ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 155

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
11 mei 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2015/C 155/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 155/02

Zaak C-266/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — L. Kik/Staatssecretaris van Financiën [Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen — Onderdaan van een lidstaat, die aldaar woonachtig is en die zijn werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een onder de vlag van een andere derde staat varende pijpenlegger — Werknemer die eerst werkt voor een in Nederland gevestigde onderneming en nadien voor een in Zwitserland gevestigde onderneming — Arbeid die achtereenvolgens boven het continentaal plat van een derde staat, in internationale wateren en boven het continentaal plat van een aantal lidstaten wordt verricht — Personele werkingssfeer van die verordening — Vaststelling van de toe te passen wetgeving]

2

2015/C 155/03

Zaak C-286/13 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 2015 — Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese bananenmarkt — Coördinatie bij de vaststelling van de referentieprijzen — Motiveringsplicht — Motivering achteraf — Te late indiening van bewijsstukken — Rechten van de verdediging — Beginsel van equality of arms — Beginselen die van toepassing zijn op de vaststelling van de feiten — Onjuiste opvatting van de feiten — Beoordeling van de bewijzen — Marktstructuur — Verplichting van de Commissie om aan te geven welke aspecten van de informatie-uitwisseling een mededingingsbeperkende strekking hebben — Bewijslast — Berekening van de geldboete — Inaanmerkingneming van de verkopen van dochterondernemingen die niet betrokken zijn bij de inbreuk — Dubbeltelling van tweemaal verkochte bananen)

3

2015/C 155/04

Zaak C-510/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — E.ON Földgáz Trade Zrt/Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal [Prejudiciële verwijzing — Interne markt voor aardgas — Richtlijn 2003/55/EG — Artikel 25 — Richtlijn 2009/73/EG — Artikelen 41 en 54 — Toepassing ratione temporis — Verordening (EG) nr. 1775/2005 — Artikel 5 — Mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer — Besluit van een regelgevende instantie — Recht van beroep — Beroep ingesteld door een vennootschap die over een vergunning beschikt voor het vervoer van aardgas — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming tegen een besluit van een regelgevende instantie]

4

2015/C 155/05

Zaak C-533/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Työtuomioistuin — Finland) — Auto- ja Kuljetusalan Työntekijäliitto AKT ry/Öljytuote ry, Shell Aviation Finland Oy (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2008/104/EG — Uitzendarbeid — Artikel 4, lid 1 — Verboden of beperkingen op de inzet van uitzendkrachten — Rechtvaardigingsgronden — Redenen van algemeen belang — Verplichting tot heronderzoek — Omvang)

5

2015/C 155/06

Zaak C-672/13: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — OTP Bank Nyrt/Magyar Állam, Magyar Államkincstár (Prejudiciële verwijzing — Staatssteun — Artikel 107, lid 1, VWEU — Begrip staatssteun — Woonsubsidies die vóór de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie zijn verleend aan bepaalde groepen gezinnen — Afwikkeling van de subsidies door kredietinstellingen in ruil voor een staatsgarantie — Artikel 108, lid 3, VWEU — Maatregel die niet vooraf bij de Europese Commissie is aangemeld — Onrechtmatigheid)

5

2015/C 155/07

Zaak C-182/14 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 maart 2015 — Mega Brands International, Luxembourg, Zweigniederlassung Zug/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) [Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, onder b) — Aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapswoordmerk MAGNEXT — Oppositie door de houder van het oudere nationale woordmerk MAGNET 4 — Verwarringsgevaar]

6

2015/C 155/08

Zaak C-39/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Wuppertal (Duitsland) op 2 februari 2015 — Hartmut Frenzel/Resort Marina Oolderhuuske BV

7

2015/C 155/09

Zaak C-40/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 2 februari 2015 — Minister Finansów/BRE Ubezpieczenia Sp. z o.o., met zetel in Warschau

7

2015/C 155/10

Zaak C-42/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Dunajská Streda (Slowakije) op 2 februari 2015 — Home Credit Slovakia a.s./Klára Bíróová

8

2015/C 155/11

Zaak C-51/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Celle (Duitsland) op 6 februari 2015 — Remondis GmbH & Co. KG Region Nord/Region Hannover

10

2015/C 155/12

Zaak C-61/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 februari 2015 door Heli-Flight GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 11 december 2014 in zaak T-102/13, Heli-Flight GmbH &Co. KG/Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

11

2015/C 155/13

Zaak C-72/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) (Verenigd Koninkrijk) op 18 februari 2015 — OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

12

2015/C 155/14

Zaak C-73/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea (Roemenië) op 18 februari 2015 — SC Vicdantrans SRL/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj Napoca prin Administrația Județeană a Finanțelor Publice Bihor, Administrația Fondului pentru Mediu

14

2015/C 155/15

Zaak C-80/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) op 20 februari 2015 — Robert Fuchs AG/Hauptzollamt Lörrach

14

2015/C 155/16

Zaak C-92/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van beroep te Antwerpen (België) op 25 februari 2015 — Sven Mathys tegen De Grave Antverpia NV

15

2015/C 155/17

Zaak C-125/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 maart 2015 door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 2 februari 2015 in zaak T-577/14, Gascogne Sack Deutschland en Gascogne/Europese Unie

15

2015/C 155/18

Zaak C-126/15: Beroep ingesteld op 12 maart 2015 — Europese Commissie/Portugese Republiek

16

2015/C 155/19

Zaak C-128/15: Beroep ingesteld op 13 maart 2015 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie

17

2015/C 155/20

Zaak C-139/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2015 in zaak T-109/12, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

18

2015/C 155/21

Zaak C-140/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2015 in zaak T-111/12, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

19

 

Gerecht

2015/C 155/22

Zaak T-556/08: Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Slovenská pošta/Commissie (Mededinging — Misbruik van machtspositie — Slowaakse markten voor traditionele en hybride postdiensten — Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 86, lid 1, EG juncto artikel 82 EG — Alleenrecht op de verdeling van hybride post — Beginsel van behoorlijk bestuur — Motiveringsplicht — Recht op hoor en wederhoor — Omschrijving van de markt — Uitbreiding van een monopolie — Artikel 86, lid 2, EG — Rechtszekerheid — Gewettigd vertrouwen)

20

2015/C 155/23

Zaak T-297/09: Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Evropaïki Dynamiki/EASA (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Verlening van IT-diensten — Rangschikking van een inschrijver op de tweede of derde plaats in de cascadeprocedure — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

21

2015/C 155/24

Zaak T-538/11: Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — België/Commissie [Staatssteun — Volksgezondheid — Steun voor de financiering van de tests ter opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen — Besluit waarbij de steun gedeeltelijk verenigbaar en gedeeltelijk onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt — Beroep tot nietigverklaring — Bezwarende handeling — Ontvankelijkheid — Begrip voordeel — Begrip selectiviteit]

22

2015/C 155/25

Zaak T-563/12: Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Central Bank of Iran/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Motiveringsplicht — Recht van verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Beoordelingsfout — Eigendomsrecht — Recht op bescherming van de goede naam — Evenredigheid)

22

2015/C 155/26

Zaak T-378/13: Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion/BHIM — Carolus C. (English pink) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk English pink — Ouder gemeenschapswoordmerk PINK LADY en oudere gemeenschapsbeeldmerken Pink Lady — Motiveringsplicht — Zorgvuldigheidsplicht — Beslissing van een rechtbank voor het gemeenschapsmerk — Geen gezag van gewijsde)

23

2015/C 155/27

Zaak T-456/13: Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Sea Handling/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten in verband met een controleprocedure inzake staatssteun — Weigering van toegang — Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits — Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van een derde — Verplichting van een concreet en individueel onderzoek — Hoger openbaar belang — Gedeeltelijke toegang]

24

2015/C 155/28

Zaak T-551/13: Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Radecki/BHIM — Vamed (AKTIVAMED) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk AKTIVAMED — Ouder nationaal beeldmerk VAMED — Relatieve weigeringsgrond — Verwarrringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]

25

2015/C 155/29

Zaak T-581/13: Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Royal County of Berkshire Polo Club/BHIM — Lifestyle Equities (Royal County of Berkshire POLO CLUB) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Royal County of Berkshire POLO CLUB — Oudere gemeenschapsbeeldmerken BEVERLY HILLS POLO CLUB — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009]

25

2015/C 155/30

Zaak T-596/13: Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Emsibeth/BHIM — Peek & Cloppenburg (Nael) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Nael — Ouder gemeenschapswoordmerk Mc Neal — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

26

2015/C 155/31

Zaak T-72/14: Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Bateaux mouches/BHIM (BATEAUX MOUCHES) [Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap — Woordmerk BATEAUX MOUCHES — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009]

27

2015/C 155/32

Zaak T-132/14: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2015 — Albis Plastic/BHIM — IQAP Masterbatch Group (ALCOLOR) (Gemeenschapsmerk — Vordering tot nietigverklaring — Intrekking van de vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

27

2015/C 155/33

Zaak T-383/14 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 24 maart 2015 — Europower/Commissie (Kort geding — Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken — Aanbestedingsprocedure — Bouw en onderhoud van een trigeneratiecentrale — Terzijdelegging van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging — Fumus boni juris — Geen spoedeisendheid)

28

2015/C 155/34

Zaak T-82/15: Beroep ingesteld op 20 februari 2015 — InAccess Networks Integrated Systems/Commissie

28

2015/C 155/35

Zaak T-94/15: Beroep ingesteld op 19 februari 2015 — Binca Seafoods/Commissie

30

2015/C 155/36

Zaak T-99/15: Beroep ingesteld op 26 februari 2015 — Sfera Joven/BHIM — Las banderas del Mediterráneo (NOOSFERA)

31

2015/C 155/37

Zaak T-100/15: Beroep ingesteld op 27 februari 2015 — Dextro Energy/Commissie

31

2015/C 155/38

Zaak T-104/15: Beroep ingesteld op 25 februari 2015 — Militos Symvouleftiki/Commissie

32

2015/C 155/39

Zaak T-113/15: Beroep ingesteld op 4 maart 2015 — RFA International/Commissie

33

2015/C 155/40

Zaak T-126/15: Beroep ingesteld op 18 maart 2015 — El Corte Inglés/BHIM — Grup Supeco Maxor (Supeco)

34

2015/C 155/41

Zaak T-129/15: Beroep ingesteld op 19 maart 2015 — Intesa Sanpaolo/BHIM (WAVE 2 PAY)

35

2015/C 155/42

Zaak T-130/15: Beroep ingesteld op 19 maart 2015 — Intesa Sanpaolo/BHIM (WAVE TO PAY)

35

2015/C 155/43

Zaak T-135/15: Beroep ingesteld op 26 maart 2015 — Italië/Commissie

36

2015/C 155/44

Zaak T-594/13: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2015 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

37

2015/C 155/45

Zaak T-598/13: Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2015 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

38

2015/C 155/46

Zaak T-260/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Vattenfall Europe Mining e.a./Commissie

38

2015/C 155/47

Zaak T-263/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Hydro Aluminium Rolled Products e.a./Commissie

38

2015/C 155/48

Zaak T-271/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Styron Deutschland/Commissie

38

2015/C 155/49

Zaak T-274/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Lech-Stahlwerke/Commissie

38

2015/C 155/50

Zaak T-291/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — egeplast international/Commissie

39

2015/C 155/51

Zaak T-302/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Buderus Guss/Commissie

39

2015/C 155/52

Zaak T-303/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Polyblend/Commissie

