ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 65

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

58e jaargang
23 februari 2015


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

2015/C 065/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2015/C 065/02

Advies 2/13: Advies van het Hof (voltallige zitting) van 18 december 2014 — Europese Commissie (Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU — Ontwerp van internationale overeenkomst — Toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden — Verenigbaarheid van dit ontwerp met het VEU en het VWEU)

2

2015/C 065/03

Zaak C-81/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels — Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Besluit van de Raad betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie zal worden ingenomen in de Associatieraad — Keuze van de rechtsgrondslag — Artikel 48 VWEU — Artikel 79, lid 2, sub b, VWEU — Artikel 217 VWEU)

2

2015/C 065/04

Zaak C-87/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/X (Prejudiciële verwijzing — Vrijheid van vestiging — Belastingwetgeving — Inkomstenbelasting — Niet-ingezeten belastingplichtige — Aftrekbaarheid van de kosten van een historisch monument dat door de eigenaar ervan wordt bewoond — Niet-aftrekbaarheid ten aanzien van een monument enkel op de grond dat dit niet is geregistreerd in de staat van belastingheffing, terwijl het wél is geregistreerd in de staat van de woonplaats)

3

2015/C 065/05

Gevoegde zaken C-131/13, C-163/13 en C-164/13: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/Schoenimport Italmoda Mariano Previti vof (C-131/13), Turbu.com BV (C-163/13), Turbu.com Mobile Phone’s BV (C-164/13)/Staatssecretaris van Financiën (Prejudiciële verwijzingen — Btw — Zesde richtlijn — Overgangsregeling voor het handelsverkeer tussen de lidstaten — Binnen de Gemeenschap verzonden of vervoerde goederen — Fraude gepleegd in de lidstaat van aankomst — Inaanmerkingneming van de fraude in de lidstaat van verzending — Weigering van het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf — Ontbreken van bepalingen van nationaal recht)

4

2015/C 065/06

Zaak C-133/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Staatssecretaris van Economische Zaken, Staatssecretaris van Financiën/Q (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van kapitaal — Belastingwetgeving — Schenkbelasting — Vrijstelling ten aanzien van een landgoed — Geen vrijstelling ten aanzien van een landgoed dat op het grondgebied van een andere lidstaat is gelegen)

5

2015/C 065/07

Zaak C-202/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: Sean Ambrose McCarthy, Helena Patricia McCarthy Rodriguez, Natasha Caley McCarthy Rodriguez/Secretary of State for the Home Department [Burgerschap van de Europese Unie — Richtlijn 2004/38/EG — Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden — Inreisrecht — Derdelander die familielid is van een burger van de Unie en in bezit is van een door een lidstaat afgegeven verblijfskaart — Nationale wettelijke regeling die voor binnenkomst op het nationale grondgebied vereist dat eerst een inreisvergunning wordt verkregen — Artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG — Artikel 1 van het protocol (nr. 20) betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland]

5

2015/C 065/08

Zaak C-306/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — LVP NV/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Bananen — Invoerregeling — Toepasselijke rechten)

6

2015/C 065/09

Zaak C-354/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Retten i Kolding, Civilretten — Denemarken) — FOA, namens Karsten Kaltoft/Kommunernes Landsforening (KL), namens Billund Kommune (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Ontslag — Reden — Zwaarlijvigheid van de werknemer — Algemeen beginsel van non-discriminatie op grond van zwaarlijvigheid — Afwezigheid — Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Verbod van discriminatie op grond van handicap — Aanwezigheid van een handicap)

7

2015/C 065/10

Zaak C-364/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — International Stem Cell Corporation/Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 98/44/EG — Artikel 6, lid 2, sub c — Rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen — Stimulering van oöcyten door parthenogenese — Productie van menselijke embryonale stamcellen — Octrooieerbaarheid — Uitsluiting van gebruik van menselijke embryo’s voor industriële of commerciële doeleinden — Begrippen menselijk embryo en organismen die het proces van ontwikkeling tot een mens in gang zetten)

7

2015/C 065/11

Gevoegde zaken C-400/13 en C-408/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf en het Amtsgericht Karlsruhe — Duitsland) — Sophia Marie Nicole Sanders, vertegenwoordigd door Marianne Sanders/David Verhaegen (C-400/13), Barbara Huber/Manfred Huber (C-408/13) (Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening nr. 4/2009 — Artikel 3 — Bevoegdheid om uitspraak te doen op een vordering inzake onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die in een andere lidstaat woont — Nationale regeling waarbij in een bevoegdheidsconcentratie wordt voorzien)

8

2015/C 065/12

Zaak C-434/13 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 — Europese Commissie/Parker Hannifin Manufacturing Srl, voorheen Parker ITR Srl, en Parker-Hannifin Corp. (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Europese markt voor slangen voor maritieme toepassingen — Opeenvolging van juridische entiteiten — Toerekenbaarheid van het inbreukmakend gedrag — Verlaging van de geldboete door het Gerecht — Volledige rechtsmacht)

9

2015/C 065/13

Zaak C-449/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal d’instance d’Orléans — Frankrijk) — CA Consumer Finance/Ingrid Bakkaus, Charline Bonato, geboren Savary, Florian Bonato (Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de consument — Consumentenkrediet — Richtlijn 2008/48/EG — Verplichting tot het verstrekken van precontractuele informatie — Verplichting tot het beoordelen van de kredietwaardigheid van de kredietnemer — Bewijslast — Bewijsmiddelen)

9

2015/C 065/14

Zaak C-470/13: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Generali-Providencia Biztosító Zrt/Közbeszerzési Hatóság Közbeszerzési Döntőbizottság (Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Opdrachten die de drempelwaarde van richtlijn 2004/18/EG niet overschrijden — Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU — Toepasselijkheid — Duidelijk grensoverschrijdend belang — Gronden voor uitsluiting van een aanbestedingsprocedure — Uitsluiting van een ondernemer die een inbreuk op de nationale mededingingsregels heeft gemaakt die in een minder dan vijf jaar oude uitspraak is vastgesteld — Toelaatbaarheid — Evenredigheid)

10

2015/C 065/15

Zaak C-523/13: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgericht — Duitsland) — Walter Larcher/Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd [Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid van migrerende werknemers — Artikel 45 VWEU — Artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 — Ouderdomsuitkeringen — Discriminatieverbod — Werknemer die in een lidstaat voorafgaand aan zijn pensioen onder een stelsel van deeltijdarbeid voor oudere werknemers viel — Inaanmerkingneming voor het ontstaan van het recht op ouderdomspensioen in een andere lidstaat]

11

2015/C 065/16

Zaak C-542/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Mohamed M’Bodj/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 19, lid 2 — Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Artikel 15, sub b — Foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst — Artikel 3 — Gunstiger normen — Verzoeker die aan een ernstige ziekte lijdt — Ontbreken van een adequate behandeling in het land van herkomst — Artikel 28 — Sociale voorzieningen — Artikel 29 — Gezondheidszorg)

12

2015/C 065/17

Zaak C-551/13: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Provinciale di Cagliari — Italië) — Società Edilizia Turistica Alberghiera Residenziale (SETAR)/Comune di Quartu S. Elena (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2008/98/EG — Artikel 15 — Beheer van afvalstoffen — Mogelijkheid voor de producent van afvalstoffen om deze zelf te verwerken — Nationale omzettingswet die is vastgesteld, maar nog niet in werking is getreden — Verstrijken van de omzettingstermijn — Rechtstreekse werking)

12

2015/C 065/18

Zaak C-562/13: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour de travail te Brussel — België) — Centre public d’action sociale d’Ottignies-Louvain-La-Neuve/Moussa Abdida (Prejudiciële verwijzing — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 19, lid 2, en 47 — Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt — Artikel 15, sub b — Foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst — Artikel 3 — Gunstiger normen — Verzoeker die aan een ernstige ziekte lijdt — Ontbreken van een adequate behandeling in het land van herkomst — Richtlijn 2008/115/EG — Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders — Artikel 13 — Beroep in rechte met schorsende werking — Artikel 14 — Waarborgen in afwachting van terugkeer — Elementaire levensbehoeften)

13

2015/C 065/19

Zaak C-568/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Azienda Ospedaliero-Universitaria di Careggi-Firenze/Data Medical Service srl (Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten voor diensten — Richtlijn 92/50/EEG — Artikelen 1, sub c, en 37 — Richtlijn 2004/18/EG — Artikelen 1, lid 8, eerste alinea, en 55 — Begrippen dienstverlener en ondernemer — Openbaar universitair ziekenhuis — Bedrijf met rechtspersoonlijkheid en autonomie op het gebied van de bedrijfsvoering en de organisatie — Activiteit waarmee niet hoofdzakelijk winst wordt nagestreefd — Institutioneel doel bestaande in het aanbieden van gezondheidsdiensten — Mogelijkheid om soortgelijke diensten op de markt aan te bieden — Toelating tot deelname aan een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht)

14

2015/C 065/20

Zaak C-599/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Somalische Vereniging Amsterdam en Omgeving (Somvao)/Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie [Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 — Artikel 4 — Algemene begroting van de Unie — Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Artikel 53 ter, lid 2 — Beschikking 2004/904/EG — Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010 — Artikel 25, lid 2 — Rechtsgrondslag van de verplichting tot terugvordering van subsidies in geval van een onregelmatigheid]

15

2015/C 065/21

Zaak C-639/13: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 december 2014 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Richtlijn 2006/112/EG — Btw — Verlaagd tarief — Goederen bestemd voor brandbeveiliging)

15

2015/C 065/22

Zaak C-640/13: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 — Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Teruggaaf van in strijd met het Unierecht geïnde belastingen — Nationale wettelijke regeling — Verkorting met terugwerkende kracht van de verjaringstermijn van de beschikbare beroepen — Doeltreffendheidsbeginsel — Beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen)

16

2015/C 065/23

Zaak C-70/14: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Administrativo e Fiscal de Viseu — Portugal) — Agrocaramulo — Empreendimentos Agro-Pecuários do Caramulo SA/Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP (IFAP) [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EEG) nr. 3846/87 — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening der markten — Uitvoerrestituties — Pluimveevlees — Reformkippen — Landbouwproduktennomenclatuur voor de uitvoerrestituties — Indeling]

16

2015/C 065/24

Zaak C-99/14 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 2014 — Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión)/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (Hogere voorziening — Steunmaatregelen van de staten — Besluit 2010/787/EU — Steun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen — Voorwaarden waaronder die steun als verenigbaar met de interne markt kan worden aangemerkt — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof)

17

2015/C 065/25

Zaak C-368/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 juli 2014 door Compagnie des bateaux mouches SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 21 mei 2014 in zaak T-553/12, Compagnie des bateaux mouches SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

17

2015/C 065/26

Zaak C-505/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Münster (Duitsland) op 12 november 2014 — Klausner Holz Niedersachsen GmbH/Land Nordrhein-Westfalen

18

2015/C 065/27

Zaak C-507/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 13 november 2014 — P/M

18

2015/C 065/28

Zaak C-515/14: Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Europese Commissie/Republiek Cyprus

19

2015/C 065/29

Zaak C-522/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 19 november 2014 — Sparkasse Allgäu/Finanzamt Kempten

20

2015/C 065/30

Zaak C-529/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 24 november 2014 — YARA Brunsbüttel GmbH/Hauptzollamt Itzehoe

20

2015/C 065/31

Zaak C-532/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 november 2014 — Toorank Productions BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

21

2015/C 065/32

Zaak C-533/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 november 2014 — Toorank Productions BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

21

2015/C 065/33

Zaak C-556/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 december 2014 door Holcim (Romania) SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 18 september 2014 in zaak T-317/12, Holcim (Romania) SA/Europese Commissie

22

2015/C 065/34

Zaak C-561/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 5 december 2014 — Caner Genc/Udlændingenævnet

24

2015/C 065/35

Zaak C-575/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 december 2014 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 oktober 2014 in zaak T-340/07, RENV, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

25

2015/C 065/36

Zaak C-590/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 december 2014 door Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 oktober 2014 in zaak T-542/11, Alouminion/Commissie

26

2015/C 065/37

Zaak C-453/12: Beschikking van de president van het Hof van 8 december 2014 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

27

 

Gerecht

2015/C 065/38

Zaak T-127/09 RENV: Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Abdulrahim/Raad en Commissie [Terugverwijzing na vernietiging — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban — Verordening (EG) nr. 881/2002 — Bevriezing van de tegoeden en economische middelen van een persoon die voorkomt op een lijst die door een orgaan van de Verenigde Naties is opgesteld — Plaatsing van de naam van deze persoon op de lijst in bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Beroepstermijn — Overschrijding — Verschoonbare dwaling — Grondrechten — Rechten van verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Recht op bescherming van de eigendom — Recht op eerbiediging van privéleven en gezinsleven]

28

2015/C 065/39

Zaak T-667/11: Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Veloss International en Attimedia/Parlement (Overheidsopdrachten voor diensten — Verrichten van vertaaldiensten in het Grieks aan het Parlement — Afwijzing van de offerte van een inschrijver — Motiveringsplicht — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

29

2015/C 065/40

Zaak T-1/12: Arrest van het Gerecht van 15 januari 2015 — Frankrijk/Commissie (Staatssteun — Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden — Door de Franse autoriteiten ten gunste van SeaFrance SA voorgenomen herstructureringssteun — Kapitaalverhoging en door de SNCF aan SeaFrance verstrekte leningen — Besluit waarbij steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Begrip staatssteun — Criterium van de particuliere investeerder — Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden)

29

2015/C 065/41

Gevoegde zaken T-539/12 en T-150/13: Arrest van het Gerecht van 15 januari 2015 — Ziegler/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Mededinging — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Verhuizingen van ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld — Schaduwbestekken — Omvang van de aansprakelijkheid van een instelling — Gezag van gewijsde — Zorgvuldigheidsplicht — Causaal verband)

30

2015/C 065/42

Zaak T-107/13 P: Arrest van het Gerecht van 16 januari 2015 — Trentea/FRA (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Aanwerving — Besluit tot afwijzing van een sollicitatie en tot aanstelling van een andere kandidaat — Middel voor het eerst ter terechtzitting aangevoerd — Verkeerde opvatting van de bewijselementen — Motiveringsplicht — Betwisting van de verwijzing in de kosten)

31

2015/C 065/43

Zaak T-195/13: Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — dm-drogerie markt/BHIM — V-Contact Kereskedelmi és Szolgáltató (CAMEA) [Gemeenschapsmerk — Oppositiemerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk CAMEA — Ouder internationaal woordmerk BALEA — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009]

31

2015/C 065/44

Zaak T-197/13: Arrest van het Gerecht van 15 januari 2015 — MEM/BHIM (MONACO) [Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap — Woordmerk MONACO — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikelen 151, lid 1, en 154, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Artikel 7, leden 1, onder b) en c), en 2, van verordening nr. 207/2009 — Gedeeltelijke weigering van bescherming]

32

2015/C 065/45

Zaak T-406/13: Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Gossio/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid — specifieke beperkende maatregelen genomen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust — bevriezing van tegoeden — misbruik van bevoegdheid — kennelijke beoordelingsfout — grondrechten)

