ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 381

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
16 november 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 381/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 381/02

Gevoegde zaken C-455/13 P, C-457/13 P en C-460/13 P: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 september 2015 — Confederazione Cooperative Italiane, Cooperativas Agro-alimentarias, Fédération française de la coopération fruitière, légumière et horticole (Felcoop) (C-455/13 P), Europese Commissie (C-457/13 P), Italiaanse Republiek (C-460/13 P)/Associazione Nazionale degli Industriali delle Conserve Alimentari Vegetali (Anicav) e.a. (Hogere voorziening — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening van markten — Sector groenten en fruit — Verordening (EG) nr. 1580/2007 — Artikel 52, lid 2 bis — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 — Artikelen 50, lid 3, en 60, lid 7 — Steun aan telersverenigingen — Verwerkte groenten en fruit — Forfaitaire bedragen ter dekking van bepaalde verwerkingsactiviteiten — Subsidiabiliteit van investeringen en acties in verband met de verwerking — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Rechtstreeks geraakt)

2

2015/C 381/03

Zaak C-606/13: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Kammarrätten i Sundsvall — Zweden) — OKG AB/Skatteverket (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2003/96/EG — Artikelen 4 en 21 — Richtlijn 2008/118/EG — Richtlijn 92/12/EEG — Artikel 3, lid 1 — Werkingssfeer — Regeling van een lidstaat — Heffing van een belasting op het thermisch rendement van kernreactoren)

4

2015/C 381/04

Zaak C-32/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — ERSTE Bank Hungary Zrt/Attila Sugár (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Hypothecaire leningsovereenkomst — Artikel 7, lid 1 — Beëindiging van het gebruik van oneerlijke bedingen — Passende en doeltreffende middelen — Schuldverklaring — Notariële akte — Aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging door een notaris — Executoriale titel — Verplichtingen van de notaris — Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen — Rechterlijke toetsing — Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid)

4

2015/C 381/05

Zaak C-201/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Curtea de Apel Cluj — Roemenië) — Smaranda Bara e.a./Casa Naţională de Asigurări de Sănătate, Președintele Casei Naționale de Asigurări de Sănătate, Agenţia Naţională de Administrare Fiscală (ANAF) (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 95/46/EG — Verwerking van persoonsgegevens — Artikelen 10 en 11 — Informeren van de betrokkenen — Artikel 13 — Uitzonderingen en beperkingen — Overdracht van persoonlijke belastinggegevens door een overheidsinstantie van een lidstaat met het oog op de verwerking ervan door een andere overheidsinstantie)

5

2015/C 381/06

Zaak C-230/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Weltimmo s.r.o./Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság (Prejudiciële verwijzing — Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens — Richtlijn 95/46/EG — Artikelen 4, lid 1, en 28, leden 1, 3 en 6 — Verantwoordelijke voor de verwerking die formeel in een lidstaat is gevestigd — Schending van het recht op bescherming van de persoonsgegevens van natuurlijke personen in een andere lidstaat — Vaststelling van het toepasselijke recht en de bevoegde toezichthoudende autoriteit — Uitoefening van de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit — Sanctiebevoegdheid)

6

2015/C 381/07

Zaak C-276/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Gmina Wrocław/Minister Finansów (Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 9, lid 1 — Artikel 13, lid 1 — Belastingplichtigen — Uitlegging van het begrip zelfstandig — Gemeentelijk orgaan — Economische activiteiten die een gemeentelijke organisatorische eenheid niet als overheid verricht — Mogelijkheid om een dergelijke eenheid als belastingplichtige in de zin van de bepalingen van richtlijn 2006/112 te beschouwen — Artikelen 4, lid 2, VEU en 5, lid 3, VEU)

7

2015/C 381/08

Zaak C-290/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Firenze — Italië) — Strafzaak tegen Skerdjan Celaj (Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Richtlijn 2008/115/EG — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een voor een periode van drie jaar geldend inreisverbod — Overtreding van het inreisverbod — Voorheen verwijderde derdelander — Gevangenisstraf in geval van een nieuwe illegale binnenkomst van het nationale grondgebied — Verenigbaarheid)

8

2015/C 381/09

Gevoegde zaken C-340/14 en C-341/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — R. L. Trijber, handelend onder de naam Amstelboats/College van burgemeester en wethouders van Amsterdam (C-340/14), J. Harmsen/Burgemeester van Amsterdam (C-341/14) [Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2006/123/EG — Diensten op de interne markt — Pleziervaart — Raamprostitutiebedrijven — Artikel 2, lid 2, onder d) — Werkingssfeer — Daarvan uitgesloten — Diensten op het gebied van vervoer — Vrijheid van vestiging — Machtigingsregeling — Artikel 10, lid 2, onder c) — Vergunningsvoorwaarden — Evenredigheid — Taalvereiste — Artikel 11, lid 1, onder b) — Vergunningsduur — Beperking van het aantal beschikbare vergunningen — Dwingende reden van algemeen belang]

8

2015/C 381/10

Zaak C-357/14 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 — Electrabel SA en Dunamenti Erőmű Zrt./Europese Commissie (Hogere voorziening — Staatssteun — Steun die door de Hongaarse autoriteiten is toegekend aan bepaalde stroomproducenten — Stroomafnameovereenkomsten tussen een openbaar bedrijf en bepaalde stroomproducenten — Beschikking waarbij deze steun met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast — Begrip partij die hogere voorziening bij het Hof kan instellen — Toetreding van Hongarije tot de Europese Unie — Relevante datum voor de beoordeling of sprake is van steun — Begrip staatssteun — Voordeel — Criterium van de particuliere investeerder — Methode voor de berekening van het bedrag van die steun)

9

2015/C 381/11

Zaak C-432/14: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil de prud’hommes de Paris -Frankrijk) — O/Bio Philippe Auguste SARL [Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie op grond van leeftijd — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Artikel 2, leden 1 en 2, onder a) — Verschil in behandeling op grond van leeftijd — Vergelijkbaarheid van situaties — Uitkering van een vergoeding bij het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ter compensatie van onzekerheid — Uitsluiting van jongeren die tijdens hun school- of universitaire vakantie werken]

10

2015/C 381/12

Zaak C-452/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Ministero della Salute/Doc Generici srl [Prejudiciële verwijzing — Artikel 267 VWEU — Verwijzingsplicht — Harmonisatie van de wetgevingen — Farmaceutische specialiteiten — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Vergunning voor het in de handel brengen — Wijziging — Vergoedingen — Verordening (EG) nr. 297/95 — Verordening (EG) nr. 1234/2008 — Werkingssfeer]

11

2015/C 381/13

Zaak C-250/15: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen — België) — Vivium SA/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing — Feitelijk en juridisch kader van het hoofdgeding — Geen voldoende preciseringen — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

11

2015/C 381/14

Zaak C-181/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 april 2015 door Marpefa, S.L. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 3 februari 2015 in zaak T-708/14, Marpefa/BHIM

12

2015/C 381/15

Gevoegde zaken C-376/15 P en C-377/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2015 door Changshu City Standard Parts Factory, Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 29 april 2015 in de gevoegde zaken T-558/12 en T-559/12, Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

12

2015/C 381/16

Zaak C-438/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Taranto (Italië) op 10 augustus 2015 — Strafzaak tegen Davide Durante

13

2015/C 381/17

Zaak C-444/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Veneto (Italië) op 17 augustus 2015 — Associazione Italia Nostra Onlus/Comune di Venezia e.a.

14

2015/C 381/18

Zaak C-446/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 18 augustus 2015 — Signum Alfa Sped Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

15

2015/C 381/19

Zaak C-449/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 20 augustus 2015 — Regione autonoma della Sardegna/Comune di Portoscuso

16

2015/C 381/20

Zaak C-450/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 24 augustus 2015 — Autorità Garante della Concorrenza e del mercato/Italsempione — Spedizioni Internazionali SpA

17

2015/C 381/21

Zaak C-462/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 31 augustus 2015 — Verners Pudāns

18

2015/C 381/22

Zaak C-466/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 3 september 2015 — Jean-Michel Adrien, Frédéric Baron, Catherine Blanchin, Marc Bouillaguet, Anne-Sophie Chalhoub, Denis d’Ersu, Laurent Gravière, Vincent Cador, Roland Moustache, Jean-Richard de la Tour, Anne Schneider, Bernard Stamm, Éléonore von Bardeleben/Premier ministre, Ministre des finances et des comptes publics, Ministre de la décentralisation et de la fonction publique

18

2015/C 381/23

Zaak C-472/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 september 2015 door Servizi assicurativi del commercio estero SpA (SACE) en door Sace BT SpA tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-305/13, SACE en Sace BT/Commissie

19

2015/C 381/24

Zaak C-483/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 11 september 2015 — Autorità Garante della Concorrenza e del mercato/Albini & Pitigliani SpA

22

2015/C 381/25

Zaak C-486/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 2 juli 2015 in de gevoegde zaken T-425/04 RENV en T-444/04 RENV, Frankrijk en Orange/Commissie

22

2015/C 381/26

Zaak C-506/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2015 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 juli 2015 in zaak T-561/13, Spanje/Commissie

24

2015/C 381/27

Zaak C-510/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2015 door Fapricela — Indústria de Trefilaria, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 juli 2015 in zaak T-398/10, Fapricela/Commissie

25

 

Gerecht

2015/C 381/28

Zaak T-89/13: Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — Calestep/ECHA (REACH — Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd — Aanbeveling 2003/361/EG — Beroep rechtens kennelijk ongegrond)

27

2015/C 381/29

Zaak T-520/13: Beschikking van het Gerecht van 3 september 2015 — Philip Morris Benelux/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Ontwerp van een effectbeoordelingsverslag dat in het kader van het voorstel tot herziening van de tabaksproductenrichtlijn is opgesteld — Toegangsweigering — Openbaarmaking nadat beroep is ingesteld — Afdoening zonder beslissing]

27

2015/C 381/30

Zaak T-453/14: Beschikking van het Gerecht van 10 september 2015 — Pannonhalmi Főapátság/Parlement [Beroep tot nietigverklaring — Tot het Parlement gericht verzoekschrift betreffende de eigendom van het kasteel Lónyay te Rusovce (Slowakije) — Verzoekschrift dat niet-ontvankelijk is verklaard — Motiveringsplicht — Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

28

2015/C 381/31

Zaak T-533/14 P: Beschikking van het Gerecht van 25 september 2015 — Kolarova/REA (Hogere voorziening — Openbare dienst — Arbeidscontractant — REA — Bevoegdheden verleend aan het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag — Delegatie aan het Bureau, Beheer en afwikkeling van individuele rechten’ (PMO) — Beroep gericht tegen delegerende instelling — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

29

2015/C 381/32

Zaak T-555/14: Beschikking van het Gerecht van 23 september 2015 — Estland/Commissie (Visserij — Investeringen ten gunste van vissersvaartuigen door Estland — Besluit houdende opschorting van tussentijdse betalingen — Intrekking van het besluit — Afdoening zonder beslissing)

29

2015/C 381/33

Zaak T-565/14: Beschikking van het Gerecht van 17 juli 2015 — EEB/Commissie [Milieu — Verordening (EG) nr. 1367/2006 — Besluit van de Commissie inzake de kennisgeving door Polen van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies — Weigering van een interne herziening — Maatregel van individuele strekking — Verdrag van Aarhus — Beroepstermijn — Termijnoverschrijding — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond]

30

2015/C 381/34

Zaak T-578/14: Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — VSM Geneesmiddelen/Commissie [Beroep wegens nalaten en tot nietigverklaring — Consumentenbescherming — Gezondheidsclaims voor levensmiddelen — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Botanische substanties — Beroepstermijn — Ontbreken van procesbelang — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid]

31

2015/C 381/35

Zaak T-585/14: Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Slovenië/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Eigen middelen van de Unie — Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten — Verplichting tot betaling aan de Commissie van het bedrag dat overeenkomt met een verlies aan eigen middelen — Brief van de Commissie — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

32

2015/C 381/36

Zaak T-619/14: Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — Bionorica/Commissie [Beroep wegens nalaten — Consumentenbescherming — Gezondheidsclaims voor levensmiddelen — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Botanische substanties — Beroepstermijn — Ontbreken van procesbelang — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid]

32

2015/C 381/37

Zaak T-620/14: Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — Diapharm/Commissie [Beroep wegens nalaten — Consumentenbescherming — Gezondheidsclaims voor levensmiddelen — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Botanische substanties — Beroepstermijn — Ontbreken van procesbelang — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid]

33

2015/C 381/38

Zaak T-633/14: Beschikking van het Gerecht van 9 september 2015 — Monster Energy/BHIM (Afbeelding van een vredessymbool) (Gemeenschapsmerk — Beroepstermijn — Aanvang — Kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep per fax — Ontvangst van het faxbericht — Termijnoverschrijding — Geen overmacht of toeval — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

34

2015/C 381/39

Zaak T-666/14: Beschikking van het Gerecht van 9 september 2015 — Monster Energy/BHIM (GREEN BEANS) (Gemeenschapsmerk — Beroepstermijn — Aanvang — Kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep per fax — Ontvangst van het faxbericht — Termijnoverschrijding — Geen overmacht of toeval — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

34

2015/C 381/40

Zaak T-676/14: Beschikking van het Gerecht van 3 september 2015 — Spanje/Commissie [Beroep tot nietigverklaring — Artikel 8, lid 3, van verordening (EU) nr. 1173/2011 — Effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied — Manipulatie van statistieken — Besluit van de Commissie om een onderzoek te openen — Niet voor beroep vatbare handeling — Voorbereidende handeling — Niet-ontvankelijkheid]

35

2015/C 381/41

Zaak T-678/14: Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Slowakije/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Eigen middelen van de Unie — Financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten — Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen — Brief van de Commissie — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

36

2015/C 381/42

Zaak T-685/14: Beschikking van het Gerecht van 17 juli 2015 — EEB/Commissie [Milieu — Verordening (EG) nr. 1367/2006 — Besluit van de Commissie inzake de kennisgeving door Bulgarije van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies — Weigering van een interne herziening — Maatregel van individuele strekking — Verdrag van Aarhus — Beroepstermijn — Termijnoverschrijding — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond]

36

2015/C 381/43

Zaak T-779/14: Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Slowakije/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Eigen middelen van de Unie — Financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten — Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen — Brief van de Commissie — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

37

2015/C 381/44

Zaak T-784/14: Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Roemenië/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Eigen middelen van de Unie — Financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten — Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen — Brief van de Commissie — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

38

2015/C 381/45

Zaak T-841/14: Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Spanje/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Eigen middelen van de Unie — Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten — Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenkomt met een verlies van eigen middelen — Bedrag van de vertragingsrente — Brief van de Commissie — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

39

2015/C 381/46

Zaak T-848/14 P: Beschikking van het Gerecht van 21 september 2015 — De Nicola/EIB (Hogere voorziening — Openbare dienst — Personeel van de EIB — Beoordeling — Bevordering — Beoordelings- en bevorderingsronde 2006 — Psychisch geweld — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

39

2015/C 381/47

Zaak T-849/14 P: Beschikking van het Gerecht van 21 september 2015 — De Nicola/EIB (Hogere voorziening — Openbare dienst — Personeel van de EIB — Jaarlijkse beoordeling — Interne regeling — Beroepsprocedure — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

40

2015/C 381/48

Zaak T-10/15 P: Beschikking van het Gerecht van 21 september 2015 — De Nicola/EIB (Hogere voorziening — Openbare dienst — Personeel van de EIB — Psychisch geweld — Onderzoeksprocedure — Rapport van het onderzoekscomité — Onjuiste definitie van psychisch geweld — Besluit van de president van de EIB om geen gevolg te geven aan de klacht)

40

2015/C 381/49

Zaak T-66/15: Beschikking van het Gerecht van 9 september 2015 — Alsharghawi/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen wegens de situatie in Libië — Beroep wegens nalaten — Standpuntbepaling van de Raad — Beroep zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

41

2015/C 381/50

Zaak T-235/15 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015 — Pari Pharma/EMA [Kort geding — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten in het bezit van het EMA betreffende door een onderneming in haar verzoek om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel verstrekte inlichtingen — Besluit om een derde toegang tot de documenten te verlenen — Verzoek tot opschorting van de uitvoering — Spoedeisendheid — Fumus boni juris — Belangenafweging]

42

2015/C 381/51

Zaak T-368/15 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015 — Alcimos Consulting/ECB (Kort geding — Economisch en monetair beleid — Besluiten van de Raad van bestuur van de ECB — Levering van noodliquiditeiten aan de Griekse banken — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Niet-inachtneming van de vormvereisten — Niet-ontvankelijkheid)