39

2015/C 155/53

Zaak T-304/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Sun Alloys Europe/Commissie

39

2015/C 155/54

Zaak T-306/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Polymer-Chemie/Commissie

39

2015/C 155/55

Zaak T-307/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — TechnoCompound/Commissie

40

2015/C 155/56

Zaak T-308/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Neue Halberg-Guss/Commissie

40

2015/C 155/57

Zaak T-309/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Mat Foundries Europe/Commissie

40

2015/C 155/58

Zaak T-310/14: Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Fritz Winter Eisengießerei/Commissie

40

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 155/59

Zaak F-124/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — CW/Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Beroep tot nietigverklaring — Artikel 12 bis van het Statuut — Interne regels betreffende het raadgevend comité geweld en de voorkoming ervan op het werk — Artikel 24 van het Statuut — Verzoek om bijstand — Kennelijke beoordelingsfouten — Ontbreken — Rol en bevoegdheden van het raadgevend comité geweld en de voorkoming ervan op het werk — Facultatieve inschakeling door de ambtenaar — Beroep tot schadevergoeding)

41

2015/C 155/60

Zaak F-6/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 23 maart 2015 — Borghans/Commissie (Openbare dienst — Bezoldiging — Overlevingspensioen — Artikel 27, eerste alinea, van bijlage VIII bij het Statuut — Gescheiden echtgenoot van een overleden ambtenaar — Bestaan van een alimentatiepensioen op de datum van overlijden van de ambtenaar — Artikel 42 van bijlage VIII bij het Statuut — Termijn voor de indiening van een verzoek om vaststelling van de pensioenrechten)

41

2015/C 155/61

Zaak F-26/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — CN/Parlement (Openbare dienst — Geaccrediteerde parlementaire medewerkers — Verzoek om bijstand — Psychisch geweld)

42

2015/C 155/62

Zaak F-38/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — Coedo Suárez/Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Tuchtprocedure — Tuchtmaatregel — Ontslag met vermindering van de invaliditeitstoelage — Evenredigheid van de sanctie — Kennelijke beoordelingsfout — Begrip gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan — Inachtneming van werktijden)

43

2015/C 155/63

Zaak F-41/14: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — CW/Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordelingsrapport — Kennelijke beoordelingsfouten — Misbruik van bevoegdheid — Psychisch geweld — Besluit tot toekenning van een meritepunt)

43

2015/C 155/64

Zaak F-143/14: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 25 maart 2015 — Singou/Raad (Openbare dienst — Arbeidscontractant — Afwijzing van een klacht wegens psychisch geweld — Niet-verlenging van de overeenkomst — Ontbreken van een klacht — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

44


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 155/01)

Laatste publicatie

PB C 146 van 4.5.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 138 van 27.4.2015

PB C 127 van 20.4.2015

PB C 118 van 13.4.2015

PB C 107 van 30.3.2015

PB C 96 van 23.3.2015

PB C 89 van 16.3.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/2


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — L. Kik/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-266/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen - Onderdaan van een lidstaat, die aldaar woonachtig is en die zijn werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een onder de vlag van een andere derde staat varende pijpenlegger - Werknemer die eerst werkt voor een in Nederland gevestigde onderneming en nadien voor een in Zwitserland gevestigde onderneming - Arbeid die achtereenvolgens boven het continentaal plat van een derde staat, in internationale wateren en boven het continentaal plat van een aantal lidstaten wordt verricht - Personele werkingssfeer van die verordening - Vaststelling van de toe te passen wetgeving])

(2015/C 155/02)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: L. Kik

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Dictum

1)

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 307/1999 van de Raad van 8 februari 1999, moet in die zin worden uitgelegd dat een werknemer die, zoals Kik, onderdaan is van een lidstaat, waarin hij woont en waarin over zijn inkomsten belasting wordt geheven, die op verschillende plekken op de wereld, met name boven het continentaal plat van een aantal lidstaten, werkt op een onder de vlag van een derde staat varende pijpenlegger, die voorheen werkzaam was voor een in zijn woonstaat gevestigde onderneming maar van werkgever is veranderd en thans werkt voor een in Zwitserland gevestigde onderneming, doch blijft wonen in dezelfde lidstaat en blijft varen op hetzelfde schip, binnen de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 307/1999, valt.

2)

De in titel II van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 307/1999, vervatte bepalingen die regelen welke de toe te passen nationale wetgeving is, moeten in die zin worden uitgelegd dat de onderdaan van een lidstaat of van de Zwitserse Bondsstaat, welke staat voor de toepassing van deze verordening wordt gelijkgesteld met een lidstaat, die buiten het grondgebied van de Unie, daaronder begrepen boven het continentaal plat van een lidstaat, arbeid in loondienst verricht aan boord van een schip dat vaart onder de vlag van een derde staat, maar die in dienst is van een op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat gevestigde onderneming, is onderworpen aan de wetgeving van de vestigingsstaat van zijn werkgever. Indien evenwel, in omstandigheden als die aan de orde in het hoofdgeding, de toepassing van die wetgeving volgens die verordening zou leiden tot aansluiting bij een stelsel van vrijwillige verzekering of ertoe zou leiden dat de betrokkene bij geen enkel stelsel van sociale zekerheid is aangesloten, is deze onderdaan onderworpen aan de wetgeving van zijn woonstaat.


(1)  PB C 207 van 20.7.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 2015 — Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG/Europese Commissie

(Zaak C-286/13 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese bananenmarkt - Coördinatie bij de vaststelling van de referentieprijzen - Motiveringsplicht - Motivering achteraf - Te late indiening van bewijsstukken - Rechten van de verdediging - Beginsel van equality of arms - Beginselen die van toepassing zijn op de vaststelling van de feiten - Onjuiste opvatting van de feiten - Beoordeling van de bewijzen - Marktstructuur - Verplichting van de Commissie om aan te geven welke aspecten van de informatie-uitwisseling een mededingingsbeperkende strekking hebben - Bewijslast - Berekening van de geldboete - Inaanmerkingneming van de verkopen van dochterondernemingen die niet betrokken zijn bij de inbreuk - Dubbeltelling van tweemaal verkochte bananen))

(2015/C 155/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Kellerbauer en P. Van Nuffel, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Dole Food Company, Inc. en Dole Fresh Fruit Europe, voorheen Dole Germany OHG, worden hoofdelijk verwezen in de kosten.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria — Hongarije) — E.ON Földgáz Trade Zrt/Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal

(Zaak C-510/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Interne markt voor aardgas - Richtlijn 2003/55/EG - Artikel 25 - Richtlijn 2009/73/EG - Artikelen 41 en 54 - Toepassing ratione temporis - Verordening (EG) nr. 1775/2005 - Artikel 5 - Mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer - Besluit van een regelgevende instantie - Recht van beroep - Beroep ingesteld door een vennootschap die over een vergunning beschikt voor het vervoer van aardgas - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47 - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming tegen een besluit van een regelgevende instantie])

(2015/C 155/04)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: E.ON Földgáz Trade Zrt

Verwerende partij: Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal

Dictum

1)

Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG, die uiterlijk op 3 maart 2011 moest worden omgezet, en met name de nieuwe bepalingen die in artikel 41, lid 17, van die richtlijn zijn opgenomen, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een beroep dat is ingesteld tegen een vóór het verstrijken van die omzettingstermijn door een regelgevende instantie vastgesteld besluit als in het hoofdgeding, en dat op die datum nog steeds aanhangig was.

2)

Artikel 5 van verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten juncto de bijlage bij die verordening, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling inzake de uitoefening van de beroepsmogelijkheden voor de rechter die bevoegd is om de wettigheid van de handelingen van een regelgevende instantie te toetsen, op grond waarvan in omstandigheden als in het hoofdgeding een marktdeelnemer als E.ON Földgáz Zrt geen procesbevoegdheid heeft om beroep in te stellen tegen een besluit van die instantie inzake de netcode.


(1)  PB C 15 van 18.1.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Työtuomioistuin — Finland) — Auto- ja Kuljetusalan Työntekijäliitto AKT ry/Öljytuote ry, Shell Aviation Finland Oy

(Zaak C-533/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2008/104/EG - Uitzendarbeid - Artikel 4, lid 1 - Verboden of beperkingen op de inzet van uitzendkrachten - Rechtvaardigingsgronden - Redenen van algemeen belang - Verplichting tot heronderzoek - Omvang))

(2015/C 155/05)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Työtuomioistuin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Auto- ja Kuljetusalan Työntekijäliitto AKT ry

Verwerende partijen: Öljytuote ry, Shell Aviation Finland Oy

Dictum

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid moet aldus worden uitgelegd:

dat het enkel is gericht tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die hun nationale regelgeving in heroverweging dienen te nemen om na te gaan of de eventuele verboden en beperkingen ter zake van de inzet van uitzendkrachten gerechtvaardigd zijn, en bijgevolg,

dat het de nationale rechterlijke instanties niet verplicht, iedere bepaling van nationaal recht waarin verboden of beperkingen voor de inzet de uitzendkrachten zijn opgenomen die niet gerechtvaardigd zijn om redenen van algemeen belang in de zin van voormeld artikel 4, lid 1, buiten toepassing te laten.


(1)  PB C 352 van 30.11.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — OTP Bank Nyrt/Magyar Állam, Magyar Államkincstár

(Zaak C-672/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Artikel 107, lid 1, VWEU - Begrip „staatssteun” - Woonsubsidies die vóór de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie zijn verleend aan bepaalde groepen gezinnen - Afwikkeling van de subsidies door kredietinstellingen in ruil voor een staatsgarantie - Artikel 108, lid 3, VWEU - Maatregel die niet vooraf bij de Europese Commissie is aangemeld - Onrechtmatigheid))

(2015/C 155/06)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OTP Bank Nyrt

Verwerende partijen: Magyar Állam, Magyar Államkincstár

Dictum

De garantie die de Hongaarse Staat overeenkomstig § 25, leden 1 en 2, van regeringsbesluit nr. 12 van 31 januari 2001 betreffende subsidies ter bevordering van de toegang tot huisvesting, uitsluitend aan de kredietinstellingen heeft verleend, is op het eerste gezicht een „steunmaatregel van de staat” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Het is echter de taak van de verwijzende rechter om meer in het bijzonder te beoordelen of een dergelijke garantie een selectieve maatregel is. Daarbij dient hij met name te bepalen of die garantie, nadat dat besluit in 2008 zou zijn gewijzigd, niet langer alleen aan kredietinstellingen maar ook aan andere ondernemingen kan worden verleend en, zo ja, of de selectiviteit van die garantie daardoor ter discussie kan worden gesteld.

Als de verwijzende rechter oordeelt dat het bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde staatsgarantie om een „steunmaatregel van de staat” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU gaat, moet die garantie worden aangemerkt als een nieuwe steunmaatregel, en dus overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU vooraf worden aangemeld bij de Europese Commissie. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of de betrokken lidstaat die verplichting is nagekomen en, indien dat niet het geval is, de garantie onrechtmatig te verklaren.