32

2015/C 065/46

Zaak T-69/14: Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Melt Water/BHIM (MELT WATER Original) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor een gemeenschapsbeeldmerk MELT WATER Original — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c, van verordening (EG) nr. 207/2009]

33

2015/C 065/47

Zaak T-70/14: Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Melt Water/BHIM (Vorm van een doorzichtige cilinderfles) [„Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van een doorzichtige cilinderfles — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2015/C 065/48

Zaak T-407/13: Beschikking van het Gerecht van 22 december 2014 — Al Assad/Raad (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Syrië — Bevriezing van tegoeden — Plaatsing van een particulier op de lijsten van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn — Persoonlijke banden met leden van het regime — Rechten van de verdediging — Eerlijk proces — Motiveringsplicht — Bewijslast — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Evenredigheid — Eigendomsrecht — Recht op privéleven — Gezag van gewijsde — Niet-ontvankelijkheid — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Beroep rechtens ongegrond)

34

2015/C 065/49

Zaak T-768/14: Beroep ingesteld op 19 november 2014 — ANKO/Commissie

35

2015/C 065/50

Zaak T-771/14: Beroep ingesteld op 21 november 2014 — ANKO/Commissie

36

2015/C 065/51

Zaak T-784/14: Beroep ingesteld op 28 november 2014 — Roemenië/Commissie

36

2015/C 065/52

Zaak T-788/14: Beroep ingesteld op 28 november 2014 — MPF Holdings/Commissie

38

2015/C 065/53

Zaak T-794/14: Beroep ingesteld op 5 december 2014 — AATC Trading/BHIM — El Corte Inglés (ALAΪA PARIS)

38

2015/C 065/54

Zaak T-804/14: Beroep ingesteld op 4 december 2014 — Ogrodnik/BHIM — Aviário Tropical (Tropical)

39

2015/C 065/55

Zaak T-810/14: Beroep ingesteld op 12 december 2014 — Portugal/Commissie

40

2015/C 065/56

Zaak T-813/14: Beroep ingesteld op 16 december 2014 — Liu/BHIM — DSN Marketing (Tassen voor draagbare computers)

40

2015/C 065/57

Zaak T-815/14: Beroep ingesteld op 17 december 2014 — Closet Clothing/BHIM — Closet Holding (CLOSET)

41

2015/C 065/58

Zaak T-818/14: Beroep ingesteld op 19 december 2014 — BSCA/Commissie

42

2015/C 065/59

Zaak T-820/14: Beroep ingesteld op 20 december 2014 — Delta Group agroalimentare/Commissie

43

2015/C 065/60

Zaak T-821/14: Beroep ingesteld op 20 december 2014 — Pollo Delta di Scabin Giancarlo e C./Commissie

44

2015/C 065/61

Zaak T-824/14: Beroep ingesteld op 19 december 2014 — Eveready Battery Company/BHIM — Hussain en anderen (POWER EDGE)

45

2015/C 065/62

Zaak T-825/14: Beroep ingesteld op 18 december 2014 — IREPA/Commissie en Rekenkamer

45

2015/C 065/63

Zaak T-826/14: Beroep ingesteld op 23 december 2014 — Spanje/Commissie

47

2015/C 065/64

Zaak T-828/14: Beroep ingesteld op 29 december 2014 — Antrax It/BHIM — Vasco Group (Radiatoren voor centrale verwarming)

47

2015/C 065/65

Zaak T-829/14: Beroep ingesteld op 29 december 2014 — Antrax It/BHIM — Vasco Group (Radiatoren voor centrale verwarming)

48

2015/C 065/66

Zaak T-839/14: Beroep ingesteld op 22 december 2014 — Alnapharm/BHIM — Novartis (Alrexil)

49

2015/C 065/67

Zaak T-840/14: Beroep ingesteld op 22 december 2014 — International Gaming Projects/BHIM — British Sky Broadcasting Group (Sky BONUS)

50

2015/C 065/68

Zaak T-842/14: Beroep ingesteld op 22 december 2014 — Airpressure Bodyforming/BHIM (Slim legs by airpressure bodyforming)

50

2015/C 065/69

Zaak T-844/14: Beroep ingesteld op 22 december 2014 — GRE/BHIM (Mark1)

51

2015/C 065/70

Zaak T-846/14: Beroep ingesteld op 29 december 2014 — Spokey/BHIM — Leder Jaeger (SPOKEY)

52

2015/C 065/71

Zaak T-2/15: Beroep ingesteld op 2 januari 2015 — Ipatau/Raad

52

2015/C 065/72

Zaak T-3/15: Beroep ingesteld op 6 januari 2015 — K-Swiss/BHIM (Parallelle strepen op een schoen)

53

2015/C 065/73

Zaak T-4/15: Beroep ingesteld op 8 januari 2015 — Beiersdorf/BHIM (Q10)

53

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2015/C 065/74

Zaak F-140/14: Beroep ingesteld op 22 december 2014 — ZZ/Commissie

55


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2015/C 065/01)

Laatste publicatie

PB C 56 van 16.2.2015

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 46 van 9.2.2015

PB C 34 van 2.2.2015

PB C 26 van 26.1.2015

PB C 16 van 19.1.2015

PB C 7 van 12.1.2015

PB C 462 van 22.12.2014

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/2


Advies van het Hof (voltallige zitting) van 18 december 2014 — Europese Commissie

(Advies 2/13) (1)

((Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU - Ontwerp van internationale overeenkomst - Toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - Verenigbaarheid van dit ontwerp met het VEU en het VWEU))

(2015/C 065/02)

Procestaal: alle officiële talen

Verzoekende partij

Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Romero Requena, H. Krämer, C. Ladenburger en B. Smulders, gemachtigden)

Dictum

De overeenkomst inzake toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is niet verenigbaar met artikel 6, lid 2, VEU en evenmin met protocol (nr. 8) betreffende artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-81/13) (1)

((Beroep tot nietigverklaring - Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluit van de Raad betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie zal worden ingenomen in de Associatieraad - Keuze van de rechtsgrondslag - Artikel 48 VWEU - Artikel 79, lid 2, sub b, VWEU - Artikel 217 VWEU))

(2015/C 065/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: M. Holt, C. Murrell, E. Jenkinson en S. Behzadi-Spencer, gemachtigden, bijgestaan door A. Dashwood, QC)

Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Ierland (vertegenwoordigers: L. Williams, gemachtigde, bijgestaan door N. Travers, BL)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan en M. Chavrier, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers A. Aresu, J. Enegren en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Ierland en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 114 van 20.4.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/X

(Zaak C-87/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van vestiging - Belastingwetgeving - Inkomstenbelasting - Niet-ingezeten belastingplichtige - Aftrekbaarheid van de kosten van een historisch monument dat door de eigenaar ervan wordt bewoond - Niet-aftrekbaarheid ten aanzien van een monument enkel op de grond dat dit niet is geregistreerd in de staat van belastingheffing, terwijl het wél is geregistreerd in de staat van de woonplaats))

(2015/C 065/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: X

Dictum

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die, teneinde het nationaal cultuurhistorisch erfgoed te beschermen, de aftrek van de kosten van monumentenpanden enkel mogelijk maakt voor eigenaren van monumenten die op zijn grondgebied zijn gelegen, voor zover deze mogelijkheid openstaat voor eigenaren van monumenten die, ondanks het feit dat zij op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen, verband kunnen houden met het cultuurhistorisch erfgoed van eerstbedoelde lidstaat.


(1)  PB C 141 van 18.5.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/Schoenimport „Italmoda” Mariano Previti vof (C-131/13), Turbu.com BV (C-163/13), Turbu.com Mobile Phone’s BV (C-164/13)/Staatssecretaris van Financiën

(Gevoegde zaken C-131/13, C-163/13 en C-164/13) (1)

((Prejudiciële verwijzingen - Btw - Zesde richtlijn - Overgangsregeling voor het handelsverkeer tussen de lidstaten - Binnen de Gemeenschap verzonden of vervoerde goederen - Fraude gepleegd in de lidstaat van aankomst - Inaanmerkingneming van de fraude in de lidstaat van verzending - Weigering van het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf - Ontbreken van bepalingen van nationaal recht))

(2015/C 065/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Staatssecretaris van Financiën (C-131/13), Turbu.com BV (C-163/13), Turbu.com Mobile Phone’s BV (C-164/13)

Verwerende partijen: Schoenimport „Italmoda” Mariano Previti vof (C-131/13), Staatssecretaris van Financiën (C-163/13 en C-164/13)

Dictum

1)

De door de Hoge Raad der Nederlanden in de zaken C-163/13 en C-164/13 gestelde vragen zijn niet-ontvankelijk.

2)

De Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties staat een belastingplichtige in het kader van een intracommunautaire levering de toepassing te weigeren van het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde, ook indien de nationale wet niet voorziet in bepalingen van die strekking, indien aan de hand van objectieve gegevens vast komt te staan dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op het betrokken recht wordt gemaakt, deelnam aan fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde in het kader van een keten van leveringen.

3)

De Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7, moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige die wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op het recht van aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de belasting over toegevoegde waarde wordt gemaakt, deelnam aan fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde in het kader van een keten van leveringen, deze rechten kunnen worden geweigerd, ondanks dat de fraude is gepleegd in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin aanspraak op deze rechten wordt gemaakt en de belastingplichtige in deze laatste lidstaat heeft voldaan aan de formele voorwaarden die de nationale wet aan deze rechten verbindt.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Staatssecretaris van Economische Zaken, Staatssecretaris van Financiën/Q

(Zaak C-133/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Belastingwetgeving - Schenkbelasting - Vrijstelling ten aanzien van een „landgoed” - Geen vrijstelling ten aanzien van een landgoed dat op het grondgebied van een andere lidstaat is gelegen))

(2015/C 065/06)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Staatssecretaris van Economische Zaken, Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Q

Dictum

Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een vrijstelling van schenkbelasting ter zake van bepaalde landgoederen die zijn beschermd omdat zij behoren tot het nationaal cultuurhistorisch erfgoed, is beperkt tot die landgoederen die op het grondgebied van die lidstaat zijn gelegen, voor zover deze vrijstelling niet is uitgesloten ten aanzien van landgoederen die, ondanks het feit dat zij op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen, verband kunnen houden met het cultuurhistorisch erfgoed van eerstbedoelde lidstaat.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, op verzoek van: Sean Ambrose McCarthy, Helena Patricia McCarthy Rodriguez, Natasha Caley McCarthy Rodriguez/Secretary of State for the Home Department

(Zaak C-202/13) (1)

([Burgerschap van de Europese Unie - Richtlijn 2004/38/EG - Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden - Inreisrecht - Derdelander die familielid is van een burger van de Unie en in bezit is van een door een lidstaat afgegeven verblijfskaart - Nationale wettelijke regeling die voor binnenkomst op het nationale grondgebied vereist dat eerst een inreisvergunning wordt verkregen - Artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG - Artikel 1 van het protocol (nr. 20) betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland])

(2015/C 065/07)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Queen, op verzoek van: Sean Ambrose McCarthy, Helena Patricia McCarthy Rodriguez, Natasha Caley McCarthy Rodriguez

Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department

Dictum

Artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, en artikel 1 van het protocol (nr. 20) betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland moeten in die zin worden uitgelegd dat een lidstaat op grond daarvan, ter verwezenlijking van een algemene preventiedoelstelling, familieleden van een burger van de Europese Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben en houder zijn van een uit hoofde van artikel 10 van richtlijn 2004/38 door de autoriteiten van een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart, niet mag verplichten krachtens het nationale recht in het bezit te zijn van een inreisvergunning, zoals de EER (Europese Economische Ruimte)-familievergunning, om zijn grondgebied te mogen betreden.


(1)  PB C 189 van 29.6.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — LVP NV/Belgische Staat

(Zaak C-306/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijke ordening van de markten - Bananen - Invoerregeling - Toepasselijke rechten))

(2015/C 065/08)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: LVP NV

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

De bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, die is opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakesh op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, roepen voor particulieren geen rechten in het leven waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks kunnen beroepen om zich te verzetten tegen de toepassing van het douanerecht van 176 EUR/ton dat is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Retten i Kolding, Civilretten — Denemarken) — FOA, namens Karsten Kaltoft/Kommunernes Landsforening (KL), namens Billund Kommune

(Zaak C-354/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Ontslag - Reden - Zwaarlijvigheid van de werknemer - Algemeen beginsel van non-discriminatie op grond van zwaarlijvigheid - Afwezigheid - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Verbod van discriminatie op grond van handicap - Aanwezigheid van een „handicap”))

(2015/C 065/09)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Retten i Kolding, Civilretten

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FOA, namens Karsten Kaltoft

Verwerende partij: Kommunernes Landsforening (KL), namens Billund Kommune

Dictum

1)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat daarin met betrekking tot arbeid en beroep geen algemeen beginsel van non-discriminatie op grond van zwaarlijvigheid als zodanig is neergelegd.

2)

Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat de zwaarlijvigheid van een werknemer een „handicap” in de zin van deze richtlijn vormt, wanneer deze zwaarlijvigheid leidt tot een beperking die met name het gevolg is van langdurige lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die in wisselwerking met diverse drempels de betrokkene kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen. Het staat aan de nationale rechter na te gaan of in het hoofdgeding aan deze voorwaarden is voldaan.


(1)  PB C 252 van 31.8.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — International Stem Cell Corporation/Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks

(Zaak C-364/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 98/44/EG - Artikel 6, lid 2, sub c - Rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen - Stimulering van oöcyten door parthenogenese - Productie van menselijke embryonale stamcellen - Octrooieerbaarheid - Uitsluiting van „gebruik van menselijke embryo’s voor industriële of commerciële doeleinden” - Begrippen „menselijk embryo” en „organismen die het proces van ontwikkeling tot een mens in gang zetten”))

(2015/C 065/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: International Stem Cell Corporation

Verwerende partij: Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks

Dictum

Artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, moet aldus worden uitgelegd dat een onbevruchte menselijke eicel die door parthenogenese is gestimuleerd zich te verdelen en zich te ontwikkelen, geen „menselijk embryo” in de zin van die bepaling is indien zij, gelet op de huidige kennis van de wetenschap, als zodanig niet het inherente vermogen bezit zich te ontwikkelen tot een mens. Het is aan het verwijzende gerecht na te gaan of dat het geval is.