43

2015/C 381/52

Zaak T-436/15 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 21 september 2015 — Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi en Negro/Commissie (Kort geding — Landbouw — Bescherming tegen schadelijke organismen voor planten — Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding van de bacterie Xylella fastidiosa in de Europese Unie te voorkomen — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Niet-inachtneming van de vormvoorschriften — Niet-ontvankelijkheid)

43

2015/C 381/53

Zaak T-437/15 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 21 september 2015 — Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe e.a./Commissie (Kort geding — Landbouw — Bescherming tegen schadelijke organismen voor planten — Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding van de bacterie Xylella fastidiosa in de Europese Unie te voorkomen — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Niet-inachtneming van de vormvoorschriften — Niet-ontvankelijkheid)

44

2015/C 381/54

Zaak T-387/15: Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — J & Joy/BHIM — Joy-Sportswear (J AND JOY)

45

2015/C 381/55

Zaak T-388/15: Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — J & Joy/BHIM — Joy-Sportswear (JN-JOY)

45

2015/C 381/56

Zaak T-389/15: Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — J & Joy/BHIM — Joy-Sportswear (J&JOY)

46

2015/C 381/57

Zaak T-505/15: Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Hongarije/Commissie

47

2015/C 381/58

Zaak T-521/15: Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Diesel/BHIM — Sprinter megacentros del deporte (Lijn met krommen en hoeken)

48

2015/C 381/59

Zaak T-528/15: Beroep ingesteld op 8 september 2015 — Bimbo/BHIM — Globo (Bimbo)

48

2015/C 381/60

Zaak T-533/15: Beroep ingesteld op 11 september 2015 — Korea National Insurance Corporation Zweigniederlassung Deutschland e.a./Raad en Commissie

49

2015/C 381/61

Zaak T-539/15: Beroep ingesteld op 17 september 2015 — LLR-G5/BHIM — Glycan Finance (SILICIUM ORGANIQUE G5 LLR-G5)

50

2015/C 381/62

Zaak T-541/15: Beroep ingesteld op 17 september 2015 — Industrie Aeronautiche Reggiane/BHIM — Audi (NSU)

51

2015/C 381/63

Zaak T-549/15: Beroep ingesteld op 22 september 2015 — Guiral Broto/BHIM — Gastro & Soul (Cafe Del Sol)

52

2015/C 381/64

Zaak T-562/15: Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Federcaccia Toscana e a./Commissie

53

2015/C 381/65

Zaak T-567/15: Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Monster Energy/BHIM — Mad Catz Interactive (afbeelding van een zwart vierkant met vier witte strepen)

55

2015/C 381/66

Zaak T-570/15: Beroep ingesteld op 29 september 2015 — Federcaccia della Regione Liguria e.a./Commissie

55

2015/C 381/67

Zaak T-568/13: Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (KIMBO)

57

2015/C 381/68

Zaak T-569/13: Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (Caffè KIMBO Espresso Napoletano)

57

2015/C 381/69

Zaak T-637/13: Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (Caffè KIMBO)

57

2015/C 381/70

Zaak T-638/13: Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (Caffè KIMBO GOLD MEDAL)

58

2015/C 381/71

Zaak T-196/14: Beschikking van het Gerecht van 22 juli 2015 — Swedish Match North Europe/BHIM — Skruf Snus (Doosjes snuiftabak)

58

2015/C 381/72

Zaak T-239/14: Beschikking van het Gerecht van 26 augustus 2015 — Monard/Commissie

58

2015/C 381/73

Zaak T-252/14: Beschikking van het Gerecht van 8 september 2015 — Chemo Ibérica/BHIM — Novartis (EXELTIS)

58

2015/C 381/74

Zaak T-253/14: Beschikking van het Gerecht van 8 september 2015 — Chemo Ibérica/BHIM — Novartis (EXELTIS)

58

2015/C 381/75

Zaak T-592/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Makhlouf/Raad

59

2015/C 381/76

Zaak T-594/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Makhlouf/Raad

59

2015/C 381/77

Zaak T-595/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Othman/Raad

59

2015/C 381/78

Zaak T-597/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Cham en Bena Properties/Raad

59

2015/C 381/79

Zaak T-598/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Almashreq Investment Fund/Raad

60

2015/C 381/80

Zaak T-599/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Souruh/Raad

60

2015/C 381/81

Zaak T-600/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Syriatel Mobile Telecom/Raad

60

2015/C 381/82

Zaak T-603/14: Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Drex Technologies/Raad

60

2015/C 381/83

Zaak T-630/14: Beschikking van het Gerecht van 24 september 2015 — Primo Valore/Commissie

60

2015/C 381/84

Zaak T-674/14: Beschikking van het Gerecht van 2 september 2015 — SEA/Commissie

61

2015/C 381/85

Zaak T-688/14: Beschikking van het Gerecht van 2 september 2015 — Airport Handling/Commissie

61

2015/C 381/86

Zaak T-137/15: Beschikking van het Gerecht van 5 augustus 2015 — Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin/Commissie

61

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 381/87

Gevoegde zaken F-106/13 en F-25/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 oktober 2015 — DD/FRA (Openbare dienst — Personeel van FRA — Tijdelijk functionaris — Loopbaanontwikkelingsrapport — Intern bezwaar — Beschuldigingen van discriminatie — Beschuldiging van represailles in de zin van richtlijn 2000/43 — Administratief onderzoek — Tuchtprocedure — Tuchtmaatregel — Berisping — Artikelen 2, 3 en 11 van bijlage IX bij het Statuut — Beëindiging van de overeenkomst voor onbepaalde tijd — Artikel 47, onder c), i), RAP — Recht om te worden gehoord — Artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

62

2015/C 381/88

Zaak F-39/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 oktober 2015 — FT/ESMA (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Boekhouder — Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd — Bevoegd gezag — Kennelijke beoordelingsfout — Bewijslast — Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht)

63

2015/C 381/89

Zaak F-119/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 6 oktober 2015 — FE/Commissie (Openbare dienst — Aanwerving — Algemeen vergelijkend onderzoek — Opneming op de reservelijst — Besluit van het TABG om een geslaagde kandidaat niet aan te werven — Respectieve bevoegdheden van de jury en van het TABG — Voorwaarden voor toelating tot het vergelijkend onderzoek — Minimumduur van de beroepservaring — Berekeningswijzen — Kennelijke beoordelingsfout van de jury — Geen kennelijke beoordelingsfout — Verlies van een kans op aanwerving — Schadevergoeding)

63

2015/C 381/90

Zaak F-132/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 6 oktober 2015 — CH/Parlement (Openbare dienst — Geaccrediteerde parlementaire medewerkers — Artikel 266 VWEU — Maatregelen ter uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring van het Gerecht — Nietigverklaring van een ontslagbesluit — Nietigverklaring van een besluit tot afwijzing van een verzoek om bijstand krachtens artikel 24 van het Statuut — Omvang van de bijstandsplicht in geval van een begin van bewijs van intimidatie — Verplichting voor het TAOBG om een administratief onderzoek in te stellen — Bevoegdheid voor de ambtenaar of functionaris om een nationale gerechtelijke procedure aan te spannen — Adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk dat klachten behandelt van geaccrediteerde parlementaire medewerkers tegen leden van het Parlement — Rol en bevoegdheden — Materiële en immateriële schade)

64

2015/C 381/91

Zaak F-41/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 oktober 2015 — FK/CEPOL

65


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 381/01)

Laatste publicatie

PB C 371 van 9.11.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 363 van 3.11.2015

PB C 354 van 26.10.2015

PB C 346 van 19.10.2015

PB C 337 van 12.10.2015

PB C 328 van 5.10.2015

PB C 320 van 28.9.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/2


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 17 september 2015 — Confederazione Cooperative Italiane, Cooperativas Agro-alimentarias, Fédération française de la coopération fruitière, légumière et horticole (Felcoop) (C-455/13 P), Europese Commissie (C-457/13 P), Italiaanse Republiek (C-460/13 P)/Associazione Nazionale degli Industriali delle Conserve Alimentari Vegetali (Anicav) e.a.

(Gevoegde zaken C-455/13 P, C-457/13 P en C-460/13 P) (1)

((Hogere voorziening - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening van markten - Sector groenten en fruit - Verordening (EG) nr. 1580/2007 - Artikel 52, lid 2 bis - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 - Artikelen 50, lid 3, en 60, lid 7 - Steun aan telersverenigingen - Verwerkte groenten en fruit - Forfaitaire bedragen ter dekking van bepaalde verwerkingsactiviteiten - Subsidiabiliteit van investeringen en acties in verband met de verwerking - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Rechtstreeks geraakt))

(2015/C 381/02)

Procestaal: Engels

Partijen

(Zaak C-455/13 P)

Verzoekende partijen: Confederazione Cooperative Italiane, Cooperativas Agro-Alimentarias, Fédération française de la coopération fruitière, légumière et horticole (Felcoop) (vertegenwoordigers: M. Merola en M. C. Santacroce, avvocati)

(Zaak C-457/13 P)

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Skelly, A. Marcoulli en B. Schima, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de Europese Commissie: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas en C. Candat, gemachtigden), Sociedad Cooperativa de Exportación de Frutos Cítricos Anecoop (Anecoop) S. Coop., Cooperativa Agrícola Nuestra Señora del Oreto (CANSO) Coop. V., Cooperativa Agrícola „Sant Bernat” (Carlet) Coop. V., Cooperativa Agrícola SCJ (COPAL) Coop. V., Grupo AN S. Coop., Acopaex S. Coop., Las Marismas de Lebrija Sociedad Cooperativa Andaluza (Las Marismas), Associació de Cooperatives Agràries de les Terres de Lleida (ACTEL), Unió Corporació Alimentária (UNIO) SCCL, Union Coopérative Agricole France Prune (France Prune), Agrial SCA, Triskalia, Union Fermière Morbihannaise (UFM), VOG Products Soc. agr. coop., Consorzio Padano Ortofrutticolo (CO.PAD.OR.) Soc. agr. coop., Consorzio Casalasco del Pomodoro Soc. agr. coop., Agricoltori Riuniti Piacentini (ARP) Soc. agr. coop., Orogel Fresco Soc. agr. coop., Conserve Italia Soc. agr. coop., Fruttagel Soc. agr. coop. (vertegenwoordigers: M. Merola en C. Santacroce, avvocati), Unione Nazionale tra le Organizzazioni di Produttori Ortofrutticoli, Agrumari e di Frutta in Guscio (Unaproa) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Crisci, vervolgens G. Coppo, avvocati),

(Zaak C-460/13 P)

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door S. Varone, avvocato dello Stato)

Andere partijen in de procedure: Associazione Nazionale degli Industriali delle Conserve Alimentari Vegetali (Anicav), Agrupación Española de Fabricantes de Conservas Vegetales (Agrucon), Associazione Italiana Industrie Prodotti Alimentari (AIIPA), Associazione Nazionale degli Industriali delle Conserve Alimentari Vegetali (Anicav), Campil-Agro-Industrial do Campo do Tejo Lda, Evropaïka Trofima AE, FIT — Fomento da Indústria do Tomate SA, Konservopoiia Oporokipeftikon Filippos AE, Panellinia Enosi Konservopoion, Elliniki Etairia Konservon AE, Anonymos Viomichaniki Etaireia Konservon D. Nomikos, Italagro — Indústria de Transformação de Produtos Alimentares SA, Kopaïs AVEE Trofimon & Poton, Serraïki Konservopoiia Oporokipeftikon Serko AE, Sociedade de Industrialização de Produtos Agrícolas — Sopragol SA, Sugalidal — Indústrias de Alimentação SA, Sutol — Indústrias Alimentares Lda, ZANAE Zymai Artopoiias Nikoglou AE Viomichania Emporio Trofimon, AIT — Associação dos Industriais de Tomate, (vertegenwoordigers: S. Estima Martins en R. Oliveira, advogados), Confederazione Cooperative Italiane, Cooperativas Agro-Alimentarias, Fédération française de la coopération fruitière, légumière et horticole (Felcoop), VOG Products Soc. agr. coop., Consorzio Padano Ortofrutticolo (CO.PAD.OR.) Soc. agr. coop., Consorzio Casalasco del Pomodoro Soc. agr. coop., ARP Agricoltori Riuniti Piacentini Soc. agr. coop., Orogel Fresco Soc. agr. coop., Conserve Italia Soc. agr. coop.

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Anicav e.a./Commissie (T-454/10 en T-482/11, EU:T:2013:282) wordt vernietigd voor zover daarin de beroepen in de zaken T-454/10 en T-482/11, die strekten tot nietigverklaring van artikel 52, lid 2 bis, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 687/2010 van de Commissie van 30 juli 2010, alsmede de artikelen 50, lid 3, en 60, lid 7, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft, ontvankelijk zijn verklaard.

2)

De beroepen tot nietigverklaring in de zaken T-454/10 en T-482/11 zijn niet-ontvankelijk.

3)

De Associazione Nazionale degli Industriali delle Conserve Alimentari Vegetali (Anicav), de Agrupación Española de Fabricantes de Conservas Vegetales (Agrucon), de Associazione Italiana Industrie Prodotti Alimentari (AIIPA), Campil-Agro-Industrial do Campo do Tejo Lda, Evropaïka Trofima AE, FIT — Fomento da Indústria do Tomate SA, Konservopoiia Oporokipeftikon Filippos AE, Panellinia Enosi Konservopoion, Elliniki Etairia Konservon AE, Anonymos Viomichaniki Etaireia Konservon D. Nomikos, Italagro — Indústria de Transformação de Produtos Alimentares SA, Kopaïs AVEE Trofimon & Poton, Serraïki Konservopoiia Oporokipeftikon Serko AE, Sociedade de Industrialização de Produtos Agrícolas — Sopragol SA, Sugalidal — Indústrias de Alimentação SA, Sutol — Indústrias Alimentares Lda et ZANAE Zymai Artopoiias Nikoglou AE Viomichania Emporio Trofimon worden verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en/of van de hogere voorzieningen die zijn opgekomen bij de Confederazione Cooperative Italiane, de Cooperativas Agro-Alimentarias, de Fédération française de la coopération fruitière, légumière et horticole (Felcoop), de Europese Commissie in zaak C-457/13 P, de Italiaanse Republiek, de Sociedad Cooperativa de Exportación de Frutos Cítricos Anecoop (Anecoop) S. Coop, de Cooperativa Agrícola Nuestra Señora del Oreto (CANSO) Coop. V., de Cooperativa Agrícola „Sant Bernat” (Carlet) Coop. V., de Cooperativa Agrícola SCJ (COPAL) Coop. V., Grupo AN S. Coop., Acopaex S. Coop., Las Marismas de Lebrija Sociedad Cooperativa Andaluza (Las Marismas), de Associació de Cooperatives Agràries de les Terres de Lleida (ACTEL), de Unió Corporació Alimentária (UNIO) SCCL, de Union Coopérative Agricole France Prune (France Prune), Agrial SCA, Triskalia, de Union Fermière Morbihannaise (UFM), VOG Products Soc. agr. coop., Consorzio Padano Ortofrutticolo (CO.PAD.OR.) Soc. agr. coop., Consorzio Casalasco del Pomodoro Soc. agr. coop., Agricoltori Riuniti Piacentini (ARP) Soc. agr. coop., Orogel Fresco Soc. agr. coop., Conserve Italia Soc. agr. coop., Fruttagel Soc. agr. coop. en de Unione Nazionale tra le Organizzazioni di Produttori Ortofrutticoli, Agrumari e di Frutta in Guscio (Unaproa).

4)

AIT — Associação dos Industriais de Tomate en de Franse Republiek dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.

PB C 344 van 23.11.2013.

PB C 352 van 30.11.2013.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/4


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Kammarrätten i Sundsvall — Zweden) — OKG AB/Skatteverket

(Zaak C-606/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/96/EG - Artikelen 4 en 21 - Richtlijn 2008/118/EG - Richtlijn 92/12/EEG - Artikel 3, lid 1 - Werkingssfeer - Regeling van een lidstaat - Heffing van een belasting op het thermisch rendement van kernreactoren))

(2015/C 381/03)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Kammarrätten i Sundsvall

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OKG AB

Verwerende partij: Skatteverket

Dictum

1)

De artikelen 4, lid 2, en 21, lid 5, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, krachtens welke een belasting wordt geheven op het thermisch rendement van kernreactoren, aangezien een dergelijke belasting niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.

2)

Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, moet aldus worden uitgelegd dat een belasting op het thermisch rendement van een kernreactor geen „accijns” in de zin van die richtlijn vormt.


