en een overeenkomst over wereldwijde klimaatmaatregelen, die beide tot 2030 van toepassing zouden moeten zijn;

B.

overwegende dat de derde internationale conferentie over ontwikkelingsfinanciering, die van 13 t/m 16 juli 2015 in Addis Abeba, Ethiopië, zal worden gehouden, de voorwaarden moet creëren voor de financiering en uitvoering van de agenda voor de periode na 2015 en dat het succes van die agenda zal afhangen van de mate van ambitie die tijdens deze conferentie blijkt;

C.

overwegende dat 1,5 miljard mensen nog steeds in armoede leven en misdeeld zijn waar het gaat om gezondheid, onderwijs en levenspeil, met name in conflictgebieden en fragiele staten; overwegende dat dit onacceptabel is, aangezien er wereldwijd voldoende middelen zijn om aan deze situatie geleidelijk een einde te maken;

D.

overwegende dat de uitroeiing van armoede en ongelijkheid slechts kan worden verwezenlijkt door beschikbaarstelling van toereikende en passende middelen voor allen en door betere afstemming op gemarginaliseerde groepen, zoals kinderen, vrouwen, ouderen en personen met een handicap; overwegende dat ondanks dat de extreme armoede aanzienlijk is verminderd, de vooruitgang voor kinderen langzamer is verlopen, zodat de noodzaak om in kinderen te investeren — zowel via het mobiliseren van binnenlandse middelen als via internationale overheidsfinanciering — een sleutelfactor is;

E.

overwegende dat er geen duurzame ontwikkeling kan plaatsvinden zonder vrede en veiligheid, zoals is erkend door de Europese Consensus over ontwikkeling van 2005;

F.

overwegende dat drie kwart van de allerarmsten in de wereld — naar schatting 960 miljoen mensen — momenteel in middeninkomenslanden leven en dat een nieuw ontwikkelingsparadigma daarom programma's nodig maakt die zowel op arme mensen als op arme landen zijn gericht;

G.

overwegende dat UNCTAD de financiële behoeften in ontwikkelingslanden voor de komende SDGs op 3,9 biljoen US-dollar per jaar schat, waarvan nu jaarlijks 2,5 biljoen US-dollar ontbreekt; overwegende dat de kosten van ontoereikende maatregelen uiteindelijk veel hoger zullen zijn dan de kosten van doortastende maatregelen ten behoeve van duurzame ontwikkeling;

H.

overwegende dat de SDGs een dusdanige financiële uitdaging vormen dat er een krachtig wereldwijd partnerschap nodig is waarbij gebruik wordt gemaakt van alle vormen van financiering (binnenlandse, internationale, publieke, particuliere en innoverende bronnen) alsmede niet-financiële middelen; overwegende dat particuliere financiering wel een aanvulling kan vormen op publieke financiering, maar deze niet kan vervangen;

I.

overwegende dat de mobilisatie van binnenlandse bronnen en de officiële ontwikkelingshulp onvervangbare pijlers zijn voor de financiering van ontwikkelingshulp, die nog verder moeten worden uitgebouwd;

J.

overwegende dat het potentieel van ontwikkelingslanden om binnenlandse bronnen te mobiliseren, aanzienlijk is, maar dat er in de huidige omstandigheden grenzen zijn aan hetgeen landen op eigen kracht kunnen bewerkstelligen; overwegende dat de belastinginkomsten in de meeste ontwikkelingslanden laag blijven in verhouding tot het bbp en dat het daarom van essentieel belang is de invoering van evenwichtige, billijke en doeltreffende belastingstelsels aan te moedigen die zijn gebaseerd op de draagkracht van individuele burgers en bedrijven; overwegende dat de mobilisering van binnenlandse middelen ook een billijke en transparante verdeling van de opbrengsten uit natuurlijke hulpbronnen vereist;

K.

overwegende dat maar weinig ontwikkelde landen hun toezegging nakomen om 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (bni) aan ontwikkelingshulp te besteden, waarvan 0,15 à 0,20 % van het bni aan de minst ontwikkelde landen (MOL); overwegende dat de lidstaten die in 2004 of later tot de EU zijn toegetreden, hebben toegezegd ernaar te streven 0,33 % van hun bni aan ontwikkelingshulp te besteden, maar dat geen van hen dit streefpercentage tot dusver heeft gehaald;

L.

overwegende dat veel van de minder ontwikkelde landen kwetsbaar zijn of kwetsbaar geworden zijn als gevolg van externe gebeurtenissen, zoals gewapende conflicten, epidemieën zoals ebola, of natuurrampen, en dat zij meer steun nodig hebben;

M.

overwegende dat de terugdringing van armoede, de economische groei en de veiligheid grotendeels afhangen van het vermogen van een land om zijn soevereine taken te vervullen om de rechtsstaat te waarborgen en openbare basisdiensten aan te bieden, zoals toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, onder eerbiediging van het beginsel van eigen inbreng; overwegende dat deze landen met name meer steun nodig hebben om een solide stelsel van volksgezondheid op te zetten;

N.

overwegende dat de ontwikkelingsagenda steeds breder wordt en dat het derhalve belangrijk is de momenteel boven en buiten de officiële ontwikkelingshulp gedane inspanningen te erkennen en verder te stimuleren; overwegende dat de officiële ontwikkelingshulp ondanks de moeilijke begrotingssituatie in veel OESO-landen op een hoog peil is gebleven en dat in 2013 met 134,8 miljard US-dollar het hoogste bedrag ooit aan officiële ontwikkelingshulp werd uitgegeven; overwegende dat officiële ontwikkelingshulp als katalysator kan fungeren bij het aantrekken van particuliere investeringen en dat in deze context op de betekenis van innoverende financiële instrumenten moet worden gewezen;

O.

overwegende dat de particuliere sector en rechtstreekse buitenlandse investeringen, mits goed gereguleerd en gekoppeld aan concrete verbeteringen van de binnenlandse economie, kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de SDGs, zoals wordt beschreven in het voorstel van de UNCTAD voor een actieplan voor SDG-investeringen;

P.

overwegende dat particuliere kapitaalstromen ontwikkelingslanden op uiteenlopende manieren beïnvloeden, zowel in positieve als in negatieve zin; overwegende dat de geldstromen uit particuliere bronnen naar ontwikkelingslanden een aanzienlijke omvang hebben, maar grotendeels onstabiel en ongelijk verdeeld zijn en vaak neerkomen op uitstroom, bijvoorbeeld repatriëring van winst, die sinds 2010 groter is dan de nieuwe instroom van rechtstreekse buitenlandse investeringen;

Q.

overwegende dat het maatschappelijk middenveld een sleutelrol vervult bij het waarborgen van een universeel en inclusief proces, zowel op nationaal als op wereldniveau, en bijdraagt tot goed bestuur en verantwoordingsplicht; overwegende dat ontwikkelingshulp en corruptie absoluut onverenigbaar zijn;

R.

overwegende dat het belangrijk is het gebruik van bankdiensten in ontwikkelingslanden te bevorderen;

S.

overwegende dat de EU en de lidstaten als grootste donoren van ontwikkelingshulp het voortouw moeten nemen in het proces van financiering voor ontwikkeling en met een geloofwaardig antwoord op de uitdagingen op dit gebied moeten komen, waarbij zij moeten zorgen voor beleidscoherentie voor ontwikkeling in de agenda voor de periode na 2015; overwegende dat andere ontwikkelde en opkomende industrielanden het voorbeeld van de EU zouden moeten volgen;

Een mondiaal partnerschap

1.

is verheugd over het nulontwerp van het slotdocument van de Derde conferentie over ontwikkelingsfinanciering en doet een beroep op de EU en haar lidstaten dit te steunen;

2.

spreekt zijn voldoening uit over het syntheseverslag van de secretaris-generaal van de VN en de daarin geschetste transformatieve, holistische en geïntegreerde benadering van een ambitieus wereldwijd partnerschap voor nieuwe ontwikkelingsdoelstellingen en het bijbehorende financiële kader, gericht op uitroeiing van armoede, universele eerbiediging van de mensenrechten en gendergelijkheid; onderstreept dat een dergelijk ambitieus partnerschap geen kans van slagen heeft zonder breed aangewende, substantiële middelen voor de verwezenlijking ervan;

3.

dringt er bij de EU op aan haar politieke leiderschap te bekrachtigen gedurende de gehele aanloop naar het definiëren van een kader voor duurzame ontwikkeling, een nieuwe overeenkomst over financiering voor ontwikkeling en andere manieren om een en ander ten uitvoer te leggen, en wel aan de hand van de verplichtingen en waarden die in haar oprichtingsverdragen zijn neergelegd; is van mening dat het verlenen van ontwikkelingshulp door de EU niet aan voorwaarden van andere mededonoren onderworpen mag zijn;

4.

benadrukt dat de EU en de lidstaten hun positie als belangrijke donoren van ontwikkelingshulp moeten handhaven, maar tegelijkertijd naar gedeelde verantwoordelijkheid moeten streven; dringt er bij landen met hoge en hogere middeninkomens alsmede bij opkomende landen op aan om aanzienlijke verplichtingen op zich te nemen;

5.

prijst de onlangs verschenen mededeling van de Commissie over een nieuw mondiaal partnerschap voor de uitroeiing van armoede en duurzame ontwikkeling na 2015 om de uitvoerigheid ervan, de focus op beleidscoherentie en het feit dat wordt bekrachtigd dat de EU zich ertoe verplicht haar rol in dit mondiale partnerschap volledig uit te voeren; betreurt echter dat de Commissie zich niet duidelijk uitspreekt over het tijdpad voor toekomstige financiële doelstellingen;

Internationale publieke financiering

6.

benadrukt dat de officiële ontwikkelingshulp een essentieel instrument blijft bij de financiering van ontwikkeling; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan zich onverwijld opnieuw te verbinden tot het streefcijfer van 0,7 % van het bni, waarvan 50 % van de officiële ontwikkelingshulp en ten minste 0,2 % van het bni voor MOL wordt gereserveerd, en rekening houdend met de budgettaire beperkingen, budgettaire meerjarentijdschema's te presenteren voor het bereiken van deze streefcijfers tot 2020; is ingenomen met het ferme standpunt van de EU wat betreft het concentreren van de inspanningen op de kwantiteit en kwaliteit van ontwikkelingshulp; roept andere ontwikkelde partnerlanden en opkomende landen op hun ontwikkelingshulp op te voeren en verzoekt de Commissie en de lidstaten de publieke en particuliere donoren in de wereld ertoe te bewegen hun financiële toezeggingen na te komen en nieuwe verbintenissen aan te gaan; onderstreept dat alle donoren ervoor moeten zorgen dat de officiële ontwikkelingshulp daadwerkelijke overdrachten naar ontwikkelingslanden mogelijk maakt;

7.

onderstreept dat de EU en andere ontwikkelde landen hun toezeggingen moeten nakomen om meer, nieuwe en bijkomende middelen voor klimaatmaatregelen beschikbaar te stellen zodat tegen 2020 het doel wordt bereikt om samen jaarlijks 100 miljard US-dollar te mobiliseren uit een brede waaier aan openbare en particuliere, bilaterale en multilaterale bronnen, met inbegrip van alternatieve bronnen; betreurt het gebrek aan vooruitgang wat betreft de additionaliteit van de klimaatfinanciering en de officiële ontwikkelingshulp; dringt aan op een gezamenlijke internationale inspanning van ontwikkelde en opkomende landen om in de overeenkomst over wereldwijde klimaatmaatregelen die tijdens de conferentie van Parijs in december 2015 zal worden afgesloten, nieuwe en aanvullende klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden te vinden, maar niet ten koste van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking; is van mening dat de EU tussenliggende stappen zou moeten voorstellen op de weg naar volledige additionaliteit; verzoekt de lidstaten om inkomsten uit koolstofmarkten te gebruiken voor klimaatmaatregelen in ontwikkelingslanden; verzoekt ook de opkomende landen klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden beschikbaar te stellen;

8.

is voorstander van innoverende bijkomende financieringsbronnen voor ontwikkeling en klimaatmaatregelen, met inbegrip van belasting op financiële transacties, CO2-belasting in de internationale luchtvaart en het zeevervoer alsmede automatische toewijzing van koolstofmarktinkomsten; spreekt zich uit voor meer inspanningen in Europa en wereldwijd om verdere aanvullende bronnen te vinden;

9.

benadrukt dat officiële ontwikkelingshulp de standaardmaat moet blijven voor financiële inspanningen; is voorstander van invoering van een aanvullende indicator voor de totale officiële steun voor duurzame ontwikkeling (TOSSD), mits duidelijk is dat deze indicator de betekenis van genoemde maat niet vervangt of uitholt;

10.

constateert dat, hoewel de meeste officiële ontwikkelingshulp wordt verleend in de vorm van subsidies, concessieleningen ook een belangrijke rol spelen maar bijdragen aan de schuldenlast en het risico van een schuldenzeepbel meebrengen, met name in Afrika beneden de Sahara en in de landen in het Caribisch gebied, die maar over beperkte mogelijkheden beschikken om hun schulden af te lossen; verzoekt de donoren daarom hulp aan de minst ontwikkelde landen in de vorm van subsidies te verstrekken; is van oordeel dat concessieleningen wellicht niet geschikt zijn voor investeringen in sociale sectoren, waar het er niet om gaat winst te genereren; is verheugd over het akkoord van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO (OECD-DAC) om de verslaglegging over concessieleningen te moderniseren door invoering van een stelsel voor subsidie-equivalenten ter berekening van de cijfers voor officiële ontwikkelingshulp;

11.

wijst erop dat de EU 's werelds belangrijkste donor van ontwikkelingshulp is en bijna 60 % van de officiële ontwikkelingshulp wereldwijd voor haar rekening neemt; verzoekt de Commissie niettemin duidelijke en transparante gegevens te verstrekken over het aandeel voor EU-ontwikkelingshulp in de totale begroting om te kunnen beoordelen welk gevolg alle Europese donoren aan de consensus van Monterrey hebben gegeven; betreurt tevens dat de omvang van de financiële bijdragen van de EU aan ontwikkelingslanden te weinig zichtbaar is en verzoekt de Commissie adequate en gerichte communicatie- en informatie-instrumenten te ontwikkelen om de zichtbaarheid van de ontwikkelingshulp van de EU te vergroten;

12.

verzoekt de EU rekening te houden met financiële behoeften op de lange termijn door overeenkomstig de SDGs strategischer, ambitieuzer en universeler te werk te gaan en daarbij ook het voortouw te nemen;

13.

wijst op de bijdrage die de EU-begroting levert aan financiële middelen voor ontwikkeling, namelijk 19,7 miljard EUR voor ontwikkelingssamenwerking en 6,8 miljard EUR voor humanitaire hulp tussen 2014 en 2020, naast de reserve van 2,2 miljard EUR voor noodhulp; wijst ook op het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat goed is voor 30,5 miljard EUR; pleit ervoor het EOF in de begroting op te nemen, wat voordelen met zich mee zou brengen in de zin van meer transparantie, zichtbaarheid, efficiëntie en doeltreffendheid; is verheugd over de gelegenheid die de tussentijdse evaluatie en herziening van het meerjarig financieel kader na de verkiezingen biedt om rekening te houden met de toenemende structurele behoefte aan humanitaire hulp en de ontwikkelingsbehoeften van de armste en kwetsbaarste landen;

14.

merkt op dat in de begroting voor 2015 2,4 miljard EUR aan vastleggingskredieten (2,1 miljard EUR aan betalingskredieten) voor ontwikkelingssamenwerking is uitgetrokken en 928,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (918,8 miljoen EUR aan betalingskredieten) voor humanitaire hulp; staat achter de maatregelen die zijn genomen om de achterstallige rekeningen te verminderen, met name om de kwetsbaarste partners financieel levensvatbaar te houden, en onderstreept het belang van het beginsel van pariteit tussen vastleggingen en betalingen op het gebied van humanitaire hulp, aangezien er steeds vaker crises plaatsvinden en middelen snel moeten worden uitbetaald;

15.

dringt er bij de EU op aan te waarborgen dat in de onderhandelingen over de agenda voor wereldwijde ontwikkeling in de periode na 2015 geloofwaardige verbanden worden gelegd tussen financiering voor ontwikkeling en klimaatverandering enerzijds en het nieuwe Sendai-kader voor rampenrisicovermindering 2015-2030 anderzijds, om veerkracht en paraatheid op te bouwen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het wereldwijde doel om niemand in de steek te laten, wordt bereikt;

16.

herinnert eraan dat ontwikkelingssamenwerking een gedeelde verantwoordelijkheid van de EU en haar lidstaten is en moet stroken met de begrippen complementariteit en coördinatie; benadrukt dat het noodzakelijk is het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke autoriteiten bij het coördinatieproces te betrekken;

17.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de agenda inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp te bevorderen op basis van de toezeggingen in het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, het tegengaan van versnippering van de hulp via een mechanisme voor gecombineerde financiering, alsmede betere coördinatie tussen de verschillende mechanismen voor de verlening van ontwikkelingshulp en de belanghebbenden; onderstreept dat alle ontwikkelingsfinanciering gericht moet zijn op de armen, rekening moet houden met gendergelijkheid, en uit milieu- en klimaatoogpunt verantwoord moet zijn;

18.

herinnert eraan dat volgens het VWEU het terugdringen en uiteindelijk uitroeien van armoede de primaire doelstelling van de EU op het gebied van ontwikkeling is, waarbij verdediging van de mensenrechten, gendergelijkheid, sociale samenhang en bestrijding van ongelijkheid de kern van de ontwikkelingsactiviteiten moeten blijven vormen;

19.

benadrukt het belang van vaststelling van duidelijke prioriteiten voor uitgaven, met bijzondere aandacht voor maatregelen op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, energie, watervoorziening en infrastructuur; benadrukt dat er verdere inspanningen en verbeteringen op het gebied van doeltreffendheid van de hulp nodig zijn via meer coördinatie tussen de verschillende hulpmechanismen en donoren;

20.

onderstreept dat de officiële ontwikkelingshulp voorrang moet verlenen aan essentiële sociale dienstverlening voor iedereen en „collectieve goederen” waarin minder doeltreffend wordt voorzien door de particuliere sector, zoals basisonderwijs, sociale vangnetten, gezondheidszorg en infrastructuur voor sanitaire voorzieningen, watervoorziening en energie, zodat ontwikkelingslanden tot volle bloei kunnen komen; onderstreept dat toegankelijkheid een essentieel criterium moet zijn bij de internationale publieke financiering, teneinde universele en inclusieve dienstverlening en infrastructuur te bevorderen;

21.

benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen toegang hebben tot ontwikkelingskansen; wijst er hierbij op dat indien de hulp uitsluitend via de overheid wordt verstrekt, gemarginaliseerde of kwetsbare gemeenschappen onvoldoende gefinancierd dreigen te worden;

22.

benadrukt het belang van ontwikkelingsbanken die bijkomende middelen beschikbaar stellen om het tekort aan middelen voor de financiering van infrastructuur aan te vullen, en van toegang tot krediet in ontwikkelingslanden, gepaard met mechanismen voor toezicht en effectbeoordeling;

23.

benadrukt dat de EU absoluut moet streven naar optimale coördinatie om samenhang met andere beleidsterreinen (milieu, migratie, internationale handel, mensenrechten, landbouw, enz.) tot stand te brengen en dubbel werk en inconsistentie bij maatregelen te voorkomen; herinnert eraan dat beleidscoherentie voor ontwikkeling met het Verdrag van Lissabon (artikel 208 VWEU) een verdragsverplichting is geworden;

Mobilisering van binnenlandse bronnen en internationale samenwerking op belastinggebied

24.

benadrukt dat de mobilisering van binnenlandse bronnen beter te voorspellen en duurzamer is dan buitenlandse hulp en een essentiële financieringsbron moet zijn; moedigt de inspanningen aan van de ontwikkelingslanden om die mobilisering te vergroten; wijst op het belang van betere heffing van binnenlandse belastingen in ontwikkelingslanden en de noodzaak van solide, evenwichtige, billijke en doeltreffende belastingstelsels die de armen ten goede komen, rekening houden met de meest kwetsbare groepen en de internationale toezeggingen inzake duurzame ontwikkeling eerbiedigen; dringt aan op afschaffing van schadelijke subsidies op het gebied van energie (met name fossiele brandstoffen), visserij en landbouw;

25.

verzoekt de Commissie haar steun voor capaciteitsopbouw te verhogen op het gebied van belastingadministratie, financiële governance, beheer van overheidsfinanciën, corruptiebestrijding, terugvordering van gestolen activa alsmede bestrijding van belastingontduiking en valse rekeningen; is van oordeel dat de Unie op dit punt een essentiële rol te vervullen heeft; wijst op het belang van verdeling van de belastinginkomsten uit natuurlijke hulpbronnen, met name via de oprichting van staatsfondsen; benadrukt de noodzaak van versnelling en uitbreiding van de lopende inspanningen om de begrotingsrapportage te verbeteren en roept op tot een grotere mate van harmonisatie van praktijken voor begrotingsrapportage tussen landen;

26.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan actief maatregelen te treffen tegen belastingparadijzen, belastingontduiking en illegale geldstromen, die een veelvoud van de officiële ontwikkelingshulp bedragen en bijdragen tot de schuldenlast van ontwikkelingslanden, samen te werken met ontwikkelingslanden bij het bestrijden van de agressieve praktijken voor belastingontwijking van bepaalde transnationale ondernemingen, en naar wegen te zoeken om ontwikkelingslanden te helpen weerstand te bieden aan de druk om mee te gaan in de belastingconcurrentie, daar dit de mobilisering van binnenlandse middelen voor ontwikkeling ondermijnt;

27.

is voorstander van het opzetten van een intergouvernementeel orgaan voor samenwerking op belastinggebied, onder auspiciën van de VN; roept op tot de automatische uitwisseling van informatie; dringt aan op de invoering van openbare registers van daadwerkelijke begunstigden en verplichte land-voor-landrapportage voor transnationale bedrijven in alle sectoren, alsmede op een billijke verdeling van belastingheffingsrechten bij het afsluiten van verdragen inzake belasting en investeringen met ontwikkelingslanden;

28.

is van mening dat de internationale regels inzake vennootschapsbelasting het beginsel zouden moeten omvatten dat belasting daar moet worden betaald waar waarde wordt onttrokken of gecreëerd;

29.

benadrukt het doorslaggevende belang van goed bestuur, bescherming van de mensenrechten, eerbiediging van de rechtsstaat, een institutioneel kader en regelgevende instrumenten; spreekt zich in het bijzonder uit voor investeringen in capaciteitsopbouw, basisdiensten op sociaal gebied zoals onderwijs en gezondheidszorg (voor iedereen), met inbegrip van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, voeding, overheidsdiensten en sociale bescherming, alsmede bestrijding van armoede en ongelijkheid, ook onder kinderen en in termen van gender; erkent dat toegankelijke infrastructuur en selectieve overheidsinvesteringen noodzakelijk zijn, evenals duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, ook door de winningsindustrie;

30.

benadrukt dat ontwikkelingsfinanciering een bijdrage moet leveren aan de middelen die beschikbaar zijn om gelijkheid van vrouwen en mannen, vrouwenrechten en de positie van vrouwen te bevorderen; benadrukt de specifieke rol van vrouwen in de samenleving en onderstreept dat dit zowel gendergerichte budgettering en gerichte investeringen in cruciale sectoren als gezondheidszorg en onderwijs moet omvatten alsook maatregelen om te waarborgen dat alle ontwikkelingsfinanciering wordt gedaan met inachtneming van de situatie van vrouwen en meisjes;

31.

dringt aan op meer middelen voor onderzoek en ontwikkeling in wetenschap, technologie en innovatie in ontwikkelingslanden, in de erkenning dat deze financiering zowel nationaal als internationaal moet zijn; dringt aan op de bevordering van onderzoek en ontwikkeling waarmee grotere vooruitgang kan worden geboekt op het gebied van complexe uitdagingen en de ontwikkeling in de richting van goed beheer van mondiale collectieve goederen wordt ondersteund, zoals technologie en innovatie voor de gezondheidszorg; wijst in deze context op het belang van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen; roept op tot een evaluatie van alle intellectuele-eigendomsregelingen die in ontwikkelingslanden zijn ingevoerd via vrijhandelsovereenkomsten, teneinde eventuele nadelige gevolgen voor volksgezondheid, milieu en technologieoverdracht vast te stellen;

De particuliere sector en het maatschappelijk middenveld

32.

wijst erop hoe uiterst belangrijk het is om gunstige voorwaarden te creëren voor particuliere ondernemingen en particulier ondernemerschap in ontwikkelingslanden, met name voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, daar deze een essentiële aandrijvende functie hebben bij het scheppen van banen en inclusieve groei; dringt met name aan op verdere verbetering van de stelsels voor microleningen en -waarborgen; benadrukt de noodzaak om lokale en regionale banken en kredietcoöperaties verder te ontwikkelen teneinde de buitensporig hoge rente voor leningen op de markt aanzienlijk te verlagen zodat de gemeenschapsontwikkeling op lokaal niveau beter kan worden ondersteund (13); dringt erop aan dat de particuliere sector aansluiting zoekt bij de SDGs via adequate partnerschappen, financiële instrumenten, stimulansen, een kader voor verantwoordingsplicht en doeltreffende regels inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen; herinnert aan de noodzaak om te voldoen aan overeengekomen internationale normen zoals de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN;

33.

dringt erop aan ondernemingen de voorlichtings- en opleidingsinstrumenten en adviesplatforms aan te bieden die onontbeerlijk zijn voor hun ontwikkeling;

34.

wijst erop dat om op de lange termijn een hefboomeffect op de economie te bewerkstelligen, het absoluut noodzakelijk is dat jongeren en vrouwen toegang krijgen tot krediet ter ondersteuning van start-ups;

35.

onderstreept de rol op het gebied van sociale samenhang van alle ondernemers in producentenorganisaties bij de preventie van etnische en religieuze conflicten;

36.

onderstreept dat de EU bij haar steun aan en samenwerking met de particuliere sector kan en moet bijdragen aan vermindering van armoede en ongelijkheid, en aan de eerbiediging van mensenrechten, milieunormen, klimaatverbintenissen en de sociale dialoog; verzoekt om vaststelling van een juridisch bindend kader voor bedrijven, met inbegrip van transnationale ondernemingen, dat voorzien is van een geschillenbeslechtingsmechanisme;

37.

dringt erop aan dat de EU samen met de ontwikkelingslanden een regelgevend kader opzet dat overeenkomt met het omvattende beleidskader voor investeringsbeleid voor duurzame ontwikkeling (Investment Policy Framework for Sustainable Development) van UNCTAD, om aldus meer verantwoorde, transparante en verantwoordbare investeringen aan te moedigen die bijdragen tot de ontwikkeling van een binnenlandse particuliere sector met maatschappelijk besef in ontwikkelingslanden;

38.

roept de Commissie op steun te verlenen aan betere toegang tot financiering voor micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen alsmede coöperaties in ontwikkelingslanden; onderstreept het belang van stelsels voor microleningen, met name voor vrouwen; moedigt de verdere ontwikkeling van lokale en regionale banken en kredietcoöperaties aan; verzoekt de Commissie ontwikkelingslanden aan te moedigen om beleids- en rechtskaders op te zetten die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van bankdiensten; wijst op de behoefte — op verschillende niveaus, bijvoorbeeld onder armen, vrouwen en andere kwetsbare groepen — aan informatie en opleiding in financiële zaken, het gebruik van bankproducten en verzekeringen, en de desbetreffende nieuwe technologie;

39.

herinnert eraan dat overheidssteun alleen bij lange na niet toereikend is om in alle investeringsbehoeften in ontwikkelingslanden te voorzien; benadrukt derhalve het hefboomeffect van „blending” (gemengde financiering) en publiek-private partnerschappen (PPPs) als middel om het effect van ontwikkelingssteun te vergroten, particuliere financiering aan te trekken en lokale bedrijven te ondersteunen; wijst er evenwel op dat gemengde financiering niet in de plaats mag komen van de verantwoordelijkheid van de staat om in te spelen op de sociale behoeften en moet aansluiten bij de nationale ontwikkelingsdoelstellingen en de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp; moedigt PPPs aan, met name op het gebied van onderzoek dat verband houdt met het Initiatief innovatieve geneesmiddelen, zoals het Ebola+-programma;

40.

dringt aan op goedkeuring van internationale normen en criteria alsmede op een analyse van het schuldenrisico voor „blending”-projecten en PPPs die particuliere financiering aantrekken en het lokale bedrijfsleven ondersteunen, en zich houden aan de overeengekomen IAO- en WHO-normen en internationale mensenrechtennormen; verzoekt de Commissie, gezien haar wens om het gebruik van gemengde financiering in de toekomst aanzienlijk uit te breiden, uitvoering te geven aan de aanbevelingen in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over het gebruik van „blending”, en om het mechanisme voor het combineren van leningen en subsidies te evalueren, met name wat betreft ontwikkeling en financiële additionaliteit, transparantie en verantwoordingsplicht; dringt er bij de EIB en andere instellingen voor de financiering van ontwikkeling op aan voorrang te geven aan investeringen in ondernemingen en fondsen die de daadwerkelijke begunstigden bekend maken en land-voor-landrapportage toepassen;

41.

is voorstander van grotere markttoegang voor ontwikkelingslanden, met name MOL, daar dit de particuliere sector kan stimuleren en prikkels voor hervormingen kan creëren; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat handels- en investeringsovereenkomsten, in het bijzonder met ontwikkelingslanden, MOL en fragiele staten, aansluiten bij de SDGs en mensenrechten en regionale integratie bevorderen; onderstreept dat dergelijke overeenkomsten moeten worden onderworpen aan SDG-effectbeoordelingen; steunt het voorstel van de Commissie om haar Aid-for-Trade-strategie te actualiseren in het licht van de resultaten van de onderhandelingen voor de periode na 2015 en ontwikkelingslanden, MOL en fragiele staten in handelsovereenkomsten een speciale en gedifferentieerde behandeling te geven, waarbij hun beleidsruimte om soevereine beslissingen te nemen die passen bij hun nationale context en de behoeften van de bevolking, niet in het gedrang komt;

42.

roept op tot bevordering van het gebruik en de transparantie van nationale publieke aanbestedingssystemen voor door de overheidssector beheerde activiteiten en tot maatregelen die de mededingingsautoriteiten in ontwikkelingslanden versterken;

43.

benadrukt de positieve bijdrage van migranten aan de ontwikkeling van hun landen van herkomst en dringt aan op doeltreffendere en innoverendere samenwerking op het gebied van migratiebeleid tussen landen van herkomst en landen van bestemming; vestigt de aandacht op de significante en groeiende geldstromen als gevolg van particuliere geldovermakingen door de diaspora en steunt de oprichting van diasporafondsen; dringt aan op grotere inspanningen om overschrijvingskosten te verlagen teneinde voor een grotere impact op de lokale ontwikkeling in de landen van herkomst te zorgen;

44.

roept op tot grotere participatie van de plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van in de gemeenschap gewortelde ngo's, in de discussie over ontwikkelingsprioriteiten, met name op de conferentie van Addis Abeba, en tot een meer inclusieve en verantwoordbare uitvoering van de agenda voor de periode na 2015; wijst op de rol van ngo's in de uitvoering van maatregelen in het veld en de ontwikkeling van mechanismen voor verantwoording, toezicht en evaluatie; erkent dat voor de taak van lokale autoriteiten bij het verwezenlijken van de SDGs de nodige middelen moeten worden toegewezen; roept op tot een intensievere raadpleging van jongeren bij het overleg over de agenda voor de periode na 2015, met name met behulp van innoverende communicatietechnologieën; onderstreept de rol van de EU-delegaties als facilitator van dergelijke dialogen;

Mondiale governance

45.

herinnert aan de centrale rol van de VN, in samenspel met andere instellingen en fora zoals de OESO, in de mondiale economische governance en ontwikkeling; dringt aan op een gelijke en in genderopzicht evenwichtige vertegenwoordiging van alle landen in multilaterale instellingen en andere normstellende organen, waaronder ook in internationale financiële instellingen; herinnert eraan dat alle internationale financiële instellingen moeten voldoen aan basisnormen van transparantie — zoals vastgelegd in het Transparantiehandvest voor internationale financiële instellingen — en beleid inzake openbaarmaking van informatie moeten invoeren;

46.

benadrukt dat duurzame oplossingen voor de schuldenproblematiek, waaronder normen voor verantwoord verlenen en opnemen van krediet, moeten worden gefaciliteerd door middel van een multilateraal juridisch kader voor staatsschuldherstructurering, met het doel de schuldenlast te verlichten en onhoudbare schuldenlasten te voorkomen; verzoekt de EU zich in de VN-onderhandelingen over dit kader constructief op te stellen; verzoekt de EU met klem om aan te dringen op tenuitvoerlegging van de UNCTAD-beginselen van verantwoorde transacties met staatschulden voor zowel kredietnemers als kredietgevers;

47.

is ingenomen met de internationale inspanningen om de internationale schuldverplichtingen van door ebola getroffen landen te verlichten om hen te helpen het hoofd te bieden aan de door de epidemie veroorzaakte economische crisis;

48.

dringt aan op een evaluatie van door internationale organisaties uitgevoerde programma's en instrumenten voor financiële ontwikkelingssteun, zodat deze aan de nieuwe SDGs kunnen worden aangepast; dringt er met name bij de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank op aan om de hoogste normen voor verantwoorde financiering vast te stellen en de middelen beter toe te snijden op de behoeften van ontwikkelingslanden, onder meer via doeltreffende, specifiek voor armen bedoelde kredietfaciliteiten; roept er met name toe op de bedragen die de Europese Investeringsbank ter beschikking staan te vergroten ten opzichte van het huidige mandaat, teneinde de EIB-financiering aan lage-inkomenslanden verder op te voeren;

Toezicht, verantwoordingsplicht en evaluatie

49.

dringt erop aan dat op de conferentie van Addis Abeba een solide, transparant en toegankelijk kader voor toezicht en verantwoordingsplicht overeengekomen wordt, zodat de investeringen en de voortgang op doeltreffende wijze kunnen worden getraceerd en gevolgd wat betreft specifieke toezeggingen en doelstellingen; roept op tot een internationaal initiatief om de kwaliteit van statistieken, gegevens en informatie te verbeteren, waaronder gegevens uitgesplitst naar inkomen, geslacht, leeftijd, ras, etniciteit en verblijfsstatus, handicap, geografische locatie en andere kenmerken die in de nationale context van belang zijn; verzoekt alle partijen te zorgen voor een transparante en efficiënte tenuitvoerlegging van hulp en financiering, met name door het VN-verdrag tegen corruptie te ondertekenen en toe te passen en door zich te verbinden tot systematische bekendmaking van nauwkeurige, actuele en vergelijkbare gegevens over ontvangsten en uitgaven en van begrotingsdocumenten; verzoekt de Commissie met name om toezicht en controle te blijven uitoefenen op haar financiering van hulpprogramma's en -projecten alsmede om adequate maatregelen te nemen bij aantoonbare gevallen van corruptie en wanbeheer; dringt er tevens bij de Commissie op aan haar steun voor de versterking van de rechterlijke macht en instanties voor corruptiebestrijding in ontwikkelingslanden te verhogen;

50.

roept op tot een internationaal initiatief om de kwaliteit van statistieken, gegevens en informatie te verbeteren teneinde de uitgaven, investeringen en vorderingen met betrekking tot specifieke verbintenissen en doelstellingen te kunnen volgen; is ingenomen met de mondiale inspanningen om ervoor te zorgen dat de gegevens die bij de uitvoering van de SDGs worden gebruikt, voldoende zijn uitgesplitst naar inkomen, geslacht, leeftijd en andere indicatoren, zodat het effect van het beleid adequaat kan worden geobserveerd;

51.

herhaalt dat er in aanvulling op het bbp een nieuwe reeks indicatoren nodig is om rekening te houden met de nieuwe maatschappelijke en ecologische uitdagingen, en dat deze reeks met name de menselijke ontwikkelingsindex, de Ginicoëfficiënt, een maatstaf voor gendergelijkheid, de CO2-voetafdruk en de ecologische voetafdruk zou moeten omvatten;

o

o o

52.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de VN en de medefacilitatoren voor het voorbereidingsproces van de Derde internationale conferentie over financiële middelen voor ontwikkeling.


(1)  http://unctad.org/en/publicationslibrary/wir2014_en.pdf

(2)  http://eu-un.europa.eu/articles/en/article_15873_en.htm

(3)  http://eu-un.europa.eu/articles/en/article_14363_en.htm

(4)  http://eu-un.europa.eu/articles/en/article_13692_en.htm

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0059.

(6)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 1.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0063.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0163.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0394.

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0205.

(11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0119.

(12)  PB L 136 van 9.5.2014, blz. 1.

(13)  Report on Support for SMEs in Developing Countries Through Financial Intermediaries, Dalberg, november 2011, www.eib.org.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/12


P8_TA(2015)0197

Veiligere gezondheidszorg in Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over veiligere gezondheidszorg in Europa: verbetering van de patiëntveiligheid en bestrijding van antimicrobiële resistentie (2014/2207(INI))

(2016/C 353/02)

Het Europees Parlement,

gezien zijn standpunt van 23 april 2009 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 9 juni 2009 betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (2),

gezien Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg,

gezien de mededeling van 15 november 2011 met als titel Actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie (COM(2011)0748),

gezien de conclusies van de Raad van 22 juni 2012 over „De gevolgen van antimicrobiële resistentie in de volksgezondheidssector en de veterinaire sector — een „één gezondheid”-perspectief”,

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over de microbiële uitdaging — het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie (3),

gezien de verslagen van 13 november 2012 en 19 juni 2014 van de Commissie aan de Raad op basis van de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van de aanbeveling van de Raad (2009/C 151/01) betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (COM(2012)0658 en COM(2014)0371),

gezien zijn resolutie van 22 oktober 2013 over het verslag van de Commissie aan de Raad op basis van de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Aanbeveling (2009/C 151/01) van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (4),

gezien Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid,

gezien Speciale Eurobarometer 411 „Patiëntveiligheid en zorgkwaliteit”,

gezien het voortgangsverslag over het actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie (SANTE/10251/2015),

gezien het voorstel van 10 september 2014 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2014/0257(COD)),

gezien het conceptueel kader voor de internationale classificatie voor patiëntveiligheid, dat door de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation, WHO) werd opgesteld,

gezien de inspanningen van het Letse voorzitterschap voor het aanpakken van antimicrobiële resistentie, met name tuberculose en multiresistente tuberculose (MDR-TB, multi-drug resistant tuberculosis),

gezien de conclusies van de Raad van 1 december 2014 over patiëntveiligheid en kwaliteit van de gezondheidszorg, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties en antimicrobiële resistentie,

gezien het eerste gezamenlijk verslag van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) over de geïntegreerde analyse van de consumptie van antimicrobiële stoffen en het vóórkomen van antimicrobiële resistentie in bacteriën van mensen en voedselproducerende dieren (Joint Interagency Antimicrobial Consumption and Resistance Analysis — JIACRA),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0142/2015),

A.

overwegende dat voor de kwaliteit van de gezondheidszorg de patiëntveiligheid de hoofdzaak is, met als fundamentele elementen een veiligheidscultuur bij de zorgverlening en een beheer van incidenten die de veiligheid van de patiënten in het gedrang brengen;

B.

overwegende dat het aantal gegevens over de prevalentie en incidentie van ongewenste voorvallen in de gezondheidssystemen van de lidstaten tot dusver beperkt is, maar constant toeneemt en overwegende dat de laatste beschikbare gegevens teruggaan tot 2008;

C.

overwegende dat naar schatting 8-12 % van de patiënten in ziekenhuizen in de Europese Unie te maken hebben met ongewenste voorvallen in verband met de zorg die hen wordt verstrekt en overwegende dat bijna de helft van deze voorvallen had kunnen worden voorkomen;

D.

overwegende dat de meest voorkomende ongewenste zorggerelateerde voorvallen de vorm aannemen van zorginfectie, bijwerkingen van medicijnen en complicaties tijdens of na de operatie;

E.

overwegende dat behoorlijke arbeidsomstandigheden en veiligheid op het werk voor gezondheidswerkers noodzakelijk zijn voor de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de gezondheidszorg en overwegende dat het waarborgen van de patiëntveiligheid, de preventie en bestrijding van zorginfecties en de preventie van de verspreiding van multiresistente bacteriën erg moeilijk is in overbezette en onderbemande zorginstellingen;

F.

overwegende dat de huidige economische crisis meer druk heeft geplaatst op de begrotingen voor de gezondheidszorg van de lidstaten en dus gevolgen heeft voor de patiëntveiligheid, aangezien veel lidstaten de financiële en personele middelen in hun gezondheidszorgstelsels hebben verminderd zonder naar behoren de efficiëntie aan te pakken, maar eerder met de botte bijl;

G.

overwegende dat de economische crisis de bestaande ongelijkheden wat betreft de toegang tot gezondheidsdiensten verder heeft verscherpt;

H.

overwegende dat een continue opleiding van geneesheren en andere gezondheidswerkers noodzakelijk is om ongewenste voorvallen te vermijden (ook ongewenste voorvallen met drugs), die de gezondheidszorg in de EU naar schatting ongeveer 2,7 miljard EUR per jaar kosten aan zorguitgaven en goed zijn voor 1,1 % van alle ziekenhuisopnamen in de EU;

I.

overwegende dat elektronische patiëntendossiers (eHealth) en thuiszorg enorm zouden kunnen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en efficiëntie van medische behandelingen, waardoor betere gezondheidszorg kan worden geleverd;

J.

overwegende dat een multidisciplinaire aanpak de kans op succesvolle medische behandelingen vergroot;

K.

overwegende dat patiënten, hun familieleden en patiëntenorganisaties een belangrijke rol spelen in het beijveren van veiligere gezondheidszorg, en hun rol moet worden bevorderd door patiënten meer zeggenschap te geven en op alle niveaus te laten deelnemen aan processen en beleid op het gebied van gezondheidszorg;

L.

overwegende dat thuiszorg een psychologische steun kan zijn voor patiënten waardoor betere gezondheidszorg kan worden geleverd;

M.

overwegende dat bij minder goed geïnformeerde mensen een groter antibioticagebruik wordt geconstateerd en dat een goede kennis van antibiotica burgers tot een meer verantwoord gebruik ervan zou kunnen zetten;

N.

overwegende dat 30 tot 50 % van de patiënten de geneesmiddelen die door hun arts werden voorgeschreven, niet innemen of ze innemen zonder het voorschrift van de arts na te leven;

O.

overwegende dat er in ziekenhuizen en onder huisartsen en dierenartsen belangenconflicten zijn die verband houden met de farmaceutische sector;

P.

overwegende dat zorginfecties een belangrijk probleem zijn voor de volksgezondheid in de lidstaten (volgens gegevens van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (European Centre for Disease Prevention and Control, ECDC) wordt gemiddeld 1 patiënt op de 20 getroffen door een zorginfectie, oftewel 4,1 miljoen patiënten per jaar, en sterven 37 000 mensen in de EU jaarlijks aan de gevolgen van een ziekenhuisinfectie, terwijl 20 tot 30 % van die infecties door intensieve hygiëne- en controleprogramma's vermeden hadden kunnen worden) en een enorme druk leggen op de beperkte begrotingen van gezondheidsstelsels;

Q.

overwegende dat de ervaringen en ideeën van patiënten vaak verschillen van die van gezondheidswerkers en van grote waarde kunnen zijn om nieuwe manieren te vinden om zorginfecties te verminderen en te voorkomen;

R.

overwegende dat het aantal zorginfecties door multiresistente bacteriën toenemen;

S.

overwegende dat antimicrobiële resistentie wereldwijd toeneemt voor bacteriële pathogenen, waardoor zorginfecties vaker voorkomen en behandelingen van infectieziekten bij mensen en dieren op nationaal, Europees en internationaal niveau vaker mislukken;

T.

overwegende dat tegen 2050 naar schatting jaarlijks 10 miljoen mensen zullen sterven als gevolg van antimicrobiële resistentie;

U.

overwegende dat de resistentie tegen gangbare antibiotica voor de behandeling van ziekteverwekkende bacteriën in verschillende lidstaten minstens 25 % of meer is; overwegende dat antibioticaresistentie zich veel sneller verspreidt dan nieuwe antibiotica in de klinische praktijk worden opgenomen en dat dit te wijten is aan wetenschappelijke, financiële en met de regelgeving samenhangende uitdagingen;

V.

overwegende dat de meest recente studies aantonen dat antimicrobiële resistentie in ziekenhuizen — op enkele uitzonderingen na — de voorbije jaren in het algemeen is toegenomen in de EU;

W.

overwegende dat de EU schat dat elk jaar minstens 25 000 mensen sterven aan door resistente bacteriën veroorzaakte infecties en dat dit de gezondheidszorgstelsels naar schatting 1,5 miljard euro kost, volgens gegevens die in 2011 zijn verzameld door het ECDC;

X.

overwegende dat de kosten van geneesmiddelenresistente infecties oplopen tot naar schatting 1,5 miljard euro per jaar omwille van hogere uitgaven voor gezondheidszorg en een verlies aan productiviteit. overwegende dat patiënten die resistente bacteriën hebben opgelopen moeten worden geïsoleerd tijdens hun behandeling in het ziekenhuis en dat deze extra middelen 900 miljoen EUR kosten en tot 2,5 miljoen extra beddagen per jaar leiden;

Y.

overwegende dat een van de belangrijkste oorzaken van de verspreiding van antimicrobiële resistentie in ziekenhuizen een gebrekkige naleving van algemeen aanvaarde infectiepreventie- en beheersingsmaatregelen is;

Z.

overwegende dat eerstelijnsgeneesmiddelen steeds minder effectief worden tegen bacteriële pathogenen omwille van resistentie en tweede- en derdelijnsgeneesmiddelen niet altijd beschikbaar zijn en vaak toxischer, duurder en minder effectief zijn dan eerstelijnsgeneesmiddelen;

AA.

overwegende dat een van de belangrijkste oorzaken van antimicrobiële resistentie het misbruik van antimicrobiële stoffen, waaronder antibiotica, is en in het bijzonder het systematisch en buitensporig gebruik ervan;

AB.

overwegende dat de hoge mate van mobiliteit tussen de Europese gezondheidszorgstelsels en het toenemende grensoverschrijdende karakter van de gezondheidszorg in Europa de verspreiding van resistente micro-organismen van de ene lidstaat naar de andere kan bevorderen;

AC.

overwegende dat vaccinatieprogramma's een doeltreffend middel zijn in de strijd tegen antibioticaresistentie omdat ze een belangrijke rol spelen bij het terugdringen van het gebruik van antibiotica en daarmee ook van het ontstaan van antimicrobiële resistentie;

AD.

overwegende dat onderzoek en ontwikkeling van antimicrobiële stoffen bepaalde unieke uitdagingen stelt, waardoor er een langetermijnperspectief nodig is om expertise te ontwikkelen en toe te passen in laboratoria; overwegende dat het betreurenswaardig is dat veel onderzoekers met dergelijke expertise wegtrekken omwille van een gebrek aan particuliere en overheidsfinanciering;

AE.

overwegende dat een gebrek aan naleving van elementaire voorzorgsmaatregelen ten aanzien van persoonlijke hygiëne, zowel binnen als buiten het ziekenhuis, kan leiden tot een verhoogde verspreiding van ziekteverwekkers, met name van die welke resistent zijn tegen antimicrobiële middelen;

AF.

overwegende dat steeds meer wetenschappelijk bewijs aantoont dat er voor een goede handhygiëne in zorginstellingen methoden voor het drogen van de handen moeten worden gebruikt die microbiële kruisbesmetting door verspreiding via de lucht en aerosol niet bevorderen;

AG.

overwegende de aanwezigheid van resistente bacteriën op medische hulpmiddelen, ook wanneer deze volgens de specificaties van de fabrikant zijn gesteriliseerd;

AH.

overwegende dat het gebruik van antibiotica in de menselijke en de diergeneeskunde bijdraagt aan de ontwikkeling van antibioticaresistente genen in de omgeving die een bron van resistentie kunnen zijn in zowel mensen als dieren; overwegende dat dezelfde groepen antibiotica worden gebruikt in zowel de menselijke als in de diergeneeskunde en in beide sectoren gelijkaardige resistentiemechanismen zijn ontstaan;

AI.

overwegende dat in de intensieve veeteelt antibiotica vaak ongepast en routinematig aan vee, gevogelte en vis worden gevoederd om een snellere groei te bevorderen en ook algemeen als preventief middel worden gebruikt om de verspreiding van ziekten te voorkomen die verband houden met de krappe, benauwde en stresserende omstandigheden waarin dieren worden gehouden en die hun immuunsysteem onderdrukken, en om de onhygiënische omstandigheden waarin de dieren worden gehouden te compenseren;

AJ.

overwegende dat het „One Health”-concept, dat wordt gesteund door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE), erkent dat de gezondheid van mensen, dieren en ecosystemen onderling zijn verbonden; overwegende dat voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong een rechtstreekse bron van resistente zoönotische pathogenen kunnen zijn; overwegende dat het gebruik van antibiotica bij dieren, vooral die voor menselijke consumptie en in de intensieve veeteelt gehouden, gevolgen kan hebben voor antibioticaresistentie bij mensen;

AK.

overwegende dat een systematische toepassing van de „One Health”-benadering, waarbij medisch personeel in zowel de menselijke als de diergeneeskunde initiatieven neemt om resistente infecties te voorkomen en het gebruik van antibiotica te verminderen, zorginfecties binnen de ziekenhuizen en daarbuiten kan voorkomen;

AL.

overwegende dat volgens de WHO in verschillende landen van de EU het gebruik van antimicrobiële stoffen voor vee vele malen hoger ligt dan het gebruik voor mensen (5);

AM.

gezien het feit dat volgens Europese consumentenorganisaties in zes landen van de EU meer dan 70 % van de onderzochte vleesproducten besmet bleek te zijn met voor antibiotica resistente bacteriën, terwijl in acht andere landen deze bacteriën in 50 % van de monsters werden aangetroffen (6);

AN.

overwegende dat er een hoge mate van fluorchinolonenresistentie bij Campylobacter is waargenomen en dat het merendeel van de Campylobacterinfecties bij mensen voortkomt uit de behandeling, verwerking of consumptie van kippenvlees; overwegende dat een dergelijke mate van hoge resistentie doeltreffende behandelingsopties voor Campylobacterinfecties bij mensen vermindert;

AO.

overwegende dat subtherapeutisch antibioticagebruik, waarbij lage geneesmiddelendoses als groeibevorderaar voor vee worden toegediend, sinds 2006 in de EU verboden is;

AP.

overwegende dat de overgrote meerderheid van diervoeders met medicinale werking voor landbouwhuisdieren antimicrobiële stoffen bevat;

AQ.

overwegende dat het gebruik van antimicrobiële stoffen bij gezelschapsdieren een bijkomende risicofactor vormt voor de ontwikkeling en overdracht van antibioticaresistentie bij de mens en dat deze toenemende trend van antibioticaresistentie in veterinaire klinieken voor gezelschapsdieren dezelfde trend volgt als die in ziekenhuizen;

AR.

overwegende dat het risico op overdracht van antimicrobiële resistentie bij gezelschapsdieren op de mens niet volledig kan worden gekwantificeerd en dat dit verder moet worden onderzocht;

AS.

overwegende dat wordt erkend dat de huidige wetgeving betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik niet in voldoende instrumenten voorziet om een adequate beheersing van de gevaren voor de menselijke gezondheid die zijn te wijten aan het gebruik van antimicrobiële stoffen voor dieren, te waarborgen;

AT.

overwegende dat het off-labelgebruik van antibiotica zowel een probleem is in de menselijke als in de diergeneeskunde;

AU.

overwegende dat farmaceutische bedrijven geneigd zijn om nieuwe antibiotica toe te voegen binnen bestaande groepen van antibiotica, in plaats van echt nieuwe antimicrobiële stoffen te ontdekken en ontwikkelen met als gevolg dat er sneller resistentie ontstaat tegen deze nieuwe antibiotica dan tegen geneesmiddelen met een echt nieuw werkingsmechanisme;

AV.

overwegende dat het nodig is om farmaceutische laboratoria aan te moedigen nieuwe antibiotica te ontwikkelen door na te denken over de invoer van stimulerende maatregelen en alternatieve bedrijfsmodellen als compensatie voor innovatie;

AW.

het van essentieel belang is farmaceutische bedrijven aan te moedigen te (blijven) investeren in de ontwikkeling van antimicrobiële stoffen, in het bijzonder die die actief zijn tegen ziektes waarvoor antimicrobiële resistentie een ernstig probleem vormt, in het bijzonder:

ziektes die veroorzaakt worden door wijdverspreide multiresistente Gram-negatieve bacteriën (zoals K. pneumoniae, Acinetobacter of E. coli) of door andere multiresistente bacteriën (zoals Staphylococcus aureus of tuberculose);

andere door virussen (zoals hiv) of door parasieten (zoals malaria) veroorzaakte ziektes;

alsook in de ontwikkeling van andere methoden om zorginfecties te bestrijden zonder antibiotica;

AX.

overwegende dat dit kan worden bereikt door belangrijke wetenschappelijke, economische of met de regelgeving samenhangende uitdagingen aan te pakken die de ontwikkeling van antibiotica hebben afgeremd, en door in het bijzonder investeringen in onderzoek en ontwikkeling te stimuleren en te concentreren op de belangrijkste behoeften van de volksgezondheid en tegelijkertijd de duurzaamheid van nationale zorgstelsels te bewaren;

AY.

overwegende dat artikel 4, lid 2 van Richtlijn 2001/18/EG een termijn vastlegt voor het gebruik van genen welke resistentie tegen antibiotica tot expressie brengen in transgene planten;

AZ.

overwegende dat productspecialisten nooit therapeutische behandelingen mogen uitvoeren, maar enkel medisch personeel mogen ondersteunen indien het dit vereist, bijvoorbeeld bij het monteren en demonteren van specifieke instrumenten;

BA.

overwegende dat de bepalingen van Richtlijn 2011/24/EU betreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg in de hele EU worden toegepast, waardoor het des te relevanter is dat Europese patiënten worden geïnformeerd over patiëntveiligheid in de verschillende lidstaten;

BB.

overwegende dat patiëntenrechten en het vertrouwen van het publiek in gezondheidsdiensten moeten worden gegarandeerd door ervoor te zorgen dat de lidstaten systemen op poten stellen om billijke financiële compensatie te geven bij ongewenste voorvallen die te wijten zijn aan fout medisch handelen;

BC.

overwegende dat het internet de grootste ongereguleerde geneesmiddelenmarkt ter wereld is; overwegende dat 62 % van de online gekochte geneesmiddelen vals blijkt te zijn of niet aan de norm voldoet; overwegende dat er een zeer hoog percentage farmaceutische ondernemers bestaat die illegaal online werkt en dat de wereldwijde jaaromzet van de illegale verkoop van receptplichtige geneesmiddelen online op 200 miljard USD wordt geschat;

BD.

overwegende dat volgens artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het optreden van de Unie, dat een aanvulling vormt op het nationale beleid, gericht dient te zijn op verbetering van de volksgezondheid, preventie van ziekten en aandoeningen bij de mens en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de fysieke en mentale gezondheid;

Tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de raad betreffende patiëntveiligheid

Feedback over het tweede verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging

1.

herinnert eraan dat de geneesmiddelenwetgeving van de EU is ingevoerd om de patiëntveiligheid te beschermen; herinnert aan bovengenoemde resolutie van 22 oktober 2013 over het verslag van de Commissie aan de Raad op basis van de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Aanbeveling (2009/C 151/01) van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties;

2.

uit zijn tevredenheid over de verbetering van het bewakingssysteem voor zorginfecties in de EU en de andere recente maatregelen die bepaalde lidstaten hebben genomen om de algemene patiëntveiligheid te verbeteren en de incidentie van zorginfecties te verminderen, en meer bepaald de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het ontwikkelen van strategieën en programma's voor patiëntveiligheid, met inbegrip van het opnemen van patiëntveiligheid in gezondheidswetgeving, en meldings- en leersystemen;

3.

stelt echter vast dat uit het tweede verslag over de tenuitvoerlegging blijkt dat de lidstaten niet even snel vooruitgang boeken op het vlak van patiëntveiligheid en betreurt het dat in sommige lidstaten de uitvoering van onder meer de aanbevelingen van de Raad was vertraagd, mogelijk ten gevolge van financiële beperkingen ten gevolge van de economische crisis;

4.

betreurt dat besparingsmaatregelen hebben geleid tot een inkrimping van het schoonmaakpersoneel in ziekenhuizen en andere zorginstellingen in Europa, gezien de cruciale rol die het schoonmaakpersoneel speelt in het waarborgen van een hoge mate van hygiëne;

5.

vraagt de lidstaten om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de patiënt in deze tijden van economische crisis niet in het gedrang komt door besparingsmaatregelen en dat de gezondheidszorg over toereikende middelen blijft beschikken en meer bepaald de schadelijkste maatregelen te vermijden, zoals kortetermijnbesparingen die leiden tot hoge kosten op de middellange en lange termijn, maar daarentegen de nadruk te leggen op de verdere ontwikkeling van een uiterst kwalitatieve en efficiënte gezondheidszorg; raagt de lidstaten ervoor te zorgen dat er voldoende opgeleid of gespecialiseerd personeel voor infectiebestrijding en ziekenhuishygiëne beschikbaar is voor een patiëntgerichte aanpak;

6.

verzoekt de lidstaten concrete en ambitieuze kwantitatieve doelstellingen te bepalen om het antibioticagebruik te verminderen;

7.

is tevreden over het werk van de EU-werkgroep voor patiëntveiligheid en zorgkwaliteit die vertegenwoordigers van alle 28 EU-landen, EVA-landen, internationale organisaties en EU-organen samenbrengt en de ontwikkeling van de EU-agenda inzake patiëntveiligheid en kwaliteit ondersteunt;

8.

verzoekt de Commissie om de tenuitvoerlegging van de bepalingen over patiëntveiligheid in de lidstaten te blijven monitoren en indien nodig nieuwe richtsnoeren te ontwikkelen;

Suggesties voor verbeteringen

9.

is tevreden over het werk dat de OESO met medefinanciering van de EU heeft afgeleverd in verband met vergelijkbare indicatoren om patiëntveiligheid te beoordelen; vraagt de lidstaten deze indicatoren toe te passen om patiëntveiligheid te beoordelen;

10.

merkt op dat het belangrijk is patiëntveiligheid op te nemen in het onderwijs en de interne opleiding en bijscholing van gezondheidswerkers en medisch personeel in alle lidstaten;

11.

wijst op de mogelijke voordelen van eHealth voor het verminderen van ongewenste voorvallen door informatiestromen op te sporen en het begrip over medische processen te verbeteren alsook via digitale voorschriften en waarschuwingen over interactie tussen geneesmiddelen; vraagt de Commissie en de lidstaten de mogelijkheden van eHealth op het vlak van patiëntveiligheid, waaronder de invoer van elektronische patiëntendossiers, verder te onderzoeken en om de mate van samenwerking te intensiveren door hun ervaring, kennis en goede praktijken in deze sector te delen;

12.

roept de Europese Commissie en de lidstaten op om het potentieel van mobiele gezondheid (mhealth) voor de efficiëntie van gezondheidszorg, de incidentie van ziekenhuisopnamen en de jaarlijkse vermindering van kosten van de gezondheidszorg per hoofd te beoordelen;

13.

merkt op dat het gebruik van antibiotica en het optreden van antimicrobiële resistentie erg verschilt tussen de lidstaten en moedigt de lidstaten aan om beste praktijken toe te passen;

14.

onderstreept dat het dringend nodig is om onderzoek en ontwikkeling in de diergeneeskunde te bevorderen op EU- en nationaal niveau;

15.

dringt er bij de lidstaten op aan de volgende maatregelen uit te voeren of te ontwikkelen:

a)

hun inspanningen ter verbetering van patiëntveiligheid voortzetten door de noodzakelijke nieuwe maatregelen te nemen om de aanbevelingen van de Raad volledig ten uitvoer te leggen;

b)

regelmatig gegevens verzamelen in overeenstemming met gestandaardiseerde enquêtes over de prevalentie en incidentie van ongewenste voorvallen op hun grondgebied, systemen voor vroegtijdige waarschuwingen versterken en de uitwisseling van deze gegevens goed coördineren;

c)

verzekeren dat beheerders in de gezondheidszorg op basis van verdiensten worden benoemd en niet op basis van politieke overtuiging;

d)

zorgen voor de voortdurende verbetering en beoordeling van de arbeidsomstandigheden van gezondheidswerkers teneinde de patiëntveiligheid te verbeteren;

e)

ervoor zorgen dat alle gezondheidswerkers, zelfs al komen ze niet rechtstreeks in contact met patiënten, een basisopleiding krijgen in infectiepreventie en -bestrijding voor ze beginnen te werken in een ziekenhuis of een andere zorginstelling, en dat deze regelmatig wordt herhaald;

f)

ervoor zorgen dat artsen en andere gezondheidswerkers de gepaste opleiding krijgen en beste praktijken uitwisselen, teneinde de meest recente en beste praktijken inzake ziekenhuishygiëne en de huidige technologie bij te blijven, en monitoringssystemen oprichten om na te gaan of hun vaardigheden aangepast zijn, meer bepaald aan de toepassing van de controlelijst chirurgische veiligheid van de WHO; dit zou de incidentie van medische fouten (waaronder de incidentie van zorginfecties) als gevolg van gebrekkige kennis en het niet bijhouden van nieuwe technologieën kunnen verminderen;

g)

zorgen voor de aanname van een multidisciplinaire aanpak voor medisch behandelingen;

h)

zorgen voor meer samenhang en continuïteit in de patiëntprocedure met nadruk op sectorovergangen en de overdracht van informatie van bijvoorbeeld het ziekenhuis aan de eerstelijnssector;

i)

de last van gezondheidszorgstelsels verlichten door zorg en behandeling thuis te stimuleren;

j)

ervoor zorgen dat medisch personeel patiënten informeert wanneer een geneesmiddel off-label wordt aangewend en patiënten informatie verstrekt over de mogelijke risico's zodat zij een geïnformeerde toestemming kunnen geven;

k)

onderling de beste aanpak van het terugdringen van antibioticaresistentie uit te wisselen om in heel Europa de meest effectieve aanpak te bewerkstelligen;

l)

zorgen voor gelijke toegang tot gezondheidsdiensten en medische behandeling voor patiënten teneinde de bestaande ongelijkheid in de gezondheidszorg te bestrijden;

m)

voorlichtingscampagnes voor patiënten stimuleren over de risico's van ongewenste voorvallen in de gezondheidszorg en over mogelijke voorzorgsmaatregelen te beginnen met elementaire persoonlijke hygiëne en bewustzijnscampagnes en programma’s voor gezondheidszorg op scholen lanceren over rationeel gebruik van niet alleen antibiotica maar van alle geneesmiddelen en de risico's die verbonden zijn aan de toenemende antibioticaresistentie; deze campagnes moeten gericht zijn op ouders en verzorgers van jonge kinderen en ouderen, en moeten steeds door een evaluatie van de resultaten worden gevolgd;

n)

de nadruk leggen op het belang van preventie van zorginfecties in zorginstellingen door de verspreiding te beperken middels het screenen van patiënten en contacten en infectiebeheersingsmaatregelen, en goede hygiënepraktijken (zoals het wassen van de handen) blijven bevorderen;

o)

de hygiënische voorzorgsmaatregelen verhogen door gebruik te maken van de hygiënedeskundigen die toezicht houden op alle hygiëneaspecten in de gezondheidszorg, de gezondheidszorgstelsels, patiënten en relaties tussen patiënten en externe „gasten”;

p)

patiëntenorganisaties en -vertegenwoordigers actief en formeel betrekken in alle fasen en niveaus van de ontwikkeling van beleid en programma's;

q)

in overleg met belanghebbenden en met name patiëntenorganisaties, EU-richtsnoeren ontwikkelen voor het betrekken van patiënten bij strategieën en activiteiten op het gebied van patiëntveiligheid;

r)

hun passende steun verlenen voor de ontplooiing van activiteiten op het gebied van patiëntveiligheid;

16.

verzoekt de lidstaten om mogelijk misbruik bij de vernieuwing en het hergebruik van medische apparatuur die oorspronkelijk voor eenmalig gebruik is ontworpen en geëtiketteerd, te onderzoeken;

17.

dringt er bij de lidstaten op aan om bewustmakingsprogramma's voor medisch personeel, andere gezondheidswerkers, dierenartsen en het publiek te verbeteren en de nadruk te leggen op het gebruik van antibiotica en de preventie van infecties;

18.

vraagt het Europees Geneesmiddelenbureau (European Medicines Agency, EMA) richtsnoeren te ontwikkelen over het off label/vergunningsvrij gebruik van geneesmiddelen op basis van medische behoefte en eveneens een lijst op te stellen van off label geneesmiddelen die worden gebruikt ondanks het feit dat er vergunde alternatieven voor bestaan;

19.

verzoekt de Commissie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om richtsnoeren te ontwikkelen voor medisch personeel, patiënten en hun families over het effectief wassen en drogen van de handen, en het gebruik van methoden voor het drogen van de handen die microbiële kruisbesmetting door verspreiding via de lucht en aerosol niet bevorderen, aan te moedigen;

20.

onderstreept de noodzaak om zowel de communicatie tussen, als het onderwijs en de opleiding van dierenartsen en landbouwers grondig te verbeteren;

21.

spoort de Commissie opnieuw aan om zo snel mogelijk te komen met een wetsvoorstel om verplicht een informatiekader over het geneesmiddel op te nemen in de bijsluiter; de informatie in dat kader moet duidelijk leesbaar en opvallend gepresenteerd zijn en is goed van de overige tekst te onderscheiden; het kader moet een korte beschrijving van de nodige feiten over het geneesmiddel bevatten zodat de patiënt het nut en de eventuele risico's van het geneesmiddel begrijpt en het op een veilige, juiste manier gebruikt. dit omvat onder andere advies over het correcte en passende gebruik van antibiotica;

22.

roept de Commissie en de lidstaten op de introductie van het Europese logo zoals voorzien in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 699/2014 te bevorderen om internetapotheken die op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te koop aanbieden goed te onderscheiden en de consument zo te behoeden voor aankoop van valse geneesmiddelen, die vaak gevaarlijk zijn voor de gezondheid;

23.

herinnert eraan dat op grond van Besluit nr. 1082/2013/EU over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, de lidstaten geactualiseerde voorbereidingsplannen en een draaiboek op nationaal niveau aan de Commissie moeten voorleggen, en verzoekt de lidstaten de relevante informatie volgens het tijdschema zoals vastgelegd in dit besluit te presenteren;

Verslaglegging en verantwoordingsplicht/aansprakelijkheidskwesties

24.

spoort de lidstaten aan om gezondheidswerkers aan te moedigen patiënten regelmatig te adviseren over hoe ze het gevaar voor hun veiligheid kunnen beperken door contact met de gezondheidszorg;

25.

moedigt de lidstaten aan om onafhankelijke organen op te richten om contact te houden met professionelen teneinde hen bewust te maken van en waarschuwingen te verspreiden over gevaren voor de patiëntveiligheid;

26.

vraagt de lidstaten hun systemen voor de verslaglegging over ongewenste voorvallen en medische fouten te verbeteren door maatregelen te ontwikkelen die gezondheidswerkers en patiënten aanmoedigen nauwkeurig, niet-beschuldigend en anoniem te rapporteren en te overwegen een elektronisch systeem in te voeren om de rapportering door patiënten te vergemakkelijken en verbeteren;

27.

verzoekt de lidstaten om maatregelen te nemen die niet enkel de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van de rapportering over ongewenste voorvallen zouden verbeteren, opdat de rapportering degelijke informatie bevat die de patiëntveiligheid daadwerkelijk verbetert, en een systeem in te voeren waarin gegevens makkelijk terug te vinden zijn en dat een uitvoerige en systematische beoordeling verschaft;

28.

verzoekt de Commissie gestandaardiseerde enquêtes te ontwikkelen om gegevens te verzamelen over zorginfecties;

29.

dringt er bij de lidstaten op aan strenger toe te zien op het verbod van niet-medisch extern personeel om medische behandelingen uit te voeren en dit verbod te doen naleven;

30.

roept de lidstaten op patiënten in te lichten over de risico’s en preventieve maatregelen met betrekking tot ongewenste voorvallen in de gezondheidszorg en over de beschikbare klachtenprocedures en juridische mogelijkheden, bijvoorbeeld via een vertegenwoordiger van patiëntenrechten, indien zich een ongewenst voorval voordoet;

31.

dringt er bij de lidstaten op aan de nodige maatregelen te treffen om belangenverstrengelingen van artsen en dierenartsen met betrekking tot het voorschrijven en de verkoop van geneesmiddelen te voorkomen;

32.

vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat patiënten die het slachtoffer zijn van een zorginfectie of een medische fout gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot volledige informatie over de bestaande klachten- en verhaalmechanismen;

33.

verzoekt de Commissie te rapporteren over de nationale praktijken in verband met collectief verhaal in gevallen van zorginfecties;

34.

erkent de waarde van burgerinitiatieven, zoals het Europees handvest voor patiëntenrechten op basis van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de Europese dag van de patiëntenrechten, die sinds 2007 elk jaar op 18 april wordt georganiseerd; vraagt de Commissie en de lidstaten de Europese dag van de patiëntenrechten op lokaal, nationaal en EU-niveau te steunen;

Bestrijding van antimicrobiële resistentie

Stand van zaken en veelbelovende oplossingen

35.

uit zijn tevredenheid over het werk van de Commissie op het vlak van antimicrobiële resistentie en de preventie en bestrijding van zorginfecties alsook de coördinatie- en toezichtswerkzaamheden van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, met name in het kader van het Europees netwerk voor de surveillance van antimicrobiële resistentie (EARS-net), het Europees netwerk voor de surveillance van het gebruik van antimicrobiële stoffen (ESAC-net) en het netwerk voor de surveillance van zorginfecties (HAI-net));

36.

is verheugd over de gezamenlijke coördinatie- en surveillancewerkzaamheden op het vlak van antimicrobiële resistentie van het ECDC, het EMA en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (European Food Safety Authority, EFSA);