(1)  PB C 260 van 07.09.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf en het Amtsgericht Karlsruhe — Duitsland) — Sophia Marie Nicole Sanders, vertegenwoordigd door Marianne Sanders/David Verhaegen (C-400/13), Barbara Huber/Manfred Huber (C-408/13)

(Gevoegde zaken C-400/13 en C-408/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening nr. 4/2009 - Artikel 3 - Bevoegdheid om uitspraak te doen op een vordering inzake onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die in een andere lidstaat woont - Nationale regeling waarbij in een bevoegdheidsconcentratie wordt voorzien))

(2015/C 065/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Amtsgericht Düsseldorf, Amtsgericht Karlsruhe

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sophia Marie Nicole Sanders, vertegenwoordigd door Marianne Sanders (C-400/13), Barbara Huber (C-408/13)

Verwerende partijen: David Verhaegen (C-400/13), Manfred Huber (C-408/13)

Dictum

Artikel 3, sub b, van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in de hoofdgedingen, op grond waarvan de rechterlijke bevoegdheden inzake grensoverschrijdende onderhoudsverplichtingen worden geconcentreerd bij de rechter in eerste aanleg die bevoegd is voor de vestigingsplaats van de appelrechter, tenzij deze regel bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstelling van een goede rechtsbedeling en de belangen van de onderhoudsgerechtigden behartigt, alsook de daadwerkelijke invordering van uitkeringen tot levensonderhoud vergemakkelijkt. Het staat aan de verwijzende rechters dit na te gaan.


(1)  PB C 274 van 21.9.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 — Europese Commissie/Parker Hannifin Manufacturing Srl, voorheen Parker ITR Srl, en Parker-Hannifin Corp.

(Zaak C-434/13 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt voor slangen voor maritieme toepassingen - Opeenvolging van juridische entiteiten - Toerekenbaarheid van het inbreukmakend gedrag - Verlaging van de geldboete door het Gerecht - Volledige rechtsmacht))

(2015/C 065/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë, V. Bottka en R. Sauer, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Parker Hannifin Manufacturing Srl, voorheen Parker ITR Srl, en Parker-Hannifin Corp. (vertegenwoordigers: F. Amato, F. Marchini Càmia en B. Amory, advocaten)

Dictum

1)

De punten 1 tot en met 3 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Parker ITR en Parker-Hannifin/Commissie (T-146/09, EU:T:2013:258) worden vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over de gegrondheid van het beroep.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 313 van 26.10.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal d’instance d’Orléans — Frankrijk) — CA Consumer Finance/Ingrid Bakkaus, Charline Bonato, geboren Savary, Florian Bonato

(Zaak C-449/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Consumentenkrediet - Richtlijn 2008/48/EG - Verplichting tot het verstrekken van precontractuele informatie - Verplichting tot het beoordelen van de kredietwaardigheid van de kredietnemer - Bewijslast - Bewijsmiddelen))

(2015/C 065/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal d’instance d’Orléans

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CA Consumer Finance

Verwerende partijen: Ingrid Bakkaus, Charline Bonato, geboren Savary, Florian Bonato

Dictum

1)

De bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat:

deze richtlijn zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de bewijslast betreffende de niet- nakoming van de bij de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 opgelegde verplichtingen op de consument rust, en

deze richtlijn er zich ook tegen verzet dat de rechter wegens een standaardbeding ervan moet uitgaan dat de consument heeft erkend dat de op de kredietgever rustende precontractuele verplichtingen volledig en naar behoren zijn nagekomen, waardoor de bewijslast betreffende de nakoming van deze verplichtingen wordt omgekeerd, met als gevolg dat afbreuk kan worden gedaan aan de doeltreffendheid van de rechten die bij richtlijn 2008/48 worden toegekend.

2)

Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, op voorwaarde dat het toereikende informatie betreft en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken, en het anderzijds de kredietgever niet de verplichting oplegt om de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren.

3)

Artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat het er zich weliswaar niet tegen verzet dat de kredietgever een passende toelichting aan de consument verstrekt voordat hij de financiële situatie en de behoeften van deze laatste heeft beoordeeld, maar dat uit de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument kan blijken dat de verstrekte passende toelichting dient te worden aangepast, waarbij deze toelichting steeds tijdig aan de consument moet worden verstrekt, vóórdat de kredietovereenkomst wordt ondertekend, zonder dat daarvoor evenwel een specifiek document dient te worden opgesteld.


(1)  PB C 313 van 26.10.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/10


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Generali-Providencia Biztosító Zrt/Közbeszerzési Hatóság Közbeszerzési Döntőbizottság

(Zaak C-470/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Opdrachten die de drempelwaarde van richtlijn 2004/18/EG niet overschrijden - Artikelen 49 VWEU en 56 VWEU - Toepasselijkheid - Duidelijk grensoverschrijdend belang - Gronden voor uitsluiting van een aanbestedingsprocedure - Uitsluiting van een ondernemer die een inbreuk op de nationale mededingingsregels heeft gemaakt die in een minder dan vijf jaar oude uitspraak is vastgesteld - Toelaatbaarheid - Evenredigheid))

(2015/C 065/14)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Generali-Providencia Biztosító Zrt

Verwerende partij: Közbeszerzési Hatóság Közbeszerzési Döntőbizottság

Dictum

De artikelen 49 VWEU en 56 VWEU verzetten zich niet tegen de toepassing van een nationale regeling op grond waarvan van deelname aan een aanbestedingsprocedure wordt uitgesloten een ondernemer die een in een rechterlijke uitspraak met kracht van gewijsde vastgestelde inbreuk op het mededingingsrecht heeft gemaakt waarvoor hij een geldboete kreeg opgelegd.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgericht — Duitsland) — Walter Larcher/Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd

(Zaak C-523/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Artikel 45 VWEU - Artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 - Ouderdomsuitkeringen - Discriminatieverbod - Werknemer die in een lidstaat voorafgaand aan zijn pensioen onder een stelsel van deeltijdarbeid voor oudere werknemers viel - Inaanmerkingneming voor het ontstaan van het recht op ouderdomspensioen in een andere lidstaat])

(2015/C 065/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundessozialgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Walter Larcher

Verwerende partij: Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd

Dictum

1)

Het beginsel van gelijke behandeling zoals neergelegd in artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, verzet zich tegen een bepaling van een lidstaat op grond waarvan voor de toekenning van een ouderdomspensioen na deeltijdarbeid voor oudere werknemers is vereist dat de deeltijdarbeid voor oudere werknemers uitsluitend overeenkomstig de nationale bepalingen van die lidstaat is verricht.

2)

Het beginsel van gelijke behandeling zoals neergelegd in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, moet aldus worden uitgelegd dat voor de erkenning in een lidstaat van deeltijdarbeid voor oudere werknemers die is verricht overeenkomstig de wettelijke regeling van een andere lidstaat, de toepassingsvoorwaarden van de stelsels van deeltijdarbeid voor oudere werknemers van die twee lidstaten moeten worden vergeleken, om geval per geval te bepalen of de vastgestelde verschillen afbreuk kunnen doen aan de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die eerstgenoemde lidstaat nastreeft met de betrokken wettelijke regeling.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/12


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Mohamed M’Bodj/Belgische Staat

(Zaak C-542/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 19, lid 2 - Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt - Persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt - Artikel 15, sub b - Foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst - Artikel 3 - Gunstiger normen - Verzoeker die aan een ernstige ziekte lijdt - Ontbreken van een adequate behandeling in het land van herkomst - Artikel 28 - Sociale voorzieningen - Artikel 29 - Gezondheidszorg))

(2015/C 065/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mohamed M’Bodj

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

De artikelen 28 en 29 van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming, gelezen in samenhang met de artikelen 2, sub e, 3, 15 en 18 van die richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat niet verplicht is de in die artikelen bedoelde sociale voorzieningen en gezondheidszorg toe te kennen aan een derdelander die gemachtigd is tot verblijf op het grondgebied van die lidstaat krachtens een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat een machtiging tot verblijf in die lidstaat wordt verleend aan de vreemdeling die lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling, wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst van die vreemdeling of in het derde land waar hij voordien verbleef, zonder dat hem in dat land opzettelijk medische zorg wordt geweigerd.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/12


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione Tributaria Provinciale di Cagliari — Italië) — Società Edilizia Turistica Alberghiera Residenziale (SETAR)/Comune di Quartu S. Elena

(Zaak C-551/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2008/98/EG - Artikel 15 - Beheer van afvalstoffen - Mogelijkheid voor de producent van afvalstoffen om deze zelf te verwerken - Nationale omzettingswet die is vastgesteld, maar nog niet in werking is getreden - Verstrijken van de omzettingstermijn - Rechtstreekse werking))

(2015/C 065/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione Tributaria Provinciale di Cagliari

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Società Edilizi Turistica Alberghiera Residenziale (SETAR)

Verwerende partij: Comune di Quartu S. Elena

Dictum

Het Unierecht en richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij een bepaling van die richtlijn in nationaal recht wordt omgezet, maar waarvan de inwerkingtreding afhankelijk wordt gesteld van de vaststelling van een latere nationale handeling, indien deze inwerkingtreding plaatsvindt na het verstrijken van de in die richtlijn gestelde omzettingstermijn.

Artikel 15, lid 1, van richtlijn 2008/98, gelezen in samenhang met de artikelen 4 en 13 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die niet voorziet in de mogelijkheid voor een afvalproducent om zijn afvalstoffen zelf te verwijderen teneinde te worden vrijgesteld van betaling van een gemeentelijke heffing op afvalverwijdering, voor zover deze heffing in overeenstemming is met de vereisten van het evenredigheidsbeginsel.


(1)  PB C 377 van 21.12.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/13


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour de travail te Brussel — België) — Centre public d’action sociale d’Ottignies-Louvain-La-Neuve/Moussa Abdida

(Zaak C-562/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 19, lid 2, en 47 - Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt - Persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt - Artikel 15, sub b - Foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst - Artikel 3 - Gunstiger normen - Verzoeker die aan een ernstige ziekte lijdt - Ontbreken van een adequate behandeling in het land van herkomst - Richtlijn 2008/115/EG - Terugkeer van illegaal verblijvende derdelanders - Artikel 13 - Beroep in rechte met schorsende werking - Artikel 14 - Waarborgen in afwachting van terugkeer - Elementaire levensbehoeften))

(2015/C 065/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de travail te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centre public d’action sociale d’Ottignies-Louvain-La-Neuve

Verwerende partij: Moussa Abdida

Dictum

De artikelen 5 en 13 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, gelezen in het licht van de artikelen 19, lid 2, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en artikel 14, lid 1, sub b, van die richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling:

die geen schorsende werking toekent aan een beroep dat wordt ingesteld tegen een besluit waarbij een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt gelast het grondgebied van een lidstaat te verlaten, wanneer de uitvoering van dat besluit voor die derdelander een ernstig risico inhoudt dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert, en

die niet bepaalt dat in de mate van het mogelijke wordt voorzien in de elementaire levensbehoeften van die derdelander teneinde te verzekeren dat de dringende medische zorg en de essentiële behandeling van ziekte daadwerkelijk worden verstrekt tijdens de periode waarin die lidstaat als gevolg van het instellen van dat beroep verplicht is de verwijdering van die derdelander uit te stellen.


(1)  PB C 9 van 11.1.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/14


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Azienda Ospedaliero-Universitaria di Careggi-Firenze/Data Medical Service srl

(Zaak C-568/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten voor diensten - Richtlijn 92/50/EEG - Artikelen 1, sub c, en 37 - Richtlijn 2004/18/EG - Artikelen 1, lid 8, eerste alinea, en 55 - Begrippen „dienstverlener” en „ondernemer” - Openbaar universitair ziekenhuis - Bedrijf met rechtspersoonlijkheid en autonomie op het gebied van de bedrijfsvoering en de organisatie - Activiteit waarmee niet hoofdzakelijk winst wordt nagestreefd - Institutioneel doel bestaande in het aanbieden van gezondheidsdiensten - Mogelijkheid om soortgelijke diensten op de markt aan te bieden - Toelating tot deelname aan een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht))

(2015/C 065/19)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Azienda Ospedaliero-Universitaria di Careggi-Firenze

Verwerende partij: Data Medical Service srl

Dictum

1)

Artikel 1, sub c, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening staat in de weg aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een openbaar ziekenhuis, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde instelling, wordt uitgesloten van deelname aan gunningsprocedures voor overheidsopdrachten wegens zijn hoedanigheid van op economische leest geschoeid openbaar lichaam, indien en voor zover het die instelling overeenkomstig haar institutionele en statutaire doelstellingen is toegestaan op de markt actief te zijn.

2)

De bepalingen van richtlijn 92/50, en in het bijzonder de algemene beginselen van vrije mededinging, non-discriminatie en evenredigheid waarop deze richtlijn berust, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die een openbaar ziekenhuis, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde instelling, dat deelneemt aan een aanbesteding, toestaat een aanbieding in te dienen waar geen enkele concurrent tegenop kan bieden als gevolg van de overheidsfinanciering die het ontvangt. Wanneer de aanbestedende dienst op grond van artikel 37 van die richtlijn onderzoekt of een aanbieding abnormaal laag is, kan hij evenwel, met het oog op de mogelijkheid om de aanbieding af te wijzen, rekening houden met het feit dat een dergelijke instelling overheidsfinanciering heeft ontvangen.


(1)  PB C 52 van 22.2.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — Nederland) — Somalische Vereniging Amsterdam en Omgeving (Somvao)/Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-599/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 4 - Algemene begroting van de Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 - Artikel 53 ter, lid 2 - Beschikking 2004/904/EG - Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010 - Artikel 25, lid 2 - Rechtsgrondslag van de verplichting tot terugvordering van subsidies in geval van een onregelmatigheid])

(2015/C 065/20)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Somalische Vereniging Amsterdam en Omgeving (Somvao)

Verwerende partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Dictum

Artikel 53 ter, lid 2, initio en sub c, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van de Raad van 13 december 2006, moet aldus worden uitgelegd dat bij gebreke van rechtsgrondslag naar intern recht deze bepaling een rechtsgrondslag biedt voor een besluit van de nationale autoriteiten tot wijziging, ten nadele van de ontvanger, van het bedrag van een uit het Europees Vluchtelingenfonds verstrekte subsidie, in het kader van het gedeelde beheer onder de Europese Commissie en de lidstaten, en tot terugvordering lastens de ontvanger van een deel van deze subsidie. Het is de taak van de verwijzende rechter om te oordelen of, rekening houdend met het gedrag van zowel de subsidieontvanger als de nationale overheid, het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, in hun Unierechtelijke opvatting, zijn geëerbiedigd ten aanzien van het verzoek tot terugbetaling.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/15


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 december 2014 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-639/13) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 2006/112/EG - Btw - Verlaagd tarief - Goederen bestemd voor brandbeveiliging))

(2015/C 065/21)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en M. Owsiany-Hornung, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Dictum

1)

De Republiek Polen is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 tot en met 98 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde juncto bijlage III bij die richtlijn, door een verlaagd tarief voor de belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op de levering van voor brandbeveiliging bestemde goederen als vermeld in bijlage 3 bij de wet van 11 maart 2004 inzake de belasting op goederen en diensten.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/16


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2014 — Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-640/13) (1)

((Niet-nakoming - Teruggaaf van in strijd met het Unierecht geïnde belastingen - Nationale wettelijke regeling - Verkorting met terugwerkende kracht van de verjaringstermijn van de beschikbare beroepen - Doeltreffendheidsbeginsel - Beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen))

(2015/C 065/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en W. Roels, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: J. Beeko, gemachtigde)

Dictum

1)

Door een wettelijke bepaling vast te stellen zoals artikel 107 van de Finance Act 2007 (begrotingswet 2007), waarbij met terugwerkende kracht en zonder voorafgaande kennisgeving of overgangsregeling het recht van de belastingplichtigen wordt beperkt om belastingen die zijn geheven in strijd met het Unierecht, terug te vorderen, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens artikel 4, lid 3, VEU op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 78 van 15.3.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/16


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 december 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Administrativo e Fiscal de Viseu — Portugal) — Agrocaramulo — Empreendimentos Agro-Pecuários do Caramulo SA/Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP (IFAP)

(Zaak C-70/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 3846/87 - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Uitvoerrestituties - Pluimveevlees - „Reformkippen” - Landbouwproduktennomenclatuur voor de uitvoerrestituties - Indeling])

(2015/C 065/23)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Administrativo e Fiscal de Viseu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agrocaramulo — Empreendimentos Agro-Pecuários do Caramulo SA

Verwerende partij: Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP (IFAP)

Dictum

Bijlage I bij verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie van 17 december 1987 tot vaststelling van de landbouwproduktennomenclatuur voor de uitvoerrestituties, zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2091/2005 van de Commissie van 15 december 2005, moet aldus worden uitgelegd dat leghennen die na hun legperiode, wanneer hun skelet volledig is verbeend, worden geslacht, zogenaamde „reformkippen”, niet vallen onder „andere” producten die zijn vermeld in de in deze bijlage aangeduide productcodes 0207 12 10 9900 en 0207 12 90 9190.