(1)  PB C 39 van 8.2.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — ERSTE Bank Hungary Zrt/Attila Sugár

(Zaak C-32/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Hypothecaire leningsovereenkomst - Artikel 7, lid 1 - Beëindiging van het gebruik van oneerlijke bedingen - Passende en doeltreffende middelen - Schuldverklaring - Notariële akte - Aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging door een notaris - Executoriale titel - Verplichtingen van de notaris - Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen - Rechterlijke toetsing - Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid))

(2015/C 381/04)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ERSTE Bank Hungary Zrt

Verwerende partij: Attila Sugár

Dictum

De artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een notaris die met inachtneming van de vormvoorschriften een authentieke akte betreffende een consumentenovereenkomst heeft verleden, de formule van tenuitvoerlegging op die akte kan aanbrengen of kan weigeren die formule door te halen, hoewel noch in het ene, noch in het andere stadium is getoetst of de bedingen van die overeenkomst mogelijkerwijs oneerlijk zijn.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Curtea de Apel Cluj — Roemenië) — Smaranda Bara e.a./Casa Naţională de Asigurări de Sănătate, Președintele Casei Naționale de Asigurări de Sănătate, Agenţia Naţională de Administrare Fiscală (ANAF)

(Zaak C-201/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 95/46/EG - Verwerking van persoonsgegevens - Artikelen 10 en 11 - Informeren van de betrokkenen - Artikel 13 - Uitzonderingen en beperkingen - Overdracht van persoonlijke belastinggegevens door een overheidsinstantie van een lidstaat met het oog op de verwerking ervan door een andere overheidsinstantie))

(2015/C 381/05)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Cluj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Smaranda Bara e.a.

Verwerende partijen: Casa Naţională de Asigurări de Sănătate, Președintele Casei Naționale de Asigurări de Sănătate, Agenţia Naţională de Administrare Fiscală (ANAF)

Dictum

De artikelen 10, 11 en 13 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale maatregelen als die in het hoofdgeding, die een overheidsinstantie van een lidstaat toestaan persoonsgegevens over te dragen aan een andere overheidsinstantie die ze vervolgens verwerkt, zonder dat de betrokkenen zijn geïnformeerd over deze overdracht of verwerking.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — Weltimmo s.r.o./Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság

(Zaak C-230/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Richtlijn 95/46/EG - Artikelen 4, lid 1, en 28, leden 1, 3 en 6 - Verantwoordelijke voor de verwerking die formeel in een lidstaat is gevestigd - Schending van het recht op bescherming van de persoonsgegevens van natuurlijke personen in een andere lidstaat - Vaststelling van het toepasselijke recht en de bevoegde toezichthoudende autoriteit - Uitoefening van de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit - Sanctiebevoegdheid))

(2015/C 381/06)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Weltimmo s.r.o.

Verwerende partij: Nemzeti Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moet aldus worden uitgelegd dat het op grond van dat artikel mogelijk is de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens van een andere lidstaat dan die waar de voor de verwerking van die gegevens verantwoordelijke is geregistreerd, toe te passen, voor zover bedoelde verantwoordelijke via een duurzame vestiging op het grondgebied van die lidstaat een, zelfs geringe, reële en daadwerkelijke activiteit uitoefent, in het kader waarvan die verwerking plaatsvindt.

Om in omstandigheden als die van het hoofdgeding vast te stellen of daarvan sprake is, kan de verwijzende rechter met name rekening houden met het feit dat de activiteit van de verantwoordelijke voor de verwerking, in het kader waarvan deze verwerking plaatsvindt, bestaat in de exploitatie van vastgoedsites voor onroerend goed dat is gelegen op het grondgebied van die lidstaat, die in de taal van die lidstaat zijn gesteld, en dat deze activiteit dientengevolge hoofdzakelijk, zo niet volledig, op bedoelde lidstaat is gericht, en voorts met het feit dat deze verantwoordelijke in die lidstaat over een vertegenwoordiger beschikt die is belast met het innen van de uit die activiteit resulterende openstaande rekeningen en de vertegenwoordiging van hem in bestuurlijke en juridische procedures met betrekking tot de verwerking van de betrokken gegevens.

De nationaliteit van degenen wier gegevens aldus worden verwerkt, is daarentegen irrelevant.

2)

In het geval dat de toezichthoudende autoriteit van een lidstaat waarbij klachten zijn ingediend in overeenstemming met artikel 28, lid 4, van richtlijn 95/46, tot de conclusie komt dat het recht dat van toepassing is op de verwerking van de betrokken persoonsgegevens niet het nationale recht van die lidstaat is, maar dat van een andere lidstaat, moet artikel 28, leden 1, 3 en 6, van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat die toezichthoudende autoriteit de werkelijke bevoegdheden om in te grijpen die haar in overeenstemming met artikel 28, lid 3, van voornoemde richtlijn zijn toegekend slechts op het grondgebied van de lidstaat waartoe zij behoort, zou kunnen uitoefenen. Bijgevolg kan zij op grond van het recht van die lidstaat geen sancties opleggen aan een verantwoordelijke voor de verwerking van die gegevens die niet op dat grondgebied is gevestigd, maar zou zij ingevolge artikel 28, lid 6, van die richtlijn aan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waarvan het recht van toepassing is, moeten vragen om in te grijpen.

3)

Richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd, dat het begrip „adatfeldolgozás” (technische bewerking van gegevens), dat wordt gebezigd in de Hongaarse taalversie van deze richtlijn, in het bijzonder in de artikelen 4, lid 1, onder a), en 28, lid 6, ervan, in dezelfde zin moet worden opgevat als de term „adatkezelés” (gegevensverwerking).


(1)  PB C 245 van 28.7.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Gmina Wrocław/Minister Finansów

(Zaak C-276/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 9, lid 1 - Artikel 13, lid 1 - Belastingplichtigen - Uitlegging van het begrip „zelfstandig” - Gemeentelijk orgaan - Economische activiteiten die een gemeentelijke organisatorische eenheid niet als overheid verricht - Mogelijkheid om een dergelijke eenheid als „belastingplichtige” in de zin van de bepalingen van richtlijn 2006/112 te beschouwen - Artikelen 4, lid 2, VEU en 5, lid 3, VEU))

(2015/C 381/07)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gmina Wrocław

Verwerende partij: Minister Finansów

Dictum

Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat publiekrechtelijke lichamen zoals de gemeentelijke begrotingseenheden aan de orde in het hoofdgeding, niet kunnen worden beschouwd als belastingplichtigen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde aangezien zij niet voldoen aan het in die bepaling neergelegde criterium van zelfstandigheid.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Firenze — Italië) — Strafzaak tegen Skerdjan Celaj

(Zaak C-290/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2008/115/EG - Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders - Terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een voor een periode van drie jaar geldend inreisverbod - Overtreding van het inreisverbod - Voorheen verwijderde derdelander - Gevangenisstraf in geval van een nieuwe illegale binnenkomst van het nationale grondgebied - Verenigbaarheid))

(2015/C 381/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Firenze

Partij in de strafzaak

Skerdjan Celaj

Dictum

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn zich in beginsel niet verzet tegen een regeling van een lidstaat waarbij een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een illegaal verblijvende derdelander die, nadat hij in het kader van een eerdere terugkeerprocedure naar zijn land van herkomst was teruggekeerd, in weerwil van een inreisverbod opnieuw illegaal het grondgebied van die staat binnenkomt.


(1)  PB C 292 van 1.9.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — R. L. Trijber, handelend onder de naam Amstelboats/College van burgemeester en wethouders van Amsterdam (C-340/14), J. Harmsen/Burgemeester van Amsterdam (C-341/14)

(Gevoegde zaken C-340/14 en C-341/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2006/123/EG - Diensten op de interne markt - Pleziervaart - Raamprostitutiebedrijven - Artikel 2, lid 2, onder d) - Werkingssfeer - Daarvan uitgesloten - Diensten op het gebied van vervoer - Vrijheid van vestiging - Machtigingsregeling - Artikel 10, lid 2, onder c) - Vergunningsvoorwaarden - Evenredigheid - Taalvereiste - Artikel 11, lid 1, onder b) - Vergunningsduur - Beperking van het aantal beschikbare vergunningen - Dwingende reden van algemeen belang])

(2015/C 381/09)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: R. L. Trijber, handelend onder de naam Amstelboats (C-340/14), J. Harmsen (C-341/14)

Verwerende partijen: College van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Burgemeester van Amsterdam

Dictum

1)

Artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 2006/123/EG van het Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, moet aldus worden uitgelegd dat, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, een activiteit zoals die waarvoor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vergunningsaanvraag is ingediend, die erin bestaat tegen betaling passagiers diensten te verstrekken op een boot tijdens rondleidingen op de binnenwateren van een stad als partyverhuur, geen dienst „op het gebied van vervoer” in de zin van deze bepaling is die buiten de werkingssfeer van die richtlijn valt.

2)

Artikel 11, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/123 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de bevoegde nationale instanties vergunningen voor onbepaalde tijd verlenen voor de uitoefening van een activiteit zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, terwijl het aantal door deze instanties daartoe verleende vergunningen beperkt is om dwingende redenen van algemeen belang.

3)

Artikel 10, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/123 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een maatregel, zoals die in het hoofdgeding, die de afgifte van een vergunning voor de uitoefening van een activiteit zoals die welke aan de orde is in zaak C-341/14, bestaande uit de exploitatie van raamprostitutiebedrijven via de verhuur van kamers in dagdelen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de verstrekker van deze diensten zich verstaanbaar kan maken in een voor de afnemers van deze diensten — in casu prostituees — begrijpelijke taal, aangezien deze voorwaarde geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel van algemeen belang te waarborgen, namelijk te voorkomen dat aan prostitutie gelieerde strafbare feiten worden gepleegd, en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 — Electrabel SA en Dunamenti Erőmű Zrt./Europese Commissie

(Zaak C-357/14 P) (1)

((Hogere voorziening - Staatssteun - Steun die door de Hongaarse autoriteiten is toegekend aan bepaalde stroomproducenten - Stroomafnameovereenkomsten tussen een openbaar bedrijf en bepaalde stroomproducenten - Beschikking waarbij deze steun met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Begrip „partij” die hogere voorziening bij het Hof kan instellen - Toetreding van Hongarije tot de Europese Unie - Relevante datum voor de beoordeling of sprake is van steun - Begrip „staatssteun” - Voordeel - Criterium van de particuliere investeerder - Methode voor de berekening van het bedrag van die steun))

(2015/C 381/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Electrabel SA en Dunamenti Erőmű Zrt. (vertegenwoordigers: J. Philippe, F.-H. Boret en A.-C. Guyon, avocats, P. Turner, QC)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Dunamenti Erőmű Zrt. wordt verwezen in haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

Electrabel SA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 329 van 22.9.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil de prud’hommes de Paris -Frankrijk) — O/Bio Philippe Auguste SARL

(Zaak C-432/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie op grond van leeftijd - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Artikel 2, leden 1 en 2, onder a) - Verschil in behandeling op grond van leeftijd - Vergelijkbaarheid van situaties - Uitkering van een vergoeding bij het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ter compensatie van onzekerheid - Uitsluiting van jongeren die tijdens hun school- of universitaire vakantie werken])

(2015/C 381/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil de prud’hommes de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: O

Verwerende partij: Bio Philippe Auguste SARL

Dictum

Het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd, dat is neergelegd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en nader is uitgewerkt in richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan een transitievergoeding die bij het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, als aanvulling op het salaris, wordt uitgekeerd wanneer de contractuele arbeidsverhoudingen niet worden voortgezet met een overeenkomst voor onbepaalde tijd, niet verschuldigd is wanneer de overeenkomst is gesloten met een jongere voor een tijdvak dat binnen zijn school- of universitaire vakantie valt.


(1)  PB C 431 van 1.2.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 oktober 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Ministero della Salute/Doc Generici srl

(Zaak C-452/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Verwijzingsplicht - Harmonisatie van de wetgevingen - Farmaceutische specialiteiten - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Vergunning voor het in de handel brengen - Wijziging - Vergoedingen - Verordening (EG) nr. 297/95 - Verordening (EG) nr. 1234/2008 - Werkingssfeer])

(2015/C 381/12)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA) en Ministero della Salute

Verwerende partij: Doc Generici srl

Dictum

1)

Noch verordening (EG) nr. 297/95 van de Raad van 10 februari 1995 inzake de vergoedingen die aan het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling dienen te worden betaald, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 273/2012 van de Commissie van 27 maart 2012, noch verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 712/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012, legt op of verbiedt dat een bevoegde nationale autoriteit eist dat voor een wijziging van het adres van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen, zoveel vergoedingen worden betaald als er vergunningen voor het in de handel brengen moeten worden gewijzigd.

2)

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, in omstandigheden als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, gehouden is gevolg te geven aan haar verwijzingsverplichting.


(1)  PB C 448 van 15.12.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/11


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen — België) — Vivium SA/Belgische Staat

(Zaak C-250/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Feitelijk en juridisch kader van het hoofdgeding - Geen voldoende preciseringen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

(2015/C 381/13)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vivium SA

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Het door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) bij beslissing van 13 mei 2015 (zaak C-250/15) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 262 van 10.8.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/12


Hogere voorziening ingesteld op 22 april 2015 door Marpefa, S.L. tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 3 februari 2015 in zaak T-708/14, Marpefa/BHIM

(Zaak C-181/15 P)

(2015/C 381/14)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Marpefa, S.L. (vertegenwoordiger: I. Barroso Sánchez-Lafuente, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment

Bij beschikking van 6 oktober 2015 heeft het Hof van Justitie (Zevende kamer) de hogere voorziening afgewezen.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/12


Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2015 door Changshu City Standard Parts Factory, Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 29 april 2015 in de gevoegde zaken T-558/12 en T-559/12, Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-376/15 P en C-377/15 P)

(2015/C 381/15)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Changshu City Standard Parts Factory, Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd (vertegenwoordigers: R. Antonini, avvocato, E. Monard, avocat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, European Industrial Fasteners Institute AISBL (EIFI)

Conclusies

1)

Het arrest van het Gerecht in de gevoegde zaken T-558/12 en T-559/12 Changshu City Standard Parts Factory en Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd tegen Raad van de Europese Unie vernietigen;

2)

de vordering van rekwirantes in hun beroep bij het Gerecht toewijzen en uitvoeringsverordening (EU) nr. 924/2012 van de Raad van 4 oktober 2012 tot wijziging van verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (1) nietig verklaren, voor zover zij rekwirantes betreft;

3)

de Raad verwijzen in de kosten van de procedures bij het Gerecht en bij het Hof, met inbegrip van de kosten van rekwirantes;

4)

interveniënten verwijzen in hun eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes stellen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder met betrekking tot het begrip „alle vergelijkbare exporttransacties” en de verhouding tussen de betrokken bepalingen, door de artikel 2, leden 10 en 11, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) en de artikelen 2.4 en 2.4.2 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 onjuist uit te leggen. Bovendien heeft het rekwirantes een onredelijke bewijslast opgelegd.

Voorts betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 2, lid 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap en artikel 2.4 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 onjuist uit te leggen; bepaalde beweringen van rekwirantes niet heeft onderzocht en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de motiveringsplicht krachtens artikel 296 VWEU.


(1)  PB L 275, blz. 1.

(2)  PB L 343, blz. 51.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Taranto (Italië) op 10 augustus 2015 — Strafzaak tegen Davide Durante

(Zaak C-438/15)

(2015/C 381/16)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Taranto

Partij in de strafzaak

Davide Durante

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 43, 49 en 56 en volgende EG aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling betreffende kansspelen die voor openbare aanbestedingen van concessies als bedoeld in artikel [10, lid] 9-octies, van wet nr. 44 van 26 april 2012 bepaalt dat onvoldoende financieel-economische draagkracht een grond is om de gegadigde van de selectieprocedure uit te sluiten, zonder deze laatste andere geschikte middelen te bieden om deze draagkracht te bewijzen dan de overlegging van twee verschillende attesten afgegeven door twee verschillende kredietinstellingen, wanneer die gegadigde slechts attesten van een enkele kredietinstelling overlegt?


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Veneto (Italië) op 17 augustus 2015 — Associazione Italia Nostra Onlus/Comune di Venezia e.a.

(Zaak C-444/15)

(2015/C 381/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Veneto

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Associazione Italia Nostra Onlus

Verwerende partijen: Comune di Venezia, Ministero per i beni e le attività culturali, Regione del Veneto, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero della Difesa Capitaneria di Porto di Venezia, Agenzia del Demanio

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/42/EG (1) voor zover het verwijst naar de situatie bedoeld in lid 2, onder b), van datzelfde artikel, geldig, vanuit het oogpunt van de bepalingen inzake milieu in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en in het Handvest van de Grondrechten, voor zover het plannen en programma’s, waarvoor een effectbeoordeling in de zin van de artikelen 6 en 7 van richtlijn 92/43/EEG (2) noodzakelijk wordt geacht, vrijstelt van een systematische onderwerping aan strategische milieubeoordeling?