37.

stelt met bezorgdheid vast dat tussen 2010 en 2013 het percentage K. pneumoniae dat resistent is tegen fluorchinolonen, cefalosporines van de derde generatie en aminoglycosides alsook gecombineerd resistent tegen alle drie antibioticagroepen en resistent tegen carbapenems, een groep reserveantibiotica, aanzienlijk is toegenomen in veel lidstaten en op EU-niveau; stelt ook vast dat tijdens dezelfde periode voor E. coli de resistentie tegen cefalosporines van de derde generatie eveneens aanzienlijk is toegenomen in veel lidstaten en op EU-niveau; stelt voorts vast dat het in bepaalde regio’s van Europa in tot wel 20 % van alle nieuwe tuberculosegevallen om multiresistente tuberculose gaat en dat het percentage succesvolle behandelingen van multiresistente tbc alarmerend laag is;

38.

stelt met bezorgdheid vast dat in landen met wijdverspreide multiresistentie, met inbegrip van resistentie tegen carbapenems, nog maar enkele therapeutische opties beschikbaar zijn, waaronder de behandeling met polymyxinen; benadrukt dat de aanwezigheid van tegen polymyxinen resistente bacteriën in deze landen een dringende waarschuwing is dat het aantal opties voor de behandeling van besmette patiënten steeds beperkter wordt;

39.

merkt op dat infecties met antimicrobieel resistente bacteriën in zeer veel gevallen dure ziekenhuisopnames tot gevolg hebben en de toepassing van alternatieve en duurdere behandelingen vereisen, wat een grotere belasting voor de gezondheidsstelsels van de lidstaten met zich brengt;

40.

betreurt het dat er de voorbije 25 jaar weinig bewustzijn was over het belang om antimicrobiële stoffen, en antibiotica in het bijzonder, rationeel te gebruiken en dat de geneesmiddelenontwikkeling op het vlak van antimicrobiële geneesmiddelen in die periode stagneerde, met name door het ontstaan van wetenschappelijke, financiële en met de regelgeving samenhangende belemmeringen;

41.

merkt op dat zowel het Horizon 2020- als het derde volksgezondheidsprogramma van de EU de nadruk hebben gelegd op zorginfecties en antimicrobiële resistentie;

42.

wijst erop dat sommige bestaande doeltreffende antibiotica in een aantal lidstaten niet beschikbaar zijn, wat leidt tot onjuiste keuzes voor de medicamenteuze behandeling, en roept de lidstaten en de Commissie derhalve op te onderzoeken hoe ervoor kan worden gezorgd dat er doeltreffende antibiotica beschikbaar blijven op de markt;

43.

stelt vast dat antibioticaresistentie vaak het voorschrijven van een gepaste antibioticabehandeling vertraagt, en dat de toediening van een ongepaste of laattijdige antibioticabehandeling ernstige complicaties veroorzaakt bij patiënten met ernstige infectieziektes en soms de dood tot gevolg kan hebben;

44.

stelt met grote bezorgdheid vast dat een fors aantal dieren is besmet met antibioticaresistente bacteriën en dat het risico bestaat van een overdracht van deze bacteriën van besmet vlees op consumenten;

45.

stelt met grote bezorgdheid vast dat er een verband bestaat tussen het diergeneeskundig gebruik van antimicrobiële stoffen en de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie bij landbouwers en dat het risico bestaat van een verspreiding van die resistentie in het geval van ziekenhuisbehandelingen;

46.

is ingenomen met initiatieven en maatregelen die door de lidstaten, dierenartsen en eigenaren van dieren worden genomen voor een verantwoord gebruik van antimicrobiële stoffen bij dieren en voor een vermindering van het gebruik van die stoffen in de dierhouderij;

47.

acht onderzoek naar nieuwe antimicrobiële geneesmiddelen van het hoogste belang en verzoekt de Commissie het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) te gebruiken om onderzoek door bijvoorbeeld bestaande ondersteunende structuren als het Initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (IMI) te stimuleren;

48.

vraagt dat er meer aandacht komt voor de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen die zich op nieuwe doelwitten richten;

49.

is verheugd over en moedigt verder onderzoek naar echt nieuwe antimicrobiële geneesmiddelen aan, in het bijzonder naar antibiotica die actief zijn tegen wijdverspreide multiresistente Gram-negatieve bacteriën en tegen ziekten die bijzonder gevoelig zij voor antimicrobiële resistentie, zoals K. pneumoniae, Acinetobacter, E. coli, hiv, Staphylococcus aureus, tuberculose en malaria; wijst er met klem op dat het van het hoogste belang is om in de eerste plaats voor een verantwoordelijk en verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen te zorgen; is verheugd over en moedigt verder onderzoek aan naar alternatieve methoden om zorginfecties te bestrijden zonder antibiotica en multiresistente tuberculose te bestrijden;

50.

roept de Commissie en de lidstaten op onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten te bespoedigen om in nieuwe instrumenten te voorzien ter bestrijding van bacteriële infecties die zich in Europa in toenemende mate verspreiden;

51.

roept de Commissie en de lidstaten op om prikkels voor samenwerking tussen de publieke en de particuliere sector te versterken teneinde onderzoek en ontwikkeling op het gebied van antibiotica nieuw leven in te blazen;

52.

roept de lidstaten op de mate van samenwerking op het gebied van patiëntveiligheid en de bestrijding van antimicrobiële resistentie te intensiveren om de verspreiding van resistente micro-organismen van de ene lidstaat naar de andere te beperken en te verminderen;

53.

verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van regelingen voor „adaptive pathways” en andere regelgevingsinstrumenten die de patiënt eerder toegang bieden tot innovatieve antimicrobiële stoffen ter behandeling van infecties met resistente ziekteverwekkers;

54.

roept de Commissie en de lidstaten op om gebruik te maken van het „adaptive pathways”-programma van het Europees Geneesmiddelenbureau en alle beschikbare regelgevingsinstrumenten te benutten om patiënten zo snel mogelijk toegang te verschaffen tot innovatieve antimicrobiële behandelingen;

55.

benadrukt dat de patiënt in het middelpunt van elk gezondheidsbeleid moet staan en speekt zich uit voor grotere gezondheidskennis van patiënten en een grotere betrokkenheid van de patiënt bij de behandelingskeuze;

56.

acht het van essentieel belang dat de Commissie zorgt voor een vervolg op het EU-actieplan over antimicrobiële resistentie na 2016, waarbij bijzondere nadruk moet worden besteed aan het aanpakken van wetenschappelijke, economische of met de regelgeving samenhangende uitdagingen met betrekking tot antimicrobiële resistentie en tevens aandacht dient te worden besteed aan de voorkoming en bestrijding van zorginfecties;

Aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van antibiotica in de menselijke geneeskunde

57.

herinnert eraan dat zelfmedicatie met antibiotica strikt moet worden verboden en dat de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van antibacteriële stoffen een „alleen op voorschrift”-beleid moeten handhaven;

58.

vraagt de lidstaten gepaste maatregelen te nemen ter bevordering van verantwoord en verstandig gebruik van alle antimicrobiële stoffen, en in het bijzonder antibiotica die als laatstelijnsbehandeling van bacteriële infecties in ziekenhuizen worden beschouwd, in de menselijke geneeskunde, vermits ongepast preventief gebruik van antibiotica (ook in ziekenhuizen) een van de belangrijkste oorzaken is van het ontstaan van antibioticaresistentie;

59.

roept de lidstaten op de toegang tot hoogwaardige geneesmiddelen en de inachtneming van de volledige behandelingscyclus voor alle patiënten te bevorderen en daarbij specifieke ondersteuning te bieden voor de meest kwetsbare patiënten, om op die manier het ontstaan van resistenties te voorkomen;

60.

dringt er bij de lidstaten op aan ook onderzoek te doen naar de zogenaamde „vergeten” antibiotica om de keuze in middelen te kunnen vergroten;

61.

verzoekt de Commissie medewerking te verlenen aan de WHO om een nieuw economisch model te ontwikkelen dat rekening houdt met problemen en behoeften op het gebied van de volksgezondheid;

62.

roept de Commissie en de lidstaten op een bezinningsproces in gang te zetten met het oog op de ontwikkeling van een nieuw economisch model waarbij de vergoeding voor een nieuw antibioticum wordt losgekoppeld van de verkochte hoeveelheid, die het maatschappelijke belang van een nieuw antibioticum weerspiegelt en de onderneming voldoende rendement op haar investeringen biedt, waarbij de koper het recht zou verwerven om het product te gebruiken en volledige zeggenschap zou hebben over de hoeveelheid;

63.

dringt er bij de lidstaten op aan de volgende maatregelen uit te voeren of te ontwikkelen:

a)

artsen eraan herinneren dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat het voorschrijven van antibiotica als behandeling gepast en verantwoord is;

b)

ervoor zorgen dat, wanneer mogelijk, gepaste microbiologische diagnose systematisch wordt uitgevoerd alvorens antibiotica voor te schrijven, bijvoorbeeld door middel van nieuwe diagnostische instrumenten en/of antibiogrammen, vooral in het geval van pathologiën die gewoonlijk recidief zijn en werken aan het wegnemen van obstakels voor een behoorlijke diagnostiek, met name in de ambulante sector;

c)

het voorschrijven van antibiotica als behandeling reguleren en in het bijzonder wetgeving die het voorschrijven van antibiotica als preventieve behandeling verbiedt, strikt toepassen zodat geschikt gebruik van geneesmiddelen wordt gegarandeerd, waarbij het therapeutische doel wordt gespecificeerd en de gepaste geneesmiddelentherapie wordt gekozen;

d)

streng de hand houden aan verantwoorde marketingpraktijken waarbij belangenverstrengelingen tussen producenten en voorschrijvende artsen worden voorkomen;

e)

de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen aanmoedigen waarbij de economische opbrengst voor ondernemingen wordt losgekoppeld van de voorgeschreven hoeveelheid antibiotica, en tegelijkertijd farmaceutische innovatie stimuleren en in evenwicht brengen met de duurzaamheid van de gezondheidsstelsels;

f)

de verkoop en distributie van antibiotica reguleren zodat patiënten slechts de door hun arts voorgeschreven hoeveelheid antibiotica kunnen krijgen, aangezien de regels in enkele lidstaten de verkoop van antibiotica in een grotere verpakking dan voor de specifieke behandeling noodzakelijk nog toelaten;

g)

ervoor zorgen dat patiënten hun antibioticakuur en andere geschikte behandelingen in sterkere mate volgen zoals voorgeschreven door hun arts, strategieën ontwikkelen om patiënten voor te lichten over het belang van een verantwoord gebruik van antibioticabehandelingen en de risico’s van een toenemende antimicrobiële resistentie;

h)

antibioticaresistentie en antibioticagebruik in ziekenhuizen opvolgen en ervoor zorgen dat wanneer antibiotica in ziekenhuizen worden toegepast, deze slechts voor de correcte indicaties, met de correcte dosis en gedurende de kortst mogelijke periode worden gebruikt, zoals wordt aanbevolen in op feiten gebaseerde richtsnoeren;

i)

infectiebeheersing intensiveren, in het bijzonder vanuit grensoverschrijdend oogpunt, en vooral door nauwlettend toezicht te houden op het mogelijk binnenbrengen van multiresistente bacteriën, door patiënten die worden overgebracht vanuit een land/regio/ziekenhuis waarvan bekend is dat multiresistente bacteriën er wijdverspreid zijn, grondig te screenen en besmette patiënten te isoleren in eenpersoonskamers of door cohortverpleging;

j)

een strategie ontwikkelen inzake multiresistente tbc waarbij tal van belanghebbenden worden betrokken en die sleutelaspecten als preventie, bewustmaking, diagnose, passende behandeling en het volgen van de voorgeschreven kuur omvat;

k)

de veiligheidsnormen met name voor medische hulpmiddelen die resistent zijn voor sterilisatie (zoals bijvoorbeeld endoscopen) verbeteren en zorgvuldig controleren dat er, bij hergebruik van medische hulpmiddelen die oorspronkelijk ontworpen zijn voor en voorzien zijn van het CE-keurmerk voor eenmalig gebruik, aan alle veiligheidsnormen wordt voldaan om de gezondheid van de consument te waarborgen;

l)

op een grote doelgroep gerichte bewustzijnscampagnes, met inbegrip van programma’s voor gezondheidszorg op scholen, beginnen over rationeel gebruik van antibiotica, de risico's die verbonden zijn aan de toenemende antibioticaresistentie en het belang van de ontwikkeling van goede praktijken op het gebied van persoonlijke hygiëne; deze campagnes moeten gericht zijn op jong en oud, ouders en verzorgers van jonge kinderen en ouderen, en moeten steeds door een evaluatie van de resultaten worden gevolgd en er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden die online-gezondheidssystemen in dit verband;

m)

de financiering door overheidsmiddelen versterken en meer banen in de academische wereld scheppen voor het onderzoek naar en de validatie van nieuwe benaderingen voor de behandeling van bacteriële infecties;

n)

in het bijzonder de prikkels voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van nieuwe antimicrobiële stoffen versterken;

o)

het ECDC uitnodigen om missies uit te voeren om aan de lidstaten wetenschappelijke en technische bijstand inzake antimicrobiële resistentie te verlenen en voor scholingen op dat terrein te zorgen overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 851/2004 (de ECDC-verordening); bij de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, en met name de lidstaten waar reeds sprake is van wijdverspreide of toenemende antimicrobiële resistentie, wordt erop aangedrongen om het ECDC uit te nodigen dergelijke missies uit te voeren;

p)

dossiers van ziekenhuizen en andere gezondheidsinstellingen met betrekking tot zorginfecties toegankelijk maken voor het publiek, zodat patiënten een geïnformeerde keuze kunnen maken;

64.

verzoekt de Commissie na te denken over de gevolgen van de grotere mobiliteit waarin Richtlijn 2011/24/EU voorziet, in verband met de sterkere antimicrobiële resistentie die zich zou kunnen voordoen als patiënten door heel Europa reizen voor behandeling;

Aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van antibiotica in de dierengeneeskunde in het algemeen en de veeteelt in het bijzonder

65.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat uit het gezamenlijk verslag van de EFSA en het ECDC inzake antimicrobiële resistentie blijkt dat bacteriën die het vaakst door voedsel overgedragen infecties veroorzaken, zoals Salmonella en Campylobacter, een aanzienlijke resistentie tegen veel gebruikte antimicrobiële stoffen vertonen;

66.

herhaalt zijn verzoek uit zijn resolutie van 27 oktober 2011 over het gevaar van antimicrobiële resistentie (7) voor de volksgezondheid om een einde te maken aan het profylactisch gebruik van antibiotica in de veehouderij, waarbij moet worden benadrukt dat de sectoren veehouderij en intensieve visteelt zich moeten concentreren op ziektepreventie door een goede hygiëne in acht te nemen, de dieren goed onder te brengen, goede veehouderijpraktijken toe te passen en strenge bioveiligheidsmaatregelen te treffen in plaats van preventief gebruik te maken van antibiotica;

67.

vraagt de lidstaten de volgende maatregelen in te voeren of te ontwikkelen:

a)

het verantwoord en verstandig gebruik van alle antimicrobiële stoffen, met inbegrip van diervoeders met medicinale werking, in de dierengeneeskunde bevorderen door het gebruik ervan alleen toe te staan voor behandeling na een veterinaire diagnose, met bijkomende aandacht voor antibiotica die op de WHO-lijst staan van antimicrobiële stoffen die van cruciaal belang zijn voor de menselijke geneeskunde;

b)

juridische instrumenten invoeren om het gebruik van antibiotica bij dieren te beperken als een aanzienlijk risico voor de volksgezondheid werd vastgesteld;

c)

strengere controles verrichten om het gebruik van antibiotica in de diergeneeskunde te beperken. dit zou onder meer kunnen worden bereikt door het recht om antibiotica voor te schrijven voor te behouden aan gekwalificeerde dierenartsen en door het recht van dierenartsen om antibiotica voor te schrijven los te koppelen van het recht om ze te verkopen, om alle economische prikkels om antibiotica voor te schrijven weg te nemen;

d)

bewustmakingscampagnes op touw zetten over verantwoord gebruik van antimicrobiële stoffen voor dieren, met inbegrip van huisdieren;

e)

de afhankelijkheid van antibiotica verminderen door een verbetering van de diergezondheid middels bioveiligheidsmaatregelen, ziektepreventie en goede beheerspraktijken, en strengere en duidelijkere methoden en prioriteiten vaststellen in de strijd tegen de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie;

f)

erop toezien dat veehouderij en aquacultuur zich concentreren op ziektepreventie door een goede hygiëne in acht te nemen, de dieren goed onder te brengen, goede veehouderijpraktijken toe te passen en strenge bioveiligheidsmaatregelen te treffen in plaats van preventief gebruik te maken van antibiotica; het is geweten dat een beter beheer van het boerenbedrijf en betere veeteeltprocedures kunnen worden bereikt door een herziening van de voorschriften inzake de maximale veedichtheid in de veehouderij, aangezien de huidige grootte van de veestapel de behandeling van individuele dieren of kleinere groepen dieren vaak onmogelijk maakt, wat aanzet tot profylactisch gebruik van antibiotica;

g)

het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij beperken en biologische extensieve vormen van veehouderij bevorderen;

h)

het antibioticagebruik beperken door het gebruik voor profylactische doeleinden, waarbij dieren antibiotica voor preventieve doeleinden toegediend krijgen, geleidelijk af te schaffen en door controlebehandeling tot een minimum te beperken, dus massamedicatie van dieren om zieke exemplaren op een boerderij te genezen en daarbij besmetting van gezonde dieren te voorkomen;

i)

nationale strategieën en actieplannen ter bestrijding van antimicrobiële resistentie ontwikkelen en uitvoeren, die de volgende punten omvatten:

i)

nationale richtsnoeren voor de behandeling van dieren met antimicrobiële stoffen toepassen, teneinde een verantwoord gebruik van antimicrobiële stoffen op basis van specifieke bewijzen en omstandigheden in de respectieve lidstaten te waarborgen;

ii)

preventieve beleidsmaatregelen voor de diergezondheid ten uitvoer leggen die erop zijn gericht de gezondheidstoestand van de dieren te verbeteren en de afhankelijkheid van het gebruik van antimicrobiële stoffen in de dierhouderij te beperken;

iii)

de verantwoordelijkheden van de dierenarts definiëren in termen van beheer van de diergezondheid en besluitvorming inzake het gebruik van antimicrobiële stoffen;

iv)

invoeren van permanente opleidingen voor dierenartsen en eigenaren van dieren;

j)

het gebruiksverbod van antibiotica als groeibevorderaar van vee bevestigen;

68.

dringt er bij de lidstaten op aan belangenconflicten van dierenartsen die zowel antibiotica voorschrijven als antibiotica verkopen alsook de financiële prikkels waaraan zij zijn blootgesteld te reguleren;

69.

verzoekt het Europees Geneesmiddelenbureau een lijst op te stellen van antibiotica die bij dieren worden gebruikt en waarvoor een aanzienlijk volksgezondheidrisico is vastgesteld;

70.

dringt er bij de nationale autoriteiten en het EMA op aan de volgende maatregelen te ontwikkelen:

a)

versterking van de bestaande risicobeoordeling met betrekking tot nieuwe antimicrobiële stoffen voor diergeneeskundig gebruik door reeds in een vroeg stadium van de toelatingsprocedure de belangrijkste potentiële risico’s voor de volksgezondheid aan te wijzen;

b)

toezicht op de ontwikkeling van resistentie van specifieke bacteriën overeenkomstig plannen die worden overeengekomen tussen toezichthouders en ondernemingen wanneer een nieuwe antimicrobiële stof voor het eerst wordt toegelaten in de diergeneeskunde;

c)

volgen van veranderingen in het gebruik van antimicrobiële stoffen bij dieren als onderdeel van het (door het EMA geleide) project voor Europees Toezicht op het gebruik van antimicrobiële stoffen in de diergeneeskunde (ESVAC) teneinde de impact van de ten uitvoer gelegde maatregelen te meten;

71.

vraagt de medewetgever bij de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2014/0257(COD)), in lijn met het „One Health”-beginsel op te treden, en meer bepaald:

bepalingen aan te nemen tot verbod van het off label gebruik bij dieren van antimicrobiële stoffen die slechts in menselijke geneeskunde zijn vergund;

de verplichte registratie te bevorderen van alle antimicrobiële stoffen die in de veehouderij worden gebruikt, waarbij de desbetreffende gegevens aan de bevoegde nationale autoriteiten moeten worden gemeld en door deze op jaarlijkse basis moeten worden gepubliceerd;

ervoor te zorgen dat de normen inzake de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van diergeneeskundige producten in de nieuwe wetgeving betreffende deze producten niet worden verlaagd en dat deze hoge normen gegarandeerd worden toegepast gedurende de gehele levenscyclus van diergeneeskundige producten;

een Europese databank op te zetten met gegevens over de vraag wanneer, waar, hoe en bij welke dieren antimicrobiële stoffen worden gebruikt;

de online-verkoop van antimicrobiële stoffen te verbieden;

72.

verzoekt de medewetgever om bij de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening betreffende de productie, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (2014/0255(COD)) te waarborgen dat deze verordening in voorschriften voorziet die zijn gericht op een substantiële beperking van het gebruik van antimicrobiële stoffen bevattende diervoeders met medicinale werking bij voedselproducerende dieren, en met name op een streng verbod op het preventief gebruik van antimicrobiële stoffen in diervoeders met medicinale werking;

73.

verzoekt de Commissie en het ECDC de mogelijke directe of indirecte schade, die voortkomt uit het gebruik van antimicrobiële stoffen bij gezelschapsdieren te onderzoeken en risicobeperkende maatregelen voor risico's op antimicrobiële resistentie die van huisdieren op mensen kunnen worden overgedragen uit te werken;

74.

wijst erop dat sommige lidstaten van de EU reeds met succes een einde hebben gemaakt aan het preventief gebruik van antibiotica op het boerenbedrijf; verzoekt de Commissie derhalve met een wetgevingsvoorstel te komen ter beëindiging van het preventief gebruik van antibiotica;

Op samenwerking binnen de Europese Unie gerichte benaderingen

75.

spoort de lidstaten aan samen te werken bij de vaststelling van minimumnormen op het gebied van patiëntveiligheid en indicatoren voor de veiligheid en de kwaliteit van de gezondheidszorg op EU-niveau, in overleg met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van patiëntenorganisaties;

76.

vraagt de Commissie en de lidstaten een dialoog met alle belanghebbenden verder uit te bouwen en een gecoördineerde, alomvattende en duurzame EU-strategie voor patiëntveiligheid te ontwikkelen alsook concrete oplossingen voor te stellen die op EU-, nationaal, regionaal, lokaal niveau en/of niveau van de eerstelijnszorg kunnen worden toegepast;

77.

roept de lidstaten en de Commissie op om samen met de WHO een bezinningsproces in gang te zetten met het oog op de ontwikkeling van een nieuw economisch model waarbij de vergoeding voor een nieuw antibioticum wordt losgekoppeld van de verkochte hoeveelheid en de onderneming een billijk rendement op haar investeringen wordt geboden, onder waarborging van de duurzaamheid van de nationale gezondheidsstelsels;

78.

roept de Commissie, de lidstaten en de farmaceutische industrie op om Europese partnerschappen tussen de academische wereld en de farmaceutische industrie naar het voorbeeld van het Initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (IMI) optimaal gestalte te geven;

79.

moedigt farmaceutische bedrijven, regeringen en de academische wereld aan hun beste capaciteiten (infrastructuur, verbindingen, ideeën en financiële middelen) in te zetten voor grensverleggend fundamenteel onderzoek en preconcurrentiële gezamenlijke projecten; is van mening dat aan het initiatief innovatieve geneesmiddelen flexibiliteit moet worden gegeven om nieuwe bevindingen van deze projecten te onderzoeken;

80.

verzoekt de Commissie na te denken over een wetgevingskader om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te stimuleren, bijvoorbeeld in de vorm van een instrument dat het gebruik van antibiotica bij de mens regelt, vergelijkbaar met het instrument dat is voorgesteld voor het gebruik van antibiotica bij dieren;

81.

pleit voor meer publiek-private samenwerkingsverbanden zoals het Initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (IMI) en programma’s als „New Drugs for Bad Bugs”, COMBACTE, TRANSLOCATION, Drive AB of ENABLE, teneinde te profiteren van de kracht van samenwerking;

82.

is verheugd over het initiatief voor gezamenlijke programmering inzake antimicrobiële resistentie, waardoor de lidstaten overeenstemming kunnen bereiken over onderzoeksbehoeften zodat overlapping wordt vermeden en vraagt om méér financiering voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en andere methodes dan antibiotica om antimicrobiële resistentie te bestrijden;

83.

moedigt de Europese Unie aan toe te treden tot het mondiale innovatiefonds dat is voorgesteld in het kader van het in het VK uitgevoerde onderzoek inzake antimicrobiële resistentie („Antibiotic Resistance Review”), teneinde grensverleggend onderzoek te bevorderen;

84.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om eenvoudig toe te passen diagnostische instrumenten te bevorderen om ervoor te zorgen dat, met name in de ambulante sector, gemakkelijker een goede diagnose kan worden gesteld voordat antibiotica worden voorgeschreven of toegediend;

85.

moedigt de Europese Unie aan om elk wereldwijd initiatief dat de middelen ter bestrijding van antibioticaresistentie helpt versterken en onderzoek op dit domein ondersteunt, te bevorderen en aan deze initiatieven deel te nemen;

86.

verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten aanbevelingen op te stellen inzake de voedselveiligheidsnormen die moeten worden toegepast met betrekking tot de aanwezigheid van (multi)resistente ziekteverwekkers en/of gespecificeerde resistentiedeterminanten;

87.

benadrukt dat antimicrobiële resistentie is uitgegroeid tot een ernstig probleem dat dringend moet worden aangepakt; verzoekt de Commissie te overwegen om wetgeving betreffende verstandig gebruik van antibiotica voor te stellen indien binnen vijf jaar na de publicatie van deze aanbevelingen weinig of geen vooruitgang is geboekt in de lidstaten;

o

o o

88.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio's en de lidstaten.


(1)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 395.

(2)  PB C 151 van 3.7.2009, blz. 1.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0483.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0435.

(5)  „De aanpak van antibioticaresistentie vanuit het voedselveiligheidsperspectief in Europa”, WHO Europa, 2011.

(6)  Gebruik van antibiotica in de veeteelt: Tijd voor actie, Stellingname van het BEUC (Europees Bureau van Consumentenverenigingen).

(7)  PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 116.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/27


P8_TA(2015)0198

Groene groeimogelijkheden voor kmo's

Resolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over groene groeimogelijkheden voor kmo's (2014/2209(INI))

(2016/C 353/03)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's (1),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid (2),

gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en de rol van de kmo-test (3),

gezien de mededeling van de Commissie „Denk eerst klein, een „Small Business Act” voor Europa” (COM(2008)0394),

gezien de mededeling van de Commissie "Evaluatie van de „Small Business Act” voor Europa (COM(2011)0078),

gezien de mededeling van de Commissie „Mogelijkheden voor hulpbronnen-efficiëntie in de bouwsector” (COM(2014)0445),

gezien de Eurobarometer-enquête over kmo's, efficiënt gebruik van hulpbronnen en groene markten (Flash Eurobarometer 381) en de Eurobarometer-enquête over de rol van overheidssteun bij de commercialisering van innovaties (Flash Eurobarometer 394),

gezien het advies van het Comité van de Regio's (goedgekeurd tijdens de 109e plenaire vergadering van 3 en 4 december 2014) over het pakket industriebeleid,

gezien de mededeling van de Commissie „Groen actieplan voor het mkb” (COM(2014)0440),

gezien het manifest en de beleidsaanbevelingen van het Europees platform voor efficiënt hulpbronnengebruik van maart 2014,

gezien de mededeling van de Commissie „Naar een circulaire economie: een afvalvrij programma voor Europa” (COM(2014)0398),

gezien de mededeling van de Commissie „Innovatie voor een duurzame toekomst — Het actieplan voor eco-innovatie (Eco-AP)” (COM(2011)0899),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0135/2015),

A.

overwegende dat meer dan 98 % van de ondernemingen in Europa kmo's zijn en dat zij instaan voor meer dan 67 % van de totale werkgelegenheid in de Unie en voor 58 % van de bruto toegevoegde waarde; overwegende dat kmo's de ruggengraat van de EU-economie vormen en in alle 28 lidstaten de belangrijkste drijfkracht zijn voor de groei op lange termijn en het creëren van duurzame banen in Europa; overwegende dat de werkgelegenheid in de sector milieugoederen en -diensten tussen 2007 en 2011 ondanks de crisis met 20 % is toegenomen en dat deze sector kmo's kansen biedt om economische activiteit en werkgelegenheid te genereren, ook in gebieden die met ontvolking en vergrijzing te maken hebben; overwegende dat kmo's bijgevolg net als midcapbedrijven en multinationals een belangrijke plaats innemen in het bedrijfslandschap; overwegende dat negen op tien kmo's kleine ondernemingen zijn, met ten hoogste 10 werknemers, en dat deze micro-ondernemingen instaan voor 53 % van alle banen in Europa;

B.

overwegende dat de wereldmarkt voor milieugoederen en -diensten momenteel op 1 000 miljard EUR per jaar wordt geraamd, en dat dit bedrag tegen 2020 vermoedelijk zal verdubbelen of zelfs verdrievoudigen, wat enorme mogelijkheden schept voor de Europese kmo's en voor de algemene economische groei in de EU; overwegende dat de Europese Unie een wereldleider is in zowel de invoer als de uitvoer van milieugoederen; overwegende dat diensten onlosmakelijk samenhangen met deze goederen maar dat er niet-tarifaire belemmeringen blijven bestaan voor de aanbieders van milieudiensten;

C.

overwegende dat de Europese Unie zich ertoe verbonden heeft de Europese industrie nieuw leven in te blazen door te investeren in duurzaamheid, concurrentievermogen en innovatie en door deze beginselen te ondersteunen om ervoor te zorgen dat het aandeel van de industriële productie in het bbp van de EU-lidstaten 20 % bedraagt tegen 2020; overwegende dat de Europese Raad zich er toe verbonden heeft de broeikasgasemissies in de EU met ten minste 40 % terug te dringen, het aandeel van hernieuwbare energie op te trekken tot ten minste 27 % en de energie-efficiëntie met ten minste 27 % te verbeteren tegen 2030, met de bedoeling dit streefdoel te verhogen naar 30 %; overwegende dat kmo's zouden moeten bijdragen tot de verwezenlijking van deze streefdoelen aangezien 93 % (4) van de kmo's al stappen onderneemt om efficiënter met hulpbronnen om te springen; overwegende dat maatregelen zoals een meer ecologisch ontwerp, afvalpreventie, recyclage of hergebruik volgens de Commissie voor de bedrijven in de EU zouden kunnen leiden tot een nettobesparing van 600 miljard euro, of 8 % van hun jaarlijkse omzet, en dat de jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen tegelijkertijd met 2 tot 4 % kan worden teruggebracht;

D.

overwegende dat een van de doelen van de Small Business Act erin bestaat kmo's in staat te stellen milieu-uitdagingen in economische kansen om te zetten en hierbij duurzaam te werk gaan, maar overwegende dat er qua beleid niet veel vooruitgang is gemaakt en dat kmo's bij het opstarten van hun activiteit en bij de uitvoering van milieunormen vaak op incoherente beleidsmaatregelen stoten;

E.

overwegende dat kmo's door zowel de markt als de wetgeving zullen worden gestimuleerd om aan het groeiende aantal milieunormen te voldoen; overwegende dat de EU en de lidstaten de administratieve lasten in nieuwe en bestaande regelgeving moeten verkleinen en moeten vermijden om bijkomende kosten te veroorzaken voor ondernemingen waarop deze regelgeving van toepassing is; overwegende dat er nieuwe initiatieven zijn voorgesteld om de regelgevingsdruk voor kmo's en andere sectoren te verlagen en dat deze initiatieven door de Commissie en de lidstaten moeten worden uitgevoerd;

F.

overwegende dat 90 % van alle ondernemingen in de EU micro-ondernemingen zijn; overwegende dat kmo's ondanks recente inspanningen problemen blijven hebben om toegang te verkrijgen tot vaardigheden, informatie en financiering en tot een voldoende gediversifieerd aanbod van kapitaalinstrumenten die ondernemingen nodig hebben om te kunnen groeien, en overwegende dat de EU-programma's nog altijd niet noemenswaardig bijdragen tot innovatie; overwegende dat de aanvraagprocedures voor EU-financiering voor kmo's nog steeds teveel bureaucratische rompslomp vergen en daardoor ontoegankelijk zijn voor heel wat kmo's;

G.

overwegende dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheden die de EU-begroting, als een op investeringen gerichte begroting, biedt om de toegang tot financiering voor Europese kmo's te vergemakkelijken door middel van het reduceren van bureaucratie, gerichte financiële instrumenten en de verhoging van de financiële middelen voor plaatselijke ondernemingskantoren (local enterprise offices — LEO's); overwegende dat de ontwikkeling van gebruikersvriendelijke procedures voor de diverse vormen van steun moet worden bevorderd;

H.

overwegende dat kleine ondernemingen verhoudingsgewijs meer dan grote ondernemingen baat hebben bij maatregelen voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen en dat er in het beleid meer aandacht moet worden besteed aan kleine ondernemingen; overwegende dat een efficiënter gebruik van grondstoffen afhankelijk van de bedrijfssector tot een brutowinst van 10 à 17 % van de omzet kan leiden;

I.

overwegende dat digitale technologieën zowel een belangrijk middel voor kmo's vormen om de voordelen die worden verwacht van een optimaal hulpbronnengebruik te bewerkstelligen als een sector te vormen die bevorderlijk is voor de oprichting en ontwikkeling van nieuwe kmo's;

J.

overwegende dat er vooral aandacht wordt besteed aan hightech-kmo's die zelf groene innovaties ontwikkelen, maar dat er ook steun moet worden geboden aan andere ondernemingen met het oog op de naleving van de milieuregelgeving, de uitvoering van groene innovatiemaatregelen en de verbetering van hun milieuprestaties; overwegende dat eco-innovatie een idee kan zijn voor nieuwe ondernemingen maar ook een manier om bestaande ondernemingen in de context van de groene economie te verbeteren;

K.

overwegende dat er ondanks het ontbreken van een internationaal erkende definitie van groene groei overeenstemming heerst over het feit dat groene groei een combinatie is van economische groei en ecologische duurzaamheid; overwegende dat het verbeteren van de vaardigheden en de opleiding een belangrijke uitdagingen is voor kmo's, die bijzondere aandacht moeten krijgen, met name wat innovatie en hulpbronnenefficiëntie betreft; overwegende dat de ontoereikende toegang tot gepaste bronnen van durfkapitaal, vooral in de beginfase van een bedrijf, gezien de huidige omstandigheden één van de grootste belemmeringen blijft voor de oprichting en ontwikkeling van groeigerichte bedrijven;

L.

overwegende dat er dringend nood is aan een coherent gebruik van de definitie van micro-ondernemingen, aangezien micro-ondernemingen duizenden banen genereren en goed zijn voor 53 % van de werkgelegenheid in heel Europa, en bijgevolg een specifiek kader vereisen voor hun activiteiten; overwegende dat micro-ondernemingen met verscheidene grote problemen te maken hebben, zoals obstakels betreffende de regels voor overheidsopdrachten, buitensporige regelgevingsdruk en toegang tot financiering;

Algemene aspecten

1.

steunt het concept van groene groei en een circulaire economie en stelt vast dat de kansen die hiermee gepaard gaan, betrekking hebben op diverse belangrijke gebieden zoals de economisch duurzame exploitatie van hernieuwbare energiebronnen, met name geothermische, wind- en zonne-energie en waterkracht, energie- en hulpbronnenefficiëntie, afvalbeheer, emissiereductie, elektrificatie en „cradle to cradle”; wijst op het grote potentieel op economisch vlak en op het gebied van werkgelegenheid van deze gebieden voor verschillende sectoren; merkt op dat groene groei deel moet uitmaken van een ruimere strategie ter bevordering van de werkgelegenheid en de economische groei bij kmo's;

2.

benadrukt dat groene groei in een breder perspectief moet worden geplaatst en ook inspanningen in de hele waardeketen en het hele ondernemingslandschap moet omvatten, inclusief inspanningen door spelers uit de industriële productiesector om de ecologische voetafdruk van hun producten, productieprocessen, bedrijfspraktijken en diensten te verkleinen; herinnert aan de aanbevelingen van het Europees platform voor efficiënt hulpbronnengebruik, waarin erop wordt gewezen dat een efficiënt gebruik van de hulpbronnen een dynamisch regelgevingskader vereist, dat producenten en consumenten de juiste signalen geeft met betrekking tot de verbetering van de milieuprestaties van producten gedurende hun volledige levenscyclus; vraagt de Commissie om een omvattend beleidskader uit te werken dat concrete beleidsdoelstellingen bevat en waarin de bestaande beleidsinstrumenten beter worden geïntegreerd en gestroomlijnd, met als doel de kansen voor en de betrokkenheid van kmo's in de groene en circulaire economie te waarborgen;

3.

onderstreept dat de wereldeconomie een almaar groeiende bevolking — 9 miljard mensen in 2050 — moet onderhouden en dat natuurlijke grondstoffen niet onuitputtelijk zijn en bijgevolg op een duurzame manier en zo efficiënt mogelijk moeten worden gebruikt; wijst op nieuwe en vernieuwende ecologische en duurzame oplossingen voor deze uitdaging zoals nieuwe producten, productieprocessen, bedrijfspraktijken, diensten — bijvoorbeeld via innovatieve digitale technologieën — en een nieuw ondersteunend rechtskader;

4.

herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat kmo's in Europa heel heterogeen zijn, gaande van uiterst traditionele familiebedrijfjes tot snel groeiende ondernemingen, hightechbedrijven, micro-ondernemingen, sociale ondernemingen en start-ups, en dat de aanpak om hen bij te staan bijgevolg even gediversifieerd moet zijn;

5.

is van mening dat de ondernemingscultuur in de EU drastisch moet veranderen opdat de economie zou kunnen groeien, en met name dat meer mensen een eigen bedrijf moeten opzetten, er meer handelsperspectieven moeten worden gezocht (in het bijzonder in groene groei) en mislukkingen en het nemen van risico's beter moeten worden aanvaard; beklemtoont dat het belangrijk is om deze problematiek een centrale plaats in de beleidsvorming te geven; vraagt de lidstaten om in hun rechtskader voor een zachtere landing na faillissementen te zorgen, zodat mensen kort na het faillissement van een onderneming een nieuw bedrijf kunnen beginnen, vooral in nieuwe en innovatieve sectoren; verzoekt de Commissie de angst om te falen weg te nemen via bewustmakingscampagnes en voorlichting;

6.

benadrukt de toegevoegde waarde van de EU-begroting bij het helpen van kmo's, micro-ondernemingen, sociale ondernemingen en coöperaties om toegang tot financiering en internationale markten te krijgen, met name door middel van het Cosme-programma en in het kader van Horizon 2020 en de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF); benadrukt de noodzaak van een duidelijke, in de hele EU uniforme interpretatie door nationale regelgevende instanties, en van transparante regels voor overheidsopdrachten;

7.

merkt op dat veel Europese kmo's tegenwoordig op internationaal vlak meedingen op het gebied van oplossingen die zowel producten als zogeheten 'groene diensten' omvatten, zoals bouw, installatie, reparatie en beheer; merkt op dat deze diensten een centrale rol spelen in de ontwikkeling, verkoop en uitvoer van groene producten; verzoekt de Commissie om groene diensten op te nemen in de lopende onderhandelingen over de overeenkomst inzake milieugoederen en in bilaterale handelsovereenkomsten zoals het TTIP, om de belemmeringen te beperken voor Europese kmo's en aanbieders van diensten die internationaal willen uitbreiden;

8.

onderstreept het belang van goed bestuur, een onafhankelijk gerechtelijke apparaat, transparantie en de rechtsstaat in de gehele EU om een goed ondernemingsklimaat te scheppen en een markt tot stand te brengen met gelijke concurrentievoorwaarden voor alle kmo's;

Financiering van groene initiatieven

9.

wijst erop dat er, gezien de huidige omstandigheden, waarin de gebrekkige toegang tot gepaste bronnen van durfkapitaal, vooral in de beginfase van een bedrijf, één van de grootste belemmeringen blijft voor de oprichting en ontwikkeling van groeigerichte bedrijven, in het actieplan van de Commissie voor betere toegang tot financiering voor kmo's veel aandacht wordt besteed aan durfkapitaal als mogelijke financiering van groei; onderstreept evenwel dat dit soort financiering slechts voor een klein aantal kmo's geschikt is, dat bankleningen nog altijd een belangrijke vorm van financiering uitmaken en dat alternatieven door de privésector moeten worden uitgewerkt; wijst in dit kader op het belang van het stimuleren van alternatieve vormen van kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf zoals kredietunies; wijst op de mogelijkheden voor financiering die in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen moeten worden verkend;

10.

moedigt de lidstaten ertoe aan om buitenlandse investeringen te stimuleren door taalbarrières weg te werken; merkt op dat het aanvaarden van aanvragen en het verstrekken van gegevens in het Engels, als aanvulling op de officiële taal of talen van de lidstaat daartoe een stap in de goede richting is;

11.

benadrukt dat er geen uniforme financieringsvorm bestaat en roept de Commissie ertoe op de belangen van kmo's mee te nemen in alle bestaande en mogelijke toekomstige programma's, instrumenten en initiatieven, vooral voor nieuwe bedrijfsmodellen in de groene economie, gaande van eigen vermogen (bijvoorbeeld particuliere investeerders, massafinanciering en multilaterale handelsfaciliteiten) en hybride kapitaalinstrumenten (bijvoorbeeld mezzaninefinanciering) tot schuldinstrumenten (bijvoorbeeld kleine bedrijfsobligaties, garantiefaciliteiten en platformen), alsook partnerschappen tussen banken en andere operatoren die betrokken zijn bij de financiering van kmo's (professionele accountants, bedrijfs- of kmo-verenigingen en kamers van koophandel), met als doel bedrijven te ondersteunen bij hun start, groei en overgang, rekening houdend met hun omvang, omzet en financieringsbehoeften; vraagt dat de lidstaten en de plaatselijke en regionale autoriteiten voor passende stimulansen zorgen en fiscale stimulansen voor deze financieringsmodellen verstrekken; benadrukt dat de bestaande instrumenten ter ondersteuning van kmo's moeten worden uitgebreid met aanvullende mogelijkheden inzake groene groei;

12.

benadrukt de noodzaak om te zorgen voor coördinatie en complementariteit met andere financiële instrumenten binnen de EU-begroting, met name in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie en het LIFE-programma;

13.

verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op de resultaten die daadwerkelijk worden behaald door de kmo's die toegang hebben gehad tot de financieringsmaatregelen voor groene innovaties teneinde de doeltreffendheid van die maatregelen te beoordelen; spoort de Commissie aan om, indien de resultaten onbevredigend zijn, op korte termijn passende wijzigingen door te voeren om de maatregelen doeltreffender te maken;

14.

stelt vast dat het gezien de uiterst technische kenmerken van veel groene investeringsplannen essentieel is het belang van gestandaardiseerde risico- en rendementmodellen te benadrukken en nieuwe modellen te ontwerpen voor nieuwe uitdagingen en sectoren;

15.

wijst erop dat kmo's naar verwachting een belangrijke rol zullen spelen in de circulaire economie, doordat zij duurzame, maar toch arbeidsintensieve diensten aanbieden, zoals reparatie, opfrissing en recyclage; wijst erop dat de Europese Commissie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Europees Parlement en de Eurogroep het beginsel van een verschuiving van belastingen op arbeid naar belastingen op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en consumptie duidelijk steunen; verzoekt de Commissie om de effecten van een verschuiving van belastingen op arbeid naar belastingen op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te beoordelen;

16.

benadrukt dat ondernemers, kmo's, ondernemersorganisaties en ondersteunende organisaties beter op de hoogte moeten zijn van de financieringsmogelijkheden voor efficiëntere technologie of voor diensten zoals adviesverstrekking, begeleiding en opleiding op het vlak van ecologisch ontwerp, hulpbronnenbeheer en groen ondernemerschap, en van de beschikbaarheid van groene technologie, producten en diensten die gunstig zouden kunnen zijn voor hun bedrijven; verzoekt de lidstaten om de aanbieding van diensten voor kmo's op deze vlakken te verbeteren en wijst eveneens op de behoefte aan eenvoudige, toegankelijke informatiebronnen en gegevensbanken voor deze producten en diensten; vestigt de aandacht van de Commissie en de lidstaten op het feit dat deze informatie moet worden verstrekt op een manier die zo goed mogelijk overeenkomt met de logica en werkmethoden van kmo's;

17.

stelt vast dat EU-programma's geen significante bijdrage leveren aan eco-innovatie en de circulaire economie, en is derhalve van mening dat de Commissie financiële middelen van Cosme en Horizon 2020 meer moet inzetten voor de ontwikkeling van eco-innovatieve oplossingen door en voor kmo's en steun moet geven aan de financiering van de verbetering van productdesign en de prestaties van processen, waarbij ze voort moet bouwen op de succesvolle ervaringen in het vorige MFK; is in het bijzonder van mening dat het kmo-instrument in het kader van Horizon 2020 volledig moet worden benut;

18.

vraagt de Commissie en de EIB erop toe te zien dat kmo's, waaronder groene en innovatieve kmo's, in de uitvoeringsfase van het investeringsplan voor Europa de voornaamste begunstigden zullen zijn van de in het kader van dit voorstel verstrekte steun; dringt erop aan op duidelijke criteria, onder meer ten aanzien van de Europese meerwaarde, uit te werken om deze doelstelling te verwezenlijken en om de verlening van adviesdiensten inzake het efficiënte gebruik van hulpbronnen en eco-innovatie voor kmo's te versterken; vraagt de EIB en de Commissie om ervoor te zorgen dat alle categorieën die zijn opgesomd in de aanbeveling van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (C(2003)1422) hier voldoende van profiteren; wijst op het belang van Horizon 2020 en Cosme voor de ondersteuning van kmo's en op de noodzaak van de volledige benutting van het kmo-instrument in het kader van Horizon 2020;

19.

is van oordeel dat de coördinatie van de maatregelen die zijn genomen in het kader van het cohesiebeleid en andere programma's, zoals het Horizon 2020-programma, op zowel nationaal als regionaal niveau, cruciaal is om de complementariteit van financiële regelingen voor kmo's te waarborgen; benadrukt hoe belangrijk het is om kmo's in het Europese wetgevingskader in staat te stellen hun concurrentievermogen te handhaven;

20.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een snelle en duurzame oplossing te vinden voor de enorme betalingsachterstanden bij regionale overheden en bij de afwikkeling van steun uit de Europese structuur- en investeringsfondsen voor de vorige programmeringsperiode, zodat kmo's als projectpartner niet door vertragingen bij de uitbetaling van steungeld worden ontmoedigd om aan deze steunprogramma's en projecten deel te nemen;

Kennisbeheer

21.

beklemtoont dat het belangrijk is actief naar samenwerking tussen verschillende sectoren, waardeketens en geografische gebieden te streven, aangezien innovatie en nieuwe groeimogelijkheden dankzij de kruisbestuiving van ideeën en innovatieve concepten kunnen worden aangemoedigd; is ingenomen met de actie „door clusters gefaciliteerde projecten voor nieuwe industriële waardeketens” in het kader van Horizon 2020, die het innovatiepotentieel van kmo's op onder meer het vlak van eco-innovatieve en hulpbronnenefficiënte oplossingen zal helpen ontsluiten;

22.

is ingenomen met de oprichting van een Europees Kenniscentrum voor hulpbronnenefficiëntie dat advies en bijstand zal verlenen aan kmo's die hun prestaties ten aanzien van het efficiënte gebruik van hulpbronnen willen verbeteren; wijst erop dat dit centrum moet worden opgezet als een krachtig netwerk van partners uit alle regio's van de EU en moet voortbouwen op beproefde ervaringen in de lidstaten; is van mening dat het kmo's naar Europese, nationale en regionale programma's op dit actieterrein dient te leiden en toegang dient te bieden tot deskundigheid, netwerken en infrastructuur;

23.

benadrukt het belang van de al dan niet grensoverschrijdende kennisoverdracht en kennisdeling door meerdere belanghebbenden via informele netwerken, in het bijzonder voor kmo's en micro-ondernemingen, ter bewustmaking van bestaande en nieuwe innovatietechnieken, goede praktijken, manieren om gepaste financiering te verkrijgen, mogelijke overheidssteunregelingen, de toepasselijke rechtskaders en de minst ingewikkelde administratie en herinnert eraan dat de bestaande nationale contactpunten voor de EU-financieringsprogramma's en het Enterprise Europe Network (EEN) volledig moeten worden betrokken bij de steun voor kmo's en kmo's proactief moeten informeren, begeleiden en ondersteunen om financieringsmogelijkheden op EU-, nationaal of regionaal niveau te identificeren; steunt de organisatie van een Europese campagne voor het efficiënte gebruik van hulpbronnen om kmo's te informeren over de voordelen en kansen die het efficiënte gebruik van hulpbronnen biedt en over manieren om industriële synergieën met betrekking tot recycling tot stand te brengen; verzoekt de Commissie en het EEN om betreffende het efficiënte gebruik van hulpbronnen samen te werken met sectorale verenigingen, vakbonden, kmo's, ngo's en de academische wereld en mee te werken aan regionale initiatieven; is in dat opzicht ingenomen met de aandacht van de Commissie voor symbioses en clusters en spoort de Commissie aan om concrete initiatieven voor te stellen om de sectoroverschrijdende samenwerking en het beheer van hulpbronnen te bevorderen;

24.

spoort de sectorfederaties aan om een grotere rol te spelen bij het verstrekken van relevante informatie en relevant advies over groene technologie, financieringsmogelijkheden en de procedures hiervoor; vraagt de Commissie en de lidstaten eveneens om eventuele leemten als gevolg van het ontbreken van deze ondersteuning op te vullen en in samenwerking met de sectorale federaties en ondernemingen nader te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn en om duurzame oplossingen te versnellen en te investeren in milieuvriendelijke technologie, het efficiënte gebruik van hulpbronnen en de kringloopeconomie; wijst op de groeiende kloof tussen de behoeften van kmo's en de vaardigheden van werknemers; merkt op dat 26 % van de werkgevers in Europa het moeilijk heeft om werknemers met de juiste vaardigheden te vinden;

Onderzoek, ontwikkeling en innovatie, vaardigheden

25.

benadrukt dat fundamentele O&O (onderzoek en ontwikkeling) efficiënter moet worden ontwikkeld, kmo's hierbij ten volle moeten worden betrokken en de verdere omzetting van basisresultaten van O&O in nieuwe technologische ontwikkelingen actief moet worden ondersteund; beklemtoont het belang van de herindustrialisering van Europa gezien de betekenis van de be- en verwerkende industrie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I) en bijgevolg het concurrentievoordeel van de EU in de toekomst; is van mening dat ook niet-technologische en organisatorische innovatie, systeeminnovatie en innovatie in de overheidssector net als door technologie gestuurde oplossingen voldoende aandacht moeten krijgen;

26.

onderstreept het belang van de commercialisering en valorisatie door Europese bedrijven van de resultaten van O&O; vraagt de Commissie en de lidstaten om voor een stabieler regelgevingskader en gepaste financiële regelingen te zorgen met als doel economische initiatieven en ondernemerschap mogelijk te maken, en de tijd die nodig is om nieuwe producten, diensten en bedrijfspraktijken op de markt te brengen of in te voeren, met name in de groene economie, te verkorten;

27.

benadrukt de mogelijkheden voor innovatie en groene groei die nieuwe Europese ruimtevaartinfrastructuur biedt; verzoekt de Commissie het gebruik van gegevens afkomstig van deze infrastructuur door kmo's onder starterscentra te bevorderen; vraagt de Commissie kmo's te laten profiteren van een gunstige regeling ten aanzien van de toegang tot van deze infrastructuur afkomstige gegevens in de onderzoeks-, ontwikkelings- en commercialiseringsfasen;

28.

merkt op dat volgens de Innobarometer van mei 2014 slechts 9 % van alle bedrijven zegt sinds januari 2011 financiële overheidssteun voor hun O&O&I-activiteiten te hebben ontvangen; benadrukt dat er gebruikersvriendelijke procedures moeten worden uitgewerkt voor de diverse vormen van steun;

29.

wijst op de voordelen van het Europees eenheidsoctrooi voor kmo's, met name op het gebied van groene technologieën; vraagt alle lidstaten deel te nemen aan het Europees eenheidsoctrooi; verzoekt de lidstaten snel over te gaan tot de ratificatie van de overeenkomst inzake een gemeenschappelijk octrooigerecht dat nodig is voor de toepassing van het Europees eenheidsoctrooi; vraagt de Commissie ten behoeve van kmo's een vereenvoudigde procedure voor vervolging wegens namaak voor het gemeenschappelijk octrooigerecht voor te stellen;

30.

verzoekt om een verbeterd beleidskader voor de circulaire economie, onder meer door slimme regelgeving, normen en gedragscodes aan te nemen en uit te voeren met het oog op de internalisering van externe kosten, het aanpakken van hulpbronnenintensieve producten, het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden, het belonen van voortrekkers en het versnellen van de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie;

31.

verzoekt de Commissie om de uitbreiding van het instrument voor ecologisch ontwerp naar de dimensie van hulpbronnenefficiëntie op te nemen in het pakket voor de circulaire economie; is van mening dat bij ecologisch ontwerp aandacht moet worden geschonken aan de duurzaamheid van producten, de mogelijkheid om ze te repareren en de mogelijkheid om ze te recyclen, onder meer via normen inzake de gewaarborgde minimale levensduur en demontage;

32.

pleit voor de uitbreiding van innovatieve steunregelingen, zoals groene innovatievouchers, waarmee de invoering van duurzame technologieën en milieuvriendelijke en uit klimaatoogpunt veerkrachtige oplossingen kan worden gestimuleerd; onderstreept het belang om met het oog op steunaanvragen eenvoudige en duidelijke regelgeving op te stellen en de administratieve lasten laag te houden; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om innovatieve financieringsoplossingen te vinden voor kmo's en om voor volledig toegankelijke financieringsinstrumenten te zorgen; brengt in herinnering dat het innovatieve vermogen en de duurzame groeicapaciteit van Europese kmo's een van de belangrijkste concurrentievoordelen van de EU op de wereldmarkten is;

(De)regulering als motor voor groei

33.

vraagt de lidstaten af te zien van overregulering, wat immers belemmeringen veroorzaakt voor de interne markt, hun huidige regelgevingskader te herzien, overbodige of niet-efficiënte regelgeving die tot marktbelemmeringen leidt, in te trekken en de Europese regelgeving op coherente wijze in nationale wetten om te zetten; verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de kmo-test volledig wordt toegepast in alle effectbeoordelingen; vraagt dat de Commissie haar inspanningen om gevallen van overregulering door individuele lidstaten aan te pakken, opdrijft; benadrukt de noodzaak van een duidelijke, in de hele EU uniforme interpretatie door nationale regelgevende instanties, en van transparante regels voor overheidsopdrachten, inclusief groene en elektronische overheidsopdrachten, aangezien de huidige situatie aanzienlijke obstakels opwerpt voor kmo's die willen internationaliseren en er tegelijk enorme kansen voor het grijpen liggen voor de lidstaten die hier als eersten verandering in brengen, onder meer voor wat hulpbronnen- en energie-efficiënte producten en oplossingen betreft;

34.

is ingenomen met het besluit van de Commissie om obsolete en al te bezwarende wetgevingsvoorstellen in te trekken; verwacht van de Commissie dat zij een ambitieuzer wetgevingsvoorstel inzake afval indient, zoals aangekondigd door ondervoorzitter Timmermans tijdens de plenaire vergadering van het Parlement in december 2014; vraagt de Commissie geen wetgevingsvoorstellen te doen die tot onnodige administratieve lasten zouden leiden voor bedrijven en kmo's, en de bestaande wetgeving voortdurend te herzien met als doel de huidige administratieve lasten te verkleinen, de kwaliteit en doeltreffendheid van de wetgeving te verbeteren en deze aan te passen aan nieuwe bedrijfsmodellen; onderstreept niettemin de noodzaak van ambitieuze maatregelen, een passende en tijdige tenuitvoerlegging van reeds bestaande wetgeving en de tijdige inschakeling van belanghebbenden uit de relevante sectoren en kmo's, onder meer bij de effectbeoordeling, om de milieudoelstellingen van de EU te bereiken;

35.

wijst nogmaals op het belang van technologieneutrale en innovatievriendelijke wetgeving, die het testen en waarderen van diverse nieuwe technologieën door de markt mogelijk maakt; is ingenomen met de ontwikkeling van het controlesysteem voor milieutechnologie als nieuw instrument om innovatieve milieutechnologie op de markt te helpen krijgen; vraagt de lidstaten om in hun regelingen voor overheidssteun op passende wijze gebruik te maken van marktconforme instrumenten en af te zien van het gebruik van concurrentievervalsende subsidies die schadelijk zijn voor het milieu; herhaalt dat de overheid moet optreden om gevallen van marktfalen, zoals buiten beschouwing blijvende externe kosten, aan te pakken; roept de Commissie ertoe op gemeenschappelijke richtsnoeren op te stellen betreffende nationale overheidssteunregelingen voor groene investeringsprojecten met als doel een uniformer maatregelenpakket te creëren;

36.

wijst erop dat sectoren en technologieën die zo vernieuwend zijn dat dit verstrekkende gevolgen heeft voor bestaande sectoren en technologieën, vaak op tekortkomingen in de bestaande wetgeving wijzen; beklemtoont de noodzaak van permanent toezicht op en bijwerking van de bestaande wetgeving en de toepassing ervan, om obstakels voor duurzame of eco-innovatieve technologieën en nieuwe technologische ontwikkelingen weg te nemen;

Diverse steunmaatregelen

37.

is van mening dat de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden, programma's om te leren hoe de markt, de economie en het financieel stelsel werken en met elkaar verbonden zijn, milieubewustzijn en manieren waarop nieuwe technologie effectieve, innovatieve en groene kansen kan stimuleren onderdeel moeten uitmaken van het lager en middelbaar onderwijs, en ook moeten worden opgenomen in buitenschoolse activiteiten en opleidingen gedurende het gehele leven; is van mening dat een goed voorbereid ondernemingsplan de eerste stap vormt voor een betere toegang tot financiering en voor reële overlevingskansen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om onderwijs inzake ondernemerschap, financiën, economie en milieu onverwijld in hun onderwijsprogramma's op te nemen; steunt in dit verband het programma „Erasmus voor jonge ondernemers”, dat bedoeld is om een ondernemerschapscultuur te bevorderen en de interne markt en het concurrentievermogen te ontwikkelen;

38.

benadrukt dat micro-ondernemingen en start-ups ook hulp en sturing moeten krijgen bij de overgang naar duurzame, groene groei; verzoekt de Commissie om te verzekeren dat deze ondernemingen voldoende aandacht krijgen in de nieuwe initiatieven voor groene groeikansen voor kmo's;

39.

merkt op dat het Erasmus+-programma studenten en jongeren de mogelijkheid biedt om ondernemingsvaardigheden te ontwikkelen via onder meer financiering voor stages; steunt het programma „Erasmus voor jonge ondernemers”, dat bedoeld is om een ondernemerschapscultuur te bevorderen en de interne markt en het concurrentievermogen te ontwikkelen;

40.

merkt op dat het belangrijk is niet-duurzame consumptiepatronen aan te pakken en veranderingen in het consumptiegedrag aan te moedigen; benadrukt de noodzaak van gepaste consumenteneducatie en van het aanmoedigen van stimulansen voor een duurzamere consumptie; verzoekt de Commissie en de lidstaten om maatregelen aan de vraagzijde te versterken, zoals het gebruik van openbare aanbestedingen om de aanvaarding van hulpbronnen- en energie-efficiënte producten en oplossingen te versterken; onderstreept het belang van het in de productinformatie en op eco-etiketten opnemen van gegevens betreffende het gebruik van grondstoffen teneinde de positie van de consument te versterken;

41.

onderstreept dat het belangrijk is om start-ups en spin-offs middels samenwerking met technologische onderzoeksinstellingen, universiteiten en vakscholen aan te moedigen;

42.

wijst op het belang van uitvoer voor de werkgelegenheid en groei in Europa; verzoekt de Commissie om de onderhandelingen over aanstaande handelsovereenkomsten met onze partners te versnellen, om zo de toegang van Europese kmo's tot nieuwe markten te vergemakkelijken;

43.

is van mening dat ondernemerschap door vrouwen een nog onvoldoende gewaardeerd goed voor de groei en het concurrentievermogen van de EU is, dat moet worden bevorderd en versterkt, en dat alle belemmeringen waarmee vrouwen op de arbeidsmarkt kampen, in het bijzonder loondiscriminatie en ook in de groene economie, moeten worden weggenomen opdat vrouwen en mannen dezelfde voordelen ondervinden; is van mening dat de regelmatige opstelling van geharmoniseerde statistieken, onder meer over de genderspecifieke impact van wetgeving, en de regelmatige verzameling van naar sekse opgesplitste arbeidsgegevens bevorderlijk zouden zijn voor beleidsvorming en toezicht die in grotere mate op bewijs gebaseerd zijn, en een kennisleemte in het debat rond groene groei zouden dichten;

44.

vraagt dat de Commissie onderzoekt en bepaalt in welke Europese nijverheidssectoren en geografische gebieden de nodige voorwaarden aanwezig zijn om nieuwe clusters en hubs te creëren en hun ontwikkeling te ondersteunen;

45.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het bijzonder te letten en te reageren op de kansen en uitdagingen van landelijke gebieden met betrekking tot kmo's, groene groei en eco-innovatie;

46.

vraagt de lidstaten (op het niveau van de nationale, regionale en plaatselijke beleidsmakers en beheersautoriteiten) om duurzame groei te blijven steunen in het kader van de strategieën voor slimme specialisatie, en de voornaamste belanghebbenden daarbij te betrekken, met het oog op het ontstaan van clusters, synergieën en netwerken rond de activiteiten van de groene economie; verzoekt de Commissie in voorkomend geval verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van strategieën voor slimme specialisatie op nationaal en/of regionaal niveau, en met name wat betreft de verschillende typen 'stroomafwaartse acties' die in de EU en de lidstaten worden toegepast; verzoekt de Commissie en de lidstaten informatie te verschaffen over de praktische maatregelen die zijn getroffen met het oog op de ontwikkeling van vaardigheden bij eco-innovatieve kmo's door regionale innovatiecentra en de voornaamste steunnetwerken aan elkaar te koppelen;

47.

verzoekt de Commissie om in het kader van het regionaal beleid specifieke programma's te ontwikkelen die alle voor kmo's relevante elementen van groene groei omvatten; benadrukt dat het potentieel van ondernemerschap door jongeren beter moet worden benut in de context van groene groei van kmo's; verzoekt de Commissie om maatregelen voor te bereiden die verbindingen leggen tussen onderwijsinstellingen, Europese programma's en maatregelen om de groene economie te ondersteunen; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle beschikbare instrumenten aan te wenden om werknemers van kmo's voor te lichten en hun kennis en vaardigheden te verbeteren; roept op tot steun voor de opleiding van jongeren en de meest benadeelde groepen;

o

o o

48.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0036.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0032.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0069.