Voor begunstigden van een staatsgarantie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU is toegekend en dus onrechtmatig is, staan overeenkomstig het Unierecht geen rechtsmiddelen open.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/6


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 19 maart 2015 — Mega Brands International, Luxembourg, Zweigniederlassung Zug/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-182/14 P) (1)

([Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, onder b) - Aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapswoordmerk MAGNEXT - Oppositie door de houder van het oudere nationale woordmerk MAGNET 4 - Verwarringsgevaar])

(2015/C 155/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Mega Brands International, Luxembourg, Zweigniederlassung Zug (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. Maier, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Dictum

1)

Punt 4 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Mega Brands/BHIM — Diset (MAGNEXT) (T-604/11 en T-292/12, EU:T:2014:56) wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Wuppertal (Duitsland) op 2 februari 2015 — Hartmut Frenzel/Resort Marina Oolderhuuske BV

(Zaak C-39/15)

(2015/C 155/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Wuppertal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hartmut Frenzel

Verwerende partij: Resort Marina Oolderhuuske BV

De zaak werd bij beschikking van het Hof van 26 februari 2015 in het register van het Hof doorgehaald.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 2 februari 2015 — Minister Finansów/BRE Ubezpieczenia Sp. z o.o., met zetel in Warschau

(Zaak C-40/15)

(2015/C 155/09)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny (Polen)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Minister Finansów

Verwerende partij: BRE Ubezpieczenia Sp. z o.o., met zetel in Warschau

Prejudiciële vraag

Dient artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) aldus te worden uitgelegd dat de in deze bepaling genoemde vrijstelling geldt voor diensten die zoals in casu door een derde voor een verzekeringsonderneming in naam en voor rekening van de verzekeraar worden verricht, waarbij tussen de derde en de verzekerde geen rechtsbetrekking bestaat?


(1)  PB L 347, blz. 1.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Dunajská Streda (Slowakije) op 2 februari 2015 — Home Credit Slovakia a.s./Klára Bíróová

(Zaak C-42/15)

(2015/C 155/10)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Dunajská Streda

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Home Credit Slovakia a.s.

Verwerende partij: Klára Bíróová

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de begrippen „op papier” en „op een andere duurzame drager” in artikel 10, lid 1 [juncto artikel 3, onder m)] van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG (PB L 133, blz. 66, hierna: „richtlijn 2008/48/EG”) aldus worden uitgelegd dat zij niet alleen betrekking hebben op

de tekst van het door de partijen bij de overeenkomst ondertekende document (fysiek document, „hard copy”) dat alle in artikel 10, lid 2, onder a) tot en met v), van de richtlijn vereiste elementen (informatie) dient te bevatten, maar ook op

elk ander document waarnaar die tekst verwijst en dat volgens het nationale recht noodzakelijk deel uitmaakt van de overeenkomst (bijvoorbeeld een door de kredietgever opgesteld document dat „algemene contractvoorwaarden”, „kredietvoorwaarden”, een „lijst van de kosten”, een „afbetalingsplan” bevat), ook al voldoet dat document zelf niet aan het vereiste van de „schriftelijke vorm” in de zin van het nationale recht (bijvoorbeeld omdat het niet is ondertekend door de partijen bij de overeenkomst)?

2)

Tegen de achtergrond van het antwoord op de eerste vraag:

Moet artikel 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2008/48/EG, juncto artikel 1 van die richtlijn, volgens hetwelk de richtlijn tot doel heeft de betrokken sector volledig te harmoniseren, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling of aan een nationale praktijk die

eisen dat alle in artikel 10, lid 2, onder a) tot en met v), bedoelde elementen van de overeenkomst zijn opgenomen in één enkel document dat voldoet aan het vereiste van de „schriftelijke vorm” in de zin van het recht van de betrokken lidstaat (of, in beginsel, in een door de partijen bij de overeenkomst ondertekend document), en

aan de consumentenkredietovereenkomst geen volledige rechtsgevolgen toekennen op de enkele grond dat enkele van bovengenoemde elementen niet in een dergelijke ondertekende overeenkomst zijn opgenomen, ook ingeval die elementen (of enkele daarvan) wel zijn opgenomen in een afzonderlijk document (bijvoorbeeld een door de kredietgever opgesteld document dat „algemene contractvoorwaarden”, „kredietvoorwaarden”, een „lijst van de kosten”, een „afbetalingsplan” bevat), ofschoon (i) de schriftelijke overeenkomst zelf naar dat document verwijst, (ii) is voldaan aan de in interne recht gestelde voorwaarden om dat document als onderdeel van de overeenkomst te beschouwen, en (iii) de gesloten consumentenkredietovereenkomst aldus voldoet aan de eisen inzake de opstelling van de overeenkomst „op een andere duurzame drager” in de zin van artikel 10, lid 1, van de richtlijn?

3)

Moet artikel 10, lid 2, onder h), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de aldaar geëiste gegevens (met name: de „frequentie van de betalingen”)

nader moeten worden bepaald in de voorwaarden van de betrokken specifieke overeenkomst [in beginsel met vermelding van de precieze datum (dag, maand, jaar) waarop de verschillende termijnen vervallen], of

volstaat het dat de overeenkomst een algemene verwijzing bevat naar objectief bepaalbare parameters waaruit die gegevens kunnen worden afgeleid (bijvoorbeeld de clausule „de maandelijkse termijnen zijn verschuldigd uiterlijk op de 15de dag van elke kalendermaand”, „de eerste termijn is verschuldigd binnen een maand vanaf de ondertekening van de overeenkomst en elke latere termijn is steeds verschuldigd binnen een maand na het vervallen van de vorige termijn” of een andere soortgelijke formule)?

4)

Voor het geval dat de in het tweede streepje van de derde vraag voorgestelde uitlegging de juiste is:

Moet artikel 10, lid 2, onder h), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling geëiste gegeven (met name: de „frequentie van de betalingen”) ook kan worden opgenomen in een afzonderlijk document waarnaar wordt verwezen in de overeenkomst die voldoet aan vereiste van de schriftelijke vorm (in de zin van artikel 10, lid 1, van de richtlijn), maar dat niet noodzakelijk zelf aan dat vereiste hoeft te voldoen (dat wil zeggen in beginsel niet noodzakelijk door de partijen bij de overeenkomst hoeft te zijn ondertekend; het kan bijvoorbeeld gaan om een door de kredietgever opgesteld document dat „algemene contractvoorwaarden”, „kredietvoorwaarden”, een „lijst van de kosten”, een „afbetalingsplan” bevat)?

5)

Moet artikel 10, lid 2, onder i), juncto onder h), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat

de kredietovereenkomst met een vaste looptijd waarbij de terugbetaling/aflossing van het geleende kapitaal door betaling van afzonderlijke termijnen gebeurt, op het tijdstip van het sluiten ervan niet noodzakelijk voor elke termijn de uitsplitsing in het voor terugbetaling van het geleende kapitaal bestemde deel en het voor betaling van gewone rente en kosten bestemde deel hoeft te bevatten (dit wil zeggen dat het gedetailleerde afbetalings-/aflossingsplan niet noodzakelijk deel hoeft uit te maken van de overeenkomst), maar dat die gegevens kunnen worden opgenomen in een afbetalings-/aflossingsplan dat de kredietgever de kredietnemer op diens verzoek verstrekt, dan wel aldus

dat artikel 10, lid 2, onder h), de kredietnemer het aanvullende recht verleent om een uittreksel van de afbetalings-/aflossingstabel met betrekking tot een welbepaalde dag in de looptijd van de kredietovereenkomst te eisen, met dien verstande echter dat dit recht de partijen bij de overeenkomst niet ontheft van de verplichting om in de overeenkomst zelf de uitsplitsing van de verschillende geplande termijnen (die op grond van de kredietovereenkomst tijdens de looptijd daarvan verschuldigd zijn) in terugbetaling van het kapitaal en betaling van gewone rente en kosten op te nemen, en wel op een wijze die aan de specifieke overeenkomst is aangepast?

6)

Voor het geval dat de in het eerste streepje van de vijfde vraag voorgestelde uitlegging de juiste is:

Valt deze kwestie binnen de door richtlijn 2008/48/EG beoogde volledige harmonisatie, zodat de lidstaat, overeenkomstig artikel 22, lid 1, van de richtlijn, niet kan eisen dat de kredietovereenkomst voor elke afzonderlijke termijn de uitsplitsing in het voor terugbetaling van het kapitaal bestemde deel en het voor betaling van gewone rente en kosten bestemde deel bevat (dit wil zeggen dat het gedetailleerde afbetalings-/aflossingsplan noodzakelijk deel uitmaakt van de overeenkomst)?

7)

Moet artikel 1 van richtlijn 2008/48/EG, volgens hetwelk de richtlijn tot doel heeft de betrokken sector volledig te harmoniseren, of artikel 23 van die richtlijn, volgens hetwelk de sancties evenredig moeten zijn, aldus worden uitgelegd dat die richtlijn in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht volgens welke het ontbreken van het grootste deel van de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48/EG geëiste elementen van de kredietovereenkomst tot gevolg heeft dat het verleende krediet wordt geacht zonder rente en kosten te zijn verleend, zodat de kredietnemer alleen is verplicht het op grond van de overeenkomst ontvangen kapitaal aan de schuldeiser terug te betalen?


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Celle (Duitsland) op 6 februari 2015 — Remondis GmbH & Co. KG Region Nord/Region Hannover

(Zaak C-51/15)

(2015/C 155/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Celle

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Remondis GmbH & Co. KG Region Nord

Verwerende partij: Region Hannover

Interveniënt: Zweckverband Abfallwirtschaft Region Hannover

Prejudiciële vragen

1)

Vormt een overeenkomst tussen twee regionale overheden, op basis waarvan de regionale overheden statutair een gemeenschappelijk Zweckverband met eigen rechtspersoonlijkheid oprichten, dat bepaalde tot dusver aan de deelnemende regionale overheden toevertrouwde taken voortaan zelf zal vervullen, een „overheidsopdracht” in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1), wanneer deze takenoverdracht diensten in de zin van deze richtlijn betreft en onder bezwarende titel geschiedt, het Zweckverband activiteiten ontplooit die verder gaan dan de uitvoering van taken die voorheen waren toevertrouwd aan de deelnemende overheden, en de takenoverdracht niet behoort tot de „twee types overeenkomsten”, die ofschoon zij door overheidslichamen worden gegund, volgens de rechtspraak van het Hof (laatstelijk arrest Piepenbrock, C-386/11 (2), punten 33 e.v.) niet binnen de werkingssfeer van het aanbestedingsrecht van de Unie vallen?

2)

Dient, in geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de vraag of de oprichting van een Zweckverband en de takenoverdracht eraan uitzonderlijk buiten de werkingssfeer van het aanbestedingsrecht van de Unie valt, dan te worden beantwoord op basis van de beginselen die het Hof heeft ontwikkeld voor overeenkomsten tussen een overheidslichaam en een daarvan rechtens onderscheiden persoon, volgens welke het aanbestedingsrecht van de Unie niet van toepassing is wanneer dit lichaam op deze persoon toezicht als op zijn eigen diensten uitoefent en deze persoon tegelijkertijd het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van het lichaam of de lichamen die erin deelneemt respectievelijk deelnemen (zie in die zin met name arrest Teckal, C-107/98 (3), punt 50), of vinden daarentegen de beginselen toepassing die het Hof heeft ontwikkeld voor overeenkomsten die inhouden dat overheidslichamen samenwerken bij de uitvoering van een alleen op hen rustende taak van algemeen welzijn (zie arrest Ordine degli Ingegneri della Provincia di Lecce e.a., C-159/11 (4), punten 34 e.v.)?


(1)  PB L 134, blz. 114.

(2)  ECLI:EU:C:2013:385.