2)

Indien de aangehaalde bepaling geldig wordt verklaard, moet artikel 3, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/42/EG, gelezen in samenhang met overweging 10 van die richtlijn, die bepaalt dat „alle plannen en programma’s waarvoor uit hoofde van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna is vastgesteld dat een beoordeling nodig is, aanzienlijke milieueffecten [kunnen] hebben en als regel aan een systematische milieubeoordeling [dienen] te worden onderworpen”, dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals de nationale regeling die, om het begrip „kleine gebieden op lokaal niveau” te omschrijven, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/42/EG, verwijst naar louter kwantitatieve gegevens?

3)

Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 3, leden 2 en 3 van richtlijn 2001/42/EG, gelezen in samenhang met overweging 10 van die richtlijn, waarin het heet dat „alle plannen en programma’s waarvoor uit hoofde van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna is vastgesteld dat een beoordeling nodig is, aanzienlijke milieueffecten [kunnen] hebben en als regel aan een systematische milieubeoordeling [dienen] te worden onderworpen”, dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staan aan een regeling zoals de nationale regeling die alle ontwikkelingsprojecten van nieuwe of uitbreidende stedelijke gebieden, betreffende oppervlakten tot 40 hectaren, of projecten van herinrichting of ontwikkeling van stedelijke gebieden binnen bestaande stedelijke gebieden die betrekking hebben op oppervlakten tot 10 hectaren, buiten het toepassingsgebied brengt van de automatische en verplichte procedure van strategische milieubeoordeling, hoewel, gelet op de mogelijke effecten op de gebieden, reeds is bepaald dat hiervoor een effectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van richtlijn 92/43/EEG is vereist.


(1)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197, blz. 30).

(2)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 18 augustus 2015 — Signum Alfa Sped Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

(Zaak C-446/15)

(2015/C 381/18)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Signum Alfa Sped Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de bepalingen van richtlijn 2006/112 (1) betreffende de aftrek van btw aldus worden uitgelegd dat de belastingautoriteit op algemene wijze kan verlangen dat de belastingplichtige die zijn recht op btw-aftrek wenst uit te oefenen, wil hij voorkomen dat de belastingautoriteit de economische verrichting als fictief aanmerkt, nagaat of de opsteller van de factuur voor de diensten waarvoor hij zijn recht op aftrek wil uitoefenen, zowel op het ogenblik waarop de diensten worden verricht als ten tijde van de controle, beschikt over de personele en materiële middelen die nodig zijn om die diensten te verrichten, en of de opsteller van de factuur heeft voldaan aan zijn verplichtingen ter zake van aangifte en betaling van btw, of dat de belastingautoriteit kan eisen dat die belastingplichtige, behalve over de factuur, beschikt over andere documenten in verband met de economische verrichting die vrij zijn van vormgebreken? Kan van de opsteller van de factuur worden geëist dat hij zijn economische activiteit volledig volgens de regels verricht, niet alleen ten tijde van de transactie waarop het recht op btw-aftrek is gebaseerd, maar ook ten tijde van de belastingcontrole?

2)

Ingeval de belastingautoriteit op basis van de in de eerste vraag beschreven omstandigheden vaststelt dat de economische verrichting weliswaar heeft plaatsgevonden, maar dat de factuur, inhoudelijk gesproken, onbetrouwbaar is omdat die verrichting niet heeft plaatsgevonden tussen de op de factuur vermelde partijen, dient de belastingautoriteit, op wie volgens de algemene regel de bewijslast rust, dan ook te achterhalen welke partijen de transactie dan wél hebben verricht en wie de factuur heeft opgesteld, of kan zij het recht op aftrek dat de belastingplichtige wenst uit te oefenen, weigeren zonder een afdoend bewijs te leveren voor die feiten, en zonder gegevens of omstandigheden aan te voeren betreffende de naam van de derde of de door hem vervulde rol, en dus louter op basis van haar eigen verklaringen dienaangaande?

3)

Moeten de bepalingen van richtlijn 2006/112 betreffende de aftrek van btw aldus worden uitgelegd dat de belastingautoriteit, ook al betwist zij niet dat de op de factuur vermelde economische verrichting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en ook al voldoet de factuur aan de wettelijke vormvereisten, de belastingplichtige het recht op btw-aftrek kan weigeren zonder na te gaan of die met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld — alsof de weigering van aftrek was gebaseerd op risicoaansprakelijkheid — op grond dat de economische verrichting niet heeft plaatsgevonden tussen de op de factuur vermelde partijen en de factuur inhoudelijk gesproken dus niet betrouwbaar is, zodat de vraag of de belastingplichtige met de nodige zorgvuldigheid heeft gehandeld, per definitie niet moet worden onderzocht, of moet de belastingautoriteit die de belastingplichtige verbiedt zijn recht op aftrek uit te oefenen, in dergelijke omstandigheden bewijzen dat laatstgenoemde wist dat de onderneming waarmee hij een contractuele relatie had, onregelmatigheden beging — in voorkomend geval met het oog op belastingontduiking –, of dat die belastingplichtige zelf bij die onregelmatigheden betrokken was?

4)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is een uitlegging van de rechtsregels volgens welke slechts kan worden onderzocht of de ontvanger van de factuur met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld als kan worden aangetoond dat de verrichting tussen partijen heeft plaatsgevonden, en wel op de in de factuur beschreven wijze, en dat er alleen sprake is van een ander soort onregelmatigheden, zoals vormgebreken, dan verenigbaar met de bepalingen van richtlijn 2006/112 betreffende de aftrek van btw en met de in de rechtspraak van het Hof ontwikkelde beginselen van fiscale neutraliteit, rechtszekerheid en evenredigheid, in het bijzonder gelet op het feit dat het nationale belastingrecht bepalingen bevat die zien op facturen met vormgebreken en facturen die zijn opgesteld zonder dat er een economische verrichting aan ten grondslag ligt?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 20 augustus 2015 — Regione autonoma della Sardegna/Comune di Portoscuso

(Zaak C-449/15)

(2015/C 381/19)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Regione autonoma della Sardegna

Verwerende partij: Comune di Portoscuso

Prejudiciële vraag

Staan de in de artikelen 49 VWEU, 56 VWEU en 106 VWEU neergelegde beginselen van vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging en het in deze beginselen besloten liggende redelijkheidsbeginsel in de weg aan een nationale regeling die via achtereenvolgende wetgevende maatregelen de termijn waarop concessies voor aan de overheid toebehorende, op of aan zee, meren of rivieren gelegen goederen van economisch belang aflopen, herhaaldelijk en met ten minste elf jaar verlengt, waardoor het recht van exploitatie voor economische doeleinden van het goed exclusief in handen blijft van dezelfde concessiehouder, hoewel de geldigheidsduur van de hem verleende concessie is verstreken, zodat geïnteresseerde marktdeelnemers elke mogelijkheid wordt ontnomen om het goed toegewezen te krijgen aan het einde van een openbare aanbestedingsprocedure?


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 24 augustus 2015 — Autorità Garante della Concorrenza e del mercato/Italsempione — Spedizioni Internazionali SpA

(Zaak C-450/15)

(2015/C 381/20)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del mercato

Verwerende partij: Italsempione — Spedizioni Internazionali SpA

Prejudiciële vraag

Staat het evenredigheidsbeginsel, dat ingevolge artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij de berekening van geldboeten moet worden gevolgd, in de weg aan een uitlegging van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 (1) — zoals door de Commissie geconsolideerd bij de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (2006/C 201/02) — en de daaruit voortvloeiende, ook nationale, toepassingspraktijk volgens welke de aan ondernemingen die het kartelverbod hebben geschonden op te leggen geldboeten aldus worden berekend dat de omstandigheden in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het basisbedrag dat resulteert uit de afweging van de verschillende factoren waarmee volgens de Unieregeling rekening moet worden gehouden, en in elk geval vóór de verlaging tot 10 % van de omzet, met het risico dat de toepassing van verzachtende omstandigheden op het basisbedrag niet leidt tot een individualisering van de boete, die echter juist via aanpassing van het betrokken bedrag aan de kenmerken van de specifieke zaak zou moeten afhangen van de omstandigheden?


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 31 augustus 2015 — Verners Pudāns

(Zaak C-462/15)

(2015/C 381/21)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Verners Pudāns

Andere partij in de procedure: Valsts ieņēmumu dienests

Prejudiciële vraag

Moet artikel 29, lid 1, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (1) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling het een lidstaat in beginsel toestaat inkomstenbelasting te heffen over de betalingen die zijn verricht op grond van de in bijlage I bij die verordening genoemde steunregelingen?


(1)  PB L 30, blz. 16.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 3 september 2015 — Jean-Michel Adrien, Frédéric Baron, Catherine Blanchin, Marc Bouillaguet, Anne-Sophie Chalhoub, Denis d’Ersu, Laurent Gravière, Vincent Cador, Roland Moustache, Jean-Richard de la Tour, Anne Schneider, Bernard Stamm, Éléonore von Bardeleben/Premier ministre, Ministre des finances et des comptes publics, Ministre de la décentralisation et de la fonction publique

(Zaak C-466/15)

(2015/C 381/22)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Jean-Michel Adrien, Frédéric Baron, Catherine Blanchin, Marc Bouillaguet, Anne-Sophie Chalhoub, Denis d’Ersu, Laurent Gravière, Vincent Cador, Roland Moustache, Jean-Richard de la Tour, Anne Schneider, Bernard Stamm, Éléonore von Bardeleben

Verwerende partijen: Premier ministre, Ministre des finances et des comptes publics, Ministre de la décentralisation et de la fonction publique

Prejudiciële vraag

Is een nationale regeling die een bij een instelling van de Europese Unie gedetacheerde ambtenaar de mogelijkheid biedt om voor de duur van zijn detachering te kiezen voor ofwel de onderbreking van het betalen van bijdragen aan de pensioenregeling van zijn herkomstland, in welk geval zijn pensioen op basis van deze regeling volledig wordt gecumuleerd met de pensioenvoordelen verbonden aan de detacheringsfunctie, ofwel het verder blijven betalen van deze bijdragen, in welk geval zijn pensioen op grond van die regeling wordt beperkt tot het bedrag dat nodig is om het totaalbedrag van het pensioen, met inbegrip van het pensioen verworven op grond van de regeling verbonden aan de detacheringsfunctie, op het bedrag te brengen dat hij zou hebben verkregen wanneer er geen detachering zou hebben plaatsgevonden, in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in het licht van artikel 48 van hetzelfde Verdrag, en met het in artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde beginsel van loyale samenwerking?


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/19


Hogere voorziening ingesteld op 4 september 2015 door Servizi assicurativi del commercio estero SpA (SACE) en door Sace BT SpA tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015 in zaak T-305/13, SACE en Sace BT/Commissie

(Zaak C-472/15 P)

(2015/C 381/23)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirantes: Servizi assicurativi del commercio estero SpA (SACE), Sace BT SpA (vertegenwoordigers: M. Siragusa en G. Rizza, avvocati)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Italiaanse Republiek

Conclusies

SACE verzoekt het Hof de onderhavige hogere voorziening toe te wijzen, de beslissing van het Gerecht in het dictum van het bestreden arrest te vernietigen en de conclusies van rekwirantes in eerste aanleg te aanvaarden zonder de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, te weten:

algehele nietigverklaring van besluit C(2013) 1501 final van de Europese Commissie van 20 maart 2013 betreffende de maatregelen SA.23425 die in 2004 en 2009 door Italië ten uitvoer zijn gelegd ten gunste van SACE BT SpA;

subsidiair, gedeeltelijke nietigverklaring van enkel de aanvaarde middelen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de zaak, met inbegrip van die van de kosten in het kort geding T-305/13 R.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel, betreffende de toerekenbaarheid van de controversiële maatregelen aan de Italiaanse Staat: schending van artikel 107, lid 1, VWEU zoals uitgelegd door het Hof in het arrest Stardust Marine (C-482/99); kennelijk onjuiste uitlegging van punt 177, onder b), i), van de motivering van het besluit; feitelijke vaststellingen waarvan de materiële onjuistheid blijkt uit de stukken van het dossier en verdraaiing van de inhoud van het besluit; onlogische motivering; onverschuldigde aanvulling van de motivering van het litigieuze besluit; onjuiste toepassing van het beginsel volgens welke de rechtmatigheid van een besluit op het gebied van de staatssteun moet worden beoordeeld in het licht van de informatie waarover de Commissie kon beschikken bij de vaststelling ervan, in verband met de twee brieven van het ministero dell'Economia e delle Finanze (ministerie van Economie en Financiën) aan SACE SpA die de Italiaanse regering heeft overgelegd als bijlage bij haar memorie in interventie

Bij het bestreden arrest is het volgende beginsel vastgesteld: het feit dat de litigieuze handeling belangen van het openbare bedrijf nastreeft die samenvallen met een doelstelling van algemeen belang, betekent niet noodzakelijkerwijze dat dit bedrijf zijn beslissing heeft kunnen nemen zonder rekening te houden met de door de overheid gestelde eisen. Volgens het Gerecht staat niets in de weg van de overheid om een openbaar bedrijf te verplichten een ondernemershandeling te verrichten die, ofschoon zij in het voorkomende geval kan voldoen aan het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie, in ieder geval aan de staat kan worden toegerekend. Derhalve zou van de Commissie, om aan de voorwaarde van toerekenbaarheid te voldoen, niet worden geëist dat zij aantoont dat het openbare bedrijf zich anders zou hebben gedragen indien het autonoom had gehandeld. Aldus is het Gerecht afgeweken van de beginselen die in het arrest Stardust Marine zijn geformuleerd. Uit zijn uitspraak volgt dat het enkele feit dat een openbaar bedrijf wordt gecontroleerd door de Staat en onderworpen is aan een bijzondere organisatorische regeling, op zichzelf volstaat om te concluderen dat overheidsorganen hoe dan ook, per definitie, betrokken zijn bij de vaststelling van besluiten tot interventie ten gunste van de dochterondernemingen van deze onderneming. In een geval als het onderhavige kan toerekenbaarheid aan de Staat enkel worden uitgesloten wanneer vast komt te staan dat de raad van bestuur van de moedermaatschappij een besluit heeft genomen van een zodanige inhoud dat het niet mogelijk is om parallel algemene belangen na te streven. In casu kon dit besluit niet anders zijn dan de vereffening van SACE BT, waar de Commissie per definitie niet tegen zou hebben geprotesteerd. Indien de maatregel van het openbare bedrijf echter in abstracto ook kan beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang of getroffen is met inachtneming van dat belang, moet ervan uit worden gegaan dat de raad van bestuur aldus heeft besloten omdat hij bij zijn besluit niet anders kon dan rekening houden met de vereisten van openbaar gezag, en levering van bewijs van het tegendeel niet is toegestaan of mogelijk is.

De algemene aanwijzingen voor de toerekenbaarheid die door de Commissie worden gebruikt en door het Gerecht zijn goedgekeurd, zeggen niets over de graad van autonomie waarmee de raad van bestuur van SACE SpA de onderneming beheerde en beheert; en dat niet enkel als elke aanwijzing op zichzelf wordt beschouwd, maar ook als zij in hun geheel worden beschouwd. Aan de hand van deze aanwijzingen kon niets anders worden aangetoond dan de omstandigheid dat de Italiaanse Staat in 2009 alle aandelen van SACE SpA in eigendom had en de onderneming dus controleerde. Het arrest Stardust Marine vergt echter dat aanwijzingen die kunnen dienen om de betrokkenheid van de Staat aan te tonen, strikt verbonden zijn met de betrokken maatregelen, rekening houdende met de omvang, de inhoud en de voorwaarden ervan. In het bestreden arrest wordt uitdrukkelijk erkend dat de aanwijzingen voor de toerekenbaarheid die in het besluit worden gebruikt — die op één na alle verband houden met de activiteiten van SACE bij het verzekeren van andere dan marktrisico’s, een sector waarin SACE BT niet actief is — echter betrekking hebben op de algemene context waarin SACE SpA actief is en niet op de omstandigheden van het geval en de context waarin de controversiële maatregelen zijn vastgesteld. Desondanks heeft het Gerecht verzuimd te verklaren dat deze aanwijzingen uit hun aard niet geschikt zijn om rechtstreeks de grondslag te vormen voor het vermoeden van de concrete betrokkenheid van de Staat bij de vaststelling van de litigieuze maatregelen. Aldus heeft het Gerecht het onderzoek verplaatst van de toerekenbaarheid naar het geheel van betrekkingen tussen de Staat en ondernemingen die beantwoorden aan het organisatiemodel van ondernemingen waarin de overheid deelneemt — in de Italiaanse rechtsorde door de wet uitdrukkelijk gekwalificeerd als vennootschappen op aandelen — met als resultaat dat het voorwerp, de aard en de inhoud van de litigieuze maatregelen en de concrete motivering ten grondslag eraan van belang worden ontbloot. In werkelijkheid wijzen de door de Commissie gebruikte aanwijzingen erop dat het zeer onaarschijnlijk is dat de Staat betrokken is geweest bij de vaststelling van de controversiële maatregelen.