(4)  http://ec.europa/eu/publicopinion/flash/fl_381_en.pdf


Woensdag 20 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/35


P8_TA(2015)0205

Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: vrijstelling voor cadmium in verlichting en beeldweergavetoepassingen

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende de gedelegeerde richtlijn van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor cadmium in verlichting en beeldweergavetoepassingen (C(2015)00383 — 2015/2542(DEA))

(2016/C 353/04)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde richtlijn van de Commissie (C(2015)00383),

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, en met name artikel 4, artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 22 (1),

gezien artikel 105, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2011/65/EU betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur onder andere het gebruik van cadmium in elektrische en elektronische apparatuur beperkt (zie de lijst in bijlage II bij de voornoemde richtlijn);

B.

overwegende dat bijlage III bij de voornoemde richtlijn in uitzonderingen op de in artikel 4, lid 1, bedoelde beperkingen voorziet;

C.

overwegende dat punt 39 van bijlage III een vrijstelling bevat voor cadmium in II-VI-leds met kleuromzetting (< 10 μg Cd per mm2 lichtemitterend oppervlak), gebruikt in halfgeleiderverlichting of beeldweergavesystemen, met vervaldatum 1 juli 2014;

D.

overwegende dat artikel 5 voorziet in aanpassing van bijlage III aan de vooruitgang van wetenschap en techniek voor wat betreft het opnemen of verwijderen van vrijstellingen;

E.

overwegende dat de Commissie heeft aangegeven dat ze in december 2012 een aanvraag voor het verlengen van uitzondering 39 heeft ontvangen, alsook, in mei 2013, een daaraan gerelateerde aanvraag voor een beperktere en specifiekere vrijstelling voor het gebruik van cadmium in kwantumpunten in beeldschermen;

F.

overwegende dat in artikel 5, lid 1, onder a), wordt bepaald dat materialen en onderdelen in de lijst in bijlage III worden opgenomen, mits deze opneming de door Verordening (EG) nr. 1907/2006 geboden milieu- en gezondheidsbescherming niet afzwakt en wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: de verwijdering of vervanging ervan door middel van ontwerpwijzigingen of door middel van materialen en onderdelen waarvoor geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de in bijlage II opgesomde stoffen of materialen, is om technische of wetenschappelijke redenen onmogelijk; de betrouwbaarheid van vervangende stoffen is niet gewaarborgd; de vervanging houdt als geheel voor het milieu, de gezondheid en de veiligheid van de consument meer nadelen dan voordelen in;

G.

overwegende dat de gedelegeerde richtlijn van de Commissie vrijstelling 39 verlengt tot 30 juni 2017, haar hernoemt in vrijstelling 39(a), en een nieuwe, specifiekere vrijstelling (vrijstelling 39(b)) opneemt voor cadmium in 'downshifting cadmium based semiconductor nanocrystal quantum dots', gebruikt in beeldweergavetoepassingen (< 0,2 μg Cd per mm2 beeldscherm), met vervaldatum 30 juni 2018;

H.

overwegende dat de verlenging van vrijstelling 39 en de nieuwe vrijstelling 39(b) beide betrekking hebben op cadmium in kwantumpunten, hoewel alleen vrijstelling 39(b) een specifieke verwijzing naar kwantumpunten bevat;

I.

overwegende dat de verlenging van vrijstelling 39 betrekking heeft op twee verschillende toepassingen van cadmiumkwantumpunten: de ene toepassing betreft het gebruik in halfgeleiderverlichting (hierna 'verlichting'), de andere toepassing betreft beeldschermen;

J.

overwegende dat de nieuwe vrijstelling 39(b) alleen betrekking heeft op beeldschermen;

K.

overwegende dat de Commissie uitdrukkelijk aangeeft dat leds met kwantumpunten (met cadmium en zonder cadmium) voor verlichting nog niet bestaan en toegeeft dat de positieve milieugevolgen daarvan derhalve nog niet kunnen worden aangetoond; overwegende dat de Commissie de algemene vrijstelling voor kwantumpunten met cadmium voor verlichtingstoepassingen desalniettemin tot 30 juni 2017 heeft verlengd om de verlichtingsindustrie in staat te stellen een aanvraag voor een specifieke vrijstelling in te dienen aangezien dergelijke toepassingen zich reeds in de preproductiefase zouden bevinden;

L.

overwegende dat de door de Commissie ingehuurde onafhankelijke adviseurs tot de conclusie zijn gekomen dat het op basis van de verstrekte informatie niet mogelijk is te stellen dat een vrijstelling voor verlichtingstoepassingen op dit moment gerechtvaardigd is en derhalve uitdrukkelijk een negatieve aanbevelingen hebben gedaan (2);

M.

overwegende dat de informele informatie die de Commissie op 12 mei 2015 heeft verstrekt de situatie niet verandert aangezien geen bewijs wordt geleverd van de beschikbaarheid van deze producten op de Europese markt en ook geen beoordeling van de eigenschappen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), wordt overgelegd;

N.

overwegende dat de aanvrager bij ontstentenis van beschikbare relevante verlichtingsproducten niet heeft kunnen aantonen dat voor het gebruik van cadmiumhoudende kwantumpunten in verlichting aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), wordt voldaan; overwegende dat het derhalve niet gerechtvaardigd is de vrijstelling voor verlichting te verlengen;

O.

overwegende dat een dergelijke vrijstelling in de toekomst eventueel wel tot de mogelijkheden behoort, maar uitsluitend op basis van een gedegen beoordeling, die op dit moment dus niet beschikbaar is;

P.

overwegende dat de Commissie in haar gedelegeerde richtlijn verder een nieuwe, specifieke vrijstelling heeft toegekend voor cadmiumhoudende kwantumpunten in beeldschermen op basis van de overweging dat deze reeds in beeldschermen worden gebruikt, dat dit gebruik als geheel een positief effect zou hebben vanwege hun lage energieverbruik, en dat kwantumpunten zonder cadmium om technische redenen nog niet beschikbaar zijn;

Q.

overwegende dat de onafhankelijke adviseurs die de aanvragen namens de Commissie hebben beoordeeld in april 2014 hebben aanbevolen voor cadmiumhoudende kwantumpunten in beeldschermen een specifieke vrijstelling toe te staan voor een kortere periode dan waarom was gevraagd (tot 30 juni 2017, d.w.z. een jaar korter dan de door de Commissie vastgestelde periode) op basis van het gegeven dat toepassingen met geringere hoeveelheden cadmium alsook cadmiumvrije vervangende producten zich in de laatste fase van ontwikkeling bevinden; overwegende dat de aanbeveling derhalve gebaseerd was op de afwezigheid van cadmiumvrije kwantumpunten in beeldschermen op dat moment;

R.

overwegende dat er zich sindsdien evenwel belangrijke ontwikkelingen op de markt hebben voorgedaan; overwegende dat een van de mondiale marktleiders in televisietoestellen in 2015 een hele nieuwe lijn televisiemodellen met cadmiumvrije kwantumpunten in de EU op de markt heeft gebracht (in ieder geval bij grote detailhandelketens in Duitsland, het VK en België);

S.

overwegende dat er anderzijds geen televisietoestellen met cadmiumhoudende kwantumpunten meer in de EU op de markt beschikbaar lijken te zijn en dat ook de enige notebook met kwantumpuntentechnologie met cadmium nauwelijks op de markt te vinden is;

T.

overwegende dat ervan uit kan worden gegaan dat de energiebesparingseigenschappen van cadmiumvrije kwantumpunten vergelijkbaar zijn met die van cadmiumhoudende kwantumpunten; overwegende dat afgaande op de informatie op de ecolabels van televisietoestellen met dezelfde grootte een televisiescherm met cadmiumvrije kwantumpunten een lager energieverbruik heeft dan een model met cadmiumhoudende kwantumpunten; overwegende dat volgens informatie van de industrie de kleurprestatie van beeldschermen met cadmiumvrije kwantumpunten beter is dan die van de relevante norm;

U.

overwegende dat de belangrijkste rechtvaardiging van de Commissie om de nieuwe, specifieke vrijstelling toe te staan het feit is dat cadmiumvrije kwantumpunten 'om technische redenen' nog niet beschikbaar zijn;

V.

overwegende dat deze rechtvaardiging apert onjuist is aangezien cadmiumvrije kwantumpunten niet alleen technisch beschikbaar zijn, maar een hele serie televisietoestellen op basis van deze technologie inmiddels via grote detailhandelsketens in de EU op de markt wordt aangeboden;

W.

overwegende dat de informele informatie die de Commissie op 12 mei 2015 heeft verstrekt deze situatie niet verandert; overwegende dat de voorbeelden die de Commissie geeft van producten met beeldschermen met cadmiumhoudende kwantumpunten hetzij op dit moment niet beschikbaar zijn (TCL 55''-televisietoestel), hetzij alleen in de VS beschikbaar zijn (ASUS notebook, Sony-televisietoestellen), hetzij nog niet op de markt zijn (Konka, Phillips, AOC);

X.

overwegende dat zowel in het geval van de verlenging van de bestaande vrijstelling (39), als bij de nieuwe vrijstelling (39(b)) niet aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1, onder a), wordt voldaan, en deze dus niet-gerechtvaardigd zijn; overwegende dat de relatief korte vervaldatums niets afdoen aan het feit dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a);

Y.

overwegende dat op basis van artikel 5, lid 5, van de richtlijn in kwestie de bestaande vrijstelling (39) geldig blijft totdat de Commissie een besluit heeft genomen over het verzoek om verlenging;

Z.

overwegende dat in artikel 5, lid 6, van de richtlijn in kwestie wordt bepaald dat indien een aanvraag om verlenging van een vrijstelling wordt afgewezen of een vrijstelling wordt ingetrokken de vrijstelling ten vroegste 12 maanden en ten laatste 18 maanden vanaf de datum dat het besluit wordt genomen, verstrijkt;

AA.

overwegende dat een verwerping van de gedelegeerde richtlijn cadmiumhoudende kwantumpunten derhalve niet verbiedt, maar uitsluitend een nieuwe beoordeling in gang zet; overwegende dat er derhalve geen sprake is van marktverstoringen aangezien de huidige vrijstelling geldig blijft tot intrekking, met een daarna toe te kennen aanvullende respijtperiode;

AB.

overwegende dat er zich belangrijke nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan wat de commerciële beschikbaarheid van producten op basis van een cadmiumvrije kwantumpuntentechnologie betreft, die een nieuwe beoordelingen behoeven;

1.

maakt bezwaar tegen de gedelegeerde richtlijn van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde richtlijn niet in werking kan treden

3.

is van mening dat de gedelegeerde richtlijn van de Commissie, zowel voor de vrijstelling in punt 39(a) als de vrijstelling in punt 39(b) van Bijlage III van Richtlijn 2011/65/EU, niet in overeenstemming is met de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 5, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/65/EU;

4.

is in het bijzonder van oordeel dat de rechtvaardiging die voor de vrijstelling in punt 39(b) wordt gegeven op een achterhaalde situatie stoelt wat de praktische haalbaarheid van het vervangen van cadmium in kwantumpunten betreft; dringt daarom in dit verband aan op een snelle herbeoordeling van de bestaande vrijstelling in punt 39 van bijlage III van Richtlijn 2011/65/EU in het licht van de voorwaarden van artikel 5, lid 1, onder a), met het oog op intrekking ervan;

5.

verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met het standpunt van het Parlement;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Öko-Institut, Fraunhofer, Eunomia (2014): Assistance to the Commission on technological socio-economic and cost-benefit assessment related to exemptions from the substance restrictions in electrical and electronic equipment (p.89) — http://rohs.exemptions.oeko.info/fileadmin/user_upload/RoHS_IX/20140422_RoHS2_Evaluation_Ex_Requests_2013-1-5_final.pdf


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/38


P8_TA(2015)0206

Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: certificaat voor de invoer van ethylalcohol uit landbouwproducten

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende de gedelegeerde verordening van de Commissie van 20 februari 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 wat betreft de verplichte overlegging van een certificaat voor de invoer van ethylalcohol uit landbouwproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2336/2003 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 670/2003 van de Raad tot vaststelling van specifieke maatregelen betreffende de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten (C(2015)00861 — 2015/2580(DEA))

(2016/C 353/05)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2015)00861),

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 177, lid 1, onder a), artikel 223, lid 2, en artikel 227, lid 5,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien artikel 105, lid 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat follow-up van gegevens in verband met ethylalcohol uit landbouwproducten zorgt voor transparantie en kennis met betrekking tot de evolutie van de markt, die nog onstabiel is en onderhevig is aan sterke concurrentie, in het bijzonder vanwege invoer vanuit derde landen;

B.

overwegende dat deze informatie ook uitzonderlijk nuttig is voor onderhandelingen over internationale overeenkomsten en antidumpingonderzoeken;

C.

overwegende dat Eurostat deze precieze informatie niet verstrekt, waardoor exploitanten, lidstaten en EU-instellingen zich niet op een andere manier volledig op de hoogte kunnen stellen van de marktsituatie;

1.

maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/39


P8_TA(2015)0207

Moederschapsverlof

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over zwangerschapsverlof (2015/2655(RSP))

(2016/C 353/06)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8 en 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (1) (de richtlijn zwangerschapsverlof),

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof (COM(2008)0637),

gezien zijn in eerste lezing op 20 oktober 2010 vastgestelde standpunt met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof (2),

gezien het feit dat het Parlement herhaaldelijk verklaringen heeft afgelegd over dit onderwerp, onder meer in zijn resolutie van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013 (3),

gezien het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (4) en het volgende interinstitutioneel akkoord over hetzelfde onderwerp,

gezien de vragen van de Raad en de Commissie over zwangerschapsverlof (O-000049/2015 — B8-0119/2015 en O-000050/2015 — B8-0120/2015),

gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 april 2015, onder meer betreffende het recht van de Commissie om een voorstel in te trekken (zaak C-409/13),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen gestoeld is op de afwezigheid van directe of indirecte discriminatie, onder meer op grond van moederschap, vaderschap en wat betreft de verdeling van gezinstaken;

B.

overwegende dat de Europa 2020-strategie voor snelle, duurzame en inclusieve groei ambitieuze doelstellingen omvat, zoals een arbeidsparticipatie van 75 % en een vermindering tegen 2020 met ten minste 20 miljoen van het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevindt of daarin terecht dreigt te komen;

C.

overwegende dat meer vrouwen dan mannen kampen met armoede en sociale uitsluiting, en met name oudere vrouwen — van wie het pensioen gemiddeld 39 % lager is dan dat van mannen — en alleenstaande moeders; overwegende dat vrouwen vaker deeltijds of met een tijdelijk contract of een contract van bepaalde duur werken dan mannen, en dat de armoede onder vrouwen grotendeels te wijten is aan hun onzekere arbeidssituatie;

D.

overwegende dat er binnen de Europese Unie sprake is van een dalend geboortecijfer, wat nog versterkt wordt door de crisis, omdat stellen, en met name jongere vrouwen, vanwege de werkloosheid, marginalisering en onzekerheid over de toekomst en de economie, het besluit om kinderen te krijgen uitstellen, waardoor de vergrijzing binnen de EU nog verder toeneemt;

E.

overwegende dat vrouwen wekelijks drie keer meer tijd dan mannen besteden aan huishoudelijke taken (met inbegrip van de zorg voor kinderen, ouderen en mensen met een handicap); overwegende dat de werkloosheid onder vrouwen wordt onderschat aangezien veel vrouwen, met name zij die zich enkel bezighouden met het huishouden en de zorg voor de kinderen, niet als werkloze geregistreerd staan;

F.

overwegende dat de verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen essentieel is voor de verwezenlijking van gendergelijkheid; overwegende dat er in een kwart van de lidstaten geen regelingen zijn voor vaderschapsverlof;

G.

overwegende dat de Raad nog steeds geen officiële reactie heeft gegeven op het standpunt in eerste lezing van het Parlement van 20 oktober 2010 over het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof;

1.

betreurt de impasse in de Raad met betrekking tot de richtlijn zwangerschapsverlof; verzoekt de lidstaten met klem de onderhandelingen hierover opnieuw op te starten;

2.

betreurt de interinstitutionele instabiliteit die voortkomt uit het nalatig optreden van de Raad, gezien het feit dat het Parlement zijn eerste lezing heeft afgerond maar de discussies in de Raad zijn gestaakt, waardoor de gehele wetgevingsprocedure in het gedrang komt;

3.

verklaart andermaal bereid te zijn de impasse te doorbreken, en vraagt de Commissie de rol van onpartijdige bemiddelaar op zich te nemen en op constructieve wijze met de medewetgevers in gesprek te gaan, om de standpunten van het Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen, met inachtneming van het evenwicht tussen de instellingen en de rol die haar bij de Verdragen is toegedeeld;

4.

betreurt dat de Commissie in het kader van het Refit-programma zou kunnen afzien van de voorgestelde herziening van de richtlijn; verzoekt, indien dit uiteindelijk het geval zou zijn, als onmiddellijk alternatief om een wetgevingsinitiatief voor de herziening van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad, die van start zou moeten gaan tijdens het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad, om de gezondheid en veiligheid van zwangere werknemers en werknemers die onlangs zijn bevallen of borstvoeding geven te verbeteren, en om zo in te spelen op demografische uitdagingen en de ongelijkheid van mannen en vrouwen te verminderen;

5.

neemt kennis van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 april 2015 betreffende het recht van de Commissie een voorstel in te trekken (zaak C-409/13), en van de daarin vermelde specifieke voorwaarden waaraan de Commissie moet voldoen, zoals het meedelen van de gronden van de intrekking aan het Parlement en de Raad en het in acht nemen van de beginselen van bevoegdheidstoedeling, institutioneel evenwicht en loyale samenwerking, zoals vervat in het VEU;

6.

geeft opnieuw aan bereid te zijn een afzonderlijke richtlijn op te stellen met het oog op de invoering van ten minste tien werkdagen vaderschapsverlof en stimulerende (wetgevings- en niet-wetgevings-)maatregelen die mannen, en vaders in het bijzonder, in staat stellen hun recht op de combinatie van werk en gezin uit te oefenen;

7.

is in afwachting van de definitieve beoordeling van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad over ouderschapsverlof en wenst, in het licht van de beschikbare tussentijdse studies, dat die richtlijn wordt herzien aangezien zij niet voldoende bijdraagt aan de doelstelling van de combinatie van werk en gezin met het oog op een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor beide ouders, en met name voor vrouwen, die op het gebied van loon, pensioen en armoede te kampen hebben met de genderkloof;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.

(2)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 163.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0050.

(4)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/41


P8_TA(2015)0208

VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (2015/2684(RSP))

(2016/C 353/07)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (1),

gezien de gedragscode tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie tot vaststelling van interne regelingen voor de uitvoering door en de vertegenwoordiging van de Europese Unie met betrekking tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (2),

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Verslag over de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door de Europese Unie” (SWD(2014)0182),

gezien de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2010 getiteld „Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” (COM(2010)0636),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 (4),

gezien het jaarverslag 2013 van de Europese Ombudsman,

gezien de artikelen 2, 9, 10, 19 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de artikelen 3, 15, 21, 23 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (5),

gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat personen met een handicap als volwaardige burgers gelijke rechten hebben en er niet getornd kan worden aan hun waardigheid en hun recht op gelijke behandeling, zelfstandig leven en volledige deelname aan de samenleving;

B.

overwegende dat naar schatting 80 miljoen mensen in de Europese Unie een handicap hebben;

C.

overwegende dat uit gegevens van het EU-Bureau voor de grondrechten constant blijkt dat personen met een handicap met discriminatie geconfronteerd worden en moeilijkheden ondervinden om hun rechten uit te oefenen op voet van gelijkheid met anderen;

D.

overwegende dat personen met een handicap tot de kwetsbaarste groepen in onze samenleving behoren en dat hun integratie op de arbeidsmarkt een van de grootste uitdagingen voor het sociaal en arbeidsmarktbeleid vormt;

E.

overwegende dat de volledige inclusie en gelijke deelname van personen met een handicap slechts mogelijk is door middel van een op de mensenrechten gestoelde benadering van gehandicapten op alle niveaus van de besluitvorming, tenuitvoerlegging en monitoring van het EU-beleid, ook binnen de instellingen, en dat de Commissie hier terdege rekening mee moet houden in toekomstige voorstellen;

F.

overwegende dat volgens het EU-Bureau voor de grondrechten 21 van de 28 lidstaten nog steeds beperkingen opleggen inzake de volledige uitoefening van handelingsbekwaamheid;

G.

overwegende dat de Commissie in 2008 een antidiscriminatierichtlijn heeft voorgesteld maar dat die nog steeds geblokkeerd zit in de Raad;

H.

overwegende dat de beginselen van het VN-Verdrag veel verder gaan dan discriminatie, een leidraad vormen voor de volledige uitoefening van de mensenrechten door alle personen met een handicap in een inclusieve samenleving, en er ook op gericht zijn de nodige bescherming en ondersteuning te bieden, teneinde hun gezinnen in staat te stellen bij te dragen aan het volledige genot van de rechten van personen met een handicap en wel op voet van gelijkheid met anderen;

I.

overwegende dat de EU het VN-Verdrag officieel heeft geratificeerd, en dat dit verdrag tevens door alle 28 lidstaten van de EU is ondertekend en door 25 lidstaten is geratificeerd;

J.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Parlement elk jaar verzoekschriften ontvangt in verband met discriminatie op grond van een handicap bij de toegang tot werkzaamheden in loondienst, werkzaamheden anders dan in loondienst, overheidsdiensten en onderwijs;

K.

overwegende dat mensen met een handicap geen homogene groep vormen en dat bij beleidsinitiatieven en acties ten gunste van hen rekening moet worden gehouden met dit gebrek aan eenvormigheid en met het feit dat bepaalde groepen, zoals vrouwen, kinderen en mensen die intensievere ondersteuning behoeven, met aanvullende problemen kampen en op verschillende manieren worden gediscrimineerd;

L.

overwegende dat het Parlement rekening moet houden met het feit dat de bepalingen van het VN-Verdrag minimumnormen zijn die de Europese instellingen toelaten verder te gaan om personen met een handicap te beschermen en discriminatie te bestrijden;

M.

overwegende dat toegang tot werk, tezamen met niet-discriminatie op het werk, essentieel is voor een zelfstandig en eigen leven; overwegende dat, ondanks alle bestaande programma's, initiatieven en strategieën op EU-niveau, de arbeidsparticipatie van mensen tussen de 20 en 64 jaar meer dan 70 % bedraagt, terwijl de arbeidsparticipatie van personen met een handicap minder dan 50 % bedraagt; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen zonder een handicap 65 % bedraagt, tegenover 44 % voor vrouwen met een handicap;

N.

overwegende dat arbeid in loondienst van essentieel belang is om personen met een handicap in staat te stellen een onafhankelijk leven te leiden, en dat de lidstaten er daarom naar moeten streven de toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een handicap te vergroten zodat zij kunnen bijdragen tot de maatschappij waarin zij leven, en dat de lidstaten, als voorafgaande voorwaarde, inclusief onderwijs moeten verstrekken voor alle kinderen met een handicap, waaronder kinderen met leerproblemen, om ze vanaf de lagere school een goede bagage te helpen verwerven zodat zij een op hun leervermogen afgestemde opleiding kunnen volgen, en hen daarbij in de gelegenheid te stellen een stevige onderwijsachtergrond op te doen die hen kan helpen een loopbaan uit te bouwen of een goede baan in de wacht te slepen waarmee ze later zelfstandig kunnen leven;

O.

overwegende dat de betekenis van het begrip „handicap” evolueert in samenhang met de wisselwerking tussen personen met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels die hen beletten volledig, effectief, op voet van gelijkheid en met dezelfde waardigheid met anderen in de samenleving te participeren;

P.

overwegende dat op grond van artikel 7 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma's die worden gefinancierd met middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, met name rekening moet worden gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en dat met dezelfde aspecten rekening moet worden gehouden tijdens de voorbereiding en uitvoering van andere EU-fondsen;

Q.

overwegende dat in sommige lidstaten de vraag naar sociale dienstverlening toeneemt vanwege demografische en maatschappelijke veranderingen, met meer werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van een ontoereikende beschikbaarheid van hoogwaardige diensten voor personen met een handicap, wat negatieve gevolgen heeft voor het vermogen van personen met een handicap om zelfstandig, inclusief en op voet van gelijkheid met anderen te leven;

R.

overwegende dat de bestaande EU-wetgeving betreffende de rechten van personen met een handicap beter ten uitvoer gelegd en gehandhaafd moet worden om de toegankelijkheid te vergroten voor alle personen met een handicap in de hele EU;

S.

overwegende dat het Parlement deel uitmaakt van het EU-kader om de uitvoering van het VN-Verdrag te bevorderen, te beschermen en te monitoren, overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het VN-Verdrag;

T.

overwegende dat verscheidene maatschappelijke organisaties bij het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap informatie hebben ingediend in verband met de vragenlijst;

U.

overwegende dat de Commissie, als steunpunt op grond van artikel 33, lid 1, van het VN-Verdrag, is aangewezen om de vragenlijst te beantwoorden die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen;

V.

overwegende dat het Parlement het enige rechtstreeks verkozen orgaan van de Europese Unie is dat de Europese burgers vertegenwoordigt en derhalve volledig voldoet aan de beginselen van Parijs, zoals bepaald in artikel 33 van het VN-Verdrag;

1.

verzekert het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap dat het Europees Parlement de rechtstreeks aan het EP gerichte vragen zal beantwoorden, en dringt er bij de Commissie op aan bij het formuleren van haar eigen antwoorden aan het comité rekening te houden met de standpunten van het Parlement;

2.

acht het betreurenswaardig dat de Commissie en de Raad de gedragscode hebben aangenomen zonder het Parlement daarbij te betrekken, met als gevolg dat het Parlement beperkte bevoegdheden heeft inzake de monitoring van het VN-Verdrag;

3.

verzoekt de Commissie voor haar antwoord op de vragenlijst alle betrokken instellingen en agentschappen officieel te raadplegen, met inbegrip van het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Ombudsman en het Bureau van de EU voor de grondrechten;

4.

roept de Commissie op het EU-kader te verzoeken om officieel deel te nemen aan de constructieve dialoog;

5.

wijst erop dat het voorstel voor een Europese antidiscriminatierichtlijn tot doel heeft mensen met een handicap te beschermen tegen discriminatie op het gebied van sociale bescherming, gezondheidszorg, habilitatie en revalidatie, onderwijs en de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, zoals huisvesting, vervoer en verzekeringen; betreurt het gebrek aan vooruitgang bij de Raad in verband met dit voorstel en dringt er bij de lidstaten op aan onverwijld werk te maken van de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt;

6.

merkt op dat het gebrek aan uitgesplitste gegevens en statistieken met betrekking tot specifieke groepen gehandicapten een hinderpaal vormt om passend beleid uit te stippelen; verzoekt de Commissie daarom statistische gegevens over handicaps, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, te verzamelen en te verspreiden zodat in de hele EU toezicht kan worden gehouden op de situatie van personen met een handicap op relevante terreinen van het dagelijkse leven, en niet alleen op het gebied van werkgelegenheid;

7.

stipt aan dat verscheidene maatschappelijke organisaties bij het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap informatie hebben ingediend voor de vragenlijst; dringt er daarom bij de Commissie op aan verder te werken aan een gestructureerde dialoog en met gehandicaptenorganisaties te overleggen en samen te werken als onderdeel van het toetsingsproces, ook bij het formuleren van een antwoord aan het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in verband met de vragenlijst, en bij het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van het EU-beleid op dit vlak;

8.

verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan om het VN-Verdrag onverwijld te ratificeren;

9.

verzoekt de Commissie een ambitieus voorstel voor een Europese toegankelijkheidswet te presenteren, met volledige betrokkenheid van personen met een handicap gedurende de hele wetgevingscyclus, en benadrukt dat dit voorstel een hele reeks beleidsgebieden moet bestrijken met betrekking tot de toegankelijkheid van goederen en diensten voor alle EU-burgers, waarbij het zelfstandig leven en de volledige inclusie van mensen met een handicap worden bevorderd en een permanent, doeltreffend en onafhankelijk toezichts- en handhavingsmechanisme tot stand wordt gebracht;

10.

verzoekt de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van artikel 12 van het VN-Verdrag in nationaal recht om te zetten en met name eventuele beperkingen van het actief en passief kiesrecht weg te nemen;

11.

dringt er bij de Raad op aan zijn werkzaamheden in verband met het voorstel voor een richtlijn inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties te bespoedigen, om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen en verdere stappen te zetten in de richting van de goedkeuring van deze wetgeving, en daarmee de toegankelijkheid van documenten, video's en websites te vergroten en alternatieve formaten en communicatiemiddelen aan te bieden;

12.

beveelt aan om EU-middelen te gebruiken om de toegankelijkheid en e-toegankelijkheid voor personen met een handicap te bevorderen, een overgang van institutionele naar gemeenschapsgebaseerde zorg te bevorderen, kwalitatief hoogwaardige sociale en gezondheidsdiensten te ontwikkelen, en in de capaciteitsopbouw voor gehandicaptenorganisaties te investeren;

13.

wijst op zijn antwoorden en acties in verband met de vragenlijst naar aanleiding van het initiële verslag van de Europese Unie als onderdeel van de toetsing van het VN-Verdrag:

a.

het heeft een commissieoverschrijdende coördinatiewerkgroep opgericht, bestaande uit leden van elk van de betrokken commissies, die bewustmakingsevenementen voor het personeel en de leden heeft opgezet, met inbegrip van de organisatie van cursussen gebarentaal als onderdeel van de beroepsopleiding;

b.

het heeft gewezen op de noodzaak van bereikbaarheid van de universele dienst en het alarmnummer „112” in zijn resolutie van 5 juli 2011 (6) en in zijn verklaring van 17 november 2011 (7), die een mijlpaal was in de ontwikkeling van het eCall-boordsysteem;

c.

het aantal leden met een handicap is na de verkiezingen van 2014 aanzienlijk toegenomen;

d.

het verbindt zich ertoe actief met de desbetreffende actoren samen te werken om een pragmatische oplossing te vinden voor de toetreding tot het Verdrag van Marrakesh;

e.

het onderstreept dat de uitvoering van de EU-wetgeving moet worden verbeterd om ervoor te zorgen dat mensen met een handicap zelfstandig kunnen reizen met alle vormen van vervoer, waaronder openbaar vervoer;

f.

het verzoekt de Commissie de gevraagde uitleg te verstrekken over de vraag hoe zij in de bestaande en toekomstige wetgeving ervoor kan zorgen dat personen met een handicap gelijke kansen en gelijke toegang tot diensten en de arbeidsmarkt krijgen, dat hun grondrechten gewaarborgd zijn en dat zij voor de toegang tot sociale zekerheid dezelfde rechten en plichten hebben als de onderdanen van de lidstaat waar zij verzekerd zijn, overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling en niet-discriminatie, zodat alle personen met een handicap het voor alle EU-burgers geldende recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen;

g.

het dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de toegang tot de rechter met betrekking tot de EU-wetgeving volledig aan het VN-Verdrag voldoet, zodat iedereen zijn grondrechten kan uitoefenen;

14.

benadrukt dat er in het EU-kader meer politieke samenwerking nodig is, met inbegrip van de nodige financiële en personele middelen om ervoor te zorgen dat de EU haar taken kan vervullen zoals omschreven in het bovenvermelde besluit van de Raad, en dringt er bij de actoren in het EU-kader op aan de gevraagde middelen voor deze taak uit te trekken;

15.

is ingenomen met het initiatief van de leden om te vragen dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie verzoekschriften regelmatig een gezamenlijk verslag opstellen naar aanleiding van de aanbevelingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.

(2)  PB C 340 van 15.12.2010, blz. 11.

(3)  CRPD/C/EU/Q/1.

(4)  PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.

(5)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(6)  PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 1.

(7)  PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 165.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/46


P8_TA(2015)0209

Uitbraak van Xylella fastidiosa in de olijventeelt

Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over de uitbraak van Xylella fastidiosa in de olijventeelt (2015/2652(RSP))

(2016/C 353/08)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1),

gezien de wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (European Food Safety Authority, EFSA) over de risico's van Xylella fastidiosa voor de plantgezondheid op het EU-grondgebied met de identificatie en evaluatie van risicobeperkende opties, die op 26 november 2013 en 6 januari 2015 werden gepubliceerd,

gezien de uitvoeringsbesluiten van de Commissie van 13 februari 2014, 23 juli 2014 en 28 april 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa te voorkomen,

gezien de verslagen van het Voedsel- en Veterinair Bureau over in februari en november 2014 uitgevoerde audits,

gezien de vraag aan de Commissie over de uitbraak van Xylella fastidiosa in de olijventeelt (O-000038/2015 — B8-0117/2015),

gezien Richtlijn 2009/128/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (2),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Xylella fastidiosa een zeer gevaarlijke, onmiddellijke bedreiging vormt voor de productie van bepaalde gewassen in Zuid-Europa, waaronder olijf-, amandel- en perzikbomen en sierplanten; overwegende dat het, afhankelijk van het soort bacterie, een potentiële bedreiging vormt voor wijngaarden, citrusbomen en andere gewassen en kan leiden tot ongekende, rampzalige verliezen, met alle dramatische economische, ecologische en maatschappelijke gevolgen van dien; overwegende dat de bacterie die de olijfbomen in de regio Apulië aantast, verschilt van de isolaten die ziekten veroorzaken in de druiven- en citrusteelt in andere delen van de wereld;

B.

overwegende dat de bacterie reeds ernstige schade toebrengt aan olijfboomgaarden in de regio Apulië in Zuid-Italië, hetgeen ook een bedreiging kan worden voor andere gewassen en regio's;

C.

overwegende dat de olijfproductie een van de belangrijkste landbouwsectoren van de regio Apulië is, die goed is voor 11,6 % (of 522 miljoen EUR) van de totale waarde van de landbouwproductie in de regio en 30 % van de waarde van de Italiaanse olijfproductie in 2013;

D.

overwegende dat de aanwezigheid van Xylella fastidiosa ernstige economische schade veroorzaakt, niet alleen voor de olijfproducenten, maar ook voor de gehele productieketen, met inbegrip van coöperatieve en particuliere perserijen, het toerisme en marketingactiviteiten;

E.

overwegende dat de Italiaanse autoriteiten op 21 oktober 2013 de eerste melding deden van een uitbraak van Xylella fastidiosa en dat sindsdien een alarmerend hoog aantal bomen is besmet;

F.

overwegende dat de inspecties die het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van het directoraat-generaal Gezondheid en voedselveiligheid in februari en november 2014 in Italië heeft uitgevoerd, bevestigen dat de situatie dramatisch is verslechterd en dat een verdere verspreiding van de bacterie niet kan worden uitgesloten;

G.

overwegende dat momenteel geen behandeling beschikbaar is om zieke planten in het veld te verzorgen en dat getroffen planten over het algemeen voor altijd besmet blijven of snel omvallen;

H.

overwegende dat een groot aantal verschillende planten in de Europese Unie de ziekte kunnen dragen, met inbegrip van asymptomatische wilde planten;

I.

overwegende dat de EFSA heeft benadrukt dat er prioriteit moet worden gegeven aan preventieve actie gericht op invoer en de beheersing van uitbraken, alsook aan de intensivering van het uitwisselen van onderzoek, omdat het moeilijk is de verspreiding van Xylella fastidiosa een halt toe te roepen zodra een productiegebied is aangetast;

1.

stelt vast dat de uitvoeringsbesluiten die de Commissie vóór april 2015 heeft vastgesteld, vooral gericht waren op interne maatregelen om de uitbraak te bestrijden, en geen krachtige maatregelen omvatten om te voorkomen dat de ziekte vanuit derde landen de EU zou binnenkomen;

2.

verzoekt de Commissie gerichte maatregelen tegen Xylella fastidiosa te nemen om de invoer van besmet materiaal in de EU te voorkomen; is verheugd over het besluit van de Commissie van april 2015 om de invoer van besmette koffieplanten uit Costa Rica en Honduras te verbieden, en over de invoerbeperkingen voor planten uit getroffen gebieden in andere derde landen; vraagt dat er zo nodig nog strengere maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld alleen invoer toestaan uit ziektevrije productiegebieden;

3.

betreurt het dat de Commissie zeer vaak niet snel genoeg reageert om de binnenkomst in de EU van plantenziekten uit derde landen te voorkomen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan de besmettingsbron te controleren en de officiële fytosanitaire controleregeling van de EU te herzien teneinde het grondgebied van de EU te beschermen en te vrijwaren;

4.

dringt er bij de Commissie op aan, in het bijzonder omdat de zomer in aantocht is, doeltreffende maatregelen te nemen om de verspreiding van Xylella fastidiosa binnen de EU te voorkomen, met name door zich te concentreren op de meest bedreigde gewassen, maar andere gewassen die ook ernstig door de ziekte kunnen worden aangetast niet uit het oog te verliezen, en onderstreept in dit verband het belang van de bepalingen van artikel 9 van het uitvoeringsbesluit van 2015;

5.

vraagt de Commissie en de lidstaten producenten te vergoeden voor uitroeiingsmaatregelen en inkomstenderving — waarbij het niet alleen gaat om verloren landbouwproductie, maar ook om het verlies van cultureel erfgoed, geschiedenis en activiteiten in verband met toerisme;

6.

verzoekt de Commissie en de relevante autoriteiten gebruik te maken van alle mogelijke fondsen en instrumenten om het economisch herstel van de getroffen gebieden te bevorderen; verzoekt de Commissie stimulansen voor producenten vast te stellen waarmee zij tot het treffen van preventieve maatregelen kunnen worden aangezet;

7.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn om de desbetreffende strategieën uit te voeren, onder meer financiële steun voor landbouwers om de juiste landbouwpraktijken toe te passen voor de bestrijding van Xylella fastidiosa en haar vectoren; dringt er bij de Commissie op aan onverwijld intensievere onderzoeksinspanningen te bevorderen, onder meer door middel van meer internationale netwerkactiviteiten en door financiering beschikbaar te stellen voor onderzoeksinstituten, teneinde de wetenschappelijke kennis over Xylella fastidiosa te vergroten en precies vast te stellen welk verband er bestaat tussen de ziekteverwekker, de symptomen en de ontwikkeling van de ziekte;

8.

onderstreept dat er voorlichtingscampagnes georganiseerd moeten worden in mogelijk aangetaste gebieden van de EU, met het oog op bewustmaking van de betrokkenen, niet alleen in de landbouw- maar ook in de tuinbouwsector, met inbegrip van handelaren in sierplanten, professionele tuinders en hun klanten;

9.

is van mening dat de Commissie en de lidstaten, met name omdat de zomer in aantocht is, reizigers moeten waarschuwen voor de risico's van het binnenbrengen in de EU van besmette planten uit door Xylella fastidiosa getroffen landen;

10.

dringt erop aan meer middelen uit te trekken om schadelijke organismen te detecteren op de plaatsen van binnenkomst in de EU; moedigt de lidstaten er voorts toe aan het aantal routine-inspecties te verhogen om de verspreiding van Xylella fastidiosa buiten de afgebakende gebieden tegen te gaan;

11.

vraagt de Commissie een open database op te zetten, met een lijst van instellingen en bevoegde autoriteiten op het niveau van de EU en de lidstaten, zodat informatie en ervaringen kunnen worden uitgewisseld, de bevoegde autoriteiten snel kunnen worden gewaarschuwd en de nodige maatregelen kunnen worden getroffen;

12.

vraagt de Commissie op transparante wijze uitgebreide richtsnoeren op te stellen voor de uitvoering van preventieve en ziektebestrijdingsmaatregelen, met duidelijke vermelding van het toepassingsgebied en de duur daarvan, op basis van bestaande ervaring en optimale werkwijzen, die de bevoegde autoriteiten en diensten in de lidstaten als ondersteunend instrument kunnen gebruiken;

13.

verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement, of op enig ander moment indien de situatie verandert, over de dreiging voor EU-producenten die uitgaat van Xylella fastidiosa en andere organismen die een gevaar vormen voor de landbouwproductie;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.


Donderdag 21 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/49


P8_TA(2015)0210

Zimbabwe, het geval van mensenrechtenactivist Itai Dzamara

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over Zimbabwe, de zaak van de mensenrechtenactivist Itai Dzamara (2015/2710(RSP))

(2016/C 353/09)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de Zimbabwe, met name die van 7 februari 2013 (1),

gezien de lokale verklaringen van de EU van 11 maart 2015 en 9 april 2015 over de ontvoering van Itai Dzamara,

gezien de verklaring namens de EU van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 19 februari 2014 over de herziening van de betrekkingen tussen de EU en Zimbabwe,

gezien de besluiten van de Raad 2014/98/GBVB van 17 februari 2014 (2) en 2015/277/GBVB (3) van 19 februari 2015 tot wijziging van Besluit 2011/101/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe;

gezien de verklaring van de woordvoerder van het Bureau van de Hoge commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) van 18 januari 2013 over de recente aanvallen op verdedigers van de mensenrechten vóór de verkiezingen,

gezien het algemeen politiek akkoord dat in 2008 is ondertekend door de drie grootste politieke partijen, te weten ZANU PF, MDC-T en MDC,

gezien de conclusies van de Europese Raad over Zimbabwe van 23 juli 2012 en het Uitvoeringsbesluit 2012/124/GBVB van de Raad van 27 februari 2012 (4) betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe,

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 27 juni 1981, dat door Zimbabwe is geratificeerd,

gezien de grondwet van Zimbabwe,

gezien de Overeenkomst van Cotonou,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Itai Dzamara, een prominente Zimbabwaanse mensenrechtenactivist, leider van de Occupy Africa Unity Square-beweging en politiek tegenstander van president Mugabe, naar verluidt op 9 maart 2015 in een buitenwijk van Harare is ontvoerd door vijf ongeïdentificeerde gewapende mannen; overwegende dat onbekend is waar hij wordt vastgehouden en dat ernstige bezorgdheid bestaat over zijn veiligheid en gevreesd wordt dat zijn rechten worden geschonden;

B.

overwegende dat de heer Dzamara in de maanden voor zijn ontvoering een aantal vreedzame demonstraties heeft geleid tegen de verslechterende politieke en economische situatie in Zimbabwe; overwegende dat de heer Dzamara twee dagen eerder een politieke bijeenkomst toesprak die was georganiseerd door de oppositiebeweging Movement for Democratic Change — Tsvangirai (MDC-T), waarbij hij opriep tot massale protesten tegen de toenemende onderdrukking en verslechterende economische situatie in het land, president Mugabe opriep af te treden en opriep tot hervormingen van het kiesstelsel;

C.

overwegende dat de regering tot nu toe blijft zwijgen over de verdwijning van de heer Dzamara, wat bij het publiek het vermoeden doet rijzen dat de overheid verantwoordelijk zou kunnen zijn; overwegende dat de regerende partij ZANU-PF zijn gedwongen verdwijning ontkent en de oppositiepartijen beschuldigt van een in scène gezette actie;

D.

overwegende dat het Hooggerechtshof in een uitspraak van 13 maart 2015 de Zimbabwaanse autoriteiten opdroeg een zoekactie naar de heer Dzamara te starten en het Hooggerechtshof hiervan elke twee weken verslag uit te brengen, totdat zijn verblijfplaats bekend wordt; overwegende dat het Hooggerechtshof is genegeerd door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor uitvoering van de uitspraak en dat de overheidsinstanties nog geen gevolg hebben gegeven aan de uitspraak;

E.

overwegende dat de heer Dzamara meerdere keren is aangevallen door aanhangers van de regeringspartij ZANU-PF en politieofficieren in uniform; overwegende dat in november 2014 ongeveer twintig politiemensen in uniform de heer Dzamara handboeien hebben omgedaan en hem bewusteloos hebben geslagen, en ook zijn advocaat, Kennedy Masiye, hebben aangevallen;

F.

overwegende dat op 27 april 2015 in Harare 11 mensen zijn gearresteerd nadat zij deelnamen aan een optocht om steun te betuigen aan de vermiste Itai Dzamara; overwegende dat de activisten zijn gearresteerd en zes uur lang zijn vastgehouden;

G.

overwegende dat de echtgenote van de heer Dzamara, Sheffra Dzamara, het Hooggerechtshof in Harare na zijn ontvoering heeft verzocht om de politie en de Central Intelligence Organisation (CIO) op te dragen een zoektocht naar haar man te starten; overwegende dat de politie en de CIO tijdens de hoorzitting ontkenden op de hoogte te zijn van de verblijfplaats van de heer Dzamara; overwegende dat Sheffra Dzamara begin april meldde dat onbekende mannen haar onafgebroken in de gaten hielden en dat ze vreesde voor haar leven;

H.

overwegende dat de huidige situatie in Zimbabwe op het gebied van de mensenrechten en de democratie verslechtert en dat voortdurend melding wordt gemaakt van intimidatie en schendingen van de mensenrechten van mensenrechtenactivisten, journalisten en leden van maatschappelijke organisaties in Zimbabwe;

I.

overwegende dat de politie vaak misbruik maakt van bestaande wetten, zoals de Public Order and Security Act (POSA) en de Access to Information and Protection of Privacy Act (AIPPA), om wettige openbare vergaderingen en bijeenkomsten te verbieden;

J.

overwegende dat de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting essentiële onderdelen zijn van elke democratie;

K.

overwegende dat de EU in 2015 weer steun is gaan verlenen aan Zimbabwe, in de vorm van 234 miljoen EUR voor het nationaal indicatief programma, om Zimbabwe te helpen democratischer en welvarender te worden, en dat de Europese Raad besloot om een aantal sancties tegen Zimbabwe te handhaven; overwegende dat alleen president Robert Mugabe, zijn vrouw en een defensieonderneming onderworpen blijven aan de bevriezing van tegoeden en het reisverbod; overwegende dat ook een wapenembargo van de EU van kracht blijft;

L.

overwegende dat op 16 maart 2013 per referendum een nieuwe grondwet is aangenomen, met als doel om de bezem door de politiek te halen, maar dat de vooruitgang in de praktijk traag verloopt en de mensenrechtensituatie precair blijft;

1.

veroordeelt ten stelligste de gedwongen verdwijning van de mensenrechtenactivist Itai Dzamara en roept op tot zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating;

2.

dringt er bij de regering van Zimbabwe op aan alle nodige maatregelen te nemen om de heer Dzamara te vinden en alle verantwoordelijken voor het gerecht te brengen; roept de regering op volledig samen te werken met het Hooggerechtshof, dat de regering heeft opgedragen de heer Dzamara te gaan zoeken;

3.

roept de Zimbabwaanse autoriteiten op de veiligheid en beveiliging van zijn vrouw en familie, collega's en aanhangers te garanderen;

4.

is ernstig bezorgd over meldingen van mensenrechtenorganisaties van toenemend politiek geweld en intimidatie van de politieke oppositie, alsmede over de ernstige beperkingen en intimidatie waar mensenrechtenactivisten mee te maken hebben, die vaak worden geslagen door de politie en worden gearresteerd op grond van valse beschuldigingen; betreurt dat sinds de vorige verkiezingen en de goedkeuring van de nieuwe grondwet in 2013 weinig vooruitgang is geboekt met betrekking tot de rechtsstaat en in het bijzonder met de verbetering van de mensenrechtensituatie;

5.

dringt er bij de Zimbabwaanse autoriteiten op aan onderzoek te doen naar beschuldigingen van gebruik van excessief geweld en andere mensenrechtenschendingen door politie- en overheidsambtenaren, en deze daarvoor ter verantwoording te roepen;

6.

herinnert aan de algemene verantwoordelijkheid die de Zimbabwaanse regering draagt voor het waarborgen van de veiligheid van al haar burgers; roept de Zimbabwaanse autoriteiten op tot het uitvoeren van de bepalingen van de VN-verklaring van de rechten van de mens, het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en de door Zimbabwe geratificeerde regionale mensenrechteninstrumenten;

7.

herinnert eraan dat Zimbabwe in het kader van het algemeen politiek akkoord (GPA) heeft toegezegd te zullen waarborgen dat zowel de wetgeving als de procedures en praktijken in het land in overeenstemming zullen zijn met internationale beginselen en wetgeving op het gebied van de mensenrechten, waaronder de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting;

8.

neemt met instemming kennis van de instelling van de Zimbabwaanse Mensenrechtencommissie, maar is teleurgesteld dat deze niet is toegerust met significante bevoegdheden waarmee zij onafhankelijk zou kunnen optreden en haar doelstellingen met betrekking tot de urgente mensenrechtenvraagstukken waarmee het land wordt geconfronteerd zou kunnen bereiken;

9.

roept daarom op tot gecoördineerde maatregelen door de internationale gemeenschap, in het bijzonder de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika (SADC); is van oordeel dat aan deze regionale organisatie een belangrijke rol toekomt als hoeder van het algemeen politiek akkoord, die onder meer kan aandringen op de uitvoering van het akkoord, en met name artikel 13 daarvan, teneinde een onpartijdige opstelling van de politie en andere veiligheidskrachten te waarborgen;

10.

dringt er bij de Zimbabwaanse regering en president Mugabe op aan hun internationale verplichtingen na te komen en de bepalingen van de internationale verdragen die Zimbabwe heeft ondertekend uit te voeren, en de rechtsstaat en de civiele en politieke rechten te eerbiedigen;

11.

vraagt de EU haar politieke dialoog over de mensenrechten op basis van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou te intensiveren, en de regering met name aan te moedigen de Public Order and Security Act en de Access to Information and Protection of Privacy Act in te trekken of op toereikende wijze te amenderen, teneinde misbruik ervan onmogelijk te maken;

12.

betreurt dat de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst (EPO) die met vier oostelijke en zuidelijke Afrikaanse (ESA) landen, waaronder Zimbabwe, is gesloten geen nadrukkelijke en handhaafbare mensenrechtenclausule bevat;

13.

wijst op de opheffing van sancties zoals besloten door de EU en steunt de gerichte maatregelen die gehandhaafd blijven tegen de president en zijn vrouw, alsmede het wapenembargo, die zijn ingesteld naar aanleiding van de politieke en mensenrechtensituatie in Zimbabwe;

14.

is van mening dat de bevordering van de democratie en de bescherming van de mensenrechten en de rechtsstaat van wezenlijk belang zijn om Zimbabwe in staat te stellen een vrij en welvarend land te worden;

15.

verzoekt de EU-delegatie in Harare de regering van nationale eenheid van Zimbabwe te blijven steunen om de mensenrechtensituatie te verbeteren; benadrukt dat de EU ervoor moet zorgen dat de ontwikkelingshulp aan Zimbabwe ook werkelijk wordt gebruikt om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking, in het bijzonder via maatschappelijke organisaties, en dat de politieke en economische hervormingen waarvoor de steun bedoeld is worden doorgevoerd;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de EDEO, de regering en het parlement van Zimbabwe, de regeringen van de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika, de Commissie van de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de secretaris-generaal van het Gemenebest.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0059.

(2)  PB L 50 van 20.2.2014, blz. 20.

(3)  PB L 47 van 20.2.2015, blz. 20.

(4)  PB L 54 van 28.2.2012, blz. 20.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/52


P8_TA(2015)0211

De benarde positie van de Rohingya-vluchtelingen, alsmede de massagraven in Thailand

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over het lot van Rohingya-vluchtelingen, met inbegrip van massagraven in Thailand (2015/2711(RSP))

(2016/C 353/10)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Myanmar/Birma en de Rohingya's, in het bijzonder die van 20 april 2012 (1), 13 september 2012 (2), 22 november 2012 (3) en 13 juni 2013 (4) , en zijn resolutie van 23 mei 2013 over hernieuwde toegang van Myanmar/Birma tot het stelsel van algemene tariefpreferenties (5),

gezien zijn resolutie van 5 februari 2009 over de situatie van Birmaanse vluchtelingen in Thailand (6),

gezien de verklaring van het VN-Bureau voor vluchtelingen (UNHCR) van 6 mei 2015 betreffende massagraven van Rohingya's in Thailand,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966,

gezien het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het aanvullende protocol hierbij van 1967,

gezien de mensenrechtenverklaring van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN), met name paragraaf 13, 15, 16 en 18,

gezien de oproep van UNHCR van 15 mei 2015 aan regionale overheden om opsporings- en reddingsoperaties uit te voeren, waarin het waarschuwt voor „een mogelijke humanitaire ramp”,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in een escalerende regionale crisis volgens schattingen duizenden Rohingya's en andere vluchtelingen zich nog steeds op boten in de Andamanse Zee en de Straat van Malakka bevinden, dat sommigen van hen door mensenhandelaars zijn achtergelaten met weinig voedsel en water, en dat zij opnieuw de zee op worden geduwd wanneer hun boten de territoriale wateren binnenvaren;

B.

overwegende dat op 1 en 4 mei 2015 de militaire politie de lichamen van ten minste 30 etnische Rohingya-moslims heeft gevonden in een verdacht mensenhandelkamp in de regio Sadao, gelegen in de provincie Songkhla, dicht bij de grens tussen Thailand en Maleisië; overwegende dat een paar dagen later een ander kamp met ten minste vijf andere graven is gevonden;

C.

overwegende dat Rohingya's nog altijd worden vervolgd en gediscrimineerd, en dat hun nog altijd op arbitraire wijze het staatsburgerschap wordt ontnomen in Myanmar/Birma, waardoor zij statenloos worden; overwegende dat de Birmese regering op 1 april 2015 hun tijdelijke identiteitskaarten heeft ingetrokken waardoor zij hun stemrecht hebben verloren; overwegende dat misdrijven of wreedheden tegen hen nog altijd in de regel onbestraft blijven;

D.

overwegende dat Rohingya's Myanmar/Birma in groten getale hebben verlaten sinds de gewelduitbraak in 2012, die heeft geleid tot de verwoesting van buurten en tot honderden sterfgevallen; overwegende dat velen van hen die wisten te ontsnappen, in de handen zijn gevallen van smokkelbendes die actief zijn in de Golf van Bengalen;

E.

overwegende dat volgens het periodieke UNHCR-verslag van 8 mei 2015 ongeveer 25 000 Rohingya's en Bengalezen tussen januari en maart 2015 aan boord van smokkelboten zijn gegaan; overwegende dat dit bijna het dubbele is van het aantal personen die dit hebben gedaan in dezelfde periode in 2014;

F.

overwegende dat enkele duizenden Rohingya's over zee zijn gevlucht om aan vervolging te ontkomen, en overwegende dat honderden van hen om het leven zijn gekomen door zinkende boten of doordat zij weer de zee opgejaagd werden;

G.

overwegende dat sinds het optreden mensenhandelaars zeeroutes zijn gaan gebruiken; overwegende dat mensenhandelaars migranten steeds vaker op zee achterlaten;

H.

overwegende dat duizenden Rohingya's en andere migranten nog altijd via Thailand en uit andere landen in de regio worden gesmokkeld door mensenhandelaars, waaronder in bepaalde gevallen corrupte plaatselijke Thaise autoriteiten, en onder onmenselijke omstandigheden worden gevangengehouden in junglekampen in Zuid-Thailand, waar zij worden gefolterd, uitgehongerd en doodgeslagen voor losgeld van hun gezinnen en familieleden, of worden verkocht als slaven;

I.

overwegende dat UNHCR heeft opgeroepen tot gezamenlijke actie na de ontdekking van de massagraven van Rohingya's in Thailand, en landen in de regio heeft aangespoord hun samenwerking op te voeren bij het nemen van maatregelen ter bestrijding van mensensmokkel en -handel, en te zorgen voor bescherming van slachtoffers;

J.

overwegende dat het Rohingya-vraagstuk niet is besproken tijdens de kort gelden gehouden 26e ASEAN-top (26-28 april 2015) in Maleisië;

K.

overwegende dat van 2010 tot 2015 het directoraat-generaal Humanitaire Hulp en Civiele Bescherming (ECHO) van de Commissie ongeveer 57,3 miljoen EUR aan humanitaire hulp heeft verstrekt aan kwetsbare personen in de deelstaat Rakhine; overwegende dat ECHO in 2015 projecten in de deelstaat Rakhine financiert om in te spelen op enkele van de meest urgente behoeften van de Rohingya's in de noordelijke gemeenten, waaronder voedsel en voeding, basisgezondheidsdiensten en andere huishoudelijke basisartikelen, en om de sinds 2012 verplaatste bevolking te ondersteunen;

L.

overwegende dat ECHO sinds 2013 325 000 EUR heeft toegewezen aan de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), voor de verstrekking van voedsel, huishoudelijke basisartikelen, gezondheidszorg en bescherming aan ongeveer 3 000 Rohingya's (mannen, vrouwen en kinderen) die worden vastgehouden in Thailand;

1.

spreekt zijn diepste bezorgdheid uit over het lot van de Rohingya-vluchtelingen en de humanitaire crisis die zich momenteel afspeelt op volle zee en in de territoriale wateren tussen Myanmar/Birma, Bangladesh, Thailand en Indonesië, en is geschokt over de bevindingen na de recente opgraving van tientallen lichamen uit massagraven in de buurt van mensenhandelkampen in Zuid-Thailand; betuigt zijn deelneming aan de nabestaanden van de slachtoffers;

2.

roept de Thaise autoriteiten op tot het instellen van een onmiddellijk, volledig en geloofwaardig strafrechtelijk onderzoek naar de massagraven van Rohingya-moslims, indien nodig met ondersteuning van de VN, om ervoor te zorgen dat degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn worden berecht;

3.

is verheugd over het feit dat de Thaise regering het probleem van de mensenhandel in Thailand en de rest van de regio heeft erkend, evenals de medeplichtigheid van bepaalde corrupte autoriteiten bij de mensensmokkel; roept de Thaise regering en zijn functionarissen op om een einde te maken aan elke vorm van medewerking met de criminele bendes die verantwoordelijk zijn voor de smokkel van Rohingya's en andere migranten in Thailand;

4.

roept alle landen in de regio op om hun samenwerking op te voeren bij het nemen van maatregelen ter bestrijding van mensensmokkel en -handel, en te zorgen voor bescherming van slachtoffers; onderstreept de belangrijke rol die de ASEAN op dit gebied kan spelen; moedigt de regeringen van de landen in de regio aan om deel te nemen aan de komende regionale bijeenkomst over de situatie van migranten, op uitnodiging van Thailand, op 29 mei 2015 in Bangkok; is verheugd over het feit dat wordt gewerkt aan een ASEAN-verdrag ter bestrijding van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel (ACTIP), dat door de ASEAN-leiders in de loop van 2015 zou moeten worden goedgekeurd;

5.

roept alle landen in de regio ertoe op het VN-verdrag betreffende de status van vluchtelingen te ondertekenen en te ratificeren en Rohingya-asielzoekers ten minste tijdelijke bescherming te bieden, en tegelijkertijd de Birmese regering te ondersteunen bij het vinden van duurzame, rechtvaardige oplossingen voor de onderliggende problemen;

6.

roept de regering van Myanmar/Birma er verder toe op zijn beleid te wijzigen en alle noodzakelijke maatregelen te treffen om een einde te maken aan de vervolging en discriminatie van de Rohingya-minderheid; herhaalt zijn eerdere oproepen om de wet op het staatsburgerschap van 1982 te wijzigen of in te trekken, om ervoor te zorgen dat de Rohingya's gelijke toegang hebben tot het staatsburgerschap van Myanmar/Birma;

7.

is verheugd over de langverwachte verklaring van 18 mei 2015 van de woordvoerder van de oppositiepartij van Aung San Suu Kyi, de Nationale Liga voor Democratie, volgens welke de regering van Myanmar/Birma het staatsburgerschap aan de Rohingya-minderheid moet verlenen;

8.

spoort de leiders van Indonesië, Maleisië en Thailand aan om het redden van de levens van de migranten en vluchtelingen die vastzitten op schepen in de Golf van Bengalen en de Andamanse Zee tot een topprioriteit te maken, en is verheugd over de verklaring van Maleisië en Indonesië van 20 mei 2015 volgens welke zij tijdelijk asiel zullen verlenen aan op zee onderschepte migranten;

9.

is verheugd over steun van de Europese Unie en internationale organisaties zoals UNHCR aan de Rohingya's in Myanmar/Birma en Thailand, en de humanitaire steun van de EU aan binnenlands ontheemden in de deelstaat Arakan/Rakhine, aan Rohingya's zonder documenten en kwetsbare gastgemeenschappen in Bangladesh en aan Rohingya- en Bengaalse migranten die momenteel vastzitten in detentiecentra voor immigranten (mannen) en socialezekerheidscentra (vrouwen en kinderen) in Thailand;

10.

verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid deze kwestie op het hoogst mogelijke politieke niveau aan te kaarten bij haar ontmoetingen met vertegenwoordigers van Thailand en Myanmar/Birma en andere ASEAN-landen;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Myanmar/Birma, de regering en het parlement van Thailand, de secretaris-generaal van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN), de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN, de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten in Myanmar/Birma, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN, de VN-Raad voor de mensenrechten en de regeringen en parlementen van andere landen in de regio.


(1)  PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 79.

(2)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 145.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0464.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0286.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0228.

(6)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 144.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/55


P8_TA(2015)0212

Swaziland, het geval van de mensenrechtenactivisten Thulani Maseko en Bheki Makhubu

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over Swaziland, het geval van de mensenrechtenactivisten Thulani Maseko en Bheki Makhubu (2015/2712(RSP))

(2016/C 353/11)

Het Europees Parlement,

gezien de Overeenkomst van Cotonou,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,

gezien de wet van Swaziland van 2000 inzake arbeidsverhoudingen (gewijzigd),

gezien het nationaal programma voor fatsoenlijk werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (International Labour Organisation, ILO) voor Swaziland,

gezien de universele periodieke doorlichting van de VN-Mensenrechtenraad over Swaziland van 4 oktober 2011,

gezien het EU-stelsel van algemene preferenties (SAP), zoals door het Parlement goedgekeurd op 31 oktober 2012,

gezien de verklaring van de EU tijdens de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie op 6 juni 2014 in Genève,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op 30 juli 2014 over de veroordeling van Bheki Makhubu, de redacteur van het Nation Magazine, en Thulani Maseko, mensenrechtenadvocaat,

gezien resolutie 286 van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken (African Commission on Human and Peoples' Rights, ACHPR) over de vrijheid van meningsuiting in het Koninkrijk Swaziland,

gezien de lokale EU-verklaring van 1 april 2014 over de recente arrestatie en voortdurende opsluiting van Bheki Makhubu, de redacteur van het Nation Magazine, en Thulani Maseko, mensenrechtenadvocaat,

gezien het persbericht van 28 maart 2014 van de speciale rapporteur van de ACHPR voor de vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie in Afrika over de arrestatie van de heer Thulani Rudolf Maseko en de heer Bheki Makhubu,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Swaziland een absolute monarchie onder leiding van koning Mswati III is, die in 1973 de noodtoestand heeft afgekondigd die 41 jaar later nog steeds van kracht is, en die absolute macht uitoefent op de regering, het parlement en de rechterlijke macht en tijdens wiens heerschappij mensenrechten, de levensstandaard en de toename van de chronische armoede aanzienlijk zijn verslechterd, terwijl de eerbiediging van de rechtsstaat er enorm op achteruit is gegaan, zoals in het bijzonder blijkt uit het verbod op politieke partijen; overwegende dat de grondrechten van werknemers systematisch worden geschonden en de Swazische regering de voorbije decennia inbreuken heeft gepleegd op de mensenrechten en vakbondsrechten en de tussenkomsten van de ILO met betrekking tot de toepassing van verdrag nr. 87 niet heeft nageleefd;

B.

overwegende dat de heer Thulani Maseko, een advocaat die voor het Verbond van vakverenigingen van Swaziland werkt, op 17 maart 2014 werd gearresteerd nadat hij in een artikel kritiek had geuit op het gebrek aan onafhankelijkheid van het rechterlijk systeem in Swaziland; overwegende dat hij op 19 maart 2015 na de publicatie van een brief uit de gevangenis waarin hij de omstandigheden van zijn opsluiting aan de kaak stelt, zonder advocaat voor een disciplinair comité in de gevangenis moest verschijnen en dan naar eenzame opsluiting werd overgebracht; overwegende dat hij dit besluit heeft aangeklaagd, maar dat tot nog toe geen datum werd vastgesteld voor de hoorzitting bij het Hoog Gerechtshof;

C.

overwegende dat de heer Bheki Makhubu, een columnist en hoofdredacteur van The Nation, dat als de enige onafhankelijke krant van het land wordt beschouwd, werd gearresteerd op beschuldiging van „het schandaliseren van de rechterlijke macht” en „minachting voor de rechtbank” na de publicatie van het artikel waarin kritiek werd geuit op het rechtssysteem;

D.

overwegende dat Thulani Maseko en Bheki Makhubu op 17 juli 2014 door het Hoog Gerechtshof van Swaziland werden veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens minachting voor de rechtbank, een uitspraak die disproportioneel lijkt in vergelijking met de gebruikelijke straf voor soortgelijke gevallen (30 dagen met de mogelijkheid een boete te betalen); overwegende dat de rechter die het proces voorzat, Mpendulo Simelane, in een van de artikelen in de krant van de heer Maseko werd vermeld en overwegende dat dit een duidelijke belangenvermenging en belemmering van een eerlijk proces inhoudt;

E.

overwegende dat gerechtelijke intimidatie van kritische stemmen in Swaziland niet beperkt blijft tot de zaak van de heer Maseko en de heer Makhubu, maar deel uitmaakt van een verontrustende trend om de vrijheid van meningsuiting in het land te beknotten, waar 32 wetten de vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie beperken en politieke partijen sinds 1973 zijn verboden;

F.

overwegende dat de autoriteiten in Swaziland naast beschuldigingen van minachting voor de rechtbank ook de wet inzake terrorismebestrijding van 2008 en de wet inzake ordeverstoring en subversieve activiteiten van 1938 actief gebruiken om activisten te intimideren en de uitoefening te beperken van de rechten op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering en overwegende dat de autoriteiten in september 2014 tegen de heer Maseko ook een proces begonnen zijn in het kader van de wet inzake ordeverstoring en subversieve activiteiten op basis van een beschuldiging wegens ordeverstoring die voor het eerst tegen hem werd geuit in 2009; overwegende dat internationale organisaties de bepalingen van de wet inzake terrorismebestrijding hebben veroordeeld als onverenigbaar met de verplichtingen van Swaziland op het vlak van mensenrechten op basis van een aantal rechtsgronden;

G.

overwegende dat zeven personen in april 2014 werden gearresteerd en beschuldigd van terroristische activiteiten gewoon omdat zij politieke T-shirts droegen; overwegende dat de premier van Swaziland, Barnabas Sibusiso Dlamini, tijdens een toespraak voor het parlement op 7 augustus 2014 zei dat twee vakbondsleiders die aan de Afrikaanse top in Washington DC hadden deelgenomen, moesten worden gewurgd voor hun kritiek op de regering en dat enkel erkende vakbonden de dag van de arbeid (1 mei) zouden mogen vieren;

H.

overwegende dat Winnie Magagula, minister voor Werk en Sociale Zekerheid van Swaziland, op 8 oktober 2014 alle federaties met onmiddellijke ingang buiten werking heeft gesteld en zo het Verbond van vakverenigingen van Swaziland (TUCOSWA) en de verenigde vakbonden van Swaziland (ATUSWA), de Werkgeversfederatie van Swaziland, de Kamer van koophandel (FSE&CC) en een aantal andere statutaire organen heeft ontbonden en overwegende dat in artikel 5 van het door de regering van Swaziland geratificeerde ILO-Verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen het recht van werknemersorganisaties wordt erkend om deel uitmaken van een federatie of confederatie naar keuze;

I.

overwegende dat de regering van Swaziland de aanbevelingen en herhaalde oproepen van de internationale vakbondsbeweging ter eerbiediging van de rechten in het kader van door Swaziland geratificeerde internationale verdragen, in het bijzonder ILO-Verdrag nr. 87, compleet heeft genegeerd en daarentegen het recht van werknemers op vrije vereniging en om vakbondsactiviteiten uit te oefenen totaal heeft opgeheven;

J.

overwegende dat na een onderzoeksreis van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (International Trade Union Confederation, ITUC) van 14-16 mei 2015 naar Swaziland om de vooruitgang op het vlak van vrijheid van vereniging te beoordelen en politieke en mensenrechtenactivisten te bezoeken, TUCOSWA eindelijk opnieuw werd geregistreerd; overwegende dat de autoriteiten desondanks geen zekerheid hebben gegeven dat zij zich niet zullen mengen in de werking en organisatie van vakbonden en dat de politie komt opdagen op vakbondsvergadering;

K.

overwegende dat de EU op 15 juli 2014 de onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met de EPO-groep Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (waaronder Swaziland) heeft afgerond en dat deze EPO waarschijnlijk in de tweede helft van 2015 aan het Parlement wordt voorgelegd voor mogelijke goedkeuring;

L.

overwegende dat Swaziland in november 2014 zijn preferentiële handelsovereenkomst met de VS in het kader van de African Growth and Opportunity Act (AGOA) heeft verloren nadat de regering de hervormingsmaatregelen, waartoe ze in 2013 uit vrije wil was overgegaan, niet heeft doorgevoerd, met inbegrip van het aanpakken van de beperkingen van de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting, zoals de gevangenisstraf van de heer Maseko en de heer Makhubu, en het wijzigen van de wet inzake terrorismebestrijding, de wet inzake openbare orde en de wet inzake arbeidsverhoudingen;

M.

overwegende dat de EU in het kader van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 62 miljoen EUR heeft toegekend aan het nationaal indicatief programma voor de periode 2014-2020 met als prioriteiten onder meer de bevordering van goed bestuur, transparantie, verantwoordingsplicht, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de rechtsstaat en versterking van de veiligheid;

1.

vraagt om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de heer Maseko en de heer Makhubu aangezien hun gevangenschap rechtstreeks verband houdt met de legitieme uitoefening van hun recht op vrijheid van mening en meningsuiting; vraagt om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gewetensgevangenen en politieke gevangenen, met inbegrip van Mario Masuku, voorzitter van de People's United Democratic Movement en Maxwell Dlamini, secretaris-generaal van het jongerencongres van Swaziland; veroordeelt de moeilijke omstandigheden waarin beide gevangenen worden vastgehouden en vraagt de autoriteiten van Swaziland om in alle omstandigheden hun fysieke en psychologische integriteit te garanderen;

2.

herinnert aan de beloften die Swaziland heeft gedaan in het kader van de Overeenkomst van Cotonou om democratie, de rechtsstaat en de mensenrechtenbeginselen, met inbegrip van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van de media, te eerbiedigen; uit zijn grote bezorgdheid over de afbrokkeling van de democratie en basisrechten in Swaziland en de steeds brutalere manier waarop de regering met haar tegenstanders omgaat;

3.

merkt op dat de straf die de heer Maseko en de heer Makhubu hebben gekregen, veel zwaarder is dan andere straffen in soortgelijke gevallen en beschouwt dit als een duidelijke poging om de activisten het zwijgen op te leggen en als afschrikmiddel voor anderen, zoals de verantwoordelijke rechter heeft verklaard; vraagt de regering van Swaziland ervoor te zorgen dat autoriteiten onmiddellijk ophouden met het intimideren van journalisten, advocaten, rechters met een onafhankelijke instelling, vakbondsvertegenwoordigers en parlementsleden die worden bedreigd met geweld, arrestatie, vervolging of andere drukkingsmiddelen als gevolg van hun pleidooien voor de mensenrechten, de eerbiediging van de rechtsstaat of politieke hervormingen;

4.

vraagt de regering van Swaziland een echte dialoog aan te gaan met vakbonden over wetgevingshervormingen die ervoor zullen zorgen dat de rechten van werknemers worden geëerbiedigd in overeenstemming met internationale verplichtingen;

5.

dringt er bij de autoriteiten van Swaziland op aan concrete maatregelen te nemen om de vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen en te bevorderen, democratie en pluraliteit te garanderen en een wetgevingskader op te richten waarbinnen politieke partijen zich kunnen registeren, kunnen functioneren en volledig kunnen deelnemen, in overeenstemming met internationale en regionale mensenrechtenverplichtingen en de grondwet van Swaziland, meer bepaald artikel 24;

6.

benadrukt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht een fundamenteel democratisch principe is dat geëerbiedigd moet worden;

7.

is van mening dat de gevangenschap van politieke activisten en het verbieden van vakbonden duidelijk indruisen tegen de beloftes die Swaziland heeft gedaan in het kader van de Overeenkomst van Cotonou om democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten te eerbiedigen en ook in het kader van het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling van de economische partnerschapsovereenkomst met de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika, waarvoor het Parlement zijn steun zal laten afhangen van de eerbiediging van de gedane beloftes, ook het naleven van internationale verdragen, in het bijzonder van belangrijke IAO-normen, zoals verdragen nr. 87 en 98;

8.

herinnert eraan dat de EU aan Swaziland handelspreferenties toekent om handelsstimulansen te verstrekken met het oog op de eerbiediging van belangrijke mensen- en arbeidsrechten en goed bestuur; is van mening dat het verbieden van vakbonden en de gevangenschap van politieke tegenstanders indruisen tegen deze doelstellingen;

9.

vraagt de Commissie derhalve haar verplichtingen na te komen en te monitoren of Swaziland de mensenrechten en arbeids- en milieuverdragen in het kader van het SAP naleeft en een onderzoek te starten om na te gaan of de in het kader van het SAP gewaarborgde arbeidsrechten ernstig en systematisch werden geschonden;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering van Swaziland, de regeringen van de lidstaten van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Afrikaanse Unie en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/59


P8_TA(2015)0213

Tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) (2014/2220(INI))

(2016/C 353/12)

Het Europees Parlement,

gezien de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (op basis van het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid),

gezien het jaarverslag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie (hv/vv) aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (12094/2014), in het bijzonder de delen over het Europees veiligheids- en defensiebeleid,

gezien de artikelen 2 en 3 en titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), in het bijzonder de artikelen 21, 24 en 36,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 19-20 december 2013,

gezien de conclusies van de interparlementaire conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van 4 april 2014 en 7 november 2014,

gezien de Europese veiligheidsstrategie (EVS) getiteld „Een veilig Europa in een betere wereld”, die op 12 december 2003 door de Europese Raad is aangenomen, en gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de EVS getiteld „Veiligheid in een veranderende wereld”, dat op 11 en 12 december 2008 is aangenomen door de Europese Raad,

gezien de conclusies van de Raad over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van 25 november 2013 en 18 november 2014,

gezien het voortgangsverslag van 7 juli 2014 van de hv/vv en het hoofd van het Europees Defensieagentschap over de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad van december 2013,

gezien de gezamenlijke mededeling van de vv/hv en de Commissie over de alomvattende EU-aanpak van externe conflicten en crisissituaties en de conclusies van de Raad van 12 mei 2014 die hiermee verband houden,

gezien de gezamenlijke mededeling over een EU-strategie inzake cyberveiligheid: een open, veilige en beveiligde cyberruimte, en de desbetreffende conclusies van de Raad van 25 juni 2013, en gezien het EU-beleidskader voor cyberdefensie aangenomen op 18 november 2014,

gezien de maritieme veiligheidsstrategie van de EU van 24 juni 2014 en het actieplan voor de maritieme veiligheidsstrategie van de EU van december 2014,

gezien het besluit van de Raad van 24 juni 2014 inzake de regelingen voor de toepassing van de solidariteitsclausule van de Unie,

gezien het beleidskader voor systematische en langetermijnsamenwerking op het vlak van defensie aangenomen op 18 november 2014,

gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013 getiteld „Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector” (COM(2013)0542) en het stappenplan voor de uitvoering ervan van 24 juni 2014 (COM(2014)0387),

gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (1),

gezien Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (2),

gezien zijn resoluties over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, in het bijzonder die van 21 november 2013 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (3) en over de Europese technologische en industriële defensiebasis (4), en van 12 september 2013 over de maritieme dimensie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (5) en over de militaire structuren van de EU: stand van zaken en toekomstperspectieven (6),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over cyberveiligheid en defensie (7),

gezien zijn resolutie van 3 april 2014 over de alomvattende aanpak van de EU en de gevolgen ervan voor de coherentie van het externe optreden van de EU (8),

gezien zijn aanbeveling aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de Raad en de Commissie van 13 juni 2013 over de evaluatie in 2013 van de organisatie en het functioneren van de EDEO (9) en gezien de conclusies van de Raad over de EDEO-evaluatie 2013 van 17 december 2013 (10),

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien artikel 132, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0054/2015),

Algemene veiligheidssituatie

1.

meent dat de veiligheidssituatie van de EU en haar Oostelijke en Zuidelijke buurlanden steeds minder stabiel wordt vanwege het grote aantal langdurige en nieuwe, opkomende bedreigingen voor de veiligheid; meent dat het conflict in Oost-Oekraïne, de conflicten in Syrië en Irak, met de opkomst van de terroristische organisatie ISIS, de crisis in Libië en de terroristische dreiging in Afrika (in het bijzonder in de Sahel, Libië en de Hoorn van Afrika) de veiligheid van de Unie rechtstreeks in gevaar brengen; meent bovendien dat het door de accentverschuiving in de Verenigde Staten naar Azië en de Stille Oceaan evenals door de gevolgen van de financiële crisis voor de defensiebegrotingen en -vermogens van de lidstaten, duidelijk is geworden dat de Unie en de lidstaten een sterkere verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen veiligheid en defensie; benadrukt dat de EU enkel doeltreffend op de nieuwe, hierboven genoemde veiligheidsuitdagingen kan reageren als haar structuren en haar lidstaten op een goed gecoördineerde manier samenwerken in de context van het GBVB/GVDB;

2.

is van mening dat sinds de totstandkoming van het EVDB/GVDB aan het einde van de jaren '90, de onveiligheid aan de grenzen en in de nabije omgeving van de EU nog nooit zo sterk is geweest; is er bezorgd over dat de Unie niet in staat is om gezamenlijk en beslissend op te treden tegen deze dreigingen en zich te vaak moet beperken tot de initiatieven van een of meerdere lidstaten of tot ad-hocverbonden waarin zij slechts een marginale of aanvullende rol speelt;

3.

is van mening dat de Unie en haar lidstaten zich met spoed aan deze nieuwe veiligheidsuitdagingen moeten aanpassen, in het bijzonder door effectief gebruik te maken van de bestaande GVDB-instrumenten, onder andere door deze beter te koppelen aan de instrumenten voor het buitenlands beleid, de humanitaire hulp en het ontwikkelingsbeleid van de EU, door nationale acties sterker te coördineren en middelen sterker te bundelen, en, indien noodzakelijk, door op pragmatische en flexibele wijze gebruik te maken van nieuwe Europese-solidariteitsmechanismen; benadrukt dat de grenzen tussen buitenlandse veiligheid en binnenlandse veiligheid steeds verder vervagen; roept dan ook op tot sterkere samenhang tussen externe en interne instrumenten, en tot sterkere samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, in het bijzonder op het gebied van terrorismebestrijding, georganiseerde misdaad, cyberdefensie en migratie, onder leiding van de vv/hv;

4.

benadrukt dat de Unie haar kracht en bestaansrecht put uit haar vermogen om middelen te mobiliseren en tegelijkertijd een breed scala aan diplomatieke, veiligheids-, defensie-, economische, handels-, ontwikkelings- en humanitaire instrumenten in te zetten, met volledige inachtneming van de bepalingen van het handvest van de Verenigde Naties; benadrukt dat de militaire en civiele instrumenten van het GVDB integraal onderdeel zijn van deze alomvattende aanpak;

Van de Raad van december 2013 tot juni 2015: het GVDB, een werkelijke prioriteit?