(3)  ECLI:EU:C:1999:562.

(4)  ECLI:EU:C:2012:817.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/11


Hogere voorziening ingesteld op 11 februari 2015 door Heli-Flight GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 11 december 2014 in zaak T-102/13, Heli-Flight GmbH &Co. KG/Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

(Zaak C-61/15 P)

(2015/C 155/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Heli-Flight GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: T. Kittner, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

Conclusies

1.

Rekwirante vordert,

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 11 december 2014 in de zaak Heli-Flight GmbH &Co. KG/Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en nietigverklaring van het aan rekwirante betekende besluit van het EASA van 13 januari 2012 tot afwijzing van haar aanvraag tot goedkeuring van de vluchtvoorwaarden voor een helikopter van het type Robinson R66 (serienummer 0034);

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 11 december 2014 in de zaak Heli-Flight GmbH &Co. KG/Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en veroordeling van het EASA tot vergoeding van de wegens de afwijzing van het verzoek door rekwirante geleden schade.

2.

Subsidiair,

vernietiging van het onder 1 bedoelde arrest van het Gerecht en nietigverklaring van het onder 1 bedoelde besluit voor zover het besluit van het EASA is gehandhaafd;

vernietiging van het onder 1 bedoelde arrest van het Gerecht voor zover de beslissing van de kamer van beroep van het EASA van 17 december 2012, dossiernummer AP/0l/2012, waarvan rekwirante op 27 december 2012 kennis is gegeven, is gehandhaafd;

vernietiging van het onder 1 bedoelde arrest van het Gerecht en nietigverklaring van de beslissing van de kamer van beroep van het EASA, voor zover

de beslissing van de kamer van beroep van het EASA is gehandhaafd,

rekwirante is verwezen in de kosten,

en toewijzing van het door verzoekster in eerste aanleg en door rekwirante gevorderde.

3.

Meer subsidiair, vernietiging van het onder 1 bedoelde arrest van het Gerecht en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht.

4.

Verwijzing van het EASA in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft verzoeksters beroep tot nietigverklaring ten onrechte aldus geherformuleerd dat het alleen was gericht tegen de beslissing van de kamer van beroep en heeft dus artikel 50 van verordening (EG) nr. 216/2008 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 geschonden.

Voorts heeft het Gerecht het beginsel van ambtshalve onderzoek geschonden doordat het de feiten uitsluitend op basis van het relaas van partijen heeft onderzocht. In het bijzonder heeft het Gerecht niet onderzocht of de helikopters van het merk Robinson R66 al dan niet zonder gevaar konden vliegen.

Het arrest van het Gerecht moet ook worden vernietigd wegens schending van het materiële Unierecht doordat het in casu het beginsel van de beoordeling van „ingewikkelde economische feiten” ten onrechte heeft getransponeerd op de onderhavige rechtssituatie. De rechtspraak daarover (met name het arrest van 17 september 2007 T-201/04 (2), Microsoft/Commissie, punten 87 e.v.) kan niet worden getransponeerd op de onderhavige rechtssituatie. Het litigieuze geval betreft noch mededingingsregels noch besluiten van de Commissie. Het betreft zelfs niet een „ingewikkelde technische vraag” aangezien noch verweerder noch de kamer van beroep zich met dergelijke vragen hebben ingelaten.

Ten slotte, aldus het Gerecht, is er geen aanspraak op schadevergoeding, als niet is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 340 VWEU voor de plicht tot schadevergoeding. De onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht in verband met het beroep tot nietigverklaring heeft dus ook gevolgen voor de afwijzing van de gevorderde schadevergoeding. Daar het Gerecht de nietigheid van het oorspronkelijke besluit en van de beslissing van de kamer van beroep had moeten bevestigen, had de vordering tot schadevergoeding ook moeten worden toegewezen.


(1)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van richtlijn 91/670/EEG van de Raad, verordening (EG) nr. 1592/2002 en richtlijn 2004/36/EG (PB L 79, blz. 1).

(2)  ECLI:EU:T:2007:289


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court) (Verenigd Koninkrijk) op 18 februari 2015 — OJSC Rosneft Oil Company/Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

(Zaak C-72/15)

(2015/C 155/13)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Divisional Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OJSC Rosneft Oil Company

Verwerende partijen: Her Majesty’s Treasury, Secretary of State for Business, Innovation and Skills, The Financial Conduct Authority

Prejudiciële vragen

De gestelde vragen hebben betrekking op besluit 2014/512/GBVB (1), zoals gewijzigd bij besluit 2014/659/GBVB (2) en besluit 2014/872/GBVB (3) (in de vragen gezamenlijk aangehaald als „besluit”), en verordening (EU) nr. 833/2014 (4), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 960/2014 (5) en verordening (EU) nr. 1290/2014 (6) (in de vragen gezamenlijk aangehaald als „EU-verordening”). De prejudiciële vragen luiden als volgt:

1)

Is het Hof van Justitie, gelet op met name de artikelen 19, lid 1, 24 en 40 VEU, artikel 47 [van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie] en artikel 275, tweede alinea, VWEU, bevoegd om krachtens artikel 267 VWEU bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de geldigheid van artikel 1, lid 2, onder b) tot en met d), artikel 1, lid 3, artikel 4, artikel 4a, artikel 7 en bijlage III van het besluit?

2)

(a)

Zijn een of meer van de volgende bepalingen („relevante bepalingen”) van de EU-verordening en, voor zover het Hof bevoegd is, het besluit ongeldig:

i.

de artikelen 4 en 4a van het besluit;

ii.

de artikelen 3, 3a, 4, leden 3 en 4, en bijlage II van de EU-verordening; (samen: „de bepalingen inzake de oliesector”)

iii.

artikel 1, leden 2, onder b) tot en met d), en 3, en bijlage III van het besluit;

iv.

artikel 5, leden 2, onder b) tot en met d), en 3, en bijlage VI van de EU-verordening; (samen: „de bepalingen inzake effecten en leningen”)

v.

artikel 7 van het besluit, en

vi.

artikel 11 van de EU-verordening?

2)

(b)

Voor zover de relevante bepalingen geldig zijn, gaat het in tegen de beginselen van rechtszekerheid en nulla poena sine lege certa wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 8 van de EU-verordening strafrechtelijke sancties oplegt voordat het Hof van Justitie de desbetreffende strafbaarstelling voldoende heeft verduidelijkt?

3)

Voor zover de relevante verboden of beperkingen waarnaar in vraag 2(a) wordt verwezen, geldig zijn:

(a)

Valt onder het begrip „financiële bijstand” in artikel 4, lid 3, van de EU-verordening de verwerking van een betaling door een bank of een andere financiële instelling?

(b)

Verbiedt artikel 5 van de EU-verordening de emissie van, of andere transacties met, globale certificaten van aandelen (GCA’s) die zijn uitgegeven op of na 12 september 2014 in het kader van een deposito-overeenkomst met een van de entiteiten die zijn genoemd in bijlage VI, met betrekking tot aandelen in een van die entiteiten, die waren uitgegeven vóór 12 september 2014?

(c)

Indien het Hof van oordeel is dat er sprake is van een gebrek aan duidelijkheid dat door het Hof naar behoren kan worden opgelost door nadere aanwijzingen te geven, wat is dan de juiste uitlegging van de begrippen „schalie” en „water van meer dan 150 meter diep” in artikel 4 van het besluit en de artikelen 3 en 3a van de EU-verordening? Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie het noodzakelijk en gepast acht, kan het met name een geologische uitlegging van het begrip „schalie” geven die kan worden gebruikt bij de uitvoering van de verordening, en kan het verduidelijken of „water van meer dan 150 meter diep” moet worden gemeten vanaf de boorput of vanaf een andere plaats?


(1)  Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 229, blz. 13).

(2)  Besluit 2014/659/GBVB van de Raad van 8 september 2014 tot wijziging van besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 271, blz. 54).

(3)  Besluit 2014/872/GBVB van de Raad van 4 december 2014 tot wijziging van besluit 2014/512/GBVB betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren en besluit 2014/659/GBVB tot wijziging van besluit 2014/512/GBVB (PB L 349, blz. 58).

(4)  Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 229, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 960/2014 van de Raad van 8 september 2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 271, blz. 3).

(6)  Verordening (EU) nr. 1290/2014 van de Raad van 4 december 2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 960/2014 tot wijziging van verordening (EU) nr. 833/2014 (PB L 349, blz. 20).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Oradea (Roemenië) op 18 februari 2015 — SC Vicdantrans SRL/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj Napoca prin Administrația Județeană a Finanțelor Publice Bihor, Administrația Fondului pentru Mediu

(Zaak C-73/15)

(2015/C 155/14)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Vicdantrans SRL

Verwerende partijen: Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj Napoca prin Administrația Județeană a Finanțelor Publice Bihor, Administrația Fondului pentru Mediu

Prejudiciële vraag

Moet artikel 110 VWEU aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een „milieuheffing” invoert als die waarin OUG nr. 9/2013 voorziet, die van toepassing is op de registratie van uit andere lidstaten afkomstige tweedehands motorvoertuigen of bij de overdracht van het eigendomsrecht op tweedehands motorvoertuigen die op de binnenlandse markt zijn gekocht, maar niet op tweedehands motorvoertuigen die op de binnenlandse markt zijn gekocht en waarvoor eerder al een gelijksoortige heffing is betaald, die in strijd is met het Unierecht en niet is teruggegeven?


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Baden-Württemberg (Duitsland) op 20 februari 2015 — Robert Fuchs AG/Hauptzollamt Lörrach

(Zaak C-80/15)

(2015/C 155/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Baden-Württemberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Robert Fuchs AG

Verwerende partij: Hauptzollamt Lörrach

Prejudiciële vraag

Moet artikel 555, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (1) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie van 18 december 2003 (2), aldus worden uitgelegd dat ook instructievluchten tegen vergoeding met een helikopter met een leerling/piloot en een leraar aan boord als gebruik voor bedrijfsdoeleinden van een vervoermiddel moeten worden beschouwd?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 343, blz. 1).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hof van beroep te Antwerpen (België) op 25 februari 2015 — Sven Mathys tegen De Grave Antverpia NV

(Zaak C-92/15)

(2015/C 155/16)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Sven Mathys

Verweerster: De Grave Antverpia NV

Prejudiciële vraag

Is artikel 3 van de Belgische wet van 5 mei 1936 op de binnenbevrachting [WBB] verenigbaar met de artikelen 1 en 2 van richtlijn 96/75/EG (1) in zoverre een niet-eigenaar noch exploitant van een binnenschip een vervoersovereenkomst voor goederenvervoer over de binnenwateren als vervoerder zou afsluiten en niet zou optreden als tussenpersoon „bevrachter” in de zin van artikel 3, WBB?