Daarentegen heeft het Gerecht bij zijn onderzoek van de toerekenbaarheid het evidente gegeven genegeerd dat het ministero dell'Economia e delle Finanze krachtens de wet de vennootschappen waarin zij participeert niet stuurt en coördineert, zoals SACE in het beroepschrift aanvoert onder aanhaling van de relevante bepalingen. Bovendien heeft het Gerecht het beginsel dat de rechtmatigheid van een besluit inzake staatssteun moet worden beoordeeld in het licht van de informatie waarover de Commissie kon beschikken toen zij het vaststelde, onjuist toegepast in het licht van de twee brieven van het ministero dell'Economia e delle Finanze aan SACE SpA die de Italiaanse regering als bijlage bij haar memorie in interventie heeft overgelegd. In feite bevestigen deze brieven enkel het beginsel van autonoom beheer in de verhouding tussen het ministerie en SACE SpA, waar de Commissie zich van bewust was, al was het maar omdat de Italiaanse regering deze meermaals aan de Commissie heeft toegelicht in de loop van de grondige onderzoeksprocedure ex artikel 108, lid 2, VWEU. De twee documenten zijn dus enkel ingeroepen ter bevestiging van hetgeen al was gesteld, zonder dat de wezenlijke onderdelen van de onderzochte maatregelen in enige mate van betekenis zijn gewijzigd.

Tweede middel, betreffende het ontbreken van het vermeende voordeel dat aan SACE BT zou zijn toegekend door de tweede litigieuze maatregel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU en onjuiste toepassing van het criterium van de particuliere investeerder; feitelijke vaststellingen waarvan de materiële onjuistheid blijkt uit de stukken van het dossier; verdraaiing van het argument volgens welke SACE SpA voordeel heeft gehad van een impliciete verhoging met 5/12 van het tarief van de geïnde commissie ten opzichte van de commissie die door SACE BT aan de particuliere verzekeraars is gestort; onjuiste kwalificatie van dit argument als niet-ontvankelijk „nieuw middel”

Het Gerecht heeft, evenals eerder de Commissie, blijk gegeven van evident beperkte kennis en begrip van de verzekeringsbranche, inzonderheid betreffende de schade-excedentherverzekering (verzekering van „excess of loss” of XoL) en daardoor van ernstige en kennelijke beoordelingsfouten, door feiten vast te stellen waarvan de materiële onjuistheid blijkt uit de stukken van het dossier. De blootstelling aan risico’s van een schade-excedentieherverzekeraar neemt niet toe als de participatie van de herverzekeraar in de dekking hoog is; een hogere participatie in de XoL-overeenkomst correspondeert namelijk met een evenredig hogere commissie. Bovendien is het risico voor de herverzekeraar niet hoger indien de overdragende vennootschap in financiële moeilijkheden verkeert, want in een XoL-overeenkomst is het voornaamste verliesrisico van de herverzekeraar niet gekoppeld aan de moeilijkheden van de overdragende vennootschap, maar aan het insolventierisico van de verkrijgers van de verzekerden. Bovendien bestond er in het geheel geen risico van wanbetaling van de overdragende vennootschap SACE BT, ook in geval van financiële moeilijkheden, aangezien de commissie voor de afsluiting van de herverzekeringsovereenkomst in een enkele termijn vooruit werd betaald aan de moedermaatschappij en de herverzekeringsdekking zonder deze betaling niet zou zijn geactiveerd. De XoL-overeenkomst had niet enkel betrekking op de 25 % door SACE BT herverzekerde risico’s en het is dus onjuist dat met SACE SpA een tweede overeenkomst met een andere commissie gesloten had kunnen worden voor het saldo van de herverzekeringsdekking, zoals in het arrest wordt beweerd. Tot slot is het argument dat SACE SpA, doordat de overeenkomst pas vanaf 5 juni 2009 van kracht werd en de risico’s dus pas vanaf die datum gedekt waren, terwijl zij een commissie op jaarbasis ontving, in feite heeft geprofiteerd van een impliciete verhoging van 5/12 van het tarief van de geïncasseerde commissie ten opzichte van de commissie die SACE BT aan de particuliere herverzekeraars heeft overgemaakt, gelet op de risicoperiode die al was verlopen zonder dat zich verzekerde voorvallen hadden voorgedaan, door het Gerecht volkomen verdraaid. Aangezien deze omstandigheden uit het litigieuze besluit naar voren komen, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat zij tijdens de administratieve procedure niet ter kennis van de Commissie waren gebracht. Nu SACE niet meer heeft gedaan dan een nader argument voordragen ten bewijze dat de wezenlijke voorwaarde van een voordeel ontbreekt — in de context van haar tweede middel en bij uitbreiding daarvan — heeft het Gerecht het betrokken argument ten onrechte gekwalificeerd als een niet-ontvankelijk nieuw middel.

Derde middel, betreffende het ontbreken van het vermeende voordeel dat aan SACE BT zou zijn toegekend door de derde en vierde litigieuze maatregel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU en onjuiste toepassing van het criterium van de particuliere investeerder; onterechte aanvulling van de motivering van het litigieuze besluit

De raad van bestuur van SACE SpA heeft op overeenkomstige wijze gehandeld als het bestuur van andere particuliere marktpartijen. Gezien de zeer onzekere en spoedeisende situatie van de markt in 2009 heeft hij namelijk op een overeenkomstige manier kapitaal geïnjecteerd in gecontroleerde vennootschappen, ongeacht het ontbreken van prognoses over toekomstige kasstromen waarmee de verwachting van een toereikende winstgevendheid van die vennootschappen tenminste op langere termijn boekhoudkundig kon worden onderbouwd. Deze objectieve bevinding, die naar voren kwam uit de loutere waarneming van de marktdynamiek op een gegeven moment, had bij de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder door de Commissie zwaarder moeten wegen dan om het even welke theoretische of speculatieve overweging. Bovendien is in het besluit geen enkel concreet geval aangehaald van een particuliere vennootschap die onder normale marktomstandigheden actief is en die, in een situatie van ernstige moeilijkheden als gevolg van de crisis, door haar aandeelhouders is geliquideerd in plaats van geherkapitaliseerd. Niet duidelijk is — en het Gerecht heeft dat hoe dan ook niet uitgelegd — waarom SACE niettemin gehouden zou zijn ex ante de toekomstige winstgevendheid van SACE BT te beoordelen en de Commissie de passende gegevens voor de voorafgaande beoordeling te verstrekken, hoewel uit de marktgegevens naar voren kwam dat particuliere investeerders dat niet hebben gedaan. Tot slot heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verklaren dat de Commissie, die van mening was dat zij de argumenten van SACE over de toepassing van het empirisch criterium in de context van het criterium van de particuliere investeerder in de loop van het grondige onderzoek niet met de nodige zorgvuldigheid hoefde te onderzoeken, deze argumenten met recht kon verwerpen, gezien de abstracte mogelijkheid dat de door de particuliere marktpartijen verrichte kapitaaltransacties op hun beurt niet aan het criterium van de particuliere investeerder voldeden omdat zij steunelementen behelsden.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 11 september 2015 — Autorità Garante della Concorrenza e del mercato/Albini & Pitigliani SpA

(Zaak C-483/15)

(2015/C 381/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del mercato

Verwerende partij: Albini & Pitigliani SpA

Prejudiciële vraag

Staat het evenredigheidsbeginsel, dat ingevolge artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij de berekening van geldboeten moet worden gevolgd, in de weg aan een uitlegging van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 (1) — zoals door de Commissie geconsolideerd bij de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (2006/C 201/02) — en de daaruit voortvloeiende, ook nationale, toepassingspraktijk volgens welke de aan ondernemingen die het kartelverbod hebben geschonden op te leggen geldboeten aldus worden berekend dat de omstandigheden in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het basisbedrag dat resulteert uit de afweging van de verschillende factoren waarmee volgens de Unieregeling rekening moet worden gehouden, en in elk geval vóór de verlaging tot 10 % van de omzet, met het risico dat de toepassing van verzachtende omstandigheden op het basisbedrag niet leidt tot een individualisering van de boete, die echter juist via aanpassing van het betrokken bedrag aan de kenmerken van de specifieke zaak zou moeten afhangen van de omstandigheden?


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/22


Hogere voorziening ingesteld op 14 september 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 2 juli 2015 in de gevoegde zaken T-425/04 RENV en T-444/04 RENV, Frankrijk en Orange/Commissie

(Zaak C-486/15 P)

(2015/C 381/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, B. Stromsky, D. Grespan en T. Maxian Rusche, leden van de juridische dienst)

Andere partijen in de procedure: Franse Republiek, Orange, voorheen France Télécom, Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Zesde kamer — uitgebreid) van 2 juli 2015 in de gevoegde zaken T-425/04, Frankrijk/Commissie, en T-444/04, France Télécom/Commissie, vernietigen, voor zover hierbij:

artikel 1 van beschikking 2006/621/EG van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van France Télécom (1) nietig is verklaard;

de Commissie is verwezen in haar eigen kosten en acht tiende van de kosten van de Franse Republiek en van Orange in de zaken T-425/04 en T-444/04.

het geding definitief afdoen, de beroepen van verzoeksters verwerpen en verzoeksters verwijzen in de kosten van alle instanties;

subsidiair, de zaak voor hernieuwde behandeling terugverwijzen naar het Gerecht en de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie vier middelen aan.

In de eerste plaats is zij van mening dat het arrest van het Gerecht ontoereikend en tegenstrijdig is gemotiveerd. Het Gerecht is immers voorbijgegaan aan de beginselen die zijn vastgesteld in het in hogere voorziening gewezen arrest (2), en heeft onvoldoende geantwoord op de argumenten die de Commissie heeft aangevoerd in de procedure die na de terugverwijzing heeft plaatsgevonden.

In de tweede plaats verwijt de Commissie het Gerecht dat het artikel 107, lid 1, VWEU op tal van punten heeft geschonden. Daardoor heeft het Gerecht de verklaringen die de openbare autoriteiten tussen juli en december 2002 hebben afgelegd, alsook het aspect „geruststelling van de markten” dat tot uiting kwam in de aanmelding van 4 december 2002, uitgesloten van de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder. Ten eerste heeft het Gerecht zich, door het criterium van de voorzichtige particuliere investeerder op een specifiek moment toe te passen, niet gehouden aan de door het Hof vastgestelde oplossing volgens welke moet worden uitgegaan van de periode waarin de steunmaatregelen zijn genomen, en rekening moet worden gehouden met alle relevante factoren. Volgens de Commissie lijkt het Gerecht eraan voorbij te gaan dat een steunmaatregel kan voortvloeien uit meerdere interventies die onderling verbonden zijn en onmogelijk van elkaar kunnen worden losgekoppeld. Ten tweede heeft het Gerecht op meerdere punten blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het verband tussen het begrip voordeel en de toepassing van het criterium van de voorzichtige particuliere investeerder. De Commissie verwijt het Gerecht meer bepaald dat het dit criterium slechts heeft toegepast op een beperkt deel van de periode waarin het voordeel gevolgen heeft gesorteerd. Ten derde verwijt de Commissie het Gerecht dat het bepaalde elementen van zijn onderzoek heeft uitgesloten. Ten vierde heeft het Gerecht het gezamenlijke onderzoek van meerdere voordelen ten onrechte beperkt tot voordelen van dezelfde aard. Ten vijfde heeft het Gerecht het door het Hof vastgestelde criterium om te bepalen of staatsmaatregelen onlosmakelijk zijn verbonden en samen moeten worden onderzocht, niet toegepast. Ten zesde komt de Commissie op tegen de vaststelling van het Gerecht dat bepaalde gebeurtenissen een „breuk” vormden in de opeenvolging van de staatsmaatregelen in de maanden september tot december 2002. Volgens de Commissie kan een dergelijke „breuk” niet rechtvaardigen dat de maatregelen die vóór die datum zijn getroffen en de maatregelen die erna zijn getroffen, afzonderlijk worden onderzocht. Ten slotte betwist de Commissie de motivering van het Gerecht betreffende het risico voor reputatieschade.

In de derde plaats verwijt de Commissie het Gerecht dat het zijn bevoegdheid om controle uit te oefenen op de rechtmatigheid van bestuurlijke handelingen te buiten is gegaan.

In de laatste plaats is de Commissie van mening dat het Gerecht haar beschikking onjuist heeft uitgelegd en zelfs verkeerd heeft opgevat.


(1)  PB 2006, L 257, blz. 11.

(2)  Arrest Bouygues e.a./Commissie e.a., C-399/10 P en C-401/10 P, EU:C:2013:175.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/24


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2015 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 juli 2015 in zaak T-561/13, Spanje/Commissie

(Zaak C-506/15 P)

(2015/C 381/26)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. A. Sampol Pucurull, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening in elk geval toewijzen en het arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 in zaak T-561/13 gedeeltelijk vernietigen;

het litigieuze besluit gedeeltelijk nietig verklaren voor zover de uitgaven die het Koninkrijk Spanje heeft gedaan ter compensatie van natuurlijke handicaps in het kader van het programma voor plattelandsontwikkeling van Galicië 2007-2013, worden uitgesloten voor een bedrag van 7 57  968,97 EUR, welk bedrag overeenkomt met de post „natuurlijke handicaps (maatregelen 211 en 212)”, en

de verwerende partij in elk geval verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting aangezien het niet ambtshalve heeft vastgesteld dat de Europese Commissie een wezenlijk vormvoorschrift heeft geschonden door het litigieuze besluit niet binnen een redelijke termijn aan te nemen.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting aangezien het, in strijd met de artikelen 10 en 14 van verordening (EG) nr. 1975/2006 (1) van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling en artikel 35 van verordening (EG) nr. 796/2004 (2) van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, heeft geoordeeld dat de Spaanse autoriteiten op grond van deze artikelen verplicht waren bij de controles ter plaatse de dieren te tellen.


(1)  PB L 368, blz. 74.

(2)  PB L 141, blz. 18.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/25


Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2015 door Fapricela — Indústria de Trefilaria, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 juli 2015 in zaak T-398/10, Fapricela/Commissie

(Zaak C-510/15 P)

(2015/C 381/27)

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirante: Fapricela — Indústria de Trefilaria, SA (vertegenwoordigers: T. Caiado Guerreiro en R. Rodrigues Lopes, advogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

(i)

correctie van de verkoopcijfers waarmee rekening is gehouden bij de berekening van het boetebedrag;

(ii)

gedeeltelijke vernietiging van het bestreden arrest voor zover het gaat om:

de verkoopcijfers waarmee rekening moet worden gehouden;

de bewijslast met betrekking tot de duur van de deelname aan het kartel;

de vaststelling van een percentage voor de ernst van de inbreuk dat hoger is dan dat van Fundia, en

de oplegging van een buitensporig hoog aanvullend bedrag;

(iii)

dienovereenkomstige correctie van de hoogte van het boetebedrag, met name via:

de correctie van de verkoopcijfers;

de correctie van de duur van de inbreuk;

de correctie van het jaar dat in aanmerking is genomen bij de berekening van het boetebedrag;

de correctie van het percentage voor de ernst van de inbreuk, door vaststelling van het percentage voor de ernst van de inbreuk op 16 % (dus hetzelfde percentage als Fundia), en

de correctie van het aanvullend bedrag;

(iv)

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

a)

De verkoopcijfers waarmee de Commissie bij de berekening van het boetebedrag rekening heeft gehouden en die ook door het Gerecht zijn gehanteerd, bevatten kennelijke fouten die moeten worden gecorrigeerd.

b)

Het Gerecht heeft de bewijslast onjuist verdeeld en zich daarmee bij de beoordeling van de feiten schuldig gemaakt aan schending van de onschuldpresumptie.

c)

Het Gerecht heeft niet voldaan aan de motiveringsverplichting en bij de berekening van het boetebedrag tevens het beginsel van gelijke behandeling geschonden, hetgeen tot een buitensporig hoog percentage voor de ernst van de inbreuk heeft geleid.

d)

Het Gerecht heeft bij de vaststelling van het aanvullend bedrag voor afschrikkende werking het evenredigheidsbeginsel geschonden, wat met name invloed heeft op de evenredigheid van de boete.