(1)  PB C 135 van 5.5.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/17


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 2014 — Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión)/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-99/14 P) (1)

((Hogere voorziening - Steunmaatregelen van de staten - Besluit 2010/787/EU - Steun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen - Voorwaarden waaronder die steun als verenigbaar met de interne markt kan worden aangemerkt - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof))

(2015/C 065/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) (vertegenwoordigers: K. Dasai, solicitor, en S. Cisnal de Ugarte, abogada)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Florindo Gijón en P. Mahnič Bruni, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, É. Gippini Fournier en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Federación Nacional de Empresarios de Minas de Carbón (Carbunión) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 14.4.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/17


Hogere voorziening ingesteld op 30 juli 2014 door Compagnie des bateaux mouches SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 21 mei 2014 in zaak T-553/12, Compagnie des bateaux mouches SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-368/14 P)

(2015/C 065/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Compagnie des bateaux mouches SA (vertegenwoordiger: E. Piwnica, avocat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Bij beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 december 2014 heeft het Hof de hogere voorziening afgewezen en Compagnie des bateaux mouches SA verwezen in haar eigen kosten.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Münster (Duitsland) op 12 november 2014 — Klausner Holz Niedersachsen GmbH/Land Nordrhein-Westfalen

(Zaak C-505/14)

(2015/C 065/26)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Münster

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Klausner Holz Niedersachsen GmbH

Verwerende partij: Land Nordrhein-Westfalen

Prejudiciële vraag

Verlangt het recht van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU (respectievelijk de artikelen 87 EG en 88 EG) en het doeltreffendheidsbeginsel, dat er in een civiel geding betreffende de uitvoering van een civielrechtelijke overeenkomst waarbij steun wordt verleend, geen rekening wordt gehouden met een in dezelfde zaak gewezen definitieve civiele declaratoire uitspraak die het voortbestaan van de civielrechtelijke overeenkomst bevestigt zonder toetsing aan de staatssteunregels, indien volgens het nationale recht de uitvoering van de overeenkomst niet anderszins kan worden verhinderd?


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 13 november 2014 — P/M

(Zaak C-507/14)

(2015/C 065/27)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: P

Verwerende partij: M

Prejudiciële vraag

Wanneer een zaak betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid bij een gerecht van een lidstaat aanhangig is gemaakt en een andere zaak, waarvan vaststaat dat zij hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, op een eerder tijdstip is aangebracht bij een gerecht in een andere lidstaat, waarbij de behandeling van de zaak ondertussen is geschorst op verzoek van de verzoekende partij in die zaak zonder dat de verwerende partij in die zaak enige betekening of kennisgeving heeft ontvangen of aan deze procedure heeft deelgenomen, en waarbij de behandeling van de zaak nog steeds geschorst was op het tijdstip waarop de verwerende partij de procedure in de eerdere zaak heeft ingeleid, kan dan worden aangenomen, gelet op het bepaalde in artikel 16, lid 1, sub a, en voor de toepassing van het bepaalde in artikel 19, lid 2, van verordening nr. 2201/2003 (1) (EG) van de Raad van 27 november 2003, dat het gerecht waarbij de zaak is aangebracht waarvan de behandeling is geschorst, het gerecht is waarbij de zaak het eerst is aangebracht?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/19


Beroep ingesteld op 14 november 2014 — Europese Commissie/Republiek Cyprus

(Zaak C-515/14)

(2015/C 065/28)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Tserepa-Lacombe en D. Martin)

Verwerende partij: Republiek Cyprus

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Cyprus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 45 en 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, door niet met terugwerkende kracht — per 1 mei 2004 — het leeftijdscriterium als vervat in artikel 27 van de pensioenwet [L. 97(I)97] af te schaffen, welk artikel indruist tegen bovengenoemde bepalingen aangezien het werknemers ervan weerhoudt het eigen land te verlaten om werkzaamheden te gaan verrichten in een andere lidstaat, bij een instelling van de Europese Unie of bij een andere internationale organisatie, en omdat het een ongelijke behandeling meebrengt tussen enerzijds migrerende werknemers, daaronder begrepen degenen die in dienst zijn van de instellingen van de Europese Unie, en anderzijds overheidsambtenaren die hun werkzaamheden uitsluitend op Cyprus hebben verricht;

de Republiek Cyprus verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Republiek Cyprus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 45 en 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, door niet met terugwerkende kracht — per 1 mei 2004 — het leeftijdscriterium als vervat in artikel 27 van wet L. 97(I)97 af te schaffen, welk artikel indruist tegen bovengenoemde bepalingen aangezien het werknemers ervan weerhoudt het eigen land te verlaten om werkzaamheden te gaan verrichten in een andere lidstaat, bij een instelling van de Europese Unie of bij een andere internationale organisatie, en omdat het een ongelijke behandeling meebrengt tussen enerzijds migrerende werknemers, daaronder begrepen degenen die in dienst zijn bij de instellingen van de Europese Unie, en anderzijds overheidsambtenaren die hun werkzaamheden uitsluitend op Cyprus hebben verricht. De Cypriotische wettelijke regeling, met name artikel 27 van de pensioenwet [L. 97(I)97], roept een ongelijke behandeling in het leven tussen ambtenaren bij de nationale overheid en ambtenaren die in een andere lidstaat bij een internationale organisatie of bij de Europese Unie werken, omdat alleen ambtenaren die hun werkzaamheden uitsluitend op Cyprus hebben verricht, zich in geval van vertrek uit de overheidsdienst op de artikelen 24 en 25 van de betrokken wet kunnen beroepen en hun pensioenrechten kunnen behouden ook al voldoen zij niet aan het leeftijdscriterium van 45 of 48 jaar. Werknemers die het recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend, kunnen zich daarentegen niet op die artikelen beroepen, met als gevolg het verlies van pensioenrechten.

Voorts vormt het omstreden artikel van de pensioenwet een belemmering voor het vrije verkeer van werknemers omdat het werknemers de mogelijkheid ontneemt om alle bijdragetijdvakken te cumuleren en geen eenheid waarborgt in de loopbaan van migrerende werknemers met het oog op hun pensioen. Toepassing van die wet leidt ertoe dat de ambtenaar die vrijwillig de overheidsdienst van Cyprus verlaat om in een andere lidstaat bij een internationale organisatie te gaan werken en die niet voldoet, naargelang van het geval, aan het leeftijdscriterium van 45 of 48 jaar, uitsluitend uitbetaling ontvangt en zijn pensioenrechten verliest, overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b, van de pensioenwet, ook al heeft hij het minimumbijdragetijdvak van vijf jaar volbracht.

Daarnaast bevat wet L. 31(I)2012, die enkel de overdracht van pensioenrechten van en naar het pensioenstelsel van de Europese Unie regelt, geen regeling betreffende de pensioenrechten van ambtenaren die de overheidsdienst van Cyprus verlaten om bij de Europese Unie te gaan werken en die er uiteindelijk voor kiezen die rechten niet over te dragen overeenkomstig artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie. Die ambtenaren verliezen hun pensioenrechten wanneer zij vrijwillig ontslag nemen uit de overheidsdienst en niet voldoen aan het leeftijdscriterium.

Bovendien is de wet van 2011 betreffende het pensioen van staatsambtenaren en ambtenaren in de bredere overheidssector, daaronder begrepen lokale overheden (bepalingen van algemene toepassing) [L. 113(I)2011] alleen van toepassing op nieuw aangestelde ambtenaren die op of na 1.10.2011, datum waarop bovengenoemde wet in werking is getreden, in dienst treden, zodat het leeftijdscriterium van toepassing blijft op eenieder die onder de pensioenwet [L.97(I)1997] valt.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 19 november 2014 — Sparkasse Allgäu/Finanzamt Kempten

(Zaak C-522/14)

(2015/C 065/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sparkasse Allgäu

Verwerende partij: Finanzamt Kempten

Prejudiciële vraag

Staat de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU; voorheen artikel 43 EG) in de weg aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan een kredietinstelling met zetel in die lidstaat verplicht is om bij overlijden van een binnenlandse erflater het ter zake van de erfbelasting bevoegde belastingkantoor ook te informeren over de vermogensbestanddelen van de erflater die in bewaring of in beheer zijn bij een onzelfstandig filiaal van haar in een andere lidstaat, wanneer die andere lidstaat geen vergelijkbare renseigneringsplicht kent en daar voor kredietinstellingen een strafrechtelijk gesanctioneerd bankgeheim geldt?


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 24 november 2014 — YARA Brunsbüttel GmbH/Hauptzollamt Itzehoe

(Zaak C-529/14)

(2015/C 065/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: YARA Brunsbüttel GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Itzehoe

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 1 van richtlijn 2003/96/EG (1) in de weg aan een binnen een lidstaat verleende belastingvrijstelling voor energieproducten die voor thermische afvoerluchtbehandeling worden gebruikt, of geldt de richtlijn overeenkomstig artikel 2, lid 4, sub b, tweede gedachtestreepje, ervan niet voor deze energieproducten omdat het gebruik voor thermische afvoerluchtbehandeling een ander gebruiksdoeleinde is dan het gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof, en het daarbij dus gaat om duaal gebruik van energieproducten in de zin van die bepaling?

2)

Is een belastingvrijstelling voor energieproducten die voor thermische afvoerluchtbehandeling worden gebruikt in voorkomend geval slechts toegestaan indien zij in het kader van de thermische afvoerluchtbehandeling ook als grond-, basis- of hulpstof in een bij de behandeling van de afvoerlucht ontstaand product worden verwerkt?

3)

Is een belastingvrijstelling voor energieproducten die voor thermische afvoerluchtbehandeling worden gebruikt, uitgesloten indien de bij de behandeling van de afvoerlucht vrijkomende thermische energie deels ook voor verwarmings- resp. droogdoeleinden wordt benut? Geldt deze uitsluiting in voorkomend geval ook indien voor het verwarmen resp. drogen minder energie nodig is dan de energie die in de afvoerlucht aanwezig is en bij de thermische behandeling ervan vrijkomt?


(1)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51).


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 november 2014 — Toorank Productions BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-532/14)

(2015/C 065/31)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Toorank Productions BV

Verweerder: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vraag

Dient post 2206 van de GN aldus te worden uitgelegd dat een drank met een alcoholvolumepercentage van 13,4, welke is verkregen door een als „Ferm fruit” aangeduide, door gisting van appelconcentraat verkregen, gezuiverde alcoholhoudende (basis)drank te mengen met suiker, aroma's, kleur- en smaakstoffen, verdikkingsmiddelen, conserveermiddelen en gedistilleerde alcohol — in die zin dat deze alcohol zowel in volume als in percentage niet meer is dan 49 percent van de in de drank voorkomende alcohol, terwijl 51 percent daarvan bestaat uit door gisting verkregen alcohol -, moet worden ingedeeld onder deze post? Zo nee, dient postonderverdeling 2208 70 van de GN zo te worden uitgelegd dat een drank als deze als likeur onder deze postonderverdeling moet worden ingedeeld?


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 24 november 2014 — Toorank Productions BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-533/14)

(2015/C 065/32)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Toorank Productions BV

Verweerder: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1)

Dient post 2206 van de GN aldus te worden uitgelegd dat een door gisting van appelconcentraat verkregen, als 'Ferm fruit' aangeduide drank, die mede wordt gebruikt als basisdrank voor de vervaardiging van diverse andere dranken, een alcoholvolumepercentage heeft van 16, door zuivering (waaronder ultrafiltratie) neutraal is wat betreft kleur, geur en smaak, en waaraan geen gedistilleerde alcohol is toegevoegd, onder deze post moet worden ingedeeld? Zo nee, moet post 2208 van de zo worden uitgelegd dat een drank als deze onder deze post moet worden ingedeeld?

2)

Dient post 2206 van de GN aldus te worden uitgelegd dat een drank met een alcoholvolumepercentage van 14, welke drank is verkregen door de hiervoor in vraag 1 omschreven (basis)drank te mengen met suiker, aroma's, kleur- en smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en conserveermiddelen en dat geen gedistilleerde alcohol bevat, moet worden ingedeeld onder deze post? Zo nee, dient post 2208 van de GN zo te worden uitgelegd dat een drank als deze onder deze post moet worden ingedeeld?


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/22


Hogere voorziening ingesteld op 1 december 2014 door Holcim (Romania) SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 18 september 2014 in zaak T-317/12, Holcim (Romania) SA/Europese Commissie

(Zaak C-556/14 P)

(2015/C 065/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Holcim (Romania) SA (vertegenwoordiger: L. Arnauts, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van de Achtste kamer van het Gerecht van 18 september 2014 in zaak T-317/12, Holcim (Romania) SA/Europese Commissie, vernietigen;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht in zaak T-317/12 alsook in de kosten van de procedure voor het Hof;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht.

subsidiair, de door rekwirante bij het Gerecht in eerste aanleg ingediende vorderingen toewijzen:

de EU op basis van de artikelen 256, 268 en 340 VWEU aansprakelijk verklaren voor het gedrag van de Europese Commissie wat de door rekwirante na de diefstal van 1.000.000 emissierechten geleden schade betreft;

de EU gelasten rekwirante de marktwaarde te betalen van de op de dag van de eindbeslissing niet gerecupereerde gestolen emissierechten tegen de marktprijs van de dag van de diefstal plus rente ten belope van 8 % per jaar vanaf 16 november 2010;

de Europese Unie bijgevolg gelasten rekwirante voorlopig een bedrag van 1 EUR te betalen;

gelasten dat partijen overeenkomen over het schadebedrag en/of dat rekwirante binnen drie maanden na het tussenarrest aantoont hoeveel schade zij uiteindelijk heeft geleden;

het arrest uitvoerbaar verklaren.

en in elk geval:

de EU verwijzen in de kosten;

het arrest uitvoerbaar verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij verordening nr. 2216/2004 van 21 december 2004 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad en beschikking 280/2004/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad (3), stelde de Europese Commissie een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem (EU-ETS: regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap) in om de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering van emissierechten (rechten van emissie van een bepaalde hoeveelheid broeikasgas in het kader van internationale overeenkomsten tot vermindering ervan) van de Europese Unie te volgen en te beveiligen. Een centrale administrateur bij de Europese Commissie, het zogenaamde onafhankelijk transactielogboek van de Gemeenschap (CITL), verbindt de nationale registers en houdt er toezicht op.