(1)  Richtlijn van de Raad van 19 november 1996 houdende voorschriften inzake bevrachting en prijsvorming in de sector nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 304, blz. 12).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/15


Hogere voorziening ingesteld op 11 maart 2015 door het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 2 februari 2015 in zaak T-577/14, Gascogne Sack Deutschland en Gascogne/Europese Unie

(Zaak C-125/15 P)

(2015/C 155/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. V. Placco en E. Beysen, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Gascogne Sack Deutschland GmbH en Gascogne

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 2 februari 2015 in zaak T-577/14, Gascogne Sack Deutschland en Gascogne/Europese Unie, voor zover hierbij de tweede, derde en vierde vordering van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn verzoek aan het Gerecht overeenkomstig artikel 114 van zijn Reglement voor de procesvoering, worden afgewezen;

toewijzing van deze vorderingen en derhalve

primair, onder definitieve afdoening van het geding, het beroep tot schadevergoeding van Gascogne Sack Deutschland GmbH en Groupe Gascogne S.A. niet-ontvankelijk verklaren, omdat het gericht is tegen het Hof van Justitie van de Europese Unie (als vertegenwoordiger van de Unie);

subsidiar, voor het geval het Hof van Justitie van oordeel is dat het feit dat dit beroep tegen het Hof van Justitie van de Europese Unie is gericht en niet tegen de Commissie (als vertegenwoordiger van de Unie) geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van dit beroep, maar dat het Gerecht in zijn uitspraak op het voor hem door het Hof van Justitie van de Europese Unie opgeworpen procesincident, de substitutie van het Hof van Justitie van de Europese Unie door de Commissie als verwerende partij had moeten gelasten, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht opdat het uitspraak zou doen op de schadevordering van Gascogne Sack Deutschland GmbH en Groupe Gascogne S.A. met inachtneming van de rechtsvragen die door het Hof zijn beslist;

verwijzing van Gascogne Sack Deutschland GmbH en Groupe Gascogne S.A. in de kosten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert rekwirant twee middelen aan: in de eerste plaats niet-inachtneming van de regels inzake de vertegenwoordiging van de Unie voor haar rechterlijke instanties en in de tweede plaats schending door het Gerecht van de motiveringsplicht.

Met het eerste middel aangaande de niet-inachtneming van de regels inzake de vertegenwoordiging van de Unie voor haar rechterlijke instanties, stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie dat nu er geen uitdrukkelijke bepaling is die specifiek ziet op de vertegenwoordiging van de Unie voor haar rechterlijke instanties in het kader van vorderingen die zijn ingesteld op grond van artikel 268 VWEU, de regels over een dergelijke vertegenwoordiging moeten worden afgeleid uit de algemene beginselen die op de uitoefening van de gerechtelijke taak van toepassing zijn, met name het beginsel van een goede rechtsbedeling en de beginselen inzake de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.

Met zijn tweede middel voert rekwirant aan dat met de bestreden beschikking de motiveringsplicht is geschonden, nu zij geen specifieke afwijzing bevat van een voor het Gerecht uiteengezette redenering, welke redenering verband hield met de draagwijdte van de arresten C-40/12 P, Gascogne Sack/Commissie (1) en C-58/12 P, Groupe Gascogne/Commissie (2).


(1)  EU:C:2013:768

(2)  EU:C:2013:770


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/16


Beroep ingesteld op 12 maart 2015 — Europese Commissie/Portugese Republiek

(Zaak C-126/15)

(2015/C 155/18)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braga da Cruz en F. Tomat, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 7 en 9, eerste alinea, en 39, lid 3, van richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns (1) en op het evenredigheidsbeginsel door een verbod op te leggen om pakjes sigaretten die die reeds in een bepaald jaar zijn belast en tot verbruik zijn uitgeslagen, in de handel te brengen en aan het publiek te verkopen na het verstrijken van de uiterst korte periode die is vastgesteld in artikel 27 van besluit nr. 1295/2007 van het Ministerie van Financiën en Openbaar Bestuur;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Artikelen 7 en 9 van richtlijn 2008/118/EG en het evenredigheidsbeginsel

Uit artikel 7 van richtlijn 2008/118/EG (hierna: „richtlijn”) blijkt dat de accijns op tabaksproducten verschuldigd wordt op het tijdstip waarop deze tot verbruik worden uitgeslagen, tegen het op dat ogenblik geldende tarief. Artikel 9 van de richtlijn bepaalt dat de voorwaarden voor de verschuldigdheid van de accijns en het toe te passen tarief die zijn welke van kracht zijn op het tijdstip waarop deze accijns verschuldigd wordt. De fiscale wetgeving van de Unie bevat geen bepalingen die de lidstaten de mogelijkheid bieden om de betrokken producten, zodra zij tot gebruik zijn uitgeslagen, rekening houdend met het tijdstip waarop dit is gebeurd, aan een aanvullende accijns te onderwerpen of de distributie ervan om fiscale redenen te beperken.

In Portugal kunnen pakjes sigaretten waarop het fiscale bandje voor een bepaald belastingjaar is aangebracht, volgens besluit nr. 1295/2007 van het Ministerie van Financiën en Openbaar Bestuur (hierna: „besluit”) slechts in de handel worden gebracht en worden verkocht tot het einde van de derde maand van het jaar dat volgt op het jaar dat op het aangebrachte bandje is vermeld, dat wil zeggen het jaar waarop de pakjes tot verbruik zijn uitgeslagen. Bij wijze van overgangsmaatregel is de verkooptermijn bij het besluit vastgesteld op eind mei 2008 voor pakjes sigaretten waarop een bandje van 2007 is aangebracht en op eind april 2009 voor producten waarop een bandje van 2008 is aangebracht.

De Commissie leidt hieruit af dat de Portugese wettelijke regeling inbreuk maakt op de artikelen 7 en 9, eerste alinea, van de richtlijn, zonder evenwel de mogelijkheid uit te sluiten dat deze wettelijke regeling gerechtvaardigd is door redenen van algemeen belang.

De Commissie is echter van mening dat de redenen die Portugal tijdens de precontentieuze fase heeft aangevoerd om deze wettelijke regeling te rechtvaardigen (voorkomen van fiscale fraude en ontduiking, bescherming van de volksgezondheid, bestrijding van illegale handel in tabak en veiligstellen van de fiscale inkomsten) niet kunnen worden aanvaard, omdat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.

2.

Artikel 39, lid 3, van richtlijn 2008/118/EG en het evenredigheidsbeginsel

Artikel 39, lid 3, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat de fiscale merktekens geen belemmeringen voor het vrije verkeer van accijnsgoederen doen ontstaan. Het door het besluit opgelegde verbod doet dergelijke belemmeringen ontstaan, voor zover hierin wordt bepaald dat pakjes sigaretten waarop het fiscale bandje voor een bepaald belastingjaar is aangebracht, slechts in de handel mogen worden gebracht en mogen worden verkocht tot het einde van de derde maand van het jaar dat volgt op het jaar dat op het aangebrachte bandje is vermeld. De vrees van de invoerders dat zij hun voorraden die niet kunnen worden verkocht indien de accijnsvoet wordt gewijzigd, niet meer zullen kunnen afzetten, kan hen ervan weerhouden normale aankopen te verrichten, met name vanuit andere lidstaten, en kan aldus de handel negatief beïnvloeden op een wijze die verder gaat dan nodig is om bijvoorbeeld tegen te gaan dat vóór de verhoging van het accijnsrecht buitensporige hoeveelheden tot verbruik worden uitgeslagen.

Volgens de Commissie doet het uit het besluit voortvloeiende verbod om de betrokken producten in de handel te brengen en te verkopen dus belemmeringen voor het vrije goederenverkeer in de zin van artikel 39, lid 3, van de richtlijn ontstaan en gaat dit verbod verder dan nodig is om fraude, ontduiking of misbruik te voorkomen. Het is dus eveneens in strijd met artikel 39, lid 3, van de richtlijn en het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB L 9, blz. 12).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/17


Beroep ingesteld op 13 maart 2015 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-128/15)

(2015/C 155/19)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: L. Banciella Rodríguez-Miñón en A. Rubio González, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de bestreden bepaling nietig verklaren, en

de verwerende instelling verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Overschrijding door de Raad van zijn beoordelingsbevoegdheid door in artikel 3 van en deel 2 van de bijlage bij verordening nr. 1367/2014  (1) voor 2015 en 2016 vangstmogelijkheden voor de soorten rondneusgrenadier (RNG-Coryphaenoides rupestris) en noordelijke grenadier (RHG-Macrourus berglax) in de zones Vb, VI en VII respectievelijk VIII, IX, X, XII en XIV vast te stellen die de relatieve stabiliteit van de historische vangsten door het Koninkrijk Spanje van de soort noordelijke grenadier ondermijnen.

2.

Inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Verordening nr. 1367/2014 is kennelijk onevenredig wat de vaststelling betreft van de gemeenschappelijke TAC voor de twee soorten grenadiervis in de zones Vb, VI en VII, enerzijds, en de zones VIII, IX, X, XII en XIV, anderzijds.

3.

Schending van het gelijkheidsbeginsel. Het non-discriminatiebeginsel is geschonden bij de vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor de twee soorten grenadiervis, doordat in de genoemde gevallen het beginsel van relatieve stabiliteit niet in acht is genomen en de TAC door de Europese instellingen eenzijdig is opgelegd zonder rekening te houden met de legitieme eisen van het Koninkrijk Spanje.


(1)  Verordening (EU) nr. 1367/2014 van de Raad van 15 december 2014 tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB L 366, blz. 1).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/18


Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2015 in zaak T-109/12, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

(Zaak C-139/15 P)

(2015/C 155/20)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Koninkrijk Spanje

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 20 januari 2015 in zaak T-109/12, Spanje/Commissie, vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter afdoening;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening van de Commissie is gericht tegen het arrest van het Gerecht van 20 januari 2015 in zaak T-109/12. Bij dat arrest heeft het Gerecht besluit C(2011) 9992 van de Commissie van 22 december 2011 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende bijstand voor een aantal projecten nietig verklaard.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie twee middelen aan. Volgens de Commissie heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie het besluit om over te gaan tot financiële correcties binnen een bepaalde termijn dient vast te stellen, welke termijn wordt bepaald door de basishandeling die van kracht is ten tijde van de tussen de Commissie en de lidstaat gehouden hoorzitting. Subsidiair stelt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de voor de Commissie geldende termijn voor het vaststellen van het besluit om over te gaan tot financiële correcties een dwingend voorgeschreven termijn is waarvan de overschrijding schending van een wezenlijk vormvoorschrift oplevert, zodat het na het verstrijken van de termijn vastgestelde besluit onrechtmatig wordt geacht.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/19


Hogere voorziening ingesteld op 24 maart 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 20 januari 2015 in zaak T-111/12, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

(Zaak C-140/15 P)

(2015/C 155/21)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Koninkrijk Spanje

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 20 januari 2015 in zaak T-111/12, Spanje/Commissie, vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht ter afdoening;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening van de Commissie is gericht tegen het arrest van het Gerecht van 20 januari 2015 in zaak T-111/12. Bij dat arrest heeft het Gerecht besluit C(2011) 9990 van de Commissie van 22 december 2011 tot vermindering van de uit het Cohesiefonds toegekende bijstand voor een aantal projecten nietig verklaard.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie twee middelen aan. Volgens de Commissie heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie het besluit om over te gaan tot financiële correcties binnen een bepaalde termijn dient vast te stellen, welke termijn wordt bepaald door de basishandeling die van kracht is ten tijde van de tussen de Commissie en de lidstaat gehouden hoorzitting. Subsidiair stelt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de voor de Commissie geldende termijn voor het vaststellen van het besluit om over te gaan tot financiële correcties een dwingend voorgeschreven termijn is waarvan de overschrijding schending van een wezenlijk vormvoorschrift oplevert, zodat het na het verstrijken van de termijn vastgestelde besluit onrechtmatig wordt geacht.