5.

is verheugd over de conclusies van de Raad van december 2013, waarin de noodzaak wordt erkend om het GVDB te versterken, de doeltreffendheid, zichtbaarheid en impact van dit beleid te verbeteren, de vermogens verder te ontwikkelen en de Europese defensie-industrie te versterken;

6.

betreurt, in het bijzonder gezien de toenemende externe instabiliteit, dat de in 2013 gegeven politieke impuls niet heeft geleid tot sterkere samenwerking en de inhoudelijke en snelle uitvoering van concrete maatregelen met het potentieel om de uitgesproken ambities te realiseren; meent dat de Unie tot op heden nauwelijks over de vermogens en de operationele en industriële middelen beschikt om op beslissende wijze te kunnen deelnemen aan de preventie en het beheer van internationale crises en om haar strategische autonomie en haar strategische belangen te kunnen waarborgen, overeenkomstig de waarden en normen die zijn vastgelegd in artikel 21 van het Verdrag van Lissabon; verzoekt de lidstaten om dringend concrete maatregelen uit te voeren;

7.

is ingenomen met de benoeming van de nieuwe vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini; is verheugd over haar eerste verklaringen en over haar besluit om de Raad Buitenlandse Zaken en Defensie voor te zitten, waaruit haar belangstelling voor het GVDB blijkt; hoopt dat haar standpunten een positieve impuls zullen geven aan de ontwikkeling van het GVDB; verzoekt de vv/hv om een voortrekkersrol te spelen in de werkzaamheden met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van het GVDB en de bundeling en deling van Europese defensievermogens; verzoekt de Commissie om de werkzaamheden van de task force defensie voort te zetten op Commissieniveau, onder leiding van de vv/hv, om zo politieke sturing en toezicht te verzekeren;

8.

verwacht dat de lidstaten en de Europese instellingen, vóór de vergadering van de Europese Raad van juni 2015, tijdens welke opnieuw defensievraagstukken zullen worden behandeld, concrete maatregelen zullen aannemen overeenkomstig de in december 2013 gedane toezeggingen; is verheugd over de bevestiging van de staatshoofden dat de Raad Defensie op 25-26 juni 2015 zal plaatsvinden en roept hen op de beperkte tenuitvoerlegging kritisch bekijken en meer druk uit te oefenen op de defensiebureaucratie om de besluiten die in december 2013 op het hoogste politieke niveau zijn genomen, ten uitvoer te leggen; benadrukt dat de Europese Raad van juni 2015 onwillige lidstaten ertoe moet aansporen om meer middelen te investeren in defensie, en zijn inspanningen moet toespitsen op die gebieden van het crisisbeheer waarop de EU echt een meerwaarde kan bieden;

9.

is van mening dat tijdens de volgende vergadering van de Europese Raad Defensie besluiten moeten worden genomen die zullen leiden tot de verbetering van het vermogen van de Unie en de lidstaten wat betreft territoriale defensie, als aanvulling op de NAVO, en wat betreft het vermogen om te reageren op interne veiligheidsuitdagingen en om de nodige inzetbare vermogens te ontwikkelen om een zinvolle bijdrage van de EU aan het crisisbeheer te verzekeren, en het Europese Defensieagentschap en de Europese technologische en industriële defensiebasis moet versterken, door te starten met de uitwerking van een breed veiligheidsconcept waarin de interne en externe dimensie van veiligheid worden geïntegreerd;

GVDB-missies en -operaties

10.

is bezorgd over het feit dat ook de laatste civiele en militaire operaties van het GVDB op de sinds vele jaren bekende structurele tekortkomingen zijn gestuit, namelijk gebrek aan efficiëntie om onmiddellijk te reageren op civiele en militaire acties, lange en rigide besluitvormingsprocessen, behoefte aan meer solidariteit tussen de lidstaten met betrekking tot de financiering van de missies, gebrekkige afstemming van de mandaten van de missies op de betrokken gebieden, budgettaire beperkingen, problemen bij de opbouw van de troepenmacht, onvoldoende logistiek reactievermogen en een tekort aan financiële middelen;

11.

is van mening dat het vraagstuk rond de financiering van de GVDB-missies en -operaties van wezenlijk belang is voor de toekomst van dit beleid; betreurt dat het tijdens de vergadering van de Raad in december 2013 begonnen debat hierover vooralsnog tot geen enkel concreet voorstel geleid heeft; acht het wenselijk dat het Athenamechanisme systematisch de uitgaven van GVDB-missies en -operaties dekt, in het bijzonder in verband met de inzet van EU-gevechtstroepen, infrastructuur voor de huisvesting van de troepen, uitgaven met betrekking tot de instelling van toegangspunten voor troepen tot het strijdtoneel en, indien nodig, veiligheidsvoorraden van voedsel en brandstof; acht het bovendien wenselijk dat dit mechanisme wordt gebruikt voor het beheer van de financiering door lidstaten, op bilaterale wijze, en door derde landen en internationale organisaties, waardoor deze in staat worden gesteld om financieel aan operaties deel te nemen en dat in bijzonder gegronde gevallen de deelname van derde landen in crisisinterventieoperaties en -missies van de Europese Unie wordt ondersteund;

12.

spoort aan tot verdere inspanningen om de geldverschaffing voor civiele missies te bespoedigen en besluitvormingsprocedures en uitvoering te vereenvoudigen; is in dit verband van mening dat de Commissie middels gedelegeerde handelingen en in overeenstemming met artikel 210 van het Financieel Reglement specifieke aanbestedingsregels dient in te voeren voor de crisisbeheersingsmaatregelen uit hoofde van het GVDB, om zo het snelle, soepele verloop van operaties te bevorderen;

13.

verzoekt om een mechanisme van vervroegde financiering als hulp voor de lidstaten die wensen deel te nemen aan een GVDB-missie om hun deelname te bekostigen en op die manier de beslissing om de missie op te starten te vergemakkelijken;

14.

benadrukt de bijdrage van de EU aan de internationale veiligheid, het crisisbeheer en de vredeshandhaving via de civiele en militaire missies en operaties van de EU, als belangrijk onderdeel van de brede EU-aanpak; merkt op dat de door de Europese Unie sinds 2009 begonnen civiele en militaire missies te vaak zijn opgezet om bij crises zichtbaarheid te geven aan de Unie en niet als strategisch instrument op basis van een diepgaande analyse en planning; is van mening dat deze missies, waarvan moet worden benadrukt en toegejuicht hoe professioneel en toegewijd het personeel ter plaatse is, daadwerkelijke, doeltreffende politieke instrumenten moeten zijn die op verantwoordelijke wijze worden gebruikt, als onderdeel van een algemene actiestrategie, in het bijzonder in de omgeving van de EU; steunt de lopende herziening van de crisisbeheersingsstructuren binnen de EDEO; dringt er bij de vv/hv op aan de bestaande structuren veel efficiënter te maken zodat er sneller en adequater kan worden ingesprongen op zich voordoende crises, onder meer door het aantal parallelle structuren te verminderen;

15.

beschouwt gekwalificeerd personeel dat over de juiste opleiding, vaardigheden en leiderskwaliteiten beschikt als belangrijk onderdeel van een geslaagde missie;

16.

heeft onder andere twijfels over de aanvang en het behoud van een missie voor grensbeheer in Libië (EUBAM, Libië), in een institutionele en veiligheidscontext die nog altijd zodanig is dat de vastgestelde basisdoelstellingen niet kunnen worden gehaald; verzoekt om de behoeften van Libië opnieuw te beoordelen in het licht van de recente zorgwekkende ontwikkelingen, om zo gepast te kunnen reageren op veiligheidsproblemen, bijvoorbeeld in verband met de voortgezette inspanningen in de strijd tegen terrorisme in Mali en de Sahel;

17.

is van mening dat de doeltreffendheid van de 17 lopende EU-missies in het buitenland moet worden geëvalueerd;

18.

betreurt eveneens dat, gezien de situatie in de Gazastrook, de discussies van de Raad over de EU-missie voor bijstandverlening inzake grensbeheer in Rafah (EUBAM, Rafah) nog steeds geen resultaten hebben opgeleverd; verzoekt om de reactivering van deze missie en om een nieuwe beoordeling van het mandaat, de grootte en de middelen ervan, opdat een bijdrage kan worden geleverd aan het toezicht op de grens van de Gazastrook met Egypte en Israël;

19.

is ingenomen met de uitgebreide inzet van de EU in de Hoorn van Afrika, onder andere via de GVDB-missies en -operaties EUTM Somalië, EUNAVFOR Atalanta en EUCAP Nestor; merkt in dit verband op dat de activiteiten van EUCAP Nestor plaatshebben in een gecompliceerde institutionele en operationele omgeving, met zeer veel internationale spelers, waaronder de EU; verzoekt de Raad en de EDEO in dit verband om de doelstellingen van de missie te rationaliseren;

20.

hoopt dat de twee civiele missies die dit jaar van start zijn gegaan — de missie van de Raad gericht op de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Oekraïne) en de missie ter ondersteuning van de binnenlandse veiligheidsdiensten van Mali (EUCAP Sahel Mali), hun mandaat doeltreffend zullen vervullen en zich zullen toespitsen op duidelijk vastgestelde, meetbare en op de lange termijn gerichte doelstellingen;

21.

wijst op het bestaan sinds juni 2013 van een opslagruimte voor een snelle beschikbaarstelling van noodzakelijke middelen aan civiele GVDB-missies; is van mening dat deze opslagruimte slechts doeltreffend kan worden gebruikt indien deze in dienst staat van de betrokken missiehoofden en de door hen vastgestelde behoeften, en niet pas kan worden ingezet na een besluit van de Commissie; wenst dat jaarlijks een activiteitenverslag betreffende deze opslagruimte wordt opgesteld, om een concrete beoordeling te kunnen maken van de toegevoegde waarde ervan voor de snelle inzet van civiele missies;

22.

is verheugd over de lopende studies voor de oprichting van een gezamenlijk dienstencentrum waarin de middelen bestemd voor de civiele GVDB-missies zouden worden gebundeld en waardoor de missies efficiënter zouden worden ingezet; verzoekt om de oprichting van een gezamenlijk dienstencentrum; is van mening dat de meest doeltreffende oplossing zou bestaan uit één enkele institutionele structuur binnen de EDEO waarbinnen de diensten voor civiele missies (personeelszaken, IT, logistiek…) zouden worden gecentraliseerd en gerationaliseerd, die tot op heden voor elke missie apart worden geregeld;

23.

merkt op dat de militaire GVDB-operaties steeds vaker gericht zijn op de opleiding van troepenmachten (EUTM Mali en EUTM Somalië); is verheugd over het besluit om deze operaties uit te voeren, maar benadrukt dat het mandaat van elke missie moet worden aangepast aan de omstandigheden in elke afzonderlijke situatie; is van mening dat de samengestelde eenheden volledig operationeel moeten zijn en dus over aanvalsvermogen dienen te beschikken; betreurt dat missies met een uitvoerend mandaat tegenwoordig nog maar zelden worden overwogen; is van mening dat gezien de aanhoudende dreigingen in de omgeving van de EU, de Unie het zich niet kan veroorloven om zich uitsluitend te richten op de instrumenten die worden ingezet na afloop van crises of ter begeleiding van de beëindiging van crises en dat zij moet kunnen optreden op alle gebieden van crisisbeheer, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties;

24.

betreurt de aanhoudende problemen rond de opbouw van troepen die zijn ondervonden bij het opstarten van militaire missies; merkt op dat, met uitzondering van EUTM Mali, waaraan 23 lidstaten effectief bijdragen, bij alle lopende militaire EU-operaties slechts zes lidstaten betrokken zijn; dringt er bij de lidstaten op aan meer troepen te leveren voor operaties, wanneer de nodige nationale vermogens voorhanden zijn; wijst op de noodzaak van een gemeenschappelijke en op samenwerking gebaseerde aanpak voor het bijeenbrengen van de nodige troepen; is ingenomen met de bijdragen van derde landen, die getuigen van de concrete waarde van partnerschappen binnen het GVDB; verzoekt de lidstaten een sterkere bereidheid te tonen wat betreft militaire EU-operaties en op basis hiervan de middelen en vermogens waarover zij beschikken voor deelname hieraan, ter beschikking te stellen;

25.

is van mening dat, aangezien zowel de civiele (EUCAP) als de militaire (EUTM) missies van de Unie gericht zijn op opleiding, een structureel beleid zou moeten worden ingevoerd om deze missies op langere termijn te kunnen waarborgen via een doeltreffend mandaat en efficiënte doelstellingen die afgestemd zijn op de situatie waarin de missie plaatsvindt, door het bieden van financiële en materiële bijstand; meent dat met dit nieuwe beleid, als onderdeel van de inspanningen van de Unie voor samenwerking en ontwikkeling, verdere uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de werkzaamheden in het kader van de initiatieven „Train and Equip” en „E2I” gericht op de versterking van de capaciteiten van derde landen (materieel, wapens, infrastructuur, salarissen), opdat deze over operationele troepenmachten beschikken; spoort de Commissie er in dit verband toe aan om innovatieve financieringsbronnen te verkennen;

26.

neemt nota van het in november 2013 door de Raad geuite voornemen om de modulaire structuur en de flexibiliteit van de EU-gevechtstroepen te verbeteren opdat deze kunnen worden ingezet voor alle soorten crisisbeheerstaken; merkt echter op dat de enige vooralsnog in dit verband geboekte (zeer beperkte) vooruitgang eruit bestaat dat wordt overwogen om het Athenamechanisme de kosten voor het strategisch vervoer van de gevechtstroepen naar de operatietonelen te laten dekken; erkent dat de weinig constructieve houding bij alle lidstaten een politieke en operationele belemmering vormt voor de inzet van gevechtstroepen;

27.

is verheugd over het positieve bericht van de laatste informele vergadering van de Raad Defensie dat het potentieel van artikel 44 VEU zal worden onderzocht; betreurt evenwel dat door de verdeeldheid over dit onderwerp geen vooruitgang is geboekt wat betreft de toepassingsbepalingen van artikel 44; is van mening dat met de tenuitvoerlegging van artikel 44 de flexibiliteit van de Unie en de snelheid waarmee zij kan optreden aanzienlijk kunnen worden verbeterd, en dus ook haar capaciteit om de haar omringende dreigingen te bestrijden; spoort de lidstaten die geen belang hebben bij of niet de middelen hebben voor deelname aan GVDB-missies aan een constructieve houding aan te nemen door het optreden van andere lidstaten, indien deze dit wenselijk achten, mogelijk te maken;

28.

verzoekt de vv/hv bovendien om de mogelijkheden van andere artikelen ter zake van het Verdrag van Lissabon te onderzoeken, in het bijzonder de artikelen over het startfonds (art. 41 VEU), permanente gestructureerde samenwerking (art. 46 VEU), de solidariteitsclausule (art. 222 VWEU) en de clausule betreffende wederzijdse bijstand (art. 42 VEU);

29.

wenst dat serieus wordt overwogen om gebruik te maken van multilateraal stafpersoneel — in formaties die blijk geven van de noodzakelijke modulariteit –, waarvan de doeltreffendheid reeds in de praktijk is bewezen, zoals het Eurocorps van Straatsburg;

30.

verbaast zich erover dat er nog steeds geen gemeenschappelijke EU-strategie bestaat om het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen met betrekking tot de veiligheid in de EU; is ingenomen met het voornemen en de verbintenis van de vv/hv om een proces van strategische bezinning over de uitdagingen en kansen voor het buitenlands en veiligheidsbeleid op te zetten; herinnert eraan dat met dit proces wordt beoogd een nieuwe gemeenschappelijke Europese veiligheidsstrategie te ontwikkelen ter vaststelling van de nieuwe geostrategische scenario's, dreigingen en wereldwijde uitdagingen, en de acties vast te stellen die de EU kan ondernemen in reactie hierop, met name in het kader van GBVB en het GVDB; verzoekt de vv/hv bovendien om een breed proces te starten om een nog ambitieuzer witboek inzake Europese veiligheid en defensie te ontwikkelen om de strategische ambities en de processen voor vermogensontwikkeling van de EU te stroomlijnen; wacht op de toekomstige mededeling van de vv/hv waarin de effecten van de veranderingen op de situatie in de wereld zullen worden beoordeeld en de uitdagingen en kansen ervan voor de EU zullen worden bepaald;

31.

is ingenomen met de goedkeuring op 18 november 2014 van het EU-beleidskader voor cyberdefensie, waarin vijf prioriteiten zijn vastgesteld voor cyberdefensie in het kader van het GVDB en waarin de rol van de verschillende actoren wordt verduidelijkt; is verheugd over het feit dat met het kader wordt beoogd de ontwikkeling van nationale capaciteiten op het gebied van cyberdefensie te ondersteunen en de bescherming van communicatienetwerken voor de GVDB-instrumenten te versterken; benadrukt dat een gemeenschappelijk niveau van cyberveiligheid in de lidstaten moet worden bereikt om vooruitgang te kunnen boeken bij de samenwerking op dit gebied en ons vermogen ter bestrijding van cyberaanvallen en cyberterrorisme te versterken, en hoopt dat dit actieplan het begin zal zijn van een meer systematische integratie van cyberdefensieaspecten in de nationale-veiligheidsstrategieën van de lidstaten, en ertoe zal leiden dat de EU-instellingen zich bewust worden van het belang van cyberdefensie; verzoekt verder om een samenhangende Europese strategie om kritieke (digitale) infrastructuur te beveiligen tegen cyberaanvallen en tegelijkertijd de digitale rechten en vrijheden van de burgers te beschermen en te bevorderen; herinnert aan de noodzaak van meer duidelijkheid en een passend rechtskader, gezien de problemen bij het toeschrijven van cyberaanvallen en de behoefte aan een evenredige en noodzakelijke respons in alle contexten;

32.

wijst op de onmiddellijke dreiging voor het cyberdomein en onderstreept de noodzaak van weerbaarheid en paraatheid in de EU om op cybercrises te reageren, ook in de context van het GVDB, en spoort daarom alle lidstaten ertoe aan om hun ontwikkeling van cyberdefensievermogens onverwijld aanzienlijk te versterken; benadrukt dat er moet worden geïnvesteerd in hooggekwalificeerd menselijk kapitaal en O&I; wijst op de noodzaak van synergieën en complementariteit in het civiele en het militaire domein van cyberveiligheid en -defensie in de EU; onderstreept het belang van een nauwere samenwerking op het gebied van cyberdefensie met de NAVO;

33.

benadrukt het belang van samenwerking tussen de EU en andere internationale instellingen op het gebied van veiligheid en defensie, in het bijzonder de VN, de NAVO, de Afrikaanse Unie en de OVSE; is verheugd over de verklaring van de top van de NAVO in Wales van september 2014, waarin de organisatie haar steun aan de ontwikkeling van het GVDB bevestigt; dringt aan op de uitvoering van maatregelen voor de versterking van de twee organisaties;

Vermogens

34.

meent dat de gevolgen van de economische en financiële crisis van 2008 hebben geleid tot een verlaging van de nationale defensiebegrotingen en dat deze verlaging is opgetreden zonder de minste coördinatie tussen de lidstaten, waardoor de strategische autonomie van de Unie in gevaar is gebracht, evenals de mogelijkheden van haar lidstaten om te voorzien in de vermogensbehoeften van hun krijgsmacht, en afbreuk is gedaan aan de verantwoordelijkheden en het potentieel van de Unie als mondiale verstrekker van veiligheid; benadrukt dat het belangrijk is dat er tussen de lidstaten van tevoren plannen worden gemaakt voor strategische investeringen voor de aankoop en het herstel van materieel;

35.

is ervan overtuigd dat de EU vitaal belang heeft bij een veilige, open en schone maritieme omgeving waarin de vrije doorgang van goederen en personen en het vreedzaam, legaal, billijk en duurzaam gebruik van de rijkdommen van de oceanen mogelijk is; is van mening dat het institutionele kader van de EU, zowel op civiel als op militair gebied, dan ook verder moet worden ontwikkeld om de Europese strategie voor maritieme veiligheid ten uitvoer te leggen; merkt op dat de meeste strategische middelen, kritieke infrastructuur en vermogens onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat hun bereidheid om de samenwerking te versterken van het allergrootste belang is voor de Europese veiligheid;

36.

is verheugd over de goedkeuring door de Raad van 18 november 2014, van een politiek kader voor systematische langetermijnsamenwerking op defensiegebied, uitgaande van de samenvoeging van de processen voor vermogensplanning en van informatie-uitwisseling; benadrukt dat met ditzelfde doel de lidstaten de gedragscode van het EDA op het gebied van de bundeling van krachten en de verdeling van middelen verder moeten uitvoeren, om op een meer doeltreffende wijze te anticiperen op toekomstige vermogenstekorten en de samenwerking voor vermogensontwikkeling te systematiseren; verzoekt de vv/hv om bewijs voor te leggen voor specifieke maatregelen die zullen worden getroffen om de samenwerking op het gebied van defensie te versterken; verzoekt de lidstaten om, gezien de ongecoördineerde toename van bi- of multilaterale defensiesamenwerking, een permanente samenwerkingsstructuur (PESCO) op te zetten met het oog op een betere coördinatie en om EU-financiering te gebruiken voor samenwerking in vredestijd; verzoekt de vv/hv om realistische plannen voor te stellen voor de geslaagde lancering van PESCO;

37.

is verheugd over de aanneming door de Raad van november 2014 van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) van het EDA, waarin de 16 prioriteiten voor vermogensontwikkeling zijn vastgelegd; is eveneens verheugd over het werk van het EDA door middel van de samenwerkingsdatabank (Codaba), waarin de mogelijkheden voor samenwerking tussen de lidstaten worden geïnventariseerd, hetgeen de weg baant voor verschillende vormen van samenwerking; spoort de lidstaten aan om rekening te houden met deze instrumenten bij de ontwikkeling van hun militaire vermogens; verzoekt om overlapping van elders lopende initiatieven strikt te vermijden en meer aandacht te besteden aan het identificeren van manieren om een echte meerwaarde te creëren;

38.

verbaast zich erover dat er nog altijd op EU-niveau geen maatregelen bestaan voor de fiscale stimulering van samenwerking en bundeling van krachten; wijst op de oproep van de Raad van december 2013 om de mogelijkheden voor dergelijke maatregelen te onderzoeken en betreurt dat gedurende het gehele afgelopen jaar de discussies nog tot geen enkele concrete maatregel op dit gebied hebben geleid; merkt op dat de Belgische regering reeds op ad-hocbasis BTW-vrijstellingen geeft, voor de voorbereidende fases van bepaalde EDA-projecten (bijvoorbeeld voor satellietcommunicatie); is van mening dat dergelijke vrijstellingen een systematisch karakter moeten krijgen en moeten worden uitgebreid naar infrastructuur en concrete vermogensprogramma's, naar het voorbeeld van het bestaande mechanisme bij de NAVO of dat van de EU voor infrastructuur voor civiel onderzoek; roept op andere stimulansen te ontwikkelen ter aanmoediging van samenwerking tussen Europese belanghebbenden;

39.

is verheugd over de bestaande samenwerkingsmodellen, zoals het European Airlift Transport Command (EATC) en over de voortdurende uitbreiding ervan met nieuwe lidstaten; betreurt dat dit model dat al jaren bestaat nog niet is aangepast aan andere soorten defensievermogens; roept op tot het gebruik van het EATC-model op andere gebieden van operationele bijstand om de grootste vermogenstekorten weg te nemen;

40.

wijst op de zeer beperkte vooruitgang die is geboekt bij projecten voor de bundeling van krachten en de verdeling van middelen; is met name verheugd over de vooruitgang die is geboekt op het gebied van bijtanken in de lucht met de aanschaf van een multifunctionele tankertransportvloot; betreurt dat tot op heden een zeer beperkt aantal lidstaten aan dit project heeft deelgenomen en spoort de lidstaten die op dit gebied met tekortkomingen kampen, aan zich hierbij aan te sluiten; is van mening dat de lidstaten de projecten inzake bundeling van krachten en verdeling van middelen moeten voortzetten en hierbij de aandacht moeten vestigen op de 16 vermogensdomeinen die ze met het EDA en de Militaire Staf van de Europese Unie via het GVDB hebben vastgesteld;

41.

wijst op het voornemen van de Raad om projecten te ontwikkelen om de EU-vermogens te versterken, onder andere op het gebied van op afstand bestuurde luchtvaartuigen (RPAS) en gouvernementele satellietcommunicatie; wijst op de noodzaak om een regelgevend kader vast te stellen voor de initiële integratie, uiterlijk in 2016, van RPAS in het Europese luchtvaartsysteem, rekening houdend met de civiele en militaire behoeften en de noodzaak om het internationaal recht te eerbiedigen; verzoekt de Commissie om toe te lichten hoe de middelen van Horizon 2020 voor civiel-militair onderzoek kunnen worden gebruikt voor de integratie van RPAS in het Europese luchtruim;

42.

is verheugd over de geboekte vooruitgang op het gebied van de EU-satellietdiensten (Galileo, Copernicus, EGNOS); meent dat dergelijke ruimtediensten, in het bijzonder Copernicus, operationeel moeten worden gemaakt om te kunnen voorzien in de behoeften van de GVDB-missies en -operaties in termen van hogeresolutiesatellietbeelden; is verheugd over de lancering van het project Ariane 6; betreurt dat, om technische en commerciële redenen, de Unie nog altijd Russische draagraketten aanschaft, hetgeen strijdig is met haar doelstelling om een zekere strategische autonomie te verwerven en benadrukt daarom dat er werk moet worden gemaakt van de verdere ontwikkeling van technologieën die zowel een civiele als militaire toepassing kunnen hebben en die onze onafhankelijkheid waarborgen;

43.

verzoekt de Unie om de lidstaten aan te sporen om te voldoen aan de vermogensdoelstellingen van de NAVO, door een minimum aan defensie-uitgaven ter hoogte van 2 % van het bbp verplicht te stellen, evenals een minimum aan uitgaven voor belangrijke voorzieningen, waaronder onderzoek en ontwikkeling, ter hoogte van 20 % van hun defensiebegroting;

De defensie-industrie

44.

is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een verbetering van de toegang van kmo's tot defensiemarkten, die momenteel zeer specifiek zijn om verschillende redenen, namelijk: de vraag komt vrijwel uitsluitend van overheden, het aantal bedrijven op de markt is beperkt, het ontwikkelen van producten kost veel tijd en de producten hebben een lange levensduur, en bepaalde technologieën hebben een strategisch karakter;

45.

wijst op de mededeling van de Commissie van juli 2013 getiteld „Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector”, en op het stappenplan van juni 2014 over de tenuitvoerlegging ervan en de hierin opgenomen voorstellen, in het bijzonder voor een betere tenuitvoerlegging van de richtlijnen 2009/81/EG en 2009/43/EG inzake de interne markt, zonder afbreuk te doen aan de soevereine rechten van de lidstaten, die voortvloeien uit artikel 346 VWEU;

46.

is van mening dat vooruitlopend op al deze maatregelen een gemeenschappelijke definitie moet worden vastgesteld van de omvang van de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB) om te kunnen bepalen welke bedrijven of strategische activiteiten hiervan gebruik zouden kunnen maken, rekening houdend met het potentieel van de defensie-industrie, dat van lidstaat tot lidstaat verschilt; is van mening dat deze definitie in het bijzonder zou kunnen worden gebaseerd op bepaalde criteria, zoals de ontwikkeling binnen de EU van materieel en technologie, de controle van ondernemingen over de eigendomsrechten en de gebruiksrechten voor het ontwikkelde materieel en de ontwikkelde technologie, en de waarborg dat, in geval van buitenlandse aandeelhouders, deze niet over te veel stemrecht beschikken, waardoor ondernemingen de controle over hun activiteiten zouden kunnen verliezen; wijst op de noodzaak om de kritieke defensiemiddelen van de EU vast te stellen (zoals essentiële industriële vermogens en kritieke technologieën);

47.

herinnert eraan dat het industrie-, ruimte- en onderzoeksbeleid van de EU met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is uitgebreid naar het domein van defensie; wijst erop dat de programma's van de Unie op andere gebieden zoals interne beveiliging en grensbewaking, rampenbeheer en ontwikkeling veelbelovende vooruitzichten bieden voor de gezamenlijke ontwikkeling van vermogens die relevant zijn voor deze beleidsterreinen en voor de uitvoering van GVDB-missies; verzoekt de Commissie om te voorzien in permanente procedures voor samenwerking tussen de Commissie, de EDEO, het EDA en de lidstaten op het gebied van de interne markt, industrie, ruimtevaart, onderzoek en ontwikkeling; verzoekt de Commissie om een permanente koppeling tot stand te brengen tussen EU-organen en -agentschappen op het gebied van interne veiligheid (Frontex, Europol, ENISA) en externe veiligheid en defensie (het Europees Defensieagentschap, EDEO);

48.

wijst op de voorstellen van de Commissie voor een betere tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 2009/81/EG (opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied) en 2009/43/EG (overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de interne markt); meent dat ook moet worden bepaald wat wordt verstaan onder materieel en technologie van hoge strategische waarde en waarop Richtlijn 2009/81/EG (materieel voor essentiële veiligheidsbelangen) en Richtlijn 2004/18/EG (materieel dat wordt gebruikt voor defensiedoeleinden, doch niet specifiek voor defensiedoeleinden is ontworpen) geen betrekking hebben; is van mening dat EU-ondernemingen die activiteiten in deze sector ontplooien, een specifiek juridisch en financieel stelsel nodig hebben dat hun concurrentievermogen bevordert en tegelijk de strategische autonomie van de EU waarborgt;

49.

wijst op het voornemen van de Raad om een regeling voor EU-brede leveringszekerheid in te voeren waarin wordt voorzien dat de lidstaten elkaar onderling ondersteunen en snel inspelen op elkaars defensiebehoeften; wacht op het stappenplan van de Commissie waarin opties voor de uitvoering van deze regeling zullen worden opgenomen, alsook het nieuwe groenboek over de controle over buitenlandse investeringen in strategische defensieondernemingen; is ingenomen met de aanneming van de uitgebreide kaderregeling van het EDA voor leveringszekerheid tussen de lidstaten als belangrijk vrijwillig, juridisch niet-bindend mechanisme voor de lidstaten om de wederzijdse ondersteuning en bijstand inzake leveringszekerheid te verbeteren; verzoekt het EDA en de Commissie om gezamenlijk aanvullende maatregelen en initiatieven te ontwikkelen om een EU-brede leveringszekerheid te bevorderen en de lidstaten te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe kaderregeling;

50.

verzoekt de Commissie om duidelijk Europese financiële middelen en instrumenten vast te stellen en ter beschikking te stellen, om de opzet van een Europese interne markt voor de defensie-industrie te ondersteunen;

51.

is ingenomen met de goedkeuring van de wijzigingen in de uitvoercontrolelijsten van het Wassenaar Arrangement met betrekking tot bewakings- en toegangsdetectietechnologie, die onlangs ook ten uitvoer zijn gelegd op EU-niveau; benadrukt echter dat er meer nodig is om de ongecontroleerde productie en uitvoer van technologie die kan worden gebruikt om de kritieke infrastructuur van de EU aan te vallen en de mensenrechten te schenden, te voorkomen; verzoekt de Commissie daarom om zo snel mogelijk met een voorstel te komen voor een herziening van de verordening inzake de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik;

52.

meent dat geen enkele regering alleen onderzoeks- en technologieprogramma's met een dergelijke omvang kan starten; herinnert aan de verklaring van de Raad van december 2008 over het versterken van de vermogens en de verbintenis van de lidstaten om de collectieve doelstelling te bereiken om 2 % van de defensie-uitgaven aan onderzoeksfinanciering te besteden; verzoekt de vv/hv en het hoofd van het EDA om gegevens te verstrekken over hoe we er op dat vlak voor staan; is dan ook verheugd over de voorstellen van de Commissie betreffende de ontwikkeling van synergieën tussen civiel en defensieonderzoek; wijst er in dit verband op dat het programma voor veiligheidsonderzoek van Horizon 2020 aanzienlijke mogelijkheden biedt om vermogens te ontwikkelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de onderzoeksmissie ter ondersteuning het externe beleid van de Unie, te steunen, bijvoorbeeld via technologische ontwikkeling op het gebied van technologie voor tweeërlei gebruik om de interoperabiliteit van de civiele bescherming en militaire strijdmachten te verbeteren, zoals vermeld in het specifieke programma tot vaststelling van Horizon 2020; verzoekt de Commissie en de lidstaten om hiermee samenhangende onderzoeksactiviteiten op te nemen in de jaarlijkse werkprogramma's; is eveneens verheugd over de start van voorbereidende acties en hoopt dat de voorbereidende actie op het gebied van het GVDB zal leiden tot de financiering van een onderzoeksterrein op grond van het volgende meerjarig financieel kader; wijst op het belang van de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk proefproject inzake GVDB-onderzoek van de Commissie en het EDA, zoals voorgesteld door het Parlement in de begroting 2015, met het oog op de tenuitvoerlegging van de EU-doelstellingen en de EU-begroting door het agentschap; betreurt in dit verband dat de Commissie het Parlement geen beoordeling heeft verstrekt van het potentieel van artikel 185 VWEU, zoals gevraagd in zijn resolutie van 21 november 2013 over de Europese technologische en industriële defensiebasis;

53.

roept tegelijkertijd op tot de grootste waakzaamheid, of het nu gaat om beheersvraagstukken, intellectuele-eigendomsrechten, cofinanciering of regels voor deelname aan de voorbereidende actie op defensiegebied; wenst dat de lidstaten volledig worden betrokken bij het besluitvormingsproces om onnodige bureaucratie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de programma's in de strategische behoeften van het GVDB en de lidstaten voorzien;

54.

herinnert aan de uiterst gevoelige en strategische aard van het onderzoek op het gebied van defensie voor zowel het concurrentievermogen van de ondernemingen als voor de strategische autonomie van de EU, en verzoekt om de invoering van een passend beleid inzake intellectuele eigendom dat verband houdt met veiligheid en defensie om de onderzoeksresultaten te beschermen; wacht op desbetreffende voorstellen van de Commissie, evenals van defensieondernemingen;

55.

wijst op de voorstellen van de Commissie ter bevordering van de instelling van gemeenschappelijke normen en certificeringsprocedures voor defensiematerieel; wacht op het stappenplan van het EDA en de Commissie voor de opstelling van industriële normen op defensiegebied, en de suggesties van het EDA en het EASA voor de verbetering van de wederzijdse erkenning van militaire certificering binnen de EU; betreurt de terughoudendheid van Europese normalisatieorganisaties om normalisatiezegels af te geven voor defensieproducten;

o

o o

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de fungerend voorzitter van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de OVSE, de voorzitter van de Vergadering van de Afrikaanse Unie en de secretaris-generaal van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten.


(1)  PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0513.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0514.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0380.

(6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0381.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0457.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0286.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0278.

(10)  http://eeas.europa.eu/library/publications/2013/3/2013_eeas_review_nl.pdf


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/68


P8_TA(2015)0214

Financiering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over de financiering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (2014/2258(INI))

(2016/C 353/13)

Het Europees Parlement,

gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en met name de artikelen 21, 24, 41, 42, 43, 44 en 46,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (1),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 2 december 2013 betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3) en de latere wijzigingen daarvan,

gezien het speciaal verslag nr. 18/2012 van de Europese Rekenkamer, „Bijstand van de Europese Unie aan Kosovo op het gebied van de rechtsstaat”,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 18 december 2013,

gezien de conclusies van de Raad over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van 25 november 2013 en 18 november 2014,

gezien het voortgangsverslag van 7 juli 2014 van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger (VV/HV) en het hoofd van het Europees Defensieagentschap over de uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van december 2013,

gezien de gezamenlijke mededeling van de VV/HV en de Commissie over de alomvattende EU-aanpak van externe conflicten en crisissituaties en conclusies van de Raad van 12 mei 2014 die hiermee verband houden,

gezien het jaarverslag 2014 en het financieel verslag 2013 van het Europees Defensieagentschap,

gezien zijn resolutie van 3 april 2014 over de alomvattende aanpak van de EU en de gevolgen ervan voor de coherentie van het externe optreden van de EU (4),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Helsinki van 11 december 1999 (hoofddoel voor 2003) en het hoofddoel voor 2010, zoals door de Raad op 17 mei 2004 goedgekeurd,

gezien het civiel hoofddoel voor 2010, dat door de Conferentie over de verbetering van de civiele vermogens werd goedgekeurd en waarvan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 19 november 2007 kennis heeft genomen,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie (A8-0136/2015),

A.

overwegende dat in de steeds uitdagendere veiligheidsomgeving in en buiten de Unie, die gekenmerkt wordt door nieuwe risico's en bedreigingen waaraan geen enkele lidstaat alleen het hoofd kan bieden, het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) moet worden versterkt om een doeltreffender beleidsinstrument te kunnen zijn en de veiligheid van de EU-burgers en de bevordering van de Europese belangen en waarden echt te kunnen garanderen; overwegende dat de Unie de veiligheid aan haar buitengrenzen moet verhogen;

B.

overwegende dat wegens besparingen op defensie-uitgaven en bestaande overlappingen de financiering van GVDB-missies en -operaties opnieuw bekeken moet worden en begrotingstoewijzingen op een betere en meer kostenefficiënte wijze benut moeten worden, waarbij tegelijkertijd moet worden gezorgd voor gedegen democratisch toezicht door de Europese instellingen op alle missies en operaties, ongeacht of het om civiele of militaire operaties gaat;

C.

overwegende dat de Europese Raad van december 2013 heeft besloten de financiële aspecten van EU-missies en operaties te onderzoeken, met inbegrip van een herziening van het Athenamechanisme, om ervoor te zorgen dat de Unie via de procedures en regels sneller, flexibeler en efficiënter kan zijn bij het inzetten van civiele missies en militaire operaties;

D.

overwegende dat de hoge vertegenwoordiger van de EU volgens de bepalingen van het Verdrag van Lissabon ook vicevoorzitter van de Commissie, hoofd van het Europese Defensieagentschap en voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie is; overwegende dat het Europees Defensieagentschap volgens artikel 45 van het VEU „zijn taken voor zover nodig in overleg met de Commissie vervult”;

1.

stelt vast dat de EU en de lidstaten grote financiers van de verschillende vredes- en crisisbeheersoperaties overal ter wereld zijn en dat civiele en militaire GVDB-missies en -operaties een bijzonder klein deel van alle fondsen vormen; erkent het belang van de GVDB-interventies voor het bewerkstelligen van vrede, en moedigt de lidstaten aan om een meer uitgesproken standpunt in te nemen over conflictpreventie, wederopbouw na een conflict en het handhaven van een duurzame vrede in conflictgebieden; is ervan overtuigd dat de Europese Unie het zich niet kan veroorloven om zich uitsluitend te richten op de instrumenten die worden ingezet na afloop van crises of ter begeleiding van de beëindiging van crises;

2.

vraagt de VV/HV en de lidstaten het potentieel van het Verdrag van Lissabon, en met name van artikel 44 over de uitvoering van een GVDB-missie door een groep lidstaten en artikel 46 over permanente gestructureerde samenwerking, volledig te benutten voor een sneller en flexibeler gebruik van de GVDB-missies en -operaties;

3.

stelt bezorgd vast dat de lidstaten, ondanks een gezamenlijke defensiebegroting van ongeveer 190 miljard EUR, nog steeds niet kunnen voldoen aan de hoofddoelen van Helsinki van 1999; herinnert aan de ambitieuze civiele hoofddoelen die de EU heeft gesteld; vraagt de rol van de EU op het vlak van defensie te versterken in de context van de NAVO en betreurt het dat er geen doctrine bestaat waarbinnen de taken van artikel 43 VEU (de uitgebreide „Petersbergtaken”) worden geoperationaliseerd; is een sterk voorstander van nauwere veiligheids- en defensiecoördinatie en -samenwerking in de context van de NAVO tussen de lidstaten en op EU-niveau en in het bijzonder van het bundelen en delen van middelen, capaciteiten en vermogens; verzoekt de Commissie dringend een analyse uit te voeren met betrekking tot de uitdagingen en behoeften op het gebied van veiligheid en defensie;

4.

merkt op dat het niveau van de financiering voor civiele GVDB-missies in het kader van het GBVB-hoofdstuk van de EU-begroting de voorbije jaren is gedaald en naar verwachting als onderdeel van het meerjarig financieel kader 2014-2020 stabiel zal blijven; betreurt het dat de civiele missies te lijden hebben onder het veralgemeende tekort aan betalingskredieten, waardoor de Commissie als verzachtende maatregel de betaling van 22 miljoen EUR moet uitstellen tot 2015; is echter verheugd dat er voor ongeveer 16 miljoen EUR aan mogelijke besparingen zijn geïdentificeerd, waardoor in de toekomst bijkomende missies kunnen worden gefinancierd, indien nodig;

Kostenbesparende/efficiëntieverhogende initiatieven

5.

uit zijn tevredenheid over de concrete maatregelen en pragmatische oplossingen die de Commissie recent in het bestaande kader van financiële regels heeft ingevoerd om de financiële procedures ten aanzien van civiele GVDB-missies korter te maken; betreurt het dat de aankoop van essentiële apparatuur en diensten voor GVDB-missies in het kader van het GBVB aanzienlijk is vertraagd, deels wegens het vaak trage besluitvormingsproces van de Raad, maar ook wegens het gebrek aan een geconsolideerde benadering tot de toepassing van de financiële regels op GVDB-missies, en dat dit negatieve gevolgen heeft voor het functioneren en het personeel van de missie en mogelijk ook voor de veiligheid;

6.

dringt er bij de Commissie op aan deze tekortkomingen weg te werken door een specifiek model uit te werken voor de financiële regels voor civiele GVDB-missies en bestaande richtsnoeren aan te passen aan de behoeften van dergelijke missies, teneinde de snelle, flexibele en efficiëntere uitvoering van missies te vergemakkelijken en tegelijkertijd goed financieel beheer van de EU-middelen en een gepaste bescherming van de financiële belangen van de EU te garanderen; is van mening dat de civiele operationele commandant de bevoegdheden over de begroting moet krijgen, net zoals de hoofden van de EU-delegaties die hebben gekregen;

7.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om jaarlijks een raming op te stellen van het totale bedrag van de uitgaven in het kader van het veiligheids- en defensiebeleid, die met name een transparant overzicht van de toegekende overheidsopdrachten omvat, teneinde de begroting voor dit beleid in de toekomst efficiënter te kunnen beheren;

8.

raadt ten zeerste aan een gemeenschappelijk dienstencentrum en een geïntegreerd systeem voor hulpmiddelenbeheer op te richten om de inzetsnelheid en kostenefficiëntie van civiele missies te verbeteren; betreurt het dat dit initiatief tot een impasse heeft geleid; stelt vast dat momenteel wordt nagedacht over een missie-ondersteuningsplatform, maar vraagt de Commissie en de EDEO stappen te ondernemen voor de oprichting van een echt gemeenschappelijk dienstencentrum;

9.

is van mening dat de chronische beperkingen van de administratieve begroting van de dienst civiel plannings- en uitvoeringsvermogen van de EDEO moeten worden verzacht, omdat de jaarlijkse begrotingstoewijzing te klein blijft om alle plannings-, uitvoerings- en ondersteuningstaken uit te voeren, vooral wanneer verschillende missies bijna tegelijkertijd worden uitgestuurd;

10.

is van mening dat de permanente GVDB-opslag, die momenteel alleen in geval van nieuwe civiele GVDB-missies wordt gebruikt, spoedig moet worden opgewaardeerd door het actieterrein ervan uit te breiden naar reeds bestaande missies, de beschikbaarheid van opgeslagen materiaal te verbeteren en de verscheidenheid van het benodigde materiaal te vergroten; stelt voor dat de GVDB-opslag door het toekomstige gemeenschappelijk dienstencentrum wordt beheerd;

11.

benadrukt dat de missies gepast personeel moeten krijgen in overeenstemming met de verschillende beloften van de lidstaten op dit vlak (bv. het civiel hoofddoel voor 2010 of het meerjarig programma voor de ontwikkeling van civiele vermogens); betreurt het echter dat het moeilijk is voor GVDB-missies voldoende gekwalificeerd personeel aan te werven en te houden; moedigt het uitgebreid gebruik van snel inzetbare civiele-crisisreactieteams (CRT's) aan, waardoor de snellereactiecapaciteit van de EU zou toenemen, de snelle opbouw van missies zou vergemakkelijken en zou worden bijgedragen aan de doeltreffendheid van de crisisbeheersingsreacties van de EU;

12.

betreurt de ondoorzichtigheid en de hoge kosten van de selectieprocedure van de private ondernemingen die worden gekozen om de veiligheid van het personeel van de civiele GVDB-missies te garanderen; verzoekt dat er een specifiek kadercontract inzake veiligheid voor civiele GVDB-missies wordt uitgewerkt om de tarieven die private beveiligingsondernemingen aanrekenen te verlagen en de selectieprocedure transparanter te maken; is van mening dat Europese ondernemingen in dat verband voorrang moeten krijgen;

Coherentie en complementariteit

13.

is van mening dat het GVDB onderdeel van de bredere GBVB-dimensie en van het extern optreden van de EU in zijn geheel is, en tevens onderdeel van de interne dimensie van het beleid inzake de interne markt, industrie, ruimtevaart, onderzoek en ontwikkeling; is er sterk van overtuigd dat voor coherentie en complementariteit tussen de verschillende instrumenten moet worden gezorgd om schaalvoordelen te verwezenlijken en de impact van EU-uitgaven te maximaliseren; is ervan overtuigd dat de EU over meer instrumenten en hefboompotentieel beschikt dan welke supranationale instelling dan ook, omdat het veiligheids- en defensiebeleid van de EU kan worden versterkt door een alomvattende aanpak met andere soorten EU-instrumenten en financieringsmechanismen; denkt daarom dat de GBVB-middelen op een intelligentere wijze moeten worden benut, met name via een versterkte coördinatie tussen GVDB-instrumenten en de verschillende door de Commissie beheerde programma's voor EU-financiering;

14.

vraagt om betere synergieën tussen de militaire en de civiele missies, waar gepast, en verzoekt in het bijzonder om hier rekening mee te houden aan het begin van de planningprocessen, met name op het vlak van gebouwen, medische diensten, logistiek, transport en de beveiliging van missies, terwijl de verschillende bevelslijnen moeten worden geëerbiedigd en een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de aard, de doelstellingen en de werking van civiele missies enerzijds en die van militaire operaties anderzijds;

15.

onderstreept de potentiële besparingen die zouden voortvloeien uit het stimuleren van synergieën op EU-niveau op militair gebied, bijvoorbeeld ten aanzien van vervoer, opleiding en medische hulp; wijst op de rol die het Europees Defensieagentschap in het kader van zijn opdracht speelt om de interoperabiliteit en de synergieën ten aanzien van defensie-uitrusting en inzetcapaciteiten tussen de EU-lidstaten te bevorderen, maar betreurt ten zeerste dat hoewel het agentschap onder leiding staat van de HV/VV, het nog steeds onder de bevoegdheid van de Raad valt en volledig buiten de begroting van de Europese Unie wordt gefinancierd en bijgevolg ontsnapt aan het Europese democratische toezicht;

16.

is verheugd over de herziening van de crisisbeheersingsprocedures, waarover in 2013 overeenstemming werd bereikt en waardoor de planning en het uitsturen van GVDB-missies werden verbeterd; benadrukt dat meer moet worden gedaan om het blijvend hokjesdenken, waardoor de verschillende onderdelen van het buitenlands beleid van de EU naast elkaar functioneren, te doorbreken;

17.

verzoekt de Commissie om te voorzien in permanente financiële procedures voor de samenwerking tussen de Commissie, de EDEO, het EDA, de ESA en de lidstaten op het gebied van het GVDB en het beleid inzake de interne markt, industrie, ruimtevaart, onderzoek en ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de Raad om permanente financiële regels vast te stellen om een koppeling aan te brengen tussen de EU-actoren op het gebied van interne veiligheid (zoals Frontex, Europol, ENISA) en die voor externe defensie (zoals het EDA, de EDEO);

18.

is ingenomen met de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk proefproject inzake GVDB-onderzoek van de Commissie en het EDA, zoals voorgesteld door het Parlement in de begroting van 2015, in het licht van de tenuitvoerlegging van de EU-doelstellingen en EU-begroting door het agentschap; betreurt in die context dat de Commissie het Parlement geen beoordeling heeft verstrekt van het potentieel van artikel 185 VWEU, zoals gevraagd in zijn resolutie van 21 november 2013 over de Europese technologische en industriële defensiebasis (5);

19.

is ingenomen met de routekaart voor de uitvoering van de mededeling voor meer concurrentie en efficiëntie in de defensie- en veiligheidssector van de Commissie, die werd aangenomen op 24 juni 2014; verzoekt de Commissie in dat opzicht om in een belanghebbendenbeoordeling te beschrijven op welke manier de potentiële begunstigden en de nationale en regionale overheden klaar zijn om de beschreven maatregelen (de ESI-fondsen, het ERDF, het ESF of Interreg V) te benutten; betreurt in dat opzicht dat de voorstellen van de Commissie misschien te laat zijn gekomen om de lopende toewijzing van middelen door de nationale en regionale overheden te beïnvloeden of EU-middelen een nieuwe bestemming te geven die een sterkere Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) ten goede komt;

20.

is tevreden over het opleidings- en uitrustingsinitiatief, waardoor voor de capaciteitsopbouw van partners wordt gezorgd, als deel van een transitie- of exitstrategie, door de financiering van verschillende vormen van hardware en niet-dodelijke uitrusting voor veiligheids- en defensiediensten van derde landen te vergemakkelijken, en pleit voor een gezamenlijke aanpak van deze kwestie door de EDEO en de Commissie; steunt de creatie van projectcellen, waaraan geïnteresseerde lidstaten of derde landen kunnen bijdragen en daardoor een snelle levering en aandacht voor de veiligheidsbehoeften van gastlanden wordt verzekerd door projecten te ondersteunen, en is van mening dat deze cellen systematisch moeten worden gebruikt;

21.

is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor een betere tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/81/EG (inzake overheidsopdrachten) en Richtlijn 2009/43/EG (inzake de overdracht van defensiegerelateerde producten in de interne markt); verzoekt de Commissie om rekening te houden met het feit dat de Europese ondernemingen die actief zijn in de defensiesector, een bijzonder financieel en rechtsstelsel moeten genieten om competitief te kunnen zijn, en om de lidstaten te steunen in hun inspanningen om hun defensiecapaciteiten te consolideren;

Financiering van militaire operaties

22.

erkent dat militaire operaties door de lidstaten worden gefinancierd buiten de EU-begroting om en dat hun gemeenschappelijke kosten door het Athenamechanisme worden gedekt; benadrukt dat het Athenamechanisme essentieel is voor het inzetten van deze operaties, en dat het een instrument van solidariteit tussen de lidstaten vormt en hen aanmoedigt om aan GVDB-missies bij te dragen, vooral lidstaten die niet veel financiële en operationele middelen hebben; betreurt het echter dat het feitelijke aandeel gemeenschappelijke kosten zeer laag blijft (naar schatting circa 10-15 % van alle kosten) en dat het hoge aandeel van door de lidstaten gedragen kosten en verantwoordelijkheden bij militaire operaties op basis van het principe „de kosten worden gedragen waar ze worden gemaakt” indruist tegen de beginselen van solidariteit en lastenverdeling, waardoor de lidstaten minder geneigd zijn actief deel te nemen; is bezorgd dat deze stand van zaken, met name gezien de onwil van de lidstaten om deel te nemen aan de opbouw van de troepenmacht voor de operaties, de snelle inzet van GVDB-operaties verhindert en de algemene efficiëntie ervan in het gedrang brengt; is van mening dat de langetermijnfinanciering van militaire missies moet worden gegarandeerd;

23.

betreurt in dit verband dat uit de herziening van het Athenamechanisme, die tegen het einde van 2014 uitgevoerd had moet worden, slechts zeer beperkte resultaten zijn voortgekomen, zoals de organisatie van een vorm van vervroegde financiering van bepaalde kosten om de inzetsnelheid te verbeteren; betreurt het dat de Raad geen overeenstemming heeft bereikt om de financiering van de kosten van de strategische inzet van de EU-gevechtstroepen op te nemen in de lijst van gedeelde kosten die systematisch door Athena worden gedragen, en slechts een vernieuwbaar besluit voor twee jaar heeft aangenomen; vraagt de volgende Europese Raad over defensie te overwegen de kosten die voor Athena in aanmerking komen, verder uit te breiden, zoals de automatische financiering van uitgaven aan de operationele en missie-inzet in het kader van het GVDB (infrastructuur voor de huisvesting van troepen, uitgaven voor de vaststelling van de punten van binnenkomst voor troepen in de operationele gebieden en veiligheidsvoorraden, levensmiddelen en brandstof, waar nodig);

24.

steunt initiatieven om na te gaan of in het kader van Athena financiële bijdragen van derde landen of internationale organisaties kunnen worden aangetrokken en beheerd; steunt eveneens de optie van gezamenlijke financiering, waarbij een kleiner aantal deelnemende landen sommige operationele kosten van de missies zouden financieren, op voorwaarde dat hun bijdragen door Athena worden beheerd en veeleer een aanvulling vormen op de gemeenschappelijke kosten in plaats van deze te vervangen;

25.

herinnert eraan dat in het Verdrag van Lissabon nieuwe GVDB-bepalingen werden toegevoegd, waarvan de EU de mogelijkheden nog niet heeft benut; spoort de Raad aan gebruik te maken van artikel 44 VEU, waardoor een groep lidstaten die dat willen, GVDB-taken kunnen uitvoeren; is van mening dat er dringend behoefte is aan een sneller besluitvormingsproces; is van mening dat de ad-hocfinancieringsmechanismen voor een militaire operatie meer moeten dekken dan de traditionele gemeenschappelijke kosten die door Athena worden terugbetaald;

26.

vraagt de Raad in de loop van dit begrotingsjaar te beginnen met de oprichting van het startfonds (bedoeld in artikel 41, lid 3, VEU) voor de dringende financiering van de beginfasen van militaire operaties, dat ook als sterk instrument voor capaciteitsontwikkeling kan dienst doen; verzoekt de Raad om een voorstel in te dienen over de wijze waarop het Parlement in een crisissituatie snel kan worden geraadpleegd; merkt op dat er een specifiek budget bestaat voor voorbereidingsmaatregelen voor civiele missies, maar dat wat militaire missies betreft het inzetten en de doeltreffendheid structureel verhinderd zullen blijven zolang deze mogelijkheid niet wordt benut; spoort de lidstaten ten zeerste aan de in artikel 46 VEU bedoelde permanente gestructureerde samenwerking aan te gaan, waardoor de dringend noodzakelijke verbetering van het snellereactievermogen van de EU sneller zou worden verwezenlijkt; betreurt in dat opzicht het gebrek aan inhoud in het beleidskader van de Raad voor systematische defensiesamenwerking op de lange termijn, dat op 18 november 2014 werd aangenomen, aangezien in het document enkel de huidige praktijken worden beschreven; verzoekt de Commissie daarom om het benodigde voorstel in te dienen om te verduidelijken hoe de EU-begroting de oprichting van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en de werkzaamheden op het gebied van militaire samenwerking in vredestijd binnen het PESCO-kader kan bevorderen;

27.

verbaast zich erover dat er op Europees niveau nog altijd geen maatregelen bestaan voor de fiscale stimulering van samenwerking en bundeling van krachten; neemt kennis van de oproep van de Raad van december 2013 om de mogelijkheden voor dergelijke maatregelen te onderzoeken en betreurt het dat gedurende het gehele afgelopen jaar de discussies nog tot geen enkele concrete maatregel op dit gebied hebben geleid; merkt op dat de Belgische regering reeds op ad-hocbasis btw-vrijstellingen geeft in de voorbereidende fases van bepaalde EDA-projecten, zoals Satcom; is van mening dat dergelijke vrijstellingen een systematisch karakter moeten krijgen en moeten worden uitgebreid naar infrastructuur en concrete vermogensprogramma's, naar het voorbeeld van het bestaande mechanisme bij de NAVO of dat bij de EU voor infrastructuur voor civiel onderzoek; roept op andere stimulansen te ontwikkelen ter aanmoediging van vermogenssamenwerking tussen Europeanen;

Transparantie en verantwoording

28.

benadrukt dat transparantie en verantwoording niet alleen voor het democratisch toezicht essentiële vereisten zijn, maar ook voor de degelijke werking en de geloofwaardigheid van onder de EU-vlag uitgevoerde missies; herhaalt dat het Parlement veel belang hecht aan het uitoefenen van controle op de manier waarop de verschillende GVDB-missies en -operaties worden begroot; uit zijn tevredenheid over de in het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 bedoelde verslagleggingsmechanismen, zoals de kwartaalverslagen over de GBVB-begroting en de gezamenlijke informatiebijeenkomsten over het GBVB; is ingenomen met de toezegging van de VV/HV om die bijeenkomsten nieuw leven in te blazen en te voorzien in voldoende flexibiliteit ten aanzien van hun reikwijdte teneinde het Parlement volledig op de hoogte te houden van militaire missies en de werkzaamheden en agenda van het Politiek en Veiligheidscomité; wijst erop dat eventuele verbeteringen van de flexibiliteit en efficiëntie van de financiering en het uitvoeren van missies en operaties de verwezenlijkte positieve ontwikkelingen op het gebied van transparantie en verantwoordingsplicht bij GVDB-interventies niet in het gedrang mogen brengen; vraagt de Commissie artikel 49, lid 1, onder g), van het financieel reglement zo breed mogelijk te interpreteren, een specifieke lijn voor te stellen voor elke civiele GVDB-missie onder het GBVB-hoofdstuk en de opneming van uitvoerige informatie over elke missie, de deelnemers en de uitgaven in het jaarlijks activiteitenverslag verplicht te stellen;

29.

kijkt uit naar de initiatieven die duidelijkheid en consistentie moeten brengen op het vlak van financierings- en werkingsregels voor civiele missies; is tevreden dat de Commissie in het licht van de voortdurende discussie over flexibiliteit van de financiële regels heeft beloofd een specifiek model voor alle GVDB-missies voor te bereiden en de bestaande richtsnoeren aan te passen aan de behoeften van de missies;

Niet alleen woorden maar ook daden

30.

moedigt de VV/HV aan op het vlak van het GVDB het voortouw te nemen en een sturende rol op zich te nemen om het hokjesdenken te doorbreken en te zorgen voor coördinatie tussen de Raad, de Commissie en de EDEO en voor coherentie tussen de twee laatste organen; stelt voor aan de speciale vertegenwoordigers van de EU een mandaat toe te vertrouwen om de dialoog en samenwerking tussen de verschillende EU-actoren ter plaatse te verbeteren teneinde de coherentie van EU-actie te verhogen en van de verschillende financieringsbronnen een voordeel (en niet slechts een uitdaging) te maken;

31.

is van mening dat de volgende Europese Raad over defensie van de gelegenheid gebruik moet maken om een diepgaande discussie te houden en concrete voorstellen te doen over de hervorming van de financiële regelingen voor GVDB-missies en -operaties om deze efficiënter en succesvoller te maken; dringt er bij de lidstaten op aan zich te houden aan de beloften van de Europese Raad van december 2013; is van mening dat er tijdens de volgende Europese Raad over defensie concrete maatregelen moeten worden goedgekeurd om de defensiecapaciteiten van de Unie te versterken als aanvulling op de NAVO, om het Europees Defensieagentschap te steunen en te versterken en om te komen tot een gemeenschappelijke industriële en technologische basis;

32.

verzoekt de Commissie om de lidstaten te steunen in hun inspanningen voor de operationele tenuitvoerlegging van de besluiten van de Europese Raad met betrekking tot de versterking van de defensiecapaciteiten en daarbij rekening te houden met de begrotingsproblemen waarmee sommige lidstaten te kampen hebben;

o

o o

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0286.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0514.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/74


P8_TA(2015)0215

De veiligheids- en defensiecapaciteiten in Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 21 mei 2015 over de gevolgen van de ontwikkelingen op de Europese defensiemarkten voor de veiligheids- en defensiecapaciteiten in Europa (2015/2037(INI))

(2016/C 353/14)

Het Europees Parlement,

gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 19-20 december 2013 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,

gezien de conclusies van de Raad van 18 november 2014 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,

gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013 getiteld „Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector” (COM(2013)0542) en de desbetreffende routekaart voor de uitvoering van 24 juni 2014 (COM(2014)0387),

gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (1),

gezien Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (2),

gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,

gezien het beleidskader voor systematische en langetermijnsamenwerking op het vlak van defensie, dat de Raad op 18 november 2014 heeft aangenomen,

gezien de bijgewerkte kaderregeling inzake bevoorradingszekerheid tussen de deelnemende lidstaten, die het bestuur van het Europees Defensieagentschap (EDA) in november 2013 heeft aangenomen, en de bijbehorende gedragscode voor prioriteitstelling, die het bestuur van het EDA in mei 2014 heeft aangenomen,

gezien zijn resolutie van 21 november 2013 over de Europese technologische en industriële defensiebasis (3) en die van 14 december 2011 over de gevolgen van de financiële crisis voor de defensiesector in de EU-lidstaten (4),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0159/2015),

A.

overwegende dat er in het kader van het defensiepakket uit 2009 nieuwe wetgeving inzake de Europese defensiemarkt is ingevoerd en dat alle 28 lidstaten de nieuwe regels in hun nationale wetgeving hebben omgezet; overwegende dat deze nieuwe wetgeving in wezen neerkomt op de invoering van een regelgevingskader dat op transparantie, non-discriminatie en mededinging berust en is toegesneden op de specifieke kenmerken van de defensiesector;

B.

overwegende dat de lidstaten het erover eens zijn dat er een Europese markt voor defensiemateriaal en -diensten moet worden ontwikkeld; overwegende dat de Europese Raad zelfs heeft opgeroepen tot de totstandbrenging van een regeling om overal in de EU voorzieningszekerheid te garanderen; overwegende dat voldoende capaciteit en levering van uitrusting alsmede de strategische autonomie van de EU van cruciaal belang zijn voor de veiligheid van de Unie en die van haar nabuurschap;

C.

overwegende dat het succes van de vredes- en veiligheidsmissies van het GVDB grotendeels afhankelijk is van het vermogen snel en onmiddellijk te reageren, en dat het daarom van essentieel belang is een werkelijke Europese defensiemarkt tot stand te brengen om overlappingen te voorkomen en de administratieve rompslomp te verminderen;

D.

overwegende dat de Europese defensiesector door het gebrek aan consolidering, kostenefficiëntie en transparantie op de Europese defensiemarkten steeds meer afhankelijk kan worden van het buitenland, terwijl de Europese veiligheid meer dan ooit sinds het einde van de Koude Oorlog op velerlei vlakken rechtstreeks wordt bedreigd;

E.

overwegende dat investeringen in onderzoek en technologie in de defensiesector van alle lidstaten, alsmede gezamenlijke investeringen in onderzoek en technologie in de defensiesector in het kader van Europese samenwerking de afgelopen jaren alarmerend zijn gedaald;

De ontwikkelingen op de defensiemarkten brengen de Europese autonomie in gevaar

1.

maakt zich nog steeds grote zorgen over de veel voorkomende en grotendeels ongecoördineerde bezuinigingen op de defensiebegroting in de meeste lidstaten; beklemtoont dat de bezuinigingen op de defensiebegrotingen de defensiecapaciteit van de lidstaten en de EU verzwakken en twijfels doen rijzen over de mate van paraatheid om de nationale en Europese veiligheid te waarborgen; is van mening dat deze ongecoördineerde bezuinigingen, in combinatie met structurele problemen en oneerlijke en ondoorzichtige praktijken, de Unie in gevaar brengen doordat strategische middelen en capaciteiten worden opgegeven en de kansen worden verspeeld die de coördinatie van het defensiebeleid en het bundelen en delen van defensiemiddelen zouden kunnen opleveren voor de verwezenlijking van de welvaart en vrede van de EU in overeenstemming met artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, haar voorzieningszekerheid en de verdediging van haar burgers en belangen;

2.

maakt zich ernstig zorgen over de toename van gewapende conflicten, laagintensieve crises, hybride oorlogen en „oorlogen bij volmacht”, falende staten, instabiliteit en wijdverbreide mensenrechtenschendingen in de onmiddellijke nabijheid van de EU en over de terreurdreiging binnen en buiten de EU; meent dat de huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid voor de EU als geheel gelden en vereend en gecoördineerd moeten worden aangepakt, door civiele en militaire middelen te bundelen en te delen; acht het in dit verband absoluut noodzakelijk geen middelen te verspillen en van essentieel belang het belastinggeld beter te gebruiken en verder werk te maken van de totstandbrenging van een Europese markt voor defensiemateriaal en de ontwikkeling van een concurrerende Europese technologische en industriële defensiebasis (EDTIB), waarmee middels meer grensoverschrijdende samenwerking synergieën kunnen worden bereikt en die het GVDB van de benodigde capaciteiten kan voorzien; is ook van mening dat dit cruciaal zal zijn voor het verhogen van de efficiëntie en kosteneffectiviteit van het Europese optreden in het kader van NAVO-operaties om de veiligheid en stabiliteit in Europa en haar nabuurschap te garanderen;

3.

vindt het dan ook zorgwekkend dat de lidstaten de richtlijnen van het defensiepakket uit 2009 zo traag en inconsistent ten uitvoer leggen en verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de richtlijnen correct worden toegepast, door de omzetting in nationale wetgeving op te volgen, teneinde marktverstoringen te voorkomen; erkent dat de invoering van nieuwe wetgeving een werk van lange adem is, maar waarschuwt dat een onjuiste en versnipperde toepassing tot slechte praktijknormen dreigt te leiden, dat daarmee de verwezenlijking van de in de richtlijnen vastgestelde doelstellingen in gevaar komt en dat zo de totstandbrenging van de Europese markt voor defensiemateriaal in het gedrang wordt gebracht en de ontwikkeling van een EDTIB wordt verzwakt; benadrukt dat het defensiepakket ook moet bijdragen tot het creëren van stimulansen voor samenwerking op het vlak van defensie in Europa en moedigt de Commissie en het EDA aan om in dat verband nauw samen te werken; herinnert er met spijt aan dat de gezamenlijke aankoop in de defensiesector is gestagneerd, en in de afgelopen jaren zelfs is gedaald;

4.

waarschuwt voor het gevaar dat de Europese defensiesector van het buitenland afhankelijk raakt, net nu de veiligheidssituatie steeds complexer en uitdagender wordt; waarschuwt met name voor de combinatie van ongecoördineerde defensiebegrotingen van de lidstaten, de aanhoudende marktversnippering ondanks nieuwe regelgeving inzake de interne markt, de groeiende afhankelijkheid van de defensie-industrie van export buiten de EU en de toegenomen buitenlandse investeringen in de Europese defensiesector in een aantal landen, wat zou kunnen leiden tot ondoorzichtigheid en het uit handen geven van de controle over strategische nationale en Europese defensiebedrijven, -middelen en -technologie;

5.

is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gevolgen die bepaalde projecten — zoals de samenwerking met Rusland op gevoelige terreinen, waaronder satellietlancering met Sojoezraketten, en strategisch luchttransport — voor de autonomie en onafhankelijkheid van de EU kunnen hebben; benadrukt dat de lidstaten een prioritaire toetsing van hun militaire c.q. defensie-industrie moeten uitvoeren en voor stimulansen moeten zorgen om deze te ontwikkelen voor zover de EU-wetgeving dit toelaat;

6.