Cybercriminelen hebben verschillende nationale registers van het EU-ETS aangevallen. Op 16 november 2010 werden de EU-ETS rekeningen van Holcim (Romania) gekraakt. Met een aantal verrichtingen brachten onbevoegden 1 6 00  000 rechten over op twee buitenlandse rekeningen, waarvan slechts 6 00  000 zijn gerecupereerd door optreden van het Roemeense nationaal register (NEPA). Ongeveer 1 5 0 00  000 EUR ging dus verloren, daar de standpuntbepaling van de Europese Commissie Holcim (Romania) belette de resterende gestolen emissierechten te recupereren.

De Europese Commissie weigerde consistent (i) de gestolen emissierechten te blokkeren terwijl elk ervan een individueel nummer heeft en gemakkelijk te allen tijde is te vinden in het EU-ETS en (ii) de vindplaats ervan op rekeningen en/of in nationale registers vrij te geven zodat Holcim in het (de) betrokken land(en) vorderingen kon instellen. De Europese Commissie gelastte ook de nationale registers hetzelfde standpunt te volgen op basis van vertrouwelijkheidsplicht.

De door het Gerecht bij arrest van 18 september 2014 afgewezen schadevordering tegen de Europese Unie krachtens artikel 21 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie en de artikelen 256, 268 en 340 VWEU, berust op:

 

Eerste middel: aansprakelijkheid van de Europese Unie voor onwettige beslissingen van de Europese Commissie, namelijk:

i.

onjuiste uitlegging van artikel 10, lid 1, van verordening (EG) nr. 2216/2004 van 21 december 2004 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en beschikking 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad,

ii.

schending van artikel 20 van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, en

iii.

schending van verschillende rechtsbeginselen (het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, de zorgplicht en het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming inzake eigendomsrechten) bij de beslissing tegen vrijgave of toelating tot vrijgave van de vindplaats van de gestolen Europese emissierechten in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (EU-ETS).

 

Tweede middel: aansprakelijkheid van de Europese Unie wegens onrechtmatige uitvoering van de artikelen 19 en 20 van richtlijn 2003/87 en verordening 2216/2004 van de Europese Commissie inzake veiligheid, vertrouwelijkheid en werking van het EU-ETS.

 

Derde middel: aansprakelijkheid van de Europese Unie wegens onwettige handelingen die een bijzondere categorie marktdeelnemers in vergelijking met andere marktdeelnemers onevenredig raakt (ongebruikelijke schade) en de grenzen van de aan de activiteiten in de betrokken sector eigen economische risico’s (bijzondere schade) overschrijdt, zonder dat een algemeen economisch belang de regelgevende handeling aan de oorsprong van de gestelde schade rechtvaardigt.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).

(2)  Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (PB L 49, blz. 1).

(3)  PB L 386, blz. 1.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 5 december 2014 — Caner Genc/Udlændingenævnet

(Zaak C-561/14)

(2015/C 065/34)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Caner Genc

Verwerende partij: Udlændingenævnet

Prejudiciële vragen

1)

Moet/moeten de standstillbepaling in artikel 13 van het aan de Overeenkomst van 12 september 1963 waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije gehechte besluit 1/80 van 19 september 1980 van de Associatieraad betreffende de ontwikkeling van de Associatie, en/of de standstillbepaling in artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970, dat is bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 (1) van de Raad van 19 december 1972, aldus worden uitgelegd dat de standstillverplichting van toepassing is op nieuwe en aangescherpte regels voor de toegang tot gezinshereniging voor economisch niet-actieve familieleden, met inbegrip van minderjarige kinderen, met economisch actieve Turkse onderdanen die hun woonplaats en een verblijfstitel hebben in een lidstaat, gelet op:

de uitlegging van de standstillbepaling door het Hof in onder meer de arresten Derin (EU:C:2007:442), Dülger (EU:C:2012:504), Ziebell (Grote kamer, EU:C:2011:809) en Demirkan (Grote kamer, EU:C:2013:583),

doel en inhoud van de associatieovereenkomst zoals uitgelegd in onder meer de arresten Ziebell en Demirkan, mede in het licht van

de omstandigheid dat deze overeenkomst en de daaraan gehechte protocollen, besluiten en dergelijke geen bepalingen bevatten inzake gezinshereniging en

de omstandigheid dat gezinshereniging binnen de toenmalige Gemeenschap en nu binnen de Europese Unie altijd door afgeleid recht is gereguleerd, op dit moment de richtlijn vrij verkeer (richtlijn 2004/38/EG (2))?

2)

Het Hof wordt verzocht bij de beantwoording van de eerste vraag te verduidelijken of een eventueel afgeleid recht op gezinshereniging voor familieleden met economisch actieve Turkse onderdanen die hun woonplaats en een verblijfstitel in een lidstaat hebben, van toepassing is op familieleden van Turkse werknemers krachtens artikel 13 van besluit 1/80 of dat dit recht uitsluitend geldt voor familieleden van Turkse zelfstandigen krachtens artikel 41, lid 1, van het Aanvullend Protocol?

3)

Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, gelezen in samenhang met de tweede vraag: moet de standstillbepaling in artikel 13, lid 1, van besluit 1/80 aldus worden uitgelegd dat nieuwe beperkingen die „rechtvaardiging [vinden] in een dwingende reden van algemeen belang, geschikt [zijn] om de verwezenlijking van het legitieme doel te waarborgen en niet verder [gaan] dan nodig is voor het bereiken daarvan” (naast hetgeen is bepaald in artikel 14 van besluit 1/80) rechtmatig zijn?

4)

Bij een bevestigend antwoord op de derde vraag wordt het Hof verzocht te verduidelijken:

a)

op grond van welke richtsnoeren de toelaatbaarheid van de beperkingen en de evenredigheid moeten worden beoordeeld. Moeten dezelfde beginselen worden gevolgd als in de rechtspraak van het Hof ter zake van het vrije verkeer van burgers van de EU, die zijn gebaseerd op de richtlijn vrij verkeer en verblijf (richtlijn 2004/38) en op de bepalingen van het Verdrag, of moet een andere toetsing worden uitgevoerd?

b)

voor zover een andere toetsing moet worden uitgevoerd dan de toetsing op grond van de rechtspraak van het Hof ter zake van gezinshereniging in het kader van het vrije verkeer van EU-burgers, wordt het Hof verzocht te verduidelijken of daarbij als uitgangspunt moet worden genomen de toetsing van de evenredigheid aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), inzake het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zo niet, welke beginselen moeten dan wel worden gevolgd?

c)

ongeacht welke toetsingsmethode moet worden toegepast:

kan een regel als § 9, lid 13, van de Deense udlændingelov (vreemdelingenwet), op grond waarvan de gezinshereniging tussen een persoon die onderdaan van een derde land is en die in Denemarken een verblijfstitel en zijn woonplaats heeft en een minderjarig kind van die persoon — ingeval het kind en de andere ouder in het thuisland of een ander land wonen — onderworpen is aan de voorwaarde dat het kind een zodanige verbondenheid met Denemarken heeft of kan opbouwen dat er een basis is voor een geslaagde integratie in het land, worden aangemerkt als een beperking die „rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van het legitieme doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken daarvan”?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 houdende sluiting van het Aanvullend Protocol alsmede van het Financieel Protocol welke op 23 november 1970 zijn ondertekend en zijn gehecht aan de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, en betrekking hebbende op de voor de inwerkingtreding ervan te treffen maatregelen (PB L 293, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (Voor de EER relevante tekst) (PB L 158, blz. 77).


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/25


Hogere voorziening ingesteld op 11 december 2014 door Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 oktober 2014 in zaak T-340/07, RENV, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Commissie

(Zaak C-575/14 P)

(2015/C 065/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordigers: M. Sfyri, I. Ampazis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest van het Gerecht vernietigen.

de Commissie veroordelen tot vergoeding van de schade die rekwirante heeft geleden doordat de Commissie contractuele verplichtingen in het kader van de uitvoering van overeenkomst EDC-53007 EEBO/27873 inzake het project „e-Content Exposure and Business Opportunities” niet heeft nageleefd. Meer in het bijzonder, de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 1 72  588,62 EUR, dat alle kosten vertegenwoordigt die rekwirante heeft gemaakt in verband met alle werkzaamheden waarmee rekwirante vóór de beëindiging van de overeenkomst van 16 mei 2003 een begin heeft gemaakt en die rekwirante heeft uitgevoerd overeenkomstig haar contractuele verplichtingen. Subsidiair, ingeval het Hof van Justitie van oordeel is dat rekwirante alle werkzaamheden per 16 mei 2003 diende te staken, de Commissie veroordelen tot betaling van een bedrag van ten minste 1 27  076,48 EUR, dat alle kosten vertegenwoordigt die rekwirante tot die datum op rechtmatige wijze en in strikte overeenstemming met de voorwaarden van haar contract heeft gemaakt of op zich heeft genomen.

de Commissie verwijzen in de procedure- en andere kosten van rekwirante in het kader van de oorspronkelijke procedure en de onderhavige voorziening, ook al wordt de onderhavige hogere voorziening afgewezen, alsook in die van de onderhavige hogere voorziening, ingeval zij wordt toegewezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante baseert haar hogere voorziening op de stelling dat het Gerecht het hem voorgelegde bewijs kennelijk onjuist heeft opgevat door Bijlage II „Algemene voorwaarden” bij overeenkomst EDC-53007 EEBO/27873 onjuist uit te leggen, door de bewijswaarde van het ingediende kostenoverzicht te miskennen en door, bijgevolg, ten onrechte te oordelen dat de door rekwirante overgelegde stukken niet geschikt en toereikend zijn om te bewijzen dat de daarin vermelde kosten verband houden met de uitvoering van het project.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/26


Hogere voorziening ingesteld op 18 december 2014 door Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 oktober 2014 in zaak T-542/11, Alouminion/Commissie

(Zaak C-590/14 P)

(2015/C 065/36)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (vertegenwoordigers: E. Bourtzalas, E. Salakà, Ch. Synodinos, Ch. Tagaras en A. Oikonomou, dikigori)

Andere partijen in de procedure: Alouminion AE, Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen;

het bestreden arrest vernietigen;

verweerster verwijzen in alle kosten die op het geding in eerste aanleg en op de onderhavige hogere voorziening zijn gevallen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest om de volgende redenen dient te worden vernietigd:

1.

Onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 108, lid 3, VWEU en van artikel 1, sub b en c, van verordening nr. 659/99, voor zover is geoordeeld dat verlenging van steun niet ipso facto nieuwe steun vormt, maar dat voor de kwalificatie als nieuwe steun is vereist dat de bestaande steun in de kern wordt gewijzigd.

2.

Onjuiste rechtsopvatting, kennelijk onjuiste beoordeling en onjuiste opvatting van de feiten waar is geoordeeld dat toepassing van het preferentiële tarief gedurende de betrokken periode verlenging van bestaande steun vormt.

3.

Kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten en kennelijk onjuiste beoordeling waar is geoordeeld dat de rechtsgrondslag en de contractuele grondslag van de steun niet zijn gewijzigd.

4.

Niet-nakoming van de motiveringsplicht voor zover in het bestreden arrest niet is uiteengezet of de voorwaarden om steun als nieuwe steun aan te merken cumulatief zijn of een tussenkomst van de wetgever is vereist om steun als nieuwe steun te kunnen aanmerken.

5.

Niet-nakoming door het Gerecht van eerste aanleg van de op hem rustende verplichting om te antwoorden op alle voor hem aangevoerde relevante argumenten en niet-nakoming van de motiveringsplicht.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/27


Beschikking van de president van het Hof van 8 december 2014 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-453/12) (1)

(2015/C 065/37)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 379 van 8.12.2012.


Gerecht

23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/28


Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Abdulrahim/Raad en Commissie

(Zaak T-127/09 RENV) (1)

([„Terugverwijzing na vernietiging - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban - Verordening (EG) nr. 881/2002 - Bevriezing van de tegoeden en economische middelen van een persoon die voorkomt op een lijst die door een orgaan van de Verenigde Naties is opgesteld - Plaatsing van de naam van deze persoon op de lijst in bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Beroepstermijn - Overschrijding - Verschoonbare dwaling - Grondrechten - Rechten van verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Recht op bescherming van de eigendom - Recht op eerbiediging van privéleven en gezinsleven”])

(2015/C 065/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Abdulbasit Abdulrahim (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: P. Moser, QC, E. Grieves, barrister, H. Miller en R. Graham, solicitors)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan en G. Étienne, gemachtigden) en Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Paasivirta en G. Valero Jordana, gemachtigden)

Voorwerp

Aanvankelijk enerzijds een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PB L 139, blz. 9), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie tot 103e wijziging van verordening (EG) nr. 881/2002 (PB L 345, blz. 60), of van laatstgenoemde verordening voor zover deze verzoeker betreft, en anderzijds een verzoek tot vergoeding van de schade die door deze handelingen zou zijn veroorzaakt

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie van 22 december 2008 tot 103e wijziging van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban wordt nietig verklaard, voor zover zij Abdulbasit Abdulrahim betreft.

2)

De Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie dragen, behalve hun eigen kosten, de kosten van Abdulrahim in verband met het beroep tot nietigverklaring, alsook de door het Gerecht aan rechtsbijstand voorgeschoten bedragen.