Gerecht

11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/20


Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Slovenská pošta/Commissie

(Zaak T-556/08) (1)

((„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Slowaakse markten voor traditionele en hybride postdiensten - Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 86, lid 1, EG juncto artikel 82 EG - Alleenrecht op de verdeling van hybride post - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht - Recht op hoor en wederhoor - Omschrijving van de markt - Uitbreiding van een monopolie - Artikel 86, lid 2, EG - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen”))

(2015/C 155/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Slovenská pošta a.s. (Banská Bystrica, Slowakije) (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. Brouwer, C. Schillemans en M. Knapen, vervolgens O. Brouwer en P. Schepens en ten slotte O. Brouwer en A. Pliego Selie, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Sauer, A. Tokár en A. Antoniadis, vervolgens R. Sauer, A. Tokár en C. Vollrath, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: B. Ricziová, gemachtigde)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Cromwell a.s. (Bratislava, Slowakije), Slovak Mail Services a.s. (Bratislava), Prvá Doručovacia a.s. (Bratislava) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Maier en P. Werner, vervolgens P. Werner, advocaten) en ID Marketing Slovensko s.r.o., voorheen TNT Post Slovensko s.r.o. (Bratislava) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Ellison, solicitor, en T. Rybár, advocaat, vervolgens T. Rybár en I. Pecník, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 5912 definitief van de Commissie van 7 oktober 2008 inzake de Slowaakse postwetgeving met betrekking tot hybride postdiensten (zaak COMP/39.562 — Slowaakse postwetgeving).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Slovenská pošta a.s. zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie, Cromwell a.s., Slovak Mail Services a.s., Prvá Doručovacia a.s. en ID Marketing Slovensko s.r.o. dragen.

3)

De Republiek Slowakije zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/21


Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Evropaïki Dynamiki/EASA

(Zaak T-297/09) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Verlening van IT-diensten - Rangschikking van een inschrijver op de tweede of derde plaats in de cascadeprocedure - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))

(2015/C 155/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vertegenwoordigers: F. Kämpfe, gemachtigde, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van de besluiten van EASA waarbij de inschrijvingen van verzoekster in het kader van aanbesteding EASA.2009.OP.02 inzake „ICT-diensten” op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (PB 2009/S 22-030588), op de tweede of de derde plaats zijn gerangschikt volgens het cascademechanisme, en verzoek om vergoeding van de schade die beweerdelijk is geleden als gevolg van de aanbestedingsprocedure in kwestie

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) van 6 juli 2009, waarbij de inschrijving van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE is gerangschikt op de derde plaats in het cascademechanisme voor perceel nr. 2 (client-servertoepassingen, ontwikkeling en onderhoud) van aanbesteding EASA.2009.OP.02, wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van EASA van 10 juli 2009, waarbij de inschrijving van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis is gerangschikt op de tweede plaats in het cascademechanisme voor perceel nr. 3 (beheer van systemen, databases en netwerken) van aanbesteding EASA.2009.OP.02, wordt nietig verklaard.

3)

Het besluit van EASA van 14 juli 2009, waarbij de inschrijving van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis is gerangschikt op de tweede plaats in het cascademechanisme voor perceel nr. 5 [enterprise content management („ECM”), beheer van bedrijfsarchieven en implementatie van documentbeheer (met inbegrip van onderhoud en ondersteuning)] van aanbesteding EASA.2009.OP.02, wordt nietig verklaard.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis draagt 25 % van haar eigen kosten en 25 % van de kosten van EASA, en EASA draagt 75 % van zijn eigen kosten en 75 % van de kosten van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis.


(1)  PB C 233 van 26.9.2009.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/22


Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — België/Commissie

(Zaak T-538/11) (1)

([„Staatssteun - Volksgezondheid - Steun voor de financiering van de tests ter opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen - Besluit waarbij de steun gedeeltelijk verenigbaar en gedeeltelijk onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Beroep tot nietigverklaring - Bezwarende handeling - Ontvankelijkheid - Begrip voordeel - Begrip selectiviteit”])

(2015/C 155/24)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet en J.-C. Halleux, gemachtigden, bijgestaan door L. Van den Hende, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. van Vliet en S. Thomas, vervolgens H. van Vliet en S. Noë, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2011/678/EU van de Commissie van 27 juli 2011 betreffende de door België ten uitvoer gelegde staatssteun ter financiering van de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) bij runderen [steunmaatregel C 44/08 (ex NN 45/04)] (PB L 274, blz. 36)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/22


Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Central Bank of Iran/Raad

(Zaak T-563/12) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Recht van verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Beoordelingsfout - Eigendomsrecht - Recht op bescherming van de goede naam - Evenredigheid”))

(2015/C 155/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Central Bank of Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: M. Lester, barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van enerzijds besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58), voor zover daarbij verzoeksters naam na heronderzoek is gehandhaafd op de lijst in bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), en anderzijds uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16), voor zover daarbij verzoeksters naam na heronderzoek is gehandhaafd op de lijst in bijlage IX bij verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Central Bank of Iran wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 23.2.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/23


Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion/BHIM — Carolus C. (English pink)

(Zaak T-378/13) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk English pink - Ouder gemeenschapswoordmerk PINK LADY en oudere gemeenschapsbeeldmerken Pink Lady - Motiveringsplicht - Zorgvuldigheidsplicht - Beslissing van een rechtbank voor het gemeenschapsmerk - Geen gezag van gewijsde”))

(2015/C 155/26)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Apple and Pear Australia Ltd (Victoria, Australië); en Star Fruits Diffusion (Caderousse, Frankrijk) (vertegenwoordigers: T. de Haan en P. Péters, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Carolus C. BVBA (Nieuwerkerken, België)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 29 mei 2013 (zaak R 1215/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Apple and Pear Australia Ltd en Star Fruits Diffusion, enerzijds, en Carolus C. BVBA, anderzijds

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 29 mei 2013 (zaak R 1215/2011-4) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen, alsmede de helft van de kosten van Apple and Pear Australia Ltd en Star Fruits Diffusion.

4)

Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion zullen de helft van hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/24


Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015 — Sea Handling/Commissie

(Zaak T-456/13) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten in verband met een controleprocedure inzake staatssteun - Weigering van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits - Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van een derde - Verplichting van een concreet en individueel onderzoek - Hoger openbaar belang - Gedeeltelijke toegang”])

(2015/C 155/27)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Sea Handling SpA (Somma Lombardo, Italië) (vertegenwoordigers: B. Nascimbene en M. Merola, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Grespan en C. Zadra, vervolgens D. Grespan en F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 juni 2013 houdende weigering om Sea Handling toegang te verlenen tot documenten in verband met een controleprocedure inzake staatssteun

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sea Handling SpA zal haar eigen kosten dragen en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 298 van 12.10.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/25


Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Radecki/BHIM — Vamed (AKTIVAMED)

(Zaak T-551/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk AKTIVAMED - Ouder nationaal beeldmerk VAMED - Relatieve weigeringsgrond - Verwarrringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 155/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Michael Radecki (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Menebröcker en V. Töbelmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Pohlmann, vervolgens S. Hanne, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Vamed AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: R. Paulitsch, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 18 juli 2013 (zaak R 365/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen Vamed AG en Michael Radecki

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Michael Radecki wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/25


Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Royal County of Berkshire Polo Club/BHIM — Lifestyle Equities (Royal County of Berkshire POLO CLUB)

(Zaak T-581/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Royal County of Berkshire POLO CLUB - Oudere gemeenschapsbeeldmerken BEVERLY HILLS POLO CLUB - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 155/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Royal County of Berkshire Polo Club Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Maitland-Walker, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Bullock en N. Bambara, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Lifestyle Equities CV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: D. Russo, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 juli 2013 (zaak R 1374/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Lifestyle Equities CV en Royal County of Berkshire Polo Club Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 juli 2013 (zaak R 1374/2012-2) wordt vernietigd, voor zover daarbij gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9642621 voor de waren „zwepen, paardentuigen, zadelmakerswaren” is afgewezen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/26


Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Emsibeth/BHIM — Peek & Cloppenburg (Nael)

(Zaak T-596/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Nael - Ouder gemeenschapswoordmerk Mc Neal - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

(2015/C 155/30)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Emsibeth SpA (Verona, Italië) (vertegenwoordiger: A. Arpaia, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Peek & Cloppenburg KG (Düsseldorf, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 september 2013 (zaak R 1663/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Peek & Cloppenburg KG en Emsibeth SpA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Emsibeth SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 39 van 8.2.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/27


Arrest van het Gerecht van 26 maart 2015 — Bateaux mouches/BHIM (BATEAUX MOUCHES)

(Zaak T-72/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk BATEAUX MOUCHES - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009”])

(2015/C 155/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Compagnie des bateaux mouches SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Barbaut, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 15 november 2013 (zaak R 284/2013-2) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van Europese Gemeenschap van het woordmerk BATEAUX MOUCHES

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Compagnie des bateaux mouches SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/27


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2015 — Albis Plastic/BHIM — IQAP Masterbatch Group (ALCOLOR)

(Zaak T-132/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van de vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”))

(2015/C 155/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Albis Plastic GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Klawitter, vervolgens C. Klawitter en P. Nagel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Schneider, vervolgens G. Schneider en D. Botis, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: IQAP Masterbatch Group, SL (Masíes de Roda, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 december 2013 (zaak R 1015/2012-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen IQAP Masterbatch Group, SL en Albis Plastic GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/28


Beschikking van de president van het Gerecht van 24 maart 2015 — Europower/Commissie

(Zaak T-383/14 R)

((„Kort geding - Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken - Aanbestedingsprocedure - Bouw en onderhoud van een trigeneratiecentrale - Terzijdelegging van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Fumus boni juris - Geen spoedeisendheid”))

(2015/C 155/33)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europower SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: G. Cocco en L. Salomoni, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Cappelletti, L. Di Paolo en F. Moro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging, in hoofdzaak, van het besluit van 3 april 2014 waarbij de Commissie de offerte van Europower in het kader van aanbesteding JRC IPR 2013 C04 0031 OC voor de bouw van een trigeneratiecentrale met een gasturbine en het onderhoud ervan op het terrein van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) te Ispra (Italië) (PB 2013/S 137 237146) heeft afgewezen en de opdracht aan CPL Concordia heeft gegund, en dientengevolge van alle daaropvolgende besluiten

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/28


Beroep ingesteld op 20 februari 2015 — InAccess Networks Integrated Systems/Commissie

(Zaak T-82/15)

(2015/C 155/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: InAccess Networks Integrated Systems — Applications Services for Telecommunication and Related Equipment Commercial and Industrial Co. SA (Amarousio, Griekenland) (vertegenwoordigers: J. Grayston, solicitor, P. Gjørtler en G. Pandey, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de volgende handelingen, voor zover het Gerecht van oordeel is dat zij rechtsgevolgen hebben en voor zover in deze handelingen is geweigerd om als subsidiabel aan te merken de vorderingen die verzoekster heeft ingediend uit hoofde van de subsidieovereenkomst met kenmerk „project 216837 ATRACO”, gesloten in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), en verzoekster verplicht wordt ontvangen bedragen terug te betalen en schadevergoeding te betalen:

het besluit van de Commissie vervat in de brief van 11 december 2014 met kenmerk ARES (2014) 4162021;

het besluit van de Commissie vervat in de debetnota van 23 oktober 2012 met kenmerk ARES (2012) 1248814;

het besluit van de Commissie vervat in de brief van 7 december 2012 zonder kenmerk.

verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 41, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van het recht te worden gehoord.