benadrukt dat een zeer concurrerende, moderne en geïntegreerde industriële Europese defensiestrategie van essentieel belang is om de Europese capaciteiten op defensiegebied te kunnen waarborgen en in andere, gerelateerde economische sectoren een positief effect te kunnen creëren; merkt op dat meer samenwerking op het gebied van economische middelen en menselijk kapitaal noodzakelijk is om vooruitgang te boeken met onderzoek voor tweeërlei gebruik waarmee onze afhankelijkheid van het buitenland zo veel mogelijk wordt beperkt en onze leveranties en grondstoffen voor de industrie worden gewaarborgd, met name die van kritieke aard;

7.

merkt op dat de Europese Raad van december 2013 weliswaar geen afdoend antwoord op deze situatie heeft gegeven, maar wel een aantal actielijnen uitstippelde om het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) te verbeteren en zich ertoe verbond in juni 2015 de vorderingen te evalueren; betreurt dat ondanks de verdere verslechtering van de veiligheidssituatie, zowel intern als ten oosten en ten zuiden van de EU, waardoor gevaren ontstaan voor de veiligheid in de EU, geen werkelijke vooruitgang is geboekt bij het aanpakken van de huidige uitdagingen en bedreigingen voor de veiligheid;

8.

verzoekt de Europese Raad met klem de nodige lering te trekken en concrete maatregelen te treffen om de versnippering van de Europese defensiemarkt ongedaan te maken; roept de Europese Raad ertoe op specifieke richtsnoeren voor defensiebeleid en de Europese defensiemarkt te verstrekken, daarbij rekening houdend met de specifieke kenmerken van de defensiesector, om de transparantie en het concurrentievermogen van de sector te vergroten en te garanderen dat de nodige defensiecapaciteiten beschikbaar zijn om de Europese veiligheid te waarborgen en de doelstellingen van het GVDB te kunnen verwezenlijken;

Afnemende Europese vraag als gevolg van bezuinigingen: behoefte aan verdere samenwerking

9.

is van mening dat de jaren van ongecoördineerde nationale defensiebegrotingen in Europa moeten worden gecompenseerd door een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, mede via de afstemming van het defensiebegrotingsbeleid en de coördinatie van strategische keuzes in verband met de aanschaf van militair materiaal en uitrusting voor tweeërlei gebruik in overeenstemming met transparante normen voor overheidsopdrachten; benadrukt dat het belangrijk is dat er tussen de lidstaten van tevoren plannen worden gemaakt voor strategische investeringen voor de aankoop en de herstelling van materieel; roept andermaal op om de vraag in de hele EU te consolideren en zo een concurrerende en onafhankelijke EDTIB te bevorderen en in stand te houden; beklemtoont dat het ontwikkelen van een efficiënte en transparante EDTIB van essentieel belang is voor het vermogen van Europa om zijn burgers, belangen en waarden te beschermen, overeenkomstig de doelstellingen van het Verdrag, en zijn verantwoordelijkheden op te nemen om de veiligheid te bevorderen; verzoekt de Commissie een industriële strategie te ontwikkelen waarin de voornaamste capaciteiten worden bepaald waarop een EDTIB kan worden gebouwd;

10.

herinnert eraan dat de 28 EU-lidstaten nog steeds het nummer twee van de wereld zijn op het gebied van zowel defensie-uitgaven als wapenuitvoer; is van mening dat dit aantoont dat de Europese lidstaten en de Unie nog steeds een belangrijke rol spelen in de wereldwijde wapenverkoop en overheidsopdrachten op defensiegebied; vindt gecombineerde jaarlijkse defensie-uitgaven voor een bedrag van 190 miljard EUR een enorme hoeveelheid belastinggeld; herinnert er ook aan dat talloze recente onderzoeken hebben aangetoond dat het voornaamste probleem ligt in het feit dat in veel van de 28 EU-lidstaten defensiebudgetten heel inefficiënt worden gespendeerd, hetgeen tot lange vertragingen en hogere kosten leidt en in veel gevallen tot gevolg heeft dat gloednieuwe helikopters, gevechtsvliegtuigen en andere technologie niet operationeel zijn; benadrukt dat het noodzakelijk is de relaties tussen nationale defensie-overheden en defensiebedrijven grondig te herstructureren en strikte kwaliteitscriteria voor de output van aankoopprojecten in te voeren;

11.

is van mening dat de huidige budgettaire beperkingen in de EU-lidstaten een kans moeten bieden voor meer en betere samenwerking op het gebied van de aanschaf van defensiemateriaal, om meer waar voor het belastinggeld te bieden en voldoende militaire capaciteiten in de hele EU en een duurzame voorzieningszekerheid te garanderen; is van mening dat de lidstaten voor een keuze staan tussen doeltreffend samenwerken om het hoofd te bieden aan gemeenschappelijke uitdagingen of strategische capaciteiten verliezen en de nationale en Europese burgers en belangen niet verdedigen;

12.

pleit nogmaals voor meer convergentie tussen de nationale defensieplanningsprocessen en is in dit verband ingenomen met de goedkeuring door de Raad van het beleidskader voor systematische en langetermijnsamenwerking op het vlak van defensie; betreurt echter dat dit niet bindend is en dat er geen duidelijk en gestructureerd proces mee is ingevoerd; benadrukt dat dit document moet worden verwelkomd door de Europese Raad teneinde een belangrijke aanjager te worden; spoort de lidstaten ertoe aan het EDA om steun te verzoeken bij hun nationale defensiebeoordelingen en informatie over nationale investeringsplannen en prioriteiten te delen binnen het Militair Comité van de EU; verzoekt de lidstaten om permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) te lanceren met het oog op een betere coördinatie en om EU-financiering te gebruiken voor samenwerking in vredestijd; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (vv/hv) om realistische plannen voor te stellen voor de geslaagde lancering van PESCO;

13.

verlangt dat samenwerking en het bundelen en delen van initiatieven prioriteit krijgen en dat daartoe prikkels worden gecreëerd; verzoekt de Europese Commissie om een voorstel voor te leggen dat verduidelijkt hoe niet-marktverstorende fiscale stimulansen deze doelstellingen kunnen dienen; neemt nota van de beslissing van België om btw-vrijstelling toe te kennen aan ad-hocprojecten van het EDA en is van mening dat deze vrijstelling moet worden veralgemeend naar alle samenwerkingsactiviteiten van het EDA; is ingenomen met het werk van het EDA in verband met een gedeeld aankoopmechanisme en verwacht dat dit maatregelen bevat om de op samenwerking gebaseerde aanschaf van en steun voor defensiemateriaal te stimuleren;

14.

wijst erop dat defensiebedrijven, en met name kmo's, in het kader van Horizon 2020, COSME en de Europese structuur- en investeringsfondsen EU-financiering kunnen aanvragen voor projecten voor tweeërlei gebruik en andere projecten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om bedrijven, en met name kmo's, te helpen op passende wijze gebruik te maken van Europese financieringsmogelijkheden voor defensiegerelateerde projecten;

15.

wijst erop dat de EU de afgelopen tijd steeds meer te maken heeft gekregen met bedreigingen en uitdagingen in cyberspace, hetgeen een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van de afzonderlijke lidstaten en de EU als geheel; is van oordeel dat dergelijke bedreigingen naar behoren moeten worden beoordeeld en dat er op EU-niveau maatregelen moeten worden getroffen om te voorzien in technische en andere veiligheidsmaatregelen in de lidstaten;

16.

verzoekt de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van juni 2015 de noodzaak tot het stroomlijnen van processen van openbare aanbesteding en toewijzing van contracten in verband met cyberveiligheid te behandelen en te zorgen voor meer coördinatie tussen de lidstaten, zodat de Unie snel het hoofd kan bieden aan grote wereldwijde bedreigingen zoals cyberterrorisme en cyberaanvallen;

17.

herhaalt zijn oproep aan de vv/hv en de Raad om een gemeenschappelijk standpunt van de EU over het gebruik van gewapende drones te formuleren, waarin het allergrootste belang wordt gehecht aan de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht en waarin kwesties zoals het rechtskader, evenredigheid, verantwoording, bescherming van burgers en transparantie aan bod komen;

Toenemende externe afhankelijkheid: behoefte aan een gemeenschappelijke aanpak

18.

waarschuwt dat Europese defensiebedrijven hun dalende omzet in Europa steeds meer compenseren met export buiten de EU; is bezorgd over de negatieve gevolgen die dit met zich kan brengen, zoals de overdracht van gevoelige technologieën en intellectuele-eigendomsrechten aan hun toekomstige concurrenten en de verplaatsing van de productie naar buiten de EU, waarmee de Europese voorzieningszekerheid in gevaar wordt gebracht; meent dat het een ernstige strategische vergissing is de EU het risico te laten lopen dat de EDTIB afhankelijk wordt van afnemers in vreemde mogendheden met andere strategische belangen;

19.

wijst erop dat in het gemeenschappelijk standpunt van de EU over wapenuitvoer een gemeenschappelijke opvatting is vastgelegd met betrekking tot de controle op de uitvoer van militaire technologie en goederen om de nationale exportcontrolesystemen te coördineren; is van mening dat een coherentere toepassing van de acht criteria daarvan noodzakelijk is om er niet alleen voor te zorgen dat overkoepelende doelstellingen op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid voorrang hebben op economische winst op korte termijn, maar ook dat er een gelijk speelveld voor de Europese bedrijven bestaat;

20.

dringt er bij de lidstaten met klem op aan zich te houden aan de beginselen van het gemeenschappelijk standpunt en in de jaarverslagen volledig verslag uit te brengen over hoe het staat met hun uitvoer van defensiemateriaal naar derde landen; verzoekt de Raad en de vv/hv na te gaan hoe de naleving van de verslagleggingsverplichting kan worden verbeterd en hoe de transparantie van en de publieke controle op het kader voor uitvoercontrole kan worden verhoogd; wijst erop dat de eerbiediging van het gemeenschappelijk standpunt van fundamenteel belang is voor de verwezenlijking van de waarden en beginselen van de EU, met name op het gebied van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationaal humanitair recht, en van haar verantwoordelijkheden inzake lokale, regionale en mondiale veiligheid;

21.

neemt kennis van de mededeling van de Commissie over de herziening van het uitvoercontrolebeleid met betrekking tot goederen voor tweeërlei gebruik en benadrukt in dit verband dat moet worden gezorgd voor controlemodaliteiten die het vrije verkeer van goederen en technologie binnen de interne markt niet in de weg staan en uiteenlopende interpretaties van de EU-regels voorkomen; dringt er bij de Commissie met klem op aan om dringend een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen om de regeling voor controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik bij te werken teneinde de coherentie, efficiëntie en transparantie ervan te verbeteren, de effecten op de mensenrechten te erkennen en voor een gelijk speelveld te zorgen; benadrukt dat dit voorstel rekening moet houden met de veranderende aard van uitdagingen op het gebied van veiligheid en de snelheid van technologische ontwikkelingen, in het bijzonder wanneer het gaat over software en apparatuur op het vlak van bewaking en binnendringing en de handel in softwarekwetsbaarheden;

22.

merkt op dat het toenemende belang van technologieën voor tweeërlei gebruik weliswaar voordelen biedt in de vorm van synergieën tussen de defensiesector en commerciële productie, maar de sector ook afhankelijk maakt van civiele toeleveringsketens, waarvan de productie vaak buiten Europa is ondergebracht; verlangt van de Commissie en het EDA informatie over de mogelijke risico's van de toenemende internationalisering, de mogelijke gevolgen die wijzigingen in de eigendomsstructuur in de defensiesector kunnen hebben voor de voorzieningszekerheid, en de grotere risico's voor de Europese en de nationale veiligheid, waaronder de digitale infrastructuur van de EU; roept de Commissie op het Parlement tijdig te informeren over de status van het groenboek over de controle op industriële activa op het gebied van defensie en veiligheid, dat zij voor het einde van 2014 had aangekondigd, en verzoekt om informatie over de resultaten van de aangekondigde raadplegingen van belanghebbenden;

23.

is blij met de inspanningen van het EDA en de Commissie in verband met een regeling voor EU-brede voorzieningszekerheid, zoals hen was opgedragen door de Europese Raad, en ziet uit naar een routekaart met specifieke stappen die in juni 2015 moet worden voorgelegd ter goedkeuring door de staatshoofden en regeringsleiders; verzoekt de Commissie en het EDA precies aan te geven in hoeverre het voorstel van het Parlement over „een alomvattende en ambitieuze EU-regeling voor gegarandeerde aanvoer (…) die gebaseerd is op een stelsel van wederzijdse garanties en een risico- en behoefteanalyse, eventueel met gebruik van de rechtsgrond voor permanente gestructureerde samenwerking” (5) is opgenomen in het voorbereidende werk; is van mening dat de door de Commissie in het verleden gebruikte methoden, zoals het in kaart brengen en monitoren, ontoereikend waren; benadrukt dat moet worden gefocust op nieuwe benaderingen van de manier waarop het vrije verkeer van militaire uitrusting voor de strijdkrachten van de 28 lidstaten kan worden gegarandeerd;

24.

meent dat wederzijdse garanties tussen de lidstaten inzake voorzieningszekerheid een fundamenteel aspect zijn voor de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese defensiemarkt; is ingenomen met de bijgewerkte kaderregeling inzake voorzieningszekerheid van het EDA en denkt dat dit instrument het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit versterkt, maar betreurt dat hieraan geen wettelijke verplichtingen verbonden zijn; is van mening dat de regeling voor EU-brede voorzieningszekerheid op de tenuitvoerlegging van bestaande wetgeving moet berusten, en met name op de volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake de overdracht van defensiegoederen binnen de EU om belemmeringen voor het verkeer van defensieproducten binnen de EU weg te nemen;

Het potentieel van de regels inzake de interne markt volledig benutten

25.

benadrukt dat het defensiepakket dat door de Commissie werd gelanceerd, het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie moet ondersteunen en onder meer ten doel heeft de problemen te beperken die worden veroorzaakt door de versnippering van de Europese defensiemarkt, de soms protectionistische houding bij de gunning van defensieopdrachten en het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende lidstaten wat betreft de regelingen voor controle op de overdracht van defensiegerelateerde producten;

26.

onderstreept dat een interne markt op defensiegebied garant zou staan voor volledige transparantie en dubbel werk, dat tot verstoringen van de markt leidt, zou voorkomen; benadrukt dat het succes van de vredes- en veiligheidsmissies van het GVDB grotendeels afhankelijk is van het vermogen snel te reageren en dat meer integratie van cruciaal belang is bij de stroomlijning van processen en het terugdringen van de kosten;

27.

merkt op dat de voltooiing van een Europese markt op defensiegebied een zeer concurrerende, op innovatie en technologie gebaseerde industrie vereist, die middels meer grensoverschrijdende samenwerking synergieën tot stand kan brengen, en dat vooruitgang met het onderzoek naar technologieën voor tweeërlei gebruik van cruciaal belang is om onze onafhankelijkheid te waarborgen en de voorzieningszekerheid te garanderen, in het bijzonder in geval van leveranties van kritieke aard;

28.

wijst erop dat teneinde de Europese defensie en technologische innovatie te versterken en aanzienlijk te besparen, Europa schaalvoordelen moet creëren en een gemeenschappelijke EU-markt voor overheidsopdrachten op defensiegebied tot stand moet brengen, mede om een moderne, geïntegreerde en concurrerende Europese defensie-industrie te bevorderen; wijst erop dat de regels inzake de interne markt volledig zouden moeten worden benut door middel van meer grensoverschrijdende samenwerking, teneinde de voortschrijdende versnippering van de Europese defensie- en veiligheidssector tegen te gaan, die leidt tot overlapping van programma's inzake defensiemateriaal en een gebrek aan transparantie over de betrekkingen tussen nationale defensie-overheden en de defensie-industrie; spoort de lidstaten aan om nationale voorschriften die niet voldoen aan de Richtlijnen 2009/43/EG en 2009/81/EG en die een belemmering vormen voor de interne markt voor overheidsopdrachten op defensiegebied, te schrappen en Richtlijn 2009/81/EG over aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied en Richtlijn 2009/43/EG over de overdracht van defensiegerelateerde producten, correct om te zetten en toe te zien op de naleving ervan; verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de richtlijnen correct worden toegepast en om de nationale omzettingsprocedures te controleren en te monitoren, teneinde verstoringen van de markt te voorkomen;

29.

verzoekt de Commissie om, met het oog op de best mogelijke benutting van middelen, de lidstaten aan te moedigen gezamenlijke aankopen te doen door middel van aankoopcentrales, zoals het EDA, als bepaald in Richtlijn 2009/81/EG;

30.

spoort de Commissie aan haar inspanningen te intensiveren om een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkten te creëren, teneinde protectionistische praktijken van de lidstaten te bestrijden door grensoverschrijdende samenwerking en betere toegang tot toeleveringsketens van de defensie-industrie te bevorderen, en door maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie waarbij enkele lidstaten uitsluitend optreden als leveranciers van defensietechnologieën en andere slechts als afnemers; is in dit verband van mening dat het gebruik van uitsluitingen in de zin van Richtlijn 2009/81/EG terdege moet worden gemotiveerd; verzoekt de Commissie om het Parlement op de hoogte te brengen van de effecten van de zeven reeds gepubliceerde richtsnoeren (inzake respectievelijk toepassingsgebied, uitsluitingen, O&O, voorzieningszekerheid, informatieveiligheid, onderaanneming, compensaties) en merkt op dat de Commissie voornemens is in 2015 nog eens twee richtsnoeren te publiceren; is van mening dat deze richtsnoeren de Commissie de perfecte gelegenheid bieden om in dialoog te treden met de lidstaten over onderwerpen die nooit op een gestructureerde, open manier zijn besproken en vraagt informatie over de uitkomsten van een dergelijke dialoog met de lidstaten;

31.

wijst erop dat artikel 346 VWEU in zijn huidige formulering en in de huidige praktijk de lidstaten nog steeds veel ruimte biedt om een beroep te doen op de toepassing ervan en zo af te wijken van de toepassing van het Europese recht inzake overheidsopdrachten op defensiegebied bij het gunnen van defensieopdrachten; verzoekt de lidstaten daarom om artikel 346 VWEU correct en effectief toe te passen, in overeenstemming met de vereisten die zijn vastgelegd in de EU-voorschriften, in de richtlijnen betreffende de interne markt en in de voorschriften inzake overheidsopdrachten op defensiegebied; herinnert eraan dat de maatregelen uit hoofde van artikel 346 volgens de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie beperkt dienen te worden tot uitzonderlijke, duidelijk afgebakende gevallen, en niet verder mogen reiken dan de grenzen van zulke gevallen; waarschuwt dat de onjuiste toepassing van afwijkingen van de internemarktvoorschriften de mededinging in de EU actief belemmert, transparantie in de weg staat, corruptie in de hand werkt en zo de totstandbrenging van een EU-defensiemarkt schaadt, en nadelig is voor een goed werkende EDTIB en de ontwikkeling van geloofwaardige militaire vermogens;

32.

wijst erop dat op de lange termijn de volledige afschaffing van compensaties zal bijdragen tot een beter functionerende interne markt in de Europese defensiesector; dringt er derhalve bij de Commissie op aan te blijven controleren of de lidstaten compensaties die op grond van artikel 346 van het Verdrag niet naar behoren zijn gerechtvaardigd, wel afbouwen; acht dit noodzakelijk om de soepele werking en de transparantie van de interne markt in de Europese defensiesector te waarborgen en om alle leveranciers, met name kmo's, gelijke voorwaarden te bieden;

33.

brengt in herinnering dat kaderovereenkomsten, onderaanneming en verdeling in percelen middelen moeten zijn om gevestigde toeleveringsketens open te breken ten gunste van kmo's; wijst er niettemin op dat de beginselen van transparantie in de keten van onderaannemers en gedeelde verantwoordelijkheid moeten worden verzekerd; verzoekt de lidstaten, het EDA en de Commissie om er, in onderlinge samenwerking en in samenwerking met hoofdaannemers, voor te zorgen dat kmo's volledig bekend zijn met de verschillende fases van de waardeketen, hetgeen hen zal helpen hun toegang tot overheidsopdrachten op defensiegebied te vergemakkelijken en te consolideren en tevens de geografisch onevenwichtige ontwikkeling van de Europese industriële en technologische defensiebasis te keren;

34.

merkt op dat de industrie nog weinig gebruik maakt van de belangrijkste instrumenten van de richtlijn betreffende de overdracht van defensiegoederen, met name algemene vergunningen en certificering van defensiebedrijven, en dat er mazen zitten in de administratieve samenwerking tussen de lidstaten om passende controlemaatregelen te verzekeren teneinde inbreuken op de voorwaarden van overdrachtvergunningen te voorkomen; spoort de Commissie en de lidstaten aan ervoor te zorgen dat deze instrumenten in de praktijk daadwerkelijk worden gebruikt en is dan ook ingenomen met het initiatief van de Commissie om een werkgroep met de lidstaten op te richten over de harmonisering van de richtlijn betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de EU;

35.

erkent het stappenplan van de Commissie uit 2014 met de titel „Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector” en de in dat plan door de Commissie gedane toezegging om te onderzoeken hoe de mogelijke negatieve effecten van door derde landen geëiste compensaties kunnen worden tegengegaan en welke gevolgen deze compensaties hebben voor de interne markt en de Europese industrie; benadrukt dat dit plan tijdig moet worden uitgevoerd en dat indien noodzakelijk aanvullende maatregelen moeten worden genomen; schaart zich volledig achter de inspanningen van de Commissie om praktische richtsnoeren te bieden aan kmo's die Europese middelen aanwenden in projecten voor tweeërlei gebruik;

36.

herhaalt dat de lidstaten de transparantie van hun aanbestedingspraktijken in de defensiesector ten aanzien van de Commissie en de EU-agentschappen onverwijld moeten verbeteren; onderstreept dat specifieke aanbestedingsprocedures, zoals de procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een opdracht, moeten worden beperkt tot uitzonderlijke gevallen en enkel kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang op het gebied van defensie en veiligheid, in overeenstemming met Richtlijn 2009/81/EG; spoort de Commissie aan te zorgen voor toereikend toezicht zodat in 2016 de geplande uitgebreide rapportage met betrekking tot beide richtlijnen aan het Parlement en de Raad kan plaatsvinden;

37.

wijst op het belang van regelmatige controles van defensie- en veiligheidsuitrusting door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, met inbegrip van boekhoudkundige controles;

38.

onderstreept dat samenwerking tussen strategische partners van essentieel belang is voor de Europese voorzieningszekerheid en spoort de Commissie en de lidstaten er daarom toe aan rekening te houden met overheidsopdrachten op het gebied van defensie wanneer zij over internationale handelsovereenkomsten onderhandelen;

Herziening van het pakket inzake overheidsopdrachten op defensiegebied

39.

verzoekt de Commissie in haar verslagen aan het Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/81/EG en Richtlijn 2009/43/EG in 2016 grondig te beoordelen of en in welke mate de bepalingen van die richtlijnen correct zijn toegepast en of de doelstellingen ervan verwezenlijkt zijn, en om dienovereenkomstig wetgevingsvoorstellen te doen, indien de bevindingen van deze verslagen daar aanleiding toe geven;

40.

benadrukt dat nadere speciale rapportageverplichtingen voor de lidstaten moeten worden ingevoerd, tezamen met bepalingen inzake passende waarborgen voor de vertrouwelijkheid;

41.

brengt in herinnering dat de modernisering van de EU-regels voor openbare aanbestedingen zoals beschreven in Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU, beide aangenomen in 2014, ten doel had de transparantie in de keten van onderaannemers en de naleving van de milieu-, sociale en arbeidswetgeving te waarborgen; benadrukt dat de nieuwe richtlijnen mogelijkheden bieden voor beter gestroomlijnde procedures, zoals het gebruik van elektronische aanbestedingen, vraagbundeling en het gebruik van de economisch voordeligste inschrijving, die kunnen worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de defensie- en veiligheidssector;

42.

dringt, met het oog op de totstandbrenging van een innovatieve en concurrerende Europese industrie en de optimale benutting van veiligheids- en defensiemiddelen, aan op de introductie van de nieuwe „innovatiepartnerschap”-procedure bij overheidsopdrachten op defensiegebied, zodat aanbestedende diensten deze procedure kunnen instellen voor de ontwikkeling en daaropvolgende aankoop van nieuwe, innovatieve producten, diensten of werken, de nodige marktstimulansen worden geboden en de ontwikkeling van innovatieve oplossingen wordt ondersteund zonder de markt af te schermen;

43.

benadrukt dat bij aanbestedingsprocedures voor veiligheids- en defensiemateriaal de optimale bescherming en de veiligheid van de burgerbevolking centraal moeten staan;

o

o o

44.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de parlementen van de EU-lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de NAVO en de secretaris-generaal van de NAVO.


(1)  PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0514.

(4)  PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 9.

(5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0514.


ADVIEZEN

Europees Parlement

Woensdag 27 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/82


P8_TA(2015)0216

Steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (Besluit tot opening van interinstitutionele onderhandelingen)

Besluit van het Europees Parlement van 27 mei 2015 tot opening van, en over het mandaat voor, interinstitutionele onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de steunregeling voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (COM(2014)0032 — C8-0025/2014 — 2014/0014(COD))

(2016/C 353/15)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien artikel 73, lid 2, en artikel 74 van zijn Reglement,

besluit interinstitutionele onderhandelingen te openen op basis van het volgende mandaat:

MANDAAT

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

De ervaringen met de toepassing van de huidige regelingen en de conclusies van de externe evaluaties en daaropvolgende analyse van verschillende beleidsopties duiden erop dat de reden voor de invoering van de twee schoolregelingen nog steeds relevant is. In de huidige context van dalende consumptie van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en zuivelproducten, waarin bovendien sprake is van een stijgende trend in de consumptie van intensief verwerkte voedingsmiddelen, waaraan vaak grote hoeveelheden suikers, zout en vet zijn toegevoegd, dient de steun van de Unie voor de verstrekking van geselecteerde landbouwproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen, te worden voortgezet .

(2)

De ervaringen met de toepassing van de huidige regelingen en de conclusies van de externe evaluaties , de daaropvolgende analyse van verschillende beleidsopties en de sociale moeilijkheden waar lidstaten mee kampen, duiden erop dat de voortzetting en de versterking van de twee schoolregelingen cruciaal is. In de huidige context van dalende consumptie van verse groenten en vers fruit, waaronder begrepen bananen, en zuivelproducten, vooral bij kinderen, waarin bovendien sprake is van toename van obesitas bij kinderen vanwege gewoonten die zijn gericht op de consumptie van intensief verwerkte voedingsmiddelen, waaraan vaak grote hoeveelheden suikers, zout, vet en/of additieven zijn toegevoegd, dient de steun van de Unie voor de verstrekking van geselecteerde landbouwproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen beter te worden ingezet om gezonde voedingsgewoonten en de consumptie van lokale producten te bevorderen .

Motivering

Compromisamendement 6 van AGRI. In dit compromis wordt het belang van schoolregelingen benadrukt en de redenen waarom deze regelingen moeten worden voortgezet en versterkt. Verder moet het Parlement zich, na het besluit van de Commissie om het voorstel te herevalueren, krachtig uitspreken voor de voortzetting van de regelingen.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Uit de analyse van de verschillende beleidsopties komt naar voren dat een uniforme aanpak binnen een gemeenschappelijk wettelijk en financieel kader een geschiktere en meer doeltreffende manier is voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die via schoolregelingen worden nagestreefd. Dit biedt de lidstaten de mogelijkheid om binnen een vast budget een maximaal effect te bereiken met de verstrekking en de regelingen efficiënter te beheren. Vanwege de verschillen tussen groente- en fruit-, waaronder begrepen bananen, en zuivelproducten en de toeleveringsketens daarvan, dienen bepaalde elementen, zoals de budgetten, voor elke productgroep afzonderlijk te blijven worden vastgesteld. In het licht van de ervaringen met de huidige regelingen dient de deelname van lidstaten aan de regeling op basis van vrijwilligheid te blijven gebeuren. Gezien de verschillende consumptiepatronen in de lidstaten moeten de deelnemende lidstaten ervoor kunnen kiezen om alle of slechts één van de subsidiabele producten aan kinderen in onderwijsinstellingen te verstrekken.

(3)

Uit de analyse van de verschillende beleidsopties komt naar voren dat een uniforme aanpak binnen een gemeenschappelijk wettelijk en financieel kader een geschiktere en meer doeltreffende manier is voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die via schoolregelingen worden nagestreefd. Dit biedt de lidstaten de mogelijkheid om binnen een vast budget een maximaal effect te bereiken met de verstrekking en de regelingen efficiënter te beheren. Vanwege de verschillen tussen groente- en fruit-, waaronder begrepen bananen, en zuivelproducten en de toeleveringsketens daarvan, dienen bepaalde elementen, zoals de budgetten, voor elke productgroep afzonderlijk te blijven worden vastgesteld. In het licht van de ervaringen met de huidige regelingen dient de deelname van lidstaten aan de regeling op basis van vrijwilligheid te blijven gebeuren. Gezien de verschillende consumptiepatronen in de lidstaten moeten de deelnemende lidstaten er in overeenstemming met de betreffende regio's voor kunnen kiezen , in overeenstemming met de geïnteresseerde regio's, om alle of slechts één van de subsidiabele producten aan kinderen in onderwijsinstellingen te verstrekken. Ook kunnen de lidstaten overwegen gerichte maatregelen te nemen om de dalende melkconsumptie onder adolescenten tegen te gaan.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Er is een dalende trend in de consumptie van verse groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk vastgesteld. Vandaar dat het gepast is om de verstrekking van landbouwproducten in het kader van deze regeling op verse groenten en fruit en melk te concentreren. Dit helpt tevens om de organisatorische belasting voor scholen te verminderen, met een beperkt budget toch het effect van de verstrekking te vergroten en is in overeenstemming met de huidige praktijk, aangezien deze producten het vaakst worden verstrekt.

(4)

Er is een dalende trend in de consumptie van verse groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk vastgesteld. Vandaar dat het gepast is om de verstrekking van landbouwproducten in het kader van deze regeling als prioriteit op verse groenten en fruit en melk te concentreren. Dit helpt tevens om de organisatorische belasting voor scholen te verminderen en met een beperkt budget toch het effect van de verstrekking te vergroten en is in overeenstemming met de huidige praktijk, aangezien deze producten het vaakst worden verstrekt. Om aan de voedingsadviezen voor calciumopname te voldoen en gezien het toenemende probleem van intolerantie voor lactose in melk, moeten lidstaten echter de mogelijkheid hebben om andere zuivelproducten zoals yoghurt en kaas, die onbetwiste gunstige effecten hebben op de gezondheid van kinderen, te verstrekken. Verder moeten er stappen worden ondernomen om de distributie van lokale en regionale producten te garanderen.

Motivering

Compromisamendement 1, deel 3 van AGRI.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Teneinde van de regeling een doeltreffend instrument te maken voor het bereiken van de korte- en langetermijndoelstelling om de consumptie van geselecteerde landbouwproducten te vergroten en gezondere eetgewoonten aan te leren, moet de verstrekking worden ondersteund met educatieve maatregelen. Gezien het belang van deze doelstellingen dienen deze maatregelen zowel de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, als de verstrekking van melk te ondersteunen. Ze dienen in aanmerking te komen voor steun van de Unie. Aangezien ondersteunende maatregelen een essentieel instrument vormen om kinderen weer in contact te brengen met landbouw en de voortbrengselen daarvan en om de doelstellingen van de regeling te bereiken, dienen de lidstaten de vrijheid te hebben om een grotere verscheidenheid aan landbouwproducten in hun thematische maatregelen op te nemen. Teneinde er zeker van te zijn dat gezonde eetgewoonten worden bevorderd, moeten zowel de lijst van deze producten als de twee productgroepen die in aanmerking komen voor gesubsidieerde verstrekking worden goedgekeurd door de nationale gezondheidsinstanties, die tevens de voedingswaarde van deze producten dienen te bepalen.

(5)

Teneinde van de regeling een doeltreffend instrument te maken voor het bereiken van de korte- en langetermijndoelstelling om de consumptie van geselecteerde landbouwproducten te vergroten en gezondere eetgewoonten aan te leren, moet de verstrekking worden ondersteund met begeleidende educatieve maatregelen. Gezien het belang van deze doelstellingen dienen deze maatregelen zowel de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, als de verstrekking van melk en zuivelproducten te ondersteunen. Ze dienen in aanmerking te komen voor steun van de Unie. Als begeleidende educatieve maatregelen vormen zij een essentieel instrument om kinderen weer in contact te brengen met de landbouw en de verscheidenheid aan landbouwproducten uit de Unie, vooral de producten die worden verbouwd in hun eigen streek, met de hulp van bijvoorbeeld voedingsdeskundigen en boeren, en om de doelstellingen van de regeling te bereiken, dienen de lidstaten de vrijheid te hebben om een grotere verscheidenheid aan landbouwproducten in hun thematische maatregelen op te nemen , zoals verwerkt fruit en verwerkte groenten zonder toevoeging van suiker, zout, vet of zoetstoffen, en andere lokale, regionale of nationale specialiteiten zoals honing, tafelolijven, olijfolie en gedroogde vruchten . Teneinde er zeker van te zijn dat gezonde eetgewoonten worden bevorderd, moeten zowel de lijst van deze producten als de twee productgroepen die in aanmerking komen voor gesubsidieerde verstrekking worden goedgekeurd door de nationale instanties die bevoegd zijn op het gebied van voeding en/of gezondheid en tevens de voedingswaarde van deze producten dienen te bepalen

Motivering

Compromisamendement 2, deel 5 van AGRI.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Met het oog op een gezond begrotingsbeheer dient de steun van de Unie voor de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk, voor ondersteunende educatieve maatregelen en voor daaraan gerelateerde kosten aan een maximum te worden gebonden. Dit maximum dient een afspiegeling te zijn van de huidige situatie. In het licht van de opgedane ervaringen en met het oog op een vereenvoudiging van het beheer dienen de financieringsmodellen nader tot elkaar te worden gebracht en wat de hoogte van de financiële bijdrage van de Unie betreft op één enkele aanpak te worden gebaseerd. Vandaar dat het gepast is om zowel voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, als voor melk een maximumsubsidiebedrag per portie vast te stellen en het beginsel van verplichte medefinanciering voor eerstgenoemde productgroep af te schaffen. Gezien de prijsvolatiliteit van de producten in kwestie moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen voor het bepalen van de hoogte van de steun van de Unie voor een portie producten en het definiëren van het begrip 'portie' .

(6)

Met het oog op een gezond begrotingsbeheer dient de steun van de Unie voor de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk, voor begeleidende educatieve maatregelen en voor daaraan gerelateerde kosten aan een maximum te worden gebonden. Dit maximum dient een afspiegeling te zijn van de huidige situatie. In het licht van de opgedane ervaringen en met het oog op een vereenvoudiging van het beheer dienen de financieringsmodellen nader tot elkaar te worden gebracht en wat de hoogte van de financiële bijdrage van de Unie betreft op één enkele aanpak te worden gebaseerd. Vandaar dat het gepast is om zowel voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, als voor melk een maximumsubsidiebedrag per kind en per verstrekking vast te stellen en het beginsel van verplichte medefinanciering voor eerstgenoemde productgroep af te schaffen. Gezien de prijsvolatiliteit van de producten in kwestie moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen met betrekking tot maatregelen voor het bepalen van de maximale steun van de Unie.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Teneinde een doelmatige en doelgerichte besteding van de financiële middelen van de EU te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen voor het bepalen van de indicatieve toewijzingen van de steun van de Unie aan de afzonderlijke lidstaten en de methoden voor de herverdeling van de steun tussen de lidstaten op basis van ontvangen aanvragen. De indicatieve toewijzingen dienen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk afzonderlijk te worden bepaald, overeenkomstig het beginsel dat de verstrekking op basis van vrijwilligheid plaatsvindt. De verdeelsleutel voor de toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, dient een afspiegeling te zijn van de huidige toewijzingen aan de lidstaten en dient gebaseerd te zijn op het objectieve criterium van het aantal kinderen van zes tot tien jaar als percentage van de bevolking en de ontwikkelingsstatus van de betreffende regio's. Om lidstaten in staat te stellen de omvang van hun huidige programma's te handhaven en ook andere lidstaten aan te sporen tot het verstrekken van schoolmelk, is het dienstig om voor de toewijzing van financiële middelen voor melkverstrekking een combinatie van twee verdeelsleutels te gebruiken, namelijk de wijze waarop uit hoofde van de schoolmelkregeling toegewezen middelen in het verleden zijn besteed en het objectieve criterium dat voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, wordt gebruikt, namelijk het aantal kinderen van zes tot tien jaar als percentage van de bevolking. Voor het vinden van de juiste verhouding tussen deze twee sleutels moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende voorschriften betreffende het evenwicht tussen de twee criteria. Aangezien de demografische en ontwikkelingssituatie van regio's voortdurend verandert, moet de Commissie verder de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot een driejaarlijkse beoordeling van de vraag of de op basis van deze criteria gedane toewijzingen nog up-to-date zijn.

(7)

Teneinde een doelmatige en doelgerichte besteding van de financiële middelen van de EU te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen met betrekking tot maatregelen voor het bepalen van de indicatieve toewijzingen van de steun van de Unie aan de afzonderlijke lidstaten en de methoden voor de herverdeling van de steun tussen de lidstaten op basis van ontvangen aanvragen. De indicatieve toewijzingen dienen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk afzonderlijk te worden bepaald, overeenkomstig het beginsel dat de verstrekking op basis van vrijwilligheid plaatsvindt. De verdeelsleutel voor de toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, dient een afspiegeling te zijn van de huidige toewijzingen aan de lidstaten en dient gebaseerd te zijn op het objectieve criterium van het aantal kinderen van zes tot tien jaar als percentage van de bevolking en de ontwikkelingsstatus van de betreffende regio's. Om lidstaten in staat te stellen de omvang van hun huidige programma's te handhaven en ook andere lidstaten aan te sporen tot het verstrekken van schoolmelk, is het dienstig om voor de toewijzing van financiële middelen voor melkverstrekking een combinatie van vier verdeelsleutels te gebruiken, namelijk de wijze waarop uit hoofde van de schoolmelkregeling toegewezen middelen in het verleden zijn besteed , behalve voor Kroatië, waarvoor een specifiek forfaitair bedrag moet worden vastgesteld op basis van deze verordening, het objectieve criterium dat voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, wordt gebruikt, namelijk het aantal kinderen van zes tot tien jaar als percentage van de bevolking , de mate van ontwikkeling van de regio's in een lidstaat en het vaststellen van een minimaal uitgavenniveau voor de steunverlening door de Unie per kind en per jaar . Voor het vinden van de juiste verhouding tussen deze vier sleutels moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende voorschriften betreffende het evenwicht tussen de vier criteria. Aangezien de demografische en ontwikkelingssituatie van regio's voortdurend verandert, moet de Commissie verder de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen met betrekking tot een driejaarlijkse beoordeling van de vraag of de op basis van deze criteria gedane toewijzingen nog up-to-date zijn. De steun van de Unie voor de uitvoering van deze regeling in de ultraperifere gebieden dient met 5 % te worden verhoogd, gezien de beperkte landbouwdiversificatie in deze gebieden en gezien het feit dat bepaalde producten in de regio in kwestie vaak niet verkrijgbaar zijn, hetgeen tot hogere vervoers- en opslagkosten leidt.

Motivering

Compromisamendement 4, deel 3 van AGRI.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Teneinde lidstaten met een beperkte bevolking in staat te stellen om de regeling kosteneffectief uit te voeren, moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen ter bepaling van het minimumbedrag aan steun van de Unie waarop lidstaten aanspraak kunnen maken voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk.

(8)

Teneinde lidstaten met een beperkte bevolking in staat te stellen om de regeling kosteneffectief uit te voeren, moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen ter bepaling van het minimumbedrag aan steun van de Unie waarop lidstaten aanspraak kunnen maken voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, melk en zuivelproducten .

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

In het belang van goed bestuur en gezond begrotingsbeheer moeten de lidstaten die aan de regeling voor de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en/of melk willen deelnemen, elk jaar een aanvraag voor steun van de Unie indienen. Met het oog op een vereenvoudiging van de procedures en het beheer moeten afzonderlijke steunaanvragen worden ingediend. Nadat de aanvragen van de lidstaten zijn ontvangen, moet de Commissie beslissen over de definitieve toewijzingen voor groenten en fruit en melk, binnen de grenzen van de in de begroting beschikbare kredieten en rekening houdend met de mogelijkheid van beperkte overdrachten van de ene naar de andere productgroep, hetgeen prioritering op basis van voedingsbehoeften stimuleert. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen met betrekking tot de voorwaarden en beperkingen die op deze overdrachten van toepassing zijn.

(9)

In het belang van goed bestuur en gezond begrotingsbeheer moeten de lidstaten die aan de regeling voor de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en/of melk en zuivelproducten willen deelnemen, elk jaar een aanvraag voor steun van de Unie indienen. Met het oog op een vereenvoudiging van de procedures en het beheer moeten afzonderlijke steunaanvragen worden ingediend. Nadat de aanvragen van de lidstaten zijn ontvangen, moet de Commissie beslissen over de definitieve toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en/of melk en zuivelproducten , binnen de grenzen van de in de begroting beschikbare kredieten en rekening houdend met de mogelijkheid van beperkte overdrachten van de ene naar de andere productgroep, hetgeen prioritering op basis van voedingsbehoeften stimuleert. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot de voorwaarden en beperkingen die op die overdrachten van toepassing zijn.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Om de administratieve en organisatorische procedures voor scholen die aan de twee programma's deelnemen te vereenvoudigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot de invoering van eengemaakte procedures voor het indienen van aanvragen voor deelname en voor monitoring.

Motivering

De administratieve rompslomp moet worden verminderd, aangezien scholen er daardoor van worden weerhouden om mee te doen. Scholen die willen meedoen aan beide programma's moeten niet verplicht worden twee aparte sets formulieren in te vullen of diverse toezichtsprocedures te doorlopen.

Amendementen 10 en 57

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Het opstellen van een nationale strategie moet worden beschouwd als een voorwaarde voor de deelname van een lidstaat aan de regeling. Het betreft een strategisch meerjarendocument waarin doelstellingen en prioriteiten worden vastgelegd . De lidstaten moeten in staat worden gesteld om hun strategie regelmatig bij te werken, vooral op basis van evaluaties en herbeoordelingen van prioriteiten en doelstellingen.

(10)

Het opstellen van een nationale strategie moet worden beschouwd als een voorwaarde voor de deelname van een lidstaat aan de regeling. Lidstaten die wensen deel te nemen, moeten een strategisch document kunnen overleggen dat een periode van zes jaar bestrijkt, waarin het bestaande probleem wordt gekwantificeerd en de doelstellingen die zij moeten halen, de methodes die aansluiten op het beschreven probleem en de daarbij behorende prioriteiten worden vastgelegd . De lidstaten moeten in staat worden gesteld om hun strategie regelmatig bij te werken, vooral op basis van evaluaties en herbeoordelingen van prioriteiten en doelstellingen en het succes van hun programma's . Wanneer de lidstaten hun nationale strategie bijwerken, moeten zij verplicht de betrokken partijen in hun land raadplegen.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Om de regeling overal in de Unie bij de doelgroep onder de aandacht te brengen moet deze regeling een gemeenschappelijke identiteit en een Unielogo creëren voor verplicht gebruik op posters betreffende deelnemende scholen en op het informatiemateriaal dat in het kader van de begeleidende educatieve maatregelen aan de leerlingen wordt verstrekt. Daartoe moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de specifieke criteria voor de presentatie, samenstelling, afmetingen en het uiterlijk van de gemeenschappelijke identiteit en het Unielogo.

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 5 van AGRI.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Teneinde te verzekeren dat de verstrekte subsidie volledig in mindering wordt gebracht op de prijs van de producten die uit hoofde van de regeling aan kinderen worden verstrekt en dat gesubsidieerde producten niet aan het beoogde gebruik worden onttrokken, moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot prijscontrole.

(12)

Teneinde te verzekeren dat de verstrekte subsidie volledig in mindering wordt gebracht op de prijs van de producten die uit hoofde van de regeling aan kinderen worden verstrekt en dat gesubsidieerde producten niet aan het beoogde gebruik worden onttrokken, moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot prijscontrole. Die handelingen mogen de lidstaten niet afschrikken om lokale producten af te nemen.

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 5 van AGRI.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Om na te gaan hoe doeltreffend de programma's in de lidstaten zijn, moet er financiering beschikbaar komen voor initiatieven om de behaalde resultaten bij te houden en te evalueren, met bijzondere aandacht voor de verandering van de consumptie op de middellange termijn.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Deze verordening mag niet indruisen tegen de verdeling van regionale of lokale bevoegdheden in de lidstaten, met inbegrip van regionaal en lokaal zelfbestuur.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Steun voor de verstrekking van groenten en fruit, bananen en melk, ondersteunende educatieve maatregelen en daarmee gepaard gaande kosten

Steun voor de verstrekking van groenten en fruit, bananen, melk en bepaalde zuivelproducten, begeleidende educatieve maatregelen en daarmee gepaard gaande kosten

Motivering

Compromisamendement 1, deel 1 van AGRI.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de verstrekking van groenten en fruit, bananen en melk;

(a)

de verstrekking van groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, melk en zuivelproducten, als bedoeld in lid 2 ;

Motivering

Compromisamendement 1, deel 1 van AGRI. Dit compromisamendement sluit aan bij het voorstel van de Commissie dat de lidstaten nog steeds de mogelijkheid moeten hebben om verse producten te verstrekken. De formulering „fruit en groente” omvat verse en gekoelde producten en hapklare porties (zoals geschilde/gesneden wortel in zakjes), maar biedt scholen tevens de mogelijkheid de producten te persen om er vers sap van te maken. Het is aan de lidstaten om te beslissen en in hun strategie te verwerken welke verse producten moeten worden verstrekt, en op welke manier.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 1– letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

ondersteunende educatieve maatregelen; alsmede

(b)

begeleidende educatieve maatregelen; alsmede

Motivering

Compromisamendement 2, deel 1 van AGRI. Het vervangen van „ondersteunende” door „begeleidende” is bedoeld om te verduidelijken dat educatieve maatregelen die worden gesteund door de EU in het kader van de schoolregelingen niet de verantwoordelijkheid van leerkrachten vormen, maar van gastsprekers, zoals voedingsdeskundigen, boeren, enz.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

bepaalde daarmee gepaard gaande kosten op het gebied van logistiek en distributie, materieel, publiciteit, monitoring en evaluatie.

(c)

daarmee gepaard gaande kosten voor overige activiteiten op het gebied van logistiek en distributie, materieel, communicatie en publiciteit, monitoring, evaluatie en andere activiteiten die rechtstreeks verband houden met de tenuitvoerlegging van de regeling .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Lidstaten die aan de in lid 1 vastgestelde steunregeling („de schoolregeling”) willen deelnemen, kunnen groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, melk die onder GN-code 0401 valt of beide verstrekken .

2.   Lidstaten die aan de in lid 1 vastgestelde steunregeling („de schoolregeling”) willen deelnemen, kunnen de volgende producten verstrekken:

 

(a)

groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en/of

 

(b)

melk en zuivelproducten die tot de volgende categorieën behoren („zuivelproducten”):

 

 

(i)

melk en room die onder GN-code 0401 vallen;

 

 

(ii)

karnemelk, gestremde melk, yoghurt, kefir en andere gegiste of aangezuurde melk en room die onder GN-code 0403 vallen, met uitzondering van producten die toegevoegde aromastoffen of melkvreemde stoffen bevatten die onder GN-code 0403 10 51 tot en met 99 en GN-code 0403 90 71 tot en met 99 vallen;

 

 

(iii)

kaas en wrongel die onder GN-code 0406 vallen;

 

 

(iv)

lactosevrije melk, bestaande uit melk waarvan de natuurlijke samenstelling wat het lactosegehalte betreft gewijzigd is en die geen andere melkvreemde stoffen bevat die onder GN-code 0404 90 vallen.

Motivering

Compromisamendement 1, deel 2 van AGRI. Het doel van deze regelingen is de consumptie van landbouwproducten te stimuleren en gezonde eetgewoonten in te stellen. Daarnaast hebben we concrete argumenten om aan te tonen dat de consumptie van melk terugloopt; kaas en natuurlijke yoghurt zijn goede alternatieven bij lactose-intolerantie.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als voorwaarde voor deelname aan de schoolregeling stellen de lidstaten, voorafgaand aan hun deelname en vervolgens om de zes jaar, op nationaal of regionaal niveau een strategie voor de uitvoering ervan vast. Deze strategie kan worden gewijzigd, met name in het licht van de resultaten van monitoring en evaluatie. In de strategie wordt op zijn minst aangegeven in welke behoeften moet worden voorzien en hoe die behoeften zijn geprioriteerd, wat de doelgroep is, welke resultaten worden verwacht en wat de gekwantificeerde streefdoelen ten opzichte van de uitgangssituatie zijn. Ook wordt aangegeven wat de meest geschikte instrumenten en acties zijn om die doelen te bereiken.

3.   Als voorwaarde voor deelname aan de schoolregeling stellen de lidstaten, voorafgaand aan hun deelname en vervolgens om de zes jaar, op nationaal of regionaal niveau een strategie voor de uitvoering ervan vast. Deze strategie kan door een lidstaat of een regionale autoriteit worden gewijzigd, met name in het licht van de resultaten van monitoring en evaluatie en de bereikte resultaten, waarbij de middelen van de Unie goed moeten worden besteed . In de strategie wordt ten minste aangegeven in welke behoeften moet worden voorzien en hoe die behoeften zijn geprioriteerd, wat de doelgroep is, welke resultaten worden verwacht en wat de gekwantificeerde streefdoelen ten opzichte van de uitgangssituatie zijn. Ook wordt aangegeven wat de meest geschikte instrumenten en acties zijn om die doelen te bereiken.

Motivering

Geeft subnationale autoriteiten een grotere controle over de regeling, in overeenstemming met de grondwettelijke verdeling van bevoegdheden binnen de lidstaten. Dit amendement weerspiegelt ook het advies van het Comité van de Regio's.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten voorzien tevens in de ondersteunende educatieve maatregelen die nodig zijn om de schoolregeling doeltreffend te doen functioneren. Daarbij kan het gaan om maatregelen en activiteiten die erop zijn gericht kinderen in contact te brengen met landbouw en een grote verscheidenheid aan landbouwproducten en educatie over daarmee verband houdende kwesties, zoals gezonde eetgewoonten, bestrijding van voedselverspilling, lokale voedselketens en biologische landbouw.

4.   De lidstaten voorzien tevens in de begeleidende educatieve maatregelen die nodig zijn om de schoolregeling doeltreffend te doen functioneren. Daarbij kan het gaan om maatregelen en activiteiten die erop zijn gericht kinderen in contact te brengen met landbouw , zoals een bezoek aan een boerderij en de verstrekking van een grote verscheidenheid aan landbouwproducten zoals verwerkt fruit en verwerkte groenten en andere lokale, regionale of nationale specialiteiten, zoals honing, olijven en olijfolie en gedroogde vruchten . Dit zal bijdragen tot de educatie over daarmee verband houdende kwesties, zoals gezonde eetgewoonten, bestrijding van voedselverspilling, lokale voedselketens, biologische landbouw en duurzame productie .

Motivering

Compromisamendement 2, deel 2 van AGRI. Rekening houdend met het feit dat educatieve maatregelen de gelegenheidsverstrekking van andere producten mogelijk maken, omvat dit compromis amendementen in verband met lokale, regionale en nationale specialiteiten zoals honing, olijven, olijfolie en gedroogde vruchten.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EU) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Bij het opstellen van hun strategie stellen de lidstaten een lijst samen van landbouwproducten die bij gelegenheid naast groenten en fruit, bananen en melk in de ondersteunende educatieve maatregelen kunnen worden opgenomen.

5.   Bij het opstellen van hun strategie stellen de lidstaten een lijst samen van landbouwproducten die bij gelegenheid naast groenten en fruit, bananen, melk en zuivelproducten voor verstrekking in de begeleidende educatieve maatregelen kunnen worden opgenomen. Met betrekking tot verwerkte groenten en verwerkt fruit is de verstrekking van producten die toegevoegde suiker, toegevoegd vet, toegevoegd zout, toegevoegde zoetstoffen en/of toegevoegde smaakversterkers (codes E620-E650) bevatten, niet toegestaan.

Motivering

De voedingsadditieven E620-E650 zijn slecht voor de gezondheid van de consument indien ze in grotere hoeveelheden worden ingenomen. Aangezien dit programma gericht is op het bevorderen van gezond voedsel zou het toelaten van deze additieven haaks op de doelstellingen staan.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De selectie van producten die worden verstrekt of worden opgenomen in ondersteunende educatieve maatregelen geschiedt op basis van objectieve criteria, zoals gezondheids- en milieuoverwegingen , seizoensgebondenheid, verscheidenheid of beschikbaarheid van lokale producten, waarbij voor zover mogelijk prioriteit wordt gegeven aan producten van oorsprong uit de Unie en in het bijzonder aan lokale aankopen, biologische producten , korte toeleveringsketens en milieubaten.

6.   De selectie van producten die worden verstrekt of worden opgenomen in begeleidende educatieve maatregelen geschiedt op basis van objectieve criteria, met inbegrip van gezondheids- , milieu- en ethische overwegingen, seizoensgebondenheid, verscheidenheid of beschikbaarheid van lokale producten, waarbij prioriteit wordt gegeven aan producten van oorsprong uit de Unie en in het bijzonder aan lokale of regionale productie en aankopen, korte toeleveringsketens, biologische producten en milieubaten , en kwaliteitsproducten als aangeduid in Verordening (EU) nr. 1151/2012 . In het geval van bananen mag alleen voorrang worden gegeven aan fairtradeproducten uit derde landen als er geen equivalente producten beschikbaar zijn die afkomstig zijn uit de Unie.

Motivering

Compromisamendement 3 van AGRI.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Teneinde gezonde eetgewoonten te bevorderen zorgen de lidstaten ervoor dat de lijst van alle producten die in het kader van de schoolregeling worden verstrekt, ter goedkeuring aan hun bevoegde gezondheidsinstanties wordt voorgelegd en dat deze instanties zich buigen over de voedingsaspecten van deze producten.

7.   Teneinde gezonde eetgewoonten te bevorderen , ook bij kinderen met een lactose-intolerantie, zorgen de lidstaten ervoor dat de lijst van producten die in het kader van de schoolregeling worden verstrekt, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan hun instanties die verantwoordelijk zijn voor voeding en/of gezondheid en dat deze instanties zich buigen over de voedingsaspecten van deze producten.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De steun die uit hoofde van de schoolregeling wordt toegewezen voor de verstrekking van producten, de ondersteunende educatieve maatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, mag, onverminderd het bepaalde in lid 4, niet meer bedragen dan:

1.   De steun die uit hoofde van de schoolregeling wordt toegewezen voor de verstrekking van producten, de begeleidende educatieve maatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, mag, onverminderd het bepaalde in lid 4 van dit artikel niet meer bedragen dan:

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 2 van AGRI.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 1 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

voor melk: 80  miljoen euro per schooljaar.

(b)

voor melk en zuivelproducten : 100  miljoen euro per schooljaar.

Motivering

Compromisamendement 4, deel 4 van AGRI. Voor het melkbudget is een stijging van 20 miljoen euro voorzien zodat alle lidstaten een minimale besteding per kind per jaar kunnen invoeren, en om ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat moet afhaken als gevolg van de invoering van de nieuwe criteria.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bepalen van de hoogte van de steun van de Unie per portie groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk die wordt verstrekt en voor het definiëren van het begrip 'portie'. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het vaststellen van een minimum- en een maximumbedrag voor de financiering van ondersteunende educatieve maatregelen uit de jaarlijkse definitieve toewijzingen aan de lidstaten.

Schrappen

Motivering

Bevoegdheden verschoven naar artikel 24, lid 1 bis, omwille van de consistentie van de tekst.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 2 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen: objectieve criteria die zijn gebaseerd op:

(a)

voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen: objectieve criteria die zijn gebaseerd op:

 

(i)

het aantal kinderen van zes tot tien als percentage van de bevolking;

 

(i)

het aantal kinderen van zes tot tien als percentage van de bevolking van de lidstaat in kwestie ;

 

(ii)

de mate van ontwikkeling van de gebieden in een lidstaat, zodat minder ontwikkelde gebieden, in de zin van artikel 3, lid 5, van deze verordening, de in artikel 349 van het Verdrag vermelde ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013, meer steun ontvangen;

 

(ii)

de mate van ontwikkeling van de gebieden in een lidstaat, zodat minder ontwikkelde gebieden, in de zin van artikel 3, lid 5, van deze verordening, de in artikel 349 VWEU vermelde ultraperifere gebieden en/of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013, meer steun ontvangen;

 

 

(iii)

een extra stijging van 5 % van de door de Unie verleende steun voor de ultraperifere gebieden, en een stijging van nog eens 5 % als deze regio's producten invoeren uit andere ultraperifere gebieden in de buurt; en

Motivering

Compromisamendement 4, deel 1 van AGRI. Objectieve criteria op grond van het aantal kinderen in de leeftijd van 6 t/m 10 jaar als percentage van de bevolking en de mate van ontwikkeling van de regio's in een lidstaat moeten worden gehandhaafd aangezien het een eerlijk systeem lijkt te zijn dat overeenkomt met de behoeften van de lidstaten.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 2 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

voor melk: de besteding van uit hoofde van voorgaande regelingen voor de verstrekking van melk en zuivelproducten toegewezen financiële middelen en objectieve criteria op basis van het percentage kinderen van zes tot tien jaar.

(b)

voor melk en zuivelproducten, een combinatie van de volgende criteria die moeten worden gehanteerd tijdens een overgangsperiode van zes jaar, gerekend vanaf het begin van de looptijd van het nieuwe programma :

 

 

(i)

het aantal kinderen van zes tot tien jaar als percentage van de bevolking van de lidstaat in kwestie;

 

 

(ii)

de mate van ontwikkeling van de gebieden in een lidstaat, om minder ontwikkelde gebieden, in de zin van artikel 3, lid 5, van deze verordening, de in artikel 349 VWEU vermelde ultraperifere gebieden en/of de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013, meer steun te laten ontvangen;

 

 

(iii)

de wijze waarop in het verleden middelen zijn besteed uit hoofde van eerdere regelingen voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen, behalve voor Kroatië, waarvoor een forfaitair betalingssysteem wordt ingevoerd; om te zorgen voor een eerlijke verdeling van de middelen onder de lidstaten, wordt dit criterium gecompenseerd door de invoering van een minimumbedrag aan jaarlijkse steun van de Unie per kind in de leeftijdsgroep bedoeld in punt (i), dat is vastgesteld op grond van het gemiddelde gebruik van middelen per kind per lidstaat;

 

 

(iv)

een extra stijging van 5 % van de door de Unie verleende steun voor de ultraperifere gebieden, en een stijging van nog eens 5 % als deze regio's producten invoeren uit andere ultraperifere gebieden in de buurt;

Motivering

Compromisamendement 4, deel 2 van AGRI. Rekening houdend met de ingediende amendementen, vooral die waarin de historische criteria voor melk geschrapt worden, is het doel van dit compromisamendement om een eerlijker toewijzingssysteem op te zetten zonder de lidstaten te straffen die tot nu toe efficiënt gebruik hebben gemaakt van de schoolmelkregeling en grotere bedragen aan steun hebben ontvangen. Dit compromisamendement is gebaseerd op berekeningen van DG AGRI op verzoek van de rapporteur.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Na het einde van de onder b) genoemde overgangsperiode gelden voor melk en zuivelproducten de criteria die zijn vastgelegd onder a), punten (i) en (ii).

Motivering

Compromisamendement 4, deel 2 van AGRI.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie beoordeelt ten minste om de drie jaar of de indicatieve toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk nog steeds in overeenstemming zijn met de in dit lid bedoelde objectieve criteria.

De Commissie beoordeelt ten minste om de drie jaar of de indicatieve toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk en zuivelproducten nog steeds in overeenstemming zijn met de in dit lid bedoelde objectieve criteria.

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 1 van AGRI.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten zien erop toe dat een minimum van 10 % en een maximum van 20 % van de aan hen toegewezen financiering in het kader van de schoolregeling wordt gereserveerd voor begeleidende educatieve maatregelen.

Motivering

Compromisamendement 2, deel 4 van AGRI. Met inachtneming van het cruciale belang van educatieve maatregelen in het kader van de nieuwe regeling en rekening houdend met de ingediende amendementen, wordt in het compromisamendement de financiering van educatieve maatregelen op een minimum van 10 % en een maximum van 20 % gesteld.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten kunnen maximaal 15  % van hun indicatieve toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk van de ene naar de andere productgroep overdragen, onder de voorwaarden die de Commissie door middel van overeenkomstig artikel 227 vastgestelde gedelegeerde handelingen bepaalt, mits het totale maximum van 230  miljoen euro dat resulteert uit de optelsom van de onder a) en b), van lid 1, genoemde bedragen, niet wordt overschreden.

4.   De lidstaten kunnen maximaal 10  % van hun indicatieve toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk en zuivelproducten van de ene naar de andere productgroep overdragen, en dit percentage kan worden verhoogd tot maximaal 20 % voor ultraperifere gebieden, onder de voorwaarden die de Commissie door middel van overeenkomstig artikel 227 vastgestelde gedelegeerde handelingen bepaalt, mits het totale maximum van 250  miljoen euro dat resulteert uit de optelsom van de onder a) en b), van lid 1, genoemde bedragen, niet wordt overschreden.

Motivering

Compromisamendement 4, deel 5 van AGRI. Er is een stijging van 20 miljoen euro voorzien voor het melkbudget om de invoering van een minimale besteding per kind per jaar mogelijk te maken voor alle lidstaten, en om ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat moet afhaken als gevolg van de invoering van de nieuwe criteria. Wat betreft begrotingsoverdrachten vormt het compromisamendement de gulden middenweg tussen de amendementen die over dit onderwerp zijn ingediend.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De in lid 1 bedoelde steun van de Unie wordt niet gebruikt ter vervanging van de financiering van bestaande nationale schoolfruitregelingen in het kader waarvan groenten en fruit, verwerkte groenten en verwerkt fruit, bananen, melk en zuivelproducten worden verstrekt, of van andere regelingen voor de verstrekking van dergelijke producten op scholen. De steun van de Unie wordt verleend als aanvulling op nationale financiering.

Motivering

Herinvoering van artikel 23, lid 6, van de GMO-verordening: de EU-middelen moeten een echte aanvulling vormen op nationale financiering om een „buitenkanseffect” te voorkomen.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De lidstaten mogen besluiten om de aangevraagde steun in overeenstemming met hun strategie niet toe te wijzen wanneer het bedrag van de aangevraagde steun lager is dan het door de lidstaat in kwestie vastgestelde minimumbedrag.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De Unie kan krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 tevens financiering verlenen voor voorlichtings-, monitoring- en evaluatiemaatregelen met betrekking tot de schoolregeling, onder meer met het oog op bewustmaking van het publiek, en voor gerelateerde maatregelen op het gebied van netwerkvorming.

7.   De Unie kan krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 tevens financiering verlenen voor voorlichtings-, communicatie- en publiciteits-, monitoring- en evaluatiemaatregelen met betrekking tot de schoolregeling, onder meer om het publiek bewust te maken van de doelstellingen ervan, die met name gericht zijn op ouders en opleiders , en voor gerelateerde maatregelen op het gebied van netwerkvorming en andere activiteiten die rechtstreeks verband houden met de tenuitvoerlegging van de schoolregeling .

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 23 bis — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   De deelnemende lidstaten maken op de plaats van verstrekking bekend dat zij deelnemen aan de regeling en geven daarbij de rol van de Unie als subsidieverstrekker aan. De lidstaten dragen zorg voor de meerwaarde en zichtbaarheid van de schoolregeling van de Unie ten opzichte van de verstrekking van andere maaltijden in onderwijsinstellingen.

8.   De deelnemende lidstaten maken op de plaats van verstrekking bekend dat zij deelnemen aan de regeling en geven daarbij de rol van de Unie als subsidieverstrekker aan , door posters op te hangen bij de ingang van scholen . De lidstaten kunnen daarnaast elk geschikt communicatiemiddel gebruiken, zoals speciale websites, informatieve grafieken en voorlichtings- en bewustmakingscampagnes. Al het begeleidende informatiemateriaal wordt voorzien van een gemeenschappelijk identificatiemiddel en een Unielogo. De lidstaten dragen zorg voor de meerwaarde en zichtbaarheid van de schoolregeling van de Unie ten opzichte van de verstrekking van andere maaltijden in onderwijsinstellingen.

Motivering

Compromisamendement 5, deel 1 van AGRI. In de lidstaten die de EU-steun verstrekken, moeten posters worden opgehangen bij de ingang van scholen om het EU-optreden beter zichtbaar te maken, zoals is vastgelegd in de bestaande uitvoeringsverordeningen voor de regelingen. Rekening houdend met de Europese meerwaarde van de regeling moet de zichtbaarheid en de bewustmaking van het publiek worden verbeterd, vooral nu de ontgoocheling over Europa toeneemt.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

de opstelling van de nationale of regionale strategieën en inzake de ondersteunende educatieve maatregelen.

(c)

de opstelling van de nationale of regionale strategieën en inzake de begeleidende educatieve maatregelen.

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 2 van AGRI.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Teneinde een doelmatige en doelgerichte besteding van de financiële middelen van de EU te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

2.   Teneinde een doelmatige en doelgerichte besteding van de financiële middelen van de Unie te waarborgen, tot een billijke verdeling van de middelen tussen de lidstaten te komen en de administratieve lasten voor de deelnemende scholen en de lidstaten beperkt te houden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 2 — letter -a (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-a)

de maximale steun per kind en per verstrekkingsoperatie die door de Unie wordt verleend, als bijdrage aan de kosten van de verstrekte groenten en het verstrekte fruit, waaronder begrepen bananen, en van de verstrekte melk en zuivelproducten;

Motivering

Bevoegdheden verplaatst van artikel 23 bis, lid 1, omwille van de consistentie van de tekst. Met het oog op een goed beheer van de financiering voor de regeling verdient het de voorkeur om een maximaal steunbedrag per verstrekkingsoperatie vast te stellen, in plaats van een bedrag per portie, wat lastig te controleren is — zie het amendement op overweging 6.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de indicatieve verdeling van de steun voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en zuivelproducten tussen de lidstaten en, voor zover van toepassing, de herziening daarvan naar aanleiding van de in artikel 23 bis, lid 2, tweede alinea, bedoelde beoordeling , het minimumbedrag aan steun van de Unie voor elke lidstaat, de methode voor de herverdeling van de toegewezen steun tussen de lidstaten op basis van de ontvangen aanvragen, en de aanvullende voorschriften betreffende de toepassing van de in artikel 23 bis, lid 2, eerste alinea, bedoelde criteria bij de verdeling van de middelen;

a)

de indicatieve verdeling van de steun voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, melk en zuivelproducten tussen de lidstaten , het minimumbedrag aan jaarlijkse steun van de Unie per kind als bedoeld in artikel 23 bis, lid 2, onder b), het minimumbedrag aan steun van de Unie voor elke lidstaat, de methode voor de herverdeling van de toegewezen steun tussen de lidstaten op basis van de ontvangen aanvragen, en de aanvullende voorschriften betreffende de toepassing van de in artikel 23 bis, lid 2, eerste alinea, bedoelde criteria bij de verdeling van de middelen;

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 2– letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de voorwaarden voor de overdracht van toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk van de ene naar de andere productgroep;

(b)

de voorwaarden voor de overdracht van toewijzingen voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, melk en zuivelproducten van de ene naar de andere productgroep;

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 1 van AGRI.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

de kosten en/of maatregelen die in aanmerking komen voor steun van de Unie en de mogelijkheid om voor specifieke kosten een minimum- en maximumbedrag vast te stellen;

(c)

de kosten en/of maatregelen die in aanmerking komen voor steun van de Unie en de mogelijkheid om voor specifieke kosten een maximumbedrag vast te stellen;

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

de invoering van eengemaakte aanvraagprocedures voor deelname door onderwijsinstellingen die wensen deel te nemen, en eengemaakte controleprocedures;

Motivering

Naast de formele criteria zoals bepaald bij de uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 25, onder c), is het zinnig bij elke gedelegeerde handeling eenvormige procedures vast te leggen voor de indiening van aanvragen voor deelname door onderwijsinstellingen en voor de controles, met als doel de administratieve rompslomp terug te dringen die momenteel als belemmering voor deelname werkt, vooral als scholen aan beide programma's willen deelnemen.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 24 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Teneinde de schoolregeling onder de aandacht van het publiek te brengen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de lidstaten die een schoolregeling hebben ingevoerd, ertoe worden verplicht bekendheid te geven aan de subsidiëring met steun van de Unie .

3.   Teneinde de schoolregeling meer onder de aandacht van het publiek te brengen en de zichtbaarheid van de steun van de Unie te vergroten , is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 227 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de lidstaten die een schoolregeling hebben ingevoerd, ertoe worden verplicht openlijk bekendheid te geven aan het feit dat ze steun van de Unie ontvangen voor de tenuitvoerlegging van de regeling, wat betreft:

 

(a)

de specifieke criteria voor het gebruik van posters en ander informatiemateriaal;

 

(b)

de vaststelling van specifieke criteria voor de presentatie, de samenstelling, de afmetingen en het uiterlijk van het gemeenschappelijk identificatiemiddel en het Unielogo.