(1)  PB C 167 van 18.7.2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/29


Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Veloss International en Attimedia/Parlement

(Zaak T-667/11) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Verrichten van vertaaldiensten in het Grieks aan het Parlement - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Motiveringsplicht - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))

(2015/C 065/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Veloss International (Brussel, België) en Attimedia SA (Brussel) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: P. López-Carceller, L. Darie en P. Biström, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement om de offerte die verzoeksters hadden ingediend in het kader van aanbestedingsprocedure EL/2011/EU inzake het verrichten van vertaaldiensten in het Grieks (PB 2011/S 56-090374) als tweede te plaatsen, waarvan kennis is gegeven aan verzoeksters bij schrijven van 18 oktober 2011, alsook van alle daarmee samenhangende besluiten van het Parlement, en anderzijds verzoek tot vergoeding van de schade die verzoeksters zouden hebben geleden

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Parlement van 18 oktober 2011 om de offerte van Veloss International SA en Attimedia SA in het kader van de aanbestedingsprocedure EL/2011/EU inzake het verrichten van vertaaldiensten in het Grieks als tweede te plaatsen, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Het Parlement wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 58 van 25.2.2012.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/29


Arrest van het Gerecht van 15 januari 2015 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-1/12) (1)

((„Staatssteun - Reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden - Door de Franse autoriteiten ten gunste van SeaFrance SA voorgenomen herstructureringssteun - Kapitaalverhoging en door de SNCF aan SeaFrance verstrekte leningen - Besluit waarbij steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Begrip staatssteun - Criterium van de particuliere investeerder - Richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden”))

(2015/C 065/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Belliard, G. de Bergues en J. Gstalter, vervolgens G. de Bergues, D. Colas en J. Bousin, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, B. Stromsky en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2012/397/EU van de Commissie van 24 oktober 2011 betreffende steunmaatregel SA.32600 (2011/C) — Frankrijk — Door de SNCF aan SeaFrance toegekende herstructureringssteun (PB 2012, L 195, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/30


Arrest van het Gerecht van 15 januari 2015 — Ziegler/Commissie

(Gevoegde zaken T-539/12 en T-150/13) (1)

((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Mededinging - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Verhuizingen van ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU is vastgesteld - Schaduwbestekken - Omvang van de aansprakelijkheid van een instelling - Gezag van gewijsde - Zorgvuldigheidsplicht - Causaal verband”))

(2015/C 065/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Ziegler SA (Brussel, België); en Ziegler Relocation SA (Brussel) (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, M. Favart en A. Bailleux, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en A. Bouquet, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om vergoeding van, enerzijds, de schade die zou voortvloeien uit de vaststelling van besluit C (2008) 926 definitief van de Commissie van 11 maart 2008, inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38543 — Internationale verhuisdiensten), en, anderzijds, de schade die zou voortvloeien uit de voortzetting van de praktijk van „schaduwbestekken” na de vaststelling van besluit C (2008) 926, tussen 11 maart 2008 en 1 januari 2014

Dictum

1)

De beroepen worden afgewezen.

2)

Ziegler SA draagt naast haar eigen kosten de kosten van de Europese Commissie in zaak T-539/12.

3)

Ziegler Relocation SA draagt naast haar eigen kosten de kosten van de Commissie in zaak T-150/13.


(1)  PB C 55 van 23.2.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/31


Arrest van het Gerecht van 16 januari 2015 — Trentea/FRA

(Zaak T-107/13 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Aanwerving - Besluit tot afwijzing van een sollicitatie en tot aanstelling van een andere kandidaat - Middel voor het eerst ter terechtzitting aangevoerd - Verkeerde opvatting van de bewijselementen - Motiveringsplicht - Betwisting van de verwijzing in de kosten”))

(2015/C 065/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Cornelia Trentea (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) (vertegenwoordigers: M. Kjærum, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 11 december 2012, Trentea/FRA (F-112/10, EU:F:2012:179), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Trentea draagt haar eigen kosten alsmede de kosten die het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 129 van 4.5.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/31


Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — dm-drogerie markt/BHIM — V-Contact Kereskedelmi és Szolgáltató (CAMEA)

(Zaak T-195/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositiemerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk CAMEA - Ouder internationaal woordmerk BALEA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 065/43)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: dm-drogerie markt GmbH & Co. KG (Karlsruhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: B. Beinert, O. Bludovsky en T. Strack, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: J. Németh, P. Geroulakos en V. Melgar, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: V-Contact Kereskedelmi és Szolgáltató Kft (Szada, Hongarije) (vertegenwoordiger: A. Krajnyák, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 januari 2013 (zaak R 452/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen dm-drogerie markt GmbH & Co. KG en V-Contact Kereskedelmi és Szolgáltató Kft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

dm-drogerie markt GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/32


Arrest van het Gerecht van 15 januari 2015 — MEM/BHIM (MONACO)

(Zaak T-197/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Woordmerk MONACO - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikelen 151, lid 1, en 154, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 7, leden 1, onder b) en c), en 2, van verordening nr. 207/2009 - Gedeeltelijke weigering van bescherming”])

(2015/C 065/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marques de l’État de Monaco (MEM) (Monaco, Monaco) (vertegenwoordiger: S. Arnaud, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 29 januari 2013 (zaak R 113/2012-4) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap van het woordmerk MONACO

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marques de l’État de Monaco (MEM) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 156 van 1.6.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/32


Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Gossio/Raad

(Zaak T-406/13) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid - specifieke beperkende maatregelen genomen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust - bevriezing van tegoeden - misbruik van bevoegdheid - kennelijke beoordelingsfout - grondrechten”))

(2015/C 065/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marcel Gossio (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: S. Zokou, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en G. Étienne, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van, enerzijds, verordening (EG) nr. 560/2005 van de Raad van 12 april 2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 95, blz. 1), besluit 2010/656/GBVB van de Raad van 29 oktober 2010 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 285, blz. 28) en uitvoeringsbesluit 2012/144/GBVB van de Raad van 8 maart 2012, ter uitvoering van besluit 2010/656 (PB L 71, blz. 50), voor zover zij verzoekende partij betreffen, en, anderzijds, het besluit van de Raad van 17 mei 2013 om de beperkende maatregelen jegens verzoekende partij te handhaven.

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2014/271/GBVB van de Raad van 12 mei 2014, ter uitvoering van besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 479/2014 van de Raad van 12 mei 2014, ter uitvoering van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust, worden nietig verklaard voor zover zij Marcel Gossio betreffen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 313 van 26.10.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/33


Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Melt Water/BHIM (MELT WATER Original)

(Zaak T-69/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor een gemeenschapsbeeldmerk MELT WATER Original - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2015/C 065/46)

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Research and Production Company „Melt Water” UAB (Klaipėda, Litouwen) (vertegenwoordiger: V. Viešūnaitė, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 26 november 2013 (zaak R 494/2013-5) betreffende een aanvraag voor inschrijving van het beeldteken MELT WATER Original als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Research and Production Company „Melt Water” UAB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 14.4.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/34


Arrest van het Gerecht van 14 januari 2015 — Melt Water/BHIM (Vorm van een doorzichtige cilinderfles)

(Zaak T-70/14) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van een doorzichtige cilinderfles - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

(2015/C 065/47)

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Research and Production Company „Melt Water” UAB (Klaipėda, Litouwen) (vertegenwoordiger: V. Viešūnaitė, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 26 november 2013 (zaak R 481/2013-5) betreffende een aanvraag voor inschrijving als gemeenschapsmerk van een driedimensionaal teken in de vorm van een doorzichtige cilinderfles

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Research and Production Company „Melt Water” UAB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 14.4.2014.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/34


Beschikking van het Gerecht van 22 december 2014 — Al Assad/Raad

(Zaak T-407/13) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Plaatsing van een particulier op de lijsten van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn - Persoonlijke banden met leden van het regime - Rechten van de verdediging - Eerlijk proces - Motiveringsplicht - Bewijslast - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Evenredigheid - Eigendomsrecht - Recht op privéleven - Gezag van gewijsde - Niet-ontvankelijkheid - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Beroep rechtens ongegrond”))

(2015/C 065/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bouchra Al Assad (Damascus, Syrië) (vertegenwoordigers: G. Karouni en C. Dumont, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Étienne en M.-M. Joséphidès, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van, ten eerste, uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 111, blz. 1, met rectificatie in PB 2013 L 127, blz. 27), ten tweede, besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 147, blz. 14), ten derde, verordening (EU) nr. 1332/2013 van de Raad van 13 december 2013 tot wijziging van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 335, blz. 3), ten vierde, besluit 2013/760/GBVB van de Raad van 13 december 2013 houdende wijziging van besluit 2013/255 (PB L 335, blz. 50), ten vijfde, uitvoeringsverordening (EU) nr. 578/2014 van de Raad van 28 mei 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 160, blz. 11), en, ten zesde, besluit 2014/309/GBVB van de Raad van 28 mei 2014 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB L 160, blz. 37), voor zover verzoeksters naam is gehandhaafd op de lijsten van personen en entiteiten waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië.

2)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1332/2013 van de Raad van 13 december 2013 tot wijziging van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit 2013/760/GBVB van de Raad van 13 december 2013 houdende wijziging van besluit 2013/255 en besluit 2014/309/GBVB van de Raad van 28 mei 2014 tot wijziging van besluit 2013/255.

3)

Het beroep wordt ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 363/2013 van de Raad van 22 april 2013 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 578/2014 van de Raad van 28 mei 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië.

4)

Bouchra Al Assad wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/35


Beroep ingesteld op 19 november 2014 — ANKO/Commissie

(Zaak T-768/14)

(2015/C 065/49)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: ANKO AE Antiprosopeion, Emporeiou kai Viomichanias (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat het bedrag van 3 77  733,93 EUR dat de Commissie aan verzoekster heeft uitgekeerd voor het project POCEMON betrekking heeft op kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zodat verzoekster niet tot terugbetaling gehouden is, en

de Commissie veroordelen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de aansprakelijkheid van de Commissie ingevolge artikel 272 VWEU, op grond van overeenkomst 216088, voor de uitvoering van het project Point Of CarE MONitoring and Diagnostics for Autoimmune Diseases (POCEMON). Verzoekster voert meer in het bijzonder aan dat ofschoon zij aan haar contractuele verplichtingen heeft voldaan, de Commissie in strijd met de contractuele bepalingen, het beginsel van goede trouw, het verbod van rechtsmisbruik en het evenredigheidsbeginsel van ANKO terugbetaling van de uitgekeerde bedragen vordert op grond dat deze betrekking zouden hebben op kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Verzoekster betoogt dan ook, in de eerste plaats, dat de Commissie zich baseert op ongegronde argumenten, die hoe dan ook niet zijn onderbouwd, voor haar standpunt dat nagenoeg alle uitgaven van ANKO kosten zijn die niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat het aan ANKO voor het project POCEMON uitgekeerde bedrag moet worden teruggevorderd. In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de Commissie, door 98,68 % van de bijdrage te weigeren op grond dat het hierbij niet gaat om uitgaven voor het project die voor vergoeding in aanmerking komen, het verbod van rechtsmisbruik en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/36


Beroep ingesteld op 21 november 2014 — ANKO/Commissie

(Zaak T-771/14)

(2015/C 065/50)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: ANKO AE Antiprosopeion, Emporeiou kai Viomichanias (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat het bedrag van 2 96  149,77 EUR dat de Commissie aan verzoekster heeft uitgekeerd voor het project DOC@HAND betrekking heeft op kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zodat verzoekster niet tot terugbetaling gehouden is, en

de Commissie veroordelen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de aansprakelijkheid van de Commissie ingevolge artikel 272 VWEU, op grond van overeenkomst 508015, voor de uitvoering van project DOC@ HAND. Verzoekster voert meer in het bijzonder aan dat ofschoon zij aan haar contractuele verplichtingen heeft voldaan, de Commissie in strijd met de contractuele bepalingen, het beginsel van goede trouw, het verbod van rechtsmisbruik en het evenredigheidsbeginsel van ANKO terugbetaling van de uitgekeerde bedragen vordert op grond dat deze betrekking zouden hebben op kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Verzoekster betoogt dan ook, in de eerste plaats, dat de Commissie zich baseert op ongegronde argumenten, die hoe dan ook niet zijn onderbouwd, voor haar standpunt dat nagenoeg alle uitgaven van ANKO kosten zijn die niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat het aan ANKO voor het project DOC@HAND uitgekeerde bedrag moet worden teruggevorderd. In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de Commissie, door 99,59 % van de bijdrage te weigeren op grond dat het hierbij niet gaat om uitgaven voor het project die voor vergoeding in aanmerking komen, het verbod van rechtsmisbruik en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/36


Beroep ingesteld op 28 november 2014 — Roemenië/Commissie

(Zaak T-784/14)

(2015/C 065/51)

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: R. Radu, R. Haţieganu en A. Buzoianu, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie, vastgesteld bij brief BUDG/B3/MV D(2014) 3079038 van 19 september 2014, waarbij Roemenië wordt verzocht een brutobedrag van 14  883,79 EUR, dat overeenkomt met het verlies aan traditionele eigen middelen, ter beschikking van de begroting van de Unie te stellen;

verwijzing van verweerster in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Onbevoegdheid van de Europese Commissie om het bestreden besluit vast te stellen

Het recht van de Europese Unie bevat geen bepalingen die de Commissie de bevoegdheid verlenen om een lidstaat te gelasten een geldsom te betalen die overeenkomt met het verlies aan eigen middelen voor de EU als gevolg van de kwijtschelding van douanerechten door een andere lidstaat, die verantwoordelijk is om die douanerechten vast te stellen, te innen en als traditionele eigen middelen aan de EU-begroting af te dragen.

2.

Ontoereikende motivering van het bestreden besluit

Het bestreden besluit is in strijd met artikel 296 VWEU ontoereikend gemotiveerd. Het bevat niet de rechtsgrondslag waarop het is vastgesteld en die rechtsgrondslag kan ook niet worden vastgesteld aan de hand van andere gegevens van de brief van de Commissie. Voorts heeft de Commissie in het bestreden besluit niet de juridische redenering uiteengezet die zij heeft gevolgd om van Roemenië schadevergoeding te vorderen ter compensatie van het verlies aan eigen middelen voor de EU als gevolg van de door een andere lidstaat aangemelde kwijtschelding van een douaneschuld.

3.

Indien het Hof zou oordelen dat de Commissie binnen de grenzen van de haar door de Verdragen toegekende bevoegdheden heeft gehandeld, schending door de Commissie van het beginsel van behoorlijk bestuur en het recht van verdediging van Roemenië

De Commissie is de zorgvuldigheidsplicht niet nagekomen en heeft het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden door na te laten alle relevante informatie waarover zij beschikte, aandachtig te onderzoeken of om andere noodzakelijke informatie te verzoeken vooraleer het bestreden besluit vast te stellen. De Commissie heeft niet aangetoond dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de aan Roemenië verweten feiten en het verlies aan eigen middelen voor de EU. Voorts heeft de Commissie het van Roemenië gevorderde bedrag niet gerechtvaardigd onder verwijzing naar het bedrag aan douanerechten, dat overeenkomt met de waarde van de betrokken doorvoer, maar zij heeft zich uitsluitend op de door de Bondsrepubliek Duitsland kwijtgescholden waarde gebaseerd.

De aanpak van de Commissie was niet voorzienbaar en heeft Roemenië niet in de gelegenheid gesteld om zijn recht van verdediging uit te oefenen.

4.

Schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel

De rechtsnormen op basis waarvan de Commissie de betalingsverplichting bij het bestreden besluit heeft vastgesteld, worden in dat besluit niet genoemd of gepreciseerd, en Roemenië kon de toepassing van die rechtsnormen niet voorzien. De Roemeense Staat kon vóór de ontvangst van de brief van de Commissie niet voorzien noch weten dat hij de Commissie het gevorderde geldbedrag ter beschikking moest stellen, dat overeenkomt met het verlies aan eigen middelen voor de EU. Voorts schond de Commissie het gewettigd vertrouwen van Roemenië dat het geen financiële verplichting had om de betrokken douaneschuld te betalen en derhalve geen verplichtingen jegens de EU-begroting had, door vier jaar na de gebeurtenissen en ondanks de door haar geformuleerde conclusies in de in die periode met de Roemeense autoriteiten gevoerde dialoog het bestreden besluit vast te stellen en Roemenië een betalingsverplichting op te leggen.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/38


Beroep ingesteld op 28 november 2014 — MPF Holdings/Commissie

(Zaak T-788/14)

(2015/C 065/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MPF Holdings Ltd (St Helier, Jersey) (vertegenwoordigers: D. Piccinin en E. Whiteford, Barristers, en E. Gibson-Bolton, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster nietigverklaring van besluit C(204) 5083 final van de Commissie van 23 juli 2014 in de zaak SA.35980 (2014/N-2) — Verenigd Koninkrijk, Hervorming van de elektriciteitsmarkt — Capaciteitsmarkt.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, inhoudend dat de Commissie op onrechtmatige wijze aan MPF het recht heeft onthouden om deel te nemen aan de formele onderzoeksprocedure door geen formele onderzoeksprocedure op te starten op grond van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999, ondanks het feit dat de capaciteitsmarkt aanleiding geeft tot twijfels over de verenigbaarheid ervan met de interne markt. Verzoekster voert aan dat:

de discriminatoire beschikbaarheid van langlopende contracten niet kan worden gerechtvaardigd met een verwijzing naar de legitieme doelstelling om de nodige hoeveelheid productiecapaciteit zeker te stellen;

de Commissie de waarschijnlijke gevolgen van de discriminatoire beschikbaarheid van langlopende contracten voor de efficiëntie van de capaciteitsmarkt en voor de rechthebbenden van bestaande centrales niet naar behoren heeft onderzocht;

de Commissie de door de regering van het Verenigd Koninkrijk aangedragen rechtvaardiging voor discriminatoire contractlooptijden — te weten dat onafhankelijke producenten die gebruik maken van projectfinanciering afhankelijk zijn van langetermijncontracten — niet naar behoren heeft onderzocht;

de Commissie de waarschijnlijke gevolgen van het discriminatoire onderscheid price-taker/price-maker niet heeft weten te rechtvaardigen en niet naar behoren heeft onderzocht.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/38


Beroep ingesteld op 5 december 2014 — AATC Trading/BHIM — El Corte Inglés (ALAΪA PARIS)

(Zaak T-794/14)

(2015/C 065/53)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: AATC Trading AG (Steinhausen, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P. Lê Dai, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „ALAÏA PARIS” nr. 3 485 166

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 11 september 2014 in zaak R 1411/2013-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 57, lid 2, van verordening nr. 207/2009;

schending van regel 22 van verordening nr. 2868/95.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/39


Beroep ingesteld op 4 december 2014 — Ogrodnik/BHIM — Aviário Tropical (Tropical)

(Zaak T-804/14)

(2015/C 065/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tadeusz Ogrodnik (Chorzów, Polen) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aviário Tropical, SA (Loures, Portugal)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: beeldmerk in zwart-wit met het woordelement „Tropical” — gemeenschapsmerk nr. 3 435 773

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 september 2014 in zaak R 1948/2013-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM en de andere partij in de procedure, indien zij intervenieert, in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, sub b, junctis artikel 53, lid 1, sub a, en artikel 75 van verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/40


Beroep ingesteld op 12 december 2014 — Portugal/Commissie

(Zaak T-810/14)

(2015/C 065/55)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, J. Arsénio de Oliveira en S. Nunes de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het door het secretariaat-generaal van de Europese Commissie bij brief 2014D/14507 van 6 oktober 2014 toegezonden betalingsverzoek nietig verklaren, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft zich bevoegdheden aangematigd die toekomen aan de rechterlijke instanties van de Europese Unie, en heeft dus haar bevoegdheden overschreden.

2.

Tweede middel: schending van de Verdragen of van enige regeling ter uitvoering daarvan, doordat het betrokken besluit is gebaseerd op een kunstmatige opdeling van de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-292/11.

3.

Derde middel: schending van het gezag van gewijsde, gelet op de schending van de Verdragen of van enige regeling ter uitvoering daarvan.

4.

Vierde middel: schending van de door het recht van de Unie erkende beginselen van rechtszekerheid, stabiliteit van de rechtsverhoudingen en bescherming van het gewettigd vertrouwen.

5.

Vijfde middel: schending van het verbod van dubbele bestraffing, dat zich ertegen verzet dat de Commissie via een nieuwe individuele rechtshandeling bereikt wat zij voordien niet heeft kunnen bereiken ten gevolge van rechterlijke beslissingen waarbij een eerder besluit van haar nietig is verklaard.

6.

Zesde middel: niet-inachtneming van de verdeling van bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten, wat een bevoegdheidsoverschrijding inhoudt, aangezien de Commissie de mogelijkheid voor de lidstaten om een redelijke termijn voor de inwerkingtreding van de wet vast te stellen, heeft trachten in te perken.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/40


Beroep ingesteld op 16 december 2014 — Liu/BHIM — DSN Marketing (Tassen voor draagbare computers)

(Zaak T-813/14)

(2015/C 065/56)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Min Liu (Guangzhou, China) (vertegenwoordigers: R. Bailly en S. Zhang, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DSN Marketing Ltd (Crawley, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken model: verzoekende partij

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 002044180-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 7 oktober 2014 in zaak R 1864/2013-3

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, leden 1 en 2, van verordening nr. 2245/2002


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/41


Beroep ingesteld op 17 december 2014 — Closet Clothing/BHIM — Closet Holding (CLOSET)

(Zaak T-815/14)

(2015/C 065/57)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Closet Clothing Co. Ltd (Barnet, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M. Elmslie, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Closet Holding AG (Hamburg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „CLOSET” — aanvraag nr. 10 802 891

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 6 oktober 2014 in zaak R 423/2014-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, sub b, verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/42


Beroep ingesteld op 19 december 2014 — BSCA/Commissie

(Zaak T-818/14)

(2015/C 065/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Brussels South Charleroi Airport (BSCA) (Charleroi, België) (vertegenwoordiger: P. Frühling, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

artikel 3 van het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover de Commissie daarin vaststelt dat de maatregelen die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU onrechtmatig ten uitvoer zijn gelegd door België ten gunste van BSCA op grond van de onderconcessieovereenkomst van 15 april 2002 tussen SOWAER en BSCA en aanhangsel nr. 3 van 29 maart 2002 bij de overeenkomst tussen het Waals Gewest en BSCA, alsook op grond van het investeringsbesluit van het Waals Gewest van 3 april 2003, sinds 4 april 2014 met de interne markt onverenigbare staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU;

de artikelen 4, 5 en 6 van het bestreden besluit derhalve nietig te verklaren;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep verzoekt verzoekster om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2014) 6849 final van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende de maatregelen die België ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van Brussels South Charleroi Airport (BSCA) en Ryanair [steunmaatregel SA.14093 (C 76/2002)], waarbij de Commissie heeft geconstateerd dat de maatregelen die ten uitvoer zijn gelegd op grond van (i) de domaniale onderconcessieovereenkomst van 15 april 2002 die de Société wallonne des aéroports (hierna: „SOWAER”) en BSCA hebben gesloten, (ii) aanhangsel nr. 3 van 29 maart 2002 bij de overeenkomst tussen het Waals Gewest en BSCA, en (iii) het investeringsbesluit van het Waals Gewest van 3 april 2003, met de interne markt onverenigbare staatssteun vormen. De Commissie heeft derhalve de terugvordering ervan gelast.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de bepaling van de datum waarop het besluit tot verlening van financiering door het Waals Gewest aan BSCA is vastgesteld.

2.

Tweede middel: de vordering van de Commissie kan wegens verjaring niet slagen, aangezien het onderzoek van de litigieuze maatregelen is ingeleid meer dan tien jaar na de besluiten waarbij deze maatregelen zijn genomen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen, feitelijke vergissingen begaan, een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en de motiveringsplicht geschonden, door de investeringen en grote herstellingen met betrekking tot het ILS-systeem (Instrument Landing System; instrumentlandingssysteem) en de bebakening van de landingsbanen als economisch aan te merken.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft een feitelijke vergissing begaan, een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en de motiveringsplicht geschonden, door vast te stellen dat slechts 7 % van de investeringskosten voor de nieuwe luchthaventerminal niet economisch van aard waren.

5.

Vijfde en zesde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen, feitelijke vergissingen begaan en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de bepaling van de geactualiseerde nettowaarden van de litigieuze maatregelen.

6.

Zevende middel: de Commissie heeft de motiveringsplicht geschonden en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de bepaling van de aanvullende vergoeding die vanaf 1 januari 2016 moet worden betaald, aangezien de door de Commissie vastgestelde formule het onmogelijk maakt om het bedrag van die vergoeding te berekenen.

7.

Achtste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen, feitelijke vergissingen begaan, een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en de motiveringsplicht geschonden bij het onderzoek van de betrokken markt en de vermeende verstoringen van de mededinging tussen de luchthaven van Charleroi en de Luchthaven Brussel-Nationaal.

8.

Negende middel: de Commissie heeft het vertrouwensbeginsel geschonden.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/43


Beroep ingesteld op 20 december 2014 — Delta Group agroalimentare/Commissie

(Zaak T-820/14)

(2015/C 065/59)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Delta Group agroalimentare Srl (Porto Viro, Italië) (vertegenwoordiger: V. Migliorini, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de brief met kenmerk SM/FUN S/2622874 van 28 juli 2014 van de Europese Commissie, met name van directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling Jerry Plewa, gericht aan de directeur-generaal Internationaal en EU-beleid van het Italiaanse ministerie van Land- en Bosbouw, Felice Assenza, waarvan verzoekende partij kennis heeft gekregen nadat zij op 19 november 2014 toegang tot documenten kreeg, onbestaand en in elk geval nietig verklaren voor zover daarin het verzoek van Italië wordt afgewezen betreffende de overeenkomstig artikel 220 van verordening (EU) nr. 1308/2013 aangevraagde steunmaatregelen 6 tot en met 9, in het bijzonder de maatregelen betreffende de slachthuizen waarin wordt geslacht ter uitvoering van de sanitaire maatregelen tegen de verspreiding van aviaire influenza, en betreffende de daarmee verband houdende commerciële schade, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1071/2014 van de Commissie van 10 oktober 2014 inzake uitzonderlijke steunmaatregelen voor de sectoren eieren en pluimveevlees in Italië, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 11 oktober 2014, onbestaand en in elk geval nietig verklaren voor zover daarmee de slachthuizen waarin wordt geslacht ter uitvoering van de sanitaire maatregelen tegen de verspreiding van aviaire influenza en de daarmee verband houdende commerciële schade worden uitgesloten van de op basis van artikel 220 van verordening (EG) nr. 1308/2013 vastgestelde steunmaatregelen.

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 40, lid 2, VWEU en in het bijzonder van het non-discriminatiebeginsel, alsook een kennelijk onjuiste beoordeling en misbruik van bevoegdheid

Aangezien de bioveiligheidsmaatregelen die schade hebben berokkend aan de kwekers van legkippen van Imola, Lugo, Mordano en Occhiobello, die aanspraak konden maken op de in verordening (EU) nr. 1071/2014 bedoelde steunmaatregelen, ook schade hebben berokkend aan de verzoekende partij, die deze slachtdieren diende af te nemen om hen te slachten en door te verkopen aan haar klanten, vormt de uitsluiting van de steunmaatregelen van de onderneming die de getroffen dieren diende af te nemen met het oog op de verkoop, en de uitsluitende inaanmerkingneming van de onderneming die deze dieren had gefokt, een onrechtmatige discriminatie tussen ondernemingen van de bedrijfstak, in strijd met artikel 40, lid 2, VWEU. Artikel 40, lid 2, VWEU voorziet overigens uitdrukkelijk in „subsidies zowel voor de productie als voor het in de handel brengen der verschillende producten”.

2.

Tweede middel: schending van artikel 220 van verordening (EU) nr. 1308/2013

Artikel 220, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet in steunmaatregelen voor de markt om rekening te houden met de beperkingen van het handelsverkeer die kunnen voortvloeien uit de toepassing van maatregelen om de verspreiding van dierziekten tegen te gaan. De schade die het handelsverkeer ondervindt is dus juist de schade die moet worden vergoed in het kader van de in artikel 220 van verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maatregelen en kan niet worden beschouwd als schade die indirect is ten opzichte van de schade die wordt geleden in de fase die voorafgaat aan het handelsverkeer (schade bij het fokken).

3.

Derde middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften en in het bijzonder van artikel 5 van verordening (EU) nr. 182/2011

De in de bestreden brief vervatte beslissing van de Commissie tot afwijzing van het verzoek van Italië om handelsondernemingen en commerciële schade voor steun in aanmerking te laten komen, is genomen zonder voorafgaand advies van het comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en is dus in strijd met de wezenlijke vormvoorschriften van artikel 5 van verordening (EU) nr. 182/2011, dat van toepassing is ingevolge de verwijzing in artikel 229 van verordening (EU) nr. 1308/2013, waarnaar wordt verwezen in artikel 220 van deze verordening.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/44


Beroep ingesteld op 20 december 2014 — Pollo Delta di Scabin Giancarlo e C./Commissie

(Zaak T-821/14)

(2015/C 065/60)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pollo Delta di Scabin Giancarlo e C. Snc (Porto Viro, Italië) (vertegenwoordiger: V. Migliorini, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de brief met kenmerk SM/FUN S/2622874 van 28 juli 2014 van de Europese Commissie, met name van directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling Jerry Plewa, gericht aan de directeur-generaal Internationaal en EU-beleid van het Italiaanse ministerie van Land- en Bosbouw, Felice Assenza, waarvan verzoekende partij kennis heeft gekregen nadat zij op 19 november 2014 toegang tot documenten kreeg, onbestaand en in elk geval nietig verklaren voor zover daarin het verzoek van Italië wordt afgewezen betreffende de overeenkomstig artikel 220 van verordening (EU) nr. 1308/2013 aangevraagde steunmaatregelen 6 tot en met 9, in het bijzonder de maatregelen betreffende de slachthuizen waarin wordt geslacht ter uitvoering van de sanitaire maatregelen tegen de verspreiding van aviaire influenza, en betreffende de daarmee verband houdende commerciële schade, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1071/2014 van de Commissie van 10 oktober 2014 inzake uitzonderlijke steunmaatregelen voor de sectoren eieren en pluimveevlees in Italië, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 11 oktober 2014, onbestaand en in elk geval nietig verklaren voor zover daarmee de slachthuizen waarin wordt geslacht ter uitvoering van de sanitaire maatregelen tegen de verspreiding van aviaire influenza en de daarmee verband houdende commerciële schade worden uitgesloten van de op basis van artikel 220 van verordening (EG) nr. 1308/2013 vastgestelde steunmaatregelen.