Verzoekster voert aan dat de Commissie heeft erkend dat haar recht te worden gehoord in de oorspronkelijke auditprocedure is geschonden, en dat zij op grond daarvan heeft besloten de zaak te heropenen.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van het gewettigd vertrouwen van verzoekster.

Verzoekster voert aan dat de beslissing om de auditprocedure te heropenen het gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat een nieuwe beslissing zou worden gebaseerd op feiten die de inhoud van de audit betroffen, en niet op de procedurele regels die van toepassing zouden zijn geweest op de indiening van stukken in de oorspronkelijke auditprocedure.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wegens ontoereikende motivering.

Verzoekster voert aan dat de door de Commissie in haar herbeoordelingsbeslissing gegeven motivering ontoereikend was omdat hierin enkel is ingegaan op één van de twee in geschil zijnde punten en omdat hierin enkel oppervlakkig is opgemerkt dat de ingediende bewijsstukken onvoldoende waren.

4.

Vierde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout.

Ten slotte voert verzoekster aan dat, nu gegevens over de uitkomst van de heropende auditprocedure ontbraken en verzoekster dus niet de mogelijkheid heeft gehad om haar zaak te bepleiten alvorens een herziene beslissing werd genomen, moet worden aangenomen dat de herbeoordelingsbeslissing van de Commissie, en bijgevolg de oorspronkelijke auditbeslissing, uitvloeisel zijn van een kennelijke beoordelingsfout en zijn genomen in strijd met het recht van verzoekster om te worden gehoord.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/30


Beroep ingesteld op 19 februari 2015 — Binca Seafoods/Commissie

(Zaak T-94/15)

(2015/C 155/35)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Binca Seafoods GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Schmidt, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekende partij verzoekt tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1358/2014 van de Commissie van 18 december 2014 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, wat betreft de herkomst van biologische aquacultuurdieren, aquacultuurhouderijpraktijken, voeder voor biologische aquacultuurdieren en voor gebruik in de biologische aquacultuur toegestane producten en stoffen (PB L 365, blz. 97).

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 16 (waarborg van vrijheid van ondernemerschap), artikel 20 (beginsel van gelijke behandeling) en artikel 21 (non-discriminatie) van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie door willekeurige ongelijke behandeling

Verzoekende partij stelt, dat de Europese Commissie voor andere biologische aquaculturen in de uitvoeringsverordening heeft voorzien in overgangsmaatregelen en bijzondere regelingen, maar willekeurig heeft nagelaten de op 1 januari 2015 aflopende overgangsperiode van artikel 95, lid 11, van verordening nr. 889/2008 (1) te verlengen.

Het was de Europese Commissie bekend, dat pangasius weliswaar vanaf het moment van kuitschieten volledig biologisch gehouden wordt, maar dat het afzetten van de eitjes door moederdieren die in de biologische aquacultuur gehouden worden, door een toediening van hormonen moet worden opgewekt. Aangezien dit niet strookt met de algemene regels van het toekomstige Unierecht met betrekking tot aquacultuur, maar andere methoden voor het opwekken van het afzetten nog in ontwikkeling zijn, is het nodig dat de overgangsperiode wordt verlengd.

2.

Tweede middel: niet-nakoming van de uitvoeringsopdracht van de Raad

Verzoekende partij voert aan, dat de Commissie de opdracht van de Raad om het regulerende Unierechtelijke kader voor de biologische aquacultuur zodanig behoedzaam te ontwikkelen dat de in de biologische productietechniek geboekte vooruitgang zich vertaalt in het aflopen van overgangsbepalingen, maar zonder dat door het verlopen van dergelijke regels uit 2009 bestaande en volgens erkende regels bio-gecertificeerde aquaculturen uit de biologische markt worden gedrongen.

3.

Derde middel: schending van rechten op het gebied van de mondiale handelsvrijheid

De Europese Commissie heeft bewust er de voorkeur aan gegeven de in de Codex Alimentarius gemeenschappelijk ontwikkelde regels niet in acht te nemen, hoewel zij zich in het systeem van deze Codex niet heeft gekeerd tegen de toepassing van de algemene regel dat jongen uit de niet-biologische kweek in de biologische aquacultuur mogen worden ingezet, wanneer zij in een biologische kwekerij niet kunnen worden vermeerderd, maar deze formulering samen met de andere leden van de Codex Alimentarius heeft gesteund. De Europese Unie kan zich niet aan deze consensus onttrekken zonder haar verplichtingen uit de WTO-Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen te schenden.


(1)  Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250, blz. 1).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/31


Beroep ingesteld op 26 februari 2015 — Sfera Joven/BHIM — Las banderas del Mediterráneo (NOOSFERA)

(Zaak T-99/15)

(2015/C 155/36)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sfera Joven, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. L. Rivas Zurdo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Las banderas del Mediterráneo, SL (Cox, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „NOOSFERA” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 233 681

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 12 december 2014 in zaak R 158/2014-4

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 12 december 2014 in zaak R 158/2014-4, voor zover daarbij opposantes beroep is verworpen en aldus is bevestigd de beslissing van de oppositieafdeling waarbij oppositie B 2 160 557 is afgewezen en gemeenschapswoordmerk nr. 11 233 681 „NOOSFERA” volledig is toegelaten;

verwijzing van de verwerende partij(en) in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/31


Beroep ingesteld op 27 februari 2015 — Dextro Energy/Commissie

(Zaak T-100/15)

(2015/C 155/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Dextro Energy GmbH & Co. KG (Krefeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Hagenmeyer en T. Teufer, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) nr. 2015/8 van de Commissie van 6 januari 2015 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (PB L 3, blz. 6);

verwijzing van verweerster in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1924/2006 (1)

Verzoekster betoogt dat er geen redenen zijn die rechtvaardigen dat een vergunning voor de vijf claims werd geweigerd hoewel de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid daarover vijf positieve wetenschappelijke beoordelingen had uitgebracht. De vijf claims maken geen inbreuk op algemeen erkende voedings- en gezondheidsbeginselen en sturen evenmin een tegenstrijdig en verwarrend signaal naar de consumenten. Zij zijn voorts niet dubbelzinnig of misleidend.

Tweede middel: onevenredigheid

Verzoekster betoogt dat het door de afwijzing van de aanvragen toepasselijke absolute reclameverbod onevenredig is, gelet op de positieve adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid over verzoeksters vijf gezondheidsclaims.

Derde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel

Verzoekster betoogt dat verweerster een vergunning heeft geweigerd voor wetenschappelijk onbetwiste gezondheidsclaims, hoewel zij in het verleden vergelijkbare claims heeft toegestaan.

Vierde middel: ontoereikende motivering

Ten slotte betoogt verzoekster dat de bestreden verordening geen toereikende motivering bevat. Het blijkt niet dat verweerster rekening heeft gehouden met de argumenten van verzoekster en het publiek, noch dat zij deze argumenten op zijn minst autonoom heeft onderzocht.


(1)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/32


Beroep ingesteld op 25 februari 2015 — Militos Symvouleftiki/Commissie

(Zaak T-104/15)

(2015/C 155/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Militos Symvouleftiki AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 december 2014, waarbij het bezwaar is verworpen dat verzoekster op 23 oktober 2014 tegen het besluit van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur van 23 september 2014 heeft aangetekend teneinde te wettigheid daarvan te laten nagaan, en waarbij dat besluit is gehandhaafd. Laatstgenoemd besluit betreft de niet-subsidiabiliteit van vergoedingen die als personeelskosten zijn betaald aan vennoten/aandeelhouders van verzoekster in het kader van twee door verzoekster met succes doorgevoerde projecten, te weten het project „Go Green — Green Business is smart Business” (overeenkomst nr. 510424-LLP-1-2010-1-GR-LEONARDO-LMP) en het project „LadybizIT” (overeenkomst nr. 2011-3052-518310-LLP-1-2011-1-GR-LEONARDO-LAM). Voorts bepalen dat de relevante kosten in verband met de „aanvullende diensten” zoals verleend door O. Stavropoulou, P. Aravantinos en F. Karamanlis, in het kader van het betrokken project subsidiabel zijn als personeelskosten, of, subsidiair, bepalen dat enkel de kosten in verband met de „aanvullende diensten” die in het kader van de twee projecten in kwestie zijn verleend door Stavropoulou en Aravantinos, subsidiabel zijn op grond van artikel II.14 van de subsidieovereenkomst en bijlage III daarbij, en aan verzoekster dienen te worden vergoed;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten van verzoekster in deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout van de Commissie.

De Commissie heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het onderscheid tussen „reguliere” en „aanvullende” diensten voor de diensten zoals verleend door de vennoten/aandeelhouders in het kader van de betrokken projecten had kunnen worden gebaseerd op de aard van dergelijke diensten, de bewoordingen en de geest van de bepalingen van verzoeksters destijds geldende statuten, en op de bepalingen van het besluit van 20 december 2010 zoals vastgesteld door verzoeksters algemene vergadering van vennoten/aandeelhouders.

2.

Tweede middel, ontleend aan een tweede kennelijke beoordelingsfout van de Commissie.

De overweging van de Commissie dat de hoedanigheid van bestuurder er als zodanig aan in de weg staat dat de betrokkene op basis van een arbeidsovereenkomst in een daadwerkelijke gezagsverhouding andere diensten verleent aan verzoekster, is in strijd met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. In ieder geval heeft verzoekster het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur en de Commissie voldoende bewijs verschaft om aan te tonen dat de projectmanager daadwerkelijk toezicht uitoefende op de bestuurder en dat dit toezicht voldeed aan de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor het bestaan van een daadwerkelijke gezagsverhouding.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/33


Beroep ingesteld op 4 maart 2015 — RFA International/Commissie

(Zaak T-113/15)

(2015/C 155/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RFA International, LP (Calgary, Canada) (vertegenwoordigers: B. Evtimov en M. Krestiyanova, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

volledige of gedeeltelijke nietigverklaring van de uitvoeringsbesluiten C(2014) 9805 definitief, C(2014) 9806 definitief, C(2014) 9807 definitief, C(2014) 9808 definitief, C(2014) 9811 definitief, C(2014) 9812 definitief en C(2014) 9816 definitief van de Commissie van 18 december 2014 betreffende verzoeken om terugbetaling van over de invoer van ferrosilicium van oorsprong uit Rusland betaalde antidumpingrechten;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de onderhavige procedure en in die welke door deze procedure zullen opkomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster baseert haar verzoek op drie middelen.

1.

Eerste middel: verkeerde toepassing van het recht door de Commissie als gevolg van schending en/of onjuiste uitlegging van artikel 2, lid 9, van de basisverordening inzake anti-dumping (1) en/of van kennelijk onjuiste beoordeling bij de vaststelling dat één enkele economische eenheid irrelevant is in de context van artikel 2, lid 9, van de basisverordening, met inbegrip van rechterlijke controle. Verzoekster betwist ook de gevolgtrekking dat een volledige aftrek van alle aangegeven verkoopkosten en winst, waaronder kosten in verband met de export en een redelijke winst van een niet-gelieerde importeur, van de samengestelde uitvoerprijs gerechtvaardigd was;

2.