Motivering

Compromisamendement 5, deel 2 van AGRI. Gedelegeerde bevoegdheid in overeenstemming met het amendement op artikel 23 bis, lid 8.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 25 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de definitieve verdeling van de steun voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk tussen de deelnemende lidstaten, met inachtneming van de in artikel 23 bis, lid 1, vermelde maxima en rekening houdend met de in artikel 23 bis, lid 4, bedoelde overdrachten;

(a)

de definitieve verdeling van de steun voor groenten en fruit, waaronder begrepen bananen, en melk en zuivelproducten tussen de deelnemende lidstaten, met inachtneming van de in artikel 23 bis, lid 1, vermelde maxima en rekening houdend met de in artikel 23 bis, lid 4, bedoelde overdrachten;

Motivering

Dit amendement komt overeen met compromisamendement 1 van AGRI.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 25 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(f bis)

methoden voor het omgaan met tekortkomingen die zich voordoen tijdens het uitvoeringsproces, teneinde obstakels door buitensporige bureaucratie te voorkomen;

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Verordening (EG) nr. 1308/2013

Artikel 217 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten kunnen de in artikel 23 bedoelde steun van de Unie aanvullen met nationale betalingen ter financiering van de verstrekking van de betrokken producten aan kinderen in onderwijsinstellingen of van de daarmee gepaard gaande, in artikel 23, lid 1, onder c), bedoelde kosten.

De lidstaten kunnen de ontvangst en de besteding van in de artikel 23 bedoelde steun van de Unie aanvullen met nationale of regionale betalingen ter financiering van de verstrekking van de betrokken producten aan kinderen in onderwijsinstellingen en begeleidende educatieve maatregelen of om de daarmee gepaard gaande, in artikel 23, lid 1, onder c), bedoelde kosten te betalen .


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag 19 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/106


P8_TA(2015)0191

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Viktor Uspaskich

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Viktor Uspaskich (2014/2203(IMM))

(2016/C 353/16)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Viktor Uspaskich, dat op 1 oktober 2014 werd ingediend door de procureur-generaal van Litouwen en van de ontvangst waarvan op 12 november 2014 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Viktor Uspaskich te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 62 van de Grondwet van de Republiek Litouwen,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1 en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0149/2015),

A.

overwegende dat de procureur-generaal van Litouwen een verzoek heeft ingediend voor de opheffing van de parlementaire immuniteit van Viktor Uspaskich, lid van het Europees Parlement, in verband met een vooronderzoek ten aanzien van een vermeend strafbaar feit;

B.

overwegende dat artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

C.

overwegende dat artikel 62 van de Grondwet van de Republiek Litouwen en artikel 22, lid 3, van het Statuut van het parlement van de Republiek Litouwen (Seimas) bepaalt dat tegen een lid van de Seimas geen strafrechtelijke procedures mogen worden ingeleid, en dat hij niet mag worden aangehouden of aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid mag worden onderworpen, zonder instemming van Seimas, behalve in geval van ontdekking op heterdaad;

D.

overwegende dat Viktor Uspaskich beschuldigd wordt van het beledigen van de rechter, een strafbaar feit op grond van artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht van de Republiek Litouwen;

E.

overwegende dat er geen bewijs is dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een deugdelijk gemotiveerd vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;

1.

besluit de immuniteit van Viktor Uspaskich op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de procureur-generaal van de Republiek Litouwen.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/108


P8_TA(2015)0192

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Jérôme Lavrilleux

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jérôme Lavrilleux (2015/2014(IMM))

(2016/C 353/17)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jérôme Lavrilleux, dat op 23 december 2014 op verzoek van de hoofdaanklager van het Hof van Beroep van Parijs werd ingediend door de minister van Justitie van Frankrijk, en van de ontvangst waarvan op 15 januari 2015 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

na Jérôme Lavrilleux te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 26 van de grondwet van de Franse Republiek,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0152/2015),

A.

overwegende dat de hoofdaanklager van het Hof van Beroep verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Jérôme Lavrilleux, lid van het Europees Parlement, in verband met een lopend gerechtelijk onderzoek wegens valsheid in geschrifte, het gebruik van valse documenten, misbruik van vertrouwen, poging tot fraude, medeplichtigheid aan en het aanzetten tot deze strafbare feiten, het illegaal financieren van een politieke campagne en medeplichtigheid daaraan; overwegende dat de Franse rechters Jérôme Lavrilleux in dit kader aan een tot vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking strekkende maatregel wensen te onderwerpen;

B.

overwegende dat in artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

C.

overwegende dat volgens artikel 26, tweede en derde alinea, van de Franse grondwet een lid van de volksvertegenwoordiging niet zonder toestemming van het bureau van de wetgevende kamer waarvan het deel uitmaakt, ter zake van een misdrijf of een overtreding kan worden aangehouden of aan andere vrijheid benemende of vrijheid beperkende maatregelen kan worden onderworpen en dat die toestemming niet vereist is in geval van betrapping op heterdaad of bij een veroordeling in kracht van gewijsde; overwegende dat de detentie, de vrijheid benemende of vrijheid beperkende maatregelen of de strafvervolging van een lid van het parlement geschorst kunnen worden indien de wetgevende kamer waarvan hij deel uitmaakt, daarom verzoekt;

D.

overwegende dat Jérôme Lavrilleux wordt verdacht van betrokkenheid bij een systeem van valse facturen ten behoeve van het campagnebudget;

E.

overwegende dat voor opheffing van de immuniteit van Jérôme Lavrilleux aan de voorwaarden van artikel 9, lid 6, van het Reglement moet zijn voldaan;

F.

overwegende dat de beschuldigingen geen verband houden met de positie van Jérôme Lavrilleux als lid van het Europees Parlement, maar met diens vroegere positie als plaatsvervangend campagneleider tijdens de laatste presidentiële verkiezingen in Frankrijk;

G.

overwegende dat Jérôme Lavrilleux niet wordt vervolgd wegens de mening of de stem die hij als lid van het Europees Parlement in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

H.

overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;

1.

besluit de immuniteit van Jérôme Lavrilleux op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Franse Republiek en aan Jérôme Lavrilleux.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/110


P8_TA(2015)0193

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke (2015/2049(IMM))

(2016/C 353/18)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke, dat op 29 december 2014 door de procureur-generaal van de Republiek Polen werd doorgezonden verband met een door de openbare aanklager bij de arrondissementsrechtbank van Warschau ingestelde strafvervolging (zaak nr. V Ds 223/14), van welk verzoek op 28 januari 2015 ter plenaire vergadering mededeling werd gedaan,

na de heer Korwin-Mikke te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5 van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen en de artikelen 7b, lid 1, en 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1 en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0150/2015),

A.

overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek heeft doorgezonden van de openbare aanklager bij de arrondissementsrechtbank van Warschau, om toestemming voor strafvervolging tegen Janusz Korwin-Mikke, lid van het Europees Parlement, wegens het strafbare feit bedoeld in artikel 222, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht; overwegende dat het concreet gaat om beschuldiging van aantasting van de fysieke integriteit van een openbaar ambtsdrager;

B.

overwegende dat ingevolge artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, evenmin als aanhouding of vervolging op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

C.

overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.

overwegende dat ingevolge artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet strafrechtelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen zonder voorafgaande toestemming van het parlement (Sejm);

E.

overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement is te beslissen of de immuniteit in een bepaald geval al dan niet wordt opgeheven; overwegende dat het Parlement in redelijkheid rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het zijn besluit neemt diens immuniteit al dan niet op te heffen (2);

F.

overwegende dat de ten laste gelegde feiten geen rechtstreeks duidelijk verband hebben met het functioneren van Korwin-Mikke als lid van het Europees Parlement, en dat het niet gaat om een mening of stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

G.

overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;

1.

besluit de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de desbevoegde autoriteiten van de Republiek Polen en aan Janusz Korwin-Mikke.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.

(2)  Arrest T-345/05 Mote/Parlement (reeds aangehaald), par. 28.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/112


P8_TA(2015)0194

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis

Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis (II) (2015/2071(IMM))

(2016/C 353/19)

Het Europees Parlement,

gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis, dat op 10 maart 2015 door de plaatsvervangend procureur-generaal van het Griekse Hooggerechtshof werd ingediend in verband met strafzaak ΑΒΜ Δ2011/5382, Β2012/564 voor de rechtbank van eerste aanleg in Thessaloniki, en dat op 25 maart 2015 ter plenaire vergadering werd aangekondigd,

in aanmerking genomen dat Theodoros Zagorakis overeenkomstig artikel 9, lid 5, van het Reglement afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord,

gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013 (1),

gezien artikel 62 van de Grondwet van de Helleense Republiek,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0151/2015),

A.

overwegende dat de plaatsvervangend procureur-generaal bij het Griekse Hooggerechtshof een verzoek heeft ingediend voor de opheffing van de parlementaire immuniteit van Theodoros Zagorakis, lid van het Europees Parlement, in verband met een eventuele rechtszaak wegens verdenking van een strafbaar feit;

B.

overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

C.

overwegende dat ingevolge artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;

D.

overwegende dat Theodoros Zagorakis verantwoordelijk wordt gehouden voor financiële malversaties die tussen 2007 en 2012 zouden hebben plaatsgevonden binnen de voetbalclub PAOK waarvan hij toentertijd voorzitter was;

E.

overwegende dat de beschuldiging duidelijk geen verband houdt met het mandaat van Theodoros Zagorakis als lid van het Europees Parlement, maar met zijn positie als voorzitter van de voetbalclub PAOK;

F.

overwegende dat de vervolging geen betrekking heeft op een mening of stem uitgebracht in de uitoefening van het ambt van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

G.

overwegende dat er geen redenen zijn om te vermoeden dat de rechtszaak is ingegeven door de bedoeling de politieke activiteit van het betrokken EP-lid te schaden (fumus persecutionis), nu het strafrechtelijk onderzoek reeds was geopend enkele jaren voordat Theodoros Zagorakis als lid van het EP werd geïnstalleerd;

1.

besluit de immuniteit van Theodoros Zagorakis op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan het parket van de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof van Griekenland en aan Theodoros Zagorakis.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 19 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/114


P8_TA(2015)0189

Vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (codificatie) (COM(2014)0305 — C8-0009/2014 — 2014/0158(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — codificatie)

(2016/C 353/20)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0305),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0009/2014),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (1),

gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0145/2015),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


P8_TC1-COD(2014)0158

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 mei 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (codificatie)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/1145.)


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/115


P8_TA(2015)0190

Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (07597/1/2014 — C8-0286/2014 — 2010/0361(NLE))

(Goedkeuring)

(2016/C 353/21)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07597/1/2014),

gezien Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (1),

gezien het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang van 24 januari 2001 (2),

gezien Besluit 2014/243/EU van de Raad van 14 april 2014 inzake de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (3),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0286/2014),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van 22 oktober 2013 (4),

gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A8-0071/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Verdrag;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Raad van Europa.


(1)  PB L 320 van 28.11.1998, blz. 54.

(2)  PB L 336 van 20.12.2011, blz. 2.

(3)  PB L 128 van 30.4.2014, blz. 61.

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 oktober 2013, Commissie/Raad, C-137/12, ECLI:EU:C:2013:675.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/116


P8_TA(2015)0195

Indices die als benchmarks worden gebruikt voor financiële instrumenten en financiële contracten ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 19 mei 2015 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende indices die als benchmarks worden gebruikt voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten (COM(2013)0641 — C7-0301/2013 — 2013/0314(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2016/C 353/22)

[Amendement nr. 1]

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*)

op het voorstel van de Commissie

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende indices die als benchmarks worden gebruikt voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De prijsstelling van veel financiële instrumenten en financiële overeenkomsten is afhankelijk van de nauwkeurigheid en integriteit van benchmarks. Ernstige gevallen van manipulatie van benchmarks voor rentevoeten, zoals Libor en Euribor , en van benchmarks voor valutawisseling, die consumenten en beleggers aanzienlijke verliezen hebben berokkend en het vertrouwen van de burger in de financiële sector nog verder heeft doen dalen, evenals beschuldigingen dat benchmarks voor energie, olie en valutawisseling zijn gemanipuleerd, tonen aan dat benchmarks bloot kunnen staan aan belangenconflicten en onderworpen zijn aan discretionaire en zwakke beheerregelingen die vatbaar▐ zijn voor manipulatie. Tekortkomingen in of twijfels over de nauwkeurigheid en integriteit van als benchmarks gebruikte indices kunnen het vertrouwen in de markt ondermijnen, kunnen leiden tot verliezen bij consumenten en beleggers en kunnen de reële economie verstoren. Om die reden is het noodzakelijk om de nauwkeurigheid, degelijkheid en integriteit van benchmarks en het proces van vaststelling van benchmarks te waarborgen.

(2)

Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (4) bevat bepaalde vereisten met betrekking tot de betrouwbaarheid van benchmarks die worden gebruikt voor de prijsstelling van een genoteerd financieel instrument. Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat bekend moet worden gemaakt wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (5) bevat bepaalde vereisten voor benchmarks die worden gebruikt door uitgevende instellingen. Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (6) bevat bepaalde vereisten aan het gebruik van benchmarks door beleggingsfondsen van icbe's. Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (7) bevat bepaalde bepalingen die manipulatie verbieden van benchmarks die worden gebruikt voor energieproducten in de groothandel. Deze wetgevende handelingen hebben echter slechts betrekking op bepaalde aspecten van bepaalde benchmarks en pakken niet alle zwakke punten aan in het opstelproces van alle benchmarks.

(3)

Benchmarks zijn van cruciaal belang voor de prijsstelling van grensoverschrijdende transacties en zo ook voor het bevorderen van de goede werking van de interne markt voor een veelheid aan financiële instrumenten en diensten. Veel benchmarks die als referentie worden gebruikt in financiële overeenkomsten, in het bijzonder hypotheken, worden opgesteld in één lidstaat, maar gebruikt door kredietinstellingen en consumenten in andere lidstaten. Daarnaast dekken deze kredietinstellingen hun risico's vaak af of verkrijgen zij financiering voor de gunning van deze financiële overeenkomsten op de grensoverschrijdende interbancaire markt. Slechts twee lidstaten hebben nationale wetgeving aangenomen over benchmarks, maar hun respectieve rechtskaders over benchmarks laten al verschillen zien wat bepaalde aspecten betreft, zoals het toepassingsgebied. Bovendien heeft de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) in 2013 overeenstemming bereikt over beginselen inzake benchmarks en aangezien die beginselen een bepaalde flexibiliteit toestaan wat betreft het precieze toepassingsgebied en de wijze van uitvoering ▌, zullen de lidstaten geneigd zijn nationale wetgeving aan te nemen waarin deze beginselen op uiteenlopende wijze ten uitvoer worden gelegd.

(3 bis)

Het gebruik van financiële benchmarks beperkt zich niet tot de afgifte en opstelling van financiële instrumenten en overeenkomsten. De financiële sector vertrouwt eveneens op benchmarks om de prestaties van een beleggingsfonds te beoordelen, teneinde het rendement te monitoren, de activatoewijzing van een portfolio te bepalen of de prestatievergoedingen te berekenen. De vaststelling en herziening van het gewicht dat aan de diverse indices binnen een combinatie van indices wordt toegekend voor het bepalen van de uitbetaling of de waarde van een financieel instrument of een financiële overeenkomst, of voor het meten van de prestaties van een beleggingsfonds, komt eveneens neer op gebruik, aangezien een dergelijke activiteit geen keuzevrijheid inhoudt in tegenstelling tot de activiteit van het aanbieden van benchmarks. Het bezit van financiële instrumenten die naar een bepaalde benchmark verwijzen dient niet als het gebruik van de benchmark te worden beschouwd.

(4)

Een dergelijke uiteenlopende aanpak zou leiden tot versnippering van de interne markt, aangezien beheerders en gebruikers van benchmarks in dat geval in verschillende lidstaten aan verschillende regels zouden worden onderworpen. Bijgevolg zouden benchmarks die in een bepaalde lidstaat zijn opgesteld, mogelijk niet kunnen worden gebruikt in andere lidstaten. Bij gebrek aan een geharmoniseerd kader om de nauwkeurigheid en integriteit van benchmarks die worden gebruikt in financiële instrumenten en financiële overeenkomsten in de Unie te waarborgen, is het derhalve waarschijnlijk dat verschillen tussen de regelingen van de lidstaten belemmeringen zullen vormen voor de goede werking van de interne markt, wat het aanbieden van benchmarks betreft.

(5)

De EU-regels over consumentenbescherming bestrijken niet de specifieke kwestie van de geschiktheid van benchmarks in financiële overeenkomsten. Als gevolg van klachten en geschillen van consumenten betreffende het gebruik van ongeschikte benchmarks in verschillende lidstaten, is het waarschijnlijk dat uiteenlopende voorschriften, die ingegeven zijn door legitieme overwegingen inzake consumentenbescherming, worden vastgesteld op nationaal niveau, hetgeen zou kunnen leiden tot versnippering van de interne markt als gevolg van uiteenlopende mededingingsvoorwaarden die verbonden zijn met verschillende niveaus van consumentenbescherming.

(6)

Om de juiste werking van de interne markt te garanderen en de omstandigheden van die werking te verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot financiële markten, en om een hoog niveau van bescherming te waarborgen voor consumenten en beleggers, is het derhalve passend om op Unieniveau een regelgevend kader vast te stellen voor benchmarks.

(7)

Het is passend en noodzakelijk dat deze regelgeving de wettelijke vorm heeft van een verordening, om ervoor te zorgen dat de bepalingen die directe verplichtingen opleggen aan personen die betrokken zijn bij het opstellen van, het aanleveren van gegevens voor en het gebruik van benchmarks, op uniforme wijze in de gehele Unie worden toegepast. Aangezien een rechtskader voor het aanbieden van benchmarks noodzakelijk maatregelen impliceert die nauwkeurige vereisten bevatten met betrekking tot alle verschillende aspecten die met het aanbieden van benchmarks samenhangen, kunnen zelfs kleine verschillen in de benadering van een van die aspecten leiden tot aanzienlijke belemmeringen voor het grensoverschrijdend aanbieden van benchmarks. Daarom zou het gebruik van een verordening, die rechtstreeks toepasselijk is zonder dat nationale wetgeving is vereist, de bevoegde autoriteiten op nationaal niveau minder mogelijkheden mogen bieden om uiteenlopende maatregelen te nemen, zorgen voor een consistente aanpak en voor meer rechtszekerheid in de hele EU, en aanzienlijke belemmeringen voor het grensoverschrijdend aanbieden van benchmarks voorkomen.

(8)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet zo breed zijn als nodig is om een preventief regelgevend kader te vormen. Het opstellen van benchmarks impliceert keuzevrijheid bij de vaststelling ervan en is inherent blootgesteld aan bepaalde soorten belangenconflicten, hetgeen betekent dat er mogelijkheden en stimulansen zijn om die benchmarks te manipuleren. Alle benchmarks hebben deze risicofactoren gemeen en moeten worden onderworpen aan adequate voorschriften inzake beheer en controle. De omvang van de risico's varieert echter, waardoor steeds voor een op de specifieke situatie toegesneden benadering moet worden gekozen. Aangezien de kwetsbaarheid en het belang van een benchmark variëren in de tijd, zou een beperking van het toepassingsgebied tot indices die thans belangrijk of kwetsbaar zijn, geen oplossing bieden voor de risico’s die benchmarks in de toekomst kunnen vormen. Met name kunnen benchmarks die momenteel niet op grote schaal worden gebruikt, dat wel worden in de toekomst zodat zelfs een kleine manipulatie ervan grote gevolgen kan hebben.

(9)

Het cruciale element om het toepassingsgebied van deze verordening te bepalen, is de vraag of de outputwaarde van de benchmark de waarde van een financieel instrument of van een financiële overeenkomst bepaalt ▌. Derhalve mag het toepassingsgebied niet afhangen van de aard van de inputgegevens. Benchmarks die worden berekend aan de hand van economische inputgegevens, zoals de aandelenkoersen en niet-economische cijfers of waarden zoals meteorologische parameters, moeten er dus onder vallen. Het kader moet de benchmarks omvatten waarvoor deze risico's gelden, maar moet tevens het grote aantal benchmarks erkennen die wereldwijd worden aangeboden en de verschillende effecten die zij hebben op de financiële stabiliteit en de reële economie. Deze verordening moet ook een evenredig antwoord bieden op de risico's die andere benchmarks vormen. Deze verordening moet derhalve van toepassing zijn op alle benchmarks die worden gebruikt voor de prijsstelling van op gereglementeerde markten genoteerde of verhandelde financiële instrumenten. Als in deze verordening wordt verwezen naar „dagen”, dient daaronder „kalenderdagen” te worden verstaan.

(10)

Een groot aantal consumenten is partij bij financiële overeenkomsten, in het bijzonder overeenkomsten voor consumentenkrediet met een hypothecaire zekerstelling, waarin wordt verwezen naar benchmarks die onderworpen zijn aan dezelfde risico's. Deze verordening moet om die reden de indices of referentiepercentages omvatten waarnaar wordt verwezen in Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad (8).

(11)

Een index of een combinatie van bestaande indices waar geen nieuwe inputgegevens in zijn opgenomen en die wordt gebruikt om de prestaties van een fonds of van een financieel product te meten, moet worden beschouwd als gebruik van een benchmark.

(12)

Alle benchmarkbeheerders kunnen zich potentieel in een situatie van belangenconflict bevinden, keuzevrijheid uitoefenen en over inadequate beheer- en controlesystemen beschikken. Aangezien beheerders de controle uitoefenen over het benchmarkproces, is het opleggen van een vergunning of registratie voor en toezicht op beheerders de meest doeltreffende manier om de integriteit van benchmarks te waarborgen.

(13)

Contribuanten zijn blootgesteld aan potentiële belangenconflicten, beschikken over keuzevrijheid en kunnen dus ook een bron van manipulatie zijn. Gegevens aanleveren voor een benchmark, is een vrijwillige activiteit. Mocht een initiatief van contribuanten een significante wijziging in hun bedrijfsmodel vereisen, dan is het mogelijk dat zij niet langer gegevens aanleveren. Voor entiteiten die reeds aan reglementering en toezicht zijn onderworpen, zal het opleggen van goed beheer en controlesystemen echter naar verwachting niet leiden tot aanzienlijke kosten of onevenredige administratieve lasten. Daarom worden bij deze verordening bepaalde verplichtingen opgelegd aan onder toezicht staande contribuanten.

(14)

Een beheerder is de natuurlijke of rechtspersoon die de vrijwillige controle heeft over het aanbieden van een benchmark, en die met name de benchmark beheert, de inputgegevens verzamelt en analyseert, de benchmark opstelt en deze ofwel rechtstreeks publiceert ofwel de publicatie van de benchmark uitbesteedt aan een derde . Een persoon die slechts een benchmark publiceert of ernaar verwijst in het kader van zijn of haar journalistieke activiteiten, maar geen controle heeft over het aanbieden van die benchmark, mag echter niet worden onderworpen aan de vereisten die deze verordening aan beheerders oplegt.

(15)

Een index wordt berekend met behulp van een formule of een andere soort methodologie op basis van onderliggende waarden. Er bestaat keuzevrijheid bij de samenstelling van deze formule, het uitvoeren van de berekening of het bepalen van de inputgegevens. Deze keuzevrijheid brengt een risico op manipulatie mee en om die reden moeten alle benchmarks die dit kenmerk delen, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Wanneer er echter een enkele prijs of waarde wordt gebruikt als referentie voor een financieel instrument, bijvoorbeeld wanneer de prijs van één effect de referentieprijs is voor een optie, is er geen sprake van berekening, inputgegevens of keuzevrijheid. Daarom worden referentieprijzen met een enkele prijs of een enkele waarde ten behoeve van deze verordening niet beschouwd als benchmarks. Referentieprijzen of vereffeningsprijzen die worden samengesteld door centrale tegenpartijen worden niet beschouwd als benchmarks omdat ze worden gebruikt voor de bepaling van vereffening, winsten, en risicomanagement en worden dus niet gebruikt om het te betalen bedrag overeenkomstig een financieel instrument of de waarde van een financieel instrument te bepalen.

(16)

De onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank en van de nationale centrale banken van het Europees Stelsel van Centrale Banken bij de uitoefening van de bevoegdheden , taken en plichten die de Verdragen hun toekennen, alsmede de onafhankelijkheid van de nationale centrale banken die besloten ligt in de grondwettelijke structuren van de betrokken lidstaat of het betrokken derde land, moeten bij de uitvoering van deze verordening volledig worden geëerbiedigd.

(17)

▌Om de integriteit van benchmarks te waarborgen, moeten benchmarkbeheerders verplicht worden om passende beheersregelingen te treffen om deze belangenconflicten te beheren en om het vertrouwen in de integriteit van benchmarks te beschermen. Zelfs wanneer ze doeltreffend worden beheerd, hebben de meeste beheerders te maken met een vorm van belangenconflicten en moeten ze oordelen vormen en besluiten nemen die van invloed zijn op een diverse groep belanghebbenden. Daarom is het belangrijk dat beheerders een onafhankelijke functie hebben om toe te zien op de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de beheersregelingen die in effectief toezicht voorzien.

(18)

De manipulatie of onbetrouwbaarheid van benchmarks kan schade veroorzaken aan beleggers en consumenten. Deze verordening moet derhalve een kader opzetten voor het bewaren van gegevens door beheerders en contribuanten dat ook transparantie biedt over het doel van een benchmark en inputgegevens, hetgeen bevorderlijk is voor een efficiëntere en eerlijkere oplossing van eventuele claims overeenkomstig het nationaal of Europees recht.

(19)

Voor controle en de doeltreffende handhaving van deze verordening zijn ex-postanalyse en onderbouwing noodzakelijk. Deze verordening moet derhalve een kader omvatten voor het bijhouden van passende registers door benchmarkbeheerders met betrekking tot het opstellen van de benchmark voor een voldoende lange tijdsperiode. De realiteit die een benchmark wordt geacht te meten en de omgeving waarin deze wordt gemeten, zullen in de loop der tijd waarschijnlijk veranderen. Daarom is het noodzakelijk dat het aanbiedingsproces en de -methodologie van de benchmark periodiek worden gecontroleerd en geëvalueerd om tekortkomingen en eventuele verbeteringen te identificeren. Gebreken bij de aanbieding van benchmarks kunnen invloed hebben op veel belanghebbenden en zij kunnen helpen bij het identificeren van deze tekortkomingen. Daarom moet deze verordening een kader omvatten voor de invoering door beheerders van een onafhankelijke klachtenprocedure , teneinde belanghebbenden in staat te stellen klachten bij de benchmarkbeheerder te melden en ervoor te zorgen dat de beheerder de gronden van een klacht op onafhankelijke wijze beoordeelt.

(20)

Voor de aanbieding van benchmarks worden belangrijke functies vaak uitbesteed, zoals de berekening van de benchmark, de verzameling van de inputgegevens en de verspreiding van de benchmark. Om de doeltreffendheid van de beheersregelingen te waarborgen, is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat deze uitbesteding een benchmarkbeheerder niet van zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden ontheft en zodanig wordt uitgevoerd dat er geen invloed wordt uitgeoefend op de bekwaamheid van de beheerder om te voldoen aan deze verplichtingen of verantwoordelijkheden, noch op de bekwaamheid van de relevante bevoegde autoriteit om daarop toezicht te houden.

(21)

De benchmarkbeheerder is de centrale ontvanger van de inputgegevens en is in staat om de integriteit en nauwkeurigheid van deze inputgegevens op consistente wijze te beoordelen.▌

(22)

Werknemers van de beheerder kunnen mogelijke inbreuken op deze verordening of mogelijke zwakke punten vaststellen die kunnen leiden tot manipulatie of pogingen tot manipulatie. Daarom moet deze verordening een kader bieden om werknemers in staat te stellen op vertrouwelijke wijze beheerders in te lichten over mogelijke inbreuken op deze verordening.

(23)

Eventuele keuzevrijheid die kan worden uitgeoefend bij het verstrekken van inputgegevens creëert de mogelijkheid om een benchmark te manipuleren. Wanneer de inputgegevens bestaan uit op transacties gebaseerde gegevens, is er minder keuzevrijheid en wordt derhalve de mogelijkheid tot manipulatie van de gegevens verminderd. Als algemene regel moeten benchmarkbeheerders daarom waar mogelijk gebruikmaken van werkelijke transactie-inputgegevens, maar er kunnen andere gegevens worden gebruikt indien de transactiegegevens onvoldoende zijn om de integriteit en nauwkeurigheid van de benchmark te waarborgen.

(24)

De nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van een benchmark bij het meten van de economische realiteit die deze zou moeten bijhouden, zijn afhankelijk van de gebruikte methodologie en inputgegevens. Daarom is het noodzakelijk om een transparante methodologie vast te stellen die de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de benchmark waarborgt.

(25)

Het kan noodzakelijk zijn om de methodologie te wijzigen om ervoor te zorgen dat de benchmark nauwkeurig blijft, maar eventuele veranderingen in de methodologie zijn van invloed op de gebruikers en belanghebbenden van de benchmark. Daarom is het noodzakelijk om de procedures te specificeren die moeten worden gevolgd bij de wijziging van de benchmarkmethodologie, met inbegrip van de noodzaak tot raadpleging, zodat gebruikers en belanghebbenden de benodigde maatregelen kunnen nemen gelet op deze wijzigingen of de beheerder op de hoogte brengen van eventuele bezorgdheid over deze wijzigingen.

(26)

De integriteit en nauwkeurigheid van benchmarks is afhankelijk van de integriteit en nauwkeurigheid van de inputgegevens die door contribuanten worden aangeleverd. Het is van essentieel belang dat de verplichtingen van contribuanten met betrekking tot dergelijke inputgegevens duidelijk zijn gespecificeerd, dat erop kan worden vertrouwd en dat zij consistent zijn met de controles en methodologie van de benchmarkbeheerder. Daarom moet, waar passend en mogelijk, de benchmarkbeheerder in samenwerking met zijn contribuanten een gedragscode opstellen met een specificatie van deze vereisten en de verantwoordelijkheden van de contribuanten met betrekking tot het aanleveren van inputgegevens .

(27)

Veel benchmarks worden vastgesteld met behulp van een formule die wordt berekend aan de hand van inputgegevens die afkomstig zijn van gereglementeerde markten, goedgekeurde publicatieregelingen of rapporteringsmechanismen, energiebeurzen of emissierechtenveilingen. In die gevallen waarborgen bestaande reglementering en toezicht ▌de integriteit en transparantie van de inputgegevens en voorzien zij in beheersvereisten en procedures voor de melding van overtredingen . Daarom moeten deze benchmarks , mits zij afkomstig zijn van platforms die zijn onderworpen aan eisen inzake transparantie na de handel, met inbegrip van markten in derde landen die worden beschouwd te gelijkwaardig zijn aan een gereglementeerde markt in de Unie, niet worden onderworpen aan bepaalde verplichtingen in deze verordening, om dubbele regelgeving te voorkomen en omdat hun toezicht zorgt voor de integriteit van de gebruikte inputgegevens.

(28)

Contribuanten kunnen worden geconfronteerd met belangenconflicten en kunnen keuzevrijheid uitoefenen bij de vaststelling van de inputgegevens. Daarom is het noodzakelijk dat contribuanten , waar mogelijk en passend, onderworpen worden aan beheersregelingen om te waarborgen dat deze belangenconflicten worden beheerd en dat de inputgegevens nauwkeurig zijn, overeenstemmen met de vereisten van de beheerder en kunnen worden gevalideerd.

(29)

Verschillende typen benchmarks en verschillende benchmarksectoren hebben verschillende kenmerken, zwakke punten en risico's. De bepalingen van deze verordening moeten nader worden gespecificeerd voor specifieke benchmarksectoren en -typen. Benchmarks voor grondstoffen worden vaak gebruikt en hebben sectorspecifieke eigenschappen en daarom is het noodzakelijk om in deze verordening vast te stellen hoe deze bepalingen van toepassing zijn op deze benchmarks. Bovendien moet in de verordening worden voorzien in een zekere mate van flexibiliteit teneinde een tijdige actualisering van de verschillende vereisten die gelden voor verschillende benchmarksectoren mogelijk te maken in het licht van lopende internationale ontwikkelingen, met bijzondere aandacht voor de werkzaamheden van de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO).

(29 bis)

Om evenredigheid in de regelgeving te waarborgen wordt een benchmark krachtens deze verordening alleen als een cruciale benchmark beschouwd indien deze als systemisch wordt beschouwd, of op systemische wijze wordt gebruikt en vatbaar is voor manipulatie.

(30)

Het onjuist functioneren van bepaalde cruciale benchmarks kan een aanzienlijke invloed hebben op de financiële stabiliteit, de ordelijkheid van de markt of beleggers en daarom is het noodzakelijk dat aanvullende vereisten van toepassing zijn om de integriteit en degelijkheid van die cruciale benchmarks te waarborgen. Deze potentieel destabiliserende effecten van cruciale benchmarks kunnen zich in een of meer lidstaten doen gevoelen. De nationale bevoegde autoriteiten bepalen samen met de ESMA welke benchmarks als cruciaal worden aangemerkt.

(30 bis)

Gezien het strategische belang van cruciale benchmarks voor een goede werking van de interne markt is de ESMA bevoegd om volgens de in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad  (9) bedoelde procedure besluiten te nemen die rechtstreeks van toepassing zijn op de beheerder en, indien van toepassing, op contribuanten aan de benchmark, wanneer de nationale bevoegde autoriteit deze verordening niet heeft toegepast of inbreuk heeft gemaakt op het Unierecht.

(31)

Contribuanten die het aanleveren van gegevens staken, kunnen de geloofwaardigheid van cruciale benchmarks ondermijnen , aangezien het vermogen van deze benchmarks om de onderliggende markt of de economische realiteit te meten zou worden aangetast . Om de geloofwaardigheid van de desbetreffende benchmarks te waarborgen, is het derhalve noodzakelijk om een bevoegdheid op te nemen voor de relevante bevoegde autoriteit om aan onder toezicht staande entiteiten de verplichting tot het aanleveren van gegevens voor cruciale benchmarks op te leggen. Het verplicht aanleveren van inputgegevens is niet bedoeld om onder toezicht staande entiteiten te verplichten tot deelname aan, of tot een toezegging tot deelname aan, transacties.

(31 bis)

Zodra een benchmark als cruciale benchmark is aangemerkt, zou de beheerder ervan gebruik kunnen maken van zijn monopoliepositie tegenover de gebruikers van een dergelijke benchmark. In die zin is het nodig dat het college van bevoegde autoriteiten van de cruciale benchmark toezicht houdt op de verkoopprijs en de kosten van de beheerder teneinde marktmisbruik te voorkomen.

(32)

Om gebruikers van benchmarks in staat te stellen passende keuzes te maken voor, en de risico's te begrijpen van benchmarks, moeten zij op de hoogte zijn van wat de benchmark meet en van de zwakke punten ervan. Derhalve moet de benchmarkbeheerder een verklaring bekendmaken waarin deze elementen worden vermeld ▌. De beheerder dient desgevraagd in het kader van een onderzoek zijn inputgegevens beschikbaar te stellen aan de relevante bevoegde autoriteit.

(34)

Deze verordening moet rekening houden met de beginselen voor financiële benchmarks die op 17 juli 2013 zijn gepubliceerd door de internationale organisatie van effectentoezichthouders (IOSCO, International Organization of Securities Commissions) („IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks ”) , alsook de beginselen voor bureaus voor olieprijsnoteringen die op 5 oktober 2012 zijn gepubliceerd door de IOSCO („IOSCO-beginselen voor PRA's”), aangezien die beginselen dienen als een wereldwijde norm voor regelgevingsvereisten voor benchmarks.

(34 bis)

De fysieke grondstoffenmarkten hebben specifieke unieke kenmerken waarmee rekening moet worden gehouden om te vermijden dat de integriteit van benchmarks voor grondstoffen wordt ondermijnd en de transparantie van grondstoffenmarkten, de Europese leveringszekerheid, het Europese concurrentievermogen en de belangen van consumenten worden geschaad. Om die reden is een aantal bepalingen van deze verordening ongeschikt voor toepassing op benchmarks voor grondstoffen. De door de IOSCO in samenwerking met onder meer het Internationaal Energieagentschap en het Internationaal Energieforum ontwikkelde beginselen voor benchmarks voor grondstoffen zijn specifiek opgesteld voor alle benchmarks voor grondstoffen en daarom wordt in deze verordening bepaald dat bepaalde voorschriften niet van toepassing zijn op benchmarks voor grondstoffen.

(34 ter)

Bij deze verordening wordt tevens een erkenningsregeling ingevoerd die benchmarkbeheerders die in een derde land gevestigd zijn, in staat stelt hun benchmarks in de Unie aan te bieden, mits zij volledig voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen of het in de desbetreffende IOSCO-beginselen bepaalde.

(34 quater)

Bij deze verordening wordt een bekrachtigingsregeling ingesteld die in de Unie gevestigde beheerders met een vergunning of registratie overeenkomstig de bepalingen van deze verordening onder bepaalde voorwaarden in staat stelt om in derde landen aangeboden benchmarks te bekrachtigen. Een dergelijke bekrachtigingsregeling moet worden ingevoerd voor beheerders in derde landen die aangesloten zijn bij of nauw samenwerken met in de Unie gevestigde beheerders. Een beheerder die in een derde land aangeboden benchmarks heeft bekrachtigd, moet verantwoordelijkheid dragen voor dergelijke bekrachtigde benchmarks en ervoor zorgen dat deze voldoen aan de relevante voorwaarden als vastgelegd in deze verordening, of volledig voldoen aan het in de desbetreffende IOSCO-beginselen bepaalde.

(35)

De beheerder van een cruciale benchmark moet een vergunning vragen aan en onder het toezicht staan van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beheerder is gevestigd. Beheerders die uitsluitend benchmarks aanbieden die worden vastgesteld met behulp van een formule en aan de hand van inputgegevens die afkomstig zijn van gereglementeerde markten, goedgekeurde publicatieregelingen of meldingsmechanismen, energiebeurzen of emissierechtenveilingen en/of beheerders die uitsluitend niet-cruciale benchmarks aanbieden, dienen zich te registreren bij en onder het toezicht te staan van de bevoegde autoriteit. Het is niet de bedoeling dat de registratie van een beheerder van invloed is op het toezicht door de desbetreffende bevoegde autoriteiten. De ESMA moet op Unie-niveau een register van beheerders bijhouden.

(36)

In sommige omstandigheden kan een persoon een index aanbieden maar zich niet bewust zijn van het feit dat die wordt gebruikt als een referentie voor een financieel instrument. Dat is met name het geval wanneer de gebruikers en de benchmarkbeheerder in verschillende lidstaten gevestigd zijn. Daarom is het noodzakelijk om de transparantie met betrekking tot de gebruikte benchmark te vergroten . Dit kan worden bereikt door de inhoud van de prospectussen of de essentiële informatiedocumenten die op grond van de Uniewetgeving zijn vereist en de inhoud van de kennisgevingen en de lijst van financiële instrumenten die op grond van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad zijn vereist, te verbeteren  (10).

(37)

Een pakket doeltreffende hulpmiddelen, bevoegdheden en middelen voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de ESMA garandeert de doeltreffendheid van toezicht. Daarom moet deze verordening in het bijzonder voorzien in een pakket aan minimale toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die in overeenstemming met het nationale recht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de ESMA moeten worden toegekend. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden uit hoofde van deze verordening dienen de bevoegde autoriteiten en de ESMA op objectieve en onpartijdige wijze te handelen en autonoom bij het nemen van een beslissing te blijven .

(38)

Ten behoeve van de opsporing van overtredingen van deze verordening is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten en de ESMA de mogelijkheid hebben om, overeenkomstig het nationale recht, toegang te hebben tot de kantoren van natuurlijke en rechtspersonen om documenten in beslag te kunnen nemen. De toegang tot dergelijke kantoren is noodzakelijk wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat documenten en andere gegevens die verband houden met het onderwerp van de inspectie of het onderzoek, bestaan en relevant kunnen zijn om een overtreding van deze verordening te bewijzen. Daarnaast is de toegang tot dergelijke kantoren noodzakelijk wanneer: de persoon die reeds een verzoek tot informatie heeft ontvangen, hieraan niet voldoet; of wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat mocht een verzoek worden gedaan, hieraan niet zou worden meegewerkt of dat de documenten of informatie waarop het verzoek betrekking heeft, zouden worden verwijderd, aangepast of vernietigd. Indien, in overeenstemming met de nationale wetgeving, voorafgaande toestemming van de gerechtelijke instantie van de desbetreffende lidstaat is vereist, wordt de bevoegdheid om toegang te hebben tot de kantoren, gebruikt na het verkrijgen van die voorafgaande juridische toestemming.

(39)

Bestaande opnamen van telefoongesprekken en registers van gegevensverkeer van onder toezicht staande entiteiten kunnen cruciaal en soms het enige bewijs vormen om het bestaan van overtredingen van deze verordening op te sporen en aan te tonen, en met name de naleving van de vereisten inzake beheer en controle. Dergelijke registers en opnamen kunnen helpen de identiteit te controleren van de persoon die verantwoordelijk is voor de indiening, van degenen die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van goedkeuring, en om na te gaan of de organisatorische scheiding van werknemers wordt gehandhaafd. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten bestaande opnamen van telefoongesprekken, elektronische communicatie en registers van gegevensverkeer kunnen verkrijgen die in bezit zijn van onder toezicht staande entiteiten, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat die opnamen of registers die betrekking hebben op het voorwerp van het onderzoek of de opsporing, relevant kunnen zijn om aan te tonen dat deze verordening is overtreden .

(40)

Sommige bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen in derde landen die benchmarks kunnen gebruiken, gegevens kunnen aanleveren voor benchmarks of anderszins betrokken zijn bij het benchmarkproces. Bevoegde autoriteiten moeten derhalve een regeling sluiten met toezichthoudende instanties in derde landen. De ESMA moet de ontwikkeling coördineren van dergelijke samenwerkingsregelingen evenals de uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten van informatie die afkomstig is uit derde landen.

(41)

In deze verordening worden de grondrechten geëerbiedigd en de beginselen zoals erkend in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) in acht genomen, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op consumentenbescherming, het recht op een doeltreffende voorziening in recht en het recht van verdediging. Deze verordening dient dan ook te worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze rechten en beginselen. Er moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de in deze verordening vermelde vrijheid van meningsuiting in andere media, en aan de regels of codes van de journalistieke beroepen, aangezien zij worden gewaarborgd in de Unie en in de lidstaten, en worden erkend in artikel 11 van het Handvest en in andere bepalingen ter zake. Deze verordening mag niet gelden voor de pers, andere media en journalisten die uitsluitend in het kader van hun journalistieke activiteiten een benchmark publiceren of ernaar verwijzen, zonder dat zij controle hebben over het aanbieden van die benchmark.

(42)

Het recht van verdediging van de betrokken personen moet ten volle worden geëerbiedigd. Personen die het voorwerp vormen van een procedure wordt in het bijzonder inzage verleend in de bevindingen waarop de bevoegde autoriteit haar besluit heeft gebaseerd en hun wordt het recht verleend te worden gehoord.

(43)

Transparantie met betrekking tot benchmarks is noodzakelijk voor de stabiliteit van de financiële markten en de bescherming van beleggers. Het uitwisselen of doorzenden van informatie door bevoegde autoriteiten moet plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens neergelegd in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (11). Het uitwisselen of doorzenden van informatie door de ESMA moet plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (12).

(44)

Rekening houdend met de beginselen die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie inzake het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector en wettelijke handelingen van de Unie die als gevolg van die mededeling zijn aangenomen, moeten de lidstaten regels vaststellen over sancties en administratieve maatregelen die van toepassing zijn bij overtreding van de bepalingen van deze verordening, en moeten zij ervoor zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. Deze sancties en administratieve maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn.

(45)

Daarom moet worden voorzien in een set administratieve maatregelen, sancties en boetes om een gemeenschappelijke aanpak in de lidstaten te waarborgen en om het afschrikwekkende effect te vergroten. Sancties die in specifieke gevallen worden toegepast, moeten worden vastgesteld met inachtneming van passende factoren, zoals de af- of aanwezigheid van opzet, terugbetaling van vastgestelde financiële voordelen, de ernst en de duur van de overtreding , eventuele verzwarende of verzachtende omstandigheden, het belang van het afschrikwekkende effect van boetes en, indien gepast, een korting voor samenwerking met de bevoegde autoriteit.▌

(46)

Om ervoor te zorgen dat besluiten die worden genomen door de bevoegde autoriteiten, een afschrikwekkend effect hebben op het grote publiek, moeten deze besluiten normaal gesproken worden gepubliceerd. De publicatie van de besluiten is ook een belangrijk hulpmiddel voor de bevoegde autoriteiten om marktdeelnemers te informeren over welk gedrag wordt beschouwd als een inbreuk op deze verordening en op bredere schaal goed gedrag te stimuleren onder marktdeelnemers. Indien een dergelijke publicatie onevenredige schade dreigt toe te brengen aan de betrokken personen of de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, dient de bevoegde autoriteit de sancties en maatregelen anoniem te publiceren of de publicatie ervan uit te stellen. De bevoegde autoriteiten moeten de optie hebben sancties niet te publiceren wanneer anonieme of uitgestelde publicatie als onvoldoende wordt beschouwd om te waarborgen dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht. De bevoegde autoriteiten zijn evenmin verplicht maatregelen te publiceren die van geringe aard worden beschouwd, indien de publicatie onevenredig zou zijn.

(47)

Bij cruciale benchmarks kunnen contribuanten, beheerders en gebruikers in meer dan één lidstaat betrokken zijn. Het niet langer aanbieden van een dergelijke benchmark of elke gebeurtenis die de integriteit ervan aanzienlijk kan aantasten, kan derhalve gevolgen hebben in meer dan een lidstaat, waardoor het toezicht op een dergelijke benchmark door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin deze is gevestigd alleen niet doeltreffend en efficiënt is in termen van de aanpak van de risico's die de cruciale benchmark vormt. Teneinde de doeltreffende uitwisseling van informatie van toezichthouders onder bevoegde autoriteiten te waarborgen alsmede de coördinatie van hun activiteiten en toezichtmaatregelen, moeten colleges van bevoegde autoriteiten, onder leiding van de ESMA, worden ingesteld. De activiteiten van de colleges moeten bijdragen aan een geharmoniseerde toepassing van de regels volgens deze verordening en aan de convergentie van de toezichtpraktijken. De juridisch bindende bemiddelingsrol van de ESMA is een sleutelelement voor de totstandbrenging van coördinatie, consistent toezicht en de convergentie van toezichtpraktijken. Benchmarks kunnen referenties zijn voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten die een lange looptijd hebben. In bepaalde gevallen zijn dergelijke benchmarks niet langer toegestaan zodra deze verordening in werking treedt, omdat zij kenmerken vertonen die niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met de vereisten van deze verordening. Een verbod om dergelijke benchmarks te blijven aanbieden, kan leiden tot de beëindiging of frustratie van de financiële instrumenten of financiële overeenkomsten, en op die manier beleggers schaden. Daarom is het noodzakelijk om te voorzien in een overgangsperiode waarin dergelijke benchmarks nog kunnen worden aangeboden.

(47 bis

) Ingeval deze verordening tevens geldt of mogelijk geldt voor onder toezicht staande entiteiten en markten die onder Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad  (13) (Remit) vallen, dient de ESMA het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (Agency for the Cooperation of Energy Regulators — ACER) ten volle te raadplegen teneinde profijt te kunnen trekken van de deskundigheid van ACER inzake energiemarkten, alsook om iedere vorm van dubbele regulering te beperken.

(47 ter)

Indien een bestaande benchmark niet aan de voorschriften van deze verordening voldoet, maar wijziging van de benchmark met het oog op conformiteit met de verordening zou leiden tot een geval van overmacht of een inbreuk op de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument, kan de relevante bevoegde autoriteit voortzetting van het gebruik van de benchmark toestaan totdat het mogelijk is het gebruik van de benchmark te staken of de benchmark door een andere benchmark te vervangen, teneinde nadelige gevolgen voor de consument als gevolg van een wanordelijke en abrupte stopzetting van de benchmark te voorkomen.

(48)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen en de technische aspecten van het voorstel nader te specificeren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om, overeenkomstig artikel 290 VWEU, handelingen vast te stellen ▌. Bij de opstelling van voorstellen voor deze handelingen dient rekening te worden gehouden met de heersende internationale normen voor het beheer, aanleveren en gebruik van benchmarks, en met name met de resultaten van de werkzaamheden van de IOSCO. Met name in geval van niet-cruciale benchmarks en benchmarks voor grondstoffen dient het evenredigheidsbeginsel te worden geëerbiedigd.

(49)

De Commissie moet door de ESMA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen betreffende beheer- en controlevereisten en de minimuminhoud van samenwerkingsovereenkomsten met de bevoegde autoriteiten van derde landen vaststellen, onder meer door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(50)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, dienen ten aanzien van bepaalde aspecten daarvan aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Deze aspecten hebben betrekking op de vaststelling van gelijkwaardigheid van het rechtskader waaraan ▌aanbieders van benchmarks van derde landen zijn onderworpen en ook op de vraag of een benchmark cruciaal van aard is. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 (14) tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

(51)

De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om door de ESMA ontwikkelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen betreffende procedures en formulieren voor de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten vast te stellen, door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Aangezien de doelstellingen van deze verordening, met name een consistent en doeltreffend stelsel vaststellen voor de aanpak van de zwakke punten van benchmarks, niet in voldoende mate kunnen worden bereikt door de lidstaten, gelet op het feit dat de totale impact van de problemen die met benchmarks verband houden, alleen in de context van de Unie ten volle kunnen worden ingeschat, en om die reden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL 1

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld om de nauwkeurigheid en integriteit van indices die in financiële instrumenten en overeenkomsten als benchmarks worden gebruikt, te waarborgen. Zo draagt deze verordening bij tot de goede werking van de interne markt en wordt tevens een hoog niveau van consumenten- en beleggersbescherming bewerkstelligd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op het aanbieden van benchmarks, de inbreng van inputgegevens voor een benchmark en het gebruik van een benchmark in de Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing op het aanbieden van benchmarks door :

a)

▌centrale banken , voor zover zij bevoegdheden uitoefenen en zich van de taken en plichten kwijten die hun zijn toegekend door de Verdragen en het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de ECB of ten aanzien waarvan hun onafhankelijkheid besloten ligt in de grondwettelijke structuren van de betrokken lidstaat of het betrokken derde land;

a bis)

overheidsinstanties, voor zover zij benchmarks aanbieden of controle hebben over het aanbieden van benchmarks die in dienst staan van het overheidsbeleid, met inbegrip van maatstaven voor werkgelegenheid, economische activiteit en inflatie;

a ter)

centrale tegenpartijen;

a quater)

beheerders, voor zover zij referentieprijzen met een enkele prijs of een enkele waarde aanbieden;

a quinquies)

de pers, andere media en journalisten, voor zover zij uitsluitend in het kader van hun journalistieke activiteiten een benchmark publiceren of ernaar verwijzen, zonder dat zij controle hebben over het aanbieden van die benchmark;

a sexies)

kredietverenigingen in de zin van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad  (15).

2 bis.     Artikel 5, leden 1, 2 bis, 3 ter, 3 quater en 3 quinquies, de artikelen 5 bis en 5 ter, artikel 5 quinquies, onder b) tot en met g), artikel 7, lid 1, onder a bis), b), b bis), b ter), b quater) en c), artikel 7, leden 2 bis), 3 bis) en 3 ter), artikel 7 bis, artikel 8, leden 1) en 2), artikel 9, leden 1) en 2), artikel 11 en artikel 17, lid 1, zijn niet van toepassing op beheerders wat betreft hun niet-cruciale benchmarks.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)

„index”: elk cijfer

a)

dat wordt gepubliceerd of beschikbaar is voor het publiek;

b)

dat regelmatig, geheel of gedeeltelijk wordt vastgesteld door toepassing van een formule of andere berekeningswijze, of door een evaluatie; en

c)

waarbij deze vaststelling gebeurt op basis van de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen, met inbegrip van geraamde prijzen, daadwerkelijke of geschatte rentevoeten of andere waarden of taxaties ;

(1 bis)

„aanbieder van een index”: een natuurlijke of rechtspersoon die de controle heeft over het aanbieden van een index;

(2)

„benchmark”: een index op basis waarvan het uit hoofde van een financieel instrument of een financiële overeenkomst te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument wordt vastgesteld ▌;

(2 bis)

„groep benchmarks”: een groep benchmarks die door dezelfde beheerder worden aangeboden en zijn vastgesteld aan de hand van vergelijkbare inputgegevens, en die specifieke maatstaven bieden voor dezelfde of een vergelijkbare markt of economische realiteit;

(3)

„aanbieden van een benchmark”:

a)

beheren van de regelingen voor het opstellen van een benchmark; ▌

b)

verzamelen, analyseren of verwerken van inputgegevens ten behoeve van het opstellen van een benchmark; en

c)

vaststellen van een benchmark door toepassing van een formule of andere berekeningswijze of door middel van een evaluatie van inputgegevens die voor dat doel zijn verstrekt;

(4)

„beheerder”: een natuurlijke of rechtspersoon die de controle heeft over het aanbieden van een benchmark;

(5)

gebruik van een benchmark”:

a)

uitgifte van een financieel instrument dat verwijst naar een index of een combinatie van indices;

b)

bepaling van het uit hoofde van een financieel instrument of een financiële overeenkomst te betalen bedrag door te verwijzen naar een index of een combinatie van indices;

c)

partij zijn bij een financiële overeenkomst die naar een index of een combinatie van indices verwijst;

d)

vaststelling van de prestatie van een beleggingsfond aan de hand van een index of een combinatie van indices teneinde het rendement van een dergelijke index of combinatie van indices te monitoren, de activatoewijzing van een portfolio te bepalen of de prestatievergoedingen te berekenen;

(6)

„aanleveren van inputgegevens”: het verstrekken van inputgegevens die niet openbaar zijn aan een beheerder of aan een andere persoon zodat deze ze door kan sturen naar de beheerder, die benodigd zijn in verband met het opstellen van een benchmark en ten behoeve daarvan worden verstrekt;

(7)

„contribuant”: een natuurlijke of rechtspersoon die inputgegevens aanlevert die geen gereguleerde gegevens zijn ;

(8)

„onder toezicht staande contribuant”: een entiteit waarop toezicht wordt uitgeoefend en die inputgegevens aanlevert aan een beheerder in de Unie;

(9)

„indiener”: een natuurlijke persoon die werkzaam is voor de contribuant ten behoeve van het aanleveren van inputgegevens;

(9 bis)

„beoordelaar”: een werknemer van een beheerder van een benchmark voor grondstoffen of enige andere natuurlijke persoon of derde partij wiens diensten ter beschikking of onder de controle staan van de beheerder en die verantwoordelijk is voor de toepassing van een methodologie op of de beoordeling van inputgegevens en andere informatie teneinde tot een sluitend oordeel te komen over de prijs van een bepaalde grondstof;

(10)

„inputgegevens”: de gegevens met betrekking tot de waarde van één of meer onderliggende activa of prijzen, waaronder geraamde prijzen of andere waarden die door de beheerder worden gebruikt voor het opstellen van de benchmark;

(11)

„gereguleerde gegevens”:

i)

inputgegevens die volledig worden aangeleverd vanaf:

a)

een handelsplatform in de zin van artikel 4 , lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU, maar uitsluitend met betrekking tot gegevens inzake financiële instrumenten;

b)

een goedgekeurde publicatieregeling in de zin van artikel  4 , lid 1, punt  52 , van Richtlijn 2014/65/EU of een verstrekker van een „consolidated tape” in de zin van artikel 4, lid 1, punt 53, van Richtlijn 2014/65/EU, overeenkomstig de verplichte vereisten betreffende transparantie na de handel , maar uitsluitend met betrekking tot transactiegegevens inzake financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld;

c)

een goedgekeurd rapporteringsmechanisme in de zin van artikel 4, lid 1, punt 54, van Richtlijn 2014/65/EU, maar uitsluitend met betrekking tot transactiegegevens inzake financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld en die openbaar gemaakt moeten worden overeenkomstig verplichte vereisten betreffende transparantie na de handel;

d)

een elektriciteitsbeurs in de zin van artikel 37, lid 1, onder j), van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad  (16);

e)

een aardgasbeurs in de zin van artikel 41, lid 1, onder j), van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad  (17);

f)

een veilingplatform in de zin van artikel 26 of artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie  (18);

g)

gegevens die worden aangeleverd krachtens artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1227/2011 en verder uitgewerkt in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1348/2014 van de Commissie  (19) ; of

h)

een handelsplatform, veilingplatform, beurs, publicatieregeling of rapporteringsmechanisme in een derde land die/dat gelijkwaardig is aan de onder a) tot en met g) genoemde entiteiten, of enige andere entiteit die bijvoorbeeld transactiegegevens samenvoegt of verzamelt en waarvan de aanlevering van inputgegevens al is onderworpen aan passend toezicht, en

ii)

de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG  (20);

(12)

„transactiegegevens”: waarneembare prijzen, percentages, indices of waarden die transacties tussen niet-gerelateerde tegenpartijen op een actieve markt met concurrerende krachten van vraag en aanbod vertegenwoordigen;

(13)

„financieel instrument”: een van de instrumenten zoals vermeld in afdeling C van bijlage I bij Richtlijn  2014/65/EU waarvoor een toelatingsverzoek tot een handelsplatform , als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU, is ingediend of die worden verhandeld op een handelsplatform , als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU ;

(14)

„onder toezicht staande entiteit”:

a)

kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU;

b)

beleggingsondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 4 , lid 1, punt 1), van Richtlijn 2014/65/EU ;

c)

verzekeringsondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad  (21);

d)

herverzekeringsondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 4 ), van Richtlijn 2009/138/EG;

e)

icbe's zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG (22);

f)

beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (23);

g)

centrale tegenpartijen of CTP's zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (24);

h)

transactieregisters zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

i)

beheerders;

(15)

„financiële overeenkomst”:

a)

een kredietovereenkomst zoals gedefinieerd in artikel 3, onder c), van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (25);

b)

een kredietovereenkomst zoals gedefinieerd in artikel 4 , punt 3), van Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad  (26);

(16)

„beleggingsfonds”: abi's zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU of icbe's die binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2009/65/EG vallen;

(17)

„leidinggevend orgaan”: het beheerorgaan dat een toezichthoudende en beheerfunctie uitvoert, dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid heeft en dat bevoegd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de entiteit te bepalen;

(18)

„consument”: een natuurlijk persoon die, voor onder deze verordening vallende financiële overeenkomsten, handelt voor doeleinden die buiten zijn of haar bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

(19)

„benchmark voor interbancaire rentevoet”: een benchmark waarvan de onderliggende activa ten behoeve van punt 1, onder c), van dit artikel het percentage is waarvoor banken kunnen lenen van andere banken;

(19 bis)

„benchmark voor valutawisseling”: een benchmark waarvan de waarde wordt bepaald in relatie tot de in één bepaalde valuta uitgedrukte prijs van één valuta of een valutamandje;

(20)

„benchmark voor grondstoffen”: een benchmark waarvan de onderliggende activa ten behoeve van punt 1, onder c), van dit artikel een grondstof is in de zin van artikel 2, punt 2), van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie (27) , uitgezonderd emissierechten zoals vermeld in bijlage I, afdeling C, punt 11), van Richtlijn 2014/65/EU ;

(20 bis)

„basisrisico”: het risico in verband met de nauwkeurigheid waarmee een benchmark de onderliggende markt of economische realiteit beschrijft die de benchmark beoogt te meten;

(21)

„cruciale benchmark”:

a)

een benchmark die niet is gebaseerd op gereguleerde gegevens, waarvan de referentiewaarde meer dan 500 miljard EUR bedraagt, zoals gedefinieerd in artikel 13, lid 1 ; of

b)

een benchmark, waarvan de stopzetting aanzienlijke nadelige gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit, de ordelijke werking van de markten en de reële economie in één of meer lidstaten;

Een cruciale benchmark heeft een „nationaal” karakter als de negatieve gevolgen van het niet langer aanbieden ervan of het aanbieden ervan met gebruikmaking van een niet-representatieve groep contribuanten of gegevens beperkt blijven tot één lidstaat. In dat geval is de in artikel 13, leden 2 bis tot en met 2 quinquies, vermelde procedure van toepassing. Een cruciale benchmark heeft een „Europees” karakter als de negatieve gevolgen van het niet langer aanbieden ervan of het aanbieden ervan met gebruikmaking van een niet-representatieve groep contribuanten of gegevens niet beperkt blijven tot één lidstaat. In dat geval is de in artikel 13, leden 2 sexies, 2 septies en 2 octies, vermelde procedure van toepassing.

(21 bis)

„niet-cruciale benchmark”: een benchmark die niet voldoet aan de in artikel 13 vastgelegde criteria voor een cruciale benchmark;

(22)

„gevestigd”: met betrekking tot een rechtspersoon, de lidstaat of het derde land waar deze rechtspersoon zijn hoofdkantoor of een ander officieel adres heeft, en met betrekking tot een natuurlijke persoon, de lidstaat of het derde land waar die persoon zijn of haar fiscale woonplaats heeft;

(22 bis)

„overheidsinstantie”:

a)

een regerings- of overheidsorgaan;

b)

een entiteit of persoon die krachtens het nationaal recht openbarediensttaken verricht, of die openbare verantwoordelijkheden heeft, openbare functies bekleedt of voorziet in openbare dienstverlening, met inbegrip van het meten van inflatie, arbeid en economische activiteiten, onder toezicht van een regerings- of overheidsorgaan.

2.   De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen om nadere technische aspecten van de in lid 1 vastgestelde definities te specificeren, in het bijzonder te specificeren wat moet worden begrepen onder 'beschikbaar voor het publiek' voor de toepassing van de definitie van een index. In die gedelegeerde handelingen maakt de Commissie duidelijk dat onder 'gepubliceerd' of 'beschikbaar voor het publiek' moet worden verstaan 'beschikbaar gesteld aan het bredere publiek van gebruikers en potentiële gebruikers'.

In voorkomend geval houdt de Commissie rekening met technologische of marktontwikkelingen en de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks.

2 bis.     De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een lijst van overheidsinstanties in de Unie, zoals bedoeld in lid 1, punt 22 bis), van dit artikel, op te stellen en deze lijst te herzien. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 4

Uitsluiting van indexaanbieders die zich niet bewust zijn van het gebruik dat van hun benchmarks wordt gemaakt ▌

Deze verordening is niet van toepassing op de aanbieder van een index wat een door hem of haar aangeboden index betreft, wanneer die aanbieder zich niet bewust is en zich redelijkerwijs niet bewust kon zijn van het feit dat die index wordt gebruikt voor in artikel 3, lid 1, punt 2), vermelde doelen.

TITEL II

INTEGRITEIT EN BETROUWBAARHEID VAN BENCHMARKS

Hoofdstuk 1

Beheer en controle van beheerders

Artikel 5

Vereisten inzake beheer en belangenconflicten

1.   De ▌beheerder beschikt over solide beheersregelingen, die onder meer bestaan uit een duidelijke organisatorische structuur met goed gedefinieerde, transparante en consistente rollen en verantwoordelijkheden voor alle personen die betrokken zijn bij de aanbieding van een benchmark.

De beheerder neemt de nodige stappen om belangenconflicten tussen hemzelf, met inbegrip van zijn leidinggevenden, werknemers en andere natuurlijke personen of derden wier diensten tot zijn beschikking of onder zijn controle worden gesteld, en de contribuanten of gebruikers vast te stellen en te voorkomen of te beheersen, alsook om te waarborgen dat, wanneer keuze- of beoordelingsvrijheid tijdens het benchmarkproces nodig is, die op onafhankelijke en eerlijke wijze wordt uitgeoefend.

2 bis     . Het aanbieden van een benchmark is operationeel gescheiden van elk onderdeel van de bedrijfsvoering van de beheerder dat werkelijk of mogelijk tot belangenconflicten kan leiden. Als er belangenconflicten kunnen ontstaan bij de beheerder vanwege de eigendomsstructuur, meerderheidsparticipatie of andere activiteiten die worden uitgevoerd door een entiteit die de beheerder bezit of controleert, of door een entiteit die in het bezit is of onder controle staat van de beheerder of een van zijn dochterondernemingen, stelt de beheerder een onafhankelijke toezichtsfunctie in die een evenwichtige vertegenwoordiging omvat van een reeks belanghebbenden, voor zover deze bekend zijn, alsmede van abonnees en contribuanten. Indien deze belangenconflicten niet op adequate wijze kunnen worden beheerd, staakt de beheerder de activiteiten of relaties die deze belangenconflicten veroorzaken of staakt hij het opstellen van de benchmark.

3 bis.     Een beheerder maakt alle bestaande of mogelijke belangenconflicten bekend of deelt ze mee aan de gebruikers van de benchmark en de relevante bevoegde autoriteit, en indien van toepassing, aan contribuanten, met inbegrip van belangenconflicten die voortvloeien uit de eigendom of controle van de beheerder.

3 ter.     Een beheerder voert passend beleid en passende procedures, evenals doeltreffende organisatorische regelingen in en past deze toe met het oog op identificatie, bekendmaking, beheer, beperking en vermijding van belangenconflicten om de integriteit en onafhankelijkheid van het opstellen van benchmarks te beschermen. Dergelijk beleid en dergelijke procedures worden geregeld herzien en geactualiseerd. Het beleid en de procedures moeten rekening houden met en een oplossing bieden voor belangenconflicten, de mate van keuzevrijheid in het benchmarkproces en de risico's die de benchmark oplevert, en:

a)

de vertrouwelijkheid waarborgen van informatie die wordt aangeleverd aan of voortgebracht door de beheerder, zonder afbreuk te doen aan de bekendmakings- en transparantieverplichtingen uit hoofde van deze verordening; en

b)

in het bijzonder belangenconflicten beperken als gevolg van de eigendom of controle van de beheerder of als gevolg van andere belangen in de groep of als gevolg van andere personen die invloed of controle kunnen uitoefenen op de beheerder in verband met het opstellen van de benchmark.

3 quater.     De beheerder zorgt ervoor dat werknemers en andere natuurlijke personen wier diensten tot zijn beschikking of onder zijn controle worden gesteld en die direct betrokken zijn bij het aanbieden van een benchmark:

a)

beschikken over de benodigde vaardigheden, kennis en ervaring voor de aan hen toegewezen taken en onderworpen zijn aan doeltreffend beheer en toezicht;

b)

niet onderworpen zijn aan ongepaste invloed of belangenconflicten en dat de compensatie en beoordeling van prestaties van deze personen geen belangenconflicten veroorzaken of anderszins van invloed zijn op de integriteit van het benchmarkproces;

c)

geen belangen of zakelijke relaties hebben die de functies van de beheerder in gevaar brengen;

d)

geen toestemming hebben om bij te dragen aan het opstellen van een benchmark door deel te nemen aan biedingen, offertes en transacties op persoonlijke titel of namens marktdeelnemers; en

e)

onderworpen zijn aan effectieve procedures voor de controle van informatie-uitwisseling met andere werknemers, en niet betrokken zijn bij activiteiten die een risico op belangenconflicten kunnen vormen.

3 quinquies.     De beheerder stelt specifieke controleprocedures vast om de integriteit en betrouwbaarheid te waarborgen van de werknemer of persoon die de benchmark opstelt, zoals bijvoorbeeld een interne aftekenprocedure voor het management voorafgaand aan de verspreiding van de benchmark of een passende vervanging ervan ingeval een benchmark bijvoorbeeld binnen een dag of in realtime wordt bijgewerkt.

3 sexies.     Een niet-materiële wijziging in de benchmark met betrekking tot bepalingen in dit artikel wordt niet aangemerkt als een inbreuk op een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen. Ten aanzien van een cruciale benchmark is de relevante bevoegde autoriteit bevoegd om een wijziging als materieel aan te merken.

Artikel 5 bis

Vereisten betreffende de toezichtsfunctie

1.     De beheerder stelt een permanente en doeltreffende toezichtfunctie in en handhaaft deze om toezicht te waarborgen op alle aspecten van het aanbieden van zijn benchmarks.

2.     De beheerder ontwikkelt en onderhoudt solide procedures voor zijn toezichtfunctie en stelt die ter beschikking aan de relevante bevoegde autoriteiten.

De procedures hebben onder meer de volgende hoofdkenmerken:

a)

taakomschrijving van de toezichtfunctie;

b)

criteria voor de selectie van de leden van de toezichtfunctie;

c)

beknopte gegevens inzake de leden van de met de toezichtfunctie belaste raden of comités, alsook mogelijke verklaringen van belangenconflicten en de procedures voor verkiezing, benoeming of schrapping en vervanging van comitéleden.

3.     De toezichtfunctie wordt onafhankelijk uitgevoerd en omvat de volgende verantwoordelijkheden, die worden afgestemd op de complexiteit, het gebruik en de kwetsbaarheid van de benchmark:

a)

ten minste jaarlijkse beoordeling van de vaststelling en methodologie van de benchmark;

b)

toezicht op wijzigingen in de methodologie van de benchmark en verlenen van toestemming aan de beheerder voor een raadpleging over dergelijke wijzigingen;

c)

toezicht op het controlekader van de beheerder, het beheer en de exploitatie van de benchmark, en, indien een benchmark gebruikmaakt van contribuanten, de in artikel 9, lid 1, vermelde gedragscode;

d)

beoordeling en goedkeuring van procedures voor stopzetting van de benchmark, met inbegrip van raadpleging over een stopzetting;

e)

toezicht op derde partijen die betrokken zijn bij de aanbieding van benchmarks, met inbegrip van medewerkers voor berekening of verspreiding;

f)

evaluatie van interne en externe controles of beoordelingen en bewaking van de tenuitvoerlegging van de in de resultaten van die controles aangegeven corrigerende acties;

g)

indien de benchmark gebruikmaakt van contribuanten, bewaking van de inputgegevens en de contribuanten en het optreden van de beheerder bij het aanvechten of valideren van aangeleverde inputgegevens;

h)

indien de benchmark gebruikmaakt van contribuanten, doeltreffende maatregelen met betrekking tot inbreuken op de gedragscode; en

i)

indien de benchmark gebruikmaakt van contribuanten, rapportage aan de relevante bevoegde autoriteiten van eventueel wangedrag door contribuanten of beheerders dat door de toezichtfunctie wordt gesignaleerd, en eventuele afwijkende of verdachte inputgegevens.

4.     De toezichtfunctie wordt uitgevoerd door een apart comité of wordt door middel van een andere passende beheersregeling vormgegeven.

De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter bepaling van de kenmerken die de toezichtsfunctie moet hebben met betrekking tot samenstelling alsmede plaats binnen de organisatiestructuur van de beheerder, teneinde de integriteit van de toezichtsfunctie en de afwezigheid van belangenconflicten te waarborgen.