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-820/14, Delta Group agroalimentare/Commissie.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/45


Beroep ingesteld op 19 december 2014 — Eveready Battery Company/BHIM — Hussain en anderen (POWER EDGE)

(Zaak T-824/14)

(2015/C 065/61)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eveready Battery Company (St. Louis, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Imran Hussain en anderen (Leeds, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „Power Edge” — inschrijvingsaanvraag nr. 9 108 705

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 oktober 2014 in zaak R 38/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/45


Beroep ingesteld op 18 december 2014 — IREPA/Commissie en Rekenkamer

(Zaak T-825/14)

(2015/C 065/62)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Istituto di ricerche economiche per la pesca e l’acquacoltura — IREPA Onlus (Salerno, Italië) (vertegenwoordiger: F. Tedeschini, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Europese Rekenkamer

Conclusies

nietigverklaring van debetnota nr. 3 241 411 395 van 30 september 2014 van de Europese Commissie, waarbij IREPA is verzocht vóór 7 november 2014 een bedrag van 4 58  347,35 EUR op de bankrekening van de Europese Commissie te storten;

nietigverklaring van nota Ares (2013) 2 644 562 van de Europese Commissie van 12 juli 2013 en van het daaraan gehechte verslag van de Europese Rekenkamer van 27 februari 2013 met een vooraankondiging van een bevel tot terugvordering in verband met het Italiaanse programma voor gegevensvergaring voor 2010;

nietigverklaring van nota Ares (2014) 2 605 588 van de Europese Commissie van 6 augustus 2014 met een tweede vooraankondiging van een bevel tot terugvordering in verband met het Italiaanse programma voor gegevensvergaring voor 2010.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de bezwaren van de Commissie, onder meer op basis van de bevindingen van de Rekenkamer over de rechtmatigheid van de door verzoekster gedragen kosten voor personeel en interne assistentie in verband met het nationale programma voor gegevensvergaring over de visserij (jaargang 2010), dat aanleiding heeft gegeven tot het verzoek tot restitutie van zowel het communautaire als het nationale aandeel.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Het eerste middel heeft betrekking op het bezwaar tegen de „personeelskosten”. Verzoeker stelt schending en onjuiste toepassing van bijlage 1 van verordening (EG) nr. 1078/08 van de Commissie van 3 november 2008 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven van de lidstaten voor de verzameling en het beheer van de basisgegevens over de visserij, en van artikel 16 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten; en schending en onjuiste toepassing van het vertrouwensbeginsel.

Verzoeker voert aan dat het verzoek om restitutie van de bedragen voor „Staff Costs” ongerechtvaardigd is omdat de algemene en abstracte regeling van bijlage 1 bij verordening (EG) nr. 1078/08 moet worden uitgelegd in het licht van de specifieke uitvoeringsbepalingen van het nationale programma.

Daarnaast voert verzoeker aan dat de Europese Commissie in het kader van de begroting 2009 de specifieke uitvoeringsbepalingen in het nationale programma heeft goedgekeurd, waardoor zij gewettigd vertrouwen heeft geschapen dat deze ook voor 2010 zouden worden goedgekeurd.

Ook het bezwaar tegen de niet-uitoefening van de aanbestedingsprocedures voor de gunning van de gegevensvergaring door middel van enquêtes is ongerechtvaardigd, aangezien artikel 16, aanhef en onder e), van richtlijn 2004/18/EG diensten „inzake arbeidsovereenkomsten” uitsluit van de toepassing van de bepalingen betreffende gunningsprocedures.

2.

Het tweede middel heeft betrekking op de „kosten van externe bijstand”. Verzoeker stelt schending van onjuiste toepassing van verordening (EG) nr. 1078/2008, artikel 16 van richtlijn 2004/18/EG en artikel 14 van verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid; en schending en onjuiste toepassing van het vertrouwensbeginsel.

Verzoeker voert in dit verband aan dat het bezwaar tegen de niet-uitoefening van een selectieprocedure voor de gunning van de opdracht aan Studio Nouvelle Srl inbreuk maakt op artikel 16, aanhef en onder f), van richtlijn 2004/18/EG, waarbij dergelijke diensten van de toepassing van de aanbestedingsregels zijn uitgesloten. Hoe dan ook heeft IREPA een mededingingsvriendelijke procedure gehouden door vijf marktdeelnemers uit te nodigen en de beginselen die aan openbare aanbestedingen ten grondslag liggen, in acht te nemen.

Daarnaast voert verzoeker aan dat het bezwaar over het gebrek aan gegevens over de controles van de door Studio Nouvelle Srl verrichte dienst ongerechtvaardigd is wegens schending van artikel 14 van verordening (EG) nr. 199/2008, waarin geen specifieke controleprocedures zijn neergelegd; deze zijn daarentegen aangegeven in het nationale plan dat door de Europese Commissie is goedgekeurd, waardoor ook op dit punt gewettigd vertrouwen over de rechtmatigheid ervan is gewekt.

Volgens verzoekster is de gevorderde restitutie ongerechtvaardigd voor zover daarin uitgaven zijn opgenomen die de Staat nog niet heeft gedaan. De geboekte bedragen zijn namelijk overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 7, 10 en 11 van verordening (EG) nr. 1078/2008 toegeschreven aan het nationale programma 2009/2010 en de Commissie heeft deze wijze van verslaglegging voor het programma 2008 zelf goedgekeurd, waardoor ook op dit punt gewettigd vertrouwen over de betaling is gewekt.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/47


Beroep ingesteld op 23 december 2014 — Spanje/Commissie

(Zaak T-826/14)

(2015/C 065/63)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Sampol Pucurull, Abogado del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren;

subsidiair, artikel 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep is gericht tegen het besluit van de Commissie van 15 oktober 2014 [SA.35550 (2013/C) (ex 2013(NN)] inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: artikel 108, lid 2, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 13 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (L 83, blz. 1), en artikel 296 VWEU zijn geschonden doordat het bestreden besluit niet formeel is onderbouwd en geen beoordeling heeft plaatsgevonden in het licht van de arresten van het Gerecht van 7 november 2014 (zaken T-219/10 en T-399/11).

2.

Tweede middel: artikel 107, lid 1, VWEU is geschonden aangezien het om een algemene en niet selectieve maatregel gaat.

3.

Derde middel: artikel 13 van verordening nr. 659/1999 is geschonden aangezien geen sprake is van nieuwe steun.

4.

Vierde middel: wat artikel 14 van verordening nr. 659/1999 betreft, is sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, gelet op hetgeen door de Commissie is aangegeven in twee eerdere besluiten.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/47


Beroep ingesteld op 29 december 2014 — Antrax It/BHIM — Vasco Group (Radiatoren voor centrale verwarming)

(Zaak T-828/14)

(2015/C 065/64)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Antrax It Srl (Resana, Italië) (vertegenwoordiger: L. Gazzola, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vasco Group BVBA (Dilsen, België)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken model: verzoekende partij

Betrokken model: gemeenschapsmodel voor „Radiatoren voor centrale verwarming” — gemeenschapsmodel nr. 593959-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 10 oktober 2014 in zaak R 1272/2013-3

Conclusies

voeging met het beroep dat verzoekster heeft ingediend tegen beslissing R 1273/2013-3 BHIM, die identiek is aan de bij dezen bestreden beslissing;

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover gemeenschapsmodel nr. 593959-0001 daarin nietig wordt verklaard omdat het geen eigen karakter heeft, en dientengevolge geldigverklaring van dat model zonder de zaak voor de derde keer naar het BHIM terug te verwijzen;

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover Antrax It Srl daarin wordt verwezen in de kosten;

hoofdelijke veroordeling van het BHIM en Vasco Group BVBA tot betaling aan Antrax It Srl van de kosten, vergoedingen, honoraria en bijkomende kosten overeenkomstig de wet;

veroordeling van Vasco Group BVBA tot betaling aan Antrax It Srl van de kosten, vergoedingen (waaronder technische), honoraria en bijkomende kosten overeenkomstig de wet die Antrax It Srl tijdens de procedure voor het BHIM zijn opgekomen;

verklaring voor recht dat artikel 1 quinquies van verordening (EG) nr. 216/96 in strijd is met artikel 41 van het Handvest van Nice.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest van Nice-Straatsburg;

schending van de artikelen 6, 61, 62 en 63 van de verordening betreffende gemeenschapsmodellen.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/48


Beroep ingesteld op 29 december 2014 — Antrax It/BHIM — Vasco Group (Radiatoren voor centrale verwarming)

(Zaak T-829/14)

(2015/C 065/65)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Antrax It Srl (Resana, Italië) (vertegenwoordiger: L. Gazzola, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vasco Group BVBA (Dilsen, België)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken model: verzoekende partij

Betrokken model: gemeenschapsmodel voor „modellen voor radiatoren” — gemeenschapsmodel nr. 593959-0002

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 10 oktober 2014 in zaak R 1273/2013-3

Conclusies

voeging met het beroep dat verzoekster heeft ingediend tegen beslissing R 1272/2013-3 BHIM, die identiek is aan de bij dezen bestreden beslissing;

vernietiging van de bestreden beslissing van het BHIM voor zover gemeenschapsmodel nr. 593959-0002 daarin nietig wordt verklaard omdat het geen eigen karakter heeft, en dientengevolge geldigverklaring van dat model zonder de zaak voor de derde keer naar het BHIM terug te verwijzen;

vernietiging van de bestreden beslissing van het BHIM voor zover Antrax It Srl daarin wordt verwezen in de kosten;

hoofdelijke veroordeling van het BHIM en Vasco Group BVBA tot betaling aan Antrax It Srl van de kosten, vergoedingen, honoraria en bijkomende kosten overeenkomstig de wet;

veroordeling van Vasco Group BVBA tot betaling aan Antrax It Srl van de kosten, vergoedingen (waaronder technische), honoraria en bijkomende kosten overeenkomstig de wet die Antrax It Srl tijdens de procedure voor het BHIM zijn opgekomen;

verklaring voor recht dat artikel 1 quinquies van verordening (EG) nr. 216/96 in strijd is met artikel 41 van het Handvest van Nice.

Aangevoerde middelen

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als in zaak T-828/14.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/49


Beroep ingesteld op 22 december 2014 — Alnapharm/BHIM — Novartis (Alrexil)

(Zaak T-839/14)

(2015/C 065/66)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alnapharm GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Heldt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Novartis AG (Basel, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Alrexil” — aanvraag nr. 10 306 249

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 oktober 2014 in zaak R 1723/2013-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en terugverwijzing van de zaak naar de kamer van beroep van het BHIM;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/50


Beroep ingesteld op 22 december 2014 — International Gaming Projects/BHIM — British Sky Broadcasting Group (Sky BONUS)

(Zaak T-840/14)

(2015/C 065/67)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: International Gaming Projects Ltd (Valletta, Malta) (vertegenwoordiger: M.Garayalde Niño, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: British Sky Broadcasting Group plc (Isleworth, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met de woordelementen „Sky BONUS” — inschrijvingsaanvraag nr. 10 734 549

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 oktober 2014 in zaak R 2040/2013-4

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing gedeeltelijk te vernietigen en inschrijving van het aangevraagde gemeenschapsmerk „SKY BONUS” toe te staan;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, leden 1, onder b), 4 en 5, van verordening nr. 207/2009


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/50


Beroep ingesteld op 22 december 2014 — Airpressure Bodyforming/BHIM (Slim legs by airpressure bodyforming)

(Zaak T-842/14)

(2015/C 065/68)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Airpressure Bodyforming GmbH (Berchtesgaden, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Merz, advocate)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Slim legs by airpressure bodyforming” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 533 709

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 29 oktober 2014 in zaak R 1570/2014-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/51


Beroep ingesteld op 22 december 2014 — GRE/BHIM (Mark1)

(Zaak T-844/14)

(2015/C 065/69)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GRE Grand River Enterprises Deutschland GmbH (Kloster Lehnin, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Memmler en S. Schulz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „Mark1” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 052 461

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 oktober 2014 in zaak R 648/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/52


Beroep ingesteld op 29 december 2014 — Spokey/BHIM — Leder Jaeger (SPOKEY)

(Zaak T-846/14)

(2015/C 065/70)

Taal van het verzoekschrift: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Spokey sp. z o.o. (Katowice, Polen) (vertegenwoordiger: B. Matusiewicz-Kulig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Leder Jaeger GmbH (Siegen, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „SPOKEY” — gemeenschapsmerk nr. 6 777 312

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 29 oktober 2014 in zaak R 525/2014-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

eventuele herziening van de bestreden beslissing voor zover zij betrekking heeft op bepaalde waren van klasse 18;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), artikel 75 en 76 van verordening nr. 207/2009;

schending van regel 50 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/52


Beroep ingesteld op 2 januari 2015 — Ipatau/Raad

(Zaak T-2/15)

(2015/C 065/71)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vadzim Ipatau (Minsk, Belarus) (vertegenwoordiger: M. Michalauskas, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit 2014/750/GBVB van de Raad van 30 oktober 2014 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus, voor zover het verzoekende partij betreft;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1159/2014 van de Raad van 30 oktober 2014 tot uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus, voor zover zij verzoekende partij betreft;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij vier middelen aan die grotendeels identiek zijn aan of overeenstemmen met die welke in de zaak T-693/13, Mikhalchanka/Raad (1), zijn aangevoerd.


(1)  PB 2014, C 93, blz. 25.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/53


Beroep ingesteld op 6 januari 2015 — K-Swiss/BHIM (Parallelle strepen op een schoen)

(Zaak T-3/15)

(2015/C 065/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: K-Swiss, Inc. (Westlake Village, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Niebel, en M. Hecht, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het beeldmerk (Weergave van vijf parallelle strepen op de zijkant van een sportschoen) — inschrijvingsaanvraag nr. 932 758

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 30 oktober 2014 in zaak R 1093/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 76, van verordening nr. 207/2009.


23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/53


Beroep ingesteld op 8 januari 2015 — Beiersdorf/BHIM (Q10)

(Zaak T-4/15)

(2015/C 065/73)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Beiersdorf AG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Renck en J. Fuhrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken merk: gemeenschapsbeeldmerk met woordelement „Q10” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 480 837

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 oktober 2014 in zaak R 2050/2013-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder in de kosten, daaronder begrepen die van verzoekster

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 32, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


Gerecht voor ambtenarenzaken

23.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/55


Beroep ingesteld op 22 december 2014 — ZZ/Commissie

(Zaak F-140/14)

(2015/C 065/74)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie waarbij is geweigerd om verzoeksters loopbaan te herstellen door haar vanaf 1 maart 2005 te herindelen in een hogere functiegroep en verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag (TAOBG) van 17 september 2014, verzonden bij een nota van 18 september 2014 en door verzoekster ontvangen op 19 september 2014;

vergoeding van de door verzoekster geleden schade, welke ex aequo et bono op het bedrag van 30  000 EUR wordt begroot;

verwijzing van de Commissie in alle kosten.