Tweede middel: schending van artikel 11, lid 10, van de basisverordening inzake anti-dumping (2) en kennelijk onjuiste beoordeling doordat de Commissie de antidumpingrechten van de samengestelde uitvoerprijs heeft afgetrokken. Volgens verzoekster had de Commissie zelfs bij de door hem gevolgde methode tot de bevinding moeten komen dat was voldaan aan de voorwaarden van artikel 11, lid 10, althans wat het deel van de gevraagde bedragen betreft. Het tweede middel stelt ook schending van artikel 11, lid 9, van de basisverordening als gevolg van de methode van de Commissie tot beoordeling of de rechten naar behoren worden weerspiegeld in de wederverkoopprijs, die verschilde van de methode die is gebruikt in het laatste onderzoek dat leidde tot instelling van het recht;

3.

Derde middel: schending van artikel 11, lid 9, van de basisverordening inzake anti-dumping (3) en artikel 18.3.1 van de WHO-antidumpingovereenkomst toen de Commissie tot vaststelling van de samengestelde normale waarden een nieuwe methode toepaste en deze methode niet kon rechtvaardigen door enige relevante wijziging in de omstandigheden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343).

(2)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343).

(3)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343).


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/34


Beroep ingesteld op 18 maart 2015 — El Corte Inglés/BHIM — Grup Supeco Maxor (Supeco)

(Zaak T-126/15)

(2015/C 155/40)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. L. Rivas Zurdo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grup Supeco Maxor, SL (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „Supeco” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 884 741

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2014 in zaak R 1112/2014-5

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2014 in de zaak R 1112/2014-5, voor zover daarbij verzoeksters beroep gedeeltelijk is toegewezen en aldus is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling waarbij oppositie B 2 054 040 gedeeltelijk is toegewezen en gemeenschapsbeeldmerk nr. 10 884 741 „Supeco” gedeeltelijk is geweigerd, en

verwijzing van de verwerende partij(en) in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/35


Beroep ingesteld op 19 maart 2015 — Intesa Sanpaolo/BHIM (WAVE 2 PAY)

(Zaak T-129/15)

(2015/C 155/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Intesa Sanpaolo SpA (Turijn, Italië) (vertegenwoordigers: P. Pozzi en F. Cecchi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „WAVE 2 PAY” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 258 117

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 19 januari 2015 in zaak R 1857/2014-5

Conclusies

vaststelling van schending en onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening nr. 207/2009;

vaststelling van schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 en van tegenstrijdigheid van de bestreden beslissing, en dus:

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/35


Beroep ingesteld op 19 maart 2015 — Intesa Sanpaolo/BHIM (WAVE TO PAY)

(Zaak T-130/15)

(2015/C 155/42)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Intesa Sanpaolo SpA (Turijn, Italië) (vertegenwoordigers: P. Pozzi en F. Cecchi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „WAVE TO PAY” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 258 141

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 19/01/2015 in zaak R 1864/2014-5

Conclusies

vaststelling van schending en onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening nr. 207/2009;

vaststelling van schending van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 en tegenstrijdigheid van de bestreden beslissing, en bijgevolg;

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerde middelen

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die van zaak T-129/15.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/36


Beroep ingesteld op 26 maart 2015 — Italië/Commissie

(Zaak T-135/15)

(2015/C 155/43)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: C. Colelli, staatsadvocaat, en G. Palmieri, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2015/103 van de Europese Commissie van 16 januari 2015 [kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 53 final] houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover het voorwerp is van het onderhavige beroep;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De verzoekende partij komt met name op tegen:

(a)

het onderdeel van het besluit waarin naar aanleiding van onderzoek EX/2010/010 met betrekking tot de suikersector een financiële correctie van 9 0 4 98  735,16 EUR is opgelegd voor de begrotingsjaren 2007, 2008 en 2009 op basis van een vermeende „incorrecte interpretatie van de suikerproductie”;

(b)

het onderdeel van het besluit waarin naar aanleiding van onderzoek CEB/2011/090 met betrekking tot afzetbevorderingsmaatregelen onder meer een financiële correctie van 1 6 07  275,90 EUR is opgelegd voor het begrotingsjaar 2010 wegens „laattijdige betalingen”;

(c)

het onderdeel van het besluit waarin naar aanleiding van onderzoek LA/2009/006 met betrekking tot „voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen” onder meer een financiële correctie van 1 1 98  831,03 EUR is opgelegd wegens „laattijdige betalingen”;

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 31, lid 4, van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1) en van het recht van verweer van de lidstaat.

2.

Tweede middel: schending van artikel 11 van verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (PB L 171, blz. 60); schending van de verordeningen (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 58, blz. 42), en nr. 968/2006 van de Commissie van 27 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (PB L 176, blz. 32), en schending van het arrest van het Hof van Justitie van 14 november 2013, gevoegde zaken C-187/12, C-188/12 en C-189/12, SFIR e.a. (EU:C:2013:737).

3.

Derde middel: schending van het vertrouwensbeginsel, het beginsel ne bis in idem en de verplichting tot loyale samenwerking.

4.

Vierde middel: schending van artikel 31, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1290/2005; schending van artikel 11, lid 3, tweede alinea, en hoofdstuk 3 van verordening nr. 885/2006, en schending van de richtsnoeren van de Commissie in document nr. VI/5330/97.

5.

Vijfde middel: schending van artikel 9, lid 3, van verordening nr. 883/2006, ongelijke behandeling en verdraaiing van de feiten.

6.

Zesde middel: schending van artikel 20 van verordening nr. 501/2008, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van de toerekenbaarheid van de financiële correcties aan de lidstaten.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/37


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2015 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

(Zaak T-594/13) (1)

(2015/C 155/44)

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/38


Beschikking van het Gerecht van 11 maart 2015 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

(Zaak T-598/13) (1)

(2015/C 155/45)

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/38


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Vattenfall Europe Mining e.a./Commissie

(Zaak T-260/14) (1)

(2015/C 155/46)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/38


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Hydro Aluminium Rolled Products e.a./Commissie

(Zaak T-263/14) (1)

(2015/C 155/47)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/38


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Styron Deutschland/Commissie

(Zaak T-271/14) (1)

(2015/C 155/48)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/38


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Lech-Stahlwerke/Commissie

(Zaak T-274/14) (1)

(2015/C 155/49)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/39


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — egeplast international/Commissie

(Zaak T-291/14) (1)

(2015/C 155/50)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/39


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Buderus Guss/Commissie

(Zaak T-302/14) (1)

(2015/C 155/51)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/39


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Polyblend/Commissie

(Zaak T-303/14) (1)

(2015/C 155/52)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/39


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Sun Alloys Europe/Commissie

(Zaak T-304/14) (1)

(2015/C 155/53)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/39


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Polymer-Chemie/Commissie

(Zaak T-306/14) (1)

(2015/C 155/54)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/40


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — TechnoCompound/Commissie

(Zaak T-307/14) (1)

(2015/C 155/55)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/40


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Neue Halberg-Guss/Commissie

(Zaak T-308/14) (1)

(2015/C 155/56)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/40


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Mat Foundries Europe/Commissie

(Zaak T-309/14) (1)

(2015/C 155/57)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/40


Beschikking van het Gerecht van 16 maart 2015 — Fritz Winter Eisengießerei/Commissie

(Zaak T-310/14) (1)

(2015/C 155/58)

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


Gerecht voor ambtenarenzaken

11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/41


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — CW/Parlement

(Zaak F-124/13) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep tot nietigverklaring - Artikel 12 bis van het Statuut - Interne regels betreffende het raadgevend comité geweld en de voorkoming ervan op het werk - Artikel 24 van het Statuut - Verzoek om bijstand - Kennelijke beoordelingsfouten - Ontbreken - Rol en bevoegdheden van het raadgevend comité geweld en de voorkoming ervan op het werk - Facultatieve inschakeling door de ambtenaar - Beroep tot schadevergoeding))

(2015/C 155/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CW (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: E. Taneva en M. Dean, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het TABG tot afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek om bijstand

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van CW.

3)

CW draagt de helft van haar eigen kosten.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014, blz. 54.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/41


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 23 maart 2015 — Borghans/Commissie

(Zaak F-6/14) (1)

((Openbare dienst - Bezoldiging - Overlevingspensioen - Artikel 27, eerste alinea, van bijlage VIII bij het Statuut - Gescheiden echtgenoot van een overleden ambtenaar - Bestaan van een alimentatiepensioen op de datum van overlijden van de ambtenaar - Artikel 42 van bijlage VIII bij het Statuut - Termijn voor de indiening van een verzoek om vaststelling van de pensioenrechten))

(2015/C 155/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Julia Borghans (Auderghem, België) (vertegenwoordigers: F. Van der Schueren en C. Lefèvre, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en A.-C. Simon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit houdende weigering om verzoekster na het overlijden van haar ex-echtgenoot een overlevingspensioen toe te kennen

Dictum

1)

Het besluit van 3 juni 2013 waarbij de Europese Commissie heeft geweigerd om Borghans een overlevingspensioen toe te kennen wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Borghans.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014, blz. 28.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/42


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — CN/Parlement

(Zaak F-26/14) (1)

((Openbare dienst - Geaccrediteerde parlementaire medewerkers - Verzoek om bijstand - Psychisch geweld))

(2015/C 155/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CN (vertegenwoordigers: L. Levi, C. Bernard-Glanz en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en S. Alves, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het verzoek om bijstand dat verzoeker wegens psychisch geweld heeft ingediend

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Parlement tot stilzwijgende afwijzing van het verzoek om bijstand van CN van 13 februari 2013 wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van het Europees Parlement van 18 december 2013 tot afwijzing van de klacht van CN van 26 augustus 2013 wordt nietig verklaard.

3)

Het Europees Parlement wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 45  785,29 EUR aan CN.

4)

Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van CN.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014, blz. 56.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — Coedo Suárez/Raad

(Zaak F-38/14) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Ontslag met vermindering van de invaliditeitstoelage - Evenredigheid van de sanctie - Kennelijke beoordelingsfout - Begrip gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan - Inachtneming van werktijden))

(2015/C 155/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ángel Coedo Suárez (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en A. Bisch, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van de Raad om de sanctie van ontslag met 15 % vermindering van de invaliditeitstoelage tot aan de pensioenleeftijd op te leggen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Coedo Suárez draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 212 van 7.7.2014, blz. 45.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 maart 2015 — CW/Parlement

(Zaak F-41/14) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Kennelijke beoordelingsfouten - Misbruik van bevoegdheid - Psychisch geweld - Besluit tot toekenning van een meritepunt))

(2015/C 155/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CW (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Dean en J. Steele, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van verzoeksters beoordelingsrapport over 2012 en van het besluit om haar slechts één meritepunt toe te kennen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CW draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 235 van 21.7.2014, blz. 34.


11.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/44


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 25 maart 2015 — Singou/Raad

(Zaak F-143/14)

((Openbare dienst - Arbeidscontractant - Afwijzing van een klacht wegens psychisch geweld - Niet-verlenging van de overeenkomst - Ontbreken van een klacht - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

(2015/C 155/64)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Simplice Gervais Singou (Brussel, België) (vertegenwoordiger: O. Dambel, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het TABG van 5 maart 2009 tot afwijzing van een door verzoeker wegens psychisch geweld ingediende klacht en verzoek om nietigverklaring van het besluit van het TABG van 12 april 2012 waarbij het heeft geweigerd om verzoekers overeenkomst van arbeidscontractant voor bepaalde tijd te verlengen of om te zetten in een overeenkomst van arbeidscontractant voor onbepaalde tijd, alsmede verzoeken om vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen.

3)

Singou draagt zijn eigen kosten.