De ESMA maakt een onderscheid tussen de verschillende in deze verordening beschreven soorten benchmarks en sectoren en houdt rekening met de verschillen in de eigendoms- en controlestructuur van de beheerders, de aard, omvang en complexiteit van het aanbieden van de benchmark en het risico en het effect van de benchmark, mede in het licht van de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot beheersvereisten voor benchmarks.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [XXX] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

5.     In het kader van de toezichtsfunctie kan toezicht worden uitgeoefend op meer dan een door een beheerder aangeboden benchmark, mits het verder voldoet aan de andere vereisten van de titels I en IV.

6.     Een niet-materiële wijziging in de benchmark met betrekking tot bepalingen in dit artikel wordt niet aangemerkt als een inbreuk op een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen. Ten aanzien van een cruciale benchmark is de relevante bevoegde autoriteit bevoegd om een wijziging als materieel aan te merken.

Artikel 5 ter

Vereisten inzake het controlekader

1.     De beheerder beschikt over een controlekader dat ervoor zorgt dat de benchmark in overeenstemming met deze verordening wordt aangeboden en gepubliceerd of beschikbaar gesteld.

2.     Het controlekader is evenredig aan het geïdentificeerde niveau van de belangenconflicten, de mate van keuzevrijheid bij het aanbieden van benchmarks en de aard van de inputgegevens voor de benchmark, en omvat het volgende:

a)

het beheer van operationele risico's;

b)

de nood- en herstelprocedures die gelden in geval van een verstoring van het aanbieden van de benchmark.

3.     Indien de inputgegevens niet bestaan uit transactiegegevens, stelt de beheerder:

a)

maatregelen vast om er, voor zover mogelijk, voor te zorgen dat contribuanten voldoen aan de in artikel 9, lid 1, vermelde gedragscode en de toepasselijke normen voor de inputgegevens;

b)

maatregelen vast voor de bewaking van inputgegevens, met inbegrip van het bewaken van de inputgegevens voorafgaande aan publicatie van de benchmark en de validatie van inputgegevens na publicatie, teneinde fouten en afwijkingen te identificeren.

4.     Het controlekader wordt gedocumenteerd, herzien en, waar nodig, bijgewerkt en beschikbaar gesteld aan de relevante bevoegde autoriteit en, op verzoek, aan de gebruikers.

5.     Een niet-materiële wijziging in de benchmark met betrekking tot bepalingen in dit artikel wordt niet aangemerkt als een inbreuk op een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen. Ten aanzien van een cruciale benchmark is de relevante bevoegde autoriteit bevoegd om een wijziging als materieel aan te merken.

Artikel 5 quater

Vereisten inzake het verantwoordingskader

1.     De beheerder beschikt over een verantwoordingskader dat betrekking heeft op het bijhouden, controleren en beoordelen van gegevens en de klachtenprocedure, en waaruit de naleving van de in deze verordening opgenomen voorschriften blijkt.

2.     De beheerder benoemt een onafhankelijke interne of externe functionaris, met de benodigde bekwaamheid tot het evalueren van en rapporteren over de naleving van de benchmarkmethodologie en deze verordening door de beheerder.

3.     Met betrekking tot niet-cruciale benchmarks publiceert de beheerder een nalevingsverklaring, waarin de beheerder rapporteert over de wijze waarop hij voldoet aan deze verordening, en houdt deze bij. De nalevingsverklaring heeft ten minste betrekking op de voorschriften die vermeld staan in artikel 5, leden 1, 2 bis, 3 ter, 3 quater en 3 quinquies, de artikelen 5 bis en 5 ter, artikel 5 quinquies, onder b) tot en met g), artikel 7, lid 1, onder a bis), b), b bis), b ter), b quater) en c), artikel 7, leden 2 bis), 3 bis) en 3 ter), artikel 7 bis, artikel 8, leden 1) en 2), artikel 9, leden 1) en 2), artikel 11 en artikel 17, lid 1.

Indien de beheerder niet voldoet aan de voorschriften die vermeld staan in artikel 5, leden 1, 2 bis, 3 ter, 3 quater en 3 quinquies, de artikelen 5 bis en 5 ter, artikel 5 quinquies, onder b) tot en met g), artikel 7, lid 1, onder a bis), b), b bis), b ter), b quater) en c), artikel 7, leden 2 bis), 3 bis) en 3 ter), artikel 7 bis, artikel 8, leden 1) en 2), artikel 9, leden 1) en 2), artikel 11 en artikel 17, lid 1, wordt in de nalevingsverklaring duidelijk vermeld waarom het gepast is dat die beheerder niet aan die voorschriften voldoet.

4.     De beheerder van een niet-cruciale benchmark benoemt een onafhankelijke externe controleur om de nauwkeurigheid van de nalevingsverklaring van de beheerder te beoordelen en hierover te rapporteren. Een dergelijke controle vindt ten minste om de twee jaar plaats en wanneer zich materiële wijzigingen in de benchmark voordoen.

5.     De beheerder verstrekt de rapporten over de in lid 4 bedoelde controles aan de relevante bevoegde autoriteit. De beheerder verstrekt of publiceert op verzoek van een gebruiker van de benchmark details over de in lid 4 bedoelde controles. Op verzoek van de relevante bevoegde autoriteit of een gebruiker van de benchmark verstrekt of publiceert de beheerder details over de in lid 4 bedoelde beoordelingen.

6.     De relevante bevoegde autoriteit kan de beheerder overeenkomstig artikel 30 om aanvullende informatie over zijn niet-cruciale benchmarks verzoeken en/of een aanbeveling aan de beheerder doen over de wijze waarop deze de in de nalevingsverklaring behandelde voorschriften tot volle tevredenheid van de bevoegde autoriteit kan naleven. De bevoegde autoriteit kan de aanbeveling op haar website publiceren.

Artikel 5 quinquies

Vereisten inzake het bijhouden van registers

1.     De beheerder houdt registers bij van:

a)

alle inputgegevens;

b)

de uitoefening van beoordelings- of keuzevrijheid door de beheerder en, in voorkomend geval, door beoordelaars bij het vaststellen van een benchmark;

c)

het buiten beschouwing laten van inputgegevens, in het bijzonder wanneer deze voldeden aan de vereisten van de benchmarkmethodologie, en de reden hiervoor;

d)

andere wijzigingen of afwijkingen van standaardprocedures en methodologieën, onder meer tijdens periodes van marktstress of marktontwrichting;

e)

de identiteit van de indieners en de natuurlijke personen die in dienst van de beheerder zijn voor het vaststellen van de benchmarks;

f)

alle documenten met betrekking tot klachten; en

g)

relevante communicatie tussen personen die werken voor de beheerder en de contribuanten of indieners met betrekking tot de benchmark.

2.     Indien de benchmark is gebaseerd op door contribuanten aangeleverde gegevens, houdt ook de contribuant registers bij van alle relevante communicatie, met inbegrip van communicatie met andere contribuanten.

3.     De beheerder bewaart de in lid 1 bedoelde registers gedurende een periode van minstens vijf jaar op zodanige wijze dat de berekeningen van de benchmark kunnen worden herhaald en volledig begrepen en dat een controle of evaluatie van de inputgegevens, berekeningen, beoordelingen en keuzevrijheid mogelijk is. Opnamen van telefoongesprekken of elektronische communicatie worden op verzoek verstrekt aan de bij die gesprekken of communicatie betrokken personen en worden gedurende een periode van drie jaar bewaard.

Artikel 5 sexies

Klachtenafhandeling

De beheerder beschikt over schriftelijke procedures voor het ontvangen, onderzoeken en bewaren van stukken betreffende klachten over het berekeningsproces van een beheerder, en maakt deze bekend. Dit klachtenmechanisme waarborgt dat:

a)

de beheerder beschikt over een mechanisme dat is beschreven in een schriftelijk beleid voor klachtenafhandeling en dat zijn abonnees kunnen gebruiken om klachten in te dienen over de representativiteit van een bepaalde benchmarkberekening voor de marktwaarde, voorgestelde wijzigingen in de berekening van benchmarks, toepassingen van de methodologie in verband met een specifieke benchmarkberekening, en andere redactionele besluiten in verband met de processen voor benchmarkberekening;

b)

er een procedure is en een tijdsschema voor de behandeling van klachten;

c)

formele klachten die worden ingediend tegen een beheerder en zijn medewerkers, tijdig en eerlijk door die beheerder worden onderzocht;

d)

het onderzoek onafhankelijk van medewerkers die betrokken kunnen zijn geweest bij het voorwerp van de klacht, wordt uitgevoerd;

e)

een beheerder ernaar streeft het onderzoek zo snel mogelijk af te ronden.

Artikel 5 septies

Technische reguleringsnormen betreffende voorschriften inzake beheer en controle

De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen teneinde de voorschriften inzake beheer en controle uit hoofde van artikel 5, lid 2 bis en de leden 3 bis tot en met 3 quinquies, artikel 5 bis, lid 2 en lid 3, artikel 5 ter, lid 2 en lid 3, en artikel 5 quater, lid 2 en de leden 1 tot en met 3, nader te specificeren en aan te passen. De ESMA houdt rekening met:

a)

ontwikkelingen inzake benchmarks en op de financiële markten in het licht van de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot beheersvereisten voor benchmarks;

b)

specifieke kenmerken van verschillende soorten benchmarks en beheerders, met inbegrip van sectorgebonden kenmerken en de soorten inputgegevens die worden gebruikt;

c)

het onderscheid tussen cruciale en niet-cruciale benchmarks;

d)

de vraag of voorschriften al geheel of gedeeltelijk worden gedekt door andere relevante voorschriften in de regelgeving, met name voor benchmarks op basis van gereguleerde gegevens, en in het bijzonder, maar niet uitsluitend de voorschriften in Richtlijn 2014/65/EU of Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad  (28) , teneinde dubbele voorschriften of andere onnodige lasten voor de beheerders te voorkomen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op […] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in lid 1 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 6

Uitbesteding

1.   Beheerders besteden functies bij het aanbieden van een benchmark niet zodanig uit dat dit de controle van de beheerder over de benchmark of het vermogen van de relevante bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de benchmark op materiële wijze nadelig beïnvloedt.

3.   Wanneer een beheerder functies of relevante diensten en activiteiten voor het aanbieden van een benchmark uitbesteedt aan een dienstverlener, blijft het zijn volledige verantwoordelijkheid om aan al zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen.

3 bis.     Wanneer er sprake is van uitbesteding, zorgt de beheerder ervoor dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de dienstverlener beschikt over de bekwaamheid, capaciteit en wettelijk benodigde toestemming voor het op betrouwbare en professionele wijze uitvoeren van de uitbestede functies, diensten of activiteiten;

b)

de beheerder deelt de relevante bevoegde autoriteiten de identiteit en de taken mee van de dienstverlener die betrokken is bij het benchmarkvaststellingsproces;

c)

de beheerder onderneemt passende actie mocht blijken dat de dienstverlener de uitbestede taken niet efficiënt en met inachtneming van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften uitvoert;

d)

de beheerder behoudt de benodigde deskundigheid voor het op doeltreffende wijze houden van toezicht op de uitbestede taken en het beheren van de risico's die zijn gekoppeld aan uitbesteding;

e)

de dienstverlener stelt de beheerder in kennis van elke ontwikkeling die van wezenlijke invloed kan zijn op zijn vermogen om de uitbestede taken efficiënt en met inachtneming van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften uit te voeren;

f)

de dienstverlener werkt samen met de relevante bevoegde autoriteit in verband met de uitbestede activiteiten en de beheerder en de relevante bevoegde autoriteit hebben effectieve toegang tot gegevens die verband houden met de uitbestede activiteiten, evenals tot de kantoren van de dienstverlener en de relevante bevoegde autoriteit is in staat om dit recht op toegang uit te oefenen;

g)

de beheerder kan de regelingen, indien nodig, beëindigen;

h)

de beheerder stelt al het redelijke in het werk, onder meer in de vorm van noodplannen, om overmatige operationele risico's in verband met de deelname van de dienstverlener aan het benchmarkvaststellingsproces te vermijden.

Hoofdstuk 2

Inputgegevens en methodologie en melding van overtredingen

Artikel 7

Inputgegevens ▌

1.   Op de aanbieding van een benchmark zijn de volgende vereisten van toepassing met betrekking tot de inputgegevens :

a)

de inputgegevens hebben de vorm van transactiegegevens of, indien eerder van toepassing, niet op transacties gebaseerde gegevens, waaronder offertes en verifieerbare ramingen, op voorwaarde dat deze op nauwkeurige en betrouwbare wijze de markt of economische realiteit weergeven die de benchmark moet meten ▌;

a bis)

de onder a) bedoelde inputgegevens zijn verifieerbaar;

b)

de beheerder verkrijgt de inputgegevens van een betrouwbaar en representatief panel van of steekproef onder contribuanten om er zo voor te zorgen dat de verkregen benchmark betrouwbaar en representatief is voor de markt of de economische realiteit die de benchmark moet meten▐;

b bis)

de beheerde gebruikt uitsluitend inputgegevens van contribuanten die voldoen aan de in artikel 9 vermelde gedragscode;

b ter)

de beheerder houdt een lijst van personen bij die inputgegevens mogen aanleveren aan de beheerder, met inbegrip van de procedures voor de beoordeling van de identiteit van een contribuant en eventuele indieners;

b quater)

de beheerder zorgt ervoor dat contribuanten alle relevante inputgegevens verstrekken; en

c)

wanneer de inputgegevens van een benchmark geen transactiegegevens zijn en een contribuant partij is bij meer dan 50 % van de waarde van de transacties op de markt waarvoor die benchmark ter representatie wordt gebruikt, verifieert de beheerder , waar mogelijk, of de inputgegevens een markt vertegenwoordigen met concurrerende krachten van vraag en aanbod. Wanneer de beheerder vaststelt dat de inputgegevens geen markt vertegenwoordigen met concurrerende krachten van vraag en aanbod, verandert hij ofwel de inputgegevens, de contribuanten of de methodologie om ervoor te zorgen dat de inputgegevens een markt vertegenwoordigen met concurrerende krachten van vraag en aanbod, ofwel staakt hij het aanbieden van die benchmark ▌.

2 bis.     De beheerder zorgt ervoor dat controles met betrekking tot de inputgegevens het volgende omvatten:

a)

criteria waarin wordt vastgesteld wie inputgegevens mag aanleveren bij de beheerder en een proces voor het selecteren van de contribuanten;

b)

een proces voor de evaluatie van de inputgegevens van de contribuant en het weerhouden van de contribuant van de verstrekking van meer inputgegevens of het toepassen van andere sancties voor niet-naleving op de contribuant, indien van toepassing; en

c)

een proces voor het valideren van de inputgegevens, onder meer tegen andere indicatoren of gegevens, om de integriteit en nauwkeurigheid te waarborgen. Wanneer een benchmark aan de in artikel 14 bis vermelde criteria voldoet, geldt dit vereiste alleen als naleving redelijkerwijze mogelijk is.

3 bis.     Wanneer inputgegevens worden aangeleverd door frontofficefuncties, d.w.z. afdelingen, divisies, groepen of personeel van contribuanten of een van hun dochterondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van prijsstelling, handel, verkoop, marketing, adverteren, structureren of tussenhandelsactiviteiten, dient de beheerder:

a)

gegevens van andere bronnen te verkrijgen die de inputgegevens bevestigen;

b)

ervoor te zorgen dat contribuanten beschikken over voldoende interne toezicht- en verificatieprocedures die het mogelijk maken dat:

i)

er validatie van verstrekte inputgegevens plaatsvindt, onder meer via procedures voor meerdere inspecties door senior personeel om de inputgegevens te controleren en interne aftekenprocedures voor het management voorafgaand aan de indiening van inputgegevens;

ii)

er sprake is van fysieke scheiding tussen personeel in de frontofficefunctie en rapportagekanalen;

iii)

er ten volle aandacht wordt geschonken aan conflictbeheersingsmaatregelen om bestaande of potentiële stimulansen tot het manipuleren of anderszins beïnvloeden van inputgegevens, o.a. als gevolg van het vergoedingsbeleid en belangenconflicten tussen de activiteiten voor het aanleveren van inputgegevens en andere zakelijke activiteiten van de contribuant, zijn dochterondernemingen of hun respectieve klanten, te identificeren, onthullen, beheren, beperken en voorkomen.

Op benchmarks die aan de in artikel 14 bis vermelde criteria voldoen, zijn de in de eerste alinea, onder a) en b), vermelde bepalingen alleen van toepassing als naleving van die bepalingen redelijkerwijze mogelijk is.

3 ter.     Een niet-materiële wijziging in de benchmark met betrekking tot bepalingen in dit artikel wordt niet aangemerkt als een inbreuk op een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen. Ten aanzien van een cruciale benchmark is de relevante bevoegde autoriteit bevoegd om een wijziging als materieel aan te merken.

3 quater.     De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter nadere specificatie van de interne toezichts- en verificatieprocedures van een contribuant die de beheerder overeenkomstig de leden 2 bis en 3 bis moet nastreven teneinde de integriteit en nauwkeurigheid van de inputgegevens te waarborgen.

De ESMA houdt rekening met het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot cruciale benchmarks en benchmarks voor grondstoffen; de specifieke kenmerken van verschillende benchmarktypen, in het bijzonder benchmarks die gebaseerd zijn op bijdragen van entiteiten die aan de in artikel 14 bis vermelde criteria voldoen; de aard van de inputgegevens, de vraag of voorschriften al geheel of gedeeltelijk worden gedekt door andere relevante voorschriften in de regelgeving, in het bijzonder, maar niet uitsluitend de voorschriften in Richtlijn 2014/65/EU of Verordening (EU) nr. 600/2014, teneinde dubbele voorschriften of andere onnodige lasten voor de beheerders te voorkomen, alsmede de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [XXX] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 7 bis

Methodologie

1.     De beheerder gebruikt een methodologie voor het opstellen van de benchmark die:

a)

solide en betrouwbaar is;

b)

duidelijke regels heeft die aangeven hoe en wanneer keuzevrijheid kan worden uitgeoefend bij het opstellen van die benchmark;

c)

zorgvuldig en continu is, en kan worden gevalideerd, met inbegrip van tests achteraf;

d)

veerkrachtig is en ervoor zorgt dat de benchmark kan worden berekend in de breedst mogelijke reeks van omstandigheden;

e)

traceerbaar en verifieerbaar is.

2.     Bij de ontwikkeling van de benchmarkmethodologie handelt de benchmarkbeheerder als volgt:

a)

hij houdt rekening met factoren zoals de omvang en normale liquiditeit van de markt, de transparantie van de handel en de posities van de marktdeelnemers, de marktconcentratie, de marktdynamiek en de geschiktheid van monsters als afspiegeling van de markt of de economische realiteit die de benchmark moet meten;

b)

hij bepaalt wat ten behoeve van die benchmark een actieve markt vormt; en

c)

hij stelt de prioriteit vast die wordt toegekend aan verschillende typen inputgegevens.

3.     De beheerder heeft duidelijke, bekendgemaakte regelingen ter beschikking waarin wordt aangegeven onder welke omstandigheden de kwantiteit of kwaliteit van inputgegevens onder het niveau zakt dat binnen de methodologie nodig is om de benchmark nauwkeurig en betrouwbaar te kunnen bepalen, en waarin wordt beschreven of en hoe de benchmark onder die omstandigheden wordt berekend.

4.     Een niet-materiële wijziging in de benchmark met betrekking tot bepalingen in dit artikel wordt niet aangemerkt als een inbreuk op een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen. Ten aanzien van een cruciale benchmark is de relevante bevoegde autoriteit bevoegd om een wijziging als materieel aan te merken.

Artikel 7 ter

Transparantie van methodologie

1.     De beheerder ontwikkelt, exploiteert en beheert de benchmarkgegevens en de methodologie op transparante wijze.

De beheerder publiceert op een manier die een eerlijke en gemakkelijke toegang waarborgt:

i)

de methodologie die wordt gebruikt voor elke benchmark of groep benchmarks; en

ii)

de procedure voor raadpleging met betrekking tot een voorgestelde materiële wijziging in zijn methodologie en de achterliggende redenen voor een dergelijke wijziging, met inbegrip van een definitie van wat een materiële wijziging inhoudt en wanneer hij gebruikers informeert over wijzigingen.

2.     Wanneer een benchmark aan de in artikel 14 bis vermelde criteria voldoet, beschrijft en publiceert de beheerder van die benchmark bij elke berekening, voor zover redelijk en onverminderd tijdige publicatie van de benchmark:

a)

een bondige samenvatting, voldoende om het voor een benchmarkabonnee of de bevoegde autoriteit mogelijk te maken te begrijpen hoe de berekening is ontwikkeld, met inbegrip van, ten minste, de omvang en liquiditeit van de reële markt die wordt beoordeeld (zoals het aantal en het volume van de ingediende transacties), het bereik en het gemiddelde volume en het bereik en de gemiddelde prijs en indicatieve percentages van elk type inputgegevens dat bij de berekening wordt betrokken; termen die verwijzen naar de prijsstellingsmethodologie worden opgenomen, zoals „op basis van transacties”, „op basis van spreiding” of „geïnterpoleerd/geëxtrapoleerd”; en

b)

een bondige toelichting over de mate waarin en de basis waarop gebruik is gemaakt van beoordelingsvrijheid, met inbegrip van een eventueel besluit tot uitsluiting van inputgegevens die anderszins voldeden aan de vereisten van de relevante methodologie voor die berekening; het baseren van prijzen op spreiding of interpolatie, extrapolatie of het zwaarder laten wegen van biedingen en aanbiedingen dan de voltooide transacties in een berekening.

3.     Indien deze publicatie niet verenigbaar is met het toepasselijk intellectuele-eigendomsrecht, wordt de methodologie ter beschikking gesteld van de desbetreffende bevoegde autoriteit.

4.     Wanneer er een materiële wijziging wordt aangebracht in de methodologie van een cruciale benchmark, stelt de beheerder de relevante bevoegde autoriteit in kennis van die wijziging. De bevoegde autoriteit heeft 30 dagen de tijd om de wijziging goed te keuren.

Artikel 7 quater

Technische reguleringsnormen inzake inputgegevens en methodologie

De ESMA ontwikkelt technische reguleringsnormen ter specificatie van de controles op inputgegevens, de omstandigheden waaronder transactiegegevens niet toereikend kunnen zijn en de wijze waarop dit kan worden aangetoond aan de relevante bevoegde autoriteiten en de vereisten voor het ontwikkelen van methodologieën, uitgesplitst naar de verschillende in deze verordening beschreven soorten benchmarks en sectoren. De ESMA houdt rekening met:

a)

ontwikkelingen inzake benchmarks en op de financiële markten in het licht van de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks;

b)

specifieke kenmerken van verschillende benchmarks en benchmarktypen;

c)

het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot niet cruciale benchmarks;

d)

de kwetsbaarheid van benchmarks voor manipulatie gezien de gebruikte methodologieën en inputgegevens;

e)

de noodzaak om aan gebruikers voldoende details beschikbaar te stellen waardoor zij kunnen inzien hoe een benchmark wordt aangeboden en kunnen beoordelen in hoeverre de benchmark relevant en passend is als referentie;

f)

de vraag of voorschriften al geheel of gedeeltelijk worden gedekt door andere relevante voorschriften in de regelgeving, met name voor benchmarks op basis van gereguleerde gegevens, en in het bijzonder, maar niet uitsluitend de voorschriften in Richtlijn 2014/65/EU of Verordening (EU) nr. 600/2014, teneinde dubbele voorschriften of andere onnodige lasten voor de beheerders te voorkomen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op […] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in lid 1 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 8

Melding van overtredingen

1.   De beheerder beschikt over procedures volgens welke zijn leidinggevenden, werknemers en andere natuurlijke personen wier diensten tot zijn beschikking staan of onder zijn controle worden uitgevoerd, schendingen van deze verordening en andere toepasselijke wetgeving intern kunnen rapporteren .

2.   De beheerder beschikt over procedures om schendingen van deze verordening en andere toepasselijke wetgeving te melden aan de bevoegde autoriteiten .

Hoofdstuk 3

Gedragscode en vereisten voor contribuanten

Artikel 9

Gedragscode

1.    Indien een benchmark gebaseerd is op inputgegevens van contribuanten, stelt de beheerder, zo mogelijk in samenwerking met de contribuanten, een gedragscode op waarin duidelijk de verantwoordelijkheden en verplichtingen van beheerders en contribuanten worden gespecificeerd met betrekking tot het aanleveren van inputgegevens, en zorgt hij ervoor dat de indieners de naleving van de gedragscode bevestigen en opnieuw bevestigen in geval van wijziging ervan.

2.   De gedragscode omvat ten minste de volgende elementen:

a)

een duidelijke beschrijving van de te verstrekken inputgegevens en de vereisten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de inputgegevens worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 7 en 8;

b)

beleid om ervoor te zorgen dat contribuanten alle relevante inputgegevens verstrekken; en

c)

de systemen en controles die de contribuant moet instellen, waaronder:

i)

procedures voor het aanleveren van inputgegevens, met inbegrip van vereisten voor de contribuant voor het specificeren of de inputgegevens transactiegegevens zijn en of de inputgegevens voldoen aan de vereisten van de beheerder;

ii)

beleid over het gebruik van keuzevrijheid bij het aanleveren van inputgegevens;

iii)

eventuele vereisten voor de validatie van inputgegevens voordat deze worden verstrekt aan de beheerder;

iv)

beleid betreffende het bijhouden van registers;

v)

rapportagevereisten met betrekking tot verdachte inputgegevens;

vi)

vereisten met betrekking tot conflictbeheer.

2 bis.     De beheerder kan een afzonderlijke gedragscode opstellen voor iedere groep benchmarks die hij aanbiedt.

2 ter.     Binnen 20 dagen na het van toepassing worden van het besluit om een cruciale benchmark in de in artikel 13, lid 1, bedoelde lijst op te nemen, brengt de beheerder van die cruciale benchmark de gedragscode ter kennis van de relevante bevoegde autoriteit. De relevante bevoegde autoriteit controleert binnen dertig dagen of de inhoud van de gedragscode voldoet aan deze verordening.

3.    De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere specificatie van de voorwaarden van de in lid 2 bedoelde gedragscode voor verschillende benchmarktypen, en om rekening te houden met de ontwikkelingen inzake benchmarks en op de financiële markten.

De ESMA houdt bij de ontwikkeling van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen rekening met het proportionaliteitsbeginsel met betrekking tot de verschillende kenmerken van benchmarks en contribuanten, met name in termen van verschillen in de inputgegevens en methodologieën, de risico’s van gemanipuleerde inputgegevens en de internationale convergentie van toezichtpraktijken met betrekking tot benchmarks. De ESMA pleegt overleg met ACER met betrekking tot de toepasbaarheid van gedragscodes, in het bijzonder in verband met relevante benchmarks.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [XXX] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in het eerste lid bedoelde technische reguleringsnormen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 11

Verplichtingen voor onder toezicht staande contribuanten

1.   De in de leden 2 bis en 3 vastgelegde vereisten met betrekking tot governance en controles zijn van toepassing op een onder toezicht staande contribuant die inputgegevens aanlevert voor een cruciale benchmark.

2.   Een onder toezicht staande contribuant beschikt over doeltreffende systemen en controles om de integriteit en betrouwbaarheid van alle aangeleverde inputgegevens aan de beheerder te waarborgen, met inbegrip van:

a)

controles met betrekking tot wie inputgegevens mag aanleveren aan een beheerder, waaronder, indien evenredig, een proces voor aftekening door een natuurlijke persoon die senior is ten opzichte van de indiener;

b)

passende opleiding voor indieners die minstens betrekking heeft op deze verordening en Verordening (EU) nr. 596/2014;

c)

maatregelen voor conflictbeheer, met inbegrip van organisatorische scheiding van medewerkers indien passend en onderzoek hoe stimulansen voor de manipulatie van benchmarks kunnen worden weggenomen die worden veroorzaakt door het vergoedingsbeleid;

d)

bijhouden van registers van communicatie in verband met de verstrekking van inputgegevens voor een passende tijdsperiode.

e)

bijhouden van gegevens inzake blootstellingen van individuele handelaren en trader desks aan benchmarkgerelateerde instrumenten ter facilitering van controles en onderzoeken en met het oog op het beheer van belangenconflicten;

f)

bijhouden van gegevens inzake interne en externe controles.

2 bis.     Indien inputgegevens geen transactiegegevens of offertes zijn, stellen de onder toezicht staande contribuanten niet alleen de in lid 2 bis bedoelde systemen en controles in, maar nemen zij ook beleidsmaatregelen ter begeleiding van het gebruik van beoordelings- of keuzevrijheid en bewaren zij registers van de achterliggende redenen voor dergelijke beoordelings- of keuzevrijheid, indien dit, rekening houdend met de aard van de benchmark en de inputgegevens, evenredig is.

3.   Een onder toezicht staande contribuant verleent zijn volledige medewerking aan de beheerder en de relevante bevoegde autoriteit voor de controle van en het toezicht op het aanbieden van een benchmark , onder meer ten behoeve van de in artikel 5 quater, lid 3, vermelde doelstellingen, en stelt de informatie en gegevens beschikbaar die hij bewaart in overeenstemming met de leden 2 en 2 bis .

4.    De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere specificatie van de vereisten inzake systemen en controles die in de leden 2, 2 bis en 3 voor verschillende benchmarktypen zijn vastgesteld.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [XXX] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

TITEL III

VEREISTEN VOOR CRUCIALE BENCHMARKS

Hoofdstuk 1

Gereguleerde gegevens

Artikel 12 bis

Gereguleerde gegevens

Indien benchmarks worden opgesteld door toepassing van een formule op gegevens als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt 11, onder i) of ii), zijn artikel 7, lid 1, onder b), artikel 7, lid 1, onder b bis), artikel 7, lid 1, onder c), artikel 7, lid 2 bis, artikel 7, lid 3 bis, artikel 8, lid 1, artikel 8, lid 2, artikel 9, artikel 11 en artikel 13 bis, niet van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor die benchmarks. Artikel 5 quinquies, lid 1, onder a) is niet van toepassing op het aanbieden van dergelijke benchmarks die betrekking hebben op inputgegevens die volledig en direct worden aangeleverd als uiteengezet in artikel 3, lid 1, punt 11. Deze vereisten zijn eveneens niet van toepassing op de doelstellingen van artikel 5 quater, lid 3.

Hoofdstuk 2

Cruciale benchmarks

Artikel 13

Cruciale benchmarks

1.    Een benchmark die niet is gebaseerd op gereguleerde gegevens wordt onder de volgende omstandigheden als een cruciale benchmark beschouwd:

a)

de benchmark wordt gebruikt als een referentie voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten met een gemiddelde waarde van ten minste 500 000 000 000 EUR, gemeten over een passende periode;

b)

de benchmark wordt als cruciaal erkend overeenkomstig de in de leden 2 bis, 2 quater en 2 sexies tot en met 2 octies vastgelegde procedure.

De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om:

te specificeren hoe de marktwaarde van financiële instrumenten wordt berekend;

te specificeren hoe de bruto notionele waarde van derivaten wordt berekend;

te tijdsduur te specificeren die moet worden gebruikt om de waarde van de benchmark op adequate wijze te meten;

de drempel van 500 000 000 000 EUR ten minste iedere [drie] jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening te herzien.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [XXX] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

2 bis.     Een bevoegde autoriteit van een lidstaat kan een binnen haar rechtsgebied geregistreerde benchmark met een gemiddelde totale notionele waarde die lager ligt dan het in lid 1, eerste alinea, onder a), vastgelegde bedrag als cruciaal beschouwen, indien zij van mening is dat het niet langer aanbieden van deze benchmark een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de integriteit van de markten, de financiële stabiliteit, consumenten, de reële economie, of de financiering van huishoudens en ondernemingen binnen haar rechtsgebied. In dit geval stelt zij de ESMA binnen vijf dagen van haar besluit in kennis.

2 ter.     Binnen 10 dagen na ontvangst van de in lid 2 bis van dit artikel vermelde kennisgeving publiceert de ESMA de kennisgeving op haar website en actualiseert zij het in artikel 25 bis bedoelde register.

2 quater.     Wanneer een nationale bevoegde autoriteit van mening is dat een krachtens lid 2 bis door een andere bevoegde autoriteit in de Unie genomen besluit een aanzienlijk negatief effect zal hebben op de stabiliteit van de financiële markten, de reële economie of onder toezicht staande contribuanten van de desbetreffende benchmark binnen haar rechtsgebied, dient zij bij die nationale bevoegde autoriteit een verzoek in om het besluit te herzien. De bevoegde autoriteit die het besluit krachtens lid 2 bis nam, stelt de verzoekende bevoegde autoriteit binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek in kennis van haar antwoord.

2 quinquies.     Indien de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming bereiken, kan de verzoekende autoriteit de kwestie doorverwijzen naar de ESMA. Binnen 60 dagen na ontvangst van een dergelijk verzoek tot verwijzing treedt de ESMA op overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2 sexies.     Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat van mening is dat een in een andere lidstaat geregistreerde benchmark met een gemiddelde totale notionele waarde die lager ligt dan het in lid 1, alinea 1, onder a) genoemde bedrag desalniettemin als cruciaal dient te worden beschouwd, aangezien het niet langer aanbieden van deze benchmark een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de integriteit van de markten, de financiële stabiliteit, consumenten, de reële economie, of de financiering van huishoudens en ondernemingen binnen haar rechtsgebied, dient zij een verzoek in bij de nationale autoriteit van de desbetreffende benchmarkbeheerder om de benchmark als cruciaal te classificeren. De bevoegde autoriteit van de desbetreffende benchmarkbeheerder stelt de verzoekende bevoegde autoriteit binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek in kennis van haar antwoord.

2 septies.     Overeenkomstig de in lid 2 sexies vastgelegde procedure en indien de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming bereiken, kan de verzoekende autoriteit de kwestie doorverwijzen naar de ESMA. Zij dient een gedocumenteerde beoordeling over te leggen van het effect van het niet langer aanbieden van de benchmark in haar rechtsgebied, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:

a)

het soort gebruik wat betreft marktdeelnemers, evenals gebruik op retailmarkten;

b)

de beschikbaarheid van een marktgestuurde vervanger voor de benchmark;

c)

de waarde van financiële instrumenten en financiële overeenkomsten die binnen de lidstaat als referentie dienen voor de benchmark en de relevantie ervan in termen van het bruto nationaal product van de lidstaat;

d)

de concentratie van gebruik en, indien van toepassing, van aanlevering voor de benchmark in de lidstaten;

e)

andere indicatoren om het mogelijke effect te beoordelen van het niet langer aanbieden of onbetrouwbaarheid van de benchmark op de integriteit van de markten, de financiële stabiliteit, of de financiering van huishoudens en ondernemingen in de lidstaat.

Indien de ESMA de verzoekende bevoegde autoriteit is, beoordeelt zij haar verzoek en geeft zij een bindend advies af.

2 octies.     Binnen [10] weken na ontvangst van de in lid 2 quinquies bedoelde kennisgeving en na raadpleging van het ESRB en andere relevante nationale bevoegde autoriteiten, brengt de ESMA een bindend advies uit met betrekking tot het cruciale karakter van de benchmark. De ESMA stuurt haar advies aan de Commissie, de nationale bevoegde autoriteiten en de beheerder, samen met de resultaten van de raadplegingen. De ESMA baseert haar advies op de in lid 2 octies vastgelegde criteria en andere relevante criteria.

2 nonies.     Zodra een benchmark als „cruciaal” is aangemerkt, wordt uit hoofde van artikel 34 het college van bevoegde autoriteiten vastgesteld.

In die zin moet het college van bevoegde autoriteiten om de informatie verzoeken die nodig is voor het verlenen van de vergunning voor het aanbieden van deze benchmark volgens de in deze verordening vastgestelde aanvullende voorwaarden voor cruciale benchmarks, zoals bepaald in artikel 23.

2 decies.

Het college van bevoegde autoriteiten evalueert ten minste om de twee jaar de aanmerking van eerder als cruciale benchmarks aangemerkte benchmarks.

2 undecies.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de lidstaten bijkomende vereisten voor een benchmarkbeheerder vaststellen met betrekking tot de onderwerpen die in de artikel aan bod komen.

Artikel 13 bis

Verplicht beheer van cruciale benchmarks

1.     Indien een beheerder van een cruciale benchmark voornemens is de opstelling van zijn cruciale benchmark stop te zetten, dient hij:

a)

zijn bevoegde autoriteit hiervan onmiddellijk in kennis te stellen; en

b)

binnen vier weken na deze kennisgeving een beoordeling in te dienen over hoe de overgang van de benchmark naar een nieuwe beheerder moet plaatsvinden; of

c)

binnen vier weken na deze kennisgeving een beoordeling in te dienen over hoe de opstelling van de benchmark moet worden stopgezet, met inachtneming van de in artikel 17, lid 1, vastgestelde procedure.

Gedurende deze periode zal de beheerder de opstelling van de benchmark niet stopzetten.

2.     Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde beoordeling van de beheerder dient de bevoegde autoriteit binnen vier weken:

a)

de ESMA hiervan in kennis te stellen; en

b)

haar eigen beoordeling op te stellen over hoe de overgang van de benchmark naar een nieuwe beheerder moet plaatsvinden of hoe de opstelling ervan moet worden stopgezet, met inachtneming van de procedure voor de beheerder om zijn benchmark stop te zetten, als vastgelegd in artikel 17, lid 1.

Gedurende deze periode zal de beheerder de opstelling van de benchmark niet stopzetten.

3.     Na afronding van de in lid 2 bedoelde beoordeling heeft de bevoegde autoriteit de bevoegdheid om de beheerder te dwingen de benchmark te blijven publiceren totdat:

a)

de aanbieding van de benchmark is overgenomen door een nieuwe beheerder; of

b)

de benchmark op ordelijke wijze kan worden stopgezet; of

c)

de benchmark niet meer cruciaal is.

De bevoegde autoriteit kan de beheerder dwingen om de benchmark te blijven publiceren voor een beperkte periode van ten hoogste zes maanden, die de bevoegde autoriteit, indien nodig, kan verlengen met ten hoogste een nieuwe periode van zes maanden.

Artikel 13 ter

Beperking van de marktmacht van de beheerders van cruciale benchmarks

1.     De beheerder houdt bij het controleren van de aanbieding van de cruciale benchmark voldoende rekening met de beginselen inzake marktintegriteit en benchmarkcontinuïteit, met inbegrip van de behoefte aan rechtszekerheid voor overeenkomsten waarin naar de benchmark wordt verwezen.

2.     Bij het aanbieden van de cruciale benchmark voor gebruik in een financiële overeenkomst of een financieel instrument ziet de beheerder erop toe dat licenties voor en informatie betreffende de benchmark aan alle gebruikers worden geleverd op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende grondslag, zoals bepaald in artikel 37 van Verordening (EU) nr. 600/2014.

Artikel 14

Verplichte aanlevering voor cruciale benchmarks

1.    De beheerder van een of meer cruciale benchmarks gebaseerd op indieningen van contribuanten die voor het merendeel onder toezicht staande entiteiten zijn, verstrekt zijn bevoegde autoriteit om de twee jaar een beoordeling van de mate van geschiktheid van elke aangeboden cruciale benchmark om de onderliggende markt of de economische realiteit te meten.

2.    Indien een of meer onder toezicht staande contribuanten van een cruciale benchmark voornemens zijn de aanlevering van inputgegevens voor die cruciale benchmark te staken, stellen zij de beheerder van de cruciale benchmark en de relevante bevoegde autoriteit hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Binnen 14 dagen na ontvangst van een dergelijke kennisgeving informeert de beheerder de bevoegde autoriteit en verstrekt hij een beoordeling van de gevolgen van de beëindiging van de aanlevering voor het vermogen van de benchmark om de onderliggende markt of economische realiteit te meten. De beheerder stelt ook de resterende onder toezicht staande contribuanten van de cruciale benchmark op de hoogte van de kennisgeving over de stopzetting van de aanlevering, en tracht vast te stellen of anderen ook voornemens zijn hun aanlevering stop te zetten.

De bevoegde autoriteit brengt het college van bevoegde autoriteiten onverwijld op de hoogte en voltooit binnen een redelijke termijn haar eigen beoordeling van de gevolgen van het stopzetten van de aanlevering. De bevoegde autoriteit heeft de bevoegdheid om de contribuanten die een kennisgeving hebben ingediend met het voornemen om de aanlevering van inputgegevens voor een cruciale benchmark stop te zetten, te verplichten inputgegevens te blijven aanleveren tot de bevoegde autoriteit haar beoordeling heeft afgerond.

3.    Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de representativiteit van een cruciale benchmark onder druk staat, heeft zij de bevoegdheid om:

a)

onder toezicht staande entiteiten in de zin van lid 4, met inbegrip van entiteiten die nog geen contribuant zijn aan de betreffende cruciale benchmark, te verplichten inputgegevens aan te leveren aan de beheerder in overeenstemming met de methodologie, de gedragscode of andere regels; dit vereiste geldt voor een passende overgangsperiode, afhankelijk van de gemiddelde lengte van de overeenkomsten waarin naar de relevante benchmark wordt verwezen, maar niet langer dan 12 maanden na de datum waarop het aanvankelijke besluit tot verplichte levering van een bijdrage is genomen;

b)

na een beoordeling overeenkomstig lid 5 ter van de beoordelingsperiode bedoeld onder a) van dit lid, de periode van verplichte bijdrage te verlengen met maximaal 12 maanden;

c)

de termijn te bepalen waarbinnen inputgegevens worden aangeleverd, zonder onder toezicht staande entiteiten te verplichten tot het bedrijven van of zich vastleggen tot handel;

d)

de beheerder te verplichten tot het wijzigen van de gedragscode, de methodologie of andere regels van de cruciale benchmark, om de representativiteit en degelijkheid van de benchmark te vergroten, na overleg met de beheerder;

e)

de beheerder te verzoeken het schriftelijke verslag op te stellen en beschikbaar te stellen aan de benchmarkgebruikers over de maatregelen die de beheerder van plan is in te voeren ter verbetering van de representativiteit en degelijkheid van de benchmark.

4.    De onder toezicht staande entiteiten als bedoeld in lid 3, onder a), worden vastgesteld door de bevoegde autoriteit van de beheerder, met ondersteuning van de bevoegde autoriteit van de onder toezicht staande entiteiten, op basis van de omvang van de deelname van de onder toezicht staande entiteit in de markt die de benchmark beoogt te meten, alsmede de deskundigheid van de contribuant en zijn vermogen om inputgegevens van de vereiste kwaliteit aan te leveren. Er wordt passende aandacht besteed aan het bestaan van geschikte alternatieve benchmarks die als vervangende referentie kunnen dienen voor financiële overeenkomsten en financiële instrumenten waarin naar de cruciale benchmark wordt verwezen.

5.    Wanneer een benchmark in overeenstemming met de procedure van de leden 2 bis tot 2 quater van artikel 13 geacht wordt cruciaal te zijn, heeft de bevoegde autoriteit van de beheerder de bevoegdheid om het aanleveren van inputgegevens in overeenstemming met de punten (a), (b) en (c) van lid 3 van dit artikel op te leggen uitsluitend aan onder toezicht staande contribuanten in de desbetreffende lidstaat.

5 bis.     De bevoegde autoriteit van een onder toezicht staande entiteit als bedoeld in lid 3 assisteert de bevoegde autoriteit van de beheerder bij het handhaven van maatregelen krachtens lid 3.

5 ter.     Aan het einde van de in lid 3, onder a), bedoelde overgangsperiode beoordeelt de bevoegde autoriteit van de beheerder, in samenwerking met het college van bevoegde autoriteiten, of de in lid 3, onder a) vastgelegde maatregelen voortgezet moeten worden en dient haar conclusies in in de vorm van een geschreven rapport. De bevoegde autoriteit van de beheerder trekt de maatregelen in indien zij van oordeel is:

a)

dat de benchmark kan blijven voortbestaan nadat de tot aanlevering verplichte contribuanten hun aanlevering van inputgegevens hebben stopgezet;

b)

dat de contribuanten waarschijnlijk nog minstens één jaar inputgegevens zullen blijven aanleveren indien de verplichting wordt ingetrokken:

c)

na raadpleging van contribuanten en gebruikers, dat er een aanvaardbare vervangende benchmark beschikbaar is en gebruikers van de cruciale benchmark daarnaar tegen redelijke kosten kunnen overschakelen. Een dergelijke overschakeling zal niet als inbreuk op een bestaande overeenkomst worden beschouwd; of

d)

dat er geen geschikte alternatieve contribuanten kunnen worden vastgesteld en het stopzetten van de aanlevering door de relevante onder toezicht staande entiteiten tot een dusdanige verzwakking van de benchmark zou leiden dat deze moet worden stopgezet.

Indien de onder a) en b) genoemde gevallen zich voordoen, dienen de onder toezicht staande entiteiten die hun bijdrage willen stopzetten dit te doen op dezelfde datum, vast te stellen door de bevoegde autoriteit van de beheerder, waarbij de in lid 3, onder b) genoemde termijnen niet worden overschreden.

5 quater.     Ingeval een cruciale benchmark moet worden stopgezet, blijft iedere onder toezicht staande contribuant aan de cruciale benchmark inputgegevens aanleveren gedurende een aanvullende passende termijn, vast te stellen door de bevoegde autoriteit, maar niet langer dan de in lid 3, onder b) vastgestelde termijnen. Een wijziging of overschakeling naar een andere benchmark zal niet als inbreuk op een bestaande overeenkomst worden beschouwd.

5 quinquies.     De beheerder stelt, zo spoedig als praktisch mogelijk, de betreffende bevoegde autoriteit in kennis wanneer een contribuant in strijd met de eisen van lid 2 handelt.

Artikel 14 bis

Benchmarks voor grondstoffen op basis van bijdragen van niet onder toezicht staande entiteiten

Indien een benchmark voor grondstoffen is gebaseerd op bijdragen van contribuanten waarvan het grootste deel bestaat uit niet onder toezicht staande entiteiten met als hoofdactiviteit het aanbieden van investeringsdiensten in de zin van Richtlijn 2014/65/EU of het verrichten van bankactiviteiten in de zin van Richtlijn 2013/36/EU, zijn artikel 5 bis, artikel 5 ter, artikel 5 quater, lid 1, artikel 5 quater, lid 2, artikel 5 quinquies, lid 2, artikel 7, lid 1, onder b bis), en artikel 9 niet van toepassing.

TITEL IV

TRANSPARANTIE EN CONSUMENTENBESCHERMING

Artikel 15

Benchmarkverklaring

1.    Binnen twee weken na opname in het in artikel 25 bis bedoelde register publiceert een beheerder een benchmarkverklaring voor elke benchmark of, indien van toepassing, voor elke groep benchmarks die opgesteld en gepubliceerd is ter verkrijging van een vergunning of registratie, of ter bekrachtiging overeenkomstig artikel 21 ter, of ter erkenning overeenkomstig artikel 21 bis. De beheerder actualiseert de benchmarkverklaring voor elke benchmark of groep benchmarks minstens om de twee jaar. De benchmarkverklaring:

a)

definieert duidelijk en ondubbelzinnig de markt of economische realiteit ▌die de benchmark meet alsook de omstandigheden waaronder die meting onbetrouwbaar kan worden;

c)

geeft duidelijk en ondubbelzinnig de elementen van de berekening weer waarbij sprake kan zijn van keuzevrijheid en de criteria die van toepassing zijn op de uitoefening van die keuzevrijheid▌;

d)

vermeldt de mogelijkheid ▌dat factoren, met inbegrip van externe factoren waarop de beheerder geen invloed heeft, het mogelijk noodzakelijk maken wijzigingen aan te brengen in de benchmark of deze geheel stop te zetten; en

e)

geeft het advies ▌dat financiële overeenkomsten of andere financiële instrumenten die verwijzen naar de benchmark, bestand moeten zijn tegen, of anderszins de mogelijkheid ondervangen van, wijzigingen aan of stopzetting van de benchmark.

2.    De benchmarkverklaring omvat ten minste:

a)

de definities voor alle sleuteltermen in verband met de benchmark;

b)

de achterliggende reden voor de keuze van de benchmarkmethodologie en procedures voor beoordeling en goedkeuring van de methodologie;

c)

de voor de vaststelling van de benchmark gebruikte criteria en procedures, met inbegrip van een beschrijving van de inputgegevens, de minimale voor vaststelling van een benchmark benodigde gegevens, de prioriteit die wordt gegeven aan de verschillende soorten inputgegevens, het gebruik van extrapolatiemodellen of -methoden en elke procedure voor het weer in balans brengen van de onderdelen van de index van de benchmark;

d)

de controles en voorschriften die van toepassing zijn op de uitoefening van beoordelings- of keuzevrijheid door de beheerder en contribuanten, ter verzekering van de consistentie in het gebruik van dergelijke beoordelings- of keuzevrijheid;

e)

de procedures die van toepassing zijn op de vaststelling van benchmarks in perioden van stress of perioden waarin de bronnen voor transactiegegevens mogelijk onvoldoende, onnauwkeurig of onbetrouwbaar zijn en de mogelijke beperkingen van de benchmark in dergelijke perioden;

f)

de procedures voor de afhandeling van fouten in de inputgegevens of de vaststelling van de benchmark, met inbegrip van wanneer het opnieuw vaststellen van de benchmark vereist is. en

g)

de vaststelling van potentiële beperkingen van een benchmark, met inbegrip van exploitatie ervan op illiquide of gefragmenteerde markten en de mogelijke concentratie van input.

Artikel 17

Stopzetting van een benchmark

1.   Beheerders publiceren samen met de in artikel 15 genoemde benchmarkverklaring een procedure met betrekking tot door de beheerder te nemen maatregelen in geval van wijzigingen aan of de stopzetting van een benchmark of de stopzetting van de erkenning van een benchmark overeenkomstig artikel 21 bis of de bekrachtiging van een benchmark overeenkomstig artikel 21 ter . De procedure wordt ook geïntegreerd in de in artikel 9, lid 1, bedoelde gedragscode. De procedure kan, indien van toepassing, voor groepen benchmarks worden opgesteld en wordt voortdurend geactualiseerd en gepubliceerd wanneer zich een materiële verandering voordoet.

2.   Onder toezicht staande entiteiten die een benchmark gebruiken, stellen solide schriftelijke plannen op en houden deze bij waarin de maatregelen zijn opgenomen die zij nemen indien een benchmark inhoudelijk wordt gewijzigd of niet langer wordt opgesteld. Waar mogelijk en passend, worden in dergelijke plannen een of meerdere alternatieve benchmarks genoemd welke als referentie kunnen worden gebruikt, waarbij wordt aangegeven waarom deze benchmarks geschikte alternatieven zouden zijn. De onder toezicht staande entiteiten verstrekken de relevante bevoegde autoriteit deze plannen op verzoek en geven deze waar mogelijk weer in de contractuele verbintenis met cliënten .

Artikel 17 bis

Geschiktheid van een benchmark

De beheerder ziet toe op de juistheid van de benchmark in relatie tot de beschrijving van de markt of economische realiteit die de benchmark beoogt te meten overeenkomstig de vereisten inzake de benchmarkverklaring van artikel 15.

De ESMA brengt zes maanden na inwerkingtreding van de verordening richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, ter vaststelling van de definitie van geschiktheid in termen van omvang van het basisrisico.

De Commissie brengt uiterlijk december 2015 een verslag uit met een analyse van de bestaande praktijken ten aanzien van het beheer van basisrisico in financiële overeenkomsten in verband met het gebruik van benchmarks zoals interbancaire rentevoeten en een valutabenchmark, alsmede een beoordeling van de vraag of de toepassing van zakelijke bepalingen zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/48/EG en Richtlijn 2014/17/EU afdoende zijn ter beperking van het basisrisico in verband met benchmarks gebruikt in financiële overeenkomsten.

TITEL V

GEBRUIK VAN BENCHMARKS AANGEBODEN DOOR VERGUNNINGHOUDENDE OF GEREGISTREERDE BEHEERDERS OF DOOR BEHEERDERS UIT DERDE LANDEN

Artikel 19

Gebruik van een benchmark

1.    Een onder toezicht staande entiteit mag in de Unie een benchmark of combinatie van benchmarks als referentie in een financieel instrument of een financiële overeenkomst gebruiken ▌wanneer deze ▌wordt aangeboden door een beheerder waaraan ▌een vergunning is verleend of die is geregistreerd overeenkomstig artikel 23 respectievelijk artikel 23 bis of door een beheerder die is gevestigd in een derde land krachtens artikel 20, artikel 21 bis of artikel 21 ter .

2.     Indien een prospectus die moet worden gepubliceerd uit hoofde van Richtlijn 2003/71/EG of Richtlijn 2009/65/EG betrekking heeft op effecten of andere beleggingen die verwijzen naar een benchmark, draagt de uitgevende instelling, de aanbieder of de aanvrager van toelating tot de handel op een gereglementeerde markt er zorg voor dat het prospectus ook heldere en duidelijk aangegeven informatie bevat waarin wordt vermeld of de benchmark is geregistreerd of wordt aangeboden door een beheerder die is geregistreerd in het openbare register als bedoeld in artikel 25 bis van deze verordening.

3.     De ESMA schrapt de paragrafen 49 t/m 62 van de ESMA-richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten en icbe- beheermaatschappij, de richtsnoeren voor ETF's en andere icbe-aspecten, of brengt deze in overeenstemming met lid 1  (29).

Artikel 20

Gelijkwaardigheid

1.   Benchmarks die worden aangeboden door een beheerder die in een derde land is gevestigd, kunnen door onder toezicht staande entiteiten in de Unie worden gebruikt, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan , tenzij artikel 21 bis of 21 ter van toepassing is :

a)

de Commissie heeft een gelijkwaardigheidsbesluit vastgesteld in overeenstemming met lid 2 of lid 2 bis ;

b)

de beheerder beschikt over een vergunning of is geregistreerd in, en is onderworpen aan toezicht in dat derde land;

c)

de beheerder heeft de ESMA op de hoogte gesteld van de instemming dat zijn huidige of geplande benchmarks kunnen worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in de Unie▌;

d)

de beheerder is correct geregistreerd overeenkomstig artikel 25 bis ; en

e)

de in lid 3 van dit artikel bedoelde samenwerkingsregelingen zijn operationeel.

2.   De Commissie kan een besluit nemen dat bepaalt dat het rechtskader en de toezichtpraktijk van een derde land waarborgen dat:

a)

beheerders die over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn in dat derde land voldoen aan bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten van deze verordening, in het bijzonder rekening houdend met de vraag of het rechtskader en de toezichtpraktijk van een derde land de naleving waarborgen van de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks die zijn bekendgemaakt op 17 juli 2013 en de IOSCO-beginselen voor bureaus voor olieprijsnoteringen die zijn bekendgemaakt op 5 oktober 2012 en die zullen worden herzien in april 2014 ; en

b)

de bindende vereisten voortdurend onderworpen zijn aan effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land;

b bis)

er daadwerkelijke informatie-uitwisseling plaatsvindt met buitenlandse belastingdiensten;

er geen gebrek aan transparantie bestaat in de wetgevende, justitiële of bestuursrechtelijke regelgeving;

er een verplichting tot een reële lokale aanwezigheid geldt;

het derde land niet optreedt als een financieel offshorecentrum;

het derde land niet voorziet in belastingregelingen zonder of met slechts nominale belastingen of geen voordelen toekent, ook al is er geen sprake van enige reële economische activiteit of substantiële economische aanwezigheid in het derde land dat deze belastingvoordelen verleent;

het derde land niet op de FATF-lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden staat;

het derde land zich volledig voegt naar artikel 26 van het OESO-modelverdrag inzake belasting op inkomen en vermogen, dat voorziet in effectieve uitwisseling van gegevens in belastingprocedures, met inbegrip van eventuele multilaterale belastingovereenkomsten.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2 bis     . De Commissie kan ook een besluit nemen waarin wordt bepaald dat specifieke regels of voorschriften in een derde land met betrekking tot de individuele en specifieke beheerders of individuele en specifieke benchmarks of groepen benchmarks gelijkwaardig zijn aan de vereisten van deze verordening en dat die individuele en specifieke beheerders of individuele en specifieke benchmarks of groepen benchmarks daarom kunnen worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in de Unie.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De ESMA sluit samenwerkingsregelingen met de bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het rechtskader en de toezichtpraktijken in overeenstemming met lid 2 of lid 2 bis als equivalent zijn erkend. In een dergelijke regeling wordt minstens het volgende gespecificeerd:

a)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende derde landen, inclusief toegang tot alle door de ESMA gevraagde relevante informatie met betrekking tot de beheerder waaraan in dat derde land een vergunning is verleend;

b)

het mechanisme voor directe kennisgeving aan de ESMA wanneer een bevoegde autoriteit van een derde land van mening is dat de beheerder waaraan in dat derde land een vergunning is verleend en waarop zij toezicht uitoefent, de voorwaarden schendt van zijn vergunning of andere nationale wetgeving;

c)

de procedures betreffende de coördinatie van toezichthoudende activiteiten ▌.

4.   De ESMA stelt een ontwerp van regelgevende technische normen op om de minimale inhoud te bepalen van de in lid 3 bedoelde samenwerkingsregelingen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten en de ESMA in staat zijn om al hun toezichthoudende bevoegdheden overeenkomstig deze verordening uit te oefenen.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [XXX] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 21

Schrapping van de registratie van een beheerder die is gevestigd in een derde land

2.   De ESMA schrapt de registratie van een beheerder als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder d) indien zij goed gefundeerde redenen heeft, op basis van gedocumenteerd bewijsmateriaal, om aan te nemen dat de beheerder:

a)

▌handelt op een wijze die duidelijk nadelig is voor de belangen van gebruikers van zijn benchmarks of het ordelijk functioneren van markten; of

b)

▌de nationale wetgeving of andere op hem toepasselijke bepalingen in het derde land ernstig heeft overtreden en op basis waarvan de Commissie het in artikel 20, lid 2, of artikel 20, lid 2 bis , bedoelde besluit heeft genomen.

3.   De ESMA neemt een in lid 2 bedoeld besluit uitsluitend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de ESMA heeft de zaak doorverwezen naar de bevoegde autoriteit van het derde land en die bevoegde autoriteit heeft niet de benodigde passende maatregelen genomen om beleggers te beschermen en het ordelijk functioneren van de markten in de Unie te waarborgen of heeft niet aangetoond dat de desbetreffende beheerder voldoet aan de op hem toepasselijke vereisten van het derde land;

b)

de ESMA heeft de bevoegde autoriteit van het derde land minstens dertig dagen voor de intrekking op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de registratie van de beheerder in te trekken.

4.   De ESMA informeert de andere bevoegde autoriteiten zo snel mogelijk van de in overeenstemming met lid 2 aangenomen maatregel en maakt het besluit op zijn website bekend.

Artikel 21 bis

Erkenning van een beheerder die is gevestigd in een derde land

1.     Tot het moment dat een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 20, lid 2, is genomen, kunnen benchmarks die worden aangeboden door een beheerder in een derde land worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in de Unie, mits de beheerder voorafgaande erkenning door de ESMA overeenkomstig dit artikel heeft gekregen.

2.     Een beheerder in een derde land die voornemens is om voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1, voldoet aan alle in deze verordening vastgestelde vereisten, maar is vrijgesteld van de artikelen 11, 13 bis en 14. Indien een beheerder in staat is om aan te tonen dat een door hem aangeboden benchmark gebaseerd is op gereguleerde gegevens of een benchmark voor grondstoffen is die niet is gebaseerd op indieningen van contribuanten, waarvan de meeste geen onder toezicht staande entiteiten zijn waarvan het hoofdbedrijf op groepsniveau bestaat in het verlenen van beleggingsdiensten in de zin van Richtlijn 2014/65/EU of bankactiviteiten in de zin van Richtlijn 2013/36/EU, gelden de vrijstellingen voor dergelijke benchmarks, zoals bepaald in de artikelen 12 bis en respectievelijk 14 bis voor de beheerder.

3.     Een beheerder gevestigd in een derde land die voornemens is om voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1, moet dit ook kunnen doen door volledig te voldoen aan alle vereisten vastgelegd in de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks, of door te voldoen aan de criteria vastgelegd in artikel 14 bis, lid 1, de IOSCO-beginselen voor bureaus voor olieprijsnoteringen. Een onafhankelijke externe controleur evalueert en certificeert ten minste om de twee jaar, en indien de benchmark materieel wordt gewijzigd, of aan de vereisten is voldaan en zendt de controleverslagen toe aan de ESMA en stelt deze op verzoek beschikbaar aan de gebruikers.

4.     Een beheerder die in een derde land is gevestigd en die voornemens is om voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1, heeft een vertegenwoordiger in de Unie. De vertegenwoordiger is een natuurlijk persoon die woonachtig is in de Unie of een rechtspersoon met statutaire zetel in de Unie. De vertegenwoordiger wordt uitdrukkelijk aangewezen door de beheerder in een derde land om namens hem op te treden in alle communicatie met de autoriteiten, waaronder de ESMA en de betrokken bevoegde autoriteiten en alle andere relevante personen in de Unie met betrekking tot de verplichtingen van de beheerder krachtens deze verordening.

5.     Een beheerder in een derde land die voornemens is om voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1, vraagt erkenning aan bij de ESMA. De aanvragende beheerder verstrekt alle gegevens, als omschreven in artikel 23 of artikel 23 bis, die nodig zijn voor de ESMA om zich ervan te vergewissen dat hij op het moment van erkenning alle nodige regelingen heeft getroffen om te voldoen aan de in lid 2 of lid 2 bis genoemde vereisten, en geeft het overzicht aan van zijn feitelijke of geplande benchmarks die kunnen worden gebruikt in de Unie en, indien de beheerder onder toezicht staat van een autoriteit van een derde land, de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht in het derde land.

Binnen [90] dagen na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde aanvraag, controleert de ESMA, na overleg met de relevante bevoegde autoriteiten, of aan de in de leden 2 of 2 bis, 3 en 4 gestelde voorwaarden is voldaan. De ESMA mag deze taak delegeren aan een relevante nationale bevoegde autoriteit.

Als de ESMA van mening is dat dit niet het geval is, wijst zij de erkenningsaanvraag af, met een toelichting van de redenen voor de afwijzing.

Onverminderd de bepalingen van de derde alinea wordt geen erkenning verleend tenzij aan de volgende bijkomende voorwaarden is voldaan:

i)

indien de in een derde land gevestigde beheerder onder toezicht staat van een autoriteit van een derde land, bestaat een passende samenwerkingsregeling tussen de relevante bevoegde autoriteit of de ESMA en de autoriteit van het derde land van de beheerder, waardoor ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling wordt gewaarborgd.

ii)

de daadwerkelijke uitoefening door de bevoegde autoriteit of de ESMA van haar toezichthoudende taken uit hoofde van deze verordening wordt niet verhinderd door wetten, voorschriften of bestuursrechtelijke bepalingen van het derde land waar de beheerder zich bevindt.

6.     Indien een beheerder in een derde land voornemens is om voorafgaande erkenning te verkrijgen door te voldoen aan deze verordening zoals vastgelegd in lid 2 van dit artikel, en indien een beheerder in een derde land van mening is dat een door hem aangeboden benchmark in aanmerking kan komen voor de vrijstellingen van artikel 12 bis en 14 bis, moet hij zonder onnodig uitstel de ESMA daarvan in kennis stellen. Hij verstrekt bewijsstukken ter ondersteuning van zijn standpunt.

7.     Indien een beheerder in een derde land van mening is dat het stopzetten van een door hem aangeboden benchmark een zeer negatieve effect zou hebben op de integriteit van de markten, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie, of de financiering van huishoudens en bedrijven in één of meer lidstaten, kan het bij de ESMA om een vrijstelling verzoeken van één of meer van de toepasselijke voorschriften van deze verordening of van de desbetreffende IOSCO-beginselen voor een specifieke en beperkte periode van ten hoogste 12 maanden. Hij verstrekt bewijsstukken ter ondersteuning van zijn aanvraag.

De ESMA dient binnen 30 dagen de aanvraag te overwegen en de beheerder van het derde land te informeren over de toekenning van de vrijstelling van een of meer van de vereisten zoals gespecificeerd in zijn aanvraag en over de duur van de vrijstelling.

De ESMA kan de duur van de vrijstelling na het verstrijken verlengen met nogmaals 12 maanden, indien daar een goede reden voor bestaat.

8.     De ESMA ontwikkelt ontwerpen van regelgevende technische normen om verder uitwerking te geven aan de erkenningsprocedure, de vorm en inhoud van de in lid 4 bedoelde aanvraag, de presentatie van de informatie zoals vereist in lid 5 en elke delegatie van taken en verantwoordelijkheden aan de nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot die leden.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op […] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 21 ter

Bekrachtiging

1.     Een beheerder die in de Unie is gevestigd en aan wie een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 23 of die is geregistreerd overeenkomstig artikel 23 bis, kan aan zijn bevoegde autoriteit vragen om een benchmark of groep benchmarks die in een derde land wordt aangeboden te bekrachtigen voor gebruik in de Unie op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de bekrachtigende beheerder is nagegaan of, en kan aan zijn bevoegde autoriteit aantonen dat, de aangeboden benchmark of groep benchmarks die moet worden bekrachtigd, voldoet aan vereisten die:

i)

minstens even streng zijn als de vereisten in deze verordening;

ii)

volledige naleving waarborgen van de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks zoals minstens om de twee jaar, of wanneer de benchmark materieel wordt gewijzigd, geëvalueerd en gecertificeerd door een onafhankelijke externe controleur; of

iii)

volledige naleving waarborgen van de IOSCO-beginselen voor bureaus voor olieprijsnoteringen, zoals minstens om de twee jaar, of wanneer de benchmark materieel wordt gewijzigd, geëvalueerd en gecertificeerd door een onafhankelijke externe controleur, indien de te bekrachtigen benchmark voldoet aan de criteria van artikel 14 bis, lid 1;

b)

de bekrachtigende beheerder beschikt over de nodige deskundigheid om de aanbieding van de benchmarks in een derde land doeltreffend te controleren en de daaraan gekoppelde risico's te beheren.

2.     De aanvragende beheerder verstrekt alle informatie die voor de bevoegde autoriteit noodzakelijk is om vast te stellen dat, op het moment van de aanvraag, aan alle in lid 1 vermelde voorwaarden is voldaan, met inbegrip van de controleverslagen bedoeld onder a), punt ii) en punt iii) van dat lid.

3.     Binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de desbetreffende bevoegde autoriteit de aanvraag tot bekrachtiging en neemt een besluit om de aanvraag goed te keuren of te weigeren. De desbetreffende bevoegde autoriteit brengt de EMSA op de hoogte van de benchmarks of groepen benchmarks die voor bekrachtiging zijn goedgekeurd en van de bekrachtigende beheerder.

4.     Een bekrachtigde benchmark of groep benchmarks wordt beschouwd als een door de bekrachtigende beheerder aangeboden benchmark of groep benchmarks.

5.     Een beheerder die een benchmark of groep benchmarks die in een derde land wordt aangeboden, heeft bekrachtigd, blijft ervoor verantwoordelijk dat de bekrachtigde benchmark of groep benchmarks aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voldoet.

6.     Wanneer de bevoegde autoriteit van de bekrachtigende beheerder gefundeerde redenen heeft om aan te nemen dat niet meer wordt voldaan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden, heeft ze de bevoegdheid om haar goedkeuring tot bekrachtiging in te trekken en brengt ze de ESMA hiervan op de hoogte. Artikel 17 is van toepassing wanneer de bekrachtiging wordt stopgezet.

TITEL VI

VERGUNNING EN TOEZICHT OP BEHEERDERS

Hoofdstuk 1

Vergunning

Artikel 23

Vergunningprocedure voor cruciale benchmarks

1.    Een natuurlijke of rechtspersoon in de Unie die van plan is om op te treden als beheerder van ten minste een cruciale benchmark dient een aanvraag in bij de bevoegde autoriteit die krachtens artikel 29 is aangewezen voor de lidstaat waar die persoon gevestigd is.

2.   De in lid 1 bedoelde vergunningsaanvraag wordt ingediend ▌ binnen 30 dagen na een overeenkomst van een onder toezicht staande entiteit om een door die beheerder aangeboden index te gebruiken als een referentie voor een financieel instrument of een financiële overeenkomst ▌

2 bis.     Zodra een benchmark als cruciaal is aangemerkt, hetzij op nationaal, hetzij op Europees niveau, moet de relevante bevoegde autoriteit de vergunning verlenen om de benchmark in zijn nieuwe rechtsvorm aan te bieden nadat is nagegaan of aan alle vereisten is voldaan.

3.   De aanvragende beheerder verstrekt alle informatie die voor de bevoegde autoriteit noodzakelijk is om vast te stellen dat hij op het moment van de vergunning alle regelingen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om aan de vereisten zoals neergelegd in deze verordening te voldoen. Hij verstrekt ook alle gegevens die noodzakelijk zijn om de waarde waarvan sprake is in artikel 13, lid 1, te berekenen of een raming daarvan, indien beschikbaar, voor elke benchmark.

4.   Binnen 20 dagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de relevante bevoegde autoriteit of de aanvraag volledig is en informeert dienovereenkomstig de aanvragende beheerder. Indien de aanvraag onvolledig is, dient de beheerder de aanvullende informatie in waar de relevante bevoegde autoriteit om vraagt.

5.   Binnen 60 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag beoordeelt de bevoegde autoriteit de vergunningsaanvraag en neemt zij een besluit om de vergunning ▌te verlenen of te weigeren.

Binnen vijf dagen na de vaststelling van een besluit om de vergunning aan de aanvragende beheerder te verlenen of te weigeren, informeert de bevoegde autoriteit de aanvragende beheerder. Indien de bevoegde autoriteit de vergunning weigert aan de aanvragende beheerder, worden in het besluit de redenen hiervoor vermeld.