Gerecht

16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/27


Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — Calestep/ECHA

(Zaak T-89/13) (1)

((„REACH - Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding - Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen - Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd - Aanbeveling 2003/361/EG - Beroep rechtens kennelijk ongegrond”))

(2015/C 381/28)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Calestep, SL (Estepa, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Cabezas Mateos, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, A. Iber en C. Schultheiss, gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit SME (2012) 4028 van ECHA van 21 december 2012, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet aan de voorwaarden voor de lagere vergoeding voor kleine ondernemingen voldoet en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Calestep, SL draagt haar eigen kosten alsmede die van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/27


Beschikking van het Gerecht van 3 september 2015 — Philip Morris Benelux/Commissie

(Zaak T-520/13) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Ontwerp van een effectbeoordelingsverslag dat in het kader van het voorstel tot herziening van de tabaksproductenrichtlijn is opgesteld - Toegangsweigering - Openbaarmaking nadat beroep is ingesteld - Afdoening zonder beslissing”])

(2015/C 381/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Philip Morris Benelux (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: K. Nordlander, advocaat, P. Harrison, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en F. Clotuche Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 15 juli 2013 waarbij het verzoek om toegang tot de bij het voorstel van de Commissie voor een herziene tabaksproductenrichtlijn gevoegde voorontwerpen van het effectbeoordelingsverslag is afgewezen.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Philip Morris Benelux.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/28


Beschikking van het Gerecht van 10 september 2015 — Pannonhalmi Főapátság/Parlement

(Zaak T-453/14) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - Tot het Parlement gericht verzoekschrift betreffende de eigendom van het kasteel Lónyay te Rusovce (Slowakije) - Verzoekschrift dat niet-ontvankelijk is verklaard - Motiveringsplicht - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”])

(2015/C 381/30)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Magyar Bencés Kongregáció Pannonhalmi Főapátság (Pannonhalma, Hongarije) (vertegenwoordiger: D. Sobor, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Pospíšilová Padowska en T. Lukácsi, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de verzoekschriftencommissie van het Parlement van 16 april 2014, waarbij deze commissie het door verzoekende partij op 26 juni 2013 ingediende verzoekschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het niet onder de bevoegdheid van de Europese Unie viel

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Magyar Bencés Kongregáció Pannonhalmi Főapátság wordt verwezen in de kosten.

3)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de verzoeken tot interventie van de Slowaakse Republiek en Hongarije.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/29


Beschikking van het Gerecht van 25 september 2015 — Kolarova/REA

(Zaak T-533/14 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Arbeidscontractant - REA - Bevoegdheden verleend aan het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag - Delegatie aan het Bureau, Beheer en afwikkeling van individuele rechten’ (PMO) - Beroep gericht tegen delegerende instelling - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))

(2015/C 381/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Desislava Kolarova (Brussel, België) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Andere partij in de procedure: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) (vertegenwoordigers: S. Payan-Lagrou, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 30 april 2014, Kolarova/REA (F-88/13, JurAmbt., EU:F:2014:58), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Kolarova draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die het Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 351 van 6.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/29


Beschikking van het Gerecht van 23 september 2015 — Estland/Commissie

(Zaak T-555/14) (1)

((„Visserij - Investeringen ten gunste van vissersvaartuigen door Estland - Besluit houdende opschorting van tussentijdse betalingen - Intrekking van het besluit - Afdoening zonder beslissing”))

(2015/C 381/32)

Procestaal: Ests

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Estland (vertegenwoordigers: N. Grünberg en K. Kraavi-Käerdi, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Randvere en K. Walkerová, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2014) 3271 final van de Commissie van 14 mei 2014 betreffende de schorsing van de tussentijdse betalingen aan Estland over de periode 2007-2013 in het kader van het operationele steunprogramma van het Europese visserijfonds.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/30


Beschikking van het Gerecht van 17 juli 2015 — EEB/Commissie

(Zaak T-565/14) (1)

([„Milieu - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Besluit van de Commissie inzake de kennisgeving door Polen van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies - Weigering van een interne herziening - Maatregel van individuele strekking - Verdrag van Aarhus - Beroepstermijn - Termijnoverschrijding - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”])

(2015/C 381/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Podskalská, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin, S. Petrova en G. Wilms, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek tot nietigverklaring van besluit C (2014) 804 final van de Commissie van 17 februari 2014 inzake de kennisgeving door de Republiek Polen van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies, en, ten tweede, een verzoek tot nietigverklaring van besluit Ares (2014) 1915757 van de Commissie van 12 juni 2014 waarbij verzoekers verzoek tot herziening van het besluit 17 februari 2014 niet-ontvankelijk is verklaard

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Op de verzoeken tot interventie van de Raad van de Europese Unie, het Europese Parlement en de Republiek Polen hoeft niet meer te worden beslist.

3)

Het European Environmental Bureau (EEB) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

4)

Het EEB, de Commissie, de Raad, het Parlement en de Republiek Polen dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 395 van 10.11.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/31


Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — VSM Geneesmiddelen/Commissie

(Zaak T-578/14) (1)

([„Beroep wegens nalaten en tot nietigverklaring - Consumentenbescherming - Gezondheidsclaims voor levensmiddelen - Verordening (EG) nr. 1924/2006 - Botanische substanties - Beroepstermijn - Ontbreken van procesbelang - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”])

(2015/C 381/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VSM Geneesmiddelen BV (Alkmaar, Nederland) (vertegenwoordiger: U. Grundmann, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Enegren, vervolgens M. Wilderspin en S. Grünheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft nagelaten opdracht te geven aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) de gezondheidsclaims over botanische substanties te beoordelen, hetgeen een voorafgaande voorwaarde is voor de vaststelling van de definitieve lijst van toegestane gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9), en subsidiair, verzoek tot nietigverklaring van het beweerdelijk in de brief van de Commissie van 29 juni 2014 vervatte besluit houdende weigering om EFSA opdracht te geven deze claims te beoordelen.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

VSM Geneesmiddelen BV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/32


Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Slovenië/Commissie

(Zaak T-585/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Unie - Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten - Verplichting tot betaling aan de Commissie van het bedrag dat overeenkomt met een verlies aan eigen middelen - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/35)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordiger: L. Bembič, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Ondrůšek, M. Wasmeier en M. Žebre, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat zou zijn vervat in brief BUDG/B/03MV D (2014) 1782918 van 2 juni 2014, waarbij de Commissie vaststelde dat de Republiek Slovenië financieel aansprakelijk was voor een verlies aan traditionele eigen middelen voor de begroting van de Europese Unie naar aanleiding van de afgifte van een certificaat voor de invoer van suiker voor 2011 en deze lidstaat bovendien een met het verlies aan traditionele eigen middelen overeenstemmend bedrag ter beschikking van de Uniebegroting moest stellen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Er hoeft geen uitspraak te worden gedaan over de interventieverzoeken van de Portugese Republiek en het Koninkrijk Spanje.

3)

De Republiek Slovenië wordt verwezen in haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

4)

De Republiek Slovenië, de Commissie, de Portugese Republiek en het Koninkrijk Spanje zullen elk hun eigen kosten voor de interventieverzoeken dragen.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/32


Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — Bionorica/Commissie

(Zaak T-619/14) (1)

([„Beroep wegens nalaten - Consumentenbescherming - Gezondheidsclaims voor levensmiddelen - Verordening (EG) nr. 1924/2006 - Botanische substanties - Beroepstermijn - Ontbreken van procesbelang - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”])

(2015/C 381/36)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bionorica SE (Neumark, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Weidner, T. Guttau en N. Hußmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Wilderspin en S. Grünheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft nagelaten opdracht te geven aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) de gezondheidsclaims over botanische substanties te beoordelen, hetgeen een voorafgaande voorwaarde is voor de vaststelling van de definitieve lijst van toegestane gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Bionorica SE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/33


Beschikking van het Gerecht van 16 september 2015 — Diapharm/Commissie

(Zaak T-620/14) (1)

([„Beroep wegens nalaten - Consumentenbescherming - Gezondheidsclaims voor levensmiddelen - Verordening (EG) nr. 1924/2006 - Botanische substanties - Beroepstermijn - Ontbreken van procesbelang - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”])

(2015/C 381/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Diapharm GmbH & Co. KG (Münster, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Weidner, N. Hußmann en T. Guttau, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Wilderspin en S. Grünheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft nagelaten opdracht te geven aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) de gezondheidsclaims over botanische substanties te beoordelen, hetgeen een voorafgaande voorwaarde is voor de vaststelling van de definitieve lijst van toegestane gezondheidsclaims overeenkomstig artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Diapharm GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/34


Beschikking van het Gerecht van 9 september 2015 — Monster Energy/BHIM (Afbeelding van een vredessymbool)

(Zaak T-633/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Beroepstermijn - Aanvang - Kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep per fax - Ontvangst van het faxbericht - Termijnoverschrijding - Geen overmacht of toeval - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Monster Energy Company (Corona, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 december 2013 (zaak R 1285/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken dat een vredessymbool weergeeft, als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Monster Energy Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 127 van 20.4.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/34


Beschikking van het Gerecht van 9 september 2015 — Monster Energy/BHIM (GREEN BEANS)

(Zaak T-666/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Beroepstermijn - Aanvang - Kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep per fax - Ontvangst van het faxbericht - Termijnoverschrijding - Geen overmacht of toeval - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Monster Energy Company (Corona, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Palmero Cabezas, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 december 2013 (zaak R 1530/2013-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GREEN BEANS als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Monster Energy Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 127 van 20.4.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/35


Beschikking van het Gerecht van 3 september 2015 — Spanje/Commissie

(Zaak T-676/14) (1)

([„Beroep tot nietigverklaring - Artikel 8, lid 3, van verordening (EU) nr. 1173/2011 - Effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied - Manipulatie van statistieken - Besluit van de Commissie om een onderzoek te openen - Niet voor beroep vatbare handeling - Voorbereidende handeling - Niet-ontvankelijkheid”])

(2015/C 381/40)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, Abogado del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne, J. Baquero Cruz en M. Clausen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2014) 4856 final van de Commissie van 11 juli 2014 om op grond van verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied een onderzoek naar de manipulatie van statistieken in Spanje te openen

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/36


Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Slowakije/Commissie

(Zaak T-678/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Unie - Financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten - Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/41)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Grønfeldt, A. Tokár en M. Wasmeier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat zou zijn vervat in de brief met het kenmerk BUDG/B/03MV D (2014) 2351197 van 15 juli 2014, waarbij de Commissie de Slowaakse Republiek zou hebben aangemaand haar het brutobetrag van 1 6 02  457,33 EUR over te maken (te verminderen met 25 % ter dekking van de inningskosten), hetgeen overeenstemt met het verlies aan traditionele eigen middelen, en om uiterlijk aan die verplichting te voldoen op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die op de verzending van die brief volgde

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Op de verzoeken van de Bondsrepubliek Duitsland en Roemenië om toelating tot interventie behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

3)

De Slowaakse Republiek wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Europese Commissie.

4)

De Slowaakse Republiek, de Commissie, de Bondsrepubliek Duitsland en Roemenië dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 448 van 15.12.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/36


Beschikking van het Gerecht van 17 juli 2015 — EEB/Commissie

(Zaak T-685/14) (1)

([„Milieu - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Besluit van de Commissie inzake de kennisgeving door Bulgarije van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies - Weigering van een interne herziening - Maatregel van individuele strekking - Verdrag van Aarhus - Beroepstermijn - Termijnoverschrijding - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”])

(2015/C 381/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Podskalská, advocaat)

Verwerende partij): Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin, S. Petrova en G. Wilms, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek tot nietigverklaring van besluit C (2014) 2002 final van de Commissie van 31 maart 2014 inzake de kennisgeving door de Republiek Bulgarije van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies, en, ten tweede, een verzoek tot nietigverklaring van besluit Ares (2014) 2317513 van de Commissie van 11 juli 2014 waarbij verzoekers verzoek tot herziening van het besluit 31 maart 2014 niet-ontvankelijk is verklaard

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Op de verzoeken tot interventie van het Europese Parlement en van de Raad van de Europese Unie hoeft niet meer te worden beslist.

3)

Het European Environmental Bureau (EEB) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

4)

Het EEB, de Commissie, het Parlement en de Raad dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 431 van 1.12.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/37


Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Slowakije/Commissie

(Zaak T-779/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Unie - Financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten - Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/43)

Procestaal: Slowaaks

Partijen

Verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Grønfeldt, A. Tokár en M. Wasmeier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat zou zijn vervat in de brief met het kenmerk BUDG/B/03MV D (2014) 3139078 van 24 september 2014, waarbij de Commissie de Slowaakse Republiek zou hebben aangemaand haar het brutobetrag van 1 4 53  723,12 EUR over te maken (te verminderen met 25 % ter dekking van de inningskosten), hetgeen overeenstemt met het verlies aan traditionele eigen middelen, en om uiterlijk aan die verplichting te voldoen op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die op de verzending van die brief volgde

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Op de verzoeken van de Bondsrepubliek Duitsland en Roemenië om toelating tot interventie behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

3)

De Slowaakse Republiek wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Europese Commissie.

4)

De Slowaakse Republiek, de Commissie, de Bondsrepubliek Duitsland en Roemenië dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 89 van 16.3.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/38


Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Roemenië/Commissie

(Zaak T-784/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Unie - Financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten - Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenstemt met het verlies aan eigen middelen - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/44)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: R. Radu, I. Haţieganu en A. Buzoianu, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en A. Stefanuc, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat zou zijn vervat in de brief met het kenmerk BUDG/B/03MV D(2014) 3079038 van 19 september 2014, waarbij de Commissie Roemenië zou hebben aangemaand om haar het brutobetrag van 14  883,79 EUR over te maken (te verminderen met 25 % ter dekking van de inningskosten), hetgeen overeenstemt met het verlies aan traditionele eigen middelen, en om uiterlijk aan die verplichting te voldoen op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die op de verzending van die brief volgde

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Op de verzoeken van de Slowaakse Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland om toelating tot interventie behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

3)

Roemenië wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van de Europese Commissie.

4)

Roemenië, de Commissie, de Slowaakse Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 65 van 23.2.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/39


Beschikking van het Gerecht van 14 september 2015 — Spanje/Commissie

(Zaak T-841/14) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Eigen middelen van de Unie - Financiële aansprakelijkheid van de lidstaten - Verplichting om aan de Commissie het bedrag te betalen dat overeenkomt met een verlies van eigen middelen - Bedrag van de vertragingsrente - Brief van de Commissie - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/45)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Gavela Llopis, abogado del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het vermeende besluit van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie dat is vervat in brief BUDG/B/03MV D (2014) 3486706 van 21 oktober 2014, waarbij de Commissie artikel 11 van de gewijzigde verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 2007/436/EG, Euratom, betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1) zou toepassen en het bedrag van de door het Koninkrijk Spanje uiterlijk op de laatste werkdag van de tweede maand na de verzending van die brief te betalen vertragingsrente op 3 1 72  388,46 EUR zou vaststellen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/39


Beschikking van het Gerecht van 21 september 2015 — De Nicola/EIB

(Zaak T-848/14 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Personeel van de EIB - Beoordeling - Bevordering - Beoordelings- en bevorderingsronde 2006 - Psychisch geweld - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))

(2015/C 381/46)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: G. Nuvoli en E. Raimond, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 11 november 2014, De Nicola/EIB (F-55/08 RENV, JurAmbt., EU:F:2014:244), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Nicola draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Investeringsbank (EIB) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/40


Beschikking van het Gerecht van 21 september 2015 — De Nicola/EIB

(Zaak T-849/14 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Personeel van de EIB - Jaarlijkse beoordeling - Interne regeling - Beroepsprocedure - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”))

(2015/C 381/47)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: G. Nuvoli en E. Raimond, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 18 november 2014, De Nicola/EIB (F-59/09 RENV, JurAmbt., EU:F:2014:248), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Nicola draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Investeringsbank (EIB) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/40


Beschikking van het Gerecht van 21 september 2015 — De Nicola/EIB

(Zaak T-10/15 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Personeel van de EIB - Psychisch geweld - Onderzoeksprocedure - Rapport van het onderzoekscomité - Onjuiste definitie van psychisch geweld - Besluit van de president van de EIB om geen gevolg te geven aan de klacht”))

(2015/C 381/48)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Carlo De Nicola (Strassen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: L. Isola, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: G. Nuvoli en E. Raimond, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 11 november 2014, De Nicola/EIB (F-52/11, JurAmbt., EU:F:2014:243), en strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Nicola draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Investeringsbank (EIB) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 73 van 2.3.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/41


Beschikking van het Gerecht van 9 september 2015 — Alsharghawi/Raad

(Zaak T-66/15) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen wegens de situatie in Libië - Beroep wegens nalaten - Standpuntbepaling van de Raad - Beroep zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”))

(2015/C 381/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bashir Saleh Bashir Alsharghawi (Johannesburg, Zuid-Afrika) (vertegenwoordiger: E. Moutet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 265 VWEU om vast te stellen dat de Raad ten onrechte heeft nagelaten zijn besluit te heroverwegen om verzoekers naam op te nemen op de lijsten van personen en entiteiten waarop de wegens de situatie in Libië vastgestelde beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 146 van 4.5.2015.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/42


Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015 — Pari Pharma/EMA

(Zaak T-235/15 R)

([„Kort geding - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten in het bezit van het EMA betreffende door een onderneming in haar verzoek om een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel verstrekte inlichtingen - Besluit om een derde toegang tot de documenten te verlenen - Verzoek tot opschorting van de uitvoering - Spoedeisendheid - Fumus boni juris - Belangenafweging”])

(2015/C 381/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pari Pharma GmbH (Starnberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Epping en W. Rehmann, advocaten)

Verwerende partij: Europees geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: T. Jabłoński, N. Rampal Olmedo, A. Rusanov en S. Marino, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Novartis Europharm Ltd (Camberley, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. Schoonderbeek, advocaat)

Voorwerp

Verzoek in wezen tot opschorting van de uitvoering van besluit EMA/271043/2015 van het EMA van 24 april 2015, waarbij een derde krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43) toegang is verleend tot bepaalde documenten met inlichtingen die zijn verstrekt in een verzoek om een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Vantobra

Dictum

1)

De uitvoering van besluit EMA/271043/2015 van het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) van 24 april 2015, voor zover daarbij een derde krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, toegang is verleend tot beoordelingsrapport (EMA/CHMP/702525/2014) betreffende de soortgelijkheid van Vantobra aan Cayston en TOBI Podhaler alsook beoordelingsrapport (EMA/CHMP/778270/2014) betreffende de klinische superioriteit van Vantobra op TOBI Podhaler, wordt opgeschort.