5 bis.     Indien de relevante bevoegde autoriteit beslist tot weigering van de vergunning om een cruciale benchmark aan te bieden die reeds is opgesteld zonder dat hij als zodanig is aangemerkt, kan de relevante bevoegde autoriteit een tijdelijke vergunning verlenen voor een periode van niet meer dan zes maanden, gedurende welke de benchmark volgens het vroegere model kan worden aangeboden, tot aan de nodige vereisten voor de vergunning als cruciale benchmark is voldaan.

De relevante bevoegde autoriteit kan de vergunning verlengen met een periode van ten hoogste zes maanden.

5 ter.     Als de beheerder en/of de contribuanten na deze periode niet voldoen aan de vereisten om de als cruciaal aangemerkte benchmark aan te bieden, wordt de aanbieding van de benchmark stopgezet overeenkomstig artikel 17.

6.   De bevoegde autoriteit informeert de ESMA binnen 10 dagen over elk besluit om een vergunning aan de aanvragende beheerder te verlenen of te weigeren▌.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende maatregelen ter nadere specificatie van de informatie die moet worden verstrekt in de vergunningsaanvraag en registratieaanvraag , rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel en de kosten voor de aanvragers en de bevoegde autoriteiten.

Artikel 23 bis

Registratieprocedure voor een niet-cruciale benchmark

1.     Een natuurlijke of rechtspersoon in de Unie die van plan is om uitsluitend op te treden als beheerder van niet-cruciale benchmarks dient een registratieaanvraag in bij de bevoegde autoriteit die krachtens artikel 29 is aangewezen voor de lidstaat waar die persoon gevestigd is.

2.     Een geregistreerde beheerder voldoet te allen tijde aan de voorwaarden als vastgelegd in deze verordening en informeert de bevoegde autoriteit over materiële veranderingen.

3.     De in lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend binnen 30 dagen na een overeenkomst van een onder toezicht staande entiteit om een door die persoon aangeboden index te gebruiken als een referentie voor een financieel instrument of een financiële overeenkomst of om de prestatie van een beleggingsfonds te meten.

4.     De aanvragende beheerder verstrekt:

a)

documentatie die voor de bevoegde autoriteit noodzakelijk is om vast te stellen dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 5, lid 3 bis, artikel 5 quater, artikel 6, indien van toepassing, artikel 7 ter en artikel 15; en

b)

de totale referentiewaarde of een raming daarvan, indien beschikbaar, van elke benchmark.

5.     Binnen 15 dagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de relevante bevoegde autoriteit of de aanvraag volledig is en informeert dienovereenkomstig de aanvragende beheerder. Indien de aanvraag onvolledig is, dient de beheerder de aanvullende informatie in waar de relevante bevoegde autoriteit om vraagt.

6.     Binnen 15 dagen na ontvangst van de volledige registratieaanvraag registreert de relevante bevoegde autoriteit de aanvrager.

7.     Indien de relevante bevoegde autoriteit van oordeel is dat een benchmark als cruciaal moet worden aangemerkt overeenkomstig artikel 13, lid 1, stelt zij binnen 30 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag de ESMA en de beheerder daarvan in kennis.

8.     Indien de registrerende bevoegde autoriteit van oordeel is dat een benchmark als cruciaal moet worden aangemerkt overeenkomstig artikel 13, lid 2 bis, of artikel 13, lid 2 quater, stelt zij binnen 30 dagen na ontvangst van de volledige aanvraag de ESMA en de beheerder daarvan in kennis, en legt zij de ESMA haar beoordeling krachtens artikel 13, lid 2 bis, of artikel 13, lid 2 quater, voor.

9.     Indien een benchmark van geregistreerde beheerder als cruciaal is aangemerkt, dient de beheerder, binnen 90 dagen na de ontvangst van de kennisgeving bedoeld in artikel 13, lid 2 ter of het advies als vastgelegd in artikel 13, lid 2 octies een aanvraag voor een vergunning in krachtens artikel 23.

Artikel 24

Intrekking of schorsing van de vergunning of registratie

1.   De bevoegde autoriteit trekt de vergunning of de registratie van een beheerder in of schorst deze wanneer de beheerder:

a)

expliciet afstand doet van de vergunning of in de voorgaande twaalf maanden geen benchmarks heeft aangeboden;

b)

de vergunning of registratie heeft verkregen door valse verklaringen of door andere onwettige middelen;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder hij de vergunning of registratie heeft verkregen; of

d)

ernstig of herhaaldelijk de bepalingen van deze verordening heeft geschonden.

2.   De bevoegde autoriteit informeert de ESMA binnen zeven dagen over haar besluit.

2 bis.     Na een besluit om de vergunning of registratie van een beheerder op te schorten, en indien stopzetting van de benchmark zou leiden tot een geval van overmacht, of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen, zou frustreren of anderszins schenden of wijzigen, kan het aanbieden van de benchmark worden toegestaan door de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beheerder is gevestigd totdat het schorsingsbesluit is ingetrokken. Gedurende deze periode wordt het gebruik van een benchmark door onder toezicht staande entiteiten uitsluitend toegestaan voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten waarin al naar deze benchmark wordt verwezen. Geen nieuwe financiële overeenkomsten of financiële instrumenten mogen nog verwijzen naar de benchmark.

2 ter.     Na een besluit om de vergunning of registratie van een beheerder op te schorten, is artikel 17, lid 2 van toepassing.

Hoofdstuk 2

Kennisgeving van benchmarks

Artikel 25 bis

Register van beheerders en eerste gebruik van een benchmark

1.     De ESMA legt een openbaar register aan en houdt dit bij, waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

a)

de identiteit van de beheerders met een vergunning of registratie krachtens de bepalingen van artikel 23 en artikel 23 bis, en de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht daarop;

b)

de identiteit van de beheerders die de ESMA van hun instemming als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder (c), in kennis hebben gesteld en de bevoegde autoriteit van het derde land die verantwoordelijk is voor het toezicht daarop;

c)

de identiteit van de beheerders die erkenning hebben verkregen in overeenstemming met artikel 21 bis en de bevoegde autoriteit van het derde land die verantwoordelijk is voor het toezicht daarop;

d)

de benchmarks die zijn bekrachtigd in overeenstemming met de procedure in artikel 21 ter en de identiteit van de bekrachtigende beheerders.

2.     Alvorens een index wordt gebruikt als benchmark in de Unie door een onder toezicht staande entiteit, verifieert de entiteit of de aanbieder van de desbetreffende index wel op de website van de ESMA figureert als zijnde vergunninghoudende, geregistreerde of erkende beheerder overeenkomstig deze verordening.

Hoofdstuk 3

Samenwerking op het gebied van toezicht

Artikel 26

Delegatie van taken tussen bevoegde autoriteiten

1.   Op grond van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kan een bevoegde autoriteit haar taken overeenkomstig deze verordening delegeren aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat met haar schriftelijke voorafgaande toestemming . De bevoegde autoriteiten informeren de ESMA over een voorstel tot een dergelijke delegatie zestig dagen voorafgaand aan de inwerkingtreding van een dergelijke delegatie.

2.   Een bevoegde autoriteit mag ▌zijn taken overeenkomstig deze verordening delegeren aan de ESMA, onder voorbehoud van toestemming van de ESMA.▌

3.   De ESMA informeert de lidstaten binnen zeven dagen van een voorgestelde delegatie. De ESMA maakt de details van een overeengekomen delegatie bekend binnen zeven dagen na de kennisgeving ervan.

Artikel 26 bis

Inbreuk op het Unierecht door nationale bevoegde autoriteiten

1.     Indien een nationale bevoegde autoriteit deze verordening niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die inbreuk lijkt te maken op het Unierecht, kan de ESMA gebruikmaken van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, overeenkomstig de in dat artikel vastgelegde procedures, en kan in de zin van artikel 17, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 individuele besluiten nemen gericht aan de benchmarkbeheerder onder toezicht van die nationale bevoegde autoriteit, en aan contribuanten aan een benchmark onder toezicht van die nationale bevoegde autoriteit, indien deze contribuanten onder toezicht staande entiteiten zijn.

2.     Indien de relevante benchmark een cruciale benchmark is, zorgt de ESMA voor samenwerking met het college van bevoegde autoriteiten, overeenkomstig de procedure van artikel 34.

Artikel 27

Bekendmaking van informatie van een andere lidstaat

1.   De bevoegde autoriteit mag informatie die is ontvangen van een andere bevoegde autoriteit uitsluitend bekendmaken indien:

a)

zij de schriftelijke toestemming heeft verkregen van die bevoegde autoriteit en de informatie alleen wordt bekendgemaakt ten behoeve van de doeleinden waarvoor die bevoegde autoriteit zijn toestemming heeft verleend; of

b)

een dergelijke bekendmaking noodzakelijk is voor gerechtelijke procedures.

Artikel 28

Samenwerking bij onderzoeken▌

1.   De relevante bevoegde autoriteit kan om bijstand van een andere bevoegde autoriteit verzoeken met betrekking tot inspecties of onderzoeken ter plaatse. De bevoegde autoriteit tot wie het verzoek is gericht werkt zoveel mogelijk en op passende wijze samen.

2.   De bevoegde autoriteit die het in lid 1 bedoelde verzoek doet, brengt de ESMA hiervan op de hoogte. In geval van een onderzoek of inspectie met grensoverschrijdende gevolgen, kunnen de bevoegde autoriteiten de ESMA verzoeken de inspectie of het onderzoek ter plaatse te coördineren.

3.   Indien een bevoegde autoriteit een verzoek ontvangt van een andere bevoegde autoriteit voor de uitvoering van een inspectie of een onderzoek ter plaatse, kan de autoriteit:

a)

de inspectie of het onderzoek ter plaatse zelf uitvoeren;

b)

de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend toestaan deel te nemen aan een inspectie of onderzoek ter plaatse;

c)

controleurs of deskundigen aanwijzen om de inspectie of het onderzoek ter plaatse te ondersteunen of uit te voeren.

Hoofdstuk 4

Rol van de bevoegde autoriteiten

Artikel 29

Bevoegde autoriteiten

1.   Voor beheerders en onder toezicht staande contribuanten benoemt elke lidstaat de relevante bevoegde autoriteit voor het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit deze verordening en brengt hij de Commissie en de ESMA daarvan op de hoogte.

2.   Als een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst, bepaalt hij duidelijk hun respectieve taken en wijst hij één autoriteit aan als verantwoordelijke autoriteit voor het coördineren van de samenwerking en de uitwisseling van informatie met de Commissie, de ESMA en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

3.   De ESMA publiceert op haar website een lijst van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel en krachtens artikel 25 bis, lid 1, onder a), aangewezen bevoegde autoriteiten.

Artikel 30

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

1.   Ter vervulling van hun taken krachtens deze verordening dienen bevoegde autoriteiten, overeenkomstig de nationale wetgeving, ten minste over de volgende toezichts- en onderzoeksbevoegdheden te beschikken:

a)

toegang tot relevante documenten en andere gegevens in elke vorm en het recht een kopie daarvan te ontvangen of te nemen;

b)

verzoeken of vereisen van informatie van enig persoon die betrokken is bij het aanbieden van, en aanleveren van gegevens voor een benchmark, met inbegrip van een dienstverlener in de zin van artikel 6, lid 3 bis, evenals hun leidinggevenden en, indien nodig, het oproepen en verhoren van dergelijke personen met het oog op het verkrijgen van informatie;

c)

in verband met benchmarks voor grondstoffen , informatie vereisen van contribuanten op betreffende spotmarkten , indien van toepassing overeenkomstig genormaliseerde indelingen en verslagen ▌van transacties, en directe toegang tot systemen van handelaars;

d)

uitvoeren van inspecties ter plaatse of onderzoeken op locaties die geen privéwoningen zijn van natuurlijke personen;

e)

toegang hebben tot de kantoren van natuurlijke en rechtspersonen voor de inbeslagname van documenten en andere gegevens in enige vorm, indien er een redelijke verdenking bestaat dat documenten en andere gegevens die verband houden met het voorwerp van de inspectie of het onderzoek van belang kunnen zijn om een inbreuk op deze verordening aan te tonen. Indien, in overeenstemming met de nationale wetgeving, voorafgaande toestemming van de gerechtelijke instantie van de desbetreffende lidstaat is vereist, wordt de bevoegdheid uitsluitend gebruikt na het verkrijgen van die voorafgaande juridische toestemming;

f)

verzoeken om bestaande opnamen van telefoongesprekken, elektronische communicatie of andere registers van gegevensverkeer die in bezit zijn van onder toezicht staande entiteiten;

g)

verzoeken om over te gaan tot bevriezing of inbeslagname van activa of beide;

i)

verzoeken om tijdelijke stopzetting van praktijken die de bevoegde autoriteit beschouwt als zijnde in strijd met deze verordening;

j)

opleggen van een tijdelijk verbod op de uitoefening van beroepsactiviteiten;

k)

alle noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat het publiek juist is geïnformeerd over de aanbieding van een benchmark, inclusief het opdragen van een verklaring tot correctie of het corrigeren van vorige input voor of cijfers van de benchmark aan de persoon die de benchmark heeft bekendgemaakt of verspreid.

k bis)

evalueren en opdragen tot wijziging van de nalevingsverklaring.

2.   De bevoegde autoriteiten oefenen de in lid 1 bedoelde functies en bevoegdheden, en de bevoegdheden om sancties op te leggen als vermeld in artikel 31, in overeenstemming met hun nationale rechtskader, op een van de volgende manieren uit:

a)

direct;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten of op de markt actieve ondernemingen;

c)

onder hun verantwoordelijkheid middels delegatie aan dergelijke autoriteiten of op de markt actieve ondernemingen;

d)

middels een verzoek aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.

Ten behoeve van de uitoefening van deze bevoegdheden stellen de bevoegde autoriteiten passende en doeltreffende bescherming in met betrekking tot het recht op verdediging en de grondrechten.

3.   Lidstaten zorgen ervoor dat er passende maatregelen worden genomen zodat bevoegde autoriteiten beschikken over alle toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die nodig zijn om hun taken uit te voeren.

4.   Het beschikbaar maken van informatie in overeenstemming met lid 2 wordt niet beschouwd als een inbreuk op enige publicatiebeperking van informatie die wordt opgelegd door een contract of middels een andere wettelijke, regelgevende of administratieve bepaling.

Artikel 31

Administratieve maatregelen en sancties

1.   Onverminderd de toezichtbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 34, verlenen de lidstaten, overeenkomstig het nationale recht, de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om passende administratieve maatregelen te nemen en leggen zij administratieve maatregelen en sancties op, ten minste voor:

a)

overtredingen van de artikelen 5, 5 bis, 5 ter, 5 quater, 5 quinquies, artikel 6, artikel 7, 7 bis, 7 ter, en de artikelen 8, 9, ▌11, 14, 15, ▌17, ▌19, ▌23 en 23 bis deze verordening , waar van toepassing ; en

b)

nalaten samen te werken of mee te werken aan een onderzoek of een inspectie of verzoek zoals bedoeld in artikel 30.

2.   In geval van een in lid 1 bedoelde overtreding verlenen de lidstaten, in overeenstemming met het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om minstens de volgende administratieve maatregelen en sancties toe te passen:

a)

een bevel waarbij de voor de overtreding verantwoordelijke beheerder of onder toezicht staande entiteit wordt verplicht de gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

b)

het retourneren van de als gevolg van de overtreding behaalde winsten of vermeden verliezen indien deze kunnen worden vastgesteld;

c)

een openbare waarschuwing waarin de beheerder of onder toezicht staande entiteit die verantwoordelijk is voor en de aard van de overtreding worden vermeld;

d)

het intrekken of opschorten van de vergunning van een beheerder ;

e)

een tijdelijk verbod voor natuurlijke personen die verantwoordelijk worden gehouden voor de overtreding , op de uitoefening van leidinggevende functies bij beheerders of onder toezicht staande contribuanten;

f)

maximale administratieve financiële sancties van ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de overtreding behaalde winsten of vermeden verliezen, indien deze kunnen worden vastgesteld; of

1)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, maximale administratieve financiële sancties van ten minste:

i)

voor overtredingen van de artikelen 5, 5 bis, 5 ter, 5 quater, 5 quinquies, 6, 7, 7 bis, 7 ter, 8, 9,▌ 11, 12 bis, lid 2, 14, 15,▌ 17, 18, 19▌ en 23, 500 000 EUR of in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening; of

(ii)

voor overtredingen van artikel 7, lid 1, onder b) of van artikel 7, lid 4 , 100 000 EUR of in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

2)

met betrekking tot rechtspersonen, maximale administratieve financiële sancties van ten minste:

i)

voor overtredingen van de artikelen 5, 5 bis, 5 ter, 5 quater, 5 quinquies, 6, 7, 7 bis, 7 ter, 8, 9, ▌11, 14, 15, ▌17, 18, 19 ▌en 23, 1 000 000 EUR of 10 % van de totale jaaromzet overeenkomstig de laatst beschikbare door het bestuursorgaan goedgekeurde rekeningen, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is; Indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die geconsolideerde jaarrekeningen moet opstellen in overeenstemming met Richtlijn 2013/34/EU, bedraagt de betreffende totale jaaromzet de totale jaaromzet of het overeenkomstige inkomenstype zoals gedefinieerd in Richtlijn 86/635/EEG voor banken en Richtlijn 91/674/EEG voor verzekeringsmaatschappijen overeenkomstig de meest recente beschikbare geconsolideerde rekeningen die zijn goedgekeurd door het bestuursorgaan van de uiteindelijke moederonderneming of indien de persoon een vereniging is, 10 % van de samengevoegde omzetten van haar leden; of

ii)

voor overtredingen van artikel 7 , lid 1, onder b) en c), 250 000 EUR of 2 % van de totale jaaromzet volgens de laatst beschikbare rekeningen die zijn goedgekeurd door het bestuursorgaan, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is; Indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die geconsolideerde jaarrekeningen moet opstellen in overeenstemming met Richtlijn 2013/34/EU, bedraagt de betreffende totale jaaromzet de totale jaaromzet of het overeenkomstige inkomenstype zoals gedefinieerd in Richtlijn 86/635/EEG voor banken en Richtlijn 91/674/EEG voor verzekeringsmaatschappijen overeenkomstig de meest recente beschikbare geconsolideerde rekeningen die zijn goedgekeurd door het bestuursorgaan van de uiteindelijke moederonderneming of indien de persoon een vereniging is, 10 % van de samengevoegde omzetten van haar leden;

3.   Per [12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening] informeren de lidstaten de Commissie en de ESMA over de regelingen inzake de leden 1 en 2.

De lidstaten kunnen besluiten geen voorschriften vast te stellen voor bestuursrechtelijke sancties inzake inbreuken ten aanzien waarvan reeds strafrechtelijke sancties krachtens hun nationale recht gelden. In dat geval stellen de lidstaten de Commissie en de ESMA in kennis van de betreffende strafrechtelijke bepalingen, samen met de in de eerste alinea bedoelde informatie.

De lidstaten informeren de Commissie en de ESMA direct van eventuele latere wijzigingen in de bepalingen.

4.   De lidstaten kunnen aan de bevoegde autoriteiten, krachtens nationale wetgeving, andere sanctiebevoegdheden verlenen in aanvulling op de in lid 1 genoemde bevoegdheden en kan hogere sanctieniveaus bepalen dan die welke in lid 1 worden vastgesteld.

Artikel 32

Uitoefening van toezichthoudende en sanctiebevoegdheden en verplichting tot samenwerking

1.   Lidstaten zorgen er bij het bepalen van het soort, het niveau en de evenredigheid van de administratieve sanctie voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

a)

de ernst en de duur van de overtreding ;

a bis)

de mate waarin de benchmark cruciaal is voor de financiële stabiliteit en de reële economie;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke persoon;

c)

▌de totale omzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

d)

het niveau van de behaalde winst of het geleden verlies door de verantwoordelijke persoon, voor zover dat kan worden vastgesteld;

e)

de mate van samenwerking van de verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen te waarborgen;

f)

eerdere inbreuken door de desbetreffende persoon;

g)

genomen maatregelen, na de inbreuk, door de verantwoordelijke persoon om herhaling van de inbreuk te voorkomen.

2.   Bij de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden onder de in artikel 31 bedoelde omstandigheden, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden de voor deze verordening gewenste resultaten produceren. Tevens coördineren zij hun acties om mogelijke duplicatie en overlappingen te voorkomen bij de toepassing van toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden en administratieve sancties en boetes op grensoverschrijdende gevallen.

2 bis.     Indien lidstaten er overeenkomstig artikel 31 voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de in dat lid genoemde bepalingen, zorgen zij ervoor dat er passende maatregelen voorhanden zijn zodat de bevoegde autoriteiten over alle noodzakelijke bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie contacten te onderhouden om specifieke informatie te ontvangen in verband met strafrechtelijke onderzoeken naar of ingeleide procedures wegens mogelijke inbreuken op deze verordening, en die informatie te verstrekken aan andere bevoegde autoriteiten en de ESMA, teneinde te voldoen aan hun verplichting om onderling en met de ESMA samen te werken voor de toepassing van deze verordening.

2 ter.     De bevoegde autoriteiten verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Met name wisselen zij informatie uit en werken zij samen in onderzoeken en toezicht. De bevoegde autoriteiten kunnen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten samenwerken om de inning van geldboetes te vergemakkelijken..

Artikel 33

Bekendmaking van besluiten

1.   Een besluit waarbij een administratieve sanctie of maatregel wordt opgelegd voor een overtreding op deze verordening wordt door de bevoegde autoriteit bekendgemaakt op haar officiële website direct nadat de persoon op wie de sanctie van toepassing is over dat besluit is geïnformeerd. De bekendmaking bevat ten minste informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de verantwoordelijke personen. Deze verplichting is niet van toepassing op besluiten die onderzoeksmaatregelen opleggen.

2.   Wanneer de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersonen of de persoonsgegevens van natuurlijke personen door de bevoegde autoriteit echter wordt beschouwd als onevenredig na een beoordeling per geval naar de evenredigheid van de bekendmaking van dergelijke gegevens of wanneer de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek kan schaden, handelen de bevoegde autoriteiten als volgt:

a)

uitstel van de bekendmaking van het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen tot het moment waarop de redenen voor het niet-bekendmaken niet langer aanwezig zijn;

b)

anonieme bekendmaking van het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen op zodanig wijze dat deze voldoet aan de nationale wetgeving, indien een dergelijke anonieme bekendmaking de doeltreffende bescherming van de betreffende persoonsgegevens waarborgt; in het geval van een besluit om een sanctie of maatregel anoniem te publiceren, kan de bekendmaking van relevante gegevens worden uitgesteld voor een redelijke tijdsperiode indien wordt voorzien dat de redenen voor de anonieme bekendmaking binnen die periode zullen ophouden te bestaan;

c)

niet bekendmaken van het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen indien de hierboven onder a) en b) vermelde opties als onvoldoende worden beschouwd om te waarborgen:

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht; of

ii)

dat de evenredigheid van de bekendmaking van dergelijke besluiten met betrekking tot maatregelen van geringe aard wordt beschouwd.

3.   Indien het besluit om een sanctie of maatregel op te leggen onderworpen is aan een beroepsmogelijkheid voor een relevante gerechtelijke of andere instantie, maken de bevoegde autoriteiten dergelijke informatie direct bekend op hun officiële website evenals eventuele nadere informatie over de uitkomst van een dergelijk beroep. Daarnaast wordt een besluit tot nietigverklaring van een eerder besluit tot oplegging van een sanctie of maatregel bekendgemaakt.

4.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat bekendmakingen in overeenstemming met dit artikel op de officiële website vermeld blijven voor een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking. Persoonsgegevens die zijn opgenomen in de bekendmaking worden slechts vermeld op de officiële website van de bevoegde autoriteit gedurende de periode waarvoor dat noodzakelijk is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving betreffende gegevensbescherming.

4 bis.     De lidstaten verstrekken de ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie met betrekking tot alle sancties en maatregelen die overeenkomstig artikel 31 zijn opgelegd. Deze verplichting geldt niet voor maatregelen met het karakter van een onderzoek. De ESMA publiceert deze informatie in een jaarverslag.

Indien lidstaten ervoor kiezen om in overeenstemming met artikel 31 strafrechtelijke sancties vast te leggen voor inbreuken op de bepalingen in dat artikel, verstrekken hun bevoegde autoriteiten ESMA jaarlijks anonieme en geaggregeerde gegevens over alle ingestelde strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde strafrechtelijke sancties. De ESMA publiceert gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

Artikel 34

College van bevoegde autoriteiten

1.   Binnen 30 dagen na de opname van een benchmark op de lijst van cruciale benchmarks overeenkomstig artikel 25 bis, met uitzondering van cruciale benchmarks met een nationaal karakter zoals vastgelegd in artikel 3, lid 1, punt 21 , stelt de relevante bevoegde autoriteit een college van bevoegde autoriteiten vast.

2.   Het college bestaat uit de bevoegde autoriteit van de beheerder, de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de voornaamste contribuanten.

3.   Bevoegde autoriteiten van andere lidstaten hebben het recht lid te worden van het college wanneer het niet langer aanbieden van de ▌benchmark een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de financiële stabiliteit, de ordelijke werking van de markten, consumenten of de reële economie van die lidstaten.

Wanneer een bevoegde autoriteit voornemens is lid te worden van een college overeenkomstig de eerste alinea, richt zij daartoe een verzoek tot de bevoegde autoriteit van de beheerder waarin wordt aangetoond dat aan de vereisten van die bepaling is voldaan. De relevante bevoegde autoriteit van de beheerder onderzoekt het verzoek en stelt de verzoekende autoriteit binnen 30 dagen na de ontvangst van het verzoek in kennis of zij al dan niet oordeelt dat aan die vereisten is voldaan. Indien zij oordeelt dat niet aan die vereisten is voldaan, kan de verzoekende autoriteit de zaak verwijzen naar de ESMA zoals bedoeld in lid 10.

4.   De ESMA draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in dit artikel bedoelde colleges van toezichthouders, in overeenstemming met artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Daartoe neemt de EBA zo nodig daaraan deel en wordt zij in het kader daarvan beschouwd als een bevoegde autoriteit.

5.   De ESMA zit de vergaderingen van het college voor, coördineert de acties van het college en zorgt voor een doeltreffende uitwisseling van informatie onder de leden van het college.

6.   De bevoegde autoriteit van de beheerder stelt schriftelijke regelingen op binnen het kader van het college met betrekking tot de volgende zaken:

a)

uit te wisselen informatie tussen de bevoegde autoriteiten;

b)

het besluitvormingsproces tussen de bevoegde autoriteiten;

c)

de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten met elkaar moeten overleggen;

d)

de uit hoofde van artikel 14 , lid 5 bis , te verlenen bijstand bij de handhaving van de in artikel 14, lid 3, bedoelde maatregelen.

Wanneer de beheerder meer dan één benchmark aanbiedt, kan de ESMA een enkel college vaststellen voor alle door die beheerder aangeboden benchmarks.

7.   Bij gebrek aan een overeenkomst over de in lid 6 bedoelde regelingen, kan elk lid van het college, maar niet de ESMA, de zaak doorverwijzen naar de ESMA. De bevoegde autoriteit van de beheerder besteedt de nodige aandacht aan adviezen die worden verstrekt door de ESMA betreffende schriftelijke coördinatieregelingen voordat wordt ingestemd met de definitieve tekst. De schriftelijke coördinatieregelingen worden opgenomen in één document met alle redenen voor eventuele aanzienlijke afwijkingen van het advies van de ESMA. De bevoegde autoriteit van de beheerder zendt de schriftelijke coördinatieregelingen aan de leden van het college en aan de ESMA.

8.    Voordat er in artikel 24 en indien van toepassing in artikelen 14 en 23 bedoelde maatregelen worden genomen , raadpleegt de bevoegde autoriteit van de beheerder de leden van het college. De leden van het college doen binnen hun mogelijkheden al het redelijke om tot overeenstemming te komen binnen de termijn als aangegeven in de in lid 6 bedoelde schriftelijke regelingen . Er wordt een bemiddelingsmechanisme vastgesteld om in geval van geschillen tussen de bevoegde autoriteiten te helpen tot een gezamenlijk standpunt te komen.

9.    Indien geen overeenstemming is bereikt tussen de leden van het college, kunnen andere bevoegde autoriteiten dan de ESMA elk van de volgende situaties verwijzen naar de ESMA:

a)

een bevoegde autoriteit heeft essentiële informatie niet verstrekt;

b)

wanneer, na een verzoek overeenkomstig lid 3, de bevoegde autoriteit van de beheerder de verzoekende autoriteit heeft meegedeeld dat niet aan de vereisten van dat lid is voldaan of wanneer zij niet binnen een redelijke termijn op een dergelijk verzoek heeft gereageerd;

c)

wanneer de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming hebben bereikt over de in lid 6 bedoelde aangelegenheden.

d)

indien er geen overeenstemming is over de maatregel die in overeenstemming met artikelen 23 en 24 moet worden genomen.

Indien de zaak 20 dagen na de verwijzing naar de ESMA waarin de eerste alinea voorziet, niet is geschikt, neemt de bevoegde autoriteit dan de beheerder het definitieve besluit en verstrekt zij een uitvoerige schriftelijke motivering van haar besluit aan de autoriteiten als genoemd in de eerste alinea en aan de ESMA.

Indien de ESMA van oordeel is dat de bevoegde autoriteit van de beheerder enige maatregel als bedoeld in lid 8 heeft genomen die wellicht niet in overeenstemming is met het Unierecht, handelt zij overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

9 bis.     Elke bevoegde autoriteit in een college dat er niet in slaagt overeenstemming te bereiken over een van de maatregelen die moeten worden genomen in overeenstemming met artikel 13 bis of artikel 14, kan de zaak verwijzen naar de ESMA Onverminderd artikel 258 VWEU kan de ESMA handelen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

9 ter.     Maatregelen die uit hoofde van artikel 13 bis of artikel 14 worden genomen, moeten minstens van kracht blijven totdat het college een overeenkomst heeft bereikt overeenkomstig leden 8 en 9 bis.

Artikel 35

Samenwerking met de ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten werken ten behoeve van deze verordening samen met de ESMA, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken onmiddellijk aan de ESMA alle benodigde informatie voor het uitvoeren van zijn taken, in overeenstemming met artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2 bis.     Overeenkomstig de taak die het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en andere relevante toezichthouders hebben bij de tenuitvoerlegging en monitoring van Verordening (EU) nr. 1227/2011, werken zij ten behoeve van de onderhavige verordening samen met de ESMA en worden zij geraadpleegd bij de opstelling van alle technische reguleringsnormen en gedelegeerde handelingen, en verstrekken zij zonder uitstel alle informatie die nodig is voor de uitvoering van de taken van ESMA.

3.   De ESMA ontwikkelt een ontwerp van technische tenuitvoerleggingsnormen om de procedures en vormen te bepalen voor de uitwisseling van de in lid 2 bedoelde informatie.

De ESMA dient de voorstellen voor technische uitvoeringsnormen als bedoeld in de eerste alinea uiterlijk op [XXXX] in bij de Commissie.

De Commissie is bevoegd de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 36

Beroepsgeheim

1.   Alle uit hoofde van deze verordening ontvangen, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie valt onder de voorwaarden van het in lid 2 neergelegde beroepsgeheim.

2.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de bevoegde autoriteit of bij iedere autoriteit of onderneming op de markt, of de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de bevoegde autoriteit haar bevoegdheden heeft gedelegeerd, met inbegrip van de door de bevoegde autoriteit aangestelde accountants en deskundigen.

3.   Onder het beroepsgeheim vallende informatie mag aan geen enkele andere persoon of autoriteit worden verstrekt, tenzij op grond van wettelijke bepalingen.

4.   Alle informatie die is uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening die betrekking heeft op exploitatie- of bedrijfsomstandigheden en andere economische of persoonlijke zaken, wordt als vertrouwelijk beschouwd en valt onder de vereisten van de geheimhoudingsplicht, tenzij de bevoegde autoriteit op het moment van de communicatie meedeelt dat dergelijke informatie bekend kan worden gemaakt of wanneer deze bekendmaking noodzakelijk is voor gerechtelijke procedures.

TITEL VII

GEDELEGEERDE EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 37

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2 ▌en artikel 23, lid 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een onbepaalde periode vanaf [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2 ▌en artikel 23, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, ▌en artikel 23, lid 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 38

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van die verordening.

TITEL VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 39

Overgangsbepalingen

1.   Een beheerder die een benchmark aanbiedt op [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient een vergunnings- of registratieaanvraag in krachtens artikel 23 of 23 bis binnen [ 12 maanden na de toepassingsdatum].

1 bis.     De nationale bevoegde autoriteiten moeten analyseren welke van de geregistreerde benchmarks als „cruciaal” moeten worden beschouwd. Deze benchmarks moeten het in artikel 23 vastgestelde vergunningsproces doorlopen.

2.   Een natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig lid 1 een vergunnings- of registratieaanvraag heeft ingediend, mag doorgaan met het opstellen van bestaande benchmarks, die gebruikt mogen worden door onder toezicht staande entiteiten, tenzij en totdat de vergunning wordt geweigerd

3.   Wanneer een bestaande benchmark niet voldoet aan de vereisten van deze verordening, maar de wijziging van die benchmark om te voldoen aan de vereisten in deze verordening zou leiden tot een geval van overmacht, of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument waarin naar die benchmark wordt verwezen, zou frustreren of anderszins schenden wordt het voortgezet gebruik van de benchmark in de bestaande financiële overeenkomsten en financiële instrumenten toegestaan door de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de natuurlijke of rechtspersoon is gevestigd die de benchmark opstelt, totdat de bevoegde autoriteit het mogelijk acht om het gebruik van de benchmark te staken of de benchmark door een andere benchmark te vervangen zonder dat zich ernstige nadelige gevolgen voordoen voor elk van de partijen of de overeenkomst .

3 bis.     Nieuwe financiële instrumenten of financiële overeenkomsten mogen na [de inwerkingtreding van deze verordening] niet verwijzen naar een bestaande benchmark die niet voldoet aan de vereisten van deze verordening.

3 ter.     Bij wijze van uitzondering op lid 3 bis mogen nieuwe financiële instrumenten of financiële overeenkomsten na [de inwerkingtreding van deze verordening] gedurende een periode van een jaar verwijzen naar een bestaande benchmark die niet voldoet aan de vereisten van deze verordening, mits het financiële instrument noodzakelijk is voor hedgingdoeleinden teneinde het risico te beheren van een bestaand financieel instrument dat naar die benchmark verwijst.

4.    Tenzij de Commissie een gelijkwaardigheidsbesluit heeft genomen als bedoeld in artikel 20, lid 2 of lid 2 bis, gebruiken onder toezicht entiteiten in de Unie uitsluitend een benchmark die wordt aangeboden door een beheerder in een derde land, als deze wordt gebruikt als referentie in bestaande financiële instrumenten en financiële overeenkomsten op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening of als deze wordt gebruikt in nieuwe financiële instrumenten en financiële overeenkomsten voor een periode van drie jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 39 bis

Termijn voor het bijwerken van de prospectussen en essentiële informatiedocumenten

Artikel 19, lid 2, laat bestaande prospectussen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG zijn goedgekeurd, onverlet. Voor prospectussen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG zijn goedgekeurd, worden de onderliggende documenten bij de eerste gelegenheid of in ieder geval uiterlijk …* [[twaalf] maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] bijgewerkt.

Artikel 40

Herziening

1.    Uiterlijk 1 januari 2018 herziet de Commissie deze verordening en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit, met name over:

a)

de werking en de doeltreffendheid van de cruciale benchmark en het stelsel van de verplichte aanlevering op grond van de artikelen 13 en 14, en de definitie van een cruciale benchmark in artikel 3; en

b)

de doeltreffendheid van het toezichtstelsel in titel VI en de colleges uit hoofde van artikel 34, en de geschiktheid van het toezicht op bepaalde benchmarks door een orgaan van de Unie.

1 bis.     De Commissie evalueert de ontwikkeling van de internationale beginselen, met name de beginselen die van toepassing zijn op PRA-benchmarks voor grondstoffen, alsmede de ontwikkeling van de rechtskaders en toezichtspraktijken in derde landen met betrekking tot het aanbieden van benchmarks en brengt hiervan uiterlijk …* [vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de vier jaar verslag uit aan het Parlement en de Raad. Deze verslagen gaan zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 41

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing vanaf zes maanden na … [de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen die de Commissie uit hoofde van deze verordening heeft aangenomen] .

Artikel 13, lid 1, artikel 14 en artikel 34 zijn echter van toepassing vanaf … [zes maanden na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  De zaak werd voor een nieuwe behandeling terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0131/2015).

(*)  Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

(2)  PB C 177 van 11.6.2014, blz. 42.

(3)  PB C 113 van 15.4.2014, blz. 1.

(4)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(6)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(7)  PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1.

(8)  Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34.

(9)   Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(10)   Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(11)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(12)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(13)   Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(14)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(15)   Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(16)   Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).

(17)   Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 9 van 14.8.2009, blz. 112).

(18)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(19)   Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1348/2014 van de Commissie van 17 december 2014 inzake de informatieverstrekking overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 6, van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie ( PB L 363 van 18.12.2014, blz. 121).

(20)   Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) ( PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(21)   Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) ( PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1 ).

(22)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(23)   Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 ( PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(24)   Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ( PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(25)   Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad ( PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(26)   Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(27)   Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft ( PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1).

(28)   Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(29)   01.08.2014, ESMA/2014/937.


Woensdag 20 mei 2015

27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/168


P8_TA(2015)0199

Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 27 april 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (C(2015)02802 — 2015/2673(DEA))

(2016/C 353/23)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2015)02802),

gezien het schrijven van de Commissie van 3 februari 2015, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

gezien het schrijven van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, van 6 mei 2015,

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (1), en met name artikel 58, lid 7, en artikel 83, lid 5,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 19 mei 2015 verstreek,

A.

overwegende dat in artikel 19, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad is bepaald dat, indien na 1 januari 2014 programma's onder gedeeld beheer voor onder meer het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden vastgesteld, het meerjarig financieel kader wordt herzien om de toegewezen bedragen die in 2014 niet zijn gebruikt, over te dragen naar daaropvolgende jaren, boven de vastgestelde uitgavenmaxima;

B.

overwegende dat de programma's voor plattelandsontwikkeling van Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Ierland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta, Roemenië en Zweden en bepaalde regionale programma's van België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk eind 2014 nog niet konden worden vastgesteld;

C.

overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 dienovereenkomstig gewijzigd is door Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van de Raad, waarbij de overeenkomstige niet-gebruikte toewijzingen voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling voor 2014 worden overgedragen naar de uitgavenmaxima voor 2015 en 2016;

D.

overwegende dat bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, waarin de verdeling van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2014-2020 is vastgelegd, daarom dienovereenkomstig moet worden gewijzigd;

E.

overwegende dat de gedelegeerde verordening essentieel is voor een vlotte en tijdige vaststelling van de plattelandsontwikkelingsprogramma's en derhalve in werking dient te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/169


P8_TA(2015)0200

Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking met Zuid-Afrika (protocol om rekening te houden met de toetreding van Kroatië tot de EU) ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het aanvullende protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (07657/2015 — C8-0103/2015 — 2014/0236(NLE))

(Goedkeuring)

(2016/C 353/24)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07657/2015),

gezien het aanvullende protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie (13175/2014),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0103/2015),

gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0146/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Zuid-Afrika.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/170


P8_TA(2015)0201

Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (05933/4/2015 — C8-0109/2015 — 2013/0025(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2016/C 353/25)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05933/4/2015 — C8-0109/2015),

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2013 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0045),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 76 van zijn Reglement,

gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0153/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.

(2)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31.

(3)  Aangenomen teksten van 11.3.2014, P7_TA(2014)0191.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/171


P8_TA(2015)0202

Bij geldovermakingen te voegen informatie ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (05932/2/2015 — C8-0108/2015 — 2013/0024(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2016/C 353/26)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05932/2/2015 — C8-0108/2015),

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2013 (2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0044),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 76 van zijn Reglement,

gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0154/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.

(2)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31

(3)  Aangenomen teksten van 11.3.2014, P7_TA(2014)0190.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/172


P8_TA(2015)0203

Insolventieproedures ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende insolventieprocedures (herschikking) (16636/5/2014 — C8-0090/2015 — 2012/0360(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2016/C 353/27)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (16636/5/2014 — C8-0090/2015),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 mei 2013 (1),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0744),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 76 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken (A8-0155/2015),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


(1)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 55.

(2)  Aangenomen teksten van 5.2.2014, P7_TA(2014)0093.


27.9.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 353/173


P8_TA(2015)0204

Zelfcertificering voor importeurs van bepaalde mineralen en metalen uit conflict- en hoogrisicogebieden ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 20 mei 2015 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (COM(2014)0111 — C7-0092/2014 — 2014/0059(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2016/C 353/28)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Natuurlijke mineralen in conflict- en hoogrisicogebieden bieden grote ontwikkelingsperspectieven, maar kunnen ter discussie komen te staan wanneer de opbrengsten ervan gewelddadige conflicten doen ontstaan of doen voortduren en zo nationale inspanningen voor ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat ondermijnen. Voor vrede en stabiliteit in die gebieden is het cruciaal dat de samenhang tussen conflicten en de illegale exploitatie van mineralen wordt doorbroken .

(1)

Natuurlijke mineralen in conflict- en hoogrisicogebieden bieden grote ontwikkelingsperspectieven, maar kunnen ter discussie komen te staan wanneer de opbrengsten ervan gewelddadige conflicten doen ontstaan of doen voortduren en zo inspanningen voor ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat ondermijnen. Om vrede , ontwikkeling en stabiliteit in die gebieden te waarborgen, is het doorbreken van de samenhang tussen conflicten en de illegale exploitatie van mineralen een cruciaal element .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Schendingen van de mensenrechten komen in de winningsindustrie veelvuldig voor, onder meer in de vorm van kinderarbeid, seksueel geweld, verdwijningen van mensen door toedoen van derden, gedwongen herhuisvesting en vernietiging van ritueel of cultureel belangrijke plaatsen.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Deze kwestie heeft betrekking op regio's die rijk zijn aan hulpbronnen, waar regeringen en internationale organisaties samen met ondernemingen en maatschappelijke organisaties de uitdaging zijn aangegaan om de financiering van gewapende groepen en veiligheidstroepen tot een minimum te beperken .

(2)

Deze kwestie heeft betrekking op gebieden die rijk zijn aan hulpbronnen, waar regeringen en internationale organisaties de uitdaging zijn aangegaan om de financiering van gewapende groepen en veiligheidstroepen te voorkomen , samen met ondernemingen en maatschappelijke organisaties , waaronder vrouwenorganisaties die bij uitstek de aandacht vestigen op de uitbuiting door deze groepen en op het feit dat zij verkrachting en geweld als middelen gebruiken om de plaatselijke bevolking onder controle te houden .

 

(Het amendement waarbij de term „regio's” wordt vervangen door de term „gebieden” is op de hele tekst van toepassing.)

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Deze verordening vormt een van de middelen om via de controle op de handel in mineralen uit conflictgebieden een einde te maken aan de financiering van gewapende groepen; dit doet niets af aan het feit dat de nadruk in de maatregelen van het externe beleid en het ontwikkelingsbeleid van de Unie moet liggen op de bestrijding van lokale corruptie en de doorlaatbaarheid van de grenzen, en op het opleiden van de lokale bevolking en hun vertegenwoordigers om de aandacht op de misstanden te vestigen.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Op 7 oktober 2010 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen waarin de Unie wordt verzocht wetgeving op te stellen naar het voorbeeld van de VS-wet over „conflictmineralen”, Section 1502 van de Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act; de Commissie heeft in haar mededelingen van 2011 en 2012 aangekondigd te zullen nagaan hoe de transparantie — inclusief kwesties met betrekking tot passende zorgvuldigheid — doorheen de toeleveringsketen kan worden verbeterd. In die laatste mededeling heeft de Commissie, in overeenstemming met haar verbintenis van mei 2011 tijdens de OESO-Ministerraad, bovendien aangedrongen op meer steun voor en het gebruik van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en van de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid — ook los van het lidmaatschap van de OESO.

(7)

In zijn resoluties van 7 oktober 2010 , 8 maart 2011, 5 juli 2011 en 26 februari 2014 verzocht het Europees Parlement de Unie wetgeving op te stellen naar het voorbeeld van de VS-wet over „conflictmineralen”, Section 1502 van de Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act; de Commissie heeft in haar mededelingen van 2011 en 2012 aangekondigd te zullen nagaan hoe de transparantie — inclusief kwesties met betrekking tot passende zorgvuldigheid — doorheen de toeleveringsketen kan worden verbeterd. In die laatste mededeling heeft de Commissie, in overeenstemming met haar verbintenis van mei 2011 tijdens de OESO-Ministerraad, bovendien aangedrongen op meer steun voor en het gebruik van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en van de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid — ook los van het lidmaatschap van de OESO.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

EU-burgers en actoren van het maatschappelijk middenveld hebben de aandacht gevestigd op onder de rechtsmacht van de Unie vallende ondernemingen die niet aansprakelijk worden gehouden voor hun potentiële banden met de illegale winning en verhandeling van mineralen uit conflictgebieden. Het gevolg is dat dergelijke mineralen, die aanwezig kunnen zijn in consumentenproducten, consumenten in verband brengen met conflicten buiten de Unie. Daarom hebben burgers met name via petities gevraagd dat het Europees Parlement en de Raad wetgeving vast zouden stellen waardoor bedrijven aansprakelijk kunnen worden gehouden op grond van de richtsnoeren van de VN en de OESO.

(8)

EU-burgers en actoren van het maatschappelijk middenveld hebben de aandacht gevestigd op onder de rechtsmacht van de Unie vallende ondernemingen die niet aansprakelijk worden gehouden voor hun potentiële banden met de illegale winning en verhandeling van mineralen uit conflictgebieden. Het gevolg is dat dergelijke mineralen, die aanwezig kunnen zijn in consumentenproducten, consumenten in verband brengen met conflicten buiten de Unie. Zo zijn consumenten indirect verbonden met conflicten die ernstige gevolgen hebben voor de mensenrechten, en met name de rechten van vrouwen, aangezien gewapende groepen vaak massaverkrachting gebruiken als bewuste strategie om de plaatselijke bevolking te intimideren en onder controle te houden teneinde hun eigen belangen te beschermen. Daarom hebben burgers met name via petities gevraagd dat het Europees Parlement en de Raad wetgeving vast zouden stellen waardoor bedrijven aansprakelijk kunnen worden gehouden op grond van de richtsnoeren van de VN en de OESO.

Amendementen 71, 91 en 112

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

De verordening beantwoordt aan de noodzaak van passende zorgvuldigheid in de hele toeleveringsketen, van de herkomstlocatie tot het eindproduct, door alle ondernemingen die de onder deze verordening vallende hulpbronnen, met inbegrip van producten die die hulpbronnen bevatten, als eerste op de Uniemarkt brengen, ertoe te verplichten passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en hierover openbaar verslag uit te brengen. In overeenstemming met de aard van passende zorgvuldigheid moeten de afzonderlijke in deze verordening vastgestelde verplichtingen met betrekking tot passende zorgvuldigheid de progressieve en flexibele aard van de processen voor passende zorgvuldigheid weerspiegelen, alsook de behoefte aan verplichtingen die naar behoren zijn afgestemd op de omstandigheden van elke onderneming. De verplichtingen moeten afgestemd zijn op de grootte van een onderneming en haar invloed op en positie in haar toeleveringsketen.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) schrijft voor dat ondernemingen met meer dan 500 werknemers informatie moeten verstrekken over hun beleid op een aantal punten, waaronder mensenrechten, bestrijding van corruptie en passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen. Deze richtlijn schrijft voor dat de Commissie richtsnoeren dient te ontwikkelen om het verstrekken van deze informatie te faciliteren. De Commissie dient te overwegen om in deze richtsnoeren prestatie-indicatoren op te nemen met betrekking tot het verantwoord betrekken van mineralen en metalen.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 ter)

Veel van de bestaande systemen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen zouden tot het bereiken van de doelstellingen van onderhavige verordening kunnen bijdragen. Er bestaan al regelingen in de sector om het verband tussen conflicten en de winning van tin, tantaal, wolfraam en goud te doorbreken. Bij deze regelingen wordt gebruik gemaakt van controles door derden om smelterijen en raffinaderijen met bestaande systemen te certificeren teneinde te waarborgen dat er alleen op verantwoorde wijze mineralen worden gewonnen. Deze regelingen zouden in het systeem van de Unie kunnen worden erkend. Er is evenwel meer helderheid nodig omtrent de criteria en procedures voor de erkenning van dergelijke systemen als equivalent met de vereisten van onderhavige verordening, zodat strenge normen worden gerespecteerd en dubbele controles worden vermeden.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Bedrijven uit de Unie hebben tijdens de openbare raadpleging blijk gegeven van hun belangstelling voor het verantwoord betrekken van mineralen en hebben kennis gegeven van bestaande sectorale regelingen die zijn opgezet in het licht van hun sociale verantwoordelijkheid, verzoeken van klanten, of de zekerheid van hun bevoorrading. Die bedrijven hebben echter ook melding gemaakt van talrijke moeilijkheden bij de uitoefening van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen als gevolg van uitgestrekte en complexe wereldwijde toeleveringsketens met een groot aantal operatoren die vaak onvoldoende op de hoogte of ethisch betrokken zijn. De Commissie moet toezien op de kosten van het verantwoord betrekken van mineralen en het potentiële effect op het concurrentievermogen, met name voor kmo's.

(12)

Bedrijven uit de Unie hebben tijdens de openbare raadpleging blijk gegeven van hun belangstelling voor het verantwoord betrekken van mineralen en hebben kennis gegeven van bestaande sectorale regelingen die zijn opgezet in het licht van hun sociale verantwoordelijkheid, verzoeken van klanten, of de zekerheid van hun bevoorrading. Die bedrijven hebben echter ook melding gemaakt van talrijke moeilijkheden en praktische problemen bij de uitoefening van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen als gevolg van uitgestrekte en complexe wereldwijde toeleveringsketens met een groot aantal operatoren die vaak onvoldoende op de hoogte of ethisch betrokken zijn. De Commissie moet nauwlettend toezien op en verslag uitbrengen over de kosten van het verantwoord betrekken van mineralen , controles door derden, de administratieve consequenties ervan en het potentiële effect op het concurrentievermogen, met name voor kmo's. De Commissie dient micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen technische en financiële bijstand te bieden en de uitwisseling van informatie te bevorderen zodat deze verordening wordt uitgevoerd. De kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie die mineralen en metalen importeren en systemen voor passende zorgvuldigheid hanteren, zouden financiële steun via het COSME-programma van de Commissie moeten ontvangen.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

In de Unie gevestigde bedrijven die stroomafwaarts in de toeleveringsketen actief zijn en uit eigen beweging een systeem voor het verantwoord betrekken van mineralen en metalen opzetten, dienen door middel van een keurmerk door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te worden gecertificeerd. De Commissie dient bij het vaststellen van de criteria voor het toekennen van certificering uit te gaan van de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid en kan hiertoe het OESO-secretariaat raadplegen. De voorwaarden voor toekenning van de „Europese verantwoordelijkheidscertificering” dienen even streng te zijn als die welke in het kader van het certificeringssysteem van de OESO worden gesteld. Bedrijven die een „Europese verantwoordelijkheidscertificering” hebben verkregen, worden aangemoedigd om dit feit op hun website te vermelden en in de aan Europese consumenten verstrekte informatie op te nemen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Smelterijen en raffinaderijen hebben een belangrijke positie in de mondiale toeleveringsketens voor mineralen, aangezien zij zich doorgaans in de laatste fase bevinden waarin passende zorgvuldigheid daadwerkelijk kan worden gewaarborgd door informatie over de oorsprong van de mineralen en de bewakingsketen te verzamelen, openbaar te maken en te verifiëren. Na deze fase van transformatie wordt het vaak als niet-haalbaar beschouwd om de oorsprong van de mineralen te traceren. Een EU-lijst van verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen zou downstreambedrijven dan ook transparantie en zekerheid met betrekking tot praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen kunnen bieden.

(13)

Smelterijen en raffinaderijen hebben een belangrijke positie in de mondiale toeleveringsketens voor mineralen, aangezien zij zich doorgaans in de laatste fase bevinden waarin passende zorgvuldigheid daadwerkelijk kan worden gewaarborgd door informatie over de oorsprong van de mineralen en de bewakingsketen te verzamelen, openbaar te maken en te verifiëren. Na deze fase van transformatie wordt het vaak als niet-haalbaar beschouwd om de oorsprong van de mineralen te traceren. Hetzelfde geldt voor gerecyclede metalen, die nog meer stappen hebben doorlopen in het transformatieproces. Een EU-lijst van verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen zou downstreambedrijven dan ook transparantie en zekerheid met betrekking tot praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen kunnen bieden. Overeenkomstig de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid moeten stroomopwaartse bedrijven zoals smelterijen en raffinaderijen een controle door een onafhankelijke derde met betrekking tot hun methodes voor passende zorgvuldigheid ondergaan, om eveneens te kunnen worden opgenomen in de lijst van verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Smelterijen en raffinaderijen die ertsen en concentraten daarvan verwerken en importeren zouden verplicht moeten zijn om het Uniesysteem voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 ter)

Het gebruik van alle mineralen en metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moet in overeenstemming zijn met de vereisten van deze verordening. Het is essentieel dat importeurs de bepalingen van deze verordening naleven.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Om een efficiënte tenuitvoerlegging van onderhavige verordening te waarborgen dient te worden voorzien in een overgangsperiode van twee jaar, zodat de Commissie een systeem van door derden uitgevoerde controles kan opzetten en de verantwoordelijke importeurs vertrouwd kunnen raken met hun verplichtingen krachtens deze verordening.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 ter)

De Commissie dient haar financiële bijstand aan en politieke verbintenissen ten aanzien van conflict- en hoogrisicogebieden waar tin, tantaal, wolfraam en goud worden gewonnen regelmatig te evalueren, met name in het gebied van de Grote Meren, om voor beleidssamenhang te zorgen en de eerbiediging van goed bestuur, de rechtsstaat en vooral ook ethische winningspraktijken te stimuleren en te versterken.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

De Commissie moet aan de Raad en het Europees Parlement regelmatig verslag uitbrengen over de gevolgen van de regeling. De Commissie beoordeelt uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening en vervolgens om de zes jaar de werking en de doeltreffendheid van de verordening , met inbegrip van de bevordering van het verantwoord betrekken van mineralen die binnen het toepassingsgebied vallen uit conflict- en hoogrisicogebieden. De verslagen kunnen indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen, die verplichte maatregelen kunnen bevatten,

(16)

De Commissie moet aan het Europees Parlement en de Raad regelmatig verslag uitbrengen over de gevolgen van de regeling. De Commissie beoordeelt twee jaar na de datum van het van toepassing van de verordening en vervolgens om de drie jaar de werking en de doeltreffendheid van de verordening en de meest recente effecten van de regeling ter plekke ten aanzien van de bevordering van het verantwoord betrekken van mineralen die binnen het toepassingsgebied vallen uit conflict- en hoogrisicogebieden en brengt hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad . De verslagen kunnen indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen, die bijkomende verplichte maatregelen kunnen bevatten.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

In hun gezamenlijke mededeling van 5 maart 2014 hebben de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zich ertoe verbonden parallel met de onderhavige verordening begeleidende maatregelen toe te passen die leiden tot een geïntegreerde EU-benadering inzake het verantwoord betrekken van mineralen, met het doel niet alleen zoveel mogelijk ondernemingen te betrekken bij het in de onderhavige verordening bedoelde EU-systeem, maar ook om een mondiale, samenhangende en omvattende aanpak te verzekeren om het verantwoord betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden te bevorderen.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij deze verordening wordt een Uniesysteem ingesteld voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen teneinde gewapende groepen en veiligheidstroepen (12) zo weinig mogelijk kansen te geven handel te drijven in tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud. Het systeem moet transparantie en zekerheid bieden inzake de toevoerpraktijken van importeurs, smelterijen en raffinaderijen die mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.

1.   Bij deze verordening wordt een Uniesysteem ingesteld voor certificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen teneinde gewapende groepen en veiligheidstroepen (12) zo weinig mogelijk kansen te geven handel te drijven in tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud. Het systeem moet transparantie en zekerheid bieden inzake de toevoerpraktijken van importeurs, smelterijen en raffinaderijen die mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij deze verordening worden de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid (due diligence) in de toeleveringsketen vastgesteld voor importeurs in de Unie die kiezen voor zelfcertificering als verantwoordelijke importeurs van mineralen of metalen met of bestaande uit tin, tantaal, wolfraam en goud, zoals bepaald in bijlage I .

2.   Bij deze verordening worden de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid (due diligence) in de toeleveringsketen vastgesteld voor alle importeurs in de Unie die onder deze verordening vallende mineralen en metalen betrekken overeenkomstig de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid. Deze richtsnoeren zijn zodanig opgesteld dat wordt gezorgd voor transparantie en traceerbaarheid wat betreft de praktijken van importeurs bij het betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden, teneinde gewelddadige conflicten en schending van de mensenrechten zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen door gewapende groepen en veiligheidstroepen als gedefinieerd in bijlage II bij de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid zo weinig mogelijk kansen te geven om deze mineralen en metalen in de handel te brengen .

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Metalen waarvoor redelijkerwijze ervan uit kan gegaan worden dat ze zullen worden gerecycled, vallen buiten het toepassingsgebied van deze verordening.

Amendementen 76, 97, 117 en 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Om onopzettelijke marktverstoring te vermijden, wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen de rol van upstreamondernemingen en die van downstreamondernemingen in de toeleveringsketen. De toepassing van passende zorgvuldigheid moet worden aangepast aan de activiteiten van de betrokken onderneming, haar grootte en haar positie in de toeleveringsketen.

Amendementen 77, 98, 118 en 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 quater.     De Commissie kan in samenwerking met de sectorale organisaties en overeenkomstig de OESO-richtsnoeren nadere richtsnoeren vaststellen voor de verplichtingen waaraan ondernemingen naargelang van hun positie in de toeleveringsketen moeten voldoen, teneinde ervoor te zorgen dat het systeem voorziet in een flexibele procedure die rekening houdt met de positie van kmo's.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 quinquies.     Downstreambedrijven dienen, in het kader van onderhavige verordening en overeenkomstig de OESO-richtsnoeren, alle redelijke maatregelen te nemen om de risico’s in hun toeleveringsketen betreffende mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, vast te stellen en aan te pakken. In dit verband zijn zij verplicht informatie te verstrekken over hun praktijken van passende zorgvuldigheid voor het verantwoord betrekken van mineralen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

„gerecyclede metalen”: hergebruikte eindgebruikersproducten of producten na consumptie, of schroot van verwerkte metalen dat tijdens het productieproces is ontstaan; „gerecyclede metalen” omvat ook overbodige, verouderde, defecte en schrootmaterialen die geraffineerde of verwerkte metalen bevatten die geschikt zijn voor recycling in de productie van tin, tantaal, wolfraam en/of goud; mineralen die gedeeltelijk zijn verwerkt, die niet zijn verwerkt of die een bijproduct zijn van een ander erts, zijn geen gerecyclede metalen;

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

„conflict- en hoogrisicogebieden”: gebieden met een gewapend conflict of een onstabiele situatie in de nasleep van een conflict, evenals gebieden zonder of met een zwak bestuur en zonder of met beperkte veiligheid, zoals falende staten, en met wijdverspreide en systematische schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van schendingen van de mensenrechten;

(e)

„conflict- en hoogrisicogebieden”: gebieden met een gewapend conflict , met wijdverspreid geweld, instorting van de civiele infrastructuur, een onstabiele situatie in de nasleep van een conflict, evenals gebieden zonder bestuur of met een zwak bestuur en zonder veiligheid of met beperkte veiligheid, zoals falende staten, die gekenmerkt worden door wijdverspreide en systematische schendingen van de mensenrechten , zoals vastgesteld bij internationaal recht ;

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

„importeur”: elke natuurlijke of rechtspersoon die mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, aangeeft voor vrij verkeer in de zin van artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92  (13) van de Raad ;

(g)

„importeur”: elke in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die mineralen of metalen welke onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen , in eigen naam aangeeft voor vrij verkeer of de persoon ten behoeve van wie zulke aangifte wordt gedaan,; een vertegenwoordiger die de aangifte doet terwijl hij optreedt in naam van en ten behoeve van een andere persoon of vertegenwoordiger welke in eigen naam en ten behoeve van een andere persoon optreedt, wordt in deze verordening eveneens als importeur beschouwd;

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(h)

„verantwoordelijke importeur”: een importeur die kiest voor zelfcertificering overeenkomstig de voorschriften van deze verordening;

Schrappen

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

„zelfcertificering”: de handeling waarbij men verklaart zich te zullen houden aan de verplichtingen inzake beheersystemen, risicobeheer, audits door een derde en bekendmaking zoals bepaald in deze verordening;

Schrappen

 

(Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.)

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter q bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(q bis)

„sectorale regeling”: een combinatie van vrijwillige procedures, instrumenten en mechanismen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, die ontwikkeld zijn en gecontroleerd worden door relevante sectorale organisaties, met inbegrip van conformiteitsbeoordelingen door een derde;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — letter q ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(q ter)

„gewapende groepen en veiligheidstroepen”: groepen bedoeld in bijlage II bij de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid;

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

stelt zijn beleid voor toeleveringsketens voor mineralen en metalen die mogelijk afkomstig zijn uit conflict- en hoogrisicogebieden vast en deelt dat duidelijk mee aan leveranciers en het publiek;

(a)

stelt zijn beleid voor toeleveringsketens voor mineralen en metalen die mogelijk afkomstig zijn uit conflict- en hoogrisicogebieden vast en deelt dat duidelijk en stelselmatig mee aan leveranciers en het publiek;

Amendementen 85, 126 en 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Indien een onderneming redelijkerwijs kan aannemen dat hulpbonnen uitsluitend zijn verkregen uit recyclage of afkomstig zijn van schroot, draagt zij er, naar behoren rekening houdend met overwegingen van bedrijfsvertrouwelijkheid en mededinging, zorg voor dat zij:

 

a)

haar plan openbaar maakt; en

 

b)

redelijk nauwkeurig beschrijft welke maatregelen voor passende zorgvuldigheid zij heeft genomen bij het maken van dat plan.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Gecertificeerde verantwoordelijke importeurs van gesmolten en geraffineerde metalen zijn vrijgesteld van de audits door een onafhankelijke derde zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 bis, van deze verordening, op voorwaarde dat zij afdoend bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat alle smelterijen en raffinaderijen in hun toeleveringsketen voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 7 bis

 

Lijst van verantwoordelijke importeurs

 

1.     Op basis van de informatie van de lidstaten in de verslagen als bedoeld in artikel 15, stelt de Commissie een besluit vast met een lijst met de namen en adressen van verantwoordelijke importeurs van mineralen en metalen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen; de Commissie maakt dat besluit openbaar.

 

2.     De Commissie stelt de lijst vast overeenkomstig het model in bijlage I bis en de in artikel 13, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

 

3.     De Commissie werkt de informatie in de lijst tijdig bij en publiceert deze, onder meer op internet. De Commissie verwijdert van deze lijst de namen van de importeurs die wegens ontoereikende corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 3, door de lidstaten niet langer worden erkend als verantwoordelijke importeurs.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 7 ter

 

Verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid voor smelterijen en raffinaderijen

 

1.     In de Unie gevestigde smelterijen en raffinaderijen die ertsen en concentraten daarvan verwerken en importeren zijn verplicht om het EU-systeem voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen, of een door de Commissie als gelijkwaardig erkend systeem voor passende zorgvuldigheid.

 

2.     De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zien erop toe dat smelterijen en raffinaderijen het EU-systeem voor passende zorgvuldigheid naar behoren toepassen. Als een smelterij of raffinaderij deze verplichtingen niet nakomt, stellen de autoriteiten het bedrijf daarvan in kennis en wordt het verzocht corrigerende maatregelen te nemen om aan het EU-systeem voor passende zorgvuldigheid te voldoen. In geval van aanhoudende niet-nakoming leggen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten sancties op wegens inbreuk op deze verordening. Deze sancties komen te vervallen zodra de smelterij of raffinaderij aan de bepalingen van deze verordening voldoet.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op basis van de informatie van de lidstaten in de verslagen als bedoeld in artikel 15, stelt de Commissie een besluit vast met een lijst van namen en adressen van de verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen van mineralen die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen ; dat besluit wordt openbaar gemaakt.

1.   Op basis van de informatie van de lidstaten in de verslagen als bedoeld in artikel 15, stelt de Commissie een besluit vast met een lijst van namen en adressen van de verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen; dat besluit wordt openbaar gemaakt.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie vermeldt in de in lid 1 bedoelde lijst welke verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen ten minste gedeeltelijk mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.

2.   De Commissie vermeldt in de in lid 1 bedoelde lijst welke verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen ten minste gedeeltelijk mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden. Bij het opstellen van de lijst wordt rekening gehouden met de bestaande gelijkwaardige sectorale, overheids- of andere stelsels voor passende zorgvuldigheid die betrekking hebben op de mineralen en metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Commissie stelt de lijst vast overeenkomstig het model in bijlage II en de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure . Het secretariaat van de OESO wordt geraadpleegd.

3.   De Commissie stelt de lijst vast onder gebruikmaking van het model in bijlage II en overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure . Het secretariaat van de OESO wordt geraadpleegd.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie werkt de informatie in de lijst tijdig bij. De Commissie schrapt de namen van de smelterijen en raffinaderijen die overeenkomstig artikel 14, lid 3, door de lidstaten niet langer worden erkend als verantwoordelijke importeurs, alsook de namen van de smelterijen en raffinaderijen in de toeleveringsketen van niet langer als verantwoordelijke importeurs erkende importeurs.

4.   De Commissie werkt de informatie in de lijst tijdig bij en publiceert deze, onder meer op internet . De Commissie schrapt de namen van de smelterijen en raffinaderijen die overeenkomstig artikel 14, lid 3, door de lidstaten niet langer worden erkend als verantwoordelijke importeurs, alsook de namen van de smelterijen en raffinaderijen in de toeleveringsketen van niet langer als verantwoordelijke importeurs erkende importeurs.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie neemt een besluit om een lijst van bevoegde autoriteiten te publiceren (onder meer op het internet) overeenkomstig het model in bijlage III en de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure . De Commissie werkt de lijst regelmatig bij.

2.   De Commissie neemt een besluit om een lijst van bevoegde autoriteiten te publiceren (onder meer op het internet) onder gebruikmaking van het model in bijlage III en overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure . De Commissie werkt de lijst regelmatig bij.

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren passende controles achteraf uit om na te gaan of de zelfgecertificeerde verantwoordelijke importeurs van mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 tot en met 7.

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren passende controles achteraf uit om na te gaan of de verantwoordelijke importeurs van mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 tot en met 7.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd aan de hand van een risicoanalyse. Bovendien mogen controles worden uitgevoerd wanneer een bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen van derden, betreffende de naleving van deze verordening door een verantwoordelijke importeur.

2.   De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd aan de hand van een risicoanalyse. Bovendien worden controles uitgevoerd wanneer een bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen van derden, betreffende de naleving van deze verordening door een verantwoordelijke importeur.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 12 bis

 

Teneinde voor meer duidelijkheid en zekerheid voor en consistentie tussen de marktdeelnemers, met name kmo's, te zorgen bereidt de Commissie in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden en de OESO niet-bindende richtsnoeren voor in de vorm van een handboek voor ondernemingen, waarin wordt uitgelegd hoe de criteria voor de gebieden die mogelijk onder deze verordening vallen het beste kunnen worden toegepast. Het handboek is gebaseerd op de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden die is neergelegd in artikel 2, letter e), van onderhavige verordening en houdt rekening met de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid op dit gebied.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Schrappen

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 15 bis

Begeleidende maatregelen

1.     De Commissie dient zo nodig binnen de overgangsperiode een wetgevingsvoorstel in met begeleidende maatregelen om de doeltreffendheid van deze verordening te vergroten overeenkomstig de gezamenlijke mededeling van het Europees Parlement en de Raad getiteld „Het verantwoord betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden. Naar een geïntegreerde EU-strategie” (JOIN(2014)0008).

Begeleidende maatregelen voor een geïntegreerde EU-benadering inzake het verantwoord betrekken van mineralen voorzien in het volgende:

a)

steun aan bedrijven die verantwoord rijkdommen betrekken, in de vorm van stimulansen, technische bijstand en advies aan ondernemingen, waarbij rekening gehouden wordt met de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen en hun positie in de toeleveringsketen, om naleving van de vereisten van deze verordening te vergemakkelijken;

b)

voortdurende beleidsdialogen met derde landen en andere belanghebbenden, ook over de mogelijkheid van harmonisatie met nationale en regionale certificatiesystemen en samenwerking met publiek-private initiatieven;

c)

voortdurende gerichte ontwikkelingssamenwerking met derde landen, met name hulp bij het in de handel brengen van mineralen uit conflictloze gebieden en versterking van het vermogen van lokale ondernemingen om deze verordening na te leven;

d)

nauwe samenwerking met de lidstaten bij het nemen van aanvullende initiatieven op het gebied van voorlichting aan consumenten, investeerders en klanten, alsmede meer stimulering van verantwoordelijk gedrag door ondernemingen en het opnemen van prestatieclausules in door de nationale autoriteiten ondertekende overheidsopdrachtn, zoals voorzien in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad  (1a) .

2.     De Commissie stelt een jaarlijks prestatieverslag op over de in het kader van lid 1 getroffen begeleidende maatregelen en de invloed en effectiviteit ervan.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Deze verordening is van toepassing met ingang van ….  (*)

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — kolom C bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Kolom C bis: Soort mineraal


(1)  De zaak werd voor een nieuwe behandeling terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0141/2015).

(1bis)   Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1)

(12)  „Gewapende groepen en veiligheidstroepen” als omschreven in bijlage II bij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Second Edition, OECD Publishing (OECD (2013). http://dx.doi.org/10.1787/9789264185050-en.

(12)  „Gewapende groepen en veiligheidstroepen” als omschreven in bijlage II bij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Second Edition, OECD Publishing (OECD (2013). http://dx.doi.org/10.1787/9789264185050-en.

(13)   Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(1a)   Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(*)   Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.