2)

Het EMA wordt gelast de twee in punt 1 vermelde rapporten niet bekend te maken.

3)

Het verzoek van Novartis Europharm Ltd tot toegang tot het volledige dossier van de zaak wordt afgewezen.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/43


Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015 — Alcimos Consulting/ECB

(Zaak T-368/15 R)

((„Kort geding - Economisch en monetair beleid - Besluiten van de Raad van bestuur van de ECB - Levering van noodliquiditeiten aan de Griekse banken - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Niet-inachtneming van de vormvereisten - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alcimos Consulting SMPC (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: F. Rodolaki, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de besluiten die de Raad van bestuur van de ECB op 28 juni en 6 juli 2015 heeft vastgesteld over het niveau van de noodliquiditeitssteun aan Griekse banken.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/43


Beschikking van de president van het Gerecht van 21 september 2015 — Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi en Negro/Commissie

(Zaak T-436/15 R)

((„Kort geding - Landbouw - Bescherming tegen schadelijke organismen voor planten - Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding van de bacterie Xylella fastidiosa in de Europese Unie te voorkomen - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Niet-inachtneming van de vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/52)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Consorzio Vivaisti viticoli pugliesi (Otrante, Italië) en Negro Daniele (Otrante) (vertegenwoordigers: V. Pellegrino en A. Micolani, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36), voor zover dit besluit de wijnstokken omvat die worden gecultiveerd in de Italiaanse provincie Lecce

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing over de kosten wordt aangehouden.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/44


Beschikking van de president van het Gerecht van 21 september 2015 — Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe e.a./Commissie

(Zaak T-437/15 R)

((„Kort geding - Landbouw - Bescherming tegen schadelijke organismen voor planten - Maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding van de bacterie Xylella fastidiosa in de Europese Unie te voorkomen - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Niet-inachtneming van de vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”))

(2015/C 381/53)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Eden Green Vivai Piante di Verdesca Giuseppe (Copertino, Italië), en 37 andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn vermeld in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordiger: G. Manelli, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en I. Galindo Martín, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125, blz. 36)

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing over de kosten wordt aangehouden.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/45


Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — J & Joy/BHIM — Joy-Sportswear (J AND JOY)

(Zaak T-387/15)

(2015/C 381/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: J & Joy SA (Waremme, België) (vertegenwoordigers: A. Maqua en C. Pirenne, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Joy-Sportswear GmbH (Ottensoos, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „J AND JOY” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 1 4 09  935

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 april 2015 in zaak R 1352/2014-2

Conclusies

de beslissing van de oppositieafdeling wijzigen en de oppositie niet-ontvankelijk verklaren;

opposante verwijzen in de kosten en in verzoeksters kosten van de oppositieprocedure op grond van artikel 81 van verordening nr. 207/2009.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/45


Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — J & Joy/BHIM — Joy-Sportswear (JN-JOY)

(Zaak T-388/15)

(2015/C 381/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: J & Joy SA (Waremme, België) (vertegenwoordigers: A. Maqua en C. Pirenne, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Joy-Sportswear GmbH (Ottensoos, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „JN-JOY” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 1 4 10  041

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 april 2015 in zaak R 1353/2014-2

Conclusies

de beslissing van de oppositieafdeling wijzigen en de oppositie niet-ontvankelijk verklaren;

opposante verwijzen in de kosten van de procedure en in verzoeksters kosten van de oppositieprocedure op grond van artikel 81 van verordening nr. 207/2009.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/46


Beroep ingesteld op 15 juli 2015 — J & Joy/BHIM — Joy-Sportswear (J&JOY)

(Zaak T-389/15)

(2015/C 381/56)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: J & Joy SA (Waremme, België) (vertegenwoordigers: A. Maqua en C. Pirenne, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Joy-Sportswear GmbH (Ottensoos, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „J&JOY” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 1 4 11  808

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 april 2015 in zaak R 1355/2014-2

Conclusies

de beslissing van de oppositieafdeling wijzigen en de oppositie niet-ontvankelijk verklaren;

opposante verwijzen in de kosten van de procedure en in verzoeksters kosten van de oppositieprocedure op grond van artikel 81 van verordening nr. 207/2009.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/47


Beroep ingesteld op 2 september 2015 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-505/15)

(2015/C 381/57)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér, G. Koós en A. Pálfy, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsbesluit C(2015) 4076 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) nietig te verklaren, voor zover in het geval van Hongarije in het kader van de beoordeling van de randvoorwaarden een bedrag van 6 3 24  349,33 EUR van financiering door de Unie is uitgesloten;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep betoogt verzoeker dat de vaststellingen van de Commissie niet correct zijn.

In dit verband voert verzoeker aan dat de Commissie heeft opgemerkt dat de controle op de voor financiering in aanmerking komende uitgaven aanzienlijk tekortschoot in het licht van de ter zake geldende grondbeginselen. Zo zijn er volgens de Commissie geen sancties opgelegd doordat er geen inspecties ter plaatse met betrekking tot de randvoorwaarden (de voorgeschreven beheersvereisten en de goede landbouw- en milieuvoorwaarden) zijn uitgevoerd of doordat deze inspecties niet correct zijn uitgevoerd, en konden de wettelijk vastgestelde sancties geen afschrikkende werking hebben doordat zij niet of niet correct zijn toegepast. De Commissie heeft hieraan toegevoegd dat de Hongaarse autoriteiten in het geval van schendingen „van gering belang” in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009 tolerantiemarges hebben gehanteerd. Op basis daarvan zijn er geen sancties opgelegd. Bovendien is er geen rekening gehouden met de gezondheid van mens en dier.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/48


Beroep ingesteld op 7 september 2015 — Diesel/BHIM — Sprinter megacentros del deporte (Lijn met krommen en hoeken)

(Zaak T-521/15)

(2015/C 381/58)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Diesel SpA (Breganze, Italië) (vertegenwoordiger: A. Gaul, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sprinter megacentros del deporte, SL (Elche, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: beeldmerk (Afbeelding van een lijn met krommen en hoeken) — inschrijvingsaanvraag nr. 1 1 4 04  019

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 18 juni 2015 in zaak R 3291/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/48


Beroep ingesteld op 8 september 2015 — Bimbo/BHIM — Globo (Bimbo)

(Zaak T-528/15)

(2015/C 381/59)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bimbo, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Globo SpA Servizi Commerciali (Illasi, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „Bimbo” — inschrijvingsaanvraag nr. 1 0 0 28  405

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 juli 2015 in de gevoegde zaken R 2512/2013-4 en R 2549/2013-4

Conclusies

herziening van de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009, in die zin dat gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 0 28  405 voor klasse 28 wordt afgewezen;

subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder in de kosten overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (voorheen artikel 87, lid 2).

Aangevoerde middelen

schending van regel 19, leden 1–3, en regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95;

schending van artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 en de rechtspraak ter zake;

schending van artikel 43, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/49


Beroep ingesteld op 11 september 2015 — Korea National Insurance Corporation Zweigniederlassung Deutschland e.a./Raad en Commissie

(Zaak T-533/15)

(2015/C 381/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Korea National Insurance Corporation Zweigniederlassung Deutschland (Hamburg, Duitsland), Kim Il Su (Pyongyang, Republiek Korea), Kang Song Sam (Hamburg), Choe Chun Sik (Pyongyang), Sin Kyu Nam (Pyongyang), Pak Chun San (Pyongyang), So Tong Myong (Pyongyang) (vertegenwoordigers: M. Lester en S. Midwinter, Barristers, T. Brentnall en A. Stevenson, Solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie en Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2015/1066 van de Raad van 2 juli 2015 tot wijziging van besluit 2013/183/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 174, blz. 25) en van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1062 van de Commissie van 2 juli 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 174, blz. 16) nietig verklaren, voor zover deze maatregelen ertoe strekken verzoekers op te nemen in bijlage V;

verweerders verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerders hebben verzuimd om adequate en toereikende redenen te geven voor de opname van verzoekers op de lijst.

2.

Tweede middel: verweerders hebben een kennelijke fout gemaakt door te menen dat enig criterium voor opname in de betwiste maatregelen was vervuld in verzoekers’ geval. Er is geen feitelijke grondslag voor hun vermelding op de lijst.

3.

Derde middel: verweerders hebben inbreuk gemaakt op de beginselen van gegevensbescherming.

4.

Vierde middel: verweerders hebben zonder rechtvaardiging en op onevenredige wijze verzoekers’ grondrechten geschonden, waaronder hun recht op bescherming van eigendom, onderneming en goede naam.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/50


Beroep ingesteld op 17 september 2015 — LLR-G5/BHIM — Glycan Finance (SILICIUM ORGANIQUE G5 LLR-G5)

(Zaak T-539/15)

(2015/C 381/61)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LLR-G5 Ltd (Castlebar, Ierland) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Glycan Finance Corp. Ltd (Sheffield, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk in kleur met de woordelementen „SILICIUM ORGANIQUE G5 LLR-G5” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 424 703

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2015 in zaak R 291/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij verzoeksters beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling van 27 november 2013 in B 2 0 27  053 is verworpen en het door de andere partij in de procedure ingestelde beroep is toegewezen;

afwijzing van de oppositie die de andere partij in de procedure heeft ingesteld tegen inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 1 042 4703;

verwijzing van het BHIM en de andere partij in de procedure, indien zij intervenieert, in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/51


Beroep ingesteld op 17 september 2015 — Industrie Aeronautiche Reggiane/BHIM — Audi (NSU)

(Zaak T-541/15)

(2015/C 381/62)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Industrie Aeronautiche Reggiane Srl (Reggio Emilia, Italië) (vertegenwoordiger: M. Gurrado, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Audi AG (Ingolstadt, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „NSU” — inschrijvingsaanvraag nr. 9 5 93  492

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 juli 2015 in zaak R 2132/2014-2

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen waarna het BHIM de merkaanvraag opnieuw kan onderzoeken;

AUDI te verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoekster, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de oppositieafdeling en de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM.

Aangevoerde middelen

Audi heeft niet het bewijs geleverd van het normaal gebruik van het oudere merk;

onderdelen verschillen van afgewerkte producten;

fietsen verschillen van de waren die zijn vermeld in het verzoek tot beperking van 16 oktober 2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/52


Beroep ingesteld op 22 september 2015 — Guiral Broto/BHIM — Gastro & Soul (Cafe Del Sol)

(Zaak T-549/15)

(2015/C 381/63)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Ramón Guiral Broto (Marbella, Spanje) (vertegenwoordiger: J. de Castro Hermida, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gastro & Soul GmbH (Hildesheim, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „CAFE DEL SOL”– inschrijvingsaanvraag nr. 6 1 04  608

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 16 juli 2015 in zaak R 1888/2014-5

Conclusies

de bestreden beslissing te vernietigen en de oppositie ontvankelijk te verklaren die is gebaseerd op het Spaanse prioritaire merk nr. 2348110 voor klasse 42 van de internationale classificatie, waarvan de opposant, Ramón Guiral Broto, houder is;

na ontvankelijkverklaring van de oppositie, de beslissing van de oppositieafdeling te bevestigen, in die zin dat de door de Duitse vennootschap Gastro & Soul GmbH ingediende aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk CAFE DEL SOL (nr. 006104608) wordt afgewezen voor „restauratie (het verstrekken van voedsel en dranken); diensten met betrekking tot tijdelijke huisvesting en catering” van klasse 43 van de internationale classificatie of, indien het Gerecht daartoe niet bevoegd is, de zaak terug te verwijzen naar de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt, waarbij deze kamer van beroep de oppositie ontvankelijk dient te verklaren;

met betrekking tot het bewijs, naast de in de administratieve procedure aangedragen bewijzen, de bij het onderhavige verzoekschrift gevoegde bewijzen met de nummers 1 tot en met 4, zoals deze zijn vermeld in het daarbij gevoegde overzicht van de bijlagen, als aangevoerd te beschouwen.

Aangevoerde middelen

De middelen en voornaamste argumenten zijn die welke in zaak T-548/15 zijn aangevoerd.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/53


Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Federcaccia Toscana e a./Commissie

(Zaak T-562/15)

(2015/C 381/64)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Federcaccia Toscana (Florence, Italië), Moreno Periccioli (Volterra, Italië), Arcicaccia Toscana (Florence, Italië), Fabio Lupi (Cascina, Italië), Associazione dei Migratoristi Italiani per la conservazione dell'ambiente naturale (ANUU) — TOSCANA (Cerreto Guidi, Italië), Franco Bindi (Cerreto Guidi, Italië) (vertegenwoordiger: A. Bruni, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het schuldig verzuim vaststellen van de Europese Commissie die heeft nagelaten de van Italië ontvangen voorlopige Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel, te onderzoeken en te vergelijken met dezelfde gegevens die zij van Frankrijk heeft ontvangen, waardoor zij bovendien niet heeft voldaan aan de verplichting om daaruit afgeleide transnationale gegevens te verwerken met betrekking tot deze drie soorten trekvogels in gebieden die geografisch en klimatologisch homogeen zijn;

het schuldig verzuim vaststellen van de Europese Commissie die heeft nagelaten de Italiaanse Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel bij te werken, door ze niet aan te passen aan en in overeenstemming te brengen met dezelfde Franse gegevens die juist en correct zijn bevonden, door het begin van de voorjaarstrek van de bedoelde drie soorten niet ook in Italië te situeren in de tweede 10-daagse periode van februari;

vaststellen dat de Europese Commissie, zonder geldige en juiste gronden, de invoering heeft geëist in Italië, en meer bepaald in Toscane, van ongerechtvaardigde beperkingen op de jacht op de houtsnip, zanglijster en kramsvogel, ten opzichte van wat toegestaan is in Frankrijk, en meer bepaald in Corsica, door de sluiting van de jacht op de bedoelde drie soorten trekvogels in Toscane te vervroegen tot 20 januari;

de onwettigheid vaststellen, wegens de ongelijke behandeling tussen lidstaten en/of regio’s van lidstaten, alsook het ontbreken van geldige gronden, van de procedure EU PILOT 6955/14/ENVI die de Europese Commissie enkel tegen de Italiaanse Staat heeft ingeleid zonder tezelfdertijd tegen Frankrijk hetzelfde initiatief te nemen en zonder enig voorafgaand onderzoek te voeren teneinde relevante gegevens te verkrijgen waaruit blijkt dat het daadwerkelijke begin van de voorjaarstrek van de houtsnip, zanglijster en kramsvogel met een maand dient te worden uitgesteld (20 februari) in Corsica, ten opzichte van het begin van dezelfde voorjaarstrek in Toscane (20 januari);

de onwettigheid vaststellen van het aanhoudende nalaten van de Europese Commissie betreffende de ingebrekestelling die de verzoekende verenigingen hebben betekend op 29 mei 2015 waarin zij tegelijkertijd de vaagheid vaststellen en aanklagen van het antwoord in brief nr. ENV.D.2/MC-GM/vf/ARES (2015) 3758354 van de Europese Commissie van 9 september 2015;

de Europese Commissie veroordelen tot het aanpassen van de Italiaanse Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel aan de Franse Key Concepts-gegevens en het begin van de voorjaarstrek dus in de tweede 10-daagse periode van februari te situeren;

hoe dan ook, de Europese Commissie veroordelen tot het aanpassen van de Italiaanse Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek in Toscane van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel aan dezelfde Franse Key Concepts-gegevens betreffende Corsica, en het begin van de voorjaarstrek dus in de tweede 10-daagse periode van februari te situeren;

de Europese Commissie veroordelen, voor haar gebrekkig en nalatig handelen, tot vergoeding van de door verzoekende jachtverenigingen geleden en nog te lijden schade, ten belope van een door het Hof ex aequo et bono te bepalen bedrag.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep heeft voornamelijk als doel het schuldig verzuim van de Commissie vast te stellen, voor zover zij heeft nagelaten te handelen overeenkomstig het verzoek van 29 mei 2015 waarbij de verzoekende verenigingen haar in gebreke hebben gesteld om over te gaan tot de aanpassing van de Italiaanse Key Concepts-gegevens en de daaruit afgeleide wijziging van de indicatie van de begindatum van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel, en het begin van de voorjaarstrek in de tweede 10-daagse periode van februari te situeren.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters de ongeldigheid, de onbetrouwbaarheid en de betwistbaarheid aan van de Key Concepts-gegevens betreffende Italië, voor zover het gaat om het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel, die duidelijk tegenstrijdig zijn met de gegevens betreffende andere lidstaten of regio’s van lidstaten met dezelfde geografische, milieu- en klimaatomstandigheden en die ook onder het verspreidings- en overwinteringsgebied van de Middellandse Zee vallen.

Niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting om over te gaan tot de periodieke actualisering en aanpassing van de Key Concepts-gegevens, en om maatregelen te nemen ter waarborging van een eenvormige toepassing van de Verdragen op het gehele Europese grondgebied, zonder discriminatie tussen lidstaten.

Alsook verwijtbaar handelen van de Europese Commissie, aangemerkt als gebrekkig en nalatig, en bovendien schending van artikel 17, lid 1, VEU; van de artikelen 192 en 291 VWEU, van overweging 4 en de artikelen 7, 10 en 16 van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand; van lid 2.5.13 van het gidsdocument voor de jacht in het kader van richtlijn 79/409/EEG (en richtlijn 2009/14/EG) inzake het behoud van de vogelstand; van verordening nr. 182/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011, van de artikelen 4, lid 2, en 9 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, van artikel 18 VWEU.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/55


Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Monster Energy/BHIM — Mad Catz Interactive (afbeelding van een zwart vierkant met vier witte strepen)

(Zaak T-567/15)

(2015/C 381/65)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Monster Energy Company (Corona, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mad Catz Interactive, Inc. (San Diego, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk (afbeelding van een zwart vierkant met vier witte strepen) — inschrijvingsaanvraag nr. 1 1 3 90  853

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 1 juli 2015 in zaak R 2368/2014-5

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van 4 mei 2015 in zaak R 2368/2014-5;

vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling van 1 juli 2015 in oppositieprocedure B2182320;

het oppositiemerk voor klasse 25 afwijzen;

verwijzing van het BHIM in zijn eigen kosten en in die van opposant.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/55


Beroep ingesteld op 29 september 2015 — Federcaccia della Regione Liguria e.a./Commissie

(Zaak T-570/15)

(2015/C 381/66)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Federcaccia della Regione Liguria (Genua, Italië), Matteo Anfossi (Taggia, Italië), Associazione dei Migratoristi Italiani per la conservazione dell’ambiente naturale (ANUU) — LIGURIA (Genua, Italië), Alessio Piana (Cremolino, Italië), Giovanno Bordo (Bargagli, Italië), Maria Teresa Esposito (Bargagli, Italië), Ezio Giacomo Isola (Davagna, Italië), Luca Fossardi (Recco, Italië), Adriano Zanni (Valbrevenna, Italië), Luigi Marco Tiscornia (Ne, Italië), Andrea Campanile (Cassano Spinola, Italië) (vertegenwoordigers: A. Bruni, A. Mozzati en P. Balletti, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het schuldig verzuim vaststellen van de Europese Commissie die heeft nagelaten de van Italië ontvangen voorlopige Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel te onderzoeken en te vergelijken met dezelfde gegevens die zij van Frankrijk heeft ontvangen, waardoor zij bovendien niet heeft voldaan aan de verplichting om daaruit afgeleide transnationale gegevens te verwerken met betrekking tot deze drie soorten trekvogels in gebieden die geografisch en klimatologisch homogeen zijn;

het schuldig verzuim vaststellen van de Europese Commissie die heeft nagelaten de Italiaanse Key Concepts-gegevens bij te werken betreffende het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel, door ze niet aan te passen aan en in overeenstemming te brengen met dezelfde Franse gegevens die juist en correct zijn bevonden, door het begin van de voorjaarstrek van de bedoelde drie soorten niet ook in Italië te situeren in de tweede 10-daagse periode van februari;

vaststellen dat de Europese Commissie, zonder geldige en juiste gronden, de invoering heeft geëist in Italië, en meer bepaald in Ligurië, van ongerechtvaardigde beperkingen op de jacht van de houtsnip, zanglijster en kramsvogel, ten opzichte van wat toegestaan is in Frankrijk, en meer bepaald in Corsica en in het zuiden van Frankrijk, door de sluiting van de jacht op de bedoelde drie soorten trekvogels in Ligurië te vervroegen tot 20 januari;

de onwettigheid vaststellen, wegens de ongelijke behandeling tussen lidstaten en/of regio’s van lidstaten, alsook het ontbreken van geldige gronden, van de procedure EU PILOT 6955/14/ENVI die de Europese Commissie enkel tegen de Italiaanse Staat heeft ingeleid zonder tezelfdertijd tegen Frankrijk hetzelfde initiatief te nemen en zonder enig voorafgaand onderzoek te voeren teneinde relevante gegevens te verkrijgen waaruit blijkt dat het daadwerkelijke begin van de voorjaarstrek van de houtsnip, zanglijster en kramsvogel met een maand dient te worden uitgesteld (20 februari) in Corsica en in het zuiden van Frankrijk, ten opzichte van het begin van dezelfde voorjaarstrek in Ligurië (20 januari);

de onwettigheid vaststellen van het aanhoudende nalaten van de Europese Commissie betreffende de ingebrekestelling die verzoekers hebben betekend op 16 juni 2015 waarin zij tegelijkertijd de vaagheid vaststellen en aanklagen van het antwoord in brief nr. ENV.D.2/MC-GM/vf/ARES (2015) 3758354 van de Europese Commissie van 9 september 2015;

de Europese Commissie veroordelen tot het aanpassen van de Italiaanse Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel aan de Franse Key Concepts-gegevens en het begin van de voorjaarstrek dus in de tweede 10-daagse periode van februari te situeren;

hoe dan ook, de Europese Commissie veroordelen tot het aanpassen van de Italiaanse Key Concepts-gegevens betreffende het begin van de voorjaarstrek in Ligurië van de soorten houtsnip, zanglijster en kramsvogel aan dezelfde Franse Key Concepts-gegevens betreffende Corsica en het zuiden van Frankrijk, en het begin van de voorjaarstrek dus in de tweede 10-daagse periode van februari te situeren;

de Europese Commissie veroordelen, wegens haar gebrekkig en nalatig handelen, tot vergoeding van de door verzoekende jachtverenigingen geleden en nog te lijden schade, ten belope van een door het Hof ex aequo et bono te bepalen bedrag.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die in zaak T-562/15.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/57


Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (KIMBO)

(Zaak T-568/13) (1)

(2015/C 381/67)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/57


Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (Caffè KIMBO Espresso Napoletano)

(Zaak T-569/13) (1)

(2015/C 381/68)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/57


Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (Caffè KIMBO)

(Zaak T-637/13) (1)

(2015/C 381/69)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/58


Beschikking van het Gerecht van 28 augustus 2015 — Bimbo/BHIM — Kimbo (Caffè KIMBO GOLD MEDAL)

(Zaak T-638/13) (1)

(2015/C 381/70)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/58


Beschikking van het Gerecht van 22 juli 2015 — Swedish Match North Europe/BHIM — Skruf Snus (Doosjes snuiftabak)

(Zaak T-196/14) (1)

(2015/C 381/71)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 151 van 19.5.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/58


Beschikking van het Gerecht van 26 augustus 2015 — Monard/Commissie

(Zaak T-239/14) (1)

(2015/C 381/72)

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 212 van 7.7.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/58


Beschikking van het Gerecht van 8 september 2015 — Chemo Ibérica/BHIM — Novartis (EXELTIS)

(Zaak T-252/14) (1)

(2015/C 381/73)

Procestaal: Spaans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/58


Beschikking van het Gerecht van 8 september 2015 — Chemo Ibérica/BHIM — Novartis (EXELTIS)

(Zaak T-253/14) (1)

(2015/C 381/74)

Procestaal: Spaans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/59


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Makhlouf/Raad

(Zaak T-592/14) (1)

(2015/C 381/75)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/59


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Makhlouf/Raad

(Zaak T-594/14) (1)

(2015/C 381/76)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/59


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Othman/Raad

(Zaak T-595/14) (1)

(2015/C 381/77)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/59


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Cham en Bena Properties/Raad

(Zaak T-597/14) (1)

(2015/C 381/78)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/60


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Almashreq Investment Fund/Raad

(Zaak T-598/14) (1)

(2015/C 381/79)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/60


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Souruh/Raad

(Zaak T-599/14) (1)

(2015/C 381/80)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/60


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Syriatel Mobile Telecom/Raad

(Zaak T-600/14) (1)

(2015/C 381/81)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/60


Beschikking van het Gerecht van 15 september 2015 — Drex Technologies/Raad

(Zaak T-603/14) (1)

(2015/C 381/82)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/60


Beschikking van het Gerecht van 24 september 2015 — Primo Valore/Commissie

(Zaak T-630/14) (1)

(2015/C 381/83)

Procestaal: Italiaans

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 361 van 13.10.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/61


Beschikking van het Gerecht van 2 september 2015 — SEA/Commissie

(Zaak T-674/14) (1)

(2015/C 381/84)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/61


Beschikking van het Gerecht van 2 september 2015 — Airport Handling/Commissie

(Zaak T-688/14) (1)

(2015/C 381/85)

Procestaal: Italiaans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/61


Beschikking van het Gerecht van 5 augustus 2015 — Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin/Commissie

(Zaak T-137/15) (1)

(2015/C 381/86)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015.


Gerecht voor ambtenarenzaken

16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/62


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 oktober 2015 — DD/FRA

(Gevoegde zaken F-106/13 en F-25/14) (1)

((Openbare dienst - Personeel van FRA - Tijdelijk functionaris - Loopbaanontwikkelingsrapport - Intern bezwaar - Beschuldigingen van discriminatie - Beschuldiging van represailles in de zin van richtlijn 2000/43 - Administratief onderzoek - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Berisping - Artikelen 2, 3 en 11 van bijlage IX bij het Statuut - Beëindiging van de overeenkomst voor onbepaalde tijd - Artikel 47, onder c), i), RAP - Recht om te worden gehoord - Artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie))

(2015/C 381/87)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DD (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (vertegenwoordigers: M. Kjaerum, gemachtigde, P. Jenkinson, advocaat)

Voorwerp

Zaak F-106/13: Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de directeur van FRA om verzoeker een tuchtmaatregel in de vorm van een berisping op te leggen.

Zaak F-25/14: Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot beëindiging van verzoekers overeenkomst alsmede van het besluit tot afwijzing van zijn klacht en verzoek om vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade.

Dictum

1)

Het besluit van de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 20 februari 2013 waarbij DD een berisping is opgelegd wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten tot beëindiging van de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd van DD wordt nietig verklaard.

3)

De beroepen in de gevoegde zaken F-106/13 en F-25/14 worden verworpen voor het overige.

4)

Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van DD.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014, blz. 46 en PB C 184 van 16.6.2014, blz. 43.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/63


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 oktober 2015 — FT/ESMA

(Zaak F-39/14) (1)

((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Boekhouder - Niet-verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd - Bevoegd gezag - Kennelijke beoordelingsfout - Bewijslast - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht))

(2015/C 381/88)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FT (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor effecten en markten (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Vasileva Hoff, gemachtigde, D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten, vervolgens R. Vasileva Hoff en A. Lorenzet, gemachtigden, D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst niet te verlengen en toekenning van een vergoeding voor de geleden immateriële schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FT draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Autoriteit voor effecten en markten.


(1)  PB C 421 van 24.11.2014, blz. 58.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/63


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 6 oktober 2015 — FE/Commissie

(Zaak F-119/14) (1)

((Openbare dienst - Aanwerving - Algemeen vergelijkend onderzoek - Opneming op de reservelijst - Besluit van het TABG om een geslaagde kandidaat niet aan te werven - Respectieve bevoegdheden van de jury en van het TABG - Voorwaarden voor toelating tot het vergelijkend onderzoek - Minimumduur van de beroepservaring - Berekeningswijzen - Kennelijke beoordelingsfout van de jury - Geen kennelijke beoordelingsfout - Verlies van een kans op aanwerving - Schadevergoeding))

(2015/C 381/89)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FE (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot beëindiging van de procedure om verzoekster, die op een reservelijst van een vergelijkend onderzoek is geplaatst, aan te stellen als ambtenaar, na haar te hebben meegedeeld dat het betrokken DG zijn goedkeuring voor haar aanstelling had gegeven en na uiteindelijk te hebben geoordeeld dat haar beroepservaring ontoereikend was

Dictum

1)

Het besluit van 17 december 2013 waarbij de Europese Commissie heeft geweigerd om FE aan te werven wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 10  000 EUR aan FE.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van FE.


(1)  PB C 7 van 12.1.2015, blz. 56.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/64


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 6 oktober 2015 — CH/Parlement

(Zaak F-132/14) (1)

((Openbare dienst - Geaccrediteerde parlementaire medewerkers - Artikel 266 VWEU - Maatregelen ter uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring van het Gerecht - Nietigverklaring van een ontslagbesluit - Nietigverklaring van een besluit tot afwijzing van een verzoek om bijstand krachtens artikel 24 van het Statuut - Omvang van de bijstandsplicht in geval van een begin van bewijs van intimidatie - Verplichting voor het TAOBG om een administratief onderzoek in te stellen - Bevoegdheid voor de ambtenaar of functionaris om een nationale gerechtelijke procedure aan te spannen - Adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk dat klachten behandelt van geaccrediteerde parlementaire medewerkers tegen leden van het Parlement - Rol en bevoegdheden - Materiële en immateriële schade))

(2015/C 381/90)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CH (vertegenwoordigers: L. Levi, C. Bernard-Glanz en A. Tymen, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en M. Dean, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten van het Europees Parlement genomen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 december 2013, F-129/12, CH/Parlement, en houdende weigering om een administratief onderzoek in te stellen naar verzoeksters wegens intimidatie ingediende klacht, betaling aan verzoekster van een aanvullend bedrag ter financiële compensatie en toekenning aan verzoekster van alle (bijkomende) voordelen verband houdende met haar overeenkomst van geaccrediteerd parlementair medewerkster waarvan de beëindiging nietig is verklaard bij het voormelde arrest van het Gerecht, en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die zou zijn geleden

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Parlement van 2 april 2014, zoals bevestigd bij het besluit van 4 augustus 2014 tot afwijzing van de klacht, wordt nietig verklaard, voor zover het Europees Parlement daarbij, in strijd met artikel 266 VWEU, heeft geweigerd om CH ter uitvoering van het arrest van 12 december 2013, CH/Parlement (F-129/12, EU:F:2013:203), een aanvullend bedrag van 5  686 EUR te betalen.

2)

Het besluit van het Europees Parlement van 3 maart 2014, zoals bevestigd bij het besluit van 4 augustus 2014 tot afwijzing van de klacht, wordt nietig verklaard, voor zover het Parlement daarbij, na de nietigverklaring bij het arrest van 12 december 2013, CH/Parlement (F-129/12, EU:F:2013:203), van het besluit van het Europees Parlement van 15 maart 2012 tot afwijzing van het verzoek om bijstand van CH van 22 december 2011, niet heeft besloten om een administratief onderzoek in te stellen naar de gestelde feiten van psychisch geweld en zodoende artikel 266 VWEU heeft geschonden.

3)

De vorderingen tot nietigverklaring worden afgewezen voor het overige.

4)

Het Europees Parlement wordt veroordeeld tot betaling aan CH van een bedrag van 5  686 EUR, vanaf 1 juli 2014, de datum van beëindiging van de aanstelling van CH, vermeerderd met vertragingsrente tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

5)

Het Europees Parlement wordt veroordeeld tot betaling aan CH van een bedrag van 25  000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade, vanaf 4 augustus 2014 vermeerderd met vertragingsrente tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

6)

De vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen voor het overige.

7)

Het Europees Parlement zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van CH.


(1)  PB C 34 van 2.2.2015, blz. 52.


16.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 381/65


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 8 oktober 2015 — FK/CEPOL

(Zaak F-41/15) (1)

(2015/C 381/91)

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 178 van 1.6.2015, blz. 28.